Een Gezond En Opgewekt Kunstleven. Een Studie in Kunstbeleid Te Rotterdam (1946-2011)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011) Gepke Bouma bron Gepke Bouma, Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011). Trichis publishing in samenwerking met de Rotterdamse Kunststichting, Rotterdam 2012 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/boum058gezo01_01/colofon.php © 2016 dbnl / Gepke Bouma 7 Inleiding AAN DE VOORAVOND VAN INGRIJPENDE VERANDERINGEN IN DE KUNST- EN CULTUURSECTOR IN NEDERLAND EN IN ROTTERDAM IN TIJDEN VAN BEZUINIGINGEN EN GEWIJZIGD OVERHEIDSBELEID, IS HET ZINVOL OM TERUG TE KIJKEN OP EERDERE PERIODES IN KUNST- EN CULTUURBELEID. MISSCHIEN KAN DE LEZER ER INSPIRATIE UIT PUTTEN, AL WAS HET ALLEEN AL UIT DE AMBITIE DIE IS VERWOORD IN DE TITEL: EEN GEZOND EN OPGEWEKT KUNSTLEVEN. Dat is een zinsnede die anno 2012 niet snel zal opkomen. Niet omdat er geen sprake van zou zijn van een goede stemming - al is er reden tot zorg -, maar omdat de woordkeuze ongewoon is geworden. De woorden dateren van 1946/1947, de begintijd van de Rotterdamse Kunststichting (toen nog ‘Rotterdamsche’). Ze komen voor in de passage in het eerste jaarverslag van de Kunststichting uit 1948 waar zij haar intentie, gezamenlijk met de gemeente Rotterdam, uitspreekt om ‘tot ontplooiing van een gezond en opgewekt kunstleven te komen.’ Uit de woorden klinkt een montere opstelling. En ze hebben tezamen een plezierig ritme. De terugblik in deze publicatie is niet ingegeven door nostalgische of pamflettistische overwegingen, evenmin door de gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. Er zijn treffende overeenkomsten tussen de onderwerpen waar kunst- en cultuurbeleid (in Rotterdam) zich vroeger op richtte en waar het nu weer aandacht aan besteedt, net als enkele onderwerpen die continue afweging of inzet vergen. Bijvoorbeeld: in hoeverre de gemeentelijke overheid voorzieningen voor de sector moet realiseren en onderhouden. Er zijn vele varianten op die vraag, in iets andere bewoordingen: of zij zoveel mogelijk aanbod moet (laten) presenteren of dat juist een markt van vraag en aanbod de voorkeur geniet. Of: de afweging of men artistieke pareltjes moet koesteren ook al is er geen overweldigende publieke belangstelling dan wel veeleer daarvan uitgaan dat het publiek dat stemt met zijn voeten, altijd gelijk heeft. Eén onderwerp staat in het cultuurbeleid in Rotterdam vrijwel permanent op de agenda: op welke Gepke Bouma, Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011) 8 manier kunst en cultuur te bevorderen zodat zij zoveel mogelijk bewoners van de stad bereiken. Een van de doelen is om tegemoet te komen aan de vraag naar cultureel aanbod onder bewoners van de stad, als aspect van hun welzijn én voor het beeld van de stad. Daarmee in verband staat de vraag hoe bewoners tot cultuur geleid of verleid kunnen worden. Voor dat laatste zijn in de loop van de decennia uiteenlopende begrippen, doelen en methoden in zwang geweest. Een greep uit die terminologie: volksverheffing, volksopvoeding, spreiding, vorming, emancipatie, empowerment, permanente educatie, cultuurparticipatie. De achtergrond van deze publicatie is meerledig. Allereerst dat kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam een boeiende geschiedenis heeft. De ontwikkeling van het kunst- en cultuurbeleid en van de culturele sector in Rotterdam is goed te volgen door twee oorzaken. In de eerste decennia van de twintigste eeuw bestond in Nederland en in Rotterdam wel een culturele infrastructuur, maar er was geen noemenswaardig uitgewerkt, laat staan breed cultuurbeleid van de overheid. In 1945 was er van de culturele infrastructuur in Rotterdam nagenoeg niets overgebleven; er was ternauwernood een stad. Het beleid en de kunst- en cultuurvoorzieningen die men wenste, moesten vrijwel van de grond af worden opgebouwd. Als gevolg van die twee omstandigheden is de opbouw van de culturele infrastructuur en van het kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam bijna van dag tot dag te volgen. De inspanningen om de haven en de stad te herbouwen waren aanzienlijk. De gemeente getuigde van het besef dat ook de ‘immateriële’ stad moest worden herbouwd. Rotterdam werd daartoe gestimuleerd door rijksbeleid, een minstens zo sterke impuls kwam van de zijde van burgers, notabelen en ondernemers, met aanzien en gewicht. De oprichting van de Rotterdamsche Kunststichting in het voorjaar van 1945 en de medewerking die de gemeente in 1946 daaraan gaf door haar officieel te installeren en van middelen te voorzien, getuigt van inzet voor het culturele leven in de stad. Beide instanties, gemeente en Kunststichting, namen dit werk welgemoed ter hand, al waren de omstandigheden karig. Er heersten materiaalschaarste en de prioriteit lag bij het herstel van de haven. Blijkbaar waren beide de opvatting toegedaan dat Rotterdam een cultureel leven verdiende. Kunstuitingen en een cultureel aanbod werden nodig geacht. Na de ontberingen van de bezettingsjaren en de repressie van kunst- en cultuuruitingen ging het er om het kunstleven gezond te maken. Men nam kennelijk met een opgewekte instelling het harde werk van de feitelijke wederopbouw ter hand. Op basis van deze intentie en een ruim geformuleerde doelstelling ging de Kunststichting aan het werk. Haar werk was vooreerst praktisch: in samenwerking met de gemeente te voorzien in accommodaties. Daarnaast beijverde zij zich via subsidies en programmeringsgelden een kunst- en cultuuraanbod te verzorgen en te ontsluiten. Ook stimuleerde de Kunststichting kunstenaars en amateuristische kunstbeoefenaars in praktisch en financieel opzicht. Al spoedig kwam de roep om samenhang in de bestedingen van dit gemeenschapsgeld: beleid. Ook ontstond er enige wrijving tussen Kunststichting en gemeentebestuur over de koers en de uitwerking van dat beleid. Die wrijving kwam voort uit de vraag: welke cultuuruitingen zouden Gepke Bouma, Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011) 9 worden begunstigd en vooral: voor wíe? Gaat het erom artistiek hoogwaardige producties en producten te brengen voor een beperkte groep liefhebbers of veeleer een breed aanbod te verzorgen dat toegankelijk is voor vele bewoners van de stad, dat door hen breed wordt geapprecieerd. Of allebei, en zo ja: hoe dan? Deze vragen betreft de praktische kant van het dilemma van de overheid voor wat betreft de besteding van publieke middelen aan kunst en cultuur. De gangbare opvatting is, indachtig een uitspraak van de liberale staatsman Thorbecke uit 1862, dat de overheid geen inhoudelijk oordeel velt over kunst en wetenschap. Deze opvatting plus het naoorlogse accent op spreiding om zoveel mogelijk mensen toegang te bieden tot de uitingen van kunst en cultuur, zijn de hoofdmotieven in cultuurbeleid in Nederland. Die motieven hebben in de loop der jaren daarin geresulteerd dat kunst- en cultuurinstellingen, afgewisseld met periodes waarin de overheid een sturende rol vervulde, in grote autonomie hun programma kunnen samenstellen. Directies van instellingen en hun staf hebben een grote mate van inhoudelijke en praktische vrijheid. Door het oordeel over beleidsaspecten of beleidsuitvoering uit te besteden aan onafhankelijke deskundigen vrijwaart de overheid zich van de taak inhoudelijk te moeten oordelen over kunst en cultuur. Dit kan zijn vorm krijgen in de onafhankelijkheid van kunstinstellingen, adviesraden en fondsen of, zoals in Rotterdam, een onafhankelijke kunststichting met een brede taak. Het inhoudelijke oordeel en de reikwijdte van de ambities in kunst- en cultuurbeleid zijn op die manier gedelegeerd aan een adviserende en/of uitvoerende instantie. Die instantie moet zich vervolgens afvragen in hoeverre zij zich autonoom opstelt of dat zij de prioriteiten en beleidsdoelen van politiek en bestuur nauwgezet wil volgen. Over dit onderwerp is veel geschreven, gepolemiseerd en geredetwist. De voorliggende publicatie behandelt aspecten van de uitwerking van kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam. En wel juist dáár omdat de opbouw van het kunst- en cultuurbeleid zo goed is te volgen. Dat is de eerste aanleiding voor deze publicatie. De geschiedenis van het kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam is onderwerp in verschillende publicaties. Eén publicatie volgt die geschiedenis door nauwkeurige beschrijving van vijftig jaar kunstbeleid door de Rotterdamse Kunststichting: Achter de schermen van de kunst door Carin Gaemers. Dat boek werd geschreven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Kunststichting, het verscheen in 1996. De tweede aanleiding voor een nieuwe studie was dat er sinds 1996 veel is voorgevallen en veranderd. Nieuwe beleidsopvattingen kwamen op en kregen hun uitwerking. Na 2003 is de structuur van de Rotterdamse cultuursector aanzienlijk gewijzigd, zo ook de positie van de Rotterdamse Kunststichting. De veranderingen in de recente periode verdienen te worden geboekstaafd als aanvulling op wat eerder is beschreven. Bovendien heeft de Rotterdamse Kunststichting een nieuw lustrumjaar bereikt. In 2011, gerekend vanaf haar formele installatie door de gemeenteraad van Rotterdam in 1946, bestond zij 65 jaar. De Rotterdamse Kunststichting heeft in 2005 een andere taak en positie gekregen. Haar hoofdtaken waren decennialang: stimuleren, initiëren, subsidiëren, adviseren. Ook organiseerde zij sinds jaar en dag debat- Gepke Bouma, Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011) 10 ten. Na een herstructurering van de culturele sector in Rotterdam is een aantal van die taken elders ondergebracht. De in 2005 opgerichte Dienst Kunst