Download PDF Van Tekst

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Download PDF Van Tekst Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50 bron Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50. E.J. Brill, Leiden 1931 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tij003193101_01/colofon.htm © 2010 dbnl 1 Studiën over Germaansche mythologie I. Fjǫrgyn en Fjǫrgynn Er zijn in het Noordgermaansche pantheon verschillende goden, die slechts een enkele maal en terloops worden vermeld; de dichter, die van hen gewaagt, schijnt hen als bekend te veronderstellen en zinspeelt op mythen, waarvan de beteekenis ons ontgaat. Het kan evenwel ook zijn, dat de naam, dien de dichter noemt, inderdaad geheel zonder inhoud is - indien wij bedenken, dat de Oudnoorsche skalden, nog vele eeuwen na de kerstening, voor hun dichterlijke omschrijvingen bij voorkeur de namen van heidensche goden gebruikten, dan kunnen wij niet anders verwachten, dan dat er onder de vele epitheta ook producten van dichterlijke verbeelding schuilen. Indien de naam van een godheid slechts een paar keer in de litteratuur opduikt, is het uiterst moeilijk vast te stellen, welke godsdienstige conceptie daarachter ligt; immers een vergelijkend onderzoek der teksten zelve - het zekerste middel om in mythologische zaken tot een bevredigend resultaat te komen - is ons door hun schaarschte en onduidelijkheid onmogelijk. Men kan een anderen weg inslaan en verband trachten aan te toonen met een godheid, die gevonden wordt bij verwante volkeren of zelfs bij primitieve stammen en van wie men met eenigen grond vermoeden mag, dat deze punten van aanraking vertoont met den Noordgermaanschen god, wiens wezen men bepalen wil. Deze methode is evenwel buitengewoon gevaarlijk; zij is dit in bijzondere mate, indien men uit etymologische overwegingen - haast zou men zeggen: op den klank af - een samenhang tusschen een Oudnoorsche en een niet-Germaansche godheid heeft aangenomen. Immers, indien die uit- Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50 2 heemsche god van duidelijk te bepalen aard is, zal men in de verleiding komen, zijn eigenschappen over te dragen op den Noordgermaanschen god, omtrent wiens beteekenis men juist in het duister tast. Het onderzoek kan daardoor in een geheel verkeerde richting worden geleid, omdat men zich van den aanvang af heeft laten binden door een overeenstemming met een bepaalde godengestalte, die hoe verlokkend ook op het eerste gezicht, toch niet anders dan uiterlijk en toevallig behoeft te zijn. Een duidelijk voorbeeld van zulke averechtsche methode is het onderzoek naar de beteekenis der Oudnoorsche goden Fjǫrgyn en Fjǫrgynn. 1. De Oudnoorsche getuigenissen Fiǫrgyn is de naam van een godin, die in de Edda-poëzie een paar maal voorkomt in een omschrijving van Þórr. Wanneer in Hárbar sljó de veerman, die geweigerd heeft Þórr over te zetten, hem den weg wijst naar zijn woonplaats, raadt hij hem den oever te volgen om aldus naar Verland te komen, waar hij zijn moeder zal aantreffen: (str. 56, 7-8) þar mun Fjǫrgyn hitta Þór, son sinn. Dezelfde verhouding tusschen beide goden vinden wij in str. 56 der Vǫluspá, waar Þórr door drie verschillende kenningar wordt aangeduid: inn moeri mǫgr Hlóðyniar, Óðins sonr en Fjǫrgyniar burr; wij leeren daaruit, dat volgens de opvatting van dezen dichter Þórr de zoon is van Odin en van een godin, die zoowel Hló yn als Fjǫrgyn heet. Een andere omschrijving van Þórr is Jarðar burr (vgl. Lokasenna str. 58 en Þrymskvi a str. 1); hieruit kunnen wij de gevolgtrekking maken, dat Fjǫrgyn een andere naam voor Jǫr ‘de aarde’ is. Het is slechts de vraag, of Fjǫrgyn evenals Jǫrð zoowel een appellatief als een godennaam is, dan wel of dit woord uitsluitend als eigennaam der aardegodin voorkomt. Men heeft het eerste gemeend en wel op grond van een plaats in den Oddrúnargrátr, waar str. 11, 5-6 Borgný tegen Oddrún zegt: En ek fylgðak þér á fiǫrgynio, hetgeen weergegeven kan worden met: ‘maar ik heb u op aarde gevolgd’. Letterlijk is Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50 3 dit ‘op aarde’ natuurlijk niet te nemen; de Duitsche vertaling van Genzmer (Thuleserie, Edda I, blz. 108) drukt het aldus uit: ‘geleitet hab ich im Leben dich’; maar dit is nauwelijks van belang voor de juiste opvatting van het woord. Indien een Oudnoorsch dichter evenwel in plaats van á jǫrðu zegt á fiǫrgynio, dan volgt daaruit nog niet, dat fiǫrgyn hetzelfde woord is als jǫrð en dus als appellatief moet worden opgevat. Omstreeks 1018 schrijft de dichter Óttarr svarti een strofe, waarin staat Visi tekr austr munlaust Óska víf1); in plaats van de woorden ‘een land zonder heerscher’ zegt hij dus ‘de vrouw van Óski, die haar echtgenoot ontbeert’. Nog realistischer is Goþþormr sindri, een Noorsch dichter uit de 10de eeuw, die zelfs spreekt van at því fljóði Ónars, eiki grónu2); de vrouw van Ónarr wordt dus voorgesteld met eiken begroeid te zijn. En, om uit de talrijke voorbeelden nog een te kiezen, dat zeer kenschetsend is: wanneer de dichter Haukr Valdísarson, die in de 12de eeuw leefde, wil uitdrukken, dat een held in den strijd op den grond valt, zegt hij: Þórbjǫrn hné i gný Fjǫrnis þar til Þrós drósar3). Het is dus niet onmogelijk, dat de dichter van het Oddrúnlied ook hier voor het appellatief Jǫrð een mythologisch aequivalent en wel Fjǫrgyn gekozen heeft. In de skaldenpoëzie komt de naam Fjǫrgyn slechts éénmaal voor en wel in een anonyme strofe, die tot de 10de eeuw wordt gerekend en in de Snorra Edda is overgeleverd; indien de interpretatie van F. Jónsson juist is4), staat daarin de kenning fjǫrgynjar áls hrynbeðs ǫrgildir voor een ‘vrijgevig man’, eigenlijk een ‘milde uitdeeler van het ruischende bed van de aal der aarde’. Hier kan Fjǫrgyn evenzeer de naam der godin zijn, als in de Vellekla van Einarr skálaglamm de naam van Hló yn (Hlǫ vin) gebruikt wordt in de kenning 1) Vgl. F. Jónsson, Skjaldedigtning B I, 267 str. 2. 2) ibidem I, 55 str. 5. 3) ibidem I, 543 str. 17. 4) ibidem I, 174 str. 5. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50 4 myrkhlǫðvinjar markar morðálfr1), dus ook geheel in de beteekenis van een appellatief. Eindelijk komt het woord fjǫrgyn voor in een þula van ‘jar ar heiti’2), waarin zoowel de mythologische namen Hlóðyn en Sif, als gewone appellativa (grund, fold, vangr) staan. Het lijdt dus geen twijfel, dat Fjǫrgyn een naam is voor de godin der aarde en gelijk gesteld mag worden aan Jǫr ; beiden nemen in het mythologische systeem, dat de Oudnoorsche skalden en de Eddaliederen ons hebben overgeleverd, dezelfde plaats in. Van Jǫr staat vast, dat zij de vrouw is van Ó inn en de moeder van Þórr3). Voor de verklaring van de godin Fjǫrgyn zullen wij dus moeten uitgaan van haar identiteit met Jǫr , in het bijzonder als de moeder van Þórr; wij kunnen echter voorloopig op grond van het hier bijgebrachte materiaal niet uitmaken, of Fjǫrgyn oorspronkelijk een appellatief voor aarde is (evenals Jǫr ) en later als eigennaam werd gebruikt, dan wel of de naam van den aanvang af een godsdienstige beteekenis had en een bepaalde zijde van de aarde-godin aanduidde. Naast de godin Fjǫrgyn staat een mannelijke godheid Fjǫrgynn; deze wordt in de geheele litteratuur slechts éenmaal genoemd en wel in een strofe der Lokasenna. In de woordenwisseling met Frigg verwijt Loki haar overspel en spreekt dat aldus uit in str. 26: Þegi þú, Frigg! þú ert Fjǫrgyns maer ok hefir ae vergiǫrn verit, er þá Véa ok Vilia létstú þér, Vi ris kvaen, bá a í ba m um tekit. 1) ibidem I, 122 str. 27, maar volgens de interpretatie van E.A. Kock in Notationes Norroenae § 406. 2) ibidem I, 669. 3) De volgende plaatsen zijn hiervoor aan te voeren: Jǫrð als de vrouw van Óðinn: Hergauts vina (I, 2), Svǫlnis ekkja (I, 17) of beðja (II, 439), beðja Bors niðjar (I, 47), brúðr Val-Týs (I, 62), Yggs man (I, 137 en 579): Yggjar brúðr (I, 191) enz, Þórr als zoon van Jǫrð kennen de Eddaliederen (zie boven) en de skaldenpoëzie, bijv. Jarða sunr (I, 17), Jarðar konr (I, 142), als omschrijving van Þórr en móður iǫtna dólgs (I, 64) als kenning voor Jǫrð. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50 5 Het verstaan van deze plaats is ons moeilijk, omdat wij alweder zoo weinig gegevens hebben, om de bedoeling der toespeling te verduidelijken. De goden Vé en Vili komen in de Eddapoëzie alleen op deze plaats voor. In Ynglingatal (str. 3) wordt Ó inn aangeduid als Vilja bróður en hiermede is in overeenstemming de mededeeling van de Snorra Edda, dat Borr huwde met Bestla en uit hun huwelijk drie zoons werden geboren: Ó inn, Vili en Vé1). De woorden van Loki bevatten dus een toespeling op een mythe, waarin Frigg overspel pleegde met haar zwagers en de dichter legt daarop den nadruk door haar te noemen Viðris kvoen, dat men zou kunnen weergeven met de woorden ‘ofschoon gij de vrouw van Vi rir (= Ó inn) zijt’. De ontrouw van Frigg is uit de overlevering bekend genoeg: de Ynglingasaga vertelt in cap. 3, dat zij tijdens de afwezigheid van Ó inn de vrouw was van diens broeders Vili en Vé, zonder dat daarvan nadere bijzonderheden worden verteld2). De mythe wordt verder bevestigd door een paar mededeelingen door Saxo Grammaticus, die verhaalt van een afwezigheid van Othinus, gedurende welke Frigga de echtgenoot was van een anderen god, die volgens het eene bericht Mithotyn3), volgens het andere de onder Odin's naam optredende Ollerus was4). Wat beduidt nu de regel: þú ert Fjǫrgyns moer? Volgens een voor de hand liggende vertaling wil dit zeggen: ‘gij zijt de dochter van Fjǫrgynn’; zoo heeft Snorri het ook begrepen, die in zijn Skáldskaparmál als kenning voor Frigg opnoemt dóttur Fjǫrgyns5). Maar het moderne onderzoek heeft deze opvatting niet gebillijkt.
Recommended publications
  • Pompeii and Herculaneum: a Sourcebook Allows Readers to Form a Richer and More Diverse Picture of Urban Life on the Bay of Naples
    POMPEII AND HERCULANEUM The original edition of Pompeii: A Sourcebook was a crucial resource for students of the site. Now updated to include material from Herculaneum, the neighbouring town also buried in the eruption of Vesuvius, Pompeii and Herculaneum: A Sourcebook allows readers to form a richer and more diverse picture of urban life on the Bay of Naples. Focusing upon inscriptions and ancient texts, it translates and sets into context a representative sample of the huge range of source material uncovered in these towns. From the labels on wine jars to scribbled insults, and from advertisements for gladiatorial contests to love poetry, the individual chapters explore the early history of Pompeii and Herculaneum, their destruction, leisure pursuits, politics, commerce, religion, the family and society. Information about Pompeii and Herculaneum from authors based in Rome is included, but the great majority of sources come from the cities themselves, written by their ordinary inhabitants – men and women, citizens and slaves. Incorporating the latest research and finds from the two cities and enhanced with more photographs, maps and plans, Pompeii and Herculaneum: A Sourcebook offers an invaluable resource for anyone studying or visiting the sites. Alison E. Cooley is Reader in Classics and Ancient History at the University of Warwick. Her recent publications include Pompeii. An Archaeological Site History (2003), a translation, edition and commentary of the Res Gestae Divi Augusti (2009), and The Cambridge Manual of Latin Epigraphy (2012). M.G.L. Cooley teaches Classics and is Head of Scholars at Warwick School. He is Chairman and General Editor of the LACTOR sourcebooks, and has edited three volumes in the series: The Age of Augustus (2003), Cicero’s Consulship Campaign (2009) and Tiberius to Nero (2011).
    [Show full text]
  • Disreputable Occupations in the Roman World
    Criers, Impresarios, and Sextons: Disreputable Occupations in the Roman World Sarah E. Bond A dissertation submitted to the faculty of the University of North Carolina at Chapel Hill in partial fulfillment of the requirements for the degree of Doctor of Philosophy in the Department of History. Chapel Hill 2011 Approved by: Richard J.A. Talbert, Advisor Brett Whalen, Reader James Rives, Reader Werner Riess, Reader Fred Naiden, Reader ©2011 Sarah E. Bond ALL RIGHTS RESERVED ! ""! ABSTRACT SARAH E. BOND: Criers, Impresarios, and Sextons: Disreputable Occupations in the Roman World (Under the direction of Richard J.A. Talbert.) Roman law stigmatized not only the individual but also the collective for dishonorable acts. Numerous professions incurred varying degrees of disrepute that carried legal and civic disabilities. Professionals in the sex and entertainment trades who incurred the legal stigma of infamia have been investigated by modern scholarship; yet, those people who worked in the disreputable occupations of praeco (crier), dissignator (event coordinator), libitinarius (funeral director), and in the mortuary trade have not been fully discussed in terms of either the reasons for their disrepute or their significance within social, economic, administrative, and religious networks. To counteract this void of literature, I analyze the status and role of these professionals from the Republic to Late Antiquity. Through this research, I show the origins of social perceptions of disrepute and their codification into legal statute in the first century BCE, and illustrate the creation of a marginal society that was placed outside the civic realm in Roman cities. I argue that these professionals were crucial negotiators between the civic and marginal society.
    [Show full text]
  • Pompeii 1A the Physical Environment - Geographical Setting, Natural Features and Resources Text Chapter 1 "The Physical Environment of Campania" Pp.2-8
    Pompeii 1a The physical environment - geographical setting, natural features and resources Text Chapter 1 "The Physical Environment of Campania" pp.2-8 Describe the geographical setting and natural features of Pompeii and Herculaneum. Refer to sources in your answer. Outline the resources of Pompeii and Herculaneum. Refer to sources in your answer. Geographical setting . Pompeii and Herculaneum are in Campania: a volcanic plain which stretches from the Voltuno R. in the north to the Sorrentine Peninsula in the south. The plain divided by Mt Vesuvius into two regions, the northern region drained by the Volturno Riverand the southern region drained by the Sarno River. Pompeii was built on a volcanic spur, 25-40m above sea level, overlooking the mouth of the Sarno R. Pompeii was at a crossroads from North to South and to the east. Herculaneum was built on a steeply sloping spur which ended in a cliff, bounded on both sides by deep ravines. Its views and moderating maritime influence made it an ideal resort town. Strabo commented on Herculaneum. Phlegraean Fields – a volcanic area near Puteoli . The main Roman naval station was at Misenum. The next town is Herculaneum, which occupies a cape jutting out into the sea, where it feels the southwest wind to such an amazing extent that the settlement is a healthy one. Strabo, Geography 5.4.8 It is an area “incredibly favoured by nature.” Michael Grant, Cities of Vesuvius p.15 How [to describe] the Campanian coast and its happy, indeed blessed delightfulness, plainly the handiwork of Nature in her favourite spot! Pliny the Elder, Natural History Bk III 40 .
    [Show full text]
  • Esclaves Et Maîtres Dans Le Monde Romain Expressions Épigraphiques De Leurs Relations
    Esclaves et maîtres dans le monde romain Expressions épigraphiques de leurs relations Monique Dondin-Payre e Nicolas Tran (dir.) Editore: Publications de l’École française de Rome Edizione cartacea Luogo di pubblicazione: Rome Data di pubblicazione: 1 janvier 2017 Anno di pubblicazione: 2016 ISBN: 9782728312405 Data di messa in linea: 6 décembre 2016 Collana: Collection de l'École française de Rome ISBN digitale: 9782728312412 http://books.openedition.org Notizia bibliografica digitale DONDIN-PAYRE, Monique (dir.) ; TRAN, Nicolas (dir.). Esclaves et maîtres dans le monde romain: Expressions épigraphiques de leurs relations. Nouva edizione [online]. Rome: Publications de l’École française de Rome, 2016 (creato il 12 dicembre 2016). Disponibile su Internet: <http:// books.openedition.org/efr/3185>. ISBN: 9782728312412. DOI: 10.4000/books.efr.3185. Questo documento è stato generato automaticamente il 12 décembre 2016. © Publications de l’École française de Rome, 2016 Condizioni di utilizzo http://www.openedition.org/6540 1 La principale distinction relative au droit des personnes est que tous les hommes sont soit libres soit esclaves (Institutes, I, 9). Gaius souligne ainsi la place fondamentale de l’esclavage dans la Rome impériale. La barrière de la liberté était si structurante et le recours au travail servile pratiqué à une telle échelle, que la société romaine mérite assurément le qualificatif d’esclavagiste. Certes, la condition servile était inférieure, mais la concevoir en terme de barrière ou de strate horizontale, séparant les esclaves et les libres, se révèle insuffisant. Dans une population servile à la hiérarchie très marquée, la condition personnelle des esclaves dépendait beaucoup des relations verticales, qui unissaient chacun d’entre eux à leur maître.
    [Show full text]
  • The Roman Courtesan. Archaeological Reflections of a Literary Topos,” Organized in Collaboration with the Deutsches Archäologisches Institut Rom
    ACTA INSTITUTI ROMANI FINLANDIAE ACTA ACTA INSTITUTI ROMANI FINLANDIAE VOL. 46 IRF 1. Sylloge inscriptionum Christianarum veterum Musei Vaticani 22. Female Networks and the Public Sphere in Roman Society 46 Ediderunt commentariisque instruxerunt sodales Instituti Romani edited by PÄIVI SETÄLÄ and LIISA SAVUNEN, 1999. Finlandiae curante HENRICO ZILLIACUS, 1-2, 1963. 23. The Roman Middle Republic 2. 1. Onomastic Studies in the Early Christian Inscriptions of Rome Politics, religion, and historiography c. 400 - 133 B.C. and Carthage by IIRO KAJANTO, 1963. [Out of print] edited by CHRISTER BRUUN, 2000. [Out of print] 2. Biometrical Notes by HENRIK NORDBERG, 1963. [Out of print] 3. A Study of the Greek Epitaphs of Rome 24. Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in by IIRO KAJANTO, 1963. [Out of print] Republican Rome by KAJ SANDBERG, 2001. 3-4. Graffiti del Palatino 25. Women, Wealth and Power in the Roman Empire raccolti ed editi sotto la direzione di VEIKKO VÄÄNÄNEN. by PÄIVI SETÄLÄ, RIA BERG et al., 2002. 3. Paedagogium a cura di HEIKKI SOLIN e MARJA ITKONEN-KAILA, 1966. 4. Domus Tiberiana 26. Vettius Agorius Praetextatus. A senatorial Life in Between a cura di PAAVO CASTRÉN e HENRIK LILIUS, 1970. by MAIJASTINA KAHLOS, 2002. THE ROMAN COURTESAN 5. Studies in the Romanization of Etruria 27. Ostia e Portus nelle loro relazioni con Roma by PATRICK BRUUN et al., 1975. [Out of print] a cura di CHRISTER BRUUN e ANNA GALLINA ZEVI, 2002. ARCHAEOLOGICAL REFLECTIONS 6. Le iscrizioni della necropoli dell’Autoparco Vaticano 28. The Roman Curia, the Apostolic Penitentiary and the Partes in edite sotto la direzione di VEIKKO VÄÄNÄNEN, 1973.
    [Show full text]
  • Ivan Matijević
    Ivan Matijević Rimski vojnici i njihovi Roman soldiers and their oslobođenici na natpisima iz freedmen in the Principate-era Salone iz doba principata inscriptions from Salona Ivan Matijević Ivan Matijević Sveučilište u Splitu University of Split Filozofski fakultet Faculty of Humanities and Social Sciences Odsjek za povijest Department of History Put iza nove bolnice 10c Put iza nove bolnice 10c HR, 21000 Split CROATIA, 21000 Split [email protected] [email protected] UDK: 904 : 930.27 (497.5 Solin) “00” UDC: 904 : 930.27 (497.5 Solin) “00” 355.1 (497.5 Solin) “00” 355.1 (497.5 Solin) “00” Izvorni znanstveni članak Original scientific paper Primljeno: 14. 1. 2015. Received: 14. 1. 2015. Prihvaćeno: 10. 3. 2015. Accepted: 10. 3. 2015. In analysing 28 largely whole inscriptions from Analizirajući 28 većinom cjelovitih natpisa iz Sa- Salona which mention persons from the Roman mili- lone koji spominju osobe iz rimskog vojnog sustava tary system and freedmen or freedwomen dated to the i oslobođenike, odnosno oslobođenice iz doba prin- time of the Principate, the author attempted to obtain cipata, autor je nastojao doći do što većeg broja po- the most possible data on relations between freed in- dataka o odnosima između oslobođenika i njihovih dividuals and their masters, the features of the cogno- patrona, o značajkama oslobođeničkih kognomena i o mina of freedmen/women and the status of soldiers statusu vojnika koji su imali oslobođenike. who had freedmen/women. Ključne riječi: vojnik, veteran, legija, kohorta, Key words: soldier, veteran, legion, cohort, oslobođenik, oslobođenica, principat freedman, freedwoman, Principate 131 VAHD 108, 2015, 131-156 Uvod Introduction Na teritoriju Salone dosad je pronađeno 259 cje- Thus far, 259 complete and fragmentary inscrip- lovitih i fragmentiranih natpisa koji se izravno vežu tions have been found in the territory of Salona which uz pripadnike rimske vojske iz vremena principata.
    [Show full text]
  • Puni Tekst: Hrvatski, Pdf (891
    Ivan Matijević ISSN 0353-295X (Tisak) 1849-0344 (Online) UDK 94(497.583Solin)“00/05“(091) Radovi - Zavod za hrvatsku povijest 929.55(497.583Solin)“00/05“(091) Vol. 51, br. 2, Zagreb 2019 Izvorni znanstveni rad Primljeno: 29. 6. 2019. Prihvaćeno: 12. 12. 2019. DOI: 10.17234/RadoviZHP.51.16 Životni suputnici rimskih vojnika na salonitanskim nadgrobnim natpisima iz doba principata Na 136 nadgrobnih natpisa rimskih aktivnih vojnika ili veterana koji se datiraju u doba principata, a potječu iz Salone ili njezina okruženja, spominju se još po jedna ili više osoba. Analiza natpisa pokazala je da ih je najmanje 190, a povezane su s vojnicima i veteranima na različite načine. Najčešće su to njihove žene (coniunx, uxor) s kojima su imali djecu, zatim oslobođenice i oslobođenici koji su imenovani ili navedeni uobičajenom sintagmom (lib. libertaeque), roditelji, krvna braća i tzv. braća po oružju, sestre, hospite, suborci iz postrojbe, prijatelji, robovi, a u pojedinim primjerima punac, šurjak, šurjakinja, prijateljica. Neki su i nasljednici preminulih vojnika i veterana. Rijetki natpisi ne navode u kakvu su odnosu vojnik i druga osoba, ali se to ipak može pretpostaviti. Utvrđuje se tko je koga komemorirao, a analizom imena nastoji se odrediti podrijetlo ovih osoba. Sva tri elementa pomažu da se dokuči društveni status životnih suputnika rimskih vojnika u Saloni. Vojnici i njihovi odnosi s ostalim osobama prema nadgrobnim natpisima Najvjerojatnije već od Augustove vladavine vojnici nisu tijekom aktivne službe smjeli sklopiti zakonski pravovaljan brak (conubium). Nije im se branilo da žive u zajednici sa ženama (contubernium, konkubinat) i ne bilježi se da bi zbog toga bili kažnjavani, pa se zaključuje da je država očito tolerirala takve zajednice.
    [Show full text]
  • Ancient Graffiti and Domestic Space in the Insula of the Menander at Pompeii
    ANCIENT GRAFFITI AND DOMESTIC SPACE IN THE INSULA OF THE MENANDER AT POMPEII AN HONORS THESIS SUBMITTED ON THE 28th DAY OF APRIL, 2014 TO THE DEPARTMENT OF CLASSICAL STUDIES IN PARTIAL FULFILLMENT OF THE REQUIREMENTS OF THE HONORS PROGRAM OF NEWCOMB TULANE COLLEGE TULANE UNIVERSITY FOR THE DEGREE OF BACHELOR OF ARTS WITH HONORS IN CLASSICAL STUDIES BY ___________________________________ Julia Judge APPROVED: _____________________ Susann Lusnia Director of Thesis _____________________ Dennis Kehoe Second Reader ______________________ Christopher Rodning Third Reader Julia Judge. Ancient Graffiti and Domestic Space in the Insula of the Menander at Pompeii. (Dr. Susann Lusnia, Classical Studies; Dr. Dennis Kehoe, Classical Studies; Dr. Christopher Rodning, Anthropology.) This thesis is a case study of the ancient graffiti found in a specific city block, the Insula of the Menander (I.X), in the ancient Roman city of Pompeii. Contrary to the late 19th and early 20th century treatment of graffiti in Pompeian scholarship, which dismissed ancient graffiti as casual inscriptions with little relevance to the archaeology of Pompeii, recent scholarship approaches ancient graffiti as artifacts, studying them within their context. Using this contextual approach, my thesis examines the spatial distribution of the graffiti in the Insula of the Menander to better understand the use of public and private space. Chapter 1 introduces the topic of ancient graffiti in context, providing a brief description of the current state of scholarship and of the history of the Insula of the Menander. Chapter 2 discusses the challenges of defining ancient graffiti, and the various approaches to their interpretation. The two hypotheses are: first, that graffiti frequency and public and private space are related, and second, that graffiti type and room function are related.
    [Show full text]
  • The Sacred Gerusia
    THE AMERICAN EXCAVATIONS IN THE ATHENIAN AGORA HESPERIA: SUPPLEMENT VI THE SACRED GERUSIA Athens at Studies CC-BY-NC-ND. License: Classical of only. BY JAMES H. OLIVER use School personal American © For AMERICAN SCHOOL OF CLASSICAL STUDIES AT ATHENS 1941 This content downloaded by the authorized user from 192.168.52.61 on Tue, 4 Dec 2012 15:04:40 PM All use subject to JSTOR Terms and Conditions Athens at Studies CC-BY-NC-ND. License: Classical of only. use School personal American © For MANUFACTURED IN THE UNITED STATES OF AMERICA BY J. H. FURST COMPANY, BALTIMORE, MARYLAND This content downloaded by the authorized user from 192.168.52.61 on Tue, 4 Dec 2012 15:04:40 PM All use subject to JSTOR Terms and Conditions Athens at To George Lincoln Hendrickson, Professor Emeritus of Classical Philology at Yale University, and to Michael Ivanovitch Rostovtzeff, Professor Emeritus of Ancient History at Yale University, this study Studies CC-BY-NC-ND. is gratefully and affectionately dedicated. License: Classical of only. use School personal American © For This content downloaded by the authorized user from 192.168.52.61 on Tue, 4 Dec 2012 15:04:40 PM All use subject to JSTOR Terms and Conditions PREFACE This book has developedout of a study of three inscriptions (Nos. 24, 31, and 32) which were found in the American Excavations of the Ancient Athenian Agora, and which were entrusted to me for publication. These documents throw new light upon the Athenian Gerusia, for which I am here presenting the evidence and the compara- tive material as far as I have succeeded in isolating it.
    [Show full text]
  • Pregnancy, Childbirth, and Primary Care-Givers in Ancient Rome
    PREGNANCY, CHILDBIRTH, AND PRIMARY CARE-GIVERS IN ANCIENT ROME PREGNANCY, CHILDBIRTH, AND PRIMARY CARE-GIVERS IN ANCIENT ROME By BARBARA NANCY SCARFO, B.A., M.A. A Thesis Submitted to the School of Graduate Studies in Partial Fulfilment of the Requirements for the Degree Doctor of Philosophy McMaster University © Copyright by Barbara Nancy Scarfo, April 2020 McMaster University DOCTOR OF PHILOSOPHY (2020) Hamilton, Ontario (Classics) TITLE: Pregnancy, Childbirth, and Primary Care-Givers in Ancient Rome AUTHOR: Barbara Nancy Scarfo, B.A (McMaster University), M.A. (McMaster University) SUPERVISOR: Professor M. George NUMBER OF PAGES: xi, 274 ii ABSTRACT This thesis presents the array of evidence concerning three crucial aspects of Roman maternity: pregnancy, childbirth, and primary care-givers. I explore how these elements of maternity are represented in the ancient sources and observe how the evidence corresponds to and diverges from the established impressions of these facets of maternity. I consider several issues surrounding the critical, initial moments of the life- cycle and how they are informed by biological factors, social structures, and cultural projections. Motherhood and childhood at Rome have garnered a great deal of interest, but issues of conception, gestation, childbirth, and early infant care have received much less attention. In this thesis they are considered together and thus in light of one another. The first chapter of this study surveys the social context of Roman maternity through an examination of the purpose of an extensive reproductive period, its associated problems, and the impact that such a practice had on Roman attitudes towards pregnancy and childbirth. The second and third chapters of this study are dedicated to an examination of the social and cultural identity of the two slaves who provided crucial functions throughout the pregnancy, delivery, and post-natal care of the Roman mother and child: the obstetrix (midwife) and the nutrix (wet-nurse).
    [Show full text]
  • Frankfurter Elektronische Rundschau Zur Altertumskunde 34 (2017)
    Frankfurter elektronische Rundschau zur Altertumskunde 34 (2017) Eine ‚descriptio-Inschrift‘ aus Ladenburg Francisca Feraudi-Gruénais Im Jahr 1999 kamen bei Unterfangungsarbeiten vor der Fundamentmauer des Hauses Heidelbergerstrasse 6 in der südlichen Altstadt von Ladenburg vier aneinander passende Fragmente einer Inschriftentafel aus Marmor zum Vorschein. Ihre vorläufige Erstveröffentlichung erfolgte noch im gleichen Jahr durch Dr. Britta Rabold1. Zur erhofften vertiefenden wissenschaftlichen Bearbeitung durch Géza Alföldy kam es leider nicht mehr. Inzwischen Gebietsreferentin für die Archäologische Denkmalpflege beim Landesamt in Karlsruhe trat B. Rabold schließlich im Frühjahr 2017 mit der Bitte an mich heran, die Ladenburger Marmortafel nochmals in Augenschein zu nehmen und eine Einschätzung abzugeben. Dem komme ich nach eingehender Autopsie2 hiermit gern nach. Abb. 1 a u. b: ‚descriptio’-Inschrift aus Ladenburg (gef. 1999, Heidelbergerstrasse 6). Vorder- und Rückseite 1 B. Rabold, AAusgrBadWürt 1999, 108, Abb. 68; AE 2000, 1102; EDH HD047820. 2 Vorgenommen am 27.6.2017. 1 http://www.fera-journal.eu Frankfurter elektronische Rundschau zur Altertumskunde 34 (2017) Vom Inschriftenträger, einer Tafel aus weißem feinkörnigem Marmor, haben sich vier aneinander passende Fragmente mit den Gesamtabmessungen von (19,5) x (26) x 1,9 cm erhalten. Die Vorderseite ist geglättet und poliert; die Rückseite geglättet und weitflächig mit Versinterungsspuren und Kalkablagerungen übersät. Die obere Kante ist gerade geschnitten und geglättet, die übrigen Kanten sind gebrochen. (Abb. 1a u. b). Die Höhe der Buchstaben wie auch der Zeilenzwischenräume beträgt jeweils 2,8-3 cm, der Abstand der ersten Zeile vom oberen Rand 5,5 cm. In den Buchstabenbettungen haben sich Spuren roter Farbe erhalten. Die Lesung des erhaltenen Textes ist aufgrund des von Verwitterungsspuren kaum beeinträchtigten Inschriftenfeldes weitgehend3 unproblematisch und stellt sich folgendermaßen dar: DESCRIPTIO PE- - SEMPER CVM O ET M Abb.
    [Show full text]
  • Arctos Vol. 51
    ARCTOS VOL. 51 ARCTOS Acta Philologica Fennica VOL. LI HELSINKI 2017 ARCTOS – ACTA PHILOLOGICA FENNICA Arctos has been published since 1954, annually from vol. 8 (1974). Arctos welcomes submissions dealing with any aspect of classical antiquity, and the reception of ancient cultures in mediaeval times and beyond. Arctos presents research articles and short notes in the fields of Greek and Latin languages, literatures, ancient history, philosophy, religions, archaeology, art, and society. Each vol- ume also contains reviews of recent books. The web site is at pro.tsv.fi/kfy/arctos. Publisher: Klassillis-filologinen yhdistys – Klassisk-filologiska föreningen (The Classical Association of Fin- land), c/o House of Science and Letters, Kirkkokatu 6, FI – 00170 Helsinki, Finland. Editors: Martti Leiwo (Editor-in-Chief), Lassi Jakola (Executive Editor and Secretary), Anna-Maria Wilskman (Review Editor). Editorial Advisory Board: Maijastina Kahlos, Mika Kajava, Jari Pakkanen, Pauliina Remes, Olli Salomies, Heikki Solin, Antero Tammisto, Kaius Tuori, Jyri Vaahtera, Marja Vierros. Correspondence regarding the submission of articles and general enquiries should be addressed to the Executive Editor and Secretary at the following address (e-mail: [email protected]). Correspondence regarding book reviews should be addressed to the Review Editor at the following address (e-mail: [email protected]) Note to Contributors: Submissions, written in English, French, German, Italian, or Latin, should be sent by e-mail to the Executive Editor and Secretary (at [email protected]). The submissions should be sent in two copies; one text version (DOCX/RTF) and one PDF version. The e-mail should also contain the name, affiliation and postal address of the author and the title of the article.
    [Show full text]