De Gedichten
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De gedichten Maria Tesselschade Roemers Visscher editie A. Agnes Sneller en Olga van Marion (met medewerking van Netty van Megen) bron A. Agnes Sneller en Olga van Marion (ed.), De gedichten van Tesselschade Roemers. Verloren, Hilversum 1994 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/viss002gedi01_01/colofon.htm © 2001 dbnl / A. Agnes Sneller, Olga van Marion 7 Voorwoord Een reeks van mensen heeft met ons meegelezen en materiaal voor de uitgave geleverd. Wij danken hiervoor drs. Ingrid Biesheuvel, Esther van Bijsterveld, dr. Ton Harmsen, Puck Hundepool, Babs Martens, Karin Pierens, Boukje Thijs, drs. Hans Verstraate, drs. Ingrid Weekhout en dr. Ton van der Wouden. Het werk van drs. Elizabeth Bouman, renaissancist, drs. Johan Koppenol, universitair docent oudere letterkunde RUG, drs. Dick van der Mark, renaissancist, en dr. Marijke Mooijaart, redacteur WNT, kon gebruikt worden om een definitieve vorm voor de bundel vast te stellen. Drs. Erna van Koeven stelde haar afstudeerscriptie beschikbaar. Dr. Wim Hüsken wees op het onuitgegeven handschrift van dr. P. Leendertz Jr. Dr. Louis Grijp leverde een bijdrage over de muzikale activiteiten van de dichter. de redactie herfst 1994 Maria Tesselschade Roemers Visscher, De gedichten 8 Tekening van H. Goltzius. Portret van een jonge vrouw (ca. 1605). Amsterdams Historisch Museum. Maria Tesselschade Roemers Visscher, De gedichten 9 Inleiding In de literatuurwetenschap bestaat het besef dat er geen oorzakelijke samenhang behoeft te zijn tussen het niveau van een auteur en de reputatie die deze geniet. Er zijn voortreffelijke eenlingen geweest onder de schrijvers die in bijna volstrekte vergetelheid zijn geraakt en anderzijds houdt de reputatie van sommigen niet noodzakelijk in dat hun verzen of verhalen van uitzonderlijke kwaliteit zijn (Sötemann 1994: 146). Bij Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649) ligt de situatie nog ingewikkelder. Zij is waarschijnlijk de meest bekende vrouw uit de zeventiende eeuw. Alom wordt zij geprezen als de wijze en charmante vriendin van een aantal grote mannen uit de republiek der letteren. Haar werk is redelijk toegankelijk. Toch heeft zij als dichter nauwelijks aandacht gekregen. De literatuurgeschiedenis van G. Knuvelder (1977: 198) noemt haar samen met haar zuster Anna Roemers de beroemde dochters van de dichter Roemer Visscher (1547-1620); verderop ‘een bevallige dichteres’ wier naam echter vooral voortleeft ‘als vrouw, als “onwaerdeerlycke Vrouw”’ (1977: 276), een typering van de dichter Constantijn Huygens (1596-1687). In Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (Schenkeveld 1993) wordt zij weliswaar een aantal malen genoemd, maar voornamelijk als lid van de literaire elite van haar tijd. Sinds 1918 beschikken we over vrijwel haar gehele oeuvre: Een onwaerdeerlycke Vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (Worp 1918; facsimile 1976). Desondanks is het onderzoek naar haar werk nauwelijks op gang gekomen. De opzet van het boek van Worp kan daar aanleiding toe hebben gegeven: hij maakte een levensbeeld in documenten door middel van gedichten en brieven van en aan de dichter, en getuigenissen van tijdgenoten over haar persoon en werk, alles zoveel mogelijk chronologisch geordend. Waar een datering onmogelijk was, heeft hij de teksten op grond van de levensgeschiedenis een plaats toebedeeld die hem het meest plausibel voorkwam. De uitgave is verbeterd en aangevuld door P. Leendertz Jr. (onuitgegeven handschrift, 1929). In 1987 bewerkstelligde L. Strengholt met de literair-stilistische analyse van het gedicht Die Rejsen wil op aerdt (gedicht 21) een ommekeer. Hij stelde vast dat zich in de interpretatie van de gedichten van Tesselschade Roemers, voor zover die bestaat, bepaalde denkbeelden hebben genesteld die meer berusten op de (veronderstelde) samenhang met haar levensgeschiedenis dan op een grondige studie van de teksten als zodanig. Toch vraagt iedere overgeleverde tekst in de allereerste plaats om een onderzoek naar wat er eigenlijk staat (1987: 114). Daarbij wijst Strengholt Maria Tesselschade Roemers Visscher, De gedichten 10 op de noodzaak om, waar mogelijk, terug te keren naar het handschrift als de enige bron om vast te stellen wat de dichter geschreven heeft (1987: 119). Ook vanuit een ander perspectief is een nieuwe publikatie waardevol. Na de uitgave van Worp zijn er nog gedichten gevonden van Tesselschade Roemers' hand. Zo wist Worp van het bestaan van het gedicht Dat Bareleus pen, soo met mij om wou springen (gedicht 6), maar hij heeft het niet kunnen vinden. Van een tweede onbekende tekst werd pas in 1952 voor het eerst melding gemaakt door P. Maximilianus o.f.m. Deze had in de pastorie van Zierikzee een exemplaar van Huygens' Korenbloemen (1672) aangetroffen, waarin zich een los blaadje bevond aan weerszijden beschreven met een gedicht van Tesselschade Roemers. Het betreft een variant van de tekst Claes seijde tegens Trijn (gedicht 16) en een tot dan toe onbekend gedicht Ons beijder Vader seijdt (gedicht 20). Onze speurtocht naar dit nadien onvindbare handschrift heeft resultaat gehad. Op aanwijzing van dr. C.S.M. Rademakerss.cc. te Zierikzee hebben we het teruggevonden in het Provincialaat van de Minderbroeders Kapucijnen te 's-Hertogenbosch. [zie ill. p. 89 en p. 104] Naast Strengholt heeft ook E. van Koeven (1989b) onderzoek gedaan naar een aantal gedichten, waarbij zij de handschriften opnieuw heeft bekeken. Dit heeft geleid tot het aantonen van enkele onjuiste lezingen. Hoezeer het onderzoek van de handschriften steeds weer mogelijkheden biedt oudere lezingen te corrigeren, blijkt bij voorbeeld uit de bestudering van een afschrift van Constantijn Huygens van de zogenaamde schoncken-sonnetten, een reeks sonnetten van P.C. Hooft (1581-1647), Constantijn Huygens, Anna Roemers Visscher (1583-1654), Tesselschade Roemers en anderen, alle geschreven op dezelfde rijmwoorden. In het sonnet van Tesselschade Roemers (gedicht 1) heeft Huygens onder andere het begin van vers 12 doorgestreept en vervangen door Moetblasers. Men heeft dit door de eeuwen heen steeds beschouwd als een verbetering van Mijn vaders, dat op taalkundige of culturele grond onjuist zou zijn. Opnieuw lezen van de doorgehaalde passage brengt echter aan het licht dat er oorspronkelijk Minvaders moet hebben gestaan, een nieuwvorming naar analogie van min(ne)moeder, en een doorvoering van de beeldspraak van zuigeling en zogen in het sonnet. Dit laatste wordt door Huygens' wijziging ongedaan gemaakt. Het dichterschap van Tesselschade Roemers Voor het lezen en waarderen van poëzie uit een oudere fase van onze geschiedenis is een zekere bekendheid met de poëticale eisen en de schoonheidsidealen van de tijd van ontstaan noodzakelijk. Tesselschade Roemers dichtte in een traditie die wij nu typeren als maniëristisch. Veelal wordt deze wijze van kunstbeoefening gezien als een uiting van de barok. Grote namen hierbij zijn de Italiaanse dichter Giambattista Marino (1569-1625) en de Engelse John Donne (1572-1631). In de Republiek is deze stijl vooral bestudeerd bij P.C. Hooft en Constantijn Huygens. Naar Maria Tesselschade Roemers Visscher, De gedichten 11 Marino wordt ook wel de term marinisme gebruikt; een andere veel gebruikte typering is concetto, een figuur die met behulp van gedachtenrijke en scherpzinnige bedenksels ver uit elkaar liggende of elkaar uitsluitende beelden of begrippen tot verrassende, vaak geestrijke vergelijkingen en correspondenties verbindt (Porteman 1977: 45). Er bestaat een voorkeur voor een gekunstelde woordenschat, zoals Hoop Heemelhertie (gedicht 2 v. 3) voor ‘een hartje dat hoopvol uitkijkt naar de hemel’, en voor de antithese, de paradox en het oxymoron, de innerlijk tegenstrijdige woordgroep, zoals grijze jeucht (gedicht 7 v. 1). Het klankspel is belangrijk. Annominatio, een combinatie van woorden opgebouwd uit dezelfde of bijna dezelfde klanken, maar met een geheel andere betekenis, kan eveneens als concetto beschouwd worden, omdat vorm en betekenis van de woorden de tegenstrijdigheid manifesteren: Licht of ick mee wat Lichts (gedicht 12 v. 6). Syntactisch stellen de dichters zich hoge eisen. Het brevitas-ideaal daagt hen als het ware uit met een minimum aan woorden een maximale zeggingskracht te bewerkstelligen. In de vele elliptische zinnen en de (overspannen) samentrekkingen wordt dit streven manifest. Gedichten uit deze sfeer laten zich niet gemakkelijk lezen. Pas als de lezer/es zich geduldig verdiept in de vele mogelijkheden die de tekst biedt, kan een zinvolle interpretatie ontstaan. Dan pas blijkt de zeggingskracht en het taalkunstig vermogen. Over de naam Tesselschade Roemers In maart 1594 werd in het gezin van Roemer Pietersz. Visscher en Aefgen Jansdr. Onderwater een dochter geboren die Maria, Marritgen, zou worden genoemd. Het feit dat een groot gedeelte van de vloot waar haar vader als assuradeur en graanhandelaar bij betrokken was, enkele maanden daarvoor bij het eiland ‘Tessel’ was vergaan, vormde de inspiratie tot een tweede naam: Tesselschade. Onder deze naam zou de dochter de geschiedenis ingaan. De voornaam was zo bijzonder dat het in de geschiedschrijving niet nodig bleek haar achternaam te vermelden. Er werd en wordt over haar geschreven als Tesselschade, en zelfs alfabetische persoonsindexen voeren haar regelmatig op onder deze voornaam. Van deze voornaam werd ook de koosnaam gevormd waarmee haar (oudere) vriend P.C. Hooft haar enige malen in zijn brieven aanspreekt: Tesseltje. Andere vrienden en tijdgenoten gebruiken deze naam in brieven heel soms als ze over haar berichten. Het is merkwaardig dat