UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2012 – 2014

Duurzaamheid en CSR aan de Europese universiteiten

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur

Valérie Huyghe

Onder leiding van

Prof. Dr. Yves Fassin

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2012 – 2014

Duurzaamheid en CSR aan de Europese universiteiten

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur

Valérie Huyghe

Onder leiding van

Prof. Dr. Yves Fassin

Permission

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Valérie Huyghe

Woord vooraf the-sis-sen (thesiste, heeft gethesist): alle activiteit gerelateerd aan het schrijven van een proefschrift.

De laatste twee jaar heb ik heel vaak “gethesist”. Soms met tegenzin, maar meestal met een enorme gedrevenheid om zoveel mogelijk universiteiten te laten deelnemen aan mijn onderzoek en vervolgens zo goed mogelijk de resultaten neer te pennen.

Het thema trok me reeds in het begin heel erg aan wegens haar internationaal karakter. Mede door mijn Erasmusjaar in Italië heb ik gedurende mijn studies mijn horizonten verruimd en ben ik zeer geboeid door culturele verschillen in Europa (en wereldwijd). Bovendien is duurzaamheid en MVO een thema dat steeds meer aan belang wint, zeker in een stad als Gent. Mede hierdoor kon ik geboeid dagenlang “thesissen”.

Vervolgens had ik graag enkele personen willen bedanken. Vooreerst bedank ik mijn promotor, Prof. Dr. Yves Fassin. Hij begeleidde me doorheen alle facetten van dit werkstuk: van inleiding tot opmerkingen, adviezen en antwoorden op de vele vragen. Bovendien introduceerde hij me ook bij deskundigen die me verder konden helpen. Ik wil deze mensen die me persoonlijk te woord stonden ook bedanken. In het bijzonder bedank ik ererector professon J. Willems (UGent), Riet Van de Velde (afdelingshoofd van de afdeling milieu aan UGent), Leen Audenaert (medewerkster ecocampus) en ererector Van Cauwenberge (UGent).

Verder wil ik uiteraard ook alle universiteiten bedanken die deelnemen aan dit onderzoek en de tijd namen om mijn vragenlijst in te vullen.

Tot slot wil ik ook mijn ouders bedanken die me de laatste jaren steunden in mijn opleiding tot handelsingenieur. Ook mijn broers en medestudenten die telkens te vinden waren voor advies of een ontspanningsmoment wil ik bedanken.

Iedereen oprecht bedankt.

i

Inhoudsopgave

WOORD VOORAF ...... I

INHOUDSOPGAVE ...... II

GEBRUIKTE AFKORTINGEN ...... VI

LIJST VAN TABELLEN ...... VII

LIJST VAN FIGUREN ...... VIII

1. INLEIDING ...... 1

2. LITERATUURSTUDIE ...... 2

1. 2.1 INLEIDING ...... 2

2. 2.2 MVO & DUURZAAMHEID ...... 2

3. 2.3 MVO EN DUURZAAMHEID AAN UNIVERSITEITEN ...... 6 2.3.1 Waarom duurzaamheid/MVO aan universiteiten? ...... 9 2.3.2 Hoe duurzaamheid/MVO implementeren in universiteiten? ...... 11

4. 2.4 DUURZAAMHEID EN MVO IN EUROPA ...... 16

5. 2.5 STAKEHOLDERS VAN DE UNIVERSITEIT ...... 17 2.5.1 Overheidsbeleid voor MVO: de rol van de overheid in Europa ...... 20

6. 2.6 GESCHIEDENIS DUURZAAMHEID EN MVO AAN UNIVERSITEITEN ...... 22

7. 2.7 VERDRAGEN, CHARTERS EN PARTNERSCHAPPEN ...... 24

8. 2.8 EVALUATIE EN RAPPORTERING VAN DUURZAAMHEID AAN UNIVERSITEITEN ...... 33

3. METHODOLOGIE ...... 38

9. 3.1 POPULATIE EN STEEKPROEF ...... 38

10. 3.2 GEGEVENSVERZAMELING EN ANALYSE ...... 39

4. RESULTATEN ...... 46

11. 4.1 INLEIDING ...... 46

12. 4.2 ALGEMENE TREND ...... 47

13. 4.3 VERGELIJKING PER LAND ...... 50 4.3.1 Verschillen tussen landen ...... 58

14. 4.4 VERGELIJKING PER REGIO ...... 61

15. 4.5 VERGELIJKING PER RAPPEL ...... 62

16. 4.6 VERGELIJKING PER RESPONDENT ...... 63

ii

17. 4.7 VERGELIJKING PER GROOTTE ...... 64

18. 4.8 VERGELIJKING PER RANKING ...... 65

19. 4.9 VERGELIJKING LEIDERS TEGENOVER VOLGERS...... 66

20. 4.10 VERGELIJKING PER TYPE UNIVERSITEIT ...... 66

21. 4.11 VERGELIJKING PER OPRICHTINGSJAAR UNIVERSITEIT ...... 66

22. 4.12 VERGELIJKING PER EERSTE INITIATIEVEN ...... 68

23. 4.13 CONCLUSIE ...... 69

5. ALGEMEEN BESLUIT ...... 74

6. BRONNEN ...... IX

7. BIJLAGEN ...... 1

24. 7.1 UNIVERSITEITEN WELKE EEN VRAGENLIJST ONTVINGEN ...... 1

25. 7.2 BEGELEIDENDE BRIEF ...... 13

26. 7.3 RICHTLIJNEN VERDRAG VAN TALLOIRES ...... 14

27. 7.4 RICHTLIJNEN COPERNICUS CHARTER ...... 15

28. 7.5 VRAGENLIJST DUURZAAMHEID/MVO AAN DE EUROPESE UNIVERSITEITEN ...... 16

29. 7.6 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER LAND ...... 26

30. 7.7 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS LAND .... 28

31. 7.8 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER LAND ...... 28

32. 7.9 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS LAND ..... 29

33. 7.10 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS LAND ...... 29

34. 7.11 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS LAND ...... 30

35. 7.12 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER REGIO ...... 31

36. 7.13 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO . 32

37. 7.14 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO . 32

38. 7.15 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO .. 33

39. 7.16 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO ...... 33

40. 7.17 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO ...... 34

41. 7.18 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER RAPPEL ...... 34

42. 7.19 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL 36

43. 7.20 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL 36

44. 7.21 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL 37

45. 7.22 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL ...... 37

iii

46. 7.23 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL ...... 38

47. 7.24 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER RESPONDENT ...... 38

48. 7.25 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT PER GROOTTE ...... 39

49. 7.26 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 41

50. 7.27 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 41

51. 7.28 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 42

52. 7.29 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 42

53. 7.30 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 43

54. 7.31 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT VOLGENS RANKING ...... 43

55. 7.32 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RANKING ...... 45

56. 7.33 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RANKING ...... 45

57. 7.34 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN GEORDEND OP RANKING ...... 46

58. 7.35 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RANKING ...... 46

59. 7.36 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RANKING ...... 47

60. 7.37 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT VOLGENS LEIDERSPOSITIE ...... 47

61. 7.38 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT VOLGENS TYPE UNIVERSITEIT ...... 48

62. 7.39 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT VOLGENS JAAR VAN OPRICHTING ...... 49

63. 7.40 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN

OPRICHTING ...... 51

64. 7.41 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN

OPRICHTING ...... 51

65. 7.42 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN

OPRICHTING ...... 52

66. 7.43 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN OPRICHTING ...... 52

67. 7.44 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN OPRICHTING ...... 53

68. 7.45 DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN GERANGSCHIKT VOLGEND EERSTE INITIATIEVEN ...... 53

69. 7.46 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE

INITIATIEVEN ...... 55

iv

70. 7.47 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE

INITIATIEVEN ...... 55

71. 7.48 BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE

INITIATIEVEN ...... 55

72. 7.49 OVERZICHT MOTIVATIEFACTOREN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE INITIATIEVEN ...... 56

73. 7.50 OVERZICHT HINDERNISSEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE INITIATIEVEN ...... 56

v

Gebruikte afkortingen 3BL Triple Bottom Line AISHE Auditing Instrument for Sustainability in Higher Education CRE Conference of European rectors COPERNICUS Co-Operation Programme in Europe for Research on Nature and Industry through Co- ordinated University Studies CSR Corporate Social Responsibility DESD Decade of Education for Sustainable Development DO Duurzame Ontwikkeling EAUC Environmental Association for Universities and Colleges EFQM European Foundation for Quality Management EMSU Environmental Management of Sustainable Universities EUA European University Association GASU Graphical Assessment of Sustainability in Universities GHESP Global Higher Education for Sustainability Partnership GRI Global Reporting Initiative HE Higher Education HO Hoger Onderwijs IAU The International Association of Universities ISCN International Sustainable Campus Network ISO International Organisation for Standardization MVO Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen SAQ Sustainability Assessment Questionnaire UGent University of Ghent ULSF University Leaders for a Sustainable Future UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization

vi

Lijst van tabellen

TABEL 1: HINDERNISSEN BIJ IMPLEMENTATIE VAN DUURZAAMHEID EN MVO AAN UNIVERSITEITEN: VERGELIJKING VAN 2 STUDIES...... 15

TABEL 2: CHRONOLOGISCHE LIJST VAN INITIAVEN OMTRENT DUURZAAMHEID EN MVO ...... 25

TABEL 3: TOPICS IN DE VERSCHILLENDE VERDRAGEN ...... 33

TABEL 4: DRIE VOORNAAMSTE AANPAKKEN VOOR HET METEN EN ANALYSEREN VAN DUURZAAMHEID ...... 34

TABEL 5: DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN PER LAND GEORDEND ...... 39

TABEL 6: RESULTATEN VAN ALLE UNIVERSITEITEN SAMEN ...... 49

TABEL 7: BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PEOPLE PERSPECTIEF): ALLE DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN ...... 50

TABEL 8: BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PLANET PERSPECTIEF): ALLE DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN ...... 50

TABEL 9: BELANG EN IMPLEMENTATIE VAN INITIATIEVEN (PROFIT PERSPECTIEF): ALLE DEELNEMENDE UNIVERSITEITEN ...... 50

TABEL 10: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS LAND ...... 60

TABEL 11: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS REGIO ...... 61

TABEL 12: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RAPPEL ...... 63

TABEL 13: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS GROOTTE ...... 64

TABEL 14: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS RANKING ...... 65

TABEL 15: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS JAAR VAN OPRICHTING ...... 67

TABEL 16: OVERZICHT RESULTATEN, UNIVERSITEITEN INGEDEELD VOLGENS EERSTE INITIATIEVEN...... 68

vii

Lijst van figuren

FIGUUR 1: GRAFISCHE REPRESENTATIE VAN HET TRIPLE BOTTOM LINE CONCEPT ...... 4

FIGUUR 2: RAAMWERK VOOR HET INTEGREREN VAN DUURZAAMHEID IN HET CURRICULUM VAN EEN HOGERONDERWIJSINSTELLING ...... 13

FIGUUR 3: BELEIDSINSTRUMENTEN EN THEMA’S VOOR OVERHEIDSBELEID VAN MVO ...... 22

FIGUUR 4: FREQUENTIE EN VERMELDING VAN DO- EN MVO- CONCEPTEN (1997-2001) ...... 23

FIGUUR 5: EVOLUTIE VAN DE VERDRAGEN, CHARTERS EN PARTNERSCHAPPEN VOOR DO ...... 26

viii

1. Inleiding

“Education to prepare students for the way the World works – not the work of the World” -Jonathan Porrit

Voor velen onder ons lijkt de nood aan verantwoord ondernemen logisch. We verwachten dat organisaties verantwoordelijkheid opnemen voor hun daden, zich aan bepaalde waarden houden en ethisch handelen. Desalniettemin is maatschappelijk verantwoord ondernemen voor organisaties een relatief recent gebeuren. Niet zo lang geleden was de enige doelstelling van een onderneming vaak het genereren van winst, zonder daarbij rekening te houden met de duurzaaamheidsproblematiek. De voorbije jaren echter heeft duurzaamheid steeds meer aan belang gewonnen.

“Duurzaamheid” aan universiteiten impliceert dat de hoofdactiviteiten van de instelling milieuvriendelijk, sociaal verantwoord, economisch rendabel en menselijk zijn en blijven zijn voor volgende generaties. De aanpak van duurzaamheid in academische instellingen is sterk verschillend: sommigen concentreren op het minimalizeren van ecologische impact door een verandering in hun activiteiten, anderen leggen de nadruk op duurzaamheid in hun curriculum.

Het doel van dit werkstuk is een beter zicht te krijgen op de belangrijke mijlpalen die de Europese universiteiten bereikten op vlak van duurzaamheid en MVO. Hiervoor wordt onderzoek gevoerd op 63 Europese universiteiten. De universiteiten worden aaan de hand van verschillende criteria telkens opgedeeld en groepen en we gaan op zoek naar een trend binnen deze groepen.

In wat volgt geven we eerst een uiteenzetting van de bestaande literatuur. Vervolgens volgt een uitgebreide beschrijving van de gevolgde methode waarin populatie en steekproef en gegevensverzameling zorgvuldig worden uitgelegd. Het onderzoek zelf gebeurde via e-mail aan de hand van een vragenlijst. De gegevens worden vervolgens op basis van 10 criteria telkens ingedeeld in verschillende groepen. Deze groepen gaan we dan vergelijken op vlak van (1) visie, missie en strategie, (2) rapportering en communicatie, (3) stakeholders, (4) diensten en afdelingen, (5) charters en verdragen), (6) organisaties, (7) people-, planet- en profitperspectief en (8) motivatiefactoren en hindernissen. Ten slotte volgt een besluit waarin de voornaamste resultaten aangehaald worden.

1

2. Literatuurstudie

2.1 Inleiding In de uiteenzetting van de bestaande literatuur vangen we aan met de concepten MVO en duurzaamheid uit te leggen. Vervolgens plaatsen we deze begrippen in de context van de universiteit. Het waarom en hoe universiteiten duurzaamheid en MVO implementeren aan hun instelling worden ook besproken. Dan wordt besproken hoe het gesteld is met duurzaamheid en MVO binnen Europa. Daarna zullen de voonaamste stakeholders van de universiteit besproken worden. Later volgt een uiteenzetting van de geschiedenis van duurzaamheid en MVO aan universiteiten. Hierbij worden de verschillende verdragen, charters en samenwerkingen uitgelegd en vergeleken. Uiteindelijk is er een deel toegewijd aan evaluatie en rapportering.

2.2 MVO & duurzaamheid Er bestaat geen algemene definitie voor MVO of DO. Vaak wordt er dan ook geen zichtbaar onderscheid gemaakt tussen beiden wat leidt tot een brede en ongespecificeerde discussie over het onderwerp (Ebner & Baumgartner, 2006). Men zou kunnen stellen dat duurzaamheid het middel is om het doel van maatschappelijk verantwoord ondernemen te bereiken (Van Vlaenderen, 2010). Ik begin met enkele visies en definities weer te geven over duurzaamheid en MVO.

MVO Vlaanderen definieert MVO als volgt: “ MVO is een continu verbeteringsproces waarbij ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, sociale en milieuoverwegingen op een geïntegreerde manier in de gehele bedrijfsvoering opnemen, waarbij het overleg met de stakeholders of belanghebbenden van de onderneming deel uitmaakt van dit proces.” (http://www.mvovlaanderen.be) Uit deze definitie kan men enkele belangrijke zaken betreffende MVO afleiden.  MVO is een proces van continue verbetering. Op een procesmatige manier wordt gestreefd naar het voortdurend verbeteren van de prestaties van de onderneming.  MVO is een vrijwillige verbintenis die uitgaat van de onderneming zelf. Het betreft dus méér dan louter het volgen van de wetgeving.  De onderneming integreert economische, sociale en milieuoverwegingen in de bedrijfsvoering. Er wordt gestreefd naar het creëren van meerwaarde op die domeinen: economisch, sociaal en milieu. Dit is een verwijzing naar het 3BL concept (cfr. Infra).

2

 MVO vraagt om interactie met de stakeholders van de onderneming. Zo kunnen de noden en verwachtingen van de belanghebbenden bloot gelegd worden en kunnen betere prestaties op economisch, sociaal en milieugebied bekomen worden. (http://www.mvovlaanderen.be)1

De Europese commissie legt nog meer de nadruk op het belang van stakeholders. In het kader van de “vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maarschappelijk verantwoord ondernemen” werd een voorstel gedaan tot herdefinitie van MVO: “De verantwoordelijkheid van bedrijven voor het effect dat ze op de samenleving hebben. Die verantwoordelijkheid veronderstelt respect voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners. Volwaardig MVO houdt in dat bedrijven aandacht hebben voor mensenrechten, consumentenbelangen en sociale, ethische en milieukwesties in hun bedrijfsactiviteiten en kernstrategie integreren in nauwe samenwerking met hun stakeholders. Doel is:  zoveel mogelijk gedeelde waarde te creëren voor hun eigenaars/aandeelhouders en voor hun andere stakeholders en de samenleving als geheel;  mogelijk negatieve effecten op te sporen, te voorkomen en te verminderen.“ (Mededeling van de Europese Commissie, 2011, p7)

ISO definieert MVO aan de hand van 7 kernthema’s die extra aandacht moeten krijgen: mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu, eerlijke bedrijfspraktijken, consumentenpraktijken, maatschappelijke betrokkenheid en ontwikkeling. (Social responsability: ISO 26000 tells it like it is, 2011)

Uit bovenstaande definities blijkt dat MVO een ruim begrip is dat op verschillende manieren kan worden ingevuld. Samengevat kan men stellen dat MVO de bedrijven helpt om hun verantwoordelijkheden als wereldburger op te nemen. MVO is dus de verbintenis van bedrijven en universiteiten om bij te dragen aan duurzame economische ontwikkeling, in medewerking met hun personeel, hun families, de lokale gemeenschap en de samenleving in zijn geheel ter verbetering van de levenskwaliteit.

Duurzame ontwikkeling werd op de conferentie van de Verenigde Naties i.v.m. milieu en ontwikkeling te Rio de Janeiro in 1992 gezien als het antwoord op globale milieucrisis en sociale ongelijkheid (Waas et

1 Geraadpleegd op 9/03/2014 3

al., 2012). Wereldwijd werd DO door vele stakeholders (vb. overheden, bedrijven, NGO’s, HO en burgers) gezien als hoogst noodzakelijk voor het huidige en toekomstige welzijn van mens en planeet (Waas et al., 2012). Ook werd toen door Maurice Strong het concept ‘triple bottom line’ geïntroduceerd. Het idee is dat om duurzaamheid te verwerven in alle dimensies men acties moet ondernemen op het vlak van het sociale, het milieu en het economische.

Duurzaamheid kan dus gezien worden als een afweging tussen de 3 P’s: People, Profit en Planet. Deze 3 P’s vertegenwoordigen respectievelijk het sociale, het economische en het ecologische aspect van duurzaamheid. Om een goed evenwicht te vinden tussen de 3 P’s moet ook rekening gehouden worden met de spanningsvelden tussen deze 3 concepten (Transitie UGent: samen voor een duurzame universiteit, 2013). Onderstaande figuur is een weergave van de verschillende aspecten van de 3BL en de spanningsvelden die ertussen ontstaan.

Figuur 1: Grafische representatie van het triple bottom line concept2

Soms spreekt men nog van een vierde P: Participatie: Bij het nemen van ‘duurzame’ beslissingen moet men rekening houden en overleggen met alle betrokken actoren (stakeholders) (cfr. infra) (Transitie UGent: samen voor een duurzame universiteit, 2013).

2 Bron: www.google.be (22/04/2014) 4

MVO Vlaanderen benadrukt dat de drie dimensies op een geïntegreerde manier nageleefd moeten worden. De drie dimensies hebben een invloed op elkaar, zijn complementair en komen soms in strijd met elkaar. Eén van de grote uitdagingen voor MVO is dan ook deze drie dimensies in evenwicht brengen. (http://www.mvovlaanderen.be). Ook Iain Patton, CEO van EAUC (Environmental Association for Universities and Colleges) deelt deze visie. Problemen zoals de exploitatie van hulpbronnen kunnen niet enkel vanuit milieu perspectief opgelost worden; er moet naar het geheel gekeken worden; ook economische en sociale factoren hebben een invloed. Maatschappelijke verantwoordelijkheid, milieuverantwoordelijkheid en economische verantwoordelijkheid overlappen elkaar (Presentatie van Dhr. Iain Patton, 27 maart 2014, Brussel).

Vervolgens komen we tot de bekendste definitie van DO. Het ‘Brundtland rapport’ (Our common future) stelt: “Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.” Vervolgens staat er: “It contains within it two key concepts: - The concept of ‘needs’, in particular the essential needs of the world’s poor, to which overriding priority should be given; and - The idea of limitations imposed by the state of technology and social organization on the environment’s ability to meet present and future needs.” (Our common future, 1987) Hoewel essentieel voor een goede interpretatie van de Brundtland definitie worden deze laatste twee sleutelconcepten vaak niet vermeld. Nochtans is deze verduidelijking wel belangrijk aangezien het duidelijk maakt dat er voorkeur dient gegeven te worden aan het voldoen van de basisbehoeften van het groot aantal mensen dat in extreme armoede leeft. Bovendien wordt er geïmpliceerd dat het gebrek aan goede menselijke besluitvorming de oorzaak is van het falen in het voldoen aan de basisbehoeften. Het zou dus niet liggen aan de fysieke limieten die het milieu ons oplegt, noch om beschikbaarheid van middelen, maar aan menselijke sociale organisatie en technologie. Met andere woorden: gebrek aan menselijke besluitvorming (Waas et al., 2012). IAU (The International Association of Universities) keurt de definitie helemaal goed omdat het de nadruk legt op het gebruik van natuurlijke bronnen en tevens de bescherming van biodiversiteit verzekert. Zij voegen er nog aan toe dat vandaag de dag het concept van duurzame ontwikkeling verder gaat dan enkel milieubeschouwingen. DO zou zelf de tendens hebben tot menselijke duurzame ontwikkeling welke

5

de mens positioneert in het centrum van het conflict tussen het economische, politieke, sociale en culturele. (http://www.iau-hesd.net/)

Tot slot kan gesteld worden: in hoofdzaak is DO een oplossing voor de milieu- en ontwikkelingsproblematiek met focus op positieve verandering en met kritiek op de conventionele manier van doen en denken.

2.3 MVO en duurzaamheid aan universiteiten Duurzaamheid aan hoger onderwijs is ontstaan omdat universiteiten beschouwd werden als de leiders in het streven naar een duurzame toekomst voor de samenleving. Over het algemeen wordt HO gezien als een belangrijke potentiële katalysator tot DO. De hoge nood aan DO geeft HO de kans hun fundamentele en morele verantwoordelijkheid op te nemen bij het streven hiernaar (Barth, M., Michelsen & Sanusi, 2011; Cortese & A.D., 1992; Waas, T., Verbruggen & Wright, 2010; Fadeeva, Z. & Y. Mochizuki, 2010). Door hun sociaal mandaat van kennisbevordering, het opleiden van toekomstige leiders en het bevorderen van maatschappelijke vooruitgang en betrokkenheid zouden hogeronderwijsinstellingen gezien moeten worden als centra van innovatie en excellentie op vlak van duurzaamheid (Waas et al., 2012).

Holmberg en Samuelsson (2007) benadrukken dat duurzaamheid een belangrijk onderwerp is voor alle studenten. Duurzaam onderwijs gaat niet enkel over de afzonderlijke vakken of programma’s welke de studenten kunnen volgen, maar over het integreren van DO en toepassen van DO in het bestaande curriculum.

Maar om te kunnen spreken van duurzaam HO is meer nodig dan een integratie van DO in de onderwijsinstelling. DO mag niet gezien worden als louter een ‘add-on’ aan bestaande praktijken, het vereist fundamentele of systeemtransformaties op macroniveau en op micro- / instellingsniveau. Om duurzaam HO te bekomen is dus nood aan een holistische en systemische aanpak (Ferrer-balas et al., 2010; Ferrer-Balas, D., Buckland & de Mingo 2009; Koester, R.J., Eflin & Vann, 2006; Lozano et al., 2013; Sterling, 2004). In zijn boek ‘fundamentals of sustainable development’ spreekt Niko Roorda over 2 deelaspecten van DO in HO:

6

- Een systematische integratie van DO in een universiteit - Systematische integratie van DO op systeem niveau: DO is deel van de fundamentele eigenschappen van de organisatie en van de identiteit. DO is deel van alle of van de meeste activiteiten, of ten minste van de gedachtegang en filosofie die achter deze activiteiten zit.

Sterling beschrijft het als volgt: “ *…+ the effect of patterns of unsustainability on our current and future prospects is so pressing that the response of higher education should not be predicated only on “the integration of sustainability” into higher education, because this invites a limited, adaptive, response. *…+ we need to see the relationship the other way around – that is, the necessary transformation of higher education towards the integrative and more whole state implied by a systemic view of sustainability in education and society *…+” (Sterling, 2004, p50) Hij benadrukt hiermee dus dat wanneer de universiteiten enkel focussen op het integreren van duurzaamheid in hun instelling ze maar een gelimiteerde tegenreactie zullen krijgen. In plaats daarvan zouden de universiteiten zich zodanig moeten transformeren dat ze worden wat duurzaamheid in onderwijs en samenleving juist inhoudt.

Hieromtrent spreekt Rees over “heruitvinden” in plaats van “veranderen” van HO: “Schools, colleges and universities should be engaged in a deliberate process of reinventing themselves and, in the process, helping to reinvent society. If our prevailing cultural myth has become maladaptive, we should be engaged in constructing another, one whose derivative political philosophies will better map to biophysical reality.” (Rees, 2008, p12)

ULSF (University Leaders for a Sustainable Future), die in de jaren ’90 één van de belangrijkste instellingen betreffende duurzaam HO was en zich ook bezig hield met de Talloires declaration heeft dan weer een andere beschrijving (Waas et al., 2012): “*Sustainable higher education+ implies that the critical activities of a higher education institution are ecologically sound, socially just and economically viable;, and that they will continue to be so for future generations. A truly sustainable college or university would emphasize these concepts in its curriculum and research, preparing students to contribute as working citizens to an environmentally healthy equitable society. The institution would function as a sustainable community, embodying responsible consumption of energy, water and food, and supporting sustainable development in its local community and region.” (Mission University Leaders for a

7

sustainable future, 2012)3 Hierbij wordt ook verwezen naar het 3BL-concept: de belangrijkste activiteiten van de universiteiten moeten op ecologisch, sociaal en economisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd en blijven uitgevoerd worden in de toekomst. Opdat de studenten voorbereid zouden zijn om bij te dragen aan een milieuvriendelijke, gezonde en lucratieve samenleving moet dit dan ook benadrukt worden in het curriculum en onderzoek van de universiteit. De universiteit zou als een duurzame samenleving verantwoordelijkheid moeten opnemen voor het verbruik van energie, water en voedsel en duurzame ontwikkeling steunen in eigen omgeving en regio. De implementatie van DO in het hogeronderwijssysteem moet dus een impact hebben op het hele onderwijssysteem, en op het organisatorisch niveau van de gehele instelling. Er zullen gevolgen zijn op vlak van (1) het hogeronderwijsoverheidsbeleid, (2) zijn drievoudige opdracht van onderwijs, onderzoek en openbare dienstverlening, (3) internationalisering, (4) democratisering, (5) innovatie, (6) campusbeheer, (7) studentenleven, (8) organisatiestructuren en –culturen, (9) rapportering en evaluatie en (10) ethiek (Waas et al., 2012).

Het implementeren van duurzaamheid is geen eenvoudige taak; het is complex, verwarrend en tijdrovend (Lozano, 2006a). Ook zijn er diverse onzekerheden waarbij met verschillende stakeholders rekening moet gehouden worden (cfr. infra) (Tilbury & D, 2012)

Volgens Patton hebben universiteiten wel een unieke mogelijkheid om via onderzoek nieuwe wegen te vinden om de problematiek van DO aan te kaarten, evenals invloed uit te oefenen op studenten op een kritisch moment in hun ontwikkeling om zo een verandering in gedrag en mening over deze kwesties te weeg te brengen (Go green, 2012).

Het moet vermeld worden dat DO nog steeds een redelijk nieuw paradigma is aan de universiteiten. Volgens Kuhn (1970) kost het heel wat tijd om een nieuw paradigma te introduceren. Wanneer een nieuw en succesvol paradigma ontstaat, zal het oudere paradigma geleidelijk aan verdwijnen doordat de nieuwe generatie het nieuwe paradigma aanneemt en een deel van de oude generatie converteert naar het nieuwe paradigma. Er zijn echter wel individuen en delen van de instelling welke hardnekkig vastklampen aan het oude paradigma. Opdat DO een integraal deel wordt van de instelling en hun systeem moet het al enige tijd geïntroduceerd zijn en moeten er geleidelijk aan meer en meer leden van de instelling gemotiveerd zijn

3 Bron: http://www.ulsf.org/about.html (06/03/2014) 8

tot er een brede verspreiding is ontstaan. Bij dit proces moet de universiteit erkennen dat ze geen eiland is in de maatschappij maar dat ze open moet staan voor kennis gegenereerd buiten de instelling. Dit onbevangen perspectief kan de instelling helpen bij het creëren en bevorderen van de implementatie van nieuwe, meer duurzame paradigma’s in al hun activiteiten (Lozano, 2006a; Lozano, 2013)

Tot slot stelt ISCN International sustainable campus network enkele trends in duurzaamheid aan hogeronderwijsinstellingen vast:  Meer samenwerking tussen universiteiten, steden, bedrijven en de gemeenschap  Integratie van duurzaamheidaspecten in onderzoek, onderwijs en op campus  Aanpassen aan klimaatveranderingen, duurzame voeding op en buiten de campus  Meer aandacht voor energie efficiëntie  Duurzaamheid wordt belangrijker omdat dit een invloed heeft op de ranking van universiteiten

2.3.1 Waarom duurzaamheid/MVO aan universiteiten? Door de hoge nood aan DO en de vele initiatieven (cfr. Infra) gerelateerd aan DO en MVO aan universiteiten, is er een morele verplichting voor de instellingen om mee te bouwen aan een duurzame samenleving (Waas et al., 2012) Universiteiten worden namelijk gezien als leiders om onze samenleving naar een duurzame toekomst te brengen.

Ook Cullingford (2004) is het hiermee eens; de denkwijze van onze samenleving ontwikkelt mee met de doelstelling van universiteiten en hierdoor wordt duurzaamheid aan de universiteiten steeds belangrijker.

Bovendien is één van de belangrijke rollen van het HO de studenten (toekomstige beslissingsnemers) klaar te stomen een actieve rol te spelen in de samenleving. Alle studenten moeten voorzien worden van de nodige vaardigheden om complexe duurzaamheiduitdagingen aan te gaan. Hiervoor is het noodzakelijk dat studenten (1) kennis hebben over duurzaamheid, (2) vaardigheden bezitten in het omgaan met duurzaamheid en (3) hun eigen persoonlijke en emotionele waarden en houding t.o.v. duurzaamheid hebben (Calder & Dautremont-Smith, 2009; Clugston & Calder, 199; Waas et al., 2012).

9

Uit de studie “First-year attitudes towards, and skills in, Sustainable Development, 2011, HE Academy/NUS” blijkt dat ook studenten voorstander zijn om zelf meer kennis te verwerven over duurzaamheid/MVO tijdens hun opleiding.  42% van de studenten denkt dat leren over duurzaamheid of duurzaamheidgerelateerde onderwerpen hen zal helpen de gewenste betrekking te krijgen.  Twee derden van de studenten wil dat er meer aandacht wordt besteed aan duurzaamheid in het curriculum (Future Leaders Survey 2007-2008, UCAS/Forum for the Future).  80% van een steekproef van 5.763 studenten nationaal en verspreid over verschillende studiegebieden denken dat hun toekomstige werkgevers veel belang zullen hechten aan vaardigheden omtrent duurzaamheid.  65% vindt dat de huidige curricula zouden moeten hervormd worden in plaats van het aanbieden van alleenstaande modules over duurzame ontwikkeling.  Tussen 75% en 90% zien in dat vaardigheden omtrent duurzaamheid relevant zijn voor hun opleiding. (Ryan & Tilbury)

Vervolgens speelt ook competitie tussen universiteiten vaak een belangrijke rol. Door de toename van internationalisering is het belangrijk een goed imago te hebben en te behouden. (Van Vlaenderen, 2010; zilahy et al. 2009). Ook rankings zullen nu en in de toekomst meer en meer gaan kijken hoe sterk een universiteit geëngageerd is in duurzaamheid en MVO.

Waas et al. (2012) baseert zich op het werk van Ryan en Tilbury en maakt een lijst op van redenen om zich als universiteit te engageren tot DO:  Studenten verwachten steeds meer dat universiteiten bezig zijn met DO en beschouwen dit als een criterium bij de selectie van hun toekomstige school.  Fondsen voor wetenschappelijk onderzoek verwachten van hogeronderwijsinstellingen dat ze DO beschouwen in hun onderzoek.  Het integreren van DO in onderwijs draagt bij tot kwaliteitsvol onderwijs en pedagogische kwaliteitsgarantie  DO geeft de mogelijkheid om de (lokale) gemeenschap te bereiken en deel uit te maken van de transitie tot DO.

10

 Werkgevers zijn op zoek naar afgestudeerden met kennis van duurzaamheid. DO aan universiteiten draagt dus bij tot het rekruteren van pas afgestudeerden.  HO wordt door hun stakeholders aansprakelijk gesteld voor hun duurzaamheidsprestaties.  Gezien de hoge nood aan DO en de historische rol van de universiteiten in het transformeren van de samenleving en het leveren van een openbare dienst hebben de instellingen een morele verplichting tot het leiden van de samenleving naar duurzaamheid

Als conclusie voor deze paragraaf een quote van Nelson Mandela: “Education is the best weapon to change the World.”

2.3.2 Hoe duurzaamheid/MVO implementeren in universiteiten? De manier waarop hogeronderwijsinstellingen duurzaamheid definiëren en aanpakken is zeer verschillend. Afhankelijk van het thema, de belanghebbenden en het dossier kan duurzame ontwikkeling op veel verschillende manieren ingevuld worden. Het zou wel zo moeten zijn dat het engagement voor het bouwen aan een duurzame toekomst terug te vinden is in de kritische aspecten van de instelling (vb. missie, academisch programma, energie- en aankoopbeleid, etc.). Met de hulp van enkele universiteiten die zich ten volle inzetten voor duurzaamheid heeft ULSF een lijst opgesteld van 7 domeinen waarin duurzaamheid zou moeten geïmplementeerd worden binnen de instelling. 1. De missie en visie van de instelling, alsook de leerdoelen van de verschillende faculteiten en studierichtingen. 2. Het incorporeren van de concepten van duurzaamheid in alle academische disciplines, alsook in onderzoek. 3. Er moet begrip zijn voor de rol die de instelling speelt in het sociale en ecologische systeem. Bijvoorbeeld: de studenten leren hoe de campus functioneert in het ecosysteem en de bijdrage die dit levert tot een duurzame economie. 4. Duurzaamheid is van cruciaal belang bij het aannemen en promoveren van het personeel. Bijvoorbeeld, een initiatief van een personeelslid betreffende duurzaamheid moet worden beloond. 5. De instelling heeft een “ecologische voetafdruk”: er is een duurzaamheidbeleid voor productie en consumptie van de instelling. Bijvoorbeeld: aankoop van en investering in milieuvriendelijk en maatschappelijk verantwoorde producten.

11

6. Er worden bepaalde acties ondernomen ter ondersteuning van integratie van nieuwe studenten, studiebeurzen, milieuraad, milieucoördinator, ed. 7. De instelling is betrokken in het vormen van lokale en globale samenwerking ter verbetering van duurzaamheid (Clugston & Calder, 1999)

De laatste jaren waren er steeds meer studies over hoe duurzaamheid implementeren in HO (Rusinko, 2010). Samalisto en Lindhquist (2008) benadrukken de nood aan een brede en algemene aanpak tot duurzaamheid in HO. Scott en Gough (2006) concludeerden dat de dimensies van DO (people, planet en profit) simultaan bekeken moeten worden en niet afzonderlijk – eveneens voor het onderwijzen van duurzaamheid. Lidgren et al. (2006) en Scott en Gough (2006) vinden dat men ook strategisch te werk moet gaan bij de implementatie van duurzaamheid aan HO. Lozano (2006a) beveelt dan weer een graduele aanpak aan waarbij men duurzaamheid eerst implementeert in kleine groepjes en na succes uitbreidt naar de rest van de universiteit. Roome (2005) duidt op het belang dat meerdere academische stakeholders, en stakeholders van buiten het academisch milieu betrokken zouden moeten zijn. En ook Boman en Andersson (2003) leggen er de nadruk op dat stakeholders van buiten de instelling meer betrokken moeten zijn bij de effectieve implementatie van DO en niet enkel academici van binnen de instelling.

Model ter implementatie In wat volgt zal één model voor implementatie van duurzaamheid aan universiteiten uitgebreid besproken worden. Rusinko (2010) ontwikkelde een model voor een breder, algemener raamwerk voor het integreren van duurzaamheid in de curricula van HO. Concreet bestaat het model uit een matrix van opties:

12

Figuur 2: Raamwerk voor het integreren van duurzaamheid in het curriculum van een hogeronderwijsinstelling

(Rusinko, 2010)

De matrix gebruikt een brede focus, bevat de 3 dimensies van duurzaamheid: people, planet en profit en het geeft de universiteit meerdere opties voor het integreren van duurzaamheid aan hun instelling. Dit laatste laat toe een meer strategische keuze te maken voor implementatie, afhankelijk van het gewenste resultaat en eventuele beperkingen (Rusinko, 2010).

Om te trachten duurzaamheid te integreren in HO is het noodzakelijk te beslissen of dit wordt gedaan via reeds bestaande structuren (vb. een bestaand vak) of door het creëren van nieuwe structuren (vb. een nieuw vak of afstudeerrichting) (Sammalisto & Lindhquist, 2008). Christensen et al. (2007) gaan dieper in op de discussie of duurzaamheid geïntegreerd zou moeten worden a.d.h.v. bestaande vakken of via specifieke vakken. Een tweede aspect is het beslissen van de focus: een enge, specifieke focus of eerder een brede vakoverschrijdende focus (Lozano, 2006a).

De matrix is zo gemaakt dat de gebruiker van het ene kwadrant naar het andere kan gaan en één of meerdere opties heeft tot de integratie van duurzaamheid. Bovendien kunnen de gebruikers starten in het kwadrant dat voor hen het meest geschikt lijkt. Belangrijk is ook dat de matrix bruikbaar is voor alle curricula, internationaal en voor elke soort hogeronderwijsinstelling (Rusinko, 2010).

13

Motivatiefactoren en hindernissen Over het algemeen, hoe groter het engagement om duurzaamheid te integreren in het curricula- in termen van meer en/of nieuwe structuren en een bredere focus- hoe groter de nood aan hulpmiddelen en training in duurzaamheid, evenals beloningen voor het engagement (Rusinko, 2010)4.

Uiteraard zal niet elke poging tot duurzaam onderwijs succesvol zijn. Clugston en Calder (1999) duiden er op dat het succes van specifieke initiatieven ter bevordering van duurzaamheid op de campus sterk verschillen afhankelijk van de instelling of land. Daarenboven hebben ze 7 factoren opgesteld die het succes van duurzaamheidinitiatieven aan universiteiten bevorderen. 1. De personen verantwoordelijk voor duurzaamheid moeten een goede reputatie hebben. Ze hebben nood aan genoeg overtuigingskracht en persoonlijkheid voor het promoten van hun initiatieven, moeten eventuele weerstand aankunnen en kunnen onderhandelen over de voorgestelde initiatieven. 2. Het is belangrijk dat het initiatief goedgekeurd wordt door belangrijke administratieve leiders van de instelling (bv. Rector, managers,..). 3. Wie geniet voordeel van de initiatieven? Welke afdelingen en faculteiten binnen de instelling zullen sterker worden en welke zullen zich bedreigd voelen? Wanneer het vele faculteiten ten goede komt zal het initiatief meer ondersteund worden. 4. Het initiatief moet passen binnen de ethiek, het verhaal en de cultuur van de instelling. Elke universiteit heeft een bepaald verhaal en een bepaalde “niche” waarop het zich focust. 5. Het initiatief moet voldoende personen binnen de instelling aanspreken en er moet voldoende promotie zijn. 6. Is het initiatief legitiem? Zal het initiatief een academische discipline of bevestiging met zich meebrengen? Steunt het op een erkende kennisbasis of theorie? Indien er een academische basis is die het project meer geloofwaardig maakt is er meer kans op succes. 7. Het initiatief zal meer aanhang krijgen indien het voordelen met zich meebrengt zoals kostenbesparing, positief imago, subsidies,… (Clugston & Calder, 1999)

4 Volgens Beringer et al. (2008) is het gebrek aan beloningen voor duurzaamheidinitiatieven, door de faculteitsleden vaak opgegeven als reden voor gebrek aan inzet. Dit ten gunste van meer traditionele disciplines welke een grotere kans geven op promotie of beloningen. 14

Lozano (2006a) realiseerde zich al dat het implementeren van duurzaamheid geen eenvoudige taak is. Tilury (2012) stemt in: “het is complex, verwarrend en tijdrovend”. Vaak is er dan ook sprake van weerstand en moeilijkheden welke men moet overwinnen. Er zijn veel obstakels die het succes van duurzaamheidsinitiatieven aan universiteiten verhinderen (Velazquez et al., 2005).

Verschillende werken stelden reeds een lijst op van mogelijke problemen bij implementatie van duurzaamheidinitiatieven. Hier worden twee belangrijke studies vergeleken en de meest vookomende obstakels worden in onderstaande tabel weergegeven.

Velazquez et al. Waas et al. (2005) (2012)

Gebrek aan bewustzijn, interesse en X X betrokkenheid Organisatiestructuur X X Gebrek aan financiële middelen X X Gebrek aan steun van hoger af X Gebrek aan tijd X Gebrek aan gegevenstoegang X Gebrek aan training X Weerstand tegen verandering X Gebrek aan motivatie X

Gebrek aan visie en X prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO X DO wordt beschouwd als radicaal X

Gebrek aan mogelijkheden om DO te X promoten op de campus Tabel 1: Hindernissen bij implementatie van duurzaamheid en MVO aan universiteiten: vergelijking van twee studies

Deze barrières en obstakels kunnen op verschillende manieren een impact hebben op de vooruitgang bij implementatie van duurzaamheidsinitiatieven, afhankelijk van de context en de situatie van de universiteit. Sommige van deze obstakels hebben bijgedragen tot de trage voortgang naar de doelen van

15

Agenda 21 en ze zullen ook in de weg staan van het succes van de ‘UN Decade for Education for Sustainable Development’ (cfr. Infra) (Velazquez, Munguia & Sanchez, 2005).

In het werk van Lozano (2006a) worden verscheidene strategiën en benaderingen voorgelegd voor het overkomen van deze hindernissen. We zullen hier verder niet op ingaan maar verwijzen naar het werk van Lozano (2006a).

2.4 Duurzaamheid en MVO in Europa Er mag niet over het hoofd gezien worden dat de populariteit, evenals de interpretatie en toepassing van duurzaamheid en MVO verschillen in tijd en tussen regio’s. Dit is niet enkel van toepassing op werelddelen zoals Amerika, Europa (Aaronson, 2002; Midttun, Gautesen en Gjolberg, 2006) en Azië (Welford 2004). Er bestaan ook grote verschillen op kleinere schaal, bijvoorbeeld, tussen West-Europa en Centraal en Oost-Europa, of zelf tussen landen in deze regio’s (Steurer et al., 2012). Terwijl MVO sterk aanwezig was in delen van West-Europa (Midttun et al., 2006), tonen verschillende studies aan dat MVO in de nieuwe EU lidstaten van Centraal en Oost-Europa weinig aanhang had (Steurer & Konrad, 2009).

Ook Wright (2002), Filho (1999) en Clugston (1999) vermelden in hun werk dat de implementatie van duurzaamheid verschillend is van campus tot campus, van land tot land, van beleid tot beleid en van verdrag tot verdrag. Gjolberg (2009) verwijst naar recent onderzoek en duidt erop dat, ook al heeft MVO een mondiaal karakter, de toepassing ervan verschilt naargelang de sociale, economische, culturele, legale en politieke context.

Een mogelijke uitleg voor dit regionaal vershil is dat MVO praktijken vaak strategische of instrumentele reacties zijn op de bedrijfsomgeving, in het bijzonder de verwachtingen en de druk van stakeholders (Clarkson, 1998; Mitchell, 1998) welke verschillend zijn per continent en/of land. Stakeholders gaan cultuur noties vertalen naar concrete eisen en dit wordt dan overgebracht naar de bedrijfsmentaliteit (Steurer & Konrad, 2009). Wanneer MVO wordt aanschouwd als een ‘antwoord’ van de bedrijven op een maatschappelijke ‘vraag’ krijgt het concept een vrijwillig karakter aangezien de bedrijfspraktijken verder gaan dan wat de wet voorschrijft en verwacht (Steurer, Martinuzzi & Margula, 2012).

16

Meer en meer stakeholders realiseren zich dat, indien er echt vooruitgang geboekt moet worden op vlak van DO, het cruciaal is dat zij meer en meer op regionaal niveau moeten werken aan de planning, coördinatie, en implementatie van duurzaamheidsinitiatieven (Zilahy & Huisingh, 2009). In vergelijking met een nationale of locale aanpak heeft een regionale aanpak volgende voordelen:  De haalbaarheid van het gebruik van ‘systems-thinking’ is hoger op regionaal niveau  Het is effectiever en efficiënter om de belangrijkste stakeholders te betrekken in de planning en het besluitvormingproces van DO op regionaal niveau dan op een nationaal of globaal niveau.

De voorbije jaren zijn er dan ook meer en meer initiatieven gekomen voor het aanmoedigen van regionale ontwikkeling. Hoewel deze initiatieven verschillen in omvang, doel, en andere kenmerken, zijn de meeste ontwikkeld voor het verbeteren van duurzame economische groei. Steeds vaker zijn deze initiatieven gebaseerd op de principes van DO en zijn ze ontwikkeld voor het behalen van een combinatie van economische, sociale en ecologische doelen.

Tot slot zal elke instelling die een verbintenis aangaat tot duurzaamheid een eigen invulling geven aan het begrip duurzaamheid. Enkelen hebben de transformatie van alle ‘kritische dimensies’ gehaald, terwijl er velen succesvol zijn in enkele dimensies. Volgens Clugston & Calder (1999) zouden de meeste inspanningen gericht zijn op milieu initiatieven.

De EU heeft zich toegewijd tot het streven naar duurzame ontwikkeling (Steurer et al., 2012). De Europese Commissie (2002) ziet MVO als een vrijwillige bijdrage van bedrijven tot duurzame ontwikkeling (Steurer et al., 2012). Europese harmonisatie is normaal gezien een hoofdzorg voor het EU beleid, in het bijzonder wanneer er sprake is van competitieve kwesties. Echter, de Europese Commissie toont weinig interesse in het aanpakken van de ‘MVO gap’ tussen West-Europa en Centraal- en Oost- Europa. (Steurer et al., 2012).

2.5 Stakeholders van de universiteit Zoals eerder vernoemd is MVO ook gekend als het 3BL-concept wat impliceert dat bedrijven niet enkel economische doelstellingen hebben, maar ook sociale en ecologische. (Elkington 1994). Echter het neoklassieke aandeelhouders’ standpunt zegt dat de enige verantwoordelijkheid van een bedrijf is zaken te doen en winst te genereren (Friedman 1970, Henderson 2001a, b). De onderzoekers in bedrijfsethiek

17

vinden echter dat MVO in het voordeel is van de bedrijven. Zeker wanneer stakeholders als personeel, consumenten en overheden vragen naar deze inspanningen en ze waarderen (McWilliams & Siegel 2001; Steurer, 2010).

Universiteiten spelen een belangrijke rol in de samenleving en hebben bijgevolg heel wat stakeholders. In wat volgt worden de voornaamste stakeholders kort besproken.

Studenten Studenten verwachten van de universiteit dat hen kwaliteitsvol onderwijs wordt aangeboden in een aangename en veilige omgeving met de nodige diensten, accommodatie en faciliteiten. Na hun studiecarrière verwachten ze een waardevol diploma waarmee ze vol vertrouwen naar de arbeidsmarkt kunnen trekken. In ruil daarvoor verwachten de universiteiten van de studenten toewijding en inzet (Van Vlaenderen, 2010). Niet enkel de huidige generatie studenten behoort tot deze stakeholdergroep. Ook alumni, doctorandi en emeriti, evenals hun ouders hebben een invloed. Zij hebben immers ook hoge verwachtingen van hun universiteit (Adams, 2012).

Personeel De universiteit levert diensten aan de samenleving en is dan ook een belangrijke werkgever. Een tweede groep van stakeholders is hun personeel. De universiteit verwacht ook van hen gedrevenheid en inzet zodat de kwaliteit van de aangeboden dienst kan verbeteren. In ruil daarvoor wordt hen een goede werkomgeving geboden met de nodige materiële voorzieningen, een gepaste financiële vergoeding en erkenning. Tot deze groep behoren het academisch personeel, onderzoekspersoneel, administratief personeel, ondersteunend personeel en het management van de universiteit (Van Vlaenderen (2010) & Adams (2012)).

Bedrijven Een derde belangrijke stakeholdergroep zijn de bedrijven. De universiteit levert nieuwe werkkrachten aan de arbeidsmarkt met de nodige kennis om de toekomst van de bedrijven in goede banen te leiden. Als compensatie verwachten de universiteiten hiervoor samenwerking en materiële steun. De bedrijven spelen ook een cruciale rol in het ondersteunen van duurzaamheid aan de universiteit. Zo kunnen bedrijven samenwerken met universiteiten en hen financieren voor duurzaam onderzoek. Bedrijven die interesse hebben in personeel met kennis van duurzaamheid hebben er ook baat bij de

18

universiteiten op allerhande manieren te steunen in hun weg naar duurzaamheid aan hun instelling. Ten laatste zijn er ook bedrijven die leverancier zijn van de universiteit. Deze bedrijven kunnen hun aanbod aan duurzame producten opdrijven om zo de inspanningen van de universiteiten te steunen (Calder & Dautremont-Smith, 2009).

Overheid De vierde stakeholder is de overheid. Aangezien de overheid de grootste bron van financiering vormt voor de universiteiten geniet deze van een machtspositie. Als tegenprestatie verwacht de overheid dat de universiteit zich engageert tot het brengen van een kwaliteitsvolle maatschappelijke dienst (Van Vlaenderen, 2010). De overheden kunnen ook een belangrijke rol spelen in het bekomen van duurzaamheid aan de universiteiten. Zo kunnen overheden werken aan een reglementering ten voordele hiervan. Een voorbeeld is het toestaan van subsidies voor het gebruik van hernieuwbare energie of voor onderzoek gerelateerd aan duurzaamheid. Een meer uitgebreide bespreking over de rol van de overheid volgt later.

Samenleving Vervolgens is de samenleving ook een belangrijke stakeholder. Universiteiten en de samenleving werken samen op vele vlakken. Enkele voorbeelden zijn het afleveren van mensen aan de arbeidsmarkt, ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek,… (Van Vlaenderen, 2010). De samenleving verwacht van de universiteiten een bijdrage op economisch, sociaal, educatief en cultureel vlak. Om dit te bekomen wordt verwacht dat ze de aangereikte middelen op een verstandige manier besteden met de nodige verantwoordelijkheid en expertise (Adams, 2012).

Wijdere samenleving Adams (2012) vernoemt in zijn werk nog een ander stakeholder: “de wijdere samenleving”. Internationalisering wordt steeds belangrijker aan de universiteiten en al zeker binnen de EU. Via een proactief internationaliseringbeleid kan de universiteit studentenmobiliteit en samenwerking met andere universiteiten bevorderen. Ook kan wetenschappelijk onderzoek een oplossing bieden aan de problematiek betreffende klimaatsverandering of andere grensoverschrijdende problemen. Ontwikkelingssamenwerking is een ander voorbeeld dat hier thuis hoort (Adams, 2012).

19

2.5.1 Overheidsbeleid voor MVO: de rol van de overheid in Europa De overheid vormt meestal een democratisch, legitieme en potentieel machtige stakeholder groep. Ze gaan niet enkel het bereik van het MVO-concept bepalen door legale minima; ze kunnen aan de hand van verschillende beleidsinstrumenten de betekenis van MVO beïnvloeden en bepaalde managementpraktijken promoten (Albareda, Lozano & Perrini, 2006; Albareda , Lozano & Ysa, 2007; Albareda et al., 2008; Müller & Siebenhünen, 2007; Steurer, 2010).

Tegenwoordig is MVO een prioriteit op de overheidsagenda. Dit heeft een gevolg op het vermogen van de overheid om sociale en milieugerelateerde kwesties aan te pakken in samenwerking met bedrijven, maar oefent ook een invloed uit op de ontwikkeling van het overheidsbeleid: overheden proberen multi- stakeholder strategieën te incorporeren in hun beleid (Albareda et al., 2007).

De afgelopen jaren werd MVO ten eerste gedefinieerd als een concept waarbij bedrijven vrijwillig bijdragen aan een betere maatschappij en een schoner milieu (European Commission, 2001). Hierdoor zijn overheden betrokken in een nieuwe vorm van politieke relatie met bedrijven en stakeholders van de maatschappij voor het bevorderen van verantwoordelijke en duurzame bedrijfsvoering (Aaronson, S & J Reeves, 2002).

Ten tweede kan MVO gezien worden als een proces waarbij bedrijven hun sociale- en milieubelasting beheren, rekening houdend met de relaties met hun stakeholders (European Commission, 2001). Er is dan ook veel onderzoek gebeurd over de link tussen MVO praktijken en stakeholder management (Carroll, 1989, 1991: Clarkson, 1998; Donaldson en Dunfee, 1999; Freeman, 1998). We gaan hier niet dieper op in omdat dit buiten het bereik van dit onderzoek valt.

De voorbije jaren zijn enkele voorstellen tot multi-stakeholder dialoog verschenen. Deze bevatten onder meer het UN Global Compact, het Global Reporting Initiative, en het European Multi-Stakeholder Forum on CSR (Albareda, Lozano & Ysa, 2007) Ten derde moet vermeld worden dat MVO geen nieuwe en geïsoleerde uitdaging is voor overheden (Crane en Matten, 2004; Moon,2002). Verantwoordelijke en duurzame bedrijfspraktijken maken deel uit van het debat betreffende de rol van bedrijven in de maatschappij (Frederick, 2006; Scholte, 2001). Dit stelt ons in staat te verstaan waarom overheden acties ondernemen voor het bevorderen van MVO in relatie tot de nieuwe sociale bestuursuitdagingen (Albareda et al., 2007).

20

Relevante documenten welke de nieuwe visie van de overheid omtrent MVO in Europa bespreken zijn onder andere de officiële documenten over MVO gepubliceerd door de Europese Commissie: the Green Paper ‘Promoting a European Framework for Corporate Social Responsibility’ (2001), ‘Corporate Social Responsibility: A Business Contribution to Sustainable Development’ (European Commission, 2002) en ‘Implementing the partnership for Growth and jobs: Making Europe a Pole of Excellence on Corporate Social Responsibility’ (2006) (Albareda et al., 2007).

Interessant is dat in vergelijking met de V.S. de Europese overheden de laatste 10 jaar meer publieke initiatieven genomen hebben voor het bevorderen van MVO (Albareda et al., 2007). Europese bedrijven zouden meer open staan voor de samenwerking met overheden en het bevorderen van sociale omstandigheden en zouden zich ook beter voelen in een gereguleerde omgeving. Bedrijven verwachten ook dat de overheden meer van hen verwachten, en overheden doen dit ook (Albareda et al., 2007). Het lijkt dat Europese bedrijfsleiders erin geloven dat een MVO-beleid hen kan helpen in deze chaotische, steeds veranderende globale economie (Aaronson & Reeves, 2002a).

In het werk van Steurer (Steurer, 2010) worden 5 types van beleidsinstrumenten besproken die kunnen worden ingezet op 4 domeinen. De 5 beleidsinstrumenten zijn informatie instrumenten, financiele instrumenten, legale instrumenten, samenwerkingsverbanden en, hybride instrumenten (Howlett, Raesh 1993; Bemelmans-Videc et al. 1997; Jordan et al. 2003). De 4 actiedomeinen zijn bewustmaking en creëren van capaciteiten voor MVO, verbeteren van disclosure en transparency, vergemakkelijken van sociaal verantwoorde investeringen en, voorbeeldfunctie van de overheid (Steurer,2010) Door het combineren van de 5 beleidsinstrumenten en de 4 actiedomeinen wordt een matrix bekomen welke helpt bij het organiseren van publiek overheidsbeleid van MVO (Steurer et al., 2012).

21

Figuur 3: Beleidsinstrumenten en thema’s voor overheidsbeleid van MVO

(bron: Steurer et al., 2012)

De typologie ontwikkeld door Steurer (2010) en gebruikt door Steurer et al. (2012) beschrijft hoe overheden proberen MVO te promoten aan de hand van 5 beleidsinstrumenten en 4 actiedomeinen waar deze instrumenten worden toegepast.

2.6 Geschiedenis duurzaamheid en MVO aan universiteiten Bedrijfspraktijken welke expliciet naar gerefereerd werd als MVO zijn ontstaan in de V.S. in 1950. Vandaag wordt Europa aanschouwd als een leider in MVO en MVO-beleid. Het enige Europese land dat een noemenswaardige geschiedenis heeft omtrent MVO is het V.K., waar MVO al werd besproken in 1970 (Steurer, 2009).

Vanaf het millennium heeft MVO zich verspreid over West-Europa; dit door de actieve rol die de Europese commissie toen speelde, gebaseerd op een mandaat van de ‘Europese raad van Lissabon’ in

22

2000 (Steurer, 2009). Steurer et al. (2012) noemt hier de ‘EU Sustainable development Strategy’, welke een belangrijke EU strategie is die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling. Voor velen onder ons lijkt de nood aan verantwoord ondernemen logisch. We verwachten dat organisaties verantwoordelijkheid opnemen voor hun daden, zich aan bepaalde waarden houden en ethisch handelen. Duurzaamheid en MVO zijn alles behalve nieuwe concepten maar toch is maatschappelijk verantwoord ondernemen voor organisaties een relatief recent gebeuren. Niet zo lang geleden was de enige doelstelling van een onderneming vaak het genereren van winst, zonder daarbij rekening te houden met de duurzaamheidproblematiek. Echter, naar aanleiding van omvattende sociale ongelijkheden en globale milieucrisis is de nood naar DO steeds toegenomen om het huidige en toekomstig welzijn van mens en planeet veilig te stellen Waas et al., 2012). Uit onderstaande figuur kan duidelijk worden opgemaakt dat DO en MVO de laatste jaren aan populariteit heeft gewonnen. Vooral de plotse stijging van het 3BL-concept en MVO-rapportering in 1999 is zeer opmerkelijk (Elkington, 2004).

Figuur 4: Frequentie en vermelding van DO- en MVO- concepten (1997-2001)

Bron: Elkington, 2004

23

2.7 Verdragen, charters en partnerschappen De voorbije twee decennia kreeg DO aan het hoger onderwijs meer aandacht. Zo ondertekenden de instellingen internationale verklaringen (bv. Copernicus Charter) voor het aantonen van hun toewijding en implementeerden ze allerhande DO-initiatieven (Waas et al., 2012).

Desondanks bevinden veel universiteiten zich nog in de beginfase van het leerproces om DO te integreren in hun instelling. In dit stadium moet er begrip ontstaan dat DO oprecht en ten volle geïmplementeerd moet worden om een echte leider in DO te worden (Mulder et al., 2012). Het tekenen van een verdrag is slechts het begin van het proces tot DO binnen de universiteiten. Er valt nog veel te doen voordat DO daadwerkelijk en volledig wordt geïmplementeerd en het hoger onderwijs een leider wordt in DO (Waas et al., 2010; Wright, T., 2004). Een chronologische lijst van de belangrijkste internationale initiatieven vindt u hieronder. Uiteraard zijn er ook heel wat nationale initiatieven, waarover we hier niet verder zullen uitbreiden.

Jaar Verdragen, charters en partnerschappen 1972 Stockholm Declaration on the Human Environment, United Nations Conference on the Human Environment, Zweden 1975 Belgrade Charter, Belgrade Conference on Environmental Education, Joegoslavië 1977 Tbilisi Declaration, Intergovernmental Conference on Environmental Education, Giorgia 1987 “Our Common Future”, The Brundtland Report 1990 Talloires Declaration, Presidents Conference, Frankrijk 1991 Halifax Declaration, Conference on University Action for Sustainable Development, Canada 1992 Report of the UN Conference on Environment and Development (Rio Conference); Agenda 21 1992 Association of University Leaders for a Sustainable Future (ULSF) opgericht 1993 Kyoto Declaration, International Association of Universities negende ronde rafel, Japan 1993 Swansea Declaration, Association of Commonwealth Universities’ Vijftiende vijfjarig congres, Wales 1993 COPERNICUS University Charter, Conference of European Rectors (CRE) 1994 The Earth Charter 1996 Ball State University Greening of the Campus conference. Sindsdien congres ook in 1997,

24

1999, and 2001, 2003, 2005, 2007, 2009, 2012 1997 Thessaloniki Declaration, International Conference on Environment and society: Education and Public Awareness for Sustainability, Griekenland 1999 Environmental Management for Sustainable Universities (EMSU) conference, Zweden. Volgende congressen in 2002 (zuid-Afrika), 2004 (Mexico), en 2006 (V.S.), 2008 (Spanje), 2010 (Nederland), 2013 (Turkije) 2000 Millennium Development Goals 2001 “Global Higher Education for Sustainability Partnership” (GHESP) 2002 Lüneburg Declaration on Higher Education for Sustainable Development, Duitsland 2004 World Summit on Sustainable Development in Johannesburg, Zuid-Afrika (Type 1 resultaat: “Decade of Education for Sustainable Development”; burgermaatschappij uitkomst: Ubuntu verklaring 2005 Declaration of Barcelona 2005 Start van de “Decade of Education for Sustaineble Development (DESD)” 2005 Graz Declaration on Committing Universities to Sustaineble Development, Oostenrijk 2009 Abuja Declaration on Sustaineble Development in Afrika: De rol van HO in DO, Nigeria 2009 Torino Declaration on Education and Reaserach for Sustainable and Responsible Development, Italië Tabel 2: Chronologische lijst van initiaven omtrent duurzaamheid en MVO

Bron: Lozano (not yet published); Lozano et al. (2013)

Zoals in onderstaande figuur weergegeven kunnen de initiatieven onderverdeeld worden in 3 categorieën: initiatieven omtrent maatschappij, omtrent onderwijs en omtrent HO.

25

Figuur 5: Evolutie van de verdragen, charters en partnerschappen voor DO

Bron: Lozano et al. (2013)

Stockholm Congres In 1972 was er het VN congres over leefmilieu te Stockholm. Het congres betekende een grote stap voorwaarts in de ontwikkeling van het concept DO, onder meer door de erkenning van het belang van milieumanagement en het gebruik van milieuevaluatie als management tool (Mebratu, 1998). Ook de belangrijke rol dat onderwijs wereldwijd speelt in het bevorderen van milieubescherming en –behoud werd toen voor het eerst erkend (Lozano, not yet published; Wright, 2001).

Het Tibilisi verdrag Eén van de belangrijkste momenten in de evolutie van internationale duurzaamheidsverdragen m.b.t. onderwijs was het congres over duurzaam onderwijs in Tibilisi. Het verdrag ging over de nood aan duurzaam onderwijs, de kenmerken ervan en richtlijnen voor het bekomen ervan. Er waren onder meer specifieke aanbevelingen voor universitair onderwijs, internationale en regionale samenwerking, informatieverstrekking, onderzoek en experimenten, opleiding van personeel,… Bovendien was het verdrag het eerste dat een internationale en holistische aanpak hanteerde met betrekking tot het milieu binnen de context van het hoger onderwijs. [32]

26

Het verdrag van Talloires Jean Mayer, president van Tufts bracht 22 universiteitsleiders samen om hun bezorgdheid over de staat van de wereld te uiten (Clugston & Calder, 1999). Hun grootste zorgen waren milieudegradatie en – vervuiling, de uitputting van natuurlijke bronnen en de bedreiging die dit vormt voor de mens en de biodiversiteit (Lozano, not yet published).

In oktober 1990 werd het verdrag getekend door 20 rectoren, vicerectoren, en voorzitters van universiteiten over de wereld. Concreet bevat het verdrag 10 actiepunten om milieuveranderingen veroorzaakt door onrechtvaardig en onduurzame productie- en consumptiepatronen aan te pakken (Lozano, not yet published).

Het tekenen van de Talloires Declaration was op dat moment voor sommige universiteiten slechts een symbolische daad, voor anderen echter is het document nog steeds een stimulans en raamwerk voor een gestage vooruitgang naar duurzaamheid (Clugston & Calder, 1999; Wright, 2002).

Het Halifax verdrag Het verdrag van Halifax werd uitgebracht in december 1991 in Halifax, Canada. Het verdrag legt de nadruk op de belangrijke rol die universiteiten spelen in het verbeteren van de aanpak voor de milieu- en ontwikkelingsproblematiek. Concreet bevat het een actieplan met korte- en langetermijn doelstellingen op lokaal en regionaal, nationaal en internationaal vlak. Het bereik en de focus van het Halifax verdrag is vergelijkbaar met dat van Talloires (Lozano, not yet published; Lozano et al., 2013).

Agenda 21 Eén van de belangrijkste resultaten van de Earth Summit in Rio in 1992 was Agenda 21 (Lozano, not yet published). Het benadrukt dat de menselijke bevolking, de consumptie en de technologie de primaire drijfveren zijn voor milieuverandering. Het document bevat een stappenplan voor de vermindering van verspillende en inefficiënte consumptiepatronen in bepaalde delen van de wereld terwijl het toenemende en duurzame ontwikkeling in andere werelddelen aanmoedigt (Clugston & Calder, 1999).

Van alle hoofdstukken in Agenda 21, focust hoofdstuk 36 op onderwijs (Lozano, not yet published). De agenda ziet onderwijs als kritisch voor de bevordering van duurzame ontwikkeling en een aanmoediging om meer mensen milieu- en ontwikkelingsproblemen op een betere manier aan te pakken (Clugston &

27

Calder, 1999). De belangrijkste punten zijn de heroriëntatie van onderwijs naar DO, toename van de bewustwording van het publiek, en de bevordering van training (Lozano, not yet published).

Het Swansea verdrag Het Swansea verdrag was een gevolg van het ‘Association of Commonwealth Universities’ Vijftiende vijfjarig congres van augustus 1993 in Swansea, Wales. Het verdrag was geïnspireerd door het verdrag van Talloires en het verdrag van Halifax en was gedreven door de teleurstellende aanwezigheid van universiteiten in Rio en hun bijdrage tot Agenda 21. Het Swansea verdrag bevat 7 actiepunten die de aantasting van het milieu, de alomtegenwoordige invloed van armoede en de dringende behoefte aan duurzame praktijken wil aanpakken (Lozano, not yet published).

Het Kyoto verdrag Het Kyoto verdrag werd uitgebracht in november 1993 op de 8e ronde tafel van ‘The International Association of Universities’ (IAU) (Lozano, not yet published). Het verdrag was een oproep tot een duidelijker beeld van hoe universiteiten duurzaamheid kunnen bekomen binnen hun instelling en eiste dat de internationale universiteitengemeenschap een specifiek actieplan zou opstellen hieromtrent. Alle universiteiten die lid zijn van de IAU bekrachtigden het verdrag (Wright, 2002).

Het COPERNICUS verdrag Het Co-Operation Programme in Europe for Research on Nature and Industry through Co-ordinated University Studies (COPERNICUS). Het charter werd opgesteld in mei 1994 te Genève en is een interuniversitair samenwerkingsprogramma met een focus op milieu en DO (Lozano, not yet published). In 2005 hadden er reeds meer dan 320 universiteiten uit 38 Europese landen het verdrag ondertekend (Lozano et al., 2013)

Het Earth Charter Het Earth charter werd gecreëerd tussen 1994 (het schrijven van de tekst duurde van 1994 tot 2000) en de commissie werd opgericht in 1997 in Costa Rica. Het Earth charter bevat fundamentele principes voor het bouwen aan een duurzame en vredevolle samenleving. Het is van essentieel belang dat deze principes deel uitmaken van het onderwijssysteem om zo vooruitgang te maken op vlak van DO (Lozano, not yet published).

28

Global Higher Education for Sustainability Partnership (GHESP) GHESP werd gevormd in 2000 op een vergadering met ULSF (University Leaders for a Sustainable Future), COPERNICUS-campus, IAU (International Association of Universities) en UNESCO. Het doel van GHESP is het ontwikkelen en delen van effectieve strategieën, modellen en best practices voor het promoten van HO voor DO. Volgens GHESP is het belangrijk dat universiteiten een centrale rol spelen in het proces tot DO (Lozano, not yet published). GHESP was de eerste die belang hechtte aan opvolging en rapportering (Adams, 2012).

Het Thessaloniki verdrag Het Thessaloniki verdrag, opgesteld in 1997, gedenkt het Belgrade en Tbilisi verdrag en wijst erop dat hun potentieel nog niet ten volle is benut. Het verdrag toont aan dat productie- en consumptiegedrag en levensstijl, inclusief het milieu, armoede, bevolking, gezondheid, voedselveiligheid, democratie, mensenrechten en vrede radicaal moeten veranderen om duurzaamheid te bereiken (Lozano, not yet published). Het verdrag is een oproep naar overheden en universiteitsleiders om zich te houden aan de verbintenissen van vorige getekende verdragen (Wright, 2002).

Het Lüneburg verdrag Het Lüneburg verdrag werd gelanceerd in oktober 2001 op het internationaal COPERNICUS congres onder toezicht van GHESP in Lüneburg, Duitsland. Het verdrag bevat acties voor hogeronderwijsinstellingen, NGO’s, de VN, UNESCO en andere stakeholders (Lozano, not yet published; Lozano et al., 2013).

Het Ubuntu verdrag Het Ubuntu verdrag werd uitgegeven door 11 van ’s werelds belangrijkste onderwijsinstellingen en wetenschappelijke instellingen op 9 september 2003, tijdens de wereldtop over DO in Johannesburg. Het verdrag verlangt een integratie van DO in het curriculum op elk niveau van de opleiding. Het doel is om een wereldwijde samenwerking te bekomen voor het promoten van DO. Het verdrag vermeldt expliciet een samenwerking tussen Noord en Zuid, andere verdragen vermeldden dit slechts impliciet (Lozano, not yet published).

29

Het Barcelona verdrag Het Barcelona verdrag werd getekend in oktober 2004. Het verdrag roept op tot multidisciplinair, systeemgeoriënteerd, kritisch denken, en participatief en holistisch onderwijs voor ingenieurs. Ook al is het verdrag gefocust op ingenieursopleiding, zijn de vermelde principes ook geldig voor andere opleidingen (Lozano, not yet published; Lozano et al., 2013).

United Nations Decade of Education for Sustainable Development (DESD) Tijdens de 57e zitting van de UN algemene vergadering op 11 december 2002 werd de periode 2005 – 2014 uitgeroepen tot ‘Decade of Education for Sustainable Development’. Het algemene doel is het integreren van de principes, waarden en praktijken van DO in alle aspecten van het onderwijs en het leren. Het DESD specifieert 4 richtlijnen voor onderwijs voor DO: verbetering van toegang tot kwaliteitsvol basisonderwijs, heroriënteren van bestaande onderwijsprogramma’s, ontwikkelen van publiek bewustzijn en begrip voor DO, en het voorzien van training. Deze 4 dimensies zijn een samenvatting van de nodige stappen ter bescherming van de aarde en de volgende generaties (Lozano, not yet published).

UNESCO (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization) lanceerde het decennium van Onderwijs voor Duurzame Ontwikkeling (2005-2014). Het doel van dit decennium is het integreren van de principes, waarden en prakrijken van DO in alle aspecten van onderwijs en opleiding. Deze inspanning moet een aanmoediging vormen tot verdere gedragsverandering voor het creëren van een duurzame toekomst op vlak van milieu-integriteit, economische leefbaarheid en een rechtvaardige samenleving voor de huidige en toekomstige generaties.

DESD is een belangrijke en vereiste stap voor de verandering van gedrag en levensstijl die leiden tot een meer duurzame samenleving. Het kan gebruikt worden als een leidraad voor verandering en uitdaging voor verschillende overheden en onderwijsinstellingen voor het onderwijzen van DO aan volgende generaties (Lozano, not yet published).

Het Graz verdrag Het verdrag van Graz werd opgesteld in april 2005 in Graz, Oostenrijk en concludeerde dat DESD universiteiten wereldwijd confronteert met een grote uitdaging, evenals nieuwe kansen. Het verdrag

30

spoort de leiders van universiteiten aan tot samenwerking met andere universiteiten en stakeholders (Lozano et al., 2013).

Het Torino verdrag Het Torino verdrag is gelanceerd in Mei 2009 op de G8 universiteitstop in Turijn, Italië. Het verdrag benadrukt dat ‘duurzaamheidswetenschap’ een opmars maakt en steeds belangrijker wordt in het aanpakken van één van de grootste uitdagingen voor de mens. Duurzaamheid kan niet bekomen worden enkel door het gebruik van natuurwetenschap maar vraagt ook om levenswetenschap, sociale wetenschappen en menswetenschappen. De universiteitsleiders, aanwezig op deze universiteitstop waren het eens dat universiteiten duurzame en verantwoorde ontwikkeling op lokaal en globaal niveau moeten bevorderen door een nieuwe benadering van onderzoek- en onderwijssystemen (Lozano et al., 2013).

De verschillende verdragen, inspanningen en initiatieven die over de jaren heen zijn ontstaan duiden op een ethische of morele verplichting van de universiteiten om te werken aan een duurzame samenleving met de focus op milieuaantasting, bedreigingen voor de samenleving, en duurzame consumptie voor deze en volgende generaties (Lozano, not yet published).

De verdragen, charters en samenwerkingsverbanden dienen als richtlijnen of raamwerken voor hogeronderwijsinstellingen om duurzaamheid beter te implementeren in hun systeem (Lozano et al., 2013). Het toenemend belang van dergelijke verklaringen en samenwerkingsverbanden blijkt uit het feit dat meer dan 1000 universiteitsleiders zich hebben geëngageerd te streven naar duurzaamheid in onderwijs en onderzoek door het tekenen van het Talloires, Kyoto en Copernicus verdrag tegen het einde van 2003 (Calder en Clugston, 2003). Het tekenen ervan verzekert niet dat de instelling DO effectief toepast maar éénmaal een instelling een verdrag tekent is dit een eerste stap naar DO.

Universiteitsleiders en personeel moeten in staat zijn nieuwe paradigma’s te implementeren en te ondersteunen om ervoor te zorgen dat DO de ‘gouden draad’ doorheen het volledige universiteitsysteem is (Lozano, 2006a). Dit houdt in dat duurzaamheid gereflecteerd wordt in alle

31

kernactiviteiten: curriculum, onderzoek, activiteiten, gemeenschapsdienst en – hulp, studentenleven, missie, beleid en planning (Calder & Dautremont-Smith, 2009).

Moet een instelling een internationaal verdrag betreffende duurzaamheid ondertekenen? Er zijn veel universiteiten die duurzaamheid heel serieus nemen en een beleid hebben gecreëerd welke hun verbintenis hiertoe weergeeft. Maar het ondertekenen van een nationale of internationale overeenkomst is geen geldige indicator van het engagement t.o.v. duurzaamheid van een instelling. Nationale en internationale verklaringen zijn echter even belangrijk als het beleid van de instelling. Verklaringen zijn betekenisvol omdat ze symbool zijn voor de verhevenheid van de duurzaamheidbeweging, omdat ze helpen in de communicatie van ideeën en, omdat ze een impuls zijn voor universiteiten die nog niet getekend hebben om ‘aan boord’ te komen. Implementatieplannen en een beleid betreffende duurzaamheid zijn uiteraard ook belangrijk omdat ze de graad bepalen waarin een universiteit zal pogen een verschil te maken en zich te verbinden tot duurzaamheidsinitiatieven (Wright, 2002). Een schematisch overzicht van de topics die voorafgaande initiatieven omvatten kan u vinden in onderstaande tabel.

effort

-

through

ollaboration

Curricula Research Operations Outreach& collaboration Universities c Assessment &reporting Trans disciplinarity Institutional framework SD campus experiences Educatethe educators The Brundland Report X Talloires declaration X X X X X X Halifax declaration X X Agenda 21, chapter X X X X 36 Kyoto declaration X X X X X Swansea declaration X X X X X (½)X COPERNICUS charter X X X X X X The Earth charter X Thessaloniki X X X X declaration GHESP X X X X X X X X X

32

Lüneburg declaration X X X X Ubuntu declaration X X X X Declaration of X X X (½)X X X X Barcelona DESD X X X (½)X X Graz declaration X X X X X Torino declaration X X X X Abuja declaration X X X X X X Tabel 3: Topics in de verschillende verdragen

Bron: Lozano (not yet published); Wright (2002); Lozano et al. (2013)

2.8 Evaluatie en rapportering van duurzaamheid aan universiteiten Van ondernemingen wordt alsmaar meer verwacht dat ze sociale en milieu-informatie publiceren in jaarverslagen of individuele duurzaamheidsrapporten (Adams, 2004). Internationaal is een groei vast te stellen van het aantal gepubliceerde MVO-rapporten, alsook een verruiming van de inhoud van deze rapporten (Adams, 2004; Archel, Fernández & Larrinaga, 2008; KPMG, 2008).

De twee voornaamste doeleinden van duurzaamheidsrapportering zijn: (1) evalueren van de huidige staat van het proces naar duurzaamheid en (2) communicatie naar stakeholders van de inspanningen en de vooruitgang van de economische, ecologische en sociale dimensies (Lozano, 2006b ;Lozano, 2010).

Lozano (2006b) onderscheidt drie methodes van aanpak voor evaluatie en rapportering van duurzaamheid. Hierbij moet vermeld worden dat een rapport slechts één van deze methoden of een combinatie van meerdere kan gebruiken. 1. Accounts: verzameling van data die omgezet wordt naar eenzelfde eenheid zoals geld, energie of oppervlakte; 2. Narrative assessment: een combinatie van tekst, grafieken, plattegronden en tabellen; en 3. Indicator-based: bevat tekst, grafieken, plattegronden en tabellen zoals bij narrative assessment maar de data zijn georganiseerd volgens een indicator (Dalal-CLayton & Bass, 2002).

33

Elke aanpak heeft zijn eigen sterktes en zwaktes in vergelijking met de andere. Dit wordt weergegeven in tabel 3, welke een vergelijking biedt op vlak van (1) potentieel voor transparantie, (2) potentieel voor consistentie, (3) potentieel voor deelname, en (4) nut voor besluitvorming. Er zijn ook enkele voorbeelden van representatieve instrumenten voor elke aanpak.

Tabel 4: Drie voornaamste aanpakken voor het meten en analyseren van duurzaamheid

Bron: Dalal-CLayton & Bass (2002)

Uit bovenstaande tabel kan men afleiden dat ‘indicator-based assessments’ over het algemeen beter presteren en makkelijker meetbaar en vergelijkbaar zijn dan de andere twee methoden. ‘Accounts’ en ‘narrative assessments’ hebben de neiging meer objectief te zijn (Lozano, 2006b). rapporteringinstrumenten Er bestaan al veel verschillende instrumenten voor de evaluatie en rapportering van duurzaamheidinspanningen. Enkele daarvan zijn The Global Reporting Initiative, The ISO 14000 Series, The Ecological Footprint, Local Agenda 21, GEO, HDI,… In het werk van Cole (2003) vindt u een uitgebreide lijst en een vergelijking van 12 instrumenten voor duurzaamheidsrapportering (Lozano, 2006b). Echter, deze instrumenten zijn niet ontwikkeld voor het gebruik binnen universiteiten.

34

Onder alle beschikbare instrumenten voor evaluatie en rapportering van duurzaamheid biedt de ‘GRI sustainability guidelines’ de beste optie (Hussey, Kirsop & Meissen, 2001). Het moet wel duidelijk zijn dat ook dit instrument niet ontworpen is voor universiteiten. Het zijn vooral internationale bedrijven die er gebruik van maken (Cole, 2003).

De ‘GRI Sustainability Reporting Guidelines’ is een lange termijn, multi-stakeholder en internationaal proces. Het gebruik ervan is vrijwillig en is bedoeld voor elke organisatie (voor elke grootte en locatie). De richtlijnen zijn georganiseerd volgens economische, ecologische en sociale prestaties. Één van de voornaamste doelen van de richtlijnen is de dialoog tussen stakeholders.

Het werk van Lozano en Huisingh (2011) duidt ook op enkele nadelen van de GRI richtlijnen: Hussey et al. (2001), Lozano (2006b) en Morhardt et al. (2002) wijzen erop dat de GRI richtlijnen de best beschikbare optie is voor duurzaamheidrapportering. Maar de richtlijnen hebben de neiging, zich meestal te baseren op het 3BL-concept (scheiding van de economische, ecologische en sociale dimensie), wat leidt tot (1) het creëren van ‘compartimenten’ en (2) het verwaarlozen van mogelijke positieve of negatieve synergie tussen de dimensies. Daarenboven slagen ze er niet in de tijdsdimensie aan te pakken (meer dan enkel het vergelijken van een rapport met dat van het vorige jaar) (Lozano & Huisingh, 2011).

Rapportering en evaluatie van duurzaamheid aan de universiteiten De paper van Lozano (2006b) stelt dan ook een nieuw instrument voor voor het evalueren en rapporteren van duurzaamheid in HO gebaseerd op de ‘GRI sustainability guidelines’: ‘The Graphical Assessment of Sustainability in Universities’ (GASU).

Het probleem van de GRI richtlijnen is dat de kernactiviteiten van universiteiten: onderwijs en onderzoek, sterk verschillen van deze van bedrijven. Daarom moeten de aangepaste GRI richtlijnen onderwijsdimensies bevatten. Verschillende auteurs en universiteiten hebben gewerkt aan een voorstel voor het integreren van onderwijsdimensies. Deze zijn (1) curriculum, (2) onderzoek en (3) diensten. Deze aanpassing van de GRI richtlijnen is de basis voor GASU. Zoals de naam al zegt is het doel van dit instrument het grafisch voorstellen van duurzaamheidinspanningen aan de universiteiten, vergemakkelijken van hun analyse, longitudinale vergelijking en benchmarking tegenover andere universiteiten (Lozano, 2006b).

35

Door het graderen van elke indicator van de GRI modificatie op een schaal van 0 tot 4 genereert GASU automatisch negen grafieken: één algemene, één voor de economische dimensie, één voor de ecologische dimensie, vijf voor de sociale dimensie, en één voor de onderwijsdimensie. Deze grafieken kunnen vervolgens gebruikt worden voor de analyse van de huidige situatie van de universiteit en duiden aan in welke dimensies de universiteit uitblinkt en aan welke nog gewerkt moeten worden. Universiteiten kunnen ook de evolutie van hun inspanningen evalueren door grafieken van verschillende jaren te vergelijken. Dankzij de standaardisatie van deze methode is het ook mogelijk om verschillende universiteiten te vergelijken en een benchmark op te stellen (Lozano, 2006b).

Andere tools die gebruikt worden bij het evalueren van MVO aan universiteiten zijn de ‘Sustainability Assessment Questionnaire (SAQ)’ en het ‘Auditing Instrument for Sustainability in Higher Education (AISHE). SAQ bestaat uit een kwalitatieve vragenlijst voor het nagaan van de mate waarin duurzaamheid aanwezig is in curricula, onderzoek en algemene bedrijfsvoering van de universiteit. AISHE is een hulpmiddel ontwikkeld door de ‘European Foundation for Quality Management (EFQM)’ en werd later uitgebreid door het Instituut Nederlands Kwaliteit (INK). Het model maakt gebruik van 20 kwalitatieve, beschrijvende criteria welke constant worden bijgewerkt met behulp van het Deming-principe (Plan – Do – Check – Act) (Van Vlaenderen, 2010).

Evaluatie en rapportering brengen ook nadelen met zich mee:  Eens men begint met rapportering is het bijna onmogelijk ermee te stoppen;  Stakeholders hebben de neiging meer te eisen van het bedrijf/de instelling;  Een goed evenwicht tussen details en essentiële informatie is belangrijk (maar moeilijk) (Lozano, 2006b).

Wanneer men duurzaamheidsrapportering aan universiteiten vergelijkt met dat van bedrijven valt op dat universiteiten nog in de beginfase zitten. Het aantal instellingen dat aan rapportering doet en de inspanningen betreffende rapportering zijn beiden nog laag (Lozano, 2010).

Universiteiten hebben de neiging om de focus te leggen op de economische en ecologische dimensies in hun duurzaamheidsrapport. De economische dimensie zou een resultaat kunnen zijn van het gebruiken van de informatie, beschikbaar in hun jaarlijks rapport. De focus op de ecologische dimensie kan zijn omdat duurzaamheid voornamelijk een milieu connotatie heeft (Atkinson, 2000; Costanza, 1991;

36

Diesendorf, 2000; Fadeeva, 2004; Goldin & Winters, 1995; Hart, 2000; Reinhardt, 2004). Het kan ook zijn, zoals Dresner (2002) veronderstelt, dat men in ontwikkelde landen meer bezorgd is om milieuproblemen dan om sociale problemen. Een andere mogelijke verklaring is dat milieuproblemen gemakkelijker te meten zijn, terwijl sociale problemen de neiging hebben minder ‘volwassen’ (Salzmann et al., 2003) te zijn en daardoor moeilijker te monitoren, evalueren en analyseren (Lozano, 2010). Lozano & Huisingh (2011) wijzen in hun studie op het belang om de economische, ecologische en sociale dimensie als één geheel te zien bij de rapportering over duurzaamheid. De meeste richtlijnen en standaarden adresseren duurzaamheid echter in compartimenten. Door deze aanpak is een holistische evaluatie van de effecten van hun inspanningen zelden goed geïntegreerd met bedrijfsbeslissingen en –procedures voor het maken van vorderingen.

37

3. Methodologie Na het uitgebreid literatuuronderzoek waren we in staat om een vragenlijst op te stellen met het doel na te gaan hoe de verschillende Europese universiteiten omgaan met MVO en hoe dit geïmplementeerd wordt aan de instelling. In wat volgt wordt stap voor stap uitgelegd hoe te werk gegaan is voor het uitvoeren van dit onderzoek.

Deze studie zou kunnen gezien worden als een uitbreiding op het onderzoek van Van Vlaenderen (2010) en Adams (2012). In tegenstelling tot hun onderzoek is de steekproef hier veel groter, maar wordt elke universiteit minder in detail besproken.

De onderzoeksvraag is de volgende: “Hoe en wanneer werd MVO en CSR geïmplementeerd aan de verschillende Europese universiteiten?”

3.1 Populatie en steekproef De populatie van het onderzoek betreft de Europese universiteiten. Als basis werden de leden van EUA (European University Association) genomen welke bestaat uit 847 universiteiten. Vervolgens werd voor elk van deze universiteiten op hun website gezocht naar een e-mailadres voor het verzenden van de vragenlijst. Doordat sommige universiteiten geen e-mailadressen weergeven op hun websites of deze e- mailadressen niet correct zijn is de initiële steekproef verder uitgedund met 24%. Dit leidt uiteindelijk tot een steekproef van 638 Europese universiteiten. De landen met de meeste vertegenwoordigers zijn Frankrijk (8%), Duitsland (9%), Italië (8%), Spanje (7%), Turkije (9%) en het Verenigd Koninkrijk (9%). In de bijlagen (bijlage 7.1 p.1) is een lijst terug te vinden van alle universiteiten die een vragenlijst ontvingen.

Van deze 634 universiteiten die meermaals de vragenlijst opgestuurd kregen via e-mail hebben 63 universiteiten een ingevulde vragenlijst teruggestuurd. Een responsgraad van 10% is eerder aan de lage kant maar aanvaardbaar gezien het tijdsschema en beschikbare middelen. Onderstaande tabel geeft weer hoeveel universiteiten er deelnemen per land. De landen met de meeste respondenten zijn België (6%), Finland (6%), Frankrijk (13%), Spanje (14%), Verenigd Koninkrijk (16%), Zweden (10%) en Zwitserland (8%). Overige landen waarvan minder dan 4 universiteiten een ingevulde vragenlijst terugzond zijn Cyprus, Denemarken, Duitsland, IJsland, Italië, Macedonië, Nederland, Oekraïne,

38

Oostenrijk, Roemenië en Turkije. In bijlagen is een gedetailleerde lijst terug te vinden van welke universiteiten zijn opgenomen in het onderzoek.

land # ingevulde percentueel vragenlijsten België 4 6.3% Cyprus 1 1.6% Denemarken 1 1.6% Duitsland 3 4.8% Finland 4 6.3% Frankrijk 8 12.7% Ijsland 1 1.6% Italië 3 4.8% Macedonië 1 1.6% Nederland 3 4.8% Oekraïne 1 1.6% Oostenrijk 1 1.6% Roemenië 1 1.6% Spanje 9 14.3% Turkije 1 1.6% Verenigd 10 15.9% Koninkrijk Zweden 6 9.5% Zwitserland 5 7.9% TOTAAL 63 100% Tabel 5: Deelnemende universiteiten per land geordend

3.2 Gegevensverzameling en analyse Voor het verzamelen van de nodige gegevens werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van een vragenlijst die per e-mail naar de Europese universiteiten werd verstuurd. Zoals eerder vermeld werd bij opstart de ledenlijst van EUA genomen. Vervolgens werd op de websites van deze universiteiten een bruikbaar e-

39

mailadres gezocht. Indien er een specifieke dienst voor duurzaamheid/MVO aanwezig is werd uiteraard dit e-mailadres gekozen. Indien dit niet het geval is werd het e-mailadres van de rector of diens secretaris gebruikt. In sommige gevallen werd de vragenlijst ook naar verschillende personen verzonden (wanneer er bijvoorbeeld 2 secretarissen zijn) om de responsgraad te verhogen. In totaal werd naar 638 universiteiten vier maal de vragenlijst gestuurd met telkens 2 tot 3 weken tussentijd. De eerste e-mail leverde 19% van alle antwoorden op, de tweede 22%, de derde 35% en de laatste 24%.

De vragenlijst werd telkens verstuurd met een begeleidende tekst waarin duidelijk het kader en het doel van het onderzoek uitgelegd werd. Er werd ook vermeld dat de vragenlijst door eender wie binnen de instelling mag ingevuld worden en dat de resultaten niet gebruikt zouden worden voor het maken van een ranking tussen de verschillende universiteiten. Als extra stimulans voor het invullen van de enquête konden de universiteiten ook verzoek doen naar een korte samenvatting van de bekomen resultaten. Op deze manier konden ook zij kennis verwerven door dit onderzoek. Naargelang de universiteit werd deze inleidende tekst in het Nederlands, Engels, Frans of Spaans verstuurd. Deze begeleidende brief is terug te vinden in het Nederlands in de bijlagen (bijlage 7.2 p.13).

De vragenlijst Het opstellen van de vragenlijst zelf vormde een cruciaal onderdeel van dit onderzoek aangezien dit bepalend is voor de te bekomen resultaten. Er is over verschillende aspecten nagedacht om een zo hoog mogelijke responsgraad te verkrijgen. Ten eerste werd de enquête verstuurd onder de vorm van een interactief pdf-bestand. Dit zorgt ervoor dat de vragen niet op volgorde ingevuld hoeven te worden en dat meerdere personen elkaar kunnen aanvullen. Ten tweede bestaat de vragenlijst, op de identificatievragen na, enkel uit gesloten vragen (multiple choice). De voordelen van gesloten vragen zijn divers. Zo worden ze als minder bedreigend en gemakkelijker beantwoordbaar beschouwd. De antwoorden zijn ook betrouwbaarder omdat het voor de respondent duidelijk is wat te doen: aanstippen van het passende antwoord. Ook de verwerking is eenvoudiger wanneer met meerkeuzevragen gewerkt wordt. Hiertegenover staat echter dat gesloten vragen minder valide zouden zijn omdat de respondent moet kiezen tussen de voorgestelde antwoorden. Dit wordt wel gecompenseerd door het toevoegen van een vakje ‘andere’ dat de respondent zelf kan invullen. Ten derde werd advies gevraagd aan experts over de moeilijkheidsgraad van de vragenlijst (cfr. infra). Ten vierde konden de deelnemende universiteiten een verzoek doen naar een samenvatting van de resultaten.

40

Alvorens de vragenlijsten uitgestuurd werden naar de universiteiten werd contact opgenomen met verschillende internationale en nationale verenigingen om de zichtbaarheid van het experiment te verhogen en eventuele extra informatie te bekomen. Helaas kwam er van de meeste van deze verenigingen geen respons. Enkele verenigingen waren enthousiast om te helpen. Zo gaf ULSF (University Leaders for a Sustainable Future) toestemming om ons in de begeleidende brief voor te stellen bij de universiteiten als onderzoeker van UGent en tevens ULSF. Santander Group (European universities network) promootte het onderzoek in hun tweemaandelijkse nieuwsbrief. Ook Ecocampus (deel van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid) bood zijn diensten aan (cfr. infra).

De vragenlijst “duurzaamheid/MVO aan de Europese universiteiten” vangt aan met de definities van duurzaamheid en MVO. Op deze manier wordt aan de respondent kennis gegeven over het onderwerp van het onderzoek. Vervolgens zijn er enkele open vragen welke dienen als identificatie. Concreet wordt gevraagd naar de naam, e-mailadres en positie binnen de instelling van de persoon of personen die de vragenlijst invulden en de naam van de instelling zelf. Aangezien de vragenlijst door iedereen binnen de instelling ingevuld kan worden is het interessant te weten wat nu juist de functie is van de persoon die de vragenlijst invulde. Een vragenlijst ingevuld door Iemand die een functie heeft binnen een specifieke afdeling die zich specifiek bezig houdt met DO zou de vragenlijst misschien beter invullen dan iemand die niet dagelijks betrokken is met het duurzaamheidbeleid van de universiteit. De naam en het e-mailadres zijn handig indien de instelling opnieuw gecontacteerd zou moeten worden of voor het verzenden van een samenvatting van de resultaten achteraf.

De enquête bestaat uit 15 vragen welke soms nog ondervragen bevatten. Het eerste deel bestaat enkel uit meerkeuzevragen waarbij gepeild wordt naar verschillende aspecten van de implementatie van duurzaamheid en MVO binnen de instelling. Concreet zijn in deze vragen 6 kernthema’s terug te vinden: 1. Visie, missie en strategie van de instelling 2. Rapportering en communicatie omtrent duurzaamheid 3. Stakeholders: wie heeft inspraak 4. Diensten en afdelingen 5. Charters en verdragen 6. Organisaties waar de instelling lid van is of bij aangesloten is

41

Bij de meeste vragen is ook een ondervraag opgenomen om te toetsen naar het tijdsaspect. Dit zou moeten toelaten om een tijdlijn met mijlpalen te creëren van elke instelling.

Het tweede deel bestaat ook uit gesloten vragen. Hier opteerden we voor het gebruik van een schaal om een bepaalde gradatie in de antwoorden toe te laten. Deze vragen kunnen in 4 groepen worden onderverdeeld: 1. People 2. Planet 3. Profit 4. Motivatiefactoren en hindernissen Bij elk van de P’s van de 3BL (People, Planet, Profit) (cfr. supra) worden enkele initiatieven opgesomd en moet de respondent aanduiden hoe belangrijk deze (relatief ten opzichte van elkaar) zijn en hoever men staat in de implementatie ervan. Ook voor de vragen over motivatiefactoren en hindernissen worden enkele mogelijkheden opgesomd waarbij de respondent aanduidt in welke mate ze toepasselijk zijn voor hun instelling. Er zijn bij elke vraag 2 vakjes voorzien die de respondent zelf nog kan invullen om volledigheid van de antwoorden te garanderen.

Wat verdragen en charters betreft zijn in deze enquête enkel het verdrag van Talloires en het Copernicus charter opgenomen. Talloires is één van de eerste verdragen rond het thema van duurzaamheid/MVO aan universiteiten dat door een groot aantal universiteiten reeds ondertekend is, ook het Copernicus charter heeft een groot aantal ondertekenaars maar is recenter opgesteld (cfr. supra).

Zoals eerder besproken (cfr. supra) is het tekenen van dergelijke verdragen geen garantie voor een goede implementatie van duurzaamheid/MVO. Omgekeerd betekend het ook niet dat een universiteit die geen verdragen ondertekend niet bezig is met duurzaamheid en MVO. Daarom werd in de vragenlijst niet enkel getoetst naar het al dan niet ondertekend hebben en het kennen van het verdrag van Talloires en het Copernicus charter maar werden ook vragen gesteld over de uitvoering van specifieke actiepunten die in deze verdragen aan bod komen. Het verdrag van Talloires bevat 10 actiepunten, het Copernicus charter 7 actiepunten waarop extra aandacht moet gevestigd worden (zie bijlagen 7.3 en 7.4 p.14-15). Voor het verdrag van Talloires zijn de 10 actiepunten omgezet naar 8 concrete vragen in de enquête. Voor het Copernicus charter zijn dit er 7. Deze vragen zijn bewust verspreid geplaatst in de vragenlijst om te voorkomen dat de respondent een verplichting voelt om meerdere antwoorden aan te

42

duiden. Het doel van deze vragen is om na te gaan of universiteiten die effectief de verdragen ondertekend hebben hier ook iets mee doen en hoe ver de universiteiten die geen verdragen ondertekenden staan in hun duurzaamheidsbeleid. Aan de hand van deze vragen kan dan voor elke universiteite en Talloires score (op 8) en een Copernicus score (op 7) berekend worden. Per positief antwoord op de specifieke vragen wordt één punt toegekend.

Voor een Talloires score van 8/8 moet aan volgende criteria voldaan zijn:  De instelling heeft een specifiek beleid voor het bouwen van een ecologisch duurzame toekomst (vraag 1).  Er moet communicatie zijn betreffende nieuwe initiatieven in het gebied van duurzaamheid/MVO (vraag 4).  Stakeholders moeten inspraak hebben in het MVO-beleid van de instelling (vraag 6).  De studenten (ongeacht hun studiegebied moeten de kans krijgen vakken op te nemen met betrekking tot milieu (vraag 7).  Er moet een specifieke dienst of afdeling zijn binnen de instelling die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO (vraag 9a).  De instelling moet samenwerken met de Verenigde Naties (vraag 13).  Er moet een beleid zijn omtrent duurzaam omgaan met energie (vraag 14b).  Er moet een afvalbeleid zijn (vraag 14b).

Voor het bekomen van een Copernicus score van 7/7 moet aan volgende criteria voldaan zijn:  De universiteit moedigt duurzame consumptie en een ecologische levensstijl aan bij personeel, studenten en/of de omgeving in zijn geheel (vraag 5).  De studenten (ongeacht hun studiegebied moeten de kans krijgen vakken op te nemen met betrekking tot milieu (vraag 7).  De universiteit voorziet onderwijs en training voor hun personeel omtrent milieukwesties zodat zij hun werk kunnen uitvoeren op een ecologisch verantwoorde manier (vraag 8).  Er moet samenwerking zijn met organisaties i.v.m. duurzaamheid/MVO (vraag 13).  De instelling stimuleert onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met betrekking tot duurzame ontwikkeling (vraag 14a).  Er is samenwerking aan milieuprojecten met netwerken van milieudeskundigen (vraag 14a).  Er is een beleid omtrent milieubescherming (vraag 14b).

43

Geprekken met deskundigen Het uitsturen van de definitieve vragenlijst naar de universiteiten werd voorafgegaan door gesprekken met oud rectoren van de universiteit van Gent en deskundigen op het vlak van duurzaamheid en MVO aan universiteiten. Dit had veel aanpassingen aan de enquête tot gevolg welke ervoor zouden zorgen dat ze duidelijk, eenvoudig in te vullen, en niet te veel tijd in beslag zou nemen voor de respondenten.

Een eerste gesprek was met ererector professor J.Willems van de Universiteit van Gent. Hij wees erop dat duurzaamheid en MVO ruime begrippen zijn en dat zeker in beschouwing moet worden genomen dat, afhankelijk van de functie van de respondent, de focus van duurzaamheid/MVO anders zal liggen. We zullen hier dan ook rekening mee houden bij het verwerken van de resultaten. Een tweede belangrijke opmerking die gemaakt werd is dat duurzaamheid/MVO altijd al aanwezig is geweest en zal zijn aan de universiteiten. De nadruk zou meer moeten liggen op de nieuwe technieken en wetten en de belangrijke mijlpalen die bereikt zijn over de jaren heen. De vraag “wanneer vonden de eerste initiatieven omtrent duurzaamheid/MVO plaats?” werd dan ook geschrapt in de vragenlijst en vervangen door meer concrete vragen zoals de vragen over het beleid, rapportering, diensten of afdelingen en dergelijke. Ten derde werd door dit gesprek duidelijk dat het verdrag van Talloires en Copernicus charter minder bekend was dan gedacht. Daarom werd de vraag over de bekendheid van Talloires en Copernicus ook toegevoegd aan de vragenlijst.

Een tweede gesprek werd gevoerd met Riet Van de Velde, afdelingshoofd van de afdeling milieu aan de universiteit van Gent. Zij wees erop dat het niet enkel belangrijk is te weten of duurzaamheid/MVO opgenomen is in de visie/missie/strategie maar ook welke thema’s erin voorkomen. Dit leidde tot ondervraag 2g: “welke aspecten zijn opgenomen in de strategie”. De mogelijke antwoorden op deze vraag zijn gebaseerd op de GRI G4 richtlijnen: economisch aspect, milieu, sociaal aspect, werkomstandigheden, mensenrechten en productverantwoordelijkheid. Ook uit vraag 14 kan worden afgeleid waar de klemtoon ligt voor de instelling.

Een derde gesprek was met Leen Audenaert, medewerkster van ecocampus aan het departement leefmilieu, natuur en energie van de Vlaamse overheid in België. Ook zij wees op het ruime en interdisciplinaire karakter van DO. Verder gaf zij nog meer informatie over duurzaamheid en MVO aan universiteiten welke in de literatuurstudie verwerkt is.

44

Het vierde gesprek vond plaats met ererector Van Cauwenberge van de universiteit Gent. Als voormalig rector wees hij op de moeilijkheden en hindernissen welke overbrugd moeten worden om bepaalde initiatieven tot een goed eind te brengen. De beleidsvoerders van de universiteit en de verantwoordelijken van de dienst duurzaamheid/MVO of geëngageerde studenten zitten niet altijd op dezelfde golflengte. Bijgevolg moeten vaak compromissen gevonden worden tussen wat zou moeten en wat kan. De heer Van Cauwenberge haalde ook aan dat het belangrijk is de haalbaarheid van een project te evalueren. Het is niet omdat de rector instemt met een bepaald initiatief dat iedereen er meteen achter zal staan. Vaak is het dan ook beter om stapsgewijs te gaan werken naar een bepaald doel, ook al neemt dit wat meer tijd in beslag. Vervolgens werd ook gewezen op het belang van rapportering. Het is zeer goed bij te houden wat er nu juist beslist wordt en welke verbeteringen er gerealiseerd worden. Ten laatste werd ook aangehaald dat het zeer belangrijk is dat studenten ook betrokken zijn in het bestuur van een universiteit en een motor vormen voor verandering. Uiteindelijk zijn zij het die over 10 jaar de leiding zullen hebben.

Uiteraard kwam ook veel advies van de gesprekken met professor dr. Yves Fassin van de universiteit van Gent en Vlerick business school.

Een responsgraad van 10% is laag maar is geen uitzondering voor schriftelijke enquêtes. Het invullen en terugzenden van een enquête vraagt inzet, motivatie en bekwaamheid van de respondent. Hierdoor is de kans groot dat de antwoorden vooral afkomstig zijn van instellingen met grotere motivatie en/of betrokkenheid ten opzichte van duurzaamheid en MVO. Het was dan ook een grote uitdaging om een vragenlijst te ontwikkelen die dit systematisch non-responseffect zou vermijden. De responsgraad zal verhogen wanneer de respondent enigszins geïnteresseerd is in het onderwerp van de bevraging. Verder werd getracht de vragenlijst niet te lang te maken en bovendien de vraagstelling helder en eenvoudig te houden. Ook werd gebruik gemaakt van een begeleidende brief. Dit zou één van de belangrijkste responsverhogende technieken zijn. De volledige vragenlijst in het Nederlands is terug te vinden in bijlagen (bijlage 7.5 p.16).

45

4. Resultaten

4.1 Inleiding In wat volgt zullen de resultaten van het onderzoek besproken worden. We zullen hiervoor op zoek gaan naar een regerende trend binnen de verschillende universiteiten. Het resultaat zal dus van kwalitatieve aard zijn zonder statistische relevantie. De verschillende universiteiten zullen aan de hand van verschillende criteria telkens ingedeeld worden in groepen en vervolgens worden deze groepen vergeleken.

We zullen de verschillende universiteiten steeds gaan vergelijken op volgende gebieden: 1. Visie, missie en strategie van de instelling 2. Rapportering en communicatie omtrent duurzaamheid 3. Stakeholders: wie heeft inspraak 4. Diensten en afdelingen 5. Charters en verdragen 6. Organisaties waar de instelling deel van uitmaakt 7. People, Planet, Profit 8. Motivatiefactoren en hindernissen

Om een onderverdeling te maken in de universiteiten zullen volgende criteria gebruikt worden:  Het land van de universiteit  Regio waarin de universiteit zich bevindt  Op welke rappel de universiteit antwoordde  De persoon die de vragenlijst invulde  De grootte van de universiteit (aantal studenten)  Ranking van de universiteit  Leiderspositie van de universiteit  Het type van de universiteit  Het jaar van oprichting van de universiteit  Is de universiteit een first-mover

46

Meer informatie omtrent deze criteria volgt in het desbetreffende hoofdstuk. Een lijst met welke universiteiten tot welke groep behoren is voor elk criterium terug te vinden in bijlagen. We zullen eerst de algemene trend bespreken, daarna wordt elk land uitgebreid besproken en later zullen we meer focussen op de verschillen tussen de verschillende groepen universiteiten.

Er zijn telkens samenvattende tabellen voor de resultaten terug te vinden in bijlagen. In de tabellen van het people-, planet- en profit-perspectief is een kleurencode en een cijferwaarde af te lezen. De kleurencode staat voor het belang van het specifieke initiatief. Oranje betekent dat het desbetreffende initiatief belangrijk tot heel belangrijk is, Paars betekent dat de univrsiteit het desbetreffende initiatief onbelangrijk tot heel onbelangrijk vindt (relatief gezien tegenover de andere initiatieven) en Blauw betekent dat de universiteit neutraal staat tegenover het desbetreffende inititiatief. De cijfercode is een aanwijzing van hoe ver de implementatie van dat initiatief gevorderd is. Een cijfer “1” betekent dat de implementatie nog van start moet gaan, “2” betekent dat de eerste stappen al compleet zijn, “3” staat voor halfweg, “4” staat voor bijna compleet en een “5” betekent dat de implementatie van het inititatief compleet is.

In de tabellen met een overzicht van de motivatiefactoren en hindernissen is enkel een tekencode af te lezen. Een “+” betekent dat het gemiddeld gezien een positieve invloed heeft (vb. voor universiteit A is X een motivatiefactor/hindernis). Een “-“ betekent gemiddeld gezien een negatieve invloed (vb. voor universiteit A vormt Y helemaal geen motivatiefactor/hindernis). Een “/” betekent gemiddeld gezien geen invloed (vb. universiteit A staan neutraal tegenover Z als motivatiefactor/hindernis).

Wanneer een hokje leeg is betekent dit dat er te weinig gegevens waren om een besluit te nemen.

4.2 Algemene trend Wanneer men kijkt naar de antwoorden van alle ingevulde vragenlijsten samen zijn reeds enkele trends waar te nemen. Een lijst van alle deelnemende universiteiten is terug te vinden in bijlagen (bijlage 7.6 p.26). Volgende resultaten zijn gemiddeld genomen over de deelnemende universiteiten.

Het merendeel van de universiteiten heeft duurzaamheid/MVO opgenomen in hun visie (79%), missie (68%) en strategie (87%). Ook zegt 70% van de deelnemende universiteiten aan rapportering omtrent

47

duurzaamheid/MVO te doen. Wanneer naar het tijdsperspectief van deze initiatieven wordt gekeken valt op dat deze acties recent (in de laatste 10 jaar) plaats vonden. Wat communicatie omtrent nieuwe initiatieven betreft krijgt vooral het personeel informatie over duurzaamheid/MVO en dit vooral via e- mail. Uiteraard worden deze initiatieven ook onder studenten gecommuniceerd maar in mindere mate. De stakeholders welke inspraak hebben in het MVO beleid van de instelling zijn vooral personeel en studenten. De overheid zou in de helft van de gevallen ook inspraak krijgen in dit beleid. Wanneer men kijkt naar de antwoorden of er een specifieke dienst of afdeling is binnen de instelling die zich bezig houdt met duurzaamheid/MVO antwoordt 87% van de respondenten positief. De helft hiervan zegt een geïntegreerde dienst te hebben, de andere helft zegt verschillende diensten/afdelingen te hebben die elk hun eigen taak uitvoeren. Bij de vragen over het Copernicus charter kent 60% van de instellingen het charter. In totaal ondertekenden 38% van de deelnemende universiteiten het charter. Interessant is dat 7 universiteiten invulden het charter niet ondertekend te hebben, terwijl dat wel zo is. 11 Universiteiten weten niet of ze het ondertekend hebben, hiervan hebben 4 universiteiten wel degelijk het charter ondertekend. Het verdrag van Talloires is veel minder gekend: slechts 38% van de universiteiten kennen het verdrag en amper 10% hebben het ondertekend. 1 universiteit beweert het verdrag niet ondertekend te hebben terwijl dit wel zo is. 4 universiteiten weten niet of ze het ondertekend hebben, na verder onderzoek bleek dat deze het verdrag niet hebben ondertekend. De vraag over de verschillende organisaties waartoe de instelling behoord is niet representatief door een te lage responsgraad (65%). Aangezien de lijst met universiteiten afkomstig is van de ledenlijst van EUA behoren alle deelnemende universiteiten tot deze organisatie. Verder waren veelvoorkomende antwoorden UNESCO (United Nations Educational, Scientific, and Cultural Organization), IAU (International Association of Universities) en UN (United Nations).

Bij de vragen over de triple bottom line blijkt dat alle initiatieven gemiddeld gezien altijd allemaal als belangrijk worden geacht. Dit resultaat was deels te verwachten omdat universiteiten geen negatieve indruk willen nalaten. Deze vraag is dus eigenlijk verder niet representatief voor het onderzoek. We zullen er dan ook verder ook niet veel meer op ingaan. Gemiddeld gezien is de implementatie van de verschillende inititatieven halfweg. Volgende initiatieven zijn wel al verder gevorderd: internationalisering, initiatieven i.v.m. de gender gap en het afvalbeleid.

Wat betreft de motivatiefactoren om duurzaamheid en MVO in te voeren in de instelling zijn vooral besparingen, reputatie, belangstelling van de studenten, morele verplichting en het opnemen van

48

verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid populaire redenen. Competitie met andere universiteiten zou helemaal niet meespelen als reden voor het implementeren van duurzaamheid en MVO. Redenen waarom implementatie van duurzaamheid/MVO niet gemakkelijk verloopt zijn voornamelijk gebrek aan incentives en financiële middelen en administratieve overlast. Een gebrek aan bewustzijn of gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap zou helemaal geen hindernis vormen. Onderstaande tabellen zijn een samenvatting van deze resultaten.

Alle universiteiten samen Aantal universiteiten 63 Duurzaamheid/MVO opgenomen in visie 79% Duurzaamheid/MVO opgenomen in missie 68% Duurzaamheid/MVO opgenomen in strategie 87% Rapportering omtrent duurzaamheid/MVO 70% Communicatie omtrent nieuwe initiatieven Bij personeel, via e-mail Belangrijkste stakeholders Personeel en studenten Specifieke dienst/afdeling voor duurzaamheid/MVO 87% Copernicus gekend 60% Copernicus getekend 38% Copernicus score 5.2/7 Talloires gekend 38% Talloires ondertekend 10% Talloires score 6.3/8 Motivatiefactoren Besparingen, Reputatie Belangstelling van de studenten Morele verplichting Opnemen van verantwoordelijkheid Hindernissen Administratieve overlast Gebrek aan incentives Gebrek aan financiële middelen Gebrek aan motivatie Verwarring i.v.m. DO Tabel 6: Resultaten van alle universiteiten samen

49

Alle universiteiten Ontwikkelingssamenwerking 3 Internationalisering 4 Initiatieven i.v.m. de gender gap 4

Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 Tabel 7: Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): alle deelnemende universiteiten

Alle universiteiten samen Initiatieven omtrent duurzame architectuur 3 Duurzaam omgaan met energie 3 Initiatieven omtrent verkeer 3 Afvalbeleid 4 Milieubescherming 3 Tabel 8: Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): alle deelnemende universiteiten

Alle universiteiten samen Aankoopbeleid om regionale economie te steunen 3

Politiek omtrent maatschappelijk verantwoord 2 investeren Tabel 9: Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): alle deelnemende universiteiten

4.3 Vergelijking per land Als eerste zullen we beginnen om per land en tussen de landen bepaalde tendensen te vinden betreffende hun aanpak van duurzaamheid/MVO. We zullen de landen waarvan we slechts één

50

respondent hebben buiten beschouwing laten omdat dit niet representatief is. Volgende landen zijn dus opgenomen in deze vergelijking: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. De resultaten per land zijn telkens gemiddeld genomen over de deelnemende universiteiten van dat land.

België In België is duurzaamheid/MVO opgenomen in de visie, missie en strategie van de instelling, echter slechts recentelijk (in de voorbije 8 jaar). De strategie van de instelling bevat voornamelijk economische, sociale en milieu aspecten.

Louter de helft van de Belgische respondenten doet aan rapportering, welke pas van start ging na 2010. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven vindt plaats tussen studenten, personeel en de actief betrokken personen binnen de instelling. Het medium van communicatie is voornamelijk e-mail. Stakeholders die inspraak hebben in het MVO beleid zijn voornamelijk studenten en personeel. Het Copernicus charter is door alle Belgische respondenten gekend en ondertekend, echter hun gemiddelde score op de Copernicusscore is aan de lage kant (3.5/7). Het verdrag van Talloires daarentegen is niet gekend bij de Belgen en is ook niet ondertekend. Daarentegen is wel een gemiddelde score van 6/8 terug te vinden op de Talloires vragen. Wat betreft de triple bottom line staat de implementatie van volgende initiatieven het verst: internationalisering en afvalbeleid. Het voeding- en aankoopbeleid staat nog in de kinderschoenen. Als voornaamste motivatiefactoren wordt opgegeven: besparingen, competitie met andere universiteiten, reputatie van de instelling, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid en de belangstelling van de studenten. De laatste twee motivatiefactoren worden als extra belangrijk beschouwd. Voor de Belgen zijn administratieve overlast en een gebrek aan incentives en financiële middelen de voornaamste hindernissen voor het implementeren van duurzaamheid/MVO. Gebrek aan motivatie en bewustzijn worden niet gezien als dwarsbomen.

Duitsland Bij de Duitse respondenten is duurzaamheid/MVO niet opgenomen in visie, missie of de strategie van de instelling. Daarentegen is men na 2010 wel begonnen met rapportering. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven gebeurt voornamelijk via e-mail en brochures. Als stakeholders hebben voornamelijk

51

het personeel inspraak in het MVO beleid. Er is ook geen specifieke dienst of afdeling verantwoordelijk voor duurzaamheid/MVO. Wat het Copernicus charter betreft: het is gekend en ondertekend door de Duitste respondenten. Een Copernicus score van 4.8/7 is echter aan de lage kant. Het verdrag van Talloires is echter niet gekend, noch ondertekend. Een score van 4.7/8 is ook eerder laag. Voor de Duitste universiteiten is het people en het planet concept ongeveer even belangrijk maar de implementatie van de sociale initiatieven is wel verder gevorderd dan de milieu-initiatieven. Vooral de initiatieven omtrent duurzame architectuur en het duurzaam omgaan met energie staat al ver in Duitsland. Het profit concept wordt niet erg in beschouwing genomen. De voornaamste motivatiefactoren om duurzaamheid/MVO in te voeren in zijn: besparingen, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, de belangstelling van de studenten en financiering van onderzoek. Wat betreft de hindernissen zijn de meningen verdeeld.

Finland Bij de meeste Finse respondenten is duurzaamheid/MVO ook recentelijk opgenomen in missie en strategie, slechts in 50% van de gevallen is het ook opgenomen in de visie van de instelling. Vooral de aspecten rond economie, milieu en mensenrechten zijn opgenomen in de strategie. In de laatste 8 jaar zijn deze universiteiten ook begonnen met rapportering. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven gebeurt bij personeel en studenten, vooral via infoavonden en brochures. De voornaamste stakeholders aan de Finse universiteiten zijn studenten en personeel. Ook werd in de meeste instellingen recent een dienst of afdeling opgericht die verantwoordelijk is voor duurzaamheid en MVO. De samenstelling van deze dienst is heel divers. Wat betreft het Copernicus charter is het door de meeste universiteiten wel gekend en door de helft van de deelnemende universiteiten ook ondertekend. Hun hoge Copernicus score van 6.3 is opmerkelijk. Ook het verdrag van Talloires is door de meeste gekend, doch niet ondertekend. Ook hier is een score van 6.7 aan de hoge kant. Op vlak van de 3BL staat de implementatie van de people-initiatieven al verder dan de milieu- inititatieven. Internationalisering, initiatieven i.v.m. de gender gap en het stimuleren van onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met betrekking tot duurzame ontwikkeling zijn ver gevorderde initiatieven. Voor het profit concept gaat men iets meer aandacht schenken aan maatschappelijk verantwoord investeren.

52

Voor de Finnen zijn volgende factoren een belangrijke stimulans om duurzaamheid en MVO in te voeren aan hun instelling: besparingen, competitie met andere universiteiten, reputatie, opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, belangstelling van de studenten, kwaliteitszorg en morele verplichting. Wat de hindernissen betreft zijn vooral gebrek aan financiële middelen en bewustzijn en verwarring i.v.m. Do belangrijk. Een gebrek aan motivatie en dat DO beschouwd wordt als radicaal zouden in geen geval hindernissen vormen.

Frankrijk Ook de Franse universiteiten namen in de laatste 6 jaar duurzaamheid/MVO op in de visie, missie en strategie van de instelling. Vooral de aspecten rond mensenrechten en productverantwoordelijkheid komen aan bod in hun strategie, wat een opmerkelijke keuze is. De helft van de deelnemende universiteiten doet ook sinds kort aan rapportering omtrent het onderwerp. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven gebeurt voornamelijk via e-mail en infoavonden. De belangrijkste stakeholders voor de Franse universiteiten zijn het personeel, doch ook de studenten en de overheid hebben inspraak in het MVO beleid van de instellingen. Er is ook sinds kort een specifieke dienst of afdeling binnen de instelling die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO. Dit is meestal onder de vorm van een geïntegreerde dienst/afdeling. Noch het Copernicus charter, noch het verdrag van Talloires zijn gekend of ondertekend door onze Franse respondenten. Hun scores zijn respectievelijk 4.7 en 5.8 voor Copernicus en Talloires wat eerder laag is. Wat betreft de 3BL concepten wordt meer aandacht gegeven aan het planet perspectief dan het people perspectief. Ook de implementatie van de initiatieven omtrent milieu staan iets verder. Motivatiefactoren voor de Franse universiteiten zijn competitie met andere universiteiten, reputatie van de instelling, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, belangstelling van de studenten, kwaliteitszorg, morele verplichting en in mindere mate financiering van onderzoek en besparingen. Als hindernissen bij de implementatie van duurzaamheid/MVO werden volgende antwoorden opgegeven: gebrek aan financiële middelen, motivatie en bewustzijn en gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap.

53

Italië Bij de Italiaanse respondenten wordt duurzaamheid/MVO voornamelijk opgenomen in de visie en strategie van de instelling. De nadruk in de strategie ligt op het milieu, het sociale aspect, werkomstandigheden en mensenrechten. Er vindt ook rapportering plaats in deze instellingen en communicatie betreffende nieuwe inititatieven vindt plaats bij studenten en personeel via e-mail en infoavonden. Studenten en personeel hebben als voornaamste stakeholders inspraak in het MVO beleid van de instelling. Ook is er een dienst of afdeling verantwoordelijk voor DO. Het gaat meestal om een geïntegreerde dienst/afdeling. Noch het Copernicus charter, noch het verdrag van Talloires zijn gekend of ondertekend door de Italiaanse respondenten. Een score van 5.5 en 7.2 respectievelijk voor Copernicus en Talloires wordt wel relatief hoog beschouwd. De implementatie van de 3BL-initiatieven is al redelijk ver gevorderd, met name ontwikkelingssamenwerking, internationalisering, initiatieven i.v.m. gender gap, initiatieven omtrent duurzame architectuur, duurzaam omgaan met energie, afvalbeleid en politiek omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen. De motivatiefactoren voor de Italianen zijn heel breed en bevatten besparingen, competitie met andere universiteiten, reputatie van de instelling, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, de belangstelling van de studenten en morele verplichting. Wat betreft hindernissen waren de antwoorden zeer divers. Gebrek aan financiële middelen en gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap zouden alleszins geen hindernis vormen.

Nederland In Nederland wordt niet zo veel aandacht geschonken aan het opnemen van duurzaamheid/MVO in de missie en strategie van de instelling. Duurzaamheid/MVO wordt wel opgenomen in de visie van de universiteit. Er vindt ook rapportering plaats in de Nederlandse universiteiten en communicatie betreffende nieuwe initiatieven vind plaats bij personeel en studenten, dit voornamelijk via de website van de instelling. Als voornaamste stakeholders worden studenten en personeel het vaakst opgegeven. Sinds kort is er ook in de meeste instellingen een specifieke dienst of afdeling aanwezig die zich bezig houdt met duurzaamheid en MVO.

54

Wat betreft charters is het Copernicus charter door de meeste Nederlandse respondenten gekend en getekend. Een score van 5.7/7 is vrij gemiddeld. Het verdrag van Talloires daarentegen is niet gekend, noch getekend. Hun hoge score van 6/8 is ook gemiddeld. De aandacht voor de triple bottom line concepten is gelijk verdeeld voor de concepten people en planet. De implementatie van de sociale initiatieven staat echter wel wat verder. Bij het profit perspectief werden te weinig geldige antwoorden ontvangen waardoor we daarover niet veel kunnen zeggen. Als motivatiefactoren werd vooral besparingen, reputatie van de instelling, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, de belangstelling van de studenten en morele verplichting opgegeven. Een gebrek aan motivatie zou absoluut geen hindernis vormen. Terwijl gebrek aan financiële middelen wel voor problemen zou zorgen.

Spanje In Spanje werd de laatste 6 jaar duurzaamheid/MVO ook opgenomen in de visie, missie en strategie van de universiteiten. De opgenomen aspecten in de strategie zijn heel divers en bevatten het economische, sociale, milieu, werkomstandigheden, mensenrechten en productverantwoordelijkheid. Ook is er rapportering in de Spaanse universiteiten. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven is enkel tussen mensen van de instelling die betrokken zijn met duurzaamheid/MVO en verloopt voornamelijk via e-mail en infoavonden. Stakeholders zijn voornamelijk studenten, personeel en de overheid. Ook werd recent meer aandacht gegeven aan een specifieke dienst of afdeling binnen de instellingen die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO. Dit bestaat meestal uit verschillende diensten/afdelingen die elk een eigen taak toegewezen kregen. De meeste Spaanse respondenten kennen het Copernicus charter niet maar vreemd genoeg hebben de meeste het wel ondertekend. Er waren echter enkele respondenten die geantwoord hebben het charter niet ondertekend te hebben maar bij nader onderzoek bleek dat ze wel op de lijst met ondertekenaars staan. Het verdrag van Talloires is door de meeste universiteiten wel gekend maar niet ondertekend. Opmerkelijk is de hoge score van de Spaanse universiteiten. Voor Copernicus scoren ze 6/7, voor Talloires wordt een score van 7/8 gehaald. De 3 perspectieven van de 3BL worden allen als even belangrijk beschouwd. De implementatie van de sociale initiatieven staat echter wel het verst. De belangrijkste motivatiefactoren voor de Spaanse respondenten zijn het opnemen van verantwoordelijkheid, kwaliteitszorg en morele verplichting. Iets minder belangrijk zijn besparingen en

55

de belangstelling van de studenten. Hindernissen zijn administratieve overlast, gebrek aan incentives, financiële middelen, motivatie en visie en verwarring i.v.m. DO. Dat DO beschouwd zou worden als radicaal zorgt in geen geval voor problemen.

Verenigd Koninkrijk Ook het Verenigd Koninkrijk hechte de laatste jaren meer aandacht aan het opnemen van duurzaamheid/MVO in hun visie, missie en strategie. De nadruk ligt vooral op de economie, het milieu en mensenrechten in de strategie. Sinds kort doen de meeste Engelse instellingen ook aan rapportering. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven gebeurt vooral tussen mensen van de instelling betrokken met DO, personeel en studenten via e-mail en infoavonden. De voornaamste stakeholders zijn studenten en personeel. Recent hebben de Engelse respondenten ook een geïntegreerde dienst/afdeling verantwoordelijk voor DO opgericht. Het Copernicus charter en het verdrag van Talloires zijn beide wel gekend maar niet ondertekend. De gemiddelde Copernicus score van 4.9/7 voor de Engelse universiteiten is eerder laag, terwijl een score van 6.6/8 voor Talloires gemiddeld is. Het people-, planet- en profit perspectief worden allen als belangrijk aanschouwd. De implementatie van de initiatieven van het peopleperspectief zijn echter wel verder gevorderd. Vooral de implementatie van internationalisering en initiatieven i.v.m. de gender gap staan al ver. Alle opgegeven motivatiefactoren zijn van toepassing voor de Engelse respondenten. Deze zijn: besparingen, competitie met andere universiteiten, ranking, reputatie van de instelling, verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, belangstelling van de studenten, kwaliteitszorg, morele verplichting en financiering van onderzoek. Als hindernissen werd administratieve overlast, gebrek aan incentives, financiële middelen en motivatie het vaakst geantwoord.

Zweden De Zweedse universiteiten hebben de laatste jaren ook duurzaamheid/MVO opgenomen in hun visie, missie en strategie. Vooral economische, milieu, sociale en mensenrechten aspecten komen aan bod in de strategie. Ook vindt er sinds kort meer rapportering omtrent duurzaamheid/MVO plaats. Bij de Zweedse respondenten is de communicatie betreffende nieuwe initiatieven in het gebied van duurzaamheid/MVO

56

voornamelijk tussen mensen van de instelling die actief betrokken zijn met DO en personeel. Hiervoor worden regelmatig infoavonden gehouden. De voornaamste stakeholders zijn studenten, personeel en de overheid. Ook is er geïntegreerde specifieke dienst of afdeling binnen de Zweedse instellingen die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO. Het Copernicus charter is gekend en ondertekend door de meeste Zweedse respondenten. Een score van 5.3/7 is dan ook gemiddeld. Het verdrag van Talloires daarentegen is niet gekend, noch ondertekend. Een score van 6/8 is gemiddeld. De implementatie van de initiatieven van ht people-, planetperspectief zijn bijna alle compleet. Er moet wel nog gewerkt worden aan de initiatieven van het profitperspectief. Alle motivatiefactoren worden door de Zweden als belangrijk beschouwd. De voornaamste hindernissen voor de Zweedse respondenten zijn gebrek aan incentives, financiële middelen, motivatie en bewustzijn. Ook verwarring i.v.m. DO vormt een hindernis in Zweden.

Zwitserland De Zwitserse universiteiten namen duurzaamheid/MVO in de laatste 8 jaar op in hun visie en strategie. Voornamelijk milieu, sociale aspecten en mensenrechten krijgen hierbij aandacht. Er wordt nog niet aan rapportering gedaan aan de Zwitserse universiteiten. Er is echter wel communicatie betreffende nieuwe initiatieven en dit tussen mensen van de instelling die actief betrokken zijn met DO, personeel en studenten. Het voornaamste medium is via e-mail. De belangrijkste stakeholders die inspraak hebben in het MVO beleid van de instelling zijn de studenten, het personeel en de overheid. Recent werd aan deze universiteiten ook een specifieke dienst/afdeling opgericht die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO. Het Copernicus charter is gekend door de Zwitserse respondenten, maar net als het verdrag van Talloires is het niet ondertekend. Hun score van 4.8/7 voor de Copernicus vragen is aan de lage kant. Voor de Talloires vragen scoren ze met 6.5/8 wel hoger. Wat de triple bottom line concepten betreft zijn deze universiteiten voornamelijk bezig met het people- en planetperspectief. De implementatie van sociale en milieu initiatieven staat dan ook ongeveer even ver. De voornaamste motivatiefactoren om duurzaamheid en MVO in te voeren zijn reputatie van de instelling, het opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, de belangstelling van studenten,

57

kwaliteitszorg en morele verplichting. Als hindernissen werd een gebrek aan incentives, financiële middelen, motivatie en bewustzijn opgegeven. Gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap, verwarring i.v.m. DO en dat DO beschouwd zou worden als radicaal vormen in geen geval een hindernis voor de Zwitserse respondenten.

4.3.1 Verschillen tussen landen Belangrijk op te merken is dat de steekproef van Duitsland, Italië en Nederland slechts uit 3 universiteiten bestaat waardoor de resultaten mogelijks minder representatief zijn. De meeste landen nemen duurzaamheid/MVO wel op in de visie, missie en strategie van hun instelling. Enkel Duitsland en Nederland zijn hierop een uitzondering. Maar zoals eerder vermeld zijn de resultaten van deze landen mogelijks niet representatief. Wanneer met kijkt naar de strategie van de instellingen zijn volgende aspecten het vaakst opgenomen: economisch, milieu, sociaal en mensenrechten. Met uitzondering van Zwitserland doen ook alle landen sinds kort ook aan rapportering omtrent duurzaamheid en MVO aan hun instelling. Gemiddeld gezien tekende de helft van de landen het Copernicus charter. Echter, wanneer men kijkt naar de Copernicus scores betekent dit niet dat alle actiepunten van het Copernucus charter ook effectief toegepast zijn in het beleid van de instelling. Sommige landen tekenden het charter wel maar halen maar een lage score, terwijl anderen het charter niet tekenden maar wel een gemiddelde of hoge score haalden. Wat het verdrag van Talloires betreft heeft (gemiddeld gezien) geen enkel land het verdrag ondertekend. Toch zijn er heel wat landen die een hoge score haalden op de Talloires vragen. Dit bewijst dus nogmaals dat het ondertekenen van een verdrag of charter niet betekent dat men verder staat in de implementatie van duurzaamheid/MVO. Wat de initiatieven van de 3BL betreft zijn volgende trends waar te nemen: Duitsland, Nederland en Zweden staan al heel ver in de implementatie van de sociale initiatieven. Wat de milieu-initiatieven betreft staan Duitsland, Nederland, Zweden en Italie op kop. Er is echter wel nog wat werk bij de implementatie van het profitperspectief. De voornaamste motivatiefactoren zijn besparingen, competitie met andere universiteiten, reputatie, opnemen van verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid, belangstelling van de studenten, kwaliteitszorg en morele verplichting. De grootste hindernis is een gebrek aan incentives, financiële middelen en motivatie. Dat DO beschouwd zou worden als radicaal vormt geen hindernis voor de meeste universiteiten.

58

Een samenvattende tabel met de resultaten per land is hieronder terug te vinden. Tabellen met een overzicht van de 3BL-concepten, motivatiefactoren en hindernissen zijn terug te vinden in bijlagen (bijlagen 7.7 – 7.11, p.28-30).

59

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Visie Ja (recent) Nee 50% Ja (recent) Ja (recent) ja Ja (recent) Ja (recent) Ja (recent) Ja (recent) Missie Ja (recent) Nee Ja (recent) Ja (recent) nee nee Ja (recent) Ja (recent) Ja (recent) nee Strategie Ja (recent) Nee Ja (recent) Ja (recent) ja nee Ja (recent) Ja (recent) Ja (recent) Ja (na 2010) Rapportering 50% Ja (na 2010) Ja (recent) 50% ja Ja (recent) ja Ja (recent) Ja (recent) nee Stakeholders Studenten Studenten Studenten Studenten Studenten Personeel Studenten Studenten Studenten personeel personeel personeel personeel personeel personeel personeel personeel personeel overheid overheid overheid Dienst/ Ja nee Ja (recent) Ja (recent) ja Ja (recent) Ja (recent) Ja (recent) ja Ja (recent) afdeling Copernicus Ja ja ja nee nee ja nee Ja ja ja gekend Copernicus Ja ja 50% nee nee ja ja nee ja nee getekend Copernicus- 3.5/7 4.8/7 6.3/7 4.7/7 5.5/7 5.7/7 6/7 4.9/7 5.3/7 4.8/7 score Talloires nee nee ja nee nee nee ja ja nee nee gekend Talloires Nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee getekend Talloires score 6/8 4.7/8 6.7/8 5.8/8 7.2/8 6/8 7/8 6.6/8 6/8 6.5/8 Tabel 10: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens land

60

4.4 Vergelijking per regio

Vervolgens deelden we de 63 respondenten op volgens regio. Tot de regio Noord-Europa behoren de 22 Finse, Deense, IJslandse, Zweedse en Engelse universiteiten. De groep West-Europa bestaat uit 24 universiteiten uit België, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland. De groep van Zuid- Europa bevat Cyprus, Italië, Macedonië, Spanje en Turkije en bestaat uit 15 universiteiten. En ten slotte is er de groep Oost-Europa welke Oekraïne en Roemenië bevat. Deze laatste groep bestaat slechts uit 2 universiteiten en zal dus niet in beschouwing worden genomen voor de vergelijking tussen regio’s. Wanneer men de universiteiten van Noord-Europa, West-Europa en Zuid-Europa met elkaaar vergelijkt vallen enkele zaken op. De eerste initiatieven zijn voornamelijk afkomstig van de Noord Europese universiteiten. Op een tweede plaats staan de Zuid Europese universiteiten. Meer van de Noord en Zuid Europese universiteiten hebben ook een dienst of afdeling voor duurzaamheid/MVO. Het Copernicus charter is het meeste gekend aan de Noord-Europese universiteiten. Dit zou erop kunnen wijzen dat deze universiteiten het best geïnformeerd zijn over duurzaamheid en MVO. Echter hebben de universiteiten van Noord-Europa wel de minste ondertekenaars voor het charter. De meeste ondertekenaars van het Copernicus charter bevinden zich in Zuid-Europa. Het al dan niet ondertekenen wijst echter niet op meer of minder toewijding tot het thema. Daarom werken we hier ook met de Copernicus score. Zuid-Europa scoort het hoogst met 5,9/7. Het verdrag van Talloires is het meest gekend en ondertekend in Zuid-Europa en deze universiteiten scoorden ook het hoogst op de Talloires vragen. Een samenvatting van de resultaten is terug te vinden in onderstaande tabel.

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa Aantal universiteiten 22 24 15 Eerste initiatieven x x % dienst/afdeling 95.5% 79.2% 93.3% Copernicus gekend 77.3% 50% 53.3% Copernicus getekend 18.2% 45.8% 53.3% Copernicus score 5.3/7 4.6/7 5.9/7 Talloires gekend 40.9% 20.8 60% Talloires score 6.4/8 5.8/8 6.9/8 Tabel 11: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens regio

61

Wat de triple bottom line concepten betreft zijn er geen merkwaardige verschillen tussen de drie regio’s. Grote verschillen zijn vooral terug te vinden tussen individuele universiteiten. Wat opvalt is dat de implementatie van een afvalbeleid en de profit-initiatieven in Noord-Europa iets achterop hinken. De motivatiefactoren die de universiteiten opgeven zijn ook allen vrij gelijklopend per regio. De hindernissen zijn dan weer iets meer verspreid maar er is geen algemene trend op te merken tussen de regio’s. De meeste universiteiten die zichzelf als een leider zien met betrekking tot inititatieven/politiek op vlak van duurzaamheid en MVO bevinden zich voornamelijk in Noord-Europa.

Op basis van deze resultaten zou men kunnen zeggen dat, gemiddeld gezien, vooral Noord- en Zuid- Europa sterk bezig zijn met het implementeren van duurzaamheid en MVO aan hun universiteiten.

Samenvattende tabellen zijn terug te vinden in bijlagen (bijlage 7.13 – 7.17, p.32-34).

4.5 Vergelijking per rappel In totaal is vier maal dezelfde e-mail met dezelfde vragenlijst verstuurd naar alle universiteiten. Op de eerste e-mail antwoorden er 12 universiteiten, de tweede e-mail leverde 14 antwoorden op, de derde e- mail 22 en de vierde en laatste mail zorgde nog eens voor 15 respondenten. Over het algemeen is er niet echt een trend terug te vinden in de universiteiten behorende tot de verschillende rappels. Het is ook niet zo dat universiteiten die later antwoordden de vragenlijst uitgebreider of minder uitgebreid invulden dan deze die ze na een eerste e-mail al terug stuurden. Een samenvatting van de voornaamste resultaten is terug te vinden in onderstaande tabel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel Aantal universiteiten 12 14 22 15 Eerste initiatieven x rapportering 75% 50% 81,8% 73,3% % dienst/afdeling 66,7% 100% 86,3% 93,3% Copernicus gekend 50% 64,3% 54,5% 73,3% Copernicus getekend 42% 42,9% 31,2% 40% Copernicus score 5,4/7 4,8/7 5,3/7 5,5/7

62

Talloires gekend 33,3% 57,1% 27,2% 40% Talloires score 6,4/8 6/8 6,3/8 6,7/8 Tabel 12: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens rappel

De resultaten betreffende de 3BL die terug te vinden zijn in bijlagen (bijlage 7.19 – 7.21, p36-37) tonen geen merkwaardige trend tussen de verschillende groepen wat betreft het people-perspectief. Bij het planet-perspectief valt op dat de universiteiten die antwoordden op de 4e rappel vaak iets verder staan in de implementatie van deze initiatieven. De universiteiten die antwoordden op de 1e rappel hebben dan weer een voorsprong in het profit-perspectief. Over de verschillende motivatiefactoren is consus tussen de verschillende groepen. Wat de hindernissen tot het implementeren van duurzaamheid/MVO betreft zijn echter een paar verschillen op te merken. De universiteiten die antwoordden op de 3e rappel beschouwen een gebrek aan incentives en verwarring i.v.m. DO niet als hindernis, terwijl de andere groepen dit wel doen. Verder zijn de meningen verdeeld over gebrek aan motivatie en gebrek aan bewustzijn als hinderhis. De universiteiten die op de 4e rappel antwoordden ervaren een gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap ook als moeilijkheid. Een overzicht is terug te vinden in bijlagen (bijlage 7.22 – 7.23, p37-38).

4.6 Vergelijking per respondent Vervolgens werd gekeken naar de persoon die de vragenlijst invulde. Er werden twee groepen gemaakt. De eerste groep bestaat uit vragenlijsten die ingevuld zijn door een persoon die uitdrukkelijk bezig is met duurzaamheid/MVO aan de instelling. Voorbeelden hiervan zijn milieucoordinator, MVO manager, hoofd van de dienst duurzaamheid etc. 41 respondenten maken deel uit van deze deelgroep. Een tweede groep bestaat uit vragenlijsten die ingevuld zijn door mensen binnen de instelling waarvan de hoofdtaak niet duurzaamheid/MVO is. Deze vragenlijsten zijn ingevuld door de rector, secretaris-generaal, vice rectoren etc. Hiertoe behoren 22 respondenten. Opnieuw is geen duidelijke trend waar te nemen tussen de twee groepen. Zo doen beide groepen gemiddeld even veel aan rapportering en communicatie over duurzaamheid en MVO. In de tweede groep (waarbij de vragenlijst niet werd ingevuld door een persoon verantwoordelijk voor duurzaamheid/MVO) heeft het merendeel van de instellingen geen specifieke dienst/afdeling die verantwoordelijk is voor duurzaamheid/MVO.

63

Of de vragenlijsten uit de eerste groep correcter zijn ingevuld dan deze uit de tweede groep kan niet gecontroleerd worden. Wel kan vastgesteld worden dat de vragenlijsten uit de tweede groep niet minder volledig zijn ingevuld dan deze uit de eerste groep. Verder valt wel op dat de universiteiten die zichzelf als leiders beschouwen met betrekking tot initiatieven en politiek op vlak van duurzaamheid/MVO zich bevinden in de eerste groep.

4.7 Vergelijking per grootte Een volgend criterium dat toegepast werd is de grootte van de universiteit. Er werden 4 groepen gemaakt: klein, middelgroot, groot en heel groot. De Kleine universiteiten hebben minder dan 13000 studenten, de middelgrote universiteiten tellen van 13001 tot 20000 studenten, de grote universiteiten hebben 20001 tot 30000 ingeschreven studenten en de heel grote universiteiten bestaan uit meer dan 30000 studenten. De grenswaarden zijn zo gekozen dat de 4 groepen ongeveer uit evenveel universiteiten bestaan De universiteiten die de eerste initiatieven namen zijn verspreid over de verschillende groepen. Zoals uit tabel 13 kan afgeleid worden zijn de middelgrote en grote universiteiten het meest bezig met rapportering en hebben zij het vaakst een specifieke dienst/afdeling binnen hun instelling. Het zijn ook eerder de grotere universiteiten die meer aandacht schenken aan charters en verdragen.

klein middelgroot groot Heel groot Aantal universiteiten 13 16 19 15 rapportering 61,5% 87,5% 73,7% 60% % dienst/afdeling 61,5% 100% 100% 80% Copernicus gekend 53,8% 62,5% 63,2% 60% Copernicus getekend 30,8% 25% 36,8% 60% Copernicus score 4,8/7 5,4/7 5,1/7 5,6/7 Talloires gekend 23,1% 50% 36,8% 40% Talloires score 5,8/8 6,6/8 6,2/8 6,7/8 Tabel 13: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens grootte

De grootte van de universiteit heeft ook een zeker invloed op de motivatiefactoren en hindernissen met welke de universiteit te maken heeft. We zullen kort vernoemen waar verschillen in motivatiefactoren

64

en hindernissen zitten. De middelgrote universiteiten ervaren competitie met andere universiteiten niet als motivatiefactor en gebrek aan motivatie niet als hindernis. Gebrek aan bewustzijn is voor de kleine universiteiten wel een hindernis, terwijl verwarring i.v.m. DO dat niet is. Gebrek aan viesie en prioriteiten/leiderschap is een moeilijkheid voor de grote universiteiten, Een samenvatting van de resultaten is in bijlagen terug te vinden (bijlagen 7.26 – 7.30, p41-43).

4.8 Vergelijking per ranking Vervolgens splitsten we de universiteiten op op basis van hun ranking. We vergeleken 2 verschillende rankings: “The Times Higher Education World University Ranking 2012-2013” en de “Shanghairainking 2013”. Wanneer een universiteit door beide rankings een verschillende score kreeg toegewezen werd het gemiddelde van beide genomen. Het resultaat is vier groepen: 10 universiteiten in de top 150, 13 universiteiten met een ranking van 150 tot 300, 12 universiteiten met een ranking van 300 tot 500 en de overige 28 universiteiten die niet in de rankings opgenomen zijn. De universiteiten van de top 150 zijn op de meeste vlakken toch een stapje voor op de andere universiteiten wat betreft duurzaamheid/MVO. De universiteiten in het bereik 150-300 en 300-500 zijn relatief gelijkend op vlak van initiatieven. De universiteiten zonder ranking doen het dan weer iets minder, zeker op vlak van verdragen en charters. Toch zijn hun Copernicus en Talloires score toch relatief hoog.

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking Aantal universiteiten 10 13 12 28 Eerste initiatieven X rapportering 80% 84,6% 66,7% 64,3% % dienst/afdeling 90% 100% 83,3% 82% Copernicus gekend 90% 61,5% 75% 42,9% Copernicus getekend 50% 38,5% 66,7% 21,4% Copernicus score 5,2/7 5,4/7 5,4/7 5,1/7 Talloires gekend 30% 53,8% 41,2% 32,1% Talloires score 6,3/8 6,3/8 6,9/8 6,1/8 Tabel 14: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens ranking

65

Wanneer men kijkt naar de initiatieven van de triple bottom line is er concencus tussen de verschillende groepen. De universiteiten zonder ranking staan soms iets minder ver in de implementatie van de sommige initiatieven. Ook de motivatiefactoren en hindernissen tonen geen grote verschillen tussen de groepen. In de tabel is een samenvatting van de resultaten terug te vinden en zijn de verschillen aangeduid in kleur. Een overzicht is terug te vinden in bijlagen (bijlagen 7.32 – 7.36, p.45-47).

4.9 Vergelijking leiders tegenover volgers. Een volgend criterium is of de universiteit zichzelf eerder beschouwd als een leider of als een volger met betrekking tot initiatieven en politiek op vlak van duurzaamheid/MVO. 10 universiteiten beschouwen zichzelf eerder als een leider, 8 beschouwen zichzelf als volger en 27 antwoordden dat er een goede afweging is tussen leider en volger. De overige 18 universiteiten beantwoordden deze vraag niet. In de groep met leiders zitten procentueel gezien de meeste universiteiten die vroeg (langer dan 8 jaar geleden) initiatieven omtrent DO namen. Dit is intuïtief ook correct. Overigens heeft 60% van de leiders het Copernicus charter getekend. Dit is zeer hoog tegenover 25% bij de volgers en slechts 22% bij de derde groep. Wat de overige vragen betreft zijn geen merkwaardige verschillen op te merken.

4.10 Vergelijking per type universiteit Wanneer we de universiteiten gaan indelen in type (privé, publiek, rijksuniversiteit ed.) komen we uit op een verdeling van 80-20 wat niet representatief zou zijn. We gaan dit dan ook niet in detail gaan bespreken

4.11 Vergelijking per oprichtingsjaar universiteit Op de websites van de deelnemende universiteiten werd op zoek gegaan naar het jaar van oprichting van de instelling. Aan de hand hiervan zijn 4 groepen gemaakt. De eerste groep zijn de heel jonge universiteiten die bestaan sinds 1970. Deze groep bestaat uit 19 universiteiten. De tweede groep zijn universiteiten die opgericht zijn tussen 1900 en 1970 en bestaat uit 14 respondenten. Een derde groep zijn de universiteiten welke in de 19e eeuw opgericht werden en bestaat uit 15 universiteiten. De laatste groep bestaat uit 15 universiteiten die opgericht werden vóór 1800. De indeling is zo gekozen dat de groepen min of meer dezelfde grootte heeft.

66

Een samenvatting van de resultaten is in onderstaande tabel te vinden. De universiteiten welke de eerste initiatieven namen bevinden zich in de groep van ‘oude’ universiteiten. Wat nog opvalt is dat de zeer oude universiteiten het vaakst beschikken over een specifieke dienst of afdeling voor duurzaamheid en MVO. Het Copernicus charter is het meest gekend door de oude universiteiten. Daarentegen zijn het de zeer jonge universiteiten die het meest het charter ondertekenden. Opvallend is nog dat hoe ouder de universiteit, hoe hoger de Talloires score is.

Zeer jong jong oud Zeer oud Jaar van oprichting 1970-nu 1900-1970 1800-1899 Voor 1800 Aantal universiteiten 19 14 15 15 Eerste initiatieven X rapportering 74% 64% 74% 74% % dienst/afdeling 84% 86% 87% 94% Copernicus gekend 63% 43% 74% 60% Copernicus getekend 63% 43% 40% 34% Copernicus score 5,1/7 5,7/7 5,1/7 5,1/7 Talloires gekend 47% 43% 27% 34% Talloires score 5,9/8 6,5/8 6,5/8 6,7/8 Tabel 15: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Wat betreft people, planet, profit kunnen we opmerken dat, bij enkele initiatieven de implementatie verder staat bij de oudere universiteiten dan bij de jongere universiteiten. Dit is het geval voor ontwikkelingssamenwerking, internationalisering, initiatieven i.v.m. de gender gap, afvalbeleid, milieubescherming en politiek omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen. De motivatiefactoren en hindernissen zijn over het algemeen voor de verschillende groepen redelijk gelijk. Doch zijn er enkele uitzonderingen. Ten eerste is voor de jonge en zeer oude universiteiten competitie tussen de universiteiten geen motivatie en staan ze neutraal ten opzichte van het bekomen van een ranking. Ten tweede is een gebrek aan motivatie geen hindernis voor de jonge universiteiten en verwarring i.v.m. DO geen hindernis voor de zeer oude. Ten derde is een gebrek aan bewustzijn dan weer wel een hindernis voor de zeer jonge en jonge universiteiten, terwijl dit voor de oude en zeer oude niet zo is. Samenvattende tabellen zijn terug te vinden in bijlagen (bijlage 7.40 – 7.44, p.51-53).

67

Ten laatste valt op te merken dat veel zeer jonge universiteiten zich als volgers beschouwen, terwijl de jonge universiteiten zich vaak als leiders zien.

4.12 Vergelijking per eerste initiatieven Ten slotte deelden we de deelnemende universiteiten op naargelang het tijdstip van de ondernomen initiatieven. 22 van de deelnemende respondenten ondernam initiatieven vóór 2005. De resterende 41 universiteiten ondernam alle initiatieven in de voorbije 8 jaar. Wat opvalt is dat de first movers, heel intensief communiceren omtrent de nieuwe initiatieven welke ze ondernemen. Ook hebben de meeste universiteiten in de groep van de first movers een dienst of afdeling specifiek voor duurzaamheid en MVO, is het Copernicus charter heel gekend en tekende 50% van de respondenten het charter. Bij de overige universiteiten tekende slechts 20% het charter. Ook het verdrag van Talloires is veel gekender bij de respondenten die de eerste initiatieven namen. Vervolgens in ook de Copernicus en Talloires score hoger bij de first movers. Zij scoorden 5,8/7 voor Copernicus en 6,9/8 voor Talloires. De overige universiteiten slechts 5/7 voor Copernicus en 6,1/8 voor Talloires.

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Aantal universiteiten 22 41 rapportering 91% 63% Communicatie Actief betrokken, Actief betrokkenen (50%), Personeel, Personeel (50%), Studenten Studenten (50%)  via e-mail, infoavonden  via e-mail (50%) en brochures % dienst/afdeling 91% 85% Copernicus gekend 74% 51% Copernicus getekend 47% 22% Copernicus score 5.8/7 5/7 Talloires gekend 47% 37% Talloires score 6.8/8 6.1/8 Tabel 16: Overzicht resultaten, universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Wanneer men kijkt naar de triple bottom line is de implementatie van de verschillende initiatieven voor de twee groepen zeer gelijkend. Enkel op vlak van Milieubescherming zijn de universiteiten die de eerste

68

initiatieven namen een stapje voor. Ook voor de initiatieven van het profit-perspectief is de implementatie bij de first movers verder gevorderd. Als motivatiefactoren worden overigens alle verschillende factoren als belangrijk aangegeven. Wat betreft de hindernissen zijn meer verschillen op te merken. De universiteiten die de eerste initiatieven namen beschouwen administratieve overlast, gebrek aan motivatie en een gebrek aan visie en prioriteiten/leiderschap ook als hindernissen. In bijlagen zijn samenvattende tabellen opgenomen (bijlagen 7.46 – 7.50, p55-56).

4.13 Conclusie Als besluit voor dit onderzoek zetten we nog eens de voornaamste waarnemeningen op een rij. Er moet op gewezen worden dat dit onderzoek beschrijvend en kwalitatief is van aard. Er is dus geen statistische significantie voor de bekomen resultaten. Vervolgens zullen we ook teruggrijpen naar de besproken literatuur en nagaan of onze waarnemingen al dan niet overeenkomen.

Vooreerst bekijken we de algemene trend die terug te vinden is binnen alle deelnemende universiteiten. Wat betreft de visie, missie en strategie hebben het grootste deel van de universiteiten duurzaamheid/MVO opgenomen. Ook doet 70% van de deelnemende universiteiten sinds kort aan rapportering hierover. Wat betreft stakeholders hebben vooral studenten en personeel inspraak in het duurzaamheids- en MVO-beleid. De overheid heeft slechts in 50% van de gevallen inspraak. Ook heeft het grootste deel (87%) van de instellingen een specifieke dienst of afdeling die zich bezig houdt met duurzaamheid/MVO. Wat betreft het verdrag van Talloires en het Copernicus charter is het aantal ondertekenaars zeer laag (10% voor Talloires, 38% voor Copernicus). Dit betekend echter niet dat de instellingen de richtlijnen die in deze verdragen vermeld staan niet opvolgen. Voor de implementatie van de 3BL-concepten is het ene initiatief al verder gevorderd dan het andere. Internationalisering, initiatieven in verband met de gender gap en afvalbeleid zijn al heel ver gevorderd. Daartegenover staat de implementatie van een voeding- en aankoopbeleid en aankoopbeleid om de regionale economie te steunen nog in de kinderschoenen. Bij de overige initiatieven is de implementatie gemiddeld halfweg.

69

De motivatiefactoren om duurzaamheid/MVO te introduceren in een instelling zijn besparingen, reputatie, belangstelling van studenten, morele verplichting, en het opnemen van verantwoordelijkheid ten opzichte van duurzaamheid. De hindernissen waar de universiteiten mee te kampen hebben zijn een gebrek aan incentives, administratieve overlast en een gebrek aan financiële middelen.

Vervolgens bespreken we de opmerkelijke verschillen tussen de groepen waar de universiteiten in zijn opgedeeld.

Finland en Spanje nemen de leiding op vlak van visie/missie/strategie, rapportering & communicatie, stakeholders, diensten & afdelingen en charters & verdragen. Daarentegen doet Duitsland het minder goed voor deze criteria. De deelnemende Duitse universiteiten namen gemiddeld gezien duurzaamheid en MVO nog niet op in hun visie, missie of strategie, hebben geen speciefieke dienst of afdeling en scoren aan de lage kant op de Copernucus- en Talloiresscore. Wat betreft de implementatie van 3BL- concepten hebben Duitsland, Italië, Nederland en Zweden een voorsprong voor de sociale initiatieven en Italië, Nederland en Zweden doen het ook opmerkelijk goed voor de milieu-initiatieven. Daarentegen is de implementatie van de milieu-initiatieven bij de Finnen nog in een beginstadium.

Wanneer we de regio’s vergelijken valt op dat de meeste ondertekenaars van het Copernicus charter zich in West- en Zuid-Europa bevinden. In Noord-Europa ondertekenden slechts 18% van de instellingen het charter. Daarentegen is de Copernicus score van Noord-Europa toch gemiddeld, wat betekend dat ze de meeste richtlijnen van het charter toch toepassen. De Copernicus score van West-Europa is, ondanks de vele ondertekenaars eerder laag. In zuid-Europa werden de Copernicusrichtlijnen wel toegepast. Hetzelfde geldt voor de Talloires score: deze is gemiddeld voor Noord-Europa, laag voor West-Europa en hoog voor Zuid-Europa. Verder valt op dat Noord-Europa achterop hinkt bij de implementatie van een afvalbeleid en een aankoopbeleid om de regionale economie te steunen. Zuid-Europa heeft een voorsprong in het implementeren van een politiek omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Wanneer we de universiteiten opdeelen volgens rappel zijn twee scenario’s mogelijk. Ofwel zouden de universiteiten die eerst antwoordden betere resultaten hebben ofwel deze die later antwoordden. Diegenen die eerst antwoordden zouden erg aangetrokken kunnen zijn tot het thema omdat ze er zelf uitgebeid mee bezig zijn. Diegenen die later antwoordden hadden daarentegen uitgebreid de tijd om de

70

vragenlijst zorgvuldig in te vullen. Echter er is niet veel bewijs ter bevestiging van deze intuitieve theorie. Het enige wat opvalt, is dat de universiteiten van de 4e rappel verder staan in de implementatie van de initiatieven van het planet perspectief.

Bij de indeling volgens grootte vallen volgende zaken op: ten eerste hebben de kleine universiteiten minder vaak een specifieke dienst of afdeling. Ten tweede behoren de meeste ondertekenaars van het Copernicus charter tot de heel grote universiteiten. Wat betreft de 3BL hinken de kleine universiteiten achterop op vlak van ontwikkelingssamenwerking, de grote op vlak van initiatieven i.v.m. de gender gap en de middelgrote op vlak van voeding- en aankoopbeleid. Wat betreft het duurzaam omgaan met energie hebben de kleine universiteiten een voorsprong. De heel grote universiteiten doen het heel goed op vlak van profit-initiatieven. Ook de hindernissen zijn verschillend voor de verschillende groepen.

Wanneer we de universiteiten opdelen op basis van hun ranking is duidelijk dat de universiteiten met een hoge ranking een stapje voor zijn op de andere universiteiten

Vervolgens deelden we de universiteiten op volgens oprichtingsjaar. Opvallens is dat het vooral de jonge universiteiten zijn die het Copernicus charter ondertekenden. Verder is de implementatie van de 3BL- concepten het verste gevorderd bij de oudere universiteiten.

Ten slotte volgt de indeling volgens welke universiteiten de eerste initiatieven namen. Over het algemeen kan gesteld worden dat de first-movers verder staan dan deze die later begonnen. De implementatie van de 3BL-concepten is echterl vrij gelijkloped.

Vervolgens zullen we enkele ideeën aanhalen uit de bestaande literatuur en de link met dit empirisch onderzoek bespreken.

Studies als Wright (2002), Filho (1999), Clugston (1999), Steurer et al. (2012) en Steurer en Konrad (2009) die erop wijzen dat er verschillen zijn in de implementatie van duurzaamheid afhankelijk van de campus, het land, het beleid en het verdrag en dat de toepassing ervan verschilt naargelang de sociale,

71

economische, culturele, legale en politieke context Gjolberg (2009) kunnen aan de hand van de bekomen resultaten zeker bevestigd worden. Steurer et al. (2012) sprak in zijn werk ook over een ‘MVO gap’ tussen West-Europa en Centraal- en Oost-Europa. Helaas kunnen we dit niet nagaan met dit onderzoek aangezien we niet genoeg deelnemende Oost-Europese universiteiten hebben. Steurer (2009) wijst er vervolgens ook op dat, door de actieve rol van de Europese commissie, gebaseerd op het mandaat van de ‘Europese raad van Lissabon’ in 2000 MVO zich vanaf het millennium meer verspreid zou hebben over West-Europa. Wij kunnen bevestigen dat de West-Europese universiteiten inderdaad pas vanaf het de 21e eeuw actief initiatieven zijn beginnen nemen gerelateerd aan duurzaamheid en MVO.

Wat rapportering betreft zou Internationaal een groei vastgesteld zijn in het aantal gepubliceerde MVO- rapporten, alsook een verruiming van de inhoud van deze rapporten (Adams, 2004; Archel, Fernández & Larrinaga, 2008; KPMG, 2008). Dit kan niet zomaar bevestigd worden aan de hand van ons onderzoek maar er kan wel afgeleid worden uit onze resultaten dat heel veel universiteiten inderdaat sinds kort meer bezig zijn met rapportering omtrent duurzaamheid en MVO. Hiertegenover staat de mening van Lozano (2010) die in zijn studie beweert dat het aantal instellingen dat aan rapportering doet en de inspanningen betreffende rapportering nog laag zijn. Dit moeten wij echter ontkennen. Het merendeel van de deelnemende universiteiten doet wel degelijk aan rapportering. We moeten hier wel vermelden dat de meeste van deze universiteiten slechts recent begonnen zijn met rapportering en dat het werk van Lozano van 2010 dateert.

De studies van Roome (2005) en Boman en Andersson (2003) waarin het belang van stakeholders van buiten het academisch milieu wordt benadrukt kan niet bevestigd worden. Uit ons onderzoek blijkt dat de voornaamste stakeholders studenten en personeel zijn. Slechts in 50% van de gevallen heeft de overheid inspraak, in 30% van de gevallen de maatschappij en omgeving en in 15% van de gevallen de industrie.

Vervolgens stelden Waas et al. (2012) en Cullingford (2004) dat de universiteiten een morele verplichting voelen om mee te bouwen aan een duurzame samenleving. Uit ons onderzoek kan afgeleid worden dat morele verplichting inderdaad ervaren wordt als een motivatiefactor voor de universiteiten. Van Vlaenderen (2010) en zilahy et al. (2009) voegen eraan toe dat ook het behouden van een goed imago

72

belangrijk is. Reputatie van de instelling wordt dan ook beschouwd als een belangrijke motivatiefactor voor de deelnemende universiteiten

Na ons onderzoek stemmen we zeker ook in met Lozano (2006a), Tilbury (2012) en Velazquet et al. (2005) die in hun studies aanhalen dat het het implementeren van duurzaamheid geen eenvoudige taak is. Er zijn veel obstakels welke overwonnen moeten worden en het succes van duurzaamheidsinitiatieven aan universiteiten verhinderen.

Ten slotte stelde ISCN International sustainable campus network volgende trends in duurzaamheid aan HO vast:  Integratie van duurzaamheidaspecten in onderzoek, onderwijs en op campus  Aanpassen aan klimaatveranderingen, duurzame voeding op en buiten de campus  Meer aandacht voor energie-efficiëntie  Duurzaamheid wordt belangrijker omdat dit een invloed heeft op de ranking van universiteiten Door de antwoorden op onze vragenlijsten na te gaan kunnen we stellen dat er inderdaad aandacht gaat naar de integratie van duurzaamheidsaspecten in onderzoek en onderwijs op de campus en dat universiteiten halfweg zijn in de implementatie van dergelijke intitiatieven. Hetzelfde geldt voor het aankopen van duurzame voeding door de universiteiten. Ook hechten de universiteiten nu veel aandacht aann energie-efficiëntie en zijn er allerhande methodes om dit te realiseren. We kunnen echter niet besluiten dat er nu méér aandacht is voor energie-efficiëntie dan vroeger. Het vierde puntje kunnen we ook niet bevestigen, noch ontkennen. Vaak vormt ranking een motivatiefactor voor duurzaamheid/MVO binnen de instelling, maar dit is niet altijd het geval.

73

5. Algemeen besluit “Duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) aan de Europese universiteiten” is een onderzoek waarin op zoek wordt gegaan naar de belangrijke mijlpalen omtrend duurzaamheid en MVO aan de Europese universiteiten. Voor de verwezelijking van de studie werd gebruik gemaakt van een zorgvuldig opgestelde vragenlijst die naar 638 Europese universiteiten verstuurd werd. Het resultaat zijn 63 ingevulde vragenlijsten van universiteiten uit 17 verschillende landen. Deze 63 universiteiten werden telkens opgedeeld in groepen aan de hand van 10 verschillende criteria. Deze groepen werden vervolgens met elkaar vergeleken op vlak van (1) visie, misie en strategie, (2) rapportering en communicatie, (3) stakeholders, (4) diensten en afdelingen, (5) charters en verdragen, (6) organisaties, (7) people, planet, profit en (8) motivatiefacoren en hindernissen

Algemeen gezien, over alle deelnemende universiteiten samen, hebben alle universiteiten duurzaamheid/MVO opgenomen in de visie, missie en strategie van hun instelling. Rapportering gebeurt bij 70% van de instellingen en communicatie omtrent nieuwe initiatieven is vooral onder personeel en via e-mail. Wat de stakeholders betreft zijn het vooral personeel en studenten die inspraak hebben in het beleid. De overheid heeft slechts in 50% van de gevallen inspraak. Ook hebben 87% van de deelnemende universiteiten een specifieke dienst of afdeling binnen de instelling die zich bezig houdt met duurzaamheid/MVO. In de helft van de gevallen gaat het om een geïntegreerde dienst, bij de andere helft zijn dit verschillende diensten/afdelingen die elk een eigen taak uitvoeren. Wanneer naar de charters en verdragen gekeken wordt is het Copernicus charter beduidend gekender dan het verdrag van Talloires. Ook het aantal Europese ondertekenaars van het Copernicus charter is hoger dan van het verdrag van Talloires. Uit de studie is echter wel bewezen dat het ondertekenen van een verdrag of charter absoluut niet betekent dat men het beter doet dan een instelling die het desbetreffende charter of verdrag niet ondertekende. In tegendeel, het is voorkomend dat een instelling die een charter niet ondertekende verder staat in de implementatie van bepaalde initiatieven tegenover een instelling die het charter wel ondertekende. Betreffende organisaties kunnen geen besluiten getrokken worden aangezien deze vraag vaak niet beantwoord werd. De initiatieven van de triple bottom line (people, planet & profit) worden allen als belangrijk tot heel belangrijk aanschouwd. De implementatie van deze initiatieven is vaak al halfweg. Enkele uitschieters welke al verder uitgewerkt, deze betreffen internationalisering, initiatieven in verband met de gender gap en afvalbeleid. Aan de initiatieven van het profit-perspectief moet echter nog gewerkt worden. Tot de belangrijkste motivatiefactoren voor maatschappelijk verantwoord te ondernemen behoren besparingen, repuatie, belanstelling van de

74

studenten, morele verplichting en het opnemen van verantwoordelijkheid. Als voornaamste hindernissen zijn administratieve overlast, gebrek aan incentives, gebrek aan financiële middelen, gebrek aan motivatie en verwarring i.v.m DO het meest opgegeven.

Vervolgens kijken we naar de opvallende trends binnen de groepen. Wanneer de resultaten gelijk zijn aan de algemene trend gaan we dit niet opnieuw vermelden. Finland en Spanje hebben een stapje voor op de andere landen op vlak van visie/missie/strategie, rapportering & communicatie, stakeholders, diensten & afdelingen en charters & verdragen. Duitsland doet het echter minder goed op deze gebieden. Bij de implementatie van de 3BL-concepten valt op dan Duitsland, Italië, Nederland en Zweden voorsprong hebben op het planet perspectief.

Wanneer we de regio’s vergelijken merken we dat de meeste ondertekenaars van het Copernicus charter zich in West- en Zuid-Europa bevinden. Verder is het opmerkelijk dat Zuid-Europa verder staat in het implementeren van een politiek omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen.

De kleine universiteiten hebben vaak geen specifieke dienst of afdeling verantwoordelijk voor duurzaamheid/MVO. De meeste ondertekenaars van het Copernicus charter behoren tot de heel grote universiteiten. Wat betreft de 3BL-initiatieven doen de heel grote universiteiten het heel goed op vlak van profit-initiatieven.

Wanneer we de universiteiten opdelen op basis van hun ranking valt op dat de universiteiten met een hoge ranking een stapje voor zijn op de andere universiteiten

Bij het vergelijken van universiteiten met verschillend oprichtingsjaar is het opmerkelijk dat het vooral de jonge universiteiten zijn die het Copernicus charter ondertekenden. Verder is de implementatie van de 3BL-concepten het verste gevorderd bij de oudere universiteiten.

Wat betreft de universiteiten die de eerste initiatieven namen, staan de first-movers verder tot het bekomen van duurzaam onderwijs dan deze die later begonnen.

75

Dit onderzoek heeft, zoals elk onderzoek, ook zijn beperkingen. Ten eerste is het moeilijk om, aan de hand van 63 respondenten, een algemeen beeld te schetsen van de Europese universiteiten. Bovendien is het ene land al wat meer vertegenwoordigd dan het andere. Ten tweede werden er geen statistische tests uitgevoerd op de verkregen resultaten. Dit impliceert dat de resultaten en conclusies gemiddelden zijn over de verschillende universiteiten. Het onderzoek is dus kwalitatief van aard. Ten derde is er het gevaar van het werken met een vragenlijst. Uiteraard stelt de ene universiteit de lat al wat hoger dan de andere en is het invullen van dergelijke vragenlijst iets subjectief waardoor er sowieso een bias zit op de bekomen resultaten. Bovendien is er ook nog het grote vraagstuk van wie nu juist dergelijke vragenlijst invult. Mogelijks zijn het merendeel van de respondenten juist die universiteiten die duurzaamheid en MVO heel belangrijk vinden en er ook expliciet mee bezig zijn.

Voor verder onderzoek kan nog veel richtingen uitgegaan worden. Een eerste mogelijkheid is om verder te bouwen op dit onderzoek en met deze vragenlijst (mits enkele aanpassingen) om meer respondenten te bekomen en de steekproef uit te breiden waardoor het onderzoek aan relevantie wint. Uiteraard zou het toepassen van statistische testen ook een meerwaarde vormen om na te gaan of de uiteindelijke resultaten al dan niet significant zijn. Een andere mogelijkheid zou zijn om een bestaand hulpmiddel te gebruiken voor het evalueren van duurzaamheid/MVO aan de universiteiten. Voorbeelden hiervan zijn de ‘Sustainability Assessment Questionnaire’ (SAQ) of de ‘Graphical Assessment of Sustainability in Universities’ (GASU). Het voordeel hiervan is dat er minder tijd verloren gaat in het opstellen van een vragenlijst en meer tijd kan gaan naar de verwerking van de resultaten. Ten slotte zou men in een volgend onderzoek ook nog meer de nadruk kunnen leggen op het tijdsperspectief met het doel een tijdlijn te maken met belangrijke mijlpalen van elke universiteit afzonderlijk. Dit zou echter inhouden dat men in archieven of dergelijke informatie moet halen aangezien websites en catalogi voornamelijk de huidige situatie weergeven.

76

6. Bronnen Aaronson, S. (2002) How the Europeans got a head start on policies to promote global corporate responsibility. Corporate Environmental Strategy, 9 (4), 356-367.

Aaronson, S. & Reeves, J. (2002) The European Response to Public Demands for Global Corporate Responsibility. National Policy Association, Washington DC.

Adams, C. (2002) Internal organization factors influencing social and ethical reporting beyond theorizing, Auditing and Accountability Journal, 15 (2), 223-250.

Adams, C.A. (2004) The ethical, social and environmental reporting-performance portrayal gap. Auditing and Accountability Journal, 17 (5), 731-757.

Adams, M. (2012) Maatschappelijk verantwoord ondernemen aan Europese universiteiten. Advancing Higher Education for Sustainable Development; international insights an critical reflections (Editorial). Journal of Cleaner Production, 48, 3-9.

Albareda, L., Lozano, J.M. & Perrini, F. (2006) The government’s role in promoting corporate responsibility: A comparative analysis of Italy and UK from the relational state perspective. Corporate Governance; The international Journal of Business in Society, 6 (4): 386-400.

Albareda, L., Lozano, J.M. & Ysa, T. (2007) Public Policies on corporate social Responsibility: The Role of Governments in Europe. Journal of Business Ethics, 74, 391-407.

Albareda, L., Lozano, J.M., Tencati, A., Midttun, A. & Perrini, F. (2008) The changing role of governments in corporate social responsibility: Drivers and responses. Business Ethics: A European review, 17, 347- 363. Archel, P., Fernández, M. & Larrinaga, C. (2008) The organizational and operational boundaries of triple bottom line reporting: A survey. Environmental management, 41 (1), 106-117.

ix

Atkinson, G. (2000) Measuring corporate sustainability. Journal of Environmental Planning and Management, 43 (2), 235-252.

Barth, M., Michelsen, G. & Sanusi, S. (2011) A review on higher education for sustainable development – looking back and moving forward. Journal of social sciences, 7 (1), 100-103;

Beringer, A., Wright, T. & Malone, L. (2008) Sustainability in higher education in Atlantic Canada. International Journal of Sustainability in Higher Education, 9 (1), 48-67.

Boman, J. & Andersson, U.P., Eco-labelling of courses and programs at University of Gothenburg. Journal of Cleaner Production, 48.

Bouten, L. & Everaert, P. (2012) MVO-rapportering in België. Accountancy & Bedrijfskunde, 2, 26-36. Calder, W. & Dautremeont-Smith, J. (2009) Higher Education: More and More Laboratories for Inventing a Sustainable Future. Agenda for a Sustainable America, chapter 7, 93-107.

Chasek, P. (2012) Beyond Rio +20: What It Means for Global Higher Education. International Institute for Sustainable Development, juli 2012.

Christensen, L.J., Peirce, E., Hartman, L.P., Hoffman, W.M. & Carrier, J. (2007) Ethics, CSR and sustainability education in the Financial Times Top 50 Global Business Schools: baseline data and future research directions. Journal of Business Ethics, 73 (4), 47-68.

Carroll, A. B. (1989) Business and Society: Ethics and Stakeholder Management. South Western, Cincinnati, OH.

Carroll, A.B. (1991) The Pyramid of Corporate Social Responsibility: Toward the Moral Management of Organizational Stakeholders. Business Horizons, 34 (4), 39-48. Clugston, R. (1999) Sustainability and university life: environmental education, communication and sustainability. 9-11.

x

Clugston, R.M. & Calder, W. (1999) Critical Dimensions of Sustainability in Higher Education. Sustainability and University Life.

Cole, L. (2003) Assessing sustainability on Canadian University campuses: development of a campus sustainability assessment framework; Victoria, Canada: Royal Roads University.

Cortese, A.D. (1992) Education For An Environmentally Sustainable Future. Environmental Science & Technology, 26 (6), 1108-1114.

Cortese, A.D. (2003) The critical role of higher education in creating a sustainable future. Planning for Higher Education, 31 (3), 15-22.

Costanza, R. (1991) Ecological Economics. The Science and Management of Sustainability. Columbia University Press, New York.

Creech, H. (2012) Sustainability Development Timeline. International Institute for Sustainable Development

Dalal-Clayton, B. & Bass, S. (2002) Sustainable development strategies. 1st ed. London, Earthscan Publications Ltd.

Diesendorf, M. (2000) Sustainability and sustainable development. Sustainability: The Corporate Challenge of the 21st Century.

Donaldson, T. & Dunfee T. (1999) Ties that bind: A social Contract Approach to Business Ethics. Harvard Business School Press, Boston, MA.

Dresner, S. (2002) The Principles of Sustainability, 1st ed., Earthscan, London.

Ebner, D. & Baumgartner, R.J. (2006) The relationship between Sustainable Development and Corporate Social Responsibility. Corporate Responsibility Research Conference 2006, 4th – 5th September, Dublin.

xi

Elkington J. “Enter the Triple Bottom Line,” uit Adrian Henriques, Julie Richardson, The Triple Bottom Line, Does it all add up?: Assessing the sustainability of business and CSR. Earthscan, 2004, 1-16.

European Commission (2001) Green Paper: Promoting a European Framework for Corporate Social Responsibility. COM (2001) 366-final, Brussels.

Fadeeva, Z. (2004) Promise of sustainability collaboration – potential fulfilled? Journal of Cleaner Production, 13 (2), 65-74.

Fadeeva, Z., & Mochizuki, Y. (2010) Higher education for today and tomorrow: university appraisal for diversity, innovation and change towards sustainable development. Sustainability Science, 5 (2), 249- 256;

Ferrer-Balas, D., Buckland, H. & de Mingo, M. (2009) Explorations on the University’s role in society for sustainable development through a systems transition approach. Case- study of the Technical University of Catalonia (UPC). Journal of Cleaner Production, 17 (12), 1075-1085.

Ferrer-Balas, D. et al. (2010) Going beyond the rhetoric: system-wide changes in universities for sustainable societies. Journal of Cleaner Production, 18 (7), 607-623.

Frederick, W.C. (2006) Corporation, Be Good! The Story of Corporate Social Responsibility. Dog Ear Publishing, Indianapolis, IN.

Freeman, R.E. (1998) A Stakeholder Theory of the Modern Corporation, in M.B.E. Clarson (ed.), The Corporation and its Stakeholders: Classic and Contemporary Readings. University of Toronto Press, Toronto, 125-138.

Gjolberg, M. (2009) Measuring the immeasurable? Constructing an index of CSR practices and CSR performance in 20 countries. Scandinavian Journal of Management, 25, 10-22.

Goldin, I., Winters & L.A. (1995) The Economics of Sustainable Development: OECD, Cambridge University Press, London.

xii

Hart, M. (2000) A better view of a sustainable community. Institution North, Andover, MA.

Holmberg, J. & Samuelsson, B. (2006) Executive summary, in Drivers and barriers for implementing sustainable development in higher education. UNESCO: paris.

Hussey, D.M., Kirsop, P.L. & Meissen R.E. (2001) Global reporting initiative guidelines: an evaluation of sustainable development metrics for industry. Environmental Quality Management.

KMPG (2005) KMPG international survey of corporate responsibility reporting, Amsterdam, KPMG International.

Koester, R.J., Eflin, J. & Vann, J. (2006) Greening of the camus: a whole-systems approach. Journal of Cleaner production, 14 (9-11), 769-779.

Kuhn, T.S. (1970) The Structure of scientific Revolutions, second ed. The University of Chicago Press, Chicago.

Leal Filho, W.L. (1999) Sustainability and university life: Environmental education, communication and sustainability. 9-11.

Lindgren, A., Hakan, R. & Huisingh, D. (2006) A systematic approach to incorporate sustainability into university courses and curricula. Journal of Cleaner Production, 14, 797-809.

Lozano, R. (2006a) Incorporation and institutionalization of SD into universities: breaking through barriers to change. Journal of Cleaner Production, 14 (9-11), 787-796.

Lozano, R. (2006b) A tool for graphical assessment of sustainability in universities (GASU). Journal of Cleaner Production 14 (9-11), 963-972.

Lozano, R., 2008. Envisioning sustainability three-dimensionally. Journal of Cleaner Production 16 (17), 1838-1846.

xiii

Lozano, R. (2010) The state of sustainability reporting in universities. International Journal of Sustainability in Higher Education, 12 (1), 67-78.

Lozano, R. (unpublished) Declarations, charters and partnerships as mechanisms to better incorporate sustainable development in higher education.

Lozano, R. & Huisingh, D. (2011) Inter-linking issues and dimensions in sustainability reporting. Journal of Cleaner Production, 19, 99-107.

Lozano, R., Lukman, R., Lozano, F.J., Huisingh, D. & Lambrechts, W. (2013) Declarations for sustainability in higher education: becoming better leaders, through adressing the university system. Journal of Cleaner Production, 48, 10-19.

Mebratu, D. (1998) Sustainability and sustainable development: historical and conceptual review. Environ impact asses rev, 18, 493-520.

Mededeling van de Europese Commissie (2011), 681, 25 oktober 2011.

Midttun, A., Gautesen, K. & Gjolberg, M. (2006) The political economy of CSR in Western Europe. Corporate Governance, 6 (4), 369-385.

Morhardt, J.E., Baird, S., Freeman, K. (2002) Scoring corporate environmental and sustainability reports using GRI 2000, ISO 14031 and other criteria. Corporate Social responsibility and environmental Management 9, 215-233.

Mulder, K., Segalàs, J. & Ferrer-balas, D. (2012) How to educate engineers for/in sustainable development; ten years of discussion, remaining challenges. International Journal of Sustainability in Higher Education, 13 (3), 211-218.

Müller, M. & Siebenhüner, B. (2007) Policy instruments for sustainability-oriented organizational learning. Business Strategy and the Environment, 16, 232-245.

xiv

Rees, W.E. (2002) An ecological economics perspective on sustainability and prospects for ending poverty. Population and Environment 24 (1), 15-46.

Rees, W. (2008) Science, cognition and public policy. Academic matters, 9-12. Reinhardt, F.L. (2000) Sustainability and the firm. Interfaces 30 (3), 26-41.

Reinhard, F. (2004) Sustainabilityan the firm, working paper, University of Zurich, Zurich.

Roome, N. (2005) Teaching sustainability in a global MVO: insights from the OneMBA. Business Strategy and the Environment, 14 (3), 45-54.

Rusinko, C.A. (2010) Integrating sustainability in Higher education: a generic matrix. International Journal of Sustainability in Higher Education, 11 (3), p250-259.

Ryan, A. & D. Tilbury, Education for sustainability – a guide for university managers on needs and opportunities. x, University of Gloucestershire: Gloucestershire.

Salzmann, O., Ionescu-Somers, A. & Steger, U. (2003) The business case for corporate sustainability – review of the literature and research options. European Management journal, 23 (1), 27-36.

Scholte, J.A. (2001) Globalisation, Governance and Corporate Citizenship. Journal of Corporate Citizenship, 1, 15-23.

Scott, W. & Gough, S. (2006) Sustainable development within UK higher education; revealing tendencies and tensions. Journal of geography in Higher Education, 30 (2), 293-305.

Social responsibilty (2011) ISO Focus+, 2(3), Maart 2011.

Sommalisto, K; & Lindquist, T. (2008) Integration of sustainability in higher education: a study with international perspectives. Innovation in Higher Education, 32, 293-305.

xv

Sterling, S. (2004) Higher education, sustainability and the role of systemic learning, in Higher education and the challenge of sustainability. Kluwer: Dordrecht, 47-70.

Steurer, R. (2010) The role of governments in corporate social responsibility: characterising public policies on CSR in Europe. Policy Sci, 43, 49-72. Steurer, R. & Konrad, A. (2009) Business-society relations in Central-Eastern and Western Europe: How those who lead in sustainability reporting bridge the gap in corporate (social) responsibility. Scandinavian Journal of Management, 25, 23-36.

Steurer, R., Martinuzzi, A. & Margula, S. (2012) Public Policies on CSR in Europe; Themes, Instruments, and Regional Differences. Corporate Social Responsibility and environmental Managemen, 19, 206-227.

Sustainability Assessment Questionaire (SAQ) for Colleges and Universities (2009) Retrieved from http://www.ulsf.org/pdf/SAQforHigherEd09.pdf (15/11/2013).

Tilbury, D. (2012) Higher education for sustainability: a global review of commitment and progress, in Higher education in de world – Higher education’s commitment to sustainability: from understanding to action. Global University Network for Innovation and Palgrave Macmillan: New York.

Transistie Ugent: samen voor een duurzame universiteit (2013).

ULSF (2012) Mission University Leaders for a Sustainable Future. Available from (17/10/2012).

UNESCO. (2012) Decade of Education for Sustainable Development – Mision. Available from: (18/10/2012)

Van Vlaenderen, T. (2010) CSR (Corporate Social Responsibility) aan de Universiteiten.

xvi

Velazquez, L., Munguia, N. & Sanchez, M. (2005) Deterring sustainability in higher education institutions – An appraisal of the factors which influence sustainability in higher education institutions. International Journal of Sustainability, 6 (4), 383-391.

Waas, T., Verbruggen, A. & Wright, T. (2010) University research for sustainable development; definition and characteristics explored. Journal of Cleaner Production, 18, 629-636.

WCED (1987) Our common future. Oxford: Oxford University press.

Welford, R (2004) Corporate social responsibility in Europe and Asia: Critical elements and best practice. The Journal of Corporate Citizenship, 13, 31-47.

Wright, T.S.A. (2002) Definitions and frameworks for environmental sustainability in higher education. Higher Education Policy, 15, 105-120.

Wright, T. (2004) The evolution of environmental sustainability declarations in higher education and the challenge of sustainability: problematic, promise, and practice. Kluwer Academic Press: Dordrecht. p7- 19.

Zilahy, G., Huisingh, D. (2009) The roles of academia in Regional Sustainability Initiatives. Journal of Cleaner Production, 17, 1057-1066.

(22-04-2014)

(13-04-2014)

(06/03/2014)

xvii

University of Applied Sciences Technikum Wien 7. Bijlagen Azerbaijan 7.1 Universiteiten welke een Azerbaijan State Oil Academy vragenlijst ontvingen Azerbaijan State Economic University

Albania Belarus University of Tirana Belarussian National Technical University Polytechnic University of Tirana Yanka Kupala State University Grodno The Belarusian State University Andorra University of Andorra Belgium Katholieke Universiteit Leuven Armenia Ghent University Yerevan State University Universiteit Hasselt State Engineering University of Armenia Catholic University of Louvain University of Liège Austria FUNDP Namur Alpen- Adria- University of Klagenfurt Universiteit Antwerpen University of Leoben University of Mons Vienna University of Technology University of Brussels (ULB) University of Salzburg Vrije Universiteit Brussel University of Innsbruck Université libre de Bruxelles University of Graz Graz University of Technology Bosnia and Herzegovina Johannes Kepler University of Linz University Dzemal Bijedic of Mostar University of Vienna University of Sarajevo Upper Austria University of Applied Sciences University of Tuzla University of Applied Sciences Vienna University of Mostar Salzburg University of Applied Sciences University of Bihac FH JOANNEUM University of Applied Science University of East Sarajevo University of Banja Luka

1

University of Economics, Prague Bulgaria Czech Technical University in Prague University of Veliko Tarnovo University of Pardubice Technical University of Sofia University of Ostrava Trakia University Tomas Bata University in Zlín Varna Free University Silesian University in Opava Technical University of Varna Jan Amos Komenský University Prague Konstantin Preslavsky University of Shumen The University of Hradec Králové Angel Kanchev University of Rousse Sofia University St. Kliment Ohridski Denmark Aalborg University Croatia University of Copenhagen Josip Juraj Strossmayer University Aarthus University University of Split Technical University of Denmark University of Rijeka Roskilde University University of Zagreb Universities Denmark University of Zadar University of Southern Denmark georg- August universität Göttingen Cyprus Friedrich Schiller Universität University of Cyprus University of Nicosia Estonia Cyprus University of Technology Universities Estonia Tallinn University of Technology Czech Republic University of Tartu University of West Bohemia Tallinn University Palacký University, Olomouc Masaryk University Finland Charles University in Prague University of Lapland Mendel University in Brno Tampere University of Technology Brno University of Technology University of Tampere VŠB – Technical University of Ostrava University of Helsinki Technical University of Liberec University of Turku

2

Åbo Akademi University University of Franche-Comté University of Eastern Finland laskut University Aix-Marseille The Aalto University University of Rennes 2 - Upper Brittany Lappeenranta University of Technology University Strasbourg University of Vaasa Lille University of Science and Technology University of Jyväskylä University of Rennes 1 University of Oulu Paris Dauphine University Universities Finland UNIFI Joseph Fourier University Paris - Est Créteil Val de Marne University France University Paris-Sud Blaise Pascal University University Paris-Est Marne-la-Vallée University of Lorraine University of Toulouse II - Le Mirail University of Bourgogne UPMC University New Sorbonne Paris 3 University Paris 8 Vincennes-Saint Denis University of Bordeaux 1 Science and Technology University of Orléans University of Valenciennes and Hainaut-Cambresis (UVHC)National Polytechnic Institute of Toulouse University of Bordeaux IV Ecole Normale Supérieure de Cachan University Paris 1 Pantheon-Sorbonne University of Poitiers University of Nantes University of Western Brittany Paris Descartes University-Paris V François Rabelais University University of Picardie Jules Verne University of Le Havre Paris 13 University Grenoble Institute of Technology University Lille 3 Charles-de-Gaulle Versailles Saint-Quentin-en-Yvelines University Jean Monnet University Victor Segalen Bordeaux 2 University University Paris Ouest Nanterre-La Défense University of Technology of Troyes Lumière University Lyon 2 University of Lyon (PRES) Université Panthéon-Assas Paris II Cergy-Pontoise University University of Toulouse I Capitole Limoges University Michel de Montaigne Bordeaux 3 University University of Corsica Pasquale Paoli Jean Moulin University Lyon 3 University of Haute-Alsace Artois University University of La Rochelle University of Pau and Pays de l'Adour Le Mans University

3

University of Montpellier Darmstadt University of Technology University of Rouen Johannes Gutenberg University of Mainz University of Paris VI Pierre & Marie Curie University of Stuttgart University of Kaiserslautern Macedonia Saarland University Ss. Cyril and Methodius University Technical University of Berlin University St Kliment Ohridski Bitola Hamburg University of Technology South East European University Humboldt University of Berlin State University of Tetova University of Regensburg University of Bayreuth Georgia University of Kassel Georgian Technical University RWTH Aachen University Tbilisi State University University of Osnabrück Tbilisi State Medical University University of Konstanz Ilia State University University of Kiel University of Hannover Germany Leuphana University of Lueneburg Philipps-University of Marburg University of Hamburg University of Cologne University of Bonn University of Paderborn Catholic University of Eichstätt-Ingolstadt Heinrich Heine University of Düsseldorf Freie Universität Berlin Julius-Maximilians University of Würzburg Ludwig Maximilian University of Munich University of Braunschweig - Institute of Technology University of Bamberg University of Passau University of Siegen Johann Wolfgang Goethe University Frankfurt am Main Dresden University of Technology Technical University Munich TU Dortmund University University of Freiburg Clausthal University of Technology University of Leipzig Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of Wuppertal Friedrich Schiller University of Jena Eberhard Karls University, Tübingen University of Erlangen Nuremberg Ruprecht Karl University of Heidelberg University of Augsburg University of Giessen University of Duisburg-Essen

4

Ruhr University Bochum University of Miskolc University of Bremen Széchenyi István University Otto von Guericke University of Magdeburg University of West Hungary Bundeswehr University Munich Eötvös Loránd University University of Lübeck Obuda University University of Münster University of Rostock Iceland University of Hagen University of Iceland University of Goettingen University of Akureyri Reykjavik University Greece Democritus University of Thrace Ireland Aristotle University of Thessaloniki National University of Ireland University of Piraeus University College Dublin University of Crete University of Limerick National and Kapodistrian University of Athens National University of Ireland, Maynooth University of Ioannina NUI Galway University of Patras University College Cork University of the Aegean Irish Universities Association ( IUA) University of Thessaly Dublin City University ( DCU) University of Western Macedonia The University of Dublin - Trinity College Ionian University Dublin Institute of Technology Hellenic Open University (HOU) Italy Hungary The University of Modena and Reggio Emilia University of Pécs University of Milan Semmelweis University University of G.D'Annunzio Chieti Pescara University of Szeged University of Messina Szent István University The Tuscia University Corvinus University of Budapest University of Pisa Central European University Marche Polytechnic University University of Debrecen University of Padua

5

University of Ferrara University of Catania University of Siena Polytechnic University of Turin University of Bergamo University of Naples Federico II University of Genoa University of Cassino Ca' Foscari University of Venice University of Urbino University of Udine University of Milan Bicocca University Iuav of Venice University of Reggio Calabria University of Trento University Carlo Cattaneo University of Verona Free University of Bolzano University of Parma University of Eastern Piedmont University of Pavia University of Lumsa-Libera Università Maria SS. Assunta Sapienza University of Rome University of Calabria University of Cagliari University of Macerata University of Turin University of Sassari Kazakhstan The Catholic University of the Sacred Heart Kazakh National Technical University University of Salento S.D Asfendiyarov Kazakh National Medical University University of Camerino A.Baitursynov Kostanay State University Roma Tre University Zhetysu State University named University of Brescia L.N Gumilyov Eurasian National University University of Palermo Second University of Naples Latvia Milan Technical University University of Latvia University of Rome Tor Vergata Riga Stradins University University of Naples-L'orientale Riga Technical University University of Trieste Daugavpils University University of Teramo University of Molise Lebanon "Foro Italico" University of Rome Holy Spirit University of Kaslik University of Bari Aldo Moro University of Florence Lithuania University of Bologna Vytautas Magnus University (VMU)

6

Kaunas University of Technology ( KTU) Delft University of Technology Vilnius Gediminas Technical University University of Maastricht Vilnius University Tilburg University Mykolas Romeris University Erasmus University Rotterdam Siauliai University Wageningen University Klaipeda University Utrecht University Aleksandras Stulginskis University University of Amsterdam

Luxembourg Norway University of Luxembourg University of Oslo University of Bergen Macedonia University of Tromsø University of Skopje Norwegian University of Science & Technology University of Stavanger Malta University of Agder University of Malta University of Nordland

Moldova Poland State Agrarian University of Moldova University of Warsaw Free International University of Moldova University of Silesia University of Warmia and Mazury Montenegro Nicolaus Copernicus University University of Montenegro Marie Curie-Sklodowska University University of Gdansk Netherlands University of Szczecin Open University of the Netherlands Warsaw University of Technology Free University Amsterdam Technical University of Lodz Radboud Universiteit Nijmegen The Silesian University of Technology Leiden University University of Lódz Eindhoven University of Technology Adam Mickiewicz University University of Groningen John Paul II Catholic University of Lublin University of Twente Wroclaw University of Technology

7

Gdansk University of Technology Romania The Jagiellonian University Babes-Bolyai University University of Wroclaw University of Bucharest Koszalin University of Technology "Politehnica" University of Timisoara University of Zielona Góra The Transylvania University of Brasov Bialystok Technical University "Gheorghe Asachi" Technical University of Iasi Poznan University of Technology University of Craiova Rzeszow University of Technology Lucian Blaga University of Sibiu University of Bielsko-Biala Technical University in Bucharest University of Rzeszow Technical University of Cluj-Napoca Cracow University of Technology Alexandru Ioan Cuza University Kozminski University 'Stefan cel Mare' University of Suceava University Jagellonski of Cracow University of the West Timisoara Opole University of Technology University of Pitesti Tibiscus University of Timisoara Portugal Spiru Haret University University of Coimbra Christian University "Dimitrie Cantemir" Catholic University of Portugal Petru Maior University Targu-Mures University of Porto Titu Maiorescu University University of Trás-os-Montes and Alto Douro Ovidius University of Constantza University of the Algarve Aurel Vlaicu University of Arad University of Aberta Autonomous University of Lisbon Russia University of Aveiro Immanuel Kant Baltic Federal University University of Évora St.Petersburg State University University of Minho N.I. Lobachevski State University of Nizhni Novgorod New University of Lisbon Izhevsk State Technical University Lusíada University Tomsk Polytechnic University Lisbon University Institute Omsk State Technical University University of Lisbon North Caucasus Federal University (NCFU) Lomonosov Moscow State University

8

Serbia Cádiz University University of Belgrade Complutense University of Madrid University of Kragujevac Polytechnical University of Madrid University of Novi Sad Castilla-la Mancha University Ramon Llull University Slovakia La Laguna University University of Zilina Rey Juan Carlos University Technical University of Kosice Pompeu Fabra University Constantine the Philosopher University Polytechnical University of Cartagena Slovak University of Technology in Bratislava University of Girona Comenius University in Bratislava Cantabria University Pavol Jozef Šafárik University in Košice University of Alicante Alexander Dubcek University, Trencin Seville University University of Trnava University CEU San Pablo Technical University in Zvolen University of Zaragoza Matej Bel University in Banská Bystrica Murcia University University of Presov Rovira i Virgili University Granada University Slovenia Jaén University University of Ljubljana Lleida University University of Maribor Autonomous University of Madrid University of Primorska University of Valencia University of Nova Gorica Public University of Navarra Málaga University Spain University of Barcelona University of the Basque Country Pontificia Comillas University Navarra University Córdoba University University of Vigo Salamanca University Alcalá de Henares University Santiago de Compostela University Deusto University Extremadura University Oviedo University University of León Polytechnical University of Valencia Autonomous University of Barcelona

9

Las Palmas University University West Polytechnical University of Catalunya CEU Cardenal Herrera University Switzerland University - Enterprise Foundation Federal Polytechnic School of Lausanne Universidad Internacional Menéndez Pelayo University of Geneva University of Vic University of St. Gallen Catholic University of Valencia University of Basel Madrid Open University University of Zurich University of Valladolid ETH Zürich University of Bern Sweden University of Neuchâtel KTH Royal Institute of Technology University of Fribourg Stockholm University University of Lugano Lund University University of Lucerne Luleå University of Technology University of Lausanne Uppsala University University of Applied Sciences Western Switzerland University of Gothenburg Chalmers University of Technology Turkey Linköping University Cukurova University Umeå University Middle East Technical University Karlstad University Dumlupinar University Örebro University Bogaziçi University Karolinska Institute Hacettepe University Malmö University Anadolu University Blekinge Institute of Technology Dokuz Eylül University Jönköping University Uludag University Mid Sweden University Firat University Mälardalen University Istanbul University Linnaeus University Istanbul Technical University Södertörn University Ankara University University of Boras Karadeniz Technical University Halmstad University University of Gaziantep

10

Trakya University Yeditepe University Yildiz Technical University Erzincan University Akdeniz University Afyon Kocatepe University Atatürk University Adnan Menderes University Gazi University Canakkale Onsekiz Mart University Sabanci University Dogus University Isik University Maltepe University Dicle University Bahcesehir University Marmara University Atilim University Inönü University Okan University Ondokuz Mayis University Duzce University Erciyes University Istanbul Aydin University Yüzüncü Yil Universitesi Bilkent University Süleyman Demirel University Odessa National Polytechnic University Pamukkale University Odessa National I.I. Mechnikov University Istanbul Bilgi UniversitySisli Istanbul National University (DonNU) Mersin University Ternopil Ivan Puluj National Technical University Ege University V.N. Karazin Kharkiv National University Kocaeli University Taras Shevchenko National University of Mustafa Kemal University National University of Kyiv-Mohyla Academy Sakarya University "Kharkiv Polytechnic Institute" Cag University Sumy State University Cankaya University National University Selcuk University Yuriy Fedkovych Chernivtsi National University Abant Izzet Baysal University Petro Mohyla Black Sea State University Mehmet Akif Ersoy University Vinnytsia National Technical University Mugla University National Pedagogical Dragomanov University University of Kirikkale Taras Shevchenko National university of Kyiv Koc University Vasyl Stefanyk Precarpathian National University Kadir Has University Volyn National University of Lesya Ukrainka Namik Kemal University National Universtiy of Ostroh Academy

11

Alfred Nobel University University of Greenwich Mariupol State University University of Westminster Kiev Slavonic University Durham University Borys Grinchenko Kyiv University University of Lincoln London South Bank University United Kingdom University of East London University of Essex Bournemouth University University of Salford Napier University University College London University of Hertfordshire Cranfield University Middlesex University Anglia Ruskin University Leeds Metropolitan University Roehampton University University of Kent Cardiff University University of Bath University of Birmingham University of Warwick University of Southampton University of Nottingham Royal Holloway and Bedford College, University of LondonUniversit y of Edinburgh University of Strathclyde University of Surrey University of Central Lancashire University of Cambridge University of Leicester University of Exeter The Robert Gordon University University of Bristol University of Glasgow Keele University The Open University Imperial College London University of Manchester University of Plymouth University of West Scotland University of Liverpool University of Leeds University of Wales Swansea University of Hull Glasgow Caledonian University Newcastle University King's College London University of Stirling Bangor University Sheffield Hallam University Queen's University Belfast Kingston University Cardiff Metropolitan University University of Aberdeen Aston University University of Oxford University of East Anglia

12

7.2 Begeleidende brief Geachte Heer/Mevrouw,

In samenwerking met ULSF (University Leaders For A Sustainable Future) voer ik een onderzoek naar duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) aan de Europese universiteiten, dit in het kader van mijn masterproef aan de universiteit van Gent. Het doel is om een beeld te vormen over hoe verschillende Europese universiteiten omgaan met duurzaamheid/MVO en wanneer belangrijke mijlpalen hieromtrent plaatsvonden in jullie instelling. Hiermee willen we de evolutie van duurzaamheid/MVO in de laatste decennia op de kaart brengen.

Bijgevoegd treft u de enquête welke dit onderzoek mogelijk maakt. Mag ik u vriendelijk verzoeken deze in te vullen en vervolgens terug te sturen naar dit e-mail adres: [email protected]. De enquête mag ingevuld worden door eender wie binnen de instelling of zelf door meerdere personen.

Duurzaamheid is een opkomend fenomeen en is nog geen hoofddoel van academische instellingen. We willen daarom benadrukken dat de aandacht en implementatie van duurzaamheidinitiatieven tussen universiteiten erg divers is. Wij zullen de verkregen resultaten dan ook in geen geval gebruiken om een ranking te maken tussen de verschillende universiteiten. Indien u nog over bijkomende informatie beschikt in verband met duurzaamheid/MVO aan uw instelling, twijfel dan niet deze ook zeker door te sturen.

Ik reken op uw medewerking.

Ik dank u voor uw tijd, Vriendelijke groeten,

Valérie Huyghe Promotor: Prof. dr. Yves Fassin Indien u dit wenst kunnen wij u achteraf een samenvatting sturen van de verkregen resultaten.

13

7.3 Richtlijnen verdrag van Talloires 1. Use every opportunity to raise public, government, industry, foundation, and university awareness by publicly addressing the urgent need to move toward an environmentally sustainable future. 2. Encourage all universities to engage in education, research, policy formation, and information exchange on population, environment, and development to move toward a sustainable future. 3. Establish programs to produce expertise in environmental management, sustainable economic development, population, and related fields to ensure that all university graduates are environmentally literate and responsible citizens. 4. Create programs to develop the capability of university faculty to teach environmental literacy to all undergraduate, graduate, and professional school students. 5. Set an example of environmental responsibility by establishing programs of resource conservation, recycling, and waste reduction at the universities. 6. Encourage the involvement of government (at all levels), foundations, and industry in supporting university research, education, policy formation, and information exchange in environmentally sustainable development. Expand work with nongovernmental organizations to assist in finding solutions to environmental problems. 7. Convene school deans and environmental practitioners to develop research, policy, information exchange programs, and curricula for an environmentally sustainable future. 8. Establish partnerships with primary and secondary schools to help develop the capability of their faculty to teach about population, environment, and sustainable development issues. 9. Work with the UN Conference on Environmental and Development, the UN Environment Programme, and other national and international organizations to promote a worldwide university effort toward a sustainable future. 10. Establish a steering committee and a secretariat to continue this momentum and inform and support each other's efforts in carrying out this declaration.

14

7.4 Richtlijnen Copernicus charter 1. Institutional commitment: Universities shall demonstrate real commitment to the principle and practice of environmental protection and sustainable development within the academic milieu. 2. Environmental ethics: Universities shall promote among teaching staff, students and the public at large sustainable consumption patterns and an ecological lifestyle, while fostering programmes to develop the capacities of the academic staff to teach environmental literacy. 3. Education of university employees: Universities shall provide education, training and encouragement to their employees on environmental issues, so that they can pursue their work in an environmentally responsible manner. 4. Programmes in environmental education: Universities shall incorporate an environmental perspective in all their work and set up environmental education programmes involving both teachers and researchers as well as students - all of whom should be exposed to the global challenges of environment and development, irrespective of their field of study. 5. Interdisciplinarity: Universities shall encourage interdisciplinary and collaborative education and research programmes related to sustainable development as part of the institution's central mission. Universities shall also seek to overcome competitive instincts between disciplines and departments. 6. Dissemination of knowledge: Universities shall support efforts to fill in the gaps in the present literature available for students, professionals, decision-makers and the general public by preparing information didactic material, organizing public lectures, and establishing training programmes. They should also be prepared to participate in environmental audits. 7. Networking: Universities shall promote interdisciplinary networks of environmental experts at the local, national, regional and international levels, with the aim of collaborating on common environmental projects in both research and education. For this, the mobility of students and scholars should be encouraged. 8. Partnerships: Universities shall take the initiative in forging partnerships with other concerned sectors of society, in order to design and implement coordinated approaches, strategies and action plans.

15

7.5 Vragenlijst duurzaamheid/MVO aan de Europese universiteiten

- Definitie duurzaamheid (volgens de Verenigde Naties) “Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”

- Definitie maatschappelijk verantwoord ondernemen (volgens MVO Vlaanderen) “Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een continu verbeteringsproces waarbij ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, milieu- en sociale overwegingen op een geïntegreerde manier in de gehele bedrijfsvoering opnemen, waarbij overleg met de stakeholders, of belanghebbenden, van de onderneming deel uitmaakt van dit proces.” ------

Naam: E-mailadres: ______

Positie in de instelling: ______

Instelling: ______

1. Heeft uw instelling een specifiek beleid voor het bouwen van een ecologisch duurzame toekomst? ( ) Weet het niet ( ) Ja ( ) Neen

2. a) Is duurzaamheid / MVO opgenomen in de visie van de instelling? ( ) Weet het niet (ga naar punt C) ( ) Ja ( ) Neen (ga naar punt C)

b) Sinds wanneer? ( ) Weet het niet ( ) Vóór 1990 ( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010

16

c) Is duurzaamheid / MVO opgenomen in de missie van de instelling? ( ) Weet het niet (ga naar punt E) ( ) Ja ( ) Neen (ga naar punt E)

d) Sinds wanneer? ( ) Weet het niet ( ) Vóór 1990 ( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010

e) Is duurzaamheid / MVO opgenomen in de strategie van de instelling? ( ) Weet het niet (ga naar vraag 3) ( ) Ja ( ) Neen (ga naar vraag 3)

f) Sinds wanneer? ( ) Weet het niet ( ) Vóór 1990 ( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010

g) Welke van volgende aspecten is opgenomen in de strategie? ( ) Economisch ( ) Milieu ( ) Sociaal ( ) Werkomstandigheden ( ) Mensenrechten ( ) Product verantwoordelijkheid

3. a) Is er rapportering omtrent duurzaamheid/MVO? ( ) Weet het niet (ga naar punt C) ( ) Ja ( ) Neen (ga naar punt C)

b) Wanneer ging dit van start? ( ) Weet het niet ( ) Vóór 1990

17

( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010

4. Communicatie betreffende nieuwe initiatieven in het gebied van duurzaamheid / MVO gebeurt (meerdere antwoorden zijn mogelijk) ( ) Niet ( ) Enkel tussen mensen van de instelling die actief betrokken zijn met duurzaamheid / MVO ( ) Personeel krijgt informatie over duurzaamheid / MVO aan de instelling ( ) Studenten krijgen informatie over duurzaamheid / MVO aan de instelling ( ) Via e-mail ( ) Via infoavonden ( ) Via brochure ( ) Andere:…………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………

5. Duurzame consumptie en een ecologische levensstijl worden aangemoedigd door de instelling bij volgende partijen: ( ) Wordt niet aangemoedigd ( ) Het personeel ( ) De studenten ( ) De omgeving in zijn geheel ( ) Andere:…………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………

6. Volgende stakeholders hebben inspraak in het MVO beleid van de instelling: ( ) Studenten ( ) Personeel ( ) Maatschappij en omgeving ( ) Industrie ( ) Overheid ( ) Andere:…………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………

7. Hebben studenten (ongeacht hun studiegebied) de kans vakken op te nemen m.b.t. milieu (vb. milieumanagement, duurzame economische ontwikkeling, bevolking en dergelijke)? ( ) Weet het niet

18

( ) Ja ( ) Neen

8. Voorziet de instelling onderwijs en training voor hun personeel omtrent milieukwesties zodat zij hun werk kunnen uitvoeren op een ecologisch verantwoorde manier? ( ) Weet het niet ( ) Ja ( ) Neen

9. a) Is er een specifieke dienst of afdeling binnen de instelling die verantwoordelijk is voor duurzaamheid / MVO? ( ) Weet het niet (ga naar vraag 10) ( ) Ja ( ) Neen (ga naar vraag 10)

b) Sinds wanneer? ( ) Weet het niet ( ) Vóór 1990 ( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010

c) Hoe ziet deze dienst/afdeling eruit? ( ) Geïntegreerde dienst/afdeling ( ) Verschillende diensten/afdelingen die elk een eigen taak uitvoeren. ( ) Andere:…………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………

10. Hoe beschouwt u uw positie met betrekking tot initiatieven/ politiek op vlak van duurzaamheid en MVO? ( ) Een leider ( ) Een volger ( ) Er is een goede afweging tussen leider en volger

11. a) Kent u het Copernicus charter (1993)? ( ) Ja ( ) Neen

19

b) Wanneer werd het Copernicus charter door uw instelling ondertekend? ( ) Weet het niet ( ) 1994 - 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010 ( ) Nog niet ondertekend

12. a) Kent u het verdrag van Talloires (1990)? ( ) Ja ( ) Neen

b) Wanneer werd het verdrag van Talloires door uw instelling ondertekend? ( ) Weet het niet ( ) 1990 - 1995 ( ) 1996 – 2000 ( ) 2001 – 2005 ( ) 2006 – 2010 ( ) Na 2010 ( ) Nog niet ondertekend

13. Organisaties: gelieve aan te duiden tot welke organisaties (i.v.m. duurzaamheid/MVO) de instelling behoort of met welke organisatie de instelling samenwerkt. ( ) International Association of Universities (IAU) ( ) United Nations Educational, Scientific, and Cultural Organization (UNESCO) ( ) Association of European institutions of higher education (EUA) ( ) European Association for International Education (EAIE) ( ) Global Reporting Initiative (GRI) ( ) The EU Emissions Trading System (ETS) ( ) International Sustainable Campus Network (ISCN) ( ) Verenigde Naties (VN) ( ) 10:10 campaign ( ) The Environmental Association for Universities and Colleges (EAUC) ( ) Andere:…………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………

20

14. a) Inspanningen omtrent het triple bottom line concept PEOPLE (wat de instelling doet op sociaal vlak t.o.v. zijn stakeholders) Hoe belangrijk (relatief t.o.v. elkaar) zijn volgende initiatieven in uw instelling (zet een kruisje bij wat past) Heel onbelangrijk neutraal belangrijk Heel Weet onbelangrijk belangrijk niet/ geen mening Ontwikkelingssamenwerking ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Internationalisering ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Initiatieven in verband met de ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) gender gap Stimuleren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met netwerken ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Hoe ver gevorderd is de implementatie van volgende initiatieven: Implementatie Eerste Halfweg Bijna Compleet Weet moet nog van stappen zijn al compleet niet/ start gaan compleet geen mening Ontwikkelingssamenwerking ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Internationalisering ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Initiatieven in verband met de ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) gender gap Stimuleren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met netwerken ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

21

b) Inspanningen omtrend het triple bottom line concept PLANET (alle initiatieven ten voordele van het milieu) Hoe belangrijk (relatief t.o.v. elkaar) zijn volgende initiatieven in uw instelling (zet een kruisje bij wat past) Heel onbelangrijk neutraal belangrijk Heel Weet onbelangrijk belangrijk niet/ geen mening Initiatieven omtrent duurzame architectuur (plaatsen van duurzame gebouwen of ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) renovatie)

Duurzaam omgaan met ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) energie Initiatieven omtrent verkeer (aanmoedigen gebruik van ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) fiets, carpoolsystemen) Afvalbeleid ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Milieubescherming ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Hoe ver gevorderd is de implementatie van volgende initiatieven: Implementatie Eerste Halfweg Bijna Compleet Weet moet nog van stappen zijn al compleet niet/ start gaan compleet geen mening Initiatieven omtrent duurzame architectuur (plaatsen van ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) duurzame gebouwen of renovatie) Duurzaam omgaan met energie ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Initiatieven omtrent verkeer (aanmoedigen gebruik van ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) fiets, carpoolsystemen) Afvalbeleid ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Milieubescherming ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

22

c) Inspanningen omtrent het triple bottom line concept PROFIT (het economisch voordeel die de maatschappij geniet ten gevolge van de acties van de instelling) Hoe belangrijk (relatief t.o.v. elkaar) zijn volgende initiatieven in uw instelling (zet een kruisje bij wat past) Heel onbelangrijk neutraal belangrijk Heel Weet onbelangrijk belangrijk niet/ geen mening Een aankoopbeleid om de regionale economie te ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) steunen

Politiek omtrent maatschappelijk ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) verantwoord investeren Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Hoe ver gevorderd is de implementatie van volgende initiatieven: Implementatie Eerste Halfweg Bijna Compleet Weet moet nog van stappen zijn al compleet niet/ start gaan compleet geen mening Een aankoopbeleid om de regionale economie te ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) steunen Politiek omtrent maatschappelijk ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) verantwoord investeren Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

23

15. a) Redenen/motivatiefactoren om duurzaamheid en MVO in te voeren in uw instelling. Duid aan wat past.

Helemaal niet Niet akkoord neutraal akkoord Helemaal Weet akkoord akkoord niet/ geen mening Besparingen ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Competitie met andere ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) universiteiten Ranking ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Reputatie van de instelling ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Verantwoordelijkheid t.o.v. ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) duurzaamheid opnemen Belangstelling van de ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) studenten Kwaliteitszorg ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Morele verplichting ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Financiering van onderzoek ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

b) Redenen waarom implementatie van duurzaamheid/MVO niet gemakkelijk verloopt. Duid aan wat past.

Helemaal Niet akkoord neutraal akkoord Helemaal Weet niet akkoord akkoord niet/ geen mening Administratieve overlast ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Gebrek aan incentives ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Gebrek aan financiële ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) middelen Gebrek aan motivatie ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Gebrek aan bewustzijn ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

24

Gebrek aan visie en ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. duurzame ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ontwikkeling Duurzame ontwikkeling wordt beschouwd als ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) radicaal Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

Andere: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( )

25

7.6 Deelnemende universiteiten gerangschikt per land Belgie University of Technology of Troyes Ghent University Cergy-Pontoise University Universiteit Antwerpen Vrije Universiteit Brussel IJsland Catholic University of Louvain University of Iceland

Cyprus Italië University of Nicosia University of Padua University of Ferrara Denemarken Ca’Foscari University of Venice University of Copenhagen Macedonië Duitstland South East European University University of Passau University of Kassel Nederland Carl von Ossietzky University of Oldenburg Free University Amsterdam University of Groningen Finland Tilburg University University of Tampere University of Turku Oekraïne University of Eastern Finland V.N. Karazin Kharkiv National University Aalto University Oostenrijk Frankrijk University of Salzburg University of Lorraine University of Bourgogne Roemenië University Paris 1 Pantheon-Sorbonne Petru Maior University Targu-Mures University of Nantes University Paris Ouest Nanterre - La Défense Spanje University of Orléans University of the Basque Country La Laguna University

26

Pompeu Fabra University Zwitserland University of Alicante University of Neuchâtel University of Zaragoza University of Fribourg Málaga University University of Lausanne Extremadura University University of Basel Autonomous University of Barcelona University of Bern Polytechnical University of Catalunya

Turkije Selcuk University

Verenigd Koninkrijk University of Essex University of Salford University of Strathclyde Uiversity of Oxford University of Greenwich Napier University University of Edinburgh University of Exeter King’s College London Cardiff Metropolitan University

Zweden KTH Royal Institute of Technology Stockholm University Chalmers University of Technology Linköping University Linnaeus University University West

27

7.7 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens land

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Ontwikkelingssamenwerking 3 2 4 4 3 3 Internationalisering 4 4 4 4 5 4 4 4 4

Initiatieven i.v.m. de gender gap 3 4 4 3 4 4 4 4 4 4 Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met 3 4 4 3 2 4 3 3 4 2 betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met netwerken 2 5 3 3 3 4 3 3 3 3 van milieudeskundigen

Voeding- en aankoopbeleid 1 3 2 4 3 3 3 3

7.8 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten gerangschikt per land

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Initiatieven omtrent duurzame 3 5 3 3 4 4 3 3 3 3 architectuur Duurzaam omgaan met energie 3 5 2 3 4 4 3 3 4 4

Initiatieven omtrent verkeer 3 3 3 3 3 4 3 3 4 3 Afvalbeleid 4 3 3 3 4 4 3 3 4 4 Milieubescherming 3 2 3 4 3 3 4 4

28

7.9 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens land

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Aankoopbeleid om regionale 2 1 3 3 2 3 economie te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 2 2 4 2 3 2 2 verantwoord investeren

7.10 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens land

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Besparingen + + + + + + + + + - Competitie met andere + + + + / / + + - universiteiten Ranking / / - / + + Reputatie van de + + + + + / + + + instelling Verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid + + + + + + + + + + opnemen Belangstelling van de + + + + + + + + + + studenten Kwaliteitszorg + + / + + + + Morele verplichting + + + + + + + + Financiering van / + / + + + / onderzoek

29

7.11 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens land

België Duitsland Finland Frankrijk Italië Nederland Spanje V.K. Zweden Zwitserland Administratieve + / + + overlast Gebrek aan incentives + / / + + + + Gebrek aan financiële + + + - + + + + + middelen Gebrek aan motivatie - - + - + + + + Gebrek aan bewustzijn - + + / / + + Gebrek aan visie en / / - + - + / - prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO + / + + - DO wordt beschouwd - - - - - als radicaal

30

7.12 Deelnemende universiteiten gerangschikt per regio Noord-Europa University of Passau University of Tampere University of Kassel University of Turku Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of Eastern Finland University of Lorraine Aalto University University of Bourgogne University of Copenhagen University Paris 1 Pantheon-Sorbonne University of Iceland University of Nantes KTH Royal Institute of Technology University Paris Ouest Nanterre - La Défense Stockholm University University of Orléans Chalmers University of Technology University of Technology of Troyes Linköping University Cergy-Pontoise University Linnaeus University Free University Amsterdam University West University of Groningen University of Essex Tilburg University University of Salford University of Salzburg University of Strathclyde University of Neuchâtel Uiversity of Oxford University of Fribourg University of Greenwich University of Lausanne Napier University University of Basel University of Edinburgh University of Bern University of Exeter King’s College London Oost-Europa Cardiff Metropolitan University V.N. Karazin Kharkiv National University Petru Maior University Targu-Mures West-Europa Ghent University Zuid-Europa Universiteit Antwerpen University of Nicosia Vrije Universiteit Brussel University of Padua Catholic University of Louvain University of Ferrara Ca’Foscari University of Venice

31

South East European University Málaga University University of the Basque Country Extremadura University La Laguna University Autonomous University of Barcelona Pompeu Fabra University Polytechnical University of Catalunya University of Alicante Selcuk University University of Zaragoza

7.13 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens regio

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa Ontwikkelingssamenwerking 3 3 Internationalisering 4 4 4

Initiatieven i.v.m. de gender 4 4 4 gap Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 3 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 3 3 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 3 3

7.14 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens regio

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa

Initiatieven omtrent 3 3 3 duurzame architectuur Duurzaam omgaan met 3 3 3 energie Initiatieven omtrent 3 3 3 verkeer Afvalbeleid 3 4 4 Milieubescherming 3 3 3

32

7.15 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens regio

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa

Aankoopbeleid om regionale economie te 2 3 3 steunen Politiek omtrent maatschappelijk 2 2 3 verantwoord investeren

7.16 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens regio

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa Besparingen + + +

Competitie met andere + + + universiteiten Ranking + / +

Reputatie van de + + + instelling Verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid + + + opnemen Belangstelling van de + + + studenten Kwaliteitszorg + + + Morele verplichting + + +

Financiering van + / + onderzoek

33

7.17 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens regio

Noord-Europa West-Europa Zuid-Europa

Administratieve + + + overlast Gebrek aan incentives + + +

Gebrek aan financiële + + + middelen Gebrek aan motivatie + + + Gebrek aan bewustzijn / - -

Gebrek aan visie en / - - prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO + / + DO wordt beschouwd - - - als radicaal

7.18 Deelnemende universiteiten gerangschikt per rappel Eerste rappel Universiteit Antwerpen Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of Copenhagen Aalto University University of Turku University of Padua University of Lorraine South East European University University of Ferrara Petru Maior University Targu-Mures Ca’Foscari University of Venice Pompeu Fabra University University of Groningen Polytechnical University of Catalunya Tilburg University Napier University University of the Basque Country Linnaeus University Extremadura University University West Uiversity of Oxford University of Fribourg University of Greenwich University of Lausanne University of Basel

Tweede rappel Derde rappel Ghent University Vrije Universiteit Brussel

34

Catholic University of Louvain Chalmers University of Technology University of Passau University of Neuchâtel University of Tampere University of Eastern Finland Vierde rappel University of Bourgogne University of Nicosia University of Orléans University of Kassel University of Technology of Troyes University Paris 1 Pantheon-Sorbonne Cergy-Pontoise University University of Nantes V.N. Karazin Kharkiv National University University Paris Ouest Nanterre - La Défense University of Salzburg University of Iceland La Laguna University Free University Amsterdam Autonomous University of Barcelona University of Alicante Selcuk University University of Zaragoza University of Salford Málaga University University of Edinburgh University of Essex University of Exeter University of Strathclyde Cardiff Metropolitan University King’s College London KTH Royal Institute of Technology Linköping University Stockholm University University of Bern

35

7.19 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens rappel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel Ontwikkelingssamenwerking 3 3 3 3 Internationalisering 4 4 4 4

Initiatieven i.v.m. de gender 4 4 4 4 gap Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 3 3 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 3 3 3 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 3 3

7.20 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens rappel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel

Initiatieven omtrent 3 3 3 4 duurzame architectuur Duurzaam omgaan met 4 3 3 4 energie Initiatieven omtrent verkeer 3 3 3 3 Afvalbeleid 3 3 4 4 Milieubescherming 3 3 3 4

36

7.21 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens rappel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel

Aankoopbeleid om regionale 3 2 2 2 economie te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 3 2 2 2 verantwoord investeren

7.22 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens rappel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel Besparingen + + + +

Competitie met + + + andere universiteiten Ranking + + +

Reputatie van de + + + + instelling Verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid + + + + opnemen Belangstelling van de + + + + studenten Kwaliteitszorg + + + + Morele verplichting + + + +

Financiering van + + + + onderzoek

37

7.23 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens rappel

1e rappel 2e rappel 3e rappel 4e rappel

Administratieve + + + + overlast Gebrek aan incentives + + - +

Gebrek aan financiële + + + + middelen Gebrek aan motivatie - + - + Gebrek aan bewustzijn + / -

Gebrek aan visie en - - + prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO + + - +

DO wordt beschouwd - - - - als radicaal

7.24 Deelnemende universiteiten gerangschikt per respondent Milieu respondent University of Iceland Ghent University Ca’Foscari University of Venice Universiteit Antwerpen University of Ferrara Vrije Universiteit Brussel Free University Amsterdam Catholic University of Louvain University of Groningen University of Nicosia Tilburg University University of Copenhagen University of Salzburg University of Kassel University of the Basque Country Carl von Ossietzky University of Oldenburg La Laguna University University of Tampere Málaga University Aalto University Extremadura University University of Lorraine Autonomous University of Barcelona University of Bourgogne University of Salford University Paris 1 Pantheon-Sorbonne University of Strathclyde University of Nantes Uiversity of Oxford Cergy-Pontoise University University of Greenwich

38

Napier University University of Padua University of Edinburgh South East European University University of Exeter V.N. Karazin Kharkiv National University KTH Royal Institute of Technology Petru Maior University Targu-Mures Stockholm University Pompeu Fabra University Linköping University University of Alicante Linnaeus University University of Zaragoza University West Polytechnical University of Catalunya University of Lausanne Selcuk University University of Basel University of Essex King’s College London Niet-milieu respondent Cardiff Metropolitan University University of Passau Chalmers University of Technology University of Turku University of Neuchâtel University of Eastern Finland University of Fribourg University Paris Ouest Nanterre - La Défense University of Bern University of Orléans University of Technology of Troyes

7.25 Deelnemende universiteiten gerangschikt per grootte Klein University West Vrije Universiteit Brussel University of Neuchâtel University of Nicosia University of Fribourg University of Passau Carl von Ossietzky University of Oldenburg Middelgroot University of Technology of Troyes University of Tampere Cergy-Pontoise University University of Orléans South East European University University of Iceland Petru Maior University Targu-Mures Ca’Foscari University of Venice University of Essex Tilburg University Chalmers University of Technology V.N. Karazin Kharkiv National University

39

University of Salzburg Extremadura University Pompeu Fabra University University of Salford Napier University University of Strathclyde University of Exeter Uiversity of Oxford KTH Royal Institute of Technology University of Greenwich Linköping University King’s College London Linnaeus University Cardiff Metropolitan University University of Lausanne University of Basel Heel groot University of Bern Ghent University University of Copenhagen Groot University of Lorraine Universiteit Antwerpen University Paris 1 Pantheon-Sorbonne Catholic University of Louvain University of Nantes University of Kassel University Paris Ouest Nanterre - La Défense University of Turku University of Padua University of Eastern Finland University of the Basque Country Aalto University Málaga University University of Bourgogne University of Zaragoza University of Ferrara Autonomous University of Barcelona Free University Amsterdam Polytechnical University of Catalunya University of Groningen Selcuk University La Laguna University University of Edinburgh University of Alicante Stockholm University

40

7.26 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens grootte

klein middelgroot groot Heel groot Ontwikkelingssamenwerking 2 3 3 3 Internationalisering 4 4 4 4

Initiatieven i.v.m. de gender 4 4 3 4 gap Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 3 3 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 3 3 3 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 2 3 3

7.27 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens grootte

klein middelgroot groot Heel groot Initiatieven omtrent duurzame 3 3 3 3 architectuur Duurzaam omgaan 4 3 3 3 met energie Initiatieven omtrent 3 3 3 3 verkeer Afvalbeleid 4 4 3 3 Milieubescherming 3 3 3 3

41

7.28 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens grootte

klein middelgroot groot Heel groot Aankoopbeleid om regionale economie 2 2 2 3 te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 2 2 2 3 verantwoord investeren

7.29 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens grootte

Klein Middelgroot Groot Heel groot Besparingen + + + +

Competitie met + - + + andere universiteiten Ranking / / + +

Reputatie van de + + + + instelling Verantwoordelijkheid + + + + t.o.v. duurzaamheid opnemen

Belangstelling van de + + + + studenten Kwaliteitszorg / + + + Morele verplichting + + + +

Financiering van / / + + onderzoek

42

7.30 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens grootte

Klein Middelgroot Groot Heel groot

Administratieve / + + + overlast Gebrek aan incentives + / + +

Gebrek aan financiële + + + + middelen Gebrek aan motivatie + - + + Gebrek aan bewustzijn + - / -

Gebrek aan visie en / - + - prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO - + + +

DO wordt beschouwd - - - - als radicaal

7.31 Deelnemende universiteiten gerangschikt volgens ranking Top 150 University of Bern Ghent University Universiteit Antwerpen University of Copenhagen Aalto University University of Groningen University of Lorraine University of Oxford University of Iceland University of Edinburgh Tilburg University King’s College London Pompeu Fabra University Stockholm University Autonomous University of Barcelona University of Basel KTH Royal Institute of Technology Free University Amsterdam University of Exeter Catholic University of Louvain 300-500 150-300 Vrije Universiteit Brussel Chalmers University of Technology University of Tampere Cardiff Metropolitan University University of Turku University of Lausanne University of Eastern Finland

43

University of Padua University of Technology of Troyes University of Ferrara Cergy-Pontoise University University of the Basque Country Ca’Foscari University of Venice University of Zaragoza South East European University University of Essex V.N. Karazin Kharkiv National University University of Strathclyde University of Salzburg Linköping University Petru Maior University Targu-Mures University of Fribourg La Laguna University University of Alicante Geen ranking Málaga University University of Nicosia Extremadura University University of Passau Polytechnical University of Catalunya University of Kassel Selcuk University Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of Salford University of Bourgogne University of Greenwich University Paris 1 Pantheon-Sorbonne Napier University University of Nantes Linnaeus University University Paris Ouest Nanterre - La Défense University West University of Orléans University of Neuchâtel

44

7.32 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens ranking

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking Ontwikkelingssamenwerking 3 3 3 Internationalisering 4 4 4 3

Initiatieven i.v.m. de gender 4 4 4 4 gap Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 3 3 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 4 3 3 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 3 3 3

7.33 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens ranking

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking

Initiatieven omtrent 3 3 3 3 duurzame architectuur Duurzaam omgaan met 3 3 3 3 energie Initiatieven omtrent verkeer 3 3 3 3 Afvalbeleid 4 4 4 3 Milieubescherming 4 3 3 3

45

7.34 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten geordend op ranking

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking

Aankoopbeleid om regionale 3 3 2 2 economie te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 3 3 2 2 verantwoord investeren

7.35 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens ranking

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking Besparingen + + + +

Competitie met / + + + andere universiteiten Ranking + / / +

Reputatie van de + + + + instelling Verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid + + + + opnemen Belangstelling van de + + + + studenten Kwaliteitszorg + + + Morele verplichting + + + +

Financiering van + / / + onderzoek

46

7.36 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens ranking

Top 150 150-300 300-500 Geen ranking

Administratieve + + - + overlast Gebrek aan incentives + + + +

Gebrek aan financiële + + + + middelen Gebrek aan motivatie + - - + Gebrek aan bewustzijn - + +

Gebrek aan visie en / + + - prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO / + +

DO wordt beschouwd - - - - als radicaal

7.37 Deelnemende universiteiten gerangschikt volgens leiderspositie Leiders Extremadura University University of Copenhagen Selcuk University University of Tampere University of Essex University Paris Ouest Nanterre - La Défense University West Tilburg University University of Basel University of Alicante Autonomous University of Barcelona Goed gemiddelde tussen leider en University of Greenwich volger Linköping University Ghent University Linnaeus University Universiteit Antwerpen University of Lausanne Vrije Universiteit Brussel Catholic University of Louvain Volgers University of Nicosia Cergy-Pontoise University University of Passau Pompeu Fabra University University of Kassel Málaga University University of Turku

47

University of Eastern Finland geen respons Aalto University Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of Lorraine University of Technology of Troyes University of Bourgogne University of Iceland University Paris 1 Pantheon-Sorbonne University of Padua University of Nantes University of Ferrara University of Orléans South East European University Ca’Foscari University of Venice University of Groningen Free University Amsterdam V.N. Karazin Kharkiv National University University of Salzburg Petru Maior University Targu-Mures La Laguna University University of the Basque Country University of Zaragoza Polytechnical University of Catalunya University of Salford University of Strathclyde Uiversity of Oxford University of Edinburgh Napier University University of Exeter King’s College London Stockholm University Cardiff Metropolitan University Chalmers University of Technology KTH Royal Institute of Technology University of Fribourg University of Neuchâtel University of Bern

7.38 Deelnemende universiteiten gerangschikt volgens type universiteit Publiek Aalto University Ghent University University of Lorraine Universiteit Antwerpen University of Bourgogne University of Copenhagen University Paris 1 Pantheon-Sorbonne University of Passau University of Nantes University of Kassel University of Orléans Carl von Ossietzky University of Oldenburg University Paris Ouest Nanterre - La Défense University of Tampere University of Technology of Troyes University of Turku Cergy-Pontoise University University of Eastern Finland University of Iceland

48

University of Padua Linköping University Tilburg University Linnaeus University V.N. Karazin Kharkiv National University University West University of Salzburg University of Lausanne University of the Basque Country University of Basel La Laguna University University of Bern University of Alicante University of Neuchâtel Pompeu Fabra University University of Fribourg University of Zaragoza Málaga University Andere Extremadura University Catholic University of Louvain Autonomous University of Barcelona Vrije Universiteit Brussel Polytechnical University of Catalunya University of Nicosia Selcuk University University of Ferrara University of Essex Ca’Foscari University of Venice University of Salford South East European University University of Strathclyde Free University Amsterdam Napier University University of Groningen University of Edinburgh Petru Maior University Targu-Mures University of Exeter Uiversity of Oxford King’s College London University of Greenwich Cardiff Metropolitan University Chalmers University of Technology KTH Royal Institute of Technology Stockholm University

7.39 Deelnemende universiteiten gerangschikt volgens jaar van oprichting Zeer jong Carl von Ossietzky University of Oldenburg Universiteit Antwerpen University of Eastern Finland University of Nicosia University of Lorraine University of Passau Aalto University University of Kassel University of Technology of Troyes

49

Cergy-Pontoise University Ca’Foscari University of Venice South East European University Free University Amsterdam University of the Basque Country V.N. Karazin Kharkiv National University Pompeu Fabra University University of Salford Málaga University University of Greenwich Extremadura University King’s College London Polytechnical University of Catalunya Cardiff Metropolitan University Selcuk University KTH Royal Institute of Technology Linnaeus University Chalmers University of Technology University West Stockholm University University of Bern jong University of Neuchâtel University of Tampere University of Fribourg University of Turku University of Orléans zeer oud University Paris Ouest Nanterre - La Défense Catholic University of Louvain University of Iceland University of Copenhagen Tilburg University University of Bourgogne Petru Maior University Targu-Mures University Paris 1 Pantheon-Sorbonne La Laguna University University of Nantes University of Alicante University of Padua University of Essex University of Ferrara Autonomous University of Barcelona University of Groningen Napier University University of Salzburg University of Exeter University of Zaragoza Linköping University University of Strathclyde Uiversity of Oxford oud University of Edinburgh Ghent University University of Lausanne Vrije Universiteit Brussel University of Basel

50

7.40 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Zeer jong jong oud Zeer oud Ontwikkelingssamenwerking 2 3 3 4 Internationalisering 3 4 4 4

Initiatieven i.v.m. de gender 3 4 4 4 gap Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s 3 4 3 3 met betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met 3 3 3 3 netwerken van milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 3 3 3

7.41 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Zeer jong jong oud Zeer oud

Initiatieven omtrent 3 3 3 3 duurzame architectuur Duurzaam omgaan met 3 3 3 3 energie Initiatieven omtrent verkeer 3 3 3 3 Afvalbeleid 3 4 4 4 Milieubescherming 2 3 4 3

51

7.42 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Zeer jong jong oud Zeer oud

Aankoopbeleid om regionale 3 2 2 3 economie te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 2 2 2 3 verantwoord investeren

7.43 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Zeer jong jong oud Zeer oud Besparingen + + + +

Competitie met + - + - andere universiteiten Ranking + / + /

Reputatie van de + + + + instelling Verantwoordelijkheid t.o.v. duurzaamheid + + + + opnemen Belangstelling van de + + + + studenten Kwaliteitszorg + + + + Morele verplichting + + + +

Financiering van + / + + onderzoek

52

7.44 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens jaar van oprichting

Zeer jong jong oud Zeer oud

Administratieve + + + / overlast Gebrek aan incentives + / + +

Gebrek aan financiële + + + + middelen Gebrek aan motivatie + - + + Gebrek aan bewustzijn + + - -

Gebrek aan visie en + - - - prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO + / + -

DO wordt beschouwd - - - - als radicaal

7.45 Deelnemende universiteiten gerangschikt volgend eerste initiatieven Eerste initiatieven Cardiff Metropolitan University Ghent University Chalmers University of Technology University of Tampere Linköping University University of Bourgogne University of Lausanne University of Iceland University of Fribourg University of Ferrara Vrije Universiteit Brussel South East European University University of Kassel University of Groningen Stockholm University Pompeu Fabra University Autonomous University of Barcelona Latere initiatieven Polytechnical University of Catalunya Universiteit Antwerpen University of Essex Catholic University of Louvain Uiversity of Oxford University of Nicosia University of Edinburgh University of Copenhagen King’s College London University of Passau

53

Carl von Ossietzky University of Oldenburg University of the Basque Country University of Turku La Laguna University University of Eastern Finland University of Alicante Aalto University University of Zaragoza University of Lorraine Málaga University University Paris 1 Pantheon-Sorbonne Extremadura University University of Nantes Selcuk University University Paris Ouest Nanterre - La Défense University of Salford University of Orléans University of Strathclyde University of Technology of Troyes University of Greenwich Cergy-Pontoise University Napier University University of Padua University of Exeter Ca’Foscari University of Venice KTH Royal Institute of Technology Free University Amsterdam Linnaeus University Tilburg University University West V.N. Karazin Kharkiv National University University of Neuchâtel University of Salzburg University of Basel Petru Maior University Targu-Mures University of Bern

54

7.46 Belang en implementatie van initiatieven (people perspectief): universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Ontwikkelingssamenwerking 3 3 Internationalisering 4 4 Initiatieven i.v.m. gender gap 4 4 Stimuren onderwijs- en onderzoeksprogramma’s met 3 3 betrekking tot duurzame ontwikkeling Samenwerking aan milieuprojecten met netwerken van 3 3 milieudeskundigen Voeding- en aankoopbeleid 3 3

7.47 Belang en implementatie van initiatieven (planet perspectief): universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Initiatieven omtrent duurzame 3 3 architectuur Duurzaam omgaan met energie 3 3 Initiatieven omtrent verkeer 3 3 Afvalbeleid 4 4 Milieubescherming 4 3

7.48 Belang en implementatie van initiatieven (profit perspectief): universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Aankoopbeleid om regionale 3 2 economie te steunen Politiek omtrent maatschappelijk 3 2 verantwoord investeren

55

7.49 Overzicht motivatiefactoren, universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Besparingen + + Competitie met andere universiteiten + + Ranking + + Reputatie van de instelling + + Verantwoordelijkheid t.o.v. + + duurzaamheid opnemen Belangstelling van de studenten + + kwaliteitszorg + + Morele verplichting + + Financiering van onderzoek + +

7.50 Overzicht hindernissen, universiteiten ingedeeld volgens eerste initiatieven

Universiteiten die eerste Universiteiten die later initiatieven namen volgden Administratieve overlast - + Gebrek aan incentives + + Gebrek aan financiële middelen + + Gebrek aan motivatie - + Gebrek aan bewustzijn / + Gebrek aan visie en - + prioriteiten/leiderschap Verwarring i.v.m. DO + + DO wordt beschouwd als radicaal - -

56