Nr. 3392 17 februari STAATSCOURANT 2014 Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Besluit van 28 januari 2014, nr. 2014000197, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, en Smallingerland krachtens artikel 78 van de onteigeningswet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan onteigening uit kracht van een koninklijk besluit plaatsvinden voor de uitvoering van een inpassingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale Staten van Fryslân hebben Ons bij besluit van 23 januari 2013 verzocht om ten name van die provincie onroerende zaken ter onteigening aan te wijzen ter uitvoering van het inpassingsplan “De Centrale As”. Bij brief van 5 februari 2013, verzonden op 7 maart 2013, hebben Provinciale Staten van Fryslân het besluit aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Op 24 oktober 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân Ons schriftelijk te kennen gegeven wegens minnelijke verwerving niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsproce- dure met betrekking tot de mede in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken, aangeduid met de grondplannummers 20, 42, 43, 44, 45, 52, 74, 87, 88, 89, 91, 92, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 222, 223, 224, 236.1, 236.2, 260, 268, 271, 302, 303 en 304. Omdat het verzoek geen betrekking meer heeft op de bedoelde onroerende zaken zullen Wij die niet ter onteigening aanwijzen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, zijn begrepen in het inpassingsplan “De Centrale As” van de provincie Fryslân, verder te noemen: het inpassingsplan. Het inpassingsplan is op 23 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Fryslân. Het inpassingsplan is ten tijde van dit besluit onherroepelijk.

Aan de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Verkeer, Verkeer-Paden, Natuur-2, Bos, Groen-Singelbeplanting, Water-1, Leiding-Gas, Leiding- Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool en Leiding-Water toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken en gegevens in de periode van 28 juni 2013 tot en met 8 augustus 2013 in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland, ten kantore van het projectbureau De Centrale As te en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb hebben de burgemeesters van voornoemde gemeenten van het ontwerp koninklijk besluit en de terinzagelegging daarvan op 26 juni 2013 openbaar kennis gegeven in de huis-aan-huisbladen “Nieuwsblad van Noordoost Fryslân”, “Docku- mer Courant” en “Actief” en op 27 juni 2013 in het huis-aan-huisblad “Breeduit”. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 27 juni 2013, nr. 16927.

Verder heeft Onze Minister het ontwerpbesluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging, toegezonden aan belanghebbenden, waaronder begrepen de verzoeker om onteigening (hierna: de verzoeker). Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid tot het schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerp koninklijk besluit en op de mogelijkheid over hun zienswijze te worden gehoord.

1 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van de provinciale weg De Centrale As, inclusief de rondwe- gen en en de oostelijke rondweg Dokkum, een aantal verbindingswegen, fiets- en wandelverbindingen en de realisatie van verscheidene kunstwerken. Ook de verlegging van het Prinses Margrietkanaal maakt deel uit van het plan. Met de aanleg van de Centrale As wordt beoogd om in Noordoost-Fryslânde bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te verbeteren. Daarnaast wordt de aanleg van de Centrale As als voorwaarde gezien om tot een versterking te komen van de economische structuur in dit gebied. De weg wordt aangelegd als dubbelbaans autoweg vanaf Dokkum-Zuid tot aan de aansluiting met de N31-Nijegasterhoek. De beleidskeuzes en -documenten die ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van het inpassingsplan worden beschreven in de van het onteigeningsplan deel uitmakende zakelijke beschrijving.

De huidige wegverbinding N356/N913 Dokkum-Feanwâlden-Burgum-Nijega/Garyp is aangewezen als hoofdaansluiting van Noordoost-Fryslân. Deze verbinding is van groot belang voor een groot achterliggend gebied, onder andere richting Holwerd en het Lauwersmeergebied. De kwaliteit van deze wegverbinding is echter onvoldoende. Functie, inrichting en gebruik van de weg zijn niet met elkaar in overeenstemming. De drukke weg loopt dwars door diverse bebouwde kommen. Enerzijds leidt dit er toe dat de doorstroming van het verkeer onvoldoende is vanwege de snelheidsbeperkingen in de bebouwde kommen. Anderzijds leidt het drukke verkeer tot leefbaarheidsproblemen in de desbetreffende kernen, zoals geluidoverlast, barrièrewerking en verkeersonveiligheid. Ten einde bij te dragen aan het verbeteren van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in bedoelde kernen, is de inzet om het verkeer in Noordoost-Fryslân te bundelen op een goed ingerichte stroomweg, dat wil zeggen een dubbelbaans autoweg met een maximumsnelheid van 100 km/uur.

Door de aanleg van De Centrale As zullen vrijwel alle bestemmingen in Noordoost Fryslân binnen het 15-minutencriterium uit het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan 1999 komen te liggen: binnen 15 minuten moet men een stroomweg kunnen bereiken. Het verkeer zal vrij van congesties worden afgewikkeld. De keuze voor De Centrale As als hoogwaardig ingerichte stroomweg sluit aan bij het beginsel van Duurzaam Veilig dat vanaf 1997 als landelijk uitgangspunt wordt gehanteerd. In de door de verzoeker voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende regels, toelichting en verbeeldingen.

Om bedoelde werken en werkzaamheden volledig te kunnen realiseren, wenst de provincie Fryslân de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de in het onteigeningsplan begrepen onroe- rende zaken. De verzoeker heeft overleg gevoerd met de eigenaren van de onroerende zaken om deze zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Ten tijde van het verzoek was volgens verzoeker niet aannemelijk dat het minnelijk overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Provinciale Staten van Fryslân hebben besloten tot het onteigeningsverzoek om zo de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Met de realisering van het inpassingsplan wil de provincie Fryslân zo spoedig mogelijk na de verwerving van de in het onteigeningsverzoek begrepen onroerende zaken een aanvang nemen. De aanleg van De Centrale As wordt in fasen uitgevoerd. In september 2012 is een aanvang gemaakt met de aanleg van de rondweg Garyp, inclusief het halve klaverblad. De voltooiing van dit tracédeel is voorzien in 2014. Vervolgens wordt in november 2013 gestart met het tracédeel Dokkum tot aan de spoorweg Ljouwert-Groningen, dat naar verwachting medio 2015 gereed zal zijn. In het vierde kwartaal van 2013 zal worden gestart met het tracédeel Zomerweg tot en met het aquaduct onder het Prinses Margrietkanaal aansluitende op het halve klaverblad ter hoogte van de rondweg Garyp. Realisatie van dit tracédeel is voorzien voor eind 2015. De uitvoering van de resterende tracédelen start in het eerste kwartaal van 2014. Medio 2016 zal De Centrale As geheel functioneel in gebruik zijn. Hiermee wordt aannemelijk gemaakt dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden, waarvoor wordt onteigend, gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Gedurende de periode waarin het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover bij Ons zienswijzen naar voren gebracht door: 1. de heer K.A. de Boer en mevrouw G. Jacobi, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteige- ningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie H, nrs. 419, 537, 804, 1880, 3244 en 2059 (grondplannummers 45, 52, 74, 89, 91 en 92), verder te noemen: reclamanten 1; 2. de heer R. Vlieger, mede-eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H, nrs. 517, 537 en 540 (grondplannum-

2 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 mers 198, 203 en 204), verder te noemen: reclamant 2; 3. de heer D. de Vries en mevrouw M. de Vries, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteige- ningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie H, nrs. 464, 470, 472, 476, 623 en 624 (grondplannummers 48, 49, 50, 51, 57 en 58) en de heer H. de Vries, pachter van de onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie H, nrs. 464, 470, 472, 476, 623 en 624 (grondplannummers 48, 49, 50, 51, 57 en 58), verder te noemen: reclamanten 3; 4. de heer S. van der Veen, eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie I, nrs. 478, 483, Hardegarijp, sectie H, nrs. 709, 721, 723, 800, 1483 en Veenwouden, sectie I, nr. 625 (grondplannummers 121, 122, 220, 227, 228, 240, 264, 350), verder te noemen reclamant 4; 5. Sonac Burgum B.V., beweerd eigenares van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroe- rende zaken, kadastraal bekend Oudega, sectie I, nrs. 503 (ged.), 521, 523, 524, 528, 593, 594, 595, 596, 597, 598 en 692 (ged.) (grondplannummers 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296 en 297), alsmede Sobel Best N.V., Vion Nederland B.V., Vion Ingredients Nederland (Holding) B.V., Rendac Burgum B.V., Rendac B.V., Rousselot B.V. en B.V. Varharex, beweerdelijk belanghebbenden met betrekking tot deze onroerende zaken, verder te noemen reclamanten 5; 6. de heer W. de Wit, eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroe- rende zaken, kadastraal bekend Akkerwoude, sectie N, nrs. 148 en 207, Dokkum, sectie D, nrs. 732, 733, 734, 739, 748 en 2165 (grondplannummers 21, 26.1, 26.2, 26.3 172, 173, 174, 175, 176, 180.1 en 180.2), verder te noemen reclamant 6; 7. de heer D. de Hoop en mevrouw A. de Hoop-Kooistra, eigenaren van de mede in het onteigenings- plan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H, nrs. 733 (ged.), 735 (ged.), 746 (ged.), 750 (ged.), 801(ged.), 810, 811, 813, 816, 880 (ged.) en 881 (ged.), (grondplan- nummers 232, 233.1, 233.2, 234, 235, 241, 243, 244, 245, 246, 257, 258), en de maatschap D. de Hoop, J.D. de Hoop en E.N.A. de Hoop-Kooistra, verder te noemen verder te noemen reclamanten 7; 8. de heer P. Hekstra, eigenaar van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Akkerwoude, sectie M, nrs. 1504 (ged.), 1505 (ged.)en 1506 (ged.), Veenwouden, sectie I, nrs. 200 (ged.), 201(ged.), 202, 203, 205, 206, 207 (ged.), 293 (ged.), 353 (ged.), 354 (ged.), 355 (ged.), 356 (ged.), 358 (ged.), 362 (ged.), 363 (ged.), 364 (ged.), 365 (ged.), 371 (ged.), 622 (ged.) en 623 (ged.) (grondplannummers 7, 8, 9, 305, 306, 307, 308, 310, 311, 312, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 341, 342, 343, 344, 346, 348 en 349), alsmede erfpachter van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Akkerwoude, sectie I, nrs. 181, 182 en 183 (grondplannummers 302, 303 en 304), verder te noemen reclamant 8; 9. de heer W. Alkema, van wie in de onderhavige procedure geen gronden ter onteigening behoeven te worden aangewezen, verder te noemen reclamant 9; 10. de heren R. en E.P. Wijmenga en mevrouw J. Wijmenga-Hakvoort, eigenaren van de mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie I, nrs. 466 (ged.), 477 (ged.), 1755 (ged.) en 1756 (ged.), Hardegarijp, sectie H, nrs. 246 (ged.), 502 (ged.), 503 (ged.), 507 (ged.), 508 (ged.), 520 (ged.), 534 (ged.), 535 (ged.), 608 (ged.), 641, 642 (ged.), 643 (ged.), 644 (ged.), 1265 (ged.) en 1533 (ged.) (grondplannummers 119, 120, 162, 163, 189, 194, 195, 196, 197, 199, 200, 201, 209, 210, 211, 212, 213, 261, 265.1, 265.2) alsmede pachters van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie I, nummer 1760 en Hardegarijp, sectie H, nummer 536 (grondplannummers 165 en 202), en de maatschap R. en E.P. Wijmenga, verder te noemen reclamanten 10; 11. de heer J. Bosgra en mevrouw A. Hoekstra, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteige- ningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H, nrs. 602, 603 en 604 (grondplannummers 206, 207, 208),verder te noemen reclamanten 11; 12. de heer I.S. van der Veen, eigenaar van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie I, nrs. 10, 14 en 15 (grondplannummers 108, 109 en 110), verder te noemen reclamant 12; 13. de heer L. van der Weg en mevrouw E. Weening, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H, nrs. 660, 661, 662 en 664 (grondplannummers 214, 215, 216 en 217), verder te noemen reclamanten 13; 14. TenneT TSO B.V., gerechtigde met betrekking tot de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H nrs. 864 en 866 (grondplan- nummers 254 en 255), verder te noemen reclamante 14 en 15. de heer J. Algra en mevrouw T. Ytsma, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteigenings- plan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Bergum, sectie I, nummer 581 en Hardegarijp, sectie H, nrs. 839, 857, 858 en 86 (grondplannummers 124, 250, 252, 253, 255) alsmede de heer F. Algra en mevrouw F. Witzenburg, eigenaren van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken, kadastraal bekend Hardegarijp, sectie H, nrs. 864 en 867 (grondplan- nummers 254 en 256), verder te noemen reclamanten 15.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld over hun zienswijzen te worden gehoord. Tijdens de hoorzitting die op 5 septem-

3 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 ber 2013 te Burgum is gehouden, hebben de reclamanten 3, 7, 8, 9, 10, 12, 13 en 15 van deze gelegen- heid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Reclamanten 1 voeren in hun zienswijze het volgende aan.

Op 7 mei 2013 is er een bespreking geweest met verzoeker. Toen is toegezegd dat de minnelijk bereikte overeenstemming voor de zomervakantie van 2013 via de notaris zou worden afgewikkeld. In verband daarmee is de noodzaak tot onteigening niet aanwezig en is het onteigeningsverzoek prematuur.

De zienswijze van reclamanten 1 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Gebleken is dat de verzoeker inderdaad met reclamanten in het kader van de minnelijke onderhande- lingen overeenstemming heeft bereikt over de eigendomsoverdracht van de benodigde perceelge- deelten. De verzoeker heeft Ons bij de hiervoor vermelde brief van 24 oktober 2013 bevestigd dat de eigendomsoverdracht ook notarieel verleden is. De zienswijze behoeft hier daarom geen bespreking meer.

Reclamant 2 voert in zijn zienswijze het volgende aan.

Reclamant kan niet instemmen met het aanbod van de verzoeker tot aankoop van 00.73.86 ha grond voor de aanleg van het werk vanwege de aantasting van zijn bestaansrecht. Ter toelichting wijst reclamant op een door hem reeds op 5 april 2011 bij de verzoeker ingediend bezwaarschrift, waarvan hij in het kader van de eerder gevoerde onteigeningsprocedure ook een versie aan Onze Minister heeft gestuurd. Reclamant stelt zich daarin op het standpunt dat de verzoeker zijn gehele bedrijf met opstallen dient aan te kopen, in ruil waarvoor hij een ander bedrijf met grond terug moet krijgen. Reclamant verzoekt thans toestemming om de zaak zo spoedig mogelijk met verzoeker uit te werken. Daarbij is daadwerkelijk haast geboden, aangezien er ter plaatse naar zijn mening niet meer te leven valt.

De zienswijze van reclamant 2 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Naar aanleiding van de omstandigheid dat reclamant niet kan instemmen met het aanbod van de verzoeker gericht op de aankoop van de oppervlakte van 00.73.86 ha merken Wij op dat de onteige- ningswet belanghebbenden ingevolge artikel 40 een volledige schadeloosstelling waarborgt. De hoogte en de wijze van berekening daarvan staan in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure echter niet ter beoordeling, aangezien de bepaling van de schadeloosstelling is voorbehouden aan de onteigeningsrechter in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Voor het overige is Ons uit de overgelegde stukken, waar onder de door reclamant genoemde brief van 5 april 2011, gebleken dat deze zich in het gevoerde minnelijk overleg consequent op het standpunt heeft gesteld dat de verzoeker zijn gehele bedrijf dient aan te kopen. Tevens heeft reclamant het standpunt ingenomen dat hem als vervangend object een locatie te , ter grootte van 350 hectare, dient te worden aangeboden. De verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de aankoop van het gehele bedrijf van reclamant niet noodzakelijk is voor de realisering van de Centrale As en de aankoop en aanbieding van de door reclamant vermelde locatie te Ryptsjerk, al dan niet in totale omvang, in geen verhouding staat tot de van hem benodigde oppervlakte. Daarover merken Wij op, dat de onteigeningswet niet verplicht tot het aanbieden van compensatiegrond of vervangende grond. Dit neemt echter niet weg dat de mogelijkheid tot grondruil kan worden betrokken bij het minnelijk overleg en dat de wijze waarop in dat overleg wordt onderhandeld over mogelijke ruiling of aanbieding van vervangende gronden mede bepalend kan zijn voor het antwoord op de vraag of serieuze pogingen zijn ondernomen om tot de minnelijke verwerving van de in het onteigeningsver- zoek begrepen gronden te komen. In dat verband is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat de verzoeker zich tegenover reclamant bereid heeft verklaard tot de aankoop van vervangende gronden aan de overzijde van de bij de locatie van reclamant gelegen weg. Zoals hiervoor weergegeven heeft reclamant zich echter steeds op het standpunt gesteld dat de verzoeker alleen de specifiek door hem vermelde locatie ter compensatie dient aan te bieden. Naar Ons oordeel heeft de verzoeker in dat licht mogen besluiten tot zijn verzoek tot aanwijzing ter onteigening om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Voor zover reclamant van mening mocht zijn dat zijn onroerende zaken geheel ter onteigening moeten worden aangewezen, merken Wij op dat deze zaken met een opper- vlakte van in totaal 00.73.86 hectare betrokken zijn in het inpassingsplan. Ingevolge artikel 77, eerste lid, onder ten eerste, van de onteigeningswet kan uitsluitend dit gedeelte ter onteigening worden aangewezen.

Voor zover reclamant de keuze voor de aanleg van de Centrale As ter discussie stelt, alsmede de wijze

4 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 waarop het inpassingsplan tot stand is gekomen, overwegen Wij dat deze gronden van planologische aard zijn en niet in onderhavige procedure aan de orde kunnen komen maar uitsluitend ter beoorde- ling hadden kunnen staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

In hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 3 hebben hun zienswijzen bij afzonderlijke brieven naar voren gebracht. Aangezien de zienswijzen gelijkluidend zijn, zullen Wij deze hier gezamenlijk behandelen. Reclamanten voeren het volgende aan. 1) Nu het minnelijk verwervingstraject zeer onzorgvuldig verloopt, is het ontwerpbesluit ten onrechte ter inzage gelegd. Bij brieven van 12 oktober 2012 heeft de verzoeker reclamanten aanbiedingen gedaan, waarbij hij verwijst naar het standpunt van de Kroon dat voorafgaand aan een verzoek tot onteigening een redelijke poging tot minnelijke verwerving moet worden ondernomen. Vervolgens komt de verzoeker met een aanbod gericht op de aankoop van alleen de gronden die onder de weg vallen. Daarnaast wordt medegedeeld dat reclamanten nader bericht zullen ontvangen over grondruiling. In de ogen van reclamanten is slechts een onvolledige bieding gedaan. Zij kunnen op basis daarvan geen weloverwogen beslissing over het bod nemen, omdat dit bod en de gevoerde gesprekken niet met elkaar overeenkomen. Tot op heden heeft de verzoeker namelijk alleen met reclamanten over ruiling van gronden gesproken. In een gesprek op 26 juni 2012 hebben recla- manten enkele onderhandelingspunten met betrekking tot de ruiling besproken op basis waarvan zij van mening zijn dat minnelijke verwerving van de gronden voor de aanleg van het werk mogelijk moet worden geacht. De van de zijde van verzoeker aanwezige vertegenwoordigers zagen aanknopingspunten om de ruiling nader te onderzoeken. Op 30 oktober 2012 heeft reclamant D. de Vries nog een gesprek gehad met een vertegenwoordiger van de verzoeker en nogmaals werd gezegd dat de voorgestelde ruiling een zeer goed begaanbare weg zou zijn om de gronden in der minne te kunnen verwerven. Men wilde zelfs voor het eind van november een gesprek met reclamanten om verder te praten over de ruiling. In 2013 hebben overleggen plaatsgevonden, waarin de uitgangspunten van een eventuele ruiling nader zijn besproken. Reclamanten ontvingen een brief van de verzoeker met een aanbod tot schadeloosstelling en een aanbod tot ruiling van gronden. In alle gesprekken die reclamanten in het kader van het minnelijk overleg met verzoeker hebben gevoerd is echter nooit over de schadeloosstelling gesproken, maar alleen over ruiling. Reclamanten hebben slechts twee keer een schriftelijk aanbod tot schadeloos- stelling gehad als zijnde een voldongen gegeven en dit terwijl partijen in de gevoerde gesprekken over de ruiling steeds dichter tot elkaar komen. Reclamanten zijn, wanneer ondanks het voor- gaande toch tot de aanwijzing van de gronden ter onteigening wordt overgegaan, van mening dat de verzoeker willens en wetens bezig is geweest om de minnelijke verwerving te laten mislukken. Aldus heeft de verzoeker niet zorgvuldig gehandeld. 2) De achter de huiskavel gelegen grond wordt onbereikbaar. Van de huiskavel blijft 95 are over, waardoor de weidegang van de koeien niet meer mogelijk is, omdat de Centrale As er dwars doorheen komt. Van de zijde van de verzoeker is gesteld dat het drijven van koeien gedoogd zal worden, maar de gemeente heeft hier een ander standpunt over. Er komt een ventweg en van daar mogen koeien straks over de Centrale As worden gedreven. Er is dan een vergunning nodig voor het regelmatig afzetten van de Centrale As. Dit leidt tot filevorming en is onwenselijk. Voor zover er moet worden omgereden hebben reclamanten nog geen onderbouwing van de omrijschade gezien. 3) Er is een hertaxatie uitgevoerd, maar reclamanten vermoeden dat gegevens uit de eerdere taxatie zijn gebruikt. Het feit dat de koeien niet meer naar huis gedreven konden worden was nog niet meegenomen in de hertaxatie. De verzoeker biedt een vergoeding aan voor de ondergrond op basis van liquidatie. In januari 2013 is schriftelijk meegedeeld dat de vergoeding op basis van reconstructie moest zijn. Onverwacht heeft de verzoeker gesteld dat de verplaatsing vrijwillig zou zijn. Reclamanten hadden echter nog steeds de indruk dat het reconstructie betrof. Na de tweede opname bleef verzoeker bij het standpunt dat de verplaatsing op basis van liquidatie is. Dit wordt niet beargumenteerd. Niet onderbouwd is waarom gekozen wordt voor liquidatie in plaats van reconstructie. Reclamanten is medegedeeld dat de bedrijfsvoering kan worden aangepast, maar dat is in hun situatie niet redelijk.

De zienswijzen van reclamanten 3 geven Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1 en 3) Het gestelde ziet in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk overleg. Ten aanzien daarvan overwegen Wij in de eerste plaats in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigen- dom moet proberen te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningspro- cedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter één van de eisen waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterst middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik

5 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 mag worden gemaakt als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is gekomen. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen ingevolge titel IV van de onteigeningswet in beginsel voldaan, indien vóór het verzoek tot aanwijzing ter onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving een begin is gemaakt en dat op het moment van het verzoekbesluit voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kunnen Wij tot onteigening besluiten om daarmee een tijdige uitvoering van het inpassingsplan zeker te stellen.

In de tweede plaats overwegen Wij in het algemeen dat de onteigeningswet – zoals eerder opgemerkt in de reactie op de zienswijze van reclamant 2 – niet verplicht tot het aanbieden van compensatie- grond of vervangende grond. Dit neemt niet weg dat de mogelijkheid tot grondruil kan worden betrokken bij het minnelijk overleg en dat de wijze, waarop in dat overleg wordt onderhandeld over mogelijke ruiling of aanbieding van gronden, mede bepalend kan zijn voor het antwoord op de vraag of serieuze pogingen zijn ondernomen om tot de minnelijke verwerving van de in het onteigeningsver- zoek begrepen gronden te komen.

Het voorgaande in aanmerking nemend, is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat partijen in de jaren 2005 tot en met 2010 enige malen overleg hebben gevoerd over onder meer de gevolgen van de aanleg van de Centrale As voor het bedrijf van reclamanten. Hierop heeft de verzoeker aan reclamant D. de Vries in 2011 drie schriftelijke biedingen gedaan. Het eerste bod wees reclamant bij brief van 28 januari 2011 af lettend op een in 2003 door hem ingediend plan tot ruiling van gronden, waardoor voor hem een aaneengesloten kavelblok aan de Skepersloane te Garyp zou kunnen ontstaan. Partijen hebben hierover op 29 juni 2011 overleg gevoerd, waarbij drie mogelijkheden voor het verdere verwervingstraject zijn besproken, namelijk de mogelijkheid tot verplaatsing van het bedrijf met nieuwbouw op een nader aan te duiden locatie, de mogelijkheid tot verkoop van de gronden die nodig zijn voor de aanleg van het werk, waarbij compensatie in grond zal plaatsvinden en de mogelijkheid tot verkoop van de gronden die nodig zijn voor de aanleg van het werk, waarbij volledige vergoeding in geld zal plaatsvinden. Reclamant heeft de verzoeker bij brief van 31 juli 2011 laten weten dat hij in het overleg van 29 juni 2011 duidelijk was geweest over zijn wens tot bedrijfsverplaatsing naar de door hem gewenste locatie. Ook nadien heeft reclamant een (gewijzigd) bod van de verzoeker afgewezen, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker zijn bedrijf moet doen verplaatsen naar een andere locatie.

De verzoeker heeft reclamant bij brief van 11 juni 2012 nogmaals een bod gedaan, gericht op de verwerving van de voor de uitvoering van het werk benodigde gedeelten. Op 29 juni 2012 heeft de verzoeker hierover met zowel reclamant D. de Vries als zijn zoon reclamant H. de Vries overleg gevoerd. Deze laatste bleek pachter te zijn geworden van de benodigde gronden. In dit overleg hebben reclamanten een ruilvoorstel gedaan, waarbij de verzoeker bepaalde gronden zou moeten aankopen en reclamanten grond van de verzoeker zouden kunnen kopen aan eerdergenoemde Skepersloane. Het overleg is 17 september 2012 voortgezet, waarbij onder meer ook de mogelijkheid tot grondruil verder is besproken. De verzoeker heeft reclamant gevraagd of hij bereid is tot verkoop van de gehele onroerende zaken met de grondplannummers 57 en 58. Bij brief van 12 oktober 2012 heeft de verzoeker reclamant D. de Vries een aanbod gedaan. In de toelichting bij dit aanbod heeft de verzoeker de besproken mogelijkheden tot grondruil geschetst en gesteld dat de door reclamant voorgestelde ruil van gronden binnen de projectorganisatie van verzoeker zal worden besproken. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoeker tevens reclamant H. de Vries een bod gedaan, gericht op de beëindiging van de pacht van de benodigde gedeelten. Reclamanten hebben de biedingen bij brieven van 7 en 8 november 2012 afgewezen, waarbij zij onder meer hebben gesteld dat de verplaatsing van het bedrijf de enige oplossing is. Ook een herzien aanbod van de verzoeker, gedaan bij brieven van 6 december 2012, hebben reclamanten afgewezen.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Wij merken in dat verband op, dat het overleg ruim voor het verzoekbesluit is gestart. In dat kader heeft de verzoeker reclamanten verschillende aanbiedingen gedaan, gericht op de aankoop van die gedeelten van de onroerende zaken van reclamanten die nodig zijn voor de realisering van het werk. Reclamanten hebben deze biedingen in verschillende brieven en overleggen afgewezen, waarbij zij zich op het standpunt hebben gesteld dat alleen een verplaatsing van de gehele bedrijf aan de orde kan zijn. Naar aanleiding daarvan zijn de mogelijkheden tot grondruil in het kader van het minnelijk overleg onderzocht, doch hierover hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek, teneinde de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit op een aantal momenten hebben voortgezet, waarbij met name (verder) is gesproken over ruiling van gronden. Bij brief van 7 juni 2013 heeft de verzoeker reclamanten een nieuw aanbod gedaan. Partijen hebben hier wederom overleg over gevoerd, doch ook dit heeft nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken

6 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 op, dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigenings- procedure voorafgaat tussen partijen moet worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Het door reclamanten gestelde over de taxatie en het standpunt van de verzoeker wat betreft de wijze van berekening van de schadeloosstelling is financieel van aard. Gewezen wordt op hetgeen Wij hiervoor in reactie op de zienswijze van reclamant 2, onder ad 1, hebben opgemerkt over artikel 40 van de onteigeningswet.

Ad 2) Reclamanten hebben dit onderdeel van hun zienswijze eerst naar voren gebracht in de op 5 september 2013 gehouden hoorzitting. Wij merken in dit verband op dat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Awb zes weken bedraagt. Deze termijn vangt ingevolge het tweede lid aan met ingang van de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Het ontwerp heeft in dit geval, samen met de onteigeningsstukken, vanaf 28 juni 2013 ter inzage gelegen, zodat belanghebbenden tot en met 8 augustus 2013 de mogelijkheid hadden tot het naar keuze mondeling of schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen. Gelet hierop dient bedoeld onderdeel van de zienswijze buiten beschouwing te worden gelaten.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 4 voert in zijn zienswijze het volgende aan. 1) Reclamant bezit een tegen het plangebied gelegen agrarisch bouwblok. Zijn gronden worden door het inpassingsplan doorsneden, waardoor zijn huiskavel met inbegrip van het bouwblok wordt verkleind van 11.98.66 hectare tot 2.61.80 hectare. Om het agrarisch bouwblok zijn de gronden ingevolge het inpassingsplan bestemd als “Bos”. Hiermee wordt het bedrijf voor de toekomstige bedrijfsontwikkeling op slot gezet. Nu al moet reclamant om dezelfde aantallen dieren te kunnen houden zijn bouwblok vergroten. In de inpassingsplanprocedure heeft reclamant vergeefs aangevoerd dat hij graag de uitbreidingsmogelijkheden wil behouden. Hiermee is namelijk niets gedaan. In het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Tytsjerksteradiel zal mogelijk worden vastgelegd dat, wanneer het nog vast te stellen provinciaal beleid dat mogelijk maakt, uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven per geval via een partiële planherziening geregeld zal kunnen worden. Reclamant merkt op, dat het eigendomsrecht een sterk recht is. Wordt de eigendom verkocht of onteigend, dan is dat veelal onomkeerbaar en kan de voormalige eigenaar er geen rechten meer op doen gelden. Daarom verzoekt hij om de onteigening af te wijzen voor het gedeelte van 0.50.00 hectare van de onroerende zaak met grondplannummer 227, welk deel oostelijk van het bouwblok ligt en de bestemming “Bos” heeft gekregen. 2) Reclamant twijfelt aan de noodzaak en urgentie van de onteigening voor bosaanleg. De omvang van de bosaanleg staat los van het doel dat met het inpassingsplan wordt beoogd. De bereikbaar- heid, verkeersveiligheid en leefbaarheid worden door de aanleg van bos aan de zijde van het bouwblok van reclamantniet vergroot. Ook leidt de aanleg van bos niet tot een versterking van de economische structuur in het gebied. Een afscheiding voor de weg wordt niet betwist, de omvang van het bos, in eigendom te verkrijgen door de overheid, wel. 3) Reclamant doet een beroep op zelfrealisatie wat betreft het hiervoor aangeduide gedeelte ter grootte van 0.50.00 ha.

De zienswijze van reclamant 4 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1) Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant is van planologische aard en kan niet ter beoordeling staan in onderhavige procedure. Het gestelde had aan de orde kunnen komen in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Overigens merken Wij op, dat reclamant ook bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep heeft ingesteld tegen voormeld besluit van provinciale staten van Fryslân van 23 juni 2010 tot vaststelling van het inpassingsplan. De Afdeling heeft dit beroep bij haar uitspraak van 9 november 2011, in zaak nr. 201009220/1/R4 onge- grond verklaard, onder meer omdat reclamant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden die hij moet afstaan voor de aanleg van een zogeheten ovonde noodzakelijk zijn voor de voortzetting van zijn grondgebonden bedrijf. Ook anderszins heeft reclamant volgens de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn bedrijf ter plaatse niet kan voortzetten. Aan het gestelde over het bestemmingsplan van de gemeente Tytsjerkstradiel moet hier voorbij worden gegaan, aangezien dit buiten het inpassingsplan valt.

Ad 2) Met betrekking tot de noodzaak en urgentie van de onteigening voor de bosaanleg merken Wij op dat de gronden van reclamant in de eerste plaats en in hoofdzaak noodzakelijk zijn voor de aanleg van de al vermelde ovonde, ten westen van het bestaande kruispunt . Uit de toelichting bij het inpassingsplan blijkt, dat ter plaatse de aansluiting van de Centrale As met de rondweg Hardega-

7 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 ryp wordt gerealiseerd in de vorm van een ongelijkvloerse kruising met twee viaducten en met op- en afritten volgens het Haarlemmermeer-principe. In de tweede plaats zijn de gronden van reclamant gedeeltelijk nodig voor de realisering van de bestemming “Bos”. Uit de toelichting bij het inpassings- plan blijkt dat deze bestemming ter plaatse bedoeld is om de aansluiting bij Quatrebras van een goede landschappelijke inpassing te voorzien. In het Landschapsplan De Centrale As van april 2010, dat deel uitmaakt van het inpassingsplan, is een ontwerp voor een goede landschappelijke inpassing van de ovonde gemaakt. Hiervoor is gezocht naar een uitgebalanceerde afwisseling tussen elzensingels en bosstroken. Deze afwisseling moet ervoor zorgen dat, zowel vanaf de Centrale As, als vanuit de omgeving de nadruk ligt op het landschap en niet op de infrastructuur. Het ontwerp is afgestemd op de situatie en op de plaats. Gelet hierop is de noodzaak en de urgentie van de onteigening naar Ons oordeel voldoende toegelicht.

Ad 3) Met betrekking tot het beroep van reclamant op het zelf realiseren van het bos op een gedeelte van de onroerende zaak met grondplannummer 227 merken Wij op dat hij dat niet naar voren heeft gebracht in het kader van het met de verzoeker voorafgaand aan de start van de onderhavige procedure gevoerde overleg. Eerst op 19 juni 2013 en derhalve ruim na de start van deze procedure heeft reclamant in een overleg met de verzoeker naar voren gebracht dat hij een gedeelte van het bos zelf zou willen realiseren. Daarbij heeft reclamant verder geen concreet plan overgelegd of zijn voornemen concreet toegelicht. Niet gebleken is dat reclamant in staat en bereid is om het bos in de door verzoeker gewenste zin zelf te realiseren. Reclamant kan zich er naar Ons oordeel daarom niet met vrucht op beroepen dat hij de bestemming zelf zal realiseren.

In hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 5 voeren in hun zienswijze het volgende aan. 1) Gelet op de lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken, gaat het onder meer om de eigendommen van Sonac Burgum B.V., welk vennootschap in de kadastrale registratie echter nog onder de naam Rendac Bergum B.V. staat ingeschreven. Sobel Best N.V., Vion Nederland B.V., Vion Ingredients Nederland (Holding) B.V., Rendac B.V., Rousselet B.V. en B.V. Varharex worden in de lijst niet genoemd en met deze vennootschappen is ook geen overleg gevoerd over de verwerving van de gronden en eventuele opstallen die nodig zijn voor de realisering van het werk. Er is daarom geen plaats voor de onteigening van de gronden die aan deze vennootschappen toebeho- ren. 2) Eerst op 12 oktober 2012 is aan Sonac Burgum B.V. een aanbod tot minnelijke verwerving gedaan. Hierover heeft onder meer op 11 januari 2013 overleg met ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeente Tytsjerkstradiel en verzoeker plaatsgevonden, waarbij in het bijzonder gesproken is over de wijze waarop de nadelige gevolgen van de voorgenomen verwerving kunnen worden opgehe- ven. Eerst per e-mailbericht van 10 juli 2013 is aan Sonac Burgum B.V. een (definitief) voorstel voorgelegd, waarop recentelijk in positieve zin is gereageerd. Nu nog overleg over minnelijke verwerving plaatsvindt, is niet voldaan aan het vereiste van het vooraf (zorgvuldig) voeren van minnelijk overleg. Een onteigeningsbesluit is daarom prematuur.

De zienswijze van reclamanten 5 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1) Ten aanzien van het alleen vermelden van Rendac Bergum B.V. in de lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken merken Wij op, dat gelet op artikel 79, onder 2°, aanhef en sub b, in deze lijst vermeld dienen te worden de namen van de eigenaren van de te onteigenen onroerende zaken volgens de basisregistratie kadaster. Uit de overgelegde stukken is Ons in dat verband gebleken dat Rendac Bergum B.V. als enig eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 286 tot en met 297 in deze registratie voorkomt. De lijst is dan ook conform voormeld voorschrift vastgesteld. Uit de overgelegde stukken is Ons voorts gebleken dat de verzoeker meerdere aanbiedin- gen aan Rendac Bergum B.V. als eigenares heeft gedaan om te komen tot de verwerving van de desbetreffende onroerende zaken. Hierop is steeds door of namens Sonac Burgum B.V. gereageerd en er is ook met vertegenwoordigers van deze vennootschap overleg over de biedingen gevoerd. Met betrekking tot de omstandigheid dat met de overige genoemde vennootschappen geen overleg heeft plaatsgevonden merken Wij het volgende op. De in onderhavige procedure betrokken en volgens de kadastrale registratie aan Rendac Bergum B.V. in eigendom toebehorende onroerende zaken liggen geheel buiten de locatie waarop de bedrijfsgebouwen gevestigd zijn waarin genoemde vennootschap- pen hun activiteiten ontplooien en waartoe hun belang beperkt is. De benodigde onroerende zaken zijn feitelijk in gebruik als weiland of daarop zijn bosschages aanwezig. Nu uit de overgelegde stukken en het ter zake ingestelde onderzoek niet is gebleken dat de volgens reclamanten ten onrechte niet in het minnelijk overleg betrokken vennootschappen enige bedrijfsactiviteiten ontplooien op deze in de onteigening betrokken onroerende zaken, bestaat naar Ons oordeel voor deze vennootschappen geen grondgebonden belang bestaat. Uit dien hoofde behoefden de vennootschappen dan ook niet schadeloos te worden gesteld in verband met de voorgenomen onteigening. Naar Ons oordeel kan

8 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 daarom niet worden gesteld dat de bedoelde bedrijven in het overleg betrokken hadden moeten worden en een aanbod tot schadeloosstelling hadden moeten ontvangen. Dat dit anders zou liggen, is uit het met reclamante Sonac Burgum B.V. gevoerde overleg nooit gebleken en ook overigens nooit door of namens deze reclamante in het overleg medegedeeld.

Ad 2) Het gestelde ziet op het gevoerde minnelijk overleg. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in de eerste plaats in het algemeen hebben overwogen over het voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure te voeren overleg in de reactie op de zienswijze van reclaman- ten 3, onder ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend, is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat partijen in 2006 en 2007 contact hebben gehad over de verwerving van de gronden ten behoeve van de aanleg van de Centrale As. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft de verzoeker Sonac Burgum B.V. een eerste bod gedaan, gericht op aankoop van deze gronden, voor zover op dat moment althans benodigd voor de aanleg van het werk. Hierop heeft Sonac Burgum B.V. de verzoeker bij brief van 20 oktober 2008 bericht dat zij in principe bereid is om medewerking te verlenen aan de verkoop van de gronden. Nadien heeft de verzoeker Rendac Bergum B.V. bij brief van 21 januari 2011 een bod gedaan gericht op de aankoop van de benodigde en in onderhavige procedure betrokken gedeelten van de onroerende zaken. Partijen hebben hierover op verschillende momenten overleg gevoerd en contact gehad. Bij brieven van 12 oktober en 6 december 2012 heeft de verzoeker Rendac Bergum B.V. opnieuw biedingen gedaan. Sonac Burgum B.V. heeft de verzoeker naar aanleiding van de bieding van 12 oktober 2012 opnieuw laten weten dat zij bereid is om medewerking te verlenen aan de overdracht van de gronden, echter onder de voorwaarde dat haar bedrijfsvoering daardoor niet wordt geschaad en de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijf niet worden aangetast. Overleg hierover, waarbij gesproken is over een samenwerking in de vorm van een bestuursafspraak tussen de verzoeker, Sonac Burgum B.V. en de gemeente Tytsjerksteradiel, heeft echter niet tot overeenstemming geleid.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Aangezien Sonac Burgum B.V. eerst verder wilde onderhandelen, wanneer de uitbreidingsmogelijkhe- den van het bedrijf veilig gesteld zouden zijn, heeft de verzoeker zich eerst ingespannen om een ambtelijk akkoord met de gemeente Tytsjerksteradiel te bereiken over een aantal zaken. Hierna zijn de onderhandelingen voortgezet, doch ook deze hebben nog niet tot een oplossing geleid. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningspro- cedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 6 voert in zijn zienswijze het volgende aan.

Bij brief van 28 september 2012 is reclamant door de verzoeker geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot de onteigeningsprocedure. In een bespreking met een vertegenwoordiger van de verzoeker heeft deze medegedeeld dat geen recht kan worden ontleend aan eerdere besprekingen of toezeggingen in de voorgaande jaren. Het gehele proces van verwerving gericht op het voorkomen van onteigening is opnieuw en in feite weer vanaf de nulsituatie opgepakt. In februari 2013 heeft de verzoeker het minnelijk overleg eenzijdig stilgelegd, omdat eerst een onderzoek naar mogelijke staatssteun zou moeten plaatsvinden. Reclamant acht onbehoorlijk dat nu het wapen van onteigening wordt toegepast. Hij en zijn adviseurs hebben herhaaldelijk en vergeefs aangedrongen op voortgang van de onderhandelingen, doch de “stand still”-situatie met als motivering de vermeende “staats- steun” is door verzoeker gehandhaafd. De verzoeker is daarbij volledig voorbijgegaan aan artikel 17 van de onteigeningswet. Er dient altijd een redelijke termijn in acht te worden genomen en welke dat is, hangt van de omstandigheden af. De onderhandelingen in het minnelijke traject een half jaar stilleggen is aan te merken als een bijzondere omstandigheid en navenant de termijn aanpassen zou niet meer dan redelijk zijn. Nu de onteigening inzetten mist dan ook iedere grond. Reclamant is van oordeel dat de verzoeker ten koste van hem zeer onzorgvuldig heeft gehandeld en ernstig heeft gefaald in haar verantwoordelijkheid.

De zienswijze van reclamant 6 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Het gestelde ziet op het gevoerde minnelijk overleg. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen in de eerste plaats in het algemeen is overwogen over het voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure te voeren overleg in de reactie op de zienswijze van reclamanten 3, onder ad 1

9 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend, overwegen Wij met betrekking tot reclamant 6 het volgende.

In de jaren 2006 tot en met 2010 hebben partijen verschillende malen overleg gevoerd en contact gehad over de consequenties van de aanleg van de Centrale As voor het bedrijf van reclamant en de hem in eigendom toebehorende onroerende zaken. Na intensieve onderhandelingen hebben partijen toen een principeakkoord bereikt, waarbij het bedrijf zou worden verplaatst. Reclamant heeft echter uiteindelijk van deze mogelijkheid afgezien. Bij brief van 21 januari 2011 heeft de verzoeker reclamant een bod gedaan gericht op de aankoop van de op dat moment benodigde gedeelten van zijn onroe- rende zaken. Hierover is op een aantal momenten overleg gevoerd, waarbij ook gekeken is naar de mogelijkheid tot ruiling van gronden. Na overleg hierover heeft de verzoeker reclamant bij brief van 20 april 2011 gevraagd naar zijn standpunt over een vrijwillige kavelruil. Partijen hebben vervolgens in de periode van mei tot en met maart 2012 verder overleg gevoerd en contact gehad. Bij brief van 26 april 2012 heeft de verzoeker reclamant een gewijzigd bod gedaan, mede naar aanleiding van bij de gemeente Dantumadiel en het Waterschap Fryslân ingewonnen informatie over de mogelijkheden om te komen tot een bedrijfsverplaatsing. Partijen hebben hierover opnieuw op een aantal momenten overleg gevoerd. In verband met het uitblijven van overeenstemming heeft de verzoeker reclamant bij brieven van 12 oktober 2012 en 6 december 2012 opnieuw biedingen gedaan, gericht op de aankoop van de benodigde en in onderhavige procedure betrokken gedeelten van de onroerende zaken. Partijen hebben vervolgens in de periode november 2012 tot en met januari 2013 op verschillende momenten overleg gevoerd en elkaar over en weer brieven gestuurd, zonder dat overeenstemming is bereikt.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. In de periode maart tot begin september 2013 hebben partijen op verschillende momenten overleg gevoerd. Hieruit blijkt niet dat het overleg een half jaar heeft stilgelegen. Het voortgezette overleg heeft bovendien geleid tot een concept ruilovereenkomst, waarover partijen nog verder in gesprek zijn. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechte- lijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

In hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 7 voeren in hun zienswijze het volgende aan. 1) Tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak hebben reclamanten geprocedeerd over het provinciaal inpassingsplan. In die procedure hebben zij gepleit voor het opnemen van een veetunnel onder de Rijksstraatweg. Dit beroep is ongegrond verklaard. Daarbij lijkt het erop dat de Afdeling heeft laten meewegen dat voortzetting van de melkveehouderij zou kunnen geschieden op basis van alternatieven voor beweiding. Reclamanten kunnen daardoor echter niet voldoen aan hun contractuele verplichting met betrekking tot de weidegang van hun melkvee. De Afdeling heeft er in dit verband op gewezen dat de provincie de toezegging heeft gedaan dat geheel in de vergoe- ding van deze schade zal worden voorzien. 2) Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben reclamanten met hun bedrijfsadvi- seur een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de verzoeker. Reclamanten hadden verwacht dat van de kant van verzoeker een taxatierapport zou zijn opgesteld met als inzet de verplaatsing van het gehele bedrijf naar de zuidkant van de Rijksstraatweg. Van de kant van verzoeker werd echter meegedeeld dat de melkveehouderij aan de noordkant kan blijven. Reclamanten bestrijden dit ten stelligste, vinden dat de stellingen nergens op gebaseerd zijn en menen dat de taxatie onder valse voorwendselen heeft plaatsgevonden. Dat het bedrijf van reclamanten met slechts – een resterende – 13 hectare aan de noordkant zou kunnen worden voortgezet is niet nader toegelicht. Reclamanten wijzen op een ongewaarmerkte notitie van de branche-directeur van Agro bij Accon, waaruit dit zou blijken. De notitie is op 9 februari 2012 aangevuld, ofwel vervangen door een gewaarmerkte rapportage van 23 januari 2012. 3) Door de aanleg van de weg wordt het bedrijf van reclamanten doorsneden. Dit heeft zeer nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de gesplitste locaties van het bedrijf zal toenemen, de toegang naar deze locaties zal verkeerstechnisch gezien onveiliger zijn dan in de huidige situatie. In dit verband hebben reclamanten in de gehouden hoorzitting aangevoerd dat de maatschap dringend toe is aan de bouw van een nieuwe stal. Het bouwblok voor de nieuwe stal is door de Centrale As aangewezen als plek waar de toevoer van de Centrale As is gepland (tot aan de beukenhaag van de voortuin). Het is niet duidelijk, waarom dit zo gepland is. De overlast door licht, stof en lawaai zal toenemen. Ook heeft de maatschap aan de overkant van de weg 30 hectare grond in eigendom. De maatschap moet op basis van contractuele

10 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 verplichtingen aan de melkcoöperatie de koeien weidegang aanbieden en het bedrijfseconomische plan is erop gericht om tegen zo laag mogelijke kosten melk te produceren. Door de aanleg van de Centrale As wordt dit onmogelijk. De koeien zullen in het weideseizoen (van eind april tot eind september) in de spits over de weg van de stal naar de weide gebracht moeten worden en weer terug.

De zienswijze van reclamanten 7 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1, 2 en 3) Het door reclamanten gestelde is in hoofdzaak planologisch van aard en kan niet ter beoordeling staan in onderhavige procedure. Het gestelde had uitsluitend aan de orde kunnen komen in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Overigens merken Wij op dat, zoals ook uit de zienswijze blijkt, reclamanten bij de Afdeling bestuursrechtspraak beroep hebben ingesteld tegen voormeld besluit van provinciale staten van Fryslân tot vaststelling van het inpassingsplan. Voor zover hier van belang, heeft de Afdeling het beroep van reclamant D. de Hoop bij haar voormelde uitspraak ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen de bevestiging van verzoeker, gedaan ter zitting, dat geheel zal worden voorzien in de vergoeding van de schade die reclamant zal lijden door het niet kunnen voldoen aan de contractuele verplichtingen met betrekking tot het productieproces, dan wel de anderszins te lijden schade als gevolg van de ter plaatse aan te leggen rotonde en het ontbreken van de door reclamant bedoelde veetunnel. Voor zover reclamanten betogen dat de nu door verzoeker ten behoeve van de verwerving van de onroerende zaken geboden schadeloosstelling onvoldoende is, merken Wij op dat de hoogte en de wijze van berekening van deze schadeloosstelling in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat. De onteigeningswet waarborgt belanghebbenden een volledige schadeloosstelling. Gewezen kan worden op hetgeen wij over artikel 40 van de onteigeningswet hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 2, onder ad 1.

Voor zover reclamanten voorts betogen dat de verzoeker ten onrechte en op basis van onjuiste of nergens op gebaseerde argumenten heeft afgezien van een aanbod tot de gehele verplaatsing van het bedrijf, merken Wij op dat de onteigeningswet niet verplicht tot het aanbieden van compensatiegrond voor bijvoorbeeld bedrijfsvoering of herhuisvesting of oplossingen anderszins. Uitgangspunt is dat de wet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling (in geld) waarborgt. Hierbij wordt gewezen op hetgeen Wij in het algemeen en in de tweede plaats hebben overwogen over de wijze waarop in het overleg wordt onderhandeld over een mogelijke ruiling of aanbieding van gronden in reactie op de zienswijze van reclamanten 3, onder ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend, is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat partijen in het gevoerde minnelijk overleg hebben gesproken over de noodzaak tot compensatie in de vorm van vervangende grond en over bedrijfsverplaatsing. Zulks heeft onder meer op 25 juni 2012 geresulteerd in een aanbod van de verzoeker, waarbij deze uitge- gaan is van het behoud van de huidige bedrijfslocatie en reconstructie van de landerijen in de bedrijfsvoering die samengaat met het verlies aan gronden die benodigd zijn voor de aanleg van de Centrale As. Hierover heeft de verzoeker verder overleg met reclamanten gevoerd. Reclamanten kunnen zich echter niet vinden in het standpunt van de verzoeker dat zij hun bedrijfsvoering op de huidige locatie kunnen voortzetten met reconstructie van de landerijen en stellen dat zij op de huidige bedrijfslocatie niet verder kunnen boeren. In het overleg hebben reclamanten zich daarom steeds op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van de gehele bedrijfsverplaatsing. Hierover merken Wij merken op, dat dit betrekking heeft op de wijze van berekening van de schadeloosstelling, welk aspect, zoals hiervoor opgemerkt, in onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 8 voert in zijn zienswijze het volgende aan. 1) Zijn bedrijf moet in verband met de aanleg van de Centrale As verplaatst worden naar een andere locatie. De verzoeker is bereid om financieel bij te dragen aan het starten van een nieuw bedrijf aan de Kerklaan. Al jaren is reclamant met zijn adviseur met de verzoeker bezig om verplaatsing van zijn boerderij te realiseren en inmiddels is ook een ontwerp van de nieuwbouw opgesteld. Hierover zijn onderhandelingen gestart, welke in 2011 zijn opgeschort vanwege de te verwachten uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak. Vanaf de datum van deze uitspraak zijn de onderhandelingen hervat. In 2012 zijn partijen in principe tot een basisovereenkomst gekomen. Vervolgens is hier het onderzoek naar staatssteun tussendoor gekomen. Dit onderzoek is afgerond en nu komt de verzoeker met aanvullende vragen/voorwaarden. Partijen zijn in gesprek om de ontstane geschillen op te lossen. Per saldo heeft de verzoeker nog geen definitieve overeenkomst met reclamant, terwijl in juni 2012 al een basiscompromis was bereikt. Het is voor reclamant zeer

11 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 frustrerend om te constateren dat er nu nog geen definitieve stappen zijn gezet terwijl de tijd voortgaat en de onzekerheid voor hem eerder toe- dan afneemt. Reclamant heeft juist heel veel voorstellen gedaan om een ruil mogelijk te maken. Het zou ook mogelijk zijn om op de huidige locatie te blijven, maar dan wel met het ruilen van land. 2) Een groot deel van de gronden van reclamant is wel in het inpassingsplan betrokken maar is niet nodig is voor de realisatie van de Centrale As als zodanig. Reclamant heeft hier een groot bezwaar tegen. Dat er gronden beschikbaar moeten komen voor de aanleg van de Centrale As kan hij nog wel begrijpen, maar dat hij ook overige gronden moet inleveren is voor hem onverteerbaar. 3) Door de aanleg van een rotonde/klaverblad en het begrenzingenplan moet reclamant veel grond inleveren. Er ontstaat bovendien omrijschade om de veldkavel te bereiken. Door de aanleg van de zogeheten “pip-stroken/-gebieden” zal de melkveehouderij van reclamant in het economisch verkeer veel minder waard zo niet onverkoopbaar worden. De stroken zouden weer de agrarische bestemming moeten krijgen, zodat deze weer gebruikt kunnen worden. 4) Grenzend aan de huiskavel zijn natuurterreinen gerealiseerd met als doel deze uit te breiden ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). De gronden achter de “pip-strook” zijn hiervoor bestemd en aangewezen. Voor de toekomst zal dit volgens reclamant betekenen dat hij nog meer gronden af moet staan. Hij heeft in het verleden al meerdere ruilvoor- stellen gehad om de Ecologische Hoofdstructuur mogelijk te maken. Per saldo is dit een bedrei- ging voor het bedrijf.

De zienswijze van reclamanten 8 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1) Het gestelde ziet op het gevoerde minnelijk overleg. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in de eerste plaats in het algemeen hebben overwogen over het voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure te voeren overleg in de reactie op de zienswijze van reclaman- ten 3, onder ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend is Ons uit de overgelegde stukken het volgende gebleken.

In de jaren 2006 tot en met 2010 hebben partijen verschillende malen overleg gevoerd en contact gehad over de consequenties van de aanleg van de Centrale As voor het bedrijf van reclamant en de hem in eigendom toebehorende onroerende zaken. Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheid tot verplaatsing van het bedrijf van reclamant, waar de nieuwbouw aan de Kerklaan te Damwoude als mogelijke optie uit is gekomen. De verzoeker heeft bij brief van 21 januari 2011 een aanbod gedaan. Gebleken is dat de verzoeker op verzoek van de Noordelijke Rekenkamer onderzoek heeft laten doen naar zijn grondbeleid en een aantal transacties. Hierover heeft de verzoeker in augustus 2012 een advies ontvangen. Vervolgens heeft de verzoeker reclamanten bij brieven van 12 oktober en 6 decem- ber 2012 aanbiedingen gedaan voor de aankoop van de in de onderhavige procedure betrokken gedeelten van de onroerende zaken. In de bij de brief van 6 december 2012 gevoegde toelichting heeft de verzoeker opgemerkt dat voor de mogelijke ruil een eerste conceptovereenkomst is opgemaakt en over de verdere invulling daarvan nog overleg plaatsvindt. Nader overleg is volgens de verzoeker nog nodig, waarna partijen over en weer een nader uitgewerkte concept ruilovereenkomst zullen moeten beoordelen. Bij brief van 15 januari 2013 heeft de adviseur van reclamant bestreden dat geen compromis met verzoeker bereikt is. Naar zijn oordeel bestaat ook inhoudelijk overeenstemming over de koopovereenkomst.

Gelet op het vorenstaande was, wat er verder zij van het gestelde over de toelichting bij de aanbieding van 6 december 2012 en de brief van reclamant van 15 januari 2013, ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Uit de overgelegde stukken en het ter zake ingestelde onderzoek is Ons gebleken de mogelijkheid tot ruiling van gronden door de verzoeker is getoetst op verboden staatssteun. Uit deze toets kwam naar voren dat een aantal elementen niet binnen de schadeloosstelling mogen vallen. Uit het ter zake ingestelde onderzoek is gebleken dat de verzoeker de met reclamant te sluiten overeenkomst hierop heeft aangepast. De gesprekken over verplaatsing van het bedrijf van reclamant naar de Kerklaan worden voortgezet, waarmee verzoeker, net als reclamant, hoopt om daarmee tot een totaaloplossing te komen. Wij merken in dat verband op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ad 2) Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant is van planologische aard en kan niet ter beoordeling staan in de onderhavige procedure. Het gestelde had uitsluitend ter beoordeling kunnen staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Voor het overige merken Wij op dat ingevolge het inpassingsplan op de gronden van reclamant, voor zover betrokken in het onteigenings- plan, gedeeltelijk de bestemming “Natuur – 2” rust. Een gedeelte van de aldus bestemde gronden van

12 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 reclamant ligt daarbij in het EHS compensatiegebied “De Falom”. Gezien het beoogde gebruik en de open inrichting van de gronden, is aanvullend voorzien in de aanduiding “specifieke vorm van natuur – open natuurgebied” (sn-ong). Daarmee wordt volgens de toelichting bij het inpassingsplan het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het open natuurgebied gewaarborgd.

Ad 3) Dit onderdeel van de zienswijze van reclamant is in hoofdzaak financieel van aard en kan de aanwijzing van de benodigde gedeelten van de onroerende zaken ter onteigening niet in de weg staan. Gewezen kan worden op hetgeen over artikel 40 van de onteigeningswet is opgemerkt in de reactie op de zienswijze van reclamant 2, onder ad 1.

Voor zover reclamant betoogt dat de door hem bedoelde stroken weer de agrarische bestemming moeten krijgen, merken Wij op dat dit betoog planologisch van aard is. Dit kan de aanwijzing van de onroerende zaken niet in de weg staan. Gewezen wordt op het gestelde onder ad 2.

Ad 4) Dat reclamant in de toekomst mogelijk meer gronden zal moeten afstaan voor de realisering van de EHS, valt buiten het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure en kan als zodanig niet leiden tot de afwijzing van het verzoek om onteigening.

In hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 9 voert in zijn zienswijze het volgende aan. 1) Grenzend aan een in de onteigening betrokken onroerende zaak, te weten de onroerende zaak kadastraal bekend Veenwouden, Sectie I, nummer 798, heeft reclamant een tuin-, kweek-, en hoveniersbedrijf. Deze grond wil reclamant aankopen voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Reeds voor de start van onderhavige procedure heeft reclamant met de eigenaar van dat perceel overleg gevoerd over de aankoop ervan. 2) Het huidige gebruik van het perceel kan worden voortgezet. Eerder al heeft de verzoeker geoor- deeld dat inpassing van het bedrijf van reclamant passend is in de omgeving, evenals dat er plaats is voor uitbreiding. 3) De verzoeker heeft met de eigenaar, noch met reclamant, gesproken over de zelfrealisatie van de bestemming, terwijl de belangen daarvoor wel bekend waren. Het ter inzage gelegde ontwerpbe- sluit verhoudt zich dan ook niet met het recht, zoals dat ingevolge de Awb op de besluitvorming van toepassing is.

De zienswijze van reclamant 9 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Als uitgangspunt voor de beoordeling van de ontvankelijkheid geldt dat als belanghebbende in de administratieve onteigeningsprocedure kan worden aangemerkt, degene die zakelijke of persoonlijke rechten kan doen gelden op de in een onteigeningsbesluit begrepen gronden, dan wel degene, wiens belang uit anderen hoofde rechtstreeks bij een onteigeningsbesluit is betrokken. Reclamant 9 heeft, zoals ook uit zijn zienswijze blijkt, geen gronden in eigendom die betrokken zijn in onderhavige procedure, noch rechten op gronden die daarin betrokken zijn. Reclamant heeft wel gronden, grenzend aan het inpassingsplan en hij heeft de wens om een wel in onderhavige procedure betrok- ken onroerende zaak aan te kopen. Dit maakt reclamant echter niet tot belanghebbende in deze procedure. Gelet hierop, kunnen Wij reclamant dan ook niet in zijn zienswijze ontvangen zodat deze hier buiten beschouwing dient te worden gelaten.

Reclamanten 10 voeren in hun zienswijze het volgende aan. 1) Op 18 juni 2012 zijn reclamanten eigenaar geworden van het perceel, kadastraal bekend als Hardegarijp, sectie H, nummer 1556. Reclamanten begrijpen dat dit perceel noodzakelijk is voor de realisatie van de Centrale As, maar het is niet betrokken in het gevoerde overleg en de verzoeker heeft ook geen aanbod gedaan gericht op de verwerving. 2) In het kennismakingsgesprek met de namens de verzoeker optredende verwerver is afgesproken dat verzoeker alle correspondentie aan de adviseur van reclamanten zou sturen met kopieën aan reclamanten, dan wel dat de adviseur de correspondentie zou ontvangen en reclamanten kopieën daarvan. Dit is niet gebeurd. Met name betreft dit de pachtgronden van reclamanten. Deze zijn in eigendom aan derden. De correspondentie dient te verlopen via reclamant R. Wijmenga die ook de pachtzaken regelt. Bij de eerdere onteigening heeft verzoeker geen bericht aan de pachters gestuurd. Het was dus niet bekend dat hier een aanbod voor te verwachten was. In december 2012 zijn wel aanbiedingen gestuurd, maar niet naar beide pachters. Ook de adviseur van reclamanten is niet geïnformeerd. Eerst via de verwerver heeft hij een kopie van de correspondentie ontvangen. De hele gang van zaken is rommelig en chaotisch, waardoor het lijkt of de belangen van reclaman- ten niet op een goede manier op waarde worden geschat. 3) Reclamanten hebben geen op de juiste wijze geadresseerd aanbod ontvangen voor de gronden, waarvan zij pachters zijn. Bovendien is niet voldaan aan het vereiste dat een aanbod actualiteits-

13 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 waarde moet hebben. Reclamanten hebben ook bij het aanbod dat wel is gedaan geen kaartje ontvangen, waaruit precies kan worden waargenomen welke oppervlakten daarin begrepen zijn en noodzakelijk zijn voor de aanleg van de Centrale As. 4) Het is bestuurlijk onzorgvuldig om onteigeningsstukken ter inzage te leggen tijdens de vakantiepe- riode. Door tijdens de vakantieperiode stukken ter visie te leggen, wordt de rechts- en belangenbe- scherming van de burger tekort gedaan. 5) De hoorzitting is niet gepland direct na afloop van de periode waarin de stukken ter inzage hebben gelegen. Reclamanten vragen zich af waarom van deze lijn is afgeweken. Indien dit gebeurt in verband met de vakantieperiode, dan had de periode van de terinzageligging en de daaraan gekoppelde mogelijkheid tot inspraak ook verlengd moeten worden. 6) Het ruimtelijk ontwikkelingsbelang om tot realisatie van de Centrale As over te gaan ontbreekt. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 november 2011 is bijna twee jaar verstreken. Bij de onderbouwing van de plannen is uitgegaan van exorbitant hoge groeicijfers van de bevolking met daaraan gekoppeld sterk groeiende verkeersbewegingen. De verzoeker is destijds bij herhaling gewezen op de verkeerde aannames en ook wetenschappers hebben dit geconstateerd. Inmiddels is de voorspelde bevolkingsgroei omgeslagen in krimp. 7) De verzoeker werkt wat betreft de onderbouwing van de Centrale As met verouderde ongevalcij- fers. Als het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers zo belangrijk zou zijn, dan had de verzoeker beter een andere variant uit het milieueffectrapport kunnen kiezen, namelijk het opwaarderen van het bestaande tracé. 8) De belangrijkste economische activiteit in het gebied is de landbouw met daarnaast detailhandel en incidenteel lichte industrie. Het veranderen van het tracé geeft juist voor de twee laatstge- noemde categorieën problemen in verband met de bereikbaarheid. Verder is voor de realisering van de Centrale As 400 hectare, vrijwel uitsluitend landbouwgrond, nodig. Daarnaast is nog eens 400 tot 600 hectare grond nodig voor onder meer compensatie. Dit zal het verlies van 25 land- bouwbedrijven tot gevolg hebben. De Centrale As zal bovendien leiden tot vertrek van florerende detailhandelsbedrijven of deze zullen wegkwijnen en het nieuwe, 35 kilometer lange tracé zal de leefbaarheid ernstig aantasten. 9) Het publiek belang ontbreekt. Reclamanten verwijzen naar de bezwaren van It Fryske Gea in de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot het inpassingsplan. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak daarop is door de tijd achterhaald. 10) De onteigeningsnoodzaak ontbreekt volledig, omdat het minnelijk overleg te laat is gestart en op onjuiste wijze is gevoerd. Aanbiedingen zijn niet tijdig voor alle percelen gedaan en niet voor de uiteindelijk ter onteigening aan te wijzen oppervlakten. De aanbiedingen berusten bovendien niet op de uitgangspunten, zoals die te vinden zijn in de onteigeningswet en in de toepasselijke jurisprudentie. In een “Notitie inzake enkele aandachtspunten en aanbevelingen bij de voorgeno- men indiening van onteigeningsverzoeken op grond van de titels II, IIa tot en met IIc en IV van de onteigeningswet” wordt gesteld dat een belanghebbende tenminste vier weken voor de datum van het verzoekbesluit een aanbod moet hebben ontvangen. Het aanbod in de onderhavige situatie is verzonden op 6 december 2012 en ontvangen op 10 december 2012. Op 23 januari is het onteigeningsverzoek verzonden. In deze periode hebben veel mensen vakantie en was het niet mogelijk om nader overleg te hebben en in de beleving van reclamanten is de gegeven termijn dan ook veel te kort. Zeker wanneer de situatie van reclamanten in ogenschouw wordt genomen – zij verliezen een zo groot deel van hun bedrijf dat het de vraag is of deze met het overblijvende gedeelte wel levensvatbaar is. Tijdens de onderhandelingen hebben reclamanten kenbaar gemaakt dat hun hele bedrijf verplaatst moet worden. Daarop is nog niet afdoende gereageerd. Van de kant van de provincie is in dat verband alleen opgemerkt, dat er in die situatie sprake zal zijn van staatssteun. 11) Gelet op een aantal ontwikkelingen in het traject dat tot de onteigeningsprocedure heeft geleid, kan niet worden gesteld dat er al een noodzaak tot onteigening is. De verzoeker heeft zelf nimmer een realistische en actuele, op de juiste uitgangspunten gebaseerde, schadeloosstelling geboden. Reclamanten wijzen er in dat verband op dat de verzoeker kansen voor verplaatsing van hun bedrijf naar een in Noord te koop staand akkerbouwbedrijf en naar een locatie in de omgeving van Oranjewoud heeft laten liggen. De verzoeker stelt met betrekking tot deze laatste locatie zelfs dat reclamanten hiervan vanwege de hoge kosten hebben afgezien, maar niets is minder waar. Ook heeft de verzoeker getracht om grond naast de gronden van reclamanten aan te kopen, maar hij is niet akkoord gegaan met de vraagprijs, zodat ook deze grond niet beschikbaar is gekomen. Een voorstel van reclamanten om grond ter compensatie te verwerven heeft verzoeker afgewezen, omdat dit ongewenste verkeersstromen zou opleveren. Reclamanten menen dat dit niet het geval is. 12) Verzoeker heeft zonder instemming en medeweten van reclamanten overleg gevoerd met een verpachter over een gedeelte van hun pachtgrond. Deze grond ligt echter niet in het gebied van de Centrale As en is niet betrokken bij de onteigening.

De zienswijze van reclamanten 10 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

14 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Ad 1) Uit de overgelegde stukken en het ter zake ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat de verzoeker de vermelde onroerende zaak niet heeft betrokken in het met reclamanten, voorafgaand aan de start van de onderhavige procedure, gevoerde minnelijk overleg. Omdat die zaak niettemin nodig is voor de aanleg van een gedeelte van de Centrale As, heeft de verzoeker deze alsnog in het minnelijk overleg met reclamanten betrokken. Bij brief van 2 september 2013 heeft de verzoeker reclamanten ook een nieuw verwervingsaanbod gedaan, waarin ook de onroerende zaak Hardegarijp, sectie H, nummer 1556 betrokken is. De verzoeker heeft in de hoorzitting verklaard dat die zaak zal worden betrokken in een nieuwe onteigeningsprocedure, wanneer met reclamanten over de verwerving daarvan minnelijk geen overeenstemming kan worden bereikt. Daarbij heeft de verzoeker ook verklaard dat dit geen gevolgen heeft voor de start van de werkzaamheden, omdat er in de nabijheid van de zaak wel kan worden begonnen met de aanleg van de Centrale As en de bouw van het kunstwerk bij het nabijgelegen spoor. Ook overigens zal de start van de aanleg van de Centrale As volgens de verzoeker geen vertraging oplopen. Aldus heeft een en ander geen gevolgen voor de urgentie van de onderhavige onteigening.

Ad 2 en 3) Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verzoeker reclamanten bij brief van 21 januari 2011 een bod heeft gedaan, gericht op de aankoop van de benodigde gronden en gedeelten daarvan. Op 12 oktober 2012 heeft de verzoeker reclamanten opnieuw een bod gedaan, gericht op de aankoop. Dit bod, waarin alle bij reclamanten in eigendom zijnde onroerende zaken en daarvan benodigde gedeelten zijn vermeld zoals die in onderhavige procedure betrokken zijn, is naar beide huisadressen van reclamanten gestuurd. De verzoeker heeft op 6 december 2012 een herhaalde bieding aan reclamanten gedaan. Ook deze is naar beide huisadressen van reclamanten gestuurd. Aldus hebben reclamanten als eigenaren van de betrokken onroerende zaken tijdig biedingen ontvangen, gericht op de aankoop van de benodigde gedeelten. In dat licht kan niet worden geoordeeld dat de verzoeker onjuist of inconsequent heeft gehandeld voor zover het de aankoop van de gronden die bij reclaman- ten in eigendom zijn betreft.

Wij merken voorts op dat reclamanten de onroerende zaken met de grondplannummers 165 en 202 in pacht hebben. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verzoeker de eigenaren van deze onroerende zaken onder meer bij brieven van 12 oktober 2012 aanbiedingen heeft gedaan gericht op de aankoop van de benodigde gedeelten, zulks uitgaand van levering vrij van alle lasten en rechten van derden, hoe ook genaamd. Daarbij heeft de verzoeker de eigenaren bericht dat hij ook bereid is om afzonderlijk met reclamanten als pachters een overeenkomst te sluiten voor de beëindiging van de pacht. Bij brieven van eveneens 12 oktober 2012 heeft verzoeker de Maatschap R. en E.P. Wijmenga kopieën gestuurd van die brieven. Hierbij heeft de verzoeker de maatschap het aanbod gedaan om afzonderlijk een overeenkomst te sluiten over de beëindiging van de pacht. Deze brieven zijn, zo blijkt uit de overgelegde stukken, alleen gezonden aan het adres van reclamant E.P. Wijmenga. Uit de overgelegde stukken blijkt echter ook dat verzoeker zijn biedingen aan de maatschap bij brieven van 6 december 2012 heeft herhaald (onder toezending van een afschrift van de laatstbedoelde brieven van 12 oktober 2012). Deze brieven zijn aan beide huisadressen van reclamanten gezonden. De verzoeker heeft bij zijn biedingen opgemerkt dat hij thans bereid is om met de eigenaar/verpachter enerzijds en met de pachter anderzijds ook afzonderlijk een overeenkomst te sluiten.

Gelet op het bovenstaande, heeft de verzoeker beide reclamanten, als maten van de Maatschap R. en E.P. Wijmenga, tijdig biedingen gedaan gericht op de beëindiging van de pacht van de twee vermelde onroerende zaken en daarvan benodigde gedeelten. In aanmerking nemend de datum van het verzoekbesluit, hadden deze biedingen ook voldoende actualiteit. Ook in dat licht kan niet worden geoordeeld dat de verzoeker onjuist heeft gehandeld.

Uit de overgelegde stukken is Ons voorts gebleken dat verzoeker bij alle biedingen, zowel gericht op de aankoop, als beëindiging van de pacht, aan reclamanten tekeningen heeft meegestuurd, waarop de ligging van de betrokken gronden is weergegeven.

Ad 4 en 5) De onteigeningswet, noch de Awb, verzet zich tegen het in de vakantieperiode ter inzage leggen van het ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken. Wij tekenen hierbij aan dat de stukken niet volledig in de vakantieperiode ter inzage hebben gelegen. De zomer-/schoolvakantie voor de regio Noord-Nederland begon op 6 juli 2013, terwijl de stukken van 28 juni 2013 gedurende zes weken ter inzage hebben gelegen. Reclamanten merken terecht op dat de hoorzitting eerst een aantal weken na afloop van de terinzageligging heeft plaatsgevonden. Deze hoorzitting diende in dit geval uitsluitend ter uitvoering van artikel 74, vierde lid, van de onteigeningswet. Die bepaling verplicht niet tot het houden van een hoorzitting direct of kort na de afloop van de terinzageligging van het ontwerpbesluit en de stukken.

Ad 6, 7, 8 en 9) Deze onderdelen van de zienswijze zijn in hoofdzaak planologisch van aard en kunnen niet ter beoordeling staan in onderhavige procedure. Het gestelde had uitsluitend ter beoordeling kunnen staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Overigens is Ons gebleken

15 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 dat reclamanten, althans de Maatschap R. en E.P. Wijmenga, bij de Afdeling bestuursrechtspraak beroep hebben ingesteld tegen het besluit van provinciale staten van Fryslân van 23 juni 2010 tot vaststelling van het inpassingsplan. De Afdeling heeft dit beroep bij haar al eerder vermelde uitspraak ongegrond verklaard. Wij merken voorts op dat er in de onteigeningsprocedure geen plaats is voor een afweging van de planologische belangen. Dat er sinds de uitspraak twee jaren zijn verstreken en de feiten en omstandigheden mogelijk zijn gewijzigd maakt dit niet anders. Naar aanleiding van het onderdeel van de zienswijze dat ziet op het ontbreken van het algemeen belang bij de onteigening, wijzen Wij erop dat de aanleg van de Centrale As met bijbehorende werken planologisch is vastgelegd in het zojuist bedoelde, onherroepelijke inpassingsplan. Daarmee is het algemeen belang van de onteigening ter uitvoering van dat plan gegeven. In dit verband wijzen Wij ook op hetgeen Wij hiervoor over de noodzaak en urgentie van de onteigening hebben opgemerkt.

Ad 10 en 11) Het gestelde ziet op het minnelijk overleg en op de compensatie in de vorm van vervangende grond. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij, zowel in de eerste plaats, als in de tweede plaats in het algemeen hebben overwogen in de reactie op de zienswijze van reclamanten 3, onder ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend overwegen Wij het volgende.

In de jaren 2006 tot en met 2010 hebben partijen verschillende malen overleg gevoerd en contact gehad over de consequenties van de aanleg van de Centrale As voor het bedrijf van reclamanten. Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheid tot verplaatsing. De verzoeker heeft in dat kader aangeboden om de bedrijfsopstallen en gronden aan te kopen en heeft via de lopende gebiedsontwik- keling een vervangende nieuwbouwlocatie te Garyp aangeboden. Omdat hier nog geen overeenstem- ming over kon worden bereikt, heeft de verzoeker bij brief van 21 januari 2011 een eerste bieding gedaan, gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken van reclamanten. Bij brief van 7 februari 2011 liet de adviseur van reclamanten de verzoeker weten dat betrokkenen mogelijkheden zien om de hervestiging van het bedrijf in overweging te nemen,zulks echter onder de voorwaarden dat aan de reeds aangeboden 80 hectare nog 18,5 hectare wordt toegevoegd en dat een zekere mate van duidelijkheid wordt verschaft over de te voeren planologische procedure om hervestiging mogelijk te maken. Partijen hebben vervolgens van februari 2011 tot en met juli 2012 op verschillende momenten overleg gevoerd en contact gehad. Hierbij zijn de mogelijkheden tot verplaatsing van het bedrijf besproken, waarbij ook andere locaties dan de locatie in Garyp zijn betrokken. In februari en maart 2012 zijn in dat kader boerderijen in Katlijk getaxeerd waarna de mogelijkheden tot verplaatsing naar deze locatie met reclamanten zijn besproken. Op 18 juni 2012 gaven reclamanten in een telefoongesprek met de namens verzoeker optredende verwerver te kennen dat zij, alvorens verder te willen praten over bedrijfsverplaatsing, eerst duidelijkheid wilden hebben over de mogelijkheden tot aankoop van gronden van twee in de nabijheid gelegen bedrijven.

Omdat nog geen overeenstemming kon worden bereikt heeft de verzoeker reclamanten bij brieven van 12 oktober en 6 december 2012 verschillende biedingen gestuurd, gericht op zowel de aankoop van de benodigde onroerende zaken als op de beëindiging van de pacht van twee onroerende zaken. Gewezen kan worden op hetgeen hierover onder ad 2 en 3 hierover is opgemerkt. Op 27 november 2012 hebben partijen overleg gevoerd. Bij brief van 15 januari 2013 heeft de adviseur van reclamanten de biedingen van verzoeker afgewezen onder mededeling dat betrokkenen van mening zijn dat de verzoeker, gelet op de aantasting van het bedrijf, verplicht is om deze in haar geheel aan te kopen op basis van volledige reconstructie.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Daarbij merken Wij op dat uit het vorenstaande niet kan worden geconcludeerd dat het minnelijk overleg te laat is gestart of op onjuiste wijze is gevoerd. Voorts is Ons uit de overlegde stukken ook niet gebleken dat de door verzoeker gedane aanbiedingen niet zijn gedaan voor alle in de onderhavige procedure betrokken percelen en oppervlakten. Dat niet is voldaan aan de door recla- manten genoemde notitie is Ons evenmin gebleken. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de verzoeker reclamanten ruim voor de datum van het verzoekbesluit, namelijk bij brieven van 12 oktober en 6 december 2012, biedingen gedaan. De verzoeker heeft voorts de mogelijkheden tot verplaatsing van het bedrijf van reclamanten onderzocht en heeft pogingen ondernomen tot aankoop van grond, gelegen naast de gronden van reclamanten, welke reclamanten ter compensatie zou kunnen worden aangeboden. Dit alles heeft niet tot overeenstemming geleid. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Uit de overgelegde stukken en het ter zake inge- stelde onderzoek is Ons gebleken dat in dat kader verder is gesproken over de mogelijkheid en noodzaak tot algehele bedrijfsverplaatsing. Ook dit heeft echter nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

16 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Ad 12) Zoals uit dit onderdeel van de zienswijze blijkt, ziet dit niet op grond, gelegen binnen het gebied van de Centrale As en is de grond niet betrokken in de onderhavige procedure. Aan het gestelde wordt dan ook hier voorbij gegaan.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het boven- staande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 11 voeren in hun zienswijze het volgende aan.

Reclamanten zijn bereid om de voor de aanleg van de Centrale As benodigde gronden in te leveren onder de voorwaarde dat zij aangrenzend compensatiegrond van de verzoeker ontvangen. Hierover zijn meerdere gesprekken gevoerd en er is in het verleden een sessie geweest over een kavelruil, waarin reclamanten hun wensen hebben ingebracht. Reclamanten willen specifiek enkele gronden in eigendom verkrijgen in ruil voor de gronden die zij moeten afstaan. Om dit te realiseren moeten op de betrokken gronden ook enkele werkzaamheden worden uitgevoerd. Tot nu toe heeft dit echter niet het gewenste resultaat gehad. Reclamanten doen nogmaals een verzoek aan de verantwoordelijke overheid om een kavelruil te realiseren.

De zienswijze van reclamanten 11 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Het gestelde ziet op het minnelijk overleg en op de compensatie in de vorm van vervangende grond. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij, zowel in de eerste plaats, als in de tweede plaats in het algemeen hebben overwogen in de reactie op de zienswijze van reclamanten 3, onder ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmerking nemend, is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat de verzoeker vanaf maart 2011 op diverse momenten met reclamanten overleg heeft gevoerd over de verwerving van de benodigde onroerende zaken. Verzoeker heeft reclamanten bij brieven van 21 januari 2011 en 12 oktober en 6 december 2012 biedingen gedaan gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken. Voorts heeft verzoeker op diverse momenten overleg met reclamanten gevoerd waarbij ook gesproken is over de mogelijkheid om te komen tot de door reclamanten gewenste ruiling van gronden. De verzoeker wil wel meewerken aan een ruil, maar is daarbij afhankelijk van de medewerking van derden. De door reclamanten gewenste gronden zijn namelijk niet in eigendom aan de verzoeker maar van derden.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Ook dit overleg heeft echter nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het boven- staande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 12 voert in zijn zienswijze het volgende aan. 1) Op het gedeelte van het erfperceel dat hij moet afstaan stond een loods die in eerste instantie zonder bouwvergunning is gebouwd. De gemeente heeft de loods gelegaliseerd, maar dit is teruggedraaid. Deskundigen zijn nog in overleg en zoeken uit welke status de loods heeft. In de gehouden hoorzitting heeft reclamant opgemerkt dat hij een vergoeding wil hebben, ook voor herbouw van de loods. 2) Achter het erf van reclamant dient de waterloop richting de opstallen te worden verlegd. Recla- mant is nog in afwachting van een opname ter plaatse door medewerkers van het waterschap. Het verleggen van de waterloop heeft gevolgen voor de exact te verwerven grond door de verzoeker voor de aanleg van de Centrale As. De waterloop is ook onderdeel van het traject van de Centrale As. 3) Reclamant heeft bovendien te maken met de Doopsgezinde Gemeente als verpachter. Deze kerk dient ook grond in te leveren voor de Centrale As. De restgronden komen achter de Centrale As te liggen en hebben daardoor geen ontsluiting. Reclamant is bereid om deze gronden van de kerk over te nemen, de onderhandelingen hierover zijn nog gaande. Hij verneemt echter weinig van de verpachter.

De zienswijze van reclamant 12 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

17 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Ad 1) De kwestie of de legalisatie van bedoelde loods al dan niet terecht door de gemeente is teruggedraaid valt buiten het kader van de onderhavige procedure. Voor zover reclamant van mening is dat de kosten die hij in verband met een en ander heeft gemaakt dienen te worden betrokken in de schadeloosstelling in het kader van de onteigening, merken Wij op dat dit financieel van aard is. Wij wijzen op hetgeen Wij over artikel 40 van de onteigeningswet in de reactie op de zienswijze van reclamant 2, onder ad 1 hebben opgemerkt.

Ad 2) Ten aanzien van de door reclamant bedoelde waterloop wordt opgemerkt dat de verzoeker bij de realisering van de Centrale As tevens rekening tracht te houden met een aantal bijkomende wensen van het Wetterskip Fryslân. In het overleg met rechthebbenden over de verwerving van onroerende zaken tracht de verzoeker deze wensen zoveel mogelijk mee te nemen. Aldus heeft de verzoeker met reclamant ook gesproken over de verlegging van bedoelde watergang. Deze verlegging valt echter buiten het onteigeningsplan en daarmee ook buiten de onderhavige procedure. De verzoeker heeft voorts verklaard dat de verlegging niet zal leiden tot een wijziging van de van reclamant benodigde onroerende zaken en oppervlakten.

Ad 3) De onderhandelingen die reclamant met de bedoelde Doopsgezinde Gemeente voert over de overname van de na aanleg van de Centrale As overblijvende gronden van deze partij vallen buiten het kader van de onderhavige procedure. Wat betreft de ontsluiting is Ons uit informatie van de verzoeker gebleken dat reclamant pachter is van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Burgum, sectie I, nummer 1727. Deze onroerende zaak is eigendom van de Doopsgezinde gemeente van Veenwouden en niet in onderhavige onteigening betrokken, zodat dit eveneens buiten het kader van de onderhavige procedure valt. Ten overvloede merken Wij op, dat de onroerende zaak door de aanleg van de Centrale As in tweeën gedeeld. Ten noorden van de Centrale As wordt de naastgelegen onroerende zaak volgens verzoeker ter compensatie aan de Doopsgezinde Gemeente toegedeeld. Reclamant kan dit gedeelte pachten en aldus via dit gedeelte ook het ten noorden van de Centrale As gelegen resterende gedeelte van zojuist genoemde onroerende zaak Burgum, sectie I, nummer 1727 bereiken. Voor de bereikbaarheid van het ten zuiden van de Centrale As gelegen gedeelte van deze onroerende zaak zal, aldus de verzoeker, een erfdienstbaarheid worden gevestigd.

In hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 13 voeren in hun zienswijze het volgende aan.

Er is op diverse momenten overleg gevoerd, waarbij ook gesproken is over grondruil. Reclamanten hebben hierin te kennen gegeven dat zij grond willen ruilen met het Bureau Beheer Landbouwgron- den (hierna: BBL) en zich op het standpunt gesteld dat zij de aanbieding voor minnelijke verwerving/ onteigening niet los zien van een kavelruil. Er zou één transactie moeten zijn. Reclamanten hebben ook een kavelverbeteringsplan opgesteld. De rode draad in de gevoerde gesprekken is geweest dat reclamanten mee willen werken aan de verwerving van de gronden. Een ruil op basis van vrijwillig- heid is noodzakelijk, een onteigening heeft alleen maar nadeel voor partijen. Bovendien blijven er na onteigening gronden achter de weg liggen die geen ontsluiting krijgen. Het creëren van een ontslui- ting gaat ten koste van het land van de buurman en vergt veel kostbare cultuurgrond.

De zienswijze van reclamanten 13 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Het gestelde ziet op het minnelijk overleg en op de wijze waarop in dat kader om is gegaan met de wens van reclamanten tot compensatie in de vorm van vervangende grond. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij, zowel in de eerste plaats, als in de tweede plaats in het algemeen hebben overwogen in de reactie op de zienswijze van reclamanten 3, ad 1 en 3. Het daar gestelde in aanmer- king nemend, is Ons uit de overgelegde stukken gebleken dat de verzoeker op 10 februari 2011 en 18 september 2012 overleg heeft gevoerd over de verwerving van de benodigde onroerende zaken. In dit laatste overleg heeft de verzoeker reclamanten meegedeeld dat de gewenste grond van BBL niet voor ruiling beschikbaar is, aangezien deze bestemd is voor realisering van de EHS. Verzoeker heeft reclamanten bij brieven van 21 januari 2011 en 12 oktober en 6 december 2012 biedingen gedaan, gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken. Reclamanten hebben echter het stand- punt ingenomen dat zij geen grond willen verkopen, zonder dat daar een ruil met de gronden van BBL tegenover staat.

Gelet op het vorenstaande was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. In dat kader nemen Wij in aanmerking dat de verzoeker reclamanten op 18 september 2012 heeft meegedeeld dat de door hem gewenste gronden van BBL niet voor ruiling beschikbaar zijn. Reclamanten zijn zich desondanks op het standpunt blijven stellen dat de verzoeker deze gronden ter

18 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 compensatie dient aan te bieden. Wij merken verder op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Ook dit overleg heeft echter nog niet tot overeenstemming geleid. Het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Met betrekking tot het gestelde omtrent de gronden die na de aanleg van de Centrale As geen ontsluiting hebben, merken Wij op dat uit het ter zake ingestelde onderzoek is gebleken dat reclaman- ten kennelijk doelen op gronden die in eigendom zijn van reclamanten 10. Zolang er met deze reclamanten geen overeenstemming is bereikt over de gehele verwerving van deze gronden, is de verzoeker voornemens om ten behoeve van de ontsluiting daarvan een recht van overpad te vestigen, onder meer op de gronden van reclamant. Dit valt echter buiten de onderhavige onteigeningsproce- dure, zodat hieraan op deze plaats voorbij moet worden gegaan.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het boven- staande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 14 voert in haar zienswijze het volgende aan.

Op enkele in de onteigening betrokken gronden zijn zakelijke rechten gevestigd ten name van Liander Infra Oost N.V. Op de gronden staat een hoogspanningsverbinding die deel uitmaakt van het door reclamante beheerde landelijk transportnet voor elektriciteit. Het is noodzakelijk dat deze rechten gehandhaafd blijven, zolang de verbinding in gebruik en aanwezig is. Reclamante verzoekt medewer- king om de rechten te laten hervestigen. Uitvoering van werkzaamheden in de nabijheid van de verbinding is bovendien levensgevaarlijk als de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden geno- men. Daarom moet reclamante voor werkzaamheden die binnen de belemmerde strook van de verbinding worden uitgevoerd en die het normale grondgebruik te boven gaan voorafgaand toestem- ming verlenen. De werkzaamheden binnen de belemmerde strook zijn ook aan belangrijke beperkin- gen onderhevig.

De zienswijze van reclamante 14 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ten aanzien van deze zienswijze overwegen Wij vooreerst in het algemeen dat, indien de verzoeker er niet in slaagt met de eigenaar van de onroerende zaak, waarop de opstalrechten van reclamante gevestigd zijn, tot overeenstemming te komen en het uiteindelijk tot een gerechtelijke onteigening komt, ingevolge artikel 59 derde lid van de onteigeningswet deze opstalrechten door inschrijving van het vonnis van onteigening vervallen (titelzuiverende werking). In dat geval geldt ingevolge artikel 41a gelezen in verbinding met artikel 40 van de onteigeningswet dat reclamante hiervoor volledig schadeloos wordt gesteld. Daarbij verplicht de onteigeningswet niet tot een schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door (her)vestiging van de opstalrechten. Hierbij merken Wij op, dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat verzoeker met reclamante overleg heeft gevoerd over de consequenties van de aanleg van de Centrale As voor de hoogspanningsverbindingen. De verzoeker heeft reclamante voorts te kennen gegeven dat de huidige (zakelijke) rechten zullen worden gehandhaafd, dan wel onder dezelfde voorwaarden opnieuw worden gevestigd. De kosten die daarmee gemoeid zijn zal de verzoeker voor zijn rekening nemen. De verzoeker zal bovendien bij de uitvoering van de werkzaamheden de voorschriften en beperkingen van reclamante in acht nemen.

In hetgeen reclamante in haar zienswijze naar voren heeft gebracht zien Wij, gelet op het boven- staande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 15 voeren in hun zienswijze het volgende aan. 1) De voorgenomen onteigening is in strijd met het (ongeschreven) recht, onder meer met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van de aanleg van de weg zullen voor het bedrijf van reclamanten desastreus zijn en vallen niet met geld te compenseren. Er is een onevenredige verhouding tussen de nadelige gevolgen voor reclamanten en de met het besluit te dienen doelen. In de hoorzitting heeft reclamant in dit verband nog opgemerkt dat hij vergunning heeft voor het realiseren van een nieuw bedrijfspand ter grootte van 1.000 m2. Investeringen hiervoor zijn reeds gedaan, maar in afwachting van de ontwikkelingen rond de Centrale As is de bouw van het pand opgeschort. 2) Het bedrijf van reclamanten zou waarschijnlijk behouden kunnen blijven, als er een tunnel, brug of een andere overgang zou worden aangelegd, zodat de overblijvende gronden ontsloten blijven. 3) De onteigening is niet noodzakelijk. Voorafgaand aan de onteigeningsprocedure diende de verzoeker tenminste een begin te hebben gemaakt met het minnelijk overleg om tot een passende oplossing van het probleem te komen. Tot op heden is dit niet gedaan. In de periode 2005–2008 is

19 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 er meermaals gesproken en in 2010 zijn de gronden getaxeerd. Hierna hebben reclamanten een advocaat in de arm genomen en vanaf toen heeft er feitelijk geen inhoudelijk overleg meer plaatsgevonden. Het contact heeft bestaan uit enkele telefoontjes en op vragen van reclamanten is nimmer antwoord gegeven. In de periode 2011–2012 is er meerdere malen contact en overleg geweest, maar hier valt het nodige op aan te merken. Taxaties wilde men niet overleggen, bezoeken zijn er met uitzondering van één niet geweest en vragen die zijn gesteld zijn ondanks toezeggingen niet beantwoord. In november 2012 heeft de advocaat van reclamanten de verzoeker bericht dat zij geen interesse hebben voor de aangeboden compensatiegrond ter grootte van 4,86 hectare, maar wel voor de resterende 10 hectare. De verzoeker wilde inhoudelijk echter niet reageren en heeft de onderhandelingen onder druk gezet. De compenserende grond is verkocht aan een neef van reclamanten, zijnde een belegger en geen veehouder. 4) De onteigening is niet urgent. Reclamanten verwachten dat binnen vijf jaar na datum van het te nemen besluit geen begin kan worden gemaakt met de realisatie van de weg ter hoogte van hun percelen.

De zienswijze van reclamanten 15 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1 en 2) Deze onderdelen van de zienswijze zijn in de eerste plaats planologisch van aarden kunnen niet ter beoordeling staan in onderhavige procedure. Het gestelde had uitsluitend ter beoordeling kunnen staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. De afweging van het particuliere belang tegen het algemeen belang en de afweging van alternatieven heeft plaatsgevon- den in het kader van die procedure. Reclamanten hebben tegen de vaststelling van dit plan geen beroep ingesteld. Zoals eerder opgemerkt heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bij haar uitspraak van 9 november 2011, in zaak nr. 201009220/1/R4, uitspraak gedaan op de tegen de vaststelling van het plan ingestelde beroepen. Het inpassingsplan is daarmee onherroepelijk geworden.

De onderdelen van de zienswijze zijn in de tweede plaats financieel van aard. Naar aanleiding van de schade die reclamanten stellen te zullen lijden kan worden opgemerkt, dat de onteigeningswet in een volledige schadeloosstelling voorziet. Gewezen wordt op hetgeen over artikel 40 van de onteigenings- wet in de reactie op de zienswijze van reclamant 2, onder ad 1 is opgemerkt.

Ad 3)

Het gestelde ziet op het minnelijk overleg. Ten aanzien daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in de eerste plaats in het algemeen in de reactie op de zienswijze van reclamanten 3, onder ad 1 en 3 hebben overwogen. Het daar gestelde in aanmerking nemend, is Ons uit de overgelegde stukken het volgende gebleken.

In de jaren 2005 tot en met 2010 hebben partijen verschillende malen overleg gevoerd en contact gehad over de consequenties van de aanleg van de Centrale As voor de gronden van reclamanten. Bij brieven van 21 januari 2011 heeft verzoeker reclamanten biedingen gedaan gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken. In de maanden daarna hebben partijen verschillende malen contact gehad, in welk kader reclamanten in het voorjaar en de zomer van 2011 ook enkele bijeenkomsten hebben bijgewoond om zo mogelijk te komen tot een kavelruil. Bij brieven van 5 januari 2012 heeft verzoeker reclamanten nieuwe, aangepaste biedingen gedaan. Bij brief van 19 juni 2012 heeft de verzoeker de advocaat van reclamanten een gespecificeerde berekening van de schadeloosstelling toegezonden en bij brief van 18 juli 2012 heeft de verzoeker deze advocaat een kaart gestuurd met daarop ingetekend twee locaties waarop vervangende grond beschikbaar is. Bij brieven van 12 okto- ber 2012 heeft de verzoeker reclamanten opnieuw biedingen gedaan, gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken. Bij brief van 28 november 2012 heeft de advocaat van reclamanten de verzoeker bericht dat zij geïnteresseerd zijn in vervangende grond, waarbij specifiek interesse is getoond voor één locatie. Een voorstel om tot een minnelijke regeling hierover te komen zou hierna volgen. De verzoeker heeft reclamanten bij brieven van 6 december 2012 opnieuw biedingen gedaan. Bij brief van 16 januari 2013 heeft de advocaat de verzoeker bericht dat reclamanten nog steeds belangstelling hebben voor de hiervoor bedoelde locatie en zij deskundigen hebben ingeschakeld. Omdat het deskundigenrapport nog niet gereed is, deelt de advocaat mede dat een inhoudelijke reactie nog zal volgen.

Gelet op het vorenstaande, was ten tijde van het verzoekbesluit aannemelijk dat het minnelijk overleg met reclamanten voorlopig niet zou leiden tot de beoogde eigendomsoverdracht. Daarom heeft de verzoeker mogen besluiten tot zijn verzoek om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen. Wij merken hierbij op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Gebleken is, dat de verzoeker reclamanten bij brief van 28 januari 2013 heeft meegedeeld dat de gewenste compensatiegrond niet langer beschikbaar is, aangezien deze inmiddels aan een andere gegadigde, die serieus belangstelling voor deze grond heeft getoond, is aangeboden. Bij brief van 8 april 2013 heeft de advocaat van reclamanten de verzoeker een tegenvoorstel met berekening en

20 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 onderbouwing gezonden wat betreft de schadeloosstelling. Partijen hebben hierover op 28 juni 2013 overleg gevoerd. Dit overleg heeft echter nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken op dat het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure voorafgaat tussen partijen dient te worden voortgezet. Dit overleg kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ad 4)

Met betrekking tot het aspect van de urgentie van de onteigening verwijzen Wij naar wat Wij hierover onder het kopje “noodzaak en urgentie” hebben opgemerkt. Reclamanten voeren geen omstandighe- den aan waaruit zou blijken dat de door de verzoeker voorgestane planning niet zal worden gehaald.

In hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren hebben gebracht zien Wij, gelet op het boven- staande, geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit het besluit van Provinciale Staten van Fryslân blijkt dat de in het verzoek tot onteigening begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht, dat de provincie Fryslân de eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen derhalve, gelet op het bovengestelde, het verzoek van Provinciale Staten van Fryslân tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

Beslissing

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 15 november 2013, nr. RWS- 2013/54764, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van Provinciale Staten van Fryslân van 23 januari 2013;

gelezen de brief van Provinciale Staten van Fryslân van 5 februari 2013, ontvangen 7 maart 2013, kenmerk 01024949;

gelezen de brief van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 24 oktober 2013, ontvangen op 29 oktober 2013, kenmerk 01088119;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 8 januari 2014, no. W14.13.0410/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 23 januari 2014, nr. RWS-2014/29, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

voor de uitvoering van het inpassingsplan “De Centrale As” van de provincie Fryslân, ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekenin- gen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Tytsjerksteradiel en Smallingerland, ten kantore van het projectbureau De Centrale As te Burgum en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en voor zover die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

21 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden gezonden.

Wassenaar, 28 januari 2014

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

22 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 LIJST VAN TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIALE STATEN VAN DE PROVINCIE FRYSLÂN ONTEIGENINGSPLAN DE CENTRALE AS

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Akkerwoude Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

2 0 10 70 TERREIN 0 10 70 L 643 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 5 0 08 48 TERREIN 0 80 20 M 631 Sjoerd Jan Roelevink, gehuwd met Hieke Wouda, Damwald (GRASLAND) 6 0 13 31 TERREIN 1 17 40 M 632 Sjoerd Jan Roelevink, gehuwd met Hieke Wouda, Damwald (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gemeente Dantumadeel, Damwald, zetel: Damwoude 7 0 00 96 TERREIN 0 56 00 M 1504 Pieter Hekstra, Westereen (GRASLAND) 8 0 00 79 TERREIN 1 06 80 M 1505 Pieter Hekstra, Westereen (GRASLAND) 9 0 00 41 TERREIN 0 99 00 M 1506 Pieter Hekstra, Westereen (GRASLAND) 10 0 01 82 TERREIN 0 23 20 M 2052 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 11 0 01 29 WATER 0 01 35 M 2054 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 12 0 00 75 WATER 0 00 75 M 2055 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 13 0 01 35 WATER 0 01 35 M 2056 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 14 0 01 80 WATER 0 01 80 M 2057 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 15 0 00 20 WATER 0 00 20 M 2058 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 16 0 02 08 WATER 0 02 15 M 2059 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 17.1 0 00 16 TERREIN 1 63 95 M 2060 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 17.2 0 00 75 (GRASLAND) 18 0 01 70 TERREIN 3 34 90 M 2061 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 19 0 25 08 TERREIN 1 72 05 N 105 Ulbe Peterson, Damwald (AKKERBOUW) Opstalecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gemeente Dantumadeel, Damwald, zetel: Damwoude 21 1 47 94 TERREIN 1 76 80 N 148 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND) 22 0 07 13 TERREIN 15 87 30 N 165 ½ Eigendom: Hervormde Gemeente Te Driesum, Driezum, (GRASLAND) zetel: Driesum ½ Eigendom: Hervormde Gemeente Van Wouterswoude, Amersfoort, zetel: Wouterswoude 24 0 09 66 TERREIN 0 14 70 N 197 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 25 0 02 05 TERREIN 0 07 10 N 198 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 26.1 0 72 05 TERREIN 9 53 75 N 207 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum 26.2 0 94 20 (AKKERBOUW) 26.3 0 22 60 27 0 77 80 TERREIN 3 98 90 O 158 Eigendom belast met erfpacht: Lieuwkje Maria van Dorp, (AKKERBOUW) gehuwd met Leonard Daniel Minnigh, Vlaardingen Erfpacht: Dirk Jan Sebastiaan Zeinstra, gehuwd met IJtje Antje Annema, Damwald 28 2 16 65 TERREIN 2 16 65 O 161 Frederik Hendrik Talma, gehuwd met Tjitske Visser, Damwald (AKKERBOUW) 29 0 00 95 TERREIN 6 97 90 O 238 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Wetterskip Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden 30 0 12 57 TERREIN 1 02 40 O 239 ½ Eigendom: Trijntje Postma (overleden op 04-03-1987), in (AKKERBOUW) leven gehuwd met Sijtze Sierds Dijkstra (overleden op 03-07-1975), Drachten ¼ Eigendom belast met vruchtgebruik: Attje Dijkstra, gehuwd met Jurjen Hofman, Drachten ¼ Eigendom belast met vruchtgebruik: Sipke Dijkstra, Harderwijk ½ Vruchtgebruik: Trijntje Postma (overleden op 04-03-1987), in leven gehuwd met Sijtze Sierds Dijkstra (overleden op 03-07-1975), Drachten 31.1 0 01 23 TERREIN 6 61 05 O 498 Eigendom belast met erfpacht: Lieuwkje Maria van Dorp, 31.2 0 01 16 (AKKERBOUW) gehuwd met Leonard Daniel Minnigh, Vlaardingen Erfpacht: Dirk Jan Sebastiaan Zeinstra, gehuwd met IJtje Antje Annema, Damwald 32 0 14 00 TERREIN 0 32 10 O 499 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR)

23 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Akkerwoude Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

33 0 10 34 TERREIN 3 71 90 O 507 Johannes Bos, gehuwd met Gerda Johanna Jonkman, De (AKKERBOUW) Falom 34 1 47 14 TERREIN 4 39 20 O 508 Dirk Jan Sebastiaan Zeinstra, gehuwd met IJtje Antje (AKKERBOUW) Annema, Damwald 35 0 00 21 WONEN 0 12 40 O 511 ½ Eigendom: Marc van der Wal, gehuwd met Geeske ERF – TUIN Wijnsma, De Falom ½ Eigendom: Geeske Wijnsma, gehuwd met Marc van der Wal, De Falom 37 0 83 95 TERREIN 3 96 30 O 524 Johannes Bos, gehuwd met Gerda Johanna Jonkman, De (AKKERBOUW) Falom 39 1 53 19 TERREIN 8 39 90 O 531 Johannes Bos, gehuwd met Gerda Johanna Jonkman, De (AKKERBOUW) Falom 40 4 99 47 TERREIN 13 94 75 O 543 Gedeeltelijk eigendom: (GRASLAND) – Dirk Jan Sebastiaan Zeinstra, gehuwd met IJtje Antje Annema, Damwald – Provincie Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Bergum Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

48 0 33 12 TERREIN 1 15 30 H 464 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 49 0 38 88 TERREIN 1 50 20 H 470 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 50 0 04 80 TERREIN 0 89 40 H 472 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 51 0 18 09 TERREIN 1 31 30 H 476 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 57 2 07 30 TERREIN 5 15 60 H 623 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 58 2 62 67 TERREIN 5 39 80 H 624 Dirk de Vries, gehuwd met Meintje Bijlsma, Garyp (GRASLAND) 59 0 17 80 TERREIN 0 17 80 H 626 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 60 0 18 00 TERREIN 0 18 00 H 627 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 61 0 06 20 TERREIN 0 06 20 H 628 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 62 0 20 10 TERREIN 0 20 10 H 629 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 73 0 01 06 TERREIN 0 17 40 H 769 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 75 0 19 57 TERREIN 0 28 30 H 1538 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 81 0 04 10 TERREIN 1 39 20 H 1804 Eigendom belast met erfpacht: Pastorie Der Hervormde (GRASLAND) Gemeente Te Sumar, Sumar, zetel: Sumar ½ Erfpacht: Tjipke Willem van der Heide, gehuwd met Hiltje Hoekstra, Sumar ½ Erfpacht: Hiltje Hoekstra, gehuwd met Tjipke Willem van der Heide, Sumar 83 0 00 60 TERREIN 0 00 60 H 1822 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 85 0 00 90 TERREIN 0 00 90 H 1824 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (GRASLAND) 108 0 24 66 WONEN TERREIN 0 74 00 I 10 Ijnze Seije van der Veen, gehuwd met Hendrika Schregardus, (GRASLAND) 109 0 05 00 TERREIN 2 54 95 I 14 Ijnze Seije van der Veen, gehuwd met Hendrika Schregardus, (GRASLAND) Noardburgum 110 0 45 14 TERREIN 2 21 50 I 15 Ijnze Seije van der Veen, gehuwd met Hendrika Schregardus, (GRASLAND) Noardburgum 111 0 43 66 WONEN 0 77 60 I 302 Auke Sikkema, gehuwd met Sjoukje Rijpma, Noardburgum (AGRARISCH) TERREIN (GRASLAND) 112 0 34 00 TERREIN 1 13 15 I 337 Meindert Tangerman, gehuwd met Wietske Dina Douma, (GRASLAND) Feanwalden 113 0 26 34 TERREIN 1 38 15 I 338 Meindert Tangerman, gehuwd met Wietske Dina Douma, (GRASLAND) Feanwalden

24 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Bergum Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

114 0 59 30 TERREIN 1 23 40 I 346 Meindert Tangerman, gehuwd met Wietske Dina Douma, (GRASLAND) Feanwalden 119 0 37 01 TERREIN 1 62 80 I 466 Onbekend aandeel in eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met (GRASLAND) Jannetje Hakvoort, Hurdegaryp Onbekend aandeel in eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp 120 0 02 68 TERREIN 0 94 95 I 477 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 121 0 41 54 TERREIN 0 95 60 I 478 Rinske Boskma (overleden op: 16-09-1991), in leven gehuwd (GRASLAND) met Sije van der Veen, Hurdegaryp 122 0 27 39 TERREIN 0 78 10 I 483 Rinske Boskma (overleden op: 16-09-1991), in leven gehuwd (GRASLAND) met Sije van der Veen, Hurdegaryp 124 0 73 63 WONEN 3 91 55 I 581 Jan Algra, gehuwd met Tjitske Ytsma, Burgum TERREIN (GRASLAND) 125 0 36 14 TERREIN 2 35 90 I 1318 Oetze Frans Hartholt, gehuwd met Wilma Theresia Bouma, (GRASLAND) Suwald 132 0 59 64 TERREIN 1 82 15 I 1348 It Fryske Gea (Het Friese Landschap), Olterterp, zetel: Leeu- (GRASLAND) warden 133 0 00 77 TERREIN 1 75 45 I 1349 It Fryske Gea (Het Friese Landschap), Olterterp, zetel: Leeu- (GRASLAND) warden 139 0 58 30 WONEN 0 58 30 I 1456 Gaatze de Vries, gehuwd met mevrouw Trijntje Atema, TERREIN Burgum (GRASLAND) 153 0 48 08 TERREIN 0 65 40 I 1658 Auke Sikkema, gehuwd met Sjoukje Rijpma, Noardburgum (GRASLAND) 157 0 02 41 WEGEN 0 12 00 I 1707 It Fryske Gea (Het Friese Landschap), Olterterp, zetel: Leeu- warden 158 0 66 14 TERREIN 1 82 10 I 1726 Sieds Douwe Tangerman, gehuwd met Anita van der Wal, (GRASLAND) Feanwalden 160 0 18 45 TERREIN 0 89 95 I 1729 Hinke Geertsma, gehuwd met Rienk Vaatstra, Noardburgum (GRASLAND) 161 0 28 38 WONEN 1 72 25 I 1754 Leo Hak, Noardburgum TERREIN Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gemeente Tytsjerksteradiel, (GRASLAND) Burgum, zetel: Burgum 162 0 50 11 TERREIN 2 24 10 I 1755 Onbekend aandeel in eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met (GRASLAND) Jannetje Hakvoort, Hurdegaryp Onbekend aandeel in eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp 163 0 36 36 TERREIN 1 14 90 I 1756 Onbekend aandeel in eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met (GRASLAND) Jannetje Hakvoort, Hurdegaryp Onbekend aandeel in eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp 164 0 03 62 TERREIN 1 43 45 I 1758 Rinskje Kooistra, Reduzum (GRASLAND) 165 0 52 83 TERREIN 1 68 90 I 1760 Gerrit Theunis de Vries, Emmen (GRASLAND) 168 0 02 99 TERREIN 1 58 40 I 2142 Janke Vonk, gehuwd met Jan Harmen Elzinga, Noardburgum (GRASLAND)

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Dokkum Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

169 0 71 17 TERREIN 3 22 30 D 716 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, (GRASLAND) Damwald 170 0 00 74 TERREIN 1 51 20 D 721 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, (GRASLAND) Damwald 171.1 0 00 29 TERREIN 3 33 50 D 727 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, 171.2 0 00 65 (GRASLAND) Damwald 172 0 04 26 TERREIN 0 95 20 D 732 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND) 173 0 47 75 TERREIN 2 40 50 D 733 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND)

25 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Dokkum Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

174 0 85 80 TERREIN 1 99 80 D 734 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND) 175 0 67 16 TERREIN 1 68 30 D 739 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND) 176 1 67 39 TERREIN 3 39 10 D 748 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum (GRASLAND) 177 0 55 82 TERREIN 0 56 55 D 1567 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, (GRASLAND) Damwald 178 0 48 58 TERREIN 0 91 20 D 1568 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, (GRASLAND) Damwald 179 0 38 30 TERREIN 1 46 75 D 1569 Anne Marinus, gehuwd met Jitske Neeltje Schoorstra, (GRASLAND) Damwald 180.1 1 27 84 TERREIN 5 79 25 D 2165 Wijtse de Wit, gehuwd met Marijke Schaafsma, Dokkum 180.2 0 90 03 (AKKERBOUW) 181 0 05 69 TERREIN 2 42 50 E 467 Carola Maria Godefrieda Cornelia van der Kun, gehuwd met (GRASLAND) Rendert Talsma, ‘s-Gravenhage 182 0 20 80 WEGEN 0 20 80 E 1828 ½ Eigendom: Gemeente Dongeradeel, Dokkum, zetel: Dokkum 1/6 Eigendom: Heerke Kloosterman, Dokkum 1/12 Eigendom: Taede de Vries, gehuwd met Geertje Krol, Dokkum 1/12 Eigendom: Geertje Krol, gehuwd met Taede de Vries, Dokkum 1/6 Eigendom: Grietje Kremer Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Provincie Fryslân, Leeuwar- den, zetel: Leeuwarden Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 183 0 28 70 TERREIN 3 51 10 E 1831 ½ Eigendom: Meine Albert Wienia, gehuwd met Willemke (GRASLAND) Ros, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia ½ Eigendom: Anne Pieter Wienia, gehuwd met Lysbeth Meirink, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia Zakelijk recht als bedoeld in art 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Provincie Fryslân, Leeuwar- den, zetel: Leeuwarden Zakelijk recht als bedoeld in art 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 184 0 01 90 WONEN 1 00 00 E 1937 ½ Eigendom: Taede de Vries, gehuwd met Geertje Krol, TERREIN Dokkum (GRASLAND) ½ Eigendom: Geertje Krol, gehuwd met Taede de Vries, Dokkum Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Wetterskip Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden 185 0 22 40 WONEN 2 61 10 E 1938 ½ Eigendom: Heerke Kloosterman, Dokkum (AGRARISCH) ½ Eigendom: Grietje Kremer TERREIN Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de (GRASLAND) Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Wetterskip Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Ee Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

186 0 02 59 TERREIN 5 48 50 G 346 Simon Meindertsma, gehuwd met Sijke van der Ploeg, (GRASLAND) Aalsum

26 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Ee Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

187 0 17 37 TERREIN 2 72 10 G 667 ½ Eigendom: Meine Albert Wienia, gehuwd met Willemke (GRASLAND) Ros, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia ½ Eigendom: Anne Pieter Wienia, gehuwd met Lysbeth Meirink, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia 188 0 07 94 TERREIN 3 34 10 G 668 ½ Eigendom: Meine Albert Wienia, gehuwd met Willemke (GRASLAND) Ros, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia ½ Eigendom: Anne Pieter Wienia, gehuwd met Lysbeth Meirink, Oostrum FR Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap Wienia

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp

Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

189 0 22 24 TERREIN 1 73 30 H 246 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 190 0 06 54 TERREIN 1 55 90 H 465 Stichting Op Toutenburg, , zetel: Ryperkerk (GRASLAND) 191 0 89 84 TERREIN 3 44 90 H 467 Stichting Op Toutenburg, Tytsjerk, zetel: Ryperkerk (GRASLAND) 194 0 57 62 TERREIN 4 97 95 H 502 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 195 2 22 21 TERREIN 4 18 95 H 503 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 196 1 58 19 TERREIN 4 44 00 H 507 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 197 0 34 51 TERREIN 1 00 45 H 508 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 198 0 13 93 TERREIN 1 65 40 H 517 Feije Vlieger (overleden op 09-12-1985), Hurdegaryp (GRASLAND) 199 0 77 73 TERREIN 1 13 65 H 520 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga

27 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp

Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

200 0 24 18 TERREIN 1 13 15 H 534 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 201 0 32 81 TERREIN 0 58 15 H 535 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 202 0 60 04 TERREIN 1 06 35 H 536 Lieuwe van den Berg, gehuwd met Eisje Schoonhoven, (GRASLAND) Drachten 203 0 13 92 TERREIN 0 21 75 H 537 Feije Vlieger (overleden op 09-12-1985), Hurdegaryp (GRASLAND) 204 0 46 01 TERREIN 0 87 85 H 540 Feije Vlieger (overleden op 09-12-1985), Hurdegaryp (GRASLAND) 205 0 10 98 TERREIN 1 57 75 H 570 ½ Eigendom: Hans Hermen Christiaan Rietmulder, Hurdega- (GRASLAND) ryp ½ Eigendom: Esther Hermana Maria Bouter, Hurdegaryp 206 0 10 78 TERREIN 0 23 15 H 602 Johannes Bosgra, gehuwd met Antje Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 207 0 27 05 TERREIN 0 80 95 H 603 Johannes Bosgra, gehuwd met Antje Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 208 0 35 81 TERREIN 1 34 95 H 604 Johannes Bosgra, gehuwd met Antje Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 209 0 26 22 TERREIN 1 96 90 H 608 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 210 0 72 70 TERREIN 0 72 70 H 641 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 211 0 10 68 TERREIN 0 36 05 H 642 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 212 0 27 60 TERREIN 1 93 05 H 643 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 213 0 30 79 TERREIN 2 55 00 H 644 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 214 0 19 88 TERREIN 1 82 55 H 660 Lieuwe van der Weg, gehuwd met Eelkje Weening, Hurdega- (GRASLAND) ryp 215 0 34 91 TERREIN 1 45 55 H 661 Lieuwe van der Weg, gehuwd met Eelkje Weening, Hurdega- (GRASLAND) ryp 216 0 21 36 TERREIN 0 90 40 H 662 Lieuwe van der Weg, gehuwd met Eelkje Weening, Hurdega- (GRASLAND) ryp 217 0 62 77 TERREIN 1 76 05 H 664 Lieuwe van der Weg, gehuwd met Eelkje Weening, Hurdega- (GRASLAND) ryp

28 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp

Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

218 0 24 14 TERREIN 1 41 15 H 683 Haike van der Meulen, gehuwd met Hieke van der Wal, (GRASLAND) Noardburgum 219 0 25 73 TERREIN 1 53 05 H 684 ½ Eigendom: Hendrik van der Wal (overleden op: 01-05-2000), (GRASLAND) in leven gehuwd met Geertje van Huizen, Noardburgum ½ Eigendom: Haike van der Meulen, gehuwd met Hieke van der Wal, Noardburgum 220 0 75 09 TERREIN 1 94 60 H 709 Sije van der Veen, Hurdegaryp (GRASLAND) 227 1 78 09 TERREIN 1 78 15 H 721 Sije van der Veen, Hurdegaryp (GRASLAND) 228 1 90 18 TERREIN 2 32 45 H 723 Sije van der Veen, Hurdegaryp (GRASLAND) 229 0 07 68 TERREIN 1 18 55 H 725 Pieter Paulusma, gehuwd met Monique Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 230 0 00 36 TERREIN 0 48 40 H 728 Pieter Paulusma, gehuwd met Monique Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 231 0 08 33 TERREIN 0 75 05 H 732 Pieter Paulusma, gehuwd met Monique Hoekstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 232 2 39 11 TERREIN 3 02 20 H 733 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 233.1 0 00 06 TERREIN 0 72 00 H 735 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp 233.2 0 13 93 (GRASLAND) 234 0 77 41 WONEN 1 92 30 H 746 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (AGRARISCH) TERREIN (GRASLAND) 235 0 04 27 TERREIN 1 01 25 H 750 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 237 0 17 29 TERREIN 0 39 45 H 764 Daniel de Jager, gehuwd met Japke Veenstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 238 0 23 01 TERREIN 0 30 20 H 765 Daniel de Jager, gehuwd met Japke Veenstra, Hurdegaryp (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Wetterskip Fryslân, Leeuwar- den, zetel: Leeuwarden 240 0 39 99 TERREIN 1 00 00 H 800 Sije van der Veen, Hurdegaryp (GRASLAND) 241 0 66 58 TERREIN 0 82 75 H 801 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 243 0 08 25 TERREIN 0 08 25 H 810 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 244 0 98 20 TERREIN 0 98 20 H 811 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 245 1 45 75 TERREIN 1 45 75 H 813 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 246 0 00 35 TERREIN 0 00 35 H 816 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) 247 0 20 29 TERREIN 0 93 60 H 822 Daniel de Jager, gehuwd met Japke Veenstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 248 0 05 92 TERREIN 1 02 50 H 823 Egbert Veenstra, gehuwd met Jacoba Herrema, Feanwalden (GRASLAND) 249 0 02 20 TERREIN 0 02 20 H 825 Daniel de Jager, gehuwd met Japke Veenstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 250 0 04 52 TERREIN 0 42 05 H 839 Jan Algra, gehuwd met Tjitske Ytsma, Burgum (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 252 0 01 36 TERREIN 2 15 40 H 857 Jan Algra, gehuwd met Tjitske Ytsma, Burgum (GRASLAND) 253 1 13 28 TERREIN 1 96 15 H 858 Jan Algra, gehuwd met Tjitske Ytsma, Burgum (GRASLAND) 254 1 12 01 TERREIN 4 36 95 H 864 Folkert Algra, gehuwd met Fintje Witzenburg, Burgum (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Liander Infra Oost N.V., Arnhem, zetel: Arnhem 255 0 65 54 TERREIN 1 59 25 H 866 Jan Algra, gehuwd met Tjitske Ytsma, Burgum (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Liander Infra Oost N.V., Arnhem, zetel: Arnhem 256 0 87 95 TERREIN 2 19 65 H 867 Folkert Algra, gehuwd met Fintje Witzenburg, Burgum (GRASLAND) 257 0 04 56 TERREIN 2 12 00 H 880 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 258 0 05 72 TERREIN 2 21 85 H 881 Daniël de Hoop, gehuwd met Anna Kooistra, Hurdegaryp (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht

29 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Hardegarijp

Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

259 0 73 53 TERREIN 1 50 60 H 1241 Daniel de Jager, gehuwd met Japke Veenstra, Hurdegaryp (GRASLAND) 261 0 09 92 TERREIN 2 09 15 H 1265 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga 263 0 02 75 TERREIN 0 37 15 H 1426 Hendrik van der Veen, gehuwd met Nieske Smid, Hurdegaryp (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen: Wetterskip Fryslân, Leeuwar- den, zetel: Leeuwarden 264 0 75 26 TERREIN 1 25 21 H 1483 Sije van der Veen, Hurdegaryp (GRASLAND) 265.1 0 13 28 TERREIN 1 51 80 H 1533 ½ Eigendom: Roel Wijmenga, gehuwd met Jannetje Hakvoort, 265.2 0 54 73 (GRASLAND) Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga ½ Eigendom: Eelke Pieter Wijmenga, Hurdegaryp Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap R. En E.P. Wijmenga

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Oudega Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

266 0 75 44 TERREIN 1 10 70 F 79 Hervormde Gemeente Te Nijega, Opeinde En De Tike, (GRASLAND) Opeinde, zetel: Nijega 267 0 03 70 BEDRIJVIGHEID 2 36 20 F 80 Hervormde Gemeente Te Nijega, Opeinde En De Tike, (NUTSVOORZIENING) Opeinde, zetel: Nijega TERREIN (GRASLAND) 269.1 0 08 97 TERREIN 0 37 00 F 148 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 269.2 0 00 25 (NATUUR) 270 0 12 37 TERREIN 1 74 00 F 1787 Folkert Veltman, gehuwd met Grietje Jacobi, De Tike (GRASLAND) 272 0 00 48 TERREIN 0 31 70 F 2615 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 273 0 02 57 TERREIN 0 97 65 F 2616 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 274 0 05 57 TERREIN 1 60 45 F 2618 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 275 0 06 21 TERREIN 1 63 45 F 2619 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 276 0 05 98 TERREIN 1 56 20 F 2620 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 277 0 02 18 TERREIN 0 81 50 F 2621 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 278 0 01 91 TERREIN 0 85 00 F 2622 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 279 0 00 26 TERREIN 0 81 45 F 2623 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 280 0 01 22 TERREIN 2 80 70 F 2639 Eigendom belast met erfpacht: Hervormde Gemeente Te (GRASLAND) Nijega, Opeinde En De Tike, Opeinde, zetel: Nijega Erfpacht: Willem Meije Haagsma, gehuwd Johanna Dirkje Gerarda Vreugdenhil, Nijega 281 0 85 40 TERREIN 0 85 40 F 2641 Eigendom belast met erfpacht: Hervormde Gemeente Te (GRASLAND) Nijega, Opeinde En De Tike, Opeinde, zetel: Nijega Erfpacht: Willem Meije Haagsma, gehuwd Johanna Dirkje Gerarda Vreugdenhil, Nijega 283 0 00 59 TERREIN 1 36 95 F 2647 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 284 0 01 17 TERREIN 0 67 10 F 2648 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND) 285 0 03 30 TERREIN 1 15 20 F 2649 Matthijs Mulder, gehuwd met Niesje van der Horst, Nijega (GRASLAND)

30 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Oostermeer Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Te name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

286 0 01 34 BEDRIJVIGHEID 8 06 90 I 503 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (INDUSTRIE) ERF – TUIN 287 1 31 65 WONEN 1 31 65 I 521 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (AGRARISCH) TERREIN (GRASLAND) 288 1 43 10 TERREIN 1 43 10 I 523 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 289 0 14 35 TERREIN 0 14 35 I 524 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 290 0 11 15 TERREIN 0 11 15 I 528 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Assen, zetel: ‘s-Gravenhage 291 1 81 70 TERREIN 1 81 70 I 593 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 292 1 39 50 TERREIN 1 39 50 I 594 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 293 0 01 40 BEDRIJVIGHEID 0 01 40 I 595 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (NUTSVOORZIENING) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Assen, zetel: ‘s-Gravenhage 294 0 06 50 BEDRIJVINGHEID 0 06 50 I 596 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (NUTSVOORZIENINGEN) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Assen, zetel: ‘s-Gravenhage 295 0 01 90 TERREIN 0 01 90 I 597 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 296 0 13 20 TERREIN 0 13 20 I 598 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (GRASLAND) 297 0 14 17 TERREIN 0 28 02 I 692 Rendac Bergum B.V., Sumar, zetel: Suameer (NATUUR) 299 0 02 87 WATER 0 03 50 K 1118 Protestantse gemeente te Sumar, Sumar, zetel: Sumar 300 0 16 60 TERREIN 0 16 60 K 1120 Protestantse gemeente te Sumar, Sumar, zetel: Sumar (GRASLAND) 301 0 42 09 BERGING – STALLING 1 02 70 K 1140 Protestantse gemeente te Sumar, Sumar, zetel: Sumar (GARAGE – SCHUUR) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: RECREATIE – SPORT Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Assen, zetel: ‘s-Gravenhage

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Veenwouden Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

305 1 38 42 TERREIN 1 40 30 I 200 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 306 2 81 25 TERREIN 2 83 90 I 201 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 307 0 79 30 TERREIN 0 79 30 I 202 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 308 1 42 30 TERREIN 1 42 30 I 203 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 309 0 71 40 TERREIN 0 71 40 I 204 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 310 0 51 30 TERREIN 0 51 30 I 205 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 311 0 28 80 TERREIN 0 28 80 I 206 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 312 0 79 88 TERREIN 0 82 20 I 207 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 313 0 52 55 TERREIN 0 62 90 I 211 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 314 0 41 70 TERREIN 0 42 80 I 220 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) 315 0 40 75 TERREIN 0 70 60 I 221 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) 316 0 49 47 TERREIN 1 08 30 I 222 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND)

31 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Veenwouden Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

317 0 15 40 TERREIN 0 15 40 I 223 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 318 1 13 00 TERREIN 1 13 00 I 224 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) 319 0 51 80 TERREIN 0 51 80 I 225 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 320 1 42 80 TERREIN 1 42 80 I 226 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 321 0 59 00 TERREIN 0 59 00 I 227 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 322 0 68 70 TERREIN 0 68 70 I 228 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 323 0 41 60 TERREIN 0 41 60 I 229 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 324 0 17 45 TERREIN 1 70 70 I 230 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 325 0 18 00 TERREIN 1 22 50 I 248 Auke Sikkema, gehuwd met Sjoukje Rijpma, Noardburgum (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 326 0 01 92 TERREIN 1 35 50 I 250 Auke Sikkema, gehuwd met Sjoukje Rijpma, Noardburgum (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 327 0 61 87 TERREIN 0 93 20 I 251 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 328 0 85 40 TERREIN 0 85 40 I 252 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht:Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 329 0 80 58 TERREIN 0 80 70 I 253 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) 330 1 51 90 TERREIN 1 51 90 I 254 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 331 0 18 37 TERREIN 1 20 10 I 255 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 332 0 22 55 TERREIN 0 81 10 I 256 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (GRASLAND) 333 0 32 27 TERREIN 2 55 00 I 269 Durk Mozes, gehuwd met Sjoukje Lankman, Feanwalden (GRASLAND) 334 0 01 33 TERREIN 2 66 40 I 293 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 335 0 32 02 TERREIN 1 90 70 I 353 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 336 0 19 55 TERREIN 3 01 90 I 354 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 337 0 33 65 TERREIN 1 55 50 I 355 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 338 0 15 65 TERREIN 1 32 80 I 356 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 339 0 29 60 WONEN 1 91 70 I 358 Pieter Hekstra, De Westereen ERF – TUIN Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen 340 0 05 19 TERREIN 0 37 80 I 359 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 341 0 54 63 TERREIN 1 31 30 I 362 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 342 0 30 15 TERREIN 1 60 00 I 363 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen 343 0 48 38 TERREIN 1 55 50 I 364 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen 344 0 02 50 TERREIN 0 69 20 I 365 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen

32 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Veenwouden Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

346 0 28 99 TERREIN 1 36 50 I 371 Gedeeltelijk eigendom: (GRASLAND) – 1/1 eigendom van deelperceel: Pieter Hekstra, De Westereen – 1/3 eigendom van deelperceel: Klaas Visbeek, gehuwd met Akke Riekje Sijens Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: Speelpark Sanjes Fertier VOF Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: VOF Visbeek-Sijens – 1/3 eigendom van deelperceel: Akke Riekje Sijens, gehuwd met Klaas Visbeek Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: Speelpark Sanjes Fertier VOF Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: VOF Visbeek-Sijens – 1/3 eigendom van deelperceel: Wimer Visbeek Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: Speelpark Sanjes Fertier VOF 347 0 08 86 TERREIN 0 21 80 I 621 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 348 0 15 74 TERREIN 2 03 10 I 622 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 349 0 11 18 TERREIN 1 82 70 I 623 Pieter Hekstra, De Westereen (GRASLAND) 350 1 75 83 TERREIN 2 14 50 I 625 Rinske Boskma (overleden op: 16-09-1991), in leven gehuwd (GRASLAND) met Sije van der Veen, Hurdegaryp Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen 352 0 12 85 WONEN 0 49 60 I 726 Tjalling Elzinga, De Falom (AGRARISCH) ERF – TUIN 353 0 05 36 TERREIN 0 33 60 I 727 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (AKKERBOUW) 354 0 18 60 TERREIN 0 18 60 I 728 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 355 0 11 18 TERREIN 2 12 40 I 773 Hervormde Gemeente Van Zwaagwesteinde, De Westereen, (AKKERBOUW) zetel: Zwaagwesteinde 356 0 47 74 TERREIN 0 74 10 I 774 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (AKKERBOUW) Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Vitens N.V., Utrecht, zetel: Utrecht 357 0 58 80 TERREIN 1 42 00 I 778 Hervormde Gemeente Van Zwaagwesteinde, De Westereen, (AKKERBOUW) zetel: Zwaagwesteinde 358 0 03 80 TERREIN 0 03 80 I 781 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, (NATUUR) Zwagerbosch 359 0 76 97 TERREIN 8 90 20 I 783 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen (AKKERBOUW) 360 0 02 60 TERREIN 0 24 90 I 784 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 361 0 14 53 TERREIN 1 84 80 I 789 Hervormde Gemeente Van Zwaagwesteinde, De Westereen, (AKKERBOUW) zetel: Zwaagwesteinde 362 2 37 00 TERREIN 4 24 90 I 791 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, (AKKERBOUW) Zwagerbosch 363.1 2 18 39 TERREIN 6 79 70 I 794 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug 363.2 0 00 06 (AKKERBOUW) 363.3 0 00 01 363.4 0 00 07 363.5 0 00 02 364 2 08 56 TERREIN 2 09 45 I 795 Berend van der Kooi, gehuwd, Zwagerbosch (AKKERBOUW) 365 0 49 91 TERREIN 0 50 40 I 796 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 366 0 31 88 TERREIN 0 97 85 I 797 Herre Boskma, gehuwd met Frederika Visser, De Westereen (AKKERBOUW) 367 1 18 15 TERREIN 1 18 15 I 798 Kerkvoogdij Van De Nederlands Hervormde Gemeente Te (GRASLAND) Zwaagwest-Einde, De Westereen, zetel: Zwaagwesteinde 368 0 23 50 TERREIN 0 23 50 I 799 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, (AKKERBOUW) Zwagerbosch 369.1 0 00 10 TERREIN 1 50 60 I 800 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, 369.2 0 24 80 (AKKERBOUW) Zwagerbosch 370 2 79 72 TERREIN 2 80 95 I 801 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, (GRASLAND) Zwagerbosch 371 2 14 55 TERREIN 2 36 95 I 843 Berend van der Kooi, gehuwd met Jantje van der Veen, (GRASLAND) Zwagerbosch 373 0 00 39 WEGEN 0 05 27 I 861 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen 374 0 00 58 WEGEN 0 10 30 I 862 Pieter Kamminga, gehuwd met Grietje Kamstra, De Westereen

33 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Veenwouden Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

375.1 0 02 58 TERREIN 3 94 93 I 863 ¼ Eigendom: Jan Feenstra, gehuwd met Jitske Marijke 375.2 0 00 60 (GRASLAND) Postma, De Westereen Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: V.O.F. Groencentrum Jan en Jikke Feenstra ¼ Eigendom Jitske Marijke Postma, gehuwd met Jan Feenstra, De Westereen Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: V.O.F. Groencentrum Jan en Jikke Feenstra ¼ Eigendom: Aafke Marjan Feenstra, Langezwaag Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: V.O.F. Groencentrum Jan en Jikke Feenstra ¼ Eigendom: Sjoerd Mathijs Feenstra, De Westereen Aantekening recht verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma: V.O.F. Groencentrum Jan en Jikke Feenstra 376 0 00 65 TERREIN 0 81 50 K 334 ½ Eigendom: Theunis Schriemer, Feanwalden (GRASLAND) ½ Eigendom: Geertje Klomp, Feanwalden Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen 377 0 18 87 TERREIN 0 64 98 K 419 ½ Eigendom: Theunis Schriemer, Feanwalden (GRASLAND) ½ Eigendom: Geertje Klomp, Feanwalden Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Akkerwoude Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

378 0 02 49 TERREIN 0 10 40 O 566 Staatsbosbeheer, Groningen, zetel: Utrechtse Heuvelrug (NATUUR) 379 0 12 82 TERREIN (AKKERBOUW) 0 54 85 O 568 Johannes Bos, gehuwd met Gerda Johanna Jonkman, De Falom 380 0 20 17 TERREIN (AKKERBOUW) 3 63 35 O 570 Johannes Bos, gehuwd met Gerda Johanna Jonkman, De Falom

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Bergum Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

381 0 27 03 TERREIN (GRASLAND) 1 72 20 I 1347 Gedeeltelijk eigendom: – Bergum Projektontwikkeling B.V., Joure, zetel: Joure – Provincie Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden 382 0 10 19 TERREIN (GRASLAND) 1 72 20 I 1457 Gedeeltelijk eigendom: – Bergum Projektontwikkeling B.V., Joure, zetel: Joure – Provincie Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden 383 0 42 60 TERREIN (GRASLAND) 4 48 35 I 1465 Gedeeltelijk eigendom: – Bergum Projektontwikkeling B.V., Joure, zetel: Joure – Provincie Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden 384 0 43 29 TERREIN (GRASLAND) 2 11 05 I 1466 Gedeeltelijk eigendom: – Bergum Projektontwikkeling B.V., Joure, zetel: Joure – Provincie Fryslân, Leeuwarden, zetel: Leeuwarden

34 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014 Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Oudega Grondplan Te onteigenen Als Ter grootte van Sectie en nr. Ten name van nr. grootte

ha a ca ha a ca

385 2 29 40 TERREIN (GRASLAND) 2 29 40 F 78 Eigendom belast met erfpacht: Hervormde Gemeente Te Nijega, Opeinde En De Tike, Opeinde, zetel: Nijega ½ Erfpacht: Obbe Lammert van der Weide, gehuwd met Margritha Celia Schoonderbeek, Ansen Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap O.L. Van Der Weide En M.C. Vann Der Weide- Schoonderbeek ½ Erfpacht: Margritha Celia Schoonderbeek, gehuwd met Obbe Lammert van der Weide, Ansen Aantekening recht verkregen ten behoeve van maatschap: Maatschap O.L. Van Der Weide En M.C. Vann Der Weide- Schoonderbeek

35 Staatscourant 2014 nr. 3392 17 februari 2014