Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Ten huize van... 9 Joos Florquin bron Joos Florquin, Ten huize van... 9. Davidsfonds, Leuven / Orion - Desclée De Brouwer, Brugge 1973 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/flor007tenh09_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Joos Florquin 7 Aftitelen In dit negende deel van Ten huize van heb ik maar zes interviews kunnen onderbrengen, al komen die dan wel overeen met acht uitzendingen die de BRT-Vlaamse Televisie op het scherm heeft gebracht. Na de Ten huize van Simon Carmiggelt volgde later met dezelfde schrijver nog een gesprek onder de titel Kronkelen met Simon Carmiggelt en de Ten huize van A. den Doolaard kreeg een uitvoerige aanvulling in de uitzending Dolen met Den Doolaard. Aan elk gefilmd bezoek gaat altijd een vrij omstandig voorbereidend gesprek vooraf, dat ik op schrift stel en dat op de filmdag als aide-mémoire wordt gebruikt. In de uitzending wordt wel dezelfde lijn gevolgd en dezelfde tema's aangesneden, maar het gesprek voor de camera's verloopt toch altijd helemaal anders dan in schrift werd vastgelegd, omdat het altijd een gesprek blijft en de gastheer en de interviewer de absolute vrijheid behouden andere onderwerpen erbij te betrekken, of iets omstandiger op een tema in te gaan. Voor het boek gebruik ik in principe de tekst van het voorbereidend gesprek omdat die altijd vollediger is. Een uitzondering hierop heb ik gemaakt voor Simon Carmiggelt en Kardinaal Alfrink, die me beiden verzochten van de tekst van de reële uitzending uit te gaan. Ik heb in hun geval deze tekst dan ook als basis genomen maar heb hem toch aangevuld met interessante details, die bij de filmopname waren weggevallen. Dat de tekst van Simon Carmiggelt van de geluidsband werd genoteerd, zal de lezer wel merken omdat de verwoording van de schrijver zo karakteristiek is. Met deze gesproken stijl raakt men na enkele bladzijden wel vertrouwd. Mocht een lezer daar bij het lezen toch enige hinder van ondervinden, dan zou ik hem de suggestie willen doen eens een paar bladzijden hardop te lezen. Wellicht wordt dat een verrassing. Joos Florquin, Ten huize van... 9 8 In een Noordnederlandse recensie van deel 7 stootte ik op deze zin: ‘Alles geschreven in een gemakkelijk leesbare gesprekstoon, maar met Vlaamse specialiteiten, die de Nederlander vreemd zullen aandoen.’ Ik heb voor deze ervaring het ruimste begrip omdat ik ze zelf wel eens onderga als ik een Noordnederlands boek lees. Het is mij niet bekend of de recensent over die specialiteiten ook is gestruikeld in de gesprekken met Bertus Aafjes en prof. Minnaert, maar bij het persklaar maken van deze interviews is de gebruikte taal voor mij telkens een heel probleem. Het is er mij om te doen het gesproken woord van de bezochte prominenten zo getrouw mogelijk weer te geven. Nu doorspekken velen van mijn gastheren in Vlaanderen - en zeker de ouderen - hun taal met woorden of uitdrukkingen die Van Dale als typisch Zuidnederlands doodverft. Als het flagrante gallicismen zijn, probeer ik ze altijd wel te wijzigen maar op sommige plaatsen heb ik het gevoelen dat ik een soort vervalsing zou plegen als ik in de mond van mijn gastheer het algemeen Nederlands woord zou leggen, daar waar hij het courante Zuidnederlandse heeft gebruikt. Als Grammens b.v. zegt ‘willens nillens’, dan aarzel ik dat te vervangen door goedschiks of kwaadschiks of door willens of onwillens, omdat ik hem dat niet zo hoor zeggen. Ik ben in deze materie zo omzichtig mogelijk te werk gegaan maar als het woord echt typisch was voor de man of voor de lokale kleur, dan heb ik het laten staan. Voor deze televisie-uitzendingen mocht ik rekenen op de uitstekende service van de firma Promofilm te Leuven en op de vaardige medewerking van de technici: Willem Baekelmans, Jean Müller, Renaat Rombauts. Bij het uit- en afwerken kreeg ik hulp van Annie van Avermaet en Fons Fraeters, die ook in het persklaar maken van deze teksten een belangrijk aandeel hadden. Voor de prettige samenwerking ben ik ze allen zeer dankbaar. Joos Florquin Joos Florquin, Ten huize van... 9 9 Simon Carmiggelt 1e Weteringsplantsoen 2a II, Amsterdam 2 (Nederland) Simon Carmiggelt, u bent de uitvinder van een woord, het woord epibreren? Nou, daar ben ik niet de uitvinder van, wel de verbreider. Het is eigenlijk zo dat ik, dat was in 1953, in Den Haag op een overheidsbureau een stuk moest halen, waar onze krant al geruime tijd om verlegen zat. Ik ging daar zo'n zaal binnen, met zo'n loket, waar allerlei mensen achter zaten te werken, er kwam een ambtenaar naar me toe en ik zei: Meneer, ik kom om dat stuk. Toen zei die man: Nou meneer, het is bijna klaar, als u over negen dagen terugkomt, dan kunt u het krijgen. Het hoeft alleen nog maar even geëpibreerd te worden. Ik zei: Dank u wel en liep naar buiten. Maar toen dacht ik: Hé, wat zou dat zijn, daar heb ik nog nooit van gehoord, epibreren? Dus ik ging terug en die ambtenaar, die stond weer op en ik zei tegen die man: Meneer, moet u luisteren, het kan verschrikkelijk dom van me zijn, maar wat is dat eigenlijk, epibreren? En al die mensen die daar achter dat loket aan het werk waren, leg- Joos Florquin, Ten huize van... 9 10 den ontroerd hun pennen neer en die ambtenaar, die zei: Meneer, dat is een heel biezonder moment, want dat heeft nog nooit iemand gevraagd en het is des te wonderlijker want dat woord betekent niets. Jaren geleden was hier eens een man aan het loket, die mij wou haasten met iets dat even zijn tijd moest hebben en toen welde dit woord in mij op en ik zei tegen de man: Meneer, het moet eerst nog geëpibreerd worden. En toen ging die man getroost weg. Sindsdien gebruik ik het voor de meest uiteenlopende doeleinden. Als er bijvoorbeeld gebeld wordt, dan zeg ik: Meneer Frederickx is er niet, die epibreert de hele middag. Dan zeggen de mensen: O! Wij hebben zelfs op het bureau van één van onze meerderen hier, een meermaals gegradueerde intellektueel, eens een sponzedoosje geplaatst met een briefje erbij: Zou u de gaatjes van dit sponsje zelf willen epibreren? De volgende dag had die man eronder geschreven: Sponsje onderzocht en in orde bevonden. Die was voorzichtig geweest. Ik vind het heel wijsgerig, ik heb daar een diepe eerbied voor. Toen zei die ambtenaar nog: Nou meneer, u is van een krant en kranten, die geven toch dikwijls prijzen voor originele dingen. Zou u nou niet kunnen zorgen dat ik hier een prijs voor krijg, want ik heb dat toch bedacht? Toen zei ik: Nou, daar gaat het niet over, maar ik zal eens informeren. Toen zei hij: Hoe hoor ik dat dan? Toen zei ik: Nou, dan epibreer ik u nog wel even! Toen had ik de bal dus aan hem teruggespeeld. Nou had ik dat verhaal in de krant gezet. Typisch Amsterdams vond ik het toen ook wel, dat ik die nacht om vier uur uit mijn bed gebeld werd door iemand die alleen maar zei: Epibreert u op het moment? Dat is dan ook wel het gevolg van zo iets. Maar daarna is dat woord dan helemaal zijn eigen leven gaan leiden. Een jaar later, of twee jaar later, kreeg ik een brief van iemand die schreef, dat hij op een groot kantoor werkte en het verhaal ook had gelezen. Een kollega van hem was iemand die er niet graag voor uit- Joos Florquin, Ten huize van... 9 11 kwam dat hij iets niet wist. En aan die man had hij een dossier gestuurd en daar had hij buiten opgeschreven: ‘Epibreren, s.v.p.’. Die man, die wist natuurlijk niet wat dat was en die wou daar niet voor uitkomen. Hij nam een woordenboek, zocht het woord op wat er het dichtst bij kwam, dat was epileren, en epileren betekent blijvend verwijderen. Hij heeft dat dossier toen in de kachel gegooid. En het was dan nog een belangrijk dossier ook! Daarna is er nog van alles met dat woord gebeurd. Een paar jaar geleden zat een koekfabrikant hier in Nederland met een enorm probleem. Die wou zo graag meisjes hebben voor licht kantoorwerk. Hij zette voortdurend advertenties in de krant maar daar kwam nooit een brief op. Hij had ook dat verhaal al eens een keer gelezen van mij en toen kwam hij op het idee om advertenties te plaatsen waarin hij vroeg om een epibriste. En verdomd, toen kwamen de brieven. Dat schenen de meisjes dan wel, ofschoon ze ook niet wisten wat het was, een aantrekkelijk baantje te vinden. Enige tijd later heeft hij 's werelds eerste epibriste in dat baantje aangesteld, dat is dit meisje hier, op die foto uit de krant. Het is dus een woord dat een heel eigen leven is gaan leiden, en nog worden er telkens in advertenties epibristen en zo gevraagd. En er zijn ook stickers gemaakt: epibrant. En wat betekent dat? Niks, allemaal niks. Maar dat woord dat vult zich telkens weer met nieuwe inhoud, het is onverwoestbaar. De allerlaatste opleving van het woord die mij ter ore kwam, kwam voor in een krantebericht uit Aruba. Daar stond in dat de Eilandsraad bijeen was geweest en één van de leden van de Eilandsraad, een gedeputeerde heet dat, meen ik, had gevraagd naar een bepaald stuk. En toen werd hem geantwoord: Dat wordt momenteel geëpibreerd. Dat heeft die man niet geantwoord omdat hij nou eens leuk wou wezen, Joos Florquin, Ten huize van... 9 12 maar omdat hij in de heilige overtuiging leefde dat epibreren financieel voorbereiden betekent. Dat is het laatste.