VINCENT VAN GOGH ( 1853-1890 Auvers-sur-Oise) KOP VAN EEN VROUW inhoudelijke toelichting

Vincent van Gogh (1853-1890) Kop van een vrouw, februari-maart 1885 Olieverf op doek op paneel 40 x 29,5 cm Collectie Het Noordbrabants Museum Verworven met steun van de BankGiro Loterij, Coen Teulings, John & Patricia Groenewoud en JK Art Foundation

1

Plaatsing binnen het oeuvre

Vincent van Gogh wilde een goede figuurschilder worden; de mens speelt vanaf zijn eerste tekeningen en schilderijen een belangrijke rol in zijn werk. Nadat Van Gogh zich in december 1883 in had gevestigd, richtte hij zich aanvankelijk op het tekenen van landschappen en het vastleggen van wevers aan het weefgetouw in hun huis. Nadat hij in de zomer van 1884 studie had gemaakt van kleurtheorie, verdiepte hij zich vanaf oktober opnieuw in de menselijke anatomie.

Van Gogh speelde in die tijd met de gedachten les te nemen bij de beeldhouwer Jean Theodore Stracké die aan het hoofd stond van de Koninklijke school voor Nuttige en Beeldende kunsten in ’s-Hertogenbosch of aan de academie in Antwerpen om zich verder te bekwamen in het figuurtekenen. Op 25 oktober 1884 schreef hij aan zijn broer Theo: ‘Doch als ik eerst nog eens een 30tal koppen hier schilder zal ik meer van Antwerpen kunnen profiteeren – en aan die 30 koppen begin ik nu, of liever ben ik reeds begonnen met een groote buste van een herder’ [467].

Half oktober kwam zijn schildersvriend Anton van Rappard logeren, die tijdens zijn verblijf van twee weken meerdere kopstudies maakte. Van Rappard inspireerde Van Gogh waarschijnlijk om ook een reeks te schilderen. Hij nam zich voor er 30 te maken, maar gedreven als hij was voerde hij het uiteindelijk aantal op: er zijn 47 kopstudies bewaard gebleven uit de periode eind oktober 1884 en eind mei 1885.

Van Gogh ‘portretteerde’ diverse boeren en landarbeiders uit Nuenen en de omgeving. Tegen betaling wilden zij wel model staan; in de winterperiode werkten zij immers niet of nauwelijks op het land. De kopstudies waren voor Van Gogh geen afbeeldingen van individuen, maar weergaven van types. Met hun doorleefde gezichten vertegenwoordigden zij het zware boerenleven. De in zijn ogen ruwe boeren stonden dichter bij de natuur dan ‘beschaafde’ mensen. Van Gogh was met name geïnteresseerd in boeren met karakteristieke gelaatstrekken. Het aflezen van het karakter van de mens aan zijn uiterlijk stond centraal in de fysionomische theorieën in de negentiende eeuw en die waren Van Gogh bekend. Zijn bevriende leerlingen tekenden later op dat hij ‘de leelijkste exemplaren tot model’ koos en dat zijn atelier vol hing met ‘koppen van mannen en vrouwen, waarvan de kafferachtige wipneuzen, uitstekende jukbeenderen en groote ooren sterk geaccentueerd’ waren.1 Van Gogh vond dat zijn weergave op het doek ‘niet mathematisch correct’ hoefde te zijn, maar hij zocht naar ‘groote expressie. […] Enfin het leven’ [502].

De talloze kopstudies waren een goede voorbereiding op het figuurschilderen, dat in april-mei 1885 tot uiting zou komen in zijn eerste meesterwerk De aardappeleters. Ook oefende Van Gogh in deze studies met penseelvoering en met complementaire kleuren en gebroken tonen.

1 Citaten uit Van Heugten 1997, p. 110.

2

Kop van een vrouw

Het schilderij Kop van een vrouw is binnen de reeks van koppen waarschijnlijk ontstaan in de periode februari-maart 1885. De uitvoering sluit beter aan bij de meer beheerste studies aan het begin van de serie, dan de meer gedurfde schilderijen met grover penseelwerk uit april-mei. Ook lijkt Van Gogh rond maart meer met lichte achtergronden en tegenlichteffecten te hebben gewerkt.

Hoewel de identiteit van de vrouw — zoals bij de meeste kopstudies — onbekend blijft, is zij door Van Gogh meermaals vastgelegd. Zij is ook te zien op schilderienj in het Cincinnati Art Museum (F135) en het Kröller-Müller Museum (F153), evenals op een doek in particulier bezit (F153a). Bij het werk in Cincinnati koos Van Gogh voor een donkere achtergrond; bij de kleinere doeken in het Kröller-Müller Museum en in de particuliere collectie koos hij eveneens voor een lichte achtergrond (F153 en F153a). Bij laatstgenoemde gaf hij de boerin weer vanaf de andere zijde.

Zoals bij de meeste studies gaf Van Gogh zijn model op dit doek weer van opzij. Hij concentreerde zich op haar markante profiel, dat aan zeggingskracht wint door zijn keuze voor een lichte achtergrond. De contouren van het gezicht, de haren en haar kleding steken sterk af tegen de heldere, groengele achtergrond. In enkele andere studies koos Van Gogh voor een achtergrond lichter dan het figuur, maar hoewel soms bij een tegenlichteffect het gelaat minder leesbaar of ondergeschikt is, is hier het gelaat van het model duidelijk zichtbaar. De combinatie van een fraai leesbaar gezicht en een lichte, kleurige achtergrond zorgt voor een aantrekkelijk geheel. Binnen de reeks koppen en in Van Goghs Brabantse oeuvre is het een relatief kleurrijk werk. Het gelaat en de nek zijn met subtiele schildertoetsen in diverse tonen opgezet, terwijl hij haar kleding in bredere, meer impastorijke penseelstreken weergaf. Aan de linker- en rechterzijde van de voorstelling schilderde Van Gogh een zwarte lijn. Dit deed hij vermoedelijk voor balans en diepte in de voorstelling.

Van Gogh had een grote interesse in de kledij van de plattelandsbevolking; zijn studies van boeren, boerinnen en landarbeiders tonen de Oost-Brabantse streekdracht. Deze vrouw draagt vermoedelijk haar dagelijkse blauwe jak. Terwijl Van Gogh volop de bekende witte mutsen heeft geschilderd, schilderde hij hier een donkere hoofdbedekking. De vrouw draagt waarschijnlijk een donkere ondermuts, destijds een gebruikelijke hoofdtooi in Brabant; het diende ter bescherming van de witte muts die erop werd geplaatst, maar werd ook afzonderlijk gedragen. Bij vrouwen werd het korte haar zoals gewoonlijk gedragen in een middenscheiding en achter de oren vastgezet. In dit schilderij springt het haar van de vrouw in haar nek op.

Voordat het museum tot aankoop overging vroeg het de experts van het het werk te onderzoeken. In Amsterdam werd het schilderij uitgebreid onderzocht, onder meer met behulp van UV-licht, röntgen en microscoop. Ook het schildersdoek werd geanalyseerd, waarbij bleek dat het doek afkomstig van dezelfde rol als drie andere Nuenense werken. Op grond van de positieve bevindingen startte Het Noordbrabants Museum vervolgens onderhandelingen met de verkopers. Dat leidde medio augustus tot een akkoord.

3

Plaats in de collectie van Het Noordbrabants Museum

Het schilderij Kop van een vrouw vormt het vijfde werk van Van Gogh in bezit van Het Noordbrabants Museum. Eerder werden aan de collectie toegevoegd: het schilderij Spittende Boerin uit de zomer van 1885 (1984), de aquarel De tuin van de pastorie te Nuenen uit oktober-november 1885 (2016), het schilderij Collse watermolen uit mei 1884 (2017) en het schilderij Stilleven met flessen en schelp uit de herfst van 1884 (2018).

Met het schilderij Kop van een vrouw wordt de collectie inhoudelijk aanzienlijk versterkt. Het museum had nog geen kopstudie in eigen bezit. Met dit schilderij kan een belangrijke fase uit zijn Brabantse periode blijvend worden belicht. Gezien de grote campagne die Van Gogh ondernam en zijn streven om de karakteristieken en de uitdrukking van de plattelandsbevolking te vangen, is het een wezenlijke verrijking. De vier andere werken in eigen bezit tonen landschappelijke onderwerpen en een stilleven; Spittende boerin toont weliswaar een vrouw aan het werk, maar is gezien de weergave van het figuur van de achterzijde en ten voeten uit in het landschap van een heel andere orde. Terwijl Van Gogh daar oefende in de weergave van volume in het figuur, richt hij zich in Kop van een vrouw op het gelaat en de uitdrukking van de een gewone vrouw uit de omgeving van Nuenen.

Niet alleen binnen de werken van Van Gogh in bezit van het museum, maar ook binnen de gehele presentatie op zaal is het doek een belangrijke aanvulling. In de presentatie is op dit moment één andere kopstudie te zien: het schilderij Kop van een vrouw dat het museum tijdelijk in bruikleen heeft van het Van Gogh Museum. Door de verwerving van dit schilderij kan het museum Van Gogh nóg beter positioneren als een icoon van Brabant.

Literatuur

J.B. de la Faille, L'Oeuvre de Vincent van Gogh. Catalogue Raisonné, 1928, nr. 133 illus. pl. XXVI; W. Vanbeselaere, De Hollandsche Periode (1880-1885): in het van Vincent van Gogh (1853-1890), Antwerpen 1937, nr. 133; J.B. de la Faille, Vincent van Gogh, Parijs 1939, nr. 160, p. 136 illus.; J.B. de la Faille, The Complete Works of Vincent van Gogh, Amsterdam 1970, nr. F133, p. 87, illus. p. 86; J. Hulsker, The Complete Van Gogh. Paintings, Drawings, Sketches, Oxford 1977, nr. 584, p. 133, illus.; I.F. Walther & R. Metzger, Vincent van Gogh. The Complete Paintings, Keulen 1993, vol. I, p. 69, illus.; J. Hulsker, The New Complete Van Gogh. Paintings, Drawings, Sketches, Amsterdam 1996, nr. 584, p. 132, illus. p. 133; R. Dirven, K. Wouters, Vincent van Gogh. Verloren vondsten: het mysterie van de Bredase kisten, Breda 2003, illus. p. 89.

4

Herkomst

Anna van Gogh-Carbentus, Nuenen/Breda (moeder van de kunstenaar, vermoedelijk door Van Gogh achtergelaten in november 1885); Janus Schrauwen, Breda (door Anna van Gogh- Carbentus in bewaring gegeven in april 1888 en achtergelaten bij haar verhuizing naar Leiden in 1889); Jan C. Couvreur, Breda gekocht van Janus Schrauwen op 14 augustus 1902; Kees Mouwen jr. en Willem van Bakel, Breda, gekocht van Jan C. Couvreur in 1902-1903; Kunstzalen Oldenzeel, Rotterdam, consignatieverkoop door Kees Mouwen jr. en Willem van Bakel in 1903 of 1904; Georgette P. van Stolk, Rotterdam, verworven in 1906; Kunsthandel G.J. Nieuwenhuizen Segaar, Den Haag, verworven van bovenstaande in maart 1946; Vermoedelijk particuliere collectie, Nederland, verworven van bovenstaande in de jaren 70; Particuliere collectie, Japan in de jaren 90; Particuliere collectie (verworven op veiling Christie's, New York, Impressionist and Post-Impressionist Art Day Sale, 9 mei 2000, lot.nr. 108. Particuliere collectie (verworven op veiling Christie's, New York, Impressionist and Modern Art Day Sale, 10 mei 2007, lot.nr. 261.

Tentoonstellingen

(Mogelijk) Rotterdam, Kunstzalen Oldenzeel, Vincent van Gogh, 1903, nr. 14; (Mogelijk) Rotterdam, Kunstzalen Oldenzeel, Vincent van Gogh, 10 november-15 december 1904, nr. 7; Rotterdam, Museum Boijmans, Kersttentoonstelling, 23 december 1927-16 januari 1928, nr. 25; Boston, Museum of Fine Arts, Van Gogh. Face to face, 2 juli 2000-24 september 2000; Philadelphia, Philadelphia Museum of Art, Van Gogh. Face to face, 22 oktober 2000-1 januari 2001.

HB/01.09.2020

5