Archeologische Opgraving Veldhoven- Sondervickcampus Zwervende Erven Uit De Metaaltijden
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Archeologische Opgraving Veldhoven- Sondervickcampus Zwervende erven uit de metaaltijden R. van Beek, L.G.L. van Hoof en T.D. Hambrug Colofon Archol Rapport 17 Archeologische Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus Zwervende erven uit de metaaltijden Auteurs: R. van Beek, L.G.L. van Hoof en T.D. Hamburg Met bijdragen van: Prof. dr. C.C. Bakels en dr. Th. Spek Uitvoering: drs. R. van Beek drs. T.D. Hamburg drs. E.N.A. Heirbaut drs. M.E. Hemminga drs. L.G.L. van Hoof drs. R. Jansen drs. E. de Nijs drs. R.M.R. van Oosten drs. I.M. van Wijk Y. Taverne Contactpersoon opdrachtgever: M. van den Hoogenhoff Contactpersoon ROB: drs. E. Vreenegoor Wetenschappelijke begeleiding: dr. H. Fokkens Auteurs: drs. R. van Beek drs. L.G.L. van Hoof drs. T.D. Hamburg Met bijdragen van: prof. dr. C.C. Bakels dr. Th. Spek Beeldmateriaal: ing. R. de Leeuwe R. Timmermans drs. I.M. van Wijk Tekstredactie: drs. S.M. van Roode Opmaak: Textcetera, Den Haag © Archol, Leiden december 2004 Postbus 9515 2300 RA Leiden [email protected] www.archol.nl T (071) 527 33 13 F (071) 527 24 29 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Fysische geografie 7 2.1 Inleiding 7 2.2 Landschap 7 2.3 Geologie en geomorfologie 8 2.4 Bodemgesteldheid 10 2.5 Bodem en archeologie 13 3. Archeologisch kader 15 3.1 Inleiding 15 3.2 Paleolithicum 16 3.3 Mesolithicum 16 3.4 Neolithicum 16 3.5 Vroege– en midden-bronstijd 17 3.6 Late bronstijd en ijzertijd 19 3.7 Romeinse tijd 20 3.8 De middeleeuwen 21 4. Methodisch kader 24 4.1 Vraagstellingen 24 4.2 Aanvullend Archeologisch Onderzoek I 24 4.3 Aanvullend Archeologisch Onderzoek II 26 4.4 Methodiek 26 5. Resultaten 28 5.1 Inleiding 28 5.2 Bronstijd 28 5.3 IJzertijd 31 5.4 Romeinse tijd 39 5.5 (Post-)middeleeuwen 39 5.6 Het booronderzoek 44 5.7 Het ven 44 5.8 Conservering 46 6. Botanisch onderzoek 48 6.1 Inleiding 48 6.2 Resultaten 48 7. Synthese 50 7.1 Inleiding 50 7.2 Landschap en bodemopbouw 50 7.3 Bronstijd en ijzertijd 50 7.4 Nederzettingen uit de ijzertijd: een breder kader 53 7.5 Middeleeuwen 56 7.6 Voedselverzamelen in de latere pre-en protohistorie 56 Literatuur 58 Archeologische Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus 5 1 Inleiding In opdracht van de gemeente Veldhoven heeft Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol) een Aanvullend Archeologisch Onderzoek verricht op de locatie Sondervickcampus te Veldhoven. Het ongeveer 14 hectare grote onderzoeksgebied, locatie van een in de toekomst te bouwen scholencom- plex, ligt ten westen van de huidige kern van het dorp en wordt in het zuiden begrensd door de Knegselseweg, in het westen en noorden door het Grote Kerkpad en in het oosten door moderne bebouwing (fig. 1.1). Het gebied is tegenwoordig deels in gebruik als grasland en akkerland, terwijl enkele percelen ook voor aspergeteelt benut worden. Het veldwerk vond plaats in drie fasen, namelijk van 5 tot 15 augustus 2002, van 25 november 2002 tot 31 januari 2003 en van 14 tot 16 juni 2004. De tweede fase werd enkele malen onderbroken door vorstperioden. Figuur 1.1 Lokatie van het onderzoek GROTE KERKEPAD De aanleiding voor het archeologisch onderzoek werd gevormd door een vooronderzoek uitgevoerd door RAAP (De Decker 2000). Het onderzoeks- gebied blijkt te bestaan uit een dekzandrug, gelegen ten noorden van de samenkomst van twee beekdalen. In de loop van de middeleeuwen raakte de rug bedekt met een esdek, met een dikte variërend van enkele decimeters tot meer dan anderhalve meter. Op basis van het booronderzoek is het 6 Archelogosche Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus onderzoeksgebied door RAAP ingedeeld in drie zones, namelijk het hoogste deel van de dekzandrug (in het noorden), de flank en een relatief laaggele- gen deel (in het zuiden). De archeologische verwachting voor het noorde- lijke deel van het terrein was vrij hoog, mede gezien het voorkomen van handgemaakt prehistorisch aardewerk op verschillende plaatsen, met name daterend uit de ijzertijd. De verwachting voor de flank was lager, ondanks de vondst van een aantal middeleeuwse scherven. Aan het laaggelegen deel kon tenslotte een vrij lage verwachting toegekend worden. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijkdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek heeft het onderzoeksgebied een hoge waarde, en tevens is het terrein samen met 20 andere archeologisch interes- sante gebieden aangegeven op een archeologische waardenkaart van de gemeente Veldhoven. Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd met behulp van vier sleuven van twee meter breed met name de flank van de dekzandrug onderzocht. In de tweede fase konden er ook sleuven op het hogere gedeelte van de rug gegraven worden, dit maal acht exemplaren van vier meter breed. Tenslotte is er op vijf locaties een groter vlak aangelegd om inzicht te krijgen in de prehistorische bewoning van de dekzandrug. Administratieve gegevens Tabel 1.1 Datum per procesonderdeel Veldwerk AAO: augustus 2002, (Administratieve) gegevens archeologisch november 2002– januari onderzoek Veldhoven-Sondervickcampus. 2003, juni 2004 Uitwerking/rapportage: februari 2003 juni 2004 Opdrachtgever Gemeente Veldhoven Uitvoerder Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) Bevoegd gezag Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek Provincie Noord-Brabant Locatie Gemeente: Veldhoven Plaats: Veldhoven Toponiem: Sondervickcampus Coördinaten vindplaats 154514 / 379250 154440 / 379487 154890 / 379600 154920 / 379370 Geomorfologie dekzandrug Bodem De ondergrond bestaat uit sterk lemig fijn zand waarin een hoge zwarte enkeerdgrond is ontwikkeld. Archeologische Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus 7 2 Fysische geografie dr T. Spek 2.1 Inleiding Tijdens het onderzoek werd onder meer duidelijk dat er een grote variatie bestaat in de leesbaarheid van de sporen. Ook de interpretatie van de bodemprofielen, waarin sterk gebioturbeerde lagen zichtbaar waren, leverde discussies op. Om deze vragen op te lossen is er een beroep gedaan op de expertise van de ROB. Op dinsdag 10 december 2002 bezochten dr. E.M. Theunissen en dr. T. Spek namens de ROB de site en verrichtten gedurende een halve dag een aantal bodemkundig-archeologische waarnemingen. Hieronder wordt verslag gedaan van deze waarnemingen en de daaraan verbonden interpretaties. 2.2 Landschap Het studiegebied maakt deel uit van het dekzandlandschap van de Brabantse Kempen, meer in het bijzonder het Oud-Dekzandlandschap van de Centrale Slenk. In historisch-geografisch opzicht maakt het gebied deel uit van de Acht Zaligheden. Het studiegebied zelf betreft de zuidwesthoek van een open akkercomplex dat zich tussen het gehucht Schoot en het dorp Veldhoven bevindt, ingeklemd tussen het Grote Kerkepad en de Knegselse Weg. Toponymisch staat dit akkercomplex vanouds bekend als de Zonderwijkse Akkers. Ten zuidwesten van dit akkercomplex ligt het smalle dal van de Poelenloop of Rijt, een beekje dat zich direct ten zuiden van de Zonderwijkse Akkers verenigt met een ander beekje (De Gender). De plaats- naam Schoot, afgeleid van het middelnederlandse woord schoot ‘hoge hoek land, uitspringend in het laagland’ verwijst vrijwel zeker naar de landtong (het dekzandplateau) dat zich in de oksel van beide beken bevindt. De samenvloeiing van Poelenloop en Gender komt bij Veldhoven samen met het beekje de Run om ter hoogte van Eindhoven uit te monden in de Dommel. 8 Archelogosche Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus 2.3 Geologie en geomorfologie Figuur 2.1 Hoogtelijnenkaart op basis van vlakhoogtes Het studiegebied maakt zoals gezegd deel uit van de Centrale Slenk en ligt ca. 2 km ten oosten van de bekende Feldbiss, een tectonische breuk die de geologische geschiedenis van dit deel van Brabant in sterke mate bepaald heeft. Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien, 50.000-11.000 jaar BP) is in het dalingsgebied van de Centrale Slenk een 15-45 m dik pakket dekzand afge- zet. Het gaat hier hoofdzakelijk om windafzettingen. Plaatselijk worden deze afgewisseld door leemlagen, smeltwaterzanden, fluvioperiglaciale afzet- tingen en veenlagen. Omdat de verschillende typen dekzand binnen de Formaties van Twente en Eindhoven niet overal even goed van elkaar kunnen worden onderscheiden en gedateerd, hebben geologen voor het tota- le pakket de benaming ‘Nuenen-groep’ in het leven geroepen. Ten westen en noorden van Veldhoven liggen vrijwel overal sterk lemige dekzanden aan de oppervlakte, zo ook op de Zonderwijkse akkers. Vrijwel zeker betreft het hier Oud Dekzand, dat wil zeggen dekzand dat is afgezet in de koudste fase van de Weichsel-ijstijd, het zogenaamde Pleniglaciaal. Bij het graven van een ca. drie m diepe profielkuil in het midden van proefsleuf 11 konden we waarnemen dat het Oud-Dekzandpakket ter plekke oorspron- kelijk niet veel meer dan een halve meter dik moet zijn geweest (fig. 2.2). In de profielkuil zagen we dit pakket op een diepte van 80-120 cm beneden het huidige maaiveld. Vanwege de sterke bioactiviteit is de oorspronkelijke natuurlijke gelaagdheid in het Oud Dekzand vrijwel nergens meer bewaard gebleven. Het leemgehalte van het zand schatten we op zo’n 25 %. Plaatselijk waren in het horizontale vlak van de werkputten duidelijke poly- goonstructuren zichtbaar, een gevolg van zware vorstwerking tijdens het Pleniglaciaal. Uit onderzoek in noordelijke streken is gebleken dat dergelijke structuren pas ontstaan in perioden waarin de gemiddelde jaartemperatuur tot beneden de –6 graden Celsius daalt. Archeologische Opgraving Veldhoven-Sondervickcampus 9 Figuur 2.2 Geologisch profiel in put 11 met detail van kryoturbatie- verschijnselen Direct onder het Oud Dekzand troffen we op een diepte van 120-160 cm beneden maaiveld een zeer compacte laag lössleem aan, de bekende ‘Brabantse leem’ (leemgehalte ca. 50 %). De leem was fijn gelamineerd, bevatte talrijke mestkevergangen en wortelgangen en bevatte vanwege de sterke stagnatie van inzijgend regenwater een hoog gehalte aan ijzer- en mangaanoxiden (roodbruine tot zwartbruine kleur). Dergelijke ‘stagnatie- roest’ staat in de bodemkunde bekend als ‘pseudogley’. Ook het bovenlig- gende Oud Dekzand bevatte overigens zeer sterke pseudogley- verschijnselen. Onder de Brabantse leem troffen we op een diepte van 160-225 cm beneden maaiveld een zeer sterk door vorstwerking (kryoturbatie) verstoorde zand- en leemlaag aan.