<<

Uitbreiding aardappelverwerkend bedrijf Agristo te

Aanmelding/ontwerp-MER: Tekstgedeelte

2018_ES_213_aanmelding/ontwerp-MER

eco-scan bvba • 2018_ES_000143_aanmelding/ontwerp-MER 1 | 239

titel: Uitbreiding aardappelverwerkend bedrijf Agristo te Wielsbeke

rapportnummer: 2018_ES_213_aanmelding/ontwerp-MER

opdrachtgever: Agristo nv Waterstraat 40 8530

contactpersoon opdrachtgever: Annick Heynderickx e-mail: [email protected])

opdrachtnemer: eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 GENT tel +32 9 265 74 06 – fax +32 9 265 74 05 [email protected] – www.eco-scan.be

contactpersoon/auteur(s): Gwynet Leyre e-mail: [email protected]

datum: mei ’19 goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst, zaakvoerder

copyright: © 2019, eco-scan bvba Reproductie van het volledige rapport is toegestaan. Gedeelten van het rapport mogen slechts worden gereproduceerd na verkregen schriftelijke toestemming van eco-scan bvba.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 2 van 239

Colofon

Opdrachtgever:

Agristo nv Waterstraat 40 8530 Harelbeke KBO: 0425.038.558 VE: 2.258.799.705

Opstellers rapport:

 Studiebureau

eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 Gent (Wondelgem)

 M.e.r.-deskundigen

. Discipline lucht en coördinatie

Nico Raes (OLFASCAN nv)

. Discipline geluid

Sven Loridan (dBA-plan)

. Discipline water

Wim Moerman (Akwadok bvba)

. Discipline mobiliteit

Kristof Devriendt (Traject)

 Medewerker(s) MER

Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie

Sander Vonck, medewerker mobiliteit

Hanneke Melger, medewerkster coördinatie, landschap, bodem en grondwater

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 3 van 239

Inhoudsopgave

Colofon 3 Inhoudsopgave 4 Lijst van figuren 10 Lijst van tabellen 12 Verklarende woordenlijst 15 Afkortingenlijst 19 Voorwoord 22 1 Inleiding 24 1.1 Historiek en aanleiding 24 1.2 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project 24 1.3 Toetsing aan de m.e.r.-plicht 24 1.4 Relevante gegevens uit vorige rapportages 25 1.5 Betrokken partijen 25 1.5.1 Initiatiefnemer – uitbater 25 1.5.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen 25 2 Situering project 27 2.1 Ruimtelijke situering 27 2.1.1 Geografische situering 27 2.1.2 Planologische bestemming 27 2.2 Vergunningstoestand 28 2.3 Administratieve voorgeschiedenis 37 2.3.1 Bijzondere voorwaarden (beknopt samengevat) 38 2.4 Randvoorwaarden 41 2.4.1 Juridische randvoorwaarden 41 2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden 44 3 Projectbeschrijving 47 3.1 Beschrijving en verantwoording project 47 3.2 Aanlegfase 47 3.3 Exploitatiefase (procesbeschrijving) 47 3.3.1 Productieproces 47 3.4 Grondstoffenverbruik 50 3.4.1 Waterverbruik 50 3.4.2 Energieverbruik 51 3.5 Eindproducten 51

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 4 van 239

3.6 Afvalstoffen en nevenstromen 52 3.7 Emissiebronnen 52 3.7.1 Luchtemissiebronnen 52 3.7.2 Geluidemissiebronnen 53 3.7.3 Wateremissiebronnen 53 3.8 Tewerkstelling 53 3.9 Transporten 53 4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s 54 4.1 Beschrijving alternatieven 54 4.1.1 Doelstellingsalternatief 54 4.1.2 Locatiealternatief 54 4.1.3 Nulalternatief 54 4.1.4 Inrichtingsalternatief 54 4.1.5 Uitvoeringsalternatieven 54 4.2 Ontwikkelingsscenario’s 56 5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling 57 6 Disciplinegerichte aanpak 59 6.1 Afbakening studiegebied 59 6.2 Methodiek en significantiekader 59 6.3 Toelichting referentiesituatie 59 6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 59 6.5 Synthese van de milieueffecten 60 6.6 Milderende maatregelen 60 7 Discipline lucht 61 7.1 Toelichting gegevensgebruik 61 7.2 Afbakening studiegebied 61 7.3 Toelichting referentiesituatie en beschrijving geplande uitbreiding 63 7.4 Methodiek en significantiekader 66 7.5 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 70 7.5.1 Luchtpolluenten - stookinstallaties 70 7.5.2 Luchtpolluenten - transportemissies 74 7.5.3 Geur 75 7.6 Synthese van de milieueffecten 86 7.7 Milderende maatregelen 88 8 Discipline geluid 91 8.1 Toelichting gegevensgebruik 91

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 5 van 239

8.2 Algemene aanpak discipline geluid 91 8.3 Technische begrippen 91 8.3.1 Algemene begrippen 91 8.3.2 Meetparameters 92 8.3.3 Gebruikte meetapparatuur 92 8.4 Toetsingskader (wettelijk en wetenschappelijk) en beoordelingskader 92 8.4.1 Vlarem II 92 8.4.2 Significantiekader 95 8.5 Afbakening studiegebied 96 8.6 Toelichting referentiesituatie 96 8.6.1 Huidig akoestisch klimaat studiegebied 96 8.6.2 Emissiemetingen 105 8.7 Effectvoorspelling 108 8.7.1 Realistische benadering 108 8.7.2 Specifieke bijdrage geluidsbronnen tot het omgevingsgeluid in de actuele situatie 108 8.7.3 Specifieke bijdrage geluidsbronnen tot het omgevingsgeluid in de geplande situatie 115 8.8 Effectbeoordeling 123 8.8.1 Actuele situatie 123 8.8.2 Geplande situatie 123 8.9 Milderende maatregelen 124 9 Discipline oppervlaktewater 126 9.1 Situering algemeen 126 9.2 Situering studiegebied 126 9.3 Waterverbruik / Waterbalans 129 9.3.1 Waterinname en waterbronnen 130 9.4 Waterzuivering 131 9.4.1 Algemeen 131 9.4.2 Waterzuivering en aandachtspunten door te trekken naar voorliggende uitbreiding 133 9.5 BBT-toetsing en werking waterzuivering in actuele situatie 139 9.5.1 BBT-toetsing 139 9.5.2 Evaluatie werking waterzuivering 141 9.6 Impact berekeningen 144 9.6.1 Methodiek impact berekening 144 9.7 Bespreking 157 9.7.1 Waterhuishouding en verbruik 157 9.7.2 Waterzuivering en BBT-toetsing 157

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 6 van 239

9.7.3 Impactbeoordeling 157 9.7.4 Noodvoorzieningen en calamiteiten beheer 159 9.8 Milderende maatregelen 160 9.9 Alternatieven 160 9.10 Concreet te voorzien in uitbreiding 163 10 Discipline bodem en grondwater 164 10.1 Afbakening en beschrijving studiegebied 164 10.1.1 Pedologie 164 10.1.2 Geologie 164 10.1.3 Grondwater 165 10.2 Beschrijving referentiesituatie 165 10.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit 165 10.2.2 Overige effectklassen 167 10.3 Methodiek en significantiekader 168 10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 168 10.4.1 Grondwaterkwantiteit 168 10.4.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit 168 10.4.3 Overige effectklassen 172 10.5 Synthese van de milieueffecten 172 10.6 Milderende maatregelen 172 11 Discipline mobiliteit 173 11.1 Toelichting gegevensgebruik 173 11.2 Afbakening studiegebied 173 11.3 Toelichting referentiesituatie 174 11.3.1 Mobiliteitsprofiel referentiesituatie 174 11.3.2 Langzaam verkeer 177 11.3.3 Openbaar vervoer 182 11.3.4 Autoverkeer 183 11.3.5 Goederenverkeer 195 11.3.6 Parkeren 196 11.4 Methodiek en significantiekader 197 11.4.1 Openbaar vervoer 198 11.4.2 Autoverkeer 198 11.4.3 Goederenverkeer over de weg 199 11.4.4 Mobiliteitsaspecten ‘verkeersleefbaarheid’ 199 11.5 Bespreking en beschrijving van de milieueffecten 200

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 7 van 239

11.5.1 Beschrijving mobiliteitsprofiel 201 11.5.2 Effecten m.b.t. langzaam verkeer 205 11.5.3 Effecten m.b.t. openbaar vervoer 205 11.5.4 Effecten m.b.t. autoverkeer 205 11.5.5 Effecten m.b.t. goederenverkeer over de weg 213 11.5.6 Effecten m.b.t. aspecten verkeersleefbaarheid 213 11.6 Synthese van de milieueffecten 216 11.7 Milderende maatregelen 216 12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 217 12.1 Afbakening en beschrijving studiegebied 217 12.2 Beschrijving referentiesituatie 218 12.3 Methodiek 218 12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 218 12.4.1 Het landschap als relatiesysteem 218 12.4.2 Archeologienota 219 12.4.3 Erfgoedaspecten 219 12.4.4 Perceptieve aspecten 219 12.5 Synthese van de milieueffecten 220 12.6 Milderende maatregelen 220 13 Discipline mens 221 13.1 Afbakening en beschrijving studiegebied 221 13.2 Methodiek 221 13.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 222 13.3.1 Identificatie potentiële relevante milieustressoren 222 13.3.2 Communicatie omwonenden 224

13.3.3 NO2 225 13.3.4 Geur 225

13.3.5 H2S 226 13.3.6 Visuele hinder 226 13.3.7 Geluid 226 13.3.8 Veiligheidsaspecten en legionella 226 13.4 Synthese van de milieueffecten 227 13.5 Milderende maatregelen 227 14 Discipline biodiversiteit 228 14.1 Afbakening en beschrijving studiegebied 228 14.2 Methodiek 228

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 8 van 239

14.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 230 14.3.1 Ruimtebeslag 230 14.3.2 Verzurende en vermestende depositie 230 14.3.3 Verstoring van de waterhuishouding 230 14.3.4 Verontreiniging oppervlaktewater 230 14.3.5 Rustverstoring 231 14.3.6 Vergiftiging 231 14.4 Synthese van de milieueffecten 231 14.5 Milderende maatregelen 231 15 Tewerkstellings- en investeringsrapport 232 16 Grensoverschrijdende effecten 233 17 Externe veiligheid 234 18 Leemten in de kennis 235 19 Monitoring en evaluatie 236 20 Conclusie 237 21 Bijlagen 238 22 Literatuurlijst 239

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 9 van 239

Lijst van figuren

Figuur 1 Overzicht PRUP's ter hoogte van site 28 Figuur 2 Studiegebied voor de discipline lucht - geur 62 Figuur 3 Transportroute (groene lijn) van en naar het bedrijf 63 Figuur 4 Overzicht emissiestromen productieproces in huidige (vergunde) situatieFout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 5 Overzicht emissiestromen productieproces in gewenste situatie 66 Figuur 6 Processchema zetmeelscheiding 84 Figuur 7 Beslissingstabel voor het bepalen van de toegelaten waarden 94 Figuur 8 Gewestplan met aanduiding Agristo en meet-/beoordelingspunten geluid 97 Figuur 9 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 26/11/2018 100 Figuur 10 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 27/11/2018 101 Figuur 11 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 28/11/2018 101 Figuur 12 Meetresultaten immissiemeting BP B2 – 26/11/2018 102 Figuur 13 Meetresultaten immissiemeting BP B2 - 27/11/2018 103 Figuur 14 Meetresultaten immissiemetingen BP B2 - 28/11/2018 103 Figuur 15 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - dagperiode 109 Figuur 16 Geluidscontouren – continue geluidsbronnen – avond- en nachtperiode 110 Figuur 17 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - dageperiode 116 Figuur 18 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - avond- en nachtperiode 117 Figuur 19 Projectlocatie en traject reservatiestrook persleidingen 127 Figuur 20 Dag debieten Leie 2016 – Februari 2019 128 Figuur 21 Locatie lozing en relevante meetpunten 128 Figuur 22 Waterbehandeling Watergroep 130 Figuur 23 Basis principe waterzuivering (Advn. = additieven) 132 Figuur 24 Algemeen beeld bestaande waterzuivering 133 Figuur 25 Parallelle Platen Separatoren grijs zetmeel 134 Figuur 26 Warmtewissellaar 134 Figuur 27 Indikking grijs zetmeel en surplus slib decantors 135 Figuur 28 Vetflotatie 135 Figuur 29 Opslag CIP-inhoud bakovens 136 Figuur 30 Geselecteerde basisconcept waterzuivering uit vorig project-MER 137 Figuur 31 Uitbreiding waterzuivering 139 Figuur 32 Opties combinaties opwaardering effluent naar drinkwaterkwaliteit – Optie A 162 Figuur 33 Opties combinaties opwaardering effluent naar drinkwaterkwaliteit – Optie B 162 Figuur 34: Situering op macroniveau 173 Figuur 35 Routekeuze inkomend verkeer van het personeel en vrachtverkeer op microniveau 176 Figuur 36 Routekeuze uitrijdend verkeer van het personeel en vrachtverkeer op microniveau 176 Figuur 37 Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) West-Vlaanderen 177 Figuur 38 Lokale fietsnetwerk – mobiliteitsplan Wielsbeke 178 Figuur 39 Fietsoversteek over de N382 ter hoogte van de Grote Molstenstraat 179 Figuur 40: Oversteek over de N382 aan de Grote Molstenstraat 179 Figuur 41 Fietspad op rotonde aan uitrit Agristo 179 Figuur 42 Fietspaden langs Ridder de Ghellinckstraat 179 Figuur 43 Geen fietsvoorzieningen op Grote Molstenstraat 179 Figuur 44 Toeristisch recreatief en socio-cultureel netwerk – GRS Wielsbeke (2009) 180 Figuur 45 Finse piste (groene buffer) rondom contour projectsite 181 Figuur 46 Bereikbaarheid haltes openbaar vervoer 182 Figuur 47 Netplan De Lijn 183

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 10 van 239

Figuur 48 Fietsroutes naar de stations van (links) en (rechts) 183 Figuur 49 Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer 184 Figuur 50 Selectie lokale wegen – Wegencategorisering mobiliteitsplan Wielsbeke 185 Figuur 51 Locaties verkeerstellingen 186 Figuur 52: Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de referentiesituatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15) 187 Figuur 53: Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de referentiesituatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00) 188 Figuur 54: Rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat 189 Figuur 55: Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de referentiesituatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15) 193 Figuur 56: Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de referentiesituatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00) 194 Figuur 57 Routes vrachtverkeer 196 Figuur 58: Bestaande fietsenstallingen op de site 197 Figuur 59: Inplantingsplan geplande situatie (groene delen zijn onderdeel van de geplande uitbreiding) 200 Figuur 60 Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de geplande situatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15) 206 Figuur 61 Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de geplande situatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00) 207 Figuur 62 Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de geplande situatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15) 210 Figuur 63 Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de geplande situatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00) 211 Figuur 64 Conflictpunten tussen gemotoriseerd en langzaam verkeer op en rond de site 214

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 11 van 239

Lijst van tabellen

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen 25 Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van het bedrijf (binnen 1 km) (afstand gerekend vanaf grenzen site) 27 Tabel 3: Vergunningsplichtige rubrieken op de site 28 Tabel 4 Milieuvergunningen 37 Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen 37 Tabel 6 Omgevingsvergunningen 38 Tabel 7 Juridische randvoorwaarden 41 Tabel 8 Beleidsmatige randvoorwaarden 44 Tabel 9 Overzicht energieverbruik 2018 51 Tabel 10 Overzicht van de geproduceerde stromen 52 Tabel 11: BBT-aftoetsing 54 Tabel 12 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect- matrix) 58 Tabel 13 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen 60 Tabel 14 Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied en ter hoogte van het bedrijf 63 Tabel 15 Resultaten VMM-meetposten in de omgeving van de bedrijfssite 64 Tabel 16 Immissiegrenswaarden volgens Vlarem II 67 Tabel 17 Beoordelingskader, score toegekend in functie van berekende immissiebijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen en achtergrondconcentraties 68 Tabel 18 Onderverdeling gewestplanbestemmingen inzake geurgevoeligheid 69 Tabel 19 Toetsingskader neutrale geuren 69 Tabel 20 Afbakening noodzaak milderende maatregelen – situatie (bestaand of veranderingen) met vergrote hinder 70

Tabel 21 Toetsing van de emissiemeetresultaten voor NOx (uitgedrukt als NO2) en CO 70 Tabel 22 Aftoetsing t.o.v. de IMJV-drempelwaarden 72 Tabel 23 Input IMPACT-model 72 Tabel 24 Berekende impact op de omgeving 73 Tabel 25 Resultaten CAR-Vlaanderen voor de N382 (Expresweg) voor referentiejaar 2020 75 Tabel 26 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering eerste productielijn (frietlijn) op basis van eerder uitgevoerde snuffelcampagne 76 Tabel 27 Overzicht rendement testopstellingen (op basis van intern meetrapport Agristo) 76 Tabel 28 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering huidig vergunde situatie 77 Tabel 29 Bepalen geuremissie vlokkenlijn 78 Tabel 30 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering gewenste situatie 78 Tabel 31 Overzicht effectclassificatie – gebieden (productieproces) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 32 Milieukwaliteitsnormen voor geluid in openlucht 93 Tabel 33 Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in openlucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen 94 Tabel 34 Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) 95 Tabel 35 Overzicht beoordelingspunten geluid 98 Tabel 36 Grenswaarden voor het continu specifiek geluidsniveau per beoordelingspunt 99 Tabel 37 Grenswaarden voor piekgeluid per beoordelingspunt 99 Tabel 38 Meteocondities meetcampagne geluid 99 Tabel 39 Meetresultaten ambulant meetpunt rondom Agristo 104 Tabel 40 Resultaten emissiemetingen op het terrein 105 Tabel 41 Toetsing van het berekende specifieke (continu) geluidsniveau van Agristo aan de grenswaarden 110

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 12 van 239

Tabel 42 Berekend specifiek fluctuerend geluidsniveau Agristo voor de actuele situatie 112 Tabel 43 Specifieke bijdrage transport op site t.h.v. VLAREM-beoordelingspunten + toetsing aan de geluidsnormen 113 Tabel 44 LAeq,1h geluidsniveaus vrachtwagentransport in functie van afstand tot de weg (realistische benadering) 114 Tabel 45 Toetsing van het berekende specifieke (continu) geluidsniveau van Agristo aan de grenswaarden 117 Tabel 46 Berekend specifiek fluctuerend geluidsniveau Agristo voor de geplande situatie 119 Tabel 47 Specifieke bijdrage transport op site t.h.v. VLAREM-beoordelingspunten + toetsing aan de geluidsnormen 120

Tabel 48 LAeq,1h geluidsniveaus vrachtwagentransport in functie van afstand tot de weg (realistische benadering) 122 Tabel 49 Debiet gegevens ontvangende oppervlakte water 127 Tabel 50 BBT-nazicht 140 Tabel 51 Metingen resultaten waterzuivering 141 Tabel 52 Overzicht metingen zware metalen (nov. 2017 – feb. 2019) 143 Tabel 53 Overzicht effecten te kwantificeren in MER 144 Tabel 54 Normen voorstel - concentraties in mg/l 146 Tabel 55 Overzicht metingen ontvangende oppervlaktewater 147 Tabel 56 Overzicht van de verschillende relevante berekende en beschikbare data ten behoeve van de impactbepaling 148 Tabel 57 Kwaliteitsdoelstellingen ontvangende oppervlaktewater 149 Tabel 58 Beoordelingskader gemiddelde toestand 150 Tabel 59 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario 151 Tabel 60 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario (vervolg) 152 Tabel 61 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario – correctie dag debiet 153 Tabel 62 Meetwaarden aanvullende parameters lozing ontvangende oppervlaktewater 154 Tabel 63 Impact becijfering aanvullende parameters 155 Tabel 64 Overzicht aan te passen vergunningstoestand in geplande situatie 163 Tabel 65 Geologische opbouw in de omgeving van het bedrijf 164 Tabel 66 Hydrogeologische opbouw 165 Tabel 67 Bodemonderzoeken uitgevoerd op de site 166 Tabel 68 Beoordelingskader discipline bodem 168 Tabel 69 Overzicht bodemonderzoeksplichtige activiteiten op het bedrijf 169 Tabel 70 Overzicht vrachttransporten per dag in referentiesituatie (Agristo) 174 Tabel 71 Overzicht personeelsbezetting in referentiesituatie (Agristo) 174 Tabel 72 Vervoerswijzekeuze personeel in referentiesituatie (Agristo) 175 Tabel 73 Procentuele verdeling van het personeel naar de verschillende richtingen 176 Tabel 74: Capaciteitsbeoordeling rotonde volgens methode van Bovy in referentiesituatie – ochtend- en avondspits 190 Tabel 75: Afwikkelingsniveau rotonde volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de referentiesituatie 191 Tabel 76: Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat in de referentiesituatie 191 Tabel 77: Afwikkelingsniveau T-kruispunt volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de referentiesituatie 195 Tabel 78: Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat in de referentiesituatie 195 Tabel 79: Relatief generiek significantiekader voor de doorstroming van het openbaar vervoer 198 Tabel 80: Significantiekader I/C-verhouding 198

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 13 van 239

Tabel 81: Relatief generiek significantiekader voor de verkeersveiligheid 199 Tabel 82: Relatief generiek significantiekader voor de parkeerdruk 199 Tabel 83 Overzicht vrachttransporten per dag na geplande uitbreiding (Agristo) 201 Tabel 84 Detail aanvoer grond- en nevenstromen na geplande uitbreiding 201 Tabel 85 Detail afvoer afval- en nevenstromen na geplande uitbreiding 201 Tabel 86 Overzicht personeelsbezetting na geplande uitbreiding (Agristo) 202 Tabel 87 Vervoerswijzekeuze personeel in geplande situatie (Agristo) 203 Tabel 88 Procentuele verdeling van het personeel naar de verschillende richtingen 203 Tabel 89 Aantal in- en uitrijdend vrachtverkeer op het drukste OSP en ASP-uur in elke richting 203 Tabel 90 Aantal werknemers dat met de wagen tussen 7:15 en 8:15 naar de site rijdt vanuit elke richting 204 Tabel 91 Aantal werknemers dat met de wagen tussen 17:00 en 18:00 weg van de site rijdt in elke richting 204 Tabel 92 Capaciteitsbeoordeling rotonde volgens methode van Bovy in geplande situatie – ochtend- en avondspits 208 Tabel 93 Verschil verzadigingsgraad op de rotonde in de geplande situatie ten aanzien van de referentiesituatie – ochtend- en avondspits 208 Tabel 94: Afwikkelingsniveau rotonde volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie 208 Tabel 95 Afwikkelingsniveau T-kruispunt volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie 212 Tabel 96: I/C-verhouding op T-kruispunt tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie 212 Tabel 97 Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat in de geplande situatie 213 Tabel 98 Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat in de geplande situatie 214 Tabel 99 Synthese van de milieueffecten voor de relevante effectgroepen 216 Tabel 100 Overzichtstabel van aspecten ruimtegebruik en betrokken bevolking in het studiegebied van de inrichting (1,5 km rondom de site) 221 Tabel 101 Beoordelingstabel chemische stressoren 222 Tabel 102 Stressoren en gerelateerde gezondheidsimpact 222 Tabel 103 Habitattypes en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 km rondom de site 228 Tabel 104 Toetsingskader voor verzuring 229 Tabel 105 Beoordeling van de effecten 229

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 14 van 239

Verklarende woordenlijst

98-percentiel het 98-percentiel voor 1 ouE/m³ geeft de zone aan waarbinnen gedurende 2 % van de tijd op jaarbasis een concentratie van 1 se/m³ of meer waarneembaar is. abiotisch milieu de niet-levende materie aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei antropogeen ontstaan door menselijke activiteit aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door ondoordringbare lagen zoals kleipakketten autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf bedrijfssite locatie waar de activiteiten effectief plaatsvinden bedrijfspercelen percelen in eigendom van het (moeder)bedrijf

Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen biotisch met betrekking tot de levende materie bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid

per tijds- en oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha) discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem drinkwater water dat voldoet aan de kwaliteitscriteria op microbiologisch en chemisch vlak van drinkbaar water volgens FAVV

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 15 van 239

ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie

een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld geurdrempelafstand (m) = maximale geurwaarnemingsafstand (mgwa): de maximale afstand windafwaarts van de bron tot waar de geur onder één bepaalde meteorologische toestand wordt waargenomen geuremissie (se/s) product van de geurconcentratie (se/m³) en het emissiedebiet (m³/s); dit cijfer, ingevoerd als emissie Q in een dispersiemodel, geeft als resultaat immissiegeurconcentraties waarvan de eenheid se/m³ is

“glazen” aardappel aardappel van de tweede generatie, ontstaan uit kieming van de eerste generatie, vertoont een lagere densiteit en is minder ontwikkeld dan een ‘normale’ aardappel grijs zetmeel zetmeel dat in contact is gekomen met de warmte. Door de warmte ontsluit het zetmeel en bezinkt het moeilijker uit grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen inwendige volumeverhouding specifiek getal van een schroefcompressor, verhoudingsgetal van volumes tussen de tanden vanaf het begin van de compressiefase tot het einde ervan kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 16 van 239

worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis materialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal- kringlopen en afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt als laatste optie gezien m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat natief wit zetmeel nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert olfactorisch betreft de geur ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is recupwater = recuperatiewater water, ander dan water voor de eerste maal gebruikt, dat vanuit het productieproces wordt gerecupereerd – om na de reconditionering terug in het proces te gebruiken. Dit water kan ook effluent zijn vanuit de waterzuiveringsinstallatie of opgevangen regenwater/vijverwater/oppervlaktewater referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 17 van 239

schoon water is in dit geval water die door het FAVV beschouwd wordt als drinkwater snuffeleenheid één snuffeleenheid per m³ komt per definitie overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een snuffelploeg nog net kan waargenomen worden, d.i. bv. ter hoogte van de maximale waarnemingsafstand studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten

T16 sommatie van alle verkeersintensiteiten tussen 6u en 22u

T24 sommatie van alle verkeersintensiteiten in een volledig etmaal thermofiele biofilter biofilter die luchtstromen met een hogere temperatuur behandelt twenty foot equivalent unit de eenheid van de capaciteit van een containerschip, van een containerterminal en van de statistieken van containeroverslag in een haven. De twee meest voorkomende internationaal gestandaardiseerde containers zijn deze van twintig en van veertig voet lang. Al naargelang het schip twintig of veertig voet containers, of een combinatie van beide, laadt zal het aantal containers dat het schip aan boord heeft verschillen. Om de capaciteit van een containerschip op een uniforme manier uit te drukken wordt het aantal containers dat het schip kan laden omgezet in een aantal containers van de kleinste maat, namelijk die van twintig voet lang. Een container van veertig voet wordt beschouwd als twee containers van twintig voet of 2 TEU. Hoeveel TEU een container is wordt bekomen door de werkelijke lengte van de container te delen door twintig vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram

SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 18 van 239

Afkortingenlijst a.d. aerodynamische diameter

ADSTR Agency for Toxic Substances and Disease Registry

AGW achtergrondwaarde

ANB Agentschap Natuur en Bos

AP Afgewerkt Product

APA Algemeen Plan van Aanleg

ASP Avondspits

AWV Agentschap Wegen en Verkeer

BA Bedrijfsafvalwater

BAU Business As Usual

BBI Belgisch Biotische Index

BBT Beste Beschikbare Technieken

BD Deputatie

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BREF Best Available Techniques Reference Documents

B.S. Belgisch Staatsblad

BSN Bodemsaneringsnorm

BWK biologische waarderingskaart

BZV Biologische Zuurstof Vraag

CBS College van Burgemeester en Schepenen

COD Chemical Oxygen Demand (= Chemische Zuurstofvraag)

CZV Chemische Zuurstof Vraag

DAF Dissolved Air Flotation dB decibel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

EU Europese Unie

FAVV Federaal Agentschap voor Voedselveiligheid

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GOP Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning- en Projecten

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 19 van 239

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

HCM Highway Capacity Manual

IMPACT Immission Prognosis Air Concentration Tool

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KB Koninklijk Besluit

KL kritische last

Kmpt. kilometerpunt

M.B. Ministerieel Besluit

MBR Membraanreactor m.e.r. milieueffectrapportage

MGWA maximale geurwaarnemingsafstand

MER milieueffectrapport

MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen

MIRA Milieurapport Vlaanderen

MOBER Mobiliteitseffectenrapport

Mvt Motorvoertuigen

NEC National Emissions Ceiling

NMVOS Niet-Methaan Vluchtige Organische Stoffen

OPS Operationeel Prioritaire Stoffen

OSP Ochtendspits ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij pae personen auto equivalenten

PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen pbm persoonlijke beschermingsmiddelen

PM Particulate Matter

PPS Parallelle Plaat Separator

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 20 van 239

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan

RO Reverse Osmose = omgekeerde osmose

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

RvS Raad van State

SBZ Speciale Beschermingszone

SBZ-H Speciale Beschermingszone - Habitatrichtlijngebied

SBZ-V Speciale Beschermingszone - Vogelrichtlijngebied se snuffeleenheid

TEU Twenty Foot Equivalent Unit

UASB Upflow Anaerobic Sludge Blanket

VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

VHA Vlaamse Hydrografische Atlas

VI inwendige volumeverhouding

VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van VLAREMA materiaalkringlopen en afvalstoffen

VLAREM Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen

VLM Vlaamse Landmaatschappij

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

VOS vluchtige organische stoffen

VW Vrachtwagen

WKK Warmtekrachtkoppeling

WZI Waterzuiveringsinstallatie

Zeq zuurequivalenten

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 21 van 239

Voorwoord

Aanmelding

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is het de bedoeling om het gekozen traject voor voorliggend project toe te lichten.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Met de in werking treding van de omgevingsvergunning gaat de m.e.r.- procedure niet langer volledig vooraf aan de aanvraag van de vergunning, maar is deze geïntegreerd in de vergunningsaanvraag.

Kort overzicht van de m.e.r.-procedure

Voorafgaand aan de omgevingsvergunningsaanvraag kan de m.e.r.-procedure reeds gestart worden. Hierbij kan een keuze gemaakt worden uit verschillende trajecten (Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning – versie 8/12/16, LNE). In voorliggend project werd geopteerd om naast de verplichte onderdelen (aanmelding + opmaak project-MER) ook verzoek tot scopingsadvies toe te voegen aan het traject. Het traject voor dit project ziet er dan als volgt uit: a) Aanmelding + verzoek scopingsadvies: het aanmeldingsdossier omvat de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. Dit dossier omvat de melding van de initiatiefnemer aan de dienst Mer met het voornemen om een project-MER op te stellen. Deze aanmelding dient aan minimale inhoudelijke vereisten te voldoen (voor details: Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning). In voorliggend geval wordt geopteerd om het aanmeldingsdossier reeds uit te werken tot een ontwerp-MER, waarin ook reeds de te verwachten effecten begroot worden en indien nodig milderende maatregelen voorgesteld worden.

Gelijktijdig met het aanmeldingsdossier wordt een verzoek tot scopingsadvies bij de dienst Mer ingediend. De dienst Mer bezorgt de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties, die op basis van de geografische ligging van het project en van de mogelijke te verwachten effecten geselecteerd worden. De geraadpleegde adviesinstanties bezorgen hun advies binnen de 30 dagen aan de dienst Mer. Indien het advies niet tijdig wordt verleend, wordt de procedure voort gezet. Uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de aanmelding bezorgt de dienst Mer een beslissing over de aanmelding aan de initiatienemer. De aanmelding wordt dan ook bekend gemaakt op de website van de dienst Mer. b) Opmaak project-MER: rekening houdend met het scopingsadvies wordt de ontwerptekst aangepast en aangevuld. Indien noodzakelijk worden er bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. c) Omgevingsvergunningsprocedure: het voorlopig goedgekeurd project-MER wordt toegevoegd aan de omgevingsvergunningsaanvraag en samen ingediend. De bevoegde overheid neemt na 30 dagen een beslissing omtrent de volledigheid en ontvankelijkheid van het dossier. Na het openbaar onderzoek en de raadpleging van de adviesinstanties in het kader van de omgevingsvergunningsprocedure neemt de dienst Mer een definitieve beslissing over de goed- of afkeuring van het project-MER. Dit gebeurt binnen de 60 dagen na de volledig en ontvankelijkheidsverklaring van de aanvraag. Bij een afkeuring van het MER wordt de omgevingsvergunningsprocedure stopgezet.

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

Zoals eerder vermeld kan de dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van het scopingsadvies. Dit kunnen opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 22 van 239

inhoudelijke opmerkingen zoals opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de bestaande toestand, milieueffecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de effecten, over de leemten in de kennis, ...

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 23 van 239

1 Inleiding

1.1 Historiek en aanleiding Agristo nv is een Belgische onderneming die zich specialiseert in het verwerken van aardappelen tot diepgevroren en voorgebakken aardappelproducten. De hoofdzetel bevindt zich in Harelbeke met bijkomende productievestigingen in Wielsbeke, Nazareth en Tilburg (Nl). Dankzij een gevarieerd assortiment, dat naast frieten ook tal van afgeleide producten bevat, wordt wereldwijd geëxporteerd. Agristo produceert ongeveer voor drie kwart van de totale omzet voor private labels. Het eigen merk Maestro wordt ingezet voor het resterend volume. Het bedrijf biedt in totaal werk aan zo’n 870 medewerkers.

De site te Wielsbeke werd in 2017 opgericht om te stijgende vraag te kunnen bewerkstellen. Op deze site is momenteel één frietlijn aanwezig en één specialiteitenlijn. Deze specialiteitenlijn werd in januari 2019 in gebruik genomen.

1.2 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project

De site te Wielsbeke van het aardappelverwerkend bedrijf Agristo nv is momenteel vergund voor de productie van 300.000 ton afgewerkt product/jaar en wenst verder uit te breiden naar een productiecapaciteit van 535.000 ton afgewerkt product/jaar. Deze uitbreiding zal gerealiseerd worden door enerzijds de bestaande frietlijn en specialiteitenlijn te optimaliseren en anderzijds een bijkomende specialiteitenlijn (binnen bestaande bebouwing) en een vlokkenlijn (in een nieuw gebouw) te voorzien.

1.3 Toetsing aan de m.e.r.-plicht

Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij titel IV van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten. Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013) is eveneens een bijlage III-lijst opgesteld met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een vergunning om jaarlijks 535.000 ton afgewerkt product te kunnen produceren. Het project valt daardoor in de categorie 7b) uit de lijst van bijlage II

‘Inrichtingen voor het conserveren van dierlijke en/of plantaardige producten met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer’ alsook onder categorie 13a) uit de lijst van bijlage II

‘wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).’

Voor voorliggend project zal een project-MER opgesteld worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 24 van 239

1.4 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Met betrekking tot voorliggend bedrijf werd in 2016 een MER opgesteld door eco-scan bvba voor de exploitatie van de nieuwe site met een capaciteit van 300.000 ton afgewerkt product per jaar. Dit MER (PRMER-PR2340) werd goedgekeurd op 6 juni 2018. In principe is de toekomstige situatie die in dit rapport beschreven werd de huidig vergunde situatie in voorliggend rapport. Deze informatie zal voor de beschrijving van de huidige situatie aangevuld worden met studies die na de opstart van de exploitatie uitgevoerd werden, onder meer naar geur, water (werking waterzuivering) en geluid (controlemetingen). Verder werd er door Traject tevens een MOBER opgesteld in 2018 met betrekking tot de verhuis van het hoofdkantoor van Agristo van de site van Harelbeke naar de site in Wielsbeke. Uit deze studie zullen de relevante gegevens naar personeelsbewegingen, alsook de uitgevoerde verkeerstellingen (uitgevoerd op donderdag 14 juni 2018 tijdens ochtend- en avondspits aan rotonde Ridder de Ghellinckstraat x N382 en op dinsdag 7 augustus 2018 tijdens ochtend- en avondspits aan kruispunt Verbindingsstraat x N382) gebruikt worden in dit MER.

1.5 Betrokken partijen

1.5.1 Initiatiefnemer – uitbater Initiatiefnemer:

Agristo nv Waterstraat 40 8530 Harelbeke

1.5.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht, oppervlaktewater, mobiliteit en geluid in het team van deskundigen opgenomen.

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen discipline erkend deskundige coördinaten coördinatie Nico Raes OLFASCAN nv Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent) lucht Nico Raes OLFASCAN nv Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent) water Wim Moerman Akwadok bvba Hoekstraat 3 8540 geluid Sven Loridan dBA-plan Poststraat 1 b03 3590 Diepenbeek

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 25 van 239

discipline erkend deskundige coördinaten mobiliteit Kristof Devriendt Taject nv Charles de Kerchovelaan 17 9000 Gent

De overige relevante aspecten (bodem, biodiversiteit, effecten op de mens en zijn omgeving (uitz. mobiliteit), en landschap, erfgoed en archeologie) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:

. Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie

. Sander Vonck, medewerker mobiliteit

. Hanneke Melger, medewerkster coördinatie, landschap, bodem en grondwater

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 26 van 239

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

2.1.1 Geografische situering De locatie van de site, gelegen in de Ridder de Ghellinckstraat 9 te Wielsbeke, wordt getoond op een uittreksel van de topografische kaart van België (Bijlage 1) en van de stratenatlas van België (Bijlage 3). De percelen van de site omvatten de kadastrale percelen B10r, B10/3, B10/4, B10/5, B10/2, B21d, B12g en B11b (Bijlage 2). Een luchtfoto van de inrichting en de nabije omgeving wordt weergegeven in Bijlage 4a en 4b.

Rekening houdend met de ligging van de inrichting kan gesteld worden dat de inrichting geen grensoverschrijdende effecten zal veroorzaken. De kortste afstand tot de grens van Vlaanderen, bedraagt 17 km (grens met Wallonië).

2.1.2 Planologische bestemming Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 5) is de site deels gelegen in gebied voor milieubelastende industrieën. Een deel van het terrein wordt aangeduid als gebied voor uitbreiding van bestaande nijverheid (die er gevestigd was op moment van gewestplantoewijzing). Daarnaast is een beperkt deel van de site als parkgebied, industriegebied en overdruk/reservatiegebied aangeduid. Aangrenzend aan het terrein komt landbouwgebied voor.

Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van het bedrijf (binnen 1 km) (afstand gerekend vanaf grenzen site) minimale afstand (m) windrichting agrarisch gebied aangrenzend alle windrichtingen woongebied met landelijk karakter (zone voor woongebied in RUP) aangrenzend O parkgebied aangrenzend Z regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 405 W woongebied 290 N woonuitbreidingsgebied 205 N bufferzone 935 O industriegebied aangrenzend Z reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding 1.000 O ambachtelijke bedrijven en kmo’s 175 O bestaande waterwegen 785 ZW

De dichtstbijzijnde niet-bedrijfseigen woning bevindt zich op ongeveer 5 m ten oosten van de site zelf. Deze woning is gelegen in de zone voor woongebied (volgens RUP Ridder de Ghellinckstraat).

Ter hoogte van de site is echter ook het PRUP ‘Specifiek Regionaal Bedrijventerrein Molsten’ van kracht (goedgekeurd 26 april 2018), waarin de bestemming van de site als ‘zone voor specifieke regionale bedrijvigheid voor agro-industrie’ (art.1) werd vastgelegd. Plaatselijk is er een overdruk voor ‘hoogbouw’ (art. 2) voorzien. Rondom de site (met uitzondering van in het zuiden) is een overdruk ‘groenbuffer’ (art. 3) ingetekend in dit RUP, in de zuidoostelijke hoek, nabij de dichtste bebouwing, is er een overdruk ‘geluidscherm’ (art. 4) voorzien. Ten zuiden van de site is er een overdruk ‘groenscherm’ (art. 5) aanwezig. Verder legt dit RUP ook zones voor gemengd open ruimte gebied (art. 6), bouwvrij agrarisch gebied (art. 7), zone voor wegenis (art. 8), toegang (overdruk, art. 9) vast.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 27 van 239

Figuur 1 Overzicht PRUP's ter hoogte van site

Verder is ter hoogte van de site ook het PRUP ‘Solitaire vakantiewoningen – Interfluvium van kracht. Dit heeft echter geen gevolgen naar voorliggend project.

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer wenst een uitbreiding van 300.000 ton afgewerkt product naar 535.000 ton afgewerkt product per jaar aan te vragen. Een overzicht van de huidige vergunde en de geplande vergunningssituatie wordt gegeven in Tabel 3.

Tabel 3: Vergunningsplichtige rubrieken op de site

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

3.2.2°a) Afvalwater en koelwater: het, 4 m³/uur - 5 m³/u 3 - zonder behandeling in een 13 m³/dag 16 m³/dag afvalwaterzuiveringsinstallatie, 4.780 m³/jaar 5.460 m³/jaar lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar: het lozingspunt ligt in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 28 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan

3.4.2° Afvalwater en koelwater: het, 90 m³/uur - 90 m³/uur 2 - zonder behandeling in een 2.160 m³/dag 2.160 m³/dag afvalwaterzuiveringsinstallatie, 788.400 m³/jaar 788.400 m³/jaar lozen van bedrijfsafvalwater met een debiet: van meer dan 2 m³/h tot en met 100m³/h

3.6.3.3° Afvalwater en koelwater: 125 m³/uur uitbreiden van 300 m³/uur 1 B afvalwaterzuiveringsinstallaties, 2.800 m³/dag de 4.480 m³/dag met inbegrip van het lozen van het 761.600 m³/jaar waterzuivering 1.600.000 effluentwater en het ontwateren met een m³/jaar van de bijbehorende slibproductie: aeroob bekken. voor de behandeling van geen wijziging bedrijfsafvalwater dat al of niet in een of meer van de gevaarlijke lozingsnormen stoffen, vermeld in bijlage 2C, of bevat in hogere concentraties dan lozingsdebiet de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen, met een effluent: van meer dan 50 m³/h 6.4.1° Brandstoffen en brandbare 6.000 liter - 6.000 liter 3 - vloeistoffen: opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 200 l toten met 50.000 l 6.5.1° Brandstoffen en brandbare 2 verdeelslangen - 2 verdeelslangen 3 - vloeistoffen: brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen 12.1.1.1°a Elektriciteit: 1 x 120 kVA - 1 x 120 kVA 3 O ) elektriciteitsproductie -niet in 2 x 100 kVA 2 x 100 kVA rubrieken 20.1.5 en 20.1.6 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus: inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch schijnbaar vermogen van: 150 kVa tot en met 800 kVA

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 29 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

12.2.1° Elektriciteit: transformatoren 1 x 630 kVA - 1 x 630 kVA 3 - (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: 100 kVA tot en met 1.000 kVA

12.2.2° Elektriciteit: transformatoren 1 x 1.250 kVA - 1 x 1.250 kVA 2 - (gebruik van) met een individueel 13 x 2.500 kVA 15 x 2.500 kVA nominaal vermogen van: meer dan 2 x 1.600 kVA 2 x 1.600 kVA 1.000 kVA

12.3.2° Elektriciteit: accumulatoren 16 batterijladers - 16 batterijladers 3 - (gebruik van): De accumulatoren 170 kW 170 kW die vallen onder de toepassing van 30 laadpalen 30 laadpalen rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn elektrische elektrische niet ingedeeld in deze rubriek voertuigen voertuigen 12.3.: vaste inrichtingen voor het 660 kW 660 kW laden van accumulatoren door Totaal Totaal middel van toestellen met een 830 kW 830 kW geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10kW

15.1.2° Garages, parkeerplaatsen en 98 vrachtwagens - 128 vrachtwagens 2 - herstellingswerkplaatsen voor 20 20 motorvoertuigen: Al dan niet hoogtewerkers, hoogtewerkers, overdekte andere ruimte dan de hef- en hef- en ruimte, vermeld in rubriek 15.5 reachtrucks reachtrucks en19.8, waarin de volgende Totaal Totaal voertuigen gestald worden: meer 118 148 dan 25 autovoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens zijn

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 30 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

16.3.1.2° Behandelen van gassen: Tot 31/01/2022 - Tot 31/01/2022 2 - inrichtingen voor het fysisch airco's tijdelijke airco's tijdelijke behandelen van bureelcontainers bureelcontainers gassen(samenpersen - 46,20 kW 46,20 kW ontspannen): koelinstallaties voor Onbepaald Onbepaald het bewaren van producten, 6 koelcompr. HD 8 koelcompr. HD luchtcompressoren, 3.780 kW 5.040 kW warmtepompen en 5 koelcompr. LD 6 koelcompr. LD airconditioningsinstallaties, met 2.890 kW 3.390 kW een totale geïnstalleerde 2 LOX compr 4 LOX compr drijfkracht van: meer dan 200 kW 220 kW 440 kW 4 6 persluchtcompr. persluchtcompr. 462 kW 704 kW airco's airco's 211,20 kW 211,20 kW 12 condensors 12 condensors 360 kW 360 kW 2 blowers WZI 4 blowers WZI 320 kW 640 kW 1 2 persluchtcompr. persluchtcompr. WZI WZI 37 kW 74 kW 1 persluchtcompr 1 persluchtcompr waterfabriek waterfabriek 18 kW 18 kW Totaal Totaal 8.344,40 kW 10.923,40 kW

16.3.2.1°a Behandelen van gassen: 6 vacuümpompen - 6 vacuümpompen 3 - ) inrichtingen voor het fysisch 24,00 kW 24,00 kW behandelen van gassen 2 2 (samenpersen - ontspannen): vacuümsystemen vacuümsystemen andere inrichtingen dan de 40 kW 40 kW inrichtingen die ingedeeld zijn Totaal Totaal onder 16.3.1 en 16.9, c, met een 64,00 kW 64,00 kW geïnstalleerde totale drijfkracht van: 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied n.v.t. Opslagplaatsen voor aerosolen 250 liter - 250 liter N.I. - (17.1.1) waarop minstens één gevarenpictogram is aangebracht. 17.1.2.1.1 Opslagplaatsen voor gevaarlijke 850 liter - 1.000 liter 3 - ° gassen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17.1.1: opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van: 300 liter tot en met 1000 liter

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 31 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

17.3.2.1.1 Gevaarlijke producten: 9,912 ton - 10,1136 ton 3 - . opslagplaatsen gevaarlijke 1° b) vloeistoffen van gevarencategorie 3 o.b.v. gevarenpictogram GHS02 met vlampunt > of = 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan in punt a 17.3.2.1.2 Gevaarlijke producten: 32,890 ton - 32,890 ton 2 A . opslagplaatsen gevaarlijke 2° vloeistoffen van overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 o.b.v. gevarenpictogram GHS02 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton 17.3.3.1°a Gevaarlijke producten: 0,80 ton - 0,80 ton 3 - ) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS03, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied

17.3.4.3° Gevaarlijke producten: 192,737 ton 237,737 ton 270,737 ton 1 B opslagplaatsen gevaarlijke vloeistoffen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton

17.3.6.3°a Gevaarlijke producten: 215,265 ton 260,265 ton 293,265 ton 1 B ) opslagplaatsen gevaarlijke vloeistoffen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton 17.3.8.2° Gevaarlijke producten: 4,420 ton - 4,420 ton 2 A opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS09 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 32 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

17.4 Gevaarlijke stoffen: opslagplaatsen 1.550 kg - 1.550 kg 3 - voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l: 1.500 kg/l reinigingsproducten voor HQ en 50kg/l producten voor het labo bij de WZI 19.6.1°c) Opslagplaatsen van hout met 4.000 m³ - 7.000 m³ 2 - uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied: meer dan 400 m³ in een lokaal

23.2.2°a) Inrichtingen voor het behandelen 18 - 18 2 O van kunststoffen en het verpakkingslijnen verpakkingslijnen vervaardigen van voorwerpen uit (2 (3 kunststoffen, met uitzondering van productielijnen) productielijnen) de inrichtingen, vermeld in rubriek 690 kW 690 kW 41, met een geïnstalleerde totale 4 drijfkracht van: meer dan 200 kW, verpakkingslijnen als de inrichting volledig is gelegen (vlokkenlijn) in een industriegebied 108 kW Totaal 798 kW 23.3.1°c) Opslag van kunststoffen en van 1.043 ton - 1.776 ton 2 voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 41 en 48, met een capaciteit van: Als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied: meer dan 200 ton in een lokaal 24.4 Laboratoria waar geen afvalwater, 2 stuks - 2 stuks 3 eigen aan de laboratoriumtechnieken, gegenereerd wordt

29.5.2.1°a Metalen (zie ook rubriek 20.2): 30 kW - 30 kW 3 O ) metalen of voorwerpen uit metaal(bewerking of behandeling van): andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 5 kW tot en met 200 kW, als

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 33 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied

29.5.7.2°a Metalen: Metaal (bewerking of 60 liter - 60 liter 3 - ) behandeling van) ontvetten van 1) metalen of voorwerpen van metaal door middel van: andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvang recipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden 31.1.1°a) Motoren met inwendige 489 kW - 489 kW 3 - verbranding (stationaire motoren en gasturbines): stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: 300 kW toten met 2.000 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 33.3.2°a) Papier (papierdeeg, papier, 18 - 18 2 - kartonnen soortgelijke verpakkingslijnen verpakkingslijnen materialen): inrichtingen voor het (2 (3 behandelen van papier en karton productielijnen) productielijnen) voor het vervaardigen van waren 690 kW 690 kW uit papier of karton met een 4 geïnstalleerde totale drijfkracht verpakkingslijnen van: meer dan 200 kWtot en met (vlokkenlijn) 1000 kW, als de inrichting volledig 108 kW is gelegen in een industriegebied Totaal 798 kW 33.4.1°c) Papier (papierdeeg, papier, 900 ton - 1.605 ton 2 - kartonnen soortgelijke materialen): opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 48, met een capaciteit van: als de inrichting volledig in een industriegebied ligt meer dan 200 ton in een lokaal 39.1.2° Andere stoomgeneratoren dan - - 1 stoomgenerator 2 - lagedrukstoomgeneratoren met stoomleiding A&U een individuele inhoud van meer 3.600 liter dan 500 l tot en met 5000 l

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 34 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

39.1.3° Andere stoomgeneratoren dan - - 1 stoomgenerator 2 - lagedrukstoomgeneratoren met stoomleiding een individuele inhoud van meer A&U dan 5000 l 8.950 liter

39.2.1° Stoomtoestellen en - - 3 stoomvaten 3 - warmwatertoestellen stoomschillers (vastgeplaatste): stoomvaten, met 5.200 liter inbegrip van warmtewisselaars 1 condensor waarvan de primaire ruimte als stoomleiding A&U stoomvat wordt beschouwd, 402 liter meteen individuele inhoud van 300 Totaal l tot en 5000 l 5.602 liter

39.2.2° Stoomtoestellen en 2 stoomvaten - 3 stoomvaten 2 - warmwatertoestellen stoomschillers stoomketel (vastgeplaatste): stoomvaten, met 104.940 liter 157.410 liter inbegrip van warmtewisselaars 1 stoomvat 1 stoomvat waarvan de primaire ruimte als naverbrander naverbrander stoomvat wordt beschouwd, 22.600 liter 22.600 liter meteen individuele inhoud van: 2 stoomvaten Totaal meer dan 5000 l stoomschillers 180.010 liter 27.000 liter Totaal 154.540 liter

39.4.1° Stoomtoestellen en 2 - 2 3 warmwatertoestellen: warmtewisselaars warmtewisselaars warmtewisselaars (excl. 39.2 en stoomovens stoomovens deze voor op een 2.000 liter 2.000 liter stroomdistributienet aangesloten 1 2 woningen) met individuele inhoud warmtewisselaar warmtewisselaar van de secundaire ruimte van: 25 l WZI WZI tem 5.000 l 850 liter 1.700 liter Totaal Totaal 2.850 liter 3.700 liter

43.1.3° Stoken in installaties, uitz. 64.533,40 kW - 85.533,40 kW 1 A stationaire motoren en gasturbines, met totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 5.000 kW 43.3.2° Stookinstallaties: het stoken in 65,51 MW - 86,51 MW 1 A,S installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: 50 MW of meer

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 35 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

43.4. Stookinstallaties: installaties voor 57 MW - 78 MW 1 A het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval 45.13.a) Voedings- en 3.000 kW - 4.675 kW 2 genotmiddelenindustrie (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige producten): groenten en andere voedingsplanten, vruchten, granen of zaden: fabrieken voor aardappelverwerking tot chips, kroketten en vergelijkbare producten 45.16.2°a) De bewerking/verwerking van 2 productielijnen - 3 productielijnen 1 levensmiddelen of voeder van (1 frietlijn,1 (1 frietlijn, 2 uitsluitend plantaardige specialiteitenlijn) specialiteitenlijne grondstoffen met 840 ton/dag n) productiecapaciteit van meer dan 300.000 ton/jaar 1.704 ton/dag 300 ton per dag eindproducten 500.000 ton/jaar vlokkenlijn (6 drums) 130 ton/dag 35.000 ton/jaar Totaal 1.834 ton/dag 535.000 ton/jaar

45.17.2° Voedings/genotmiddelenindustrie: 2 productielijnen - 3 productielijnen 1 O Inrichtingen voor het conserveren (1 frietlijn,1 (1 frietlijn, 2 van dierlijke en/of plantaardige specialiteitenlijn) specialiteitenlijne producten met een 840 ton/dag n) productiecapaciteit van meer dan 300.000 ton/jaar 1.704 ton/dag 100.000 ton per jaar 500.000 ton/jaar vlokkenlijn (6 drums) 130 ton/dag 35.000 ton/jaar Totaal 1.834 ton/dag 535.000 ton/jaar

53.2.2°a) Bronbemaling, met inbegrip van Tot 31/01/2020 - Tot 31/01/2020 3 terugpompingen van onbehandeld 28.404 m³/jaar 28.404 m³/jaar en niet verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die technisch noodzakelijk is voor of wel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel de aanleg van openbare nutsvoorzieningen: gelegen in een ander gebied dan de gebieden, vermeld in punt 1°, met een netto opgepompt debiet van: maximaal 30.000 m3 per jaar

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 36 van 239

rubriek omschrijving huidig vergund in aanvraag gewenst klasse vlarebo OVA aërobie

61.2.1° Dit zijn permanente inrichtingen Tot 31/01/2023 - Tot 31/01/2023 3 (die langer dan 1 jaar in 4.500 m³ 4.500 m³ exploitatie zullen zijn) voor grondpartijen die er tijdelijk worden gestockeerd: tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die voldoet aan een toepassing overeenkomstig het VLAREBO: met een capaciteit van 1000 m³ tot en met 10.000 m³.

Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken wordt de inrichting ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden bij de deputatie van de provincie West- Vlaanderen.

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor Agristo Wielsbeke zijn volgende milieuvergunningen gekend:

Tabel 4 Milieuvergunningen datum onderwerp einddatum 24/05/2016 exploiteren van een inrichting voor de opslag en het verpakken van CBS 24/05/2019 voedingsmiddelen voor een termijn van 20 jaar en het lozen van BA voor een 24/05/2036 termijn van 3 jaar (AGRISTO) 06/10/2016 uitbreiden en wijzigen van een aardappelverwerkend bedrijf met inrichting deputatie 24/05/2036 voor het capteren van oppervlaktewater (AGRISTO + VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING) 02/03/2017 wijziging van een aardappelverwerkend bedrijf met inrichting voor het deputatie 24/05/2036 capteren van oppervlaktewater (AGRISTO + VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING)

De nodige stedenbouwkundige vergunningen zijn tevens verleend (zie Tabel 5).

Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen datum onderwerp 29/03/2016 slopen van bestaande constructies 24/05/2016 bouw ruimte voor opslag en verpakken van voedingsmiddelen 05/07/2016 bouw diepvriesopslag met expeditie, accommodatie, technisch gebouw en verpakkingsmagazijn 25/10/2016 uitbreiden van productie-opslag-werkhuis 20/12/2016 plaatsen publiciteitsborden 27/02/2017 nieuwbouw waterzuivering (Watergroep)

Daarnaast werden volgende omgevingsvergunningen verleend voor het bedrijf (zie Tabel 6).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 37 van 239

Tabel 6 Omgevingsvergunningen datum onderwerp 28/09/2017 plaatsen van een geluidsmuur 11/01/2018 plaatsen van containerburelen 31/05/2018 plaatsen van een toegangsbord 02/08/2018 regularisatie 23/08/2018 aanleg groenbuffer 23/08/2018 uitbreiding van expeditiegebouw, bureel en betonverharding 31/01/2019 bouw en exploitatie hoofdkantoor 07/03/2019 verleggen Gaverstraat (cfr. RUP) 19/04/2019 uitbreiding van de waterzuiveringsinstallatie met een aerobie

Momenteel is er nog een vergunningsaanvraag lopende voor het verplaatsen van een gascabine.

2.3.1 Bijzondere voorwaarden (beknopt samengevat) Naast de algemene voorwaarden werden volgende (nog) relevante bijzondere voorwaarden opgelegd:

Gezamenlijke bijzondere voorwaarde (AGRISTO + VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING):

Exploitanten stellen op eigen initiatief een begeleidingscommissie samen, bestaande uit de vergunningverlenende overheid, LNE-milieu-inspectie en alle betrokken adviesinstanties, een eerste keer 2 jaar na opstart van de installatie, waarbij alle resultaten van de hierna opgelegde studies en de hieruit voortvloeiende bijkomende milderende maatregelen worden toegelicht. Op basis hiervan kan beslist worden of verdere begeleiding al dan niet aangewezen is. -> ok, eerste commissie dient in september 2019 te gebeuren

Bijzondere voorwaarden voor AGRISTO:

Geur

De eerste 2 jaar na de aanvang van de exploitatie worden elk jaar snuffelmetingen uitgevoerd. De snuffelmetingen en de interpretatie ervan worden samengevat in een rapport. Op basis van deze resultaten, aangevuld met bijkomende informatie op vlak van eventuele geurhinder in de onmiddellijke omgeving, worden voorstellen tot bijkomende milderende maatregelen geformuleerd indien dit nodig zou blijken. Dit alles gebeurt onder begeleiding en verantwoordelijkheid van een erkend deskundige 'lucht'. Dit rapport wordt na elk jaar toegestuurd aan de milieuvergunningverlenende overheid, LNE- milieu-Inspectie en LNE-milieuvergunningen. -> zie discipline lucht

Geluid

Een jaar na de exploitatie wordt dan een controlemeting uitgevoerd t.h.v. de verschillende relevante meetpunten met toetsing aan de vigerende geluidsnormen. Het rapport wordt overgemaakt aan de milieuvergunningverlenende overheid, LNE-de Afdeling Milieu-Inspectie, LNE- afdeling milieuvergunningen, uiterlijk 12 maanden na de aanvang van de exploitatie. Het aantal vrachtwagens voor aan- of afvoer is in afwachting van de controlemeting beperkt tot 40 tijdens de avondperiode en tot 30 tijdens de nachtperiode. -> ok, zie discipline geluid

De exploitant deelt aan de vergunningverlenende overheid, LNE- Milieuvergunningen, LNE-Milieu-inspectie en aan VMM - Afdeling Ecologisch Toezicht de datum mee van de ingebruikstelling van de afvalwaterzuiveringsinstallatie en de opstart van de lozing van het bedrijfsafvalwater. -> ok

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 38 van 239

Water

Volgende bijzondere emissiegrenswaarden zijn van toepassing op het bedrijfsafvalwater na zuivering door de WZI (AGRISTO):

Parameters Lozingsnorm ZS 35 mg/l

BZV 25 mg O2/l

CZV 100 mg O2/l

Ntot 15 mg N/l KjN 6 mg N/l

NO3-N 10 mg/ N/l

NH4-N 5 mg N/l

NO2-N 1 mg N/l Ptot 2,5 mg P/l

PO4-P 2 mg P/l Cl- 2400 mg/l

SO4 750 mg/l AOX 0,6 mg Cl/l

Cot 6 µg/l

Ast 15 µg/l Boor 1 mg/l Selenium 20 µg/l Vanadium 30 µg/l

Voor het door de WZI gezuiverde bedrijfsafvalwater geldt in overeenkomst met art. 4.2.2.1.1.4° van titel 2 van het Vlarem: 'Als er een buitentemperatuur van 25°C mag de temperatuur van het geloosde bedrijfsafvalwater max. 35°C bedragen, in zoverre hierdoor de temperatuur, vermeld in de milieukwaliteitsnormen voor het ontvangende oppervlaktewater niet wordt overschreden’. -> zie discipline oppervlaktewater

Er dient online fosformeting op het effluent voor effluentbewaking en met aansturing van vlokmiddeldosering voorzien te worden. -> online fosformeting is geïnstalleerd en stuurt vlokmiddeldosering aan

Het bedrijf dient te voorzien in een continue debietsregistratie op het geloosde effluent. Het bedrijf dient een zelfcontroleprogramma uit te voeren voor ZS, BZV, CZV, N, P en chlorides. Het zelfcontroleprogramma bestaat uit debiet proportionele staalname en analyse van het effluent overeenkomstig art. 4.2.5.2. van titel II van het VLAREM. De staalnames en analyse kunnen gebeuren door de exploitant of door een erkend labo. Indien de monstername door de exploitant gebeurt, dan dienen de eerste monsters van de even maanden (februari, april, juni, ...) genomen en geanalyseerd te worden door erkend labo. De stalen worden genomen volgens de onderstaande frequentie en op de voorgestelde dagen, of de dag erna indien het een officiële feestdag betreft.

- maand 1: 1ste woensdag en 3de zaterdag van de maand - maand 2: 1ste maandag en 3de donderdag van de maand - maand 3: 1ste vrijdag en 3de maandag van de maand - maand 4: 1ste woensdag en 3de donderdag van de maand - maand 5: 1ste woensdag en 3de dinsdag van de maand - maand 6: 1ste maandag en 3de donderdag van de maand - maand 7: 1ste vrijdag en 3de maandag van de maand - maand 8: 1ste woensdag en 3de dinsdag van de maand

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 39 van 239

- maand 9: 1ste woensdag en 3de zondag van de maand - maand 10: 1ste woensdag en 3de dinsdag van de maand - maand 11: 1ste maandag en 3de zaterdag van de maand - maand 12: 1ste vrijdag en 3de maandag van de maand

De analyseresultaten en debietsgegevens moeten driemaandelijks overgemaakt worden aan de Vlaamse Milieumaatschappij en beschikbaar gehouden worden voor de dienst Milieu-inspectie. -> ok

Het bedrijf dient binnen de 2 jaar na opstart van de lozing een studie door een erkend deskundige water te bezorgen advies- en vergunningverlenende overheid, met:

 Evaluatie van de waterhuishouding a.d.h.v. wateropname, watergebruik, lozingsvolumes, productievolumes en met specifieke aandacht voor hemelwatergebruik.  Evaluatie van de werking van de waterzuivering met specifieke aandacht voor de fosforverwijdering en zoutbalans in het effluent.  Herrekening van de impact o.b.v. de werkelijke lozingsconcentraties en met aftoetsing aan de MER-berekeningen en conclusies. -> zie discipline oppervlaktewater lucht

Binnen een termijn van 6 maanden na de realisatie van de uitbreiding een studie laten uitvoeren door een deskundige lucht. In deze studie dienen ten minste de volgende aspecten aan bod te komen:

 Een inventarisatie van de NOX-emissiebronnen en bepaling van de totale jaarvracht op basis van emissiemetingen.

 Bepaling van de NO2-imissiebijdrage in de omgeving van het bedrijf aan de hand van dispersieberekeningen  Voorstel van bijkomende milderende maatregelen samen met een planning van uitvoering indien, conform het significatiekader uit het richtlijnenboek lucht, de berekende immissiebijdrage als relevant wordt beoordeeld. -> zie discipline lucht groenbuffer

Het bedrijf dient de haag ter hoogte van de uitgang te verwijderen of minstens te verlagen (t.e.m. het doorgangspoortje). Het bedrijf dient hiervan binnen de 60 dagen na het definitief worden van dit besluit het bewijs te leveren aan het gemeentebestuur en AWV -> ok

Het bedrijf maakt binnen de 60 dagen na het definitief worden van dit besluit een afspraak met de bevoegde technische cel van AWV om na te gaan welke andere technische maatregelen op het terrein van het bedrijf zelf verder nog mogelijk zijn om bij te dragen tot een verhoogde verkeersveiligheid (borden, signalisatie,…). Binnen de 60 dagen nadat dit overleg is doorgegaan rapporteert het bedrijf aan de vergunningverlenende overheid, het gemeentebestuur en AWV hoe en wanneer aan de hieromtrent gemaakte afspraken uitvoering gegeven is of wordt. -> ok

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 40 van 239

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 7 Juridische randvoorwaarden juridische randvoorwaarden inhoud relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van de ja relevant voor de omliggende percelen, zie 2.1.2 // (referentiesituatie, gronden in Vlaanderen weer discipline lucht, mens, geluid en trillingen)

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van de neen er zijn geen BPA’s van kracht ter hoogte van de site gronden in bepaalde delen van Vlaanderen weer Gewestelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan neen er zijn geen GRUP’s van kracht ter hoogte van de site Uitvoeringsplan (GRUP) Provinciaal Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in ja ter hoogte van de site is onder meer het PRUP ‘Specifiek Regionaal Uitvoeringsplan (PRUP) uitvoering van het PRSP Bedrijventerrein Molsten’ van kracht die verschillende zones op de site definieert, zie ook 2.1.2 //(referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen) Gemeentelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in neen er zijn geen RUP’s van kracht ter hoogte van de site Uitvoeringsplan (RUP) uitvoering van het GRSP Decreet omgevingsvergunning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot ja zie ‘Hoofdstuk 2.2: Vergunningstoestand’ // (algemeen relevant) en uitvoeringsbesluit de exploitatie en/of verandering van

meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen Vlarem II + bijlagen bevat milieukwaliteitsnormen en algemene ja voor de inrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de en sectorale milieuvoorwaarden met gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem II, bijlage 1) belangrijk. Deze betrekking tot o.a. ligging en exploitatie zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen van inrichtingen, daarnaast is in de bijlage relevant) een overzicht opgenomen van de ingedeelde inrichtingen Vlarem III bevat de bijkomende algemene en sectorale ja de inrichting betreft een GPBV-installatie milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties EU kaderrichtlijn 96/62 inzake vormt de basis voor een nieuw ja het project omvat activiteiten die dienen te voldoen aan deze richtlijn // beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese (discipline lucht en mens) luchtkwaliteit + Unie. Globaal kader waarmee EU dochterrichtlijnen 1999/30, luchtkwaliteit beoordeelt en beheert 2000/69, 2002/3, 2004/107. De voorgaande richtlijnen zitten eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 41 van 239

juridische randvoorwaarden inhoud relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) vanaf 21 mei 2008 vervat in de Europese Richtlijn Lucht 2008/50/EG Bestemming en duidt bestemming oppervlaktewater aan ja het bedrijfsafvalwater wordt na zuivering op in de bedrijfseigen WZI geloosd milieukwaliteitsnormen (milieukwaliteitsnormen zie Vlarem II) op de Leie // (discipline water) oppervlaktewater

Waterwetboek (18/12/2018) bevat bepalingen betreffende het ja het bedrijf loost afvalwater op de Leie. Voorliggend project zal tevens de gecoördineerd en geïntegreerd bouw van nieuwe constructies met zich meebrengen, waarbij voldaan dient ontwikkelen, beheren en herstellen van te worden aan de verordening inzake hemelwateropvang// (discipline water) watersystemen met het oog op het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening worden gebracht. Besluit van de Vlaamse regering de verordening bevat minimale ja met voorliggend project zal een nieuw gebouw voor de vlokkenlijn voorzien van 5 juli 2013 houdende voorschriften voor de lozing van niet- worden // (discipline water) vaststelling van een verontreinigd hemelwater, afkomstig van gewestelijke verharde oppervlakken. Het algemeen stedenbouwkundige verordening uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater inzake hemelwaterputten, in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt infiltratievoorzieningen, wordt. In tweede instantie moet het buffervoorzieningen en resterende gedeelte van het hemelwater gescheiden lozing van worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in afvalwater en hemelwater laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden Decreet betreffende het centraal staan een planmatige aanpak ja de invloed van het bedrijf op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer natuurbehoud en het natuurlijk (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid en het herstel van de natuur en het natuurlijke milieu zal in het MER milieu (‘stand-still’ principe) en een nagegaan worden; het project is niet gelegen in de nabije omgeving van VEN- gebiedsgericht beleid gebied en/of Natura 2000-gebied. Op zo’n 2 km ten Z van het bedrijf is het VEN-gebied ‘West-Vlaamse Leievallei’ gelegen // (discipline biodiversiteit) // (discipline biodiversiteit) Vlaamse en/of erkende terreinen, van belang voor behoud en neen binnen een straal van 2 km zijn er geen dergelijke gebieden gelegen natuurreservaten ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die Bosreservaten aangewezen of erkend zijn door Vlaamse regering Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die neen binnen een straal van 2 km rond het bedrijf bevinden zich geen van internationale betekenis zijn. In het eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 42 van 239

juridische randvoorwaarden inhoud relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) bijzonder als woongebied voor watervogels Ramsargebieden Onroerenderfgoeddecreet van het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 ja het bedrijf kan een invloed uitoefenen op het omliggend landschap. In de 12 juli 2013 en oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen verschillende elementen voor onroerenderfgoedbesluit 16 mei Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 van die opgenomen zijn op de lijst met Bouwkundig Erfgoed // (discipline 2014 toepassing. Het betreft een overkoepelende landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het decreet bepaalt ondermeer wanneer er een archeologienota dient opgesteld te worden Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het vervoeren ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en verhandelen van afvalstoffen, dienen gerespecteerd te worden // (discipline lucht) rapporteren over afvalstoffen en materialen, gebruik van grondstoffen, selectieve inzameling (sorteringen en ophaling) bij bedrijven en uitgebreide productenverantwoordelijkheid Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen ja er moeten periodiek bodemonderzoeken uitgevoerd worden // (discipline inzake bodemsanering op systematische bodem) wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het behoud, neen er is geen bos aanwezig op de site of in de directe omgeving// (discipline de bescherming, de aanleg en het beheer biodiversiteit) van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen

NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende ja de exploitatie van de inrichting kan emissies van SO2, VOS en NOX met zich emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en NHз meebrengen, deze zullen beschouwd worden in het MER // (discipline lucht) in Vlarem II (emissie-reductieprogramma’s, zie Vlarem II) Besluit energieplanning bedrijven met een groot energieverbruik ja de exploitatie heeft een primair energieverbruik van meer dan 0,1 PJ per (jaarlijks primair verbruik > 0,1 PJ) worden jaar. Bijgevolg dient er een energieplan opgesteld te worden voor het bedrijf verplicht om rationeel om te gaan met // (projectbeschrijving) energie; in bepaalde gevallen dient een energieplan of een energiestudie opgemaakt te worden Verordening (EG) nr. 852/2004 bevatten voorschriften en procedures om de ja op het bedrijf worden voedingsmiddelen bewerkt. Het bedrijf dient dus te inzake levensmiddelenhygiëne voedselveiligheid te garanderen voldoen aan de vooropgestelde voorschriften // algemeen relevant en K.B. van 13/07/2014 betreffende levensmiddelenhygiëne

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 43 van 239

juridische randvoorwaarden inhoud relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) Legionellabesluit (11/06/2004) Dit besluit heeft als doel de preventie tegen ja er zijn koeltorens aanwezig op de site // (discipline mens) en MB 11/06/2004 + wijzigingen de veteranenziekte of legionellose, het 02/2007 vermijden van het risico op verspreiding, groei en besmetting van de bacterie

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 8 Beleidsmatige randvoorwaarden beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Ruimtelijk Structuurplan geeft een visie op de ruimtelijke ja algemeen relevant in Vlaanderen // (alle disciplines) Vlaanderen (RSV) ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst Provinciaal Ruimtelijk geeft een visie op de ruimtelijke ja algemeen relevant in West-Vlaanderen // (alle disciplines) Structuurplan (PRSP) ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst Gemeentelijk Ruimtelijk beschrijft de ruimtelijke structuur ja algemeen relevant op grondgebied van Wielsbeke // (alle disciplines) Structuurplan (GRSP) en visie op de geplande ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau Stroomgebiedbeheerplann De 2de generatie ja de inrichting is volledig gelegen in het Leiebekken (stroomgebied Schelde) en grotendeels in en 2016-2021 stroomgebiedbeheerplannen bevat het deelbekken Devebeek. Een klein deel in het zuiden van de site situeert zich in het de overstromingsrisico- deelbekken Gaverbeek. Er wordt geen grondwater opgepompt // (discipline water) beheerplannen, de bekkenspecifieke delen, de grondwatersysteemspecifieke delen, de zoneringsplannen & GUP’s en het maatregelenprogramma Programmatische Aanpak een belangrijk knelpunt voor de neen in de omgeving van het bedrijf (straal 1,5 km) zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen // Stikstof (PAS) kwaliteit van beschermde natuur (discipline lucht, biodiversiteit) wordt gevormd door de afzetting van vermestende stoffen via lucht; dergelijke stoffen zijn hoofdzakelijk afkomstig van eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 44 van 239

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden landbouw, verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt er voor deze problematiek voorzien in een PAS Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal neen in de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet) Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van neen in de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening Visiedocument voor tracht geurnormen op te stellen ja de bedrijfsactiviteiten veroorzaken een specifieke geur, die onder bepaalde omstandigheden administratief overleg: voor nieuwe en bestaande waarneembaar zijn in de omgeving // (discipline lucht) “De weg naar een veeteeltbedrijven. Implementatie duurzaam geurbeleid”, in de Vlaamse wetgeving wordt nieuwe versie september verwacht 2008. Samen met het Advies van de Mina-raad van 29 april 2009 vormt dit de basis voor de implementatie van het geurbeleid Vlaams het Vlaams Klimaatbeleidsplan ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van broeikasgassen // Klimaatbeleidsplan 2013 – 2013 – 2020 bestaat uit een (discipline lucht) 2020 Vlaams Mitigatieplan en een het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water) Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 45 van 239

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees ja in het MER wordt het van toepassing zijnde productieproces getoetst aan de BBT voor het niveau aan welke beste aardappel-, groenten- en fruitverwerkend nijverheid // (projectbeschrijving) beschikbare technieken (BBT’s) vanuit milieuoogpunt bestaan voor een aantal specifieke productieprocessen RIE (Richtlijn Industriële De Richtlijn Industriële Emissies ja een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de beste Emissies) vervangt en actualiseert zeven beschikbare technieken (BBT’s), waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt verschillende bestaande Europese wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de uitstoot van een hele reeks wetgevende bepalingen, vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben waaronder de IPPC-richtlijn en de o.a. betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. richtlijn betreffende grote Voor de industriële uitstoot van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is verbrandingsinstallaties en is echter geen beperking voorzien. bedoeld om duidelijkere, beter te In het kader van deze richtlijn worden op Europees niveau BBT-referentiedocumenten handhaven regels en een betere (BREF’s) opgesteld. Deze BREF’s geven per bedrijfstak aan wat de BBT’s zijn en welke luchtkwaliteit te bekomen. milieuprestaties met de BBT haalbaar zijn. // (alle disciplines) De richtlijn schrijft voor om op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunnings-voorwaarden, nl. de toepassing van de BBT en het feit dat de resterende milieueffecten geen afbreuk mogen doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen Waterbeleidsnota de tweede waterbeleidsnota werd ja de waterbeleidsnota bevat zes krachtlijnen: in augustus 2014 goedgekeurd  de kwaliteit van water verder beschermen en verbeteren; door de Vlaamse Regering en is van wezenlijk belang voor de  de watervoorraden duurzaam beheren en een duurzame watervoorziening uitvoering van het decreet garanderen Integraal Waterbeleid. In de  het watertekort en de wateroverlast in samenhang aanpakken waterbeleidsnota tekent de  de visie op de financiering voor het waterbeheer verder ontwikkelen Vlaamse Regering de krijtlijnen uit van haar visie op het  het multifunctioneel gebruik van water verder stimuleren waterbeleid in Vlaanderen. De  samen werken aan een sterk en afgestemd waterbeleid. waterbeleidsnota streeft naar een evenwicht tussen de ecologische, // (discipline water) sociale en economische functies van watersystemen

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 46 van 239

3 Projectbeschrijving

3.1 Beschrijving en verantwoording project

De site van Agristo te Wielsbeke is momenteel vergund voor de productie van 840 ton afgewerkt product per dag en 300.000 ton afgewerkt product/jaar en dit tot 24 mei 2036. Om aan de stijgende vraag te kunnen blijven voldoen, wensen ze verder uit te breiden naar een productiecapaciteit van 535.000 ton afgewerkt product/jaar. Deze uitbreiding zal gerealiseerd worden door enerzijds de bestaande frietlijn en specialiteitenlijn te optimaliseren en anderzijds een bijkomende specialiteitenlijn en een vlokkenlijn te voorzien. Een overzicht van de capaciteiten van de lijnen wordt in onderstaande tabel weergegeven.

vergunde capaciteit capaciteit gewenste situatie frietlijn 20 ton/u 41 ton/u specialiteitenlijn 1 15 ton/u 30 ton/u specialiteitenlijn 2 / vlokkenlijn / 5 ton/u

Voor de vlokkenlijn wordt een productiecapaciteit van 35.000 ton vlokken/jaar voorzien. Hiervoor zouden 6 drums geïnstalleerd worden.

De optimalisatie van de frietlijn en specialiteitenlijn en de tweede specialiteitenlijn worden binnen de bestaande bebouwing voorzien. Voor de vlokkenlijn wordt een nieuw gebouw voorzien en er wordt tevens twee nieuwe diepvriesgebouwen voorzien om de bijkomende geproduceerde producten te kunnen opslaan. Om de uitbreiding in productiecapaciteit te kunnen opvangen, worden in de geplande situatie bijkomende bekkens aan de waterzuivering voorzien (extra nabezinktank en extra UASB), de vergunning voor een extra aerobie is reeds in aanvraag. De inplanting van deze gebouwen is terug te vinden in Bijlage 6.

3.2 Aanlegfase

Om de gewenste uitbreiding te realiseren zal een nieuw gebouw noodzakelijk zijn voor de plaatsing van de vlokkenlijn. Dit gebouw zal in het oosten van de site voorzien worden. Verder worden ook twee nieuwe diepvriesgebouwen (hoogbouw) voorzien, ten noorden van de bestaande diepvriesgebouwen. Daarnaast dringt een uitbreiding van de waterzuiveringsinstallatie zich op. Een extra nabezinktank en extra UASB worden voorzien, de vergunning van een extra aerobie is reeds in aanvraag. De aanlegfase (inclusief installatie en afstelling van de benodigde machines) zal ongeveer 1 jaar in beslag nemen.

Er worden geen afbraakwerkzaamheden voorzien.

3.3 Exploitatiefase (procesbeschrijving)

Het proces kan opgeslitst worden in de verwerking van aardappelen en de waterzuivering.

3.3.1 Productieproces Op de site worden aardappelen verwerkt tot diepgevroren gesneden aardappelproducten. Dit gebeurt momenteel aan de hand van twee productielijnen: een grote frietlijn en een kleinere specialiteitenlijn. Het bedrijf is 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 actief. Het productieproces bestaat in grote lijnen uit volgende stappen: - aardappelontvangst: aanvoer en tijdelijke opslag van aardappelen + wassen en sorteren;

eco-scan bvba • 2018_ES_000143_aanmelding/ontwerp-MER 47 | 239

- schillijn: scheiding op basis van soortelijk gewicht + schillen, borstelen en nawassen + visuele controle/inspectie; - snijlijn: snijden; - baklijn: blancheren + drogen + baken en ontvetten + koelen en vriezen; - verpakken: verpakking en opslag.

Op de site vindt ook een deel stockage plaats van afgewerkte producten geproduceerd in Harelbeke.

Aardappelontvangst De aardappelen worden per vrachtwagen aangeleverd ter hoogte van de aardappelontvangst (gebouw A1 en A2). De vrachtwagens worden gelost en de aardappelen worden in een buffer gebracht. Vanuit de buffer worden de aardappelen op een transportband gebracht naar de aardappelontvangstruimte. Hier worden de aardappelen ontgrond, ontsteend, gewassen, ontlooft en gedroogd. Hierna worden de aardappelen gesorteerd op grootte en vervolgens per grootte opgeslagen in verschillende opslagbunkers. Water dat gebruikt wordt bij het wasproces wordt continue gerecycleerd, waarbij aarde en klei eerst afgescheiden worden.

De aardappelen worden vanuit de opslagbunkers aangevoerd naar de productielijnen door middel van een transportband. De verdeling van de aardappelen is afhankelijk van de vraag van de productielijnen. In de geplande situatie kunnen van hieruit ook aardappelen rechtstreeks naar de vlokkenlijn getransporteerd worden bij te kort aan restproducten van de friet- of specialiteitenlijnen (zie verder).

3.3.1.1 Frietlijn Deze productielijn bestaat uit volgende processtappen:

Schillijn De aardappelen gaan indien nodig eerst door een zoutbad. ‘Glazige’ aardappelen zijn onvoldoende ontwikkeld en vertonen een lagere densiteit dan een normale aardappel. Door het verschil in massadichtheid komen de glazen aardappelen bovendrijven in het zoutbad en kunnen deze worden afgeschraapt. Om te voorkomen dat dit zoutbad verzandt, dient er op geregelde tijdstippen water gespuid te worden. Dit spui gaat naar de waterzuivering.

Met behulp van een stoomschiller wordt de schil van de aardappelen verwijderd. De aardappelen worden batchgewijs met behulp van stoom onder hoge druk gezet, waarbij de buitenste schil (1 à 1,5 mm) van de aardappel gedurende enkele seconden gekookt wordt. Vervolgens wordt de ketel ontlucht, waardoor de schillen door de expansie loskomen van de aardappelen. De achtergebleven schilrestjes op de aardappelen worden met een borstelmachine verwijderd. De schillen worden opgevangen en naar een opslagsilo gepompt. De warmte die vrijkomt bij de stoomschiller wordt hergebruikt door middel van een warmtewisselaar (condensor) en toegepast in het productieproces.

De gewassen en geschilde aardappelen ondergaan vervolgens een automatische optische controle. De controle vindt plaats met behulp van een sorteerder. Bij de controle worden groen, (stoot)blauw en ogen van de aardappel, alsmede overige onregelmatigheden verwijderd. De geschilde aardappelen van de schillijn komen uiteindelijk terecht in een wachtbunker. De geschilde aardappelen worden hier onder water bewaard om oxidatie te voorkomen.

Snijlijn De aardappelen worden vanuit de wachtbunker naar de snijmachines gevoerd. De aardappelen worden met behulp van een waterstroom met hoge snelheid door snijmessen geduwd, zodat men frietstaafjes bekomt. Via een speciale sorteermachine worden te kleine en te smalle staafjes afgesorteerd. Aardappelstukjes met eventuele afwijkingen worden optisch gedetecteerd en met perslucht uit de hoofdstroom verwijderd. Verwijderde aardappelstukjes worden als nevenstroom uit het productieproces afgevoerd naar de veevoedingsector. In de geplande situatie zullen deze aardappelsnippers in de vlokkenlijn verwerkt worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 48 van 239

Tijdens het snijden van de aardappelen in frietstaafjes komt er zetmeel vrij uit de aardappelen dat meespoelt met het water. Het water bij de snijmessen wordt daarom gerecirculeerd over een cycloon vooraleer het wordt hergebruikt op de snijmessen. Deze cyclonen halen het wit zetmeel uit het water, zodat het wit zetmeel apart kan worden opgevangen en gevaloriseerd worden. De nevenstroom van wit zetmeel wordt afgevoerd voor verdere verwerking in dierenvoeders of industriële toepassingen (papierindustrie, olie en farmacie).

Baklijn (= blancheren, dippen, drogen en bakken) Het versneden product wordt vervolgens geblancheerd. Het doel van het blancheren is om enzymatische processen die een invloed hebben op de kwaliteit te inactiveren en suikers uit te logen. Hoge suikergehalten zorgen voor bruine frieten, wat vermeden dient te worden. Een belangrijk nadeel van het blancheren is de smaak- en kleurafwijking die optreden. Daarom volgt er na de blancheurs een dipgoot waar ondermeer pyrofosfaat (voedingsadditief E450) wordt gedoseerd. De dipgoot heeft als doel het aanwezige ijzer te complexeren zodat een “grauw” eindproduct wordt vermeden. Na de blancheurs wordt het product ontwaterd en naar de droogafdeling gevoerd.

De frieten worden gedroogd m.b.v.warme lucht. Door middel van een transportband wordt het product vervolgens door hete plantaardige olie getransporteerd. Het opwarmen van de olie gebeurt met een warmtewisselaar op stoom. Na het voorbakken wordt het product onmiddellijk ontvet door middel van een ontvettingstriller en/of waterontvetter. De bakdampen die vrijkomen bij het voorbakken worden afgezogen naar een bakdampcondensor en vervolgens door een naverbrander gestuurd.

Ten slotte worden de voorgebakken frieten stapsgewijs gekoeld in een gesloten tunnel en diepgevroren. De diepgevroren producten ondergaan voor het inpakken nog een verdere sortering in grootte en op defects (optische sortering).

Verpakking Het eindproduct kan tijdelijk in bulkverpakking worden opgeslagen maar wordt meestal rechtstreeks verpakt in de vastgelegde consumentenverpakking. Vervolgens wordt het product op stock geplaatst in één van de gekoelde automatische of manuele opslagmagazijnen.

3.3.1.2 Specialiteitenlijnen Met deze lijn is het de bedoeling om specialiteiten te produceren (crinckle frites, pommes risolées…). De lijn bestaat in grote lijnen uit hetzelfde productieproces als de frietlijn. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillen in het productieproces: - bij het snijden wordt mogelijks niet gebruik gemaakt van een watermes (afhankelijk van gewenste product), maar worden de aardappelen machinaal in de gewenste vorm gesneden; - na het blancheren wordt het product afhankelijk van de klantenwensen en – specificaties gecoat en/of gedroogd; - i.p.v. een gewone bakoven is de lijn voorzien van een ‘batterbakoven’ (oven waarmee gebatterde producten gemaakt worden, dit zijn producten voorzien van een coating, zodat ze bvb. in de oven gebakken kunnen worden). In de geplande situatie wordt een bijkomende specialiteitenlijn voorzien. Deze zal eenzelfde productieproces kennen als de bestaande specialiteitenlijn.

3.3.1.3 Vlokkenlijn Een deel van de vrijkomende nevenproducten van de friet- en specialiteitenlijn wordt momenteel afgevoerd, maar kan worden opgewerkt tot aardappelvlokken voor menselijke consumptie. Hiertoe wordt een vlokkenlijn geplaatst. Deze productielijn bestaat uit volgende stappen:

Aanvoer Op de vlokkenlijn wordt gebruik gemaakt van restproduct van de friet- en specialiteitenlijnen (AW1, AW2 en AW3). Zodra deze aanvoer van restproduct te weinig is om de capaciteit te halen, wordt er

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 49 van 239

bijgevuld vanuit de voorraadbunker (verse aardappelen) zodat een continu proces verkregen kan worden en dus geen stilstanden plaatsvinden. De drums moeten constant gevuld blijven.

Schillen De schilstap is gelijkaardig aan deze in de frietlijn. De aardappelen gaan indien nodig eerst door een zoutbad. Er wordt tevens een stoomschiller voorzien bij de vlokkenlijn, waarbij aardappelen met behulp van stoom onder hoge druk gezet worden. Hierdoor wordt de buitenste schil van de aardappelen gedurende enkele seconden gekookt. Bij het ontluchten van de ketel komen de schillen door de expansie los van de aardappelen. De achtergebleven schilrestjes op de aardappelen worden met een borstelmachine verwijderd. De schillen worden opgevangen, ontwaterd en naar een opslagsilo gepompt. Na de borstelmachine worden de aardappelen via een wasschroef naar een verdeeltriller getransporteerd om vervolgens optisch gesorteerd te worden.

Snijden Vanuit de optische sorteerder komt het product in het watersnijsysteem. De aardappels vallen in een waterstroom die ze transporteert naar een pomp en vervolgens naar de switcher. In deze switcher zit een mes die de aardappelen in schijven snijdt, waardoor er een betere garing in de blacheur kan verkregen worden. Vervolgens gaan de aardappelen naar de ontwateringszeef om zo in een buffer terrecht te komen. In deze buffer komen ook de aardappelstukjes (nevenstroom) van de friet- en specialiteitenlijn terrecht, waarbij deze al dan niet eerst verder versneden worden.

Blancheren Het product wordt vervolgens geblancheerd. De reden voor het blancheren is om de zetmeelcellen open te laten gaan (van brosse aardappelstructuur naar open structuur) en opzwellen zodat in de volgende stap (koelen) de cellen kunnen krimpen en in een strakkere verdeling komen te liggen wat bijdraagt aan een sterkere textuur dan voorheen.

Koken Een noodzakelijke stap voor het gewenste product is dat ze kort gekoeld worden. Na de koeling worden de restproducten gekookt in de stoomkoker. Deze is vergelijkbaar met een blancheur waar met behulp van stoom een lichte overdruk wordt gecreëerd. Door het koken worden de restproducten week en verliezen ze hun binding. Het gekookte en weke product wordt in een pureerschroef tot puree geperst.

Drogen De puree wordt door middel van verdeelrollen over een stoomwals verdeeld. Tijdens het walsen wordt enerzijds vocht uit het product gehaald, anderzijds wordt het product hier samengeperst tot het de gewenste dikte en drogestofgehalte heeft. Na het drogen worden de vlokken door middel van luchttransport afgevoerd naar een opslag.

3.4 Grondstoffenverbruik

De voornaamste grondstoffen die aangewend worden in het productieproces zijn water, aardappelen en diverse plantaardige olieën. De verbruikte hoeveelheid water wordt onder ‘waterverbruik’ besproken. Jaarlijks zal er ongeveer 535.000 ton afgewerkt product geproduceerd worden.

Daarnaast worden tevens enkele hulpstoffen gebruikt tijdens het proces, zoals pekel voor het zoutbad en pyrofosfaat om het ‘vergrauwen’ van frieten tegen te gaan. Bij de waterzuivering dienen verschillende stoffen toegevoegd te worden om een goede werking te verzekeren. Om de afgewerkte producten te verpakken dient verpakkingsmateriaal aanwezig te zijn op het bedrijf. Op de site zullen ook diesel voor de voertuigen, producten voor de werkplaats, ammoniak voor de koeling en reinigings- en desinfectiemiddelen aangewend worden.

3.4.1 Waterverbruik Op de site zal gebruik gemaakt worden van volgende waterbronnen:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 50 van 239

 captatie oppervlaktewater Leie: productieproces, condensors;

 recuperatiewater: waswater aardappelen, reiniging niet-kritieke zones…;

 schoonwater (= recuperatiewater na desinfectie): in voorlijn;

 leidingwater: productieproces.

Voor een uitgebreide beschrijving van het waterverbruik wordt verwezen naar Discipline oppervlaktewater (§ 9.3).

3.4.2 Energieverbruik Het huidige energiegebruik van het aardappelverwerkend bedrijf wordt weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 9 Overzicht energieverbruik 2018

energieverbruik 2018 elektriciteitsverbruik (MWh/j) 37.155,378 aardgasverbruik (MWh/j) 89.422,525 mazout (l) 3.595,7 biogas (Nm³) 827.095,46 totaal primair energieverbruik (PJ/j)* 0,69 *hierbij wordt rekening gehouden met een overgangsfactor van 2,5 naar primaire energie bij elektriciteit

Het bedrijf wordt aldus beschouwd als een energie-intensief bedrijf. Voor de opstart van het bedrijf werd een energiestudie uitgevoerd (2016). Volgende energiebesparende maatregelen werden voorzien:

- hergebruik biogas uit UASB-reactor in naverbrander; - warmterecuperatie uit naverbrander voor stoomproductie; - frequentiesturing van condensors op de koelinstallaties, blazers en ventilatoren; - recuperatie energie van de beweging van de kranen in het vrieshuis (energie van de verticale bewegingen wordt gebruikt voor de horizontale bewegingen).

In het kader van de geplande uitbreiding is een nieuwe energiestudie in opmaak.

Vanaf 2020 wordt voorzien dat stoom aangeleverd kan worden afkomstig van het nabijgelegen Aspiravi en Unilin. Op de site zal daarnaast ook nog zelf stoom geproduceerd worden met behulp van de naverbrander. Om ten allen tijde aan de stoombehoefte te kunnen beantwoorden wordt als back-up een derde stoomketel voorzien in de geplande situatie, zodat er dan in totaal 3 stoomketels van 21 MWth aanwezig zullen zijn.

3.5 Eindproducten

Op de site worden frieten en frietspecialiteiten geproduceerd. Met de geplande uitbreiding wordt tevens een vlokkenlijn gerealiseerd waarbij aardappelvlokken voor menselijke consumptie het eindproduct vormen. Deze vlokken worden in de industrie aangewend voor verdere verwerking tot een eindproduct (gevormde aardappelsnacks, soepen, sauzen, gnocchi, broodverbeteraars…).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 51 van 239

3.6 Afvalstoffen en nevenstromen

Tijdens het productieproces ontstaan een aantal afvalstoffen en nevenstromen. De afvalstoffen worden opgeslagen in een gesloten gebouw. Een overzicht van deze stromen wordt weergegeven in Tabel 10 samen met de hoeveelheden.

Tabel 10 Overzicht van de geproduceerde stromen

huidige situatie (2018) geplande situatie omschrijving ton/jaar ton/jaar grijs zetmeel 7.640,44 22.095,34 vergistbaar materiaal 1.490,72 4.311,01 gebakken product 2.243,15 6.062,57 aardappelloof 2.017,61 5.453,01 snippers 21.337,4 / stoomschillen 30.386,47 82.125,58 wit zetmeel 1.088,43 3.147,62 aeroob slib 3.622,34 10.475,41

De stromen worden waar mogelijk gerecycleerd of aangewend in nuttige toepassingen. Onder vergistbaar materiaal valt alles wat afgescheiden werd met de zeefbocht, evenals afgekeurde aardappelen (vb. glazen aardappelen). Een deel van de stromen zal waarschijnlijk verwerkt worden tot (ruwe) diervoerders (vb. gebakken product, wit zetmeel, snippers, stoomschillen…) bij externe bedrijven. Het wit zetmeel zal tevens verwerkt worden tot dierenvoeder en industriële toepassingen.

De hoeveelheid afvalolie wordt als beperkt ingeschat, gezien de olie zoveel mogelijk hergebruikt wordt en de producten ook olie opnemen. Ook de stromen papier en karton, folie, restafval, houtafval, PMD en glas blijven beperkt.

In de geplande situatie worden de snippers verwerkt tot aardappelvlokken en dus niet langer afgevoerd.

3.7 Emissiebronnen

De belangrijkste emissiebronnen zijn: luchtemissies (inclusief geur en broeikasgassen), geluidsemissies en afvalwater.

3.7.1 Luchtemissiebronnen Mogelijke geurhinder in een aardappelverwerkend bedrijf kan ontstaan tijdens het productieproces en bij het waterzuiveringsproces. Gedurende het productieproces kan er een baklucht ontstaan door het gebruik van de bakoven. Hierbij is een bakdampcondensor voorzien, die een deel van de geur zal reduceren. Na de bakdampcondensor gaat de lucht naar een naverbrander, die de geurimpact verder zal beperken. Andere potentiële geurbronnen in het productieproces zijn de stoomschillers (gekookte aardappelgeur) en de ruimtelucht. Zowel de ruimtelucht als de lucht van de drogers wordt geëmitteerd via een schouw op een hoogte van 50 m (in totaal zijn er 2 schouwen van 50 m).

In het waterzuiveringsproces wordt vooral de UASB-reactor aanzien als potentiële geurbron. Tijdens de anaerobe zuivering van het afvalwater worden organische componenten omgezet in vluchtige vetzuren en amines en wordt er waterstofsulfide en ammoniak gevormd. De vluchtige vetzuren en het waterstofsulfide kunnen een sterk indringende geur veroorzaken. Deze reactor is overkapt teneinde geurimpact op de omgeving te beperken.

In de anaerobie van de waterzuivering wordt methaan en CO2 gevormd. Deze stoffen staan gekend als broeikasgassen. Het grootste aandeel van het gevormde methaangas en CO2 wordt echter opgevangen als eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 52 van 239

biogas. Het overige deel dat vrij naar de omgeving kan ontsnappen wordt als verwaarloosbaar beschouwd.

Naast de geur- en broeikasgasemissie is er eveneens emissies van fijn stof en de luchtpolluenten SO2 (in beperkte mate), CO en NOX op het bedrijf. Deze polluenten zijn voornamelijk afkomstig van de stookinstallaties en verkeersemissies. Gezien het gebruik van aardgas worden het aandeel van deze emissies naar de lucht eerder als beperkt ingeschat.

3.7.2 Geluidemissiebronnen De belangrijkste geluidsemissiebronnen op het bedrijf zijn compressoren, ventilatoren, koelinstallatie, stoomschillers, stookinstallaties, stoomgenerators, drogers en vrachtverkeer. Onder de discipline geluid worden alle relevante geluidsbronnen in kaart gebracht.

3.7.3 Wateremissiebronnen De voornaamste bron van emissie naar (oppervlakte)water toe is de lozing van gezuiverd water in de Leie. Dit wordt uitgebreid besproken in de discipline oppervlaktewater. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk opgevangen, gebruikt en gebufferd met vertraagde lozing. Er wordt een overloop voorzien naar de Gaverbeek.

3.8 Tewerkstelling

Momenteel zijn op de site van Agristo te Wielsbeke zo’n 250 mensen tewerkgesteld. Met de realisatie van het kantoorgebouw op de site en de verplaatsing van de werknemers van Harelbeke naar Wielsbeke zullen dit er 425 zijn. De gevraagde productie-uitbreiding zal tevens een uitbreiding van de tewerkstelling met zich meebrengen, waardoor er in de geplande situatie ca. 500 mensen tewerkgesteld zullen worden op de site.

3.9 Transporten

De site wordt ontsloten door de Ridder de Ghellinckstraat en de N382 (nieuwe verbindingsweg Waregem- Wielsbeke-Ingelmunster). Daarnaast is op korte afstand van het bedrijf, langsheen de Ooigemstraat, ook een containerterminal op de Leie gelegen.

Voor transport op langere afstand zal gebruik gemaakt worden van de N382 en vervolgens de E17. Een deel van de transporten van afgewerkte producten op lange afstand gebeurd per schip, waarbij gebruik gemaakt wordt van de River Terminal te Wielsbeke. In 2018 werden op die manier 1.047 containers afgevoerd vanuit Wielsbeke. Er wordt verwacht dat er in de toekomst zo’n 4.500 transporten per jaar over het water zullen gebeuren. Het transport verloopt dan langsheen de N382 en vervolgens de Ooigemstraat.

Voor het transport van afgewerkte producten van de site te Harelbeke naar de site te Wielsbeke wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van de N36, de N50, N357 en N382. Zo wordt passage door Ooigem en het gebruik van onaangepaste wegen vermeden.

Een uitgebreide beschrijving van het aantal transporten in de huidige en geplande situatie wordt weergegeven in de Discipline mobiliteit (Hoofdstuk 11). Samengevat zijn er in de huidige situatie zo’n 293 vrachttransporten per dag, in de geplande situatie zullen dit er ongeveer 512 zijn.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 53 van 239

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s 4.1 Beschrijving alternatieven

4.1.1 Doelstellingsalternatief Voor voorliggend project zijn er geen doelstellingsalternatieven voorhanden. Het bedrijf wenst gespecialiseerd te blijven in de verwerking van aardappelen.

4.1.2 Locatiealternatief De site van Agristo te Wielsbeke betreft een zeer recente site (2016), die als locatiealternatief voor een uitbreiding te Harelbeke kan beschouwd worden, gezien er in Harelbeke geen draagvlak was voor uitbreiding in productiecapaciteit. Op de site te Wielsbeke is er binnen de vastgelegde planologische bestemming ruimte voor uitbreiding, waardoor er geen verdere locatiealternatieven in overweging genomen worden.

4.1.3 Nulalternatief Dit is het scenario waarbij de vergunning voor de geplande uitbreiding niet verkregen wordt. In dit geval valt het bedrijf terug op de basisvergunning die nog loopt tot 24 mei 2036. Het nulalternatief betreft bijgevolg de huidig vergunde situatie, en dit tot eind mei 2036.

4.1.4 Inrichtingsalternatief Voor voorliggend project zijn er geen inrichtingsalternatieven voorhanden. De voorziene inplanting zal op dergelijke manier gebeuren dat er een logische en vlotte doorstroming of aanvulling is van/op de reeds bestaande bedrijfsactiviteiten.

4.1.5 Uitvoeringsalternatieven Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van bedrijfsvoering.

In het MER wordt nagegaan of er uitvoeringsalternatieven voor de inrichting mogelijk zijn. Hiervoor zal ondermeer gebruik gemaakt worden van de BBT-studie voor Aardappelen- (A), Groenten- (G) en Fruit- (F) verwerkende sector (2015) (Tabel 11).

Tabel 11: BBT-aftoetsing

BBT toegepast op bedrijf? Beperken van de verpakking ja Doorgedreven sortering van afval ja Accurate sorteermachines om grondstofverliezen te beperken ja Good housekeeping om het grondstofverlies te beperken ja Terugwinnen van zetmeel uit de aardappelverwerkende industrie ja Terugwinnen van olie bij de productie van gefrituurde aardappelproducten ja Hergebruik van grondbrij als bodem ja AGF resten valoriseren als dierenvoedsel ja Gebruik van polymeren van NIET-petrogene oorsprong in de waterzuivering ja Beperken van de microbiële contaminatie tijdens het productieproces ja Optimalisatie van de hittebehandeling ja Juiste keuze van het type en grootte blancheur en bijhorende technieken ja

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 54 van 239

BBT toegepast op bedrijf? Geautomatiseerde koelhuizen ja Goodhouse keeping koeling ja Minimaliseren van de spui door het continue meten van de geleidbaarheid van het condensaat ja of door gebruik van omgekeerde osmose voor ketelwater Gedifferentieerd stoomnet ja Koppelen van de actieve ketel aan de stand-by ketel ja Regelmatig onderhoud van ketel, brander en stoomtoestellen ja Gebruik van economizer op stoomketel ja Nullast-onderzoek ja Planningssoftware om energieverbruik te beperken neen Isolatie van leidingen en buffervat voor warm water ja Terugwinning van warmte voor de productie van warm water ja Gebruik van zonneboiler neen Toepassing van warmtekrachtkoppeling (WKK) en trigeneratie neen Gebruik van warmtepomp neen Condenserende ketel ja Good housekeeping voor het beperken van het energieverbruik ja Condenseren van de stoompluim van stoomschillers ja Verbranden van frituurdampen ja Biofiltratie of biowassing neen Gesloten koeltunnel met indirecte koeling ja Afvoeren van emissies via hoge schouw ja Good housekeeping geurreductie ja Vaste materialen droog transporteren ja, in de mate van het mogelijke Minimaliseren van het gebruik van (on)diep grondwater en maximaliseren van het ja hemelwatergebruik Rechtstreeks hergebruik van water ja Plaats start/stop systemen op de watertoevoer ja Hergebruik van water na behandeling – zandfiltratie ja Hergebruik van water na behandeling - omgekeerde osmose ja Good housekeeping – reiniging algemeen ja Beperken van fosfaatlozingen bij aardappelverwerkers – preventief ja Gebruik van milieuvriendelijke reinigingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen ja Indikken van de grondbrij met cycloon of in vijver ja Juiste afweging maken om stromen richting anaerobe zuivering of vergister te sturen ja Beperken van de belasting van de anaerobe waterzuivering of vergister met moeilijk ja afbreekbaar materiaal Verwarmen / koelen van het influent van de anaerobe waterzuivering ja Biofermentatie neen Beperken van de fosfaatlozingen – end-of-pipe - Biologische fosfaatverwijdering neen Beperken van de fosfaatlozingen – end-of-pipe - Fysico-chemische fosfaatverwijdering ja Beperking van de chloride- en fosfaat lozing door precieze dosering van het vlokmiddel – end- ja

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 55 van 239

BBT toegepast op bedrijf? of-pipe Good housekeeping voor de waterzuivering ja Invoering van milieumanagementsysteem verbruiken van energie, nevenstromen, WZI… worden gemonitord Tijdig vervangen van machines ja Beperken van de geluidsoverlast ja

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

Voor voorliggend project en studiegebied zijn er noch autonome noch gestuurde ontwikkelingen gekend die een relevante invloed op de effectbespreking zullen hebben.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 56 van 239

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling

De voornaamste te onderzoeken effecten zijn:

 Luchtemissies, waaronder het aspect geurhinder en verbrandingsemissies;  Hinder als gevolg van transport en geluid;  Lozing van afvalwater.

Bovenstaande mogelijke effecten worden momenteel beschouwd als de meest relevante, maar het MER zal zich niet beperken tot enkel deze effecten. In onderstaande ingreep-effect matrix worden alle mogelijke effecten weergegeven.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 57 van 239

Tabel 12 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix)

landschap licht lucht/ oppervlakte- bodem en fauna & bouwkundig ingreep geluid mens warmte energie geur water grondwater flora erfgoed archeologie stralingen aanvoer aardappelen (1) (1) (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) voorbewerking aardappelen (wassen, (1) (1) (1) (1) (1) (1) (0) (1) (1) schillen, sorteren, snijden…) blancheren (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) (1) (1) dipgoot (0) (0) (1) (1) (0) (1) (0) (0) (0) drogen (1) (1) (0) (0) (0) (0) (0) (1) (1) bakken (1) (0) (0) (0) (1) (0) (0) (1) (1) ontvetten (0) (1) (1) (1) (1) (0) (0) (0) (1) invriezen (0) (1) (1) (1) (0) (0) (0) (1) (1) verpakken (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) (0) reinigen (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) (0) (0) afvalwaterzuivering (1) (1) (1) (1) (1) (1) (0) (0) (1) vervoer van grondstoffen, afvalstoffen, (1) (1) (0) (0) (1) (1) (0) (0) (0) afgewerkte producten en nevenstromen aanwezigheid gebouw op zich (0) (0) (0) (1) (1) (1) (1) (0) (0) stookinstallaties (1) (1) (0) (0) (0) (1) (0) (1) (1) (0) niet te bestuderen, er wordt geen effect verwacht (1) te bestuderen, er is mogelijk een effect

eco-scan bvba • 2018_ES_000143_aanmelding/ontwerp-MER 58 | 239

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten wordt een keuze gemaakt in welke mate de verschillende disciplines uitgewerkt worden. Waar mogelijk en/of relevant zullen op basis van de effectbespreking tevens milderende maatregelen worden voorgesteld. De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:

6.1 Afbakening studiegebied

Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de gedeeltes kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten van de exploitatie plaatsvinden. Het invloedgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan louter het projectgebied. Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten relevant voor de betreffende discipline.

6.2 Methodiek en significantiekader

Voor de effectbeoordeling en bespreking zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de methodiek en beoordeling zoals voorgesteld in de discipline-specifieke richtlijnenboeken. Enkel indien de gebruikte methodiek of beoordeling afwijkt van het richtlijnenboek zal de methodiek verder toegelicht en gemotiveerd worden onder ‘methodiek en significantiekader’.

6.3 Toelichting referentiesituatie

De referentiesituatie is de toestand van het milieu die als vergelijkingsbasis dient voor het beschrijven en beoordelen van de impact van een project.

De referentiesituatie is in de meestal gevallen de huidige toestand. Bij een hervergunning van een bestaande industriële installatie verloopt er geen tijd tussen de effectbeschrijving en het optreden van de effecten. De referentiesituatie is dan per definitie gelijk aan de situatie zonder dat het project wordt verondersteld in exploitatie te zijn. Bij een MER in het kader van een wijziging aan een bestaande industriële installatie (vb. uitbreiding) moet de referentiesituatie rekening houden met de aanwezigheid van de bestaande installatie, inclusief met de effecten van de werking ervan. Als er grote verschillen zijn tussen de feitelijke en vergunde situatie van de installatie moet in een dergelijk geval zowel de feitelijke als de vergunde situatie meegenomen worden.

Voorliggend MER kadert in een uitbreiding voor de milieuvergunning. De referentiesituatie betreft aldus de huidig vergunde situatie.

6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Vervolgens wordt per discipline gestart met de eigenlijke inschatting van de milieueffecten van het project. Hierbij wordt steeds de impact van de referentiesituatie bepaald en vergeleken met de impact van de gewenste situatie. Zo kan dan gekeken worden in welke mate de hindereffecten naar de toekomst zullen af- of toenemen.

Deze milieueffecten worden afgetoetst aan de verschillende randvoorwaarden en het significantiekader. Zodoende wordt een project specifieke effectbeoordeling bekomen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 59 van 239

De beoordeling van de effecten van de exploitatie gebeurt per discipline, waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:

 aanzienlijk negatief of positief effect;

 negatief of positief effect;

 beperkt negatief of positief effect;

 geen of verwaarloosbaar effect.

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader gedefinieerd zullen worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee uitspraken (bv. negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling ook gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:

 belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen gezocht worden;

 relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;

 beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

6.5 Synthese van de milieueffecten

Volgend op de effectbespreking en beoordeling wordt samengevat wat de conclusie is voor de betreffende discipline.

6.6 Milderende maatregelen

Na bepaling van de milieueffecten en de hieraan gekoppelde effectbeoordelingen, kan het noodzakelijk blijken (wegens mogelijke aanzienlijk negatieve effecten op de omgeving door het project, bepaald op basis van het significantiekader) om (extra) milderende maatregelen te treffen. In dit deel worden bijkomende milderende maatregelen, indien nodig, onderzocht en voorgesteld om de negatieve effecten van de exploitatie zoveel mogelijk te reduceren of op te heffen. De noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen wordt gekoppeld aan de effectbeoordeling, zoals weergegeven in Tabel 13.

Tabel 13 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen beoordeling van het effect koppeling met milderende maatregelen verwaarloosbaar of geen effect milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht (score 0) onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend: als de milieukwaliteit in de beperkt negatief effect (score -1) referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden negatief effect (score -2) er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen aanzienlijk negatief (score -3) er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 60 van 239

7 Discipline lucht

7.1 Toelichting gegevensgebruik

De site van Agristo te Wielsbeke werd in 2017 in gebruik genomen. Er is één frietlijn in gebruik, en daarnaast is begin 2019 een specialiteitenlijn (“kleine lijn”) opgestart. In de tussenliggende periode zijn reeds een aantal lucht- en geurgerelateerde onderzoeken gebeurd die in dit MER gebruikt worden:

 Rapport AGRIS1594_18_089: metingen Agristo Wielsbeke en modellering impact ter bepaling mogelijke bijkomende maatregelen;  Rapport snuffelmetingen AGRIS1594_18_210_v0 : Uitvoeren snuffelploegmetingen Agristo Wielsbeke conform bijzondere voorwaarde;  Rapport AGRIS1594_18_180 : Uitvoeren metingen ter evaluatie van diverse luchtbehandelingstechnieken op bakgeurgeladen lucht bij Agristo Wielsbeke;  Rapport AGRIS1594_18_454 : Inschatten geuremissies / bronnen bij reststromengebouw en waterzuivering te Agristo Wielsbeke;  Meetrapporten Eurofins op de stoomketels (ELO1901-015-01_Wielsbeke en ELO1901-015- 02_Wielsbeke);  Meetrapport Agristo Tilburg : Geuronderzoek behorende bij revisievergunningaanvraag (2017).

Indien de bedrijfsspecifieke gegevens voor bepaalde bronnen ontbreken, zal gebruik gemaakt worden van gelijkaardige data uit beschikbare meetrapporten van de andere Agristo-sites, waarbij noodzakelijke extrapolaties doorgevoerd zullen worden om de impact van Agristo Wielsbeke te bepalen.

Als overige gegevensbronnen wordt gebruik gemaakt van:

 Kwaliteitsgegevens uit verschillende meetnetten (VMM: Emissie-inventarisatie van de Vlaamse Regio, diverse immissiemeetnetten voor de controle van de kwaliteit van de omgevingslucht, automatisch meetnet, zwavel-rook meetnet, lokale meetnetten);  Visiedocument “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, LNE;  Richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012);  Nederlandse Emissierichtlijn Lucht, Aardappelverwerkende industrie;  BBT-studie: Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de groenten- en fruitverwerkende nijverheid (Van den Abeele et al., 2015);  BREF-studie: Reference Documents on Best Available Techniques in the Food, Drink and Milk Industries (2006).

7.2 Afbakening studiegebied

Voor de disciplines lucht en geur wordt het studiegebied bepaald door de zone waar de bedrijfsemissies een impact hebben op de concentraties van de omgevingslucht. Er worden hiervoor berekeningen uitgevoerd met het dispersiemodel IMPACT. Voor de discipline lucht en geur wordt dit studiegebied afgebakend tot het bedrijfsterrein van Agristo Wielsbeke en een gebied van ca. 3 km rondom het projectgebied (Figuur 2, met aanduiding woongebied en woongebied met landelijk karakter). Indien blijkt uit het milieu-effectenonderzoek dat de luchtemissies vanuit de exploitatie een significante impact hebben buiten dit studiegebied, zal de grootte hiervan aangepast worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 61 van 239

Figuur 2 Studiegebied voor de discipline lucht - geur

De bedrijfsactiviteiten gaan tevens gepaard met transportbewegingen voor de aan- en afvoer van de producten en grondstoffen. Voor de beoordeling van het effect van deze vrachtwagens op de luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van het model CAR-Vlaanderen, waarbij een beoordeling in de omgeving van het bedrijf uitgevoerd wordt. Het verkeer van en naar de site verloopt direct via de N382 (Expresweg), waardoor rechtstreeks transport doorheen woongebieden vermeden wordt. Transport tussen de site in Wielsbeke en Nazareth (waar te kleine aardappelen verwerkt worden tot gepureerde producten) gebeurt eveneens via de N382 (Expresweg) en de E17.

Het bedrijf maakt ook gebruik van transport via de waterwegen om (gekoelde) containers met afgewerkte producten te vervoeren. Dit zorgt ervoor dat minder vrachtverkeer noodzakelijk zal zijn, maar er zijn wel transportbewegingen noodzakelijk tussen het bedrijf en de laadkade. Om deze laadkade te bereiken, wordt eveneens de N382 (Expresweg) gebruikt, maar dient ook een klein stukje via de Ooigemstraat te verlopen. Deze wegen zijn evenwel volledig gelegen in een zone voor milieubelastende industrie.

Langsheen de gebruikte transportwegen zijn dan ook een minimum aan woningen gelegen, waardoor de impact van het bedrijfsgerelateerd verkeer eerder beperkt zal zijn. De gebruikte transportroute is weergegeven in Figuur 3, met aanduiding van locatie laadkade.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 62 van 239

Agristo Agristo

laadkade laadkade

Figuur 3 Transportroute (groene lijn) van en naar het bedrijf

7.3 Toelichting referentiesituatie en beschrijving geplande uitbreiding

Als referentiesituatie wordt met betrekking tot de discipline lucht en geur de huidig vergunde situatie beschouwd. De emissies gelinkt aan deze situatie zijn namelijk dezelfde als de huidige, actuele bedrijfsuitbating. Het verschil tussen beide situaties zit namelijk in de bouw van een kantorengebouw en een nieuw diepvriesgebouw, maar inzake lucht- en geuremissies zorgen deze installaties voor een verwaarloosbare emissietoename. Kort samengevat zijn volgende situaties relevant voor de MER (met oplijsting van de onderdelen die relevant zijn voor de discipline lucht en/of geur):

 Huidige situatie : één frietlijn, één specialiteitenlijn en twee stoomketels;

 Huidig vergunde situatie : d.i. huidige situatie, met bijkomend een kantoorgebouw en diepvrieshoogbouw. Met betrekking tot lucht en geur heeft dit echter geen bijkomend effect, dus wordt de huidige en huidig vergunde situatie gelijkgesteld in deze discipline;

 Gewenste situatie: d.i. huidig vergunde situatie + één bijkomende specialiteitenlijn + vlokkenlijn + één bijkomende stoomketel als back-up + 2 bijkomende diepvrieshoogbouwen (niet relevant voor lucht/geur) + uitbreiding waterzuivering (o.a. extra nabezinktank en UASB- reactor).

7.3.1 Beschrijving van de actuele luchtkwaliteit studiegebied

De plaatselijke luchtkwaliteit wordt in kaart gebracht (Tabel 14). Hierbij wordt gebruik gemaakt van het geoloket ‘http://geo.irceline.be/www/3yanmean_rioifdm_vl.html’.

Tabel 14 Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied en ter hoogte van het bedrijf

PM10 (jaargemiddeld) PM2,5 (jaargemiddeld) NO2 (jaargemiddeld) grenswaarde 40 µg/m³ 25 µg/m³ 40 µg/m³ studiegebied 16 – 25 µg/m³ 13 – 15 µg/m³ 11 – 25 µg/m³ ter hoogte van bedrijf 16 – 20 µg/m³ 13 – 15 µg/m³ 16 – 20 µg/m³

In de omgeving van de site zijn ook een tweetal VMM-meetpunten gelegen, nl. in (40OB01, ca. 2,8 km ten WNW) en Wielsbeke (40OB02, ca. 2 km ten ONO). De resultaten van de PM10-metingen van deze meetposten, en dit voor de meest recente jaren, worden in Tabel 15 weergegeven.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 63 van 239

Tabel 15 Resultaten VMM-meetposten in de omgeving van de bedrijfssite

PM10 (jaargemiddeld) PM10 (aantal dagen > 50 µg/m³) Oostrozebeke (40OB01) Wielsbeke (40OB02) Oostrozebeke (40OB01) Wielsbeke (40OB02) grenswaarde 40 µg/m³ 40 µg/m³ 35 dagen 35 dagen 2016 28 µg/m³ 23 µg/m³ 17 dagen 13 dagen 2017 28 µg/m³ 23 µg/m³ 20 dagen 11 dagen 2018* 27 µg/m³ 25 µg/m³ 13 dagen 13 dagen * data nog niet gevalideerd

Bij de toetsing van de actuele jaargemiddelde luchtkwaliteit in het studiegebied aan de kwaliteitsdoelstellingen kan vastgesteld worden dat aan de doelstellingen voldaan wordt.

7.3.2 Oplijsting geur- en overige luchtemissiebronnen op de inrichting in de referentiesituatie

Bij Agristo Wielsbeke kunnen in de referentiesituatie volgende potentiële bronnen van geur- en overige luchtemissies geïdentificeerd worden:

 Stoomschillers : de aardappelen worden geschild met behulp van stoom, en dit in twee stoomschillers (één stoomschiller per lijn). De afgelaten stoom van beide stoomschillers wordt doorheen stoomschilcondensors geleid. Hierbij worden de condenseerbare componenten uit de luchtstroom gehaald, wat resulteert in een daling van de geurvrijstelling. De vrijgestelde lucht wordt via een schouw (50 m) naar buiten geleid;  Drogers : na het wassen worden de (nog niet gebakken) frieten gedroogd. Hiervoor wordt (warme) lucht over de frieten geleid en geëmitteerd. Hierbij kan geurvrijstelling optreden, die eerder omschreven kan worden als een soort gekookte aardappelgeur. Lucht vanuit de drogers wordt via een schouw van 50 m geëmitteerd;  Ovens : de frieten worden na het drogen gebakken. De bakdampen worden naar een bakdampcondensor met nageschakelde naverbrander geleid. Op het bedrijf zijn momenteel twee productielijnen in werking, elk met een afzonderlijk bakdampafzuiging. De afgezogen luchtstromen worden via twee bakdampcondensors (één per bakdampafzuiging) naar één gezamenlijke naverbrander geëmitteerd worden. Bij een goed werkende naverbrander zijn de geuremissies minimaal;  Trillers : na de ovens komen de producten op de trillers terecht. Hier komt eveneens een bakgeurbeladen lucht vrij, die afgezogen wordt naar één schouw van 50 m. Op deze luchtstroom is een nabehandelingsinstallatie aanwezig, en dit op beide lijnen. Deze nabehandeling bestaat uit het aanmaken van radicalen, waarna de “vuile” lucht geoxideerd wordt, met het verwijderen van geur tot gevolg;  De hallucht wordt eveneens afgezogen, en dit via ruimteluchtventilatie. Deze lucht kan geurbeladen zijn, en wordt via twee schouwen van elk 50 m vrijgesteld. Op één van deze schouwen is ook de drogerlucht aangesloten;  Stookinstallaties : deze zijn niet zozeer belangrijk naar geur toe, maar wel naar emissies van

(fijn) stof, CO, SO2 en NOx. Doordat hoofdzakelijk aardgas, en in mindere mate biogas (bij

naverbrander) gebruikt wordt als brandstof, zijn voornamelijk de NOx-emissies relevant;  Waterzuivering : bij de waterzuivering is voornamelijk de anaerobie van belang. In de anaerobie

wordt o.a. geur (H2S, organische componenten, ...), methaan en CO2 gevormd. Het grootste deel van deze gevormde gassen wordt opvangen als biogas en mee verbrand in de thermische naverbrander;  Gebouw zetmeelscheiding : bij de waterzuiveringsinstallatie is ook een gebouw aanwezig, waar zetmeelscheiding plaatsvindt. Hallucht uit dit gebouw wordt via twee emissiepunten in het dak

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 64 van 239

vrijgesteld. De vier decantors worden elk afzonderlijk afgezogen en onbehandeld vrijgesteld via uitlaten in de zijwand van het gebouw;  Restengebouw : in het reststromengebouw worden diverse afvalstromen verzameld, waarna deze afgevoerd worden van het bedrijf. Het betreffen hierbij voornamelijk vaste afvalfracties, maar in het reststromengebouw vinden eveneens een aantal eerste scheidingen plaats. Lucht uit deze hal kan diffuus vrijgesteld worden, maar op het dak zijn een aantal geleide emissiepunten aanwezig;  Transport.

De emissies van het productieproces worden via twee dubbele schouwen vrijgesteld (d.i. één schouw met intern in de schouw twee afzonderlijke deelleidingen a en b). In het verdere verloop van het MER worden deze schouwen aangeduid met schouw 1 en schouw 2. Een overzicht van de emissies die met het productieproces in de huidige situatie gelinkt zijn, wordt weergegeven in Figuur 4.

Figuur 4 Overzicht emissiestromen productieproces in huidige (vergunde) situatie

7.3.3 Bijkomende geur- en overige luchtemissiebronnen op de inrichting in de gewenste situatie

In de gewenste situatie wordt een bijkomende specialiteitenlijn in gebruik genomen. Deze wordt voorzien in dezelfde ruimte van de recent in gebruik genomen specialiteitenlijn. De emissies zullen gelijkaardig behandeld worden als de huidige productielijnen. De bakdampen worden eveneens via een bakdampcondensor en naverbrander behandeld. Op de afzuiging van de triller wordt nabehandeling voorzien en de hallucht (incl. droger en stoomschilcondensor) wordt mee aangesloten op de twee bestaande schouwen van 50 m.

Een deel van de baklucht komt in de ruimte terecht en wordt rechtstreeks mee afgezogen naar de schouwen. Deze bakluchtgeur is afkomstig van de triller/ontvetter (die aangesloten zijn op de luchtbehandeling, dit zowel bij productielijn 1 en de twee specialiteitenlijnen) en de transportband (bij productielijn 1) die de gebakken frietjes naar de vriestunnel overbrengt. Deze transportband is open, waardoor de bakgeur in de ruimte vrijkomt en via de ruimteluchtventilatie geëmitteerd wordt doorheen de schouwen. Bij de specialiteitenlijnen worden de gebakken producten na de ontvetter onmiddellijk in de vriestunnel gebracht, waardoor deze emissies in de ruimtelucht niet voorkomen. Er zullen bijkomende optimalisaties van de bakluchtafzuiging getroffen worden om minder (tot geen) baklucht meer rechtstreeks via de schouwen te emitteren. Er wordt ook een nieuwe vlokkenlijn, bestaande uit 6 vlokkendrums, gepland. De emissies uit dit gebouw (ruimtelucht en proceslucht) wordt geëmitteerd via

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 65 van 239

een nieuw te plaatsen schouw 3 van 50 m. Een overzicht van de emissiestromen in de gewenste situatie wordt gegeven in Figuur 5. Er zal een verdere optimalisatie van luchthuishouding doorgevoerd worden. Hiervoor zijn momenteel diverse onderzoeksprojecten lopende, en op basis van de bevindingen hiervan zal een definitieve keuze gemaakt worden.

Er wordt ook een bijkomende stoomketel voorzien als back-up. Deze heeft een vermogen van 21.000 kW (vergelijkbaar met de huidige installaties). Het is de bedoeling om stoom af te nemen via een stoomleiding van A&U (externe stoomproductie). De energiecentrale in ondertussen in aanbouw, het leverancierscontract tussen Agristo en A&U werd reeds ondertekend en de notariële akte voor het recht van opstal is reeds verleden.

Dit energieproject zal geen bijkomende luchtemissies veroorzaken. In dit geval zal de gewenste situatie gelijk zijn aan de huidige (vergunde) situatie. Doordat toch een extra stoomketel aangevraagd wordt als back-up, wordt in de verdere evaluatie uitgegaan van een worst-case scenario, namelijk het werken van de drie stoomketels van 21 MW (en geen externe stoomaanvoer door A&U).

Figuur 5 Overzicht emissiestromen productieproces in gewenste situatie

7.4 Methodiek en significantiekader

Gezien de aard van de gewenste activiteiten kunnen volgende potentieel relevante parameters inzake discipline lucht / geur afgebakend worden :

 Fijn stof (PM10 en PM2,5);

 Koolstofmonoxide (CO);

 Zwaveloxiden (SOx);

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 66 van 239

 Stikstofoxiden (NOx);

 Geur.

7.4.1 Impact ten gevolge van luchtpolluenten

Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit en de bijhorende impactbeoordeling wordt gebruik gemaakt van grenswaarden, luchtkwaliteitsdoelstellingen, of in het geval van geur, een toetsingskader zoals vastgelegd in het richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012).

Bedrijfsspecifieke emissiegegevens van de verschillende installaties zijn niet beschikbaar. Daarom zal gebruik gemaakt worden van emissiemeetgegevens van vergelijkbare installaties of zal, indien geen vergelijkbare meetgegevens beschikbaar zijn, in een worst-case benadering gebruik gemaakt worden van de emissiegrenswaarden uit Vlarem II.

Op basis van de beschikbare gegevens (al dan niet geëxtrapoleerd vanuit de literatuur of uit bestaande meetrapporten van vergelijkbare activiteiten) wordt, indien noodzakelijk geacht, met behulp van IMPACT een inschatting gemaakt van de immissiebijdragen van het bedrijf op de omgevingsconcentraties. Deze bijdragen worden geëvalueerd t.o.v. de verschillende normen, richtwaarden, grenswaarden, standaarden, ... zoals opgenomen in de momenteel van toepassing zijnde juridische randvoorwaarden. Hierbij kan o.a. verwezen worden naar de algemene luchtkwaliteitsdoelstellingen zoals opgenomen in Vlarem II. In bijlages 2.5 van Vlarem II worden de verschillende kwaliteitsdoelstellingen opgesomd. Deze worden opgelijst in onderstaande Tabel 16.

Tabel 16 Immissiegrenswaarden volgens Vlarem II

parameter middelingstijd grenswaarde

NO2 - Uurgrenswaarde voor de 1 uur 200 µg/m³ NO2 mag niet meer dan 18 bescherming van de gezondheid van de keer per kalenderjaar overschreden mens worden (cf. 99,79-percentiel)

NO2 - Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 40 µg/m³ NO2 bescherming van de gezondheid van de mens

NOx -Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 30 µg/m³ NOx bescherming van de vegetatie

PM10 - Daggrenswaarde voor de 24 uur 50 µg/m³ PM10 mag niet meer dan 35 bescherming van de gezondheid van de keer per kalenderjaar overschreden mens worden. Dit wordt cfr. RLB Lucht getoetst t.o.v. rekenkundige jaargemiddelde waarde van 31,3 µg/m³ (Celis et al., 2009)

PM10 - Jaargrenswaarde voor de Kalenderjaar 40 µg/m³ PM10 bescherming van de gezondheid van de mens

CO - Grenswaarde voor de bescherming Gemiddelde dagelijks maximum over 8 10 mg/m³ CO van de gezondheid van de mens uur

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van het kader zoals voorgesteld in het Richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012), waarbij een vierdelig kader gehanteerd wordt om de bedrijfsimpact te beoordelen t.o.v. de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen immissiebijdragen die afgetoetst moeten worden t.o.v. gemiddelde grenswaarden en grenswaarden

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 67 van 239

uitgedrukt als hogere percentielswaarden. Tevens wordt hieraan een link met de noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen gemaakt (Tabel 17).

Tabel 17 Beoordelingskader, score toegekend in functie van berekende immissiebijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen en achtergrondconcentraties

berekende bijdrage t.o.v. score beoordeling nood aan milderende luchtkwaliteitsdoelstellingen maatregelen

op basis van gemiddelde berekende immissiebijdrage X en/of aantal overschrijdingen X < 1 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, 0 geen aantoonbaar neen milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of effect toegelaten aantal overschrijdingen 1 % < X < 3 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, - 1 beperkte bijdrage onderzoek naar milderende milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of maatregelen minder dwingend, toegelaten aantal overschrijdingen tenzij milieukwaliteitsnorm in de referentiesituatie reeds voor 80 % ingenomen is 3 % < X < 10 % van - 2 relevante bijdrage milderende maatregelen met luchtkwaliteitsdoelstelling, implementatie op korte termijn milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen X > 10 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, - 3 belangrijke bijdrage milderende maatregelen essentieel milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen

op basis van hogere percentielen en/of omstandigheden die niet volledig met gemiddelden kunnen beoordeeld worden X < 1 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, 0 geen aantoonbaar neen milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of effect toegelaten aantal overschrijdingen 1 % < X < 5 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, - 1 beperkte bijdrage geen link met het stellen van milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of milderende maatregelen, toegelaten aantal overschrijdingen afhankelijk van de inschatting van de deskundige 5 % < X < 20 % van - 2 relevante bijdrage geen link met het stellen van luchtkwaliteitsdoelstelling, milderende maatregelen, milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of afhankelijk van de inschatting van toegelaten aantal overschrijdingen de deskundige X > 20 % van luchtkwaliteitsdoelstelling, - 3 belangrijke bijdrage geen link met het stellen van milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of milderende maatregelen, toegelaten aantal overschrijdingen afhankelijk van de inschatting van de deskundige

Voor de evaluatie van de transportemissies wordt gebruik gemaakt van het model CAR-Vlaanderen om de impact van het transport langsheen de aan- en afvoerroutes in kaart te brengen.

Indien relevant, zal de verzurende/vermestende depositie berekend worden voor het studiegebied. Dit zal gebeuren aan de hand van het model IMPACT; verschillende zones van depositie zullen in kleur op de topografische kaart van de omgeving voorgesteld worden. De mogelijke effecten van deze verzuring/vermesting worden in andere disciplines (bodem/biodiversiteit) verder behandeld.

7.4.2 Impact ten gevolge van geuremissies

Om de geurimpact ten gevolge van zowel de huidig (vergunde) als gewenste situatie te beoordelen, worden beschikbare meetgegevens gebruikt en/of worden extrapolaties op basis van gelijkaardige gegevens gemaakt. Op basis van deze gegevens wordt dan een effectbeoordeling uitgevoerd.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 68 van 239

Naar geur toe bestaan er geen vaste normen of wettelijk vastgelegde richtwaarden. In dit kader kan algemeen wel verwezen worden naar de beleidsvisie van de Vlaamse overheid, vastgelegd in het Visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ (LNE, 2008) en het Richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012).

Hierbij worden de immissieconcentratiewaarden tevens gekoppeld aan de ligging volgens het gewestplan of een algemeen of bijzonder plan van aanleg. Een opdeling wordt gemaakt tussen een hoog geurgevoelig gebied, een matig geurgevoelig gebied en een laag geurgevoelig gebied (Tabel 18).

Tabel 18 Onderverdeling gewestplanbestemmingen inzake geurgevoeligheid

geurgevoeligheid bestemming volgens gewestplan hoog geurgevoelig woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (bij niet agrarische geur), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, ... matig geurgevoelig agrarische gebieden (bij niet agrarische geur), woongebieden met landelijk karakter(bij agrarische geur) gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, ... laag geurgevoelig agrarische gebieden (bij agrarische geur), industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, bosgebieden, groengebieden, natuurgebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, ...

Op basis van het hedonisch karakter van de waargenomen geur (baklucht) en de nuleffectenladder, opgesteld in het Richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012), kan gesteld worden dat de geuremissies afkomstig van het productieproces, kunnen omschreven worden als een neutrale tot aangename geur. In het Visiedocument “De weg naar een duurzaam geurbeleid” wordt een nuleffectniveau, zijnde 2 se/m³ (als 98-P) vastgelegd voor de aardappelverwerkende industrie. Dit blijkt een nuleffectniveau (ook dikwijls als richtwaarde beschouwd) te zijn dat gelinkt wordt aan “neutrale” geuren. Daarom wordt voor de geurimpact vanuit het eigenlijke productieproces het toetsingskader voor neutrale geuren gebruikt conform het Richtlijnenboek Lucht. Het te hanteren toetsingskader voor dergelijke geuren, en dit in functie van de geurgevoeligheid van de omgeving, wordt gegeven in Tabel 19.

Tabel 19 Toetsingskader neutrale geuren

geurconcentratiezone (als laag geurgevoelig gebied matig geurgevoelig gebied hoog geurgevoelig gebied 98-percentiel) > 10 se/m³ aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect 5 – 10 se/m³ negatief effect aanzienlijk negatief effect aanzienlijk negatief effect 3 – 5 se/m³ verwaarloosbaar effect negatief effect aanzienlijk negatief effect 2 – 3 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect negatief effect < 2 se/m³ verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect verwaarloosbaar effect

Indien er als gevolg van de bedrijfsactiviteiten een negatief tot aanzienlijk negatief effect te verwachten is op de omgeving, dan dienen de BBT-maatregelen waar mogelijk toegepast te worden om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. Waarden boven de grenswaarde (aanzienlijk negatief effect) dienen als onaanvaardbare hinder beschouwd te worden.

De noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen in functie van de effectbepaling, wordt weergegeven in Tabel 20.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 69 van 239

Tabel 20 Afbakening noodzaak milderende maatregelen – situatie (bestaand of veranderingen) met vergrote hinder

effectclassificatie bestaande situatie/veranderingen zonder nieuwe situatie/veranderingen met vergrote vergrote hinder hinder aanzienlijk negatief effect milderende maatregelen onmiddellijk nodig milderende maatregelen onmiddellijk nodig negatief effect milderende maatregelen op langere termijn milderende maatregelen op korte termijn nodig nodig verwaarloosbaar effect milderende maatregelen niet nodig milderende maatregelen niet nodig

7.5 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

7.5.1 Luchtpolluenten - stookinstallaties In de bijzondere voorwaarden van Agristo Wielsbeke staat o.a. opgelijst dat een studie uitgevoerd moet worden, waarbij ten minste volgende aspecten aan bod komen:

a) Een inventarisatie van de NOX-emissiebronnen en bepaling van de totale jaarvracht op basis van emissiemetingen.

b) Bepaling van de NO2-immissiebijdrage in de omgeving van het bedrijf aan de hand van dispersieberekeningen c) Voorstel van bijkomende milderende maatregelen samen met een planning van uitvoering indien, conform het significatiekader uit het richtlijnenboek lucht, de berekende immissiebijdrage als relevant wordt beoordeeld.

In dit hoofdstuk wordt ook invulling gegeven aan deze bijzondere voorwaarde.

Op de bestaande stoomketels, die uitsluitend op aardgas werken, werden reeds emissiemetingen uitgevoerd. De meest recente resultaten dateren van 14 januari 2019. Daarnaast is er ook nog een thermische naverbrander aanwezig, waar de bakdampen verbrand worden met behulp van biogas en (indien noodzakelijk) aardgas. Van deze bron zijn er eveneens emissiemetingen beschikbaar (januari 2018). Voor andere bronnen (zoals o.a. gebouwverwarming) worden de emissies als zeer beperkt ingeschat en dus als niet relevant geacht t.o.v. de eerder aangehaalde installaties.

In de gewenste situatie wordt een bijkomende stoomketel van 21 MW aangevraagd, die als back up zal dienen. Het is namelijk de bedoeling om stoom af te nemen via een stoomleiding van A&U (externe stoomproductie). Dit laatste zal geen bijkomende luchtemissies veroorzaken. In dit geval zal de gewenste situatie gelijk zijn aan de huidige (vergunde) situatie. Doordat toch een extra stoomketel aangevraagd wordt als back-up, wordt in de verdere evaluatie uitgegaan van een worst-case scenario, namelijk het werken van de drie stoomketels van 21 MW (en geen externe stoomaanvoer door A&U).

7.5.1.1 Toetsing t.o.v. de emissiegrenswaarden De resultaten van de verschillende meetrapporten worden opgelijst in Tabel 21. De meetrapporten zelf zijn terug te vinden in Bijlage 7a.

Tabel 21 Toetsing van de emissiemeetresultaten voor NOx (uitgedrukt als NO2) en CO parameter stoomketel 1 stoomketel 2 thermische naverbrander nominaal vermogen (kW) 21.000 21.000* 15.000

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 70 van 239

parameter stoomketel 1 stoomketel 2 thermische naverbrander indeling artikel 5.43.2.11 artikel 5.43.2.11 wordt niet als stookinstallatie nieuwe stookinstallaties nieuwe stookinstallaties beschouwd. Hier worden de waarvoor de eerste vergunning waarvoor de eerste vergunning algemene emissiegrenswaarde, is verleend op of na is verleend op of na zoals opgenomen in Bijlage 01/01/2014 en voor 19 01/01/2014 en voor 19 4.4.2 (Vlarem II) gehanteerd december 2017 en die voor 20 december 2017 en die voor 20 december 2018 in dienst december 2018 in dienst genomen zijn genomen zijn aardgas ≥ 20 MW aardgas ≥ 20 MW

(bij 3 % O2) bij 3 % O2) temperatuur (°C) 82,0 82,0 139,0 debiet (Nm³/h, droog)) 11.832 13.353 28.894 CO norm (mg/Nm³) 100 100 100 (bij vracht ≥ 5kg/h) reële emissie (mg/Nm³) 9 onder detectielimiet 7,3 vracht (g/h) 99 - 323

NOx norm (mg/Nm³) 100 100 500 (bij vracht ≥ 5 kg/h) reële emissie (mg/Nm³) 77 62 33 vracht (g/h) 844 693 2.102

SO2 norm (mg/Nm³) 35 35 500 (bij vracht ≥ 5 kg/h) reële emissie (mg/Nm³) onder detectielimiet onder detectielimiet 2,5 vracht (g/h) onder detectielimiet onder detectielimiet 142 stof norm (mg/Nm³) 5 5 150 (bij vracht ≤ 200 g/h) 20 (bij vracht > 200 g/h) reële emissie (mg/Nm³) niet gemeten niet gemeten < 0,1 vracht (g/h) - - < 6,9 * in meetrapport van Eurofins wordt het vermogen van de stoomketel verkeerdelijk weergegeven als 18.764 kW

Uit de meetresultaten blijkt dat de emissiegrenswaarden niet overschreden worden. Voor deze aftoetsing is er dan ook een verwaarloosbaar effect (score = 0).

Naar de toekomst toe wordt een bijkomende stoomketel van 21.000 kW als back-up voorzien. Dit is eenzelfde type als de reeds aanwezige installaties, waardoor geen overschrijding van de emissiegrenswaarden verwacht wordt. Met betrekking tot de emissiegrenswaarden wordt op basis van voorliggende kennis dan ook een verwaarloosbaar effect ingeschat naar de toekomst toe (score = 0).

7.5.1.2 Toetsing t.o.v. de luchtkwaliteitsdoelstellingen Bij de toetsing van de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied aan de kwaliteitsdoelstellingen kan vastgesteld worden dat aan de doelstellingen voldaan wordt. De gemeten waarde is bovendien steeds kleiner dan 80 % van de milieukwaliteitsnorm.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 71 van 239

Op basis van de meetwaarden blijkt bovendien dat de drempelwaarden in het IMJV zelfs bij een continue werking van de installaties niet gehaald worden (zie Tabel 22), en dit zowel voor de huidige (vergunde) als gewenste situatie.

Tabel 22 Aftoetsing t.o.v. de IMJV-drempelwaarden

parameter CO NOx SO2 huidig (vergund) d.i. twee stoomketels + naverbrander vracht (g/h) 422 3.639 142 vracht (ton/j) 3,7 31,9 1,2 IMJV-drempelwaarde 200 50 100 (ton/j) gewenst (worst-case) d.i. huidig + bijkomende stoomketel van 21.000 kW vracht (g/h) 521 4.483 142 vracht (ton/j) 4,6 39,3 1,2 IMJV-drempelwaarde 200 50 100 (ton/j)

De totale jaarlijkse emissiewaarden liggen beneden de drempelwaarden, zoals opgenomen in het IMJV deel lucht. Daarenboven worden deze polluenten niet aanzien als kritische parameters omdat deze beneden 80 % van de milieukwaliteitsnorm blijven, en gezien de polluenten niet carcinogeen of mutageen zijn. Daarom is het, conform het richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012), niet nodig om deze emissies naar de omgeving toe te modelleren en verder te bespreken. De impact voor deze polluenten wordt dan ook eerder beperkt verwacht.

Om echter invulling te geven aan een bijzondere voorwaarde, wordt de impact van de NOx-emissies met behulp van IMPACT gemodelleerd. De inputdata voor het model worden opgelijst in Tabel 23. Het betreft hier een absoluut worst-case benadering, want alle bronnen worden als continu beschouwd, wat in realiteit niet het geval zal zijn (back-up, onderhoud, stilstand, …).

Tabel 23 Input IMPACT-model

parameter stoomketel 1 stoomketel 2 naverbrander stoomketel back-up scenario huidig (vergund) + huidig (vergund) + huidig (vergund) + gewenst gewenst gewenst gewenst hoogte (m) 22 m 22 m 21,5 m 22 m diameter (m) 1 1 1,5 1 temperatuur (°C) 66,5 82,0 130,7 66,5 debiet (Nm³/h) 11.832 13.353 28.894 11.832

NOx-vracht (g/h) 844 693 2.102 844 emissiepunt hoed hoed vrije uitstroom hoed werkingsregime continu continu continu continu (back-up)

Een aftoetsing t.o.v. de NOx en NO2-luchtkwaliteitstdoelstelling wordt weergegeven in Tabel 24, waarbij zowel de maximale bijdrage als de maximale bijdrage ter hoogte van gevoelig gebied weergegeven wordt. Het verband tussen NOx en NO2 is niet éénduidig bepaald, en wordt hier op 0,6 ingeschaald (cfr. Richtlijnenboek Lucht).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 72 van 239

Tabel 24 Berekende impact op de omgeving omschrijving concentratie luchtkwaliteitsdoelstelling (uurgrenswaarde voor de 200 µg/Nm³ bescherming van de gezondheid van de mens, 99,79- percentiel) toetsingskader geen aantoonbaar effect < 2 µg/Nm³ (d.i. < 1%) beperkte bijdrage 2 - 10 µg/Nm³ (d.i. 1 – 5 %) belangrijke bijdrage 10 - 40 µg/Nm³ (d.i. 5 – 20 %) zeer belangrijke bijdrage > 40 µg/Nm³ (d.i. > 20 %) max. concentratie ter hoogte van woongebied of woongebied referentie : 15 µg/Nm³, d.i. belangrijke bijdrage met landelijk karakter (d.i. gevoelig gebied) (score -2) gewenst : 21 µg/Nm³, d.i. belangrijke bijdrage (score -2)

luchtkwaliteitsdoelstelling (jaargrenswaarde voor de 40 µg/Nm³ bescherming van de gezondheid van de mens) toetsingskader geen aantoonbaar effect < 0,4 µg/Nm³ (d.i. < 1 %) beperkte bijdrage 0,4 – 1,2 µg/Nm³ (d.i. 1 – 3 %) belangrijke bijdrage 1,2 - 4 µg/Nm³ (d.i. 3 – 10 %) zeer belangrijke bijdrage > 4 µg/Nm³ (d.i. > 10 %) max. concentratie ter hoogte van woongebied of woongebied referentie : 0,9 µg/Nm³, d.i. beperkte bijdrage met landelijk karakter (d.i. gevoelig gebied) (score -1) gewenst : 1,2 µg/Nm³, d.i. beperkte bijdrage (score -1)

luchtkwaliteitsdoelstelling (jaargrenswaarde voor de 30 µg/Nm³ bescherming van de vegetatie – d.i. uitgedrukt in NOx) toetsingskader geen aantoonbaar effect < 0,3 µg/Nm³ (d.i. < 1 %) beperkte bijdrage 0,3 – 0,9 µg/Nm³ (d.i. 1 – 3 %) belangrijke bijdrage 0,9 - 3 µg/Nm³ (d.i. 3 – 10 %) zeer belangrijke bijdrage > 3 µg/Nm³ (d.i. > 10 %) max. concentratie ter hoogte van habitatrichtlijngebied of referentie : 0,1 µg/Nm³, d.i. geen aantoonbaar ander natuurgerelateerd gebied (d.i. gevoelig gebied)* effect (score 0) gewenst : 0,1 µg/Nm³, d.i. geen aantoonbaar effect (score 0) * het betreft hier het VEN-gebied West-Vlaamse Leievallei ten zuidoosten van het bedrijf

Bij toetsing aan kwaliteitsdoelstellingen, uitgedrukt in percentielwaarden, wordt geen link gesteld met het nemen van milderende maatregelen. De noodzaak tot bijkomende maatregelen zal afhankelijk zijn van de inschatting van de deskundigen. Enkel bij luchtkwaliteitsdoelstellingen, waarbij gebruik gemaakt wordt van jaargrenswaarden (dus gemiddelde waarden), is een duidelijke link gemaakt met

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 73 van 239

het nemen van bijkomende milderende maatregelen. De evaluatie en noodzaak aan milderende maatregelen zal dan ook in hoofdzaak gebeuren op de toetsing t.o.v. de jaargrenswaarde voor bescherming van mens en vegetatie.

Uit het beoordelingskader bleek dat bij het optreden van belangrijke bijdragen tot de grenswaarden (bij gemiddelde immissiebijdragen, in voorliggend geval jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens en voor de bescherming van de vegetatie) milderende maatregelen noodzakelijk zijn, en dit op korte termijn. In de gewenste situatie wordt de bijdrage op de grens van beperkt tot belangrijk verwacht indien alle installatie volcontinu in werking zijn. Het is echter wel zo dat onder normale bedrijfswerking stoom geleverd wordt door A&U, en dat de nieuwe stoomketel slechts als back-up dient. In de berekeningen wordt echter een volcontinue werking van alle installaties (drie stoomketels en een naverbrander), wat als absoluut worst-case scenario beschouwd kan worden. Dit is een situatie die normaliter ook weinig tot niet zal optreden, en toch zeker niet over lange termijn.

Bij beperkte bijdragen is de noodzaak tot milderende maatregelen minder dwingend, tenzij de milieukwaliteitsnorm reeds voor meer dan 80 % ingenomen is. Uit Tabel 14 blijkt dat de achtergrondconcentratie lager is dan 80 % van de milieukwaliteitsnorm.

Al het voorgaande in acht genomen, is het dan ook niet noodzakelijk om bijkomende maatregelen te voorzien, mits stoomketel 3 enkel als back-up dient en niet volcontinu in bedrijf is.

Deze component kan ook van belang zijn voor verzurende en vermestende effecten voor de belangrijk natuurgerelateerde gebieden in de omgeving van het bedrijf. Voor een inschatting van deze effecten wordt verwezen naar de discipline biodiversiteit (Hoofdstuk 14).

7.5.2 Luchtpolluenten - transportemissies

Transportemissies omvatten:  Stofemissies (slijtage banden, remmen en wegdek, opwaaien stof, …);

 Emissies van vluchtige organische componenten (vervluchtigen motorbrandstoffen);

 Uitlaatgassen (met o.a. de bij alle verbrandingsemissies geëmitteerde componenten).

Voor de evaluatie van de transportemissies wordt gebruik gemaakt van het model CAR-Vlaanderen om de impact van het transport langsheen de aan- en afvoerroutes in kaart te brengen.

In Hoofdstuk 7.2 wordt de transportroute reeds aangegeven, waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van de N382 (Expresweg). De route richting loskade, zijnde de Ooigemstraat, wordt verder niet in beschouwing genomen omdat hier louter industriële bedrijvigheid aanwezig is zonder bewoning.

Uit de modelresultaten blijkt de invloed van het bedrijf minimaal te zijn t.o.v. de situatie zonder bedrijf. Ook in de gewenste situatie is de bijkomende impact minimaal (d.i. score 0).

Met andere woorden, het bedrijfsgerelateerd transport zal slechts een beperkte invloed uitoefenen op de onmiddellijke omgeving. Bovendien zijn langs deze wegen geen woningen gelegen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 74 van 239

Tabel 25 Resultaten CAR-Vlaanderen voor de N382 (Expresweg) voor referentiejaar 2020 straat NO2 (µg/m³) PM10 (µg/m³) PM10 – overschrijdingen PM2,5 (µg/m³) zonder bedrijf 17,5 19,1 12 10,9 huidig (vergund), 17,8 19,2 12 10,9 d.i. referentie gewenst 18,0 (+ 0,2) 19,2 (+ 0) 12 (+ 0) 10,9 (+ 0)

7.5.3 Geur Inzake geur zijn een aantal meldingen binnengelopen bij het bedrijf (10 in 2018). Deze meldingen komen rechtstreeks bij het bedrijf binnen, maar de effectieve geurbron wordt niet expliciet opgenomen. Op het bedrijf zijn namelijk een aantal verschillende potentiële geurbronnen aanwezig:

 Het productieproces;

 Reststromengebouw;

 Zetmeelscheiding en waterzuiveringsinstallatie.

De emissies uit het eigenlijke productieproces kunnen door de hoge schouwen mogelijkerwijs op grotere afstand maar weliswaar verdund vastgesteld worden. De geurimpact hiervan werd in kaart gebracht met behulp van snuffelmetingen (rapport AGRIS1594_18_210). Merk hierbij op dat deze metingen enkel uitgevoerd werden bij het gebruik van één productielijn, met name de frietlijn. In tussentijd is een tweede lijn (specialiteitenlijn) opgestart, maar hiervoor zijn geen gegevens beschikbaar. In de gewenste situatie wordt een bijkomende specialiteitenlijn, evenals een vlokkenlijn, voorzien. Dit zal aanleiding geven tot een toename van geuremissies, en de impact hiervan op de omgeving wordt verder in dit MER ingeschat.

Geur van de overige bronnen wordt, indien aanwezig, op kortere afstand van het bedrijf vastgesteld, en werd niet altijd waargenomen tijdens de eerder uitgevoerde snuffelmetingen. Voor deze bronnen was het dan ook niet mogelijk om een effectieve geuraftoetsing, op basis van metingen, uit te voeren. De geurevaluatie van deze bronnen zal dan ook eerder beschrijvend zijn, en dit gebeurt op basis van een bedrijfsdoorlichting. De gewenste uitbreiding zal weinig invloed hebben op de geurimpact van deze potentiële geurbronnen.

7.5.3.1 Productieproces Er dient opgemerkt te worden dat voor de geurimpactbepaling van de verschillende situaties, waar mogelijks, representatieve meetgegevens gebruikt worden. Er zijn echter niet voor alle stromen gedetailleerde meetgegevens beschikbaar, waardoor soms aannames en inschattingen gebruikt moeten worden om de geuremissies in te schatten.

7.5.3.1.1 Bronkarakteristieken huidig vergunde situatie Als basis wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de eerder uitgevoerde snuffelcampagne, waar hoofdzakelijk de typische geuren, gelinkt aan het productieproces, in kaart gebracht worden (AGRIS1594_18_210). Het zijn namelijk deze geuren die op grotere afstand van het bedrijf waargenomen kunnen worden. Geur van de andere bronnen (o.a. reststromengebouw en waterzuivering) kan potentieel ook waargenomen worden in de omgeving, maar deze zullen eerder lokaal optreden.

In de eerder genoemde studie wordt de impact van één productielijn in kaart gebracht, en bronkarakteristieken die bekomen werden voor deze lijn worden opgelijst in Tabel 26. In de bijzondere

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 75 van 239

voorwaarden van het bedrijf is ook opgenomen dat de eerste twee jaar na de aanvang van de exploitatie snuffelmetingen moeten uitgevoerd worden om de effectieve geurimpact in kaart te brengen. De eerste studie werd gebruikt als basis voor de berekeningen in dit MER. Voor de tweede evaluatie wordt gewacht tot de vergunde specialiteitenlijn volledig operationeel is. Gegevens over deze tweede lijn zijn dan ook nog niet voorhanden, en zullen afgeleid worden uit de bestaande informatie.

Tabel 26 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering eerste productielijn (frietlijn) op basis van eerder uitgevoerde snuffelcampagne parameter schouw 1a schouw 2a bronhoogte (m) 50 50

doorsnede schouw (m x m) 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8

equivalente diameter (m) 3,02 3,02

temperatuur (°C) 26 20

bedrijfsdebiet (m³/h) 320.000 300.000

genormaliseerd debiet (Nm³/h) 292.188 279.533

bijdrage (%) 70 30

geuruitstoot (se/s) 390.537 167.373

werkingsregime continu continu

In tussentijd heeft het bedrijf bijkomend onderzoek laten verrichten naar mogelijkheden om de geuremissies verder terug te dringen. Meer specifiek is er nog een bakgeurbeladen luchtstroom, namelijk deze van de triller, die naar de schouw afgeleid wordt en zodoende onbehandeld vrijgesteld werd. Op deze luchtstroom heeft het bedrijf een aantal technieken onderzocht om de geuremissie verder te reduceren, en op basis van een testmetingen werd geopteerd om het huidige luchtbehandelingssysteem, die de lucht oxideert (AEROX) te implementeren op deze luchtstroom (die via schouw 1 vrijgesteld werd).

Metingen op het bedrijf Agristo Wielsbeke met een testopstelling gaven aan dat het gebruik van dit systeem de bakgeurbeladen emissies (die ook in de omgeving vastgesteld kon worden) sterk kon reduceren. Afhankelijk van de instelling kunnen rendementen van meer dan 85 % gehaald worden (zie Tabel 27). In het verdere verloop van de modelberekeningen wordt verondersteld dat de luchtbehandelingsinstallatie een geurreducerend rendement van minstens 40 % behaald. Mits een goede opvolging van de instellingsparameter moet dit haalbaar zijn.

Tabel 27 Overzicht rendement testopstellingen (op basis van intern meetrapport Agristo) Instelling Rendement [%] Lage spanning 40-52 (*) Hoge spanning 85-89 (*)

Daarnaast is er heel recent (januari 2019) een tweede, kleinere specialiteitenlijn opgestart in een tweede compartiment, die als het ware gespiegeld staat opgesteld t.o.v. de eerste (waar de frietlijn in opgesteld staat). Doordat de capaciteit van deze lijn de helft is van de eerste, wordt ook verondersteld dat de vrijgestelde geuremissies (evenals de debieten) de helft zullen zijn van deze van de eerste lijn. Ook op deze lijn is een installatie voorzien die de “vuile” lucht oxideert. De emissies van dit tweede compartiment zullen vrijgesteld worden via de reeds aanwezige schouwen. Deze schouwen bestaan feitelijk uit twee tegen elkaar geplaatste schouwen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 76 van 239

De bronkarakteristieken die in dit MER dan ook gehanteerd zullen worden om een geurimpactbepaling van de huidig vergunde situatie te bekomen, worden opgelijst in Tabel 28.

Tabel 28 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering huidig vergunde situatie eerste productielijn (frietlijn) tweede productielijn (specialiteitenlijn) parameter schouw 1a schouw 2a schouw 1b schouw 2b bronhoogte (m) 50 50 50 50

doorsnede schouw (m x m) 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8

equivalente diameter (m) 3,02 3,02 3,02 3,02

temperatuur (°C) 26 20 26 20

bedrijfsdebiet (m³/h) 320.000 300.000 320.000 300.000

genormaliseerd debiet 292.188 279.533 146.094 139.767 (Nm³/h) geuruitstoot (se/s) 234.322* 167.373 117.161* 83.687

werkingsregime continu continu continu continu * 40 % geurreductie door gebruik luchtbehandelingsinstallatie (oxideren lucht)

7.5.3.1.2 Bronkarakteristieken gewenste situatie Naar de toekomst toe wenst het bedrijf een tweede specialiteitenlijn te gebruiken. Deze lijn wordt eveneens voorzien in het tweede compartiment waar de eerste specialiteitenlijn geïnstalleerd is. Door de ingebruikname van deze bijkomende lijn, zal het totaal productietonnage gelijkaardig zijn aan deze van de frietlijn die reeds gedurende langere tijd in gebruik is (en die begroot werd door snuffelcampagne). Er wordt dan ook ingeschat dat de emissies uit het tweede compartiment (met twee specialiteitenlijnen) dezelfde zullen zijn als de eerste, grote productielijn (zijnde de frietlijn).

In de omgeving van het bedrijf wordt nog steeds melding gemaakt van de aanwezigheid van geur. De herkomst hiervan is momenteel nog niet volledig duidelijk, maar in een aantal van de meldingen wordt gesproken over bakluchtgeur. Bij een goed werkende naverbrander is de meest waarschijnlijke bron van deze bakluchtgeur de schouwen. Dit betekent dan ook dat de geur eerder via de schouwen vrijgesteld worden. Er wordt momenteel nog een deel potentieel bakgeurbeladen lucht via deze schouwen geëmitteerd. Het bedrijf heeft zich geëngageerd om een verdere optimalisatie door te voeren, waardoor minder (tot geen) baklucht meer via de schouwen vrij zal komen. Dit zal alvast impliceren dat bakluchtgeur, gelinkt aan het eigenlijke productieproces, niet meer via de schouwen geëmitteerd zal worden maar volledig verdwenen zal zijn. Bij de specialiteitenlijnen zal deze maatregel geen invloed uitoefenen op de emissies van de tweede schouw, want bij deze lijnen komt geen bakgeur vrij in de ruimte. Bij productielijn 1 zal een lichte daling van de emissies van schouw 2 optreden. Omdat dit echter minimaal ingeschat wordt, zal voor deze schouw slechts een geurreductie van 10 % in rekening gebracht worden. Met betrekking tot de emissies uit schouw 1a en 2a zal de geurreductie belangrijker zijn door deze optimalisatie. Een effectieve kwantificatie hiervan is niet éénduidig te bepalen. Om toch een inschatting te kunnen geven, wordt geopteerd om een modelberekening uit te voeren met een bijkomende geurreductie van 50 % voor deze schouwen 1a en 1b.

Daarnaast wordt een bijkomende vlokkenlijn, bestaande uit 6 vlokkendrums, voorzien. Dit zal gebeuren in een nieuw gebouw. Met betrekking tot de geuremissies voor deze lijn kan verwezen

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 77 van 239

worden naar een meetrapport, waarbij geurmetingen uitgevoerd werden en/of geuremissies ingeschat werden voor de site van Agristo te Tilburg. Het is namelijk zo dat in Wielsbeke gelijkaardige installaties voorzien worden. De emissies vanuit de vlokkenlijn zullen allemaal centraal samengebracht worden en via een nieuwe schouw van 50 m geëmitteerd worden.

Er worden 6 vlokkendrums, elk met een luchtdebiet van ca. 60.000 m³/h, voorzien. Niet alle vlokkendrums zullen steeds in werking zijn. Er wordt ook nog een ruimteluchtafzuiging voorzien. Een ruwe inschatting geeft dat ca. 350.000 m³/h via de schouw afgezogen zal worden. In totaliteit wordt een vergunning aangevraagd voor een eindproductie van 35.000 ton/j afgewerkt product (vlokken). Op 6 basis van het Nederlandse meetrapport wordt een emissiefactor van 21,7 10 ouE/ton. Dit resulteert in een emissie van 24.084 ouE/s. Er is ook een stoomschiller voorzien, die in pieken stoom afblaast. Nog op basis van het Nederlandse meetrapport wordt de geuremissie van deze stoomschiller op 4.701 ouE/s ingeschat (Tabel 29).

Tabel 29 Bepalen geuremissie vlokkenlijn parameter schouw 3 vlokkendrums

tonnage vlokken 35.000 ton/j

6 emissiefactor 21,7 10 ouE/ton

totaalemissie 24.084 ouE/s

werkingsregime continu

stoomschiller

tonnage in stoomschiller 50.000 ton/j

aandeel oude / nieuwe aardappelen 25 % / 75 %

6 6 emissiefactor (oud / nieuw) 2,47 10 ouE/ton / 3,13 10 ouE/ton

totaalemissie 4.701 ouE/s

werkingsregime continu (maar periodieke afblaasmomenten)

Hierbij wordt opgemerkt dat de geuremissies vanuit de vlokkendrum uitgedrukt zijn in ou E/m³. Voor de verdere inschatting van de geurimpact van het bedrijf wordt uitgegaan van een verband waarbij 1 ouE/m³ overeenkomt met 1 se/m³.

De bronkarakteristieken die in dit MER dan ook gehanteerd zullen worden om een geurimpactbepaling van de gewenste situatie te bekomen, worden opgelijst in Tabel 30.

Tabel 30 Bronkarakteristieken lange termijndispersiemodellering gewenste situatie eerste productielijn tweede en derde productielijn vlokkendrum (specialiteiten) parameter schouw 1a schouw 2a schouw 1b schouw 2b schouw 3 bronhoogte (m) 50 50 50 50 50

doorsnede schouw (m 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 2,55 x 2,8 x m) equivalente diameter 3,02 3,02 3,02 3,02 3,02 (m)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 78 van 239

eerste productielijn tweede en derde productielijn vlokkendrum (specialiteiten) parameter schouw 1a schouw 2a schouw 1b schouw 2b schouw 3 temperatuur (°C) 26 20 26 20 48

bedrijfsdebiet (m³/h) 320.000 300.000 320.000 300.000 350.000

genormaliseerd 292.188 279.533 292.188 279.533 297.827 debiet (Nm³/h) geuruitstoot (se/s) 117.161* 150.636** 117.161* 167.373 28.785

werkingsregime continu continu continu continu continu * 50 % bijkomende geurreductie door optimalisatie installatie inzake vermijden vrijkomen baklucht * 10 % geurreductie door optimalisatie installatie inzake vermijden vrijkomen baklucht

7.5.3.1.3 Evaluatie geurimpact De geurimpact van beide situaties wordt visueel weergegeven in Bijlage 7b (huidig vergund) en 7c (gewenst). In Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. wordt de effectclassificatie uitgevoerd conform het toetsingskader uit het Richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012).

De maximale geurconcentraties in de omgeving (als 98-P) bedragen respectievelijk 3,33 ouE/m³ (huidig vergund) en 2,69 ouE/m³ (gewenst). Er is daling in geurimpact in de omgeving vast te stellen, waardoor geen aanzienlijk negatieve effecten meer te verwachten zijn ter hoogte van hoog geurgevoelig gebied. In de huidige vergunde situatie zijn er wel nog aanzienlijk negatieve effecten aanwezig.

Voor de overige gebieden (laag en matig geurgevoelig) zijn verwaarloosbare effecten te verwachten door de impact van de eigenlijke productiegeuren. Dit impliceert niet dat er nooit geur van het bedrijf waar te nemen zal zijn in deze zones, maar volgens de te hanteren toetsingskaders wordt dit als een verwaarloosbaar effect ingeschaald.

Tabel 31 Overzicht effectclassificatie – gebieden (productieproces) effect gevoeligheid concentratie (98-P) evaluatie aanzienlijk negatief hoog geurgevoelig > 3 se/m³ huidig vergund : aantal woongebieden met landelijk karakter ten NO van het bedrijf gewenst : niet relevant matig geurgevoelig > 5 se/m³ niet relevant in beide situaties laag geurgevoelig > 10 se/m³ niet relevant in beide situaties negatief hoog geurgevoelig 2 – 3 se/m³ huidig vergund : aantal woongebieden met landelijk karakter ten NO van het bedrijf gewenst : aantal woongebieden met landelijk karakter ten NO van het bedrijf matig geurgevoelig 3 – 5 se/m³ niet relevant in beide situaties laag geurgevoelig 5 – 10 se/m³ niet relevant in beide situaties

Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de geurimpact op de omgeving te beperken, en ook voor de gewenste situatie worden maatregelen getroffen :  Schouw van 50 m op vlokkenlijn met inbegrip van condensor;  Optimalisatie zodat bakgeurbeladen lucht niet meer naar schouwen geleid wordt.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 79 van 239

Doordat de impact in de gewenste situatie inzake milderende maatregelen afneemt, kan gesteld worden dat het een verandering zonder vergrote hinder betreft. Met betrekking tot het bijkomend nemen van milderende maatregelen volgt uit Tabel 20 dat milderende maatregelen op langere termijn nodig zijn.

Het bedrijf zoekt continu pro-actief naar verdere mogelijkheden om de impact verder terug te dringen. Waar technisch en economisch mogelijk worden deze maatregelen ook steeds ingebouwd.

7.5.3.2 Reststromengebouw Uit de snuffelmetingen die in een eerdere studie uitgevoerd werden, bleek ook een zekere geurvrijstelling op te treden uit het reststromengebouw. Deze geur kon lokaal sterk zijn en bovendien als (zeer) hinderlijk ervaren worden. Daarom wordt ook gekeken of hier mogelijkheden bestaan om de geurvrijstelling naar de omgeving toe terug te dringen.

In het reststromengebouw worden diverse afvalstromen verzameld, waarna deze afgevoerd worden van het bedrijf. Het betreffen hierbij voornamelijk vaste afvalfracties, maar in het reststromengebouw vinden wel een aantal eerste scheidingen plaats.

Een eerste stroom betreffen de aardappelen die niet bruikbaar zijn in het verdere productieproces (rot, glazig, ...). Het uitselecteren van deze aardappelen gebeurt in de aardappelontvangstloods, en de aardappelen worden via een transportband (Foto 2) van het ene naar het andere gebouw gebracht, waar de slechte aardappelen in een bunker gestort worden.

In de aardappelontvangstloods is een typische aardappelgrondgeur waar te nemen. Daar worden de aardappelen ook gewassen, en het waswater wordt gerecirculeerd via een bekken aan de achterzijde van het reststromengebouw. Dit bekken (Foto 3) is het dichtst bij de woonhuizen ontvangstloods gesitueerd, en indien hier enige anaerobie optreedt (typisch te identificeren door zwartgekleurd water) zal dit aanleiding geven tot geurhinder. Het personeel dient dan ook heel attent de toestand van dit waswater op te volgen (bijvoorbeeld door zuurstoflogging). Op het moment van het controlebezoek kwam een reststromengebouw typische, eerder lichte aardappelgeur vrij uit dit bekken. Foto 1 Luchtfoto

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 80 van 239

Foto 2 Transportband aardappelen Foto 3 Bekken aardappelwaswater

Zoals reeds vermeld, loopt de transportband van de ontvangstloods naar het reststromengebouw via een soort “luchtbrug”. Deze is enkel langs de bovenzijde dicht, en bovendien is de overheersende windrichting eerder zuid(west)elijk georiënteerd, waardoor een sterke tocht tussen deze gebouwen zal optreden. Op het moment van bezoek was de tocht duidelijk aanwezig, en uit een rooktest bleek dat op dat moment lucht vanuit het reststromengebouw naar buiten geleid werd ondanks de voorziene afzuiging in het reststromengebouw. Op het moment van het bezoek gaf dit geen aanleiding tot overmatige geurimpact, te meer er ook in het reststromengebouw geen al te sterke geur aanwezig was. Om echter te vermijden dat geur vrijgesteld wordt op momenten dat er een sterke geurbelasting in het reststromengebouw aanwezig is, lijkt een verdere afdichting ter hoogte van de doorgang van de transportband in het reststromengebouw noodzakelijk.

Een luchtfoto van het eigenlijke reststromengebouw, met aanduiding van een aantal belangrijke locaties, wordt gegeven in Foto 4.

In het reststromengebouw is ook een sandbucket wheel aanwezig. Tijdens het bezoek werd hier weinig geur vastgesteld. Hier wordt de grove zandfractie gescheiden van de waterfractie, en de zandfractie komt in de onderliggende bunker terecht. Deze bunkers bevinden zich naast de bunkers van de overige afvalstromen. Periodiek wordt het materiaal in deze bunkers afgevoerd. Hiervoor wordt met behulp van een wiellader materiaal opgeschept en in een klaarstaande vrachtwagen geladen. Dit laadproces gebeurt volledig inpandig met gesloten poorten. De vrachtwagens moeten volgens een vast traject bewegen, en hiervoor is zowel een in- als uitgang voorzien. De ingang is geen snelsluitpoort, de uitrit wel. Extra maatregelen moeten getroffen worden om te vermijden dat beide poorten gelijktijdig openstaan, want door tochteffecten zal op deze momenten steeds geur vrijgesteld worden uit het reststromengebouw (via de poorten). Omdat dit meestal zal gebeuren net na laden, dus op momenten met meer geurontwikkeling, kan dit aanleiding geven tot een sterke geurimpact op de onmiddellijke omgeving. Momenteel is het bedrijf aan het onderzoeken in welke mate de poorten automatisch geregeld kunnen worden, en of het mogelijk is om bepaalde poorten steeds dicht te laten.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 81 van 239

nummering :

1) poort (rode lijn)

2) zone bunkers en sand bucket 4 4 wheel 3) zone vetscheiding / zeefbocht

2 4 4) emissiepunt / afzuigpunt

4 1 3 de route van de vrachtwagens wordt met een groene pijl getoond. 1 1

1

Foto 4 Luchtfoto reststromengebouw

In een ander deel van het reststromengebouw is een zone van vetafscheiding en een zeefbocht aanwezig. De vaste deeltjes worden rechtstreeks in een klaarstaande trailer gedeponeerd, waardoor geen bijkomende handelingen meer noodzakelijk zijn. In dit gebouw was geen sterke geur aanwezig, en zeker niet de eerder rotte geur die bij een aantal snuffelmetingen gedetecteerd werd. Het kan wel zorgen voor een bakluchtgeur in de directe omgeving van het bedrijf, waar de pluim vanuit de schouwen nog geen effect veroorzaakt.

Over het volledige reststromengebouw zijn vier afzuigpunten voorzien, twee bij de bunkers en twee bij de zone van de vetafscheiding/zeefbocht. Per ventilator wordt ca. 8.500 m³/h afgezogen, wat onvoldoende is om een onderdruk te creëren voor dergelijk grote ruimtes. De afzuigpunten zijn allen voorzien van een pet, waardoor ook geen pluimstijging bekomen wordt. Dit houdt ook in dat de vrijgestelde (geurbeladen) lucht op dakhoogte vrijgesteld wordt, en dat een building downwash zal optreden achter het gebouw. Het is namelijk zo dat windafwaarts van het gebouw een onderdruk gecreëerd wordt, waardoor lucht die over het gebouw heen stroomt naar beneden geleid wordt. Dit is ook de zone waar woningen gelegen zijn, met een zekere kans op geurimpact (indien de geur in het reststromengebouw sterk is).

Bij het reststromengebouw zullen volgende maatregelen getroffen worden om de geurvrijstelling te reduceren:  om te vermijden dat geur vrijgesteld wordt op momenten dat er een sterke geurbelasting in het reststromengebouw aanwezig is, zal een verdere afdichting ter hoogte van de doorgang van de transportband in het reststromengebouw gebeuren. Dit verder afdichten zal uitgevoerd worden;  de poorten van het reststroomgebouw zullen naar de toekomst toe automatisch geregeld worden waardoor diffuse emissies minder optreden. De opdracht is reeds gegeven om dit te implementeren;  daarnaast kan onderzocht worden welke maatregelen met betrekking tot de ventilatielucht mogelijk zijn. Hier zijn echter nog heel wat onzekerheden aanwezig, omdat er verschillende emissiepunten aanwezig zijn die een verschillende type geur vrijstellen. Mogelijkheden hierbij zijn o.a. het samenbrengen en verhogen van de emissiepunten, het treffen van brongerichte maatregelen (versnelde afvoer of stockage afval in trailers) of het implementeren van nabehandelingstechnieken. Momenteel lijken dergelijke maatregelen niet onmiddellijk

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 82 van 239

noodzakelijk, omdat in de ruime geur voornamelijk productiegerelateerde luchtstromen waar te nemen zijn.

7.5.3.3 Zetmeelscheiding en waterzuiveringsinstallatie Bij de waterzuivering op de site te Wielsbeke kunnen twee deelprocessen onderscheiden worden die een geurimpact op de omgeving hebben, zijnde de zetmeelscheiding en de UASB-reactor. Op basis van het voorgaande MER en het daaropvolgende na traject werd besloten om deze installaties het verst mogelijk van bewoning te voorzien. In de omliggende straten is het echter mogelijk dat geur, afkomstig van deze installaties, vastgesteld kan worden. Dat blijkt ook uit een aantal geurmeldingen die het bedrijf, van mensen uit de omliggende straten van de site, ontvangen heeft. Om de impact van deze installaties in te schatten wordt een kwalitatieve beoordeling gemaakt op basis van een bedrijfsdoorlichting die op 6 december 2018 uitgevoerd werd. Voorafgaand aan dit bezoek werd in de omgeving van het bedrijf een snuffelmeting uitgevoerd, en hieruit bleek dat in de omliggende straten zowel een zurige geur (afkomstig van de zetmeelscheiding) als een riool/beergeur (afkomstig van waterzuivering, meer bepaald de UASB-reactor) vast te stellen was.

7.5.3.3.1 Zetmeelscheiding Het zetmeelrijk afvalwater van het productieproces wordt naar buffertank 1, gelegen bij de waterzuiveringsinstallatie, geleid. Van hieruit wordt via verschillende processen een scheiding tussen de zetmeelrijke en zetmeelvrije fractie uitgevoerd. Deze processen vinden inpandig plaats, maar rond het gebouw, op het bedrijfsterrein, was in vlagen een sterke zure geur waar te nemen. De verschillende processtappen worden in Figuur 6 weergegeven. Hierbij wordt ook de weg van de luchtverplaatsing aangeduid in het rood.

Op de buffertanks, die buiten opgesteld staan, zijn ontluchtingsopeningen aanwezig (Foto 5). Bij wegpompen van de waterfractie zal dan ook ontluchting buitenlucht naar binnen geleid worden, wat geen probleem oplevert naar geurimpact op de omgeving. Indien daarentegen water toegevoegd wordt, zal eenzelfde hoeveelheid lucht naar buiten “geduwd” worden. Deze lucht, die geurbeladen zal zijn, komt dan rechtstreeks in de buitenlucht terecht, met potentiële geurimpact tot gevolg. Dit zal evenwel momentaan optreden, en de impact op de omgeving hiervan wordt eerder beperkt ingeschaald (in “vlagen”). Er kan overwogen worden om de ontluchting in het gebouw te leiden, en via de ventilatie van het Foto 5 Afdekking buffertank gebouw te laten gebeuren.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 83 van 239

Figuur 6 Processchema zetmeelscheiding

In het gebouw zijn een lamellenseparator en verschillende decantors (Foto 6) in gebruik die het zetmeel van de overige waterfractie scheidt. Per decantor is een afzonderlijke leiding voorzien die naar buiten geleid wordt, waar de geurbeladen lucht uit de decantor onbehandeld geëmitteerd wordt (Foto 7).

Foto 6 Decantors Foto 7 Emissiepunten decantors

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 84 van 239

Het gebouw zelf staat goed op onderdruk. Er ontsnapt geen lucht via het gebouw, en bij het openen van een poort / deur is een duidelijke trok richting binnenkant gebouw waar te nemen. Er zijn m.a.w. geen diffuse emissies. In het dak van het gebouw zijn twee grote afzuigpunten voorzien die, samen met de afzuiging van de decantors (die ook binnenlucht aanzuigen), zorgen voor deze onderdruk. Op het dak zijn twee deflectorkappen voorzien (Foto 8), en volgens de ventilatorspecificaties kan elke ventilator 45.000 m³/h afzuigen (dus 90.000 m³/h in totaal).

Foto 8 : Emissiepunten gebouw zetmeelscheiding

In het gebouw zelf was een zure geur aanwezig die via de gebouwventilatie naar buiten geleid werd. De emissie vanuit de decantors wordt bovendien nog sterker verwacht dan deze uit het gebouw.

Om de zure geur vanuit de zetmeelscheiding in de omgeving te vermijden of verder terug te dringen zal het noodzakelijk zijn om maatregelen te voorzien. Het aantal andere mogelijkheden om dergelijke zure emissies te vermijden of terug te dringen, zonder aan de procesvoering te raken, zijn namelijk beperkt:

 Terugdringen debiet zodat minder zure geurcomponenten vrijkomen, met als consequentie een veel onaangenamer binnenklimaat en lokaal een grotere geurimpact (door verhoogde diffuse emissies). Dit lijkt dan ook een minder goede oplossing te zijn;

 Het afleiden van de rechtstreekse emissies uit de decantors naar de gebouwventilatie, met een betere geurverspreiding en verdunning tot gevolg. Bijkomend voordeel van deze maatregel is dat alle lucht samengebracht wordt, waardoor het makkelijker is om in een latere fase eventueel een nabehandelingstechniek te voorzien. Deze maatregel is reeds doorgesproken, en zal op het bedrijf uitgevoerd worden. Dit zijn maatregelen die geen invloed hebben op de eigenlijke geurproductie door het proces, maar eerder organisatorische en/of mechanische beïnvloeding van de luchtstroming. De hoeveelheid geur die geproduceerd wordt (en dus ook vrijgesteld wordt naar de omgeving toe, weliswaar op een andere manier) zal hierdoor niet beïnvloed worden. Om de zure geur effectief aan te pakken, zal een nabehandeling vereist zijn. De onmiddellijke nabijheid van de waterzuivering is hierbij een pluspunt, want dit zorgt voor een zekere waterbeschikbaarheid. Om echter de meest geschikte techniek te vinden en/of selecteren zal het echter noodzakelijk zijn om de effectieve samenstelling van de luchtstroom te kennen. Momenteel is de noodzaak tot het implementeren van een dergelijke maatregel minder uitgesproken, en dient in eerste fase de reeds voorziene maatregel doorgevoerd te worden.

7.5.3.3.2 Eigenlijke waterzuivering (UASB-reactor) Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de emissies, gelinkt aan de eigenlijke waterzuiveringsinstallatie, zoveel mogelijk te beperken :  UASB-reactor wordt afgedekt met verwijderbare platen. Deze platen zorgen voor een volledige afdichting van de reactor, wat het optreden van diffuse emissies verhindert. Wel is het noodzakelijk om hier een mogelijkheid te voorzien (bijvoorbeeld door een luik) om een visuele controle mogelijk te maken;  De meeste voorbehandelingsstappen (o.a. sand bucket wheel, zeefbocht, ...) staan binnen opgesteld in het reststromengebouw.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 85 van 239

Niettegenstaande deze maatregelen is er in de omgeving van de waterzuivering een soort beergeur waar te nemen. De meest voor de hand liggende bron betreft hiervoor de UASB-reactor (Foto 9), waar productie van biogas plaatsvindt. Dit gas wordt opgevangen en verbrand in een naverbrander. Deze UASB- reactor is bij Agristo Wielsbeke afgedekt, en ter plekke konden weinig lekstromen waargenomen worden. De beergeur in de omgeving is dan ook hoogstwaarschijnlijk niet rechtstreeks afkomstig uit de UASB- reactor.

Naast de trap om deze UASB-reactor te bereiken is een zwarte opslagtank opgesteld (zie Foto 10). Deze tank staat in verbinding met de UASB-reactor, meer bepaald, water uit de UASB-reactor wordt continu rondgepompt over deze tank. Om geen procesmatige problemen te krijgen, is er op deze opslagtank een ontluchting voorzien. Uit deze ontluchting werd een sterke beergeur vastgesteld. Na melding van deze vaststelling heeft het bedrijf in tussentijd maatregelen getroffen om deze rechtstreeks ontluchting af te sluiten, zodat rechtstreekse emissies onmogelijk zijn. De ontluchtingsbuis werd afgeleid richting aerobie, waar de overdruk onder het wateroppervlak ingebracht wordt om zo “gewassen” te worden.

Foto 9 afdekking UASB-reactor Foto 10 zwarte tank bij UASB-reactor

In de gewenste situatie worden een aantal bijkomende bekkens voorzien bij de waterzuivering. Het betreffen o.a. een nabezinktank en een bijkomende UASB-reactor. Bij een goed werkende waterzuiveringsinstallatie produceert de nabezinktank weinig tot geen geur. Anders is het bij een UASB- reactor, waar potentieel geur kan vrijgesteld worden. Het concept van de nieuwe UASB is evenwel hetzelfde als de reeds aanwezigen, met andere woorden, deze zal ook afgesloten zijn met dekplaten. Bij de huidige UASB-reactor konden weinig tot geen lekken gedetecteerd worden. Dit zal dan ook zo zijn bij de nieuw te plaatsen reactor. Er worden dan ook weinig tot geen bijkomende geurimpact door de uitbreiding van de waterzuivering verwacht, indien de maatregelen die op de huidige installatie toegepast worden ook doorgetrokken worden op de nieuw te voorziene onderdelen, en meer specifiek op de UASB-reactor (zijnde volledig afdekken, en geen ontluchting in open lucht voorzien).

7.6 Synthese van de milieueffecten

Uit de meetresultaten blijkt dat de emissiegrenswaarden van de stookinstallaties in beide situaties niet overschreden worden. Voor deze aftoetsing is er dan ook een verwaarloosbaar effect (score = 0).

Met betrekking tot de NOx-emissies wordt in de huidige situatie een beperkte bijdrage bekomen ter hoogte van gevoelig gebied. In de gewenste situatie wordt een beperkte bijdrage verwacht (tegen de grens met belangrijke bijdrage) indien alle installaties volcontinu in werking zijn. Het is echter wel zo

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 86 van 239

dat onder normale bedrijfswerking stoom geleverd wordt door A&U, en dat de nieuwe stoomketel slechts als back-up dient. In de berekeningen wordt echter een volcontinue werking van alle installaties (drie stoomketels en een naverbrander), wat als absoluut worst-case scenario beschouwd kan worden. Dit is een situatie die normaliter ook weinig tot niet zal optreden, en toch zeker niet over lange termijn. Deze redenering in acht genomen, is het dan ook niet noodzakelijk om bijkomende maatregelen te voorzien, mits stoomketel 3 enkel als back-up dient en niet volcontinu in bedrijf is.

Het bedrijfsgerelateerd transport zal slechts een beperkte invloed uitoefenen op de onmiddellijke omgeving. Bovendien zijn langs deze wegen geen woningen gelegen (d.i. score 0).

Inzake geur zijn een aantal meldingen binnengelopen bij het bedrijf (10 in 2018). Deze meldingen komen rechtstreeks bij het bedrijf binnen, maar de effectieve geurbron wordt niet expliciet opgenomen. Op het bedrijf zijn namelijk een aantal verschillende potentiële bronnen aanwezig die een zekere geurproductie kunnen hebben:

 Het productieproces;

 Reststromengebouw;

 Waterzuiveringsinstallatie en zetmeelscheiding.

Inzake emissies vanuit het productieproces is er een daling in geurimpact op de omgeving vast te stellen. Hierdoor zullen waardoor geen aanzienlijk negatieve effecten meer te verwachten zijn ter hoogte van hoog geurgevoelig gebied. In de huidige vergunde situatie zijn er wel nog aanzienlijk negatieve effecten aanwezig.

Voor de overige gebieden (laag en matig geurgevoelig) zijn verwaarloosbare effecten te verwachten door de impact van de eigenlijke productiegeuren. Dit impliceert niet dat er nooit geur van het bedrijf waar te nemen zal zijn in deze zones, maar volgens de te hanteren toetsingskaders wordt dit als een verwaarloosbaar effect ingeschaald.

Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de geurimpact op de omgeving te beperken, en ook voor de gewenste situatie worden maatregelen getroffen :  Schouw van 50 m op vlokkenlijn met inbegrip van condensor;  Optimalisatie zodat bakgeurbeladen lucht niet meer naar schouwen geleid wordt.

Doordat de impact in de gewenste situatie inzake milderende maatregelen afneemt, kan gesteld worden dat het een verandering zonder vergrote hinder betreft. Met betrekking tot het bijkomend nemen van milderende maatregelen volgt dat milderende maatregelen op langere termijn nodig zijn. Het bedrijf zoekt continu pro-actief naar verdere mogelijkheden om de impact verder terug te dringen. Waar technisch en economisch mogelijk worden deze maatregelen ook steeds ingebouwd. Uit de snuffelmetingen die eerder uitgevoerd werden bleek een zekere geurvrijstelling op te treden uit het reststromengebouw. Deze geur kon lokaal sterk zijn en bovendien als (zeer) hinderlijk ervaren worden. In deze optiek dient dan ook onderzocht te worden welke maatregelen getroffen kunnen worden om het optreden van geuremissies uit dit gebouw te beperken en/of te vermijden.

Bij de waterzuivering op de site te Wielsbeke kunnen twee deelprocessen onderscheiden worden die een geurimpact op de omgeving zullen hebben, zijnde de zetmeelscheiding en de UASB-reactor. Op basis van het voorgaande MER en het daaropvolgende na traject werd besloten om deze installaties het verst mogelijk van bewoning te voorzien. In de omliggende straten is het echter mogelijk dat geur, afkomstig van deze entiteiten, vastgesteld kan worden. Dat blijkt ook uit een aantal geurmeldingen die het bedrijf vanuit de omgeving ontvangen heeft. Uit een controlemeting in de omgeving bleek dat in de omliggende straten zowel een zurige geur (afkomstig van de zetmeelscheiding) als een riool/beergeur (afkomstig van

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 87 van 239

waterzuivering, meer bepaald de UASB-reactor) vast te stellen was. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat deze geuren onder welbepaalde meteo-omstandigheden over grotere afstanden (tot bij bewoning) vast te stellen zijn. Waar mogelijk moeten dan ook maatregelen getroffen worden om deze impact verder terug te dringen.

In de gewenste situatie worden een aantal bijkomende bekkens voorzien bij de waterzuivering. Het betreffen o.a. een nabezinktank en een bijkomende UASB-reactor. Bij een goed werkende waterzuiveringsinstallatie produceert de nabezinktank weinig tot geen geur. Anders is het bij een UASB- reactor, waar potentieel geur kan vrijgesteld worden. Het concept van de nieuwe UASB is evenwel hetzelfde als de reeds aanwezigen, met andere woorden, deze zal ook afgesloten zijn met dekplaten. Bij de huidige UASB-reactor konden weinig tot geen lekken gedetecteerd worden. Dit zal dan ook zo zijn bij de nieuw te plaatsen reactor. Er worden dan ook weinig tot geen bijkomende geurimpact door de uitbreiding van de waterzuivering verwacht, indien de maatregelen die op de huidige installatie toegepast worden ook doorgetrokken worden op de nieuw te voorziene onderdelen, en meer specifiek op de UASB-reactor (zijnde volledig afdekken, en geen ontluchting in open lucht voorzien).

7.7 Milderende maatregelen

Indien alle installaties (zijnde drie stoomketels en een naverbrander) volcontinu in bedrijf zijn, wordt een belangrijke bijdrage inzake NO2-impact verwacht op gevoelig gebied. In de berekeningswijze wordt wel een absoluut worst-case scenario gehanteerd, waarbij ook de back-up stoomketel 3 volcontinu in bedrijf gesteld wordt. Onder normale bedrijfsomstandigheden is dit echter niet noodzakelijk, want er wordt stoom aangeleverd door A&U. Bijkomende milderende maatregelen inzake NO2-emissies zijn niet noodzakelijk, mits in acht genomen wordt dat stoomketel 3 niet volcontinu in bedrijf mag zijn maar effectief als back-up ingeschakeld wordt.

Met betrekking tot transportemissies is de bijdrage van het bedrijfsgerelateerd transport op de omgeving minimaal. Het bedrijf maakt bovendien gebruik van scheepvaart om producten af te voeren.

Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de geurimpact van het productieproces op de omgeving te beperken, en ook voor de gewenste situatie worden maatregelen getroffen :

 Schouw van 50 m op vlokkenlijn;

 Optimalisatie zodat bakgeurbeladen lucht niet meer naar schouwen geleid wordt.

Op basis van de effectclassificatie voor de productie gelinkte geuren dienen bijkomende milderende maatregelen waar mogelijk geïmplementeerd te worden. Het bedrijf zoekt continu proactief naar verdere mogelijkheden om de impact verder terug te dringen. Waar technisch en economisch mogelijk worden deze ook steeds ingebouwd.

Eén van de mogelijkheden die in voorliggend geval onderzocht kan worden, betreft het condenseren van lucht vanuit de vlokkenlijn. Deze lucht is namelijk relatief warm, en bevat heel wat vocht. Door het condenseren van deze luchtstroom kan heel wat water gerecupereerd worden, waarbij ook een aantal geurgerelateerde verbindingen mee in de oplossing zullen gaan, met een potentiële geurreductie tot gevolg. Deze maatregel zal op het bedrijf doorgevoerd worden, met andere woorden, de nieuwe vlokkenlijn zal voorzien worden van een condensor.

Daarnaast moeten de behandelingsinstallaties zo optimaal mogelijk bedreven en opgevolgd worden. Dan is hier nog een bijkomende reductie (bovenop de vooropgestelde 40 % zoals opgenomen in de berekeningen) mogelijk.

Bij het reststromengebouw kunnen volgende maatregelen getroffen worden om de geurvrijstelling te reduceren:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 88 van 239

 om te vermijden dat geur vrijgesteld wordt op momenten dat er een sterke geurbelasting in het reststromengebouw aanwezig is, zal er een verdere afdichting ter hoogte van de doorgang van de transportband in het reststromengebouw gebeuren. Dit verder afdichten zal uitgevoerd worden;

 de poorten van het reststroomgebouw zullen naar de toekomst toe automatisch geregeld worden waardoor diffuse emissies minder optreden. De opdracht is reeds gegeven om dit te implementeren;  daarnaast kan onderzocht worden welke maatregelen met betrekking tot de ventilatielucht mogelijk zijn. Hier zijn echter nog heel wat onzekerheden aanwezig, omdat er verschillende emissiepunten aanwezig zijn die een verschillende type geur vrijstellen. Mogelijkheden hierbij zijn o.a. het samenbrengen en verhogen van de emissiepunten, het treffen van brongerichte maatregelen (versnelde afvoer of stockage afval in trailers) of het implementeren van nabehandelingstechnieken. Momenteel lijken dergelijke maatregelen niet onmiddellijk noodzakelijk, omdat in de ruime omgeving voornamelijk productiegerelateerde luchtstromen waar te nemen zijn.

Om de zure geur vanuit de zetmeelscheiding in de omgeving te vermijden of verder terug te dringen zal het noodzakelijk zijn om maatregelen te voorzien. Het aantal andere mogelijkheden om dergelijke zure emissies te vermijden of terug te dringen, zonder aan de procesvoering te raken, zijn namelijk beperkt:

 Terugdringen debiet zodat minder zure geurcomponenten vrijkomen, met als consequentie een veel onaangenamer binnenklimaat en lokaal een grotere geurimpact (door verhoogde diffuse emissies). Dit lijkt dan ook een minder goede oplossing te zijn;

 Het afleiden van de rechtstreekse emissies uit de decantors naar de gebouwventilatie, met een betere geurverspreiding en verdunning tot gevolg. Bijkomend voordeel van deze maatregel is dat alle lucht samengebracht wordt, waardoor het makkelijker is om in een latere fase eventueel een nabehandelingstechniek te voorzien. Deze maatregel is reeds doorgesproken, en zal op het bedrijf uitgevoerd worden.

Dit zijn maatregelen die geen invloed hebben op de eigenlijke geurproductie door het proces, maar eerder organisatorische en/of mechanische beïnvloeding van de luchtstroming. De hoeveelheid geur die geproduceerd wordt (en dus ook vrijgesteld wordt naar de omgeving toe, weliswaar op een andere manier) zal hierdoor niet beïnvloed worden. Om de zure geur effectief aan te pakken, zal een nabehandeling vereist zijn. De onmiddellijke nabijheid van de waterzuivering is hierbij een pluspunt, want dit zorgt voor een zekere waterbeschikbaarheid. Om echter de meest geschikte techniek te vinden en/of selecteren zal het echter noodzakelijk zijn om de effectieve samenstelling van de luchtstroom te kennen. Momenteel is de noodzaak tot het implementeren van een dergelijke maatregel minder uitgesproken, en dient in eerste fase de reeds voorziene maatregel doorgevoerd te worden.

Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de emissies, gelinkt aan de eigenlijke waterzuiveringsinstallatie, zoveel mogelijk te beperken:

 UASB-reactor wordt afgedekt met verwijderbare platen. Deze platen zorgen voor een volledige afdichting van de reactor, wat het optreden van diffuse emissies verhindert. Wel is het noodzakelijk om hier een mogelijkheid te voorzien (bijvoorbeeld door een luik) om een visuele controle mogelijk te maken;

 De meeste voorbehandelingsstappen (o.a. sandbucketwheel, zeefbocht, ...) staan binnen opgesteld in het reststromengebouw.

Niettegenstaande deze maatregelen was er in de omgeving van de waterzuivering een soort beergeur waar te nemen. Na identificatie van deze geurbron, zijnde een ontluchting op een opslagtank, werd een bijkomende maatregel doorgevoerd. De rechtstreeks ontluchting werd afgesloten, zodat directe emissies

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 89 van 239

onmogelijk zijn. De ontluchtingsbuis werd afgeleid richting aerobie, waar de overdruk onder het wateroppervlak ingebracht wordt om zo “gewassen” te worden. Momenteel zijn verdere maatregelen niet noodzakelijk, en wordt dit naar de toekomst toe (bij uitbreiding waterzuivering met o.a. UASB- reactor) ook niet nodig geacht, indien de maatregelen die op de huidige installatie toegepast worden ook doorgetrokken worden op de nieuw te voorziene onderdelen, en meer specifiek op de UASB-reactor (zijnde volledig afdekken, en geen ontluchting in open lucht voorzien).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 90 van 239

8 Discipline geluid

8.1 Toelichting gegevensgebruik

Als voornaamste gegevensbronnen wordt gebruik gemaakt van:

 Emissiemetingen uitgevoerd ihkv dit MER

 Immissiemetingen uitgevoerd ihkv dit MER

 Richtlijnenboek geluid en trillingen

 BBT-studie: Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de groenten- en fruitverwerkende nijverheid (Van den Abeele et al., 2015);

 Gewestplan

 Orthofoto

8.2 Algemene aanpak discipline geluid

De referentiesituatie voor de discipline ‘geluid’ wordt beschreven aan de hand van :

 Continue immissiemeting uitgevoerd in het kader van dit MER.

 Ambulante immissiemeting uitgevoerd in het kader van dit MER.

 Metingen op het terrein ter bepaling van de relevante geluidsvermogenniveaus van de verschillende installaties.

De installaties van Agristo die akoestisch relevant zijn, zijn allen vergund na 01/01/1993 en daardoor te beschouwen als een nieuwe inrichting.

Op basis van de immissie- en emissiemetingen zal een duidelijk beeld van het omgevingsgeluid en specifieke geluid van de inrichting gegeven worden. Op basis van de gekende geluidsvermogenniveaus, de geometrische kenmerken, de ligging van de voornaamste bronnen, de ligging van de immissiepunten en de hoogte van de geluidsbronnen wordt met een overdrachtsberekening de specifieke bijdrage berekend naar de verschillende immissiepunten (BEGIS). Deze berekening steunt op de ISO-9613 en wordt uitgevoerd met een computerprogramma (Geomilieu V4.41).

Het effect van de geplande situatie wordt besproken op basis van de aangeleverde gegevens door de opdrachtgever over de aard van de installaties en de geluidsemissie van deze nieuwe installaties. Deze gegevens worden toegevoegd aan het geluidsmodel voor de bestaande situatie. Op basis van dit model wordt het effect van de geplande situatie volgens ISO 9613 berekend.

8.3 Technische begrippen

8.3.1 Algemene begrippen De sterkte van het geluid wordt weergegeven door zijn intensiteit I, maar vaak ook door zijn geluidsvermogenniveau Lw of zijn geluidsdrukniveau Lp. Het geluidsvermogenniveau is een éénduidige grootheid die de emissie van de geluidsbron weergeeft.

Aan de hand van het geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand tot de bron wordt het geluidsvermogenniveau berekend. Het geluidsvermogenniveau komt eigenlijk overeen met het vermogen

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 91 van 239

dat zich op afstand nul bevindt om te komen tot een geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand, onafhankelijk van de omgeving waarin de bron staat.

Zowel de sterkte als de hoogte van het geluid kunnen veranderen in de tijd. Naargelang van het gedrag in de tijd onderscheidt men continu, cyclisch of impulsachtig geluid.

 decibel (dB): dit is de eenheid waarin het geluidsdrukniveau Lp van een geluid wordt uitgedrukt.

 dB(A): dit zijn eenheden afgeleid van de decibel, met de bedoeling de subjectieve gehoorgewaarwording op een meer praktische wijze te kunnen weergeven.

Door middel van een elektronische filter wordt bij de geluidsanalyse het geluid in een discreet aantal frequentiebanden bepaald. Deze frequentiebanden worden gekarakteriseerd door hun breedte en hun centrale frequenties. Het gebruik van een octaaf en tertsfilterset laat toe een studie te maken van de relatieve bijdrage van de verschillende octaaf - en tertsbanden tot het totale geluidsniveau. Een uitgesproken zuivere toon zal met meer dan 5 dB boven de aangrenzende tertsbanden uitsteken.

8.3.2 Meetparameters  LAeq,T : het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continue geluid met dezelfde geluidsbelasting.

 LAN,T : het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de observatieperiode T wordt overschreden.

 LA95,T : het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95 % van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau.

 Lsp : het specifiek geluid is de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel karakteriseert (eventueel aangepast met een beoordelingsgetal)

 LwA : A-gewogen geluidsvermogenniveau, identificeert éénduidig de emissiesterkte van de geluidsbron.

8.3.3 Gebruikte meetapparatuur De metingen werden uitgevoerd met verschillende Larson Davis 824, real time frequentie analysatoren. Dit meetinstrument is van het type I en voldoet aan de wettelijke bepalingen. De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. Deze meetapparatuur voldoet aan de eisen gesteld in de IEC-publicatie 804. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 dB(A). Tijdens de metingen was de microfoon voorzien van een windscherm. De sonometer was ingesteld op snelle tijdsweging.

8.4 Toetsingskader (wettelijk en wetenschappelijk) en beoordelingskader

8.4.1 Vlarem II Het wettelijk toetsingskader voor hinderlijke inrichtingen is titel II van het Vlarem. Voor nieuwe inrichtingen worden grenswaarden afgeleid op basis van de ligging van de immissiepunten volgens het gewestplan en het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Volgens de voorschriften van Vlarem II ‘Bijlage 2.2.1. milieukwaliteitsnormen voor geluid in openlucht’ gelden volgende richtwaarden (RW) voor het

LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 92 van 239

Tabel 32 Milieukwaliteitsnormen voor geluid in openlucht

Richtwaarde in dB(A) Categorie dag avond nacht 1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 40 35 30 2. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor 50 45 45 gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en middelgrote 50 45 40 ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning 4. Woongebieden 45 40 35 5. Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en 60 55 55 ontginningsgebieden tijdens ontginning 6. Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 50 45 40 7. Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden 45 40 35 worden vastgesteld 8. Bufferzones 55 50 50 9. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van 55 50 45 voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning 10. Agrarische gebieden 45 40 35 Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing. Dag: van 07.00 tot 19.00 uur Avond: van 19.00 tot 22.00 uur Nacht: van 22.00 tot 07.00 uur

Het specifieke geluid van een nieuwe inrichting dient aan volgende voorwaarden te voldoen:

“Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk aan of hoger dan de milieukwaliteitsnorm van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II is, moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 dB(A) enerzijds alsmede tot de in bijlage 4.5.4. bij VLAREM II vermelde richtwaarde anderzijds.

Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 2°, 3°, 5°, 8°, 9° of 10° van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot de in bijlage 4.5.4. bij het VLAREM II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A)”.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 93 van 239

Figuur 7 Beslissingstabel voor het bepalen van de toegelaten waarden

Als het geluid in openlucht van de inrichting een incidenteel, fluctuerend, intermitterend of impulsachtig karakter vertoont, dan worden de in bijlage 4.5.5. bij VLAREM II aangegeven richtwaarden toegepast. De toepasselijke waarde is de in bijlage 4.5.4. bij VLAREM II aangegeven richtwaarde voor de verschillende gebieden (voor nieuwe inrichtingen verminderd met 5).

Onderstaande tabel geeft de richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in openlucht weer van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen:

Tabel 33 Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in openlucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen

Richtwaarden uitgedrukt als LAeq,1s in dB(A) Aard van het geluid Dag Avond Nacht

fluctuerend Toepasselijke waarde + Toepasselijke waarde + Toepasselijke waarde + incidenteel 15 10 10

impulsachtig Toepasselijke waarde + Toepasselijke waarde + Toepasselijke waarde + intermitterend 20 15 15

Toepasselijke waarde voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in bijlage 4.5.4. bij VLAREM II verminderd met 5.

Toepasselijke waarde voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in bijlage 4.5.4. bij VLAREM II

Deze richtwaarden zijn niet van toepassing op het in- en uitgaande weg- en luchtverkeer.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 94 van 239

8.4.2 Significantiekader Vermits de inrichting Vlarem-plichtig is, wordt het significantiekader toegepast dat men in het richtlijnenboek voor geluid en trillingen hanteert voor industrielawaai. Dit omvat enerzijds een beoordeling van het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid en anderzijds een toetsing aan de wettelijke bepalingen van Vlarem II.

Dit significantiekader is hierna weergegeven:

Tabel 34 Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) Eindscore na correctie Invloed op omgeving Voldoet aan het Vlarem ?

Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand

ΔLAX,T (effectscore) Lsp≤GW Lsp>GW Lsp≤RW RWRW+10

ΔLAX,T>+6 -3 -1 -3 -1 -2 -3

+3<ΔLAX,T≤+6 -2 -1 -3 -1 -2 -3

+1<ΔLAX,T≤+3 -1 -1 -3 -1 -1 -3

-1≤ΔLAX,T≤+1 0 0 -1/-2 ** 0 -1 -3

-3≤ΔLAX,T<-1 +1 +1 - +1 +1 -

-6≤ΔLAX,T<-3 +2 +2 - +2 +2 -

ΔLAX,T<-6 +3 +3 - +3 +3 -

ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X:

“N” parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel

“eq” voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema 4.5.6.1 van Vlarem II RW : richtwaarde

Lsp : specifiek geluid

*bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie).

Voor wat betreft de lege vakjes kan gesteld worden dat de mogelijkheid om in dergelijk vakje terecht te komen zich in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. De deskundige zal hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie.

Voor niet Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. De parameter mag door de deskundige gekozen en gemotiveerd worden.

De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen.

Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en -1 (beperkt beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige negatief) over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen -2 (negatief) aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (aanzienlijk Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte negatief) termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 95 van 239

De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, beperkt positief, positief en aanzienlijk positief.

8.5 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt beschouwd als zijnde het projectgebied, inclusief de omgeving waar de invloed van geluids- en trillingsbronnen te verwachten zijn. Het studiegebied omvat de zone binnen de welke zich de effecten kunnen voordoen. In het bijzonder zal het effect van de actuele en geplande situatie geëvalueerd worden tot op 200 m van de perceelsgrens en aan de meest nabijgelegen woningen op minder dan 200 m van de perceelsgrens conform de bepalingen van VLAREM II.

De meest nabijgelegen woningen t.o.v. de inrichting bevinden zich in de Ridder de Ghellinckstraat binnen het woongebied op korte afstand ten oosten van de projectgrens. Daarnaast zijn er rondom de site nog diverse losse bewoonde vertrekken aanwezig. Per windrichting worden er kritische toetspunten conform de voorschriften van het Vlarem voorzien.

Dit studiegebied wordt verruimd met de belangrijkste ontsluitingswegen van het projectgebied, waar relevante wijzigingen in de verkeersintensiteit en dus in het verkeersgeluid kunnen verwacht worden.

8.6 Toelichting referentiesituatie

8.6.1 Huidig akoestisch klimaat studiegebied

8.6.1.1 Immissiemetingen en meetsituatie geluid Agristo nv is een aardappelverwerkend bedrijf, gespecialiseerd in het verwerken van aardappelen tot diepgevroren en voorgebakken aardappelproducten. Het grootste deel van de relevante geluidsbronnen situeert zich op het dak en in de gevels van de inrichting. Het geluid dat door de ‘vaste’ akoestisch relevante installaties geëmitteerd wordt, vertoont een continu karakter (zowel aanwezig tijdens de dag, avond als nachtperiode) en kan omschreven worden als een stabiel geluid (geluid waarvan de niveauschommelingen, gemeten als LAeq,1s, niet meer bedragen dan 5 dB(A)). Bepaalde geluidsbronnen zijn volcontinu in werking terwijl andere bronnen geluid emitteren gedurende bepaalde periodes. De geluidsbronnen die het omgevingsgeluid beïnvloeden liggen verspreid over de site.

Op het terrein van Agristo zijn er tevens een aantal activiteiten aanwezig welke verantwoordelijk zijn voor de productie van fluctuerend of piekgeluid (laad- en loskade). Ook deze worden in de studie onderzocht.

Voor een aanduiding van de verschillende geluidsbronnen verwijzen we naar de broninventarisatie onder hoofdstuk 8.6.2.

Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid worden er twee langdurige geluidsimmissie- metingen uitgevoerd t.h.v. de kritische punten in de Ridder de Ghellinckstraat. Op één punt werd ambulant gemeten. De metingen werden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit VLAREM II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan. De continue immissiemetingen werden uitgevoerd in de periode van maandag 26/11/18 t/m woensdag 28/11/18. Ambulant werd er gemeten op 4/12/2018. De metingen werden uitgevoerd onder verschillende meteocondities.

De meet- en beoordelingspunten i.h.k.v. dit akoestisch onderzoek werden gekozen rekening houdende met de voorschriften van het Vlarem. De relevante Vlarem-locaties zijn gedefinieerd als volgt:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 96 van 239

 In de nabijheid van bewoonde gebouwen op hoogstens 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting of bij ontstentenis van bewoonde gebouwen op 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting;

Hieronder in Figuur 8 geven we de beoordelingspunten uit het MER 2016 (PR2340). De meetplaatsen die werden weerhouden i.k.v. het actuele MER zijn rood omcirkeld. De meeste beoordelingspunten bevinden zich in het woon- of agrarisch gebied rondom de site van Agristo, dus op minder dan 500 meter tot industriegebied. Hierdoor worden deze punten volgens de tabel in bijlage 2.2.1. en 4.5.4. bij VLAREM II ingedeeld als gebiedstype 2. De indeling volgens de Vlarem-tabel bepaalt immers de richt- en grenswaarden voor het specifieke geluid in open lucht van de als hinderlijk ingedeelde inrichting.

De ligging volgens het gewestplan is weergegeven in onderstaande Figuur 8.

Figuur 8 Gewestplan met aanduiding Agristo en meet-/beoordelingspunten geluid

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 97 van 239

Hieronder in Tabel 35 geven we de beoordelingspunten uit het MER 2016 (PR2340). De meetplaatsen die werden weerhouden i.k.v. het voorliggend MER zijn rood omcirkeld.

Tabel 35 Overzicht beoordelingspunten geluid

De metingen werden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit VLAREM II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan/RUP. De continue geluidsmetingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA01,1h,

LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h, en LA95,1h uitgedrukt in dB(A). De ambulante metingen leveren dezelfde parameters op maar dan over een meetperiode T van 15 minuten. Om eventuele zuivere tonen op te sporen werd tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd. Op basis van de waarden en het onderling verloop van deze grootheden kan éénduidig het huidige geluidsklimaat geïnventariseerd worden. De LA95 - waarden worden getoetst aan de milieukwaliteitsnormen uit VLAREM II in functie van de bestemming van het gewestplan.

De toetsing van de meetresultaten aan de milieukwaliteitsnormen of richtwaarden uit Vlarem II in functie van de ligging van de meetpunten volgens het gewestplan is juridisch vereist en geeft aan in hoeverre de huidige geluidsbelasting hieraan conform is. Het verschil tussen het oorspronkelijke omgevingsgeluid en de milieukwaliteitsnorm geeft vervolgens aan welke toename van omgevingsgeluid is toegelaten.

In onderstaande tabel worden de grenswaarden voor het toegelaten specifiek geluidsniveau t.h.v. de beoordelingspunten weergegeven.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 98 van 239

Tabel 36 Grenswaarden voor het continu specifiek geluidsniveau per beoordelingspunt

BP GW volgens de tabel in bijlage 4.5.4. bij Vlarem II (dB(A)) Indeling Dag Avond Nacht A, 1, 4, 5, 6, B1, B2, B3, B4 2° 45 40 40 2 5° 55 50 50

GW = grenswaarde voor het specifiek geluidsniveau van de installatie (voor nieuwe bronnen = geplaatst na 1/1/1993), conform ligging volgens het gewestplan ervan uitgaande dat het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de RW in de gebieden onder 2° van de tabel in bijlage 2.2.1. bij Vlarem II.

Indien de hinderlijke inrichting ook occasionele geluiden produceert moet men voldoen aan de richt- en/of grenswaarden voor piekgeluid (= incidenteel, fluctuerend, intermitterend of impulsachtig karakter). De niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de desbetreffende beoordelingsperiode). De grenswaarden voor de meet- en beoordelingspunten rondom de inrichting bekomen we door de in bijlage 4.5.5. bij Vlarem II aangegeven richtwaarden toe te passen op de toepasselijke waarde. Voor nieuwe inrichtingen is de toepasselijke waarde de in bijlage 4.5.4. bij Vlarem II aangegeven richtwaarde voor de verschillende gebieden verminderd met 5.

Tabel 37 Grenswaarden voor piekgeluid per beoordelingspunt GW voor GW voor fluctuerend intermitterend / Indeling / incidenteel geluid impulsachtig geluid Beoordelings volgens tabel volgens Vlarem II volgens Vlarem II punt 4.5.4. bij bijlage 4.5.5. Vlarem II bijlage 4.5.5. D A N D A N 1, 4, 5, 6, A, B1, Gebiedstype 2 60 50 50 65 55 55 B2, B3, B4 2 Gebiedstype 5 70 60 60 75 65 65

De metingen werden uitgevoerd met een ‘real time frequentie analysator’, van Larson Davis type 824. Dit meetinstrument voldoet aan de wettelijke bepalingen in VLAREM II. De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 dB(A).

De meteocondities tijdens de meetcampagne worden in de tabel hieronder kort weergegeven

Tabel 38 Meteocondities meetcampagne geluid

Meetdata Parameters Dag Van Tot Windsnelheid Windrichting Neerslag

Maandag 26 november 2018 00u 24u 3 – 6 m/s ZW tot W Geen

Dinsdag 27 november 2018 00u 24u 3 – 6 m/s Z tot W Geen Woensdag 28 november 2018 00u 24u 2 – 4 m/s Z tot W Geen

De meetresultaten van de geluidsmetingen bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s en bij neerslag zijn, zoals voorgeschreven in VLAREM II bijlage 4.5.1. ‘Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid’, niet weerhouden voor verdere analyse. We merken op dat de windsnelheid door het KMI op een hoogte van 10 m geregistreerd wordt. Rekenen we dit met de algemeen toegepaste logaritmische formule voor het windprofiel om naar een hoogte van 4 m (= hoogte meetmicrofoon) dan

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 99 van 239

ligt de windsnelheid hier lager. Zo zien we dat een windsnelheid van 7 m/s op 10 m hoogte slechts 5,2 m/s bedraagt op 4 m hoogte. Vanaf een windsnelheid van 8 m/s op 10 m hoogte waait de wind volgens bijlage 4.5.1. bij Vlarem II te snel t.h.v. de meetmicrofoon om nog een representatieve geluidsoverdracht van de inrichting te kunnen registreren. Tijdens de meetcampagne werd het productieverloop van de inrichting nauwkeurig bijgehouden. De relevante geluidsbronnen waren tijdens de meetcampagne representatief in werking.

8.6.1.2 Resultaten continue immissiemetingen Hieronder bespreken we voor de betrokken meetpunten de opgemeten geluidsniveaus en de mogelijke bijdrage van de inrichting aan het heersende geluidsklimaat. Tevens worden de opgemeten geluidspectra geanalyseerd.

Gezien het continue en stabiele karakter van de geluidsimmissie van de ‘vaste’ geluidsbronnen van de inrichting is het LA95 de belangrijkste paramater ter beoordeling van het continue specifieke geluidsniveau afkomstig van de inrichting.

Op basis van de geluidsverdeling per uur werden vijf karakteristieke statistische geluidsindices (LA01,1h,

LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en ook LA95,1h) voor het waargenomen omgevingsgeluid berekend. Tevens werd het equivalent geluidsdrukniveau bepaald over dezelfde periode (periode van één uur). De zes geluidsindices worden hieronder voor de desbetreffende uren per meetpunt weergegeven.

BP 1 – Ridder de Ghellinckstraat 29

Op BP 1 werd gemeten in de voortuin van de woning te Ridder de Ghellinckstraat 29 van maandag 26/11/18 tot en met woensdag 28/11/18. Het meetpunt werd voorzien ter hoogte van de meest nabijgelegen woning ten noordoosten van de inrichting. Er werd gemeten bij een wind van bron richting ontvanger.

Figuur 9 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 26/11/2018

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 100 van 239

Figuur 10 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 27/11/2018

Figuur 11 Meetresultaten immissiemeting BP1 - 28/11/2018

BP 1 bevindt zich volgens de bestemming in een woongebied, weliswaar op een afstand van minder dan 500 meter tot het industriegebied waarbinnen de inrichting gelegen is. Hierdoor valt het gebied onder 2° van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 dB(A) bedraagt en tijdens de avond- en nachtperiode 45 dB(A).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 101 van 239

Bij registratie onder representatieve meteocondities bedraagt het gemiddelde LA95-niveau niveaus tijdens de dagperiode 45-49 dB(A). Tijdens de avondperiode zakt het gemiddelde LA95-niveau tot 41-46 dB(A) en tijdens de nachtperiode tot 39-44 dB(A). We kunnen stellen dat de normen die overeenstemmen met de geluidsniveaus zoals die in het betrokken gebied zouden mogen heersen om een akoestisch comfort te garanderen tijdens de alle periodes meestal gerespecteerd blijven.

Aangezien het bedrijf volcontinu in werking is concentreren we ons op de nachtperiodes om een uitspraak te toen over de bijdrage aan het heersende geluidsklimaat, tijdens deze periode en zeker tijdens de diepe nachtelijke uren (1u tot 4u) valt het stoorgeluid (vnl. verkeer) immers grotendeels weg.

Op het meetpunt wordt het omgevingsgeluid tijdens de dag- en avondperiode bepaald door het verkeer in de omgeving en door de bijdrage van Agristo. Tijdens de rustige nachtelijke uren met minimaal stoorgeluid meten we op maandag en dinsdag LA95-niveaus van 39-41 dB(A).

Tijdens de nachtperiode van woensdag stijgt het achtergrondgeluidsniveau tot 44 dB(A).

De kans is reëel dat de relevante waarde van de inrichting bepalend is voor het opgemeten achtergrondgeluidsniveau. De mate waarin Agristo bijdraagt aan dit niveau zal blijken uit de broninventarisatie en de overdrachtsberekening.

Om eventuele zuivere tonen op te sporen werd tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd, een bepaalde frequentie wordt als een tonaliteit beschouwd indien het geluidsdrukniveau in de tertsband 5 dB hoger ligt dan het geluidsdrukniveau in de beide aanliggende tertsbanden. Indien, in het geval van een lineaire tertsbandanalyse wordt vastgesteld dat het geluid vanaf 50 Hz van een inrichting tonaal is, moet men een beoordelingsgetal van 5 toevoegen om het specifieke geluid te bekomen. Dit is hier niet het geval.

BP B2 – Ridder de Ghellinckstraat 3

Op BP B2 werd gemeten in de in de achtertuin van de woning te Ridder de Ghellinckstraat 3 van maandag 26/11/18 tot en met woensdag 28/11/18. Het meetpunt werd voorzien ter hoogte van één van de meest nabijgelegen woningen ten zuiden van de inrichting.

Figuur 12 Meetresultaten immissiemeting BP B2 – 26/11/2018

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 102 van 239

Figuur 13 Meetresultaten immissiemeting BP B2 - 27/11/2018

Figuur 14 Meetresultaten immissiemetingen BP B2 - 28/11/2018

BP B2 bevindt zich volgens de bestemming in een agrarisch gebied, weliswaar op een afstand van minder dan 500 meter tot het industriegebied waarbinnen de inrichting gelegen is. Hierdoor valt het gebied onder 2° van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm (en tevens RW voor bestaande inrichtingen) voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 dB(A) bedraagt en tijdens de avond- en nachtperiode 45 dB(A).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 103 van 239

Bij registratie onder representatieve meteocondities bedraagt het gemiddelde LA95-niveau niveaus tijdens de dagperiode 50-51 dB(A). Tijdens de avondperiode zakt het gemiddelde LA95-niveau tot 45-49 dB(A) en tijdens de nachtperiode tot 40-41 dB(A). We kunnen stellen dat de normen die overeenstemmen met de geluidsniveaus zoals die in het betrokken gebied zouden mogen heersen om een akoestisch comfort te garanderen tijdens de nachtperiode gerespecteerd blijven. Tijdens de dag- en avondperiode zijn er overschrijdingen mogelijk.

Aangezien het bedrijf volcontinu in werking is concentreren we ons op de nachtperiodes om een uitspraak te toen over de bijdrage aan het heersende geluidsklimaat, tijdens deze periode en zeker tijdens de diepe nachtelijke uren (1u tot 4u) valt het stoorgeluid (vnl. verkeer) immers grotendeels weg.

Op het meetpunt wordt het omgevingsgeluid tijdens de dag- en avondperiode hoofdzakelijk bepaald door het verkeer in de omgeving (N382). Tijdens de rustige nachtelijke uren met minimaal stoorgeluid meten we LA95-niveaus van 40-41 dB(A). De kans is reëel dat de relevante waarde van de inrichting bepalend is voor het opgemeten achtergrondgeluidsniveau. De mate waarin Agristo bijdraagt aan dit niveau zal blijken uit de broninventarisatie en de overdrachtsberekening.

Om eventuele zuivere tonen op te sporen werd tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd, een bepaalde frequentie wordt als een tonaliteit beschouwd indien het geluidsdrukniveau in de tertsband 5 dB hoger ligt dan het geluidsdrukniveau in de beide aanliggende tertsbanden. Indien, in het geval van een lineaire tertsbandanalyse wordt vastgesteld dat het geluid vanaf 50 Hz van een inrichting tonaal is, moet men een beoordelingsgetal van 5 toevoegen om het specifieke geluid te bekomen. Dit is hier niet het geval.

8.6.1.3 Resultaten ambulante immissiemeting Op basis van de geluidsverdeling over de meetduur werden vijf karakteristieke statistische parameters

(LA01,T, LA05,T, LA10,T, LA50,T en ook LA95,T) voor het waargenomen omgevingsgeluid berekend. Tevens werd het equivalent geluidsdrukniveau bepaald over dezelfde periode (15 min). Op het ambulante meetpunt werd er gemeten op dinsdag 4/12/2018. De meetresultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 39 Meetresultaten ambulant meetpunt rondom Agristo

MP Datum Starttijd WR WS LAeq,T LA01,T LA05,T LA10,T LA50,T LA95,T A 4/12/18 10u45 Z 3 m/s 54 67 57 54 48 45

Het ambulante meetpunt bevindt zich volgens het gewestplan in gebied < 500 meter van industriegebied. Hierdoor valt het punt onder gebiedstype 2 van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in open lucht tijdens de dagperiode 50 dB(A) bedraagt, tijdens de avond- en nachtperiodeperiode 45 dB(A). De grenswaarde voor nieuwe inrichtingen is 5 dB(A) strenger dan de MKN.

Het continue omgevingsgeluid op BP A (LA95 = 45 dB(A)) wordt hoofdzakelijk bepaald door het verkeer op de Ridder de Ghellinckstraat en de geluidsimmissie van Agristo. Op basis van deze immissiemeting kunnen we stellen dat de normen die overeenstemmen met de geluidsniveaus zoals die in het betrokken gebied zouden mogen heersen om een akoestisch comfort te garanderen tijdens de alle periodes gerespecteerd blijven. De mate waarin Agristo bijdraagt aan dit niveau zal blijken uit de broninventarisatie en de overdrachtsberekening.

Om eventuele zuivere tonen op te sporen werd tevens een tertsbandanalyse uitgevoerd. Tonaliteiten werden hier niet geregistreerd.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 104 van 239

8.6.2 Emissiemetingen Om de specifieke bijdrage van alle relevante geluidsbronnen op de verschillende immissiepunten te kunnen bepalen werd een broninventaris uitgevoerd van de immissierelevante geluidsbronnen. Van elke geluidsbron werd op korte afstand zowel het globale LAeq-niveau als het lineaire geluidsdrukniveau van elke tertsband opgemeten. Er werd gemeten op een bepaalde afstand van losstaande geluidsbronnen zoals pompen, compressoren, afzuigingen, enz. Dit gebeurde conform de voorschriften van ISO 3746.

Aan de hand van dit geluidsdrukniveau en de afmetingen van het afgestraald oppervlak wordt het geluidsvermogenniveau bepaald. Dit geluidsvermogenniveau wordt in onderstaande tabel per geluidsbron weergegeven en in bijlage xx wordt tevens het spectrum in tertsbandanalyse van de geluidsmeting weergegeven. Tevens geven we aan of de desbetreffende geluidsbron als een nieuwe of bestaande installatie moet beschouwd worden en dit volgens de definitie van VLAREM II. Aangezien alle bronnen vergund zijn na 1/1/1993 beschouwen we alles als nieuwe inrichting. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen geluidsbronnen die een continu en deze die een fluctuerend geluid produceren. Met fluctuerend geluid bedoelen we piekgeluid oftewel geluid waarvan het niveau voortdurend en in belangrijke mate varieert en deze variaties kunnen zowel periodisch als niet-periodisch zijn. Dit type geluid wordt getoetst aan de specifieke richtwaarden hiervoor opgelegd en wordt weergegeven met een maximaal opgemeten LAeq,1s.

Tabel 40 Resultaten emissiemetingen op het terrein Categorie Bron Lw Bronbeschrijving nummer Bestaand of Continu of in dB(A) nieuw fluctuerend 1.1 Nieuw Continu 85 1.2 Nieuw Continu 83

1.3 Gebouw waterzuivering zuidkant – aanzuigrooster Nieuw Continu 88 1.4 met baffels Nieuw Continu 88 1.5 Nieuw Continu 81 1.6 Nieuw Continu 89 5 Nieuw Continu 90 6 Gebouw waterzuivering oostkant - poorten Nieuw Continu 90 7 Nieuw Continu 90 8 Nieuw Continu 68 9 Gebouw waterzuivering westkant (blowers) Nieuw Continu 66 10 Nieuw Continu 77 11 Nieuw Continu 92 WZ pompsysteem UASB & aerobietank 12 Nieuw Continu 79 13 WZ aerobietank Nieuw Continu 99 14 WZ pompsysteem calamiteitentank Nieuw Continu 87 15 WZ pompsysteem UASB & aerobietank Nieuw Continu 87 16 Expeditie: laadkaaien voor vrachtwagens Nieuw Fluctuerend 105 17 Manueel vrieshuis – laadkaai voor vrieswagens Nieuw Fluctuerend 105 18 Nieuw Continu 66 19 Nieuw Continu 66 Expeditie: aanzuigroosters met baffels 20 Nieuw Continu 66 21 Nieuw Continu 66

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 105 van 239

Categorie Bron Lw Bronbeschrijving nummer Bestaand of Continu of in dB(A) nieuw fluctuerend 22 Expeditie: schoorsteenventilatie Nieuw Continu 83 23 Persluchtlokaal Nieuw Continu 93 24 Nieuw Continu 87 Machinekamer NH3 tankenpark / roosters met 25 Nieuw Continu 89 baffels – transfo’s 26 Nieuw Continu 87 27 Machinekamer NH3 vulruimte Nieuw Continu 91 28 Toegangspoort naar machinekamer Nieuw Continu 96 29 Machinekamer NH3 vulruimte Nieuw Continu 93 30 Nieuw Continu 103 31 Stooklokaal (stoom) Nieuw Continu 104 32 Nieuw Continu 102 33 Verdampingscondensors (9 stuks ; dak boven NH3) Nieuw Continu 87/st 34 Nieuw Continu 89 Dak boven stooklokaal (stoom) – ontgasser, 35 Nieuw Continu 87 afblaasleidingen en overdrukkleppen 36 Nieuw Continu 91 Dak boven stooklokaal (stoom) – schoorsteen 38 Nieuw Fluctuerend 87 stoomketel 1 39 Afzuigventilator (tijdens schoonmaak) verpakking Nieuw Continu 76 40 Afzuiging zonder demping (labo) dampkap Nieuw Continu 86 41 Afzuigventilator (tijdens schoonmaak) Nieuw Continu 79 42 Afzuigventilator (tijdens schoonmaak) Nieuw Continu 78 43 Nieuw Continu 68 44 Nieuw Continu 70 45 Aanzuig luchtbehandelingskast Nieuw Continu 77 46 Nieuw Continu 69 47 Nieuw Continu 68 48 Schoorsteen bakoven (bij calamiteit) PL1 Nieuw Continu 84 49 Nieuw Continu 69 50 Nieuw Continu 71 51 Aanzuig luchtbehandelingskast Nieuw Continu 72 52 Nieuw Continu 70 53 Nieuw Continu 72 54 Nieuw Continu 88 Afzuiging corridor met demping 55 Nieuw Continu 89 Schoorsteen West – wand N Nieuw Continu 79 (per m2) Schoorsteen West – wand O Nieuw Continu 76 (per m2) 56 Schoorsteen West – wand Z Nieuw Continu 75 (per m2) Schoorsteen West – wand W Nieuw Continu 76 (per m2) 56bis Schoorsteen Oost – wand N Nieuw Continu 74 (per m2)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 106 van 239

Categorie Bron Lw Bronbeschrijving nummer Bestaand of Continu of in dB(A) nieuw fluctuerend Schoorsteen Oost – wand O Nieuw Continu 72 (per m2) Schoorsteen Oost – wand Z Nieuw Continu 73 (per m2) Schoorsteen Oost – wand W Nieuw Continu 73 (per m2) 57 Afzuiging corridor met demping Nieuw Continu 70 58 Poort aardappelontvangst Nieuw Continu 98 59 Snippertank en zetmeelrecuperatiegebouw Nieuw Continu 89 60 Laadruimte vrachtwagens Nieuw Continu 92 61 Retourpomp zandvang bij bezinkingsbekkens Nieuw Continu 81 62 Reststromengebouw poort R03 en R04 Nieuw Continu 84 63 Voorkant reststromengebouw (aanzuigroosters) Nieuw Continu 72 64 Poorten zijkant aardappelontvangst Nieuw Continu 84 65 Poorten zijkant aardappelontvangst Nieuw Continu 82 Transport leidingbrug tussen aardappelontvangst 66 Nieuw Continu 85 en reststromengebouw Transport leidingbrug tussen aardappelontvangst 67 Nieuw Continu 81 en reststromengebouw Hoek olietankenpark, bakdampcondensors en 68 Nieuw Continu 96 pompen afvalputten Luchtbehandelingskasten dak achterkant 69 Nieuw Continu 72 aardappelontvangst (2 stuks) Circulatiepomp energierecuperatie-systeem voor 70 Nieuw Continu 78 luchtbehandelingskasten Luchtbehandelingskasten dak achterkant 71 Nieuw Continu 72 aardappelontvangst (2 stuks). Ten oosten Luchtbehandelingskasten dak achterkant 72 Nieuw Continu 78 aardappelontvangst (2 stuks). Ten oosten Afzuiging (extractie), zetmeelrecuperatiegebouw 73 Nieuw Continu 86 en snippertank Noodschouw bakdampleiding tussen 74 Nieuw Continu 100 bakdampcondensors en thermische naverbrander Bakdampleiding naar thermische naverbrander, na 75 Nieuw Continu 85 (per m) noodschouw Transportkoeling 76 - 3 st thv aardappalontvangst Nieuw Continu 90 / st - 3 st thv expeditie 77 Vrachtwagen stationair (3 st thv weegbrug) Nieuw Continu 97 / st Continu (7- 78 Lossen olie Nieuw 113 19h)

De figuren met aanduiding van de ligging van de geluidsbronnen vindt men terug onder Bijlage 8a.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 107 van 239

8.7 Effectvoorspelling

8.7.1 Realistische benadering Hieronder bespreken we de effecten op het omgevingsgeluid tijdens de exploitatiefase van Agristo.

Daar de uitbreiding gepaard gaat met extra geluidsbronnen berekenen en bespreken we volgende situaties:

 Actuele situatie  Geplande situatie

Op basis van de gekende (zie voorgaande tabel inclusief bronnummering) geluidsvermogenniveaus, de geometrische kenmerken, de ligging van de bronnen, de ligging van de immissiepunten en de hoogte van de geluidsbronnen wordt met een overdrachtsberekening de specifieke bijdrage berekend naar de verschillende immissiepunten (BEGIS methode). Deze berekening steunt op de ISO-9613 en wordt uitgevoerd met een computerprogramma (Geomilieu V4.41). De berekening gebeurt bij een luchtabsorptie bij 10 °C en 70 % relatieve luchtvochtigheid conform ook de bepaling van het geluidsvermogenniveau.

De impact wordt aan de hand van geluidscontouren visueel voorgesteld en tevens wordt het specifiek geluidsniveau berekend op de meetpunten/beoordelingspunten conform VLAREM II. De berekende resultaten geven een beeld van de situatie voor de meest ongunstige situatie. In werkelijkheid spelen verschillende factoren een rol die het geluidsniveau op de immissiepunten bepalen zoals windrichting, welke bronnen zijn in werking, … De berekeningshoogte op de meetpunten en voor de geluidscontourenkaart bedraagt 4 m. Het berekend geluidsniveau is geldig voor de meest ongunstige situatie, vermits met een meewind wordt gerekend.

Het specifiek geluidsniveau van de geluidsbronnen, die men dient te beschouwen als een nieuwe inrichting, dient te voldoen aan de door Vlarem II opgelegde grenswaarden.

8.7.2 Specifieke bijdrage geluidsbronnen tot het omgevingsgeluid in de actuele situatie

8.7.2.1 Specifieke bijdrage vaste geluidsbronnen – continu geluid In deze paragraaf wordt het effect van het continu specifieke geluidsniveau geproduceerd door de geluidsbronnen van Agristo op het omgevingsgeluid besproken. In het kader van de overdrachtsberekening gaan we er vanuit dat alle relevante geluidsbronnen simultaan in werking zijn, een absolute worst-case situatie dus.

Alle continue geluidsbronnen van B1 tot en met B78 zijn opgenomen in het geluidsmodel. Er wordt een geluidscontourenkaart opgemaakt voor het continu geluid geproduceerd door Agristo te Wielsbeke.

Aangezien de configuratie van de bronnen verschilt tijdens de dagperiode en avond- en nachtperiode wordt er voor elke periode een geluidskaart opgesteld. Let wel, we gaan er telkens vanuit dat alle bronnen die simultaan kunnen werken actief zijn, terwijl dit in de praktijk slechts bepaalde momenten betreft. Het globale resultaat van de overdrachtsberekening onder normale productieomstandigheden anno 2019 is weergegeven hieronder in Figuur 15 en Figuur 16.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 108 van 239

Figuur 15 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - dagperiode

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 109 van 239

Figuur 16 Geluidscontouren – continue geluidsbronnen – avond- en nachtperiode

We merken op dat het gemodelleerde scenario een momentopname is van de immissie die zich tijdens een werkdag kan voordoen.

De berekende LAeq-niveaus ten gevolge van de normale continue activiteiten worden hieronder weergegeven en dit voor de beoordelingspunten weergegeven onder Hoofdstuk 8.6.

Hierna wordt het specifieke geluidsniveau geproduceerd door Agristo (berekende LAeq-niveaus tengevolge de continue activiteiten ; alle akoestisch relevante bronnen gelijktijdig in werking met meewind) getoetst aan de Vlarem II – grenswaarden.

Tabel 41 Toetsing van het berekende specifieke (continu) geluidsniveau van Agristo aan de grenswaarden

Dagperiode (7u-19u) Avond- en nachtperiode (19-7u) Berekend BP Berekend Grenswaard Overschrijdi Grenswaarde Overschrijding immissienivea immissieniveau e ng u A 45 dB(A) 45 dB(A) NEEN 40 dB(A) 45 dB(A) JA (+5) 1 45 dB(A) 46 dB(A) JA (+1) 40 dB(A) 46 dB(A) JA (+6) 2 55 dB(A) 50 dB(A) NEEN 50 dB(A) 50 dB(A) NEEN 4 45 dB(A) 46 dB(A) JA (+1) 40 dB(A) 46 dB(A) JA (+6) 5 45 dB(A) 43 dB(A) NEEN 40 dB(A) 43 dB(A) JA (+3) 6 45 dB(A) 39 dB(A) NEEN 40 dB(A) 39 dB(A) NEEN B1 45 dB(A) 48 dB(A) JA (+3) 40 dB(A) 48 dB(A) JA (+8) B2 45 dB(A) 48 dB(A) JA (+3) 40 dB(A) 48 dB(A) JA (+8)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 110 van 239

B3 45 dB(A) 35 dB(A) NEEN 40 dB(A) 35 dB(A) NEEN B4 45 dB(A) 42 dB(A) NEEN 40 dB(A) 42 dB(A) JA (+2)

We stellen vast dat de grenswaarde voor de dagperiode op 4 beoordelingspunten wordt overschreden. Tijdens de avond- en nachtperiode wordt grenswaarde voor nieuwe inrichtingen op 7 beoordelingspunten wordt overschreden.

Hieronder bespreken we de specifieke bijdrage ter hoogte van de kritische meet- en beoordelingspunten.

Voor de kritische beoordelingspunten wordt hieronder een tabel weergegeven met de ranking van de bijdrage van de (belangrijkste) individuele geluidsbronnen die voor het betrokken worst-case scenario in beschouwing werden genomen.

Beoordelingspunt A

Dagperiode Avond- en nachtperiode

De berekende waarde benadert het LA95-niveau dat werd opgemeten tijdens de dagperiode. Agristo is hier bepalend voor het heersende achtergrondgeluidsniveau.

Beoordelingspunt 1

Dagperiode Avond- en nachtperiode

De berekende waarde ligt beperkt hoger dan het opgemeten LA95-niveau tijdens de nachtperiode. Agristo is tijdens de diepe nachtelijke uren bepalend voor het heersende achtergrondgeluidsniveau.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 111 van 239

Beoordelingspunt B2 Dagperiode Avond- en nachtperiode

De berekende waarde ligt significant hoger dan het opgemeten LA95-niveau tijdens de nachtperiode. De berekening gebeurt immers bij een wind van bron richting ontvanger terwijl deze wind niet aanwezig was tijdens de meetcampagne. Agristo is tijdens de diepe nachtelijke uren bepalend voor het heersende achtergrondgeluidsniveau.

8.7.2.2 Specifieke bijdrage piekgeluid Op het terrein van Agristo te Wielsbeke werd volgende bronnen vastgesteld die fluctuerende geluiden kunnen produceren:

 Bron 16 - Expeditie: laadkaaien voor vrachtwagens  Bron 17 - Manueel vrieshuis – laadkaai voor vrieswagens  Bron 38 - Dak boven stooklokaal (stoom) – schoorsteen stooklokaal De fluctuerende geluidsbronnen werden in het model gestoken en doorgerekend. De betrokken bronnen kunnen actief zijn tijdens alle beoordelingsperiodes en dient men te toetsen aan de strengste norm voor de nachtperiode.

De berekende LAeq,1s-niveaus ten gevolge van de activiteiten die piekgeluiden produceren worden hieronder weergegeven en dit voor de beoordelingspunten weergegeven onder Hoofdstuk 8.6.

De specifieke bijdrage t.h.v. de immissiepunten / VLAREM-beoordelingspunten is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 42 Berekend specifiek fluctuerend geluidsniveau Agristo voor de actuele situatie BP Bijdrage piekgeluid Grenswaarde voor referentiesituatie (LAeq,1s) Nachtperiode B 16 B17 B38 A 23 dB(A) 21 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A) 1 39 dB(A) 22 dB(A) 21 dB(A) 50 dB(A) 2 20 dB(A) 19 dB(A) 21 dB(A) 60 dB(A) 4 20 dB(A) 22 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A) 5 22 dB(A) 23 dB(A) 4 dB(A) 50 dB(A) 6 36 dB(A) 41 dB(A) 14 dB(A) 50 dB(A) B1 16 dB(A) 19 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A) B2 16 dB(A) 21 dB(A) 20 dB(A) 50 dB(A) B3 18 dB(A) 17 dB(A) 7 dB(A) 50 dB(A) B4 39 dB(A) 20 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A)

De installaties op het terrein van Agristo te Wielsbeke die verantwoordelijk zijn voor de productie van fluctuerend geluid dienen beiden beschouwd te worden als zijnde een nieuwe inrichting (vergund na 1993). De grenswaarden voor de nachtperiode bekomen we door de richtwaarde opgelegd voor het continu geluid te vermeerderen met 10 dB(A).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 112 van 239

Uit de overdrachtsberekening blijkt dat het specifieke geluidsniveau uitgedrukt in LAeq,1s geproduceerd door de fluctuerende geluidsbronnen te allen tijde onder de strengste norm voor de nachtperiode liggen. Voor de fluctuerende geluiden geproduceerd op het terrein van Agristo Wielsbeke stelt zich bijgevolg geen probleem m.b.t. het respecteren van de vigerende wetgeving.

8.7.2.3 Specifieke bijdrage van het vrachtwagentransport tot het omgevingsgeluid op de site van Agristo In de huidige situatie kent men transporten gerelateerd aan aardappelaanvoer, grond- en nevenstromen, afvoer afgewerkt product en de inrichting te Harelbeke. Men heeft 234 transporten tijdens de dagperiode, 35 transporten tijdens de avondperiode en 24 transporten tijdens de nachtperiode. 60,5 % betreft gekoeld transport en rijdt naar de expeditie, 39,5 % betreft niet gekoeld transport en rijdt naar de aardappelontvangst.

Deze vrachtwagentransporten op de site van Agristo worden als een mobiele bron in het model gemodelleerd en de geluidsimmissie wordt berekend volgens ISO 9613. Het gemiddelde equivalente niveau afkomstig van het transport op de site dient getoetst aan de Vlarem-normen voor het specifieke geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen.

De berekende LAeq-niveaus ten gevolge de transporten op de site worden in onderstaande tabel weergegeven en dit voor de tien geselecteerde Vlarem-beoordelingspunten.

Aangezien de intensiteiten en dus ook de specifieke geluidsniveaus verschillen per periode wordt in de tabel getoetst aan de grenswaarden die zijn opgelegd voor de dag-, avond- en nachtperiode.

Tabel 43 Specifieke bijdrage transport op site t.h.v. VLAREM-beoordelingspunten + toetsing aan de geluidsnormen BP Adres Berekend Lsp Grenswaarde Overschrijding Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht A Gaverstraat 2, Wielsbeke 26 23 18 45 40 40 Nee Nee Nee Ridder de Ghellinckstraat 1 25 21 16 45 40 40 Nee Nee Nee 29, Wielsbeke Ridder de Ghellinckstraat 2 40 36 31 55 50 50 Nee Nee Nee 14A, Wielsbeke Grote Molstenstraat 3, 4 47 44 39 45 40 40 Ja Ja Nee Wielsbeke Grote Molstenstraat 5, 5 37 34 29 45 40 40 Nee Nee Nee Wielsbeke Palingstraat 34, 6 23 20 15 45 40 40 Nee Nee Nee Oostrozebeke Ridder de Ghellinckstraat B1 42 39 34 45 40 40 Nee Nee Nee 12, Wielsbeke Ridder de Ghellinckstraat B2 44 41 36 45 40 40 Nee Ja Nee 3, Wielsbeke Waterstraat 42, B3 22 19 14 45 40 40 Nee Nee Nee Oostrozebeke Ridder de Ghellinckstraat B4 21 18 13 45 40 40 Nee Nee Nee 47, Wielsbeke

Overschrijdingen t.g.v. het transport op de site van Agristo worden vastgesteld thv BP4 & BP B2.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 113 van 239

Op BP B2 te Ridder de Ghellinckstraat 3 werd er continu gemeten tijdens representatieve activiteit van

Agristo Wielsbeke. Er werd een LAeq,dag geregistreerd van 56 dB(A) een LAeq,avond van 52 dB(A) en een

LAeq,nacht van 49 dB(A). Aangezien het berekende specifieke LAeq tijdens de verschillende periodes steeds 10 dB(A) of meer onder het opgemeten totale LAeq-niveau ligt kunnen we stellen dat het transport op de site van Agristo een verwaarloosbare bijdrage levert aan de heersende equivalente niveaus t.h.v. de betrokken woningen.

Wanneer geluidsbronnen die worden beschouwd als een ‘nieuwe’ inrichting zorgen voor een overschrijding van de grenswaarden maar geen toename van de geluidsimmissie veroorzaken is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend.

8.7.2.4 Resultaten van de overdrachtsberekening conform SRM II ten gevolge transport op de openbare weg De activiteiten van de inrichting te Wielsbeke genereren in de huidige toestand tot 293 vrachtwagens oftewel 586 vrachtwagenbewegingen (= som van in- en uitgaande transporten) per dag. Voor het maximaal aantal transporten per uur wordt het aantal transporten per tijdsperiode gedeeld door het aantal uur in de tijdsperiode en maal een factor 1,2 gedaan. Er wordt namelijk gesteld dat de transporten niet volledig homogeen over de tijdsperiode zullen plaatsvinden.

Gesteld wordt dat 91 % van de transporten gebruik maakt van de N382 ten oosten van de site (van en naar Leie of E17) en dat 9 % van de transporten gebruik maakt van de N382 ten westen van de site (van en naar site Harelbeke).

Voor de verschillende periodes rekenen we met onderstaande maximale uurlijkse intensiteiten:

Route Max aantal transportbewegingen per uur Dagperiode (7-19h) Avondperiode (19-22h) Nachtperiode (22-7h) Oostelijk (91%) 42,6 25,5 5,8 Westelijk (9%) 4,2 2,5 0,6

Op basis van de verkeersgegevens werd met behulp van de SRM II een overdrachtsberekening ter bepaling van het wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Op basis van deze verkeersbewegingen kunnen volgende LAeq,1h geluidsniveaus verwacht worden:

Tabel 44 LAeq,1h geluidsniveaus vrachtwagentransport in functie van afstand tot de weg (realistische benadering)

Wegvak Periode Max Snelheid Afstand weg Lsp (LAeq,1h) bewegingen/u N382 ten O site Dag 42,6 70 km/u 10 m 62 dB(A) 90 m 47 dB(A) Avond 25,5 70 km/u 10 m 59 dB(A) 90 m 45 dB(A) Nacht 5,8 70 km/u 10 m 53 dB(A) 90 m 39 dB(A) N382 ten W site Dag 4,2 70 km/u 10 m 52 dB(A) 90 m 37 dB(A) Avond 2,5 70 km/u 10 m 49 dB(A) 90 m 35 dB(A)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 114 van 239

Wegvak Periode Max Snelheid Afstand weg Lsp (LAeq,1h) bewegingen/u Nacht 0,6 70 km/u 10 m 43 dB(A) 90 m 29 dB(A)

Ter controle van het heersende omgevingsgeluid ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing langs de N382 werd er tijdens de dagperiode van dinsdag 16/2/16 een ambulante meting uitgevoerd op 10 m van het wegvak van de Expresweg ten oosten en ten westen van de site. Daar de inrichting op dat ogenblik niet in bedrijf was betreft het hier het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Het omgevingsgeluid werd hier volledig bepaald door het drukke verkeer op de N382. Ten oosten van de geplande site werd een LAeq,15min van 70 dB(A) geregistreerd. Ten westen van de geplande site werd een LAeq,15min van 68 dB(A) geregistreerd. De perceptie van dergelijke niveaus stemt overeen met ‘zeer lawaaierig’.

Uit de tabel hierboven leiden we af dat het max. specifieke geluidsniveau geproduceerd door het aan Agristo gerelateerde vrachtverkeer 62 dB(A) bedraagt op 10 m van het wegvak. Wanneer we dit specifieke niveau optellen bij het opgemeten LAeq-niveau stellen we vast dat de bijdrage van het aan Agristo gerelateerde vrachtverkeer een verwaarloosbare bijdrage (< 1 dB(A)) levert aan het heersende omgevingsgeluid ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing.

BP B2 situeert zich te Ridder de Ghellinckstraat 3 ten oosten van de inrit van de site op ongeveer 90 meter tot de N382. Er werd continu gemeten tijdens representatieve activiteit van Agristo Wielsbeke. Er werd een LAeq,dag geregistreerd van 56 dB(A) een LAeq,avond van 52 dB(A) en een LAeq,nacht van 49 dB(A). Wanneer we het totale geluidsniveau verminderen met het specifieke geluidsniveau van het vrachtverkeer bekomt men het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Hieruit leiden we af dat het vrachtverkeer van Agristo tijdens de dag- en nachtperiode een verwaarloosbare bijdrage levert aan het heersende geluidsimmissieniveau (uitgedrukt in LAeq) in de Ridder de Ghellinckstraat. Tijdens de avondperiode is er een zeer beperkte bijdrage van 1 dB(A) mogelijk.

8.7.3 Specifieke bijdrage geluidsbronnen tot het omgevingsgeluid in de geplande situatie

8.7.3.1 Specifieke bijdrage vaste geluidsbronnen – continu geluid In deze paragraaf wordt het effect op het omgevingsgeluid voor de geplande situatie besproken en wordt er een toetsing gehouden aan de vigerende wetgeving. De geplande situatie houdt in (relevant naar het aspect geluid):  Bron 1 t/m 10: Technisch gebouw WZ o Verdubbeling blowers + warmtewisselaars

o Toename LwA B1 t/m B10 met 100%  Bron 18 t/m 21: aanzuigroosters expeditie o Extra luchtcompressor

o Toename LwA B18 t/m B21 met 100%  Bron 23: rooster persluchtlokaal o 2 nieuwe luchtcompressoren

o Toename LwA B23 met 50%  Bron 24 t/m 29: technisch gebouw aardappelontvangst o 2 nieuwe koelcompressoren HD Ammoniak en 1 nieuwe koelcompressor LD Ammoniak

o Toename LwA B24 t/m B29 met 33%  Bron 30 t/m 32 en bron 34 t/m 36: stooklokaal o Nieuwe stoomketel + naverbrander

o Toename LwA B30 t/m B32 en B34 t/m B36 met 50%  Bron A + B: uilaat flaker

o LwA = 83 dB(A) / st

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 115 van 239

o Hoogte = 2,4 meter boven dak  Bron S: schouw

o LwA wand = max 55 dB(A) / m²

o LwA schouwmond = max 85 dB(A) o Hoogte = 50 meter

De figuren met aanduiding van de ligging van de geluidsbronnen vindt men terug onder Bijlage 8a.

Alle continue geluidsbronnen uit het model van de actuele situatie worden tezamen met de hierboven weergegeven geplande geluidsbronnen opgenomen in het geluidsmodel. Ook hier bedraagt de berekeningshoogte op de meet- en beoordelingspunten en voor de geluidscontourenkaart 4 m en is het berekend geluidsniveau geldig voor de meest ongunstige situatie, vermits alle bronnen simultaan emitteren en er met een meewind wordt gerekend.

In de simulatie van de geplande situatie zullen de reeds vergunde geluidsbronnen die men beschouwd als een nieuwe inrichting onveranderd blijven, het berekende specifieke geluidsniveau kan (mogelijks) afwijken van de huidige situatie daar reflecties of afschermingen t.g.v. de nieuwbouw kunnen optreden. Het totale specifieke geluidsniveau geproduceerd door de nieuwe geluidsbronnen (reeds vergund + gepland) wordt getoetst aan de grenswaarde. Aangezien de configuratie van de bronnen verschilt tijdens de dagperiode en avond- en nachtperiode wordt er voor elke periode een geluidskaart opgesteld. Let wel, we gaan er telkens vanuit dat alle bronnen die simultaan kunnen werken actief zijn, terwijl dit in de praktijk slechts bepaalde momenten betreft.

Figuur 17 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - dageperiode

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 116 van 239

Figuur 18 Geluidscontouren - continue geluidsbronnen - avond- en nachtperiode

We merken op dat het gemodelleerde scenario een momentopname is van de immissie die zich tijdens een werkdag kan voordoen.

De berekende LAeq-niveaus ten gevolge van de normale continue activiteiten in de geplande situatie worden hieronder weergegeven en dit voor de beoordelingspunten weergegeven onder Hoofdstuk 8.6.

Hierna wordt het specifieke geluidsniveau geproduceerd door Agristo (berekende LAeq-niveaus ten gevolge de continue activiteiten ; alle akoestisch relevante bronnen gelijktijdig in werking met meewind) getoetst aan de Vlarem II - grenswaarden.

Tabel 45 Toetsing van het berekende specifieke (continu) geluidsniveau van Agristo aan de grenswaarden Dagperiode (7u-19u) Avond- en nachtperiode (19-7u) Berekend BP Berekend Grenswaard Overschrijdi Grenswaarde Overschrijding immissienivea immissieniveau e ng u A 45 dB(A) 46 dB(A) JA (+1) 40 dB(A) 46 dB(A) JA (+6) 1 45 dB(A) 45 dB(A) NEEN 40 dB(A) 45 dB(A) JA (+5) 2 55 dB(A) 50 dB(A) NEEN 50 dB(A) 50 dB(A) NEEN 4 45 dB(A) 46 dB(A) JA (+1) 40 dB(A) 46 dB(A) JA (+6) 5 45 dB(A) 41 dB(A) NEEN 40 dB(A) 41 dB(A) JA (+1) 6 45 dB(A) 37 dB(A) NEEN 40 dB(A) 36 dB(A) NEEN B1 45 dB(A) 48 dB(A) JA (+3) 40 dB(A) 48 dB(A) JA (+8) B2 45 dB(A) 48 dB(A) JA (+3) 40 dB(A) 48 dB(A) JA (+8) B3 45 dB(A) 35 dB(A) NEEN 40 dB(A) 35 dB(A) NEEN

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 117 van 239

B4 45 dB(A) 40 dB(A) NEEN 40 dB(A) 40 dB(A) NEEN

We stellen vast dat de grenswaarde voor de dagperiode op 5 beoordelingspunten wordt overschreden. Tijdens de avond- en nachtperiode wordt grenswaarde voor nieuwe inrichtingen op 7 beoordelingspunten wordt overschreden.

Hieronder bespreken we de specifieke bijdragen ter hoogte van de kritische meet- en beoordelingspunten.

Voor de kritische beoordelingspunten wordt hieronder een tabel weergegeven met de ranking van de bijdrage van de (belangrijkste) individuele geluidsbronnen die voor het betrokken worst-case scenario in beschouwing werden genomen.

Beoordelingspunt A

Dagperiode Avond- en nachtperiode

Op BP A zorgen de schouwen van de productie (B56 & B56 bis) en de retourpomp zandvang (B61) voor de belangrijkste bijdages.

Beoordelingspunt 1 Dagperiode Avond- en nachtperiode

Ook op BP 1 zorgt bron S (nieuwe schouw vlokkenfabriek) met een specifiek niveau van 46,5 dB(A) voor de belangrijkste bijdrage. Ook hier levert bron 56 (westelijke schouw productie) nog een bijdrage.

Beoordelingspunt B2 Dagperiode Avond- en nachtperiode

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 118 van 239

Op BP B2 zorgen bron 56 (westelijke schouw productie) met een specifiek niveau van 46,2 dB(A) en bron 56bis (oostelijke schouw productie) met een specifiek geluidsniveau van 42,1 dB(A) voor de belangrijkste bijdrage.

8.7.3.2 Specifieke bijdrage piekgeluid Op het terrein van Agristo te Wielsbeke werden in de actuele situatie volgende bronnen vastgesteld die fluctuerende geluiden kunnen produceren:

 Bron 16 - Expeditie: laadkaaien voor vrachtwagens  Bron 17 - Manueel vrieshuis – laadkaai voor vrieswagens  Bron 38 - Dak boven stooklokaal (stoom) – schoorsteen stooklokaal De geplande situatie houdt in (relevant naar het aspect geluid):

 Bron 38 - Dak boven stooklokaal (stoom) – schoorsteen stooklokaal o Reeds 2 stoomketels naverbrander aanwezig o Uitbreiding met 1 extra o Toename geluidsemissie met 50%

 Bron L: laden paletten + silo’s o Fluctuerend geluid

o LwA = 105 dB(A) o Hoogte = 2 meter

In de simulatie van de geplande situatie zullen de reeds vergunde geluidsbronnen die men beschouwd als een nieuwe inrichting onveranderd blijven, het berekende specifieke geluidsniveau kan (mogelijks) afwijken van de actuele situatie daar reflecties of afschermingen t.g.v. de nieuwbouw kunnen optreden.

De fluctuerende geluidsbronnen werden in het model gestoken en doorgerekend. De betrokken bronnen kunnen actief zijn tijdens alle beoordelingsperiodes en dient men te toetsen aan de strengste norm voor de nachtperiode.

De berekende LAeq,1s-niveaus ten gevolge van de activiteiten die piekgeluiden produceren worden hieronder weergegeven en dit voor de beoordelingspunten weergegeven onder Hoofdstuk 8.6.

De specifieke bijdrage t.h.v. de immissiepunten / VLAREM-beoordelingspunten is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 46 Berekend specifiek fluctuerend geluidsniveau Agristo voor de geplande situatie BP Bijdrage piekgeluid Grenswaarde

voor referentiesituatie (LAeq,1s) Nachtperiode B 16 B17 B38 B L A 23 dB(A) 22 dB(A) 22 dB(A) 38 dB(A) 50 dB(A) 1 20 dB(A) 21 dB(A) 19 dB(A) 28 dB(A) 50 dB(A) 2 20 dB(A) 20 dB(A) 23 dB(A) 28 dB(A) 60 dB(A) 4 21 dB(A) 23 dB(A) 20 dB(A) 22 dB(A) 50 dB(A) 5 23 dB(A) 23 dB(A) 6 dB(A) 15 dB(A) 50 dB(A) 6 31 dB(A) 19 dB(A) 15 dB(A) 38 dB(A) 50 dB(A) B1 17 dB(A) 20 dB(A) 21 dB(A) 26 dB(A) 50 dB(A) B2 18 dB(A) 21 dB(A) 22 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A) B3 16 dB(A) 16 dB(A) 5 dB(A) 19 dB(A) 50 dB(A)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 119 van 239

BP Bijdrage piekgeluid Grenswaarde

voor referentiesituatie (LAeq,1s) Nachtperiode B 16 B17 B38 B L B4 39 dB(A) 21 dB(A) 17 dB(A) 32 dB(A) 50 dB(A)

De installaties op het terrein van Agristo te Wielsbeke die verantwoordelijk zijn voor de productie van fluctuerend geluid dienen beiden beschouwd te worden als zijnde een nieuwe inrichting (vergund na 1993). De grenswaarden voor de nachtperiode bekomen we door de richtwaarde opgelegd voor het continu geluid te vermeerderen met 10 dB(A).

Uit de overdrachtsberekening blijkt dat het specifieke geluidsniveau uitgedrukt in LAeq,1s geproduceerd door de fluctuerende geluidsbronnen te allen tijde onder de strengste norm voor de nachtperiode liggen. Voor de fluctuerende geluiden geproduceerd op het terrein van Agristo Wielsbeke stelt zich bijgevolg geen probleem m.b.t. het respecteren van de vigerende wetgeving.

8.7.3.3 Specifieke bijdrage van het vrachtwagentransport tot het omgevingsgeluid op de site van Agristo In de geplande situatie kent men transporten gerelateerd aan aardappelaanvoer, grond- en nevenstromen, afvoer afgewerkt product en de inrichting te Harelbeke. Men heeft 398 transporten tijdens de dagperiode, 53 transporten tijdens de avondperiode en 61 transporten tijdens de nachtperiode. 60,5 % betreft gekoeld transport en rijdt naar de expeditie, 39,5 % betreft niet gekoeld transport en rijdt naar de aardappelontvangst.

Deze vrachtwagentransporten op de site van Agristo worden als een mobiele bron in het model gemodelleerd en de geluidsimmissie wordt berekend volgens ISO 9613. Het gemiddelde equivalente niveau afkomstig van het transport op de site dient getoetst aan de Vlarem-normen voor het specifieke geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen.

De berekende LAeq-niveaus tengevolge de transporten op de site worden in onderstaande tabel weergegeven en dit voor de tien geselecteerde Vlarem-beoordelingspunten.

Aangezien de intensiteiten en dus ook de specifieke geluidsniveaus verschillen per periode wordt in de tabel getoetst aan de grenswaarden die zijn opgelegd voor de dag-, avond- en nachtperiode.

Tabel 47 Specifieke bijdrage transport op site t.h.v. VLAREM-beoordelingspunten + toetsing aan de geluidsnormen

BP Adres Berekend Lsp Grenswaarde Overschrijding Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht A Gaverstraat 2, Wielsbeke 28 24 22 45 40 40 Nee Nee Nee Ridder de Ghellinckstraat 1 27 23 20 45 40 40 Nee Nee Nee 29, Wielsbeke Ridder de Ghellinckstraat 2 42 38 36 55 50 50 Nee Nee Nee 14A, Wielsbeke Grote Molstenstraat 3, 4 49 45 43 45 40 40 Ja Ja Ja Wielsbeke Grote Molstenstraat 5, 5 40 36 33 45 40 40 Nee Nee Nee Wielsbeke Palingstraat 34, 6 18 14 11 45 40 40 Nee Nee Nee Oostrozebeke

B1 Ridder de Ghellinckstraat 45 41 38 45 40 40 Nee Ja Nee

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 120 van 239

BP Adres Berekend Lsp Grenswaarde Overschrijding Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht 12, Wielsbeke Ridder de Ghellinckstraat B2 47 43 40 45 40 40 Ja Ja Nee 3, Wielsbeke Waterstraat 42, B3 25 21 18 45 40 40 Nee Nee Nee Oostrozebeke Ridder de Ghellinckstraat B4 21 17 14 45 40 40 Nee Nee Nee 47, Wielsbeke

Overschrijdingen t.g.v. het transport op de site van Agristo worden vastgesteld thv BP4, BP B1 & BP B2.

Op BP B2 te Ridder de Ghellinckstraat 3 werd er continu gemeten tijdens representatieve activiteit van

Agristo Wielsbeke (= actuele situatie). Er werd een LAeq,dag geregistreerd van 56 dB(A) een LAeq,avond van 52 dB(A) en een LAeq,nacht van 49 dB(A). Aangezien het berekende specifieke LAeq tijdens de verschillende periodes steeds 10 dB(A) of meer onder het opgemeten totale LAeq-niveau ligt kunnen we stellen dat het transport op de site van Agristo een verwaarloosbare bijdrage levert aan de heersende equivalente niveaus t.h.v. de betrokken woningen in de actuele situatie. M.a.w. het in de actuele situatie opgemeten

Ltotaal stemt overeen met het OOG. Indien we dit OOG sommeren met de berekende specifieke geluidsniveaus voor de geplande situatie stellen we vast dat het transport op de site van Agristo ook in de geplande situatie een verwaarloosbare bijdrage levert aan de heersende equivalente niveaus t.h.v. de betrokken woningen.

Wanneer geluidsbronnen die worden beschouwd als een ‘nieuwe’ inrichting zorgen voor een overschrijding van de grenswaarden maar geen toename van de geluidsimmissie veroorzaken is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend.

8.7.3.4 Resultaten van de overdrachtsberekening conform SRM II tengevolge transport op de openbare weg De activiteiten van de inrichting te Wielsbeke genereren in de huidige toestand tot 293 vrachtwagens oftewel 586 vrachtwagenbewegingen (= som van in- en uitgaande transporten) per dag. Voor het maximaal aantal transporten per uur wordt het aantal transporten per tijdsperiode gedeeld door het aantal uur in de tijdsperiode en maal een factor 1,2 gedaan. Er wordt namelijk gesteld dat de transporten niet volledig homogeen over de tijdsperiode zullen plaatsvinden.

Gesteld wordt dat 91% van de transporten gebruik maakt van de N382 ten oosten van de site (van en naar Leie of E17) en dat 9% van de transporten gebruik maakt van de N382 ten westen van de site (van en naar site Harelbeke).

Voor de verschillende periodes rekenen we met onderstaande maximale uurlijkse intensiteiten:

Route Max aantal transportbewegingen per uur Dagperiode (7-19h) Avondperiode (19-22h) Nachtperiode (22-7h) Oostelijk (91%) 72,4 38,6 14,8 Westelijk (9%) 7,2 3,8 1,5

Op basis van de verkeersgegevens werd met behulp van de SRM II een overdrachtsberekening ter bepaling van het wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Op basis van deze verkeersbewegingen kunnen volgende LAeq,1h geluidsniveaus verwacht worden:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 121 van 239

Tabel 48 LAeq,1h geluidsniveaus vrachtwagentransport in functie van afstand tot de weg (realistische benadering)

Wegvak Periode Max Snelheid Afstand weg Lsp (LAeq,1h) bewegingen/u N382 ten O site Dag 72,4 70 km/u 10 m 64 90 m 49 Avond 38,6 70 km/u 10 m 61 90 m 47 Nacht 14,8 70 km/u 10 m 57 90 m 43 N382 ten W site Dag 7,2 70 km/u 10 m 54 90 m 39 Avond 3,8 70 km/u 10 m 51 90 m 37 Nacht 1,5 70 km/u 10 m 47 90 m 33

Ter controle van het heersende omgevingsgeluid ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing langs de N382 werd er tijdens de dagperiode van dinsdag 16/2/16 een ambulante meting uitgevoerd op 10 m van het wegvak van Expresweg ten oosten en ten westen van de site. Daar de inrichting op dat ogenblik niet in bedrijf was betreft het hier het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Het omgevingsgeluid werd hier volledig bepaald door het drukke verkeer op de N283. Ten oosten van de geplande site werd een LAeq,15min van 70 dB(A) geregistreerd. Ten westen van de geplande site werd een LAeq,15min van 68 dB(A) geregistreerd. De perceptie van dergelijke niveaus stemt overeen met ‘zeer lawaaiig’.

Uit de tabel hierboven leiden we af dat het max. specifieke geluidsniveau geproduceerd door het aan Agristo gerelateerde vrachtverkeer 64 dB(A) bedraagt op 10 m van het wegvak. Wanneer we dit specifieke niveau optellen bij het opgemeten LAeq-niveau stellen we vast dat de bijdrage van het aan Agristo gerelateerde vrachtverkeer een verwaarloosbare bijdrage (< 1 dB(A)) levert aan het heersende omgevingsgeluid ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing.

BP B2 situeert zich te Ridder de Ghellinckstraat 3 ten oosten van de inrit van de site op ongeveer 90 meter tot de N382. Er werd continu gemeten tijdens representatieve activiteit van Agristo Wielsbeke (= actuele situatie). Er werd een LAeq,dag geregistreerd van 56 dB(A) een LAeq,avond van 52 dB(A) en een LAeq,nacht van 49 dB(A). Door de opgemeten niveaus te verminderen met de berekende specifieke niveaus uit de actuele situatie weten we dat OOG LAeq,dag = 55,4 dB(A), LAeq,avond = 51,0 dB(A) en LAeq,nacht = 48,5 dB(A). Indien we dit OOG sommeren met de berekende specifieke geluidsniveaus voor de geplande situatie stellen we vast dat de toename tijdens de dagperiode verwaarloosbaar is (< 1 dB(A)) en dat de geluidsimmissie tijdens de avond- en nachtperiode zeer beperkt met 1 dB(A) kan toenemen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 122 van 239

8.8 Effectbeoordeling

Op basis van de immissiemetingen, emissiemetingen en overdrachtsberekeningen kunnen we besluiten dat het specifiek continu geluidsniveau van Agristo te Wielsbeke op diverse evaluatiepunten in de actuele en in de geplande situatie de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen conform VLAREM II overschrijdt.

De effecten veroorzaakt door het Lsp van de ‘nieuwe’ geluidsbronnen kunnen we als volgt samenvatten:

8.8.1 Actuele situatie

8.8.1.1 Continu specifiek geluidsniveau Aangezien we op de meetpunten in de Ridder de Ghellinckstraat specifieke geluidsniveaus berekenen

(Lsp_totaal) die in de buurt liggen van de opgemeten niveaus (wanneer alle installaties in bedrijf zijn) kunnen we stellen dat het OOG significant (> 6 dB) lager kan liggen waardoor +3< ΔLAX,T ≤+6 en mogelijks

ΔLAX,T >+6. Aangezien het Lsp > GW wordt niet voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -3.

8.8.1.2 Fluctuerende geluidsniveau – piekgeluid Voor de fluctuerende geluiden geproduceerd op het terrein van Agristo Wielsbeke liggen onder de grenswaarde die titel II van het Vlarem oplegt voor dit type geluid. De eindscore bedraagt -1.

8.8.1.3 Vrachtwagentransport op de site Op basis van de geluidsmetingen en berekeningen werd gesteld dat het transport op de site van Agristo een verwaarloosbare bijdrage levert aan de heersende equivalente niveaus t.h.v. de betrokken woningen, ΔLAX,T = 0. Aangezien het Lsp > GW wordt niet voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -1.

8.8.2 Geplande situatie

8.8.2.1 Continu specifiek geluidsniveau Aangezien we in de actuele situatie op de meetpunten in de Ridder de Ghellinckstraat specifieke geluidsniveaus berekenen (Lsp_totaal) die in de buurt liggen van de opgemeten niveaus (wanneer alle installaties in bedrijf zijn) kunnen we stellen dat het OOG significant (> 6 dB) lager kan liggen waardoor

+3< ΔLAX,T ≤+6 en mogelijks ΔLAX,T >+6. Aangezien de niveaus in de geplande situatie gelijk liggen of zelfs stijgen zal ΔLAX,T weinig verschillen met de actuele situatie. Aangezien het Lsp > GW wordt niet voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -3.

8.8.2.2 Fluctuerende geluidsniveau – piekgeluid Voor de fluctuerende geluiden geproduceerd op het terrein van Agristo Wielsbeke liggen onder de grenswaarde die titel II van het Vlarem oplegt voor dit type geluid. De eindscore bedraagt -1.

8.8.2.3 Vrachtwagentransport op de site Op basis van de geluidsmetingen en berekeningen werd gesteld dat het transport op de site van Agristo een verwaarloosbare bijdrage levert aan de heersende equivalente niveaus t.h.v. de betrokken woningen, ΔLAX,T = 0. Aangezien het Lsp > GW wordt niet voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -1.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 123 van 239

8.9 Milderende maatregelen

Aangezien de geluidsbronnen die men dient te beschouwen als een nieuwe inrichting t.h.v. diverse beoordelingspunten in de actuele situatie en in de geplande situatie een eindscore van -3 veroorzaken (= aanzienlijk negatief) dient er noodzakelijkerwijs gezocht naar milderende maatregelen en dit op korte termijn. Daar Agristo tijdens alle periodes actief is worden de saneringsmaatregelen afgestemd op deze strengst beoordeelde periode (= nachtperiode).

Hieronder bekijken we wat de mogelijke en nodige saneringsmaatregelen (of gelijkwaardig) zijn opdat het specifieke geluidsniveau wordt teruggedrongen tot de toegelaten norm conform het Vlarem. We merken wel op dat deze maatregelen vanuit akoestisch oogpunt worden opgesteld, maar dat nog steeds de technische haalbaarheid moet onderzocht worden.

Bron Mogelijke sanering

Nr Beschrijving

56 westelijke schouw productie Geluidsdemper / Geluidsisolatie

-Geluidsemissie van de wanden max 55 dB(A) / m2 -Geluidsemissie schouwmond max 85 dB(A) 56bis oostelijke schouw productie Geluidsdemper / Geluidsisolatie -Geluidsemissie van de wanden max 2 55 dB(A) / m -Geluidsemissie schouwmond max 85 dB(A)

76 Transportkoelingen aardappelontvangst Afschermen

77 Vrachtwagen – stationair draaien Motor stil

Wat afscherming betreft dient men er op te letten dat het gebruikte materiaal absorberend is, een oppervlak is geluidsabsorberend wanneer de geluidsenergie die erop invalt, niet wordt teruggekaatst maar wordt omgezet in warmte. Absorptie is zeer belangrijk wanneer er zich aan beide zeiden van het scherm geluidsbronnen bevinden. De absorptie door het scherm zorgt ervoor dat herhaalde reflecties van het geluid tussen de bronnen en het scherm (en de problemen die hiermee gepaard gaan) worden vermeden. Daarnaast moet men erop toezien dat er een goede akoestische absorptie aanwezig is in het relevante frequentiegebied, dit is niet eenvoudig daar de dominante frequenties van de transportkoelingen zich situeren rond de 200 Hz. Laag frequent geluid bezit een langere golflengte en is een stuk moelijker te reduceren dan geluiden met een hoogfrequent karakter.

Aangezien de grenswaarde na doorvoering van de saneringsmaatregelen gerespecteerd blijft wordt voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -1 op de evaluatiepunten waar de norm in de actuele en geplande situatie werd overschreden.

De effectieve modellering van de saneringsvoorstellen kan slechts uitgevoerd worden in een saneringsplan. Hier dient het huidig model nog verder geoptimaliseerd en hebben we concrete gegevens nodig met betrekking tot de mogelijkheden van Agristo en de gegarandeerde reductiewaarden. We merken op dat de hierboven weergegeven (mogelijke) maatregelen vanuit akoestisch oogpunt werden opgesteld, maar dat nog steeds de technische haalbaarheid moet onderzocht worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 124 van 239

Tot slot geven we nog volgende milieuvriendelijke technieken ter voorkoming /beperking van geluid en trillingen zoals weergegeven in de BBT studie voor aardappel-, groente- en fruitverwerkende nijverheid (juni 2015):

 Keuze voor geluidsarme machines: referentie BREF: §4.1.3.2;  goed, geluidsarm, leidingdesign: referentie BREF: §4.1.3.4;  isoleren van lawaaiige toestellen en vermijden dat deze tegen muren staan waar ze trillingslawaai kunnen doorgeven: referentie BREF: §4.1.3.5, §4.1.3.6; §4.1.4;  geluidshinder van voertuigen beperken: referentie BREF: §4.1.7.12; o.a. door de motoren af te zetten tijdens het laden en lossen: BREF §4.2.1.1 en §5.1.4.1; of door stroom te voorzien voor koelwagen;  machines met een hoog geluidsniveau groeperen en isoleren. Referentie BREF: §5.1.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 125 van 239

9 Discipline oppervlaktewater

9.1 Situering algemeen

Het betreft een uitbreiding van de reeds vergunde activiteit op de site Agristo Wielsbeke.

Water is een belangrijke hulpstof in het productieproces en heeft een aantal diverse functies: transport van de aardappelen en/of halffabricaten tussen de verschillende onderdelen van het productieproces gekoppeld aan afscherming van lucht-zuurstof, stoomvoorziening, spoelen product, reiniging en energie medium voor de koeltorens. Tijdens het verwerkingsproces komt er dan ook een beduidende hoeveelheid proceswater vrij dat dient gezuiverd te worden om vervolgens deels te kunnen hergebruiken en de overmaat te kunnen lozen. Verder is het van belang voor de kwaliteit van het eindproduct en voedselveiligheid dat het water voldoet aan bepaalde minimale kwaliteitseisen, welke afhankelijk van procesonderdeel verschillend kunnen zijn. Dit maakt het mogelijk om water purge van het ene proces alsnog te gebruiken voor een ander proces. Dit heeft zijn invloed op de waterhuishouding. Anderzijds is er voldoende verversing van het proceswater noodzakelijk om smaak- en geurafwijkingen te vermijden.

De discipline oppervlaktewater richt zich in eerste instantie op de impact van de lozing op het ontvangende oppervlaktewater. Gezien de interactie met het geheel van andere processen en/of productievoorzieningen zal er ook daar waar noodzakelijk bijkomende toelichting verschaft worden.

Bijkomend aspect dat tevens een directe impact heeft op de waterhuishouding is het feit dat de proceswater aanmaak vertrekt van opgenomen Leiewater. De Watergroep heeft op de site een eigen drinkwaterproductie waar vanuit Leiewater proceswater (= drinkwater kwaliteit) en ketelvoedingswater (= vrij van hardheidszouten gemaakt vanuit het proceswater) gemaakt wordt voor de productiesite. De geselecteerde techniek is deze van een membraanfiltratie gekoppeld aan omgekeerde osmose (zie paragraaf 9.3.1.1), dit betekent dat er onder meer geen onthardingszout meer van toepassing is.

Naast de zuivere impactberekeningen zal ook voor deze uitbreiding de BBT-toetsing gebeuren alsook een aftoetsen van de actuele toestand versus de situatie besproken in het hieraan voorafgaande project-MER (PR2340). Dit laatste zal het ook mogelijke maken om een aantal randvoorwaarden voor de impactbeoordeling beter te kunnen bepalen zodat deze gebaseerd zijn op concrete praktijk gegevens.

9.2 Situering studiegebied

De projectlocatie is gelegen in de Ridder de Ghellinckstraat 9 te Wielsbeke. Figuur 19 toont een overzicht van deze locatie met de relevante onderdelen van belang voor de impactbeoordeling. De lozing en winning Leiewater lopen via een stelsel persleidingen die uitkomen ter hoogte van sas van Ooigem.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 126 van 239

Figuur 19 Projectlocatie en traject reservatiestrook persleidingen

De persleiding lozing mondt uit in de Leie ter hoogte van de brug over de Leie richting Waregem. Met betrekking tot de beoordeling van de impact zijn in de onmiddellijke omgeving een aantal VMM-meetpunten beschikbaar alsook een continue debietmeting ter hoogte van Machelen aan de Leie (meetpunt lei040a-1066). Voor de beoordeling zal hetzelfde meetpunt VMM gebruikt worden als voor de actuele situatie. Voor de bepaling van het debiet van de Leie werden de recente metingen voor de periode januari 2016 tot ongeveer midden februari 2019 gehanteerd.

Tabel 49 Debiet gegevens ontvangende oppervlakte water

Periode 01/01/16 - 10/20/19 m3/s m3/dag Q gemiddelde 32,1 2771677 Q mediaan 21,5 1855872 Q 10% laag 8,2 712627 Q 90% hoog 67,5 5832691

Figuur 20 toont de dagdebieten voor deze beschouwde periode en toont duidelijk het effect van de drogere periodes in 2017 en 2018 – deze zijn dan ook in deze gegevens vervat.

Voor de meetwaarden van het ontvangende oppervlaktewater t.h.v. meetpunt VMM 57700 werden de metingen genomen van de periode 2016 – 2019 (ic. 28/01/16 – 21/01/19). In deze meetwaarden zit de impact van de lozing op heden vervat. Dit zal niet gecorrigeerd worden, de impact zal berekend worden op basis van de totale lozing (verder te definiëren, zie paragraaf 9.6.1.2). De impact van de uitbreiding zal dus op deze wijze maximaal worden meegerekend.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 127 van 239

Figuur 20 Dagdebieten Leie 2016 – Februari 2019

Figuur 21 geeft de ligging aan van de locatie van de lozing en relevante meetpunten VMM.

Figuur 21 Locatie lozing en relevante meetpunten

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 128 van 239

9.3 Waterverbruik / Waterbalans

Op basis van het huidige waterverbruik kan het waterverbruik per ton afgewerkt product vastgelegd worden en dit rekening houdende met de reëel toestand – waar in vergelijking met het vorig project- MER er een deel extrapolatie nodig was van andere productiesites binnen de Agristo groep. Er werd eind oktober 2018 een rapport opgemaakt betreffend de werking van de waterzuivering in kader van een intermediaire aanpassing aan de waterzuivering. De analyse van de productiecijfers en de lozingsgegevens gaven aan dat het actuele waterverbruik correct was vastgelegd en dat deze waarde van 2,5 m3/ton AP kan behouden worden.

Er dient wel opgemerkt te worden dat de waterbevoorrading niet is opgenomen in dit verbruik. Deze RO-concentraatstromen, welke ontstaan bij de aanmaak van het proceswater, zitten niet vervat in deze studie.

Het onderwerp van dit MER-project rapport bestaat uit de uitbreiding van de productie naar volgende capaciteiten:

 Diepvriesfriet: van 20 naar 41 ton afgewerkt product per uur  Specialiteiten: van 15 naar 30 ton afgewerkt product per uur  Vlokkenlijn: nieuwe activiteit naar een productie afgewerkt product van 5 ton per uur met bijhorende dagtotalen van: 984 ton diepvriesfriet, 720 ton specialiteiten en 120 ton vlokken.

Jaarlijks zal er 500.000 ton gecombineerd diepvriesfriet en specialiteiten geproduceerd worden, aangevuld met 35.000 ton vlokken.

Het waterverbruik voor diepvriesfriet en specialiteiten kan op hetzelfde peil worden ingeschat. De specialiteiten slaan op specifieke versnijding van de aardappel in bepaalde vormen. Dit kan voor wat grotere verliezen zorgen aan wit zetmeel op de snijcoupes maar dit wordt separaat ter hoogte van de productie teruggewonnen als secundaire grondstof en zorgt niet voor een extra belasting op de waterzuivering. Aanvullend kan ook ter hoogte van het bakproces onder de vorm van specialiteiten gebruik gemaakt worden van coating (toeslagstoffen onder de vorm van specifieke smaken en/of aroma’s). Het bakproces staat enkel in relatie met waterverbruik op moment van reiniging. Ook dit zit in een aparte behandeling op het vetwater circuit met een afzonderlijk afvoer op de vetwater riool. Door de separate vetwaterbuffer ter hoogte van de waterzuivering is ook deze impact te aanzien als normaal bijdrage tot de vuilvracht (ook mede door de vetflotatie voorafgaand aan de buffer 3). De vlokken zullen hoofdzakelijk worden gemaakt uit snippers of kunnen ook aangevuld worden met bv. aardappelen die te klein zijn om friet te maken of bij aanvang nieuw seizoen bij te kort aan snippers. De behandeling van deze “vlokken”-aardappelen loopt parallel met deze van diepvriesfriet, in termen van vuilvracht zijnde: stoomschillen, afborstelen en dan verder pureren (= koken). De belangrijkste bijdrage tot de vuilvracht zijn dus gelijklopend met frietproductie en dient aldus ook opgenomen te worden in de te verwerken vuilvracht op de waterzuivering. De hydraulische impact is beperkt. De gehele verwerking kan gelijkgesteld worden aan een 75 ton AP/h of net geen 1.800 ton AP/dag wat overéénkomt met een lozing van 4.480 m3/dag.

Dit cijfer omvat ook de extra aanvoer van potentieel vervuild hemelwater, rekening houdende met de bijkomende betonverharding in de zone waterzuivering door de uitbreiding.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 129 van 239

De specialiteiten- en diepvriesfrietproductie worden voorzien in de bestaande gebouwen. De vlokkenlijn komt in een nieuwbouw (dakoppervlakte 8.898 m2). De afvoer/hergebruik van dit aandeel niet vervuild hemelwater zit vervat in bufferingsnota architect.

Concreet zou de vergunde maximale dag lozing stijgen van 2.800 naar 4.480 m3/dag, of een factor 1,78 versus gereflecteerd op de jaarproductie een factor 1,95, dus de schaalvergroting heeft gezien gelijk verbruik per ton AP, alsnog een bijdrage tot lagere lozing relatief ten opzichte van de productie.

9.3.1 Waterinname en waterbronnen

9.3.1.1 Stadswater / Leiewater De watervoorziening voor de site is in handen van de Watergroep, die een eigen productie ter plaatse heeft voor de aanmaak van 2 types water vanuit Leiewater met name proceswater en ketelvoedingswater. Deze activiteit staat en werkt volledig autonoom van Agristo Wielsbeke. Het basisprincipe van de waterbehandeling is weergegeven in Figuur 22 en bestaat uit een ultra-filtratie gevolgd door een primaire RO welke onthard proceswater levert aan drinkwaterkwaliteit. Een deel van het permeaat van de primaire RO dient als aanvoer voor de secondaire RO die hieruit stoomketel voedingswater maakt met hardheid nul en zeer lage geleidbaarheid. Indien noodzakelijk kan er aangevuld worden met stadswater. Een belangrijk voordeel van deze technologietrein is dat er geen onthardingszout noodzakelijk is.

Figuur 22 Waterbehandeling Watergroep

Alhoewel dus geen onmiddellijk onderwerp van dit project-MER is een extra duiding aan de orde. De concentraatstromen afkomstig van enerzijds de ultra-filtratie en concentraatstromen RO worden geloosd vanuit het dienstgebouw van de Watergroep en zitten dus niet vervat in de 2,5 m3/ton AP. Anderzijds is het dan wel zo dat er geen verdere waterbehandeling noodzakelijk is door Agristo

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 130 van 239

Wielsbeke zelf en dat door de kwaliteit van het aangeleverde proceswater/stoomketelvoedingswater er duidelijk waterbesparing is bv ter hoogte van de koeltorens (indien geen aanvulling regenwater actief), purge op stoomketel alsook een betere benuttigen van detergenten door de lage hardheid van het proceswater.

Concreet is het aan de Watergroep om de nodige extra hoeveelheid water aan de afgesproken kwaliteit te kunnen voorzien. Eventuele aanpassingen aan de vergunning Watergroep en/of technische aspecten gerelateerd aan deze waterwinning maken geen onderwerp van dit project-MER.

9.3.1.2 Hemelwater Het aspect van het hemelwater beperkt zich, in relatie tot de lozingsuitbreiding, tot het aandeel van potentieel vervuild hemelwater afkomstig van de bijkomende betonverharding ter hoogte van de uitbreiding van de waterzuivering. Dit werd reeds toegelicht en opgenomen onder paragraaf 9.3. Concreet komt er maximaal per dag 60 m3 potentieel vervuild hemelwater bij. Dit zit vervat in aan te vragen lozingdebiet.

9.4 Waterzuivering

9.4.1 Algemeen Het proceswater dat op de verschillende plaatsen ontstaat, dient gezuiverd te worden om te kunnen voldoen aan de vooropgestelde lozingswaarden. De uitgewerkte zuiveringstrein bestaat uit verschillende stappen. Uit de productie komen een set van in principe verschillende te behandelen waterstromen, deze zijn niet gewijzigd ten opzichte van het vorig project-MER – met uitzondering spoel/regeneratie water van de proceswaterbehandeling (ligt nu definitief bij de Watergroep):

a) vervuild hemelwater laadkaaien vrachtwagens en laad- en losplaatsen voor de verschillende nevenstromen => naar de aerobe zuivering b) spuistroom van waslijn aardappelen => naar de aerobe zuivering c) spuistroom koeltorens => te behandelen in de aerobie indien biocide toepassing d) effluent behandeling vetrijke waters => afzonderlijk circuit vetrijke waters met vet/olie scheiding e) proceswater => via voorzuivering naar anaerobe behandeling gevolgd door aerobe polisch stap

Daar waar bij opmaak van het vorig MER nog alle opties werden opengehouden voor de waterzuivering is deze ondertussen operationeel op basis van finaal gekozen technologietrein. Hierbij werd eveneens reeds maximaal rekening gehouden met mogelijke uitbreidingen in de toekomst. Dit gaat dan vooral over buffervolumes en/of modulaire opbouw van de waterzuivering. Bij de gemaakte keuzes werd ook rekening gehouden met opmerkingen in de adviezen zoals bv voorzien van een extra calamiteitenbuffer.

Navolgend zal een korte beschrijving volgen van wat de opties waren bij de opstart van de site en wat dan de finale keuze is geworden. Hierop volgt dan een meer in detail beschrijving wat effectief aanwezig is. Het basisprincipe (figuur uit vorig project-MER) zoals voorgesteld in Figuur 23 is nog steeds van toepassing.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 131 van 239

Figuur 23 Basis principe waterzuivering (Advn. = additieven)

De relevante hoofdlijnen zijn behouden zoals weergegeven in bovenstaande figuur. a. Gescheiden afvoer riool en behandeling voor de proceswater en vetrijke waters b. Voorzuivering voorzien voor grijs zetmeel verwijdering en indikking grijs zetmeel c. Anaerobe behandeling door UASB reactor d. Aerobe nabehandeling met voor-(+ selector segment) en na-geschakelde denitrificatie e. Klassieke water/slib scheiding via nabezinker f. Tertiaire behandeling via FeC3 en zandfilter voor extra fosfaat verwijdering

Versus de opties in het vorig project-MER werden dus volgende keuzes gemaakt: g. Geen ontzwaveling noodzakelijk gezien biogas toegepast op gebruik thermisch gebruik (TNV) en niet op WKK. Deze toepassing heeft geen ontzwaveling nodig. h. Geen MBR maar klassieke gravitaire bezinking omwille lager energieverbruik en processtabiliteit i. Voorlopig nog geen struviet gezien goede huishouding pyrofosfaat dosering resulteert in fosfaat waarden uitgang UASB van 40 tot 50 mg PO4-P/l wat te laag is voor efficiënte werking j. Slibontwatering door middel van centrifuge k. Plaatsen nageschakelde denitrificatie vermijd voorzien van acetaat dosering op zandfilter l. Extra calamiteitenbuffer van 3.000 m3 m. Centrale breed uitgelegde pompput (320 m3) die alle stromen verzamelt met voldoende capaciteit om hydraulisch buffer te voorzien zodat de navolgende waterzuivering egaal kan belast worden. n. dubbele online fosfaat meting voor en na dosering FeCl3 op zandfilter

Een algemeen overzicht van de waterzuivering is voorgesteld in Figuur 24. Hierop zijn ook de verschillende buffers aanwezig.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 132 van 239

Figuur 24 Algemeen beeld bestaande waterzuivering

9.4.2 Waterzuivering en aandachtspunten door te trekken naar voorliggende uitbreiding

9.4.2.1 Voorzuivering De voorzuivering werd voorzien voor de verwijdering van grijs zetmeel via bezinking door een Parallelle Plaat Separator (PPS). Het bezonken zetmeel dikt men verder in middels een decantor centrifuge. De PPS’n werden voorzien van een schraper om drijvende materiaal ook nog extra te kunnen verwijderen. Binnen de voorzuivering bestaat tevens de mogelijkheid om het influent te koelen met als doelstelling te vermijden dat de biologische processen door een te hoge temperatuur zouden verstoord worden. Bovendien beperkt het ook de verzuring in de PPS’n (gekoppeld aan CO2 vrijstelling) waardoor de bezinking niet verstoord wordt. De voorziene infrastructuur is weergegeven in onderstaande Figuur 25, Figuur 26 en Figuur 27. In kader van voorliggende uitbreiding zullen deze voorzieningen modulair worden uitgebreid. De voorzuivering werd ook voorzien van buffer 1 (aanvoer uit productie - 400 m3) en buffer 2 (effluent PPS’n - 880 m3). De buffervolumes werden reeds de actuele situatie dermate gekozen om te kunnen voldoen ook voor voorliggende uitbreiding. Dit is ook van toepassing voor de opslag van ingedikt grijs zetmeel bunker (565 m 3).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 133 van 239

Figuur 25 Parallelle Platen Separatoren grijs zetmeel

Figuur 26 Warmtewissellaar

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 134 van 239

Figuur 27 Indikking grijs zetmeel en surplus slib decantors

Integraal onderdeel van de voorzuivering is het afzonderlijk rioolstelsel voor de vetrijke afvalwaters. Dit werd op zijn geheel dan ook voorzien en dergelijke type afvalwater bijkomstig van voorliggende uitbreiding zal tevens op dit circuit worden aangesloten. De geïnstalleerde vetflotatie (Figuur 28) en opslagtank voor de CIP-inhoud bakovens (Figuur 29) zijn reeds voldoende groot om de extra aanvoer te kunnen verwerken. Dit zal deels ook opgevangen worden door aanpassing van de logistiek rond afvoer afgescheiden vetten/oliën en/of CIP-inhoud bakoven. Buffer 3, welke de overloop van de vetflotatie ontvangt is ook reeds voldoende groot om de extra aanvoer te kunnen verwerken. Concreet is dus hier enkel een correcte aansluiting van het rioolstelsel aan de orde om te kunnen volgen bij de uitbreiding. Er hebben zich tot op heden nog geen calamiteiten ter hoogte vet/olie afscheiding voorgedaan.

Figuur 28 Vetflotatie

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 135 van 239

Figuur 29 Opslag CIP-inhoud bakovens

9.4.2.2 Anaerobe zuivering De anaerobe zuivering is de eerste trap van de biologische zuivering (Figuur 24). De reactor werd met een voldoende hoeveelheid opstart slib opgestart en eerst op temperatuur gebracht door directe stoom injectie. De reactor heeft sedert opstart geen problemen gekend en er werd ondertussen ook reeds een deel van het aangegroeid korrelslib onttrokken. De reactor loopt op heden aan een belasting van rond de 4 tot 5 kg CZV/m3/dag (mede door goed werkende voorzuivering). Normaal zou na de UASB- reactor een struvietbehandeling aan de orde kunnen zijn, maar op heden liggen de fosfaat waarden te laag om dit op een efficiënte manier te kunnen doen.

Concreet zal voor de uitbreiding de anaerobe behandeling moeten uitgebreid worden waarbij bij voorkeur opnieuw zal gekozen worden voor de UASB-technologie. Het al dan niet voorzien van een struvietbehandeling zal afhankelijk blijven van de fosfaatconcentratie na UASB-behandeling.

Het biogas gaat naar de productie voor directe thermische valorisatie in de naverbrander en er is tevens een fakkel voorzien met een capaciteit van 1.000 m3 biogas/h.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 136 van 239

De ontwerp randvoorwaarde blijft behouden: ontwerp belasting @ 8 kg CZV/m³.

Indien noodzakelijk moet de fakkelcapaciteit aangepast worden.

9.4.2.3 Aerobe nabehandeling De aerobe nabehandeling (Figuur 24) volgt op de UASB en is vooral gericht op de N-verwijdering en rest CZV afkomstig uit de UASB. Er werd hierbij gekozen voor een klassieke benadering met een aantal specifieke aanvullingen die reeds eerder werden vermeld: d. Aerobe nabehandeling met voor-(+ selector segment) en na-geschakelde denitrificatie e. Klassieke water/slib scheiding via nabezinker f. Tertiaire behandeling via FeC3 en zandfilter voor extra fosfaat verwijdering

De keuze werd gemaakt om het voorstel uit het vorig project-MER weergegeven in Figuur 30 te weerhouden. Dit is ook de basis voor de verdere uitbouw van de waterzuivering bij de uitbreiding.

Figuur 30 Geselecteerde basisconcept waterzuivering uit vorig project-MER

Hierbij werd rekening gehouden met de geformuleerde aandachtspunten:

Indien klassieke aerobie, te voorzien selector & Post-DN en zandfilter Nabezinker ontwerp & slibpeil bewaking

Voor de verwerking van de aerobe slibaangroei werd gekozen om te ontwateren door middel van een decantorcentrifuge voorzien van PE-dosering. Dit onderdeel zal modulair moeten uitgebreid worden (zie ook Figuur 27).

9.4.2.4 Tertiaire behandeling

De normering voor de nutriënten zit vrij scherp zowel voor N als Ptotaal in de huidige vergunning. Hierbij werd rekening gehouden met het ontwerp destijds om de N quasi volledig in de aerobie te verwijderen door de combinatie voor- en na-geschakelde denitrificatie. Voor de fosfaatverwijdering werd een tertiaire behandeling voorgesteld door middel van FeCl3 op een continu werkend zandfilter.

Aanvullend werd op de aerobie een continue online meting voorzien van zowel NH4-N als nitraat-N om de N-verwijdering te kunnen optimaliseren in termen van beluchting en acetaatdosering op de nageschakelde denitrificatie. Ook de FeCl3 dosering op de zandfilter is aangestuurd door een dubbele continue PO4-P-meting, voor en na de zandfilter.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 137 van 239

De dosering van FeCl3 en vooral het inmengen in de aanvoer werd na een paar maand bedrijfsvoering aangepast gezien dit soms aanleiding gaf aan verhoogde waarden ZS en verhoudingsgewijs een hoger

FeCl3 verbruik. Sedert deze aanpassing loopt de tertiaire P-verwijdering op correct wijze.

De tertiaire behandeling zal eveneens modulair moeten aangevuld worden in functie van de uitbreiding.

9.4.3 Uitbreiding waterzuivering De bestaande waterzuivering werd beschreven onder punt 9.4 en navolgende werd ook de grondslag voor de aanvullende dimensionering toegelicht in functie van de uitbreiding. Van belang hierbij is dat op basis van een tussentijdse evaluatie duidelijk is geworden dat de ontwerpgrondslagen voor de huidige zuivering in termen van UASB-werking correct en met voldoende reserve werd ontworpen. Voor de aerobie kwam naar boven dat het aanhouden van een groot aeroob volume (betere controle op de bepalende factor van de slibconcentratie) een substantieel operationeel voordeel zou leveren (zonder verhoging beluchtingscapaciteit). In kader van deze analyse is de voorziening er om een tweede aeroob bekken bijkomstig te plaatsen in de actuele situatie. De vergunning hiervoor is in aanvraag.

Voor de voorliggende uitbreiding zijn concreet de volgende aanvullingen noodzakelijk:

1. Uitbreiding bezinkingscapaciteit grijs zetmeel en aanvullende decanteercentrifuge voor verdere indikking grijs zetmeel (in bestaand voorzuivering gebouw) 2. Extra UASB-reactor: essentieel voor afbraak aanvoer extra CZV-belasting 3. Extra beluchtingsbekken, reeds in aanvraag, bij uitbreiding te voorzien van extra

beluchtingsvermogen en interne doseringen (FeCl3 en Acetaat) 4. Extra nabezinker voor verwerken van debietstoename. 5. Modaliteiten voor extra waterrecuperatie vanuit gezuiverd afvalwater naar drinkwaterkwaliteit toe.

Onderstaande Figuur 31 geeft een beeld van de aanvullende bekkens ten opzichte van de bestaande bekkens.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 138 van 239

Figuur 31 Uitbreiding waterzuivering

9.5 BBT-toetsing en werking waterzuivering in actuele situatie

9.5.1 BBT-toetsing De BBT-voorwaarden werden eerder in het vorig project-MER geformuleerd. Tabel 50 geeft een overzicht van de BBT-toetsing ten opzichte van de actuele situatie. De maatregelen in groen zijn zonder meer 1 op 1 effectief geïmplementeerd en zullen ook doorgetrokken worden bij de uitbreiding. De maatregelen in geel zijn niet van toepassing of geven geen meerwaarde. Dit is wel een dynamisch gegeven en kan in functie van regelgeving en stand van techniek steeds bijgesteld worden. Met name de finalisatie van de Europese BREF zal mogelijks nog aanvullend werken.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 139 van 239

Tabel 50 BBT-nazicht

BBT maatregel Toegepast doorgedreven sortering van afval Ja / Grofzeven terugwinnen van zetmeel uit de aardappelverwerkende industrie Ja / Winning wit zetmeel op snijcoupes terugwinnen van olie bij de productie van gefrituurde aardappelproducten Ja / Afzonderlijk vetwater circuit hergebruik van grondbrij als bodem Ja / Conformiteit gebruik van polymeren van nietpetrogene oorsprong in de waterzuivering Ja - indien PE in gebruik zal poeder PE gebruikt worden terugwinnen van warmte voor de productie van warm water Ja / condenswater bakdampen minimaliseren gebruik (on)diep grondwater en maximaliseren hemelwatergebruik Ja / geen grondwater verbruik meer + regenwater gebruik waswater rechtstreeks hergebruik van water Ja / op waswater circuit aardappelen plaats start/stop systemen op de watertoevoer Ja / beheersen waterverbruik good housekeeping – reiniging algemeen Ja / beheersen waterverbruik beperken van fosfaatlozingen bij aardappelverwerkers – preventief Ja / afzonderlijk pyrrofosaat dosering + opvolging DIP tank juiste afweging maken om stromen richting anaërobe zuivering of vergister te sturen Ja / in functie van N verwijdering en stabiliteit UASB good housekeeping voor de waterzuivering Ja / afzonderlijk milieu afdeling + operatoren on-site & SMS alarm BBT vgtg toepassing van WKK en trigeneratie Ja / directe thermische valorisatie beperken van de belasting van de anaërobe waterzuivering of vergister met moeilijk afbreekbaar materiaal Ja / voorzuivering voor maximale zetmeel verwijdering verwarmen/koelen van het influent van de anaërobe waterzuivering Ja / warmte beheersing aanvoer UASB is voorzien beperken van de fosfaatlozingen algemeen – biologische fosfaatverwijdering Ja / activatie Bio-P activiteit beperken van de fosfaatlozingen algemeen– fysicochemische fosfaatverwijdering Ja / Minimaal simultane P precipitatie in aerobie beperken van de chloridelozing door precieze dosering van het vlokmiddel – endofpipe Teritaire P verwijdering FeCl3 op zandfilter obv online P-meting Verder dan BBT Struviet technologie Momenteel nog niet aan de orde wegens te laag PO4-P gehalte On-line sensoren NH4-N & NO3-N en PO4-P Ja - gezien scherpe normering en noodzaak proces beheersing DAF voorziening UASB Door lage ontwerp belasting UASB + werking voorzuivering niet noodzakelijk

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 140 van 239

9.5.2 Evaluatie werking waterzuivering

De resultaten van de waterzuivering voor de periode november 2017 tot en met februari 2019. De meetwaarden zijn weergegeven in Tabel 51.

Tabel 51 Metingen resultaten waterzuivering

Parameter ZS BZV5 CZV NH4+-N NO2-N NO3-N N t oPO4-P P t Temp °C Cl- 6/11/17 3 4,5 36 2 0,73 07/11/2017 4 5,3 36 2 0,84 790 8/11/17 3 5,4 34 2,3 0,39 09/11/2017 3 3 32 2 0,57 18/11/17 2 3 39 2,1 2,1 910 20/11/2017 2 3 39 2,6 2,1 910 04/12/2017 41 3,4 41 3,3 1,7 990 18/12/17 3 5,3 27 1,9 0,81 990 04/01/2018 16 4 42 2,5 0,81 1030 22/01/2018 31 4,9 44 2,5 1,4 1160 25/01/18 11 2,4 33 0,11 0,004 0,5 2,4 0,08 0,36 20 1300 06/02/2018 11 6,6 49 2,4 1 1200 14/02/18 10 2,6 53 0,15 0,004 0,58 2,8 1,3 1,66 19 1300 16/02/18 13 5,8 46 2,8 2,5 1190 27/02/18 6 3 29 0,14 0,004 0,33 2,2 0,63 0,83 16 1300 5/03/18 2 9,2 34 2,1 0,65 1090 6/03/18 7 2,6 33 0,05 0,01 0,95 3,1 0,85 1,11 920 7/03/18 10 3,1 36 0,05 0,01 0,47 2,8 0,95 1,24 890 8/03/18 8 2,7 35 0,1 0,01 0,51 2,8 1 1,25 880 9/03/18 7 2,5 38 0,05 0,01 0,63 2,8 1,24 1,45 820 10/03/18 6 1,9 44 0,05 0,01 0,68 2,8 1,12 1,27 800 20/03/18 6 3,4 27 2,3 1,1 830 29/03/18 8 1,8 33 0,18 0,004 6,1 8 1,2 1,48 25 900 5/04/18 5 2,2 33 2,1 1,3 820 19/04/18 140 4,5 32 3 2,6 790 2/05/18 2 1,6 27 0,14 0,004 4,6 5,9 1,2 1,27 25 800 3/05/18 3 2,1 30 5,6 1,4 720 16/05/18 30 2,6 39 6,5 3,2 710 30/05/18 34 0,8 31 0,22 0,004 13 13 0,16 2,09 31 880 5/06/18 9 1,2 31 4,5 0,91 770 19/06/18 17 1,6 44 0,54 0,21 6 8,7 0,15 1,25 30 830 22/06/18 29 5,2 53 9,2 2,8 870 6/07/18 39 5,5 63 9,9 2,6 950 16/07/18 41 2,8 66 5,9 2,3 1050 1/08/18 84 2,8 140 12 4,2 860 8/08/18 43 1,6 59 0,26 0,004 3,5 5,6 0,43 3,3 30 920 21/08/18 36 12 36 7,7 2,8 820 5/09/18 24 6 40 7,3 2,7 810 16/09/18 18 6,9 35 2,3 0,9 88 10/10/18 11 0,8 17 0,07 0,004 13 14 0,81 1,21 24 810 23/10/18 25 2,1 19 0,02 0,004 11 12 0,86 2,57 25 1100 12/11/2018 16 6 20 4,5 1,9 13/11/18 14 7,1 21 5 1,5 14/11/18 18 7,6 28 5,9 1,5 15/11/18 16 4,8 25 6,1 1,5 16/11/18 13 3,4 24 5,9 1,4 30/11/18 16 1,6 31 0,09 0,004 1,5 2,8 0,55 1,62 21 950 11/12/18 14 2,8 38 0,11 0,004 0,5 3 1 1,81 23 940 5/02/19 10 2 32 0,05 0,01 4,2 7,4 1,12 1,34 790 6/02/19 15 2,4 33 0,05 0,01 5,5 7,6 1,31 1,77 790 7/02/19 11 2,7 34 0,05 0,01 2,37 5,3 0,91 1,34 910 8/02/19 10 4,3 41 0,15 0,031 0,59 3,1 0,71 0,99 860 9/02/19 10 3,4 40 0,1 0,02 0,6 3,1 0,71 0,99 860 18/02/19 26 Norm Lozing 35 25 100 15 2,5 2400 Gemiddelde 18 3,8 38 0,12 0,02 3,5 4,9 0,83 1,59 24 909 ZS BZV5 CZV NH4+-N NO2-N NO3-N N t oPO4-P P t Temp °C Cl-

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 141 van 239

Tabel 51 is voorzien van de volgende kleurcode: blauwe waarden voldoen aan de meting rekening houdende met de foutgrens, de rode waarde zijn hoger dan de norm, met verrekenen van de foutgrens.

De meetwaarde van 140 mg ZS/l op 19/04/2018 is naar alle waarschijnlijk een foutieve notatie. Zoals eerder reeds vermeld in kader van de tertiaire fosfaat verwijdering blijkt uit de cijfers dat voor de periode 16/07/2018 tem 21/08/2018 de ZS-waarde boven het gemiddelde uit komen. Deze periode is tevens gekenmerkt door hoger P-totaal waarden. Dit omwille van de koppeling zwevende stof verlies uit de zandfilter ten gevolge van de FeCl3-dosering. Door de aanpassing aan injectiepunt werd dit aangepast.

Voor de genormeerde parameters BZV, temperatuur, chloriden en Ntotaal voldoen alle metingen aan de norm. Voor CZV is er één meting hoger dan de norm maar net binnen de foutgrens. Voor de parameter zwevende stoffen zijn er vier metingen hoger dan de norm maar binnen de foutgrens en 2 waarden hoger dan de norm met meetfout (waarvan één waarde in vraag kan gesteld worden).

Voor de niet nader genormeerde meetwaarden kan volgende besloten worden:

NH4-N: gemiddelde van 0,12 mg NH4-N/l en een maximum van 0,54 mg NH4-N/l

NO2-N: gemiddelde van 0,21 mg NO2-N/l en een maximum van 0,02 mg NO2-N/l

NO3-N: gemiddelde van 3,5 mg NO3-N/l en een maximum van 13 mg NO3-N/l

Hiermee liggen deze metingen gemiddeld onder de kwaliteitsdoelstelling. Dit betekent ook dat onder meer de zuurstofimpact quasi nihil is van deze componenten.

Voor de parameter PO4-P ligt het gemiddelde op 0,83 mg PO4-P/l met een maximum van 1,13 mg PO4- P/l.

De BZV ligt met een gemiddelde van 3,8 mg BZV/l en maximum van 12 mg BZV/l. Dit betekent ook dat de totale zuurstof vraag nog aanwezig in de lozing zeer laag ligt met een gemiddelde Fb factor van 0,17 wat aangeeft dat er zo goed als geen biologisch afbraak meer mogelijk is.

Voor de parameter chloriden ligt het gemiddelde op 909 mg Cl/l met een maximum van 1.300 mg Cl/l. Dit ligt ruim beneden de norm en weerspiegeld het niet gebruik van onthardingszout.

Sedert opstart van de zuivering zijn er twee meldingen geweest van een storing. Een eerste storing heeft zich voorgedaan bij heropstart van de waterzuivering na de zomerstop 2018. Tijdelijk is er een stijging geweest van zowel de CZV als NH4-N. De reden lag bij aanvoer van overmaat aan reinigingsmiddelen. Bij de volgende zomerstop zal de calamiteitenbuffer dienst doen voor de buffering van deze stroom om vervolgens geleidelijk aan bij gedoseerd te worden na heropstart van de zuivering. De tweede storing was een nitraatpiek na heropstart na winterstop 2018-2019. Dit zal volgende keer worden opgevangen door gericht aansturen van de beluchting en tijdelijk bufferen in de aerobie.

Algemeen kan men besluiten dat de zuivering voldoet en de opgelegde normen voor de meeste parameters ruimschoots gerespecteerd worden.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 142 van 239

Op basis van de behaalde resultaten en de kenmerken van de waterhuishouding kunnen een aantal normen worden bijgesteld, in het bijzonder chloriden (van 2.400 naar 1.500 mg Cl/l) en BZV (van 25 naar 15 mg BZV/l).

Tabel 52 Overzicht metingen zware metalen (nov. 2017 – feb. 2019)

As t Ag t Cr t Cu t Cd t Hg t Ni t Pb t Zn t ma 06/11/2017 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,036 di 07/11/2017 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,029 wo 08/11/2017 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,035 do 09/11/2017 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,034 vr 10/11/2017 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,041 di 06/03/2018 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 0,0052 < 0,001 0,017 wo 07/03/2018 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 0,0047 < 0,001 0,022 do 08/03/2018 0,001 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 0,0041 < 0,001 0,03 vr 09/03/2018 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,002 < 0,0002 < 0,00002 0,0041 < 0,001 < 0,010 za 10/03/2018 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,002 < 0,0002 < 0,00002 < 0,0040 < 0,001 < 0,010 ma 12/11/2018 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,036 di 13/11/2018 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 < 0,025 wo 14/11/2018 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 0,038 do 15/11/2018 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 0,014 < 0,025 0,028 vr 16/11/2018 < 0,0150 < 0,0100 < 0,0100 < 0,025 < 0,0020 < 0,00025 < 0,0100 < 0,025 < 0,025 di 05/02/2019 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 < 0,0040 < 0,001 0,041 wo 06/02/2019 < 0,0003 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 < 0,0040 < 0,001 0,04 do 07/02/2019 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 < 0,0040 < 0,001 0,032 vr 08/02/2019 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,003 < 0,0002 < 0,00002 0,0044 < 0,001 0,018 za 09/02/2019 < 0,0006 < 0,0001 < 0,0025 < 0,002 < 0,0002 < 0,00002 0,0044 < 0,001 0,015 Doelstelling 0,003 0,00008 0,005 0,007 0,00008 0,00007 0,004 0,0012 0,02 Indelings Criterium 0,005 0,0004 0,05 0,05 0,0008 Rapp. Grens 0,03 0,05 0,2

Voor de zware metalen Ag, Cr, Cu, Cd (PGS), Hg (PGS) en Pb liggen de metingen allen onder de detectielimiet. Voor As zijn er 2 metingen hoger dan de detectielimiet, maar telkens lager dan de doelstelling (op basis van vergelijking totaal meting en As opgelost – wat op zich nog extra reserve geeft). Voor Ni (PS) zijn er 7 metingen hoger dan de detectie limiet maar steeds lager dan het indelingscriterium (waarvan 6 meetwaarden op maximum 30% hoger dan doelstelling), de resterende meting ligt op minder dan 50% van het indelingscriterium. Voor zink zijn 16 van de 20 metingen hoger dan de detectie limiet met 2 metingen net hoger dan het dubbele van de doelstelling maar steeds duidelijk lager dan het IC.

Gezien deze reeks zware metalen beneden het indelingscriterium liggen is geen specifieke normering noodzakelijk en moet deze nu niet aanvullend op de actuele situatie voorzien worden voor de geplande situatie.

Er zijn nog een reeks aanvullend parameters opgenomen in vergunning, resulterend uit een gemeenschappelijk onderzoek van de sector federatie Belgapom samen met de VMM om te voldoen aan de voorwaarde om stoffen mogelijks aanwezig in concentraties dan het IC te definiëren en op te nemen in de vergunning als bijzonder voorwaarde. In het bijzonder betreft het volgende stoffen:

AOX – Co totaal – Astotaal – Boor – Selenium en Vanadium

Voor de parameter As zijn de meeste metingen beschikbaar – geen overschrijdingen zie vorige paragraaf.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 143 van 239

Analyse tegenstaal LNE Milieu-inspectie van november 2018 gaf volgende waarden in µg/l:

Vanadium: 11 (norm 30) Selenium: < 2 (norm 20) Kobalt: 1,6 (norm 6) Boor: 490 (norm 1000) Arseen: < 1,5 (norm 15) AOX: niet gemeten

Alle waarden liggen bijgevolg binnen de normering.

9.6 Impact berekeningen

9.6.1 Methodiek impact berekening

9.6.1.1 Huishoudelijk afvalwater De berekening van de impact is uitsluitend van toepassing op de lozing van het industrieel afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater is volledig gescheiden van het industrieel afvalwater en loost op de riolering aangesloten op de RWZI van Zulte-Olsene.

Kwantificering HA:

213 bedienden aan 50 l/d x 225 werkdagen = 2.396 m³/j 284 arbeiders aan 50 l/d x 350 werkdagen = 4.970 m³/j

Dus maximaal: ca. 7.366 m³/j

9.6.1.2 Industrieel afvalwater De lozing op oppervlaktewater kan een invloed hebben op de volgende effectgroepen zoals gedefinieerd in het richtlijnen boek Tabel 53:

Tabel 53 Overzicht effecten te kwantificeren in MER

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 144 van 239

De lozingsconstructie ter hoogte van de Leie werd ondertussen uitgevoerd zodat er hier geen verdere aanpassingen noodzakelijk zijn.

Omwille van enerzijds de kwantitatieve verhouding van het debiet van de Leie versus de inname en zelfs het toegenomen lozingsdebiet zal het effect zijn op het lokale stroomprofiel in de Leie verwaarloosbaar zijn.

Er is een wijziging op vlak van oppervlaktewaterkwaliteit – deze zal in detail becijferd worden. Zoals reeds vermeld zal het effect van de totale lozing becijferd worden, zonder correctie voor de reeds vergunde lozing. Op deze wijze is er geen onderschatting van de impact en worden moeilijk te controleren/funderen correcties vermeden. Men zou op zich enkel de toename van het dagdebiet kunnen gebruiken voor de impactberekening. Deze optie is niet genomen, maar zal daar waar noodzakelijk wel indicatief opgenomen worden.

Voor de relevante effect groep “oppervlaktewaterkwaliteit” dienen volgende situaties te worden geëvalueerd:

Permanente gemiddelde impact Tijdelijk worstcase impact Warmtelozing

Waterbodem en grondwater worden niet beïnvloed door de lozing en/of inname.

9.6.1.3 Randvoorwaarden lozing waterzuivering Om tot een correcte inschatting te komen van de impact moeten de randvoorwaarden van de lozing gekend zijn, in bijzonder het lozingsdebiet, het lozingsprofiel en het normenkader.

Op heden is Agristo Wielsbeke vergund voor een lozingsdebiet van 125 m3/h, 2.800 m3/dag en 761.600 m3/jaar.

Voor de impactberekening van de geplande situatie is het dagdebiet aan de orde van 4.480 m3/dag, aan te vullen met een maximaal uurdebiet van 300 m3/h en jaar debiet van 1.600.000 m3.

Tabel 54 geeft een overzicht van de relevante parameters en het onderzochte normenkader. De parameters zijn verder opgedeeld in standaard parameters en gevaarlijk stoffen (bij lozing hoger dan indelingscriterium GS). De normen zelf zijn gebaseerd op basis van de huidig vergunning. De normering van zware metalen wordt gehanteerd als Mtotaal.

De impactbeoordeling is ook steeds op basis van het maximaal debiet en de voorgestelde lozingsnorm, met andere woorden het betreft steeds een maximale impact.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 145 van 239

Tabel 54 Normen voorstel - concentraties in mg/l

Standaard Parameters Norm fase 1 Norm fase 2 PO4-P 2 2 Cl 2400 2000 BVZ 25 15 CZV 100 100 ZS 35 35 NH4-N 5 5 KjN 6 6 NO3-N 10 10 Ntot 15 15 SO4 750 250 P totaal 2,5 2,5 NO2-N 1 1 Aanvullende Parameters AOX 0,6 0,6 B 1 1 Co 0,006 0,006 V 0,03 0,03 Se 0,02 0,02 As 0,015 0,015

Daarnaast gelden de algemene voorwaarden voor lozing op oppervlaktewater, in het bijzonder voor pH en temperatuur. Voor pH is van toepassing 6,5 tot 9.

9.6.1.4 Referentiesituatie De referentieperiode voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater Leie ter hoogte van het meetpunt die in beschouwing werd genomen is deze van januari 2016 tot en met januari 2019 (VMM 577000 - Tabel 55)

Voor het debiet van het ontvangende oppervlaktewater kan verwezen worden naar Tabel 49.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 146 van 239

Tabel 55 Overzicht metingen ontvangende oppervlaktewater

T pH Cl- BZV5 CZV KjN NH4+ NO3- NO2- N t P t oPO4 oPO4 f SO4= ZS Datum 21/01/2019 5,50 7,8 13/12/2018 7,1 7,7 110 16 1,3 5,4 0,16 0,422 92 16 13/11/2018 10,7 7,6 110 17 0,62 3,6 0,15 4,8 0,453 0,34 84 13 11/10/2018 15,7 8 140 13 0,17 4,3 0,17 4,7 0,376 0,31 97 19 13/09/2018 18 8,1 120 19 0,14 3,4 0,15 4,2 0,33 0,23 92 19 14/08/2018 21,6 7,8 110 24 0,82 2,8 0,2 4,1 0,533 0,38 74 31 25/07/2018 23,8 8,3 150 17 <0,05 3,5 0,093 4,1 0,4 0,26 110 21 20/06/2018 19,6 7,9 110 16 0,34 3,9 0,21 5 0,493 0,39 97 19 23/05/2018 18,5 7,8 100 14 0,51 5 0,19 5,4 0,412 0,29 94 34 26/04/2018 16,3 7,8 100 17 0,43 5,2 0,18 5,6 0,376 0,31 100 9,2 29/03/2018 8,8 8,1 87 18 0,87 5,3 0,11 6 0,344 0,23 94 20 1/03/2018 1,9 8,1 98 17 0,76 6 0,074 6,6 0,407 0,18 110 42 31/01/2018 9,7 7,8 74 18 0,5 6,1 0,12 7,6 0,375 0,23 91 25 14/12/2017 5,2 7,7 61 58 2,2 0,61 7,5 0,077 9,8 0,94 0,26 63 240 22/11/2017 9,8 7,8 120 17 <2 1 4,2 0,14 5,4 0,59 0,44 87 25 8/11/2017 11,2 7,7 19/10/2017 15,6 7,8 160 1,8 <1 0,3 4,1 0,11 4,8 0,465 0,34 110 19 26/09/2017 16,5 7,8 130 13 <1 0,32 3,7 0,16 4,1 0,523 0,42 89 14 29/08/2017 21,9 7,8 150 19 <1 0,34 2,9 0,12 3,3 0,55 0,48 88 15 29/08/2017 21,9 7,8 150 19 <1 0,34 2,9 0,12 3,3 0,55 0,48 88 15 27/07/2017 21,3 8,1 140 25 <1 0,08 2,4 0,11 2,7 0,65 0,5 100 16 22/06/2017 25,2 8,2 140 4,5 32 <1 0,36 4 0,14 5 0,71 0,52 120 28 23/05/2017 19,2 7,7 110 19 <2 1,5 4,5 0,3 6,2 0,64 0,57 90 8,5 20/04/2017 12,8 7,9 110 16 <1 0,6 5,6 0,18 5,9 0,44 0,3 94 30 23/03/2017 11,3 8 88 20 <1 1,1 5,6 0,16 6 0,47 0,37 97 18 23/02/2017 9,5 8 97 3,1 20 <2 0,97 5,8 0,12 6,9 0,51 0,34 100 27 26/01/2017 2,3 7,9 98 20 1,1 0,091 7,5 0,35 0,21 110 36 14/12/2016 7,9 7,9 110 21 <2 1,6 5,7 0,13 7,1 0,42 0,35 99 18 23/11/2016 10 7,9 62 28 <2 0,69 8,6 0,14 10 0,59 0,33 83 52 20/10/2016 12,6 7,8 97 22 <2 1,3 4,3 0,18 5,6 0,71 0,38 82 19 26/09/2016 16,5 7,4 102 13 0,55 0,29 4,35 0,234 5,1 0,6 0,48 88 13 30/08/2016 20,9 7,9 97 8 0,89 0,54 5,1 0,28 6,3 0,62 0,46 82 16,3 28/07/2016 21,6 7,8 97 22 1,05 0,89 5,04 0,412 6,5 0,65 0,35 95 28,3 23/06/2016 18,4 7,6 51 24 0,87 0,6 6,04 0,277 7,2 0,5 0,28 79 23,8 26/05/2016 16,2 7,7 72 14 1,29 0,88 4,21 0,262 5,8 0,47 0,29 65 34 21/04/2016 12,3 7,8 78 14 1,05 0,74 5,36 0,164 6,6 0,48 0,222 86 29 24/03/2016 8,3 7,9 81 14 1,8 0,95 6,3 0,121 8,2 0,38 0,215 91 34 25/02/2016 7 7,7 55 20 1,4 0,9 6,14 0,108 7,6 0,44 0,218 76 41 28/01/2016 7,7 7,8 89 15 1,5 1,05 6,4 0,144 8 0,36 0,235 96 14,2 Gemiddelde 13,85 7,85 104 3,1 19 1,26 0,71 4,87 0,165 5,92 0,50 0,32 0,35 92 29,3 90% hoog 21,66 8,1 144 4,2 25 1,84 1,2 6,22 0,268 7,8 0,65 0,452 0,494 110 38,0 Mediaan 12,80 7,80 100 3,1 18 1,17 0,66 5,02 0,150 5,85 0,47 0,31 0,34 92 20,0 Minimum 1,90 7,40 51 1,8 8 0,55 0,08 2,40 0,074 2,70 0,33 0,22 0,18 63 8,5 Maximum 25,20 8,30 160 4,5 58 2,20 1,60 8,60 0,412 10,00 0,94 0,48 0,57 120 240,0

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 147 van 239

Voor de gemiddelde waarden van zware metalen werden de metingen lager dan de detectienorm gelijkgesteld aan de detectienorm.

Voor de benadering van enerzijds de gemiddelde situatie en anderzijds de worstcase dient de referentiesituatie te worden aangepast:

Gemiddelde situatie = gemiddelde debiet Leie en gemiddelde concentratie Leie

Worstcase = 10 percentiel laag debiet Leie en 90 percentiel hoog concentratie Leie

Voor de impact op hydraulische bijdrage en thermisch effect zal eveneens gewerkt worden met de worstcase referentie met 10 percentiel laag debiet.

Navolgend zullen voor de gemiddelde en worstcase situatie de impactberekening worden opgelijst met verwijzing naar een lijn nr.. Onderstaande Tabel 56 geeft een overzicht van wat deze lijnen voorstellen zodat een vlottere interpretatie van de cijfers mogelijk is.

De basismethodiek is dat op basis van de beschikbare gegevens een massa flux van de lozing en het ontvangende oppervlaktewater worden becijferd en na sommatie opnieuw vertaald worden naar de finaal resulterende concentratie. Deze absolute en/of concentratiewijziging (kan + en – zijn) kan vervolgens vergeleken worden met de bestaande referentietoestand en/of kwaliteitsdoelstelling.

Tabel 56 Overzicht van de verschillende relevante berekende en beschikbare data ten behoeve van de impactbepaling

LIJN Nr. Omschrijving 1 Leie Q gemiddelde m3/dag 2 Leie 10% tiel Q-waarde m3/dag 3 Lozingsdebiet m3/dag 4 Lozing mg / l 5 Vracht lozing kg/dag 6 Toestand Leie 7 Gemiddelde toestand Leie mg/l 8 90% percentiel hoog Leie mg/l 9 Vracht Leie gemiddelde Q & gem. conc. kg/dag 10 Vracht Leie Q10 & 90%tiel hoog conc. kg/dag 11 IMPACT LOZING 12 Imm. Concentratie stroomafwaarts gemiddelde toestand mg/l 12bis Concentratie wijziging gemiddeld mg/l 13 Imm. Concentratie stroomafwaarts 10% Q worstcase mg/l 13bis Concentratie wijziging Worst-case mg/l 14 Kwaliteitsdoelstelling Leie mg/l 15 MER BEOORDELING Gemiddelde toestand 16 % bijdrage bij Q gemid. & gemid. conc. 16bis % bijdrage toetsingswaarde 17 % Imissie opwaarts actueel versus doelstelling 18 MER Score gemiddelde toestand 19 MER BEOORDELING Worst-case 20 Concentratie wijziging Worst-case 21 Factor bijdrage toetsingswaarde (absolute waarde bijdrage +/-) 22 MER score worst-case

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 148 van 239

Het ontvangende oppervlaktewater de Leie valt onder volgende omschrijving:

Indeling onder de code VL05_49 als waterlichaam onder benaming LEIE II als Grote Rivier. Tabel 57 geeft aan welke kwaliteitsdoelstelling hieraan gekoppeld zijn.

Tabel 57 Kwaliteitsdoelstellingen ontvangende oppervlaktewater

9.6.1.5 Gemiddelde toestand Voor de gemiddelde toestand zullen conform het richtlijnenboek de volgende elementen verrekend worden in de beoordeling (aangevuld met de corresponderende lijn nr.):

De effectieve beoordeling in termen van effect loopt versus de kwaliteitsdoelstelling geldend voor Leie (Groter Rivier VL05_49). Hierbij gaat men de concentratieverhoging resulterend door de lozing afwegen (procentueel) ten opzichte van de doelstelling. Met andere woorden welk procentueel aandeel X neemt de concentratietoename in met de doelstelling als 100 % waarde. Dit geeft een beoordeling volgens de verticale kwantificering Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. welke varieert van X < 1%, 1% < X ≤ 10%, 10% < X ≤ 20% of > 20%. Deze beoordeling komt overeen met lijn 16bis. De

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 149 van 239

horizontale beoordeling beoordeelt de huidige toestand Y van de beschouwde parameter (= immissie kwaliteit referentie) van het ontvangende oppervlaktewater.

De kwantitatieve indeling ligt hierbij op: Y < 50%, 50% ≤ Y < 75% of Y > 75% = lijn 17. Samenvattend en bijhorende kleurcode komt dit overeen met Tabel 58.

Voor de parameters N totaal en PO4-P werd gerekend met de toestand Leie voor de periode april t.e.m0 september voor de beschouwde periode 2016-2019.

Tabel 58 Beoordelingskader gemiddelde toestand

Inname % doelstelling 1 < X ≤ 10 10 < X ≤ 20 > 20 Actuele immissie versus doelstelling Y < 50% -1 -1 -2 50 % ≤ Y < 75% -1 -2 -3 Y ≥ 75% -2 -3 -3

Of nominatief: -1 beperkte bijdrage -2 relevante bijdrage -3 belangrijke bijdrage

Een bijdrage X van minder dan 1% is te beschouwen als “niet relevante bijdrage = NRB”

Naast deze beoordeling kan verder ook nagegaan worden wat de resulterende immissieconcentratie zal zijn stroomafwaarts van de lozing. Bij een relevante of belangrijke bijdrage is het van belang om te controleren in welke mate dit de doelstelling stroomafwaarts (rekening houdend met de actuele toestand) zal beïnvloeden.

Onderstaande Tabel 59 geeft een overzicht van de impactberekening onder de vastgelegde randvoorwaarden voor de lozing bij de uitbreiding en de recente toestand van het ontvangende oppervlaktewater. Naast de berekeningen voor de gemiddelde toestand omvat deze tabel ook de becijfering voor het worst-case scenario.

Voor de standaardparameters is dit mee opgenomen in de Tabel 59 en Tabel 60.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 150 van 239

Tabel 59 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario

Omschrijving P totaal PO4-P Cl BZV CZV ZS Leie Q gemiddelde m3/dag 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 Leie 10% tiel Q-waarde m3/dag 708480 708480 708480 708480 708480 708480 Lozingsdebiet m3/dag 4480 4480 4480 4480 4480 4480 Lozing mg / l 2,5 2,0 2000,0 15,0 100,0 35,0 Vracht lozing kg/dag 11,20 8,96 8960 67,20 448 157 Toestand Leie P totaal PO4-P Cl BVZ CZV ZS Gemiddelde toestand Leie mg/l 0,50 0,32 104,16 3,13 19,42 29,25 90% percentiel hoog Leie mg/l 0,65 0,45 144,00 4,22 24,50 38,00 Vracht Leie gemiddelde Q & gem. conc. kg/dag 1393,22 883,31 289787 8717 54019 81380 Vracht Leie Q10 & 90%tiel hoog conc. kg/dag 460,51 320,23 102021 2990 17358 26922 IMPACT LOZING P totaal PO4-P Cl BVZ CZV ZS Imm. Concentratie stroomafwaarts gemiddelde toestand mg/l 0,5040 0,3202 107 3,1524 19,5462 29,2606 Concentratie wijziging gemiddeld mg/l 0,0032 0,0027 3,05 0,0191 0,1296 0,0092 Imm. Concentratie stroomafwaarts 10% Q worstcase mg/l 0,6616 0,4617 156 4,2877 24,9744 37,9811 Concentratie wijziging Worst-case mg/l 0,0116 0,0097 12 0,0677 0,4744 -0,0189 Kwaliteitsdoelstelling Leie mg/l 0,14 0,14 200 6 30 50 MER BEOORDELING Gemiddelde toestand % bijdrage bij Q gemid. & gemid. conc. 0,80 1,00 3,00 0,76 0,82 0,19 % bijdrage toetsingswaarde 2,30 1,93 1,52 0,32 0,43 0,02 % Imissie opwaarts actueel versus doelstelling 358 227 52 52 65 59 MER Score gemiddelde toestand -2 -2 NRB NRB NRB NRB MER BEOORDELING Worst-case Concentratie wijziging Worst-case 0,0116 0,0097 12 0,07 0,47 -0,02 Factor bijdrage toetsingswaarde (absolute waarde bijdrage +/-) 0,0830 0,0695 0,0583 0,0113 0,0158 -0,0004 MER score worst-case Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 151 van 239

Tabel 60 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario (vervolg)

Omschrijving NH4-N KjN NO2-N NO3-N Ntot SO4 Leie Q gemiddelde m3/dag 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 Leie 10% tiel Q-waarde m3/dag 708480 708480 708480 708480 708480 708480 Lozingsdebiet m3/dag 4480 4480 4480 4480 4480 4480 Lozing mg / l 5 6 1 15 15 250 Vracht lozing kg/dag 22,4 26,9 4,48 67,20 67,20 1120 Toestand Leie NH4-N KjN NO2-N NO3-N Ntot SO4 Gemiddelde toestand Leie mg/l 0,71 1,26 0,16 4,87 5,92 91,70 90% percentiel hoog Leie mg/l 1,20 1,84 0,27 6,22 7,80 110,00 Vracht Leie gemiddelde Q & gem. conc. kg/dag 1971 3505 457,69 13543 16461 255124 Vracht Leie Q10 & 90%tiel hoog conc. kg/dag 850,2 1304 189,87 4407 5526 77933 IMPACT LOZING NH4-N KjN NO2-N NO3-N Ntot SO4 Imm. Concentratie stroomafwaarts gemiddelde toestand mg/l 0,7155 1,2676 0,1659 4,8841 5,9313 92 Concentratie wijziging gemiddeld mg/l 0,0069 0,0076 0,0013 0,0163 0,0146 0,25 Imm. Concentratie stroomafwaarts 10% Q worstcase mg/l 1,2239 1,8661 0,2726 6,2752 7,8452 111 Concentratie wijziging Worst-case mg/l 0,0239 0,0261 0,0046 0,0552 0,0452 1 Kwaliteitsdoelstelling Leie mg/l 4 6 0,2 5,65 2,5 150 MER BEOORDELING Gemiddelde toestand % bijdrage bij Q gemid. & gemid. conc. 1,12 0,76 0,97 0,49 0,41 0,44 % bijdrage toetsingswaarde 0,17 0,13 0,67 0,29 0,58 0,17 % Imissie opwaarts actueel versus doelstelling 18 21 82,3 86 237 61 MER Score gemiddelde toestand NRB NRB NRB NRB NRB NRB MER BEOORDELING Worst-case Concentratie wijziging Worst-case 0,02 0,03 0,00 0,06 0,05 1 Factor bijdrage toetsingswaarde (absolute waarde bijdrage +/-) 0,0060 0,004 0,0230 0,0098 0,0181 0,0059 MER score worst-case Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE

Gezien de relevantie voor de parameters P-totaal, PO4-P en chloriden werd de impactberekening afzonderlijk aanvullend verwerkt met correctie voor de bestaande vergunde lozing (berekening op basis van toename dag debiet & aanhouden van de andere randvoorwaarden – Tabel 61).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 152 van 239

Tabel 61 Impactbeoordeling gemiddelde en worst-case scenario – correctie dag debiet

LIJN Nr. Omschrijving P totaal PO4-P Cl 1 Leie Q gemiddelde m3/dag 2782080 2782080 2782080 2 Leie 10% tiel Q-waarde m3/dag 708480 708480 708480 3 Lozingsdebiet m3/dag 1680 1680 1680 4 Lozing mg / l 2,5 2,0 2000,0 5 Vracht lozing kg/dag 4,20 3,36 3360 6 Toestand Leie P totaal PO4-P Cl 7 Gemiddelde toestand Leie mg/l 0,50 0,32 104,16 8 90% percentiel hoog Leie mg/l 0,65 0,45 144,00 9 Vracht Leie gemiddelde Q & gem. conc. kg/dag 1393,22 883,31 289787 10 Vracht Leie Q10 & 90%tiel hoog conc. kg/dag 460,51 320,23 102021 11 IMPACT LOZING P totaal PO4-P Cl 12 Imm. Concentratie stroomafwaarts gemiddelde toestand mg/l 0,5020 0,3185 105 12bis Concentratie wijziging gemiddeld mg/l 0,0012 0,0010 1,14 13 Imm. Concentratie stroomafwaarts 10% Q worstcase mg/l 0,6544 0,4557 148 13bis Concentratie wijziging Worst-case mg/l 0,0044 0,0037 4 14 Kwaliteitsdoelstelling Leie mg/l 0,14 0,14 200 15 MER BEOORDELING Gemiddelde toestand 16 % bijdrage bij Q gemid. & gemid. conc. 0,30 0,38 1,15 16bis % bijdrage toetsingswaarde 0,86 0,73 0,57 17 % Imissie opwaarts actueel versus doelstelling 358 227 52 18 MER Score gemiddelde toestand NRB NRB NRB 19 MER BEOORDELING Worst-case 20 Concentratie wijziging Worst-case 0,0044 0,0037 4 21 Factor bijdrage toetsingswaarde (absolute waarde bijdrage +/-) 0,0313 0,0262 0,0220 22 MER score worst-case Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 153 van 239

Voor een reeks parameters werd, voor zover de meetwaarden beschikbaar, de impact aanvullend berekend. Als doelstelling werden de waarden opgenomen zoals voorzien in Bijlage 2.3.1 Art 3. Belangrijke kanttekening hierbij is dat de doelstelling voor de metalen de opgeloste waarde in rekening brengt. Voor controlemetingen op de lozing zijn enkele totaal metingen beschikbaar. Als lozing werd voor Zn, As en Ni de maximaal gemeten waarden totaal genomen, voor V en Co de op heden vergunde norm. De impactbecijfering werd verder gebaseerd op de beschikbare metingen Leie meetpunt VMM 57700 en totaal maximaal dagdebiet van 4.480 m3/dag. De berekening voor de gemiddelde en 90%-hoog werden de meetwaarden < detectie limiet gelijkgesteld aan de detectie limiet.

Tabel 62 Meetwaarden aanvullende parameters lozing ontvangende oppervlaktewater

As o B o Cu o Co o Ni o Pb o V o Zn o Datum µg/L µg/L µg/L µg/L µg/L µg/L µg/L µg/L Doelstelling 5 700 7 0,5 4 14 4 20 21/01/2019 <2 13/12/2018 1,83 91 <2 0,65 4,4 <1 <2,4 18,6 13/11/2018 1,54 88 <1 0,56 3,4 <1 <2,4 16,4 11/10/2018 2,31 121 <2 0,52 4,3 <0,5 2,5 <15 13/09/2018 2,48 116 <2 0,61 4,6 <1 2,6 <15 14/08/2018 2,57 88 <2 0,59 3,9 <0,5 2,7 <15 25/07/2018 3,5 130 3,09 0,82 5,2 <0,5 3,3 <7,5 20/06/2018 2,97 108 <2 0,77 4,4 <1 3 <15 23/05/2018 2,25 101 <2 0,65 3,7 <0,5 <2,4 <15 26/04/2018 2,18 108 <2 0,54 3,9 <0,5 <2,4 <15 29/03/2018 1,42 85 <2 0,61 3,3 <1 <2,4 16,5 1/03/2018 1,61 99 <1 0,68 3,7 <0,5 <2,4 <15 31/01/2018 1,46 84 <2 0,48 <3,2 <0,5 <2,4 <7,5 14/12/2017 2,11 54 2,52 0,62 <3,2 <0,5 2,5 <7,5 22/11/2017 2,02 113 <2 0,81 5 2,6 <2,4 35 19/10/2017 2,72 150 <2 0,72 5,1 <1 2,7 <15

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 154 van 239

Tabel 63 Impact becijfering aanvullende parameters

Omschrijving Vanadium Arseen Cobalt Boor Zink Ni Leie Q gemiddelde m3/dag 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 2782080 Leie 10% tiel Q-waarde m3/dag 708480 708480 708480 708480 708480 708480 Lozingsdebiet m3/dag 4480 4480 4480 4480 4480 4480 Lozing mg / l 0,030 0,001 0,006 1 0,041 0,004 Vracht lozing kg/dag 0,13 0,00 0,03 4,48 0,18 0,02 Toestand Leie Vanadium Arseen Cobalt Boor Zink Ni Gemiddelde toestand Leie mg/l 0,00257 0,00220 0,00064 0,102 0,01527 0,00408 90% percentiel hoog Leie mg/l 0,00288 0,00287 0,00079 0,126 0,01760 0,00506 Vracht Leie gemiddelde Q & gem. conc. kg/dag 7,14 6,12 2 284 42 11 Vracht Leie Q10 & 90%tiel hoog conc. kg/dag 2,04 2,03 1 89 12 4 IMPACT LOZING Vanadium Arseen Cobalt Boor Zink Ni Imm. Concentratie stroomafwaarts gemiddelde toestand mg/l 0,0026 0,0022 0,00065 0,1034 0,0153 0,0041 Concentratie wijziging gemiddeld mg/l 0,0000 0,0000 0,00001 0,0014 0,0000 0,0000 Imm. Concentratie stroomafwaarts 10% Q worstcase mg/l 0,0031 0,0029 0,00083 0,1315 0,0177 0,0051 Concentratie wijziging Worst-case mg/l 0,0002 0,0000 0,00003 0,0055 0,0001 0,0000 Kwaliteitsdoelstelling Leie mg/l 0,004 0,003 0,0005 0,7 0,02 0,004 MER BEOORDELING Gemiddelde toestand % bijdrage bij Q gemid. & gemid. conc. 1,85 0,07 1,48 1,55 0,43 0,17 % bijdrage toetsingswaarde 1,10 -0,06 1,72 0,21 0,21 0,01 % Imissie opwaarts actueel versus doelstelling 64 73 128 15 76 102 MER Score gemiddelde toestand -1 NRB -2 NRB NRB NRB MER BEOORDELING Worst-case Concentratie wijziging Worst-case 0,0002 0,0000 0 0,01 0,00 0,00 Factor bijdrage toetsingswaarde (absolute waarde bijdrage +/-) 0,0426 -0,0039 0,0654 0,0078 0,0074 -0,0010 MER score worst-case Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE Verwaarloosbaar TE

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 155 van 239

9.6.1.6 Worstcase toestand

De worstcase toestand voor de standaard parameters werd opgenomen in Tabel 59, Tabel 60 en Tabel 61. Dezelfde methodiek werd gehanteerd voor een reeks geselecteerde parameters in Tabel 63.

De beoordeling van de worst-case scenario is op basis van de volgende opdeling:

Ook hier kan gewerkt worden met de becijferde concentratieverhoging X af te wegen versus de toetsingswaarde Y = kwaliteitsdoelstelling. De uitgangspunten dienen zoals eerder aangehaald aangepast worden (Worstcase = 10 percentiel laag debiet Leie en 90 percentiel hoog concentratie Leie).

Voor niet gevaarlijke stoffen kan vervolgens uitgemaakt worden op basis van onderstaand beoordelingskader wat de impact is versus de toetsingswaarde = kwaliteitsdoelstelling:

Concentratieverhoging ≤ 0,5 TW = verwaarloosbaar tijdelijk effect Concentratieverhoging > 0,5 TW en ≤ TW= beperkt tijdelijk effect Concentratie TW > TW en voorkomen 10 % op jaarbasis = relevant tijdelijk effect Concentratie TW > TW en voorkomen meer 10 % op jaarbasis = belangrijk onaanvaardbaar tijdelijk effect

9.6.1.7 Warmtelozing Om tot een correcte beoordeling te kunnen komen van het thermisch effect van de lozing dient als referentiesituatie gekozen te worden voor:

Laag 10% afvoerdebiet Leie en maximale mogelijk temperatuur lozing bij vergunde dagdebiet. Concreet zal een lozing aan 4.480 m³ aan 35°C resulteren in volgende situatie:

Gemiddelde situatie: stijging van 13,85°C naar 13,89°C of absolute stijging van 0,03°C

Worstcase situatie: stijging van 25,20°C naar 25,26°C of absolute stijging van 0,06°C

Hiermee is de thermische impact niet relevant voor de mengzone

9.6.1.8 Wijziging afvoergedrag oppervlaktewater Doelstelling is na te gaan of de lozing een impact kan hebben op overstromingen in relatie tot afvoerdebiet van het ontvangende oppervlakte. Hiervoor dient het lozingsdebiet vergeleken te worden met het hoog afvoer debiet. Zelfs onder de gemiddelde situatie zal het lozingsdebiet de lager zijn dan 1% (concreet 0,16%) en is geen veder onderzoek noodzakelijk.

Er is geen relevante wijziging in het afvoergedrag van het ontvangende oppervlaktewater.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 156 van 239

9.7 Bespreking

9.7.1 Waterhuishouding en verbruik Het waterverbruik per ton afgewerkt product werd gesteld op 2,50 m³/ton AP op basis van de effectieve, actuele verbruiken. Hiermee is voldaan aan de BBT.

De watervoorziening (door de Watergroep) blijft zoals de actuele situatie op basis van de aanmaak van proceswater (Figuur 22) vanuit Leiewater. Deze opwaardering maakt geen onderwerp uit van dit project-MER. Er dient op gewezen te worden dat er op basis van de geselecteerde technieken door de Watergroep er geen extra chloride aanvoer is voor de ontharding.

9.7.2 Waterzuivering en BBT-toetsing De implementatie van de BBT-technieken bij de opstart van de site werd gecontroleerd en aangevuld op wat ondertussen effectief werd uitgevoerd (Tabel 50). Uit deze controle blijkt dat voldaan is aan de BBT. Dit is evenwel een dynamisch gegeven en zal continu bijgesteld worden in functie van herzieningen of bijkomende aanvullingen.

De geplaatste waterzuivering is op vlak van de gemaakte technologische keuzes conform State-of-the- Art. Voor een aantal aspecten werd zelfs verder gegaan dan BBT. Type voorbeeld is de gecombineerde procescontrole op basis van diverse online sensoren (zuurstof, nitraat, ammonium en fosfaat) om het proces te bewaken en aan te sturen. In bijzonder bv. de dubbele fosfaat meting voor en na de zandfilter.

9.7.3 Impactbeoordeling OPPERVLAKTWATERKWALITEIT Voor de impact beoordeling werd de template van het richtlijnen boek gevolgd. Kort ter verduidelijking van de randvoorwaarden voor de lozing: er werd gewerkt met een maximum debiet van 4.480 m3/dag en met volgende parameters:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 157 van 239

Er werd geen correctie uitgevoerd voor wat reeds is vergund. Dit geeft een extra dubbele reserve: normaal zal het dagdebiet niet overtroffen worden en de impact zal in realiteit lager liggen gezien de meetwaarden ontvangende oppervlaktewater ook het aandeel van de actuele lozing reflecteren.

GEMIDDELDE TOESTAND

Standaard parameters (Tabel 59 en Tabel 60):

Parameters: P totaal, PO4-P, chloride, BZV, CZV, ZS, NH4-N, N-totaal, NO3-N, NO2-N en sulfaat.

Voor de beschouwde parameters, met uitzondering van Ptotaal, PO4-P en chloriden geldt dat de % inname van de concentratie stijging X minder is dan 1% van de kwaliteitsdoelstelling. Voor deze parameters is er “Niet Relevante Bijdrage” (NRB).

Voor de parameters P-totaal (2,3% inname) en PO4-P (1,93% inname) is er een relevante bijdrage -2.

De relevant bijdrage is het resultaat van de immissieconcentratie stroomopwaarts die hoger ligt dan 75 % van de kwaliteitsdoelstelling.

Voor P-totaal en PO4-P is deze overschrijding hoog (465 en 416 % respectievelijk). De absolute concentratie stijging ligt respectievelijk op 0,0032 mg P totaal/l en 0,0027 mg PO4-P/l.

Voor chloride ligt de inname kwaliteitsdoelstelling op 1,52% en een globale beoordeling van een beperkte bijdrage door inname immissie stroomopwaarts van 52%. De concentratie stijging ligt op 3 mg Cl/l.

Als de berekeningen voor de parameters Ptotaal, PO4-P en chloriden herhaald worden met enkel toename van het vergunde debiet van 2.800 naar 4.480 m3/dag dan zijn volgende cijfers aan de orde (Tabel

62): de %-inname doelstelling ligt telkens onder de 1% - voor P totaal 0,86%, PO4-P 0,73% en voor chloride 0,57%.

Men stelt wel vast dat voor de parameters de immissiewaarden stroomopwaarts versus de geselecteerde doelstelling samengevat kunnen worden:

Inname minder dan 25%: NH4-N (18%) en KjN (21%)

Inname tussen de 50 en 65%: BZV (52%), Cl (52%), ZS (59%), SO4 (61%) en CZV (65%)

Inname tussen 80 en 100%: NO2-N (83%) en NO3-N (86%)

Voor de parameter Ntotaal (0,58% inname) ligt de berekende immissie waarde op een factor 2,4 hoger dan de doelstelling op basis van concentratie. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat de doelstelling totaal N met 2,5 mg N/l (zomerhalfjaar gemiddelde) lager ligt dan de totalisatie van de andere N-parameters.

Aanvullende parameters (Tabel 63):

Parameters: Zink, Arseen, Boor, en Nikkel.

Voor de beschouwde parameters, met uitzondering van Vanadium en kobalt, ligt de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling beneden de 1% (onder de beschouwde voorwaarde).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 158 van 239

Voor Vanadium ligt de inname op 1,10 % (in de praktijk zal dit niet zo hoog zijn – gezien de berekening op basis van totaal lozing – Vanadium in zijn zero-valentie staat (ic metallisch vanadium) is quasi onoplosbaar in water.

Voor kobalt ligt de procentuele inname op 1,72% - analoog de opmerking dat deze berekening gebaseerd is op doelstelling opgelost kobalt met lozing van totaal kobalt. Ook hier geldt dat de zero- valentie staat (ic metallisch vanadium) is quasi onoplosbaar in water.

Het belang van deze parameter reeks werd erkend voor de aardappelverwerking en zit vervat in de normering.

WORSTCASE

Standaard parameters (Tabel 59 en Tabel 60):

Parameters: P totaal, PO4-P, chloride, BZV, CZV, ZS, NH4-N, N-totaal, NO3-N, NO2-N en sulfaat.

Voor alle parameters is er een “verwaarloosbaar tijdelijk effect” gezien de berekende concentratieverhoging minder is dan 50% van de kwaliteitsdoelstelling.

Aanvullende parameters (Tabel 63):

Parameters: Zink, Arseen, kobalt, Boor, Nikkel en Vanadium.

Voor alle parameters is er een “verwaarloosbaar tijdelijk effect” gezien de berekende concentratie verhoging minder is dan 50% van de kwaliteitsdoelstelling.

WARMTELOZING

Met een stijging van 0,06 °C in het uiterst worstcase scenario is ook de thermische impact niet relevant.

AFVOER GEDRAG OPPERVLAKTEWATER

Met 0,16% hydraulische bijdrage van de lozing bij gemiddelde referentiesituatie is er ook geen relevante impact op het afvoergedrag van het ontvangende oppervlaktewater.

9.7.4 Noodvoorzieningen en calamiteiten beheer Het voorzien van een noodaansluiting op de RWZI Zulte-Olsene is gezien de beperkte omvang van de RWZI (18.900 IE = 1.335 kg BZV = 100 m³ ruw influent na voorzuivering) was geen optie in de actuele situatie en dus ook niet voor de uitbreiding.

Een aantal voorzieningen op vlak van uitbouw waterzuivering werden in het vorig project-MER als te nemen maatregelen te voorzien, deze worden hernomen in onderstaande oplijsting.

a. Meest kritische afvalwaterstroom is het vetrijke water en CIP-inhoud friteuses. Deze stromen zijn ondanks hun beperkt debiet (5-10 m³/h) maar net omwille van hun inhoud (olie/vet/verzeepte vetten) in staat om de biologische zuivering te verstoren. Door dit op een

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 159 van 239

apart circuit te hebben is niet enkel een gerichte afzonderlijke behandeling mogelijk maar tevens een beter calamiteitenbeheer gezien de beperkte hydraulische bijdrage. b. Proces essentiële onderdelen zullen voorzien worden in volle redundante uitvoering (n+1) zodat steeds de volle volume/hydraulische capaciteit van de zuivering kan benut worden. c. Aanvullend op punt b – minder kritieke schakelpunten in de zuivering zullen voorzien worden van klaar voor gebruik bypass aansluitingen zodat bv. zonder langdurige demontage werken snel huur en/of op stock voorhanden zijnde reserveonderdelen kunnen in bedrijf genomen worden. d. Contractuele afspraken met derden voor de binnen afgesproken tijdsframe interventies moeten in geval van storing waterzuivering voorzien worden.

Al deze voorzieningen werden in de actuele situatie uitgevoerd en zullen daar waar van toepassing worden doorgetrokken in de geplande situatie.

Bovendien werd een calamiteitenbuffer van 3.000 m3 voorzien.

Er werden in de beschouwde periode twee meldingen gemaakt van een overschrijding lozingsvoorwaarden conform de meldingsplicht. Deze werden besproken in paragraaf 9.5.2. Enkel de overschrijding NH4/CZV was milieutechnisch relevant. De procedure om dit te voorkomen werd vastgelegd.

De voorbije periode heeft aangetoond dat de noodvoorzieningen en calamiteitenbeheer goed functioneren. Dit moet doorgetrokken worden naar de geplande situatie.

9.8 Milderende maatregelen

Volgende milderende maatregelen werden voorzien in de actuele situatie:

a. Uitwerken optimale combinatie inname stadswater/ Leiewater (wat niet uitsluit dat inname Leie water per definitie deel uitmaakt van de optimale combinatie)

Men werkt uitsluitend op basis van Leiewater met stadswater als reservevoorziening, dit heeft een positieve invloed op de chloridevracht.

b. Alternatieven stadswater ontharding indien van toepassing als hoofdvoorziening water

Door keuze voor Leiewater is dit punt niet langer relevant.

c. Strikte beheersing fosfaatparameter

Hier werd geopteerd voor tertiaire zuivering met dubbele online fosfaat meting – een primeur in de sector ultieme invulling van deze milderende maatregel.

9.9 Alternatieven

Het gaat om de uitbreiding van een bestaande inrichting op een gekende locatie er zijn dus geen locatiealternatieven.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 160 van 239

In kader van waterhergebruik in termen van opwaardering van gezuiverd effluent naar drinkwaterkwaliteit zijn er volgende alternatieve uitvoeringsvorming aan de orde zoals weergegeven in Tabel 64.

Optie A neemt de betrokken concentraat en spoelwater stromen opnieuw de zuivering in. In deze optie A is er geen verandering van voorwaarden lozing in termen van lozingsconcentraties en maximaal dagdebiet.

Het alternatief Optie B kan men beroep doen op art. 5.3.2.4:

§ 3. De vergunningverlenende overheid kan op basis van vergaande waterbesparende maatregelen in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit voor bepaalde parameters hogere emissiegrenswaarden toestaan dan de emissiegrenswaarden, vermeld in paragraaf 1, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

1° het betreffen parameters die aanleiding geven tot concentratieverhoging; 2° de exploitant stelt lozingsvoorwaarden voor, rekening houdend met het overeenstemmende debiet (waterbesparing); 3° de exploitant toont aan dat: a) de BBT inzake preventie en waterzuivering wordt toegepast om de lozing van de parameters in kwestie te beperken; b) technieken worden toegepast die op een intensieve wijze het waterverbruik beperken; c) de milieukwaliteitsdoelstellingen van het ontvangende oppervlaktewater daardoor niet in het gedrang komen door de toepassing van de hogere emissiegrenswaarden; d) er geen acute toxiciteit wordt veroorzaakt in het oppervlaktewater door de toepassing van hogere emissiegrenswaarden; 4° de exploitant maakt een waterbalans op.

Hierbij dient de normering aangepast te worden aan een dynamische waarde die functie is van de debieten Q1 (aanvoer naar vuilwater RO), Q2 (permeaat vuilwater RO) en Q3 (permeaat vuilwater RO) en Q4 (lozing meetgoot) gekoppeld aan de norm bij geen hergebruik. De praktisch uitwerking hiervan dient in overleg te gebeuren met vergunningsverlener om aanvaardbaar controleprocedure te voorzien.

Deze hergebruik opties A of B kunnen hetzij door Agristo Wielsbeke zelf worden gedaan ofwel door de exploitant van de bestaande Leiewaterbehandeling of derde partij waarbij Agristo het gezuiverd effluent aanlevert en de resulterende concentraatstromen spoelwater terugkrijgt. Op deze wijze kan dit opgenomen worden in de vergunning Agristo Wielsbeke met behoud van alle mogelijke exploitatie opties.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 161 van 239

OPTIE A:

Figuur 32 Opties combinaties opwaardering effluent naar drinkwaterkwaliteit – Optie A

OPTIE B:

Figuur 33 Opties combinaties opwaardering effluent naar drinkwaterkwaliteit – Optie B

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 162 van 239

9.10 Concreet te voorzien in uitbreiding

Onderstaande uitbreiding dient opgenomen voor de rubrieken met betrekking tot lozing afvalwater (Tabel 64).

Tabel 64 Overzicht aan te passen vergunningstoestand in geplande situatie

Rubriek Vergund Uitbreiding Totaal 3.2.2.a 4 m3/h 1 m3/h 5 m3/h 13 m3/dag 3 m3/dag 16 m3/dag 4780 m3/jaar 680 m3/dag 5460 m3/jaar 3.6.3.3 125 m3/h 175 m3/h 300 m3/h 2800 m3/dag 1680 m3/dag 4480 m3/dag 761 600 m3/jaar 838 400 m3/jaar 1 600 000 m3/jaar

De lozingsnormen zijn deze opgegeven in Tabel 54 – met de aanvulling voor het alternatief in geval optie B voor waterhergebruik.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 163 van 239

10 Discipline bodem en grondwater

10.1 Afbakening en beschrijving studiegebied

Het studiegebied voor de discipline bodem wordt afgebakend tot de perceelsgrenzen. Indien tijdens de m.e.r.-procedure blijkt dat er eveneens een invloed is op de bodem buiten de perceelsgrenzen, zal het studiegebied aangepast worden.

10.1.1 Pedologie Het bedrijf is gelegen in de zandstreek. Ter hoogte van het bedrijf zijn volgende bodemtypes aanwezig (zie Bijlage 10a) van ongeveer het noorden naar het zuiden van de site:

 Sdc(h): matig natte lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Pep(o): natte licht zandleembodem zonder profiel;

 Lep: natte zandleembodem zonder profiel;

 Scc: matig droge lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Sbc: droge lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 PdP: matig natte licht zandleembodem zonder profiel of met onbepaald profiel;

 Zbc: droge zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Scc(h): matig droge lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Sbc(h): droge lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Pcc: matig droge licht zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont;

 Pdc: matig natte, licht wandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont.

De bodem op het bedrijfsterrein is voornamelijk gekenmerkt door niet erosiegevoelige bodem, maar (kleine) delen van het terrein zijn erosiegevoelig. Het bedrijf bevindt zich grotendeels in niet overstromingsgevoelig gebied, en deels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied.

10.1.2 Geologie Op basis van een virtuele boring en de boring ‘kb29d83e-B475’, gelegen op 515 m ten O van de site met een diepte tot 250 m, kan de geologische opbouw ter hoogte van het bedrijf beschreven worden (bron: dov.vlaanderen.be). Deze wordt weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 65 Geologische opbouw in de omgeving van het bedrijf diepte (m-mv) omschrijving stratigrafie 0 – 20 leem en zand Quartaire afzetting 20 – 89,2 zand en klei Formatie van 89,2 – 130,6 klei met zand en steenlagen, onderaan eventueel wat krijt Formatie van Hannut 130,6 – 142 Formatie van Nevele, Lid van Stekene, voornamelijk krijt tot zandig krijt en klei met (kalk)steenlagen Formatie Gulpen, Formatie Derne 142 – 145,8 Formatie van Maisieres, Formatie van krijt, kalkrijke mergels, mergelig Krijt en zand, steenlagen Espiechin, Formatie Vert Galand,

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 164 van 239

diepte (m-mv) omschrijving stratigrafie Formatie Bernissart 145,8 - … leisteen, zandsteen en kwartsiet Siluur, Ordovicium en/of Camprium

10.1.3 Grondwater Het studiegebied bevindt zich in het Leiebekken, meer specifiek het deelbekken “Devebeek”. Enkel een kleine zone in het zuiden van de site bevindt zich in het deelbekken “Gaverbeek”. Het stroomgebied is deze van de Schelde.

Het freatisch grondwatermeetnetwerk van de VMM geeft aan dat het grondwaterpeil ter hoogte van de site varieert tussen 0,54 m en 2,45 m onder het maaiveld. Wordt de grondwaterkwetsbaarheidskaart geraadpleegd, dan kan vastgesteld worden dat het grondwater ter hoogte van de site aangeduid wordt als zeer tot matig kwetsbaar (Ca1/Cb) wegens de zandige en/of lemige deklaag, welke een dikte heeft van <5 m. Het gebied wordt overwegend aangeduid als matig kwetsbaar voor grondwaterstroming.

In onderstaande tabel wordt de hydrogeologische opbouw weergegeven ter hoogte van het bedrijf (virtuele boring DOV).

Tabel 66 Hydrogeologische opbouw

diepte (m-mv) HCOV-code Aquifer-/Aquitardsysteem 0 – 18 0100 Quartaire Aquifersysteem 18 – 100 0900 Ieperiaan Aquitardsysteem 100 – 126 1000 Paleoceen Aquifersysteem 126 – 153 1100 Krijt Aquifersysteem

De site bevindt zich in het actie- en waakgebied van het Krijt Aquifersysteem (HCOV-1100) en het Cambro-Siluur Massief van Brabant (HCOV-1300).

Binnen een straal van 1 km zijn 14 grondwaterwinningen gelegen. De meeste hiervan worden aangewend in de landbouw of veeteelt. Het merendeel van de winningen (12) pompt uit de bovenste watervoerende laag, met name het Quartair Aquifersysteem. Eén winning pompt uit het Ieperiaan aquifersysteem en één winning uit het Paleoceen Aquifersysteem. Een overzicht van de ligging van de grondwaterwinningen wordt weergegeven in Bijlage 10b. De dichtstbijzijnde grondwaterwinning is gelegen op een afstand van 100 m ten O van de site.

10.2 Beschrijving referentiesituatie

Er is in de huidige situatie geen grondwaterwinning aanwezig. Naar de toekomst wordt deze ook niet aangevraagd.

10.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit Op de site werden in het verleden reeds verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt hieronder weergegeven (bron: nota AGRISTO N.V. – 2016015 – Wiels & partners – 14/01/2016).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 165 van 239

Tabel 67 Bodemonderzoeken uitgevoerd op de site

Dossiernummer uitvoerder opdrachtgever datum soort afgerond reden OVAM 5695 Deloitte & Unilin nv 1999 OBO ja niet bekend Touche Sertius Unilin nv 2004 OBO ja 7743 Sertius Unilin bvba 2009 OBO Ja, overdracht BBO nodig Sertius Unilin bvba 2011 BBO Ja verontreiniging met stikstof en VOCL in grondwater 7743 Architeam bvba Unilin bvba 2016 OBO, ja verontreiniging minerale olie, BBO overdracht grond + sluiting bedrijf en decretaal verplicht

10.2.1.1 Oriënteren en beschrijvend bodemonderzoek 2016 Er werd in april 2016 een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd op de site (percelen 10R en 10/02) in opdracht van de toenmalige exploitant op de site Unilin. Dit bodemonderzoek werd uitgevoerd naar aanleiding van de sluiting van Unilin op deze site, dus voor de exploitatie van Agristo op deze site.

Kadastraal perceel 10R

Uit het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek (2016) blijkt dat er een gemengde bodemverontreiniging voorkomt, bestaande uit minerale olie in het vaste deel van de aarde en het grondwater ter hoogte van perslijn IV. De verontreiniging wordt als gemengd beschouwd omdat er wordt aangenomen dat zij veroorzaakt is door lekken van smeerolie, ten tijde van 1992-2015. Aan de hand van de analyseresultaten en organoleptische waarnemingen kan het verontreinigd volume ingeschat worden op 286 m³ (636 m² x 1,5 m x 0,3). De gemengde bodemverontreiniging kan worden opgesplitst in een aandeel van 12 % historische bodemverontreiniging en een aandeel van 88 % nieuwe bodemverontreiniging.

Bij evaluatie van de ernst van de bodemverontreiniging is gebleken dat er van de nieuwe bodemverontreiniging geen humaan toxicologisch risico en/of ecotoxicologisch risico uitgaat. Wel werd er een verspreidingsrisico en ernstige bedreiging vastgesteld. Tevens werd een drijflaag vastgesteld.

Globaal gezien kon gesteld worden dat er een ernstige bedreiging uitging van de bodemverontreiniging en er een sanering noodzakelijk is. De sanering is weinig urgent en er zijn geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk. Deze sanering werd uitgevoerd in 2017 (zie §10.2.1.2).

De verontreiniging met stikstofverbindingen uit voormalige onderzoeken ter hoogte van de opslag ammoniak en ter hoogte van de opslag van ammoniumnitraat en lijmen is bevestigd en is te wijten aan morsen en onzorgvuldig omspringen met deze stoffen gedurende de periode van 1984 tot op heden. Van deze verontreiniging gaat geen humaan of ecologische risico uit, noch een verspreidingsrisico en er is geen beleidsmatige saneringsnoodzaak. Bijgevolg bestaat er voor de grondwaterverontreiniging met stikstofverbindingen geen noodzaak om over te gaan tot het opstellen van een bodemsaneringsproject en het uitvoeren van bodemsaneringswerken.

De verontreiniging met gechloreerde solventen in het grondwater uit voormalige onderzoeken ter hoogte van de voormalige garagewerkplaats wordt bevestigd en is veroorzaakt door weggieten van gechloreerde

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 166 van 239

solventen vóór de bouw van de nieuwe garagewerkplaats in 1993. In die periode kwam ter hoogte van de huidige garagewerkplaats een opslag van gevaarlijke stoffen voor. Het is niet uit te sluiten dat de verontreiniging ook deels ontstaan is door morsingen en onzorgvuldige opslag van gechloreerde solventen in deze zone. De verontreiniging is bijgevolg historisch.

Van deze verontreiniging gaat geen humaan of ecologische risico uit, noch een verspreidingsrisico en er is geen beleidsmatige saneringsnoodzaak. Bijgevolg bestaat er voor de grondwaterverontreiniging met gechloreerde solventen geen noodzaak om over te gaan tot het opstellen van een bodemsaneringsproject en het uitvoeren van bodemsaneringswerken.

Kadastraal perceel 10/02

Er komt een gemengde bodemverontreiniging voor met ammoniakale stikstof in het grondwater ter hoogte van de nieuwe droger. De verontreiniging is niet ontstaan op dit perceel.

Na analyse van de stalen zijn concentraties boven de richtwaarde vastgesteld voor zware metalen en PAK’s in het vaste deel van de aarde en verhoogde pH in het grondwater ter hoogte van de nieuwe droger. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een historische en nieuwe verontreiniging omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door aangevoerde grond (vaste deel van de aarde) en bekalking van de grond.

Uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt dat er geen duidelijke aanwijzing is dat de verhoogde concentraties een ernstige bodemverontreiniging vormen voor mens of milieu. Bijgevolg moet er geen beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd worden. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen, bestemmingsbeperkingen, of gebruiksbeperkingen noodzakelijk.

10.2.1.2 Sanering 2017 In 2017 werd de sanering van het verontreinigd perceel 10R opgestart. De bodemsanering is uitgevoerd door een uitgraving met bemaling van het grondwater. Het onttrokken grondwater is na zuivering geloosd op de riolering.

Door de sanering zijn de concentraties in het vaste deel van de aarde teruggebracht tot kleiner dan richtwaarde voor minerale olie. In het grondwater is door sanering de concentraties aan minerale en benzeen teruggebracht tot op de richtwaarden.

Het perceel 10R is het bronperceel voor bovenstaande verontreiniging. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk. Er is geen restverontreiniging aanwezig. Gebruiksadviezen zijn niet van toepassing.

10.2.2 Overige effectklassen Recent werd een vergunning verleend voor de bouw van een hoofdkantoor op de site te Wielsbeke. Gezien hierin ook een ondergrondse parkeerplaats voorzien is, zal de bouw grondverzet met zich meebrengen. Er wordt ten noorden van de site (op perceel B10r) een tijdelijke opslagplaats van grond voorzien met een grondoppervlakte van 4.500 m². Deze grond zal later aangewend worden voor ophoging van het terrein (onder meer voor het gebouw van de vlokkenlijn) en voor de verdere aanleg van de groenbuffer.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 167 van 239

10.3 Methodiek en significantiekader

Bij de milieueffectbeoordeling zullen tenminste de VLAREBO-risicoactiviteiten voor eventuele bodemverontreiniging worden besproken. Op basis van de vroeger uitgevoerde onderzoeken (oriënterend, verkennend, andere…) zal nagegaan worden wat de huidige bodemsituatie is.

Het effect op de bodemhygiëne wordt beoordeeld op basis van het toetsingskader dat wordt gebruikt in het kader van het bodemdecreet en het VLAREBO. Het effect op de bodemhygiëne wordt als volgt beoordeeld:

Tabel 68 Beoordelingskader discipline bodem beoordeling concentratie > 6 x BSN aanzienlijk negatief effect 80 % BSN < concentratie < 6 x BSN beperkt negatief effect AGW < concentratie < 80 % BSN verwaarloosbaar effect

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

10.4.1 Grondwaterkwantiteit Gezien er voor de nieuwe infrastructuur geen bemaling noodzakelijk zal zijn (gegevens exploitant), er geen lozingen naar het grondwater zijn en er geen grondwaterwinningen aanwezig zijn, noch voorzien worden, zal voorliggend project geen invloed hebben op de grondwaterkwantiteit.

Voor wat betreft de bijkomende verhardingen zal voldaan worden aan de stedenbouwkundige verordening inzake hemelwateropvang.

10.4.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit Er werden in het verleden reeds verschillende oriënterende bodemonderzoek (OBO) en beschrijvende bodemonderzoeken (BBO) uitgevoerd op de site (zie ook

Tabel 67). Uit het OBO en BBO dat uitgevoerd werd naar aanleiding van de sluiting van Unilin op dit terrein bleek dat sanering noodzakelijk was op perceel 10R. In 2017 werd de sanering van het verontreinigd perceel 10R opgestart. De bodemsanering is uitgevoerd door een uitgraving met bemaling van het grondwater. Het onttrokken grondwater is na zuivering geloosd op de riolering. Er is geen restverontreiniging aanwezig. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk. Gebruiksadviezen zijn niet van toepassing.

Op het bedrijf zijn verschillende activiteiten aanwezig die een potentieel risico op bodem- en/of grondwaterverontreiniging vormen. Volgende voorziene activiteiten kunnen als potentieel risicovol voor bodem- en/of grondwaterverontreiniging beschouwd worden:

 opslag hulpstoffen bij waterzuivering (FeCl3, anticoagulant…);

 opslag hulpstoffen productieproces (pekelwater, pyrofosfaat);

 opslag en verdeling brandstof voertuigen;

 opslag olie, reinigingsmiddelen, chemicaliën (kleine hoeveelheden);

 waterzuiveringsinstallatie.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 168 van 239

Voorvermelde activiteiten zullen steeds op een verhard oppervlakte plaatsvinden. De opslag van gevaarlijke stoffen gebeurt in aparte ruimtes volgens de geldende voorschriften. De waterzuiveringsinstallatie, en ook het transportnetwerk van en naar de waterzuiveringsinstallatie, is lekvrij gebouwd. Potentieel vervuild hemelwater zal afgevoerd worden naar de waterzuiveringsinstallatie. De exploitatie vormt dus een minimaal risico naar bodemverontreiniging.

Onderstaande tabel toon welke bodemonderzoeksplichtige activiteiten aanwezig zijn op de site.

Tabel 69 Overzicht bodemonderzoeksplichtige activiteiten op het bedrijf

rubrieknr omschrijving huidig vergund gewenst vlarebo .

3.6.3.3° Afvalwater en koelwater: 125 m³/uur 300 m³/uur B afvalwaterzuiveringsinstallaties, met 2.800 m³/dag 4.480 m³/dag inbegrip van het lozen van het 761.600 m³/jaar 1.600.000 m³/jaar effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie: voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in hogere concentraties dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen, met een effluent: van meer dan 50 m³/h 12.1.1.1° Elektriciteit: elektriciteitsproductie -niet 1 x 120 kVA 1 x 120 kVA O a) in rubrieken 20.1.5 en 20.1.6 bedoelde 2 x 100 kVA 2 x 100 kVA inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus: inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch schijnbaar vermogen van: 150 kVa tot en met 800 kVA

17.3.2.1.2 Gevaarlijke producten: opslagplaatsen 32,890 ton 32,890 ton A . gevaarlijke vloeistoffen van overige 2° ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 o.b.v. gevarenpictogram GHS02 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton 17.3.4.3° Gevaarlijke producten: opslagplaatsen 192,737 ton 270,737 ton B gevaarlijke vloeistoffen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton

17.3.6.3° Gevaarlijke producten: opslagplaatsen 215,265 ton 293,265 ton B a) gevaarlijke vloeistoffen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 169 van 239

rubrieknr omschrijving huidig vergund gewenst vlarebo .

17.3.8.2° Gevaarlijke producten: opslagplaatsen 4,420 ton 4,420 ton A voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen o.b.v. gevarenpictogram GHS09 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton 23.2.2°a) Inrichtingen voor het behandelen van 18 verpakkingslijnen 18 O kunststoffen en het vervaardigen van (2 productielijnen) verpakkingslijnen voorwerpen uit kunststoffen, met 690 kW (3 productielijnen) uitzondering van de inrichtingen, vermeld 690 kW in rubriek 41, met een geïnstalleerde 4 verpakkingslijnen totale drijfkracht van: meer dan 200 kW, (vlokkenlijn) als de inrichting volledig is gelegen in een 108 kW industriegebied Totaal: 798 kW

29.5.2.1° Metalen (zie ook rubriek 20.2): metalen of 30 kW 30 kW O a) voorwerpen uit metaal(bewerking of behandeling van): andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied 43.1.3° Stoken in installaties, uitz. stationaire 64.533,40 kW 85.533,40 kW A motoren en gasturbines, met totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 5.000 kW 43.3.2° Stookinstallaties: het stoken in installaties, 65,51 MW 86,51 MW A,S inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: 50 MW of meer 43.4. Stookinstallaties: installaties voor het 57 MW 78 MW A verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval 45.17.2° Voedings-/genotmiddelenindustrie: 2 productielijnen 3 productielijnen O Inrichtingen voor het conserveren van (1 frietlijn,1 (1 frietlijn, 2 dierlijke en/of plantaardige producten met specialiteitenlijn) specialiteitenlijnen een productiecapaciteit van meer dan 840 ton/dag ) 100.000 ton per jaar 300.000 ton/jaar 1.704 ton/dag 500.000 ton/jaar vlokkenlijn (6 drums) 130 ton/dag 35.000 ton/jaar Totaal 1.834 ton/dag 535.000 ton/jaar

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 170 van 239

De verklaring van de kolom ‘Vlarebo’ wordt hieronder gegeven:

A: inrichting of activiteit waarvoor conform het Bodemdecreet en het VLAREBO een oriënterend onderzoek verplicht is bij overdracht, sluiting en faillissement, en om de twintig jaar B: inrichting of activiteit waarvoor conform het Bodemdecreet en het VLAREBO een oriënterend onderzoek verplicht is bij overdracht, sluiting en faillissement, en om de tien jaar O: inrichting of activiteit waarvoor conform het Bodemdecreet en het VLAREBO een oriënterend onderzoek verplicht is bij overdracht, sluiting en faillissement S: inrichting of activiteit waarvoor conform artikel 33bis van het Bodemdecreet en artikel 17 van het decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), de exploitant onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige een oriënterend bodemonderzoek uitvoert en het verslag ervan aan de OVAM bezorgt op het volgende tijdstip:

1° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid wordt ingediend en de inrichting in gebruik genomen wordt op of na 20 september 2013: vóór de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid wordt ingediend;

2° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid is ingediend en de inrichting in gebruik genomen is vóór 20 september 2013, of als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid na 6 januari 2013 en vóór 20 september 2013 is ingediend en de inrichting in gebruik genomen wordt op of na 20 september 2013: vóór 7 januari 2014. In afwijking daarvan is het oriënterend bodemonderzoek verplicht vóór 7 juli 2015 als het gaat om een inrichting die ingedeeld is onder een van de volgende rubrieken: a) 2.4.1 en 2.4.2 voor activiteiten die niet vallen onder rubriek 2.2.4.g), 2.2.7, 2.3.4.4, 2.3.8, 2.3.9.b) en c) en 2.3.10, zoals geldig vóór 20 september 2013; b) 2.4.3.a), iii) tot en met v); c) 2.4.3.b); d) 2.4.5; e) 2.4.6; f) 3.6.7; g) 19.4.4°; h) 20.1.3.b); i) 5.5 voor activiteiten betreffende productie door biologische omzetting; j) 7.11 voor activiteiten betreffende productie door biologische omzetting; k) 43.3.2°. voor activiteiten met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

3° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag vóór 7 januari 2013 bij de vergunningverlenende overheid is ingediend en de inrichting nog niet in gebruik genomen is op 20 september 2013: vóór de inrichting in gebruik genomen wordt.

Het eerstvolgende OBO dient uitgevoerd te worden in 2026. Naast de vermelde periodieke verplichting, dient voor deze activiteiten ook bij overdracht, sluiting of faillissement een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

De bedrijfsterreinen zijn volledig verhard. Alle bovenstaande activiteiten vinden plaats op een verharde ondergrond. De opslagtanks worden periodiek gecontroleerd en voldoen aan de wettelijke vereisten. Het risico naar bodemverontreiniging is dan ook zeer klein. Er wordt bijgevolg geen bijkomende verontreiniging verwacht bij verdere uitbating van de huidige situatie. Ook in de geplande situatie zal voldaan worden aan de wettelijke vereisten. Er wordt in beide situaties uitgegaan naar een verwaarloosbaar effect inzake bodem- en grondwaterkwaliteit.

Voor de bouw van het nieuw gebouw voor de vlokkenlijn zal een ophoging van het terrein gebeuren. Hiervoor zal grond vanop de site (die afgegraven werd voor de bouw van het hoofdkantoor) aangewend worden. Voor deze grond zal een technisch verslag opgemaakt worden en er zal rekening gehouden

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 171 van 239

worden met de eventuele richtlijnen naar gebruik die hieruit volgen. Er wordt dan ook een verwaarloosbaar effect op de bodemkwaliteit verwacht door de ophoging. De afgegraven grond zal tevens aangewend worden voor de aanleg van de groenbuffer. Er wordt een verwaarloosbaar effect verwacht.

10.4.3 Overige effectklassen De bodem waar het nieuw gebouw zal gebouwd worden is niet verdichtingsgevoelig.

Er wordt een verwaarloosbaar effect verwacht op bodemgebruik, bodemgeschiktheid, profielverstoring, zetting, erosie en bodemvochtregime door de bouw van het nieuw gebouw. Ook worden er geen significante effecten verwacht inzake wijziging van bodemstabiliteit, bodemstructuur of bodemvochtregime.

10.5 Synthese van de milieueffecten

Inzake bodem- en grondwaterkwaliteit geldt zowel in de vergunde als de gewenste situatie een verwaarloosbaar effect. Ook voor de overige effectklassen zal er een verwaarloosbaar effect zijn.

10.6 Milderende maatregelen

Het wordt niet noodzakelijk geacht om bijkomende milderende maatregelen voor te stellen. Wel dient het bedrijf verder te voldoen aan de periodieke verplichtingen inzake bodemonderzoek en controle van de opslagtanks.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 172 van 239

11 Discipline mobiliteit

11.1 Toelichting gegevensgebruik

De voornaamste gegevensbronnen voor de opmaak van de discipline mobiliteit zijn als volgt:  MER Exploitatie van een nieuw aardappelverwerkend bedrijf te Wielsbeke;  MOBER Verhuis hoofdkantoor Agristo Wielsbeke;  Mobiliteitsplan Wielsbeke;  Informatie aangeleverd door Agristo over de uitbreiding.

11.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied met betrekking tot de mobiliteit wordt afgebakend tot de dichtstbijzijnde wegen en hoofdwegen in de onmiddellijke omgeving, waarvan verondersteld kan worden dat ze als ontvangende wegen (zullen) fungeren.

De projectsite is gelegen te Wielsbeke, in het westen van de gemeente langs de N382. De site wordt ontsloten door de Expressweg (N382) en de Grote Molstenstraat, die aansluit op de Verbindingsstraat en vervolgens op de Expressweg (N382), die aansluit op de N43 en E17 in zuidoostelijke richting en de N50 in westelijke richting.

Figuur 34: Situering op macroniveau

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 173 van 239

11.3 Toelichting referentiesituatie

De referentiesituatie bestaat enerzijds uit de huidige situatie en anderzijds uit de reeds vergunde gebouwen.

Voor de beoordeling van de discipline Mobiliteit wordt de referentiesituatie als volgt bepaald:

1. Meting van de huidige verkeerssituatie opgehoogd met 5 % om een autonome groei in rekening te brengen; 2. Toevoeging van extra verkeer als gevolg van de reeds vergunde projecten op de site van Agristo, het gaat hierbij over:  De vergunde productiecapaciteit (2 productielijnen) van 300.000 ton aardappelproducten per jaar, die ook volledig in gebruik is genomen;  De nieuwe diepvries;  Het hoofdkantoor dat verhuist naar de site.

11.3.1 Mobiliteitsprofiel referentiesituatie

11.3.1.1 Raming productie en attractie

11.3.1.1.1 Vrachtverkeer

Voor de hoeveelheid vrachtverkeer in de referentiesituatie werd door Agristo de aantallen aangeleverd. Er wordt bij het aantal transporten ook rekening gehouden met transporten van afgewerkt product van Harelbeke naar Wielsbeke. Een deel van de producten die in Harelbeke wordt geproduceerd zal namelijk in Wielsbeke opgeslagen worden en van hieruit verder naar de klant getransporteerd worden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de hoeveelheid vrachtverkeer die voorzien wordt in de referentiesituatie.

Tabel 70 Overzicht vrachttransporten per dag in referentiesituatie (Agristo)

7-19u 19-22u 22-7u Totaal aantal transporten per dag

Aardappelaanvoer 72 14 10 96

Grond- en nevenstromen 16 4 4 24

Aanvoer afgewerkt product 26 3 2 31

Afvoer afgewerkt product 120 14 8 142

TOTAAL 234 35 24 293

11.3.1.1.2 Personeel

Het overzicht van de personeelsbezetting in de referentiesituatie wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 71 Overzicht personeelsbezetting in referentiesituatie (Agristo)

ploeg 1 ploeg 2 ploeg 3 ploeg 1 ploeg 2 dagdienst TOT week week week weekend weekend

8u-17u 5u-13u 13u-21u 21u-5u 5u-17u 17u-5u

Stuurteam + administratie 23 23

Supply chain - logistiek 3 14 14 8 6 6 51

Technische dienst 10 4 4 4 5 5 32

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 174 van 239

ploeg 1 ploeg 2 ploeg 3 ploeg 1 ploeg 2 dagdienst TOT week week week weekend weekend

Inpak 2 17 17 13 13 13 75

Productie 4 10 10 10 9 9 52

Kwaliteit 5 3 3 2 2 2 17

Administratie group 175 175

TOTAAL 222 48 48 37 35 35 425

Wat werknemers betreft zal telkens in het uur voor en het uur na de ploegdiensten aanvangen het aan- en afrijden van de werknemers gebeuren. Dit wil zeggen dat tijdens de week rond 5u, 8u, 13u, 17u en 21u de pieken zullen liggen voor de productie en attractie van werknemers. Dus enkel de piekmomenten van de dagdienst tijdens de week vallen samen met de piekmomenten tijdens de ochtend- en avondspits. Tussentijds wordt een verwaarloosbaar aantal verplaatsingen van werknemers gemaakt.

Er wordt ook verondersteld dat eventuele bezoekers zich ergens tijdens de werkuren van de dagdienst zullen verplaatsen en zich dus ook niet op piekmomenten naar de site zullen verplaatsen. In het weekend vinden de pieken plaats rond 5u en 17u.

11.3.1.2 Modal split

11.3.1.2.1 Vrachtverkeer

In functie van de economische realiteit zal een deel van de vrachten ‘afvoer afgewerkt product’ vanuit de containerterminal op de Leie ter hoogte van de Ooigemstraat verdergezet worden per schip. In 2018 werden er reeds meer dan 1.000 containers via het water verscheept. Agristo raamt dat in de toekomst er tot 4.500 containers per jaar via deze terminal verscheept kunnen worden. Dit is echter sterk afhankelijk van de economische realiteit.

Dit zal echter geen impact hebben op de modal split, aangezien deze ladingen nog steeds met de vrachtwagen naar de containerterminal moeten worden gebracht. Hierdoor zal de impact in de onmiddellijke omgeving van de site eerder beperkt zijn, maar dit zal wel een positief effect hebben op de verkeersintensiteiten verder op de N382 richting de E17. In kader van deze MER wordt dus uitgegaan van een modal split van 100% vrachtwagens in de directe omgeving van de site.

11.3.1.2.2 Personeel

De modal split voor het personeel in de referentiesituatie wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 72 Vervoerswijzekeuze personeel in referentiesituatie (Agristo)

Vervoermiddel % dat hiervan gebruik maakt

wagen - bestuurder 85%

wagen - passagier 5%

fiets 8%

bromfiets/moto 2%

11.3.1.3 Routekeuze Voor de routekeuze werd er in de MOBER rekening gehouden met de hypothese dat al het vrachtverkeer (behalve de aanvoer van afgewerkte producten vanaf de site in Harelbeke) van en naar het zuidoosten (van/naar de containerterminal, de N43 en de E17) zal rijden. Voor het personenverkeer werd op zijn

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 175 van 239

beurt volgende verdeling gehanteerd die bepaald werd op basis van de uitgevoerde telling en de woonplaatsen van de bestaande werknemers:

Tabel 73 Procentuele verdeling van het personeel naar de verschillende richtingen

Richting Aandeel Ingelmunster / N50 30% N43 en E17 (zuid) 30% Waregem / N43 en E17 (noord) 35% N357 5%

Het personenverkeer kan via de toegang aan de Grote Molstenstraat aan- en afrijden en de toegang aan de N382 (niet aan de rotonde) kan uitsluitend gebruikt worden om in te rijden. Zowel voor het vracht- als voor het personenverkeer wordt op onderstaande figuren de routes op microniveau aangeduid die gebruikt zullen worden voor het aan- en af rijden.

Figuur 35 Routekeuze inkomend verkeer van het personeel en vrachtverkeer op microniveau

Figuur 36 Routekeuze uitrijdend verkeer van het personeel en vrachtverkeer op microniveau

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 176 van 239

11.3.2 Langzaam verkeer

11.3.2.1 Fietsnetwerken In onderstaande figuur wordt het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) weergegeven. Volgende segmenten in de omgeving van de projectsite zijn geselecteerd als functionele fietsroute: Rijksweg (N357), de Stationsstraat/Fabiolalaan en de Molenstraat. Daarnaast is de Kanaalweg en de jaagpaden langs de Leie geselecteerd als hoofdroute in het BFF. Hieruit blijkt dus dat de belangrijkste fietsroutes naar de projectsite niet samenvallen met dit netwerk.

Figuur 37 Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) West-Vlaanderen

Het lokale fietsnetwerk dat werd geselecteerd in het mobiliteitsplan van Wielsbeke en dat op onderstaande figuur wordt weergegeven, loopt wel langs de site. De Ridder de Ghellinckstraat, de Vierlindenstraat en de Ooigemstraat zijn immers geselecteerd als lokale fietsroutes. Deze routes kunnen dus dienen om aan te sluiten op het hogergelegen BFF.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 177 van 239

Figuur 38 Lokale fietsnetwerk – mobiliteitsplan Wielsbeke

Ter hoogte van de projectsite is aan elke kant van de weg een afgescheiden fietspad voorzien op de N382. Er is een oversteek voor fietsers voorzien ter hoogte van de Grote Molstenstraat, maar deze wordt niet aangeduid op de N382. Echter heeft AWV wel aangegeven om hier een huppelmarkering (fietsoversteek uit de voorrang) aan te brengen. Daarnaast is ook het voorstel om een volwaardige middengeleider te voorzien op de N382 ter hoogte van de fietsdoorsteek Grote Molstenstraat goedgekeurd. De uitvoering hiervan is eind 2019 voorzien, waarbij Agristo ook instaat voor deel van de kosten van deze werken. Dit zal ervoor zorgen dat de N382 in twee keer overgestoken kan worden.

De Grote Molstenstraat en de andere wegen ten noorden van de projectsite zijn niet voorzien van fietsvoorzieningen. Op de rotonde zijn wel fietsvoorzieningen voorzien (Figuur 41), waarbij op elke tak een fietsoversteek is voorzien met uitzondering van de Ridder de Ghellinckstraat. Al deze oversteken zijn uit de voorrang, behalve deze aan de uitrit van Agristo. Agristo heeft reeds in samenspraak met AWV extra borden toegevoegd om fietsers en uitrijdend (vracht)verkeer extra aandachtig te maken voor dit conflict tussen de fietsoversteek en de uitrit van Agristo.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 178 van 239

Figuur 39 Fietsoversteek over de N382 ter hoogte van de Grote Molstenstraat

Figuur 40: Oversteek over de N382 aan de Grote Figuur 41 Fietspad op rotonde aan uitrit Agristo Molstenstraat

Figuur 42 Fietspaden langs Ridder de Ghellinckstraat Figuur 43 Geen fietsvoorzieningen op Grote Molstenstraat

11.3.2.2 Wandelnetwerken Onderstaande figuur geeft het toeristisch recreatief netwerk voor wandelaars en fietsers weer. Hier is op te zien dat er enkele recreatieve wandel- en fietsroutes langs de site passeren.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 179 van 239

Figuur 44 Toeristisch recreatief en socio-cultureel netwerk – GRS Wielsbeke (2009)

Er wordt aan de rand van de site een Finse piste aangelegd die rond de volledige site zal lopen. Werknemers die delen langs deze straten wandelen, kunnen dus in de toekomst ook gebruik maken van deze Finse piste.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 180 van 239

Figuur 45 Finse piste (groene buffer) rondom contour projectsite

Op onderstaande figuur wordt de bereikbaarheid van de haltes van het openbaar vervoer weergegeven, de halte ‘Wielsbeke Kapel’ bevindt zich op ca. 350m van de site en de halte ‘Wielsbeke De Kinne’ op 1,7km (fietsen).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 181 van 239

Figuur 46 Bereikbaarheid haltes openbaar vervoer

11.3.3 Openbaar vervoer

11.3.3.1 Bus De dichtstbijzijnde haltes worden op Figuur 46 weergegeven. Er ligt 1 halte op wandelafstand (ca. 300m) van de site, namelijk de halte ‘Wielsbeke Kapel’. Deze halte wordt bediend door buslijn 54, 81 en de belbuslijn 88 (belbusgebied Waregem). De halte ‘De Kinne’ ligt te ver om te wandelen (op 1,7km), maar kan eventueel wel bereikt worden met de fiets en wordt daarom voor de volledigheid opgenomen. Deze halte wordt bediend door buslijn 53 en 54. Het gaat dus over volgende 4 buslijnen:

 Lijn 53: -Aarsele-Wakken-Ooigem-Kortrijk o Functioneel (6 ritten) op weekdagen: 6:28 / 7:21 / 9:39 / 13:16 / 14:41 / 18:20 o Functioneel (2 ritten) op zaterdag: 13:34 / 19:34 o Geen bediening op zondag  Lijn 54: Tielt-Oostrozebeke-Wakken/Ooigem o Functioneel (4 ritten) op weekdagen: 12:40 / 17:00 / 17:45 / 19/20 o Geen bediening op zaterdag en zondag  Lijn 81: - - Ingelmunster – Waregem o Frequentie van 2u tussen 6:54 en 18:54 op weekdagen o Geen bediening op zaterdag en zondag  Belbuslijn 88: Belbusgebied Waregem Onderstaande figuur geeft de routes van deze lijnen weer en de locatie van de haltes.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 182 van 239

Figuur 47 Netplan De Lijn

11.3.3.2 Trein De projectsite ligt tussen twee stations, namelijk het station van Waregem (6,6km – 19min fietsen) en het station van Ingelmunster (7,2km – 23min fietsen). Het station van Waregem is ook te bereiken met buslijn 53, 81 en de belbuslijn 88 en het station van Ingelmunster door buslijn 81.

Het station van Waregem wordt bediend door de lijnen Antwerpen-Centraal – , Kortrijk – Leuven – Welkenraedt en Antwerpen-Centraal – Lille Flanders. Het station van Ingelmunster wordt bediend door de lijn Kortrijk – Brugge (– Oostende) en Oostende – Brussel-Airport-Zaventem.

Figuur 48 Fietsroutes naar de stations van Ingelmunster (links) en Waregem (rechts)

11.3.4 Autoverkeer De projectsite is goed bereikbaar met de wagen. De site is gelegen aan de Ridder Ghellinckstraat 9 te Wielsbeke. Het ligt aan de N382 die in oostelijke richting aansluit op de N43 en de E17 en in westelijke richting op de N50.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 183 van 239

Figuur 49 Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer

Onderstaande figuur geeft de wegencategorisering die in het mobiliteitsplan van Wielsbeke wordt vooropgesteld, hieruit blijkt dat de Expressweg (N382) als secundaire weg type 1 (in het PRS West- Vlaanderen werd geselecteerd) en de Ridder de Ghellinckstraat, de Ooigemstraat en de Verbindingsstraat als lokale wegen type 1 worden gecategoriseerd.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 184 van 239

Figuur 50 Selectie lokale wegen – Wegencategorisering mobiliteitsplan Wielsbeke

Hieronder worden de wegen die de belangrijkste transportroutes omvatten besproken, meer bepaald de N382, de Ooigemstraat, de N50 en de N357.

 De N382 betreft een tweevaksbaan (2x1) en wordt gecategoriseerd als secundaire weg type I in het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS) van West-Vlaanderen. Ter hoogte van Waregem gaat de 2x1-baan plaatselijk over in een 2x2-baan. Aan beide zijden wordt het fietspad afgescheiden van de rijbaan door een zachte berm met beplanting. Er zijn geen voetpaden aanwezig. Er geldt een snelheidsregime van 70 km per uur, met uitzondering van een deel van de weg te Waregem. In het mobiliteitsplan van Wielsbeke wordt vermeld dat deze maximumsnelheid veelal overschreden wordt en dit door alle voertuigklassen. De V85 (snelheid waar 85% van de bestuurders zich aan houdt) ligt hier op 88 km/u tot 93 km/u (afhankelijk van de rijrichting). De N382 wordt aanzien als een bovenlokale verbindingsweg voor vrachtverkeer en kent een zeer hoog aandeel vrachtverkeer (> 30%). De gewestweg doorkruist de woonkern van Wielsbeke. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen is, tussen de rijvakken en het fietspad, een geluidsscherm geplaatst langsheen de weg om eventuele geluidsoverlast te beperken.  De Ooigemstraat verbindt de N382 met de containerterminal op de Leie. De weg bestaat uit 2x1- rijstroken met aan beide zijden een door een berm afgescheiden fietspad. De Ooigemstraat wordt gecategoriseerd als lokale weg type I met industriële ontsluitingsfunctie (lokale verbindingsweg). Er geldt een snelheidsregime van 70 km/u.  De N50, N357 en N36 betreffen gewestwegen bestaande uit een 2x1-rijbaan met (een) afgescheiden fietspad(en). De wegen worden in het PRS West-Vlaanderen gecategoriseerd als secundaire wegen type I. Ter hoogte van de N50 en N36 geldt een snelheidsregime van 90 km/u. De N357 gaat doorheen een bebouwde kom waar dus een snelheidsregime van 50 km/u geldt.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 185 van 239

 Er is ook een ontsluiting voorzien voor personenwagens langsheen de Grote Molstenstraat. Deze weg betreft een lokale weg type III (landbouwweg) en wordt vooral gebruikt voor de ontsluiting van langsgelegen woningen en velden. Deze weg is niet voorzien van fiets- of voetpaden en valt niet samen met een onderdeel van een fiets- of wandelnetwerk. De Grote Molstenstraat wordt via de Verbindingsstraat ontsloten op de N382. De Verbindingsstraat is een lokale weg type I (lokale verbindingsweg) met aan beide zijden afgelijnde fietspaden. Er zijn geen voetpaden aanwezig.

In de MOBER werden 2 kruispunttellingen uitgevoerd in de directe omgeving van de site, deze worden ook in functie van de discipline mobiliteit opnieuw gebruikt:  Rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat  Kruispunt N382 – Verbindingsstraat

Figuur 51 Locaties verkeerstellingen

De oorspronkelijk tellingen worden in Bijlage 11a weergegeven. De tellingen die in de volgende hoofdstukken worden besproken zijn reeds aangepast aan de ontwikkelingen op de site in de referentiesituatie. Daarnaast werden de verkeerstellingen van een vaste tellus op de N43 (kilometerpaal 28.4; verkeerstellingen AWV januari 2015 – januari 2017) in beide richtingen geanalyseerd. Hieruit kon er geen eenduidige evolutie afgeleid worden, het verkeer bleef relatief gelijk over de onderzochte periode (2015 – 2017). Echter werd veiligheidshalve gewerkt met een stijging van 5% van alle intensiteiten (incl. zachte weggebruikers) om een eventuele autonome groei van het verkeer in rekening te brengen in de referentiesituatie.

De hoeveelheid verkeer wordt weergegeven in ‘personenauto-equivalenten’ (pae), waarbij onderstaande waardes werden gebruikt:

 Lichte voertuigen: 1 pae  Bestelwagens: 1,15 pae  Eéndelige vracht: 1,5 pae  Tweedelige vracht: 2,5 pae Het aantal voetgangers en fietsers dat de takken kruist wordt niet omgerekend en geeft gewoon het aantal voetgangers en fietsers weer.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 186 van 239

11.3.4.1 Rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat

11.3.4.1.1 Verkeersintensiteiten

Figuur 52: Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de referentiesituatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 187 van 239

Figuur 53: Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de referentiesituatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00)

11.3.4.1.2 Capaciteitsbeoordeling

Het functioneren van en de capaciteit op de bestaande rotonde N382 x Ridder De Ghellinckstraat in de referentiesituatie wordt beoordeeld op basis van de verkeerstellingen, terreinwaarnemingen, de methode van Bovy en de Highway Capacity Manual (PTV Vistro) tijdens de ochtend- en avondspits.

De rotonde is een enkelstrooks rotonde met enkele toeritten op elke tak. Op de rotonde is een verhoogde rijloper voorzien, zodat uitzonderlijk vervoer de rotonde ook gemakkelijk kan gebruiken. Op beide takken van de N382 is een bypass voorzien voor het rechtsafslaand verkeer.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 188 van 239

Figuur 54: Rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat

Beoordeling volgens methode van Bovy De capaciteitsbeoordeling gebeurt op basis van bovenstaande beschrijving: enkelstrooks met enkele toeritten en 2 bypassen op de N382 voor het rechtsafslaand verkeer, dit zowel voor de ochtend- als avondspits.

De capaciteitsbeoordeling gebeurt aan de hand van de verzadigingsgraad. De verzadigingsgraad is het quotiënt van de intensiteit en de capaciteit (Verzadigingsgraad = Intensiteit/Capaciteit). Aangenomen wordt dat bij een verzadigingsgraad kleiner dan 80% het verkeer goed afgewikkeld wordt. Bij een verzadigingsgraad van meer dan 90% ontstaan structurele wachtrijen. De zone tussen de verzadigingsgraden 80% en 90% wordt als “kritisch” beschouwd. Samengevat in onderstaande tabel:

Verzadigingsgraad Beoordeling

<80% Goed

80% - 90% Kritisch

>90% Overbelast

In de referentiesituatie kunnen er geen capaciteitsproblemen op de rotonde tijdens het drukste ochtend- of avondspitsuur worden vastgesteld. De westelijke tak van de N382 kent de hoogste verzadigingsgraad, zowel tijdens de ochtend- als de avondspits. Echter blijft de verzadigingsgraad nog steeds onder de kritische waarde van 80% op alle takken op de drukste momenten. In de referentiesituatie kent de rotonde dus geen afwikkelingsproblemen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 189 van 239

Tabel 74: Capaciteitsbeoordeling rotonde volgens methode van Bovy in referentiesituatie – ochtend- en avondspits

Ochtendspits Avondspits

Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad

toerit rotonde toerit rotonde

Uitrit Agristo 10% 58% 12% 61%

N382 (W) 64% 75% 57% 70%

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) 8% 62% 10% 56%

N382 (ZO) 44% 60% 51% 63%

Ridder de Ghellinckstraat (NO) 42% 63% 38% 64%

Beoordeling op basis van de Highway Capacity Manual (HCM) Op basis van de methode van Bovy blijken de verzadigingsgraden op de rotonde het hoogste te liggen op de rotonde tijdens de avondspits, behalve voor de tak N382 (W). Als bijkomende toetsing en ter nuancering van de resultaten volgens de Bovy-methode wordt de verkeersafwikkeling tijdens de avondspits weergegeven volgens de Highway Capacity Manual, hiervoor worden onderstaande afwikkelingsniveaus gebruikt.

Afwikkelingsniveau A Free flow. Het verkeer kan vrij doorstromen. Snelheden kunnen hoger liggen dan de van kracht zijnde snelheidsbegrenzing. De gemiddelde afstand tussen 2 voertuigen bedraagt 27 wagenlengtes. Hoog rijcomfort voor bestuurders.

Afwikkelingsniveau B Benaderd free flow. Van kracht zijnde snelheidsbegrenzingen worden vrij nauwkeurig nageleefd. Er is nog steeds een hoog rijcomfort voor bestuurders.

Afwikkelingsniveau C Stabiele verkeersafwikkeling. De bewegingsvrijheid van voertuigen is beperkter. Het dwarsen of wisselen van rijbanen vraagt aandacht van de bestuurder. Voor ervaren chauffeurs is er nog steeds een goed rijcomfort. De beschikbare wegcapaciteit wordt intensief gebruikt maar de maximale wegcapaciteit wordt niet overschreden

Afwikkelingsniveau D Benadering van de maximale wegcapaciteit. De verkeerstoename gaat gepaard met een daling van de gemiddelde snelheid. Er is slechts beperkte ruimte tussen de verschillende wagens en de bewegingsvrijheid is beperkt. Kleine ongevallen kunnen voor vertragingen zorgen.

Afwikkelingsniveau E Onstabiele verkeersstroom op maximale capaciteit. De doorstroming van voertuigen is onregelmatig en er kunnen sterke snelheidsverschillen optreden. Er zijn nagenoeg geen vrije ruimtes tussen de opeenvolgende voertuigen. De maximaal toegelaten snelheid wordt vrijwel nooit gehaald.

Afwikkelingsniveau F De vraag is sterker dan het aanbod. Slechte doorstroming van voertuigen. Voertuigen bewegen in file mee met het voertuig voor hen met regelmatige onderbrekingen. Reistijd kan moeilijk of niet ingeschat worden. Gaat meestal gepaard met filevorming.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 190 van 239

Tabel 75: Afwikkelingsniveau rotonde volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de referentiesituatie

Afwikkelingsniveau ochtendspits Afwikkelingsniveau avondspits

Uitrit Agristo B B

N382 (W) D C

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) B A

N382 (ZO) B B

Ridder de Ghellinckstraat (NO) C C

Net als volgens de methode van Bovy blijkt de tak N382 (W) de tak die het minst vlot afwikkelt. Volgens de methode van Bovy zit de capaciteit daar op 75% tijdens de ochtendspits en 70% tijdens de avondspits. Op de toerit van deze tak heeft de capaciteit nog meer reserve. Er is dus nog een zekere marge vooraleer de grens (80%) met de kritische capaciteit bereikt wordt.

Uit de evaluaties op basis van de Highway Capacity Manual blijkt dat er een stabiele verkeersafwikkeling op de tak van de N382 (W) is tijdens de ochtendspits en tijdens de avondspits wordt de maximale wegcapaciteit benadert (afwikkelingsniveau D). Op alle andere takken is dit afwikkelingsniveau nog beter, zowel tijdens de ochtend- en avondspits. De enige uitzondering hierop is de tak van de Ridder de Ghellinckstraat (NO) tijdens de avondspits waar het afwikkelingsniveau ook C bedraagt.

11.3.4.1.3 Aandeel vrachtverkeer

In onderstaande tabel worden de aandelen vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat weergegeven in de referentiesituatie. Hier wordt dus met motorvoertuigen (mvt) gewerkt en niet met personenautoequivalenten (pae), hier werd ook geen rekening gehouden met de 5% stijging van de intensiteiten, gezien dit geen effect zal hebben op de verhouding vracht- en autoverkeer.

Tabel 76: Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat in de referentiesituatie

Ochtendspits Avondspits

Aantal VW Aantal mvt % vracht Aantal VW Aantal mvt % vracht

Uitrit Agristo 36 42 85,7% 38 55 69,1%

Ridder de Ghellinckstraat (NO) 49 325 15,1% 30 278 10,8%

N382 (ZO) 100 505 19,8% 88 647 13,6%

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) 7 41 17,1% 8 58 13,8%

N382 (W) 64 607 10,5% 57 532 10,7%

Totaal 256 1520 16,8% 221 1570 14,1%

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 191 van 239

11.3.4.2 Kruispunt N382 – Verbindingsstraat Op dinsdag 7 augustus 2018 werd een kruispunttelling uitgevoerd op het kruispunt aan de Verbindingsstraat gedurende 2 uur tijdens de ochtend- (7u – 9u) en avondspits (16u – 18u).

Deze kruispunttelling is echter uitgevoerd tijdens de vakantieperiode, dus om representatief te zijn voor een gemiddelde weekdag moeten deze aantallen omgerekend worden naar de aantallen die opgemeten werden op de tak van de N382 tijdens de telling op de rotonde op donderdag 14 juni 2018. Op deze tak ligt de intensiteit gemiddeld een factor 1,4 hoger dan tijdens de vakantieperiode, dus worden de intensiteiten van deze telling opgehoogd met gemiddeld 1,4. Voor elke tak werd echter de exacte waarde gebruikt en niet het gemiddelde, waardoor dus kleine afwijkingen van dit gemiddelde kunnen optreden. Bijvoorbeeld de intensiteiten op de oostelijke tak van de N382 bedraagt in de getelde situatie 885 pae, wanneer dit geëxtrapoleerd wordt met een factor 1,4 bekomen we 1 239 pae. Terwijl met de exacte waardes 1 229 pae wordt bekomen.

Deze geëxtrapoleerde intensiteiten (de oorspronkelijk telling kan in Bijlage 11a worden teruggevonden) werden als basis gebruikt om de intensiteiten op het kruispunt in de referentiesituatie te bepalen, waarbij dus ook de bijkomende intensiteiten van de reeds vergunde ontwikkelingen op de site en een algemene stijging van alle verkeersintensiteiten van 5% in rekening werden gebracht. Deze intensiteiten worden in onderstaande stroomdiagrammen voor het drukste ochtend- en avondspitsuur weergegeven in de referentiesituatie.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 192 van 239

11.3.4.2.1 Verkeersintensiteiten

Figuur 55: Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de referentiesituatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 193 van 239

Figuur 56: Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de referentiesituatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00)

11.3.4.2.2 Capaciteitsbeoordeling

Beoordeling op basis van de Highway Capacity Manual (HCM) Op basis van het V-plan (met nummer: 1M3D8N V 017522 v02) dat ter beschikking werd gesteld door AWV werd de volledig conflictvrije lichtenregeling van het kruispunt gesimuleerd. De lichtenregeling is echter afhankelijk van detectielussen en dit kan niet gesimuleerd worden in Vistro, daarom werd er een gemiddelde lichtenregeling afgeleid. Er kan dus verwacht worden dat de analyse en beoordeling van dit lichtengeregeld kruispunt eerder een worstcasescenario zal beoordelen en dat in de praktijk het kruispunt beter zal afwikkelen. In Vistro werd bijgevolg een beoordeling van de capaciteit van het kruispunt op het drukste ochtend- en avondspitsuur gemaakt. Deze beoordeling wordt in onderstaande tabel weergegeven.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 194 van 239

In de praktijk zal de lichtenregeling zich aanpassen aan de verkeersintensiteiten op basis van de aanwezige detectielussen, waardoor de afwikkelingsniveaus in de praktijk dus ook beter worden verwacht dan hier werd gesimuleerd. Daarom werd ook een tweede simulatie uitgevoerd, waarbij de lichtenregeling geoptimaliseerd werd om de kritische beweging (uitrijdend verkeer uit de Verbindingsstraat en linksaf op N382 (W)) te minimaliseren. De afwikkelingsniveaus van deze tweede simulatie werden in onderstaande tabel tussen haakjes weergegeven ter nuancering en om de mogelijke impact van de detectielussen in rekening te brengen. Deze optimalisatie heeft tot gevolg dat het afwikkelingsniveau op de andere (niet kritische) bewegingen iets afneemt (oostelijke tak van de N382), maar de andere takken wel verbeteren.

Tabel 77: Afwikkelingsniveau T-kruispunt volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de referentiesituatie

Afwikkelingsniveau ochtendspits Afwikkelingsniveau avondspits

N382 (W) C (C) B (B)

Verbindingsstraat D (C) E (C)

N382 (O) B (B) B (C)

De linksafbeweging op de N382 (W) en de Verbindingsstraat zijn de 2 kritische bewegingen die ervoor zorgen dat beide takken een lager afwikkelingsniveau hebben. Echter kan in de simulatie geen rekening gehouden worden met de aanwezige detectielussen, daarom werd ter nuancering ook reeds een tweede simulatie gedaan.

11.3.4.2.3 Aandeel vrachtverkeer

In onderstaande tabel worden de aandelen vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat weergegeven in de referentiesituatie. Hier wordt dus met motorvoertuigen (mvt) gewerkt en niet met personenautoequivalenten (pae), hier werd ook geen rekening gehouden met de 5% stijging van de intensiteiten, gezien dit geen effect zal hebben op de verhouding vracht- en autoverkeer.

Tabel 78: Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat in de referentiesituatie

Ochtendspits Avondspits

Aantal VW Aantal mvt % vracht Aantal VW Aantal mvt % vracht

Verbindingsstraat 23 198 11,6% 19 264 7,2%

N382 (oost) 68 311 21,9% 44 429 10,3%

N382 (west) 42 314 13,4% 29 217 13,4%

Totaal 133 823 16,2% 92 910 10,1%

11.3.5 Goederenverkeer De site in Wielsbeke is gelegen nabij de expresweg N382. De site wordt voor vrachtverkeer ontsloten via de N382 en rechtstreeks op de rotonde met de N382 en de Ridder de Ghellinckstraat. De belangrijkste transportroutes van het bedrijf verlopen dan ook langsheen de N382 naar de E17. Voor transport van de afgewerkte producten van de site Harelbeke naar de site Wielsbeke wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van de N36, N50, N357 en de N382.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 195 van 239

Figuur 57 Routes vrachtverkeer

Op korte afstand van het bedrijf (2,5km ten zuiden van de site) is, langsheen de Ooigemstraat, ook de containerterminal ‘River Terminal Wielsbeke’ gelegen. Deze terminal is gelegen langsheen de Leie, waarop binnenscheepvaart met een maximale lading van 1.350 ton mogelijk is. De laadkade heeft een aanmeerlengte van 255 m en is 24 uur op 24 open en 7 dagen op 7. Er is een containercapaciteit van15.000 TEU (= Twenty Foot Equivalent Unit)(bron: https://www.portofantwerp.com/nl/node/4135).

Agristo heeft in 2018 reeds meer dan 1.000 containers verscheept via deze terminal en afhankelijk van de economische haalbaarheid plant het bedrijf hier in de toekomst nog meer gebruik van te maken voor de afvoer van afgewerkte producten. Agristo raamt dat in de toekomst er tot 4.500 containers per jaar via deze terminal verscheept kunnen worden. Het transport verloopt langsheen de N382 en vervolgens via de Ooigemstraat. Dit zal echter geen impact hebben op de hoeveelheid vrachtverkeer rondom het bedrijf en op de N382 zelf, maar wel op het deel van de N382 verder richting de E17.

11.3.6 Parkeren

11.3.6.1 Fiets In de referentiesituatie zullen er 54 fietsparkeerplaatsen en 10 parkeerplaatsen voor brommers en motorfietsen bijkomen in het nieuwe hoofdkantoor. In totaal zullen er dan dus 81 fietsparkeerplaatsen (incl. de 27 bestaande die op onderstaande figuur worden weergegeven) en 10 parkeerplaatsen voor brommers/motors voorzien worden op de site.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 196 van 239

Figuur 58: Bestaande fietsenstallingen op de site

11.3.6.2 Personenwagens Op de site worden er in de referentiesituatie 410 autoparkeerplaatsen voorzien in de (ondergrondse) parking van het nieuwe hoofdkantoor (266 op -1 en 144 op het gelijkvloers). Hiervan zijn er 26 voorzien voor bezoekers en 384 voor personeel. Daarnaast zullen ook 49 bestaande parkeerplaatsen aan de uitrit aan de rotonde blijven bestaan, deze zullen wel uitsluitend gebruikt mogen worden door ‘contractors’ (externen met bestelwagens).

11.3.6.3 Vrachtwagens Er zijn in totaal 43 laad- en loskades voorzien voor de aanvoer van aardappelen, de afvoer van afgewerkte producten, verpakking, nevenstromen, … Daarnaast zijn er op de site nog 65 parkeerplaatsen (incl. 10 laadplaatsen voor koelwagens) en 15 wachtparkeerplaatsen voor vrachtwagens/trailers voorzien. Externe transporteurs gebruiken deze regelmatig om trailers af te zetten, die dan vervolgens intern worden opgehaald en verwerkt. Het westelijke deel van de site is voornamelijk gericht op koelwagens (met de diepvriezen), deze moeten daarom niet op de rest van de site zijn en zullen hier dus ook geen (geluids)hinder veroorzaken. In totaal gaat het over 123 parkeerplaatsen of laad- en loskaaien voor vrachtwagens/trailers.

11.4 Methodiek en significantiekader

De relevante effectgroepen worden verder beschreven, uitgewerkt en beoordeeld op basis van de methodieken vastgelegd in het richtlijnenboek MER ‘Mens-Mobiliteit’.

In het richtlijnenboek worden vier grote effectgroepen onderscheiden met enkele sub-effectgroepen:

 Verkeersgeneratie: wijzigingen in productie/attractie van verkeer;  Functioneren verkeerssysteem – personenvervoer, met opsplitsing tussen verkeersmodi: voetgangers, fietsers, openbaar vervoer, autoverkeer en multimodaal verkeerssysteem;  Functioneren verkeerssysteem – goederenvervoer, met opsplitsing tussen verkeersmodi: wegtransport, scheepvaart, spoorvervoer en multimodaal verkeerssysteem;  Mobiliteitsaspecten verkeersleefbaarheid: o Impact op de leefomgeving; o Aspecten verkeersleefbaarheid: . Verkeersveiligheid; . Oversteekbaarheid;

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 197 van 239

. Parkeerdruk. Voor voorliggend project wordt de effectgroep verkeersgeneratie als minder relevant beschouwd, het mobiliteitsprofiel en de bijkomende verkeersgeneratie van de uitbreiding zal wel bepaald worden om de andere effectgroepen te beoordelen, maar het is niet relevant voor dit project om deze op zich te beoordelen. Daarnaast wordt het aspect oversteekbaarheid uit de effectgroep verkeersleefbaarheid als minder relevant beschouwd, gezien het ontbreken van scholen, shoppingcentra of recreatiegebieden in de onmiddellijke omgeving van de site. Wat het functioneren verkeerssysteem – goederenvervoer betreft worden de aspecten spoorvervoer en multimodaal verkeerssysteem als niet relevant geacht.

Aangezien het MER gaat over de uitbreiding van de productiecapaciteit, een nieuwe vlokkenlijn en twee nieuwe diepvriesgebouwen op de site zal de focus vooral op het goederenverkeer liggen. Voor de netwerken van het langzaam verkeer is er bv. geen impact door de geplande uitbreiding, al zal wel bij het aspect verkeersveiligheid ook aandacht besteed worden aan het langzaam verkeer.

De impact voor elke effectgroep wordt kwalitatief beschreven door confrontatie van het bereikbaarheidsprofiel met het mobiliteitsprofiel. Het bereikbaarheidsprofiel werd hiervoor reeds beschreven, het mobiliteitsprofiel voor de uitbreiding zal in het volgende hoofdstuk bepaald worden. De impact van het nieuwe druktebeeld wordt beoordeeld naar relevante effectgroepen zoals leefbaarheid, conflicten met andere verkeersnetwerken en de te verwachten impact op de verkeersafwikkeling.

11.4.1 Openbaar vervoer Op basis van de kwantitatieve beoordeling van de verkeersafwikkeling van het gemotoriseerd verkeer kan een kwalitatieve beoordeling van de impact op de doorstroming van het openbaar vervoer worden gegeven. Hiervoor wordt onderstaand relatief generiek significantiekader gebruikt.

Tabel 79: Relatief generiek significantiekader voor de doorstroming van het openbaar vervoer

Effect ten aanzien van de referentie Beoordeling

Sterk negatieve impact op de doorstroming van het openbaar vervoer op de rotonde --

Negatieve impact op de doorstroming van het openbaar vervoer op de rotonde -

Geen of beperkte impact op de doorstroming van het openbaar vervoer op de rotonde 0

11.4.2 Autoverkeer De verkeersafwikkeling voor het gemotoriseerd verkeer wordt kwantitatief beoordeeld op basis van de intensiteiten in de referentiesituatie. Hiervoor wordt de I/C-verhouding als indicator en onderstaand significantiekader gebruikt.

Tabel 80: Significantiekader I/C-verhouding

Verzadigingsgraad Evolutie t.o.v. verzadigingsgraad referentiesituatie (in procentpunt*) toekomstige situatie (incl. plan/project) Toename verzadigingsgraad Verschil <5%-punt >50%-punt 20 à 50%-punt 10 à 20%-punt 5 à 10%-punt

>100% ------0

90-100% ------0

80-90% ------0

<80% - - 0 0 0 * Procentpunt: rekeneenheid waarmee de verandering van een percentage wordt uitgedrukt. Een stijging van 40% naar 80% is een verhoging van 100% of een verhoging van 40 procentpunten.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 198 van 239

11.4.3 Goederenverkeer over de weg Voor het goederenverkeer over de weg worden twee aspecten beoordeeld. Enerzijds de verkeersafwikkeling, die in combinatie met het autoverkeer wordt beoordeeld en anderzijds de parkeerdruk, die bij de effectgroep mobiliteitsaspecten ‘verkeersleefbaarheid’ wordt beoordeeld. Andere aspecten voor het goederenverkeer over de weg worden als niet relevant beschouwd voor dit project.

11.4.4 Mobiliteitsaspecten ‘verkeersleefbaarheid’ Binnen de effectgroep verkeersleefbaarheid zal vooral dieper ingegaan worden op het aspect verkeersveiligheid. Impact op de leefomgeving en oversteekbaarheid lijken in de omgeving van het project minder cruciaal, gezien het ontbreken van kwetsbare gebieden en grote verkeersattractieve projecten in de omgeving.

11.4.4.1 Verkeersveiligheid Door de grote aanwezigheid van zwaar verkeer in de omgeving van de site zal de verkeersveiligheid voor langzaam verkeer een belangrijk aandachtspunt zijn, door de uitbreiding zal de hoeveelheid zwaar verkeer verder toenemen. In voorliggende effectgroep zal zowel de verkeersveiligheid op de site als de verkeersveiligheid langsheen de belangrijkste transportroutes besproken en geëvalueerd worden. De verkeersveiligheid zal beoordeeld worden op basis van volgende indicatoren:  Aanwezigheid (aandeel) zwaar verkeer  Conflictpunten Op basis van een beschrijving van deze indicatoren zal een evaluatie van de verkeersveiligheid gemaakt worden, waarbij een hoger aandeel aan vrachtverkeer, een grote aanwezigheid van conflictpunten in de verkeersafwikkeling en slechte kwaliteit van fiets-, voetpaden en oversteekplaatsen aan deze conflictpunten een negatieve invloed zullen hebben op de verkeersveiligheid.

Tabel 81: Relatief generiek significantiekader voor de verkeersveiligheid

Effect ten aanzien van de referentie Beoordeling

De verkeersveiligheid verlaagt sterk ---

De verkeersveiligheid verlaagt --

De verkeersveiligheid verlaagt gering -

Geen significante verhoging/verlaging van de verkeersveiligheid 0

De verkeersveiligheid verhoogt gering +

De verkeersveiligheid verhoogt ++

De verkeersveiligheid verhoogt sterk +++

11.4.4.2 Parkeerdruk Voor alle modi (fiets, personenwagens en vrachtwagens) zal de parkeerbalans bepaald worden door de geraamde parkeerbehoefte af te toetsen aan het voorziene parkeeraanbod in de geplande situatie. Hiervoor zal onderstaand relatief generiek significantiekader gebruikt worden.

Tabel 82: Relatief generiek significantiekader voor de parkeerdruk

Effect ten aanzien van de referentie Beoordeling

De parkeerbehoefte is sterk hoger dan het parkeeraanbod. ---

De verhouding parkeerbehoefte t.o.v. parkeeraanbod vergroot. --

Gering effect op parkeerdruk. -

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 199 van 239

Effect ten aanzien van de referentie Beoordeling

De bijkomende parkeervraag wordt volledig opgevangen binnen het plangebied. 0

Gering effect op parkeerdruk. +

De verhouding parkeerbehoefte t.o.v. parkeeraanbod verkleint. ++

De geboden parkeercapaciteit volstaat niet alleen voor de eigen behoefte, maar lenigt tevens een +++ reeds gesignaleerd problematisch tekort.

11.5 Bespreking en beschrijving van de milieueffecten

De mobiliteitseffecten van de geplande uitbreiding zullen in dit hoofdstuk beschreven en beoordeeld worden ten aanzien van de referentiesituatie. De geplande uitbreiding bestaat uit volgende aspecten:

 Productie verhogen met een derde productielijn naar 500.000 ton per jaar;  Nieuwe vlokkenfabriek van 35.000 ton;  2 nieuwe diepvriezen van elk 35.000 palletplaatsen.

Figuur 59: Inplantingsplan geplande situatie (groene delen zijn onderdeel van de geplande uitbreiding)

Achtereenvolgens worden volgende stappen doorlopen:

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 200 van 239

 Beschrijving van het mobiliteitsprofiel door: o Inschatting van de (bijkomende) verkeersgeneratie van de site op basis van het ruimtelijke programma voor het drukste ochtend- en avondspitsuur; o Inschatting van de parkeerbehoefte voor fietsers en personenauto’s.  Bespreking mobiliteitseffecten door confrontatie bereikbaarheidsprofiel (toegelicht in de beschrijving van de referentiesituatie) en mobiliteitsprofiel;  Conclusies effectbeoordeling en milderende maatregelen.

11.5.1 Beschrijving mobiliteitsprofiel

11.5.1.1 Raming productie en attractie

11.5.1.1.1 Vrachtverkeer

Ten aanzien van de referentiesituatie (293 transporten) stijgt het aantal vrachttransporten dus met 219 transporten na de geplande uitbreiding. Voor het aantal vrachttransporten tijdens het drukste ochtend- en avondspitsuur te bepalen wordt verondersteld dat het aantal transporten zich gelijk verdeeld tussen 7-19u.

Tabel 83 Overzicht vrachttransporten per dag na geplande uitbreiding (Agristo)

7-19u 19-22u 22-7u Totaal aantal transporten per dag

Aardappelaanvoer (incl. afvoer) 105 15 20 140

Aanvoer afgewerkt product 40 15 15 70

Afvoer afgewerkt product (friet/spec) 200 22 18 240

Afvoer vlokken 10 1 1 12

Aanvoer grond- en nevenstromen 21 0 4 25

Afvoer afval- en nevenstromen 22 0 3 25

TOTAAL 398 53 61 512

Hieronder wordt ter volledigheid het detail gegeven van de vrachttransporten voor de aanvoer van grond- en nevenstromen en de afvoer van de afval- en nevenstromen.

Tabel 84 Detail aanvoer grond- en nevenstromen na geplande uitbreiding

7-19u 19-22u 22-7u Totaal aantal transporten per dag

Aanvoer karton en folie 15 0 4 19

Aanvoer olie 3 0 0 3

Aanvoer hulpstoffen: antischuim, pekel, … 1 0 0 1

Aanvoer reinigingsproducten 1 0 0 1

Aanvoer chemicaliën waterzuivering 1 0 0 1

TOTAAL 21 0 4 25

Tabel 85 Detail afvoer afval- en nevenstromen na geplande uitbreiding

7-19u 19-22u 22-7u Totaal aantal transporten per dag

Stoomschillen 5 0 3 8

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 201 van 239

7-19u 19-22u 22-7u Totaal aantal transporten per dag

Gebakken product 1 0 0 1

Wit zetmeel 1 0 0 1

Schraapsel (biogas) 1 0 0 1

Aeroob slib 1 0 0 1

Loof/glazen AA 1 0 0 1

Grijs zetmeel 2 0 0 2

Stenen 8 0 0 8

Karton, plastiek, restafval, … 2 0 0 2

TOTAAL 22 0 3 25

11.5.1.1.1 Personeel

Ten aanzien van de referentiesituatie (425 werknemers) neemt het aantal werknemers toe met 72 personen na de geplande uitbreiding. De verdeling van de personeelsbezetting na de geplande uitbreiding wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 86 Overzicht personeelsbezetting na geplande uitbreiding (Agristo)

ploeg 1 ploeg 2 ploeg 3 ploeg 1 ploeg 2 dagdienst TOT week week week weekend weekend

8u-17u 5u-13u 13u-21u 21u-5u 5u-17u 17u-5u

Stuurteam + administratie 23 23

Supply chain - logistiek 6 15 15 6 6 6 54

Technische dienst 12 4 4 4 4 4 32

Inpak 4 20 20 17 17 17 95

Productie 8 14 14 13 14 13 76

Kwaliteit 8 5 5 3 3 3 27

Administratie group 190 190

TOTAAL 251 58 58 43 44 43 497

Wat werknemers betreft zal net zoals in de MOBER bepaald werd, telkens in het uur voor en het uur na de ploegdiensten aanvangen het aan- en afrijden van de werknemers gebeuren. Dit wil zeggen dat tijdens de week rond 5u, 8u, 13u, 17u en 21u de pieken zullen liggen voor de productie en attractie van werknemers. Dus enkel de piekmomenten van de dagdienst tijdens de week vallen samen met de piekmomenten tijdens de ochtend- en avondspits. Tussentijds wordt een verwaarloosbaar aantal verplaatsingen van werknemers gemaakt. Er wordt ook verondersteld dat eventuele bezoekers zich ergens tijdens de werkuren van de dagdienst zullen verplaatsen en zich dus ook niet op piekmomenten naar de site zullen verplaatsen. In het weekend vinden de pieken plaats rond 5u en 17u.

11.5.1.2 Modal split

11.5.1.2.1 Vrachtverkeer

De modal split voor het vrachtverkeer wijzigt in de geplande situatie niet ten aanzien van de referentiesituatie. Alle vrachttransporten zullen nog steeds met de vrachtwagen plaats vinden, al zullen

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 202 van 239

er net als in de referentiesituatie ook een deel via het water en de containerterminal aan de Leie vervoerd worden. Dit heeft zoals eerder vermeld echter geen impact hebben op de modal split, aangezien deze ladingen nog steeds met de vrachtwagen naar de containerterminal moeten worden gebracht. Hierdoor zal de impact in de onmiddellijke omgeving van de site eerder beperkt zijn, maar dit zal wel een positief effect hebben op de verkeersintensiteiten verder op de N382 richting de E17.

11.5.1.2.2 Personeel

De modal split van het personeel blijft in de geplande situatie hetzelfde als in de referentiesituatie. De verdeling wordt in onderstaande tabel nogmaals herhaald.

Tabel 87 Vervoerswijzekeuze personeel in geplande situatie (Agristo)

Vervoermiddel % dat hiervan gebruik maakt

wagen - bestuurder 85%

wagen - passagier 5%

fiets 8%

bromfiets/moto 2%

11.5.1.3 Routekeuze Voor de routekeuze van het bijkomende verkeer wordt uitgegaan van eenzelfde verdeling als in de MOBER (zie ook hoofdstuk 11.3.4.1.1). Dit wil zeggen dat voor het vrachtverkeer alle vrachtwagens die niet van/naar de site in Harelbeke rijden (aanvoer van afgewerkt product) van/naar het zuidoosten zullen rijden. Voor het personenverkeer werd van onderstaande verdeling uitgegaan.

Tabel 88 Procentuele verdeling van het personeel naar de verschillende richtingen

Richting / vanuit Aandeel

Ingelmunster / N50 30%

N43 en E17 (zuid) 30%

Waregem / N43 en E17 (noord) 35%

N357 5%

11.5.1.4 Raming ritdistributie

11.5.1.4.1 Vrachtverkeer

Normaal wordt voor de omzetting naar pae volgende indeling gebruikt:  Eéndelige vracht: 1,5 pae  Tweedelige vracht: 2,5 pae Maar aangezien er hier geen onderscheid werd gemaakt tussen type vrachtwagens, werd ervoor gekozen om de omzetting met een gemiddelde van 2 pae te doen. Onderstaande tabel geeft dus zowel het aantal vrachtwagens als het equivalent in personenwagens (pae) weer dat tijdens het drukste ochtend- en avondspitsuur de site op- en afrijdt in de referentiesituatie als in de geplande situatie. Al dit verkeer maakt gebruik van de toegangen voor het vrachtverkeer aan de N382.

Tabel 89 Aantal in- en uitrijdend vrachtverkeer op het drukste OSP en ASP-uur in elke richting

Aantal vrachtwagens PAE

Richting Oost (E17) Richting West Totaal Richting Oost (E17) Richting West Totaal

Referentie 21 3 23 42 5 47

Gepland 36 4 40 72 8 80

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 203 van 239

Aantal vrachtwagens PAE

Richting Oost (E17) Richting West Totaal Richting Oost (E17) Richting West Totaal

Verschil +15 +1 +16 +30 +3 +33

11.5.1.4.2 Personeel

Ook voor het personeel wordt in de referentiesituatie en de geplande situatie het aantal personenwagens dat van en naar de site rijdt op de drukste spitsuren weergegeven in onderstaande tabellen. Al dit verkeer zal verplicht worden om via de Grote Molstenstraat uit te rijden. Inrijden kan ook nog via de toegang aan de N382. Vanaf daar zal het verkeer zich in vier richtingen (zie vorig hoofdstuk ‘Routekeuze’) verspreiden.

Tabel 90 Aantal werknemers dat met de wagen tussen 7:15 en 8:15 naar de site rijdt vanuit elke richting

Inrijdend verkeer (OSP: 7u15 – 8u15)

Vanuit N50 Vanuit E17 (Z) Vanuit E17 (N) Vanuit N357 Totaal

Referentie 57 57 66 9 189

Gepland 64 64 75 11 213

Verschil +7 +7 +9 +1 +25

Tabel 91 Aantal werknemers dat met de wagen tussen 17:00 en 18:00 weg van de site rijdt in elke richting

Uitrijdend verkeer (ASP: 17u – 18u)

Vanuit N50 Vanuit E17 (Z) Vanuit E17 (N) Vanuit N357 Totaal

Referentie 57 57 66 9 189

Gepland 64 64 75 11 213

Verschil +7 +7 +9 +1 +25

11.5.1.5 Raming parkeerbehoefte

11.5.1.5.1 Fiets

Het PRUP Molsten stelt dat: “Per werknemer moet er minimum 1 overdekte fietsstalplaats voorzien worden, zo dicht mogelijk bij de personeelstoegang”. Echter is dit voor deze solitair gelegen ontwikkeling niet haalbaar en zinvol, daarom werd door Agristo bij de gemeente Wielsbeke advies gevraagd hieromtrent. Zij hebben op hun beurt advies gevraagd aan de provincie West-Vlaanderen en dit was als volgt:

“Het advies is dat je het best kijkt naar het aantal regelmatige fietsers in de onderneming (ook zomerfietsers). Daarop kan je uw aantal fietsparkeerplaatsen baseren, en daar nog eens 15% bijtellen voor eventuele toekomstige fietsers. Het heeft geen zin om voor het volledige personeelsaantal fietsplaatsen te voorzien, als die nooit gebruikt worden.”

In de reeds opgemaakte MOBER werd van deze werkwijze vertrokken en dit zal doorgetrokken worden in deze MER.

Het aandeel fietsers bedraagt in de geplande situatie 8 % en voor bromfietsers/motorfietsen 2%. We veronderstellen reeds een initiële groei van 5 % fietsers doordat Agristo het fietsgebruik zal stimuleren en er in de referentiesituatie ook uitgebreide fietsvoorzieningen zullen worden voorzien zoals douches, kleedkamers, lockers, … Hier worden ook bezoekers en eventuele ‘zomerfietsers’ bij gerekend. Het

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 204 van 239

fietsgebruik bedraagt dan 13%, wat voor 497 werknemers overeenkomt met 65 fietsparkeerplaatsen. Indien bij dit aantal nog eens 15% wordt bijgeteld als buffer voor eventuele toekomstige fietsers die op termijn overtuigd zouden worden om ook te fietsen, maar ook voor het comfort, dan bekomen we 75 fietsparkeerplaatsen. Daarnaast zal er ook ruimte voorzien moeten worden (in deze fietsenstalling of in de ondergrondse parking) voor de bromfietsen/motorfietsen van werknemers.

11.5.1.5.2 Personenwagens

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt net zoals in de MOBER vertrokken van de personeelsbezetting in de geplande situatie (Tabel 86), hierbij wordt gekeken wat het drukste moment is, want alle werknemers zijn immers nooit allemaal gelijktijdig aanwezig. Dit is de ploegenwissel rond 13u, waar zowel de werknemers van de dagdienst, ploeg 1 en ploeg 2 aanwezig zijn. In totaal gaat het hier over 367 werknemers op dat moment, waarvan er 85% met de wagen komt, wat overeenkomt met 312 wagens. Bijkomend wordt er rekening gehouden met een buffer van 20% voor eventuele bezoekers en voor het comfort. Dit komt neer op een piekvraag van 374 wagens op weekdagen rond 13u. Op alle andere momenten tijdens de week en het weekend ligt de parkeerbehoefte een stuk lager.

11.5.1.5.3 Vrachtwagens

Er komen in de toekomstige situatie 2 laad- en losplaatsen bij in functie van de vlokkenfabriek. De derde productielijn komt bij in de bestaande gebouwen, deze waren qua laad- en losplaatsen reeds voorzien op een extra productielijn. Dus in de toekomst worden er voldoende laad- en loszones en parkeerplaatsen voor vrachtwagens en trailers voorzien om de aan- en afvoer op de site op een comfortabele manier te regelen.

11.5.2 Effecten m.b.t. langzaam verkeer Op netwerkniveau zijn er geen wijzigingen voor het langzaam verkeer in de geplande situatie, aangezien het project gaat over uitbreidingen op de site van Agristo zelf. Wel zal de parkeerdruk voor fietsers in hoofdstuk 11.5.6.2.1 beoordeeld worden en daarnaast zal bij de verkeersveiligheid het langzaam verkeer ook een belangrijk aandachtspunt zijn.

11.5.3 Effecten m.b.t. openbaar vervoer Er passeren 2 buslijnen aan de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat (rijden in beide richtingen op de takken van de Ridder de Ghellinckstraat), echter is dit één functionele buslijn en één buslijn met een frequentie van 2 uur, waardoor de impact op het openbaar vervoer zeer beperkt zal zijn. Per dag zullen er dus maximaal 4 buslijnen op de piekmomenten aan deze rotonde passeren (2 tijdens de ochtend- en 2 tijdens de avondspits).

De impact op de doorstroming van het autoverkeer op deze rotonde, die in hoofdstuk 11.5.4.1.2 wordt beoordeeld, is procentueel kleiner dan 5% en de verzadigingsgraad blijft op elke tak onder de kritische waarde van 80%. Dit wil zeggen dat er dus wel een negatieve impact zal zijn op de doorstroming van het openbaar vervoer, maar deze zal eerder beperkt zijn. Er kan worden verwacht dat de bussen enkele seconden langer zullen moeten wachten vooraleer ze de rotonde kunnen oprijden door de toegenomen intensiteiten op de rotonde in de geplande situatie.

Bijgevolg wordt er beoordeeld dat de uitbreiding een eerder beperte impact op de doorstroming heeft van het openbaar vervoer, mede ook door de zeer beperkte aanwezigheid van openbaar vervoer in de directe omgeving van de projectsite: score 0.

11.5.4 Effecten m.b.t. autoverkeer

11.5.4.1 Rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat

11.5.4.1.1 Verkeersintensiteiten

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 205 van 239

De geraamde bijkomende verkeersgeneratie voor de geplande situatie (hoofdstuk 11.5.1.4) wordt toegedeeld op de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat uit de referentiesituatie. Onderstaande figuren geven de intensiteiten weer op deze rotonde voor de ochtend- en avondspits.

Figuur 60 Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de geplande situatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 206 van 239

Figuur 61 Stroomdiagram van intensiteiten op de rotonde in de geplande situatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00)

11.5.4.1.2 Capaciteitsbeoordeling

Beoordeling op basis van de methode van Bovy In de geplande situatie zijn er ook geen capaciteitsproblemen op de rotonde vast te stellen door de uitbreiding. Er zijn wel kleine stijgingen van de verzadigingsgraad op alle takken waar te nemen en dan vooral op de uitrit van Agristo. Echter blijft de verzadigingsgraad nog steeds onder de kritische waarde van 80% op alle takken op de drukste momenten. De westelijke tak van de N382 zit met 77% hier wel dichtbij, maar dus ook na de geplande uitbreiding zou de rotonde geen afwikkelingsproblemen kennen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 207 van 239

Tabel 92 Capaciteitsbeoordeling rotonde volgens methode van Bovy in geplande situatie – ochtend- en avondspits

Ochtendspits Avondspits

Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad

toerit rotonde toerit rotonde

Uitrit Agristo 15% 61% 17% 63%

N382 (W) 66% 77% 59% 72%

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) 9% 64% 10% 58%

N382 (ZO) 46% 61% 51% 64%

Ridder de Ghellinckstraat (NO) 42% 63% 38% 65%

Tabel 93 Verschil verzadigingsgraad op de rotonde in de geplande situatie ten aanzien van de referentiesituatie – ochtend- en avondspits

Ochtendspits Avondspits

Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad

toerit rotonde toerit rotonde

Uitrit Agristo +5% +3% +5% +2%

N382 (W) +2% +2% +2% +2%

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) +1% +2% 0% +2%

N382 (ZO) +2% +1% 0% +1%

Ridder de Ghellinckstraat (NO) 0% 0% 0% +1%

Beoordeling op basis van de Highway Capacity Manual (HCM) In onderstaande tabel worden de afwikkelingsniveaus in de geplande situatie tijdens de ochtend- en avondspits weergegeven, de afwikkelingsniveaus die gedaald zijn ten aanzien van de referentiesituatie worden in het rood aangeduid. De enige tak die een afwikkelingsniveau daalt/verslechterd door de toegenomen intensiteiten van de uitbreiding is de Ridder de Ghellinckstraat (ZW) tijdens de avondspits (van A naar B). Alle andere takken hebben hetzelfde afwikkelingsniveau als in de referentiesituatie.

Tabel 94: Afwikkelingsniveau rotonde volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie

Afwikkelingsniveau ochtendspits Afwikkelingsniveau avondspits

Uitrit Agristo B B

N382 (W) D C

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) B B

N382 (ZO) B B

Ridder de Ghellinckstraat (NO) C C

Synthese capaciteitsbeoordeling rotonde De verschillen bij de beoordeling op basis van de methode van Bovy zijn op elke tak kleiner of gelijk aan 5% (enkel voor de uitrit van Agristo). Daarnaast blijft de verzadigingsgraad op elke tak van de rotonde onder de kritische waarde van 80% volgens deze methode. Dit wil zeggen dat er geen significante impact is op de verzadigingsgraad op de rotonde door de ontwikkelingen in de geplande situatie.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 208 van 239

Volgens de beoordeling op basis van de HCM zijn op alle takken de afwikkelinsniveaus minstens C of beter, met uitzondering van de westelijke tak van de N382 tijdens de avondspits, dit wil zeggen dat de maximale wegcapaciteit wordt benaderd. Echter is dit ook reeds in de referentiesituatie het geval. Dit komt overeen met de methode van Bovy, waar het afwikkelingsniveau stijgt naar 77% op deze tak. Alle andere takken hebben een stabiele of vlottere verkeersafwikkeling.

Doordat de stijgingen van de verzadigingsgraad op elke tak van de rotonde ten gevolge van de uitbreiding kleiner zijn dan 5% en de verzadigingsgraad op elke tak onder de kritische waarde van 80% blijft in de geplande situatie wordt het effect op de verzadigingsgraad van het autoverkeer op de rotonde beoordeeld: score 0.

11.5.4.2 Kruispunt N382 - Verbindingsstraat

11.5.4.2.1 Verkeersintensiteiten

Ook voor het kruispunt N382 – Verbindingsstraat worden de geraamde bijkomende verkeersgeneratie voor de geplande situatie (hoofdstuk 11.5.1.4) toegedeeld. Onderstaande figuren geven de intensiteiten weer op dit kruispunt voor de ochtend- en avondspits.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 209 van 239

Figuur 62 Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de geplande situatie voor het drukste ochtendspitsuur (7:15 – 8:15)

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 210 van 239

Figuur 63 Stroomdiagram van geëxtrapoleerde intensiteiten op het kruispunt in de geplande situatie voor het drukste avondspitsuur (17:00 – 18:00)

11.5.4.2.2 Capaciteitsbeoordeling

Beoordeling op basis van de Highway Capacity Manual (HCM)

De capaciteitsbeoordeling van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat in de geplande situatie werd gesimuleerd met dezelfde lichtenregeling als in de referentiesituatie. De afwikkelingsniveaus hiervoor worden in onderstaande tabel weergegeven, de afwikkelingsniveaus die gedaald zijn ten aanzien van de referentiesituatie worden in het rood aangeduid. De afwikkelingsniveaus zijn niet gewijzigd ten aanzien van de referentiesituatie.

In de praktijk zal de lichtenregeling zich aanpassen aan de toekomstige verkeersintensiteiten op basis van de aanwezige detectielussen, waardoor de afwikkelingsniveaus in de praktijk dus ook beter worden

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 211 van 239

verwacht dan hier werd gesimuleerd. Daarom werd net zoals in de referentiesituatie een tweede simulatie uitgevoerd, waarbij de lichtenregeling geoptimaliseerd werd om de kritische beweging (uitrijdend verkeer uit de Verbindingsstraat en linksaf op N382 (W)) te minimaliseren. De afwikkelingsniveaus van deze tweede simulatie werden in onderstaande tabel tussen haakjes weergegeven ter nuancering en om de mogelijke impact van de detectielussen in rekening te brengen. Deze optimalisatie heeft tot gevolg dat het afwikkelingsniveau op de andere (niet kritische) bewegingen iets afneemt (oostelijke tak van de N382), maar de andere takken wel verbeteren.

Tabel 95 Afwikkelingsniveau T-kruispunt volgens de HCM tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie

Afwikkelingsniveau ochtendspits Afwikkelingsniveau avondspits

N382 (W) C (B) B (B)

Verbindingsstraat D (C) E (C)

N382 (O) B (C) B (C)

Beoordeling op basis van de I/C-verhouding Aangezien er bij een T-kruispunt geen methode van Bovy kan toegepast worden, wordt voor dit kruispunt ook de I/C-verhouding op elke tak berekend om de HCM beoordeling te nuanceren. De CROW geeft aan dat bij verkeerslichtenregelingen de wegcapaciteit 900 – 1.350 voertuigen per uur bedraagt. Voor deze MER wordt er uitgegaan van de minimale waarde van 900 vtg/u als worstcasescenario. Op basis van de intensiteiten in de referentie en geplande situatie en de wegcapaciteit van 900 vtg/u werden de I/C- verhoudingen in onderstaande tabel bepaald.

De I/C-verhouding ligt reeds in de referentiesituatie op de oostelijke tak van de N382 net boven de 80%, in de geplande situatie stijgt de I/C-verhouding nog met 0,2%. Op alle andere takken stijgt de I/C- verhouding niet boven de 80%, de grootste stijging (+1,9%) is waar te nemen op de Verbindingsstraat tijdens de avondspits.

Tabel 96: I/C-verhouding op T-kruispunt tijdens de ochtend- en avondspits in de geplande situatie

I/C tijdens ochtendspits I/C tijdens avondspits

Ref Verschil Gepland Ref Verschil Gepland

N382 (W) 56,0% +1,0% 57,0% 40,1% +0,2% 40,3%

Verbindingsstraat 35,9% 0% 35,9% 42,4% +1,9% 44,3%

N382 (O) 65,3% +0,3% 65,6% 80,9% +0,2% 81,1%

Synthese capaciteitsbeoordeling kruispunt Volgens de beoordeling op basis van de HCM heeft de tak van de Verbindingsstraat reeds in de referentiesituatie een afwikkelingsniveau van D tijdens de ochtend- en afwikkelingsniveau E tijdens de avondspits (zonder de optimalisatie van de lichtenregeling in functie van de detectielussen). Al de andere takken hebben een vlotte verkeersafwikkeling. In de geplande situatie wijzigt er niets aan de afwikkelingsniveaus op het kruispunt ten gevolge van de uitbreiding.

De I/C-verhouding geeft op zijn beurt op de oostelijke tak van de N382 reeds 80,9% tijdens de avondspits en in de geplande situatie stijgt dit met 0,2%, wat dus een zeer beperkte stijging is. Alle andere takken hebben ten aanzien van de referentiesituatie een kleinere stijging van de I/C-verhouding dan 5% en blijven ver onder de kritische waarde van 80%

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 212 van 239

Doordat de stijgingen ten aanzien van de referentiesituatie eerder beperkt zijn bij beide methodes en op geen enkele tak de wegcapaciteit wordt overschreden, waar dit in de referentiesituatie nog niet het geval was wordt het effect op de verzadigingsgraad van het autoverkeer op het kruispunt beoordeeld: score 0.

11.5.4.3 Synthese capaciteitsbeoordeling Op zowel de rotonde als het T-kruispunt wordt het effect op de verzadigingsgraad van het autoverkeer beoordeeld als 0. Daarom zal ook de globale beoordeling van het effect op de verzadigingsgraad van het autoverkeer ten gevolge van de geplande uitbreiding op de site beoordeeld worden als 0 in lijn met het significantiekader dat werd opgesteld in hoofdstuk 11.4.2.

11.5.5 Effecten m.b.t. goederenverkeer over de weg Voor het goederenverkeer over de weg worden twee aspecten beoordeeld:

 De verkeersafwikkeling, die in combinatie met het autoverkeer wordt beoordeeld in het vorige hoofdstuk;  De parkeerdruk, die bij de effectgroep mobiliteitsaspecten ‘verkeersleefbaarheid’ (hoofdstuk 11.5.6.2.3) wordt beoordeeld.

11.5.6 Effecten m.b.t. aspecten verkeersleefbaarheid

11.5.6.1 Effecten m.b.t. verkeersveiligheid

11.5.6.1.1 Aandelen vrachtverkeer

In onderstaande tabel worden de aandelen vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat weergegeven in de geplande situatie. Alsook het procentuele verschil met de referentiesituatie. Op kruispuntniveau is er dus een stijging van 1,6% van het aandeel vrachtwagens op de rotonde te verwachten in de geplande situatie ten aanzien van de referentiesituatie en dit zowel in de ochtend- als avondspits. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan de grote stijging van het aantal uitrijdende vrachtwagens op de uitrit van Agristo op de rotonde, namelijk 3,9% in de ochtend- en 7% in de avondspits. Daarnaast zijn er ook nog (kleinere) stijgingen te verwachten op de takken van de N382 en dan voornamelijk op de zuidoostelijke tak.

Tabel 97 Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van de rotonde N382 – Ridder de Ghellinckstraat in de geplande situatie

Ochtendspits Avondspits

Verschil % Aantal Aantal % Aantal Aantal Verschil met vrach VW mvt vracht VW mvt met ref. ref. t

Uitrit Agristo 52 58 89,7% +3,9% 54 71 76,1% +7,0%

Ridder de Ghellinckstraat (NO) 49 326 15,0% 0% 30 278 10,8% 0%

N382 (ZO) 115 529 21,7% +1,9% 103 662 15,6% +2,0%

Ridder de Ghellinckstraat (ZW) 7 41 17,1% 0% 8 58 13,8% 0%

N382 (W) 65 608 10,7% +0,1% 58 543 10,7% 0%

Totaal 288 1562 18,4% +1,6% 253 1612 15,7% +1,6%

In onderstaande tabel worden de aandelen vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat weergegeven in de geplande situatie. Alsook het procentuele verschil met de referentiesituatie. Op dit kruispunt zijn de verschillen met de referentiesituatie veel kleiner en verwaarloosbaar klein ten aanzien van de referentiesituatie. Op kruispuntniveau is de verwachte stijging

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 213 van 239

van het aandeel vrachtwagens immers slechts 0,1% in de ochtend- en 0% in de avondspits. Dit is logisch gezien er minder vrachtwagens dan personenwagens via dit kruispunt rijden (zie routekeuze vrachtwagens), terwijl het aantal personenwagens (personeel) wel toeneemt, waardoor het aandeel vrachtwagens dus niet of slechts zeer beperkt stijgt.

Tabel 98 Aandelen uitrijdend vrachtverkeer op elke tak van het kruispunt N382 – Verbindingsstraat in de geplande situatie

Ochtendspits Avondspits

% Aantal Aantal Verschil Aantal % Verschil vrach Aantal mvt VW mvt met ref. VW vracht met ref. t

Verbindingsstraat 23 198 11,6% 0% 19 281 6,8% -0,4%

N382 (oost) 69 312 22,1% +0,3% 45 430 10,5% +0,2%

N382 (west) 43 322 13,4% 0% 30 218 13,8% +0,4%

Totaal 135 832 16,2% +0,1% 94 929 10,1% 0%

11.5.6.1.2 Conflictpunten

Op onderstaande figuur worden de voornaamste conflictpunten tussen gemotoriseerd en langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) in de omgeving van de site weergegeven. Het aantal conflictpunten wijzigt niet ten aanzien van de referentiesituatie, maar de hoeveelheid personen- en/of vrachtwagens op deze punten (zie vorige hoofdstukken) neemt wel licht toe.

Figuur 64 Conflictpunten tussen gemotoriseerd en langzaam verkeer op en rond de site

11.5.6.1.3 Synthese verkeersveiligheid

Het aantal conflictpunten tussen gemotoriseerd en langzaam verkeer op en rond de site wijzigt niet ten aanzien van de referentiesituatie, maar doordat het vrachtaandeel en de aantallen personen- en vrachtwagens die op deze bestaande conflictpunten zullen passeren wel licht zullen toenemen ten

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 214 van 239

gevolge van de geplande uitbreiding, wordt beoordeeld dat de verkeersveiligheid gering zal dalen ten aanzien van de referentiesituatie: score -.

11.5.6.2 Effecten m.b.t. parkeerdruk

11.5.6.2.1 Fiets

In de referentiesituatie zijn er 81 fietsparkeerplaatsen en 10 plaatsen voor brommers/motors voorzien op de site. De geraamde parkeerbehoefte uit hoofdstuk 11.5.1.5.1 bedraagt 75 fietsparkeerplaatsen, dus de parkeerbehoefte kan in principe net opgevangen worden in de toekomstige situatie. De bezetting zal dus in principe meer dan 90% bedragen (75/81). Echter werd deze parkeerbehoefte bepaald op basis van het totaal aantal werknemers (o.b.v. richtlijnen van de provincie) zonder rekening te houden met de ploegen waarin de werknemers werken. In de praktijk zal deze parkeerbehoefte voor fietsers dus nog een stuk lager liggen aangezien alle werknemers nooit op hetzelfde moment aanwezig zullen zijn. Daarnaast werd bij de raming van de parkeerbehoefte voor fietsers ook reeds een groeimarge in rekening gebracht. Bijgevolg kan gesteld worden dat de parkeerbehoefte voor fietsers volledig op het eigen terrein opgevangen zal worden en er in principe voldoende fietsparkeerplaatsen aanwezig zullen zijn: score 0.

Het lijkt wel zinvol om het fietsgebruik te monitoren (en te stimuleren) en indien het fietsgebruik hoger zou liggen dan geraamd ook bijkomende fietsparkeerplaatsen te voorzien.

11.5.6.2.2 Personenwagens

Op de site worden er in de referentiesituatie 410 autoparkeerplaatsen voorzien in de (ondergrondse) parking onder het nieuwe hoofdkantoor (266 op -1 en 144 op het gelijkvloers). Hiervan zijn er 26 voorzien voor bezoekers en 384 voor personeel. In de toekomstige situatie wijzigt er niets aan het parkeeraanbod voor personenwagens op de site. De parkeerbehoefte in de toekomstige situatie werd op 374 wagens geraamd voor personeel (hoofdstuk 11.5.1.5.2) op het drukste piekmoment (ploegenwissel rond 13u), bijgevolg worden er dus net voldoende autoparkeerplaatsen voorzien op de site om dit piekmoment op te vangen.

Op dit moment zou de parkeerbezetting bijgevolg meer dan 90% bedragen (374/384). Echter zal deze piekparkeerbehoefte alleen nodig zijn bij de ploegenwissel rond 13u, de rest van de dag ligt de parkeerbehoefte een stuk lager en zal er ook meer restcapaciteit zijn. Daarom kan er voor personenwagens ook gesteld worden dat de volledige parkeerbehoefte op het eigen terrein opgevangen kan worden: score 0. Om het vinden van een parkeerplaats op het piekmoment te vergemakkelijken zou er wel gewerkt kunnen worden met digitale signalisatie en groene/rode lichtjes aan elke parkeerplaatsen, zodat werknemers eenvoudig een vrije parkeerplaats kunnen vinden.

11.5.6.2.3 Vrachtwagens

Er zijn in de referentiesituatie in totaal 123 parkeerplaatsen of laad- en loskaaien voor vrachtwagens/trailers voorzien, waarvan 43 laad- en loskades voor de aanvoer van aardappelen, de afvoer van afgewerkte producten, verpakking, nevenstromen, … en 65 parkeer- en 15 wachtparkeerplaatsen voor vrachtwagens/trailers.

Er komen in de toekomstige situatie 16 laad-, los- en parkeerplaatsen bij voor vrachtwagens/trailers in functie van de vlokkenfabriek en de derde productielijn. Agristo heeft het aantal parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen afgestemd op de toekomstige noden in verband met goederenvervoer, dus in de toekomst worden er voldoende laad- en loszones en parkeerplaatsen voor vrachtwagens en trailers voorzien om de aan- en afvoer op de site op een comfortabele manier op het eigen terrein te regelen. Bijgevolg kan de parkeerdruk voor vrachtwagens ook beoordeeld worden: score 0.

11.5.6.2.4 Synthese parkeerdruk

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 215 van 239

De parkeerbehoefte voor zowel fietsers, personenwagens als vrachtwagens zal op het eigen terrein opgevangen worden. Bijgevolg zal er geen wijziging van de parkeerdruk in de omgeving waar te nemen zijn en kan de parkeerdruk ook in totaal als 0 beoordeeld worden.

11.6 Synthese van de milieueffecten

In onderstaande tabel wordt een samenvatting weergegeven van de beoordelingen voor alle effectgroepen van de discipline mobiliteit. Hiervoor werd een interpretatie gegeven aan de verschillende effecten binnen eenzelfde effectgroep om op deze manier een globale beoordeling per effectgroep te bekomen.

Tabel 99 Synthese van de milieueffecten voor de relevante effectgroepen

Effectgroepen Doorstroming Verkeersafwikkeling Verkeersveiligheid Parkeerdruk Langzaam verkeer Openbaar vervoer 0 Autoverkeer 0 Goederenverkeer over de weg Aspecten verkeersleefbaarheid - 0

11.7 Milderende maatregelen

Voor aanzienlijk negatieve effecten worden milderende maatregelen geformuleerd. De milderende maatregelen zullen voortvloeien uit het studieproces. De maatregelen kunnen zowel infrastructuur zijn als focussen op bedrijfsorganisatorische maatregelen, maatregelen met betrekking tot vervoersmanagement, etc.

Er zijn geen aanzienlijk negatieve effecten ten aanzien van de referentiesituatie. Verkeersveiligheid is het enige aspect met een negatief effect (-) ten aanzien van de referentiesituatie door de stijging van het aantal vrachtwagens op de bestaande conflictpunten. Er werden in de vorige dossiers (o.a. de MOBER) reeds enkele verbeteringen aangebracht om de verkeersveiligheid op en rond de site te verbeteren.

Voor alle conflictpunten met fietsers kunnen enkele algemene aandachtspunten worden geformuleerd:

 Maak duidelijk waar de conflictpunten zich bevinden door bv. de fietsoversteek extra te accentueren met een duidelijke kleur en verlichting;  Voorzie snelheidsremmers voor het gemotoriseerd verkeer aan conflictpunten met fietsers;  Optimaliseer de zichtbaarheid op conflictpunten;  Voorzie duidelijke voorrangsregels (fietsers wel of niet in de voorrang en aanduiding met haaientanden). Vanuit algemene duurzame mobiliteit en gezien de schaal van de tewerkstelling kan daarnaast ook een betere ontsluiting met het busverkeer worden gevraagd aan de vervoerregioraad Roeselare, die in de loop van dit jaar wordt opgestart.

Tot slot kan worden aanbevolen om het lichtengeregeld kruispunt N382 – Verbindingsstraat te monitoren en indien nodig de lichtenregeling te optimaliseren indien blijkt dat de toename van het verkeer door de uitbreiding onvoldoende wordt opgevangen door de aanwezige detectielussen op het kruispunt.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 216 van 239

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

12.1 Afbakening en beschrijving studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt afgebakend als een zone van ca. 1 km rondom de projectlocatie. Er wordt bovendien op toegezien dat het studiegebied minimaal overeenkomt met de invloedzone van de abiotische disciplines.

Het bedrijf is gelegen binnen het traditioneel landschap “Land van Roeselare - Kortrijk” (220070, Antrop et al., 2002). Dit gebied wordt gekenmerkt door een golvende topografie, vallei en sterk verstedelijkt weefsel. De zichtbare open ruimte wordt gekenmerkt door een sterk versnipperde en onregelmatige open ruimten begrensd door bebouwing en infrastructuur. De bebouwing vormt in dit landschap de matrix waarin open ruimterelicten voorkomen.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor dit traditionele landschap, namelijk:

 vrijwaren relicten open ruimten; afremmen volledig dichtslibben; actieve landschapsbouw;

 versnippering door infrastructuur en verspreiding van (bio)industriële vestigingen tegengaan;

 versterken van de samenhang en buffering van de visuele verstedelijking door selectieve groenaanplanting.

Worden de historische kaarten in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat reeds op de Ferraris-kaarten (1777) bebouwing aanwezig was op of in de onmiddellijke omgeving van de site. Historisch gezien is er reeds sinds 946 vermelding van Wielsbeke (meer bepaald Ooiegem), zij het onder een andere naam (Methela-woud).

Op het geoportaal Onroerend Erfgoed worden 86 vastgestelde erfgoedelementen, welke ook allen zijn opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed, aangeduid binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf (bijlage 12a). Hieronder worden de 11 dichtstbijzijnde relicten opgesomd (binnen een straal van 500 m rondom de site):

 Kleine hoeve (op 25 m O);  3 Hoevens met losse bastanddelen (één op 140 m NW, 395 m O en 240 m Z);

 Kapel Onze-Lieve-Vrouw van Fatima (335 m O);

 Dorpswoning (455 m O);

 Missiaens kapel (167 m Z);

 2 Hoevens (één op 100 m W en de ander op 325 m W);

 Roterij Coussens, Vlasverwerkingsbedrijf (305 m W).

Binnen een straal van 1 km rondom de site zijn geen punt- of lijnrelicten gelegen. Er komen evenmin relictzones of ankerplaatsen voor. In de onmiddellijke omgeving van de site zijn geen beschermde landschappen of monumenten gelegen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 217 van 239

12.2 Beschrijving referentiesituatie

In de huidige situatie zijn er reeds verschillende gebouwen aanwezig, waaronder de waterzuivering, het gebouw voor de productie en twee hoge diepvriesgebouwen (hoogte 47 m). Het kantoorgebouw is in aanbouw. Op de site bevinden zich tevens twee schouwen met een hoogte van 50 m. Deze schouwen zijn rechthoekig. Voor het kleurgebruik van de gebouwen werd een studie uitgevoerd waarbij een grijstint werd geselecteerd teneinde het contract met de omgeving/lucht zoveel mogelijk te beperken.

Voor de site werd een groenplan opgesteld, waarbij de voorziene buffer reeds gedeeltelijk werd aangelegd (zie §12.4.3 en §12.4.4). Een gedetailleerd overzicht van de groenbuffer is terug te vinden op de plannen in Bijlage 12b.

12.3 Methodiek

De deelaspecten die bepalend zijn voor de visuele en ruimtelijke eigenschappen van het huidige landschap worden beschreven en zijn onder andere:

 geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het landschap;

 de ruimtelijk structurerende elementen worden gekarteerd op basis van de landschapsatlas;

 visueel ruimtelijke kenmerken en elementen die als positieve en negatieve beelddragers van het landschap fungeren worden besproken en bovendien de zichtbaarheid vanuit de omgeving geïllustreerd aan de hand van foto’s.

De impact die een bedrijf op het landschap zal hebben is moeilijk tot niet kwantitatief in te schatten. Dit dient bijgevolg kwalitatief te gebeuren. Hierbij kunnen een drietal effectgroepen afgelijnd worden op basis van het richtlijnenboek “landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie” (Schute et al., 2006):

 het landschap als relatiesysteem: hierbij zal een inschatting gegeven worden van de effecten die het bedrijf veroorzaakt op de landschapstructuur;

 erfgoedaspecten: hierbij wordt onderzocht of het project aanleiding geeft tot een verlies van erfgoedwaarde;

 perceptieve aspecten (visuele kenmerken): hierbij wordt de integratie van het bedrijf in de omgeving beoordeeld.

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem Er wordt één nieuw vlokkengebouw gebouwd (=vlokkenfabriek, magazijn, expeditie en rolbanen samen), welke een totale oppervlakte heeft van 8.898 m². Het grootste deel van het nieuw gebouw zal zich bevinden op perceel 10/03, en een klein deel op perceel 10/04. Het gebouw voor de vlokkenlijn zal een hoogte hebben van 20 m. Gezien de ligging van het nieuw te bouwen gebouw (volgens het gewestplan in gebied voor uitbreiding van bestaande nijverheid) en de aanwezigheid van reeds bestaande gebouwen met een gelijkaardige hoogte (20 m), wordt de invloed van het gebouw op het landschap als relatiesysteem als beperkt beschouwd. Met voorliggende uitbreiding zullen ook twee nieuw diepvriesgebouwen voorzien worden. Deze zullen naast de bestaande diepvriesgebouwen gesitueerd zijn en tevens een hoogte van 47 m hebben. Door de situering naast de bestaande hoogbouw wordt ook hier de inpakt op het landschap als beperkt beschouwd.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 218 van 239

Uit de discipline lucht blijkt dat in kader van milderende maatregelen inzake geur een schouw voorzien zal worden op de site, en dit met een hoogte van 50 m. Dit ligt in lijn met de hoogte van de reeds aanwezige schouwen. De impact van deze schouw op de omgeving zal dan ook als beperkt ingeschat worden.

12.4.2 Archeologienota Op de site werd reeds een archeologienota opgesteld ter hoogte van de waterzuivering door BAAC Vlaanderen bvba.

Er werd tijdens dit onderzoek geen waardevolle archeologische vindplaatsen aangetroffen. De aangetroffen sporen worden gekenmerkt door een erg geïsoleerde ligging en behoren niet tot complexe sporencombinaties of structuren. Twee sporen behoren mogelijk tot een volmiddeleeuwse nederzetting. De kern van deze nederzetting wordt niet binnen het onderzoeksterrein verwacht. Het ligt niet binnen de verwachting dat er binnen het onderzoeksterrein bijkomende relevante sporen die met deze nederzetting geassocieerd kunnen worden gelegen zijn. De complexwaarde van het verwachte archeologisch ensemble binnen het onderzoeksterrein wordt dan ook bijzonder laag ingeschat.

Gezien uit het vooronderzoek blijkt dat het onderzoeksterrein een erg lage archeologische waarde heeft, stelt BAAC geen vervolgonderzoek voor.

Voor de bouw van het nieuw vlokkengebouw dient er ook een archeologienota opgesteld te worden. Hiervoor werd BAAC Vlaanderen bvba reeds gecontacteerd.

12.4.3 Erfgoedaspecten In de nabije omgeving van het bedrijf zijn enkele elementen gelegen die opgenomen zijn op de lijst met vastgesteld bouwkundig erfgoed. Het dichtstbijzijnde relict bevindt zich op een afstand van 25 m ten O van de bedrijfssite en betreft een Kleine Hoeve. Er wordt geen rechtstreekse invloed van het bedrijf verwacht op deze hoeve. Er is een bufferstrook van 5 – 10 m voorzien rondom-rond de site.

In het kader van het voorgaande MER (PR2340) werd een landschapsintegratieplan opgesteld, teneinde een kwalitatieve buffering te verkrijgen tussen de site en het nabij gelegen bouwkundig erfgoed.

De planning voor de aanleg van de groenbuffer (aannemer De Korenbloem) zal als volgt verlopen:

 Fase 1 (rond WZI en aan geluidsmuur) – reeds aangelegd;

 Fase 2 (langs expresweg en rond huidige parking & later nieuw kantoor): aanleg in de winter van 20/21;

 Fase 3 (noordkant van de site + aanleg na verleggen stuk van de Gaverstraat): voorzien in de winter van 20/21. Het stuk verplaatste Gaverstraat kan aangevat worden na realisatie van het reststromengebouw (vermoedelijk december 2019).

Na uitgroei van deze aanplant wordt een betere integratie van de site vanuit deze oogpunten verwacht.

12.4.4 Perceptieve aspecten In de huidige situatie is er al reeds een gedeeltelijk groenscherm aanwezig. Gedurende het voorbije jaar werden, op basis van het integratieplan opgesteld in mei 2018, verschillende aanplantingen gerealiseerd rondom de site.

Rondom de site is een groenbuffer van 10 m breed voorzien, met uitzondering ter hoogte van de bestaande waterzuivering en de geluidsmuur ter hoogte van de Ridder de Ghellinckstraat waar dit

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 219 van 239

praktisch niet mogelijk is. Samengevat zal er aan de straatkant eerst een afsluitende betafence, meer specifiek een Plastor met ruitvormige mazen van 50 x 50, geplaatst worden. Hierna worden laagstammige (Carpinus betulus en Ilex aquifalium) en hoogstammige (Carpinus betulus en Alnus glutinosa) bomen aangepland, met daartussen 6 rijen bosgoed in blokken van 10-15 planten. Het bosgoed bestaan uit Cornus mos, Cornus sanguinea, Rhamnus monogynen, Ligustrum vulgare en Viburnum opulus.

Deze aanplanten hebben als doel om enerzijds de site beter te integreren in het landschap en anderzijds een kwalitatieve buffering te vormen tussen de site en het omliggend bouwkundig erfgoed. Na de uitgroei van deze bufferzones wordt verwacht dat de site beter visueel geïntegreerd zal worden in het landschap.

Er geldt een verwaarloosbaar effect door de bouw van het nieuw gebouw, aangezien deze zich binnen de contouren van deze groenbuffer zal bevinden.

12.5 Synthese van de milieueffecten

Er worden geen aanzienlijke effecten verwacht op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, mede door het industriële karakter van de omgeving.

Na de uitgroei van de (recent) aangeplante bufferzones rondom het bedrijf, wordt een betere kwalitatieve buffering naar bouwkundig erfgoed en visuele integratie van het bedrijf verwacht.

12.6 Milderende maatregelen

Gezien de beperkte invloed van de site worden geen verdere milderende maatregelen voorgesteld.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 220 van 239

13 Discipline mens

13.1 Afbakening en beschrijving studiegebied

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving (circa 1,5 km) worden beschreven (meest nabijgelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen, landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

Het ruimtegebruik en de betrokken populaties in het studiegebied worden opgelijst in onderstaande Tabel 100.

Tabel 100 Overzichtstabel van aspecten ruimtegebruik en betrokken bevolking in het studiegebied van de inrichting (1,5 km rondom de site)

ruimtegebruik afstand & windrichting tot bron groepsopvang baby’s en peuters 891 m ten ZO buitenschoolse opvang en gezinsopvang baby’s en peuters 920 m ten NW basisschool 1,3 km ten NW basisschool en kleuteronderwijs 1,5 km ten NW secundaire school - da verzorgingscentrum en familiehulp 1,5 km ten ZW ziekenhuizen - openlucht sportveld 1,5 km NW afdeling verenigingen 958 m ten NO bejaardentehuizen / woon-zorg centra, assistentiewoningen - woonzone woongebied met landelijk karakter aangrenzend ten O; woongebied op 290 m ten N; woonuitbreidingsgebied op 205 m ten N; zie Bijlage 5 landbouwactiviteit site wordt omringd door agrarisch gebied zie Bijlage 5 waterwinningsgebied: opp. water + grondwater - parkgebied aangrenzend ten Z industriegebied aangrenzend ten Z

13.2 Methodiek

Voor de evaluatie van de gezondheidsaspecten wordt gesteund op het MER-richtlijnensysteem mens- gezondheid. In een eerste fase zal het ruimtegebruik en de betrokken populatie beschreven worden en zal er een identificatie van de potentiële relevante milieustressoren gebeuren. Op basis van de gegevens aangeleverd in deze eerste fase (= pre-fase: inventarisatie) zal een inventarisatie van stressoren gebeuren, gevolgd door een beoordeling van de gezondheidsimpact. Indien nodig wordt tevens een stuk met betrekking tot post-evaluatie uitgewerkt.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 221 van 239

Voor de chemische stressoren met gekende emissies wordt volgend beoordelingskader (Tabel 101) toegepast om de noodzaak tot milderende maatregelen in kaart te brengen:

Tabel 101 Beoordelingstabel chemische stressoren

Immissiebijdrage tussenscore o.b.v. bijstelling bijgestelde score in het deel/studie- immissiebijdrage o.b.v. immissie gebied (% GAW) NA t.o.v. GAW immissie na < 80 % toename immissie > 10 % -3 afzwakking wegens -2 GAW door project immissie na < 80 % 3 - 10 % -2 GAW -1 1 - 3 % -1 0 < 1 % 0 0 afname immissie < 1 % 0 0 door project 1 – 3 % +1 0 3 – 10 % +2 +1 > 10 % +3 +2 immissie na = 80 – toename immissie > 10 % -3 geen bijstelling -3 100 % GAW door project 3 - 10 % -2 -2 1 - 3 % -1 -1 < 1 % 0 0 afname immissie < 1 % 0 0 door project 1 – 3 % +1 +1 3 – 10 % +2 +2 > 10 % +3 +3 immissie na > GAW toename immissie > 10 % -3 verstrenging -3 door project wegens immissie 3 - 10 % -2 na > GAW -3 1 - 3 % -1 -2 < 1 % 0 -1 afname immissie < 1 % 0 +1 door project 1 – 3 % +1 +2 3 – 10 % +2 +3 > 10 % +3 +3

13.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

13.3.1 Identificatie potentiële relevante milieustressoren In Tabel 102 wordt een oplijsting gemaakt van alle stressoren die relevant kunnen zijn voor de gehele voedingssector (Richtlijnenboek mens-gezondheid). Per mogelijke stressor wordt de gerelateerde gezondheidsimpact en de relevantie voor dit specifieke project aangehaald.

Tabel 102 Stressoren en gerelateerde gezondheidsimpact

stressoren specifieke omschrijving stressor en/of bron, argumentatie waarom stressor niet gezondheidsimpact wordt opgenomen chemische stressoren

SOx komt vrij in de lucht via verbrandingsprocessen door het gebruik van aardgas worden de emissies van SOx als

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 222 van 239

stressoren specifieke omschrijving stressor en/of bron, argumentatie waarom stressor niet gezondheidsimpact wordt opgenomen verwaarloosbaar beschouwd

NOx komt vrij in de lucht via verbrandingsprocessen, NO2 Zie 13.3.3 veroorzaakt irritatie en ontsteking van luchtwegen, ogen, keel en neus ozon ozon wordt gevormd als secundaire stof bij de uitstoot de bijdrage tot de verkeersemissies van ondermeer NOx en VOS en is dikwijls door het bedrijf wordt als relatief klein verkeersgerelateerd ingeschat in de discipline lucht, waardoor de impact als beperkt kan aanschouwd worden fluor-verbindingen via lucht niet relevant op voorliggend bedrijf chloorverbindingen via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie totaal NMVOS via lucht de op het bedrijf gevormde concentraties aan NMVOS zijn niet toxisch van aard totaal ozonafbrekende via lucht niet relevant voor voorliggend bedrijf stoffen metalen via water of bodem het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie

PM2,5 en PM10 via lucht uit metingen blijkt dat de stofemissies op het bedrijf verwaarloosbaar zijn (zie ook discipline lucht) totaal stikstof via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie totaal fosfor via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie zwevende stoffen via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie BZV via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie CZV via water het afvalwater wordt niet geloosd in oppervlaktewaterwinningsgebied of in een waterloop die rechtstreeks gebruikt wordt voor drinkwaterproductie geur / zie 13.3.4

H2S in het anaerobe gedeelte van de zie 13.3.5 waterzuiveringsinstallatie treedt H2S-vorming op

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 223 van 239

stressoren specifieke omschrijving stressor en/of bron, argumentatie waarom stressor niet gezondheidsimpact wordt opgenomen fysische stressoren geluid / zie 13.3.7 trillingen / niet relevant voor voorliggend project wind / niet relevant voor voorliggend project licht, schaduw / niet relevant voor voorliggend project warmte / niet relevant voor voorliggend project EM-straling / niet relevant voor voorliggend project biologische stressoren infectiegevaar op het bedrijf zijn koeltorens aanwezig, waardoor er een zie 13.3.8 risico op Legionella-vorming ontstaat acuut gevaar voor / indien volgens voorschriften gewerkt vergiftiging wordt, worden hier geen probleem verwacht chronische toxiciteit DNA-schade, kanker of schade aan het ongeboren kind niet relevant voor voorliggend project allergenen / niet relevant voor voorliggend project overlast van ongedierte ratten, vliegen, kakkerlakken of muggen kunnen ziektes er wordt voorzien in overdragen op dieren of mensen ongediertebestrijding

13.3.2 Communicatie omwonenden Agristo streeft naar een open communicatiebeleid naar omwonenden. Naar aanleiding van de bouw van de site werden voorafgaand verschillende informatiemomenten gehouden, waarbij de toekomstplannen van het bedrijf uit de doeken gedaan werden. Na de opstart van het bedrijf werden de buurtbewoners tevens uitgenodigd om te komen kennismaken met het bedrijf en het productieproces. Op periodieke tijdstippen worden nieuwsbrieven verstuurd met de stand van zaken over de site en eventuele lopende projecten. Er wordt gevraagd om eventuele hinder/klachten/opmerkingen… zoveel mogelijk rechtstreeks aan het bedrijf te melden. Deze worden centraal bijgehouden in één file, waarbij zo snel mogelijk teruggekoppeld wordt naar de melder door een bevoegd persoon.

In 2018 werden in totaal 17 meldingen/klachten geregistreerd. Deze werden alle rechtstreeks naar Agristo gecommuniceerd. Er werden geen melding/klachten via de gemeente, politie of milieu-inspectie ontvangen. De meeste meldingen waar geur-gerelateerd en dateren van het tweede kwartaal van 2018 (maart – juni 2018). Verder werden twee meldingen met betrekking tot geluid ontvangen, één met betrekking tot water, drie met betrekking tot mobiliteit en één over modder op de weg door de bouwwerkzaamheden op het terrein. De klachten met betrekking tot mobiliteit handelden over vrachtwagens die draaien in de Ridder de Ghellinckstraat en dateren allemaal van de eerste helft van 2018. Naar aanleiding van deze klachten werden waarschuwingsborden voor chauffeurs geplaatst dat motor steeds moet stilgelegd worden en zijn er ook controlerondes op naleving van deze maatregel, daarnaast werd ook een signalisatiebord geplaatst dat vrachtwagens zich dienen te draaien aan eerstvolgende ronde punt en zo terugkeren i.p.v. te draaien op de openbare weg. Daarnaast werd een verbeterde signalisatie aangebracht voor de inrit.

In januari en februari 2019 werden in totaal zes meldingen opgetekend. Met uitzondering van twee meldingen met betrekking tot geur, hebben deze meldingen allemaal betrekking tot geluid. De meldingen met betrekking tot geur en geluid worden verder besproken in respectievelijk §13.3.4 en §13.3.7.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 224 van 239

13.3.3 NO2

In de discipline lucht werd de NOx/NO2-immissie afkomstig van de stookinstallaties van Agristo Wielsbeke gemodelleerd. Hierbij werd het worst-case scenario gemodelleerd wanneer in de geplande situatie de drie stookinstallaties tegelijkertijd in werking zouden zijn. Dit zal in de praktijk normaal niet voorkomen, gezien de derde stookinstallatie enkel als back-up vergund is. Uit de modelleringen bleek dat er zowel in de huidige als geplande situatie een belangrijke bijdrage aan de uurgrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (200 µg/Nm³) gemodelleerd wordt ter hoogte van gevoelig gebied. De maximale concentraties bedragen respectievelijk 15 µg/Nm³ en 21 µg/Nm³. Er worden dan ook geen acute effecten verwacht inzake NO2.

Wordt de jaargrenswaarde (40 µg/m³) in beschouwing genomen dan geldt in beide situaties een beperkte bijdrage, met maximale concentraties van 0,9 µg/Nm³ in de huidige situatie en 1,2 µg/Nm³ in de geplande situatie. De achtergrondconcentraties inzake NO2 in het studiegebied bedragen 11 – 25 µg/m³. Als gezondheidskundige advieswaarde (GAW) wordt de WHO-norm gehanteerd, met name 40 µg/m³. Worden bovenstaande gegevens afgetoetst volgens het beoordelingskader voor chemische stressoren (zie Tabel 101) dan wordt een score van -1 bekomen, wat inhoudt dat milderende maatregelen minder dwingend zijn. Gezien de gemodelleerde immissie een worst-case situatie betreft, waarbij alle drie de stookinstallaties in werking zijn, en dit in praktijk normaal niet zal voorkomen, wordt geoordeeld dat milderende maatregelen niet noodzakelijk zijn.

13.3.4 Geur Inzake geur zijn een aantal meldingen binnengelopen bij het bedrijf (10 in 2018). Deze meldingen komen rechtstreeks bij het bedrijf binnen, maar de effectieve geurbron wordt niet expliciet opgenomen. Als potentiële geurbronnen op het bedrijf worden het productieproces, het reststromengebouw, de zetmeelscheiding en de waterzuiveringsinstallatie beschouwd. De geurimpact van het bedrijf werd in de discipline lucht in kaart gebracht met behulp van snuffelmetingen en modelleringen. Hieruit blijkt dat er ter hoogte van een aantal woongebieden met landelijk karakter ten NO van het bedrijf een aanzienlijk negatief effect gemodelleerd wordt in de huidig vergunde situatie. Door de voorziene milderende maatregelen zal de geplande uitbreiding een afname van geurimpact met zich meebrengen en worden niet langer aanzienlijk negatieve effecten verwacht. Voor de overige gebieden (laag en matig geurgevoelig) zijn verwaarloosbare effecten te verwachten door de impact van de eigenlijke productiegeuren. Dit impliceert niet dat er nooit geur van het bedrijf waar te nemen zal zijn in deze zones, maar volgens de te hanteren toetsingskaders wordt dit als een verwaarloosbaar effect ingeschaald.

Het bedrijf heeft reeds heel wat maatregelen getroffen om de geurimpact op de omgeving te beperken, en ook voor de gewenste situatie worden maatregelen getroffen:

 Schouw van 50 m op vlokkenlijn, met inbegrip van condensor;

 Afleiden bakgeurbeladen lucht naar naverbrander;

 installatie van bijkomende luchtbehandelingsinstallatie (oxideren lucht) op productieventilatie schouw 1a en 1b.

Op basis van de effectclassificatie dienen bijkomende milderende maatregelen op lange termijn waar mogelijk geïmplementeerd te worden. Een overzicht van verdere milderende maatregelen wordt weergegeven in de discipline lucht.

Er wordt gestreefd naar een minimale geurimpact. Om een goed beeld te behouden van de geurimpact van het bedrijf zal een werkgroep ‘snuffelen’ opgericht worden. Doel van deze werkgroep is om op regelmatige basis (meerdere keren per week) in functie van de windrichting een rondgang te doen in de omgeving van het bedrijf (te voet of per fiets), waarbij gekeken wordt hoe ver geur van het bedrijf kan

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 225 van 239

waargenomen worden en welke geur vastgesteld wordt. Om een zo correct mogelijk beeld te krijgen van de geurimpact wordt tevens een korte opleiding voorzien voor de deelnemers waarbij onder meer getest wordt hoe goed de deelnemers ruiken en welke geuren er onderscheiden kunnen worden.

13.3.5 H2S Op het bedrijf is een UASB-reactor aanwezig. In deze anaerobe reactor wordt biogas gevormd, waarin ook de vluchtige stof waterstofsulfide (H2S) aanwezig is. Deze stof heeft niet alleen een sterke geur, maar kan in hogere concentraties ook een gevaar vormen voor de gezondheid. De blootstelling gebeurt in hoofdzaak door inhalatie. De ATSDR vermeld een Recommended Exposure Limit (REL) van 10 ppm voor een 10 minuut-blootstelling. Boven deze concentratie kunnen effecten optreden, voornamelijk in de vorm van irritatie van de ogen en slijmvliezen. Vanaf een concentratie van 100 ppm is er een onmiddellijk gevaar voor de gezondheid. De stof wordt als niet-kankerverwekkend aangeduid (ATSDR). Gezien de UASB-reactor afgedekt is en de dichtstbij gelegen woning op zo’n 205 m van de reactor gelegen is, worden geen relevante concentraties aan H2S verwacht ter hoogte van deze woning door de aanwezigheid van de UASB-reactor en bijgevolg geen effecten op de gezondheid van omwonenden.

Wel dient het bedrijf op de site zelf de nodige maatregelen te nemen om blootstelling van werknemers die zich in de omgeving van de UASB-reactor dienen te begeven, zoveel mogelijk te beperken. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de grenswaarde voor professionele blootstelling. De nodige pbm’s dienen voorzien te worden.

13.3.6 Visuele hinder Op korte afstand van het bedrijf zijn verschillende woningen gelegen, vooral aan oostelijke zijde van de site. Hier is de waterzuiveringsinstallatie gelegen. Tussen de woningen en te site is een bufferzone voorzien van 10 m (zie § 12.4.3). Voor de hoge gebouwen is een grijze kleur voorzien om de gebouwen optimaal te integreren in de omgeving. Rekening houdende met de ligging in industriegebied, wordt met een goede buffering geen bijkomende visuele hinder verwacht.

13.3.7 Geluid In 2018 werden twee meldingen met betrekking tot geluid ontvangen. In januari en februari 2019 werden vier meldingen met betrekking tot geluid ontvangen. Driemaal werd hinder ondervonden t.h.v. het reststromengebouw, éénmaal door transport van de betonmolens en tweemaal door het stationair draaien van koelwagens.

In de discipline geluid werden verschillende milderende maatregelen opgenomen gezien er voor wat betreft de continue bronnen betreft overschrijdingen van de grenswaarden werden vastgesteld (huidige situatie) en verwacht worden (geplande situatie). De maatregelen betreffen onder meer het stilleggen van de motor, zodat deze niet stationair blijven draaien en een afscherming van de transportkoelingen bij de aardappelontvangst. Na de implementatie van deze maatregelen wordt verwacht dat hierover geen meldingen meer gemaakt zullen worden.

13.3.8 Veiligheidsaspecten en legionella Bij het aardappelverwerkend bedrijf worden verschillende maatregelen genomen om de veiligheid van zowel de omwonenden, de werknemers als de klanten/bezoekers te verzekeren.

Voor de verdampingscondensor die op de site aanwezig is, is een Legionellabeheerplan opgesteld. Er wordt op geregelde tijdstippen (2x/jaar) op Legionella gecontroleerd. Bij vaststelling worden de nodige maatregelen getroffen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 226 van 239

13.4 Synthese van de milieueffecten

Er worden geen directe gezondheidseffecten verwacht voor omwonenden door de uitbreiding van het bedrijf. Zowel naar geur als geluid toe zal er een beperkte toename in immissie zijn. Er worden milderende maatregelen voorgesteld in respectievelijk discipline lucht (Hoofdstuk 7.7) en discipline geluid (Hoofdstuk 8.9).

13.5 Milderende maatregelen

Gezien er een toename in geur- en geluidsemissie verwacht wordt in de geplande situatie en er hierdoor (aanzienlijk) negatieve effecten worden verwacht, worden in de discipline lucht (Hoofdstuk 7.7) en discipline geluid (Hoofdstuk 8.9) reeds milderende maatregelen voorgesteld. Het wordt niet nodig geacht om specifiek vanuit de discipline mens bijkomende milderende maatregelen voor te stellen. Wel wordt voorgesteld om na de realisatie van de uitbreiding en de eventuele implementatie van milderende maatregelen inzake geur en geluid de werkelijke geur- en geluidsimmissie in kaart te brengen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 227 van 239

14 Discipline biodiversiteit

14.1 Afbakening en beschrijving studiegebied

Verzuring, verdroging, bodemverontreiniging, geluidshinder en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van het bedrijf op de biodiversiteit. In eerste instantie wordt het studiegebied afgebakend waar effecten te verwachten zijn. Dit studiegebied omvat het projectgebied, dat de bestaande exploitatie omvat en wordt uitgebreid met een zone die de invloedssfeer van de abiotische disciplines (vooral lucht, water, bodem en geluid) omvat.

De biologische waarderingskaart (BWK) geeft een beeld van de aanwezige vegetatie. Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per perceel wordt een uitspraak gedaan over de biologische waarde. Een uittreksel van de BWK voor de omgeving van de inrichting wordt weergegeven in Bijlage 14a (versie 2016). De habitatkaart geeft weer welke (potentiële) habitats en regionaal belangrijke biotopen voorkomen in het studiegebied en gebaseerd op de BWK.

De site wordt op de biologische waarderingskaart aangeduid als minder waardevol. Aangrenzend in het westen van de site bevindt zich wel een biologisch waardevol complex (bomenrij met dominantie van es (Alnus sp.)) en in het noorden een complex van biologisch waardevol en minder waardevolle elementen (bomenrij met dominantie van gewone es (Fraxinus excelsior)).

De aanwezige habitats en/of regionaal belangrijke biotopen (rbb’s) binnen een straal van 2 km rondom de site wordt weergegeven in onderstaande tabel en in Bijlage 14b (HAB1) en 14c (HAB2).

Tabel 103 Habitattypes en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 km rondom de site

benaming omschrijving afstand van de site 91E0_va Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 870 m NW 91E0_vn Ruigte-elzenbos (Filipendulo-Alnetum) 900 m NW rbbmr Regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Phragmition-vegetaties 870 m ZW rbbsf Regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen 1.665 m ZO

In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen geen Ramsar-gebieden, habitat- en/of vogelrichtlijngebied voor. Binnen een straal van 2 km zijn evenmin natuurreservaten, bos- of natuurgebieden gelegen. Aangrenzend aan de site ligt ten zuiden parkgebied. Het dichtstbijzijnde VEN- of IVON-gebied is op een afstand van ongeveer 1,9 km Z en 2,1 km ten O gelegen en betreft (beide) het gebied ‘West-Vlaamse Leievallei’.

De site wordt aangeduid als niet - verdrogingskwetsbaar (kaarten 2016).

14.2 Methodiek

De verschillende bedrijfsemissies worden in de overige disciplines bepaald. In dit hoofdstuk is het enkel de bedoeling om de effecten op de omliggende fauna en flora te karakteriseren en evalueren.

Deze discipline is dus een integrerende discipline, waar effecten op de fauna en flora onderzocht en geëvalueerd worden op basis van gegevens die in de overige disciplines bepaald worden.

Volgende effectgroepen kunnen onderscheiden worden:

 verzurende en vermestende depositie (op basis van discipline lucht);

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 228 van 239

 verstoring van de waterhuishouding (op basis van discipline grondwater);  verontreiniging oppervlaktewater (op basis van discipline oppervlaktewater);  rustverstoring (op basis van discipline geluid);  vergiftiging (op basis van discipline bodem en grondwater).

Ter hoogte van de omliggende Europese Habitattypes zal de verzurings- en vermestingsimpact op de flora geëvalueerd worden.

Tabel 104 Toetsingskader voor verzuring normen bijdrage omschrijving 3 % < bedrijfsbijdrage ≤ 5 % van KL beperkt beperkt negatief effect 5 % < bedrijfsbijdrage ≤ 10 % van KL relevant negatief effect 10 % van KL < bedrijfsbijdrage belangrijk aanzienlijk negatief effect

Hierbij is de kritische last (KL) een indicatie van de maximaal toelaatbare milieudruk per eenheid van oppervlakte of volume die een bepaald habitattype of leefgebied kan verdragen zonder dat deze - volgens de huidige kennis - er hinder van ondervindt.

De keuze voor 10 % wordt gemaakt omdat ongeveer 50 % van de depositie afkomstig is van het buitenland en de rest van Vlaanderen. Dit geeft nog ruimte aan minimaal 4 andere bedrijven voordat de KL bereikt wordt. Indien meer dan 10 % van de KL door de inrichting zelf geleverd wordt, is het noodzakelijk dat milderende maatregelen voorgesteld worden.

De keuze voor dit toetsingskader zorgt ervoor dat er eigenlijk cumulatief getoetst wordt. Er wordt namelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er andere bedrijven in de omgeving aanwezig zijn die ook een verzurende depositiebijdrage zullen hebben.

Voor de toetsing van de overige effectgroepen (rustverstoring, verstoring waterhuishouding, verontreiniging oppervlaktewater en vergiftiging) zal gebruik gemaakt worden van de kwetsbaarheidsbenadering. Anders dan een effectgerichte benadering, waarbij getracht wordt het effect zelf te voorspellen, doet de kwetsbaarheidsbenadering geen voorspelling maar neemt men aan dat het systeem, object, proces door de verandering negatief beïnvloed zal worden. Door verschillende kwetsbaarheidsniveaus te bepalen, bv. door een indeling in klassen, kan men ruimtelijk aanduiden welke systemen, objecten en/of processen in meer of mindere mate negatief beïnvloed worden. Het resultaat van een kwetsbaarheidsbenadering is een kaart die aangeeft hoe groot het risico op negatieve effecten is in die verschillende ecotopen rondom het bedrijf.

Onderstaande significantiekader wordt verder gehanteerd voor de bespreking van de effecten:

Tabel 105 Beoordeling van de effecten bespreking effect beoordeling volledige vernietiging/permanente verdwijning van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, aanzienlijk negatief effect verdroging of rustverstoring wijziging / gedeeltelijke verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, negatief effect verdroging of rustverstoring tijdelijke wijziging / beperkte verdwijning of aantasting van waardevol biotoop, habitat of soort door vergiftiging, beperkt negatief effect verdroging of rustverstoring geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 229 van 239

bespreking effect beoordeling tijdelijke verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop door tijdelijke afname rustverstoring, verbetering beperkt positief effect luchtkwaliteit of verbetering waterkwaliteit verbetering, versterking of toename van waardevol ecotoop of habitat door permanente afname rustverstoring, positief effect verbetering waterkwaliteit of verbetering luchtkwaliteit permanente belangrijke verbetering of sterke toename van zeer waardevol of waardevol ecotoop of habitat door afname aanzienlijk positief effect rustverstoring, verbetering waterkwaliteit of verbetering luchtkwaliteit

14.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

14.3.1 Ruimtebeslag De bijkomende infrastructuur wordt voorzien op een perceel dat momenteel op de biologische waarderingskaart is aangeduid als minder waardevol. Er wordt een verwaarloosbaar effect naar ruimtebeslag verwacht. De gehele site (inclusief het nieuw te bouwen gebouw) is voorzien van een groenbuffer van 10 m breed (zie §12.4.3).

14.3.2 Verzurende en vermestende depositie Op basis van de inputparameters beschreven in de discipline lucht (Tabel 23) en IMPACT werd de depositie ter hoogte van het dichtstbij gelegen aandachtsgebied natuur gemodelleerd. Hierin is het Europees habitattype 9130_end gelegen (beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum). Dit biotoop heeft een kritische last van 20 kg N/ha/j inzake vermesting en > 2.400 Zeq/ha/j inzake verzuring. De maximale vermestende depositie bedraagt hier 0,0185 kg N/ha/j in de geplande situatie. Er is dus een bijdrage van minder dan 1 % en er zal dan ook een verwaarloosbare impact zijn.

14.3.3 Verstoring van de waterhuishouding Uit de discipline bodem en grondwater blijkt dat er geen of een verwaarloosbaar effect zal zijn naar grondwaterkwantiteit. Gezien het ontbreken van aandachtsgebieden natuur in de onmiddellijke omgeving van de site worden dan ook geen effecten verwacht naar biodiversiteit door verstoring van de waterhuishouding.

14.3.4 Verontreiniging oppervlaktewater Het gezuiverd bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de Leie. Het lozingspunt van het bedrijf bevindt zich op een afstand van ca. 3,6 km van het dichtstbij gelegen aandachtsgebied natuur langsheen de Leie (VEN-gebied ‘West-Vlaamse Leievallei’). Voor de meeste onderzochte parameters zal de lozing van Agristo op de Leie een verwaarloosbaar effect met zich meebrengen. Enkel voor de fosforparameters geldt een relevante bijdrage, wat te wijten is aan de reeds hoge immissieconcentraties aanwezig in de Leie. Voor de chloriden wordt een beperkte bijdrage berekend, waarbij na de lozing de kwaliteitsdoelstelling voor ongeveer de helft ingevuld wordt. Gezien de afstand tot het dichtstbij gelegen aandachtsgebied natuur en de effectbespreking onder discipline oppervlaktewater, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar effect naar biodiversiteit door verontreiniging van het oppervlaktewater door Agristo Wielsbeke.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 230 van 239

14.3.5 Rustverstoring Gezien er in de directe omgeving van de site geen aandachtsgebieden natuur gelegen zijn, en het gebied niet gekenmerkt wordt door een bijzondere vogelpopulatie wordt er uitgegaan van een verwaarloosbaar effect.

14.3.6 Vergiftiging In de discipline bodem en grondwater werd gesteld dat het risico op bodem- en grondwaterverontreiniging minimaal is. Er worden dan ook geen effecten inzake vergiftiging verwacht.

14.4 Synthese van de milieueffecten

Op basis van de verschillende voorgaande disciplines en door het feit dat er in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf geen aandachtsgebieden inzake natuur gelegen zijn, worden geen verwaarloosbare effecten inzake biodiversiteit verwacht.

14.5 Milderende maatregelen

Het wordt niet noodzakelijk geacht om milderende maatregelen voor te stellen vanuit de discipline biodiversiteit.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 231 van 239

15 Tewerkstellings- en investeringsrapport

De geplande uitbreiding vraagt een aanzienlijk investering, gezien er een nieuwe specialiteitenlijn, vlokkenlijn en er twee nieuwe diepvriesgebouwen voorzien worden. Daarnaast zal ook de waterzuiveringsinstallatie uitgebreid worden en dienen de nodige milieutechnische maatregelen genomen te worden (vb. bijkomende schouw) die tevens een aanzienlijke investering vragen.

Door de geplande uitbreiding zal er tevens bijkomende werkgelegenheid gecreëerd worden, waarbij er in totaal ca. 500 mensen tewerkgesteld zullen worden op de site zelf (75 bijkomend ten opzichte van de huidig vergunde situatie, d.i. inclusief de ingebruikname van het hoofdkantoor te Wielsbeke).

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 232 van 239

16 Grensoverschrijdende effecten

Rekening houdend met de effectbespreking in de voorgaande disciplines kan besloten worden dat het project geen grensoverschrijdende effecten met zich mee zal brengen. Het bedrijf bevindt zich overigens op meer dan 12 km van de Franse grens.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 233 van 239

17 Externe veiligheid

Voorliggend bedrijf vormt geen aanzienlijk risico m.b.t. externe veiligheid voor mens en milieu. Het betreft geen SEVESO-bedrijf. Op ca. 1,5 m ten ZO bevindt zich het SEVESO-bedrijf Unilin (status: laagdrempelig), welke gespecialiseerd is in het vervaardiging van vloerbedekking uit hout en vinyl.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 234 van 239

18 Leemten in de kennis

Gezien de vlokkenlijn nog niet gerealiseerd is, werden alle emissies van deze lijn (water, geluid, geur) ingeschat op basis van meetgegevens uit Agristo Tilburg of op basis van kencijfers.

De emissies vanuit de stookinstallaties zijn bepaald op basis van één meting. Het is mogelijk dat schommelingen optreden in de reële emissies, maar dit kan niet mee opgenomen worden in de impactberekeningen.

Er dient opgemerkt te worden dat de geuremissies vanuit de vlokkendrum uitgedrukt zijn in ouE/m³, terwijl de overige bronnen als se/m³ beschouwd worden. Er is geen éénduidig verband tussen beide eenheden, maar voor de verdere inschatting van de geurimpact van het bedrijf wordt een verband van 1 se/m³ = 1 ouE/m³ gehanteerd.

Er dient opgemerkt te worden dat voor de geurimpact-bepaling van de verschillende situaties, waar mogelijk, representatieve meetgegevens gebruikt worden. Er zijn echter niet voor alle stromen gedetailleerde meetgegevens beschikbaar, waardoor soms aannames en inschattingen gebruikt moeten worden om de geuremissies in te schatten.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 235 van 239

19 Monitoring en evaluatie

Het bedrijf dient vanzelfsprekend te voldoen aan de geldende wetgeving en bijhorende meetverplichtingen (OBO, metingen stookinstallaties, meetcampagnes oppervlaktewater…).

Na de realisatie van de uitbreiding en eventuele implementatie van milderende maatregelen wordt aanbevolen om de werkelijke geur- en geluidsimpact van het bedrijf opnieuw in kaart te brengen.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 236 van 239

20 Conclusie

Agristo nv wenst de site te Wielsbeke verder uit te breiden naar een productiecapaciteit van 535.000 ton afgewerkt product per jaar. Dit wordt gerealiseerd door een optimalisatie van de bestaande friet- en specialiteitenlijn, een bijkomende specialiteitenlijn en een vlokkenlijn. Daarnaast zal de uitbreiding ook een uitbreiding van de waterzuiveringsinstallatie met zich meebrengen, alsook de bouw van twee nieuwe diepvries-hoogbouw.

Er worden op het bedrijf verschillende geurreducerende maatregelen voorzien, waardoor er ondanks de uitbreiding in de toekomst een daling in geurimpact op de omgeving wordt gemodelleerd. Hierdoor zullen waardoor geen aanzienlijk negatieve effecten meer te verwachten zijn ter hoogte van hoog geurgevoelig gebied. In de huidige vergunde situatie zijn er wel nog aanzienlijk negatieve effecten aanwezig. Voor de overige gebieden (laag en matig geurgevoelig) zijn verwaarloosbare effecten te verwachten door de impact van de eigenlijke productiegeuren. Dit impliceert niet dat er nooit geur van het bedrijf waar te nemen zal zijn in deze zones, maar volgens de te hanteren toetsingskaders wordt dit als een verwaarloosbaar effect ingeschaald.

Indien alle stookinstallaties (zijnde drie stoomketels en een naverbrander) volcontinu in bedrijf zijn, wordt een belangrijke bijdrage inzake NO2-impact verwacht op gevoelig gebied. In de berekeningswijze wordt wel een absoluut worst-case scenario gehanteerd, waarbij ook de back-up stoomketel 3 volcontinu in bedrijf gesteld wordt. Onder normale bedrijfsomstandigheden is dit echter niet noodzakelijk, want er wordt stoom aangeleverd door A&U. Bijkomende milderende maatregelen inzake NO2-emissies zijn niet noodzakelijk, mits in acht genomen wordt dat stoomketel 3 niet volcontinu in bedrijf mag zijn maar effectief als back-up ingeschakeld wordt.

Inzake geluid worden de normen voor continue bronnen zowel in de actuele als de geplande situatie overschreden. Er worden verschillende milderende maatregelen voorgesteld om de Vlarem-normen te kunnen halen, met name sanering van de schouwen en afschermen van de transportkoelingen bij de aardappelontvangst. Daarnaast dienen ook stationair draaiende vrachtwagens vermeden worden. Van de fluctuerende geluidsbronnen en de transportemissies worden geen overschrijdingen van de normen verwacht.

Inzake de waterzuiveringsinstallatie wordt voldaan aan de BBT of wordt verder gegaan dan de BBT. Voor de meeste standaard parameters zal er een niet relevante bijdrage zijn aan de oppervlaktewaterkwaliteit. Enkel voor de fosforparameters wordt een relevante bijdrage berekend door de reeds hoge achtergrondconcentraties. Voor chloriden geldt een beperkte bijdrage. Er wordt een verwaarloosbaar tijdelijk effect berekend voor alle parameters. De thermische impact van de lozing wordt als niet relevant berekend, alsook de impact op het afvoergedrag van het ontvangede oppervlaktewater.

Wat mobiliteit betreft wordt een negatief effect verwacht inzake verkeersveiligheid ten aanzien van de referentiesituatie door de stijging van het aantal vrachtwagens op de bestaande conflictpunten. Er worden enkele aandachtspunten geformuleerd voor de conflictpunten met fietsers.

Voor de overige disciplines of effectklassen worden geen of verwaarloosbare effecten verwacht.

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 237 van 239

21 Bijlagen

Bijlage 1 Topografische kaart van België

Bijlage 2 Uittreksel kadastrale percelen

Bijlage 3 Uittreksel stratenatlas van België

Bijlage 4 a) Luchtfoto inrichting

b) Luchtfoto omgeving

Bijlage 5 Uittreksel Gewestplan

Bijlage 6 Grondplan site

Bijlage 7 a) Meetrapporten stookinstallaties

b) Geurimmissie huidige situatie

c) Geurimmissie geplande situatie

Bijlage 8 a) Ligging geluidsbronnen

Bijlage 9 /

Bijlage 10 a) Uittreksel bodemkaart

b) Ligging omliggende grondwaterwinningen

Bijlage 11 a) Oorspronkelijke verkeerstellingen

Bijlage 12 a) Overzicht erfgoedelementen rondom bedrijf

b) Groenbuffer rondom site

c) Foto’s omgeving site

Bijlage 13 /

Bijlage 14 a) Uittreksel BWK

b) Uittreksel Habitatkaart – HAB 1

c) Uittreksel Habitatkaart – HAB 2

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 238 van 239

22 Literatuurlijst

Antrop, M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van Damme S. (2002). Traditionele landschappen van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Van den Abeele, L., Vanassche, S., Weltens, R., Huybrechts, D. (2015). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor aardappel-, groente- en fruitverwerkende nijverheid (AGF). 241 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd richtlijnenboek Lucht. 212 pp.

Engels, D., Parys, J., Van Den Bergh, G., Staelens, E., Maes P., Slabbaert K., Pauwels G. (2015). Richtlijnenboek MER ‘Mens-Mobiliteit’, 187 pp.

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie 6.7.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER- richtlijnenboek Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie. 188 pp.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geactualiseerd richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp. van Dobben, H., Bobbink, R., Bal, DK, van Hinsberg, A. (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra Wageningen UR. Wageningen, 2012.

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek discipline geluid en trillingen. 118 pp.

WHO (2009). Night Noise Guidelines for Europe. World Health Organization. 184 pp.

VMM (2012). Luchtkwaliteit in Vlaanderen – Zure regen in Vlaanderen in 2011, VMM, 2013

eco-scan bvba • 2018_ES_000213_aanmelding/ontwerp-MER Pagina 239 van 239