deSingeldeSingeldeSingeldeSingel za 19 okt 2013 Blauwe zaal Grote podia

Seil Kim tenor & Rudolf Jansen piano

inleiding Waldo Geuns | 19.15 uur | Blauwe foyer begin 20 uur | pauze omstreeks 20.40 uur | einde omstreeks 21.45 uur 2013-2014 Lied Seil Kim tenor & Rudolf Jansen piano za 19 okt 2013 Christianne Stotijn mezzo & Oxalys & Joseph Breinl piano & Antoine Tamestit altviool do 12 dec 2013 Christianne Stotijn Publieke masterclasses voor liedduo’s za 14 tem. ma 16 dec 2013 Mauro Peter tenor & Helmut Deutsch piano do 23 jan 2014 Rachel Harnisch sopraan & Jan Philip Schulze piano Hindemith Marienleben Discovery za 22 feb 2014 Roger Vignoles Publieke masterclasses voor liedduo’s za 15 & zo 16 feb 2014 Roger Vignoles piano & Elizabeth Watts sopraan Strauss Happening / Lecture recital & recital zo 25 mei 2014

teksten programmaboekje Waldo Geuns coördinatie programmaboekje deSingel Seil Kim

Rudolf Jansen

gelieve uw GSM uit te schakelen

De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze.

Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … REAGEER betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. & WIN Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze. Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen.

Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 > www.tklavervier.be

Grand café deSingel open alle dagen 9 > 24 uur informatie en reserveren +32 (0)3 237 71 00 www.grandcafedesingel.be drankjes / hapjes / snacks / uitgebreid tafelen Seil Kim tenor & Rudolf Jansen piano

Franz Liszt (1811-1886) Henri Duparc (1848-1933) Uit ‘Tre Sonetti di Petrarca, S270’: Soupir, opus 2, nr 1 (Sully-Prudhomme) Sonnet 134: Pace non trovo Le manoir de Rosamonde (de Bonnières) Sonnet 156: I’ vidi in terra angelici costumi Phidylé (Leconte de Lisle)

Franz Schubert (1797-1828) Robert Schumann (1810-1856) Nachtstück, D672, opus 36 nr 2 (Mayrhofer) Uit Zwölf Gedichte, opus 35 (Kerner): Ganymed, D544, opus 19, nr 3 (Goethe) nr 1 Lust der Sturmnacht nr 4 Erstes Grün nr 5 Sehnsucht nach der Waldgegend Hugo Wolf (1860-1903) nr 7 Wanderung Uit ‘Goethe-Lieder’: nr 8 Stille Liebe Ganymed nr 9 Frage nr 10 Stille Tränen Uit ‘Mörike-Lieder’: nr 11 Wer machte dich so krank? Peregrina I Nr 12 Alte Laute Peregrina II

Othmar Schoeck (1886-1957) Peregrina: Aufgeschmückt ist der Freudensaal, opus 62, nr 14 (Mörike) pauze ‘Eure Melodien alle weckten in der Brust das dit liedprogramma aan bod komt. In deze versie van de ‘Sonetti’ zien we een componist die afstapt van de exuberante emoties die in de Lied’ (Kerner) vroegere liedversie aanwezig waren. Hij vervangt als het ware zijn Een rondreis doorheen het romantische jeugdig optimisme met iets van de onverbiddelijke strengheid die zo naar voor komt in zijn latere muziek. Beide liederen zijn meditaties liedrepertoire over de liefde, in het bijzonder dan over de passionele liefde van de dichter Petrarca voor Laura, de vrouw aan wie de ‘Canzoniere’ zijn opgedragen. In ‘Pace non trovo’ verklankt Liszt de gedachten van de Tijdens de zoektocht van de 19de-eeuwse romantische componisten dichter op geagiteerde wijze. De dichter is verward over wat de liefde naar dé persoonlijke wijze om hun gevoelens over te brengen aan een met hem doet. Volledig in de ban van Laura voelt hij zich vrij, maar toch zo groot mogelijk publiek, ontstonden er vele nieuwe muziekgenres gevangen. Hij brandt van liefde, maar toch voelt het alsof hij van ijs (zoals het symfonische gedicht), of barstten andere bestaande is gemaakt. ‘I’ vidi in terra angelici costumi’ is een vurig liefdeslied genres (zoals de symfonie) uit hun voegen. Maar om deze band met waarin de perfecte schoonheid en puurheid van de liefde verklankt het publiek te bereiken, diende men niet altijd toevlucht te nemen tot wordt en het effect ervan op de hemel en de natuur. grote overweldigende orkesten. Dat bewijzen tenor Seil Kim en pianist Rudolf Jansen vanavond op deze rondreis doorheen het enorme Binnen deze rondreis doorheen het romantische liedrepertoire mag romantische 19de- en vroeg-20ste-eeuwse liedrepertoire. Aan bod dé liedcomponist bij uitstek, Franz Schubert (1797-1828), zeker niet komen componisten zoals Franz Schubert en - als belangrijkste ontbreken. ‘Nachtstück’  uit 1819 beschrijft een oude man die afscheid componist van deze liederavond - Robert Schumann. Het waren hun neemt van het leven en zijn naderende dood met grote waardigheid liederen die model stonden voor andere liedcomponisten zoals Franz en tederheid verwelkomt. De dichter Johann Baptist Mayrhofer Liszt of Hugo Wolf, alsook voor laatromantische componisten zoals (1787-1836), één van de intiemste vrienden van Schubert, beschrijft Othmar Schoeck of Henri Duparc. hoe de man het bos inloopt, zijn harp opneemt, en door zijn gezang één wordt met de natuur. Schubert verklankt de geladen inhoud van Tegenwoordig kennen we Franz Liszt (1811-1886) voornamelijk het gedicht aan de hand van talrijke chromatische ingrepen en met dankzij zijn piano- en orkestmuziek. Maar ook als liedcomponist liet het gebruik van polyfonie zodat de klanken van de oude bard, de hij zich niet onbetuigd. Hij componeerde talrijke Duitse en Franse harp, en de natuurklanken in elkaar vervlochten worden. Het lied liederen, enkele Hongaarse en Italiaans liederen, alsook één Engels ‘Ganymed’  dateert van 1817, een bijzonder vruchtbaar liedjaar voor lied. Tijdens dit programma komen twee Italiaanse liederen aan Schubert waarin hij meer dan 70 gedichten van Johann Wolfgang von bod die behoren tot de ‘Tre Sonetti’ die Liszt op muziek zette uit de Goethe (1749-1832) op muziek zette. De relatie tussen Schubert en gedichtenbundel ‘Canzoniere’ van de Italiaanse dichter Francesco Goethe zelf verliep niet zo soepel. Schubert had in 1816 pogingen Petrarca (1304- 1374). De ‘Tre Sonetti’ zijn het bekendst als werken gedaan om Goethe te winnen voor zijn muziek. Maar hij had dit op voor piano solo en niet als liederen. Liszt sleutelde immers gedurende zo’n onhandige manier aangepakt dat dit het averechtse resultaat vele jaren aan deze muziek en van een ‘definitieve’ versie kan men had. De geëerde dichter moest niets meer van hem hebben. Toch niet echt spreken. Elke versie verklankt een ander moment in Liszts bleef Schubert Goethes verzen als basis voor zijn liederen gebruiken. compositorische evolutie. Een eerste lied-versie (voor tenor en Meer nog, hij droeg zijn hele liedbundel opus 19 (waartoe ‘Ganymed’ piano) van de ‘Sonetti’ dateerde van de jaren 1838 en 1839, zonder behoort) aan Goethe op, zonder dat hij deze daarvoor toestemming dat Liszt ze liet uitgeven. Met de vocale versie in gedachten werkte had gevraagd. Het lied beschrijft de avonturen van de mythologische Liszt vervolgens aan een pianoversie die hij in 1846 samen met zijn figuur Ganymed, zoon van koning Tros, de stichter van Troje. liederen liet publiceren. Toch was Liszt nog steeds niet tevreden met Volgens Homerus was hij “de mooiste van de stervelingen” (Ilias het resultaat, en in 1858 herwerkte hij opnieuw de pianoversie naar de 20, 233). Zeus zelf werd verliefd op de jongen en ontvoerde hem vorm zoals we de ‘Sonetti’ tegenwoordig het beste kennen, namelijk naar de Olympus waar de jongen de wijnschenker voor de goden als onderdeel van het Tweede Boek van ‘Les Années de Pèlerinage’. werd. Goethes gedicht vermijdt al te veel verwijzingen naar Griekse Ook de liedversie onderging nog een revisie, namelijk in 1865. Het elementen. De nadruk ligt op de pracht van de natuur, en op de liefde is deze laatste vocale versie (eigenlijk voor bariton en piano) die in voor het goddelijke. Schuberts lied is dan ook overheersend rustig en reflecterend, maar met veel geladen chromatische modulaties verlangens naar de ‘Peregrina’. Schoeck volgt op uiterst nauwkeurige nauw volgend op de expressie van de tekst. Tegemoetkomend aan de wijze de tekstexpressie aan de hand van diverse onvoorspelbare tekst maakt Schubert van tijd tot tijd ruimte voor reflecterende pauzes chromatische modulaties en dynamische uitbarstingen. middenin de actie. De bloeiende carrière van de Franse componist Henri Duparc De Oostenrijkse componist Hugo Wolf (1860-1903) was een groot (1848-1933) werd abrupt afgebroken door een zenuwziekte die bewonderaar van de muziek van Richard Wagner (1813-1883), een hem belemmerde te componeren vanaf dat hij 36 jaar oud was. invloed die duidelijk in zijn liederen naar voor komt. Wolf is vooral Zijn oeuvre bestond op dat moment uit een 13-tal liederen, enkele gekend als liedcomponist, en dit dankzij de meer dan 200 liederen onvoltooide werken (zoals zijn opera ‘Roussalka’), en andere die hij in een recordtempo componeerde tussen 1888 en 1891. In composities waar hij niet volledig achter stond. Het is bekend dat hij navolging van Schubert componeerde Wolf zijn eigen ‘Ganymed’ . veel van zijn werken zelfs vernietigd heeft. Gelukkig zijn de liederen Het lied behoort tot de bundel ‘Goethe-Lieder’ die Wolf schreef in intact gebleven waarin Duparc een enorm meesterschap toont in de bovengenoemde uiterst creatieve periode (waarin hij soms twee het toonzetten van gedichten op muziek. Typisch is het vele gebruik liederen per dag voltooide). De verzameling, met niet minder dan 51 van uitgebreide contrapuntische technieken in de pianobegeleiding liederen, werd gepubliceerd in Wenen in 1890. ‘Ganymed’ is gekleurd alsook de afwezigheid van overdreven sentimentele passages. Een door de typische laatromantische stijl van Wolf met veel dissonantie van de composities die Duparc bijna vernietigde bij het beëindigen en chromatiek, maar heeft dezelfde pastorale en mythisch getinte van zijn carrière was het lied ‘Soupir’  op tekst van de dichter Sully atmosfeer die Schuberts versie ook kenmerkt. De overige liederen Prudhomme (1839-1907). Het lied dateert van 1869, kort voordat van Wolf die aan bod komen tijdens dit liedprogramma behoren tot Duparc een uitvoering zag van ‘Die Walküre’ van Wagner. Deze de 53 ‘Mörike-Lieder’ die hij componeerde tussen 16 februari en 26 ervaring had zo’n grote invloed op hem dat hij ervan overtuigd was november 1888. De ‘Mörike-Lieder’ zijn opvallend vooruitstrevend, dat al zijn vroegere werken niets waard waren. ‘Soupir’ beschrijft ondanks Wolfs claim dat hij enkel de traditie van Schubert en een jongeman die treurt over het verlies van zijn geliefde. Duparc Schumann voortzette. Eduard Mörike (1804-1875) was de favoriete geeft aan dit ingehouden lied een onderliggend gevoel van angst en dichter van vele eigentijdse 19de-eeuwse Duitse componisten. frustratie mee. In de middenpassage flakkert de passie van de zanger Deze protestantse vicaris had als jongeman een vrouw ontmoet die op wanneer de jongeman in gedachten zijn armen uitstrekt om zijn in zijn stad ronddwaalde en die hij ‘Peregrina’ (zwerfster) noemde. geliefde te omarmen. ‘Le manoir de Rosemonde’ uit 1879 opent Uit de diverse gedichten over haar valt de emotionele en erotische met een razende passage in de pianopartij, waarna de zanger inzet spanning op. Op het programma vanavond staan twee van deze met een ruwe, bijna wilde uitroep: “Met zijn onverwachte woeste Mörike-gedichten waarin deze geheimzinnige ‘Peregrina’ de hoofdrol tanden, zoals een hond, heeft de liefde me gebeten. Door mijn bloed speelt. ‘Peregrina I’ betreft het prille fysieke verlangen van Mörike te volgen, zult u mijn pad kunnen volgen. Neem een goed raspaard, voor de vrouw, terwijl in ‘Peregrina II’ de dichter geplaagd wordt door vertrek, en volg mijn bittere weg, door moeras of verloren velden, het beeld van de vrouw nadat hij haar heeft verworpen. Beide van als de weg je geen angst aanjaagt!” De plotse pauzes en bijtende Wolfs liederen benadrukken de erotische spanning aan de hand van inzetten geven aan hoe moeilijk het is om het pad te blijven volgen. eenzelfde dalend chromatisch motief. In het tweede deel van het lied maakt de jachtige stemming plaats voor een trage en droevige atmosfeer: “Op de passages waar ik ben Een van de belangrijke Zwitserse componisten tijdens de eerste helft gepasseerd, zal je zien hoe eenzaam en gewond ik door deze droevige van de 20ste eeuw was Othmar Schoeck (1886-1957). Zoals in het wereld heb gereisd, en hoe ik zal gestorven zijn, ver, zeer ver, zonder lied ‘Peregrina: Aufgeschmückt ist der Freudensaal’ uit de jaren het blauwe herenhuis van Rosamunde te vinden.“ De verwijzing naar 1948 en 1949 blijkt, blijft Schoeck zijn heil zoeken bij de tonale muziek Rosamunde doelt waarschijnlijk op de legendarische beeldschone met een grote aandacht voor melodieusheid. Hij zet zich af tegen minnares van King Henry II van Engeland, Rosamund Clifford (+/-1150- de tendens van veel van zijn tijdgenoten die zich overgeven aan het +/-1176), ook wel ‘The Fair Rosamund’ of de ‘Roos van de Wereld’ schrijven van dissonante effecten. Het gedicht van Mörike beschrijft genoemd. In ‘Phidylé’ , op tekst van Leconte de Lisle (1818-1894), op jubelende wijze de trouwceremonie en het trouwfeest van de kijkt een jongeman naar zijn slapende geliefde Phidylé, en denkt aan dichter met zijn geliefde. Mörike geeft zich als het ware over aan zijn het moment dat zij wakker zal worden. Hoewel de dichter enkel "een kus" en "een glimlach" vermeldt, is de seksuele, sensuele atmosfeer passionele lied stelt technisch en muzikaal zeer hoge eisen aan de niet ver te zoeken. Duparc voltooit het werk in 1882 en verklankt de zanger. En dit terwijl het gehele werk in feite gebaseerd is op slechts tekst met zachte, regelmatige akkoorden in de pianopartij en een één motief. Kerners tekst beschrijft het verdriet van de mens en het eerder gedempte vocale melodie. Deze zachte atmosfeer maakt verlangen van een zwerver om één te worden met de natuur. Door geleidelijk aan plaats voor snellere en heftigere passages naarmate de euforische emoties en de vele hoogtepunten wordt ‘Stille Tränen’ het verlangen en de hoop van de jongeman toeneemt dat zijn slapende beschouwd als het culminatiepunt van de ‘Zwölf Gedichte’. ‘Wer geliefde wakker wordt en hij wordt “beloond voor het wachten”. machte dich zo krank?’ en ‘Alte Laute’ tot slot zijn twee opmerkelijke liederen waarin Schumann exact dezelfde melodie voor twee Dit liedrecital sluit af met een uitgebreide selectie uit de ‘Zwölf verschillende gedichten gebruikt. Dit vormt een flinke uitdaging voor Gedichte, opus 35’ van Robert Schumann (1810-1856). Deze liederen de uitvoerders die twee verschillende interpretaties van dezelfde op tekst van dichter Justinus Kerner (1786-1862) dateren van 1840, muziek moeten geven. In ‘Wer machte dich zo krank?’ stelt de zanger één van Schumanns gelukkigste jaren. Het is het jaar waarin hij zich de vraag naar de oorzaak van zijn lijden, want de natuur treft geen trouwt met Clara Schumann en waarin hij onder andere de bundels schuld. Dit vermoeden wordt bevestigd in ‘Alte Laute’, want het zijn ‘Liederkreis’, ‘Frauenliebe und -leben’ en ‘Dichterliebe’ schrijft. oude herinneringen die tot de kwaal geleid hebben. Beide liederen Het lied ‘Lust der Sturmnacht’ schildert op een levendige wijze het zijn overwegend melancholisch van karakter, ondanks de diverse razen van een storm. Opmerkelijk is de wijze waarop Schumann de muzikale verwijzingen naar de natuur en de muzikale kwinkslagen naar storm op de achtergrond laat doorrazen wanneer de stemming van zingende vogels. de protagonist verandert naar vreugde over het binnenhuis samenzijn met zijn geliefde. ‘Erstes Grün’ is het bekendst om de inleidende contrasterende pianopassage. Oorspronkelijk benoemde Schumann dit lied als ‘Frühlingskur’ (Lentekuur), maar uiteindelijk koos hij voor een minder ‘medische’ titel. Het lied verwelkomt de komst van de lente die in staat is een hart te helen dat ziek werd door de schrale winter. ‘Sehnsucht nach der Waldgegend’ drukt een bijna pijnlijk verlangen uit naar de natuur aan de hand van stijgende vocale lijnen die teleurgesteld neervallen. Dit lied was één van de favorieten van Clara Schumann. Binnen een meeslepende nostalgische atmosfeer verklankt Schnumann een dichter die overmand wordt door de inspiratie die hij vindt in de pracht van de natuur. ‘Wanderung’ is één van de uitbundigste liederen van de bundel. Net als het voorgaande lied is ‘Wanderung’ een lofrede aan de natuur. Maar hier maakt elke nostalgie plaats voor een grote eenvoud, zonder enig teken van vermoeidheid of dreigend verdriet. ‘Stille Liebe’ verklankt de pijn van een onvervuld verlangen. De zanger beklaagt dat hij niet in staat is eeuwig zijn liefde te bezingen. Zijn “droom is onvervuld”, zijn “emoties zijn gevangen in zijn hart” en zijn “lied is zwak”. Het onvermogen van de zanger verklankt Schumann door de nadruk te leggen op de lyrische pianopartij, eerder dan op de zangpartij. In ‘Frage’ is opnieuw de natuurpracht het onderwerp. Op ingehouden en trage wijze, maar met grote melodische sprongen in de pianopartij, vraagt de tenor naar de helende kwaliteiten van het avondlicht, van het groen van de bossen, en van het vogelzang. ‘Stille Tränen’ is dan weer één van Schumanns meest hartstochtelijke werken, met afwisselend bezorgde uitbarstingen bij de zanger en bij de pianist. Dit uitgebreide Franz Liszt Uit ‘Tre Sonetti di Petrarca, S270’: Sonnet 134: Pace non trovo

Pace non trovo, e non ho da far guerra, Ik vind geen vrede en ben niet tot oorlog bereid, E temo, e spero, ed ardo, e son un ghiaccio: Ik vrees en ik hoop, ik brand terwijl ik tot ijs geworden ben, E volo sopra ‘l cielo, e giaccio in terra; Ik stijg op naar de hemel, maar lig op de grond, E nulla stringo, e tutto ‘l mondo abbraccio. Ik houd niets vast, maar omhels de hele wereld.

Tal m’ha in priggion, che non m’apre, né serra, De liefde houdt me gevangen en opent noch sluit de deuren, Né per suo mi ritien, né scioglie il laccio, Ze eist me niet op voor zichzelf, noch maakt ze de strop losser, E non m’uccide Amor, e non mi sferra; Ze doodt me niet, noch bevrijdt ze mij, Né mi vuol vivo, né mi trahe d’impaccio. Ze wil me niet levend, toch laat ze mij met mijn pijn.

Veggio senz’occhi; e non ho lingua e grido; Ik staar zonder ogen, ik schreeuw zonder tong, E bramo di perir, e cheggio aita; Ik wil vergaan, maar smeek om hulp, Ed ho in odio me stesso, ed amo altrui: Ik haat mezelf maar hou van een ander.

Pascomi di dolor; piangendo rido; Ik voed mij met verdriet, ik huil, ik lach, Egualmente mi spiace morte e vita. dood en leven bied ik evenveel weerstand, In questo stato son, Donna, per Voi. en in deze staat bevind ik mij, mijn vrouw, door jou.

Francesco Petrarca (1304-1374) Franz Liszt Sonnet 156: I’ vidi in terra angelici costume

I’ vidi in terra angelici costumi, Ik aanschouwde op aarde een engelachtige gratie, E celesti bellezze al mondo sole; En een hemelse schoonheid, ongeëvenaard in deze wereld, Tal che di rimembrar mi giova, e dole: Waarover mijn herinnering zich verheugt of pijnigt, Che quant’io miro, par sogni, ombre, e fumi. beneveld met dromen, schaduwen, mist.

E vidi lagrimar que’ duo bei lumi, En ik aanschouwde hoe tranen opwelden uit die twee heldere ogen, Ch’han fatto mille volte invidia al sole; Die zo vaak de zon overtroffen, Ed udì’ sospirando dir parole En ik hoorde woorden met zoveel smachtende zuchten Che farian gir i monti, e stare i fiumi. Die de bergen kunnen verzetten en rivieren doen stilstaan.

Amor! senno! valor, pietate, e doglia Liefde, wijsheid, voortreffelijkheid, medelijden en verdriet Facean piangendo un più dolce concento Klonken in die klacht als een mooier concert D’ogni altro, che nel mondo udir si soglia. dan al het andere wat men op aarde kan horen.

Ed era ‘l cielo all’armonia s’intento En de hemel voegde zich zozeer naar deze harmonie Che non si vedea in ramo mover foglia. Dat er geen blaadje aan de tak bewoog, Tanta dolcezza avea pien l’aer e ‘l vento. Zozeer waren de lucht en de wind van zachtheid vervuld.

Francesco Petrarca (1304-1374) Franz Schubert Franz Schubert Nachtstück, D672, opus 36 nr 2 Ganymed, D544, opus 19, nr 3

Wenn über Berge sich der Nebel breitet, Wie im Morgenglanze Und Luna mit Gewölken kämpft, Du rings mich anglühst, So nimmt der Alte seine Harfe, und schreitet, Frühling, Geliebter! Und singt waldeinwärts und gedämpft: Mit tausendfacher Liebeswonne Sich an mein Herze drängt “Du heilge Nacht: Deiner ewigen Wärme Heilig Gefühl, Bald ist’s vollbracht, Unendliche Schöne! Bald schlaf ich ihn, den langen Schlummer, Der mich erlöst von allem Kummer.” Daß ich dich fassen möcht’ In diesen Arm! Die grünen Bäume rauschen dann: “Schlaf süß, du guter, alter Mann;” Ach, an deinem Busen Die Gräser lispeln wankend fort: Lieg’ ich und schmachte, “Wir decken seinen Ruheort;” Und deine Blumen, dein Gras Drängen sich an mein Herz. Und mancher liebe Vogel ruft: Du kühlst den brennenden “O laßt ihn ruhn in Rasengruft!” Durst meines Busens, Der Alte horcht, der Alte schweigt, Lieblicher Morgenwind! Der Tod hat sich zu ihm geneigt. Ruft drein die Nachtigall Liebend nach mir aus dem Nebeltal. Johann Baptist Mayrhofer (1787-1836) Ich komm’, ich komme! Ach, wohin? Wohin?

Hinauf! strebt’s hinauf! Es schweben die Wolken Abwärts, die Wolken Neigen sich der sehnenden Liebe. Mir! Mir! In eurem Schoße Aufwärts! Umfangend umfangen! Aufwärts an deinen Busen, Alliebender Vater!

Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) Hugo Wolf Othmar Schoeck Uit ‘Goethe-Lieder’: Peregrina, opus 62, nr 14 Ganymed zie vorige bladzijde Aufgeschmückt ist der Freudensaal. Lichterhell, bunt, in laulicher Sommernacht Uit ‘Mörike-Lieder’: Stehet das offene Gartengezelte. Peregrina I Säulengleich steigen, gepaart, Der Spiegel dieser treuen, braunen Augen Grün-umranket, eherne Schlangen, Ist wie von innerm Gold ein Wiederschein; Zwölf, mit verschlungenen Hälsen, Tief aus dem Busen scheint er’s anzusaugen, Tragend und stützend das Dort mag solch Gold in heil’gem Gram gedeihn. Leicht gegitterte Dach. In diese Nacht des Blickes mich zu tauchen, Unwissend Kind, du selber lädst mich ein -- Aber die Braut noch wartet verborgen Willst, ich soll kecklich mich und dich entzünden, In dem Kämmerlein ihres Hauses. Reichst lächelnd mir den Tod im Kelch der Sünden! Endlich bewegt sich der Zug der Hochzeit, Fackeln tragend, Eduard Mörike (1804-1875) Feierlich stumm.

Und in der Mitte, Mich an der rechten Hand, Peregrina II Schwarz gekleidet, geht einfach die Braut; Warum, Geliebte, denk’ ich dein Schön gefaltet ein Scharlachtuch Auf Einmal nun mit tausend Thränen, Liegt um den zierlichen Kopf geschlagen. Und kann gar nicht zufrieden sein, Lächelnd geht sie dahin; das Mahl schon duftet. Und will die Brust in alle Weite dehnen? Ach, gestern in den hellen Kindersaal, Später im Lärmen des Fests Bei’m Flimmer zierlich aufgesteckter Kerzen, Stahlen wir seitwärts uns beide Wo ich mein selbst vergaß in Lärm und Scherzen, Weg, nach den Schatten des Gartens wandelnd, Tratst du, o Bildniß mitleid-schöner Qual; Wo im Gebüsche die Rosen brannten, Es war dein Geist, er setzte sich an’s Mahl, Wo der Mondstrahl um Lilien zuckte, Fremd saßen wir mit stumm verhalt’nen Schmerzen; Wo die Weymouthsfichte mit schwarzem Haar Zuletzt brach ich in lautes Schluchzen aus, Den Spiegel des Teiches halb verhängt. Und Hand in Hand verließen wir das Haus.

Eduard Mörike (1804-1875) Auf seidnem Rasen dort, ach, Herz am Herzen, Wie verschlangen, erstickten meine Küsse den scheueren Kuß! Indeß der Springquell, unteilnehmend An überschwänglicher Liebe Geflüster, Sich ewig des eigenen Plätscherns freute; Uns aber neckten von fern und lockten Freundliche Stimmen, Flöten und Saiten umsonst.

Ermüdet lag, zu bald für mein Verlangen, Das leichte, liebe Haupt auf meinem Schoß. Spielender Weise mein Aug auf ihres drückend Henri Duparc Fühlt’ ich ein Weilchen die langen Wimpern, Soupir, opus 2, nr 1 Bis der Schlaf sie stellte, Wie Schmetterlingsgefieder auf und nieder gehn. Ne jamais la voir ni l’entendre, Eh’ das Frührot schien, Ne jamais tout haut la nommer, Eh’ das Lämpchen erlosch im Brautgemache, Mais, fidèle, toujours l’attendre, Weckt’ ich die Schläferin, Toujours l’aimer! Führte das seltsame Kind in mein Haus ein. Ouvrir les bras, et, las d’attendre, Eduard Mörike (1804-1875) Sur la néant les refermer! Mais encor, toujours les lui tendre Toujours l’aimer. pauze Ah! ne pouvoir que les lui tendre Et dans les pleurs se consumer, Mais ces pleurs toujours les répandre, Toujours l’aimer...

Ne jamais la voir ni l’entendre, Ne jamais tout haut la nommer, Mais d’un amour toujours plus tendre Toujours l’aimer. Toujours!

René-François Sully-Prudhomme (1839-1907) Henri Duparc Henri Duparc Le manoir de Rosamonde Phidylé

De sa dent soudaine et vorace, L’herbe est molle au sommeil sous les frais peupliers, Comme un chien l’amour m’a mordu... Aux pentes des sources moussues, En suivant mon sang répandu, Qui dans les prés en fleur germant par mille issues, Va, tu pourras suivre ma trace... Se perdent sous les noirs halliers.

Prends un cheval de bonne race, Repose, ô Phidylé! Midi sur les feuillages Pars, et suis mon chemin ardu, Rayonne et t’invite au sommeil. Fondrière ou sentier perdu, Par le trèfle et le thym, seules, en plein soleil, Si la course ne te harasse! Chantent les abeilles volages.

En passant par où j’ai passé, Un chaud parfum circule au détour des sentiers, Tu verras que seul et blessé La rouge fleur des blés s’incline, J’ai parcouru ce triste monde. Et les oiseaux, rasant de l’aile la colline, Cherchent l’ombre des églantiers. Et qu’ainsi je m’en fus mourir Bien loin, bien loin, sans découvrir Les taillis sont muets; le daim, par les clairières, Le bleu manoir de Rosamonde. Devant les meutes aux abois Ne bondit plus; Diane, assise au fond des bois, Robert de Bonnières (1850-1905) Polit ses flèches meurtrières.

Dors en paix, belle enfant aux rires ingénus, Aux nymphes agrestes pareille! De ta bouche au miel pur j’écarterai l’abeille, Je garantirai tes pieds nus.

Laisse sur ton épaule et ses formes divines, Comme un or fluide et léger, Sous mon souffle amoureux courir et voltiger L’épaisseur de tes tresses fines!

Sans troubler ton repos, sur ton front transparent, Libre des souples bandelettes, J’unirai l’hyacinthe aux pâles violettes, Et la rose au myrte odorant.

Belle comme Érycine aux jardins de Sicile, Et plus chère à mon coeur jaloux, Repose! Et j’emplirai du souffle le plus doux La flûte à mes lèvres docile. Je charmerai les bois, ô blanche Phidylé, Robert Schumann De ta louange familière; Selectie uit Zwölf Gedichte, opus 35 Et les nymphes, au seuil de leurs grottes de lierre, Teksten: Justinus (Andreas Christian) Kerner (1786-1862) En pâliront, le coeur troublé. nr 1 Lust der Sturmnacht Mais, quand l’Astre, incliné sur sa courbe éclatante, Verra ses ardeurs s’apaiser, Wenn durch Berg und Tale draußen Que ton plus beau sourire et ton meilleur baiser Regen schauert, Stürme brausen, Me récompensent de l’attente! Schild und Fenster hell erklirren, Und in Nacht die Wandrer irren, Charles-Marie-René Leconte de Lisle (1818-1894) Ruht es sich so süß hier innen, Aufgelöst in sel’ges Minnen; All der goldne Himmelsschimmer Flieht herein ins stille Zimmer:

Reiches Leben, hab Erbarmen! Halt mich fest in linden Armen! Lenzesblumen aufwärts dringen, Wölklein ziehn und Vöglein singen.

Ende nie, du Sturmnacht, wilde! Klirrt, ihr Fenster, schwankt, ihr Schilde, Bäumt euch, Wälder, braus, o Welle, Mich umfängt des Himmels Helle!

nr 4 Erstes Grün

Du junges Grün, du frisches Gras! Wie manches Herz durch dich genas, Das von des Winters Schnee erkrankt, O wie mein Herz nach dir verlangt!

Schon brichst du aus der Erde Nacht, Wie dir mein Aug’ entgegen lacht! Hier in des Waldes stillem Grund Drück’ ich dich, Grün, an Herz und Mund.

Wie treibt’s mich von den Menschen fort! Mein Leid, das hebt kein Menschenwort, Nur junges Grün ans Herz gelegt, Macht, daß mein Herze stiller schlägt. nr 5 Sehnsucht nach der Waldgegend nr 7 Wanderung

Wär’ ich nie aus euch gegangen, Wohlauf und frisch gewandert ins unbekannte Land! Wälder, hehr und wunderbar! Zerrissen, ach zerrissen, ist manches teure Band. Hieltet liebend mich umfangen Ihr heimatlichen Kreuze, wo ich oft betend lag, Doch so lange, lange Jahr’. Ihr Bäume, ach, ihr Hügel, oh blickt mir segnend nach.

Wo in euren Dämmerungen Noch schläft die weite Erde, kein Vogel weckt den Hain, Vogelsang und Silberquell, Doch bin ich nicht verlassen, doch bin ich nicht allein, Ist auch manches Lied entsprungen Denn, ach, auf meinem Herzen trag’ ich ihr teures Band, Meinem Busen, frisch und hell. Ich fühl’s, und Erd und Himmel sind innig mir verwandt.

Euer Wogen, euer Hallen, Euer Säuseln nimmer müd’, Eure Melodien alle nr 8 Stille Liebe Weckten in der Brust das Lied. Könnt’ ich dich in Liedern preisen, Hier in diesen weiten Triften Säng’ ich dir das längste Lied. Ist mir alles öd’ und stumm, Ja, ich würd’ in allen Weisen Und ich schau’ in blauen Lüften Dich zu singen nimmer müd’! Mich nach Wolkenbildern um. Doch was immer mich betrübte, Wenn ihr’s in den Busen zwinget, Ist, daß ich nur immer stumm Regt sich selten nur das Lied; Tragen kann dich, Herzgeliebte, Wie der Vogel halb nur singet, In des Busens Heiligtum. Den von Baum und Blatt man schied. Und daß du, was laut ich sage, Oder preis’ in Sangeslust, Meinest, daß ich tiefer trage Als dich, Herz, in warmer Brust.

Dieser Schmerz hat mich bezwungen, Daß ich sang dies kleine Lied, Doch von bitterm Leid durchdrungen, Daß noch keins auf dich geriet. nr 9 Frage nr 11 Wer machte dich so krank?

Wärst du nicht, heil’ger Abendschein! Daß du so krank geworden, Wärst du nicht, sternerhellte Nacht! Wer hat es denn gemacht? Du Blütenschmuck! Du üpp’ger Hain! Kein kühler Hauch aus Norden Und du, Gebirg’, voll ernster Pracht! Und keine Sternennacht. Du Vogelsang aus Himmeln hoch! Du Lied aus voller Menschenbrust! Kein Schatten unter Bäumen, Wärst du nicht, ach, was füllte noch Nicht Glut des Sonnenstrahls, In arger Zeit ein Herz mit Lust? Kein Schlummern und kein Träumen Im Blütenbett des Tals.

Daß ich trag’ Todeswunden, nr 10 Stille Tränen Das ist der Menschen Tun; Natur ließ mich gesunden, Du bist vom Schlaf erstanden Sie lassen mich nicht ruhn. Und wandelst durch die Au. Da liegt ob allen Landen Der Himmel wunderblau. Nr 12 Alte Laute So lang du ohne Sorgen Geschlummert schmerzenlos, Hörst du den Vogel singen? Der Himmel bis zum Morgen Siehst du den Blütenbaum? Viel Tränen niedergoß. Herz! kann dich das nicht bringen Aus deinem bangen Traum? In stillen Nächten weinet Oft mancher aus dem Schmerz, Was hör’ ich? Alte Laute Und morgens dann ihr meinet, Wehmüt’ger Jünglingsbrust, Stets fröhlich sei sein Herz. Der Zeit, als ich vertraute Der Welt und ihrer Lust.

Die Tage sind vergangen, Mich heilt kein Kraut der Flur; Und aus dem Traum, dem bangen, Weckt mich ein Engel nur. Seil Kim Rudolf Jansen De Koreaanse tenor Seil Kim volgde lessen bij Nicolaj Gedda, Franco Corelli, Rudolf Jansen (°1940, Arnhem) studeerde tegelijkertijd piano, orgel en Thomas Quasthoff en Eric Tappy. Hij studeerde aan het Conservatorio di klavecimbel aan het Amsterdams Conservatorium bij Nelly Wagenaar, zijn vader Santa Cecilia in Rome en aan het Conservatoire de Musique in Genève. In Simon C. Jansen en en studeerde af bij Felix de Nobel. In 2008 studeerde hij af aan de Zürcher Hochschule der Künste. Seil Kim gaf 1965 won hij de Toonkunst Jubileumprijs en in 1966 gaf de Vriendenkrans van concerten in Europa en Azië, onder meer in het Concertgebouw in Amsterdam, het Concertgebouw hem de Zilveren Vriendenkrans. Naast zijn solocarrière het Festspielhaus Baden-Baden, het Musikverein in Wenen, de Staatsoper heeft Rudolf Jansen zich geleidelijk meer toegelegd op liedbegeleiding en Berlin, de Tonhalle in Zürich, op het Händel Festival in Luzern en in het Seoul kamermuziek. Concertreizen voerden hem over de hele wereld, samen met Arts Center. Seil Kim zingt zowel opera, oratoria als lied, van het barok- tot artiesten van grote reputatie: , Robert Holl, , Andreas het hedendaagse repertoire. Hij was onder meer te horen als Orphée in ‘La Schmidt, Olaf Bär, Barbara Bonney, Tom Krause, Hans-Peter Blochwitz, Edith descente d’Orphée aux enfers’ van Charpentier, als evangelist en tenor solo in Wiens, Birgit Finnilä, Irina Arkiphova, Brigitte Fassbaender, Udo Reinemann de Mattheuspassie en de Johannespassie van Bach en in de rol van Ernesto in en Jean-Pierre Rampal. Rudolf Jansen geeft regelmatig masterclasses voor ‘Don Pasquale’ van Donizetti. Seil Kim won de eerste prijs op de Internationale liedduo’s in onder meer Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Italië, de Verenigde Schubertwedstrijd in Osaka, de tweede prijs op de Maria Callas Wedstrijd in Staten, Canada en Japan. In november 1996 werd hij door de Juilliard School of Athene, de derde prijs in de wedstrijd 'Das Lied' in Berlijn, hij won tweemaal Music in New York geïnviteerd voor het geven van masterclasses. Rudolf Jansen de Zwitserse Migros Prijs en de Prijs voor beste zanger op het Verbier Festival maakte meer dan honderd plaat- en cd-opnamen met liederen en kamermuziek in Zwitserland. Seil Kim woont afwisselend in Amsterdam en Seoul, waar hij voor onder andere Philips, DGG, EMI, CBS en Erato, waarvan er meerdere gastprofessor is aan de Kyung-Hee University. met prijzen werden overladen. In 1993 voltooide Jansen een project gewijd www.seilkim.com aan de integrale liederen van Grieg, met vier verschillende zangers (Victoria, 7 cd’s). In 1996 verscheen het complete liedoeuvre van Alphons Diepenbrock DESINGEL TIJDLIJN SEIL KIM (NM-Classics.) Rudolf Jansen zette tevens alle liederen van Richard Strauss op cd (RCA) met bariton Andreas Schmidt en sopraan Juliane Banse. Een cd 19 okt 2013 | debuutconcert met Dietrich Fischer-Dieskau en het Nederlands Kamerkoor kreeg in 1992 Seil Kim & Rudolf Jansen Liszt, Schubert, Wolf, Schoeck, Duparc, Schumann de Deutsche Schallplattenpreis. Rudolf Jansen was jarenlang docent aan het Conservatorium van Amsterdam en de Musikhochschule van Augsburg.

DESINGEL TIJDLIJN RUDOLF JANSEN 19 okt 2013 Seil Kim tenor & Rudolf Jansen piano Liszt, Schubert, Wolf, Schoeck, Duparc, Schumann 2 apr 2011 Mojca Erdmann sopraan & Rudolf Jansen piano Mozart, Schumann, Debussy, Strauss, Reimann 16 okt 2010 Robert Holl bas & Rudolf Jansen piano Schubert 30 apr 1998 Christiane Oelze sopraan & Rudolf Jansen piano Debussy, Granados, Wolf, Mompou,Turina 3 dec 1995 Andreas Schmidt bariton & Rudolf Jansen piano Schubert Binnenkort in deSingel

Alexander Melnikov piano

F Schubert Drei Klavierstücke, D946 J Brahms Sieben Fantasien, opus 166 A Skrjabin Fantasie in b, opus 28 S Prokofjev Pianosonate nr 6 in A, opus 82

za 26 okt 2013 | 20 uur | Blauwe zaal Gratis inleiding Pieter Herregodts | 19.15 uur | Blauwe foyer €22, 18 (basis) | €18, 14 (-25/65+) | €8 (-19 jaar)

Marc-André Hamelin piano

M-A Hamelin Barcarolle N Medtner Pianosonate in e, opus 25 nr 2 ‘Nachtwind’ C V Alkan Barcarolle in g, opus 65 nr 6 Aime-moi in as, opus 15 nr 1 C Debussy Images (boek 1) l’Isle joyeuse

wo 6 nov 2013 | 20 uur | Blauwe zaal Gratis inleiding Rudy Tambuyser | 19.15 uur | Blauwe foyer €22, 18 (basis | €18, 14 (-25/65+) | €8 (-19 jaar) architectuur theater dans muziek

www.desingel.be t +32 (0)3 248 28 28 Desguinlei 25 B-2018 Antwerpen f deSingelArtCity deSingel is een kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap en geniet de steun van de Provincie en de Stad Antwerpen.

mediasponsors