Menno ter Braak en Thomas Mann

Een literaire vriendschap

Willem Bruls

bron Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann. Een literaire vriendschap. Veen, Utrecht / Antwerpen 1990

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brul006menn01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / Willem Bruls

i.s.m. 4

Agere aut pati fortiora (MEN MOET HANDELEN OF ERGERE DINGEN DOORSTAAN, LIVIUS)

Gleichgültigkeit, ich weiss, das wäre eine Art von Glück (THOMAS MANN)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 7

Voorwoord

Bij het horen van de naam Menno ter Braak in combinatie met het woord vriendschap denkt men onherroepelijk aan één persoon: Eddy du Perron. Hun 1200 brieven, het tijdschrift Forum, de gezamenlijke strijd tegen de inhoudloze vormgoochelaars van ‘Tachtig’ en hun epigonen en tegen de moraliserende domineesliteratuur, kortom hun samenwerking, getuigt van een opmerkelijke en stimulerende collegialiteit. Veel minder omvangrijk is de briefwisseling tussen Ter Braak en Thomas Mann - tot nu toe zijn negen brieven teruggevonden, alle geschreven tussen augustus 1937 en mei 1940 -, maar hun vriendschap is eveneens opmerkelijk. Twee keer heeft er een ontmoeting plaatsgevonden. De eerste keer, in '37, bezoekt Ter Braak Mann in het Zwitserse Küsnacht; de familie Mann verblijft daar al sinds '33 in ballingschap. Meteen is er sprake van sympathie over en weer, zowel persoonlijk als literair is de waardering groot. In 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, vindt de tweede ontmoeting plaats. Nu is het Mann die Nederland bezoekt, en tijdens zijn verblijf in Noordwijk aan Zee ziet hij Ter Braak enkele keren. De waardering is toegenomen, vooral door de ‘politieke’ posities die beiden innemen. Het nationaal-socialisme heeft Mann gedwongen om

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 8 het morele leiderschap te vervullen van het ‘goede’ Duitsland. Ter Braak, zelf een van de eerste en felste critici van nazi-Duitsland, heeft Mann, zij het niet zonder kritiek, in zijn ontwikkeling naar dit leiderschap op de voet gevolgd.

Menno ter Braak en Thomas Mann binden de strijd aan met het nationaal-socialisme en komen elkaar in deze strijd tegen. Overeenkomsten in achtergronden en opvattingen zijn frappant: voor beiden zijn de filosoof Nietzsche, zijn nihilisme, de Europese humanistische traditie en de elitaire kunst- en cultuuropvatting kernpunten van filosofie en levenshouding. Aan de hand van beider romans en essays, brieven en dagboekaantekeningen wordt in dit boek een vriendschap gereconstrueerd die in alle facetten - literair, historisch en politiek - tekenend is voor het ondergaande Europa in de jaren dertig. Tekenend in die zin dat het lot van Mann en Ter Braak volledig wordt bepaald door een politieke constellatie die leidt tot de vernietiging van Duitsland: het land waar hun diepste geestelijke wortels liggen. Ontheemd, in letterlijke en figuurlijke betekenis, maken ze keuzes die iedereen in die tijd moet maken: blijven of vertrekken, publiceren of zwijgen, en vooral: de eigen denkbeelden ter discussie stellen, meer nog dan die van anderen bekritiseren.

Het is dit jaar precies vijftig jaar geleden dat, voor Nederland althans, de Tweede Wereldoorlog begint. Zo is het eveneens vijftig jaar geleden dat Ter Braak zichzelf het leven beneemt, omwille van diezelfde oorlog. Mann reageert vanuit de Verenigde

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 9

Staten, waarnaar hij inmiddels is uitgeweken, geschokt en beschaamd op de dood van zijn vriend, veroorzaakt door een Duitsland dat hij nog steeds als het zijne beschouwt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 10

I Augustus 1937

Op dinsdag 3 augustus 1937 bezoekt Menno ter Braak Thomas Mann in diens Zwitserse ballingsoord Küsnacht. Het is de eerste ontmoeting tussen de twee auteurs die elkaar al kennen van hun boeken en publikaties. Waarom bezoekt Ter Braak Thomas Mann? Wat gaat aan dit bezoek vooraf? Wat hebben ze elkaar te vertellen, de wereldberoemde Nobelprijswinnaar en de Nederlandse criticus? De aanleiding tot de ontmoeting is van zakelijke aard. De Duits-Nederlandse auteur Albert Vigoleis Thelen (1903-1989) vertaalt in 1931 in elf dagen tijd - ‘So vom Blatt in die Maschine hinein’ - het essay Het Carnaval der Burgers van Ter Braak in het Duits. Hierdoor raken hij en Ter Braak bevriend. Thelen schrijft zelf romans, maar maakt ook veel vertalingen; eerder heeft hij Het afscheid van de wereld in drie dagen van Victor van Vriesland in het Duits vertaald. Hij heeft in 1931 Duitsland verlaten, uit een ‘allgemeines Unbehagen an meiner deutschen Kultur’, zoals hij zelf later zegt. Eerst vestigt

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 11 hij zich in Amsterdam om daarna in Europa rond te zwerven. Deze Thelen heeft na zes jaar nog geen uitgever voor het werk van Ter Braak kunnen vinden en uiteindelijk wendt hij zich tot Thomas Mann. Dat deze waardering heeft voor het manuscript blijkt uit het feit dat hij wel een voorwoord bij het essay wil schrijven. In zijn dagboek noteert hij: ‘Ferner Briefe der holländischen Schriftsteller Thelen und Marsmann über ihren Collegen Menno ter Braak und sein Buch “Carneval der Bürgers”, zu dem man ein Vorwort von mir will.’ En verder: ‘Nach Tische Beschäftigung mit dem Manuskript ter Braaks. Nach dem Thee Brief an den Holländer Thelen, worin ich ein Vorwort zusagte.’ In een brief aan Thelen schrijft Mann, nadat hij het Carnaval heek gelezen: ‘(...) diese grosse Komposition nun zeigt mir einen Denker und dichterischen Essayisten von imponierender Freiheit und trotziger Eigenwilligkeit, einen Schriftsteller, der es wirklich verdiente, in einem weiteren Sprachgebiet als dem holländischen zu wirken und der das geistige Holland jedenfalls auf eine interessantere Weise repräsentieren könnte als es bisher leider geschah.’ Jammer genoeg wijst Bermann, de uitgever aan wie Mann op zijn beurt het manuscript geeft, het hele werk af: ‘(...) keine Mittel, wenig Aussicht auf Erfolg bei dem Leserkreis’. Dit is niet de eerste keer dat Mann met geschriften van Ter Braak in aanraking komt. Zijn aandacht wordt voor het eerst op hem gevestigd door het ‘Hollandnummer’ van Die Sammlung, het tijdschrift voor emigrantenliteratuur dat Klaus Mann (1906-1949), zoon van Thomas, samen met Fritz

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 12

Landshoff bij uitgeverij Querido in Amsterdam uitgeeft. ‘Die Exilmonatschrift Die Sammlung’ staat onder beschermheerschap van André Gide, Aldous Huxley en Heinrich Mann (1871-1950), een broer van Thomas. In september 1933 verschijnt het eerste nummer en hoewel de opzet van literaire aard is, wordt het blad al gauw een politiek discussiepodium, niet in het minst door de bijdragen van Klaus en Heinrich Mann zelf. In het voorwoord van nummer 1 schrijft Klaus dat het voor hem gaat om ‘(...) die wahre, die gültige deutsche Literatur’, om ‘jene nämlich, die nicht schweigen kann zur Entwürdigung ihres Volkes und zu der Schmach, die ihr selber geschieht’. De lijst van medewerkers vermeldt ook Thomas Mann, wiens werken echter op dat moment nog in nazi-Duitsland worden uitgegeven. Onder druk van zijn Duitse uitgever distantieert Thomas zich van het anti-fascistische tijdschrift van zijn zoon en zijn broer. Het is trouwens niet alleen hij die zich bevreesd terugtrekt, ook Alfred Döblin, Stefan Zweig en Robert Musil stellen geen prijs op medewerking aan een te politiek blad. Klaus is hierover zeer teleurgesteld: ‘Es ist doch klar: keiner der grossen Namen, keiner von denen, derer Wort in dieser Schicksalsstunde Einfluss und Bedeutung hätte, will sich mit denen identifizieren, die kämpfen’. In augustus 1935 gaat het blad, door een chronisch tekort aan belangstelling èn abonnees, ter ziele. Menno ter Braak levert een bijdrage aan het Hollandnummer van Die Sammlung: het opstel Geist und Freiheit (april 1934). Zijn houding jegens de Exil-auteurs is geenszins mild: zij die de catastrofale

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 13 ontwikkelingen in hun vaderland niet in hun werk opnemen en enkel op de oude voet voortgaan met bellettrie, voldoen niet aan Ter Braaks literatuuropvatting over de herkenbaarheid van de persoon van de auteur in zijn werk. Dit strenge oordeel van het ‘ventisme’ velt hij over veel beroemde Duitse schrijvers, behalve over Thomas Mann, die op dat moment niet bepaald blijk geeft van politiek engagement. Ter Braak wordt onder de Exil-auteurs al gauw gevreesd door zijn scherpe kritieken. Hij reikt echter iedereen de helpende hand die een beroep op hem doet; uit Hitler-Duitsland gevluchte schrijvers kunnen rekenen op zijn steun. Ook ten aanzien van Klaus Mann is Ter Braak niet onverdeeld enthousiast. Ze ontmoeten elkaar in verband met Die Sammlung en raken bevriend. (Erika Mann (1905-1969), dochter van Thomas en zus van Klaus, en Klaus zelf dineren zelfs een keer bij Ter Braak.) Toch heeft Ter Braak steeds meer kritiek op het literaire gehalte van de romans van Klaus: te weinig getuigend van het Duitse drama. Diens roman Flucht in den Norden (1934) vormt zelfs voor Ter Braak het hoogtepunt van het ‘literatendom’ dat moet worden bestreden. In de correspondentie met Eddy du Perron spreekt hij meermalen smalend over Kläuseli en Klausje. Klaus Mann laat zich daarentegen positief uit over Menno ter Braak. In Der Wendepunkt (1944) schrijft hij: ‘(...) am nächsten kamen mir der literarisch-philosophische Essayist Menno ter Braak, ein passionierter und reiner Geist von durchaus originaler Prägung (...)’. Achteraf kan men vraagtekens plaatsen bij het strenge oordeel van Ter Braak over de emigranten-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 14 schrijvers. Is het terecht om thematische eisen - het fascisme - aan de literatuur te stellen? Is het laakbaar dat de literatuur zich op een andere dan directe wijze, of helemaal niet engageert. Daarnaast rijzen vragen van algemene aard. Wat verbindt de buiten Duitsland schrijvende vluchtelingen inhoudelijk met elkaar? Is er sprake van een literaire overeenkomst; bestaat het genre ‘emigrantenliteratuur’ eigenlijk wel? Velen zullen Ter Braak ongelijk geven en alleen vanuit zijn literaire achtergrond, die van de vorm-vent-discussie, is zijn oordeel te begrijpen. Ter Braaks kritische geest verzet zich niet alleen tegen gebrek aan stellingname, ook ondoordacht engagement moet het ontgelden. Dit spreekt vooral uit het genoemde Sammlungsopstel Geist und Freiheit. Hij staat huiverig tegenover het gebruik van woorden als ‘geest’ en ‘vrijheid’. Hij heeft een grondige afkeer van termen als ‘hoge cultuur’ en ‘geestelijke waarden’. Emigrantenschrijvers beroepen zich bij voorkeur op ‘geest en vrijheid’. Die Sammlung bijvoorbeeld opent haar eerste nummer met het doel de ‘Wille zum Geist’ en de ‘Schritt des Parademarsches’ tegenover elkaar te plaatsen. Voor Ter Braak is de geschetste controverse te oppervlakkig: het beroep op een lege abstractie ‘geest’ als zijnde het goede tegenover het kwade, richt alleen maar meer schade aan. Daarenboven: ‘(...) haben die Nationalsozialisten, die jetzt in Deutschland die Musik machen, vielleicht keinen “Geist”. (...) Das Gegenteil ist wahr: die Nationalsozialisten haben eher zuviel als zu wenig “Geist”.’ Ter Braak waarschuwt voor het primaat van de geest. Hitler en Goebbels zijn voor hem mensen die typisch bezeten zijn door een ‘geest’. De associatie

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 15 met het spook op zolder is hier volstrekt gelegitimeerd. Deze geest maakt hen tot slachtoffers: ‘Der Geist hat hier triumphiert wie nie zuvor, denn sein grösster Sieg über den Menschen ist die Verwirrung, zu stande gebracht durch das Wort, jenes fürchterlichste Attribut des geheimnisvolles Spukes.’ Duitsland is voor hem bij uitstek het land waar de geest domineert, en deze is nu in het nationaal-socialisme en zijn extremiteiten uitgemond. Frappant is dat Ter Braak niet met een beschuldigende vinger alleen naar Duitsland wijst; wat daar gebeurt vindt zijn oorzaak in de hele Europese cultuur. Misbruik van abstracte begrippen als geest en vrijheid door middel van politiek extremisme is geen exclusief Duits probleem. Het is opmerkelijk hoe Ter Braak al in die tijd het fascisme als een collectief Europees fenomeen weet te duiden. Een reactie van de schrijver Kurt Tucholsky wijst op de originaliteit van Geist und Freiheit: ‘Der beiliegende Aufsatz ter Braaks ist eine merveille. Gottseidank, dass das ein Neutraler sagt; ich getraute michs nicht. Darin steht alles, was ich Dir seit drei Jahren vorsinge (...) hier ist, Himmeldonnerwetter, doch etwas geschehen, was weder Heinrich Mann noch Kerr noch sonst einer von denen ahnt.’ Thomas Mann leest Ter Braaks artikel in het Hollandnummer van Die Sammlung en schrijft dan aan zijn zoon Klaus: ‘Das Hollandheft war doch gar nicht uninteressant. Den Aufsatz von Ter Braak fand ich sogar sehr schneidig und gut.’ Waarschijnlijk is het lezen van dit artikel de eerste kennismaking van Thomas Mann met Ter Braak. Dat de inhoud van Geist und Freiheit bij Thomas in goede aarde valt, is voor een groot gedeelte te ver-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 16 klaren uit Manns twijfelende houding tegenover zowel emigrantenschrijvers als nazi's. Op de oorsprong van deze intellectuele twijfel zal ik in het volgende hoofdstuk dieper ingaan; nu is van belang dat Mann een bevestiging en rechtvaardiging van deze twijfel vindt in het opstel van Ter Braak, waarin deze het axioma van ‘geest’ en ‘vrijheid’ aanvecht en zodoende de argumentatie van veel emigrantenschrijvers weerlegt. Om die reden moet ook Ter Braaks twijfel aan de wezenlijke betekenis van het woord en de zeggingskracht van de taal Mann sympathiek hebben geklonken. Wanneer Ter Braak voor de eerste keer met Mann in aanraking komt, valt niet met zekerheid te zeggen. De eerste aanduiding vind ik in zijn briefwisseling met Du Perron. Op 4 januari 1931 vergelijkt Ter Braak Manns Zauberberg met A.O. Barnabooth van Valery Larbaud; een vergelijking die hij in de toekomst vaker zal maken. In het artikel Maat en waarde, het eigenlijke verslag van Ter Braak over zijn eerste ontmoeting met Mann, schrijft hij: ‘Thomas Mann was voor mij reeds meer dan tien jaar geleden de schrijver van “der Zauberberg” (...).’ Het is 1937 wanneer dit stuk het licht ziet. Als ik daar tien jaar van aftrek, kom ik terecht in 1927. Der Zauberberg verscheen in 1924, drie jaar eerder. Het ligt voor de hand dat Ter Braak Mann al voor 1927 van naam kent: Mann is vanaf Die Buddenbrooks (1901) een internationaal bekende auteur. In ieder geval heeft Der Zauberberg de doorslag gegeven tot de belangstelling.

Terug nu naar die eerste, daadwerkelijke ontmoeting in Küsnacht. Menno ter Braak logeert in de zo-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 17 mer van 1937 in Buochs aan het Vierwoudstrekenmeer: ‘(...) in een aardig klein châlet, vol Jezussen en Maria's, dus zeer stichtelijk voor een nieuwe christen (...).’ Op 1 augustus schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Dinsdag ga ik bij Mann op bezoek. Ik ben erg nieuwsgierig naar de indruk, en zal je daarover direct schrijven. Zijn “Betrachtungen eines Unpolitischen” herlezend, concludeer ik in elk geval tot een zeer “honnête” figuur, ondanks zijn oerduitse kanten.’ Ter Braak schrijft over de ontmoeting in Maat en waarde, een bespreking van Manns antifascistische tijdschrift Mass und Wert. Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur: ‘Het was niet uit nieuwsgierigheid, dat ik hem opzocht in zijn tegenwoordige woonplaats Küsnacht aan het Züricher meer; het is evenmin om aan een banale neiging tot het voorstellen van interessante wezens te gehoorzamen dat ik hier een enkele indruk weer geef van dat bezoek.’ Wat is het dan wel? ‘Deze Duitse burger, wie de cultuur een noodlot wordt en die zich juist daarom verzet tegen alles wat civilisatie heet, heeft een grote bewondering voor Goethe, zoals hij, om andere redenen, zijn bewondering voor Richard Wagner nooit verborg; maar hij sprak die gevoelens uit zonder valse praal, die men zo dikwijls in verband met Goethe en Wagner ziet mobiliseren. “Einen kerndeutschen Unpatrioten” noemde Mann Goethe eens, en onder deze voortreffelijke karakteristiek zou men thans ook hemzelf kunnen vangen; om deze “kerndeutschen Unpatrioten” te verifiëren ging ik naar Küsnacht.’ Over de ‘kerndeutschen Unpatrioten’ zo meteen meer, allereerst iets over de verwachtingen van Ter

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 18

Braak aan de hand van zijn literatuuropvatting. Ter Braak formuleert deze opvatting in 1931 als reactie op de bloemlezing Prisma die in 1930 door D.A.M. Binnendijk werd samengesteld. In de inleiding van deze bloemlezing wordt gesteld: ‘Niet een bepaalde of onbepaalde liefde voor sommige dichters richtte de keuze, doch de liefde voor de poëzie en de overtuiging, dat deze poëzie een bijzondere kracht moet zijn, die scheppend en niets dan scheppend van karakter is. (...) De aanwezigheid van deze vormkracht nu heeft ook gediend als criterium voor deze bloemlezing. Want in de vormkracht accentueert zich het moderne kunstbewustzijn: poëzie is geen ontroerend (...) spreken, maar een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem. Zoo openbaart zich de scheppende kracht van een artist ook alleen maar in zijn werk, in elk op zichzelf staand gedicht, en de creatieve kracht van een tijdperk in zijn kunst, in casu: in zijn poëzie.’ Binnendijk stelt dat vormkracht als enig juiste criterium bij het samenstellen van een bloemlezing moet gelden. Vormkracht, in plaats van de auteur, de vent. Dit druist in tegen Ter Braaks visie: hij vindt dat zowel de kunstenaar als de criticus een standpunt moet innemen, ‘(...) een kritiek dus waarin poëzie niet minder dan iedere andere literaire uiting gezien wordt als de direkte expressie van een bepaalde houding tegenover het bestaan (...).’ ‘Het scheppende karakter’ als enige norm gehanteerd, impliceert volgens Ter Braak een zogenaamd ‘objectief criterium’. Daarmee ontkent Binnendijk de persoonlijke keuze, die voor Ter Braak van doorslaggevend belang is. Zonder die stellingname is poëzie

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 19 voor hem ‘inhoudloos’, zonder literaire waarde. Exil-literatuur zonder stellingname heeft evenmin literaire waarde. De eisen van persoonlijkheid en oorspronkelijkheid vormen de kern van Ter Braaks literatuuropvatting; na deze discussie met Binnendijk zal hij ‘vorm zonder inhoud’ en epigonisme fel bestrijden. Volgens J.J. Oversteegen, in zijn studie Vorm of vent, is deze stellingname van Ter Braak in deze tijd te verbinden met de ontstaande maatschappelijke spanningen: ‘Als men het zo ziet, heeft de Prisma-discussie ertoe bijgedragen dat een auteur als Ter Braak, met zijn niet geringe neiging tot een antimaatschappelijk theoretisme, zich bewust werd van zijn: “geëngageerdheid” en dat hij zich beschikbaar stelde voor de allesbeheersende strijd tegen het politieke totalitarisme van de jaren dertig.’ Wat Ter Braak in Küsnacht te weten wil komen, is of de persoonlijkheid van Thomas Mann, de ‘vent’, ook in levenden lijve overeenstemt met de vent uit zijn boeken. Deze extreme vorm van ‘ventisme’ is ingegeven door aan de ene kant de grote waardering van Ter Braak voor de romans en verhalen van Mann, aan de andere kant de waardering voor de politieke stellingname die Mann inneemt tegenover Hitler-Duitsland. De overeenkomst die Ter Braak ontdekt tussen de schrijver en de activist Mann wekt zijn interesse: wie is de persoon achter deze standpunten. De inhoudelijke aspecten van deze waardering komen in de volgende hoofdstukken uitvoerig aan bod. Ter Braak over de ontmoeting: ‘De eerste indruk, die ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleren: dit is de man van zijn boeken. (...)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 20

Hij is een oudere Hans Castorp (hoofdpersoon in Der Zauberberg), hij is de grote burger, die de cultuur van het humanistische Duitse stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken “anti-Duits” schijnt te heten.’ En aan Greshoff schrijft hij: ‘Hij is precies de man van zijn boeken, en dus rechtvaardigt zijn persoonlijkheid zijn geschriften, gelijk omgekeerd. Ik houd hem echter voor iemand, die (...) over zijn hoogtepunt heen is, en het eigenlijke probleem van het nazi-dom voortdurend blijft bekijken uit de hoek van de “oude” humanist.’ ‘De man van zijn boeken’, maar wat is een ‘kerndeutscher Unpatriot’ en hoe ‘verifieert’ Ter Braak hem? Mann beschreef ooit Goethe als een ‘kerndeutscher Unpatriot’. Oorsprong van dit beeld ligt in de a-politieke traditie van schrijvers en kunstenaars in Duitsland. Goethe zelf zei eens: ‘Deutschland? aber wo liegt es? Ich weiss das Land nicht zu finden. Wo das gelehrte beginnt, hört das politische auf.’ Dit typeert zowel Goethes als Manns positie in Duitsland: beiden zijn representanten van de Duitse cultuur, maar als kunstenaars en intellectuelen staan zij buiten de maatschappij, en daarmee ook buiten de cultuur, in de betekenis van: civilisatie. Niet als patriot, maar als kunstenaars verzetten zij zich tegen de burgerlijke civilisatie; en wel door middel van hun kunst, niet vanuit hun engagement bekritiseren zij hun cultuur. Altijd gaat het daarbij om de specifiek Duitse geest, de Duitse traditie van Kant, Schopenhauer en Nietzsche, van Goethe, Novalis en Hölderlin; om de manier waarop deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 21

Duitse geest altijd een strijd heeft moeten leveren met de Duitse maatschappij. In deze traditie is het dat Mann als ‘kerndeutscher Unpatriot’ eveneens zijn strijd levert. Ter Braak over Der Zauberberg: ‘(...) een roman, waarin hij zichzelf vermomde als de toeschouwer en de luisteraar, die bescheiden amendementen indient, waar het gerucht van de dialoog der beginselen weerklinkt’; zo zien we Mann niet als strijder en patriot, maar als een toeschouwer en luisteraar: een ‘onpatriot’ die toch, op zijn geheel eigen manier, een gevecht levert met zijn omgeving. En verder: ‘De vereenzaming van Goethe, Nietzsche en George worden in het voorwoord (van Mass und Werf) niet ten onrechte aangehaald als voorbeelden van “die tragische Fremdheit zwischen deutschen Staat und deutscher Kultur”; dit als argument tegen de zogenaamde totaliteit van het nationaal-socialisme’, aldus Ter Braak. Deze vereenzaamde Mann treft Menno ter Braak, geheel volgens verwachting, in Küsnacht aan. Ook de persoonlijkheid van de Duitse schrijver maakt diepe indruk op hem: ‘Het is waar dat een eerste indruk oppervlakkig is; wie er te veel conclusies uit trekt, is een dwaas (...)’, hij vervolgt echter: ‘(...) deze persoonlijkheid, die door niets het effect van de “leider” wil maken, die veeleer optreedt met een welwillende en soepele hoffelijkheid, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de toneelspeler van zijn roem.’ Ter Braak kan met een gerust hart naar Nederland terugkeren: de vent van zijn boeken blijkt een vent in werkelijkheid. Aan Albert Vigoleis Thelen schrijft hij over deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 22 ontmoeting: ‘Es war ein Besuch, der meine Vermutungen über den Menschen und den Schriftsteller durchaus bestätigt hat. Mein Eindruck ist wirklich sehr günstig. Er ist was er ist, wie er schreibt: ein bischen Castorp in älten Jahren, freundlich, und nicht starr und pedantisch geworden wie Huizinga... mit dem er übrigens in der Kategorie der 19. Jahrhunderts gehört.’ Eddy du Perron schrijft hij eind september 1937, twee maanden na zijn ontmoeting, het volgende: ‘Ik bezocht tijdens onze vacantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is.’ Daar kan Du Perron het op dat moment mee doen; twee maanden later moet hij zich tevreden stellen met dit korte bericht; waarschijnlijk heeft dit zijn oorzaak in een misverstand tussen beiden. Ter Braak schrijft hem een dag later: ‘Ik was bij Thomas Mann, zoals ik je schreef. Ik heb allerlei indrukken van dat bezoek, die ik je graag zou vertellen, maar tot opschrijven kom ik eenvoudig niet. Toch voel ik van tijd tot tijd de behoefte om juist met jou dit portret te verifiëren!’ Thomas Mann schrijft op zijn beurt in zijn dagboek: ‘Zu Tische und nachher Gäste ohne K. (Katia Mann, de echtgenote van Mann, die ziek te bed lag) zu bewirten: der holländische Schriftsteller M. ter Braak (...). Der Holländer recht angenehm.’ En bijna drie weken later: ‘Grosser Aufsatz ter Braaks im Hed (!) Vaderland über die Zeitschrift und seinen Besuch bei mir.’ Naar aanleiding van deze ‘Aufsatz’ schrijft Mann een brief aan Ter Braak, gedateerd 28 augustus 1937: ‘Lieber und sehr verehrter Herr ter Braak: Ich habe Ihnen für mehreres Erfreuliche zu danken, Ihren Brief, den Aufsatz in “Het Vader-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 23 land” und Ihren ausserordentlich fesselnden Nietzsche-Freud Aufsatz. Der Artikel in Het Vaderland hat mich hauptsächlich interessiert und erfreut als Niederschlag Ihres Besuches bei uns, wenn ich auch gewiss den Wert nicht unterschätze, den er als schönes geistiges Propaganda-Mittel für unsere neue Zeitschrift (= Mass und Wert) besitzt.’ Het ‘Nietzsche-Freud-opstel’ is na het bezoek waarschijnlijk door Ter Braak naar Mann gestuurd; het is het hoofdstuk Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder Partij (1934).

Wat de zakelijke kant van de ontmoeting betreft: er wordt besloten dat niet Het Carnaval der Burgers zal worden gepubliceerd, daar dit is afgewezen door uitgever Bermann, maar een hoofdstuk uit Van oude en nieuwe christenen, namelijk Christus, de Antichrist. Tussendoor heeft Ter Braak nog geprobeerd om Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder partij gepubliceerd te krijgen, maar dit essay wijst Mann op zakelijke en inhoudelijke gronden zelf af. Mann schrijft op 27 september 1937, twee maanden na het bezoek van Ter Braak, in zijn dagboek: ‘Beschäftigung mit einem Manuskript ter Braaks über das Christentum.’ Ter Braak zelf hecht veel waarde aan het oordeel van Mann; aan Thelen, die ook dit hoofdstuk heeft vertaald, schrijft hij: ‘Schon ist Christus der Antichrist an Thomas Mann abgegangen. Für mich wird seine Antwort entscheidend sein. (...) Ich muss sagen, dass ich in seiner Persönlichkeit und seiner intellektuellen Rechtschaffenheit sehr viel Vertrauen habe. Wenn er ablehnt, wird er es ehrlich tun, und wir werden wissen, woran wir

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 24 uns zu halten haben.’ Het is de bedoeling dat Christus, de Antichrist geplaatst zal worden in Mass und Wert, uitgegeven door Bermann. Het hoofdstuk wekt grote belangstelling bij Mann: ‘Ihr Aufsatz über das Christentum hat mich ungemein animiert. Ich atmete freie Luft dabei, etwas sehr Seltenes und Köstliches heute, wo die Verdummung durch den Parteigeist mehr und mehr um sich greift und den freien Geist fast abhanden kommen lässt.’ Aldus Mann in een van de brieven aan Ter Braak. Ferdinand Lion, die meewerkt aan Mass und Wert, wil het hoofdstuk inkorten. Ter Braak reageert furieus op dat voorstel; hij schrijft een verbeten brief aan Lion: ‘Ich muss Ihnen ganz offen sagen, dass Ihre Kürzungen in meinem Aufsatz “Christus der Antichrist” nach meiner Meinung einer vollständigen Kastration (...) gleichkommen; und zum kastrieren geht man heute besser direkt ins Dritte Reich. Es handelt sich hier nämlich nicht, wie Herr Mann mir damals schrieb, um einige “gelinde Milderungen”, sondern um eine vollkommene Entstellung meines Stils, meiner Ideen, meiner Persönlichkeit; leider bin ich gezwungen, daraus zu schliessen, dass “Mass und Wert” nicht eine Zeitschrift für freie Kultur ist, wie im Titel angegeben wird, sondern ein Organ eines politisch orientierten Humanismus, der der Kritik an eigene Fehler aus dem Wege geht und so den wahren humanistischen Gedanken einer Art Jesuitismus preisgibt.’ Ter Braak aan Greshoff: ‘Alles wat maar enigszins “oneerbiedig” klonk t.o.v. Christendom en humanisme heeft de zak Lion eruit geschrapt, het was, of dominee Van Holle aan het werk was geweest.’

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 25

Een iets mildere brief ontvangt Mann zelf: ‘Mitgleicher Post sende ich Ihnen eingeschrieben eine Kopie meines Briefes an Herrn Lion, dessen sog. Kürzungen ich ablehnen muss als eine Aeusserung eines mir durchaus verhassten humanistischen Jesuitismus; ich schliesse gleichfalls den Text des Aufsatzes ein, in der von Herrn Lion so liebenswürdig kastrierten Form. Eigentlich ist es meine Pflicht bei Ihnen energisch zu protestieren gegen diese Zensur (...).’ Mann noteert die dag in zijn dagboek: ‘Zorniger Absage-Brief von Ter Braak der Striche wegen in seinem Aufsatz, die Lion ihm zumutet.’ Deze affaire houdt hem nog lang bezig: wederom in zijn dagboek: ‘Nach Tische Lion. Mit ihm im hinteren Salon. Die Zeitschrift; die Fälle ter Braak (...) beraten, (...).’ Mann stuurt nog op dezelfde dag, na deze vergadering met Lion, een brief aan Ter Braak om de zaak te sussen: ‘Nach Empfang Ihres Briefes hatte ich nichts Eiligeres zu tun, als hier herauf zu fahren, um mit Lion die Angelegenheit zu besprechen, (...). Der Choc, den ein Autor empfangen muss, wenn er sein Manuskript in einem Zustand zurückerhält, wie Sie das Ihre empfangen haben, ist nur zu begreiflich.’ Mann wil de zaak in overleg oplossen: ‘Ihr Aufsatz bietet dafür, mann muss sagen glücklicher Weise, eine gewisse Handhabe dadurch, dass er sehr reich ist an (...) Seitenperspektiven und Abzweigungen, von denen man, so finde auch ich, wohl für den ersten Druck die eine oder andere beseitigen kann, ohne dem grossen Hauptgedankengange wesentlich zu schaden.’ Er wordt nog enkele keren over en weer gecorrespondeerd, maar Ter Braak kan de schrappingen,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 26 volgens Mann alleen bedoeld als inkortingen, niet accepteren. Het is ook zeer vreemd om de argumenten voor de veranderingen uit de mond te horen komen van uitgerekend Thomas Mann: de stilist bij uitstek die wat betreft uitweidingen in Duitsland door niemand wordt geëvenaard. Ter Braak gaat niet akkoord en stelt, evenwel met pijn in zijn hart, voor een andere passage weg te laten. Hij blijft mild tegenover de schipperende houding van Mann: ‘Was sie über die Seitenperspectiven und Abzweigungen sagen, gebe ich zu (...); ich bin aber der Meinung, dass man einen Autor mit seinen Seitensprüngen nehmen soll... oder nicht nehmen; er ist ja auch gegenwärtig in seiner “Gegenmelodie”.’ In hoeverre Mann misschien zelf heeft ‘gecensureerd’, eventueel in overleg met Lion, is onduidelijk; wel is het zo dat hij, voordat hij het manuscript heeft ontvangen, aan Ter Braak de volgende mededeling schrijft: ‘Der Zusendung des Buchkapitels über das Christentum sehe ich mit Spannung entgegen. Sie wissen, dass ich mich in dem Vorwort (van Mass und Wert) für das Christentum als eine der Grundlagen der abendländischen Gesittung einigermassen eingesetzt habe. Hoffentlich ist Ihre Kritik des Christentums also nicht gar zu radikal.’ Met deze mededeling in zijn achterhoofd is Ter Braak er, volgens Thelen, zelfs toe overgegaan de meest ‘radicale’ passages te verwijderen, alvorens het manuscript naar Mann te verzenden. Ondanks deze lijdensweg komt van publikatie uiteindelijk niets terecht en Mann voelt zich achteraf schuldig over de manier waarop hij en Lion Ter Braak hebben behandeld. Later schrijft hij nog in een brief aan Lion: ‘An Ter Braak war es mir doch

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 27 ein bedürfnis noch einmal zu schreiben, dass ich seinen betrüblichen Fall nicht leicht nehme, sondern dass er auch mir das Gewissen beschwert. Der Ausdruck meines Bedauerns war aber doch noch nicht stark genug, denn seine Antwort lautete sehr bitter, und es scheint, dass er gar nicht über die Sache hinwegkommen kann. Es ist da ja leider nichts weiter zu machen, aber gestehen müssen wir uns, dass wir dem Mann, gern oder ungern, übel mitgespielt haben (...).’ Een bittere nasleep na deze eerste ontmoeting; en dat Ter Braak hierover zeer teleurgesteld is, blijkt uit een kaart van Thelen aan Hendrik Marsman: ‘(...) het is wel onbegrijpelijk, hoe felix krull (= Mann) toch werkelijk felix krull is, dàt had ik nooit gedacht menno is razend, en diep geschokt door de houding van zijn leermeester in de toverij.’ Toch is het voor Ter Braak geen reden om zijn belangstelling voor Thomas Mann te laten afnemen. En hij blijkt uiteindelijk wel degelijk ‘über die Sache hinwegkommen zu können’. Op 7 augustus 1939 schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Hij (= Mann) heeft zich in die zaak niet al te sterk getoond, maar zijn hele persoonlijkheid bevalt mij toch bijzonder.’

Menno ter Braak bezoekt Thomas Mann om zakelijke overeenkomsten te treffen. Wat hij eigenlijk wil weten is hoe de vent achter de boeken èn achter het politieke activisme er in werkelijkheid uitziet. ‘Zelden heb ik iemand ontmoet, die - op het eerste gezicht - zo duidelijk twee gezichten heeft als Thomas Mann. Het zijn de twee gezichten, die men ook in zijn werken kan terugvinden. (...) Deze twee gezichten wisselen elkaar af, terwijl Mann spreekt;

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 28 misschien spreekt hij alleen zo tegen een vrijwel onbekende, (...), maar dat doet niets af aan de waarde van die eerste indruk, waardoor een element van “innerlijke dialoog” in Mann's werken wordt bevestigd.’ Ter Braak ziet in Mann aan de ene kant ‘het harmonische en zelfs conventioneel-wellevende’, aan de andere kant ‘een volstrekt persoonlijke oogopslag en stemintonatie’. De persoon Mann wordt op deze manier de schrijver Mann, en beide representeren het ‘Kerndeutsche’: de nooit aflatende strijd tussen de twee gezichten van Duitsland - het oneindig interessante literaire en kunstzinnige Duitsland tegenover het tot politieke actie geforceerde Duitsland, oftewel: kunst tegenover werkelijkheid, cultuur tegenover natuur, subjectiviteit tegenover objectiviteit. Dit alles speelt in alle werken van Mann een rol en is in zijn persoon herkenbaar. Uit de verhalen en romans concludeert Ter Braak al dat hij met Mann een uiterst interessant Duits fenomeen onder handen heeft. Gaat het echter om Thomas Manns levenshouding, zijn positie als burger èn kunstenaar tegenover het nationaal-socialisme, dan is er maar één methode tot verificatie en die methode heeft Ter Braak toegepast: het bezoek. Tot het moment van de tweede ontmoeting tussen beide schrijvers, zomer 1939, kan ik hun vriendschap als volgt samenvatten: Mann vertrekt op 17 september 1938 naar de Verenigde Staten. Daarvoor, op 24 augustus 1938, stuurt hij nog een brief aan Ter Braak, die later waarschijnlijk is kwijtgeraakt. In deze brief biedt Mann zijn laatste verontschuldigingen aan voor de ellende rond de publikatie.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 29

Menno ter Braak volgt Thomas Mann in de periode tot de tweede ontmoeting op de voet: hij recenseert verscheidene literaire publikaties van de Duitse auteur en hij registreert elke beweging die deze op politiek gebied maakt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 30

2 Thomas Mann

Thomas Mann wordt op 6 juni 1875 in de Noordduitse hanzestad Lübeck geboren. Zijn vader Thomas Johann Heinrich Mann is, evenals zijn voorvaderen, welvarend koopman en senator van die stad. Door dit patriciërsmilieu wordt Thomas Mann zijn leven lang beïnvloed. Dat hij trots is op zijn afkomst uit dit burgergeslacht blijkt meer dan eens uit zijn geschriften en uitspraken. Toch is de verhouding tot zijn afkomst dubbel; hij weet dat hij veel te danken heeft aan zijn jeugd: het aanzien van de familie en de positie van zijn vader geven hem een blijvende zelfverzekerdheid. De muzikaal en literair ontwikkelde moeder biedt hem een vruchtbare voedingsbodem voor zijn latere werkzaamheden. Een ander voordeel is de financiële positie. Met de erfenis van zijn vader kan Mann ruim in zijn onderhoud voorzien. Maar datzelfde burgermilieu vormt zijn doelwit als het erom gaat de Duitse cultuur te kritiseren, want hoezeer dat milieu kunst en literatuur heiligt, tenslotte blijken geestelijke waarden te moeten wij-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 31 ken voor financiële en andere waarden. Een kunstenaar, of een schrijver, is dat niet eigenlijk een beetje een oplichter of een uitvreter, in ieder geval een luis in de pels? Voor Thomas Mann blijft dit een eeuwige paradox. Dit dualisme is echter niet strikt persoonlijk; het heeft een bredere dimensie. Mann behoort met hart en ziel tot de laat-negentiende-eeuwse burgerlijke cultuur die hem in de gelegenheid stelt zichzelf als kunstenaar - binnen de literaire en intellectuele traditie - volledig te ontplooien. Tegelijkertijd is hij een buitenstaander: als kunstenaar en intellectueel doorziet hij de holheid, het geestelijk bankroet, de economische en sociale onmacht van die negentiende-eeuwse cultuur. Hij is representant èn criticus van dezelfde cultuur. Het is onmogelijk om de kritiek op de westerse cultuur en de voorspelling van haar ondergang te beschrijven zonder de figuur van . De filosoof Nietzsche (1844-1900) ziet de ontwikkeling van West-Europa als een grote historische vergissing, de ondergang staat dan ook voor de deur. Een van de veroorzakers van de leugenachtige cultuur is het christendom. Hij ontkent alle metafysica en godsdienst die de westerse filosofie en de westerse beschaving hebben voortgebracht. Religie is naar zijn mening door zieken en stervenden uitgevonden. Zijn boodschap: God is dood. Hij sloopt met zijn filosofenhamer stuk voor stuk de waarden van de Europese cultuur: het academische denken, het intellectualisme en rationalisme, de christelijke moraal, het humanisme en de democratie. Dit alles wordt onder schot genomen; al deze mooie woorden zijn voor hem lege hulzen. Wat de mens

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 32 werkelijk doet en wil is van geheel andere orde: hij wordt gedreven door de wil tot macht. Het is een harde wereld van worden en vergaan, van schepping en niet te stoppen vernietiging. Uiteindelijk zal er - en het lijkt een ver toekomstvisioen - een betere mens opstaan, een Übermensch. Maar voor Nietzsche is het bestaan nog vol strijd en lijden. Een betere wereld kan alleen ontstaan wanneer de huidige wordt vernietigd. Zijn filosofie vindt aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw veel aanhang onder intellectuelen en kunstenaars. De voorspelling van de ondergang van de Westeuropese cultuur spreekt tot de verbeelding van de decadente en symbolistische kunststromingen. Thomas Mann - en zoals we verderop zien, ook Menno ter Braak - voelt zich aangetrokken door de denkbeelden van Nietzsche. Allereerst is het de hartstochtelijke taal en de virtuoze stijl die hem aanspreken. De wil en de drift die de rationaliteit en de intellectueel-artistieke arbeid aan zich ondergeschikt proberen te maken, zijn thema's die direct voortvloeien uit de filosofische lijn Schopenhauer-Nietzsche. Mann verwerkt deze thema's onder andere in Der Tod in Venedig (1912). Maar hij wordt vooral aangesproken door het probleem van de moraal. Nietzsche propageert een antimoralisme, dat wil zeggen: hij stelt het kwaad in plaats van het goede. ‘Vreedzaam’, ‘onschadelijk’ en ‘medelijdend’ worden niet langer als goed gekwalificeerd. Goed is datgene wat de mens boven het gewone, boven de kudde verheft: het ongewone, het koene, onberekenbare en gevaarlijke. Het antimoralisme is hiermee niet in de eerste plaats een

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 33 verheerlijking van het slechte; het is meer een bevrijding van die dingen die de ontwikkeling van de mens onmogelijk maken, die de Übermensch in de weg staan. Thomas Mann beziet vanuit dit perspectief zijn kunstenaarschap: de literatuur is niet meer in de eerste plaats opvoedend en moralistisch, want ‘Der wahre Gegensatz ist der von Ethik und Ästhetik. Nicht die Moral, die Schönheit ist todverbunden, wie viele Dichter gesagt und gesungen haben.’ Maar waarom is Nietzsche zo wars van opvoeding en moraal? Kern van deze beschouwingen is dat het zogenaamde aardse geluk en het zogenaamde streven ernaar voor hem leugens zijn. Het lijden op deze aarde is het enige dat voor de mens is weggelegd. Het is een van de diepste consequenties van Nietzsches denken: de mens en de wereld staan geheel op zichzelf, kunnen alleen in zichzelf veranderen, niet door iets van buiten. Er is niets buiten aarde en mens dat als autoriteit kan fungeren. De mens lijdt aan de wereld en aan zichzelf èn aan de wetenschap dat die wereld niet met de gebruikelijke leugenachtige moraal te begrijpen, laat staan te veranderen is. Gevolg is dat men het handelen evenmin naar een moraal kan richten. Nietzsche voert als eerste dit ‘experiment’ op zichzelf uit. Hij trekt alle consequenties uit zijn filosofie en wordt waanzinnig. Tegenover de moraal, de ethiek, stelt Nietzsche het schone, de esthetiek. Het is deze esthetiek die ooit, in een verre toekomst, die Übermensch en die nieuwe wereld zal voortbrengen. Het is dit heroïsch estheticisme dat hem de pijn van het moment doet vergeten.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 34

Nietzsche kiest op extreme wijze voor de esthetiek, voor een groot gedeelte uit filosofische overtuiging, voor een ander deel uit baldadigheid. Thomas Mann, die het slagveld van ‘Der Fall Nietzsche’ geheel kan overzien, blijft het probleem van de moraliteit boeien. Als zijn kunst geen enkel ander doel dient dan de schoonheid, in welke diep-filosofische zin dan ook, hoe kan hij dat dan verantwoorden tegenover de Duitse humanistische traditie, Goethe en Schiller, zijn burgerlijke voorvaderen met hun burgerlijke moraal, tegenover zichzelf en zijn schrijverschap? Deze twijfel tussen esthetiek en ethiek wordt bij Mann aan de ene kant veroorzaakt door de nihilistische filosofie van Nietzsche, en aan de andere kant door de bindingen met zijn eigen achtergrond en culturele traditie. Deze thematiek vormt een van de grondtrekken in het werk van Thomas Mann. Hoezeer hij gehecht is aan de Duits-literaire alswel de burgerlijke traditie blijkt wanneer Mann over Goethe spreekt, en eigenlijk over zichzelf: ‘Der Spross des Frankfurter Bürgerhauses äussert sich im Gespräch über die Schwierigkeiten, die einem Talent wie Byron durch seine angeborene Umgebung, die hohe Geburt, den grossen Reichtum erwuchsen. Ein gewisser mittlerer Zustand, sagt er, sei dem Talent bei weitem zuträglicher, “weshalb wir denn auch alle grossen Künstler und Poeten in den mittleren Standen finden”. Dies Lob des Mittelstandes als Nährboden des Talentes ist nicht vereinzelt bei ihm, die Stellen in seinen Gesprächen sind zahlreich, in denem er dem Bürgerstand eben das zuschreibt, was wir (...) standhafte Humanität nannten, “die schöne ruhige Bildung”(...) “die in Krieg und Frieden

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 35 diesen Stand ausdauern lässt”.’ Deze ‘Lob des Mittelstandes’ en ‘standhafte Humanität’ spreken voor zich. Deze filosofische uitweiding verheldert Manns positie ten opzichte van nazi-Duitsland. Maar nu eerst iets over zijn verhouding tot de politiek tot aan de jaren dertig.

Manns politieke houding heeft jarenlang in het teken gestaan van de strijd met zijn broer Heinrich. Heinrich Mann had zich al vroeg tot de sociaal-democratie van Weimar bekeerd, ondanks zijn overeenkomstige anti-democratische, burgerlijke afkomst. Na de Eerste Wereldoorlog wordt in Duitsland keizer Wilhelm II afgezet; hiermee komt een einde aan het Duitse keizerrijk (1871-1918). In het nu Oostduitse stadje Weimar wordt in 1919 door de Nationale Vergadering een nieuwe, democratische grondwet aangenomen. De jonge republiek moet echter voortdurend slag leveren met linkse revoltes, rechtse staatsgrepen en een inflatie die astronomische vormen aanneemt. De economische crisis van 1929 veroorzaakt mede de groei van de uiterst rechtse partij van Adolf Hitler. De steeds conservatievere, en machteloze, regeringen moeten met lede ogen aanzien hoe Hitler en zijn club steeds meer macht krijgen. Maar zo ver is het nog niet. Met Heinrich Mann als verdediger van democratische principes - vanuit een voorliefde voor de Franse Revolutie - , voelt Thomas zich geroepen diezelfde democratie aan te vallen. Deze controverse tussen beide broers, die symbolisch is voor het hele Duitse politieke probleem, speelt trouwens al van voor de Eerste We-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 36 reldoorlog. Thomas schrijft aan zijn broer over zijn eigen onvermogen om zich politiek te oriënteren, zoals Heinrich dat wel altijd heeft gekund. Hij stelt er tegenover: ‘Mein ganzes Interesse galt immer dem Verfall, und das ist wohl eigentlich, was mich hindert, mich für den Fortschritt zu interessieren.’ In een andere brief aan Heinrich: ‘Für politische Freiheit habe ich gar kein Interesse.’ De Eerste Wereldoorlog stelt deze esthetische werkelijkheidsverachting zwaar op de proef. Toch volhardt Mann in zijn houding en hij schrijft tijdens en na de oorlog een essay waarvan de titel zijn stellingname ondubbelzinnig weergeeft: Betrachtungen eines Unpolitischen (1918). Het onpolitieke Duitsland krijgt de buitenlandse en giftige politiek opgedrongen. De woorden Verlichting, vooruitgang, democratie en mensenrechten zijn toverwoorden waarmee het land wordt misleid. Heinrich wordt gekarakteriseerd als een ‘humaniteitskomediant’, als iemand die de literatuur tot opvoedingsinstituut verlaagt. Volgens Thomas staat de echte kunstenaar - waarmee de kunst dus tegenover de politiek wordt geplaatst - altijd tussen de fronten. Een kunstenaar heeft een afkeer van gelijk, een echte kunstenaar twijfelt. ‘Was mich empört, was mich anwidert, ist die gefestigte Tugend, die doktrinäre, selbstgerechte und tyrannische Hartstirnigkeit des Civilisationsliteraten, der (...) verkündigt, dass jedes Talent verkümmern müsse, das sich nicht der Demokratie verschwört. Dann will ich lieber in Freiheit und Melancholie verdorren, als durch politische Borniertheiten blühen und selig werden.’ Dit is duidelijke taal. De Weimarrepubliek is

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 37

Mann dan ook een gruwel: de democratische massificatie en het streven naar eenvormigheid bedreigen in zijn ogen elk kunstenaarschap. Wanneer echter extreem links en rechts de nieuwe democratie bedreigen, kiest hij tot veler verbazing toch voor Weimar. In de rede Von deutscher Republik (1922) verdedigt hij het midden, het evenwicht tussen de extreme krachten. Dit politieke midden, eertijds van het keizerrijk en nu van de Weimarrepubliek, waarborgt een onpolitieke humaniteit die Mann als publiek persoon voorstaat. Als mens en schrijver blijft hij nog ver van alle meningsvorming verwijderd. Na de krach van 1929 verslechtert de Europese en Duitse economische situatie zodanig, dat de langgevreesde extremen links en rechts meer terrein winnen. Vooral de genoemde nationaal-socialistische partij van Hitler, die al in 1923 een mislukte staatsgreep had gepleegd, begint een serieuze bedreiging te vormen voor de stabiliteit van de wankele republiek.

Thomas Manns verzet tegen het fascisme stamt al van 1929. In dat jaar is de familie Mann in Italië op vakantie en zij verblijft in het Grand Hôtel in Forte dei Marmi bij Viareggio. Naar aanleiding van deze reis schrijft Mann in 1930 een novelle, getiteld: Mario und der Zauberer. Hij probeert hierin de fascinatie van de Italiaanse bevolking voor het fascisme en de figuur van Mussolini te beschrijven, aan de hand van een ‘Zauberer’, een goochelaar-hypnotiseur, die de fascinatie van een groot publiek weet op te wekken. Deze goochelaar, Cipolla genaamd, hypnotiseert, tiranniseert en vernedert verschillende toeschouwers. Er

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 38 ontstaat wrevel, maar toch heeft men respect voor hem, èn angst om te protesteren tegen zijn vergaande ‘ontwaarding’ van het publiek. Cipolla heeft macht, misbruikt die macht om zijn alleenheerschappij te bevestigen, en vooral: hij geniet van zijn macht. Mann laat hier zijn principiële afkeer van, maar ook zijn fascinatie voor, het fenomeen fascisme duidelijk blijken. Wat hij in feite doet in deze novelle is het blootleggen van de filosofische en psychologische kern van dit fenomeen. Cipolla legt het publiek uit dat een vrijheidsstreven zonder doel en idealen, zonder leiding, in feite zinloos is: ‘Die Freiheit existiert, und auch der Wille existiert; aber die Willensfreiheit existiert nicht, denn ein Wille, der sich auf seine Freiheit richtet, stösst ins Leere.’ Verzet tegen Cipolla, omwille van de vrijheid zonder meer, alleen om zich te onttrekken aan diens wil, is dus zinloos: ‘Wahrscheinlich kann man vom Nichtwollen seelisch nicht leben; eine Sache nicht tun wollen, das ist auf die Dauer kein Lebensinhalt; etwas nicht wollen und überhaupt nicht mehr wollen, also das Geforderte dennoch tun, das liegt vielleicht zu benachbart, als dass nicht die Freiheitsidee dazwischen ins Gedränge geraten müsste (...).’ Mann psychoanalyseert hier de geestelijke leegte, zo men wil: het nihilisme, van na de Eerste Wereldoorlog. Wie daar slim gebruik van weet te maken, Mussolini in Italië en Hitler in Duitsland, kan de willoze menigte in elke gewenste richting manoeuvreren. Over de psychologie van de machtsuitoefening aan de ene en de noodzaak tot gehoorzamen aan de andere kant, verhaalt Cipolla: ‘Die Fähigkeit, (...) sich seiner selbst zu entäussern, zum Werkzeug zu

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 39 werden, im unbedingtesten und vollkommensten Sinne zu gehorchen, (ist) nur die Kehrseite jener anderen, zu wollen und zu befehlen; es (ist) ein und dieselbe Fähigkeit; Befehlen und Gehorchen, sie bildeten zusammen nur ein Prinzip, eine unauflösliche Einheit; wer zu gehorchen (weisst), der (weisst) auch zu befehlen, und ebenso umgekehrt; der eine Gedanke (ist) in dem anderen einbegriffen, wie Volk und Führer ineinander einbegriffen (sind) (...).’ Thomas Mann doorziet deze massapsychologische tactiek in een vroeg stadium, omdat hij van het werk van Nietzsche op de hoogte is. Het geestelijke vacuüm dat Nietzsche al heeft aangekondigd en het gevaar dat dat nihilistische vacuüm kan worden opgevuld met minder aangename zaken, wordt door Mann onderkend. Natuurlijk zijn niet alle Italianen en Duitsers in de jaren twintig en dertig ‘nietzscheaans gedesoriënteerd’; dit nihilisme is een onderdeel van de complexe politieke, economische en sociaal-culturele constellatie die het fascisme mogelijk heeft gemaakt. Desalniettemin: het ìs een onderdeel; de algemeenmaatschappelijke ontreddering van de jaren dertig gold meer dan alleen het ontbreken van brood. In hetzelfde jaar als de publikatie van Mario und der Zauberer, op 17 oktober 1930, houdt Mann een redevoering in de Berlijnse ‘Philharmonie’ onder de titel: Deutsche Ansprache. Ein Appell an die Vernunft. Met de Reichstag-verkiezingen in 1930 groeide de ‘Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei’ (NSDAP) van Hitler van 12 naar 107 zetels. Ze wordt daarmee, op de sociaal-democraten na, de grootste partij. In de rede probeert Mann de oorzaken van deze

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 40 overwinning aan te geven. Naast de materiële onvrede spelen ook ‘geestelijke’ oorzaken een belangrijke rol: het onredelijke verdrag van Versailles (Duitsland moest na de Eerste Wereldoorlog enorme herstelbetalingen doen aan Frankrijk) en de politieke zwakte van de Weimarrepubliek. Duitsland doet er goed aan, aldus Mann, wanneer de gehele bevolking, ook de elitaire, antidemocratische burgerij, zich inzet voor de sociaal-democratie van Weimar. Gebeurt dit niet, dan vreest hij dat de radicale en anti-humanistische nationaal-socialisten de vrijheid volledig zullen vernietigen. Hij erkent dat het vreemd klinkt wanneer iemand als hij, zoon van de burgerij, oproept tot samenwerking met socialisten. Maar de omstandigheden noodzaken hem daartoe. Vrijheid, geest en cultuur lopen te zeer gevaar. Fel laat hij zich uit over het nationaal-socialisme, dat een bekrompen nationalisme, een gevaarlijk fanatisme, en een ridicule vereenvoudiging van de politiek uitdraagt. Deze rede wordt hem niet in dank afgenomen: twintig SA-leden, onder leiding van een vriend van Goebbels, Arnolt Bronnen, hebben zich in het gehoor verstopt. Ze dragen smokings als camouflage, waardoor ze niet opvallen tussen het publiek. Tijdens en vooral na de rede demonstreren zij zo luid en agressief, dat Mann, onder begeleiding van zijn vriend, de dirigent Bruno Walter, door een achterdeur de zaal moet verlaten. Hij kan met een daar klaarstaande auto de chaos op het nippertje ontvluchten. Vanaf dat moment wordt hij voortdurend bedreigd. Cynisch hoogtepunt is een verkoold exemplaar van Die Buddenbrooks dat hij met de post ontvangt.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 41

Op 10 februari 1933 houdt Mann ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Richard Wagner een redevoering in het auditorium van de universiteit van München. Leiden und Grösse Richard Wagners luidt de titel. Het valt te verwachten dat de nazi's niet in hun schik zijn met Manns onheroïsche visie op de componist. Richard Wagner (1813-1883) is opgenomen in de eregalerij van het nationaal-socialisme (evenals Nietzsche, waarover straks meer). Door een verkeerde interpretatie van zijn muziekdrama's en een eenzijdige interpretatie van zijn persoonlijkheid, wordt Wagner vervalst tot een fascistische voorloper die het ‘zuivere Germanendom’ en diens helden bezong. De visie van Thomas Mann, die een groot liefhebber van Wagners muziek is, geeft een uiterst genuanceerd beeld van de twee zijden die het werk en de persoon van de componist hebben. Grootheid èn lijden, en niet enkel grootheid, zoals de nazi's graag willen. De volgende passage uit Manns rede, waarin Wagner met de negentiende eeuw wordt vergeleken, toont duidelijk de minder heroïsche, meer pessimistische kant van de componist aan: ‘Wir zucken die Achseln über seinen Glauben sowohl, der ein Glaube an Ideen war, wie über seinen Unglauben, dass heisst seinen melancholischen Relativismus (...). Und doch wurde sein wissenschaftlicher Stolz kompensiert, ja überwogen von seinem Pessimismus, seiner musikalischen Nacht-und-Tod-Verbundenheit, die es wahrscheinlich einmal stärker kennzeichnen wird als alles andere. Damit aber hängt ein Zug und Wille zusammen zum grossen Format, zum Standardwerk, zum Monumentalen und grandios

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 42

Massenhaften - verbunden, merkwürdig genug, mit einer Verliebtheit in das ganz Kleine und Minutiöse, das seelische Detail. Ja, Grösse, und zwar eine düstere, leidende, zugleich skeptische und wahrheitsbittere, wahrheitsfanatische Grösse (...).’ Hiermee wordt Wagner gekenschetst als een negentiende-eeuwse Europeaan - te vergelijken met Emile Zola en Henrik Ibsen - en zijn kunst als een ‘gesunde Art, krank zu sein, seine morbide Art, heroisch zu sein’. Het protest tegen deze on-Duitse interpretatie blijft niet uit. ‘Intellectuelen’ als de componisten Richard Strauss en Hans Pfitzner ondertekenen een petitie tegen deze ‘Verunglimpfung des germanischen Genies’. Radio en pers worden ingezet om het verraad van Mann te verkondigen. De dag na het uitspreken van deze rede vertrekt Mann naar het buitenland om de lezing daar te herhalen. Naast Brussel en Parijs wordt ook Amsterdam bezocht. De lezing in Nederland wordt georganiseerd door de Wagner-Vereeniging. Ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de componist dirigeert Erich Kleiber de Parsifal en houdt Mann zijn lezing. (Van een ontmoeting met Ter Braak is nergens sprake.) Na deze lezingencyclus gaat Thomas Mann enkele maanden met vakantie en na de zomer wil hij teruggaan naar zijn woonplaats München. De nazi's zijn nu definitief aan de macht gekomen. Uit bezorgdheid over zijn vaderland wenst hij zo snel mogelijk terug te keren. Vrienden en familie overtuigen hem er echter van dat hij uit veiligheidsoverwegingen Duitsland beter kan mijden. Dit gebeurt niet zonder moeite, zoals blijkt uit de weergave van een

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 43 telefoongesprek dat Klaus Mann met zijn vader voert. Klaus, op dat moment ‘ondergedoken’ in hun woonhuis in München, vreest dat het telefoongesprek dat ze voeren wordt afgeluisterd. Cryptisch probeert hij uit te leggen hoe gevaarlijk de situatie is: het weer is erg slecht hier. Thomas: ook in Zwitserland regent het. Daarna wordt de grote schoonmaak en de wanorde in het huis aangevoerd; Mann is onvermurwbaar. Uiteindelijk legt Klaus alles uit, en dan pas is Thomas overtuigd van het gevaar.

De familie Mann vestigt zich in Küsnacht, Zwitserland, waar Ter Braak Thomas Mann in '37 zal bezoeken. Voor Mann zelf breekt nu een tijd van stilte aan. Hij weet dat hij een ongewenste auteur is geworden in zijn vaderland en hiermee heeft hij grote moeite. Leiden an Deutschland noemt hij zijn dagboekbladen uit deze tijd. Wat moet hij zonder de Duitse cultuur? Door deze emotionele schok wenst hij zich - weliswaar tijdelijk - niet meer met politiek bezig te houden, hoe zeer hij ook tegen de nieuwe machthebbers gekant is. Sinds de machtsovername van januari 1933 heeft hij zich niet meer in het openbaar over het nationaal-socialisme uitgelaten. Uit een brief uit 1934 aan het ministerie van binnenlandse zaken, waarin hij vraagt om verlenging van zijn paspoort en om teruggave van zijn door de nazi's in beslag genomen bezittingen, blijkt waar hij in deze zware tijd de meeste behoefte aan heeft: ‘Seitdem aber die Geschichte ihr Wort gesprochen, habe ich geschwiegen (...): Es ist mein Entschluss, alles Offizielle, das sich im Lauf der Jahre an mein Leben gehängt habe, da-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 44 von abzustreifen und in vollkommener Zurückgezogenheit meinen persönlichen Aufgaben zu leben.’ Zijn publikaties Achtung Europa (1935) en zelfs het Literature and Hitler (1934) zijn wel kritisch van toon, een duidelijke uitspraak tegen het regime bevatten ze echter niet. Langzaam maar zeker neemt de druk op Mann toe om zich openlijk van nazi-Duitsland te distantiëren. Georg Lukács en zelfs Sigmund Freud trekken zich deze zaak aan. Freud tegen Mann: ‘Sie werden auch in Zeiten und Lagen, die das Urteil verwirren, den rechten Weg gehen und ihn anderen weisen.’ Klaus Mann: ‘(...) er versuchte, das Unvermeidliche so lange wie irgend möglich hinauszuzögern. Erika und ich drängten, ein Fehler wahrscheinlich; das bedächtige Tempo gehört wohl essentiell zu seiner geistig-moralischen Persönlichkeit.’ Ook Menno ter Braak volgt Mann op de voet: ‘Paradoxale positie: wat heeft een Thomas Mann te zoeken onder machthebbers, die zijn levenshouding als gevaarlijk vergif beschouwen en onder lezers, die zijn boeken slechts officieus ter hand mogen nemen? Is deze auteur het vlees geworden compromis, heeft hij geen trots meer? Of meent hij ondanks alles beter werk in dienst der cultuur te kunnen doen door tot iedere prijs een Duits schrijver voor Duitsers te blijven? In het laatste geval is het te hopen, dat men hem nog lang “door de vingers ziet”...’

Daarnaast speelt er in deze jaren nog een ander probleem: de werken van Mann worden door een Duitse uitgever nog steeds in Duitsland uitgegeven; S. Fischer Verlag vestigt zich in 1933 niet, zoals de meeste andere literaire uitgeverijen, in het buiten-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 45 land. Ook dit ontlokt de nodige kritiek van collegaemigranten. Voor de goede orde: geen rechtgeaarde nationalistische Duitser zal na '33 in de boekhandel nog naar een boek van Thomas Mann hebben gevraagd. Mann is niet geliefd bij de nazi's, daar heeft hij voor de officiële machtsovername al voor gezorgd. Maar hij is te beroemd en te belangrijk om zijn werk zonder meer te verbieden. Dat zou te veel politieke schade berokkenen. Op 5 juni 1935 herdenkt Ter Braak in een uitgebreid biografisch artikel in Het Vaderland, de zestigste verjaardag van Mann. Een jaar later, op 3 februari 1936, verschijnt in dezelfde krant - Ter Braak is als redacteur verbonden aan Het Vaderland - het artikel Gerucht om Thomas Mann. Uitgever Bermann van S. Fischer Verlag stelt zich zeer twijfelachtig op tegenover de nazi's. Dat Mann verbonden is aan deze uitgever moet zijn autoriteit op den duur schaden, aldus Ter Braak: ‘(...) men kan niet twee heren dienen ook al zou men alleen maar neutraal willen zijn en in zekere omstandigheden doet men er beter aan een verbod van zijn werken zelfs als een erezaak te beschouwen.’ En verderop: ‘Niemand verlangt van Mann dat hij zich solidair zal verklaren met een aantal auteurs (emigranten), waartegen hij terecht bezwaren zal hebben aan te voeren; maar wel verwacht de wereld van hem dat hij eindelijk duidelijke taal zal spreken, het laatste misverstand zal wegnemen..., zelfs al mocht hem dat zijn lezers in Duitsland kosten.’ Drie dagen daarna, op 6 februari 1936, meldt Ter Braak opgelucht in Het Vaderland dat Mann zich duidelijk heeft uitgesproken tegen Duitsland. In de Neue Zürcher Zeitung van 5 februari schrijft Mann,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 46 in verband met een aanval op zijn houding, het volgende: ‘Die tiefe, von tausend menschlichen, moralischen und ästhetischen Einzelbeobachtungen und -eindrücken täglich gestützte und genährte Überzeugung, dass aus der gegenwärtigen deutschen Herrschaft nichts Gutes kommen kann, für Deutschland nicht und für die Welt nicht, - diese Überzeugung hat mich das Land meiden lassen, in dessen geistiger Überlieferung ich tiefer wurzele als diejenigen, die seit drei Jahren schwanken, ob sie es wagen sollen, mir vor aller Welt mein Deutschtum abzusprechen.’ Tot het laatste moment heeft Mann zijn twijfels over deze brief gehad. In zijn dagboek noteert hij hierover: ‘Meine Nervosität galt dem Zweifel, ob ich natürlich-persönlich gehandelt oder mich zu Fremdem hätte treiben lassen. Sie war vorübergehend, und ich werde meinen Text wohl aufs Geratewohl bestehen lassen.’ Dat Mann pas op dit late tijdstip afstand neemt van de nationaal-socialisten, valt, achteraf beschouwd, te kritiseren. Hij heeft getwijfeld, wilde vooral met rust gelaten worden en probeerde harde politieke uitspraken te vermijden. Ter Braak noemt het een gebrek aan politiek actualiteitsbesef. Toch had hij in zijn positie nauwelijks iets anders kunnen doen: zijn cultuur is Duits, zijn taal is Duits, zijn lezers zijn Duitsers; wat moet hij beginnen zonder zijn taal? Daarbij is Hitler-Duitsland voor hem in den beginne een, weliswaar steeds ernstiger wordende, komedie, een farce: die stommiteiten zullen niet lang duren. Waarom zal hij dan het goede deel van het land zijn literatuur onthouden, en sterker nog: zijn literatuur is een middel tégen die komedianten. Belangrijk in een oordeel over Mann is ook

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 47 dat hij als enige grote Duitse schrijver de Weimarrepubliek heeft verdedigd. Gerhart Hauptmann, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger en Bertolt Brecht hebben nooit anders dan onverschillig of cynisch gereageerd op de in nood verkerende democratie. We hoeven Manns Deutsche Ansprache uit 1930 maar in herinnering te roepen om verzekerd te zijn van zijn volstrekte afwijzing van het nationaal-socialisme.

Alle voorgaande reacties van Mann op nazi-Duitsland komen voort uit een voor hem kenmerkende zelfbeheersing. Eind '36 worden zijn burgerrechten vervallen verklaard; hij reageert hier niet op. Wanneer echter een decaan uit Bonn hem iets later, december '36, meedeelt dat de filosofische faculteit van de universiteit ‘sich nach Ihrer Ausbürgerung genötigt gesehen hat, Sie aus der Liste der Ehrendoktoren zu streichen’, is hij zeer gekrenkt en schrijft hij een waardige, zo nu en dan venijnige, brief terug. Deze briefwisseling wordt uitgegeven onder de titel Briefwechsel mit Bonn. Duitsland is verloren, aldus Mann in de brief, als het nog langer zo doorgaat: het hele systeem van Hitler dient maar één doel: oorlog. Nationaal-socialisten zijn hierdoor niet meer dan misdadigers die de mensheid ernstig schenden. Ter Braak reageert direct op deze stap. Vooral ‘la trahison des clercs’, het verraad der klerken, houdt hem bezig. Hoe is het mogelijk dat uitgerekend de Duitse academische intelligentsia op deze wijze verraad pleegt om aan het regime te gehoorzamen. ‘Men kan het iemand niet kwalijk nemen als hij uit overtuiging nationaal-socialist is; maar het me-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 48 rendeel der Duitse geleerden dat zich tegenwoordig beijvert om iedere publicatie in te leiden met een lakeienpraatje over het Derde Rijk en de “Führer”, was geen nationaal-socialist! De Duitse “clercken” hebben, op enkele loffelijke uitzonderingen na, spoedig eieren voor hun geld gekozen; hun gebrek aan karakter is evenredig gebleken aan hun specialistische woord-beschouwing (...)’, aldus Ter Braak.

In 1937 richt Mann samen met Konrad Falke het tijdschrift Mass und Wert. Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur op. Hiermee wordt de leider tegen wil en dank, zoals Ter Braak hem noemt, pas echt strijdbaar. In het uitgebreide voorwoord van het eerste nummer gaat Mann in op de bedoeling van ‘maat(-staf) en waarde’. Menno ter Braak, die kort na zijn eerste bezoek aan Mann in Küsnacht (hoofdstuk 1) het tijdschrift bespreekt, legt het als volgt uit: ‘Deze verbinding van “Mass” und “Wert” is goetheaans, en dat Goethe in het voorwoord tot het eerste nummer tegenover het “Recht ist was dem Volke nützt” naar voren wordt gebracht met de uitspraak: “Ich ziehe die schädliche Wahrheit dem nützlichen Irrtum vor” is geenszins toevallig. Alleen op “ein souveränes Mass” kan de Duitse cultuur gebaseerd zijn, zegt Mann; maar een souvereine maatstaf, een conserverende factor dus, kan niet bestaan zonder een voortdurende bewustheid van de revolutionnaire herschepping van het traditionele. Hij formuleert de tendentie van zijn tijdschrift dus als een poging tot “conservatieve revolutie”.’ Tegenover de geest van het geweld die kenmerkend is voor het nazisme, worden de oude waarden

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 49 uit de negentiende eeuw gesteld: humanisme, democratie, vrijheid van geest. Deze waarden vormen de maatstaf (Mass) die altijd en overal moet gelden. Maar Mann ziet ook wel in dat deze conserverende, dat wil zeggen conservatieve waarden in de twintigste eeuw hun zeggingskracht grotendeels hebben verloren, zeker in 1937. Daarom stelt hij er een dynamische, steeds veranderende pool tegenover die de waarde (Wert) van de maatstaf voortdurend aanpast en actualiseert; in casu: de actualiteit van het nationaal-socialisme. Uit het voorwoord: ‘Sie ist konservativ insofern sie etwas bewahren will, was bisher die Würde des Menschen ausgemacht hat: die Idee eines überpersönlichen, überparteilichen, übervölkischen Masses und Wertes; insofern sie die Geister, die Herzen, die Willen auf das Ziel einer solchen überparteilichen, humanen Masses richten will. Sie ist aber revolutionär, da sie dieses Mass selbst aus keinerlei Vergangenheit ungeprüft übernehmen will, sondern es an den heutigen Bedingungen und Erfahrungen mit grösster Wahrhaftigkeit zu erproben, aus der gegenwärtigen Situation neu zu gewinnen unternimmt.’ Wederom zien we hier een twijfel om daadwerkelijk het een of het ander als ‘goed’ te bestempelen; weer staat Mann tussen twee partijen in: conservatisme en revolutie, en weer kan hij niet anders dan door een paradox, zijn conservatieve revolutie, een oplossing aanbieden. Een verschil met vroeger is dat hij nu een morele waarde vertegenwoordigt, in de zin van een ‘leider’. Menno ter Braak beseft dat ‘(...) de posities veranderd zijn... en hoe desondanks Thomas Mann de-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 50 zelfde is gebleven, al dwingt het leven hem zich tegen andere vijanden te richten en andere vrienden te zoeken (...).’ En in Lof der democratie (1938, een bespreking van Manns rede Vom kommenden Sieg der Demokratie) merkt hij op: ‘Het is een bijzonder merkwaardige speling van het lot, dat een figuur als Thomas Mann, die men vroeger zonder enige verwarring van spraakgebruik te vrezen bij de “aristocraten” zou hebben ingedeeld, thans een vurige apologie van de democratie op schrift stelt (...). Een bewijs, dat de tijd niet stilstaat en de ontwikkeling van het woord “democratie” een zeer onverwachte richting heeft gekozen! Want het is niet zozeer Thomas Mann, die veranderd is (...), alswel de positie der democratie (...).’ Ter Braaks ‘charmante’ benadering van Manns ontwikkeling in de jaren twintig en dertig is niet op alle gebieden in overeenstemming met de waarheid. De politieke opvattingen van de ‘leider tegen wil en dank’ zijn samen met zijn veranderende omgeving mee veranderd. Mann is terdege gaan beseffen dat politiek, ‘het politieke’, weliswaar wezensvreemd is voor de Duitser, maar: ‘(...) es gibt nur eine (Totalität): die menschliche, die Totalität des Humanen, wovon das Politisch-Soziale ein Segment und Teilgebiet ist. Der deutsche Bürger wusste das nicht.’ En Thomas Mann ook niet. In feite wijst hij met de vinger naar zichzelf als hij over de Duitser opmerkt: ‘Er glaubte, um seiner Innerlichkeit und Bildung willen die Politik negieren, sich “unter ihr fortstehlen” zu können, wie Richard Wagner sagte, und aus seinem Wahn, man könne ein unpolitischer Kulturmensch sein, ist viel deutsches Unheil gekommen.’ Pas wanneer dit onheil hem persoonlijk raakt

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 51 door de emigratie en het verbod op zijn werken, gaat hij daadwerkelijk strijden tegen het nationaal-socialisme. Typerend voor zijn veranderde houding is de in 1933 nog volstrekte afwijzing van het tijdschrift Die Sammlung van zijn zoon Klaus en het in 1937 zèlf oprichten van Mass und Wert.

En toch, in zekere zin heeft Ter Braak gelijk. Als publiek persoon heeft Mann duidelijk voor de politiek gekozen en hij is in de loop der tijd op dit gebied veranderd, zeker in vergelijking met zijn Betrachtungen eines Unpolitischen (1918). Ook persoonlijk is hij aangedaan door de ontwikkelingen in Duitsland, met als gevolg dat hij steeds meer en steeds intensiever zijn politieke èn persoonlijke verontwaardiging laat horen. Maar in zijn romans, het gebied van de literatuur, van zijn kunst, wordt de politieke actualiteit consequent vermeden. In het decennium voor de Tweede Wereldoorlog publiceert Mann twee grote werken: de trilogie Joseph und seine Brüder (drie romans - in 1943 een vierde - over het leven van de Oudtestamentische figuur Jozef) en Lotte in Weimar, zijn Goethe-roman. Beide werken zijn op geen enkele manier verbonden met de politieke gebeurtenissen van die tijd. Hier speelt nog steeds zijn vroegere houding een grote rol. Zoals hij het ooit formuleerde: ‘Dass das Soziale meine schwache Seite ist -, ich bin mir dessen voll bewusst und weiss auch, dass ich mich damit in einem gewissen Widerspruch zu meiner Kunstform selbst, dem Roman befinde, der das Soziale fordert und mit sich bringt. Aber der Reiz (...) des Individuellen, Metaphysischen ist für mich nun

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 52 einmal unvergleichlich grösser. (...) das “Andere”, das Sinngeflecht von Leben und Tod, die Musik, war mir viel, viel wichtiger. Ich bin deutsch...’ Deze woorden van Mann over de Zauberberg zijn geheel van toepassing op zijn romans in de jaren dertig. In Der Zauberberg botsen de humanistische traditie met haar democratie aan de ene kant, en het nietzscheaanse fatalisme van de deutsche Kultur aan de andere kant, al heftig. Daar is het Hans Castorp, de hoofdpersoon, die twijfelt, die geen keuze kan maken tussen de twee krachten in de Europese cultuur. Castorp is de ‘toeschouwer’ tussen de twee polen. De diepe twijfel, waarvan de contouren door het nationaal-socialisme zijn verscherpt, is niet wezenlijk veranderd. Het is deze intellectuele twijfel die Mann blijft beheersen. Wat Ter Braak met de hierboven genoemde onveranderlijkheid bedoelt zegt hij in een bespreking van Manns novelle Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull (1937): ‘Het toeschouwerschap combineert, tot op zekere hoogte, de stabiliteit van de “burger” en de esthetische behoeften van de “dichter”; het verenigt de belangstelling voor de actie en het gebrek aan eigen actie in een synthese... de synthese, die men belichaamd vindt in Manns houding in de emigratie.’ Het optreden als publiek politiek persoon, de democraat en humanist, tegenover de overtuiging van zijn onpolitieke kunst, de aristocraat, zijn hier volgens Ter Braak tot een synthese gekomen. In deze paradoxale synthese ligt de oorzaak van Manns ‘paradoxale’ houding tegenover de nazi's.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 53

Hoezeer Mann als emigrant deze twee polen in zich weet te verenigen, als kunstenaar blijft de schoen wringen. Hij kan de tegengestelde krachten niet in zichzelf verenigen. Niet wanneer hij serieus en zonder zijn gebruikelijke ironie in Vom zukünftigen Sieg der Demokratie (1938) schrijft dat ‘die Demokratie im Ökonomischen wie im Geistigen aus einer liberalen zur sozialen Demokratie werde.’ Ter Braak: ‘(...) maar wat men in hem bewondert, onvoorwaardelijk is de oprechtheid van zijn toorn en de authenticiteit van zijn verantwoordelijkheidsgevoel.’ Evenmin kan Mann een vereniging tot stand brengen tijdens zijn radiotoespraken Deutsche Hörer, die gedurende de Tweede Wereldoorlog in Duitsland worden uitgezonden. Maar in de loop van de jaren dertig en tijdens de oorlog wordt hem iets duidelijk dat weliswaar geen vereniging teweegbrengt van de tegenstelling, maar dat wel de politiek, in dit geval de nationaal-socialistische, en de cultuur op een duizelingwekkende wijze met elkaar verbindt. Hoe is het mogelijk dat zijn Nietzsche en zijn Wagner tot idolen van het Derde Rijk zijn geworden? Het nihilisme van Nietzsche schiep een voedingsbodem voor verwarring en onvrede, terwijl zijn filosofie tegelijkertijd kunstenaars inspireerde. De Herrenmoral en de Übermensch worden echter gebruikt om het nationaal-socialisme geestelijke inhoud te geven. Uit een en dezelfde persoon putten de twee ‘partijen’ hun argumenten. Wagner schreef naast zijn diep-filosofische en humanistische muziekdrama's ook de meest grove anti-semitische pamfletten. Wat langzaam maar zeker tot Mann doordringt, is de wetenschap dat zijn Duitse artistieke en intel-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 54 lectuele cultuur een van de medeveroorzakers is van Hitler-Duitsland. Thomas Mann gaat zich, wanneer de nazi's oneigenlijk gebruik maken van Nietzsche, opnieuw verdiepen in diens filosofie. In een essay van vlak na de oorlog (1947) toont hij aan dat het beeld van Nietzsche pas volledig is wanneer ook zijn humanistische kant wordt belicht. Het is een humanisme dat in diepere lagen onder de Herrenmoral en de Übermensch ligt. Nietzsche heeft het inzicht in de menselijke geest op een nieuwe leest geschoeid, die tegelijkertijd ‘(...) die Eroberung eines Humanitätsbegriff ist, der gegen den selbstgefällig verflachten der Bürgerzeit an Tiefe gewonnen hat.’ Nietzsches antimoralisme was bedoeld om een betere mens te scheppen; de nazi's echter gebruikten zijn werk - middels uit hun verband gerukte termen - om geweld en onderdrukking te legitimeren. Mann: ‘Wer hat jüngst die Kraft zu dieser Verantwortung besessen, diese Grösse frech sich zugemutet und die hohe Pflicht, Menschen hekatombenweise zu opfern, ohne Wanken erfüllt? Eine crapule grössenwahnsinniger Kleinbürger, bei derer Anblick Nietzsche sofort von schwerster Migräne mit allen ihren Begleiterscheinungen befallen worden wäre.’ En over de aard van het misbruik: ‘(...) politikfern im Grunde und unschuldig-geistig, hat er (Nietzsche) als sensibelstes Ausdrucks- und Registrierinstrument mit seinem Macht-Philosophen den heraufsteigenden Imperialismus vorempfunden und die faschistische Epoche des Abendlandes (...) als zitternde Nadel angekündigt.’ En ‘(...) Alles, was er in letzter Überreiztheit gegen Moral, Humanität, Mitleid, Christentum und

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 55 für die schöne Ruchlosigkeit, den Krieg, das Böse gesagt hat, war leider geeignet, in der Schund-Ideologie des Faschismus seinen Platz zu finden (...).’

‘Wir (...) sind nich mehr Ästheten genug, uns vor dem Bekenntnis des Guten zu fürchten, uns so trivialer Begriffe und Leitbilder zu schämen wie Wahrheit, Freiheit, Gerechtigkeit.’ Wij zien hier een Thomas Mann die door de Tweede Wereldoorlog niet alleen persoonlijk humanist is geworden. Ook de kunstenaar Mann moet nu erkennen dat kunst en cultuur alleen niet toereikend zijn om de wereld te behoeden voor de barbarij. De politiek heeft haar belang getoond en geëist. Dat het politieke en humanistische denken zijn kunstenaarschap heeft beïnvloed, bewijst een roman die hij tijdens en na de oorlog schrijft: Doktor Faustus (verschijnt in 1947). Dit boek legt een verbinding tussen aan de ene kant de artistieke en intellectuele ontwikkeling èn ondergang van de hoogbegaafde componist Adrian Leverkühn en aan de andere kant de door schuld en onvermogen naar haar verval afstevende Duitse burgerlijke samenleving aan het einde van de negentiende eeuw tot en met de oorlog. Leverkühn, gemodelleerd naar Nietzsche, sluit een pact met de duivel om als kunstenaar te kunnen slagen. Thomas Mann beschrijft hier de collectieve intellectuele schuld van Duitsland, de medeverant-woordelijkheid voor het nationaal-socialisme.

In 1938 verlaat de familie Mann Europa om zich in Amerika te vestigen. Thomas wordt ‘Lecturer in the Humanities’ aan de universiteit van Princeton. De

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 56 zomer van 1939 brengt hij door in Noordwijk aan Zee, alwaar hij Menno ter Braak voor de laatste keer zal ontmoeten (hoofdstuk 4). Vanaf 1940 woont Mann in Californië. Hij wordt in Amerika het symbool voor het goede deel van Duitsland. Hij geeft tientallen lezingen, houdt radiotoespraken, is voorzitter van vele comités voor vluchtelingen, en hij zet zich in voor in nood verkerende landgenoten in de Verenigde Staten. Kortom: Mann wordt de uitdrager van de praktizierte Humanität.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 57

3 Menno ter Braak

Menno ter Braak wordt op 26 januari 1902 in Eibergen, in de Achterhoek, geboren. Hij studeert geschiedenis in Amsterdam en wordt in 1929 leraar aan het Rotterdams Lyceum. Eind 1933 trekt hij zich uit het onderwijs terug en wordt hij kunstredacteur van Het Vaderland. Naast de literatuur is hij in de jaren twintig vooral geïnteresseerd in de experimentele film. Samen met onder anderen de cineast richt hij in 1927 de Filmliga op. Hij publiceert in 1929 Cinema Militans en in 1931 De Absolute Film. Ter Braak waardeert vooral de vormschoonheid, het ‘ritme’, van de filmkunst. Op literair gebied zijn in deze jaren de roman Hampton Court (1931) en het essay Het Carnaval der Burgers (1930) van belang. Dit laatste boek behandelt de tegenstelling tussen de beweeglijke, scheppende dichter/kunstenaar en de starre, maar stabiele en maatschappelijk functionerende, burger. Ter Braak speelt met de twee polen die de pijlers vormen van een cultuur: de dichter ontwikkelt en de burger handhaaft deze cultuur. De tegenstelling is

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 58 antithetisch, dat wil zeggen: de ene pool reageert op de andere, ze heffen elkaar op, en komen samen in een nieuwe pool, die weer een tegenwerking oproept en zo voort. Het is het these-antithese-synthese-denken, de dialectiek geformuleerd door de Duitse filosoof Hegel, dat een grote invloed heeft op Ter Braak in deze tijd. Menno ter Braak waardeert het beweeglijke individu in hoge mate boven de starre collectiviteit. Democratie is in zijn opvatting de doodslag voor de individualiteit: de domme massa zal elke bijzondere ontplooiing onmogelijk maken. Hij staat in de jaren twintig niet alleen vijandig tegenover het democratische denken, hij koestert zelfs enige sympathie voor het fascisme. Het fascisme is een van de dammen die kunnen worden opgeworpen tegen de vervlakking en de cultuurloosheid. Zijn sympathie is van puur culturele en esthetische aard, maar zij is er.

In 1932 richt Ter Braak samen met Eddy du Perron en Maurice Roelants het literaire tijdschrift Forum (1932-1935) op. Hierin wordt de ‘vent’, de inhoud, zoals in hoofdstuk 1 al ter sprake gekomen, afgezet tegen de ‘vorm’, de schoonheid. Forum is gekant tegen de verheven schoonheidsleer van onder andere de dichters van ‘Tachtig’, maar vooral van de daaropvolgende verstarring. De rol die het tijdschrift in de Nederlandse en Vlaamse literatuur heeft gespeeld is nauwelijks te overschatten. ‘Groten’ als Hendrik Marsman, Simon Vestdijk, Willem Elsschot, J.J. Slauerhoff en Du Perron zelf publiceren proza en poëzie in Forum. Ter Braak ontwikkelt zich in deze jaren tot een zeer gedreven criticus en essayist. De naoorlogse literatuur kan òf voortbou-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 59 wen op de fundamenten van Forum, òf zich ertegen afzetten; in beide gevallen is de invloed onontkoombaar. De estheet die Ter Braaks goedkeuring ten tijde van De Absolute Film en Het Carnaval der Burgers nog kan wegdragen, wordt in het Démasqué der Schoonheid (1932, gepubliceerd in Forum) met cynisme beschouwd. Mede onder invloed van Du Perron ontwikkelt Ter Braak zich vanaf dit moment tot degene die hij tot zijn dood zal blijven: de militante bestrijder van alle verroeste en verstarde denkbeelden, van alle dominees en hun ‘zekerheden’, de bestrijder van alles wat de zuivere literatuur en het heldere denken vervuilde. Waar ligt de oorzaak van deze persoonlijke verandering? In december 1930 leert hij het werk van Friedrich Nietzsche kennen. Hij zegt over deze kennismaking het een en ander in Politicus zonder Partij (1932/ 1934): ‘Een ander symbool: mijn ontmoeting met Nietzsche. Tussen hem en mij hing nog het gewone gordijn van de overgeleverde vooroordelen; ik wist veel van hem, ik zag niets van hem, toen ik toevallig Jenseits von Gut und Böse in de trein begon te lezen.’ En verder: ‘Hier immers vond ik mijzelf terug in een zo genuanceerde en tegelijk geserreerde vorm, dat ik van dit ogenblik af volkomen gepantserd was tegenover de exegesen, waarop de nederlandse “pers” mij later zou onthalen (...). Het is een genot, zichzelf afgekort, versneld, ontdaan van bijzaken, in een ander te ontdekken: het geeft dadelijk de onbedrieglijke sensatie van vriendschap, die maar voor het grijpen ligt... (...) deze boeken hebben mijn stijlgevoel zo gerevolutioneerd, dat ik voorgoed een af-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 60 keer heb gekregen van alle principiële populariteit en alle principiële duisterheid... Voor mij is Nietzsche geweest wat Schopenhauer voor Nietzsche was: “ich verstand ihn, alsob er für mich geschrieben hätte”.’ De bijnaam Menno ter Afbraak heeft hij te danken aan zijn nietzscheaans cynisme: hij ontmaskert alle mythen die hij tegenkomt en laat, zoals Nietzsche zelf, daarbij weinig overeind: ook hij filosofeert met een hamer. ‘Mijn ik is een vorm van polemiek, evenals mijn schrijven.’ Hij heeft niet de pretentie te weten wat de waarheid is; die is op drift geraakt zoals al het andere in het nihilisme. Maar Ter Braak als nihilist is geen egoïst of barbaar die zijn verkregen vrijheid voor persoonlijke avonturen of eigen voordeel aanwendt. Hij beseft de absurditeit van het menselijke handelen. Hoe moet een mens echter handelen zonder die oude zekerheden? De zin van het leven moet in het leven zelf worden gevonden: ‘(...) want Nietzsche stelt de mens voor het probleem, hoe hij leven moet, als hem de Christelijke zingeving van het leven is afgenomen, als hij zijn humaniteitsbegrip uit niets dan het leven zelf moet putten.’ In Politicus zonder Partij introduceert Ter Braak zijn ‘honnête homme’, zijn eerlijke en integere nieuwe mens. Het is de mens die zich verzoend heeft met de zinloosheid van het handelen, en door die ‘absurditeit’ onderscheidt hij zich van de oude mens. Door het erkennen van de absurditeit, door haar in alles altijd te laten doordringen, komt de ‘honnête homme’ tot een zuiverheid en hierin ligt zijn menselijke waardigheid. Hij blijft een ironische ‘toeschouwer’ van zijn handelen, want hij weet dat voor elke han-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 61 deling een andere plaats had kunnen hebben. Dit ‘toeschouwerschap’ is de praktische consequentie die Ter Braak trekt uit zijn nihilisme. Deze houding is echter niet identiek aan pessimisme. Hoe ‘waardenloos’ het handelen ook is en hoe tegengesteld het ook aan zijn toeschouwerschap is, hij pleit toch voor een autonoom handelen vanuit een levenskrachtig instinct, een vitalisme. Vitalisme, of zoals Nietzsche zei: ‘Lebensbejahung’. De politieke opvattingen van Ter Braak hellen ten tijde van Politicus zonder Partij over naar een antidemocratisch en antihumanistisch denken: zij die zich kunnen onderscheiden, de kracht hebben om zich boven de massa te stellen, zijn degenen die een cultuur in gang zetten en ontwikkelen. De invloed van de Herrenmoral en de Übermensch is hier evident. Anders dan Thomas Mann heeft Ter Braak het politieke element, het handelen, nooit buiten beschouwing gelaten. Het is treffend dat Ter Braak Manns a-politieke houding altijd heeft verbonden met zijn eigen term: het toeschouwerschap. Mann formuleerde, politiek gezien althans, zijn nihilistische twijfel als een dilemma tussen de humanistische en aristocratische Duitse traditie, los van elke politieke activiteit. Hij schrijft met nadruk zijn ‘Betrachtungen eines Unpolitischen’. Later, door de veranderende omstandigheden, verbindt hij zich met humanisme en democratie. Ter Braaks eerste politieke dilemma is dat van het handelen of het niet handelen: zijn nihilistische twijfel stelt de vraag van actie of passiviteit. Of dat aristocratisch dan wel democratisch is, speelt in eerste instantie geen rol. Hij is niet voor niets, eveneens

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 62 met nadruk, een Politicus zonder Partij: ‘En ik... ik heb nog steeds geen partij gekozen; dertig jaren van mijn leven heb ik doorgebracht tussen woorden, om déze “vrijheid van het woord” te kunnen vinden.’ We zien hier in wezen dezelfde thematiek als in het Het Carnaval der Burgers. Daar legt de dichter zich niet vast om aan de burgerlijke verstarring te ontkomen. Nu is het de ‘honnête homme’ die, om zijn zuiverheid en waardigheid te behouden, zich niet vastlegt. Het ‘toeschouwerschap’, het niet-politiek handelen, is een voorwaarde om het leven zuiver te beoordelen.

Wanneer in 1933 Hitler aan de macht komt, verlaten veel Duitsers hun vaderland. Het zijn niet alleen kunstenaars en joden die vertrekken. De emigranten zijn afkomstig uit alle standen, beroepen en leeftijdscategorieën. De buurlanden Tsjechoslowakije, Zwitserland, Frankrijk en Nederland worden in eerste instantie opgezocht. Nederland heeft de naam een tolerant land te zijn; in het verleden hebben veel vluchtelingen hier hun heil gezocht en gevonden. Vanaf 1933 echter, met het kabinet Colijn, wordt het beleid stringenter wat betreft het opnemen van politieke vluchtelingen. Om de neutrale positie van Nederland te waarborgen, probeert de regering het nationaal-socialistische Duitsland zo weinig mogelijk voor het hoofd te stoten. Bij veel journalisten en publicisten is er sprake geweest van ‘zelfcensuur’: de neutraliteit wordt belangrijker geacht dan de persvrijheid. Er zijn ook enkele gevallen van preventieve censuur bekend. Frappant is het verbieden van een optreden van het cabaretgezelschap Die Pfeffermühle, dat

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 63 onder leiding staat van Erika Mann, en het ontslag van Ter Braak bij Het Vaderland, dat de directie hem heeft aangezegd maar dat mede door de reacties van het publiek weer ongedaan wordt gemaakt. Regelmatig worden Duitse vluchtelingen teruggestuurd naar nazi-Duitsland. Naarmate de dreiging uit Duitsland groter wordt, neemt het ‘waakzame’ oog van de overheid toe. Ondanks deze ondemocratische beslissingen en ondanks het bestaan van de Nationaal-socialistische Beweging (NSB), vestigen zich meer dan 25.000 vluchtelingen in Nederland; anderen blijven voor korte of langere tijd. In deze groep bevinden zich ook intellectuelen en kunstenaars, en zij zijn het die de Exil-literatuur gestalte geven. Dit gaat echter niet zonder problemen. Het taalprobleem veroorzaakt een isolement dat alleen door middel van veel inspanning en aanpassing kan worden overwonnen, zowel persoonlijk als literair. Door het geleidelijk ontstaan van een Duitstalige ‘cultuur’ in Nederland wordt het probleem gedeeltelijk opgelost. De financiële positie van de Exil-schrijvers blijft evenwel uiterst wankel. Auteurs als Georg Hermann, Elisabeth Augustin en Konrad Merz - deze laatste kan door bemiddeling van Ter Braak zijn eerste roman publiceren - vestigen zich in Nederland. Van internationaal belang zijn de activiteiten van de uitgeverijen Allert de Lange en Querido. Deze centra van Duitse literatuur publiceren werk van onder andere: Döblin, Feuchtwanger, Thomas, Heinrich en Klaus Mann, Arnold en Stefan Zweig, Bertolt Brecht en Sigmund Freud. Zowel bij Querido als bij Allert de Lange zijn

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 64 sympathieën met de Exil-schrijvers en het anti-fascisme van doorslaggevend belang. Klaus Mann in Der Wendepunkt over de uitgever Querido: ‘Der alte Sozialdemokrat hasste den Faschismus in jeder Form, besonders aber in der deutschen; geradedeshalb war ihm die Betreuung der antifaschistischen deutschen Literatur eine Herzenssache.’ Die Sammlung van Klaus Mann is het belangrijkste literaire Exil-tijdschrift in Nederland geweest. Menno ter Braak gaat een geheel eigen weg in de emigrantenliteratuur. Zijn mening over Exil-schrijvers, die in hoofdstuk 1 al aan de orde is geweest, is vooral bekend uit zijn artikelen Geist und Freiheit (Die Sammlung) en Emigranten-Literatur, dat in 1934 in het Exil-tijdschrift Das Neue Tagebuch verschijnt. Met dit laatste artikel brengt hij de internationale discussie over de emigrantenliteratuur en -literatuurkritiek op gang. Hij is streng in het oordeel over de Duitse Exil-literatuur: daar waar de persoonlijkheid van de auteur wordt gemaskeerd door de mooie vorm, wordt het wezenlijke van de literatuur, ‘(...) den Wert einer unmittelbaren Enthüllung einer menschlichen Seele (...)’, te niet gedaan. Konrad Merz' roman Ein Mensch fällt aus Deutschland (1936) voldoet voor Ter Braak aan alle eisen: een doorleefde beschrijving en verwerking van de ervaringen tijdens de emigratie.

Belangstellend volgt Ter Braak de politieke en culturele ontwikkelingen. Hij ziet het nationaal-socialisme als een gevolg van de gehele Duitse culturele en politieke traditie. In het artikel Een volk en zijn mythe (1933), naar aanleiding van de roman Der Hass (1933) van Heinrich Mann, geeft Ter Braak voor de

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 65 eerste keer zijn visie op nazi-Duitsland. De machtsovername van Hitler in 1933 is ‘(...) een culturele structuurverandering van een geheel volk. De politiek, in de engere zin van “staatkunde”, is maar een klein onderdeel van het gehele proces (...). In Duitsland is op het ogenblik een mythe tot officieel aanzien gekomen, die het Duitse volk officieus (...) voortdurend was blijven belijden. Het nationaal-socialisme heeft nauwelijks iets anders gedaan dan die mythe van volk, bloed en de daarmee verwante begrippen activeren (...).’ Dit zijn de diepste instincten van Duitsland, die sluimerden in een ‘monsterlijk gespecialiseerde universiteitscultuur’. Door de ‘diepe specialisatie’ wordt de cultuur verbrokkeld en ondoorgrondelijk. De dichters en denkers doorzien dit, en volgens Ter Braak is het Nietzsche die dit fenomeen onder woorden brengt: ‘Ihr Deutsche, ihr seid so tief, ihr seid noch nicht einmal oberflächlich (...).’ Juist door een verlies van de harmonie, de oppervlakte en het overzicht is het ontstaan van het nationaal-socialisme mogelijk geworden. Heinrich Mann probeert nazi-Duitsland te verklaren vanuit politieke toevalligheden: de politieke wind die Hitler in de zeilen heeft, had ook anders kunnen staan. Ter Braak: ‘Het is oppervlakkigheid, als Heinrich Mann de ontwikkeling der gebeurtenissen in Duitsland min of meer wil beschouwen als een spel van toevallige omstandigheden, omdat daardoor ten enenmale miskend wordt, hoe krachtig, zij het dan ook ondergronds en latent, de mythe van volk en bloed reeds aanwezig was, eer er ook maar een spoor van Hitler te bekennen viel.’ Vanuit een oprechte, maar te rationele eenzijdig-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 66 heid ageert Heinrich Mann tegen Duitsland. Hij stelt de ‘Vernunft’ tegenover de mystiek en irrationaliteit van het fascisme, maar hij laat na zijn ‘Vernunft’ ter discussie te stellen. Als hij zich meer bewust was geweest van de traditionele Duitse irrationaliteit, was zijn verklaring minder eenzijdig geweest, want het is niet alleen de haat tegen de ‘Vernunft’, de rede, geweest, die het nationaal-socialisme heeft veroorzaakt. Ter Braak: ‘(...) in Der Hass keert hij zich met (...) scherpte en verbittering tegen het regiem, dat hem alles heeft ontnomen wat hem dierbaar was. Veel meer dan Thomas vertegenwoordigt Heinrich Mann de republikeinse idee; Thomas, de “unpolitische”, verre de meerdere van zijn broeder in raffinement, subtiliteit en stilistische vermogens, hield altijd een slag om de arm, zoals zovele Duitse burgers dat deden; men zag hem, hoewel republikein en cosmopoliet, nooit in de positieve aanval, maar wel arm in arm met Wagner.’ Voor Menno ter Braak heeft hiermee het Duitse dilemma cultuur-democratie symbolisch in de gebroeders Mann gestalte gekregen. Trefzeker schetst hij de diepgaande twijfel van Thomas en de politieke stellingname van Heinrich. Ondanks zijn grote literaire waardering voor Thomas Mann, heeft hij meer sympathie voor Heinrich. Opvallend is dat Ter Braak niet probeert een moreel oordeel uit te spreken over het nationaal-socialisme. Hij zoekt daarentegen naar de oorzaken en achtergronden en hij kan het fascisme niet anders dan als een collectief Europees probleem zien. De parallel met de ‘collectieve intellectuele schuld’ zoals door Thomas Mann geformuleerd, is in dit verband treffend. Het verbaast ons dan ook niet dat

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *1

1. Menno ter Braak (midden) en Katia Mann (links) verlaten het Mauritshuis te Den Haag. (Gemeentearchief Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *2

2. Thomas Mann (links) en Menno ter Braak (rechts) in het Mauritshuis in Den Haag. (Gemeentearchief Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *3

3. Menno ter Braak, Eduard Bouws en Eddy du Perron als respectievelijk Hitler, de musicus Peter Gast (vriend van Nietzsche) en Friedrich Nietzsche. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *4

4. Ter Braak en Du Perron: het Duitse staatshoofd en zijn filosoof. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *5

5. Thomas Mann in Küsnacht, 1935. (Thomas Mann-archief, Zürich)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *6

6. Thomas Mann getekend door Paul Citroen, 1939. (Privé-collectie Citroen)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *7

7. Omslag van de brochure uitgebracht door Het Comité van waakzaamheid. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *8

8. Ter Braak. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *9

9. Ter Braak. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *10

10. Ter Braak geschilderd door Paul Citroen, 1939. (Letterkundig Museum en Documentatiecentrum Den Haag)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *11

11. Thomas Mann in Noordwijk aan Zee, 1939. (Tekening van Paul Citroen, privé-collectie Citroen)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *12

12. Thomas Mann in Noordwijk aan Zee, 1939. (Thomas Mann-archief, Zürich)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *13

13. Menno ter Braak door Paul Citroen, 1939. (Letterkundig Museum)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann *14

14. Klaus Mann in New York, 1940. (Thomas Mann-archief, Zürich)

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 67

Ter Braak zijn eerste serieuze analyse van Hitler-Duitsland schrijft ‘naar aanleiding van’ Heinrich en ‘met behulp van’ Thomas Mann: de posities die beide broers innemen toont de gespletenheid van Duitsland. De analytische beschouwingen van Menno ter Braak beginnen nu langzaam maar zeker iets van het vrijblijvende ‘toeschouwerschap’ van de ‘honnête homme’, van de politicus zonder partij, te verliezen. Typerend hiervoor is de literaire waardering voor Thomas en de politieke sympathie voor Heinrich Mann. Door de druk van het fascisme gaat Ter Braak zijn democratie-opvatting anders interpreteren. Net als Thomas Mann blijft ook hij een tegenstander van democratische vervlakking. Maar Ter Braak ziet, wederom naar analogie van Mann, dat tegen het fascisme geen ander kruid is gewassen dan harde standpunten. De enige veilige basis tegen het nationaal-socialistische Duitsland is de democratie: ‘Zolang de grondslagen der democratie niet zijn aangetast, is de democratie zelf (als systeem, als levenshouding) het meest aanvechtbare principe, dat men zich maar denken kan. De theoretische democratische gelijkheid komt in botsing met het gezond verstand, dat overal ongelijkheid ziet en zich van de frasen der democratische “gelijkschakelaars” afwendt. De democratie is altijd met zichzelf in tegenspraak: een feit, dat de tegenstanders haar als zwakheid verwijten, terwijl wij juist in deze innerlijke tegenspraak haar onvergelijkelijke kracht zien. Als er iets is, dat ons gerechtvaardigde hoop blijft geven, dat het democratische beginsel de hysterische pervertering van haar eigen ledematen door het fascis-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 68 me zal doorstaan, dan is het de allesbeheersende inconsequentie van de democratie en haar fundamentele leerstellingen.’ Ter Braak zegt dit in een artikel, Student en anti-fascisme (1935), waarin hij de studenten een a-politieke houding verwijt. In feite geldt dit verwijt hemzelf, want de tekst is de verantwoording van een praktische keuze: de werkzame democratie. Hij beseft dat juist deze democratie, die hij vroeger zo heeft bestreden, zijn vrijheid van denken, twijfelen èn bestrijden mogelijk heeft gemaakt. Als nihilist die zich niet wil vastleggen, als toeschouwer die geen partij wil kiezen, legt Ter Braak zich nu toch vast en kiest hij partij voor een voor hem acceptabel, ‘beweeglijk’ systeem. Waarom wendden de studenten, en dus ook Ter Braak, zich af van de democratie? ‘Omdat het paradoxale karakter der democratie hen trof, omdat zij midden in de inconsequentie dezer democratie leefden, en daarvan profijt trokken om rebels te kunnen zijn en zich niet te laten opslokken door de maatschappelijke ordening. Die ordening liet dat echter toe! (...) De onpolitieke student is ontzaglijk veel verschuldigd aan de democratie en daarom is voor alles hij geroepen om haar tot het uiterste te verdedigen. Haar te verdedigen: dat wil zeggen haar inspiratieve inconsequentie, haar tegenstrijdige aanwezigheid, haar sine qua non voor alle cultuur.’ Democratie wordt de voorwaarde voor alle cultuur omdat daarin de mens zich in onafhankelijkheid bewust kan worden van zichzelf. Dit is voor Ter Braak een hoog goed en hij zal het met hand en tand verdedigen.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 69

Behalve in hun democratische stellingname is er nog een belangrijke overeenkomst tussen de twee schrijvers. Evenals Thomas Mann rekent Ter Braak genadeloos af met het misbruik dat de nazi's van ‘zijn’ Nietzsche maken. Hoewel Manns belangrijkste publikatie hierover pas na de oorlog verschijnt, neemt Menno ter Braak, na hiertoe al een aanzet te hebben gegeven in Politicus zonder partij, zijn kans waar in een bespreking van een Exil-roman. Onder de titel Menselijkheid (1935) zegt hij het volgende: ‘Nietzsche stelt de mens voor het probleem, hoe hij leven moet, als hem de Christelijke zingeving van het leven is afgenomen, als hij zijn humaniteitsbegrip uit niets dan het leven zelf moet putten.’ Net als Mann probeert Ter Braak de fascistische interpretatie te weerleggen door het humanisme van de filosoof te beklemtonen: ‘Men heeft (...) de “Uebermensch” van Nietzsche voorgesteld als de ideale krachtpatser, op ieder ogenblik van de dag bereid iemand morsdood te slaan om zijn levensdoel te bereiken, kortom als de “Blonde Bestie”. (...) Het probleem van Nietzsches filosofie ligt ergens anders; omdat hij afstand had gedaan van de menselijkheid, zoals die door het Christendom als ideaal werd gepredikt en door de negentiende eeuw in de vorm van een op Christelijke basis gefundeerd humaniteitsgeloof werd voortgezet, stond hij (...) voor een totaal nieuwe taak: namelijk de menselijke waardigheid zonder Christendom en zonder geloof aan de vooruitgang naar een betere toekomst in de zin van Darwin en Marx c.s., toch onder woorden te brengen.’ En verder: ‘(...) wat moet de mens, die alle waarden heeft stukgetwijfeld en desondanks een cultuurmens is gebleven, aanvangen met het cultuurbezit,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 70 hem door zijn geestelijke voorouders overgedaan? Wat is menselijkheid, wanneer er geen maatstaven meer aanwezig zijn om aan te geven wat menselijkheid is?’ Nietzsche heeft een afkeer van de hypocriete, zogenaamd ‘algemene’ menselijkheid, echter niet van de humaniteit zelf. Om onmenselijkheid te rechtvaardigen wordt zijn filosofie door de nazi's misbruikt. Ter Braak komt tot de conclusie dat echte humaniteit alleen bestaat wanneer er sprake is van een persoonlijke relatie. Door het overlijden van een vriend zijn we geschokt, een overstroming waarbij duizenden Chinezen omkomen, verbaast ons alleen. Dit is een gerechtvaardigde en natuurlijke bescherming tegen wereldleed. Laten we dus geen schijn van onechte medemenselijkheid ophouden, aldus Ter Braak, en het is precies deze onechte humaniteit die Nietzsche met zijn hamer vermorzelt.

Vanaf 1936 houdt Ter Braak zich minder intensief bezig met de emigrantenliteratuur. Twee Duitse auteurs blijven echter zijn belangstelling vasthouden: Franz Kafka en Thomas Mann. Tegelijkertijd wordt hij steeds actiever in de strijd tegen het fascisme. In hetzelfde jaar, 1936, is Ter Braak een van de oprichters van het Comité van waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen. Hij maakt tevens deel uit van het bestuur. Uit de beginselverklaring: ‘Nederlandse intellectuelen, ongeacht hun politieke overtuiging zich verenigend tot een Comité van Waakzaamheid, - van oordeel dat het Nationaalsocialisme en alle andere groeperingen van dezelfde aard een ernstig gevaar betekenen voor de vrijheid van onderzoek en meningsuiting en

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 71 daarmede voor de ontwikkeling van maatschappij, cultuur en wetenschap, - besluiten een Comité van Waakzaamheid te stichten, als centrum van alle intellectuelen, die zich het gevaar van het Nationaal-socialisme bewust zijn en het willen bestrijden, - en bevestigen hun besluit om gezamenlijk op te komen vóór de verdediging der geestelijke vrijheid en tegen het Nationaalsocialisme, dat dit essentiële cultuurgoed belaagt.’ De ‘actie’ van het comité bestaat uit het organiseren van lezingen, discussie- en informatie-avonden en uit het verspreiden van brochures en publikaties. In verband hiermee verschijnen twee belangrijke essays van Ter Braak over het nationaal-socialisme, Het nationaalsocialisme als rancuneleer (1937) en De nieuwe elite (1939). Menno ter Braak sluit zich bij dit comité aan omdat het is samengesteld uit ‘verschillende’ intellectuelen. In de eerste plaats kiest hij hiermee duidelijk voor een selecte groep; de ‘gewone’ anti-fascistische bewegingen, veelal van de communisten, vindt hij te massaal. In de tweede plaats vindt hij het belangrijk dat de leden afkomstig zijn uit alle mogelijke politieke en geestelijke stromingen: zowel communisten als liberalen, socialisten als conservatieven. Als nihilist waardeert hij het ontbreken van een starre ideologie. Een jaar na de oprichting van het comité schrijft hij het essay Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Hierin analyseert hij het Duitse fascisme als een vorm van geweld, als produkt van de haat tegenover de geest. Nazi-Duitsland is een uiting van wrok, ressentiment, tegen hogere geestelijke waarden als kunst en wetenschap. Voor de zoveelste keer klinkt

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 72 hier de stem van Nietzsche op de achtergrond. In diens filosofie is de Sklavenmoral, van het christendom en de westerse cultuur, een uiting van ressentiment tegen de Herrenmoral van de klassieke Oudheid. De christelijke ethiek van de lijdende mens en van Christus als lijdend symbool werd als troost èn wraak gesteld tegenover de heroïsche goden van Athene en Rome. Dat dit is gebeurd, beschouwt Nietzsche, zoals hierboven al is gebleken, als de kardinale fout die aan de westerse cultuur ten grondslag ligt. Het nationaal-socialisme komt volgens Ter Braak voort uit eenzelfde ressentiment, maar dan tégen de Europese traditie, tegen de geest, het denken, in het algemeen. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de Herrenmoral die de nazi's zelf aanhangen; zij zouden hiermee namelijk niet het ressentiment (in casu de Sklavenmoral), maar het doelwit van dat ressentiment moeten vormen, juist omdat ze zich als Herren presenteren. Dat dit niet zo is, dat de nazi's zelfs met gebruikmaking van de Herrenmoral en de Übermensch hun underdog-positie en ressentiment afreageren, toont Ter Braak aan in een eveneens in 1937 verschenen essay, Van oude en nieuwe christenen, en wel specifiek in het hoofdstuk Christus, de antichrist. We kennen dit werk al uit hoofdstuk 1, waar het aan Thomas Mann in vertaling worden aangeboden om te worden gepubliceerd. Deze beoogde publikatie vormt de aanleiding tot de eerste ontmoeting tussen de twee schrijvers. In Christus, de antichrist ziet Ter Braak het fascisme als een van de uitlopers van de christelijke cultuur. Al deze uitlopers zijn verweven met het ‘nihilistische proces’: dat wil zeggen, hun autoriteit en

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 73 waarheidspretentie worden steeds meer een holle frase. Het fascisme heeft net als de Europese christelijke moraal, en de andere hieruit voortvloeiende mythen zoals het communisme, het altruïsme, de deugdzaamheid en de democratie, een onhoudbare waarheidspretentie die berust op een blind geloof dat voor Ter Braak als principiële nihilist onaanvaardbaar is. Uitgaande van deze interpretatie is het nationaal-socialisme evenzeer een uiting van de Sklavenmoral als het christendom, en is het uit dit christendom ontwikkelde democratische gelijkheidsbeginsel even irreëel als het rancuneuze fascisme, dat de gevaarlijkste variant van het verschijnsel vormt.

In 1937 wordt het Kunstenaarscentrum voor geestelijke weerbaarheid opgericht door onder andere Garmt Stuiveling en H.M. van Randwijk. De kunstenaars ‘achten zich verplicht de krachten persoonlijk en gezamenlijk in te zetten, opdat de bevolkingen geestelijk weerbaar zullen worden tegen de invloed van de geweldsgedachte.’ Hoe Ter Braak dacht over geweld toont een korte bijdrage in Schrijvers getuigen tegen oorlog en militarisme (z.j.): ‘Wie in deze eeuw, in dit Europa, een woord ten gunste van de oorlog of het militarisme te berde brengt, is òf een fraseur òf een imbeciel, als hij tenminste geen wapenhandelaar mocht blijken te zijn.’ Menno ter Braak beveelt de conferenties en brochures van het Kunstenaarscentrum aan. In de beginselverklaring heet het: ‘Het centrum stelt zich ten doel, het geloof in het geweld tegen te gaan, door het propageren van een sterk geloof in de geest, zijn waarde en zijn scheppende kracht. De waarden der

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 74 beschaving kunnen door toepassing van geweld enkel worden beschadigd, zoal niet vernietigd; nooit bevorderd of verworven. (...) Het behoud en het doen groeien dezer waarden hangt af van de vraag of in een volk voldoende krachten aanwezig zijn, welke het wapen van de geest tegenover de geest van het wapen wensen te voeren.’ Deze grote waardering voor de ‘geest’ is opmerkelijk, zeker vergeleken met Ter Braaks standpunt hierover in Geist und Freiheit. In wezen is zijn geestopvatting op dezelfde manier geëvolueerd als zijn mening over democratie. Door de druk der omstandigheden is zijn theorie op pragmatische wijze aangepast aan de actualiteit: het nationaal-socialisme staat klaar om de geest geheel te vernietigen; weerstand hiertegen is noodzakelijk en totale verdediging is een laatste middel om te redden wat er te redden valt.

In alle opzichten schokkend voor Menno ter Braak èn Thomas Mann is München '38. Op 30 september 1938 besluiten Hitler (Duitsland), Mussolini (Italië), Chamberlain (Engeland) en Daladier (Frankrijk) dat Tsjechoslowakije de Sudeten-Duitse gebieden aan Duitsland moet afstaan en binnen drie maanden de territoriale eisen van Polen en Hongarije moet inwilligen. Het ‘restant’ Tsjechoslowakije zal dan door de grote vier worden gegarandeerd. Dit ‘dictaat van München’ kost het land een derde aan oppervlakte en bevolking. Historisch wordt dit verdrag gezien als een proloog tot de Tweede Wereldoorlog. Want hoewel het lijkt dat met ‘München’ de vrede in Europa is gewaarborgd - dat wil zeggen: de eisen van Hitler, die

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 75 dreigde met oorlog, zijn ingewilligd -, is er in feite een onafhankelijk Europees land verkwanseld. Het duurt ongeveer een jaar voordat Duitsland de rest van het land bezet. Wat Mann en Ter Braak als schokkend ervaren, is niet zozeer de brutale eis van Hitler, alswel de karakterloze instemming van twee vrije landen met deze eis; zogenaamd als ‘appeasement-politiek’, maar in feite ingegeven door angst voor zelfbehoud. Frankrijk en Engeland zien de agressie van Hitler liever op het oosten - Rusland - dan op het westen gericht. Thomas Mann is zeer met Tsjechoslowakije verbonden. Als in 1936 zijn burgerrechten vervallen worden verklaard, is het de president van dat land, Benesch, die de familie Mann spontaan het staatsburgerschap aanbiedt, hetgeen de familie accepteert. Zo groeit de waardering voor de jonge democratie. Mann, die in '38 al in Amerika is, reageert zeer emotioneel op de uitslag van de conferentie: ‘Scham, Ekel (und das) Begreifen des schmutzigen Stückes, das all die Zeit gespielt worden (...).’ Hij veroordeelt de vrede als: ‘(...) Verrat und Untat aus entsittlichter und lügenhaft-überflüssiger Friedensliebe.’ In een brief: ‘Zu verwirklichen ist erst einmal und vor allen Dingen die Vernichtung der Nazi-Bestie, - die sich diplomatisch erbietet, im Westen die Waffen zu strecken, wenn man ihr erlaubt, gegen Russland allein weiterzukämpfen. Was für eine Versuchung für eine Welt, die einst “München” lieferte! Ich werde nie das Zittern verlernen vor einem Über-München.’ Ook voor de andere emigranten was '38 een schok. Klaus Mann: ‘Schlimme Tage, die schlimm-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 76 sten der Epoche; Schandtage, Schmerzenstage: Man möchte ihresgleichen nicht noch einmal erleben müssen.’ En Nederland? Net als Frankrijk en Engeland reageert Nederland opgelucht. Chamberlain wordt als een held gevierd. Overal verschijnen vlaggen als de uitkomst van de conferentie bekend wordt gemaakt. Menno ter Braak schrijft in Het Verraad der vlaggen (1938): ‘(...) het Nederlandse volk (...) vlagde, omdat men in München op geruisloze wijze een andere kleine natie, Tsjechoslowakije, de nek had omgedraaid. (...) Een mijner zegslieden zei mij: “De vrede is uitgebroken”.’ En: ‘Wanneer een democratisch volk na een periode van systematische leugenpropaganda, om der wille van een voorlopig nog ondoorzichtige diplomatie en zelfs zonder een behoorlijke termijn, het kind van de rekening wordt, dan behoorde een ander democratisch volk weg te kruipen van schaamte en halfstok te vlaggen (...).’ Tot slot constateert hij: ‘Echter: zonder twijfel zijn de vlaggen al ingehaald (...), wanneer deze regels in druk verschijnen; ook de kater komt snel, in deze grote dagen.’ De kater komt heel snel, in 1939, met de inval in Polen. Ter Braak heeft gelijk als hij schrijft: ‘Wie het laatst vlagt, vlagt het best.’

In Het Carnaval der Burgers zagen we dat Ter Braak tegenover de dichter de burger plaatste, in Politicus zonder Partij is dat de ‘honnête homme’ tegenover de burger die zich in partijen vastlegt. In 1939, het laatste vredesjaar, publiceert hij in het kader van een studentenconferentie van het Comité van waakzaamheid, het essay De nieuwe elite. De vrije ‘dich-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 77 ter’ staat nu niet meer tegenover een onschuldige ‘burger’, maar tegenover een horde barbaren die niets anders wil dan die vrijheid beperken, zoniet vernietigen. Het individu tegenover de collectiviteit is overigens een thema in het gehele oeuvre van Ter Braak. Maar onder druk van de politieke ontwikkelingen wordt het spel met de twee polen steeds grimmiger. In 1939 is de controverse totaal: de Nederlandse vrijdenker Ter Braak staat tegenover een fascistisch geregeerde wereldmacht. In zijn eigen woorden een ‘massa-elite’: ‘Het is typerend voor de “massa-elite” van het nationaal-socialisme, dat zij zich van de massa als massa slechts onderscheidt door een surplus aan sluwheid, aan raffinement; de geestelijke waarden dienen nog slechts ter legitimering van de macht, de ideologie (van volk, bloed en bodem, levensruimte, cultuurbolsjewisme en antisemitisme) wordt doelbewust gebruikt om een leegte op te vullen, die anders bij de halfslachtige massa zou ontstaan; de “massa-elite” zelf gelooft aan niets dan de macht, zij traint zich in de brutaliteit om elite te kunnen blijven.’ In aansluiting op Christus, de antichrist en Het nationaal-socialisme als rancuneleer, waarin het fascisme als ressentiment wordt uitgelegd, wordt in De nieuwe elite een voorstel gedaan om dit ressentiment, dat eigen is aan onze westerse cultuur en in het nationaal-socialisme een extreme vorm heeft gekregen, te beheersen. Ter Braak: ‘Het Christendom is in vervulling gegaan, maar het heeft nog één taak gelaten aan de laatste Christenen, waarvan de eerste zeker niet gedroomd zullen hebben: de beheersing van het ressentiment, door het als ressentiment te denken en het als ressentiment te behandelen. Een

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 78 nieuwe elite is mogelijk, die de tegenstelling tussen onze kunstmatige quasi-elites, die van de “geest” en van de “macht”, opheft, doordat zij, in de gedachte en in de daad, het ressentiment weet te bepalen als een gevaar, maar ook als de motor.’ De elites van de redelijke en van de zedelijke mens, twee oude Europese waarden vertegenwoordigend, kunnen niets meer tegen het fascisme doen, ze zijn zelf geestelijk bankroet. De stand van zaken: de ‘bruut’, het nationaal-socialisme, aan de ene kant, de ‘schoolmeester’, zij die met oude waarden hun gelijk denken te hebben, aan de andere kant. Ter Braak ziet de twee polen en pleit voor een compromis tussen beide. Door middel van een noodzakelijk ‘opportunistische elite’, die zich bewust is van alle dilemma's, kan een uitweg worden gevonden uit de politieke crisis. Demo-aristocratisch is het parool; democratisch als humanistische voorwaarde voor een cultuur, aristocratisch om met de nodige autoriteit tegen machtsmisbruik op te treden. ‘Op de bruut reageert de opportunistische elite dus met de woorden van het oude humanisme en de oude democratie, op de schoolmeester reageert zij met de woorden van Machiavelli en andere tactici, die zich aan “heilige” principes niet stoorden.’

Demo-aristocratische elite: een paradoxale synthese van de negentiende-eeuwse waarde ‘democratie’ met het aristocratische machtsbegrip. Meteen denken we aan de conservatieve revolutie van Thomas Mann, een even paradoxale synthese van de waarden democratie en humanisme èn de revolutionaire aanpassing van deze begrippen. De overeenkomsten

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 79 en de verschillen tussen deze twee denkwijzen zijn ook Ter Braak niet ontgaan. Op 3 september 1937, na het bezoek aan Küsnacht, beantwoordt hij een brief van Mann die voornamelijk handelt over Ter Braaks ‘Nietzsche-Freud Aufsatz’. Mann heeft dit hoofdstuk, getiteld ‘Nietzsche contra Freud’ (uit Politicus zonder partij), in een vertaling toegestuurd gekregen. Hij geeft in zijn brief twee bezwaren aan waarom dit werk niet in zijn tijdschrift Mass und Wert kan worden opgenomen; in de eerste plaats overlapt het essay een eigen te publiceren werk over Freud. In de tweede plaats vindt hij een vergelijking tussen Nietzsche en Freud zoals Ter Braak die maakt, niet correct. In het kort komt het erop neer dat Mann Freud niet wil beoordelen naar de strenge ‘nihilistische’ maatstaf van Nietzsche, terwijl Ter Braak dit wel doet: deze laatste ziet in de hele psychoanalyse een zoveelste ‘geloof’ waar de zieke mens zich aan vastklampt. Ter Braak veronderstelt dat de afwijzing door Mann zijn oorsprong vindt in diens conservatieve revolutie. In de brief van 3 september zegt hij: ‘Dass mein Aufsatz Ihnen gewissermassen “ins eigene Fleisch schneidet”, wie Sie sagen, hängt doch auch wohl zusammen, nehme ich an, mit dem paradoxen Begriff der “konservativen Revolution”; ein Begriff, der dem Nationalsozialismus gegenüber unzweideutig ist, andernteils aber das Problem des Humanismus und der humanistischen Werte nicht löst; man wird sich jedesmal von neuem entweder für “Konservatismus” oder für “Revolution” entscheiden müssen. Ist, in diesem Sinne, Ihre Stellungnahme Freud gegenüber nicht mehr “konservativ” als “revolutionnär”? Und meine Stellungnahme

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 80 vielleicht mehr “revolutionnär” als “konservativ”? Sodass schliesslich doch beide im Angesicht des Nationalsozialismus und der “Zivilisation” auf einer Front stehen?’ Beide schrijvers zien hun overeenkomst in de strijd tegen nazi-Duitsland, maar Ter Braak merkt aan Mann dat deze veel meer geneigd is tot handhaving van de traditie dan hij. Ook in hoofdstuk 1 werd deze zaak al aan de orde gesteld: daar heeft Mann moeite met de felle kritiek van Ter Braak op het Christendom. Mann speelde een dubbelzinnige rol bij het niet publiceren van Christus, de antichrist. Ter Braak heeft een licht vermoeden omtrent de redenen ervan; aan Thelen schrijft hij: ‘Lehnt er ab, dann bedeutet das, dass seine “konservative Revolution” konservativ ist ohne die Gegenseite des Revolutionären; und ehrlich gesagt, als ich den Aufsatz noch einmal deutsch las, fing ich erst an zu fürchten, dass er so sein würde.’ De nasleep van deze affaire is ons bekend uit hoofdstuk 1; Ter Braak legt zich zonder rancune neer bij de gang van zaken. Hij stelt meer belang in de onderlinge overeenkomsten dan in de verschillen, en ondanks Manns conservatisme schrijft hij aan hem: ‘(...) trotzdem führe ich in den gegebenen Verhältnissen den paradoxen Begriff der “konservativen Revolution” als die entscheidende Gemeinsamkeit.’

Beide denkers proberen hun gedachten tot de uiterste consequentie te volgen; beide schrijvers strijden tot het uiterste met hun specifieke wapen, het woord. Mann en Ter Braak doen het uiterste om gehoord te worden, maar er zijn te weinig luisteraars overgebleven die hen echt begrijpen.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 81

4 Zomer 1939

Gedreven door heimwee naar het oude Europa, vestigt Thomas Mann zich op 15 juni 1939 met zijn familie in Grand Hôtel Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee. Hij wil er de zomermaanden in rust doorbrengen. Dit strandhotel is al vanaf de opening in 1887 een geliefd vakantieoord bij de binnen- en buitenlandse adel en gegoede burgerij. Mann, die er na 1939 nog in 1947 en 1955 zal terugkeren, over de atmosfeer aldaar: ‘Auch der Seewind ist voll Kindheitsaroma und das Arbeiten im Strandkorb beim isolierenden Rauschen der Brandung ist eine höchst sympathische Situation.’ Het ‘Arbeiten’ bestaat voor hem op dat moment voornamelijk uit de roman Lotte in Weimar, zijn Goethe-roman. Hoewel het de bedoeling is om in Nederland ‘incognito’ uit te rusten van de vermoeiende activiteiten in Amerika, wordt Mann tijdens zijn verblijf toch door de pers ontdekt. Ter Braak kan dan ook, na zijn eerste bezoek op 29 juni, zonder gewetensbezwaren in Het Vaderland van 4 juli, in Thomas Mann in ons land, schrijven dat de bekende Duitse

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 82 emigrant in Noordwijk is: ‘(...) hij, de verbannene, tracht aan de overzijde van de Oceaan te doen wat er te doen is: hij strijdt voor het behoud en de vernieuwing van de humanistische internationale (of liever: bovennationale) cultuur, waarvan de stem in eigen land niet meer gehoord mag worden.’ En verder: ‘Uiteraard spreekt men in deze tijd in de eerste plaats over “de toestand”; maar de politiek brengt Mann vanzelf op het drama der cultuur en de toekomst van de geest. (...) een onuitroeibaar vertrouwen in de mogelijkheden van de geest; dat is misschien de enige houding waarmee men tegenwoordig kan leven, dat is ook het minimum. (...) de strijdbare houding, die eigenlijk zo slecht past bij zijn temperament werd opgedrongen door machten, waartegenover neutraliteit en toeschouwerschap onmogelijk zijn.’ Het is de tweede keer dat de schrijvers elkaar ontmoeten. Het citaat maakt tevens duidelijk hoezeer de noodzaak tot handelen tot Ter Braak is doorgedrongen. De nihilistische twijfel is ten einde.

Mann noteert 's avonds na de hernieuwde ontmoeting in zijn dagboek: ‘Zum Thee Menno ter Braak. Verabredung mit ihm für Den Haag.’ De afspraak betreft een bezoek aan het Mauritshuis. Op 19 juli is het zover. Mann: ‘(...) Fahrt nach dem Haag, wo ter Braak uns am Mauritius Haus erwartete. Besichtigung der Galerie. Rätsel der Blüte und des Verblühens der holländ. Malerei.’ Mann en zijn vrouw Katia bekijken onder begeleiding van Ter Braak de schilderijencollectie van het museum. Ter Braak aan Greshoff hierover: ‘Ik leidde Z.Ed. rond door het Mauritshuis, waar hij vooral lange tijd vertoefde

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 83 voor Rembrandt en... Cornelis Troost!’ De schilder en fotograaf Paul Citroen leest in de krant dat Mann in het land is. Citroen heeft de schrijver in 1936 al eens in Küsnacht bezocht en is met hem bevriend geraakt. Van Klaus en Erika heeft hij portretten gemaakt die Mann zeer waardeert. Citroen: ‘Zu Anfang Juli erfuhr ich aus den Zeitungen, dass Thomas Mann und seine Frau im Lande seien, ferienhalber sozusagen: man sah sie auf Fotos am Nordseestrand, am Frühstückstisch im Hotel, oder bei einem Besuch im Mauritshuis und zwar dort in Gesellschaft Menno ter Braaks. Ich fasste Mut und bat um eine Porträtsitzung (...).’ Mann staat toe dat Citroen hem tekent en nodigt hem uit om op 21 juli thee te komen drinken. Citroen vreest niet aan tekenen toe te komen wanneer hij ook met Mann moet converseren; hij vraagt Ter Braak om mee te gaan, zodat hij zich volledig op zijn werk kan concentreren. Citroen: ‘(...) so sassen wir denn eines Julinachmittags auf der wundervollen, hoch über dem Meer auf den Dünen gelegenen Terrasse des Huis ter Duin bei der Musik der Hotelkapelle zu viert um einen Tisch, Frau Mann versorgte uns mit Thee und Kuchen, Ter Braak und Mann sprachen über “alles mögliche” - ich hörte unter anderen den Namen Nietzsche, und das der Zarathustra bereits zu seinen nicht mehr ernstzunehmenden Werken zu rechnen sei, da er schon deutlich die Zeichen des Grössenwahns trage - und ich zeichnete mit Bleistift “ein bischen” auf einem grossen Zeichenblock, mehr als lebensgrosse Porträtskizzen, während das Modell redete, Thee trank, eine Zigarre rauchte und eigentlich keinen Augenblick still sass.’ Paul Citroen be-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 84 zoekt Mann nog een paar keer om zijn portretten te voltooien. Mann schrijft 's avonds in zijn dagboek: ‘Thee auf der Terrasse. Dazu ter Braak und der Maler Citroen, der Zeichnungen von mir machte. Unterhaltung mit ter Braak über Nietzsche, über Religionen, Christentum. Das skurrile Sektenwesen Hollands.’ Met dit laatste bedoelt Mann de verzuiling, die zijn lachlust opwekt. Waarschijnlijk krijgt Ter Braak tijdens deze ontmoeting een essay over de filosoof Schopenhauer ter lezing mee, want enkele dagen later, op 24 juli, ontvangt Mann een brief van hem: ‘Den Sonntag verbracht mit Ihrem “Schopenhauer”. (...) Man fühlt, dass Schopenhauer für Sie, genau wie für Nietzsche, ganz persönlich geschrieben hat, und dass Sie eigentlich in ihm sich selbst immer von neuem entdecken; ich spüre wenigstens viel “Autobiografisches” in diesem Schopenhauer-Porträt; besonders das Leitmotiv, “Schopenhauers Pessimismus, das ist seine Humanität”, ist doch wohl Ihr eigenes Problem. Gewissermassen wird es sicherlich das Problem aller Leute sein, die in Europa jetzt gegen die nazistische Nietzschefälschung kämpfen, gegen alles, was einen Nietzsche ohne Pessimismus und ohne Humanität (d.h. ohne Schopenhauer) zu konstruieren versucht.’ Mann antwoordt nog dezelfde dag met een brief: ‘Ihre lebendige Anteilnahme am “Schopenhauer” war mir eine grosse Freude.’ En in zijn dagboek schrijft hij: ‘Erfreulicher Brief von ter Braak über den “Schopenhauer”.’ De filosoof Schopenhauer, de ‘voorloper’ van Nietzsche, wordt door Thomas Mann gezien als de

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 85 schakel tussen Goethe en Nietzsche. Het humanisme van Goethe wordt, in combinatie met het pessimisme van Schopenhauer, door Nietzsche verder ontwikkeld. Dit humanisme en pessimisme werd door de nazi's ‘verwijderd’. De strijd van Nietzsche met deze polen, projecteert Ter Braak op het literaire en politieke dilemma van Mann, èn op zichzelf wanneer hij zoals hierboven schrijft: ‘(...) sicherlich das Problem aller Leute (...) die in Europa jetzt gegen die nazistische Nietzschefälschung kämpfen (...).’

Op 25 juli noteert Mann in zijn dagboek: ‘Einladung der Künstler-Genossenschaft im Haag.’ Menno ter Braak heeft op 29 juli, in het kader van zijn Kunstenaarscentrum voor geestelijke weerbaarheid, een huldiging voor Mann in de Pulchri-Studio in Den Haag georganiseerd. Mann: ‘3 Uhr zum Pulchri Studio, Empfang des Kunstenaars Centrum voor Geestelüke Veerbaarheid. Gedrängtes Auditorium (...).’ Ter Braak, later in Thomas Mann gehuldigd in Het Vaderland: ‘Het was voor een tot de laatste plaats bezette zaal dat gisteren Thomas Mann in Pulchri (...) is ontvangen en toegesproken. De schrijver, die vergezeld was van zijn echtgenote, heeft gelegenheid gehad velen de hand te drukken, onder wie vertegenwoordigers van allerlei kunsten en talrijke intellectuelen. Wij zagen, ondanks de vacantie, vele schrijvers, toneelspelers en beeldende kunstenaars, die zich aan de heer en mevrouw Mann lieten voorstellen. Onder hen werden opgemerkt Constant van Wessem, Ben van Eysselstein, Corn. Veth, Jan Poortenaar, G. van Hulzen, Fenna

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 86 de Meyier, Tony de Ridder, Dr H.H.E. van Gelder, Jan Musch, Paul Huf, J. van Elsäcker en vele anderen.’ Garmt Stuiveling, oprichter van het Kunstenaarscentrum, heet de schrijver welkom. Hij prijst Mann als symbool van een ander Duitsland, ‘en dus ook van een ander Europa’. En: ‘Strijdbaar humanisme is noodzakelijk; het is de enige weerbaarheid die ons redden kan van de ondergang.’ Ook Ter Braak zelf houdt een toespraak: ‘De nieuwe geest, waarover wij spreken, moeten wij met woorden aanduiden die hun eigenlijke zin hebben verloren: conservatisme - revolutie, aristocratie - democratie. Bij Thomas Mann vindt men een dergelijk begrippenpaar reeds in de figuren van Settembrini en Naphta (in Der Zauberberg), maar na 1933 heeft hij, die als kunstenaar vooral een onpolitieke geest is, zich met een politieke richting moeten identificeren.’ Ter Braak maakt gewag van ‘de grote morele autoriteit die Mann in gans democratisch Europa geniet en die hij juist te danken heeft aan zijn afkeer van woorden zonder begrip (...).’ Ter Braak legt hier wederom de nadruk op het ‘handelen’, het kiezen voor een politieke richting. Thomas Mann bevestigt dit in zijn antwoord op de redevoeringen. Na een uitvoerig dankwoord aan de kunstenaars en aan Nederland - ‘Ik bewonder de strijdbare democratie van Holland’ - verantwoordt hij zijn uiteindelijke keuze: ‘Wij hebben in de laatste tijd een verandering zien plaatsgrijpen die karakteristiek is voor de Europese geest. Geestelijke vrijheid verdedigen wil niet zeggen de absolute tolerantie voorstaan, want de geestelijke vrijheid heeft thans haar verbitterde vijanden. Omdat wij dat weten,

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 87 weten wij ook weer wat goed en kwaad is. Het kwaad heeft zich zo duidelijk geopenbaard dat wij vereenvoudigend voor het goed kunnen strijden zonder beneden ons niveau af te dalen. Dat is de wijze waarop de geest zich “rebarbarisiert”. Er is in deze tijd een geluk: dat wij onze sceptische schuchterheid hebben afgeleerd, dat wij de rol van David tegen Goliath, van St Joris tegen de draak, weer ten volle hebben leren begrijpen’, aldus Mann. Ter Braak in zijn bespreking: ‘lange en geestdriftige toejuichingen.’ Na Nietzsche was het ‘kwaad’, gelijk met de christelijke moraal, verdwenen; hij had het morele onderscheid ‘goed en kwaad’, dat alleen kan worden gemaakt vanuit een waarheidspretentie, ontmaskerd als een leugen. De nihilist staat zonder moreel houvast in de wereld. Maar: wordt de geestelijke vrijheid van de nihilist bedreigd, dan is het zaak de termen weer te hanteren om een catastrofe te voorkomen. Mann noteert die avond in zijn dagboek: ‘(...) vortreffliche Ansprachen junger freigesinnter Schriftsteller, ter Braaks, eines Literarhistorikers, einer pazifistischen Frau. Ich sprach nach dem Thee. Geschenk eines Buches “Panorama de la Littérature Hollandaise” mit den Signierungen der Redner. Viele Vorstellungen.’ Twee dagen later: ‘“Het Vaderland” mit Bericht über die “Huldigung” u. dem Aufsatz über “Schopenhauer” von ter Braak.’ Dit is de laatste keer dat Mann en Ter Braak elkaar ontmoeten. Op 5 augustus reist de familie naar Zürich, Londen en Zweden, waar ze tijdens het uitbreken van de oorlog verblijven. Eind september keren de Manns weer terug naar de Verenigde Staten.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 88

Nog in 1939 verschijnt Lotte in Weimar van Mann, de roman waar hij in Noordwijk ‘im Strandkorb’ aan werkte. Ter Braak recenseert het boek in Het Vaderland van 30 en 31 maart 1940 onder de titel: Goethe en Weimar: ‘Men kan van die stijl houden of niet: dat is een andere quaestie; maar aan de eersterangsheid en het meesterschap twijfelen kan, dunkt mij, alleen iemand, die niet weet wat goed schrijven is.’ Opmerkelijk is dat Ter Braak eerder moeite had met de wijdlopige stijl van Mann. In Het tweede gezicht in 1935 schrijft hij nog: ‘Het rustigde-tijd-hebben en dùs eens gaan “uitpakken”: dit parvenu-instinct hindert mij zowel in Feuchtwangers “Erfolg” als in Döblins “Berlin Alexanderplatz”; het hindert mij zelfs in een zo oneindig belangrijker werk als “Der Zauberberg”, waarin Thomas Mann de genoegens van de encyclopaedische fijnproever met die van de langzame bourgeois heeft verenigd.’ Met andere woorden: bijna gaat de ‘vent’ verloren in de grote hoeveelheid ‘vorm’, en deze kritiek lezen we ook enigszins in bovenstaande opmerkingen over Lotte in Weimar. Toch doet Ter Braak veel moeite om uit te leggen waarom Mann zich zijn stijl kan veroorloven, en waarom hijzelf als ‘ventist’ de vorm van Manns werken zo bewondert. Twee keer in 1935 en een keer in 1938 schrijft hij, in verband met publikaties van Mann, een en dezelfde alinea: ‘(...) door zijn indirecte manier van reageren, door zijn verliefdheid op de vorm, door het gemak ook, waarmee hij zich aanvlijt tegen een onderwerp en er alle rondingen en geledingen van in zijn beheerste zinnen laat raden, loopt hij ieder ogenblik gevaar zich te verliezen in de bekoringen van dit vormelement

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 89 en zijn “inhoud” kwijt te raken. (...) hij kent zichzelf als de representant van de burgerlijke maatschappij, die, zelfs waar hij de grenzen der burgerlijkheid nadert en overschrijdt, door en door een burger blijft. Deze zelfkennis is het, die Mann ervoor behoedt te gronde te gaan aan preciositeit en omslachtige verfijning, die kenmerkend zijn voor zijn stijl. Hoezeer hij zich ook moge verlustigen in de luxe van de vorm, hij keert telkens weer op zijn schreden terug, omdat hij geen snob en geen prots is (...).’ Ter Braak heeft die waardering voor de stijl van Mann duidelijk op zichzelf moeten veroveren. De wijze waarop stijl en inhoud in de werken van Mann met elkaar zijn vervlochten, heeft zijn te rigide scheiding tussen vorm en inhoud op de proef gesteld en hij moet achteraf bekennen: ‘Mann vindt zijn eigenlijke “inhoud” eerst in de “vorm”.’ Over de verhouding tussen Goethe en Mann schrijft Ter Braak in de recensie: ‘Als men dan ook spreekt van verwantschap tussen Goethe en Thomas Mann (...), dan moet men voorop stellen, dat deze verwantschap alleen kan bestaan in de “Widerspruch”. Ook Mann kwam door zijn “kerndeutschen Unpatriotismus” geïsoleerd te staan van zijn land’, maar anders dan Goethe, werd Mann ‘tegen veel van zijn instincten in gedwongen tot emigratie en tot democratisch leiderschap buiten de Duitse grenzen, in Amerika zelfs.’ Ziehier een van de vele paradoxen waarin Thomas Mann terecht is gekomen. Ter Braak: ‘Mann is allerminst een copie van Goethe; hij is een geestverwant in ironie, in “Widerspruch”, in onherhaalbaarheid (...).’ Lotte in Weimar gaat over de positie van een grote kunstenaar die, door zijn ontwikkeling, van zich-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 90 zelf en van zijn omgeving vervreemdt. Goethe representeert het genie, de publieke persoon, maar achter dit genie staat een andere Goethe, de mens; deze twee vormen een tegenstelling die door het verstrijken van de tijd alleen maar scherper wordt. Ter Braak: ‘Deze roman (...) tracht door te dringen in het probleem van subjectiviteit en objectiviteit, van wording en gewordene, van mogelijkheid en werkelijkheid, van genie en alledaagsheid, van officieuze en officiële persoonlijkheid. Alles samengevat: dit is het probleem van de tijd, van zijn onherhaalbaarheid en onherstelbaarheid, van blijven, overgaan en vergaan, van de metamorphose.’ Thomas Mann leest in Amerika deze recensie en hij is zeer onder de indruk van de interpretatie, ‘Ter Braaks Artikel durchgegangen, der Schönes über die “Verwandtschaft” sagt, über das gelungene “Abenteuer” des VII. Kapitels und “Goethe-Musik”.’ Op 8 mei 1940 stuurt hij een brief als dankwoord: ‘Ihr Artikel, eine meisterhafte Analyse dieses sonderbaren Produkts unter dem positiven Gesichtspunkt, wird immer ein Glanz- und Kapital-Stück meiner kleinen Sammlung von Dokumente über “Lotte” bilden (...).’ Mann roept ook nog herinneringen op aan de tijd in Nederland: ‘Weit, weit liegen die herrlichen Wochen von Noordwijk zurück, denen ich es verdanke, dass “Lotte” im Herbst erscheinen konnte, und unser reizendes kleines Fest im Schriftsteller Club.’ Ter Braak zal de brief niet meer onder ogen krijgen.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 91

5 In Memoriam

Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen en vier dagen later, op 14 mei, na het bombardement op en de capitulatie, pleegt Menno ter Braak zelfmoord. Thomas Mann ontvangt het bericht van de zelfmoord pas vijf maanden later. De brief die mevrouw A. ter Braak-Faber meteen na de dood van haar man aan de familie Mann stuurt, komt daar nooit aan. Thomas Mann was al lange tijd bezorgd om Ter Braak. Als in 1940 de Duitsers Nederland overrompelen, schrijft hij in zijn dagboek: ‘Erschütternde Nachricht von dem deutschen Luft und Land-Überfall, der kommen musste, auf Holland, Belgien und Luxemburg. Fortwährend Meldung, darunter die deutsche, dass man im Haag sei.’ En op 20 mei: ‘Sorge um ter Braak, von dem nicht sicher, ob er sich rechtzeitig in Sicherheit gebracht hat.’ Als hij op 30 september 1940 een brief van Greshoff uit Zuid-Afrika krijgt met daarin de mededeling van het gebeurde, is hij diep geschokt. Nog dezelfde dag schrijft hij in een brief: ‘Heute erhielt ich die Nach-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 92 richt - oder die Bestätigung einer von mir noch nicht akzeptierten Nachricht -, dass sich ein guter Freund, der holländische Schriftsteller und hervor-ragende Kritiker Menno ter Braak beim Einzug der Deutschen das Leben genommen hat. Es blutet mir das Herz.’ Een dag later in zijn dagboek: ‘Die gestern durch einen französischen Brief aus Kaapstadt erfolgte Bestätigung des Selbstmordes von ter Braak beim Einfall der Deutschen in Holland geht mir tief schmerzlich nach. Vielleicht war sein Aufsatz über “Lotte” seine letzte Arbeit. Mein Brief wird ihn nicht mehr erreicht haben. Die Freunde fallen. Die Wüste wächst.’ Jan Greshoff publiceerde in de Brusselse Zondagspost van 29 juli 1945 een aan hem gerichte brief van Thomas Mann: ‘Ik zal Ter Braak nooit vergeten, en zal hem missen zolang ik leef en streef. De vorige zomer waren wij nog veel samen in Noordwijk op het terras van Huis ter Duin, in de musea van Den Haag, en in de schrijversclub aldaar, waar hij tot de sprekers behoorde die mij, in het beschaafde Duits dat de Hollander spreekt, welkom heetten. Het valt mij zeer zwaar te beseffen dat de golf hem weggespoeld heeft.’

Op 12 november 1945, na beëindiging van de oorlog, schrijft Mann vanuit Amerika een brief aan Paul Citroen, hierin zegt hij: ‘Freilich, der Zustand Ihres einst so schönen und wohlgeordneten Landes muss tieftraurig sein, und trotz allen Protesten, die ich nie müde wurde, gegen den Teufelsdreck zu richten, der sich National-Sozialismus hiess, fühle ich beim Anblick der europäischen Verwüstungen immer einen Stich von Gewissensbiss, weil mir zu mute

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 93 ist, als ob alles, was den deutschen Namen trägt, irgendwie in die fürchterliche deutsche Gesamtschuld mit eingeschlossen ist. (...) Ich weiss wohl, dass nicht das ganze deutsche Volk und jeder einzelne Deutsche an dem Geschehenen schuld ist, aber gerade angesichts solcher persönlichen Verluste (...) kann ich mich eines gewissen generellen Ressentiments gegen alles Deutsche nicht erwehren: Menno ter Braak gehörte, wie auch Karel Capek (...), zu den Zierden meines Lebens, und ich trage diese Todesfälle meinen Landsleuten einfach nach, ob das nun vernünftig ist oder nicht’ Manns opvatting over de schuld van Duitsland levert de nodige kritiek op. Er ontstaat een felle polemiek tussen hem en Bertolt Brecht, en terzijde met zijn broer Heinrich Mann. Brecht, de socialist, gaat ervan uit dat een kleine fascistische bovenlaag de meerderheid van het Duitse volk gewelddadig onderdrukte, waardoor achteraf alleen die bovenlaag mag worden gestraft; het Duitse volk zelf is evenzeer slachtoffer onder de slachtoffers. Mann blijft bij zijn opvattingen, die hij neerlegt in de roman Doktor Faustus, het verhaal van het ene Duitsland - en niet zogenaamd een goed en een slecht - dat vanuit zijn historische voorliefde voor dromen en utopieën, vervalt in de duivelslist van het nationaal-socialisme. Het is tussen Thomas Mann en zijn Duitsland trouwens nooit meer goed gekomen. De manier waarop de fouten van de oorlog worden verdrongen, waarop de schuldigen hun leven ongestraft kunnen voortzetten, heeft hij nooit kunnen accepteren. Wanneer de nieuw gestichte Bondsrepubliek Duitsland op zoek is naar een eerste Bondspresi-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 94 dent, valt meteen de naam van Mann. Hij twijfelt even, dat zijn we van hem gewend, maar uiteindelijk bedankt hij toch voor de eer.

De vriendschap tussen Menno ter Braak en Thomas Mann werd bepaald door de politieke omstandigheden. Toch kun je spreken van een literaire vriendschap, ondanks dat het onderwerp van gesprek vaak politiek is. Dit onderwerp wordt door beiden namelijk altijd gerelateerd aan cultuur en filosofie, en daarmee ook aan kunst en literatuur. Mann en Ter Braak communiceren, als twee intellectuele leiders, door middel van de voor hen vanzelfsprekende literaire taal en cultuur. Dat naast de intellectuele band ook de persoonlijke sympathie de vriendschap heeft versterkt, blijkt uit de hierboven genoemde reacties van Mann op de dood van Ter Braak. Ook in het In Memoriam Menno ter Braak, dat Mann na de oorlog voor Het Parool schrijft, wordt hun bijzondere verbinding bevestigd. Ter afsluiting volgt hieronder de integrale tekst.

'Es ist ein guter Ort, wo ich schreibe, und ein guter Ort ist es, wohin ich diese Zeilen sende. Ich sehe Noordwijk wieder, sein befreundetes Meer, seinen lustvoll belebten Strand; das Huis ter Duin, auf dessen Terrasse ich vor acht Jahren so manches Mal mit ihm, dem mein Gedenken gilt, in heiteren Gesprächen sass. Und ich schreibe an ‘Het Parool’, ein Blatt, das sofort nach der Besetzung Hollands durch Hitlers Truppen und die den Tanks scheusslich nachfolgende Gestapo, sofort nach unseres Freundes Verzweiflungstod, als illegales Kampforgan ins

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 95

Leben trat und das ‘Wort’, die zarte und furchtbare Waffe des Geistes, gegen die Macht setzte. Das rächende Wort hat gesiegt. Ja, es bedarf keiner mystischen Neigungen, urn zu glauben, dass nicht nur die Kriegsmaschine der Alliierten, ganz zuletzt nicht sie, Hitler zu Fall gebracht hat, dass es unser Hass, unser von ihm erglühendes Wort war, das unwiderstehlich sein teuflisches Dasein untergrub und ihn tötete... Rache ist süss - in gewissen grossen moralischen Fällen, wo es um die Ehre der Menschheit geht. Es ist gut, die freien Niederlande wiederzusehen nach dem Fall des Feindes, aber über diesem Wiedersehen, diesem glücklichen Aufenthalt liegt ein Schatten: der Gedanke an ihn, der zu gehen beschloss, als Hitler kam, an sein tragisches Ende. Bei meinem letzten Besuch hier, 1939, war er es, unter anderen er, aber vor allen er, der mich beim Publikum einführte, und wer denn auch war legitimierter, den Mittler zu machen zwischen meiner Arbeit und den holländischen Literaturfreunden? Ich gedenke, wie so oft, seiner Rezension von ‘Lotte in Weimar’ in ‘Het Vaderland’, der besten, wenn ich urteilen darf, die je erschien, voll Scharfsinn und Sympathie, ein Musterbeispiel schöpferischer Kritik. Schöpferische Kritik, Kritik als Passion, als Kunst: der Name Nietzsche's drängt sich auf, der ter Braaks Meister war, - ein Meister, an dem er, wie wir alle, gelitten hat und dem er, wie wir alle, Unschätzbares verdankte. Welch ein Kummer, ihn, als ich in Amsterdam über Nietzsche sprach, nicht unter meinen Zuhörern zu haben! Sein Urteil, wie teuer wäre es mir gewesen! Sein Verhältnis zu diesem Märtyrer der Erkenntnis hatte die ganze Inten-

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 96 sität, den Tiefgang, der alle seine geistigen Reaktionen auszeichnete. Es war wohl diese Unbedingtheit des intellektuellen und moralischen Gefühls, diese extreme ‘honnêteté’, um einen Lieblingsausdruck Nietzsche's zu gebrauchen, woran ter Braak zugrunde ging. Die Schmutzflut des Nazismus, die sich 1940 über sein gesittetes Land ergoss, war ihm physisch unerträglich. Er, der sich einen ‘Politicus zonder Partij’ zu nennen liebte, war in Wahrheit ein militanter Partisan - der Menschenwürde gegen die Barbarei, der geistigen Sauberkeit gegen die Lüge, die mit der Gewalt, der Knechtung des Menschen so nahe verwandt ist. Den Triumph von Lüge und Barbarei wollte er nicht überleben. Die holländische Literatur hat in den letzten Jahren schwere Verluste erlitten. Es ging der grosse Huizinga, dessen ‘Erasmus’ ich hier lese; der hochbegabte Du Perron ging und der Dichter Marsman, nicht zu vergessen den grossen Verleger, den grässlich verschleppten greisen Querido, dem gerade wir deutschen Emigranten so viel verdanken. Warum will mir der Verlust ter Braaks als der bitterste erscheinen? Nur, weil er mir persönlich am nachsten stand? Nein, sondern auch, weil der kreative Kritiker vielleicht noch seltener ist als der reine Dichter - und vielleicht noch unentbehrlicher dieser Zeit. Sie braucht Geister wie ihn: unbestechlich, leiden-schaftlich und wachsam, im Vergangenen zu Hause und dabei der Zukunft liebevoll zugewandt. Was für eine Welt, aus der solche Geister sich mit Grausen zurückziehen! Lasst uns ihr Andenken ehren, indem wir, jeder an seinem Teil, nach seinen Mitteln, das Unsere tun, die Welt dem moralischen

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 97

Schönheitssinn etwas weniger unerträglich zu machen. Viel habe ich an ihn denken müssen, in den Strassen von Amsterdam, im Haag und an dieser Küste. Nun, da ich im Begriffe bin, mich in der schwer verwundeten Stadt des Erasmus zur Rückfahrt in meine neue Heimat einzuschiffen, soll mein Abschiedsgruss an Holland, an Europa sich mit einer Bekräftigung meiner Freundschaft, meiner Bewunderung für den guten Europäer Menno ter Braak verbinden.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann 98

Verantwoording

Voor de totstandkoming van deze publikatie heeft de auteur dankbaar gebruik kunnen maken van de volgende artikelen: - ‘Menno ter Braak - Thomas Mann, briefwisseling’ in Tirade, mei 1967. - ‘Thomas Mann en Menno ter Braak: drie nieuwe brieven’ door Léon Hanssen in Tirade, okt./nov. 1986. - ‘3 Brieven van Menno ter Braak aan Albert Vigoleis Thelen’ door Jaap Goedegebuure in Bzzlletin, maart 1978.

Willem Bruls, Menno ter Braak en Thomas Mann