IMAGINE THE RESULT

Milieubeoordeling volgens integratiespoor ten behoeve van opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Oostelijk op- en afrittencomplex Jabbeke

Nota Publieke Consultatie

AWV West-Vlaanderen

Projectnummer – 4007074 | Versie A | 05-11-2010

2/91 4007074

OPDRACHTGEVER Vlaamse Overheid Dept. Mobiliteit en openbare werken Wegen en Verkeer West-Vlaanderen Markt 1 8000 Brugge

Dhr. Hendrik Vanderdonckt

PROJECTOMSCHRIJVING

Het project betreft de vervollediging van het oostelijk op- en afrittencomplex op de A10 (E40) in Jabbeke.

OPDRACHTNEMER ARCADIS nv Clara Snellingsstraat 27 2100 Deurne

BTW BE 0426.682.709 RPR ANTWERPEN ING 320-0687053-72 IBAN BE 38 3200 6870 5372 BIC BBRUBEBB

Contactpersoon Johan Lammerant

Telefoon +32 9 241 77 22

Telefax +32 9 242 44 45

E-mail [email protected]

Website www.arcadisbelgium.be

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 3/91 4007074

Leeswijzer

Deze leeswijzer bij de nota voor publieke consultatie tracht duidelijkheid te brengen hoe het document kan/moet gelezen worden en waar de verschillende onderdelen voor de milieubeoordeling gevonden worden. Het is eveneens belangrijk voor de verdere besluitvorming dat de actoren in de verschillende stappen van het planningsproces alle aspecten in één document, met name voorliggende nota en uiteindelijk de toelichtingsnota, terugvinden.

Deze nota voor publieke consultatie is opgebouwd uit een inleiding, 6 hoofdstukken en bijlagen en kaarten. Ter verduidelijking van de relevante onderdelen van de nota voor de betrokken actoren en instanties wordt de leeswijzer onderstaand in tabelvorm weergegeven.

Hoofdstuk Toelichting bij inhoud

1. Inleiding  Reden van opmaak nota publieke consultatie  Mogelijkheid om tijdens periode publieke consultatie opmerkingen of suggesties te doen over het voorstel van reikwijdte en detailleringsniveau en inhoudelijke aanpak plan- MER  Beknopte toelichting van het plan  Toetsing plan-MER-plicht  Essentiële kenmerken m.e.r., waaraan planproces moet voldoen  Gegevens betrokken partijen  Relevante gegevens over voorgestelde MER-coördinator en voorgesteld team van MER-deskundigen en de taakverdeling tussen de deskundigen  Besluitvormingsproces voor RUP en plan-MER

2. Juridisch-beleidsmatige  Bestaande juridische en beleidsmatige toestand context

3. Het plan  De situering van het plan  De doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan  De aanleiding en verantwoording van het plan  Beschrijving van het plan, nulalternatief en 4 alternatieve scenario'‟s

4. Actorenoverleg  Overzicht actorenoverleg dat voorafging  Actorenoverleg in plan-MER en RUP-procedure en verwijzing naar besluitvormingsprocedure  Benodigde vergunningen

5. Het MER  Het voorwerp van het MER  Methodiek milieubeoordeling op planniveau per effectgroep

6.  Afstand tot landgrenzen Gewestgrensoverschrijdende effecten

7. Bijlagen

8. Kaartenbundel

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 4/91 4007074

Inhoudsopgave

Leeswijzer...... 3 Voorwoord ...... 9 1 Inleiding ...... 13 1.1 Waarom deze consultatie? ...... 13 1.2 Mogelijkheid tot inspraak ...... 13 1.3 Beknopte toelichting van het plan ...... 14 1.4 Toetsing van de plan-MER-plicht ...... 14 1.4.1 Plan-MER-plicht ...... 14 1.4.2 Toetsing definitie en toepassingsgebied ...... 14 1.4.3 Bepaling van plan-MER-plicht „van rechtswege‟ ...... 15 1.5 Eigenheid geïntegreerd planproces RUP-MER ...... 16 1.5.1 De essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage ...... 16 1.5.2 Doelstelling van het MER ...... 16 1.6 Betrokken partijen ...... 17 1.6.1 Initiatiefnemer van het plan ...... 17 1.6.2 Initiatiefnemer van het RUP ...... 17 1.6.3 Opdrachthouder MER ...... 17 1.7 Deskundigen ...... 18 1.7.1 Erkende MER-deskundigen ...... 18 1.7.2 Medewerkers ...... 18 2 Juridisch-beleidsmatig kader ...... 19 2.1 Bestaande juridische en beleidsmatige toestand ...... 19 3 Het plan ...... 28 3.1 Situering van het plan- en projectgebied ...... 28 3.2 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan ...... 28 3.2.1 Doelstelling ...... 28 3.2.2 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan ...... 28 3.3 Verantwoording van het plan ...... 29 3.3.1 Gemeentelijk structuurplan en mobiliteitsplan ...... 32 3.3.2 Wijziging verkeersintensiteit ...... 33 3.4 Beschrijving van het project waarvoor het plan opgemaakt wordt ...... 29 3.4.1 Nulscenario ...... 30 3.4.2 Beschrijving van de beschouwde varianten ...... 30 4 Actorenoverleg ...... 40 4.1 Administratieve voorgeschiedenis en voorbije overleg en besluitvormingsproces ...... 40 4.2 Verder overleg- en besluitvormingsproces ...... 40 4.2.1 RUP- en plan-MER-procedure ...... 40 4.3 Benodigde vergunningen ...... 41 5 Het MER ...... 42

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 5/91 4007074

5.1 Het voorwerp van het MER ...... 42 5.2 Globale methodiek: receptorgerichte effectgroepbenadering ...... 42 5.3 Globale analyse - scoping ...... 44 5.3.1 Ingrepen ...... 44 5.3.2 Werkveldafbakening voor de effectbespreking (scoping): hoofdingreep – effectgroeprelatie .. 45 5.3.3 Samenvattende ingreep-effectentabel ...... 46 5.4 Netwerkeffecten ...... 48 5.4.1 Bespreking receptoren ...... 48 5.5 Direct ruimtebeslag ...... 57 5.5.1 Bespreking receptoren ...... 57 5.6 Verstoringseffecten ...... 61 5.6.1 Abiotische bespreking ...... 61 5.6.2 Bespreking receptoren ...... 71 5.7 Effectsynthese en beoordeling per receptor ...... 74 5.7.1 Mens ...... 74 5.7.2 Natuur ...... 75 5.7.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 76 5.8 Eindsynthese ...... 77 6 Gewestgrensoverschrijdende effecten ...... 78 7 Bijlagen ...... 79 7.1 Bibliografie ...... 79 7.2 Verklarende woordenlijst ...... 80 7.3 Sectorale toetsen ...... 83 7.3.1 Elementen passende beoordeling ...... 83 7.3.2 Elementen ten behoeve van de watertoets ...... 83 7.4 Resultaten verkeersmodel ...... 84 7.4.1 Huidige toestand ...... 84 7.4.2 2020 – zonder vervollediging op- en afrittencomplex ...... 86 7.4.3 2020 – met vervollediging op- en afrittencomplex ...... 88 8 Kaartenbundel ...... 90

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 6/91 4007074

Lijst der figuren

Figuur 1: Integratie plan-MER volgens integratiespoor in planningsproces ruimtelijk uitvoeringsplan 9 Figuur 2: Het geïntegreerde plan-m.e.r.-GRUP-proces ...... 11 Figuur 3: Situering projectgebied ...... 28 Figuur 4: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West-Vlaanderen (Jabbeke) – verschil tussen basisscenario 2020 en scenario nieuw complex 2020 (ochtendspits 8 u) - Verschil in belasting (in v_pae’s) ...... 35 Figuur 5: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West-Vlaanderen (Jabbeke) – verschil tussen basisscenario 2020 en scenario nieuw complex 2020 (avondspits 17 u) - Verschil in belasting (in v_pae’s) ...... 38 Figuur 6: Overzicht projectonderdelen ...... 29 Figuur 7: Ontwerp 1 - centrale ligging oostelijk gericht ...... 30 Figuur 8: Ontwerp 2 - centrale ligging westelijk gericht ...... 31 Figuur 9: Ontwerp 3 - aan westzijde van bosje ...... 31 Figuur 10: Ontwerp 4 - aan oostzijde van bosje ...... 32 Figuur 11: Schema effectgroepclusters (van links naar rechts: direct ruimtebeslag, verstoring en netwerkeffecten) ...... 43 Figuur 12: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West - Vlaanderen - Jabbeke - centrum - huidige toestand 2007 (ochtendspits 8 u) - Belast netwerk (in pae’s)...... 49 Figuur 13: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West - Vlaanderen - Jabbeke - centrum - huidige toestand 2007 (avondspits 17 u)- Belast netwerk (in pae’s) ...... 50 Figuur 14: Locaties ongevallen (2005-2007) ...... 51 Figuur 15: Gewenste natuurstructuur ...... 53 Figuur 16: Gewenste landschapsstructuur...... 56

Figuur 17: NO2- jaargemiddelde concentratie in het kalenderjaar 2008 (VMM) ...... 63 Figuur 18: PM10-jaargemiddelde concentraties in 2006 (VMM)...... 64

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 7/91 4007074

Lijst der tabellen

Tabel 1: Intensiteiten van de ochtendspits ...... 33 Tabel 2: Intensiteiten van de avondspits ...... 36 Tabel 3: Onderscheiden effectgroepen ...... 43 Tabel 4: Samenvattende ingreep-effectentabel ...... 46 Tabel 5: Grenswaarden voor luchtkwaliteit ...... 64 Tabel 6: Criteria voor de effectevaluatie lucht ...... 66

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 8/91 4007074

Lijst der kaarten

Kaart 1: Situering plan op ruimere schaal Kaart 2: Situering op de topografische kaart Kaart 3: Situering op de luchtfoto Kaart 4: Situering op het stratenplan Kaart 5: Gewestplan + situering BPA‟s Kaart 6: Bodemkaart Kaart 7: Watertoetskaarten Kaart 8: Hydrografie en risicozones voor overstromingen Kaart 9: Beschermingszones grondwaterwinning en vergunde grondwaterwinningen Kaart 10: Biologische waarderingskaart Kaart 11: Gebieden voor natuurbehoud Kaart 12: Vlaamse en erkende natuur- en bosreservaten Kaart 13: Functioneel bodemgebruik

De kaarten zitten achteraan in deze bundel.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 9/91 4007074

Voorwoord

Toetsing aan de plan-MER-plicht (cf. § 1.2) volgens het plan-MER-decreet van 27 april 2007 leert dat voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan van het oostelijk op- en afrittencomplex in Jabbeke een plan-milieueffectrapport (plan-MER) moet worden opgesteld. De initiatiefnemer voor het RUP heeft ervoor geopteerd om het plan-MER op te stellenvolgens het integratiespoor. Het integratiespoor houdt in dat opstelling van het plan-MER plaatsvindt tijdens het voorbereidend proces van een RUP. Ten laatste op het ogenblik van het versturen van de stukken voor de plenaire vergadering van het RUP is een (al dan niet goedgekeurd) plan-milieueffectrapport (plan-MER) beschikbaar. Dit voorwoord licht kort de plan-MER-procedure volgens het integratiespoor en het verdere planproces toe. In onderstaande figuur is schematisch weergegeven hoe het plan-MER-deel geïntegreerd is in het planningsproces van het RUP.

doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan

actorenoverleg ruimtelijke visie programma m.i.v. communicatie milieubeoordeling

afwegen indien nodig bijstellen conflicten

cumulatieve indien nodig bijstellen effecten beoordelen

voorstel van indien nodig bijstellen ruimtelijk uitvoeringsplan

Figuur 1: Integratie plan-MER volgens integratiespoor in planningsproces ruimtelijk uitvoeringsplan

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 10/91 4007074

In de procedure volgens het integratiespoor wordt geen apart plan-MER (via een aparte procedure) opgemaakt. De gevolgen voor het milieu (inclusief watertoets, passende beoordeling e.d.m.) worden in functie van het voorontwerp GRUP onderzocht. Het planningsproces gebeurt volgens de drie pijlers van ruimtelijke planning: actorenoverleg, ruimtelijk ontwerp en milieubeoordeling. Deze pijlers beïnvloeden elkaar wederzijds. Tegelijk leiden ze tot specifieke tussentijdse resultaten en inzichten die mogelijks tegenstrijdig kunnen zijn.

Om te voldoen aan de essentiële kenmerken van een „plan-MER‟, worden binnen het planproces volgende stappen gevolgd:  de opmaak van een nota voor publieke consultatie die onder andere de reikwijdte en mogelijke inhoud van het milieuonderzoek omvat. Voorliggend document is de nota voor publieke consultatie.  deze nota voor publieke consultatie zal gedurende 30 dagen ter inzage worden gelegd onder de vorm van een publicatie op de website van het beleidsdomein RWO en de website van de dienst MER en ter advisering voorgelegd aan administraties;  via verslag van een richtlijnenvergadering met administraties zullen door de dienst MER richtlijnen worden opgemaakt voor de opmaak van het plan-MER volgens het integratiespoor;  het plan-mer-deel van het GRUP zal vervolgens worden opgemaakt door de coördinator en de erkende MER-deskundigen;  het plan-mer-deel dient te worden goedgekeurd door de bevoegde dienst MER: o ofwel voorafgaand aan de plenaire vergadering over het voorontwerp GRUP; o ofwel tijdens deze plenaire vergadering; o ofwel uiterlijk voor de voorlopige vaststelling door de Vlaamse Regering.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 11/91 4007074

Onderstaand schema visualiseert het geïntegreerde plan-m.e.r.-GRUP-proces waarbij aan de linkerzijde vermeld is welke partij per stap het initiatief neemt.

Figuur 2: Het geïntegreerde plan-m.e.r.-GRUP-proces

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 12/91 4007074

Het verder verloop van de GRUP-procedure is als volgt: De Vlaamse regering stelt het ontwerp-plan vast (voorlopige vaststelling). Hierna volgt een openbaar onderzoek van 60 dagen. Na onderzoek van de adviezen, opmerkingen en bezwaren brengt de VLACORO uiterlijk 4 maanden na het openbare onderzoek een gemotiveerd advies uit. Daarop neemt de Vlaamse Regering een principiële beslissing tot definitieve vaststelling en vraagt daarover advies aan de Raad van State. Als laatste stap stelt de Vlaamse Regering het plan definitief vast. Dit is maximaal 10 maanden na het einde van het openbaar onderzoek. Veertien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad worden de nieuwe stedenbouwkundige voorschriften van kracht.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 13/91 4007074

1 Inleiding

1.1 Waarom deze consultatie?

Dit document is een consultatienota voor de milieubeoordeling volgens integratiespoor die zal uitgevoerd worden voor het voorgenomen gewestelijk RUP “Oostelijk op- en afrittencomplex Jabbeke”. Dit plan wordt opgemaakt in kader van de vervollediging van het bestaande oostelijke op- en afrittencomplex in Jabbeke. Momenteel heeft dit complex enkel een afrit voor het verkeer komende uit de richtingen Oostende en en een oprit voor het verkeer richting Brussel. Hierdoor is een aansluiting met de E40 vanaf de N367 richting de kust enkel mogelijk via de doortocht door Jabbeke. Met de vervollediging van het bestaande op- en afrittencomplex wenst AWV West-Vlaanderen deze doortocht te ontlasten. De milieubeoordeling volgens het integratiespoor maakt integraal deel uit van het planningsproces van de opmaak van dit ruimtelijk uitvoeringsplan. Waarom dergelijke milieubeoordeling noodzakelijk is en hoe deze milieubeoordeling past binnen het planningsproces, wordt verder in deze nota uitgebreid uitgelegd.

1.2 Mogelijkheid tot inspraak

Op basis van deze consultatienota krijgen het publiek, het maatschappelijk middenveld en alle betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan en om opmerkingen te geven over de gewenste inhoud van de milieubeoordeling, en in het bijzonder over de belangrijke milieueffecten die ermee samenhangen en de manier waarop deze effecten bestudeerd worden. Deze nota voor publieke consultatie wordt gepubliceerd op de website van het beleidsdomein RWO (www.ruimtelijkeordening.be), en op deze van het beleidsdomein LNE (www.mervlaanderen.be). Gedurende een periode van 30 dagen kunnen opmerkingen en aanvullingen ingediend worden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het inspraakformulier dat op de website www.mervlaanderen.be kan gedownload worden. Opdat de verwerking van de opmerkingen gegarandeerd kan worden, dient op dit inspraakformulier steeds het dossiernummer of de titel van het plan-MER vermeld te worden. Ook bij schriftelijke opmerkingen dienen deze in het adres gericht aan de dienst MER vermeld te worden. Op basis van dit document worden alle betrokkenen uitgenodigd om hun visie te geven op de volledigheid van het geplande onderzoek. Deze nota voor publieke consultatie is dan ook te beschouwen als een uitnodiging aan alle betrokkenen om mee te denken over de noodzakelijke inhoud van de milieubeoordeling volgens het integratiespoor.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 14/91 4007074

Opmerkingen en/of suggesties kunnen via e-mail of schriftelijk via de post rechtstreeks aan het Vlaams Gewest worden bezorgd op onderstaand adres: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst MER Koning Albert II laan 20 bus 8 1000 Brussel [email protected]

1.3 Beknopte toelichting van het plan

Jabbeke is gelegen langs de snelweg A10/E40, op een kruispunt van de N367 en de N377. Doorgaand verkeer voor het hoofdwegennet maakt de doortocht van Jabbeke minder leefbaar. Eerdere inspanningen, een half op- en afrittencomplex, eind van vorige eeuw, leverden niet de gewenste resultaten voor de leefbaarheid in Jabbeke. Met voorliggend plan wenst AWV West-Vlaanderen het eerder aangelegde halve complex te vervolledigen en zodoende de leefbaarheid van de doortocht verbeteren. Omdat het bovenstaande project zal gerealiseerd worden in parkgebied volgens het gewestplan, werd besloten een RUP op te maken.

1.4 Toetsing van de plan-MER-plicht 1.4.1 Plan-MER-plicht Het plan-MER-decreet beschrijft de stappen die doorlopen dienen te worden om na te gaan of een bepaald plan plan-MER-plichtig is: 1 Nagaan of het plan onder de definitie en het toepassingsgebied valt; 2 Voor plannen die onder het toepassingsgebied vallen: nagaan of het plan kader vormt voor bijlage 1 of 2 projecten uit het project-MER-decreet; 3 Voor plannen die onder het toepassingsgebied vallen én niet “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn: nagaan of het plan aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

1.4.2 Toetsing definitie en toepassingsgebied De artikels 4.1.1 en 4.2.2 van het gewijzigde decreet Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM)1 bepalen het toepassingsgebied voor het decreet. De definitie van plan of programma bevat drie voorwaarden die tegelijkertijd moeten vervuld worden. Het betreft volgende drie voorwaarden:  decretale of bestuursrechtelijke bepalingen moeten voorschrijven dat een plan of programma wordt opgesteld en/of vastgesteld;  het moet gaan om een plan of programma dat door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau is opgesteld;

1 Decreet van 27 april 2007 houdende wijziging van titel IV van DABM en van art. 36ter decreet natuurbehoud (B.S. 20/06/2007)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 15/91 4007074

 het plan of programma moet via een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering worden vastgesteld of door een instantie (regionaal, provinciaal of lokaal niveau) worden vastgesteld. Volgende plannen en programma‟s vallen anderzijds niet onder het toepassingsgebied van het DABM. en zijn derhalve ook niet MER-plichtig:  plannen of programma‟s die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie;  financiële of begrotingsplannen en –programma‟s;  plannen of programma‟s die worden medegefinancieerd in het kader van de programmeringsperiode 2000-2006 betreffende EG-Verordening nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en de programmeringsperiode 2000-2006 en 2000-20007 van EG-Verordening nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw. Het voorgenomen plan waarvoor deze nota opgesteld wordt is een gewestelijk RUP. Dit plan valt onder het toepassingsgebied want er is voldaan aan de bovenvermelde voorwaarden:  Het decreet houdende de organisatie van ruimtelijke ordening schrijft de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen voor.  De opsteller van het plan is een instantie, i.e. de Vlaamse overheid.  Het plan wordt vastgesteld door een instantie, i.e. de Vlaamse overheid. Het plan valt bovendien niet onder de specifieke uitzonderingsregels. Plannen die binnen het toepassingsgebied van het DABM vallen, dienen onderworpen te worden aan een onderzoek naar het mogelijk voorkomen van aanzienlijke milieueffecten. In kader hiervan wordt voor voorliggend plan een plan-MER opgemaakt, waarvan dit document de nota voor publieke consultatie vormt.

1.4.3 Bepaling van plan-MER-plicht ‘van rechtswege’ Volgende plannen en programma‟s vallen onder het toepassingsgebied van het decreet:  plannen en programma‟s, of de wijziging ervan, die tegelijkertijd; o een kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor de in bijlagen I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 opgesomde projecten; o niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau, noch een kleine wijziging inhouden; o betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik (artikel 4.2.3, §2, 1° D.A.B.M.);  plannen en programma‟s of de wijziging ervan waarvoor, gelet op de mogelijke betekenisvolle effecten op speciale beschermingszones, een passende beoordeling vereist is (artikel 4.2.1, 2de lid D.A.B.M.), voor zover deze plannen en programma‟s niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau, noch een kleine wijziging inhouden.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 16/91 4007074

Voor het plan kan het volgende gesteld m.b.t. het eerste punt:  Onderdelen van het plan zijn project-MER-plichtig.  Het plan van het oostelijk op- en afrittencomplex te Jabbeke kan als een kleine wijziging beschouwd worden ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Ten opzichte van de bestaande situatie kan het plan daarentegen moeilijk beschouwd worden als een kleine wijziging.  Het plan betreft een bestemmingswijziging en speelt dus op het vlak van de ruimtelijke ordening. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het plan “RUP oostelijk op- en afrittencomplex Jabbeke” plan-MER-plichtig is.

1.5 Eigenheid geïntegreerd planproces RUP-MER 1.5.1 De essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage Het voorgenomen plan “RUP oostelijk op- en afrittencomplex Jabbeke” dient te voldoen aan de essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage. De Europese richtlijn 2001/42/EG inzake milieubeoordeling van bepaalde plannen en programma‟s is in Vlaanderen omgezet2 in het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (het zogenaamde DABM). In artikel 4.1.4 § 2 van dit decreet staat dat een milieubeoordeling als essentiële kenmerken dient te hebben: 1° de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren; 2° de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie; 3° de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie. Onder de toepasselijke regelgeving vallen ook de decreten en uitvoeringsbesluiten die relevant zijn bij de afstemming of integratie in het plan-MER van elementen zoals de passende beoordeling (decreet voor natuurbehoud) en de watertoets (decreet integraal waterbeheer) en alle wijzigingen en aanvullingen op voorgemelde wetten en besluiten.

1.5.2 Doelstelling van het MER Het doel van het MER is om na te gaan in welke mate het plan resulteert in effecten voor het milieu en de leefomgeving. Tevens wordt nagegaan welke randvoorwaarden en milderende maatregelen vereist zijn om mogelijke negatieve effecten van het plan te voorkomen of te beperken.

2 Meer bepaald via het decreet van 27 april 2007 houdende wijzigingen van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 17/91 4007074

De relevante disciplines voor dit MER zijn:  bodem,  water (grondwater en oppervlaktewater),  fauna en flora,  landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie,  mobiliteit,  geluid,  lucht, en  mens (ruimtelijke aspecten en gezondheid).

1.6 Betrokken partijen 1.6.1 Initiatiefnemer van het plan Vlaamse Overheid Departement Mobiliteit en Openbare Werken Wegen en Verkeer West-Vlaanderen Markt 1 8000 Brugge

1.6.2 Initiatiefnemer van het RUP Vlaamse Overheid Departement RWO - afdeling ruimtelijke planning Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 11 1210 BRUSSEL

1.6.3 Opdrachthouder MER ARCADIS BELGIUM Clara Snellingsstraat 27 2100 Deurne

Coördinatoren voor het milieuonderzoek: Ann Van Wauwe en Johan Lammerant ARCADIS BELGIUM Vaartkom 31/8 3000 Leuven

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 18/91 4007074

1.7 Deskundigen 1.7.1 Erkende MER-deskundigen

Naam Taak MER-Erkenning Geldig tot

Johan Lammerant Coördinator MER/EDA/162 05/05/2012

Adel Lannau Deskundige Mens – socio- MER/EDA/611B 31/07/2011 organisatorische aspecten

Paul Vanhaecke Deskundige Lucht MB/MER/EDA/018/V- 17/12/2010 Deskundige Mens, 3/D 17/12/2014 toxicologie MB/MER/EDA/018-V4

Patrick Pans Deskundige Geluid en MB/MER/EDA/557/V-2 04/10/2012 Trillingen

Wouter Beyen Deskundige Fauna en Flora MB/MER/EDA/672/B 8/01/2012

Els Peeters Deskundige Bodem MB/MER/EDA/604-A 08/01/2014 Deskundige Water MB/MER/EDA/604-B 08/01/2014

Ann Van Wauwe medecoördinator MER Deskundige Landschap MB/MER/EDA/659/C 08/02/2011

1.7.2 Medewerkers

Naam Taak

Jeroen Mentens Ondersteuning coördinatie

Philippe Loomans Medewerker ruimtelijke aspecten

Marian Lauwers Medewerker ruimtelijke aspecten

Dominique Gillis Medewerker mobiliteit

Hanne Carlens Medewerker MER algemene delen, bodem en landschap

Laure Triste Medewerker algemene delen, coördinatie, bodem, water, landschap, mens, natuur

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 19/91 4007074

2 Juridisch-beleidsmatig kader

2.1 Bestaande juridische en beleidsmatige toestand

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

Ruimtelijke ordening

Codex ruimtelijke ordening De codex geeft aan voor welke ingrepen een stedenbouwkundige vergunning J Verdere besluitvorming procedurebepalend noodzakelijk is. Het MER zal aan de vergunningsaanvraag toegevoegd worden.

Gewestplan 3: Brugge – Oostkust en andere Geven een visie mbt het gewenste/toegestane grondgebruik binnen het Vlaams J Ruimtelijke situering van het stedenbouwkundige plannen Gewest. projectgebied (zie §3.1) procedure bepalend De E40 is op het gewestplan aangeduid als bestaande autosnelweg; het op- en afrittencomplex 6a is eveneens op het gewestplan aangeduid; het complex 6b niet. Ander stedenbouwkundige plannen die relevant kunnen zijn voor voorliggend plan:

 RUP Afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge (Voorlopig vastgesteld op 11/12/2009; openbaar onderzoek liep van 26/2/2010 tem 26/4/2010)

 BPA Ambachtelijke zone Gistelsteenweg (4) (MB 07/01/1992; stuk uitgesloten bij MB 24/01/1994)

 BPA Ambachtelijke zone Gistelsteenweg – Uitbreiding I (6) (MB 04/05/1999)

 BPA Ambachtelijke zone Gistelsteenweg – Uitbreiding I –gedeeltelijke herziening (Goedgekeurd door de bestendige deputatie van de provincieraad op 09/06/2005)

 BPA Bekedijkstraat (7) (MB 22/06/1999)

 BPA Bekedijkstraat –herziening (Goedgekeurd door de bestendige deputatie van de provincieraad op 15/05/2008)

3 J: juridische randvoorwaarde B: beleidsmatige randvoorwaarde

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 20/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

 BPA Gemeentepark (8) (MB 10/01/2000)

 BPA Gemeentepark –herziening (24) (MB 15/12/2004)

 BPA Recreatiezone- Uitbreiding 1 (9) (MB 23/05/2002)

 BPA Stroo (10) (MB 09/12/2002)

 BPA Bekedijkstraat – Uitbreiding I (11) (MB 05/11/2002)

 BPA Ambachtelijke zone Gistelsteenweg – Uitbreiding II (12) (MB 18/08/2003)

Ruimtelijke structuurplannen Vormen een basis voor de realisatie van de gewenste ruimtelijke structuur (zoals vastgelegd in de gewestplannen, die geleidelijk aan worden vervangen door ruimtelijke uitvoeringsplannen).

Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) Bakent de gewenste ruimtelijke structuur op lange termijn voor Vlaanderen af. B Ruimtelijke situering van het projectgebied (zie §3.1) procedure bepalend In het RSV zijn oa de hoofdwegen in de bindende bepalingen vastgelegd. De A10 (E40) Oostende-Jabbeke-Gent-Brussel – die onderdeel is van het TEN (Trans- European Network; het Europese netwerk van transportassen) – is tussen de A18 en R0 geselecteerd als hoofdweg. Door de aanwezigheid van op- en afrittencomplexen op beperkte afstand van elkaar vervult deze internationale wegeninfrastructuur naast een verbindende functie ook een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de steden. De N377 ten noorden van de snelweg is een primaire weg type II. Deze wegtypes dienen via de gewestplannen of ruimtelijke uitvoeringsplannen aangeduid te worden.

Provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen Geeft de gewenste ruimtelijke structuur op provinciaal niveau: selecteert B Ruimtelijke situering van het projectgebied (zie §3.1) onderzoekssturend secundaire wegen, … In het PRS wordt de N367 aangeduid als secundaire weg type 2. Voor dit wegtype vervult hoofdzakelijk een verzamelende en ontsluitende functie voor de verschillende vervoersmodi autoverkeer, openbaar vervoer en fietsverkeer, grotendeels op het bovenlokale niveau. Zij zijn slechts in tweede instantie verbindend. Aanvullend hebben zij tevens een toegangverlenende functie.

Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Jabbeke Het GRS werd definitief vastgesteld op 16/06/2008 en bij besluit van de deputatie B Ruimtelijke situering van het projectgebied (zie §3.1) onderzoekssturend dd 21/08/2008 goedgekeurd (BS 23/09/2008). In het GRS wordt de verbindingsweg tussen de Gistelsesteenweg en het complex 6b op de A10 geselecteerd als Lokale Weg type I (functie verbinden op lokaal

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 21/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

niveau). De Stationsstraat en Permekelaan worden geselecteerd als Lokale Weg type II (functie verzamelen op lokaal en wijkniveau). In haar doortochtbeleid voorziet het GRS de heraanleg van de Permekelaan- Stationsstraat, waardoor het doorgaand verkeer verminderd zou moeten worden. Als suggestie aan de hogere overheid wordt in het GRS de aanpassing van het op- en afrittencomplex in Jabbeke opgenomen omwille van de verkeersoverlast op de doortocht van Jabbeke. De aanpassing vereist de bouw van een brug over de snelweg.

Ruimtelijke visie landbouw, natuur en bos - regio Veldgebied Deze visie vormt de basis voor concrete afbakeningsplannen voor landbouw, B Brugge- Meetjesland natuur en bos in het buitengebied. Onderzoekssturend Het projectgebied bevindt zich in de westelijke rand van de regio Veldgebied Brugge-Meetjesland, deelruimte „bosrijk gebied van St-Andries – Jabbeke‟. In de omgeving van het projectgebied wordt in de gewenste structuur naar volgende zones verwezen:

 1.5: bossen omgeving Halfweg (ten noorden van het complex 6b): behoud en versterking van historische bos- en parkstructuren met concentraties aan parken en kasteeldomeinen

 4.2: mozaïeklandschap tussen Jabbeke en Varsenare rond de E40 (ten oosten van complex 6b): Behoud en versterking van een mozaïeklandschap met ruimte voor grondgebonden landbouw, grasland- en bosontwikkeling. In het uitvoeringsprogramma is voor dit gebied de „opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in afstemming met het afbakeningsproces‟ opgenomen.

 Afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge (voorlopig vastgesteld op 11/12/2009)

 13.2: Open ruimte verbinding Varsenare – Jabbeke (over E40, ten oosten van complex 6b): behoud van waardevolle open-ruimteverbindingen

 7.1 Landbouwgebied met glastuinbouw ten noorden van Varsenare (ten noorden van E40 tussen complex 6a en 6b): Samenhangend landbouwgebied met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte. Dit gebied werd, samen met het parkgebied zoals aangeduid op het gewestplan herbevestigd bij BVR dd 10/11/2006.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 22/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

Mobiliteit

Mobiliteitsplan Vlaanderen In het Mobiliteitsplan Vlaanderen (beleidsvoornemens) van 17 oktober 2003 worden een B Effectbespreking netwerkeffecten aantal maatregelenpakketten voorgesteld. Het vrijwaren van bereikbaarheid en het onderzoekssturend Mens. verbeteren van de verkeersleefbaarheid zijn twee doelstellingen. Tevens worden een aantal maatregelenpakketten opgenomen. De bedoeling van maatregelpakket 2: Doelmatig infrastructuurbeleid voor het wegverkeer, is, om binnen een periode van 10 jaar, te komen tot: - aanvaardbare afwikkelingskwaliteit op de hoofdinfrastructuur. - geharmoniseerde snelheden op de hoofdinfrastructuur - verminderd ongevalrisico - inpassing van infrastructuur in de omgeving Hiertoe zal het hoofdwegennet en primaire I uitgebouwd worden conform het RSV.

Mobiliteitsplan Jabbeke Het mobiliteitsplan van Jabbeke is momenteel in herzziening onderzoekssturend

Provinciaal vrachtroutenetwerk Om te vermijden dat de problematiek van zwaar vervoer, bijvoorbeeld door middel B Effectbespreking zo relevant bij onderzoekssturend van lokale tonnagebeperkingen, wordt verschoven, organiseert de provincie netwerkeffecten Mens. overleg met de betreffende gemeenten, de politiezones en de Vlaamse overheid

voor het uitwerken van meer structurele oplossingen.

Provinciaal Fietsroutenetwerk West-Vlaanderen De 5 provincies selecteerden het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk (BFF). Het B moet fietsen in Vlaanderen aantrekkelijker en vooral veiliger maken. Op termijn moet het een alternatief kunnen bieden voor korte functionele verplaatsingen met de auto. De Stationsstraat, Dorpsstraat, Constant Permekestraat, Gistelsesteenweg en Aartrijksesteenweg zijn geselecteerd als bovenlokale functionele fietsroute.

Landschapszorg

Decreet inzake de bescherming van monumenten, Dit decreet regelt de bescherming van gebouwen, delen van steden of gemeentes J / landschappen, stads- en dorpsgezichten en landschappen. onderzoekssturend Langsheen de E40 en ter hoogte van het verkeerscomplex zijn geen beschermde monumenten, landschappen, stads- of dorpsgezichten gelegen.

Conventie van Malta De Conventie regelt de archeologische monumentenzorg op Europees niveau. J Zie §5.5.1.3 Bescherming van het archeologisch patrimonium, decreet Het ontwerp van decreet moet op Vlaams niveau de bescherming, van 30 juni 1993 en latere wijzigingen instandhouding, herstel en beheer van het archeologisch patrimonium regelen. Het zal ook bepalen wanneer en op welke wijze archeologische opgravingen onderzoekssturend moeten gebeuren. Algemene voorschriften zijn opgenomen in het

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 23/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

uitvoeringsbesluit. Dit besluit is algemeen van toepassing.

Decreet inzake behoud van erfgoedlandschappen van 13 Legt vast dat de overheid erover moet waken dat ankerplaatsen, de meest J Zie §5.4.1.3 en 5.5.1.3 februari 2004 waardevolle elementen van een erfgoedlandschap, geen vermijdbare schade onderzoekssturend oplopen en dat eventuele onvermijdbare schade zoveel mogelijk beperkt wordt. In de omgeving van het plangebied werd (nog) geen ankerplaatsen definitief aangeduid of erfgoedlandschappen vastgesteld.

Landschapsatlas In de landschapsatlas worden gebieden aangeduid met een hoge waarde aan B Zie §5.4.1.3 en 5.5.1.3 onderzoekssturend gaafheid (ankerplaatsen) of grote concentratie aan relicten (relictzones). Daarnaast worden ook lijn- en puntrelicten aangeduid. In de nabije omgeving van de E40 ter hoogte van het projectgebied zijn geen ankerplaatsen, relictzones, punt- of lijnrelicten gelegen.

Regionaal Landschap Het besluit mbt regionale landschappen werd vastgesteld in uitvoering van het B / onderzoekssturend natuurdecreet. Algemeen hebben regionale landschappen tot doel te werken aan een versterking van de kwaliteit van de natuur en aan de promotie en uitstraling. De gemeente Jabbeke maakt deel uit van het regionaal landschap „Houtland‟.

Landinrichtingsproject Brugse Veldzone Het project Brugse Veldzone werd opgesplitst in 2 delen, nl. Veldgebied Brugge B Landschap Onderzoekssturend en Landbouwgebied --. Het planprogramma voor het Veldgebied Brugge werd door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 14

september 2007 en omvat 4 inrichtingsprojecten: Randstedelijk gebied Brugge, Mobiliteitsas Gent-Brugge - Zeebrugge, Veldgebied Jabbeke-Wingene, Bulskampveld. Volgens dit planprogramma ligt het plangebied binnen de perimeter van het inrichtingsproject Randstedelijk gebied Brugge. Meer specifiek valt het plangebied binnen de grenzen van één van de mogelijke inrichtingsplannen binnen het Randstedelijk gebied Brugge, nl. het overgangsgebied Varsenare – Sint-Andries.

Natuurbehoud decreet van 21.10.1997 betreffende het natuurbehoud en het Het standstill-principe en de zorgplicht vormen belangrijke elementen in het J De effectbespreking van de natuurlijk milieu (BS 10.01.1998), verder natuurdecreet natuurdecreet. Indien uit de effectbespreking zou blijken dat ten gevolge van de discipline „Fauna & Flora‟ is gericht genoemd uitvoering van het project natuurelementen in de onmiddellijke omgeving kunnen op het vermijden en milderen van onderzoekssturend vernietigd of ernstig beschadigd worden, moeten maatregelen genomen worden effecten op natuurwaarden. om deze vernietiging of beschadiging te voorkomen, te beperken of te herstellen

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 24/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

De vermelde principes zijn algemeen van toepassing.

De EU-Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn Omgezet in de Vlaamse regelgeving in artikels 36bis en 36ter van het J Kaart 11 procedurebepalend en onderzoekssturend natuurdecreet SBZ-H en SBZ-V gebieden zijn niet in de onmiddellijke omgeving van de E40 aanwezig. Ongeveer 2 km ten oosten van complex 6a is het SBZ-H gebied „Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel‟ afgebakend; ongeveer 2 km ten noordwesten is de omgeving van het graslandgebied Kwetshagen aangeduid als SBZ-H „Polders‟ en SBZ-V „Poldercomplex‟

Eerste afbakening van de gebieden van het Vlaams Uitvoering van het gebiedsgericht natuurbehoud in Vlaanderen. B, J Kaart 11 Ecologisch Netwerk (VEN) Ter hoogte van complexen 6a en 6b zijn geen VEN-gebieden afgebakend; in de onderzoekssturend en procedurebepalend ruimere omgeving (op ca 2 km afstand) zijn wel een aantal zones aangeduid, die in belangrijke mate overlappen met de SBZ-gebieden zoals hierboven vermeld.

Soortenbesluit (BVR 15/05/2009) Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Vogel- en Habitatrichtlijn J / onderzoekssturend en regelt de bescherming van zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, ongewervelde dieren, planten, korstmossen en zwammen. Het is algemeen van toepassing.

Vegetatiebesluit Een aantal wijzigingen van de vegetatie is verboden, vergunningsplichtig of J In het MER wordt nagegaan of een onderzoekssturend meldingsplichtig. Deze bepalingen zijn algemeen van toepassing natuurvergunning nodig is.

Het bosdecreet van 13 juni 1990 (BS 28.09.1990) en latere Legt o.a. regels vast betreffende de ontbossing en bebossing van percelen, in J / wijzigingen geval van ontbossing is compensatie vereist. onderzoekssturend Ten noorden van het complex 6b is bos aanwezig.

Vlaamse en erkende natuur- en bosreservaten Door de Vlaamse Regering worden terreinen die belangrijk zijn voor het behoud J Kaart 12 onderzoekssturend en ontwikkeling van het natuurlijk milieu aangewezen of erkend. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen natuur- of bosreservaten. Het dichtst bijgelegen reservaat is „De lage moere van Meetkerke‟ en ligt op ca. 1,5km (visiegebied) ten noorden van het plangebied. Het dichtst bijgelegen bosreservaat „Vloetemveld‟, ligt op ca. 3km ten zuiden van het plangebied.

Natuurcompensaties achterhaven Zeebrugge en A11 Voor de achterhaven dient 362ha aan natuurcompensaties gerealiseerd te worden J / in 10 afgebakende zoekzones (gemeenten Brugge, De Haan, Jabbeke, ). Aanvullend dient voor de A11 26 ha gecompenseerd te worden.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 25/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

Het plangebied valt niet binnen de zoekzones voor deze compensaties. Het dichtst bijgelegen zoekzones bevinden zich ter hoogte van Kwetshage en de Meetkerkse Moeren.

Milieuhygiëne – algemeen

Vlaams Reglement Milieuvergunning (VLAREM I: 06/02/‟91, VLAREM geeft aan voor welke activiteiten en inrichtingen een milieuvergunning J Voor de relevante disciplines wordt BS 26/06/‟91 en II: 01/06/‟95, BS 31/07/‟95) noodzakelijk is. Aanvullend wordt voor verscheidene rubrieken (gerelateerd aan in de effectbespreking een toetsing Onderzoekssturend en procedurebepalend aard van activiteiten) aangegeven aan welke (algemene en sectorale) aan de geldende voorwaarden voorwaarden moet voldaan worden. Het betreft oa voorwaarden mbt opgenomen. geluidsverstoring, waterverontreiniging, …

Milieuhygiëne – geluid

Geluidsbelastingsindicatoren Lden en Lnight, geregeld in BVR De richtlijn regelt de opmaak van strategische geluidsbelastingskaarten ter J / van 22.07.2005 in omzetting EU-richtlijn 2002/49/EG bepaling van het aantal personen en huizen dat blootstaat aan bepaalde onderzoekssturend geluidsniveaus. Deze richtlijn is van toepassing op belangrijke infrastructuren (wegen, spoorlijnen en luchthavens) en op grote agglomeraties

Vlarem II normen betreffende geluidshinder In Vlarem II, Bijlage 2.2.1. zijn milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht J Zie §5.6.1.1 onderzoekssturend opgenomen. Deze normen zijn ondermeer gerelateerd aan gewestplanbestemmingen.

Ontwerp KB 1991 In ontwerp KB tot vaststelling van grenswaarden voor lawaai binnenshuis en J Zie §5.6.1.1 onderzoekssturend buitenshuis en van geluidsisolatie richtwaarden en maximale waarden voorgesteld voor het LAeq,T van wegverkeer

Milieuhygiëne – Lucht

Dochterrichtlijnen lucht In de dochterrichtlijnen lucht worden luchtkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd voor J Zie §5.6.1.2 onderzoekssturend een aantal verontreinigende stoffen. Deze richtlijnen zijn omgezet in VLAREM II wetgeving

BVR 14.03.2003 (BS 14.04.2003) inzake de omzetting van de Beschrijving van de huidige stand van zaken van de maatregelen die worden J, B Zie §5.6.1.2 NEC-richtlijn (National Emission Ceilings), richtlijn gepland of overwogen en van het effect van deze maatregelen op de emissies 2001/81/EG Onderzoekssturend

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 26/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

Milieuhygiëne – bodem & water

Decreet voor bodemsanering en bodembescherming van 27 Een wettelijk kader inzake bodemverzet en bodemsanering dat ondermeer tot J Zie §5.6.1.4 oktober 2006, gewijzigd door het Decreet van 12 december doel heeft verontreiniging te vermijden en verspreiding van aanwezige 2008 houdende diverse bepalingen inzake energie, verontreinigingen te beperken. leefmilieu, openbare werken, landbouw en visserij. De bepalingen zijn algemeen van toepassing Onderzoekssturend, procedurebapalend

Decreet integraal waterbeleid van 18.07.2003 (BS), met Heeft tot doel een goede toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken, J Zie §5.6.1.3 uitvoeringsbesluit betreffende hergebruik, infiltratie en zowel op kwalitatief als kwantitatief vlak. In het MER worden elementen ten buffering en vertraagde afvoer van hemelwater (bvr In uitvoering van het decreet werd een Gewestelijke stedenbouwkundige behoeve van de watertoets 1.10.2004, BS 08.11.2004) verordening goedgekeurd die nadere regels vastgelegd mbt de opvang en samenvattend in een afzonderlijk onderzoekssturend (vertraagde) afvoer van hemelwater. hoofdstuk opgenomen. De bepalingen zijn algemeen van toepassing. Als instrument dat de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen mede moet mogelijk maken, voorziet het decreet de watertoets. Informatie ten behoeve van de watertoets moet in het MER opgenomen worden indien een MER wordt opgesteld

Beschermingszones drinkwaterwingebieden (BVR Legt beperkingen op inzake het landgebruik in zones rondom een J Zie §5.6.1.3 27/03/1985) drinkwaterwinning uit grondwater onderzoekssturend Ter hoogte van het complex 6b bevindt zich een beschermingszone (Type 3) van een waterwingebied Zone 3. kwaliteitsdoelstellingen van het oppervlaktewater Legt per waterlooptype normen vast waaraan de oppervlaktewaterkwaliteit moet J Zie §5.6.1.3 onderzoekssturend voldoen. Deze normen zijn vastgelegd in Vlarem. Ook bij lozing in oppervlaktewater gelden bepaalde voorwaarden teneinde de geldende kwaliteitsdoelstellingen voor de waterlopen niet in het gedrang te brengen. Voor de Witterusbeek, Zandstraatbeek en Legewegbeek gelden de basiskwaliteitsdoelstellingen. Voor de Jabbeekse beek gelden de viswaterkwaliteits-doelstellingen.

Polders en wateringen De polders en wateringen zijn openbare besturen. Als belangrijkste opdracht ? / onderzoekssturend hebben ze de algemene zorg voor de waterhuishouding in hun gebied. De Nieuwe Polder van strekt zich uit over het grondgebied van Blankenberge, Oudenburg, , De Haan, Jabbeke en .

Wet op de onbevaarbare waterlopen Bepaalt wie (welke instantie) welke waterloop beheert, legt bufferzones op J Zie §5.6.1.3 onderzoekssturend De Zandstraatbeek en LagewegBeek zijn ter hoogte van hun kruising met de E40

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 27/91 4007074

Omschrijving en type randvoorwaarde Toelichting Relevantie3 Verwijzing

waterlopen van tweede categorie en dus in beheer bij de provincie.

Bekkenbeheerplannen De waterplanning in de bekkens krijgt vorm in de (deel)bekkenbeheerplannen. B / onderzoekssturend Deze hebben tot doel de beleidsvisie op het integraal waterbeleid voor een bekken te ontwikkelen en te beschrijven. Het is een allesomvattend plan dat alle aspecten en kenmerken van het bekken bundelt en beschrijft welke knelpunten en kansen er zich voordoen. Het centrale hoofdstuk van het bekkenbeheerplan is een weloverwogen visie op het waterbeheer in het bekken. Doelstellingen, maatregelen en acties vertalen deze visie naar de praktijk. Ter hoogte van het projectgebied zijn geen concrete acties voorzien in het bekkenbeheerplan Brugse Polders. Milieubeleid- en natuurontwikkelingsplannen

Milieubeleidsplanning In de milieubeleidsplannen (gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk) worden voor meerdere disciplines: Onderzoekssturend verscheidene thema‟s (zoals verstoring door geluid, verdroging, verontreiniging, Water, bodem, fauna en flora, mens …) doelstellingen geformuleerd evenals maatregelen die de realisatie van deze - ruimtelijke aspecten doelstellingen mogelijk moeten maken. Deze plannen zijn algemeen van toepassing.

Gemeentelijk Natuur Ontwikkelingsplan Het enige project dat weerhouden werd is het project „Jabbeekse beek‟ met als Onderzoekssturend doel de ontwikkeling van levensgemeenschappen gebonden aan laaglandbeken en hun valleien door verbetering van de levenskansen en migratie van watergebonden organismen en door ontwikkeling van natuurlijke oevers en oeverstroken. Dit project houdt in dat een optimale waterkwaliteit en structuurkenmerken van waterlopen wordt nagestreefd. De volledige loop van de Jabbeekse beek met speciale aandacht voor de bovenloop, inclusief Walebeek, Snellegembeek en Zerkegembeek en de aanpalende terreinen en waterplassen in de omgeving worden weerhouden binnen dit project. De maatregelen die worden voorgesteld hebben betrekking op de waterkwaliteit, de constructies, oeverversteviging, onderhoudswerken, de verbetering van habitats en het omgevend landgebruik. Deze laatste soort maatregelen hebben vooral betrekking op het inrichten van natuurlijke oeverstroken en het behoud en onderhoud van kleine landschapselementen.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 28/91 4007074

3 Het plan

3.1 Situering van het plan- en projectgebied

Het plangebied situeert zich in de gemeente Jabbeke ter hoogte van het bestaande op- en afrittencomplex 6b, dat de N367 met de E40 verbindt.

Figuur 3: Situering projectgebied

3.2 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan 3.2.1 Doelstelling Jabbeke situeert zich ter hoogte van een aantal belangrijke verkeersassen, waaronder de E40 die fungeert op internationaal niveau en de N367 en de N377 op bovenlokaal niveau. Oorspronkelijk kon de E40 slechts bereikt worden via het complex 6a ter hoogte van de N377. De N377 vormt een doortocht doorheen Jabbeke en sluit aan op de N367. Het doorgaand verkeer voor het hoofdwegennet maakte de doortocht van Jabbeke onleefbaar. Daarom besloot het Agentschap Wegen en Verkeer begin de jaren 90 ten oosten van de gemeente een half op- en afrittencomplex (6b) te bouwen dat de N367 met de parallelle weginfrastructuur van de E40 zou verbinden. Dit complex heeft een afrit voor het verkeer komende uit de richtingen Oostende en Veurne en een oprit voor het verkeer richting Brussel. Het project was niet MER-plichtig. Het doel werd deels bereikt maar het resultaat is op vandaag onvoldoende. Daarom wenst het Agentschap Wegen en Verkeer het complex te vervolledigen.

3.2.2 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan Het voorgenomen plan zal zich beperken tot het aanduiden van de ruimte die nodig is voor de aanleg van het nieuwe op- en afrittencomplex 6b. In het RUP zullen enkel die

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 29/91 4007074

maatregelen opgenomen worden die betrekking hebben op het beleidsveld ruimtelijke ordening en die overeenstemmen met de abstractiegraad van het voorgenomen plan. Het plan zal enkel een beslissing omvatten over de breedte en de ligging van de effectieve ruimte die nodig is om het nieuwe complex te realiseren. Bovendien zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de typevoorschriften voor gewestelijke uitvoeringsplannen zoals vastgelegd door de Vlaamse Regering.

3.3 Beschrijving van het project waarvoor het plan opgemaakt wordt

De bestaande op- en afrit zal afgebroken worden. Er wordt een nieuw volledig op- en afritcomplex 6b gerealiseerd door een brug over de A10/E40 te bouwen en aan de noordkant van de autosnelweg een afrit voor het verkeer komende vanuit de richting Brussel en een oprit voor de richtingen Oostende en Veurne aan te leggen. De nieuwe op- en afrit komen te liggen ter hoogte van het parkbos. Met de realisatie van het plan worden ook de bestaande in– en uitvoegzones ten oosten van het complex verlengd en wordt de plaatselijk versmalde middenberm volwaardig uitgebouwd. Dit kan door de afbraak van de fietsersbrug die de verbinding vormt tussen de Kasteeldreef en Leftepoortstraat. Door de afbraak van deze brug kan de snelweg verbreed worden. Het fietspad op de rotonde aan de N367 wordt gewijzigd van een aanliggend naar een vrijliggend fietspad. Voor de het landbouwverkeer wordt een lokale weg parallel aan en aan de noordzijde van de E40 aangelegd.

A10/E40

parkbos

Af te breken fietsersbrug

Bestaande op- en afrit

Verbreding ifv verlenging in- en uitvoegstrook en vervollediging Rotonde aan de N367 middenberm

Figuur 4: Overzicht projectonderdelen

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 30/91 4007074

3.3.1 Nulscenario Het nulscenario, namelijk het behoud van de bestaande infrastructuur zonder de belasting te verminderen, is geen haalbare en verkeersveilige optie. Alternatieven zoals het stimuleren van andere verkeersmodi (binnenvaart, spoor) zijn gezien de gebrekkige binnenvaart- en spoorontsluiting, hoewel niet onbelangrijk, onvoldoende toereikend om de verwachte groei aan extra, voornamelijk vrachtwagentransport, op te vangen of de bestaande vervoersstromen te milderen.

3.3.2 Beschrijving van de beschouwde varianten Er werden 4 varianten uitgewerkt. Deze concepten zijn uitgewerkt met het oog op het al dan niet en het meer of minder aansnijden van het parkgebied ten noorden van de A10/E40. De onderstaande figuren geven een beeld van de 4 varianten.

Figuur 5: Ontwerp 1 - centrale ligging oostelijk gericht

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 31/91 4007074

Figuur 6: Ontwerp 2 - centrale ligging westelijk gericht

Figuur 7: Ontwerp 3 - aan westzijde van bosje

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 32/91 4007074

Figuur 8: Ontwerp 4 - aan oostzijde van bosje

Bovenstaande varianten werden door AWV verder uitgewerkt. Door de aanwezigheid van de brug van de N367 over de E40 aan de oostzijde en de weefzone aan het tankstation bleek enkel de variant met de meest centrale ligging (variant 1) aan de ontwerprichtlijnen qua inweefstroken te voldoen. Bijgevolg zal enkel die variant meegenomen worden in dit plan-MER.

3.4 Verantwoording van het plan 3.4.1 Gemeentelijk structuurplan en mobiliteitsplan Door het onvolledige op- en afrittencomplex worden de N367 en N377 zwaar belast. In het kader van het mobiliteitsplan werd het aantal ongevallen met lichamelijk letsel voor de periode 1993-1997 onderzocht. Hieruit bleek dat zowel het aantal ongevallen als het aantal betrokken slachtoffers een duidelijke stijgende trend kende, nadat echter in 1994 reeds een absolute piek bereikt werd. Uit de ongevallenanalyse blijkt dat:  veruit het grootste aantal verkeersongevallen zich voordoet op de N367, met naast auto‟s ook een vrij groot aantal fietsen en motorfietsen;  het aantal ongevallen op de N377 en Aartrijksesteenweg niet zo groot is. Deze cijfers moeten echter sterk gerelativeerd worden. Langs de N367 zijn er immers veel meer kruispunten en dus ook conflictsituaties dan langs de N377 of de Aartrijksesteenweg. Bovendien loopt de N367 ook veel langer op Jabbeeks grondgebied. Rekening houdend met deze mogelijke conflictsituaties kan men zelfs zeggen dat er relatief gezien veel ongevallen gebeuren op de N377 (en in mindere mate ook op de Aartrijksesteenweg) ten opzichte van het aantal ongevallen op de N367. In het Ruimtelijk Structuurplan Jabbeke wordt de volgende suggestie aan de hogere overheid geformuleerd (m.b.t. de gewenste verkeers- en vervoersstructuur):

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 33/91 4007074

“Aanpassen van het op- en afrittencomplex van Jabbeke: De aansluiting E40 richting kust (A10 naar Oostende, A18 naar Veurne) vanaf de N367 is thans enkel mogelijk via de doortocht door Jabbeke. Ook al het afrijdend verkeer uit de richting Brugge moet langs deze doortocht naar de N367. Dit belast de leefbaarheid van het centrum van Jabbeke. De overlast wordt versterkt door het grote aandeel vrachtverkeer. De herinrichting van de doortocht probeert de leefbaarheid van Jabbeke te verbeteren. Dit wordt gehypothekeerd door het probleem van het doorgaand verkeer. Voorgesteld wordt om de oostelijke tak van het op- en afrittencomplex te vervolledigen, zodanig dat het complex voor alle richtingen is aangetakt op de N367 (de vier bewegingen zijn dan ter plaatse mogelijk) en de doortocht door Jabbeke wordt ontlast. Deze aanpassing vereist de bouw van een brug over de autosnelweg. Via deze brug kan de alternatieve fietsverbinding Jabbeke – Varsenare de autosnelweg over, waardoor de kortste verbinding kan gerealiseerd worden. Het fietsverkeer moet dan niet meer rond via de pelechy-brug.”

3.4.2 Wijziging verkeersintensiteit

Er werd een doorrekening uitgevoerd in het unimodaal verkeersmodel van West- Vlaanderen. Er werd slechts één ontwerpvariant uitgewerkt omdat de mogelijke varianten op macroniveau slechts minimale verschuivingen teweeg zullen brengen. Voor volgende scenario‟s werd een doorrekening uitgevoerd:  basismodel 2007;  business – as – usual 2020;  nieuw complex in business – as – usual 2020.

In bijlage worden de resultaten van de huidige intensiteiten (2007) en de te verwachten intensiteiten voor 2020 opgenomen, voor 2020 gebeurt dit zonder en met de realisatie van het project. Onderstaand worden de resultaten per straatsegment van de drie scenario‟s naast elkaar geplaatst

3.4.2.1 Ochtendspits Tabel 1 geeft aan wat de impact is van de vervollediging van het op- en afrittencomplex.

Tabel 1: Intensiteiten van de ochtendspits

Locatie Intensiteiten Intensiteiten Intensiteiten (pae) 2007 (pae) 2020 (pae) 2020 (met (zonder (zonder vervollediging vervollediging ) vervollediging

Stationsstraat Richting E40 440 520 400 (ten zuiden van E40) Richting Aartrijke 100 220 120

Dorpstraat Richting centrum 300 370 370

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 34/91 4007074

Locatie Intensiteiten Intensiteiten Intensiteiten (pae) 2007 (pae) 2020 (pae) 2020 (met (zonder (zonder vervollediging vervollediging ) vervollediging

Richting 210 280 210

Stationsstraat Richting E40 340 320 240 tussen Dorpstraat en Richting 80 120 110 Gistelsesteenweg Gistelsesteenweg

Parallelstructuur ten westen van N377 500 780 760 (richting Gent)

Parallelstructuur richting Gent, tussen 850 760 750 N377 en aansluiting N367

Parallelstructuur richting Gent ter 680 580 570 hoogte van aansluiting E40

Parallelstructuur richting Oostende 360 430 330

Gistelsesteenweg Richting Gistel 180 170 240 ten westen van Constant Richting 340 410 410 Permekelaan Varsenare

Gistelsesteenweg Richting Gistel 520 490 470 ten oosten van Constant Richting 420 530 520 Permekelaan Varsenare

Figuur 9 geeft aan wat de te verwachten impact is van de vervolledigen op het omliggende wegennet bij de ochtendspits.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 35/91 4007074

0

0

0

0

-120 -100

-110

-100 -120

-20

-100

0 120 0

150

-20 140

-120

-100

140

150

-60 -20

-120 -60 0

-50 0 -90 -10 -10 0 10 70

0 130 -20 130 0

-10 0 10

10 10

-10

10 0 30

Figuur 9: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West-Vlaanderen (Jabbeke) – verschil tussen basisscenario 2020 en scenario nieuw complex 2020 (ochtendspits 8 u) - Verschil in belasting (in v_pae’s)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 36/91 4007074

Volgens het model zijn volgende effecten te verwachten voor de ochtendspits:  daling van de verkeersintensiteiten: o in de Stationsstraat; o in de Dorpsstraat; o daling op de parallelstructuur richting Oostende (van 440 pae naar 250 pae);  stijging van de verkeersintensiteiten: o op- en afrittencomplex richting Gistelsesteenweg; o op de deel van de Gistelsesteenweg (richting Gistel).

3.4.2.2 Avondspits Tabel 2 geeft aan wat de impact is van de vervollediging van het op- en afrittencomplex.

Tabel 2: Intensiteiten van de avondspits

Locatie Intensiteiten Intensiteiten Intensiteiten (pae) 2007 (pae) 2020 (pae) 2020 (met (zonder (zonder vervollediging vervollediging ) vervollediging

Stationsstraat Richting E40 330 430 330 (ten zuiden van E40) Richting Aartrijke 440 540 350

Dorpstraat Richting centrum 340 370 360

Richting Gistel 480 550 410

Stationsstraat Richting E40 250 300 250 tussen Dorpstraat en Richting 230 230 230 Gistelsesteenweg Gistelsesteenweg

Parallestructuur ten westen van N377 490 580 510 (richting Gent)

Parallelstructuur richting Gent, tussen 760 850 760 N377 en aansluiting N367

Parallelstructuur richting Gent ter 490 580 590 hoogte van aansluiting E40

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 37/91 4007074

Parallelstructuur richting Oostende 530 440 250

Gistelsesteenweg Richting Gistel 330 420 570 ten westen van Constant Richting 320 300 310 Permekelaan Varsenare

Gistelsesteenweg Richting Gistel 580 710 820 ten oosten van Constant Richting 550 540 540 Permekelaan Varsenare

Figuur 10 geeft aan wat de te verwachten impact is van de vervolledigen op het omliggende wegennet bij de avondspits.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 38/91 4007074

0

0

0

0

0

-190

30 -80 30 -30

-190

60 -80

-70

-180

240

-20 90 -90 -80 -100

-190 60 -100

90

240

-140 -80 -140 -190 -10 -40 -10 20 0 150

-30 0 110 160 110 -10 10 0 0 -70

40 -60

-30

20

10

Figuur 10: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West-Vlaanderen (Jabbeke) – verschil tussen basisscenario 2020 en scenario nieuw complex 2020 (avondspits 17 u) - Verschil in belasting (in v_pae’s)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 39/91 4007074

Volgens het model zijn volgende effecten te verwachten voor de avondspits:  daling van de verkeersintensiteiten: o in de Stationsstraat (van 430 pae naar 330 pae richting E40 en van 540 pae naar 350 pae richting Aartrijke; o in de Dorpsstraat (van 550 pae naar 410 pae richting Aartrijke en 370 pae naar 360 pae richting E40; o daling op de parallelstructuur richting Oostende (van 440 pae naar 250 pae);  stijging van de verkeersintensiteiten: o op- en afrittencomplex richting Gistelsesteenweg; o op de Gistelsesteenweg (richting Gistel).

Merk op dat de impact van het scenario 2020, met vervolledigen van het op- en afrittencomplex ten aanzien van de huidige toestand relatief beperkt is.

3.4.2.3 Besluit De impact van de vervollediging tijdens de ochtend-en de avondspits is gelijkaardig, maar meer uitgesproken tijdens de avondspits. Er treedt een verschuiving op van de verkeersstromen. Er treedt een daling op in de Stationsstraat, Constant Permekestraat en de Dorpsstraat. Merk op dat de belasting na de vervollediging op bepaalde locaties vergelijkbaar is met de huidige belasting, maar dat de toekomstige infrastructuur de te verwachten groei opvangt. Tevens treedt een daling op ter hoogte van de noordelijke parallelstructuur. De Gistelsesteenweg richting Gistel krijgt hogere intensiteiten te verwerken.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 40/91 4007074

4 Actorenoverleg

4.1 Administratieve voorgeschiedenis en voorbije overleg en besluitvormingsproces

05/02/2010: Startoverleg met AWV en Arcadis

4.2 Verder overleg- en besluitvormingsproces 4.2.1 RUP- en plan-MER-procedure Een belangrijk aandachtspunt binnen de opmaak van een GRUP en binnen de milieueffectrapportage is actieve openbaarheid en betrokkenheid van actoren bij de besluitvorming. Dit geldt des te meer voor de opmaak van een GRUP en plan-MER volgens het integratiespoor. De hoofdlijnen van dit actorenoverleg en van de besluitvorming zijn reeds deels vervat binnen de toelichting van het proces in het voorwoord en worden hieronder chronologisch opgesomd en aangevuld:  Deze nota voor publieke consultatie zal gedurende 30 dagen ter inzage worden gelegd onder de vorm van een publicatie op de website van het beleidsdomein RWO, het agentschap Economie en de website van de Dienst Mer. Deze ter inzagelegging beoogt inspraak op de voorgenomen milieubeoordeling (plan-MER-aanpak).  Deze nota wordt ter advisering voorgelegd aan administraties die tevens uitgenodigd worden op een richtlijnenbespreking onder voorzitterschap van de Dienst Mer en resulterend in MER-richtlijnen via het verslag; in deze vergadering worden de reacties uit het openbaar onderzoek meegenomen.  De milieubeoordeling als geïntegreerd in de toelichtingsnota bij het GRUP wordt goedgekeurd door de Dienst Mer. De goedkeuring van het plan-MER is momenteel voorzien voordat de plenaire vergadering georganiseerd wordt.  Het voorontwerp GRUP – planMER zal worden voorgelegd op een plenaire vergadering onder voorzitterschap van de Afdeling Ruimtelijke Planning waarop de genoemde administraties uitgenodigd worden. Van de plenaire vergadering wordt binnen 14 dagen een verslag opgemaakt en verzonden. Binnen 14 dagen na ontvangst mogen reacties gegeven worden op het verslag  Voorlopige vaststelling van het ontwerp van GRUP door de Vlaamse Regering  Na vaststelling van het ontwerp van GRUP zal gedurende 2 maanden een openbaar onderzoek worden georganiseerd. Dit openbaar onderzoek verschilt duidelijk van het hoger genoemde openbaar onderzoek aangezien het inspraak beoogd op het voorgenomen plan (GRUP). Behandeling van de adviezen en bezwaren door de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO)  Principiële vaststelling door de Vlaamse Regering  Advies van de Raad van State  Definitieve vaststelling en goedkeuring van het GRUP door de Vlaamse Regering.

Gehanteerde kleurlegende Zwart : inspraak van de burger Rood : inspraak van de administraties

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 41/91 4007074

Blauw : politieke besluitvorming 4.3 Benodigde vergunningen

Voor de projecten waarvoor het RUP het kader zal vormen, zullen nog diverse vergunningen en procedures doorlopen dienen te worden alvorens deze gerealiseerd kunnen worden. Dit omvat o.a.:  project-mer-procedures;  procedures voor het bekomen van stedenbouwkundige vergunningen;  procedures voor het bekomen van een wegvergunning;  procedures voor het bekomen van een verklaring van openbaar nut.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 42/91 4007074

5 Het MER

5.1 Het voorwerp van het MER

Het op te stellen RUP “Oostelijke op- en afrittencomplex Jabbeke” vormt het voorwerp van deze plan-MER-studie. Daar het op- en afrittencomplex invulling geeft aan het toekomstige plan zullen de effecten van dit complex mee beschouwd worden op dit planniveau. Hierbij zullen zowel de huidige situatie als de huidige planningscontext als referentiesituatie gebruikt worden, zodat de effecten van de ruimtelijke planaanpassing evenals van de realisatie van het oostelijk op- en afrittencomplex in beeld kunnen gebracht worden. De ruimtelijke invullingen die in het kader van het afbakeningsproces van het regionaalstedelijk gebied Brugge staan ingeschreven, worden als ontwikkelingsscenario meegenomen.

5.2 Globale methodiek: receptorgerichte effectgroepbenadering

Er wordt geopteerd om voor het plan-MER te werken met de receptorgerichte benadering. Dit houdt in dat de effecten hoofdzakelijk bekeken worden vanuit de receptoren mens, natuur en landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Per receptor zal m.a.w. een beoordeling opgesteld worden. Het gebruik van ze receptoren vereist evenwel een degelijke kennisoverdracht vanuit abiotische disciplines (bodem, lucht, geluid, ..) naar de receptordisciplines en daaropvolgend de inzet van receptorgerichte dosis-effectrelaties, expertinschattingen en beoordelingskaders. Het MER volgt aldus een thematische benadering waarbij een beoordeling van receptorgerichte effecten noopt tot onderliggend abiotisch onderzoek en waarbij de abiotische effecten en de gevolgen voor receptoren in samenhang worden bestudeerd. De effectgroepen die bestudeerd worden, kunnen worden samengebracht tot drie effectgroepclusters die samenhangen met de wijze waarop de effecten zich voordoen.  Direct ruimtebeslag: dit zijn de effecten die door de directe aanwezigheid van het project veroorzaakt worden. Karakteristieken: o ontstaan bij de aanleg van de infrastructuur o ruimtelijk beperkt tot de perimeter van de infrastructuur met aanhorigheden en werf o zijn voor het grootste deel permanent (uitgezonderd ruimtebeslag werf) o zijn onafhankelijk van de exploitatie van de infrastructuur  Verstoring: dit zijn de effecten die veroorzaakt worden door een emissie die resulteert in hinder vanuit het project. Karakteristieken: o ontstaan meestal bij de exploitatie van de infrastructuur (abstractie gemaakt van tijdelijke verstoring werf en een deel van de landschappelijke verstoring, …) o manifesteert zich naar de omgeving, hetzij lokaal (bvb geluidshinder), regionaal (bvb vorming van smog) of globaal (bvb klimaatverandering)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 43/91 4007074

o is vaak evenredig (lineair evenredig, logaritmisch evenredig, ..) met het gebruik van de infrastructuur (exploitatie)  Netwerkeffecten: onder deze noemer groeperen we de effecten die ontstaan doordat de infrastructuur doorgaans een barrière opwerpt (in dwarsrichting) maar tegelijk ook een nieuwe verbinding creëert (in langsrichting). Deze effecten hebben invloed op een netwerk. Karakteristieken: o barrièrewerking en verbindende werking ontstaan bij aanleg o omvang van barrièrewerking en verbindende werking kunnen afhankelijk zijn van de exploitatie

Schematisch kan het onderscheid tussen deze drie clusters als volgt voorgesteld worden:

Figuur 11: Schema effectgroepclusters (van links naar rechts: direct ruimtebeslag, verstoring en netwerkeffecten)

Onderstaande tabel geeft weer met welke effectgroepen gewerkt wordt in de effectgroepgerichte benadering.

Tabel 3: Onderscheiden effectgroepen

Effectgroepcluster Effectgroep

Netwerkeffecten Wijziging van verbindingen (met verbindingen worden

zowel natuurrelaties, landschappelijke verbindingen als verkeersrelaties bedoeld)

Direct ruimtebeslag Direct ruimtebeslag

Verstoring Geluidsverstoring

Trillingshinder

Luchtverontreiniging

Verstoringen in de hydrologische cyclus

Visuele verstoring

De effecten voor de diverse effectgroepen dienen gesynthetiseerd te worden om een globale beoordeling op te kunnen maken van het project. Deze synthese wordt opgesteld per receptor afzonderlijk en bekijkt de “leefbaarheid” of “instandhouding” voor mens, natuur en landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Een afzonderlijke beoordeling

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 44/91 4007074

per receptor heeft het voordeel dat men een beter zicht krijgt op de wijze waarop tot de eindbeoordeling gekomen wordt. Voor de receptor mens wordt een verdere onderverdeling gemaakt volgens de verschillende gebruiksfuncties van de omgeving:  landbouw;  wonen;  industrie en bedrijven;  recreatie;  mobiliteit (zowel autoverkeer als langzaam verkeer). Deze verdere onderverdeling is noodzakelijk omdat de verschillende functies een verschillende beoordeling zullen hebben voor eenzelfde effect. De synthese voor mens zal dan ook een beoordeling van de “leefbaarheid” in functie van de verschillende gebruiksfuncties alsook een beoordeling van de “globale leefbaarheid” bevatten. Door de tussenstap van de leefbaarheid voor de verschillende functies kan de vergunningsverlener zelf een aangepaste belangrijkheid (weging) geven aan de verschillende gebruiksfuncties en een eigen beoordeling opmaken indien dit gewenst zou zijn.

5.3 Globale analyse - scoping

Het is belangrijk dat alle informatie die relevant is en alle significante effecten die redelijkerwijs kunnen optreden, worden meegenomen in het plan-MER. Het tegenovergestelde, i.c. het meenemen van effecten die niet bijdragen tot de besluitvorming, dient echter te worden vermeden. Op planniveau overbodige informatie leidt immers enkel tot een verzwaring en bijgevolg ook lagere leesbaarheid van het MER, zonder dat ze praktisch en inhoudelijk gezien een bijdrage levert aan de besluitvorming over het plan. In deze paragraaf wordt een scoping uitgevoerd om na te gaan welke van bovenstaande effectgroepen het plan-MER dient te onderzoeken.

5.3.1 Ingrepen In functie van de effectvoorspelling wordt het plan of te realiseren project ingedeeld in verschillende ingrepen. Om de effectbespreking overzichtelijk te houden werken we met een klein aantal basisingrepen en worden deze niet tot in het uiterste uitgesplitst. Dit geeft immers geen meerwaarde en leidt enkel tot steeds kleinere effecten waardoor het globale effect moeilijker zichtbaar wordt. De ingrepen dienen in 2 fasen beschouwd te worden. Allereerst is er de aanleg- of uitvoeringsfase, meer bepaald de fase waarin de werken zullen gebeuren. In tweede instantie is er de gebruiks- of exploitatiefase of de fase na de uitvoering der werken en de ingebruikname van het oostelijk op- en afrittencomplex.

5.3.1.1 Aanlegfase Onder „aanlegfase‟ wordt verstaan de aanleg van nieuwe infrastructuur of de aanpassing van bestaande infrastructuur.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 45/91 4007074

De aanlegfase resulteert in tijdelijke en permanente effecten. Tijdelijke (hinder)effecten zijn niet relevant op planniveau en kunnen opgevangen worden door maatregelen in de stedenbouwkundige vergunning. Permanente effecten die resulteren uit de aanlegfase zijn wel relevant op planniveau en worden in het plan-MER dan ook meegenomen.

5.3.1.2 Exploitatiefase De exploitatie komt neer op het gebruik en onderhoud van het nieuwe op- en afrittencomplex. Op planniveau worden hoofdzakelijk de effecten van de exploitatiefase beschouwd.

5.3.2 Werkveldafbakening voor de effectbespreking (scoping): hoofdingreep – effectgroeprelatie

5.3.2.1 Netwerkeffecten - wijziging van verbindingen Voor wat de exploitatiefase betreft betekent het nieuwe op- en afrittencomplex, een nieuwe relatie. Dit resulteert in een verschuiving van verkeersstromen en in het direct en indirect ontstaan van nieuwe verkeersstromen. De effecten van de exploitatiefase dienen grondig bekeken te worden. Ook effecten op fietsverbindingen worden meegenomen. Voor de receptoren natuur en landschap zorgt de nieuwe op- en afrittencomplex mogelijk voor een versnippering en mogelijk voor een onderbreking van bestaande (landschaps)ecologische verbindingen. De aandacht gaat uit naar landschappelijke en ecologische verbindingen en blauwgroene relaties doorheen het plangebied.

5.3.2.2 Direct ruimtebeslag Direct ruimtebeslag is een relevant effect voor de drie receptoren (landschap, natuur en mens). De aanleg van infrastructuur gaat immers steeds gepaard met ruimte-inname. Dit omvat zowel het tijdelijke ruimtebeslag door o.a. werfwegen, stockage van materialen en herbruikbare gronden (niet belangrijk op planniveau – cf. §5.3.1.1) maar vooral het permanente ruimtebeslag door de aanwezigheid van de nieuwe infrastructuur. Bijkomend direct ruimtebeslag wordt niet verwacht tijdens de exploitatiefase. Deze effectgroep is niet relevant tijdens de exploitatiefase.

5.3.2.3 Geluidsverstoring De exploitatiefase houdt een potentiële hinder in zich en dit voor de receptor mens en natuur. Dit wordt in het plan-MER grondig onderzocht.

5.3.2.4 Trillingshinder Er wordt geen trillingshinder verwacht ten gevolge van het gebruik van het op- en afrittencomplex. Deze effectgroep wordt als niet relevant beschouwd.

5.3.2.5 Luchtverontreiniging Het aspect „luchtverontreiniging‟ wordt als mogelijk belangrijk ingeschat gelet op de verwachte wijzigingen in verkeersstromen en de daarmee samenhangende wijzigingen op vlak van luchtkwaliteit. De uitwerking van de effectgroep luchtverontreiniging zal beperkt worden tot de

contaminanten fijn stof, stikstofdioxide (NO2) en koolstofdioxide (CO2). Dit zijn de

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 46/91 4007074

belangrijkste verontreinigende stoffen in relatie tot gezondheid en overschrijding van de grenswaarden langs de Vlaamse hoofdwegen. Effecten worden beschouwd ten opzichte van de receptoren mens en natuur.

5.3.2.6 Lichthinder Door een uitbreiding van de infrastructuur zal de huidige lichtverstoring kunnen wijzigen. Om negatieve effecten te vermijden dient hier op projectniveau aandacht aan besteed te worden. Op planniveau wordt dit als niet relevant beschouwd.

5.3.2.7 Wijzigingen in de waterhuishouding Door de toename aan verharde oppervlakte zullen in de exploitatiefase de infiltratie- en afstromingskenmerken in het plangebied wijzigen. De effecten van afstroming van hemelwater en eventuele buffering zullen meegenomen moeten worden. Afhankelijk van het alternatief zal de Fonyeinbeek gedwarst worden. Het is belangrijk om na te gaan welke effecten er kunnen optreden ten aanzien van de structuurkwaliteit van deze waterloop.

5.3.2.8 Bodemverstoring Door de aanleg en de aanwezigheid van het op- en afrittencomplex wordt de bodem verstoord. Bij de mogelijke effecten wordt een onderscheid gemaakt tussen profielwijziging, structuurwijziging, bodemzetting, bodemerosie en wijziging bodemkwaliteit.

5.3.2.9 Visuele verstoring Door de nieuwe en/of gewijzigde infrastructuren zal de directe omgeving een nieuw uitzicht krijgen. Visuele verstoring is een belangrijke effectgroep op basis waarvan milderende maatregelen worden gedimensioneerd.

5.3.3 Samenvattende ingreep-effectentabel

Onderstaand wordt het resultaat van de scoping aangegeven. Zaken die niet relevant zijn worden in het plan-MER verder niet bekeken.

Tabel 4: Samenvattende ingreep-effectentabel

Exploitatiefase en permanente effecten aanlegfase

Effectgroepcluster Effectgroep Receptor Mens Natuur Landschap

Netwerkeffecten Wijziging van verbinding   

Ruimtebeslag Ruimtebeslag   

Verstoring Geluidshinder   -

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 47/91 4007074

Trillingshinder - - -

Luchtverontreiniging   -

Lichthinder   

Wijziging in de waterhuishouding   

Bodemverstoring   

Visuele verstoring   

: te onderzoeken, - : niet relevant

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 48/91 4007074

5.4 Netwerkeffecten 5.4.1 Bespreking receptoren 5.4.1.1 Receptor Mens 5.4.1.1.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Verkeer en mobiliteit Huidige verkeersintensiteiten Er zijn momenteel geen telgegevens ter hoogte van de doortocht te Jabbeke ter beschikking. In het unimodaal verkeersmodel van West- Vlaanderen werd de huidige situatie (2007) gemodelleerd. Onderstaande figuren geven aan dat er tijdens de ochtendspits doorheen de kern van Jabbeke (Stationsstraat) ca 540 pae rijden. Hiervan rijden er ca 440 richting E40. Tijdens de avondspits rijden er ca 770 pae doorheen de kern, waarvan ca 330 richting E40.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 49/91 4007074

480 470

500

360 2660

30

380

850

440

100 2120

210 3020

300 100

250 340

50 680 150 80

140

310 180

490 40 340 320

100 60 520 250 420 500

570

170 310 Figuur 12: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West - Vlaanderen - Jabbeke - centrum - huidige toestand 2007 (ochtendspits 8 u) - Belast netwerk (in pae’s)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 2800 50/91 4007074

780 400

490

530 2900

70

340

760

330

440 2900

480 3430

360 340

190 250 490 230 320

380 330

440 320 170 220 580

320

550 520

750 410

160

Figuur 13: Unimodale doorrekeningen provinciaal verkeersmodel West - Vlaanderen - Jabbeke - centrum - huidige toestand 2007 (avondspits 17 u)- Belast netwerk (in pae’s)

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 51/91 4007074

In het PRS wordt de N367 aangeduid als secundaire weg type 2. In het GRS wordt de verbindingsweg tussen de Gistelsesteenweg en het complex 6b op de A10 geselecteerd als lokale weg type I (functie verbinden op lokaal niveau). De Stationsstraat en Permekelaan worden geselecteerd als lokale weg type II (functie verzamelen op lokaal en wijkniveau).

Verkeersveiligheid Figuur 14 geeft een overzicht van de locaties waar zich ongevallen voorgedaan hebben in de periode 2005-2007. Locaties met ongevallen met fietsers worden met een sterretje aangeduid.

Figuur 14: Locaties ongevallen (2005-2007)

Er zijn geen gevaarlijk punten geselecteerd4. Het valt op dat de meeste ongevallen met fietsers gebeuren langsheen de Gistelsesteenweg.

Bestaande wegprofielen De bestaande wegprofielen zullen beschreven worden en in beeld gebracht worden aan de hand van fotomateriaal.

4 Een gevaarlijk punt wordt als volgt gedefinieerd: over een periode van 3 jaar worden alle ongevallen in een straal van 50m samengenomen en wordt de prioriteitswaarde berekend. Indien de prioriteitswaarde 15 of meer bedraagt en er minstens 3 ongevallen zijn gebeurd op die plaats tijdens die 3 jaar, wordt deze locatie als een gevaarlijk punt aanzien

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 52/91 4007074

Bereikbaarheid van functies De referentiesituatie met betrekking tot de gebruiksfuncties in het studiegebied is beschreven onder §5.5.1.1.1.

5.4.1.1.2 Methodiek effectbespreking Verkeer en mobiliteit Er wordt verwacht dat de effecten van de verschillende varianten weinig van elkaar zullen verschillen. In eerste instantie worden de globale effecten (effecten die zich bij elke va riant voordoen) besproken. Volgende onderzoeksvragen zullen hierin aan bod komen :  Welke verschuivingen van intensiteiten hebben plaats ten gevolge van de ingreep (zie ook 3.4.2)?  Welke impact wordt verwacht op de verkeersleefbaarheid (kwalitatieve benadering) ?  Welke impact wordt verwacht op de verkeersveiligheid (kwalitatieve benadering)?  Welke impact wordt verwacht op de doorstroming (kwalitatieve benadering)?

Het effect van de heraanleg van de fietsinfrastructuur voor de fietsers wordt onderzocht (omrijdfactor, wijziging verkeersveiligheid, …)

Bereikbaarheid van functies Er wordt bekeken wat de mogelijke effecten van het plan zijn op de bestaande relaties in het studiegebied op het vlak van gebruiksfuncties. Effecten op relaties en netwerken voor de receptoren natuur en landschap worden respectievelijk onder de receptoren besproken onder §5.4.1.2 en § 5.4.1.3.

5.4.1.2 Receptor Natuur 5.4.1.2.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Bij lijninfrastructuurprojecten zoals de aanleg van wegen is het nagaan van effecten op ecologische netwerken van bijzonder belang. Enerzijds kunnen dergelijke netwerkeffecten bemeten worden in het licht van de huidige configuratie van natuurkernen en natuurverbindingen. Anderzijds kan bij het evalueren van netwerkeffecten rekening gehouden worden met autonome en beleidsgestuurde handelingen. Hierbij speelt dan een andere landschapsecologische context. Voor het visualiseren ervan wordt logischerwijs in het bijzonder rekening gehouden met wenselijke evoluties vanuit de sector natuur. Op basis van het gemeentelijk structuurplan wordt een beeld gegeven worden van de bestaande (landschaps)ecologische verbindingen enerzijds en de gewenste ecologische verbindingen anderzijds. De biologisch waardevolle gebieden in Jabbeke hebben vooral betrekking op bosgebieden, weide- en hooilandgebieden, beekvalleien en kleine landschapselementen. Het is de bedoeling om tot een samenhangend natuurlijk netwerk te komen. In de onmiddellijke omgeving van het projectgebied zijn geen SBZ-H en SBZ-V gebieden aanwezig. Ongeveer 2 km ten oosten van complex 6a is het SBZ-H gebied „Bossen,

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 53/91 4007074

heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel‟ afgebakend. Ca. 2 km ten noordwesten is de omgeving van het graslandgebied Kwetshagen aangeduid als SBZ-H „Polders‟ en SBZ-V „Poldercomplex‟. Ter hoogte van het plangebied zijn geen VEN-gebieden afgebakend. In de ruimere omgeving (op ca. 2 km afstand) zijn wel een aantal zones aangeduid, die in belangrijke mate overlappen met de SBZ-gebieden zoals hierboven vermeld, in het noorden „De Gebieden van de overgang van polders naar zandstreek langs het kanaal Brugge- Oostende‟ en in het zuiden „Het Vloethemveld, Sint-Andriesveld, Tillegem‟.

Gewenste natuurstructuur (volgens het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Jabbeke) De Jabbeeksebeek wordt beschouwd als een primaire groene corridor. Via o.a. de beekvalleien van de Legewegbeek, Zandstraatbeek, Fonteinbeek, Witterusbeek en de boseenheden ten westen van Varsenare kunnen secundaire groene corridors ontwikkeld worden naar en tussen de biologisch waardevolle gebieden.

Figuur 15: Gewenste natuurstructuur

Voor de vallei van de Jabbeeksebeek is een natuurontwikkelingsproject opgesteld. De doelstelling van dit project is het bevorderen van de natuurlijkheid van het beekvalleiecosysteem (van belang voor o.m. moerasplanten, vissen en vogels), waar nodig rekening houdend met de (technische) eisen van de grondgebruikers. De voorgestelde maatregelen beogen een verbetering van het beekecosysteem en een „meer natuurlijk‟ functioneren van de beek.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 54/91 4007074

5.4.1.2.2 Methodiek effectbespreking Het plan zal in overlay gebracht worden met bestaande en gewenste (landschaps)ecologische verbindingen. Volgens de huidige inzichten speelt de wijziging van verbindingen voor natuur hoofdzakelijk ter hoogte van het bos ten noorden van de A10/E40 en de Zandstraatbeek, Fonteinbeek. Het MER zal nagaan in welke mate de vervollediging van het op- en afrittencomplex de (gewenste) ecologische verbindingen en het bestaande openruimtegebied verslechtert en/of hypothekeert, bv. door het verdwijnen van bosfragmenten of opgaand groen, of door de versterking van fysieke barrières. Tevens wordt bekeken welke milderende maatregelen kunnen worden getroffen en welke kansen er bestaan om invulling te geven aan de creatie of de versterking van gewenste natuurverbindingen.

5.4.1.3 Receptor Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 5.4.1.3.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Het landschappelijk netwerk kan gezien worden als de samenhang van het landschap, en dit zowel op macroniveau, mesoniveau als microniveau. Hier komen vooral de landschapsstructurerende elementen en relaties aan bod. Voor de beschrijving van de samenhang van het landschap zal minstens een beroep gedaan worden op de landschapsatlas, eventuele geschreven bronnen, de ruimtelijke landschapskenmerkenkaart, recente luchtfoto‟s, topografische kaarten en eigen terreinopnames. De aanwezige KLE‟s zullen in kaart gebracht worden. De samenhang van het landschap, bestaande relaties, verbindingen en zichten in het landschap zullen carthografisch voorgesteld worden. De landschapsecologische context (zowel de huidige situatie als de gewenste) komt aan bod onder de receptor natuur.

Regionaal Ter hoogte van complex 6a loopt de oost-westgerichte markante terreinovergang tussen polder (ten noorden) en zandstreek buiten de Vlaamse Vallei (ten zuiden). Binnen deze streek bevindt het projectgebied zich in het traditionele landschap „bosgebied van St- Andries-Jabbeke‟. Bosgebied met kleine compartimenten landbouwgrond vormt hier de structuurdragende matrix. Zichtbare open ruimten zijn van kleine omvang (door vegetatie begrensd; opgaand groen is plaatselijk sterk ruimtebegrenzend). De erfgoedwaarde van dit landschap wordt bepaald door talrijke kastelen. Ter hoogte van het projectgebied zijn geen ankerplaatsen of relictzones afgebakend. Oostwaarts complex 6b liggen de ankerplaats „kasteeldomeinen van Beisbroek, Tudor, Tillegem en de Abdij van Zevenkerke‟ en relictzone „Kasteelparken en bosgebieden Sint- Andries – Varsenare‟. Het betreft een veldgebied op droge, arme zandgronden dat later bebost werd, waarbinnen verscheidene waardevolle kastelen en hoeves aanwezig zijn. Noordwaarts van het complex 6b is een bosstructuur aanwezig die deel uitmaakt van het kasteelpark „De Grande‟ langs de Zandstraatbeek, dat deels is omgezet in woonpark. In het afbakeningsproces voor het buitengebied is deze zone aangeduid als „bossen ter hoogte van Halfweg‟; een te behouden en te versterken historische bos- en parkstructuur met concentraties aan parken en kasteeldomeinen. Het „mozaïeklandschap tussen Jabbeke en Varsenare rond de E40‟, zuidwaarts

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 55/91 4007074

complex 6b is aangeduid als te behouden en te versterken mozaïeklandschap met ruimte voor grondgebonden landbouw, grasland- en bosontwikkeling. Meer westwaarts, ten noorden van de E40 is een samenhangend landbouwgebied met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte aanwezig.

Lokaal Oostwaarts van het complex 6b (driehoek Jabbeke-Varsenare-Snellegem) is een waterwinninggebied aanwezig dat versnipperd is door verschillende bos- en parkgebiedjes en concentraties van kleine landschapselementen. Het GRS selecteert deze driehoek als een „lokaal gaaf landschap‟. In het afbakeningsproces voor het buitengebied (gewestelijk niveau) wordt hier een openruimteverbinding over de E40 aangeduid. Deze verbinding is tevens opgenomen in de gewenste ruimtelijke structuur in het GRS. Voor dergelijke verbinding wordt het maximaal vrijwaren van bebouwing en vertuining vooropgesteld en een versterking door een versterking van de bosstructuur of behoud van het grondgebonden landbouwgebruik. Het GRS geeft aan dat deze verbinding het aaneengroeien van het hoofddorp en de woonconcentraties door verdergaande verlinting (tussen Jabbeke en woonpark Gistelsteenweg) moet tegengaan. Hiertoe zullen in uitvoeringsplannen delen van deze gebieden als bouwvrij aangeduid worden. Het GRS voorziet hier de opmaak van een landschapsplan „Groene driehoek‟. Via dit plan wordt een versterking van de natuurlijk-landschappelijke structuur voorzien, vertrekkend vanuit de bestaande structuren. Tevens wordt een integratie binnen de gewenste toeristisch-recreatieve structuur van de gemeente voorzien. Onder andere de beekvalleien van de Legewegbeek, Zandstreelbeek en Witterusbeek zijn in het GRS geselecteerd als lokale structurerende lineaire elementen. Deze valleien bezitten nog specifieke structuurkenmerken en vallen op in het landschap door hun kronkelend karakter en door hun begeleidende bomenrijen. Het GRS geeft aan dat aandacht moet besteed worden aan het vrijwaren en versterken van de KLE‟s in deze beekvalleien.

Gewenste landschapsstructuur (volgens het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Jabbeke) Ten oosten van het projectgebied ligt de „Groene driehoek‟ waarin karakteristieke en landschappelijk zeer waardevolle drevenstructuren, een groot aantal kleine landschapselementen en bosgebiedjes voorkomen. De gemeente wil voor deze driehoek een landschapsplan opmaken. Het landbouwareaal is sterk versnipperd door enerzijds verspreide bos- en parkgebiedjes en kleine landschapselementen en anderzijds 2 belangrijke lijninfrastructuren (A10 en Gistelsteenweg). Het gebied is geselecteerd als „gaaf landschap‟ op gemeentelijk niveau. De natuurlijk-landschappelijke structuur zal versterkt worden, vertrekkend vanuit de bestaande structuren. Tevens wordt dit plan geïntegreerd binnen de gewenste toeristisch-recreatieve structuur van de gemeente (bvb. alternatieve fietsverbindingen tussen de 3 woonentiteiten). De beekvalleien zijn geselecteerd als „lokale structurerende lineaire elementen‟. Er moet aandacht besteed worden aan het vrijwaren en versterken van de kleine landschapselementen ter hoogte van deze valleien.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 56/91 4007074

Figuur 16: Gewenste landschapsstructuur

5.4.1.3.2 Methodiek effectbespreking Landschappelijke verbindingen kunnen gecreëerd worden door bv. het verdwijnen van vegetatie waar deze momenteel versnipperend werkt tussen twee delen van een open landschap. Een landschappelijke versnippering kan dan weer gecreëerd worden door de fysieke aanwezigheid van een nieuwe infrastructuur (al dan niet in ophoging) of door bijhorende beplantingen. De mate waarin versnipperende of verbindende ingrepen uitgevoerd worden en structurerende elementen aangetast worden, wordt aangegeven en dit zal via een GIS- analyse gelinkt worden aan de eigenschappen van de aanliggende/omliggende landschappen. Bestaande relaties, verbindingen en zichten in het landschap worden carthografisch voorgesteld. Bij de intekening van de te onderzoeken alternatieven wordt aangegeven waar verbindingen, relaties of zichten doorbroken worden. Ook wordt bekeken of gewenste verbindingen verslechterd en/of gehypothekeerd worden en in welke mate het plan kansen biedt om gewenste verbindingen te realiseren of versterken.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 57/91 4007074

5.5 Direct ruimtebeslag 5.5.1 Bespreking receptoren 5.5.1.1 Receptor Mens 5.5.1.1.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Kaart 13: Functioneel bodemgebruik

Onder deze hoofding komt het ruimtelijk functioneren in het plangebied aan bod. Meer bepaald gaat het om de functies wonen, werken en recreatie. De communicatieve functie (verkeer) en de recreatieve fietsfunctie komen bij de beschrijving van de netwerken aan bod. De natuurfunctie wordt hier kort aangehaald maar wordt verder uitgediept onder de receptor natuur. Het MER zal aangeven welke (gebruiks)functies de verschillende vlakken in de ruimte vervullen. Tevens zal aangegeven worden of op basis van geplande ontwikkelingen verschuivingen in die gebruiksfuncties plaats zullen hebben. Hiervoor zal een beroep gedaan worden op beschikbare info van de gemeente, topografische kaarten en luchtfoto‟s en eigen terreinonderzoek. In deze nota publieke consultatie kan reeds kort aangehaald worden dat ten noorden van de N367 op het gewestplan een zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo‟s is afgebakend. Ten noorden van het bedrijventerrein is een gebied voor dagrecreatie aanwezig met verschillende sportvelden. Meer naar het westen is een gebied voor verblijfsrecreatie gelegen waarin het recreatiepark Klein Strand gevestigd is. Aan weerszijden van de A10/E40 is tussen de afrit 6a en 6b een tankstation gelegen. Het bodemgebruik is in grote mate aangepast aan de bodemgesteldheid en meer bepaald aan de waterhuishouding. Natte gronden liggen bij voorkeur onder weiland, drogere zijn vooral akkerland, de droogste en armste zandgronden zijn grotendeels bebost. Zo liggen ten oosten van de bestaande op- en afrit 6b enkele bosfragmenten. Naar het westen toe bestaat de (beperkte) open ruimte voornamelijk uit weilanden en in mindere mate uit akkers. De woonfunctie neemt in het studiegebied haar plaats in onder de vorm van woonlinten langs de verschillende straten. In het plan-MER zal concreter aangegeven worden hoeveel gezinnen in het plangebied wonen, en welke bedrijven er zich bevinden. Tevens zal ook nagegaan worden welke andere functies zich in de onmiddellijke omgeving bevinden, o.a. de met het oog op de situering van kwetsbare bevolkingsgroepen (scholen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen).

5.5.1.1.2 Methodiek effectbespreking Binnen deze effectgroep onderscheiden we het areaalverlies van de volgende functies5:  landbouwfunctie;  woonfunctie;  industriële functie;  recreatieve functie.

5 De natuurfunctie wordt niet onder de receptor mens behandeld, maar wel onder de receptor natuur

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 58/91 4007074

Het areaalverlies kan zowel een huidig verlies als een verlies van de potentie tot ontwikkeling zijn zoals bijvoorbeeld het verlies van potentieel woongebied (bv. goedgekeurde onbebouwde verkavelingen). Op basis van het bodemgebruik, de planbeschrijving en de eigenschappen van de bodem wordt een bepaling gemaakt van de mate waarin een bepaalde oppervlakte landbouwgrond verloren gaat. Het verlies van de woonfunctie wordt zo mogelijk op het niveau van individuele woningen beschreven.

5.5.1.2 Receptor Natuur 5.5.1.2.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Kaart 10: Biologische waarderingskaart

Voor de effectgroep ruimtebeslag wordt het studiegebied bepaald door de directe omgeving van het plangebied. Voor de beschrijving van de referentiesituatie in het MER wordt enerzijds een beroep gedaan op bestaand kaartmateriaal (biologische waarderingskaart) en bestaande geschreven bronnen (GNOP, …) en anderzijds op eigen terreinopnames (vegetatie, toevallige faunistische waarnemingen). Er wordt geen fauna-inventarisatie voorzien. Er wordt wel een update van de biologische waarderingskaart gemaakt. Het bos ten noorden van de A10/E40 is op de biologische waarderingskaart gedeeltelijk aangeduid als biologisch zeer waardevol. Het gaat hierbij om een zuur eikenbos (qs). In het oosten is een naaldhoutaanplanting (niet Grove den) met ondergroei van struiken en bomen (pmb) aanwezig. Dit deel is geklasseerd als biologisch waardevol. Nog meer naar het oosten toe is een biologisch waardevol kasteelpark (kpk) gelegen. De biologische waarderingskaart zal op basis van het terreinwerk geactualiseerd en verfijnd worden.

5.5.1.2.2 Methodiek effectbespreking Het bepalen van de arealen aan ecotopen en habitats die direct verloren zullen gaan is relatief eenvoudig. Twee informatiebronnen zijn essentieel:  de ruimtelijke omvang van het plan;  de ecotopenkaart. Het direct verlies aan natuurwaarden zal de deskundige zowel kwantitatief als kwalitatief uitdrukken. Kwantitatief gebeurt dit via een overlay van de ecotopenkaart met het plangebied. Resultaat van deze oefening is het oppervlakteverlies per ecotoop. De kwalitatieve beoordeling betreft een bespreking van de waarde van deze ecotopen voor fauna en flora. Met het oog op een correcte effectanalyse is uiteraard een actuele en juiste ecotopenkaart van belang. Zo nodig zal daartoe een actualisatie worden doorgevoerd van de BWK op basis van terreinbezoek.

5.5.1.3 Receptor Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 5.5.1.3.1 Methodiek bespreking referentiesituatie De afbakening van het studiegebied is afhankelijk van het niveau waarop het landschap wordt besproken. Voor de bespreking van het landschap in functie van de

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 59/91 4007074

effectbespreking ruimtebeslag, is voornamelijk het landschap op microniveau van belang. Hiertoe zal voor de directe omgeving van de te onderzoeken alternatieven aangegeven worden welke landschapsbepalende elementen voorkomen. Het kan hierbij gaan om KLE (bomenrijen, solitairen, hagen…), geomorfologische en historisch-geografische erfgoedwaarden, en cultuurhistorisch, bouwkundig of archeologisch erfgoed. Dit gebeurt aan de hand van topografische kaarten en luchtfoto‟s, aangevuld o.b.v. een terreinverkenning door de deskundige. Landschapsbepalende elementen worden tekstueel beschreven en gesitueerd op een kaart. Voor informatie betreffende het archeologisch erfgoed zal de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) geraadpleegd worden, evenals historisch kaartmateriaal. Bijkomend zal informatie opgevraagd worden bij het Agentschap Ruimte en Erfgoed en/of het VIOE. Landschappelijk kan Jabbeke ingedeeld worden in 2 eenheden: de polders en de zandsteek. Er zijn fundamentele verschillen merkbaar tussen het poldergebied en het gebied gelegen in de zandstreek. Het plangebied maakt deel uit van de zandstreek. De landschapsentiteiten met een natuurlijke waarde bestaan hier uit bosgebieden (met plaatselijk ingesloten weidegebieden), kasteel- en woonparken en beekvalleien. Relevante entiteiten ter hoogte van het projectgebied zijn een naaldbosje langs Gistelsteenweg, de Jabbeeksebeek met zijn talrijke vertakkingen, en het complex van landbouwland, bos en kasteelpark ter hoogte van de Zandstraatbeek. In grote lijnen kan in deze nota publieke consultatie reeds gesteld worden dat binnen het plangebied geen beschermde monumenten, landschappen, stads- of dorpsgezichten aanwezig zijn, punt- of lijnrelicten evenmin. Ankerplaatsen of relictzones worden ook niet aangesneden door het voorgestelde project. Binnen het plangebied zijn volgens de CAI nog geen archeologische vondsten gedaan. Ter hoogte van het bestaande op- en afrit 6b wordt wel melding gemaakt van bodemkundig erfgoed. Het gaat hierbij om vondsten uit de IJzertijd of Midden-Romeinse tijd. In het MER zal het landschap op microniveau meer in detail beschreven worden. Landschapsbepalende elementen zullen op de kaart aangeduid worden.

5.5.1.3.2 Methodiek effectbespreking Binnen deze effectgroep onderscheiden we het verlies van de volgende landschapskenmerken:  kleine landschapselementen;  geomorfologische en historisch-geografische erfgoedwaarden;  cultuurhistorische en bouwkundige erfgoedwaarden;  bodemkundig/archeologisch erfgoed. De eerste 2 punten zijn een combinatie van de natuurlijke en menselijke landschapsstructurerende elementen. In beperktere mate zijn ook de bouwkundige erfgoedwaarden landschapsstructurerend. Omwille van hun kleinere ruimtelijke uitgestrektheid en de bijhorende grootte van het effect is dit afzonderlijk beschouwd. Afhankelijk van het type van erfgoedwaarde zal het effect in een oppervlaktemaat of in aantallen uitgedrukt worden. In geval geen concrete gegevens bekend zijn over het voorkomen van bodemkundig erfgoed, zal op basis van een gemiddeld voorkomen van sites een indicatie gegeven worden van het aantal sites dat statistisch gezien zou kunnen worden aangesneden. Er

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 60/91 4007074

zullen maatregelen aangegeven worden die moeten tegengaan dat eventueel archeologisch erfgoed ongekend verloren gaat.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 61/91 4007074

5.6 Verstoringseffecten 5.6.1 Abiotische bespreking 5.6.1.1 Geluidsverstoring 5.6.1.1.1 Methodiek bespreking referentiesituatie De huidige kwaliteit van het omgevingsgeluid en het huidige (weg)verkeersgeluid wordt beschreven aan de hand van beschikbare geluidsmetingen en een modellering. De kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid wordt beoordeeld door een vergelijking te maken van de resultaten van geluidsmetingen met de milieukwaliteitsnormen van Vlarem. Er wordt beroep gedaan op bestaande metingen van het Agentschap Wegen en Verkeer. Indien nodig worden nieuwe geluidsmetingen verricht. Het huidige verkeersgeluid wordt gesimuleerd met het akoestische model IMMI 2009 en beoordeeld door een vergelijking te maken met de richtwaarden uit het ontwerp KB voor verkeersgeluid van 1991. Het model wordt gevalideerd door middel van een vergelijking met de geluidsmetingen. De modellering van het huidige verkeersgeluid gebeurt op basis van de verkeerskaarten en een dagverdeling cfr. Het VVC.

5.6.1.1.2 Methodiek effectbespreking De realisatie van het voorgenomen plan zal via het verkeersgeluid een invloed hebben op de toekomstige geluidskwaliteit. De geluidsimpact t.g.v. de vervollediging van het op- en afrittencomplex 6b wordt bepaald door een vergelijking te maken van de geplande toestand met de oorspronkelijke toestand of referentietoestand. Voor de effectbeoordeling worden de bestaande toestand en de geplande toestand akoestisch gemodelleerd. Gezien het wegverkeerslawaai bepalend zijn voor het plangebied wordt de oorspronkelijke en geplande akoestische toestand gemodelleerd door berekening van de geluidscontouren t.g.v. het wegverkeer. Aan de hand van de voorliggende intekeningen van de mogelijke wegtracés en de berekende wijzigingen in de verkeersstromen op de huidige wegen wordt de situatie gemodelleerd in een computermodel (IMMI 2009) en dit volgens de Nederlandse Standaard Rekenmethode SRM II: Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai (RMW) en Reken- en Meetvoorschrift Railverkeerslawaai (RMR). Voor wat de verkeersintensiteiten betreft wordt een beroep gedaan op informatie van de deskundige verkeer. We merken echter op dat de discipline geluid zich baseert op deze beschikbare

gegevens en prognoses. Lden en Lnight zullen worden aangegeven indien hiervoor voldoende mobiliteitsgegevens/-aannames beschikbaar zijn. Het computermodel dat opgebouwd wordt steunt op de Nederlandse rekenmethode SRM II versie 2002. Dit model houdt rekening met de geometrische uitbreiding van het geluid, de luchtabsorptie, bodemreflecties en bodemabsorpties, de verkeersintensiteiten en samenstelling van het verkeer, de snelheid van het verkeer.

Met behulp van dit model worden op een gelijkmatig raster het LAeq,dag, LAeq,avond en

LAeq,nacht berekend. Met behulp van deze geluidsniveaus wordt dan het Lden berekend. De geluidscontouren, lijnen die gelijke geluidsniveaus verbinden, worden visueel

weergegeven voor LAeq,dag, LAeq,nacht en Lden met een topografische kaart als ondergrond.

Voor het Lden en LAeq,dag zullen contouren bepaald worden vanaf 55 dB(A) tot de 75 dB(A).

Voor de LAeq,nacht vanaf 50 dB(A) tot de 65 dB(A).

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 62/91 4007074

In functie van een mogelijke verstoring in de receptor natuur zal de LAeq,dag tot 40 dB(A) uitgerekend worden. Ook het positief/negatief effect van minder of meer trafiek op de wegen buiten het plangebied zal in kaart gebracht worden. Voor elk alternatief wordt het aantal gehinderden (zie receptor mens) bepaald evenals de oppervlakte natuur die doorsneden wordt. Op basis van deze criteria is een eenvoudige afweging van de verschillende tracés mogelijk. Na kennisoverdracht aan de disciplinedeskundigen fauna flora en mens worden de geluidsverstoring van natuur en van de mens beoordeeld op basis van kaders vermeld in par. 5.7. Voor de beoordeling van de toekomstige situatie wordt het gemodelleerde verkeersgeluid vergeleken met de richtwaarden van het ontwerp KB van 1991 tot vaststelling van grenswaarden voor binnenshuis en buitenshuis en van geluidsisolatie-eisen voor woningen. Voor de beschrijving van de effecten wordt er op dit moment nog geen definitief significantiekader voorgeschreven door de dienst MER. Enkel voor ingedeelde inrichtingen volgens Vlarem II bestaat er een significantiekader. Daarom zal voor de beschrijving van de significantie van de effecten gebruik worden gemaakt van onderstaand significantiekader waarbij dezelfde zeven-delige schaal wordt aangehouden als bij het significantiekader voor de industrie. Het voorgestelde significantiekader ziet eruit als volgt:

Effectbeschrijving Significantie Effect op het omgevingsgeluid

Uitgesproken positief +3 verlaging van het omgevingsgeluid met meer dan 6 dB(A)

verlaging van het omgevingsgeluid met meer dan 3 tot en met 6 Zeer positief +2 dB(A)

verlaging van het omgevingsgeluid met meer dan 1 tot en met 3 Positief +1 dB(A)

verlaging/verhoging van het omgevingsgeluid met 1 dB(A) of verwaarloosbaar 0 minder

verhoging van het omgevingsgeluid met meer dan 1 tot en met 3 Matig significant negatief -1 dB(A)

verhoging van het omgevingsgeluid met meer dan 3 tot en met 6 Significant negatief -2 dB(A)

Zeer significant negatief -3 verhoging van het omgevingsgeluid met meer dan 6 dB(A)

Aan de hand van een vergelijking met de richtwaarden van het ontwerp KB verkeersgeluid van 1991 en het voorgestelde significantiekader worden eventuele knelpunten zichtbaar. In geval geluidshinder of overschrijdingen van de toepasselijke normering wordt verwacht, worden milderende maatregelen onderzocht. Er zal worden aangegeven welke geluidsreducerende maatregelen aangewezen zijn. De zones die in aanmerking komen voor geluidsschermen of -bermen worden aangeduid. Het milderende effect van de geluidsschermen wordt gemodelleerd en visueel voorgesteld. In dit verband zal ook overlegd worden met de deskundige landschap,

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 63/91 4007074

bouwkundig erfgoed en archeologie opdat dergelijke constructies op een landschappelijk aanvaardbare wijze worden ingeplant.

5.6.1.2 Luchtverontreiniging 5.6.1.2.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Voor de beschrijving van de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied wordt gebruik gemaakt van de geïnterpoleerde meetgegevens van 20086 van het

meetnet van de Vlaamse MilieuMaatschappij (VMM, 2009). Voor PM10 en NO2 wordt er vanaf 2006 gebruik gemaakt van het RIO-corine model. De belangrijkste eigenschap van dit RIO-corine model is dat het in elke roostercel van het interpolatiedomein rekening houdt met de plaatsspecifieke (vervuilings)omstandigheden. In de volgende 2 figuren

wordt een overzicht gegeven van de interpolatiekaarten voor NO2 en PM10 voor Vlaanderen. Het studiegebied voor de discipline lucht wordt bepaald door het gebied waarvoor verkeerssimulaties werden uitgevoerd. Daar emissies van verkeer tot op ongeveer 300 m van de wegas geen impact meer hebben op de omgevingsconcentraties, wordt het studie/plangebied van lucht dus afgebakend rondom de belangrijkste wegen (zoals blijkt uit de simulaties voor verkeer) en dus analoog aan het studiegebied voor verkeer/mobiliteit. De omgevingsconcentraties kunnen van

onderstaande figuren afgelezen voor PM10 en NO2. Wat PM2,5 betreft worden in 2008 slechts op een tiental plaatsen in Vlaanderen metingen uitgevoerd, waarvan geen enkele op minder dan 10 km van het studiegebied. Daarom wordt voor PM2,5 gekeken naar de range van gemeten concentraties in Vlaanderen.

Figuur 17: NO2- jaargemiddelde concentratie in het kalenderjaar 2008 (VMM)

6 Deze gegevens worden representatief geacht voor het beschrijven van de huidige situatie.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 64/91 4007074

Figuur 18: PM10-jaargemiddelde concentraties in 2006 (VMM)

De geïnterpoleerde gegevens leveren volgende resultaten op betreffende de luchtkwaliteit in het studiegebied:

 Voor NO2 ligt de jaargemiddelde concentratie in het studiegebied in de range van minimum 20 tot maximum 25 µg/m³ (2006- 2008);  Voor PM10 ligt de jaargemiddelde concentratie in de range van 25-30 µg/m³ (2006- 2008);  Op basis van de jaargemiddelde PM10-concentratie kunnen ook het aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde berekend worden. Het aantal overschrijdingen ligt tussen 25 en 30 (2006- 2008).  Voor PM2,5 variëren de jaargemidddelde concentraties in Vlaanderen tussen 17 en 23 µg/m³. De hoogste concentratie van 23 µg/m³ wordt daarbij gemeten in Evergem. De huidige luchtkwaliteit (gebaseerd op de meetwaarden van 2006- 2008) wordt getoetst aan de geldende en toekomstige VLAREM normen, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 5: Grenswaarden voor luchtkwaliteit

Component Grenswaarde (µg/m³) Periode

7 NOX (als NO2) NO2 : 220 (01/01/2008) uur, maximum 18 overschrijdingen per jaar

NO2 : 200 (01/01/2010)

6 NO2 : 44 (01/01/2008) jaar, grenswaarde voor de bescherming van mens NO2: 42 (01/01/2009) NO2 : 40 (01/01/2010)

7 dit is de grenswaarde (geldig vanaf 01/01/2010) gesommeerd met de overschrijdingsmarge (gw+om) voor 2008, 2009

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 65/91 4007074

PM10 50 (01/01/2005) dag, maximum 35 overschrijdingen per jaar

40 (01/01/2005) Jaar

PM2,5 25 (01/01/2010) Jaar

CO 10.000 (01/01/2005) Hoogste 8-uursgemiddelde van een dag8

Benzeen (als 10 (01/01/2005) jaargemiddelde in het beschouwde parameter voor VOS) 5 (01/01/2010) kalenderjaar op basis van dagwaarden

 Voor NO2 is zowel de huidige (44 µg/m³) als toekomstige (40 µg/m³ tegen 2010) jaargemiddelde grenswaarde voor de bescherming van de volksgezondheid niet overschreden.  Voor PM10 werd de jaargemiddelde grenswaarde (40 µg/m³) niet overschreden in het studiegebied;  Voor PM10 werd de daggemiddelde grenswaarde (50 µg/m³ met een max. aantal overschrijdingen van 35) niet overschreden;  Wat betreft CO wordt in het VMM jaarverslag vermeld dat de grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens in het kalenderjaar 2008 overal ruim werd gerespecteerd. Er wordt dus aangenomen dat dit ook het geval is specifiek in het studiegebied.  In Vlaanderen werd in het kalenderjaar 2008 op 8 plaatsen benzeen gemeten. De gemeten jaargemiddelde concentraties varieerden tussen 1,1 μg/m³ in Stabroek en 0,64 μg/m³ in Aarschot. Het meetpunt in Stabroek werd beïnvloed door de industrie in het havengebied. Aarschot werd als achtergrondstation geselecteerd. Er bevinden zich geen meetstations in de buurt van Jabbeke.  In Vlaanderen werd in 2008 op 10 plaatsen PM2.5 gemeten. De gemeten concentraties varieerden tussen 17 en 23 µg/m.

Gezien in dit MER vooral de wijziging in emissies/immissies door de uitstoot van verbrandingsgassen van voertuigen relevant is, wordt de impact op luchtkwaliteit door het verkeer in het studiegebied bepaald in de referentiesituatie. Emissies worden berekend door een koppeling van activiteitsdata (verkeersintensiteit) en geschikte emissiefactoren voor de relevante polluenten. Emissiefactoren worden overgenomen uit het MIMO-SA 3.0-model (richtlijnenhandboek lucht). De bijdrage van deze emissies tot de luchtkwaliteit wordt gesimuleerd op basis van het model Pluimsnelweg of indien het volledig operationeel blijkt te zijn het model IFDM Traffic.

8 de hoogste 8-uursgemiddelde van de concentratie van een dag wordt bepaald door onderzoek van de voortschrijdende gemiddelden over perio-den van 8 uur, die uit uurwaarden berekend en ieder uur bijgewerkt worden. Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur geldt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 01.00 uur op die dag, en de laatste berekeningsperiode van 16.00 uur tot 24.00 uur.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 66/91 4007074

5.6.1.2.2 Methodiek effectbespreking Bij de effectbeoordeling wordt aandacht besteed aan de diverse types potentiële emissies tijdens de exploitatiefase, waarbij als belangrijkste parameters, fijn stof (PM10

en PM2,5), NOx en CO en VOS (benzeen) voor een plan-MER kunnen vermeld worden. In het plan-MER wordt nagegaan of de verwachte mobiliteitswijzigingen door wijziging in de verkeersdensiteit en eventuele wijziging in de verkeersdoorstroming, tot relevante wijzigingen in emissies door voertuigen leiden. Deze worden gekwantificeerd voor PM10,

PM2,5 en NOx als belangrijkste parameters. De bijdrage tot de emissiesituatie wordt aldus bepaald rekening houdend met de verwachte verkeersafwikkeling. Naast de emissiebijdragen worden ook de bijdragen tot de immissiesituatie modelmatig berekend. Dit gebeurt, zoals voor de referentiesituatie, aan de hand van het CAR model (of het Pluim Snelweg model indien noodzakelijk). De emissiebijdrage en de resulterende toekomstige toestand worden geëvalueerd ten opzichte van de normen terzake.

Volgende criteria kunnen toegepast worden bij de effectevaluatie: Tabel 6: Criteria voor de effectevaluatie lucht

Effectgroep Criterium

Stofvorming tijdens aanleg Totale emissies (kg en mg/m2/dag)

Emissie Emissiehoeveelheid (kg/jaar)

Immissiebijdrage Bijdrage tot de immissiesituatie i.f.v. de afstanden van de weg

Voor het opstellen van een significantiekader kan verwezen worden naar het kader voor de beoordeling zoals in het Richtlijnenboek voor lucht is aangegeven. Aandeel verkeer in omgevingsconcentratie:  0-1% geen aantoonbare impact;  1-3% beperkte bijdrage;  3-5% relevante bijdrage;  vanaf 5% belangrijke bijdrage. Afhankelijk van de resultaten van de berekeningen in het MER kan, mits motivatie, een ander significantiekader voorgesteld worden. Hierbij zal rekening gehouden worden met de argumenten, aangehaald in het Richtlijnenboek Lucht. Indien nodig/wenselijk worden milderende maatregelen voorgesteld om de verkeersemissies te beperken. Deze maatregelen hebben betrekking op het beperken van voertuigemissies tijdens de exploitatiefase.

5.6.1.2.3 Methodiek effectbespreking Er zijn op planniveau uiteraard nog geen details bekend omtrent de verlichting. De effectbespreking zal zich dan ook beperken tot aanbevelingen om de hinder door lichthinder tot een minimum te beperken.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 67/91 4007074

5.6.1.3 Verstoring van de waterhuishouding 5.6.1.3.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Kaart 8: Hydrografie en risicozones voor overstromingen Kaart 9: Beschermingszones grondwaterwinning en vergunde grondwaterwinningen

Volgende aspecten worden i.f.v. de effectbeoordeling beschreven in het MER:  Hydrogeologie a.h.v. Databank Ondergrond Vlaanderen en informatief gedeelte van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan;  Grondwaterkwetsbaarheid o.b.v. bestaand kaartmateriaal en informatief gedeelte van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan;  Oppervlaktewaterkwaliteit (fysico-chemische en biologische) a.h.v. informatie meetpunten Vlaamse Milieumaatschappij;  Structuurkwaliteit waterlopen a.h.v. globale inventarisatie (Vlaams Hydrografische Atlas), lokaal geactualiseerd a.h.v. terreinbezoek;  Debiet en afvoercapaciteit waterlopen: zo mogelijk op basis van beschikbare data (data beschikbaar uit waterkwantiteitsmodellering);  Hellingspercentage, winterbedding, grondwaterstromings-, overstromings-, infiltratie- en erosiegevoeligheid a.h.v. watertoetskaarten;  Risico op overstromingen a.h.v. NOG en ROG-kaarten opgesteld door VMM – afdeling Water + risicokaarten voor overstromingen.

De omgeving van het projectgebied watert af naar de Jabbeekse beek en maakt deel uit van het Bekken van de Brugse Polders. De Jabbeekse beek (2de categorie) is grotendeels zuid-noord georiënteerd, loopt ten oosten van N377 en kruist de A10/E40 westwaarts van het complex 6a. De waterlopen die voor de ontwatering van de omgeving van het projectgebied instaan zijn oost-west georiënteerd:  Legewegbeek: kruist de A10/E40 ter hoogte van complex 6a.  Fonyeinbeek of Zandstraatbeek: ontspringt ten noorden van de A10/E40, oostwaarts complex 6b. Deze waterloop kruist de A10/E40 ten oosten van de tankstations.  Witterusbeek: ontspringt ten zuiden van de N367 en loopt min of meer parallel met deze weg tot de monding in de Jabbeekse beek. Voor de Witterusbeek, Zandstraatbeek en Legewegbeek gelden de basiskwaliteitsdoelstellingen. Voor de Jabbeekse beek gelden de viswaterkwaliteits- doelstellingen. In het MER zal de oppervlaktewaterkwaliteit van deze waterlopen bepaald worden a.h.v. de meetgegevens van de VMM-databank. Ten noorden van de A10/E40 is een risicozone voor overstroming aangeduid. Deze bevindt zich in een „van nature overstroombare zone‟ (overstroming vanuit de waterloop), die doorloopt langsheen de Legewegbeek. Langsheen de oost-west georiënteerde loop van de Jabbeeksebeek is een recent overstroomde zone aangeduid. In de omgeving zijn enkele zones aangeduid als „van nature overstroombaar (vanuit de waterloop)‟, maar het merendeel is „niet van nature overstroombaar‟.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 68/91 4007074

Langs de A10/E40 bevindt zich tussen afrit 6a en 6b de recreatievijver „Klein strand‟. Het plangebied is gelegen in de beschermingszones grondwaterwinning „Snellegem‟. Het grondwater ter hoogte van het plangebied is zeer kwetsbaar voor verontreiniging (index Ca1: zandige deklaag). De watertoetskaarten duiden de omgeving van de A10/E40 in hoofdzaak aan als infiltratiegevoelige bodems, matig gevoelig voor grondwaterstroming, niet erosiegevoelig, niet overstromingsgevoelig, niet behorend tot winterbed van rivier en hellingen tussen <0,5% en 5%.

5.6.1.3.2 Methodiek effectbespreking Wijziging van grond- en oppervlaktewaterkwantiteit door toename verharde oppervlakte De aanleg van het nieuwe op- en afrittencomplex gaat gepaard met een zekere ruimte- inname. Binnen die ruimte wordt een groot deel van de oppervlakte verhard. Deze toegenomen verharding zorgt voor een toename van de totale hoeveelheid water die afgevoerd dient te worden, waardoor enerzijds een algemene verdroging optreedt en anderzijds meer hemelwater oppervlakkig wordt afgevoerd naar de waterloop. Om de kans op toename van overstromingen en verdroging te minimaliseren wordt maximaal gebufferd en wordt infiltratie toegepast waar mogelijk. In het MER zal aangegeven worden welke oppervlakte bijkomend zal verhard worden. Op basis van toegelaten lozingsdebieten van hemelwater op de waterlopen in het studiegebied zal nagegaan worden welke buffer- en/of infiltratiecapaciteit vereist is voor de realisatie van het plan. Voor enkele neerslaggebeurtenisen met bepaalde terugkeerperiodes wordt de oppervlakkige afstroming van de weg berekend. Dit zal gebeuren aan de hand van de rationele methode. Deze bijkomende afstroming komt overeen met een verminderde infiltratie naar het grondwater.

Wijziging van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit De afstroming en verwaaiing van wegwater kan resulteren in een verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater. In het MER zullen de potentiële effecten beschreven worden en tegenover de huidige oppervlaktewaterkwaliteit en de kwaliteitsdoelstellingen worden gezet.

Aantasting structuurkwaliteit Fonyeinbeek Afhankelijk van het alternatief zal ingegrepen worden op de Fonyeinbeek. Het MER bekijkt de huidige structuurkwaliteit van de beek en gaat na welke (ecologische) en landschappelijke waarden gewijzigd worden, en welke (voorzorgs)maatregelen het best getroffen worden.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 69/91 4007074

5.6.1.4 Bodemverstoring 5.6.1.4.1 Methodiek bespreking referentiesituatie

Kaart 6: Bodemkaart

De afbakening van het studiegebied wordt bepaald door de effecten die verwacht worden direct op de bodem. Hierdoor kan het studiegebied beperkt worden tot het plangebied en de onmiddellijke omgeving. Bij de bespreking van de referentiesituatie kan evenwel een ruimer gebied beschouwd worden, bv. bij de bespreking van de geologie van het gebied, bodemgebruik in de ruime omgeving, … Het studiegebied wordt hierbij verticaal begrensd door het Lid van Merelbeke. Voor de bodemkundige en geologische karakterisering van het studiegebied wordt bij de opmaak van het MER o.a. gebruik gemaakt worden van de volgende bronnen:  Belgische Geologische dienst: “Geologische archieven”;  bodemkaart van België + verklarende tekst;  resultaten van boringen beschikbaar in de Databank Ondergrond Vlaanderen;  resultaten van bodemtechnisch onderzoek (sonderingen) uitgevoerd in het kader van het technisch ontwerp. Het MER situeert het studiegebied op de bodemkaart en beschrijft de verschillende bodemtypes en hun kenmerken (profielontwikkeling, gevoeligheid voor verdichting…). Verder wordt de geologie van het studiegebied beschreven, en komen de geomorfologie en het reliëf in het studiegebied aan bod. Het studiegebied is gelegen in de zandstreek. Het geologisch substraat binnen deze streek bestaat uit zandige en kleiige afzettingen van het Tertiair op matige diepte. Tijdens het Quartair tijdperk werden de jongere tertiaire lagen geërodeerd en werd de typische cuestastructuur gevormd (afwisseling van harde en zachte lagen). Het Quartair dek varieert van zand tot lemig zand. De beekvalleien bevatten alluviale klei. De geologische opbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie kan als volgt geschematiseerd worden:  van 0 tot 5 m-mv: Kwartair, afzettingen van de Vlaamse Vallei;  van 5 tot 10 m-mv: Formatie van Gent, Lid van Vlierzele;  van 10 tot 25 m-mv: Formatie van Gent, Lid van ;  van 25 tot 35 m-mv: Formatie van Gent, Lid van Merelbeke9. Het Kwartair wordt gevormd door afzettingen van de Vlaamse Vallei. Deze afzettingen hebben een zeer heterogene samenstelling die kan variëren van fijn zand tot fijn grind. Boorgegevens (www.dov.vlaanderen.be) geven aan dat de dikte van de Quartaire deklaag langsheen de E40 in Jabbeke varieert van ongeveer 0,5 m ter hoogte van de kruising met de N367 tot een 8-tal meter ter hoogte van complex 6a. De afzettingen van de Vlaamse Vallei worden onderaan begrensd door de Formatie van Gent. Het Lid van Vlierzele vormt de top van de Formatie van Gent. Dit lid bestaat uit grijsgroene, glauconiethoudende, fijne zanden. Sporadisch komen kleilenzen voor. Onder het Lid van Vlierzele treft men het Lid van Pittem aan dat samengesteld is uit glauconiethoudend, kleiig, zeer fijn zand. Afwisselend komt zandige klei voor.

9 De diktes van geologische pakketten variëren sterk.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 70/91 4007074

Het onderste deel van de Formatie van Gent wordt gevormd door het Lid van Merelbeke. Dit lid bestaat uit donkergrijze zeer fijne siltige klei. Sporadisch komen zandlensjes voor. Het Kwartair, het Lid van Vlierzele en het Lid van Pittem vormen samen het eerste, freatische, watervoerende pakket. Dit pakket wordt onderaan begrensd door het slecht doorlatende Lid van Merelbeke. Deze geologische beschrijving is gebaseerd op de nieuwe geologische kaart, kaartblad Brugge. Langsheen het tracé van de E40 tussen de kruising met de N367 en het complex 6a zijn volgens de bodemkaart van België matig natte (Zd) tot matig droge (Zc) zandbodems aanwezig, waarbij de profielontwikkeling is aangeduid als een complex van gronden met een structuur B-horizont (bruine gronden – Cambisol; b), gronden met een duidelijke humus en/of ijzer B-horizont (podzolen; g) en gronden met een verbrokkelde humus en/of ijzer B-horizont (postpodzol; h). Waardevolle bodems zijn langsheen het tracé van de E40 doorheen Jabbeke niet geïnventariseerd. In het MER zal tevens nagegaan worden of er zich potentieel verontreinigde sites bevinden in de omgeving van de deelprojecten.

5.6.1.4.2 Methodiek effectbespreking Bij de bespreking van de effecten op de bodem wordt er een onderscheid gemaakt tussen verschillende effectgroepen, namelijk: profielwijziging, structuurwijziging, bodemzetting, bodemerosie en wijziging bodemkwaliteit. De belangrijkste effecten van de aanleg van het op- en afrittencomplex op het vlak van bodem zijn gerelateerd met de benodigde grondwerken. Er zijn zowel uitgravingen (afgraven toplaag) als ophogingen (brughoofd) noodzakelijk. De grondwerken hebben een wijziging van zowel het bodemprofiel als de bodemstructuur tot gevolg. De bodemstructuur zal ook gewijzigd worden door het berijden met zware machines ten behoeve van de grondwerken en de andere werkzaamheden. Er kan immers verdichting van de bodem optreden. De gevoeligheid voor bodemverdichting zal geëvalueerd worden. Bodemzetting kan optreden door langdurige zware belasting of door de ontwatering van een slappe laag (klei- of veenlaag). De weg zal, mede door de aanwezigheid van voertuigen, zorgen voor een langdurige belasting van de ondergrond. Bemalingen zijn vermoedelijk niet noodzakelijk. Het MER gaat de eigenschappen van de bodem na en bekijkt of er zettingsgevoelige lagen (klei en veen) aanwezig zijn. De effecten ten gevolge van bodemerosie tijdens de aanlegfase zijn te verwaarlozen. Er wordt een inschatting gemaakt van het grondverzet nodig voor de realisatie van het project. Op basis van de informatie van OVAM, gemeente (of eigen terreinbevindingen) gaat het MER na of nabijgelegen verontreinigingen een probleem vormen en of uit te graven gronden kwalitatief een risico inhouden. Het MER legt indien nodig randvoorwaarden op voor de afvoer/het hergebruik van de gronden.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 71/91 4007074

5.6.1.5 Visuele verstoring 5.6.1.5.1 Methodiek bespreking referentiesituatie Ten behoeve van de bespreking van de visuele effecten ten gevolge van het plan, wordt in de referentie een beschrijving gegeven van het landschapsbeeld. Hierbij wordt gefocust op:  openheid/geslotenheid landschap (al dan niet seizoensgebonden);  zichten;  positieve en negatieve beelddragers en de zichtbaarheid ervan. Het landschapsbeeld zal kwalitatief besproken worden vanuit de verschillende gebruiksfuncties.

5.6.1.5.2 Methodiek effectbespreking Visuele verstoring komt voor onder 2 vormen:

 Statische verstoring: deze kan enerzijds permanent zijn door een verstoring door de aanwezigheid van de infrastructuur zelf en door het verdwijnen van visuele barrières bij de aanleg van de infrastructuur en anderzijds tijdelijk door de aanwezigheid van een werfstrook, werfwegen, …  Dynamische verstoring: deze kan enerzijds permanent zijn door het gebruik van de infrastructuur en anderzijds tijdelijk door de (voertuig)bewegingen tijdens de aanleg De bespreking van de visuele verstoring zal op kwalitatieve wijze gebeuren en zo mogelijk carthografisch voorgesteld worden.

5.6.2 Bespreking receptoren 5.6.2.1 Receptor Mens 5.6.2.1.1 Gezondheid Om de gezondheidseffecten te kunnen inschatten wordt vooreerst de referentiesituatie weergegeven met betrekking tot de mogelijke receptoren. Het betreft hier een overzicht van:  de bevolkingsdichtheid en opbouw in het studiegebied;  de omvang van de beïnvloedbare groepen (kinderen, ouderen);  de aanwezigheid van ziekenhuizen, scholen. Deze gegevens zijn via de gemeenten en/of het Nationaal Instituut voor de Statistiek te bekomen. Vervolgens wordt een indicatie uitgevoerd van de relevante wijzigingen in één of meerdere milieucompartimenten ten gevolge van de uitwerking van het plan, voor zover deze wijzigingen een impact kunnen hebben op de volksgezondheid. Het betreft hier mogelijks luchtverontreiniging en geluidsoverlast. In een volgende stap wordt een identificatie en kwantificering uitgevoerd van de blootstelling en belasting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de selectiecriteria die in de richtlijn zijn opgenomen voor de verdere karakteristieken van blootstelling aan fysische, chemische en biologische agentia. In de mate van het mogelijke wordt hiervoor kwantitatief gewerkt door de inventarisatie van de omvang van de blootstelling of belasting. Vervolgens wordt een identificatie uitgevoerd van:

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 72/91 4007074

 de relevante gezondheidseffecten in de bestudeerde populatie;  de relevante hindereffecten (geluid, geur, verkeer, …). De verwachte gevolgen (bijvoorbeeld gezondheidseffecten via luchtemissies) worden geanalyseerd en besproken uitgaande van enerzijds kwaliteitsdoelstellingen en richtwaarden van de WGO en anderzijds literatuurgegevens inzake veilige concentraties, “no effect levels” of die toelaten risicoanalyses inzake gezondheid uit te voeren. Indien de blootstelling relevant blijkt, wordt voor de bijdrage aan fijn stof de DALY berekend. Het effect wordt verder beoordeeld t.o.v. het aantal omwonenden dat ten gevolge van het plan gezondheidseffecten kan ondervinden. Uiteraard is het ook mogelijk dat een aantal omwonenden minder effecten naar de gezondheid toe ondervindt. Hoewel er niet direct een toetsingscriterium beschikbaar is om vast te leggen wat aanvaardbaar is, zal het aantal mensen dat in min of in meer gezondheidseffecten kan ondervinden evenals de aard van de effecten de belangrijkheid van de impact aangeven. Hinderaspecten worden getoetst t.o.v. de aanvaardbare niveaus zoals zij in de wetgeving of in de wetenschappelijke literatuur zijn uitgewerkt. Ook hier zal het aantal omwonenden dat de hinder ondervindt als maatstaf genomen worden om de omvang van de hinder vast te leggen.

5.6.2.1.2 Andere Voor de receptor mens wordt nagegaan op welke plaatsen (bijkomende) geluidshinder te verwachten valt tijdens de gebruiksfase. Tevens wordt een inschatting gemaakt van het aantal gehinderden. De deskundige geluid neemt dit mee voor de localisatie van knelpunten en het uitwerken van milderende maatregelen. Er zal een nauwe samenwerking plaatsvinden tussen de deskundige mens en de geluidsdeskundige. In de Nederlandse Regeling Omgevingslawaai (Staatscourant 16 juli 2004, nr. 134) zijn dosiseffectrelaties opgenomen, gebaseerd op de eerder vermelde onderzoeksresultaten van oa Miedema et al. Onderstaande tabel geeft de relevante relaties voor verkeerslawaai weer (volgens Nederlandse Regeling Omgevingslawaai).

Geluidsbelastingsklasse Percentage Percentage ernstig Slaapgestoorden Lden in dB(A) gehinderden gehinderden

55 – 59 21 8 7

60 – 64 30 13 10

65 – 69 41 20 13

70 – 74 54 30 18

≥ 75 61 37 20

Op basis van de vermelde dosis-effectrelaties kan zowel voor de huidige situatie als de geplande situatie het aantal gehinderden ingeschat worden. Om het aantal gehinderden te bepalen, worden de geluidsbelastingsklassen zoals aangegeven in bovenstaande tabel berekend en carthografisch voorgesteld. Daarop kan het aantal woningen binnen de bepaalde contouren bepaald worden.

Een belangrijke parameters m.b.t. de effecten op mens is ook een mogelijke toename risico op wateroverlast door versnelde afvoer regenwater. Het risico op wateroverlast zal

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 73/91 4007074

op kwantitatieve wijze behandeld worden door een inschatting van de nodige buffering om het risico op bijkomende wateroverlast te minimaliseren.

Visuele verstoring t.o.v. de receptor mens hangt nauw samen met het effect op de landschappelijke waarden. Twee parameters worden bestudeerd:  de wijziging van de belevingswaarde door de infrastructuur. Dit is zeer sterk gekoppeld aan de visuele verstoring van het landschap. De belevingswaarde kan hierbij ingedeeld worden volgens de verschillende gebruiksfuncties: woonfunctie, werkfunctie, recreatiefunctie.  de verstoring die uitgaat van de beweging van voertuigen. De effectbepaling zal volledig uit een inschatting door de deskundige bestaan.

5.6.2.2 Receptor Natuur Bij het inschatten van effecten op natuur zal rekening gehouden moeten worden met verschillende mogelijke verstoringseffecten. Kwantitatieve en kwalitatieve verstoring van de waterhuishouding kunnen hierbij van belang zijn. O.m. zal nagegaan worden of het uitbreiden van het verharde oppervlak wezenlijk zal bijdragen aan de versnelde afvoer van hemelwater en op die wijze verdroging van de vennen inde hand kan werken. Voor avifauna zal zowel visuele als geluidshinder onderwerp zijn van de effectanalyse. Voor wat betreft geluidsverstoring zal nagegaan worden in welke mate de 45 en de 50 d(B)A contouren verschuiven in de richting van potentiële leefgebieden. Rond deze geluidsniveaus situeren zich de drempelwaarden voor het optreden van effecten voor de meest vogelsoorten. Effectanalyse voor individuele soorten zal niet worden doorgevoerd omdat slechts voor een beperkt aantal soorten dosis-effect relaties gekend zijn.

5.6.2.3 Receptor Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie De deskundige landschap zal een zichtbaarheidsanalyse uitvoeren. Hiervoor dient hij aan te geven welke landschapselementen als visueel positief/negatief te beschouwen zijn, en dit voor de verschillende alternatieven. Binnen deze effectgroep wordt het onderscheid gemaakt in een aantal deeleffectgroepen:  de wijziging in zichtbaarheid van bestaande positieve en negatieve beeldelementen en landschapsstructuren;  de zichtbaarheid van nieuwe beeldelementen;  de wijziging in openheid van het landschap. Samenvattend wordt dan het effect van de zichtbaarheid van zowel bestaande als nieuwe beeldelementen op de landschappelijke waarde bepaald. Er kan carthografisch aangegeven worden van waaruit de nieuwe infrastructuren zichtbaar zullen zijn. Indien noodzakelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van Spatial Analyst. Daar er zich geen beschermde monumenten in de buurt bevinden, worden effecten van trillingshinder op het landschap niet relevant geacht en bijgevolg niet behandeld.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 74/91 4007074

5.7 Effectsynthese en beoordeling per receptor Per receptor zal een overzicht gegeven worden van de verschillende effecten die optreden binnen de verschillende effectgroepen en de vereiste milderende maatregelen die genomen dienen te worden. Dit zal in tabelvorm uitgevoerd worden waarbij enkel de resulterende effecten na toepassing van de milderende maatregelen, en uiteraard de milderende maatregelen zelf, opgenomen worden. De effecten zonder het uitvoeren van de milderende maatregelen geven immers geen bijkomende informatie. Voor de verschillende receptoren worden de volgende beoordelingskaders voorgesteld.

5.7.1 Mens In tegenstelling tot de receptoren natuur en landschap is voor de receptor mens geen relatief eenvoudige objectieve integratie van de verschillende effectgroepen uit te werken. Dit probleem wordt veroorzaakt door een aantal aspecten:

 De doelstelling is gericht op menselijke receptoren. Er zijn dus duidelijke positieve effecten voor de mens ten gevolge van het plan. Deze voordelen worden echter gespreid over een gebied groter dan het plangebied zelf. Binnen het plangebied is het mogelijk dat voornoemde voordelen niet merkbaar zijn voor de bevolking en dat op korte afstand eerder nadelen spelen. Gewoonlijk dient hier dus een afweging gemaakt te worden tussen de voordelen voor het algemeen nut en de nadelen die de bevolking in het studiegebied ondervindt.  Niet alleen is er een belangenverschil tussen de bevolking binnen en buiten het plangebied. Er kunnen ook belangrijke verschillen zijn binnen de groep van de bevolking die in het studiegebied een of meerdere activiteiten uitoefent. Dit wordt veroorzaakt door de zeer diverse functies die aan het gebied toegekend kunnen worden. Een eerste stap in de richting van een integrale beoordeling is de bepaling van de “leefbaarheid” binnen het studiegebied. De “leefbaarheid” kan beschouwd worden als de resultante van het gezamenlijk voorkomen van de verschillende besproken effectgroepen. Afhankelijk van de functie zullen bepaalde effectgroepen belangrijker zijn in de beoordeling en deze beoordeling dient dan ook afzonderlijk te gebeuren voor de verschillende functies. De verschillende functies die onderscheiden worden zijn:

 Landbouwfunctie  Woonfunctie  Industriële functie/handels- en horecafunctie  Recreatieve functie De beoordeling op het niveau van één functie is in zeer grote mate een expertbeoordeling en dient dan ook tekstueel goed gestoffeerd te zijn om een zo maximaal mogelijke objectiviteit te kunnen garanderen.

Een voorstel van algemeen beoordelingskader dat per functie gebruikt kan worden in het volgende:

 Sterk negatief effect: de functie wordt zeer sterk gehinderd en/of verdwijnt nagenoeg volledig uit het gebied;

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 75/91 4007074

 Matig negatief effect: de functie ondervindt sterke hinder en verdwijnt over delen van het gebied;  Licht negatief effect: de functie ondervindt hinder door het plan/project maar dit is slechts in beperkte mate;  Verwaarloosbaar effect: er zijn geen significante wijzigingen te verwachten voor de functie;  Licht positief effect: de functie ondervindt een stimulans of verbetering door het plan/project maar dit doet zich slechts in beperkte mate voor;  Matig positief effect: de functie ondervindt een duidelijk positief effect en kan zich uitbreiden of verbeteren maar de ruimtelijke uitbreiding blijft beperkt;  Sterk positief effect: de functie krijgt een sterke ontwikkeling ten gevolge van het plan/project en neemt grote delen van het gebied in. Voor de afweging van de “globale leefbaarheid” dient een synthese van leefbaarheid van de verschillende functies opgemaakt te worden.

Een dergelijk beoordelingskader is steeds schaalafhankelijk. Daarom dient duidelijk aangegeven te worden ten opzichte van welke schaal men de beoordeling uitvoert. Bijvoorbeeld: het verlies van een bepaalde oppervlakte aan landbouw, dus een verdwijning van de functie, kan op microschaal sterk negatief zijn door het verloren gaan van een landbouwbedrijf; kan terzelfder tijd matig negatief zijn op een mesoschaal door de afname van een deel van het landbouwgebied; maar kan op macroschaal verwaarloosbaar zijn. Gezien het een plan-MER betreft wordt voorgesteld om de beoordeling op een meso- schaal uit te voeren.

5.7.2 Natuur Voor de synthese voor de receptor als geheel wordt gewerkt met een afzonderlijk beoordelingskader voor populaties en ecotopen. Een globale beoordeling volgt uit een combinatie van deze twee waarbij de sterkte van de effecten voor populaties en ecotopen “gesommeerd” worden. Beoordelingskader Natuur:

 Sterk negatief effect: Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat het voortbestaan van bepaalde zeer waardevolle ecotopen of zeldzame/bedreigde soorten op regionaal niveau in het gedrang komt.door projectrealisatie  Matig negatief effect: achteruitgang van zeer waardevolle ecotopen of zeldzame/bedreigde soorten wordt enkel verwacht op locaal niveau  Licht negatief effect: verliezen van waardevolle ecotopen of matig zeldzame soorten op locaal niveau  Verwaarloosbaar effect: geen betekenisvol effect of negatieve effecten opgeheven door positieve effecten  Licht positief effect: toename van waardevolle ecotopen of matig zeldzame soorten op locaal niveau  Matig positief effect: toename van zeer waardevolle ecotopen of zeldzame/bedreigde soorten wordt verwacht op locaal niveau

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 76/91 4007074

 Sterk positief effect: bepaalde zeer waardevolle ecotopen of zeldzame/bedreigde soorten op regionaal niveau krijgen (hernieuwde) kansen als gevolg van projectrealisatie

5.7.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Zoals reeds eerder aangehaald dient bij “landschap” de bemerking gemaakt te worden dat hieronder alle erfgoedaspecten behandeld worden. Dit omvat dus zowel de landschappelijke aspecten, monumenten als alle archeologische en bodemkundige waarden. Ook in dit beoordelingskader dient “landschap” dus als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Beoordelingskader Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie:

 Sterk negatief effect: Ingeschat wordt dat de landschappelijke waarden in sterke mate worden aangetast. Dit kan in eerste instantie veroorzaakt worden door het verlies van een grote oppervlakte aan waardevol landschap of waardevolle landschapselementen. In tweede instantie kan de aanleg van de infrastructuur dermate negatieve landschapselementen inbrengen dat de landschappelijke beeldkwaliteit van grote oppervlakten verloren gaan. In derde instantie kunnen de waarden aangetast worden door het verlies van sterk positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een versnippering waardoor de resterende oppervlakte onvoldoende waarde heeft an sich.  Matig negatief effect: Ingeschat wordt dat de landschappelijke waarden in beperkte mate worden aangetast. Dit kan in eerste instantie veroorzaakt worden door het verlies van een beperkte oppervlakte aan waardevol landschap of waardevolle landschapselementen. In tweede instantie kan de aanleg van de infrastructuur dermate negatieve landschapselementen inbrengen dat de landschappelijke beeldkwaliteit van beperkte oppervlakten verloren gaan. In derde instantie kunnen de waarden aangetast worden door het verlies van beperkt positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een versnippering waardoor de resterende oppervlakte een beperking van zijn waarde heeft.  Licht negatief effect: Ingeschat wordt dat de landschappelijke waarden in zeer beperkte mate worden aangetast. Dit kan in eerste instantie veroorzaakt worden door het verlies van een zeer beperkte oppervlakte aan waardevol landschap of waardevolle landschapselementen. In tweede instantie kan de aanleg van de infrastructuur dermate negatieve landschapselementen inbrengen dat de landschappelijke beeldkwaliteit van zeer beperkte oppervlakten verloren gaan. In derde instantie kunnen de waarden aangetast worden door het verlies van zeer beperkt positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een versnippering waardoor de resterende oppervlakte een lichte beperking van zijn waarde heeft.  Verwaarloosbaar effect: de eventuele wijziging van de landschapskwaliteit is verwaarloosbaar.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 77/91 4007074

5.8 Eindsynthese De eindsynthese geeft een tekstuele weergave van de beoordeling voor de drie receptoren na inachtname van alle noodzakelijke milderende maatregelen en geeft een opsomming van de te nemen milderende maatregelen. Dit deel wordt opgesteld zodat de bevoegde overheid ter goedkeuring van het plan en in tweede instantie ook de vergunningverlener in functie van de vergunning voor het concrete project, een duidelijk overzicht hebben van de te nemen milderende maatregelen.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 78/91 4007074

6 Gewestgrensoverschrijdende effecten

De landgrens met Nederland ligt op 20 km afstand. De landgrens met Frankrijk bevindt zich op 40 km. Er worden geen (gewest)grensoverschrijdende effecten verwacht daar er van uit gegaan word dat de effecten van de aanleg zowel als van de exploitatie niet zo ver reiken.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 79/91 4007074

7 Bijlagen

7.1 Bibliografie

Literatuurlijst Anoniem (1997). MINA-plan 2 Antrop M. (1989). Het landschap meervoudig bekeken. Stichting Leefmilieu Monografie nr. 30 Antrop M. (1998). Traditionele landschappen in Vlaanderen. Visueel landschappelijke kenmerken, begrenzing en versnippering van de Open Ruimte Bervoets L.; Schneiders A.; Wils C. (1996). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse gewest: Bekken van de Polders en de Gentse Kanalen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap-AMINAL Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1997). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, integrale versie. Scheys G. (1957). Bodemkaart van België. Verklarende tekst.

Digitale bronnen http://www.ruimtelijkeordening.be http://dov.vlaanderen.be : Databank ondergrond Vlaanderen http://www.gisvlaanderen.be : Geoloket http://www.ovam.be : Geoloket http://www.vmm.be : Databank VMM betreffende de waterkwaliteit http://www.mervlaanderen.be http://www.volvanwater.be http://www.west-vlaanderen.be

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 80/91 4007074

7.2 Verklarende woordenlijst

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BWK Biologische WaarderingsKaart

CAI Centrale Archeologische Inventaris

Calamiteit Rampsituatie

DHM Digitaal HoogteModel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

Fauna Aanwezige diersoorten

Flora Aanwezige plantensoorten

GIS Geografisch Informatie Systeem

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

Habitat Een door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin een soort tijdens een van de fasen van zijn biologische cyclus leeft

IHD InstandHoudingsDoelstelling

INBO Instituut voor Natuur- en BosOnderzoek

KLE Kleine landschapselementen

LA95,T Het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95 % van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau.

LAeq,T Het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continue geluid met dezelfde geluidsbelasting.

Lden Lday-evening-night : equivalente geluidmaat die in een EU-richtlijn voor omgevingsgeluid wordt voorgesteld voor het geluid van het weg- en

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 81/91 4007074

railverkeer, de luchtvaart en de industrie. In deze geluidmaat worden de geluidniveaus in de avond (4 uur) en nacht (8 uur) opgehoogd met 5 respectivelijk 10 dB(A) en, gewogen naar duur van de etmaalperiode, opgeteld bij het niveau tijdens de dagperiode (12 uur). Er is ook een afgeleide L*den die tevens rekening houdt met de werkelijke hinder van de geluidsbron.

Leemte in de kennis onzekerheidsfactor inherent aan toekomstprognoses, onzekerheden inherent aan de gebruikte voorspellingsmethoden, onzekerheden ten gevolge van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek, technisch moeilijk te voorspellen fenomenen, informatieleemten of met betrekking tot ontbreken van gegevensoverdracht

m.e.r. milieueffectrapportage

MER milieueffectenrapport

Milderende maatregel maatregel die voorgesteld wordt om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en/of zoveel mogelijk te verhelpen

Ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan (zie ook RUP)

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

RUP Ruimtelijk UitvoeringsPlan; getekend plan dat de bestemming van gronden en eigendommen vastlegt of/en dat de inplanting van de constructies in de verschillende kavels vaststelt (ordeningsplan). Op termijn komen dergelijke plannen in de plaats van de gewestplannen, algemenen en bijzondere plannen van aanleg. Er komen ruimtelijke uitvoeringsplannen op gewestelijk (V-RUP), provinciaal (P-RUP) en gemeentelijk (G-RUP) niveau

SBZ-H Speciale BeschermingsZone, afgebakend in het kader van de Europese Habitatrichtlijn

SBZ-V Speciale BeschermingsZone, afgebakend in het kader van de Europese

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 82/91 4007074

Vogelrichtlijn

Significant effect Betekenisvol effect

Studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten

VLAREM VLAams REglement betreffende de Milieuvergunning

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 83/91 4007074

7.3 Sectorale toetsen 7.3.1 Elementen passende beoordeling In het kader van het decreet voor natuurbehoud dient nagegaan te worden of het voorgenomen plan een betekenisvolle aantasting kan betekenen van de natuurkenmerken van de speciale beschermingszones, met betrekking tot de natuurwaarden waarvoor deze zones respectievelijk zijn aangemeld of aangewezen. Indien dit het geval is, is een opmaak van een passende beoordeling vereist. De elementen die noodzakelijk zijn om na te gaan of een passende beoordeling is vereist (de zogenaamde „voortoets‟) worden aangereikt vanuit de effectbeschrijving en -beoordeling binnen de discipline fauna en flora. Hierbij wordt maximaal gebruik gemaakt van de informatie die vanuit de plan-milieueffectrapportage beschikbaar is. Indien hieruit blijkt dat een passende beoordeling vereist is, wordt deze geïntegreerd in de milieubeoordeling.

7.3.2 Elementen ten behoeve van de watertoets In het kader van het decreet betreffende het integraal waterbeheer dient een overheid die over een plan beslist, er zorg voor te dragen dat er 1) geen schadelijk effect op het watersysteem ontstaat of 2) zoveel mogelijk wordt beperkt of 3) - als het voorgaande niet mogelijk is - het schadelijk effect op het watersysteem ten gevolge van het plan wordt hersteld. Dit kan door opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of in gevallen van verminderde infiltratie van hemelwater of vermindering van ruimte voor watersystemen door te voorzien in compensatie. Voor onderhavig plan zullen de nodige elementen ter input van de watertoets, met name de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van schadelijke effecten en de op te leggen voorwaarden of aanpassingen aan het plan om deze effecten te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, worden aangereikt in het kader van de milieubeoordeling.

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 84/91 4007074

7.4 Resultaten verkeersmodel 7.4.1 Huidige toestand

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 85/91 4007074

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 86/91 4007074

7.4.2 2020 – zonder vervollediging op- en afrittencomplex

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 87/91 4007074

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 88/91 4007074

7.4.3 2020 – met vervollediging op- en afrittencomplex

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 89/91 4007074

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc 90/91 4007074

8 Kaartenbundel

G:\dienst MER\Dossiers\plan-MER-RUP -integratiespoor\57 - GRUP op-en afrittencomplex jabbeke west)\ontwerpNPC\jabbeke7074_005a_NPC_november2010.doc

Kantoren www.arcadisbelgium.be

Deurne-Antwerpen Berchem-Antwerpen Bruxelles Clara Snellingsstraat 27 Posthofbrug 12 500, avenue Louise B-2100 Deurne-Antwerpen B-2600 Berchem B-1050 Bruxelles T +32 3 360 83 00 T +32 3 328 62 86 T +32 4 349 56 00 F +32 3 360 83 01 F +32 3 328 62 87 F +32 4 349 56 10

Gent Leuven Bastogne Kortrijksesteenweg 302 Vaartkom 31/8 6, rue Thier De Luzéry B-9000 Gent B-3000 Leuven B-6600 Bastogne T +32 9 242 44 44 T +32 16 63 95 00 T +32 61 21 38 85 F +32 9 242 44 45 F +32 16 63 95 01 F +32 61 21 52 28

Hasselt Liège Eurostraat 1 – bus 1 Sint-Jorisstraat 21 26, rue des Guillemins, 2ème ét. B-3500 Hasselt B-8500 Kortrijk B-4000 Liège T +32 11 28 88 00 T +32 56 24 99 20 T +32 4 349 56 00 F +32 11 28 88 01 F +32 56 24 99 21 F +32 4 349 56 10

Haaltert Charleroi Bruulstraat 35 119, avenue de Philippeville B-9450 Haaltert B-6001 Charleroi T +32 53 83 04 80 T +32 71 298 900 F +32 53 83 59 54 F +32 71 298 901

ARCADIS Belgium nv (1) ARCADIS VDS bvba ARCADIS Engineering & Consulting BTW BE 0426.682.709 BTW BE 0423.865.650 sa RPR ANTWERPEN RPR Dendermonde TVA BE 0423.586.528 ING 320-0687053-72 ING 393-0550700-23 RPM BRUXELLES IBAN BE 38 3200 6870 5372 IBAN BE 92 3930 5507 0023 ING 320-0151809-74 SWIFT BIC BBRUBEBB SWIFT BIC BBRUBEBB IBAN BE 16 3200 1518 0974 SWIFT BIC BBRUBEBB (1) Iso gecertificeerd voor adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening Detachering van projectmedewerkers. Dit document is afgedrukt op 100% gerecycleerd papier