Stedelijke transformatieprocessen in Noord-Brabant

Citation for published version (APA): Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). Faculteit Beleidswetenschappen (1993). Stedelijke transformatieprocessen in Noord-Brabant. Technische Universiteit .

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1993

Document Version: Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website. • The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review. • The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers. Link to publication

General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement: www.tue.nl/taverne

Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us at: [email protected] providing details and we will investigate your claim.

Download date: 26. Sep. 2021 STEDELIJKE

TRANSFORMATIEPROCESSEN IN

NOORD-BRABANT

Faculteit beleidswetenschappen KU Nijmegen Faculteit bouwkunde TU Eindhoven voorjaar 1993 i.o.v. EFL Stichting Inhoudsopgave

Deel I Maatschappelijke transformaties

Aanleiding...... "...... 1

1. Vier fasen ...... "...... 4 1.1. De naoorlogse periode 1945-1960, de fase van de vermeende stabiliteit...... '" .. "...... "...... 4 1.2. De periode circa 1960-1980, de fase van de transformatie ...... 4 1.3. De periode van circa 1980 tot nu, de fase van de vorm...... 4 1.4. De nabije toekomst, de fase van de verlokkingen ...... 5

2. De fase van de vermeende stabiliteit ...... 5 2.1. Bovenlaag/onderlaag ...... ' ...... 5 2.2. Gesloten karakter .."...... "...... 5 2.3. Arbeidsverhoudingen in de textielindustrie...... 6 2.4. De macht van de kerk...... 7 2.5. 's-Hertogenbosch...... 7 2.6. Drie bevolkingsgroepen...... 8 2.7. Weldadigheidsinstellingen...... 8 2.8. Industriële bedrijven...... 9 2.9. Scholing van de arbeidersbevolking...... 9

3. De fase van de transformatie (1960-1980) ...... 9 3.1. Revolutionaire ontwikkeling...... "...... 9 3.2. De maatschappelijke ontwikkeling...... 10 3.3. De Tilburgse politiek...... 10 3.4. Het emancipatiestreven...... 10 3.5. Teruggang Textielindustrie...... 10 3.6. Concurrentie op de arbeidsmarkt...... 11 3.7. Vergelijking /s'-Hertogenbosch...... 11

4.. De fase van de vorm...... 12 4.1. De sociaal-culturele identiteit...... 12 4.2. Verschil binnenstadsplannen Tilburgf's-Hertogenbosch...... 13

5. De fase van de verlokkingen (de nabije toekomst) ...... 13 5.1. Een zekere tweeslachtigheid...... 13

6. De ontwikkeling van de ruimtelijke structuur...... 14 6.1. Ontwikkeling van 's-Hertogenbosch en Tilburg...... 14 6.2. Algemeen Uitbreidingsplan...... 14 6.3. Geleidelijke verdichting...... 15

6.4. De Reit...... t •• 15 6.5. Klassieke Middeleeuws stedeUjke ontwikkeling...... 15 6.6. Eind jai"en '40...... 16 6.7. Stedelijke uitbreiding ten noorden van Den Bosch- Nijmegen. . . . . 16 6.8. Jaren '60 en '70...... 17

7. Gevolgtrekkingen ...... 17 7.1. Woon- en leefklimaat...... 17 7 .2. Het Randstadsmodel...... 17 7 .3. Ontwikkelingen afgelopen 25 jaar...... • ...... • ...... 18 7.4. Uitbreiding 'oude stadslichaam'...... • ...... 18

Deel ll Ruimtelijke transformaties

Aanleiding ...... 21

's-Hertogenbosch

Aaroeiding ...... 25

1. De periode van grootschalige uitbreidingen ...... 27 1.1 Structuurplan 1958 . . . . • ...... 27 1.1.1. Woningbouw ...... 27 1.1.2. Werkgelegenheid ...... 27 1.1.3. Centrumontwikkeling ...... 28 1.2. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1958 ...... 28 1.3. Structuurplan 1964 ...... 28 1.3.1. Woningbouw ...... 28 1.3.2. Werkgelegenheid • ...... 29 1.3.3. Centrumontwikkeling ...... 29

2. De periode van de compacte stad ...... 30 2.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1964 ...... 30 2.2. Structuurplan Binnenstad 's-Hertogenbosch 1980 ...... 30 2.2.1. Woningbouw ...... , ...... 31 2.2.2. Werkgelegenheid ...... 32 2.2.3. Centrumontwikkeling ...... • . . 32

3. De periode van de consoliderende stad ...... 33 3.1. Feitelijke ontwikkeling sinds 1980 ...... 33 3.2. Beleidsplan Ruimtelijk Ordening 1986 ...... • 34 3.2.1. Woningbouw ...... 34 3.2.2. Werkgelegenheid ...... 35 3.2.3. Centrumontwikkeling ...... 35 3.3. Huidige ontwikkelingen ...... 36 TILBURG

Aanleiding ...... 37

4. De periode van de grootschalige uitbreidingen ...... 39 4.1. Structuurplan 1952 ...... 39 4.1.1. Woningbouw ...... 39 4.1.2. Werkgelegenheid ...... 39 4.1.3. Centrumontwikkeling ...... 39 4.2. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1952 ...... 39 4.3. Het Achtjarenplan 1959 ...... • . . 40

5. De periode van de grootschalige uitbreidingen . . . . . ·...... 41 5.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1959 . • ...... 41 5.2. Structuurplan Oude Stad 1976 ...... 41 5.2.1. Woningbouw ...... 42 52.2. Werkgelegenheid ...... • ...... 42 5.2.3. Centrumontwikkeling ...... 42 5.3. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1976 ...... 42 5.4. Tilburg compact in beeld, een keuze 1985 ...... 43 5.4.1 Woningbouw ...... 44 5.4.2. Werkgelegenheid ...... 44 5.4.3. Centrumontwikkeling . . . • ...... 44

6. De periode van de consoliderende stad ...... 45 6.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1985 ...... 45 6.2. Stadsbeheersplan 1989 ...... 45 6.2.1. Woningbouw ...... 45 6.2.2. Werkgelegenheid ...... 46 6.2.3. Centrumontwikkeling ...... 46 6.3. Huidige ontwikkelingen ...... 46

7.- Conclusies ...... 48 7 .1. Onderzoeksvraag 1 ...... • ...... 48 7.1.1. Woningbouwproblematiek ...... 48 7.1.2. Werkgelegenheid ...... 50 7.1.3. Centrumontwikkeling ...... 50 7 .2. Onderzoeksvraag 2 ...... 51 7 .3. Onderzoeksvraag 3 ...... 51 7 .4. Onderzoeksvraag 4 • ...... 52 Deel ID De Brabantse middelgrote stad, wat nu?

1. De Brabantse middelgrote stad, wat nu? ...... 54 1.1. Na volging ...... 54 1.2. Het voordeel van de middelgrote stad ...... 55 1.3. Van extravert naar introvert . . . . . • ...... • . . • ...... 56 1.4. Ten aanzien van de eenheid van het stedebouwkundige werk ...... 57

Literatuur deel I ...... 59 Literatuur deel 11 ...... 62

Bronnen cijferm.ateriaal ...... 64 Bijlagen

Bijlage 1 Wijk- en buurtindeling 's-Hertogenbosch...... 68

Bijlage 2 Wijk-indeling Tilburg...... • ...... 69

Bijlage 3 Bevolkingsontwikkeling in het Stadsgewest 's-Hertogenboscb...... 70

Bijlage 4 Bevolkingsontwikkeling in het Samenwerkingsverband Midden-Brabant...... 71

Bijlage 5 Ontwikkeling van de woningvoorraad in het Stadsgewest 's-Hertogenbosch...... 72

Bijlage 6 Ontwikkeling van de woningvoorraad in het Samenwerkingsverband Midden-Brabant...... 73

Bijlage 7 Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het Stadsgewest 's-Hertogenbosch. . . . . 74

Bijlage 8 Ontwikkeling van de werkgelegenheid in bet Samenwerkingsverband Midden-Brabant...... 75 ,)

vooraf

De EFL-stichting heeft in het kader van haar Brabant-project kortlopende interuni­ versitaire onderzoeksprojecten opgezet.

De KU Nijmegen en de TU Eindhoven hebben in dat verband onderzoek uitgevoerd naar transformatieprocessen zoals die zich in enkele Brabantse steden hebben voltrokken. TUE en KUN hebben vanuit hun specifieke invalshoek elk een deel van dit onder­ zoek voor hun rekening genomen, waarbij een parallelle vraagstelling is gebruikt. In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van dit onderzoek. DEEL I

MAATSCHAPPELUKE mANSFORMATIES

V. Mommers en R. Stolzenburg

Faculteit Bouwkunde vakgroep BAUB TU Eindhoven Aanleiding. In Brabant zijn twee groepen steden te onderscheiden: - 'Echte' vestingsteden: historische steden die op grond van de vestingwet tot 1870 een militaire functie hadden. Vaak waren deze steden ook van belang als bestuur­ lijk centrum. Sommige ervan vormen nog steeds een belangrijk stedelijk centrum. - Industriesteden, sommige hiervan met een kleine historische stad als kern. Deze industriesteden hebben vooral een belangrijke groei gekend aan het einde van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw. Prototypisch voor deze groepen steden zijn 's-Hertogenbosch en Tilburg.

Na 1945 valt op, dat de oorspronkelijk per stad kenmerkende ontwikkeling te niet wordt gedaan in een algemeen proces van stadsvorming. Ruimtelijk kenmerkende verschillen verdwijnen. Tilburg en 's-Hertogenbosch behoren tot die steden uit de Brabantse stedenrij die vanaf 1945 ook in maatschappelijk opzicht een aantal belangrijke transformatiepro­ cessen hebben doorgemaakt. De bestaansstructuur is aanvankelijk zeer eenzijdig. In Tilburg is dit de textielindus­ trie, in Den Bosch het kerkelijk en ambtelijk apparaat. De arbeidende bevolking wordt gekenmerkt door een laag opleidingspeil en een overherigheidsmentaliteit. Geleidelijk aan verandert de sociale situatie in Brabant. Door de bewuste industriali­ satie en scholing van de bevolking, invloed van de media e.d. wordt de horizon van de Brabantse bevolking vergroot. Zonder dat de kerkelijke en wereldlijke bovenlaag het in de gaten heeft, keert een groot deel van de bevolking zich geleidelijk af van het 'gezag'. Men conformeert zich aan een nieuwe tijd, achterstanden ten opzichte van de rest van Nederland worden snel ingehaald. Er treden verregaande veranderingen op in de aanwezige werkgelegenheid. In de textielsteden, waaronder Tilburg, valt het traditionele industriële draagvlak weg. In een wat latere fase doen zich in de grove metaalindustrie en de Bossche werkgelegenheid de invloed van rationalisering en automatisering gelden. Bedrijven verdwijnen of stoten veel ongeschoold personeel af. Dit alles leidt tot op het eerste gezicht zeer ernstige problemen in de werkgelegen­ heid en het bestaan in bedoelde steden. Plannen worden ontwikkeld om tot nieuwe arbeidsplaatsen te komen, de rijksoverheid springt bij met subsidies. Tegen de verwachting in transformeren deze steden van potentiële noodgevallen tot bloeiende middelgrote steden. Nieuwe werkgelegenheid komt zowel van binnenuit als van buitenaf. Kenmerkend is, dat de nieuwe werkgelegenheid is gericht op de beter en hoger geschoolde werkne­ mer. Er ontstaat een scherpe scheidslijn met het traditionele verleden. De emancipa­ tie van de overherige bevolking wordt geleidelijk aan voltooid. In het ruimtelijk patroon van de Brabantse steden komen deze veranderingen op een ingrijpende wijze tot uitdrukking. Bestaande delen worden gesloopt, er vinden grote uitbreidingen plaats.

1 In bovenstaande schets wordt de volgende vraagstelling gesitueerd:

1. De steden Tilburg en ,s-Hertogenbosch kenmerken zich na WOII door een snelle verandering in zowel ruimtelijk-functioneel als maatschappelijk opzicht. Teloor gaan van traditionele bestaansbronnen moet worden opgevangen. Hoe kan deze transformatie op globale wijze worden getypeerd?

2. Is hierbij in beide gemeenten sprake van gelijkluidende processen van verandering en welke perioden of fasen zijn hierin dan te onderscheiden?

3. Is wat de geconstateerde ontwikkelingsprocessen betreft desondanks sprake van kenmerkende verschillen tussen beide steden, mede gelet op hun karakteristieke historisch-maatschappelijke en -stedebouwkundige geschiedenis?

4. Is de (succesvolle) transformatie die leidde tot nieuwe bestaansbronnen gevolg van bewust gevoerd (acquisitie-)beleid of is sprake van min of meer autonome processen als gevolg van de emancipatie en scholing van de overherige bevolking?

2 Inleiding

In de naoorlogse jaren hebben er in Noord-Brabant fundamentele maatschappelijke veranderingen plaats gevonden. · Van een stabiele rooms-katholieke traditionele samenleving is Brabant getransfor­ meerd tot een gebied binnen ons land, waar zich momenteel een uitgesproken dynamische maatschappelijke ontwikkeling voordoet. Van een overwegend agrarische provincie is Noord-Brabant geworden tot een industrieprovincie. Ook de dienstensec­ tor heeft zich ter plekke met verve ontwikkeld. In dit onderzoek stellen wij ons tot doel om deze veranderingen te onderzoeken aan de hand van de transformaties, die zich sedert 1950 in de steden Tilburg en 's-Herto­ genbosch hebben voorgedaan. Nagegaan zal worden welke maatschappelijke veranderingen zich hebben afgespeeld en hoe deze met name ruimtelijk tot uitdrukking zijn gekomen. De nadruk zalliggen op de bestudering van de min of meer autonome maatschappelijke processen, die aan de veranderingen ten grondslag hebben gelegen. Er vallen grofweg namelijk twee processen waar te nemen. Het eerste proces omvat al datgene wat het bestaan van de bevolking in sociaal-eco­ nomisch en sociaal-cultureel opzicht bepaald heeft. Daarbij valt onderscheid te maken tussen hetgeen plaatselijk tot stand werd gebracht en hetgeen van buitenaf zijn invloed deed gelden. Het tweede proces heeft betrekking op het beleid dat door bestuurders en 'meer-machtigen' gevoerd is om antwoord te geven op de situaties waar voor men geplaatst werd.

Streven is om een bijdrage te leveren aan het bevorderen van inzicht in deze twee processen, zodat er in de toekomst een betere afstemming op elkaar kan plaatsvin­ den. Uit het historische gedeelte zal blijken, dat dit in het verleden niet altijd het geval is geweest. Bij het vaststellen van het beleid levert inzicht in een dergelijke samenhang meer houvast bij het nemen van beslissingen, waardoor er een evenwichti­ ge gebouwde omgeving tot stand kan worden gebracht. In dit onderzoek zullen wij niet alleen de historie beschouwen en proberen het verleden te verklaren, maar er zal ook een poging worden gedaan om op basis hiervan gevolgtrekkingen te maken over de samenhang tussen de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen van de middelgrote Brabantse stad voor de nabije toekomst. V oor deze steden is gekozen, omdat de veranderingen zich hier het duidelijkst hebben afgespeeld en omdat zowel Tilburg als 's-Hertogenbosch model kunnen staan voor de Brabantse situatie. Tegelijk vertegenwoordigen de beide steden verschillende historische ontwikkelingen binnen de Brabantse cultuur. Voorts representeren Tilburg en 's-Hertogenbosch twee uiteenlopende stadstypen. Tilburg is hét typische voorbeeld van de zogenaamde open landstad en 's-Hertogen­ bosch van de middeleeuwse stad (de vestingstad). Tilburg heeft een uitgesproken agrarische achtergrond, terwijl 's-Hertogenbosch een bijna ideaaltypische handelsstad ontwikkeling heeft gekend. 's-Hertogenbosch beantwoordt aan al datgene, dat in de literatuur over middeleeuwse stadswording te berde wordt gebracht.

3 -

1. Vier fasen.

Bij de stedelijke ontwikkeling van na de tweede wereldoorlog worden vier fasen onderscheiden, te weten: 1. De naoorlogse periode 1945-1960, de fase van de vermeende stabiliteit. 2. De periode circa 1960-1980, de fase van de transformatie. 3. De periode van circa 1980 tot nu, de fase van de vorm. 4. De nabije toekomst, de fase van de verlokkingen (High-tech, Euregio, TGV etc.).

1.1. De naoorlogse periode 1945-1960, de fase van de vermeende stabiliteit.

In de fase van de vermeende stabiliteit had het er de schijn van, dat de traditionele waarden en normen in het Brabantse ongestoord gehandhaafd zouden kunnen worden. De clerus en de maatschappelijke bovenlaag gingen .ervan uit, dat het Rijke Roomse Leven zich ongestoord zou voortzetten. De Verzuiling had zijn perken afgebakend. Problemen en eventuele conflicten werden binnen het nationale harmo­ niemodel opgelost. Wel bereidde men zich voor op de voor de deur staande en ook uit werkgelegenheidsoogpunt gewenste industrialisatie. Onder de oppervlakte was echter meer aan de hand. Reeds in de jaren dertig waren er tekenen, o.a. ernstige arbeidsconflicten en de opkomst van fascistische groeperin­ gen, dat er beweging zat in de maatschappelijke verhoudingen. De stedelijke uitbreidingen waren nog niet grootschalig.

1.2. De periode circa 1960-1980, de fase van de transformatie.

Tijdens de tweede fase treedt er een fundamentele crisis binnen de bestaande maatschappelijke verhoudingen aan het daglicht. Gestimuleerd door externe gebeurte­ nissen, bleek dat er onder de Brabantse stedelijke bevolking sterke ressentimenten jegens de traditionele verhoudingen aanwezig waren. Het heeft er de schijn van, dat de leidende bovenlagen van de maatschappij niet in de gaten hadden, dat grote delen van met name de stedelijke bevolking hun eigen gang waren gegaan. Wij willen dit voorlopig karakteriseren als een maatschappelijke erosie, die, zoals later zou blijken, reeds in de vooroorlogse jaren in gang was gezet. Ruimtelijk kwamen in deze fase grote stedelijke uitbreidingen tot stand, die naar vorm navolgingen waren van hetgeen met name in het Westen des Lands tot stand werd gebracht. Door de in gang gezette industrialisatie werden allerlei achterstanden in Noord-Bra­ bant in versneld tempo ingehaald. Op het einde van de jaren '60 kwam daar nog een economische crisis bij, die in Tilburg leidde tot het teloorgaan van de aanwezige textielindustrie.

1.3. De periode van circa 1980 tot nu, de fase van de vorm.

De derde fase wordt gekenmerkt door een voltooiing v~ het moderniseringsproces. De oorspronkelijke sociaal-culturele identiteit lijkt bijna verloren gegaan te zijn. In menig opzicht doen de Brabantse steden niet onder voor andere Nederlandse

4 middelgrote steden. Te denken valt hierbij aan de bevolkingssamenstelling, de werkgelegenheid en het voorzieningenniveau. Ja, er kan in bepaald opzicht zelfs gesproken worden van een voorsprong. Vergeleken met met name de vier grote steden uit de kennen de Brabantse steden, zoals de meeste middelgrote steden in ons land, weinig maatschappelijke problemen. Zij vertonen een uitgespro­ ken vitaliteit. Meer en meer wil men stedelijke identiteit creëren door bet maken van expliciete stedebouwkundige vormen. Er vindt een navolging plaats op het gebied van stedebouwkundige structuren en architectonische vormen; men spiegelt zich aan betgeen in binnen- en .buitenland op dit gebied plaatsvindt. Het oorspronkelijke neemt een achtergrondpositie in.

1.4. De nabije toekomst, de fase van de verlokkingen.

De huidige fase wordt gekenmerkt door tweeslachtigheid. Aan de ene kant vergaapt men zich aan de wijde perspectieven, die de nieuwe technologieën met zich meebren­ gen. Gestimuleerd door de op handen zijnde Europese eenwording proberen de stadsbesturen hun positie daarin te bepalen. Tegelijkertijd komt er meer begrip voor bet historisch ruimtelijk erfgoed. Dit komt allereerst voort uit bet besef, dat daaraan een belangrijk stuk identiteit valt te ontlenen. Daarnaast blijkt de historische gebouw­ de omgeving aantrekkingskracht te kunnen uitoefenen op nieuwe bedrijfsvestigingen. Een aantrekkelijk woon- en leefmilieu is dé nieuwe slogan.

2. De fase van de vermeende stabiliteit.

2.1. Bovenlaag/onderlaag.

Bij het beschrijven van de eerste fase wordt bewust gebruik gemaakt van het onder­ scheid bovenlaag-onderlaag binnen de bevolking. Hoewel een dergelijk onderscheid de werkelijkbeid geweld aandoet, verschaft bet wel een beeld dat die werkelijkbeid benadert. . Het aangebrachte onderscheid verwijst naar een maatschappelijke constellatie, waarin de machtsverhoudingen als het ware vast lagen. Het duidelijkst manifesteerde zich dit in Tilburg. Daar had men te maken met een bovenlaag van textielfabrikanten en een 'onderlaag' van fabrieksarbeiders en -arbeidsters. Enigszins gechargeerd kan gesteld worden, dat er in Tilburg sprake was van een monocultuur. Buiten de textielindustrie vormde alleen de hoofdwerkplaats van de spoorwegen een andersoortige werkgele­ genheid. Wagernakers constateert in zijn studie dat de eerste allochtone arbeiders in Tilburg werknemers waren van de in 1869 opgerichte NS-werkplaats. (Wagemakers, 1990, blz. 12/13)

2.2. Gesloten karakter.

De Tilburgse samenleving had een gesloten karakter. Volgens van de Weijer, die wij nu bier aan het woord laten, valt dit te wijten aan drie faktoren. Ten eerste de demografische ontwikkeling: Sinds het begin der vorige eeuw is de Tilburgse bevolking snel maar regelmatig gegroeid en wel vooral door eigen vruchtbaarheid. Hierdoor kreeg de bevolking een zeer homogene structuur, welke een goede voedingsbodem vormde voor de solidari-

5 teit tussen de mensen onderling en voor de continuïteit en stabiliteit van het gemeen­ schapsleven. Althans tot een bepaalde grens. Toen deze overschreden werd kwam het gesloten karakter van de gemeenschap in gevaar. Als tweede oorzaak van het gesloten karakter van Tilburg noemt hij de geografische ontwikkeling. Door de ligging is de stad lange tijd van de buitenwereld afgesloten geweest. Denk aan de rivieren. Ook doordat er weinig/geen wegen, spoorrails, waterwegen waren, lag Tilburg geïsoleerd. Door de verkeers-geografische ontsluiting werd het oorspronkelijk karakter van de gesloten, plattelandse samenleving aangetast. Als derde punt noemt van de Weijer de sociaal-economische ontwikkeling. Hierover zegt hij het volgende: 'Zo lang Tilburg een overwegend agrarische gemeenschap was, bleef het hangen in de plattelandse sfeer. De opkomst der industrie -tot voor ongeveer vijftig jaar stond alles in het teken van de textiel- sloot goed aan bij de homogene structuur van de plattelandse samenlevingsvonn. Het ineenvloeien van de grenzen tussen de industriële en de agrarische levenssfeer paste goed in datzelfde schema. Het vasthouden aan de huisarbeid combineerde goed met het karakter van de totale gemeenschap, waarin wonen en werken een onscheidbare eenheid pleegden te vormen. Ook het langdurig vasthouden aan het patronalisme moet men vanuit deze gezichtshoek bezien. Naarmate de industrialisatie echter verder schreed moest ook het plattelandse karakter steeds meer voor het typische stedelijke wijken. Op het einde der vorige eeuw kwam er een grotere differentiatie zowel in de structuur van het bedrijfsleven (naast de textiel kwamen er ook andere takken van de industrie naar voren) als in de sociale structuur van de bevolking (de opkomst van de arbei­ dersklasse welke losraakte uit de agrarische levenssfeer, de verbreding van de afstand tussen werkgevers en werknemers, de opkomst van de nieuwe middenstand, de import van intellectuelen en vele annexe verschijnselen). De hand- en huisarbeid werd vervangen door de fabrieksarbeid zodat er een kloof ontstond tussen wonen en werken. Het ouderwetse patronalisme moest langzamerhand plaatsmaken voor een meer moderne bedrijfsorganisatie, welke wij geenszins willen verheerlijken maar die ongetwijfeld beter bij een stedelijke samenlevingsvorm past. Het is langs de weg der demografische, geografische en sociaal-economische ontwik­ keling, dat Tilburg zijn oorspronkelijk karakter van gesloten, traditionele, homogene en collectieve gemeenschap verloor en steeds meer de w~g op ging naar de open, traditionele, heterogene, gedifferentieerde en geïndividualiseerde gemeenschap'. (Dr. Th.A van de Weijer, 1955, blz. 257 e.v.)

2.3. Arbeidsverhoudingen in de textielindustrie.

Zoals bekend werden de arbeidsverhoudingen in de textielindustrie gekenmerkt door een sterke vorm van familisme en paternalisme. Familisme wil zeggen, dat het allemaal familiebedrijven waren. Dit bracht een grote geslotenheid met zich mee. Een ander nadeel van deze familiebedrijven was, dat zij ook niet-bekwame lieden (familieleden) aan de leiding van de ondernemingen plaatsen. Dit zou later een belangrijke factor zijn bij hun teloorgang in de jaren '60. Het paternalisme hield in, dat de ondernemer zijn invloed op het gehele leven van zijn arbeiders en hun gezinnen probeerde uit te oefenen. Hij schreef als het ware voor hoe zij zich ook buiten de fabriek te gedragen hadden. De ondernemers

6 meenden te weten wat goed voor hun werknemers was. Er bestond een grote machtsafstand tussen de leiding van de bedrijven en de werknemers.

2.4. De macht van de kerk

Deze afstand werd nog geaccentueerd door de macht van de kerk. Het was de tijd van het Rijke Roomse Leven. De gelovigen werden verondersteld het gezag van de Kerk en de Clerus voetstoots aan te nemen. Deze verhoudingen zijn trefzeker onder woorden gebracht door A.J. Wiehers in zijn studie 'De Oude Plattelandsbeschaving' uit 1965 met de term overherigheid. Daarmee brengt Wiehers tot uitdrukking, dat de positie van de plaatselijke bevolking uitgesproken ondergeschikt was. Overherigbeid verwijst ook naar de mentaliteit die deze ondergeschiktheid met zich mee heeft gebracht. Wiehers constateert onder de Tilburgse bevolking weinig eigen initiatief, grote volgzaamheid en grote behoefte aan leiding. (Wichers, 1965, blz. 146) Uit later onderzoek en ook uit gedrag van de bevolking is gebleken, dat er tegelijker­ tijd een groot ressentiment jegens de meer machtigen van kapitaal en kerk aanwezig was. Van de Weijer stelt dat dit een typisch verschijnsel is: 'De sociale ontevredenheid ontstaat juist hierdoor, dat de sociale verhoudingen in onze stad zich nog niet volledig uit het patronale en patriarchale schema hebben weten los te werken, terwijl de mentaliteit van een groot aantal arbeiders er reeds aan is ontgroeid. En dat deze spanning kerkvervreemdend werkt, komt juist hieruit voort, dat velen de kerk en de geestelijkheid als exponenten van de oude orde blijven zien.' (Van de Weijer, 1955, blz. 262) In de naoorlogse jaren had het er de schijn van, dat de Tilburgse samenleving bijna niet veranderde. Gesteld kan worden, dat de maatschappelijke bovenlagen niet in de gaten hadden, dat zich onder de oppervlakte reeds grote veranderingen aankondig­ den. Terugkijkend kan ook gesteld worden, dat er een ondergrondse invloed is uitgegaan van het onderwijs. De deelname aan allerlei vormen van onderwijs nam geleidelijk aan toe. Dit betekende, dat veel jonge mensen een betere persoonlijke ontwikkeling kregen, die tot een meer kritische en individualistische benadering van de maatschap­ pelijke verhoudingen leidde.

2.5. 's-Hertogenbosch.

In 's-Hertogenbosch hebben we met een andere - wat gecompliceerdere - situatie te maken. Ook hier kan men de bevolking onderscheiden in een groep 'meer-machtigen' en een brede onderlaag van weinig tot niet-geschoolde arbeiders. Er bestond echter geen mono-cultuur zoals in Tilburg. Dit vindt zijn oorsprong in het verleden van Den Bosch. Als middeleeuws handels- en bestuurscentrum kende de stad een rijk leven, waarvan de gevolgen nog lang doorgewerkt hebben in de bevolkingsstructuur van de stad. N. de Vries beschrijft deze structuur in de studie 'Sociografische aantekeningen over de ontwikkeling naar een stadsgewest':

's-Hertogenbosch zelf is een stad waar het maatschappelijk leven grote problemen kende. Grote groepen a-socialen, wonend in benauwde wijken, naast groepen

7 • welgestelden, welke voor een deel buiten hun werkgemeente een woning zochten n.l. in . In de oude stad domineerden in de samenleving, zij die in economische en sociale openbare diensten hun werkkring vonden. De Bossche samenleving had iets traditioneels eigen. Thans gaat het industriële meer en meer in de samenleving de overhand krijgen. Vreemdelingen gaan een plaats innemen in de samenleving, uit hen komen nieuwe lokale leiders voort.

2.6. Drie bevolkingsgroepen.

Zo zijn thans in 's-Hertogenbosch drie bevolkingsgroepen te onderscheiden: a) De oude Bossche gemeenschap, oude stadsbevolking, welke voor een deel buiten de nieuwe ontwikkeling staat. Reeds lang wordt deze groep geconfronteerd met a-socialiteit en zwak-socialiteit, met slecht bewoonbare wijken.( ... ) In deze oude bevolkingsgroep is duidelijk een toenemende niet-kerksbeid te constateren, welke begeleid wordt door minder intensief deel te nemen aan het katholieke gemeen­ schaps- en verenigingsleven. b) Nieuwkomers uit Brabant zelf afkomstig, voor een deel plattelanders, welke zich en aan de typische Bossche samenleving, en aan de nog volgende groepen moeten aanpassen. c) Nieuwkomers, van buiten Brabant afkomstig, vaak groot-stedelingen en vaak niet-katholiek. ( ... )In 's-Hertogenbosch voor rond 91% katholiek, in sommige nieuwe wijken bedraagt dit percentage ruim 80%. ( ... )De bevolkingsgroei brengt een snelle uitleg van het woongebied·van de stad met zich mee. Dit terwijl het woonvraagstuk aanzienlijk verzwaard wordt door stadssanering, welke nauw verbonden is met het probleem der a-socialiteit, welke zich juist in de te saneren kernen geeft geconcentreerd.' (De Vries, 1960?, blz. 10) Daar kwam bij, dat sinds de 80-jarige oorlog niet-katholieken in het bestuur van Den Bosch een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze protestantse minderheid beschikte over belangrijke maatschappelijke macht. De macht van de Katholieke Kerk kwam o.a. tot uiting in de aanwezigheid van een uitgebreide liefdadigheid in de vorm van de z.g. Godshuizen. Vanaf de middeleeuwen konden armen en ontheemden een beroep doen op de goede werken, die vanuit verschillende kloosters in de stad verricht werden. Dit heeft ertoe geleid, dat zich sinds die tijd in Den Bosch een proletariaat heeft gevestigd, dat voor zijn bestaan afbankelijk was van deze kerkelijke instellingen.

2. 7. Weldadigheidsinstellingen.

Wouters zegt zelfs dat de Bosschenaren bekend zijn geweest om die liefdadigheid. Veel mensen 'trokken steun' en maakten misschien zelfs misbruik van het geboden vangnet. (Wouters, 1968, blz. 131 e.v.) Pirenne zegt in zijn boek min of meer hetzelfde: 'Er is m;>g een andere belangrijke factor aan te wijzen, die van invloed geweest is op het lage loonpeil, nl. het bestaan van de vele en rijke weldadigheidsinstellingen in 's-Hertogenbosch. Dit uitgebreide stelsel van hulpverlening werkte luiheid in de hand, doordat men zich in geval van werkloosheid van ondersteuning verzekerd wist. Een gevaarlijke kant hiervan was, dat de lonen laag werden gehouden. Immers, het aanbod van werkkrachten overtrof de vraag en de ondernemer voelde zich verantwoord lage lonen te geven in de zeker-

8 beid, dat de armbesturen wel fmancieel zouden bijspringen.' (Pirenne, 1960, blz. 132) Men zou kunnen stellen, dat de industrialisatie in de naoorlogse jaren in Den Bosch min of meer geruisloos is verlopen. De nadruk lag op de ongeschoolde en geoefende arbeid. Daar was immers een arbeidspotentieel voor aanwezig. Verder bleven de traditionele culturele en bestuurlijke functies gehandhaafd. Geleidelijk aan kwam daarin verandering onder invloed van de schaalvergroting en de toename van de overheidsbemoeienis, die kenmerkend waren voor de naoorlogse jaren.

2.8. Industriële bedrijven.

Uit de literatuur blijkt, dat de meer machtigen in Den Bosch lange tijd de komst van industriële bedrijven hebben tegengehouden, althans niet hebben bevorderd. Wouters zegt dat Den Bosch een onvoldoende uitgebouwde economische structuur had, met name wat betreft de industriële sector. Men zag Den Bosch in de lijn van de historie nog steeds liever als centrum van handel en verkeer, wat tot gevolg had dat men niet een 'industrie-vriendelijk' beleid voerde. En het ontbrak Den Bosch volgens hem aan een 'behoorlijk opgeleide, op werk beluste arbeidersklasse'. Dat het industriële klimaat voor de Tweede Wereldoorlog in 's-Hertogenbosch ongunstig was, blijkt ook uit het feit dat bedrijven uit DB vertrokken (o.a. LaPazen Lips) en uit de faillisse­ menten. (Wouters, 1968, blz. 16/19) Men wilde vasthouden aan de handels-, bestuur­ lijke- en culturele functies van de stad.

2.9. Scholing van de arbeidersbevolking.

De Kamer van Koophandel daarentegen had al lang aangedrongen op het scholen van de Bossche arbeidersbevolking. Pirenne: 'De Bossche arbeider stond zedelijk en Intellectueel op zulk een laag peil, dat men vreesde dat de industrie zich om die reden njet in DB zou kunnen handhaven.' De Kamer van Koophandel stelde voor dit te verbeteren door: 1) Technisch onderwijs 2) De armenzorg zou zich binnen haar engste grenzen moeten terugtrekken en krachtig tot arbeidzaamheid aansporen. (Pirenne, 1960, blz. 113-114) In de naoorlogse jaren is het vooral de industrie, die aangewezen is op ongeschoolde en geoefende arbeid, die zich in Den Bosch vestigt. Het is ons momenteel niet duidelijk of deze industrie uit eigen initiatief op de plaatselijke arbeidsmarkt is afgekomen of bewust door het gemeentebestuur is aangetrokken.

3. De fase van de transformatie (1960-1980)

3.1. Revolutionaire ontwikkeling.

Zonder overdrijving mag gesteld worden, dat in deze periode in beide steden revolutionaire ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, met name in de maatschappe­ lijke verhoudingen. Wat beeldend uitgedrukt zou men kunnen stellen, dat aapvankelijk aan de oppervlak­ te van de samenleving het bestaan rustig voortkabbelde. Binnen Nederland vond op nationaal niveau tussen werkgevers, werknemers en de overheid permanent overleg

9 plaats bij de verdere uitbouw van de welvaarts· en de verzorgingsstaat. We leefden binnen het harmoniemodel, zoals dat genoemd wordt.

3.2. De maatschappelijke ontwikkeling.

'De maatschappelijke ontwikkeling die voor en in de oorlog in het denken werd voorbereid en na 1945 zonder revolutionaire schokken doorzette, is terecht wel aangeduid als een 'stille omwenteling', merken Costongs en Top hierover op. (Costongs/Top, 1986, blz. 157)

Maar in de betreffende steden waren onder de oppervlakte andere krachten werk· zaam.

3.3. De Tilburgse politiek.

'In de derde periode (1962·1970) wordt de Tilburgse politiek bedreven conform de spelregels van de pacificatiepolitiek; in een sfeer van pragmatische verdraagzaamheid wordt op zakelijke wijze gewerkt aan de verdere uitbouw van de stad Tilburg.' (blz. 43) 'Een wonderlijke speling van de geschiedenis is daarbij, dat terwijl de spelregels van de pacificatiepolitiek in de Tilburgse gemeenteraad volop aan het uitkristalliseren waren, in de samenleving een aantal ontwikkelingen op gang kwam -zoals de deconfessionalisering en ontzuiling en de roep om democratisering en politisering- dat al spoedig de fundamenten onder de pacificatiepolitiek zou wegblazen.' (Costongs/Top, 1986, blz. 57)

3.4. Het emancipatiestreven.

Langzamerhand werden de resultaten zichtbaar van het emancipatiestreven. We hebben hier te maken met een boeiend proces. Aan de ene kant is het de kerk geweest, die bewust er naar gestreefd heeft om haar eigen positie en die van de katholieken binnen ons land te verbeteren, om achterstanden weg te werken: dit is met name geschied door middel van het onderwijs. Op alle niveaus en binnen alle soorten van onderwijs is de leiding van het katholieke volksdeel sinds de eeuwwisse­ ling zeer actief geweest. En men heeft resultaten geboekt. Aan de andere kant heeft dit er wel toe geleid, dat geleidelijk aan de beter opgelei­ den een minder volgzame houding jegens het kerkelijk gezag hebben ingenomen. De emancipatie voltrok zich niet alleen jegens de andersdenkenden, maar ook intern. Door de toenemende scholing en ontwikkeling van de katholieke bevolking ging men zich kritischer en vooral onafhankelijker tegenover het kerkelijke gezag opstellen.

3.5. Teruggang Textielindustrie.

In Tilburg krijgen de veranderende maatschappelijke verhoudingen nog een extra versnelling door de afbraak van de textielindustrie. In de naoorlogse jaren maakte de textielindustrie eerst een grote bloei mee vanwege de enorme behoefte aan kleding binnen de bevolking. Ook de oprichting van de NAVO gaf een extra stimulans vanwege de leveranties aan de strijdkrachten. Gedurende de jaren '60 bleek echter de concurrentiepositie steeds moeilijker te worden. Er zijn daar verschillende redenen

10 voor aan te voeren. Ten eerste produceerde men in Italië goedkoper dan hier. Dit lage lonen effect breidde zich later uit naar de landen van de Derde Wereld. Voorts ontbrak het aan de nodige flexibiliteit. Men speelde niet snel genoeg in op het steeds sneller wisselende modebeeld. Maar ook de struktuur van het familiebedrijf deed nu zijn invloed gelden. Er heerste een zekere genoegzaamheid en men werkte in de leiding van de bedrijven te veel met familieleden, die niet de nodige bekwaamheden hadden. Uit de bijgaande diagrammen blijkt hoe dramatisch de teruggang in de textielindustrie is geweest. Door de geleidelijke intellectuele ontwikkeling van de bevolking en de teloorgang van de textielindustrie raakten de traditionele machtscentra in een uitgesproken crisis. Hoewel niet direct in verband staand met de situatie van de Tilburgse bevolking, trad er een soort cumulatie op toen in 1968 de Katholieke Hogeschool werd bezet. De eerste bezetting -in een reeks van velen- van een instelling van wetenschappelijk onderwijs in Nederland. Een deel van de studentenpopulatie in Tilburg radicaliseerde en ging zich ook actief bemoeien met het verzet tegen de stedebouwkundige ingrepen in Tilburg, die gekenmerkt werden door grootschaligheid.

3.6. Concurrentie op de arbeidsmarkt.

In Tilburg domineerde dus tot midden jaren '60 de textielindustrie. Daarnaast waren er nog een aantal ondernemingen waaronder een dochteronderneming van , de Volt en de centrale werkplaats van de Spoorwegen. De textielondernemers hebben echter ook in de naoorlogse jaren steeds proberen te voorkomen dat andersoortige bedrijven zich ter plaatse zouden vestigen. Zij vreesden concurrentie op de arbeids­ markt en ongewenste invloed van buitenaf op de Tilburgse arbeidersbevolking. Costongs en Top laten hierover een wat optimistischer geluid horen: 'De verklaring van deze expansie op onderwijsgebied (na 1945) is te vinden in de naoorlogse industrialisatiepolitiek, die ook door de Tilburgse gemeenteraad daad­ krachtig werd nagestreefd en waarbij het onderwijs werd opgevat als belangrijke infrastructurele voorziening. Na het verval van de textielnijverheid werd uitbreiding van het aantal onderwijsinstellingen ook een middel om grote aantallen compense­ rende arbeidsplaatsen te scheppen. Maar industrialisatiepolitiek en afbrokkelende werkgelegenheid in de traditionele industrie is geen voldoende verklaring voor de beschreven ontwikkeling. Doorslaggevend blijkt geweest te zijn het streven naar emancipatie van het katholieke volksdeel.' (Costongs/Top, 1986, blz. 308) Pas gedurende de textielcrisis werd daadwerkelijk gestreefd naar het binnenhalen van nieuwe bedrijven. Dit is geleidelijk aan ook gelukt. Met name in de dienstensector wist het gemeentebestuur eind jaren '60 verschillende bedrijven en instellingen binnen te halen. Er werd toen der tijd gesproken over Tilburg alS onderwijsstad.

3.7. Vergelijking Tilburg/s'-Hertogenbosch.

In 's-Hertogenbosch zijn de veranderingen in deze periode minder spectaculair geweest dan in Tilburg. Er is een aantal bedrijfstakken dat terugloopt of verdwijnt, maar met name in de dienstensector -zowel in particuliere als overheidssfeer- is er sprake van groei. Van de in de naoorlogse periode gevestigde bedrijven, die voor het merendeel aangewezen waren op niet-geschoolde arbeid, krimpen verschillende in deze periode sterk in of worden opgeheven.

11 Ook in de industrie vestigen zich in de Den Bosch langzamerhand wat meer kwalita­ tief gerichte ondernemingen. In vergelijking tot Tilburg wijzen de statistische gegevens van Den Bosch op een veel grotere diversiteit in de bedrijvigheid. De transformatie in 's-Hertogenbosch is van een geleidelijkere aard dan in Tilburg. De tegenstelling met de oude structuur is minder heftig dan in Tilburg. Men zou kunnen stellen, dat zowel de werkgelegenheid als de beroepsbevolking in Den Bosch stap voor stap aan kwaliteit en variëteit wint.

4. De fase van de vorm.

4.1. De sociaal-culturele identiteit.

's-Hertogenbosch en Tilburg belanden nu in een fase waar de oorspronkelijke sociaal-culturele identiteit ogenschijnlijk op de achtergrond is geraakt. Er heeft een gigantische inhaaloperatie plaatsgevonden op velerlei gebied. Men loopt in de pas met de ontwikkelingen die in ons land dominant zijn. Dat is ook het streven. In deze fase wordt al datgene voltooid, met name op het gebied van de gebouwde omgeving, waarvoor de lijnen in de naoorlogse jaren zijn uitgezet. De maatschappelijke en economische veranderingen manifesteren zich in grootschali­ ge stedelijke uitbreidingen, stadsvernieuwing en reconstructies.

Qua vorm waren zij een navolging van hetgeen in Nederland in die tijd gebruikelijk was op het gebied van de stedebouw. Uitbreidingen als Tilburg-Noord, het Wandel­ bos, het Zand, de Reit en in 's-Hertogenbosch de Kruiskamp, de Pettelaar en Hintham berusten op de stedebouwkundig-planologische principes van de CIAM, de Tuinstad en de Centrale stad. Het zijn in feite allemaal navolgingen van het Alge­ meen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit 1936. De bestuurders hebben bewust ingespeeld op hetgeen als de eigentijdse ontwikkelin­ gen werd beschouwd. Men zocht uitgesproken aansluiting aan de moderne tijd. In Tilburg had men geen oog voor de historische ruimtelijke structuren. Sterker nog, de toenmalige burgemeester C. Becht, gesecondeerd door de wethouder Baggerman, was de drijvende kracht achter het nieuwe cityplan. Het gemeentebestuur van Tilburg gaf aan Van de Broek en Bakerna de opdracht om geheel nieuw stadscentrum te ontwer­ pen, waarvoor de Lijnbaan in Rotterdam model stond. Gezien de kosten wordt het in de wandeling het 72 miljoenen plan genoemd. Hiervoor werd een karakteristieke volkswijk van Tilburg, de Koningshoeven, volledig kaal geslagen. Het creëren van dit nieuwe stadshart ging gepaard met het uitvoeren van grote verkeersdoorbraken. Naderhand bleek dit plan te hoog gegrepen te zijn. Het is niet geworden wat men gedacht had. De grootschalige plannen riepen de nodige kritiek op. In Tilburg waren het de radicale studenten van de Katholieke Hogeschool, die hiertegen stelling namen. Deze oppositie is ontegenzeggelijk van invloed geweest op het verdere stedebouwkundige beleid van de gemeente en de wijze waarop de stadsvernieuwing heeft plaatsgevon­ den. ( Costongs/Top, 1986, blz. 300) Het Tilburgse centrumplan kan als een symbool worden gezien bij het streven bestaande achterstanden in een keer in te halen. Aansluiting te vinden bij de

12 stedelijke ontwikkelingen, zoals die zich in het Westen des lands voordeden. Hier werden ruimte1ijke concepten toegepast, die zo goed als situatieloos waren en geen rekening hielden met de aanwezige strukturen. In 's-Hertogenbosch vond deze ontwikkeling wel in de nieuwe uitbreidingen plaats, maar in het historische gedeelte van de stad ging men wat voorzichtiger te werk. Een ingestelde binnenstadscommissie kreeg tot opdracht om 'het hart van een groeiend stadsgewest in staat te stellen in de toekomst te blijven functioneren in open wedijver met de centra van andere Brabant­ se stadsgewesten en wel op een wijze, waarbij de eigen identiteit van Den Bosch blijvend wordt veilig gesteld'. (Brabants Dagblad, april 1970).

4.2. Verschil binnenstadsplannen Tilburg/'s-Hertogenbosch.

In 's-Hertogenbosch waren kritische geluiden te horen over het dreigende teloorgaan van allerlei historische panden en stedebouwkundige structuren. Hieruit ontstond zelfs een politieke groepering, die zich met nadruk inzette voor het behoud en het herstel van het historische Den Bosch. Naast de overeenkomsten in aanpak in beide steden, voortkomende uit het streven aansluiting bij het hedendaagse te vinden, kan vastgesteld worden, dat er ook verschil in accent is. In Tilburg zag men de ruimtelijke structuren als van een definitief voorbije tijd. Ze verwezen naar een agrarisch verleden. Het waren geen stedelijke structuren. Doordat 's-Hertogenbosch van oorsprong een uitgesproken middeleeuwse stad was, had men daar veel meer historisch besef en respect voor het verleden. Naar onze mening is dit een belangrijke reden geweest, waarom er ongeveer 10 jaar verschil zit tussen de binnenstadsplannen van Tilburg en Den Bosch. Ondanks de kritiek en het mislukken van onderdelen van de ruimtelijke planning, zoals het binnenstadsplan van Tilburg, ontleenden beide steden een nieuw 'stedelijk bewustzijn' aan de grootscheepse uitbreidingen. Men was· op weg naar de situatie zoals deze momenteel bestaat. En deze kan als uitgesproken vitaal worden be­ schouwd. Zowel 's-Hertogenbosch als Tilburg behoren tot de reeks middelgrote Nederlandse steden, die gekenmerkt worden door een sterke dynamiek. Alle vroegere achterstanden zijn in feite weggewerkt. Grote maatschappelijke problemen zijn daar niet aanwezig. Deze treffen we wel aan in de vier grote steden van de Randstad.

5. De fase van de verlokkingen (de nabije toekomst).

5.1. Een zekere tweeslachtigheid.

De vorige fase zou men als een soort inhaalmanoevre kunnen karakteriseren. Uitgaande van het bereikte is men in beide steden bezig om zich op de toekomst te richten. Er is daarbij sprake van een zekere tweeslachtigheid. Aan de ene kant bestaat het besef dat er een solide basis is om de uitdagingen van het Europa 1992 aan te gaan. Men verlekkert zich aan wijde perspectieven. Het bestuur en allerlei plaatselijke belangengroepen overschatten de eigen positie binnen het Europese krachtenveld vaak schromelijk. Men wordt hierin gesterkt doordat in beide steden de laatste jaren belangrijke bedrijfsvestigingen hebben plaatsgevonden. In een aantal gevallen betreft het vestigingen van multi-nationale ondernemingen.

13 Aan de andere kant is er een groeiend besef van de aanwezigheid van het eigen verleden. In Den Bosch is dit gevoel nooit weggeweest. In Tilburg begint men het te ontdekken. Aandacht voor de historische gebouwde omgeving kan een bijdrage ver­ schaffen aan het scheppen van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Het is namelijk gebleken, dat bij de vestiging van bedrijven een. dergelijk klimaat een positieve uitwerking heeft. Vele ondernemingen letten niet alleen meer op de plaat­ selijke arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van allerlei investerings- en vestigingspre­ mies, maar ook op de ambiance die de betrokken stad te bieden heeft. Zowel voor het personeel als voor de klanten.

6. De ontwikkeling van de ruimtelijke structuur.

6.1. Ontwikkeling van 's-Hertogenbosch en Tilburg.

Uiteraard zijn de bier onderscheiden fasen van de ontwikkeling van 's-Hertogenbosch en Tilburg ook van toepassing op de ruimtelijke ontwikkeling. Er zal nu hier voor de onderscheiden fasen deze ruimtelijke ontwikkeling aan de orde worden gesteld. Tijdens de fase van de vermeende stabiliteit werden beide steden nog grotendeels gedomineerd door hun historische ruimtelijke ontwikkeling. Deze is voor beide steden zeer uiteenlopend. Tilburg is van oorsprong een agglomeratie van elf dorpen, plein- en straatneder­ zettingen die gekenmerkt werden door een specifieke ruimtelijke struktuur. Lange tijd hebben de Brabantse pleinnederzettingen te boek gestaan als de zogenaamde Frankische driehoek. De boerderijen waren gelegen langs een driehoekige ruimtelijke struktuur, waarbinnen zich de zogenaamde plaatse of heuvel bevond. Een ruimte waarin zich in veel gevallen ook een drinkplaats voor het vee bevond. Er zal hier niet verder worden ingegaan op de. verklaringen die er ten aanzien van de plaatse geformuleerd zijn. Duidelijk is wel, dat het laatste woord daarover nog niet gesproken is.

6.2. Algemeen Uitbreidingsplan.

Dit neemt allemaal niet weg, dat deze historische ruimtelijke struktuur tot op de dag van vandaag invloed uitoefent op het ruimtelijke patroon van de stad. Rondom de eerste wereldoorlog is er een streven geweest dit patroon te doorbreken. Dit is geschied in het Algemeen Uitbreidingsplan van de befaamde Directeur van Openbare Werken uit die tijd de heer Rückert. Onder invloed van de ideeën van de Oostenrijk­ se stedebouwkundige Camillo Sitte heeft Rückert in zijn plan geprobeerd Tilburg een meer stedelijk aanzien te verschaffen. De bestaande ringbaan is een gevolg van de plannen van Rückert geweest. Naast deze middeleeuwse agrarische ruimtelijke struktuur hebben vanaf het midden van de 19e eeuw ook de vele textielfabrieken en de kerkelijke instellingen (de parochies met hun kerken en de kloosters) een uitgesproken stempel op het ruimte­ lijk patroon van Tilburg gezet. Bij vele 'Frankische driehoeken' werden textielfabrie­ ken met de bijbehorende fabrikantenwoning gevestigd. Daaromheen werden dan weer in de loop van de tijd arbeiderswoningen gebouwd.

14 6.3. Geleidelijke verdichting.

Vanaf het begin van deze eeuw heeft er binnen dit ruimtelijk patroon een geleidelijke verdichting plaatsgevonden. In de jaren ,20 en '30 kwamen er verschillende projecten tot stand binnen het raam van hetgeen als volkshuisvesting wordt aangeduid. Vanuit hetgeen van de plannen van Rückert nog werd gerealiseerd, kwamen enkele buurten voor de meer vermogenden tot stand, waarbinnen vrijstaande woningen en vaak kostbare villa's gebouwd werden. Met name rondom het voormalige St. Elisabethzie­ kenhuis en de wijk Zorgvlied kreeg dit gestalte. Tijdens de fase van de transformatie zijn in dit ruimtelijk patroon grote wijzigingen gekomen. Deze zijn hierboven reeds ter sprake gebracht. Het gemeentelijk beleid heeft zich bij de uitleg van Tilburg volledig geconformeerd aan de gebruikelijke ruimtelijke concepten. Dit deed men zelfs zeer doelbewust. Men probeerde zo achterstanden weg te werken en Tilburg tot een voor die tijd moderne stad te transformeren. Het reeds gememoreerde 72 miljoenen plan met het binnenstadsplan van Bakerna stond daar symbool voor. Doordat de opvattingen van functionele stad in de nieuwe stedelijke uitbreidingen van Tilburg eert dominerende rol speelden, is het geen wonder, dat de nieuwe nijverheid op aparte grootschalige industrieterreinen geplaatst werd:

6.4. De Reit.

Daarnaast werd er met name in de Reit ten behoeve van de zakelijke en niet-zakelij­ ke dienstverlening ruimte gereserveerd, die door allerlei onderwijsinstellingen en commerciële instellingen, zoals de bank- en verzekeringssector ook bezet is. Op de terreinen die beschikbaar kwamen doordat de textielindustrie voor 90% teloor ging heeft de gemeente Tilburg in de jaren '60 en vooral '70 binnen de activiteiten van de stadsvernieuwing, veel sociale woningbouw gepleegd. Momenteel wordt er over nagedacht, zoals in de meeste steden van ons land, om binnen de woonbebouwing ook niet omgevingshinderlijke bedrijven weer te situeren. Met name in Tilburg liggen hier interessante kansen, gezien de nog beschikbare terreinen van de voormalige textielindustrie.

6.5. Klassieke Middeleeuws stedelijke ontwikkeling.

In 's-Hertogenbosch hebben wij met een volledig andere ruimtelijke achtergrond te maken. Hier is het uitgangspunt een, klassieke middeleeuws stedelijke ontwikkeling. De nederzetting wordt gesticht op een zandplaat in het stroomgebied van de Dieze en de Maas. Verschillende omwallingen worden opgetrokken naarmate de stad zich in de loop van de tijd uitbreid Deze uitbreidingen komen in de 17e eeuw tot stilstand. Tot aan de befaamde vestingwet van 1872 en de ontmanteling in 1877 is Den Bosch dan opgesloten binnen haar vestingwerken. Welvinden er in de tweede helft van 19e eeuw nog een aantal verdichtingen binnen de bestaande vesting plaats. In 1885 wordt begonnen met de eerste uitbreidingen. Tussen de in 1864 aangelegde spoorbaan en · het historische Den Bosch wordt de wijk het Zand (eerste ophoging 1890) aangelegd. Deze bestond uit voomarnelijk duurdere woningen en enkele grotere bedrijven (o.a. de sigarenfabriek van Willem 11). Aan de achterkant van het station werd in 1912/1913 een uitbreidingsplan voor een industrieterrein van 180 ha opgesteld. Dit

15 was dus het eerste moderne industriegebied van de stad. In de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog wordt een aantal woonwijken geböuwd, te weten De Muntel (omstreeks 1920), de Hinthammer Poort (omstreeks 1920). In 1922 wordt de dubbelarmige industriehaven met een industrieterrein van 24 ha aangelegd aan de westzijde van de stad. In 1931 worden aanpalend hieraan de Veemarkthallen geopend.

6.6. Eind jaren '40.

Een werkelijke ruimtelijk expansie is in Den Bosch begonnen aan het einde van de jaren '40. De eerste uitbreidingen vonden in het westelijke en het zuidelijke gedeelte van de stad plaats. In het westelijke gedeelte werd een grootschalig industrieterrein aangelegd, dat, zoals dat gebruikelijk was. in die jaren, aan vaarwater lag. Achter het station werd voor de lagere inkomensgroepen een wijk gebouwd. Voor de beter gesitueerden werd in het zuidelijk gedeelte van de stad gebouwd in de omgeving van het Zuiderpark. Om aan het benodigde ophogingszand te komen werden rondom de stad verschillende zandwinningsgebieden ontwikkeld, die later tot zogenaamde recreatieplassen werden ingericht. Bij deze uitbreidingen vallen twee zaken op. Ten eerste werden de principes van de CIAM toegepast, doordat het wonen en het werken gescheiden werden. Ten tweede is het opvallend, dat voor de meer draagkrachtigen in een ruimtelijk aantrekkelijke omgeving werd gebouwd, terwijl voor de sociaal--economisch minder sterkeren nog 'achter het station', dichtbij het grootschalige westelijke industrieterrein werd gebouwd. Een van de redenen is waarschijnlijk geweest,· dat het gemeentebestuur een alterna­ tief wou bieden voor de op gang komende suburbanisatie naar de randgemeenten. Door het Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant werd in een Opbouwcahier uit 1960 de volgende achtergrond hiervan geschetst: 'Daarnaast kende de stad een grote werkloosheid! Ondanks het feit, dat ter plaatse voor 1400 mannen meer werk was dan er woonden. In velerlei kringen vroeg men zich af of de Brabantse hoofdstad, die voor ruim 70% uit een bevolking bestaat, welke tot de arbeidende klasse gerekend mag worden, niet tot ontwikkelingsgebied verklaard moest worden. Van de andere kant was de lokale werkgelegenheid groter dan de beroepsbevolking! Het grote werkloosheidscijfer zal wel gelegen zijn in de sociale structuur van de arbeidende klasse! Hierbij wordt met name gedacht aan grote groepen zwak- en a-socialen, welke 's-Hertogenbosch telt'. (PON Sociografische aantekeningen over de ontwikkeling naar een stadsgewest. N. de Vries, 1960. blz. 5)

6.7. Stedelijke uitbreiding ten noorden van Den Bosch-Nijmegen.

Op dat grootschalige industrieterrein was in hoofdzaak bedrijvigheid, die gericht was op ongeschoold en geoefend werk. In een latere periode zien we een genuanceerdere benadering. De term industrieterrein verdwijnt en wordt tot bedrijventerrein. In de grootschalige stedelijke uitbreidingen ten noorden van de spoorlijn Den Bosch - Nijmegen wordt een mindere scheiding van de verschillende draagkrachtgroepen toegepast. Dit geschiedt dan, zoals gebruikelijk, buurtgewijze. Geleidelijk aan wordt ook de werkgelegenheid in Den Bosch gevarieerder van samenstelling. Hierbij wordt uiteraard ingespeeld op de stijgende scholingsgraad van de beroepsbevolking. We

16 dienen daarbij echter niet te vergeten, dat een belangrijk gedeelte van de geschoolde (hoger opgeleide) beroepsbevolking in de suburbane gebieden woonachtig is.

6.8. Jaren '60 en '70.

In de jaren '60 en '70 worden er ten noorden van de spoorlijn naar -Nijmegen bedrijventerreinen aangelegd. Zoals in veel gemeenten wordt de aanduiding industrie­ terrein niet meer gebruikt. Met de term bedrijventerrein wordt zowel ingespeeld op een gedifferentieerder aanbod op het gebied van de werkgelegenheid als uitdrukking gegeven aan het feit, dat de gemeente zich bewust breder aan het opstellen is op het gebied van de werkgelegenheid. Op het bedrijventerrein treft men zowel industriële­ en dienstverlenende ondernemingen aan als grootschalige detailhandelsbedrijven (woninginrichters, doe het zelf zaken e.d.). Hetzelfde proces heeft zich in de afgelopen jaren voorgedaan in het stadsgedeelte Maaspoort Naast de gebruikelijke ondernemingen mikt het gemeentebestuur van Den Bosch daar uitgesproken op zogenaamde high-techbedrijven.

7. Gevolgtrekkingen

7.1. Woon- en leefklimaat.

Momenteel zijn steden als 's-Hertogenbosch en Tilburg in een situatie terecht gekomen, waarin zij op bepaalde gebieden tot de voorlopers zijn gaan behoren. Het woon- en leefklimaat is kennelijk zo aantrekkelijk, dat vele bedrijven en organisaties overwegen om zich ter plaatse te vestigen. Daarbij worden uiteraard ook ter plekke nieuwe initiatieven genomen. De uitdaging wordt daardoor een andere. Het gaat niet meer om het inhalen van achterstanden, maar om het bereikte te handhaven en het nieuwe een eigen identiteit te verschaffen. De steden komen als het ware op eigen benen te staan. Het is niet meer nodig om zich aan anderen te spiegelen.

7.2. Het RandstadsmodeL

Er moeten nu antwoorden worden gegeven op zich aankondigende nieuwe ontwikke­ lingen. Daar zal letterlijk en figuurlijk vorm aan moeten worden gegeven. Het zal dienen te geschieden binnen de gegevenheid van de middelgrote stad. Uitgroei naar een grote stad of stedelijke agglomeratie zit er voor de meeste middelgrote steden niet in. In sociaal-ruimtelijk opzicht is dit ook niet wenselijk. Gezien de aanwezigheid van de Brabantse stedenrij, komen de betrokken steden in een situatie, die wij het Randstadmodel willen noemen. Dus binnen een beperkt geografisch gebied een reeks steden, die uitgesproken, hun groei op een gegeven moment beperken, om zodoende te voorkomen dat zij aan elkaar zullen klitten en het specifieke, waarover zij allen, zeker in termen van gebouwde omgeving, beschikken, zullen verliezen, of althans naar de achtergrond zullen zien verdwijnen. Een belangrijke rol hierbij spelen de suburbane kernen, die zich rondom de steden bevinden.

Echt afhankelijk zijn deze randgemeenten niet meer van .de centrale stad~ Hun

17 voorzieningen bevinden zich op een hoog peil en hun lage bebouwingsdichtheid heeft navolging gevonden in de uitbreidingen van de centrale stad. In verschillende suburbane plaatsen heeft zich een behoorlijke werkgelegenheid ontwikkeld. De onderlinge verhoudingen kunnen alleen nog in gewestelijk verband bekeken en aangepakt worden.

7.3. Ontwikkelingen afgelopen 25 jaar.

Steden als 's-Hertogenbosch en Tilburg komen voor de beslissing te staan om nog meer letterlijk en figuurlijk uit te groeien of een gedisciplineerder, een selectiever beleid hierin te gaan voeren. Hun kracht is juist gelegen in het feit, dat zij geen grote steden zijn. Het heeft waarschijnlijk weinig zin om zeer gericht van buitenaf grote bedrijven binnen te halen. Het is beter om de aandacht te richten op het stimuleren van de initiatieven, die ter plaatse genomen worden. Door de ontwikkelingen van de afgelopen 25 jaar, de toename van de scholing van de bevolking en het eigenlijk niet meer vertonen van achterstanden ten opzichte van landelijke ontwikkelingen, is er een klimaat ontstaan, waar het meer gaat om de kwaliteiten dan om de kwantiteiten. Zowel Tilburg als 's-Hertogenbosch hebben ook in deze tijd hun eigen karakteristiek, bepaalde accenten, op het gebied van de bestaansstruktuur. In Tilburg is dat o.a. het voortgezet onderwijs en dienstverlening, in 's-Hertogenbosch het openbare bestuur en de zorgsector. Dit uit zich o.a. op het gebied van de woningmarkt. Zowel in de betrokken steden als in gewestelijk verband is er sprake van een kwalitatief behoorlijke en gedifferentieer­ de woningmarkt. Door daar veel aandacht aan te besteden kan het leefklimaat op een hoog peil worden gehouden. Men legt als het ware een soort kwalitatieve basis.

7.4. Uitbreiding 'oude stadslichaam'.

De volgende ruimtelijke opgaven kunnen naar onze mening op dit moment ter tafel worden gebracht. Het is wenselijk om aandacht te besteden aan de aansluiting van de naoorlogse uitbreidingen op het 'oude stadslichaam'. In beide steden liggen er tussen de oude stad en de voornoemde uitbreidingen belangrijke ruimtelijke barrières in de vorm van kanalen, spoorlijnen en autowegen. Vooral in middelgrote steden vallen deze barrières geheel uit de toon, omdat zij qua schaal niet aansluiten op de gebouwde omgeving. De aansluiting op het karakteristieke gedeelte van de stad wordt gemist, wanneer men naar de nieuwere gedeelten gaat In grote steden zijn dergelijke overgangen minder opvallend, doordat de van oudsher aanwezige structuur ook als grootschalige trekken vertoont. In steden als 's-Hertogen­ bosch en Tilburg komt als het ware de van oudsher bestaande gebouwde omgeving in de verdrukking door de grootschalige uitleg. Aan de and~re kant zal niemand in die naoorlogse uitbreidingen het typische karakter van de beide steden herkennen. Het herkenbare Den Bosch en Tilburg beginnen respectievelijk binnen de spoorlijnen en de Zuid-Willemsvaart en de ringbaan. Wanneer de hier genoemde ruimtelijke barrières stedebouwkundig geïntegreerd kunnen worden met 'de oude stad' dan wordt de kans vergroot, dat de bewoners zich meer bewust zijn dat zij in de betreffende steden woonachtig zijn. Wij willen benadrukken, dat er hier geen pleidooi wordt gehouden voor een mis-

18 plaatste nostalgie. Maar wij zijn van mening, dat juist in middelgrote steden het dominante karakter van een stad in de totale gebouwde omgeving herkenbaar zou moeten zijn.

19 DEELII

RUIMTELIJKE 1RANSFORMATIES

Y. van Asseldonk P. Ekkers M.G.J. Ganzefles

Faculteit Beleidswetenschappen vakgroep Planologie KU Nijmegen Aanleiding. Na een tiental jaren naar de achtergrond te zijn verschoven is één van de belangrijk­ ste begrippen uit de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening weer teruggekeerd in de discussies: het begrip stads.&ewest. Nu meer vanuit bestuurskundige dan vanuit de planologische hoek. Bestuur op niveau 1 en 2 geven de inzichten van het kabinet weer. In de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra wordt het begrip echter ook vanuit een planologisch perspectief gehanteerd. Het wordt omschreven als een stedelijk centrum met omliggende kernen dat door vele onderlinge relaties een functioneel ~heel vormt. De gewenste bundeling van de verstedelijking en de afstemming Va.n de woon-, werk- en recreatiefunctie moet binnen dit geheel plaatsvin­ den.

De volgende criteria zijn bepalend om het samenstel van gemeenten een stadsgewest te noemen:

-omvang: de centrale stad heeft een bevolkingsomvang van meer dan 50.000 inwoners; - mate van verstedelijking: het voorzieningen niveau van de centrale stad is tenminste verzorgingsniveau V in 1 de hiërarchie van kemen ; - mobiliteit: de intergemeentelijk woon-werkpendel is meer dan 10.000 inkomende pendelaars in de centràle stad per dag.

Zowel Tilburg als 's-Hertogenbosch behoren in deze zin tot de rij van stadsgewesten. In 'Selectie van Stadsgewesten' (RPD, Den Haag, sept, 1990) worden beide gerang­ schikt onder de kleine stadsgewesten.

Sinds de Tweede Wereldoorlog, maar met name sinds de jaren zestig, zijn de ruimtelijke ontwikkelingen van de centrale steden steeds meer bepaald door een functionele schaalvergroting. Beleidsterreinen als volkshuisvesting, economische ontwikkeling, verkeer en vervoer, lokatiekeuzen voor grootschalige voorzieningen en de laatste jaren bodemsanering, afvalverwerking en waterzuivering kunnen steeds minder op lokaal (=gemeentelijk) niveau worden behartigd.

De feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen in en rond de centrale steden weerspiegelen deze gang van zaken. Dorpen worden opgeslokt en worden steeds sterker in de stedelijke invloedssfeer betrokken. In de centrale steden zelf geraakt de inbreiding aan het punt van verzadiging, nadat inmiddels een opwaardering heeft plaatsgevonden van de binnenstad via de processen van stadsvernieuwing en stedelijke vernieuwing.

1 In de hiërarchie van kernen worden zes verzorgingsniveaus onder­ scheiden, waarvan niveau I het laagste verzorgingsniveau is en niveau VI het hoogste.

21 De bestuurlijke grenzen echter sluiten niet meer aan bij de feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen. De taakstelling tussen centrum- en randgemeenten valt steeds negatiever uit voor de centrale stad. Het planologisch beleid reageert veelal op recente ontwikkelingen. Na 1945 kunnen in dit ruimtelijk beleid grofweg drie periodes worden onderscheiden:

1. De periode waarin de aandacht gericht is op grootschalige uitbreidingen. Daar­ naast ligt de nadruk ook op de bereikbaarheid van met name de binnenstad, deze dient aan de moderne eisen te worden aangepast middels grootschalige kantoren en winkels. De eisen van bereikbaarheid middels brede toegangswegen en parkeervoorzieningen zijn hiermee logisch verbonden.

2. In deze periode staat het bouwen en het beheer van woningen in de oudere delen van de stad centraal. In de voorafgaande periode was de woonfunctie ten onrechte verwaarloosd. Bovendien bleek de centrale stad steeds minder aantrekkelijk voor de hogere inkomens die naar de randgemeenten trokken. Aan het idee van de compacte stad, inbreiding in plaats van uitbreiding, wordt in deze periode vorm gegeven.

3. Dit is de periode waarin de grenzen van de inbreiding in zicht komen. De nadruk ligt op het bouwen in aansluiting van de centrale stad, alsmede op projecten van stedelijke vernieuwing die zowel een versterking van de economische functie als van de woonfunctie op het oog hebben. Dit kan worden aangeduid als de periode van de consoliderende stad.

De overgang van de ene beleidspenode naar de andere is vaak een reactie op onvoorziene feitelijke ontwikkelingen. Deze kunnen onder andere optreden doordat gemaakte prognoses niet blijken uit te komen, het beleid onverwachte effecten teweeg brengt of dat het betreffende plan leidt tot protesten van bewoners en/of andere betrokkenen. De drie periodes zijn ook in het ruimtelijke beleid op nationaal niveau herkenbaar.

Periode één is herkenbaar in de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening (1966), hierin staan de groeiverwachtingen centraal. Men verwachtte dat Nederland in 2000 20 miljoen inwoners zou tellen. Gebundelde deconcentra~ie op stadsgewestelijk niveau is het motto.

Periode twee staat gelijk met de Derde Nota uit 1974. De groeiverwachtingen, met name ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling, blijken tegen te vallen. Steden hebben onder andere te kampen met ontvolking, een onevenwichtige sociale structuur en een verkleining van het stedelijk draagvlak. Stadsvernieuwing wordt aangediend als oplossing voor deze problemen. In de Structuurschets Stedelijke Gebieden uit 1983 krijgt intensivering van het ruimtegebruik en functiemenging veel aandacht. De open ruimtes in de stad moeten zoveel mogelijk benut worden.

22 De Vierde Nota, waarvan het eerste deel in 1988 verscheen, en de Vierde Nota Extra zijn gericht op het versterken van de positie van steden in regionaal en (inter)natio­ naal verband. Stedelijke vernieuwingsprojecten dienen die positie mede te versterken. Dit komt overeen met periode drie: de consoliderende stad.

23 . Onderzoeksvragen.

De volgende onderzoeksvragen staan centraal:

1. In hoeverre heeft bet ruimtelijk beleid van de centrale steden Tilburg en 's·Hertogenbosch met name ten aanzien van woningbouwproblematiek, werkge­ legenheid en centrumontwikkeling, rekening gehouden met de feitelijke ruimtelijk ontwikkelingen sinds 1960?

2. Is hierbij sprake van processen die in beide gemeente.n voorkomen en welke periodes of fases in het ruimtelijk beleid zijn hierin te onderscheiden sinds 1960?

3. Is hierbij sprake van een specifieke inkleuring van het beleid van Tilburg en 's-Hertogenbosch en aan welke factoren is deze toe te schrijven?

4. Welke bestuurlijke of organisatorische veranderingen zouden wenselijk zijn om te komen tot een stadsgewestelijke sturing van de ruimtelijke ontwikkelingen in het licht van een optimalisering van taken die het stadsgewest dient te vervullen?

Aanpak.

Op de vragen zal een antwoord gezocht worden met behulp van plananalyse. Zowel structuurplannen van beide gemeenten als plannen op regionaal en provinciaal niveau zullen bestudeerd worden. Daarnaast zullen gesprekken gevoerd worden met personen van beide gemeenten, het Stadsgewest 's-Hertogenbosch en het Samenwer­ kingsverband Midden-Brabant.

In de hoofdstukken 1 t/m 3 zal het ruimtelijk beleid van de gemeente 's-Hertogenbosch worden vergeleken met de feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen (onderzoeksvraag 1). In de hoofdstukken 4 t/m 6 zal dit voor Tilburg gebeuren. Afgesloten zal worden met een concluderend hoofdstuk waarin alle onderzoeksvragen aan de orde zullen komen. Bij de behandeling van de verschillende periodes zal elk plan worden ingeleid door een beschrijving van de feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen sinds het vorige plan. Gedachte hierachter is dat een ruimtelijk plan als het ware een weergave is van een bepaalde consensus, die naarmate de tijd verstrijkt (na de vaststelling) door feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen en de reflectie daarop wordt ingehaald. Deze vinden bun beslag in een nieuwe consensus in bet volgende plan. Waarna de cyclus zich herhaalt.

24 'S-HERTOGENBOSCH.

Aanleiding. 's-Hertogenbosch maakt deel uit van het Stadsgewest 's-Hertogenbosch, wat in 1965 is opgericht. In totaal behoren zestien gemeenten tot dit Stàdsgewest. Op kaart 1 zijn deze gemeenten weergegeven.

Centraal Stedelilk Gebied

Kaart 1 Stadsgewest 's-Hertogenbosch

Het Stadsgewest 's-Hertogenbosch heeft de gemeenten als volgt ingedeeld: - Centraal Stedelijk Gebied: Hiertoe behoren de gemeenten 's-Hertogenbosch, Rosmalen, Vlijmen en Vught; - Regionale gemeenten: en Schijndel; - Landelijk gemeenten: Alle overige gemeenten in het Stadsgewest.

25 Het stadsgewestelijk ruimtelijk beleid is gericht op concentratie van de bevolking en bedrijvigheid in het Centraal Stedelijk Gebied. De regionale gemeenten vervullen een functie op regionaal niveau. Deconcentratie vanuit de centrale stad en het Centraal Stedelijk Gebied naar de landelijke gemeenten wil men tegengaan. Momenteel wordt een andere indeling van het Centraal Stedelijk Gebied gehanteerd, alleen 's-Herto­ genbosch en Rosmalen behoren nog tot het C.S.G., in paragraaf 3.3. wordt dit nader toegelicht. In dit rapport wordt de indeling Centraal Stedelijk Gebied (bestaande uit de gemeenten 's-Hertogenbosch, Rosmalen, Vlijmen en Vught) en overig Stadsgewest aangehouden. De 'oude' indeling van het C.S.G. wordt gehanteerd omdat de gemeen­ ten Vlijmen en Vught in het verleden een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de bevolking en de woningvoorraad. De nadruk zalliggen op de verhouding tussen 's-Hertogenbosch en de overige gemeenten in het Centraal Stedelijk Gebied en het Stadsgewest.

In de hoofdstukken 1 t/m 3 zullen voor 's-Hertogenbosch de in de algemene inleiding onderscheiden periodes worden behandeld. Bij elk vastgesteld plan wordt eerst bekeken welke feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen eraan vooraf zijn gegaan.

26 1. De periode van de grootschalige uitbreidingen.

1.1. Structuurplan 1958.

De Tweede Wereldoorlog liet in 's-Hertogenbosch duidelijk zijn sporen na. Vooral in 't Zand en de binnenstad is de schade groot. In de eerste jaren na de oorlog zijn de bouwactiviteiten dan ook vooral gericht op het herstel van de oorlogsschade. Om een oplossing te vinden voor het optredende woningtekort en de onvoldoende werkgele­ genheid wordt in '47-'48 een begin gemaakt met de uitbreidingsplannen West en Zuid. De aanleg van een bedrijfswijk zuidwestelijk van het station (Wolfsdonken) en uitbreiding van het industrieterrein Rietvelden maken deel uit van het uitbreidings­ plan West. In 1958 wordt een structuurplan vastgesteld: het bestaat uit een plankaart en een uiteenzetting van burgemeester Loeff in de raadsvergadering van 25 januari 1958. Het geldt als werkplan voor de komende 25 jaar. Deze lange termijn is kenmerkend voor de structuurplannen uit die tijd.

1.1.1. Woningbouw.

De verwachting wordt uitgesproken dat 's-Hertogenbosch in 1982 een stad zal zijn met circa 100.000 inwoners. Op de plankaart behorende bij het structuurplan worden de volgende wijken gepro­ jecteerd: - Noord: circa 4300 woningen; - Aawijken: circa 2200 woningen; - West: nog 4200 woningen; - Zuid: nog 1500 woningen; - Orthen: nog 400 woningen. De burgemeester zegt over de opbouw van de stad het volgende: 'Indien aan een bestaand stedeliJk organisme nieuwe elementen worden toegevoegd, onder andere nieuwe wijken, dan zal mede daardoor de oude kern eveneens moeten groeien en evolueren, omdat anders het gevaar bestaat, dat de toegevoegde wijken als zogenaamde voorsteden gaan fungeren en geen werkelijk deel van de stad zelve vormen/ (Uit: Structuurplan 1958, pag. 2. ).

1.1.2. Werkgelegenheid.

Voor wat betreft de industriële ontwikkeling ziet men voor 's-Hertogenbosch vooral kansen door de ligging aan belangrijke waterwegen. In plan West ll worden daarom 130 hectare nieuwe industrieterreinen geprojecteerd rondom de havenbekkens (uitbreiding Rietvelden). 'Laat men niet zeggen: 's-Hertogenbosch wil een zeehaven worden of een klein Amster­ dam. Niets is minder waar dan dat. Maar 's-Hertogenbosch wil wel gaan profiteren van de mogelijkheden die haar uiterst gunstige ligging haar biedt, daarmede een taak vervullen, die zij ook in het belang van Brabant en Nederland ten opzichte van de decentralisatie te verrichten heeft.' (Uit: Structuurplan 1958, pag. 19).

27 Op de plankaart staan nog twee kleine industrieterreinen geprojecteerd, het toekom­ stige industrieterrein Herven en een terrein in Zuid, gelegen aan de Zuid-Willems­ vaart.

1.1.3. Centrumontwikkeling.

Aan het centrum wordt in dit plan vooral voor wat betreft bereikbaarheid aandacht besteed. Opgemerkt wordt dat de straten in een oude stad als 's-Hertogenbosch niet ingesteld zijn op het moderne verkeer. Daarom moet operatief worden ingegrepen. Ter verbetering van de verteersontsluiting worden vier ringen voorgesteld, waarmee het toenemende verkeer kan worden opvangen en voldoende binding tussen de onderscheiden stadsdelen kan worden verzekerd. Eén van de ringen is gelegen in het centrum.

1.2. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1958.

Het inwonertal blijft groeien van 72.684 in 1961 naar 76.263 in 1965. Door de woningnood wordt de woningbouwcapaciteit tot het uiterste opgevoerd. Uitbreidingen vinden plaats in het westen en het oosten van de stad.

Het industrieterrein Rietvelden wordt verder ontwikkeld en het aantal arbeidsplaat­ sen neemt met zo'n 4000 toe. Daarnaast vindt er een onvoorziene groei van het autoverkeer plaats. Met name de groei van het autoverkeer is aanleiding voor de opstelling van een nieuw structuurplan.

1.3. Structuurplan 1964.

In dit structuurplan staan enerzijds de &roeiverwachtins_en centraal, bekeken wordt aan welke kanten van de stad 's-Hertogenbosch dient uit te breiden. Anderzijds ligt de nadruk op de bereikbaarheid van de binnenstad. Door de sterke toename van het autoverkeer is een 'sanering' van de binnenstad noodzakelijk.

1.3.1. Woningbouw.

Men verwacht in 1990 een inwonertal van 120.000. Nieuwe woonwijken worden aangewezen in het westen (Kruiskamp ), het noorden en het zuid-westen (de Gement op het grondgebied van de gemeente· Vught). 'Diepgaande studie heeft tot de overtuiging geleid dat 's-Hertogenbosch behalve naar het westen zich ook naar het noorden en naar het zuid-westen moet uitbreiden, daar immers bij een uitbreiding van 's-Hertogenbosch alléén in westelijke richting de stad en haar omgeving de funeste invloed van een dan excentrische ligging van de binnenstad zou ondervinden. Een situatie die bepaald tragisch zou zijn.' (Uit: Structuurplan 1964, pag. 24.) De wijk in noordelijke richting tussen de linker Maasoeverweg (A59) en de Maas (huidige Maaspoort) wordt als reserve-lokatie aangeduid.

28 1.3.2. Werkgelegenheid.

Op de plankaart worden vier industriegebieden aangegeven waaronder twee grote gebieden: Rietvelden en Herven en twee kleinere terreinen: Wolfsdonken en een terrein in Zuid, gelegen aan de Zuid-Willemsvaart. Dit zijn dezelfde industrieterrei­ nen als in bet structuurplan van 1958.

1.3.3. Centrumontwikkeling.

In het plan staat de verkeersantsluiting centraal, deze wordt verder uitgewerkt dan in bet structuurplan van 1958. Met name in de binnenstad is sprake van een toenemend conflict tussen auto en voetganger. Daarom wordt bet ,saneren, van de binnenstad noodzakelijk geacht. Voorgesteld wordt een binnenstadsring aan te leggen van vier rijstroken breed. Grote .doorbraken zijn noodzakelijk om deze ring te realiseren. Veel aandacht wordt besteed aan de bereikbaarbeid van de binnenstadsring vanuit de versebillende wijken. In het centrum dient met name bedrijvigbeid gevestigd te worden. Voor het wonen blijft slechts beperkte mogelijkheid bestaan. Het bieden van woongelegenbeid wordt niet als primaire functie van de binnenstad ~ezien.

29 2. De periode van de compacte stad.

2.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1964.

Het structuurplan uit 1964 leidde tot vele protesten. Met name van beschermers van het stadsgezicht en buurgemeenten (m.n. Vught in verband met de voorgestelde uitbreiding in de Gement). Daarnaast komen ook de groeiverwachtingen niet uit. De bevolking groeit nog wel van 76.263 in 1965 tot 85.511 in 1975 maar het aandeel van 's-Hertogenbosch in de bevolkingsgroei van het totale Stadsgewest neemt af (zie bijlage 3). Rosmalen neemt een steeds groter aandeel van de bevolkingsgroei voor zijn rekening. Vanaf de periode 1975-1980 overtreft de groei van Rosmalen, de groei van 's-Hertogenbosch.

Van een gehele uitvoering van het structuurplan 1964 is het dan ook niet gekomen. Onderdelen zijn echter wel uitgevoerd zo is in 1963-64 gestart met de uitbreiding in westelijke richting (de Kruiskamp ), de Aawijken worden voltooid en in 1967 wordt een begin gemaakt met de stadsuitbreiding Noord. Omdat de belemmeringen voor een bouwlokatie in de Vughtse Gement nog steeds te groot zijn, wordt begin jaren zeventig gekozen voor het alternatief dat in het structuurplan van 1964 was aangege­ ven: de wijk Maaspoort

In de binnenstad loopt het inwonertal in de periode 1960-1979 terug van 15.876 naar 7.538. Oorzaken hiervan zijn de vermindering van de woningvoorraad in de binnen­ stad en een algemene daling van de gemiddelde woningbezetting door gezinsverdun­ ning.

In deze periode worden de industrieterreinen Rietvelden en Herven verder ontwik­ keld. Vanaf 1970 is meer dan de helft van het totale aantal arbeidsplaatsen in het Stadsgewest gevestigd in 's-Hertogenbosch (zie bijlage 7).

2.2. Structuurplan Binnenstad 's-Hertogenbosch 1980.

Onder invloed van het rijks- en provinciaal beleid krijgt de binnenstad begin jaren zeventig meer aandacht. In 1970 wordt een werkgroep ingesteld die van de gemeente­ raad de opdracht krijgt een grondslag te leggen voor een nieuwe start van het binnenstadsbeleid. In 1971 verschijnt van deze werkgroep de nota 'Een integraal binnenstadsbeleid'. In deze nota wordt onder andere gewezen op het belang van het multifunctionele karakter van de binnenstad, met name het teruglopen van het binnenstadswonen dient een halt te worden toegeroepen. Aan de hand van aanbeve­ lingen van de werkgroep, stelt de gemeenteraad een aantal uitgangspunten vast, die als basis dienen voor het beleid in de binnenstad.

Als één van de uitgangspunten wordt geformuleerd dat de binnenstad een pluriform en multifunctioneel karakter heeft en dat een te sterke concentratie van een of enkele functies een bedreiging kan inhouden voor deze karakteristiek. Op basis van de geformuleerde uitgangspunten en de nota van de werkgroep, is een aantal uitvoeringsbesluiten genomen.

30 Om de nota's en besluiten, die in de jaren zeventig met betrekking tot de binnenstad zijn verschenen, in één kader te brengen en nader uit te werken, wordt in 12&l door het gemeentebestuur het sttuctuUil>lan binnenstad vastgesteld.

Gesteld wordt dat het ruimtelijk beleid voor de binnenstad zich richt op: - het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden voor centrumfuncties waardoor de binnenstad een levendig en veelzijdig ontmoetingscentrum voor stad en regio blijft; - het versterken van de woonfunctie; - het terugdringen van functies welke aan de gewenste functie-ontwikkeling atbreuk doen; - het in samenhang hiermee verbeteren van de verblijfskwaliteit; waarbij de karakteristieke stedebouwkundige structuur en de bereikbaarheid gewaar­ borgd worden en de werkgelegenheidsfunctie wordt gehandhaafd.

De binnenstad wordt opgedeeld in het stadscentrum, stadserf en het binnenstedelijk randgebied.

2.2.1. Woningbouw.

Als belangrijkste oorzaken van de daling van het inwonertal worden de vermindering van de woningvoorraad in de binnenstad en een daling van de gemiddelde woningbe­ zetting genoemd. In de hoofddoelstelling wordt aangegeven dat het wonen in de binnenstad versterkt dient te worden, men streeft naar een inwonertal van 10.000 op de langere termijn. De redenen waarom men de woonfunctie wil versterken zijn: - het wonen vormt een wezenlijk onderdeel van het stedelijk wonen; - de nabijheid van centrumvoorzieningen, de contactmogelijkheden, de typische sfeer en de levendigheid scheppen een specifiek woonmilieu; - het isolement van vele binnenstadsbewoners, veroorzaakt door een te grote spreiding in woongelegenheid, wordt verminderd; - het creëren van woonmogelijkheden in de binnenstad vergroot de verscheidenheid in het totale woningpakket in de gemeente; - woningen passen gemakkelijk in de kleinschalige structuur, die aanvankelijk voor een belangrijk deel op het wonen was afgestemd; - het wonen zal de levendigheid van de binnenstad, ook .buiten de werk- en winkeltij­ den, ten goede komen; - de aanwezigheid van bewoners bevordert de sociale controle.

De mate waarin men de woonfunctie in de binnenstad wil versterken verschilt per binnenstadsdeeL In de stadskern zal de woonfunctie beperkt blijven tot het boven­ wonen. In het stadserf is het wonen nevenfunctie, hier komt naast bovenwonen ook wonen op de begane grond voor. De belangrijkste mogelijkheid voor het versterken van de woonfunctie doet zich voor in het binnenstedelijk randgebied. Voor zo'n 2300 woningen worden lokaties aangewezen, waardoor op de lange termijn het totale woningbestand in de binnenstad circa 5000 woningen zal bedragen.

31 2.2.2. Werkgelegenheid.

De uitbreidingsmogelijkheden voor de functie 'werken' zijn gering. Daarom wordt alleen gestreefd naar handhavin& van de binnenstad als belangrijk centrum van werkgelegenheid. 'Argumenten om de werkgelegenheidsfunctie van de binnenstad te handhaven zijn: - de binnenstad is centraal gelegen, waardoor deze met name voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer relatief goed bereikbaar is; - het werken in de binnenstad stimuleert de betrokkenheid op de binnenstad. Uit onderzoek is bekend, dat de binnenstadswerkers meer dan andere gebruik maken van de daar aanwezige voorzieningen (winkels, bioscopen, schouwburg etc.) - de binnenstad biedt een aantrekkelijk vestigingsklimaat wegens de centrale ligging, de representativiteit van het stadscentrum, de nabijheid van voorzieningen zoals postkantoor, banken, overheidsinstellingen e.d.; - de werkers dragen bij tot het druktebeeld en bepalen hierdoor mede de sfeer in de binnenstad.' (Uit: Structuurplan Binnenstad pag. 59 en 60).

Op een toename van het aantal arbeidsplaatsen in de binnenstad wordt niet gere­ kend. In 1978 is het aantal arbeidsplaatsen in de binnenstad 16.215. Dit is 38% van het totale aantal arbeidsplaatsen in 's-Hertogenbosch. Doordat verwacht wordt dat het aantal arbeidsplaatsen niet zal toenemen, zal het relatieve aandeel van de binnenstad in de totale werkgelegenheid (men gaat ervan uit dat deze wel zal toenemen) afnemen. In de spreiding van de werkgelegenheid over de binnenstad zal geleidelijk een zwaarder accent komen te liggen op de buurt 't Zand vanwege de ligging nabij het NS station. Het beleid ten aanzien van kantoren is gericht op het bieden van uitbreidings­ en vestigingsmogelijkheden aan 'centrumgebonden' kantoren. Hiertoe behoren publiektrekkende kantoren en instellingen, die service verlenen aan de bevolking. Overige kantoren dienen naar elders te worden verplaatst. Voor wat betreft de sector industrie is het beleid op korte termijn gericht op het beperken van de hinder voor andere functies. Op langere termijn moeten alle industriële bedrijven uit de biimenstad verdwijnen.

2.2.3. Centrumontwikkeling.

Vanwege de betekenis van het kernwinkelapparaat voor stad en regio is het beleid gericht op de instandhouding en verdere ontplooiing van· een evenwichtig en kwalita­ tief hoogwaardig winkelapparaat De uitbreiding van het kernwinkelapparaat dient aan te sluiten aan het bestaande. In de stadskern vormt het winkelen de hoofdfunctie. Als nevenfunctie wordt het winkelen voornamelijk voortgezet langs de hoofdwegen in het stadserf.

In het verlengde van het structuurplan in 1980 verschijnt in 1983 het 'Actieplan binnenstad 's-Hertogenbosch'. Hier wordt ingegaan op de huidige stand van zaken en er wordt een planning van het programma voor de daaropvolgende jaren gegeven (t/m 1986). Het structuurplan uit 1980 geldt nog steeds.

32 • 3. De periode van de consoliderende stad.

3.1. Feitelijke ontwikkeling sinds 1980.

De uitbreiding Noord is voltooid en in de wijk Maaspoort zijn de eerste woningen gebouwd. Het aandeel van 's-Hertogenbosch in de bevolkingsgroei van het Stadsge· west vertoont een dalende lljn (zie bijlage 3). Rosmalen vormt vanaf 1975 de belangrijkste groeier binnen het Centraal Stedelijk Gebied, in grafiek 1 is dit duidelijk te zien. Vught en Vlijmen hebben slechts een bescheiden aandeel in de bevolkings­ groei van het Stadsgewest.

Groei van het aantal inwoners GIOII aantelinwoners In vljfjaarffjkse periodes, Stadsgewest 's-Hertogenbosch 8500 6000 Legenda 6500 5000 - '•HII'II:Igenbolctl 4SOO 4000 I "' ' -- Flosmalen I ', 3500 I '-, ...... Vught 3000 I ' I ' 2500 I -·- VliJmen 2000 I 1500 1000 -·-·-·-·-·-·-·-·, ·...... ,...... -·-·-·-·· 5()() ·,.~...... :.~:~.::~. or---'~·----~------~~~--- ..soo ·.·· ... ..~····~ ··· ...... --· ·10()() ·•·.. ~···· -1500.L.-.....---.---,-----,--.-.,..-----,,....-- 1981·1964 ·19119 ·1974 ·1979 ·1984 ·1989 Periode

Grafiek 1

De groei van de woningvoorraad in 's·Hertogenbosch is in de periode 1970-1990 vrij stabiel (zie bijlage 5). De groei van de woningvoorraad is kennelijk niet voldoende om de groei van de bevolking vast te houden.

In de binnenstad is het aantal inwoners in de periode 1979-1990 toegenomen van 7.538 naar 10.865 en het woningbestand bedraagt circa 5000. De doelstellingen, 10.000 inwoners en 5000 woningen in de binnenstad, op de lange termijn uit het structuurplan Binnenstad, zijn dus bereikt.

Qua werkgelegenheid blijft 's·Hertogenbosch een dominante functie vervullen binnen het Stadsgewest, ruim de helft van de werkgelegenheid is gevestigd in 's-Hertogen­ bosch (zie bijlage 7). De binnenstad is de belangrijkste werkgelegenheidslokatie. In 1989 werken hier ruim 14.000 personen. Ten opzichte van 1978 betekent dit echter een daling van het aantal arbeidsplaatsen, toen werkten er ruim 16.000 personen in de binnenstad. Het aandeel van de binnenstad in de totale werkgelegenheid is

33 gedaald van 38% in 1978 naar zo'n 30% in 1989. De doelstelling uit het Structuurplan Binnenstad handhaving van de binnenstad als belangrijk werkgelegenheidscentrum is, ondanks de daling van het aantal arbeidsplaatsen, wel gehaald.

Naast de binnenstad zijn Rietvelden en Herven belangrijke werkgelegenheidslokaties. Op de kaart in bijlage 1 zijn deze terreinen aangegeven (nummer 45 en 52 op de kaart). Kleinere werkgelegenheidslokaties zijn: Hambaken, Maaspoort, Vutter en Pettelaarpark.

3.2. Beleidsplan Ruimtelijk Ordening 1986.

In 1986 verschijnt het beleidsplan ruimtelijke ordening geldend voor de gehele stad. In de inleiding van dit plan wordt gesteld dat het verschijnt in een periode waarin het uitbreidingsproces bijna voltooid is. We zijn aangeland in een periode van de consoliderende stad. 'Evenmin als gedurende de periode dat alles zich binnen de stadswallen afspeelde, betekent dit ook nu dat de stad stilstaat. De beweging is echter niet meer vanuit een relatief stilstaande kern naar buiten gericht, maar zit nu meer in die kern zelf.' (Uit: Beleidsplan R.O. pag.1).

3.2.1. Woningbouw.

Grote bouwmogelijkheid is alleen aanwezig in Maaspoort. Kleinere woningbouwloka­ ties zijn verspreid over de gehele stad, waarbij de verdichtingslokade Wolfsdonken een bijzondere plaats inneemt vanwege de ligging nabij het NS-station en de binnen­ stad2.

Het ruimtelijk beleid richt zich op het bieden van een zo gevarieerd mogelijk aanbod in woningbouwlokaties, waardoor kan worden bijgedragen aan de vraag naar diver­ siteit in woonmilieus. Dit wordt gezien als maatregel, bij het tegengaan van ontvol­ king en een eenzijdige bevolkingssamenstelling.

Volgens het beleidsplan heeft de gemeente 's-Hertogenbösch de afgelopen jaren vooral gezinnen in de hogere inkomenscategorieën 'verloren' aan omringende gemeenten. In de toekomst wil men dit voorkomen door uitbreiding van de kernen Empel en Engelen. Hierdoor ontstaan er suburbane woonmilieus nabij de centrale stad.

De totale vraag van woningen wordt door de gemeente in de periode 1985-1990 geraamd op 7382. Het potentiële ruimteaanbod voor woningen bedraagt 10305,

2 December 1991 is de nota "Verstedelijking spoorzone 's-Hertogen­ bosch" verschenen, waarin de plannen voor de omgeving van het station worden weergegeven. Het gaat daarbij om een herstructurering en vernieuwing van het gebied gelegen aan de westzijde van het station, zodat de binnen­ stad als het ware uitbreidt over het spoor. Het gebied wordt ingevuld met: kantoor- en kantoorachtige ontwikkeling, een onderwijscluster, woningen, een integraal vervoersknooppunt, een groot regionaal medicentrwn en een beurzen- en evenementencomplex.

34 zodat tot het jaar 2000 ruimschoots aan de kwantitatieve vraag voldaan kan worden. In de beleidsnota Wonen uit 1991 wordt echter gesteld dat slechts tot 1995 voldoende bouwcapaciteit binnen de gemeente-grenzen is. In deze nota wordt de vraag voor de komende 15 jaar geraamd op 8500 woningen.

In beleidsnota's3 van het Stadsgewest wordt veel aandacht geschonken aan de problematiek van 's-Hertogenbosch als centrale stad in het Stadsgewest. Het Centraal Stedelijk Gebied blijft volgens het Stadsgewest achter bij de taakstelling en dit wordt vooral veroorzaakt door de gemeente 's-Herto-genbosch. 'Duidelijk is, dat voor het welslagen van het verstedelijkingsbeleid een krachtige woningproduktie in 's-Hertogen­ bosch noodzakelijk is. Bij de vaststelling van de richtgetallen is aan 's-Hertogenbosch hiervoor de beleidsruimte gegeven. Thans is het zaak deze geboden beleidsruimte ook daadwerkelijk in te vullen. Naast de inspanning in de gemeente 's-Hertogenbosch, waarbij ook een concurrerende kwaliteit van woningtypen en bouwlokaties een grote rol dient te spelen, zal ook de ontwikkeling in de overige gemeenten in de hand moeten worden gehouden.' (Uit: Beleidsnota Ruimtelijke Ontwikkeling, Stadsgewest 's-Hertogenbosch 1988, pag. 9 en 10).

3.2.2. Werkgelegenheid.

Qua werkgelegenheid wordt voornamelijk ingegaan op het bieden van een voldoende en gedifferentieerde voorraad bedrijventerreinen. Twee potentiële bedrijventerreinen worden geprojecteerd, namelijk het terrein de Haverlij nabij Engelen en De Brand op het grondgebied van de gemeente Den Dungen. Verder is de aandacht gericht op de kwaliteit en mogelijke herstructurering van oudere bestaande bedrijventerreinen. In de Kantorennota uit 1989 krijgt de bereikbaarheid van kantoorlokaties veel aandacht. Het Centraal Station, en in mindere mate de voorstadshalte 's-Hertogenbosch-Oost, wordt gezien als hoogwaardige lokatie voor kantoren door de goede bereikbaarheid per trein. In de nota 'Verstedelijking spoorzone 's-Hertogenbosch' wordt hierover opgemerkt dat met betrekking tot de ontwikkeling van de kantoren en kantoorachtige bedrijvigheid de prioriteit wordt gegeven aan de ontwikkeling van de omgeving van het Centraal Station.

3.2.3. Centrumontwikkeling.

Het beleid blijft erop gericht de binnenstad als veelzijdig. produktiemilieu te handha­ ven. Bedrijven die een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sfeer van de binnenstad, dienen behouden te blijven. Om een toenemende druk van langparkeer­ ders te voorkomen wordt een zekere consolidering van het kantorenbestand voorge­ staan.

3 Nota Ruimtelijke Ontwikkeling Stadsgewest 's-Hertogenbosch uit 1985 en Beleidsnota Ruimtelijk Ordening uit 1988.

35 3.3. Huidige ontwikkelingen.

Het benadrukken van specifieke kwaliteiten van de stad krijgt de laatste jaren veel aandacht. 's-Hertogenbosch profileert zich als ontmoetingsstad. "Het is een echte ontmoetingsstad en daarmee een vruchtbare voedingsbodem voor vernieuwingen op zakelijk en sociaal-cultureel gebied" (Uit: Strategisch profiel 1991 pag.1).

De provincie Noord-Brabant heeft in haar ontwerp-streekplan uit 1990 vier stadsre­ gio's onderscheiden, , Eindhoven/, 's-Hertogenbosch en Tilburg. 'Het beleid van de provincie is gericht op versterking van de stedelijke structuur en het openhouden van het landelijk gebied. Dit houdt in het bundelen van de groei (wonen, werken, enzovoorts) in stadsregio's en het tegengaan van suburbanisatie van het landelijk gebied. Binnen de stadsregio's moet voldoende ruimte beschikbaar zijn om de extra stedelijke groei op tè kunnen vangen.' (Uit: Ontwerp-streekplan Noord-Brabant 1990, pag. 11). De stadsregio 's-Hertogenbosch bestaat, volge~ het streekplan, uit 's-Hertogenbosch, Rosmalen, Vlijmen en Vught. Binnen de stadsregio wordt een Centraal Stedelijk Gebied onderscheiden bestaande uit 's-Hertogenbosch en Rosma­ len. Binnen dit Centraal Stedelijk Gebied dient ruimte gevonden te worden voor de stedelijke expansie. De gemeenten binnen de stadsregio maar buiten het Centraal Stedelijk Gebied, vervullen geen taak bij de aanleg van nieuwe grote woonwijken en bedrijventerreinen. Een argument voor deze verkleining van het Centraal Stedelijk Gebied is de verwachting dat voor alle stadsregio's de toename van het stedelijk ruimtebeslag beperkter zal zijn dan in het Streekplan 1978 was verondersteld.

In het voorjaar van 1991 hebben de gemeenten behorende tot de stadsregio samen met het Stadsgewest 's-Hertogenbosch, een stuurgroep ingesteld met als opdracht een structuurvisie voor de stadsregio te ontwikkelen. Deze structuurvisie zal fungeren als basis voor het uitwerkingsplan van het streekplan. December 1991 zijn de eerste conclusies gepresenteerd. De stuurgroep is van mening dat de toekomstige ruimtelijke inrichting langs twee sporen vorm zal moeten krijgen. Allereerst moet gezocht worden naar verdichtingsmogelijkheden en herstructurering binnen reeds verstedelijkte gebieden. Als tweede zullen nieuwe lokaties voor wonen en werken moeten worden ontwikkeld. De oostflank van de centrale stad 's-Hertogenbosch komt hiervoor het eerst in aanmerking. Het noordelijk deel van deze oostflank, Rosmalen en Empel, komt als eerste lokatie voor woningbouw in aanmerking.· Najaar 1992 wordt het definitieve rapport verwacht.

36 TILBURG

Aanleiding. Tilburg vormt één van de twintig gemeenten, die deel uit maken van het Samenwer­ kingsverband Midden-Brabant (S.M.B.). Dit werd in 1966 opgericht als Stadsgewest Tilburg, na samenvoeging met het Stadsgewest werd de naam veranderd in Samenwerkingsverband Midden-Brabant.

l:î1:! l Centraal Stedelijk Gebied

Kaart 2 Samenwerkingsverband Midden-Brabant

Door het S.M.B. is de regio als volgt ingedeeld: a. Het stedelijk kerngebied: de stadsregio. Dit is een aaneensluitend gebied met als hoofdfunctie: de opvang van de stedelij­ ke ontwikkeling. De stadsregio bestaat uit de kernen Tilburg, Goirle, Berkel-Enschot, Oisterwijk en Udenhout.

37 b. Het niet-stedelijke gebied, waarin worden onderscheiden: - de subregionale kernen; Zij vervullen een functie op subregionaal niveau. Hiertoe behoren de kernen Dongen, Hilvarenbeek en Rijen. - het buitengebied de kleine kernen. Dit is een van verstedelijking gevrijwaard gebied, bestaande uit de overige kernen.

In dit rapport wordt de indeling Centraal Stedelijk Gebied (met daarin de gemeenten Tilburg, Goirle, Berkel-Enschot, Oisterwijk en Udenhout) en overig S.M.B. aangehou­ den. Momenteel wordt een andere indeling van het Centraal Stedelijk Gebied gehanteerd, hiertoe behoren alleen nog Tilburg, Goirle en Udenhout, in paragraaf 6.3. wordt hier verder op ingegaan. Deze vernieuwde indeling van het C.S.G. wordt in dit rapport niet gehanteerd omdat gemeenten die nu buiten het C.S.G. vallen in het verleden wel een belangrijke rol hebben gespeeld bij de groei van de bevolking en de woningvoorraad.

De verhouding tussen Tilburg en de overige gemeenten in het Centraal Stedelijk Gebied en het S.M.B. zal centraal staan. In de hoofdstukken 4 t/m 6 worden de in de algemene inleiding omschreven beleidsperiodes, nader bekeken. Hierbij wordt dezelfde opzet gehanteerd als in de vorige drie hoofdstukken.

38 4. De periode van de grootschalige uitbreidingen.

4.1. Structuurplan 1952.

Hoewel de stad weinig van het oorlogsgeweld had geleden, was er na de tweede wereldoorlog een groot woningtekort. Bestaande uitbreidingsplannen gelegen tussen de ringbaan en de stad werden uitgevoerd. In 1952 kwam een nieuw uitbreidingsplan-in-hoofdzaak gereed. Dit was een herzie­ ning van het plan dat in 1940 werd vastgesteld. 'De voomaam.ste onderdelen, welke bij deze herziening naar voren kwamen zijn:

1. de verkeersproblemen, mede in verband met het spoorwegvraagstuk en de verbetering van de verkeersmoeilijkheden in de binnenstad. 2. de ligging van de toekomstige woongebieden ten opzichte van de bestaande stad en van elkander in verband met wijkindeling en groenvoorziening. 3. de ligging en grootte van de toekomstige industriegebieden.' (Uit: Utbreidingsplan-in-hoofdzaak pag. 1).

4.1.1. Woningbouw.

Het plan was gebaseerd op een inwonertal van 225.000 in het jaar 2000. Toekomstige woonwijken zijn met name in het westen en het noorden (over het Wilhelminakanaal) van de stad geprojecteerd. Het gebied ten oosten van de stad is ongeschikt voor uitbreiding door de ligging van het Wilhelminakanaal en de nabijheid van de gemeentegrenzen.

4.1.2. Werkgelegenheid.

De aanleg van nieuwe industrieterreinen wordt noodzakelijk geacht. Door het gebrek aan ruimte voor uitbreiding van nieuwe industrieën worden twee nieuwe industrieter­ reinen geprojecteerd. In het noorden en in het noordoosten (Kraaiven en Loven).

4.1.3. Centrumontwikkeling.

In het plan wordt een eerste opzet gemaakt voor de verbetering van de bereikbaar­ heid van de binnenstad.

4.2. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1952.

Rond 1955 wordt begonnen met de bouw van de wijken Berkdijk, Het Zand, De Reit en het Wandelbos. Hiermee treedt Tilburg buiten de Ringbanen. De industrieterrei­ nen Kraaiven en Loven worden ontwikkeld.

39 4.3. Het Achtjarenplan 1959.

Door de sterke toename van het verkeer, de ontwikkeling van de centrumfunctie van de stad, de noodzaak om in de binnenstad belangrijke gebouwen of complexen te kunnen stichten en tevens om de gelegenheid te scheppen enkele verkrotte buurten te kunnen saneren, werd het noodzakelijk geacht een plan op te stellen ter verbetering en sanering van de binnenstad. Dit wordt het 'Achtjarenplan' dat in 1959 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Inmiddels is in ·1957 de heer Becht aangetreden als burgemeester van Tilburg.

In het plan ligt de nadruk op de uitvoering van stedebouwkundige ingrepen in het stadscentrum. Door burgemeester Becht aangeduid als 'plastische chirurgie'. 'De plastisch-chirurgische behandeling, die de stad ondergaat doet natuurlijk, als elke andere operatie, wel eens pijn. Maar die wordt blijmoedig op de koop toegenomen, omdat iedereen weet dat het gezicht van de stad schoner onder het mes vandaan zal komen, en omdat de stad dan haar verschillende functies beter zal kunnen vetvUllen.' (Uit: BOUW nr. 28, 1963, pag. 898).

Onderdelen van dit Achtjarenplan zijn: * de aanleg van een city-ring van 35 meter breed om het stadscentrum; * de aanleg van een nieuw marktplein waarvoor de wijk Koningswei gesloopt dient te worden; · * de aanleg van extra parkeerruimte.

Voor het Koningsplein wordt een ontwerp gemaakt door de heren van de Broek en Bakema, dit plein moet een winkelcentrum worden naar het idee van de Rotterdamse lijnbaan. De kosten voor de realisering van de plannen worden geschat op 72 miljoen. Begin jaren zestig wordt begonnen met de voorgestelde doorbraken.

40 5. De periode van de compacte stad.

5.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1959.

Na het volraken van Tilburg West wordt in 1965 gestart met de bouw in Tilburg Noord (de wijken StokhasseltJ Heikant en Quirijnstok)

De in het Achtjarenplan voorgestelde doorbraken worden begin jaren zestig uitge­ voerd. De bouwplannen komen slechts moeizaam op gang en de kritiek op de plannen groeit. De Tilburgse bevolking is het niet eens met de vanzelfsprekendheid waarmee doorbraken en nieuwe wegen aangelegd worden. Actiecomités worden opgericht waaronder een groep genaamd 'kritische planologen', zij dringen er bij de gemeente op aan, een structuurplan op te stellen voor de Oude Stad. In de periode van 1960-1972 zijn ruim 31.000 mensen uit dit deel van de stad vertrokken. In 1972 wordt door de gemeenteraad besloten ernst te maken met de voorbereidingen van een structuurplan. Aan de burgers wordt voor het eerst de mogelijkheid geboden tot inspraak.

Niet alleen de Oude Stad verliest inwoners ook in de totale stad daalt het inwonertal. In de periode 1970-1975 daalt het aantal inwoners met bijna 500 (zie bijlage 4). Dit staat in sterk contrast met de voorafgaande· periode (1961-1970) waarin Tilburg nog ruim 40% van de bevolkingsgroei van het S.M.B. voor zijn rekening nam. Berkei­ Enschot is in de periode 1970-1975 de belangrijkste groeier in het Centraal Stedelijk Gebied.

Het verloop van de woningvoorraad vertoont een geheel ander beeld, Tilburg neemt in de periode 1967-1990 zo'n 45% van de groei van de woningvoorraad in het S.M.B. voor zijn rekening (zie bijlage 6). In paragraaf 3.1. werd voor wat betreft de gemeente 's-Hertogenbosch al opgemerkt dat de groei van de woningvoorraad niet voldoende is om dè bevolking vast te houden, in Tilburg geldt dit blijkbaar in nog sterkere mate.

Voor wat betreft de werkgelegenheid is in deze periode de teloorgang van de textielindustrie gaande.

5.2. Structuurplan Oude Stad 1976.

Een groot aantal problemen wordt geconstateerd. Allereerst de kwantitatieve en kwalitatieve ontvolkins. Belangrijkste oorzaak is de afname van de gemiddelde woningbezetting. Dit komt door gezinsverdunning en door de toename van het aantal alleenstaanden. Met name jongeren en ouderen blijven in de Oude Stad wonen. Door de ontvolking wordt allereerst het draagvlak van voorzieningen kleiner. Een tweede gevolg is dat woningvoorraad en woningbehoefte niet op elkaar zijn afgestemd. Naast de ontvolking wordt ook het probleem van verouderinJi en verval genoemd.

41 Voor wat betreft werkgelegenheid wordt rekening gehouden met een verdere terua;loo.p yan het aantal arbeidsplaatsen in de traditionele werka;elea;enheid (textiel, leder en confectie). Hierdoor zal zo'n vijftig hectare vrijkomen. Nog eens vijftig hectare zal vrijkomen door verplaatsing van bedrijven naar specifieke werkterreinen.

5.2.1. Woningbouw.

Met betrekking tot bevolking en wonen streeft men naar:

- Een zo hoog mogelijke bevolkingsdichtheid in de Oude Stad met het oog op levendigheid, efficiënt grondgebruik en draagvlak van voorzieningen, en welke uit het oogpunt van volksgezondheid toelaatbaar is. In 1985 wil men 4920 nieuwe woningen in de Oude Stad gebouwd hebben; - Het actief stimuleren van ook kleinere woningbouwprojekten binnen de Oude Stad; - Een woningbestand dat aangepast is aan de eisen van de tijd.

5.2.2. Werkgelegenheid.

Met betrekking tot werkgelegenheid streeft men naar:

- Handhaving van het aantal arbeidsplaatsen in de Oude Stad; Criteria waaraan nieuw te vestigen werkgelegenheid dient te voldoen zijn: intensief grondgebruik, hoog gekwalificeerd, stabiel en milieuvriendelijk.

De vrijkomende 100 hectare wordt in het plan ingevuld met woningbouw, bedrijvig­ heid en verruiming van bestaande milieu's.

5.2.3. Centrumontwikkeling.

In dit plan wordt de aandacht duidelijk verlegd van het stadscentrum naar de wijken rondom het centrum. Het centrum wordt hetzelfde behandeld als de andere wijken in de Oude Stad. Verwacht wordt dat de voorgestelde activiteiten voldoende draagvlak zullen genereren om het centrum op eigen kracht zijn gewenste ontwikkeling te laten doormaken.

De kosten van de voorgestelde maatregelen werden geschat op vier miljoen gulden. Omdat de bijdrage van het rijk tegenviel, werd in 1983 het maatregelenprogramma bijgesteld.

5.3. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1976.

Eind jaren zeventig worden de uitbreidingswijken De Blaak en Reeshof voorbereid.

In de Oude Stad zijn in de periode 1975-1985 ruim 3000 woningen op de vrijkomende hectares gerealiseerd. De doelstelling 4920 nieuwe woningen in de Oude Stad in 1985 wordt hiermee niet gerealiseerd.

42 De veronderstelling dat het centrum zich zonder actieve bemoeienis van de overheid zou ontwikkelen komt niet uit. Particulieren tonen weinig belangstelling voor het bouwen in het centrum.

In de periode 1975-1980 daalt het inwonertal van Tilburg nog steeds. Goirle is in deze periode een sterke groeier (zie bijlage 4). Vanaf 1980 vindt er een omslag plaats, het inwonertal van Tilburg neemt weer toe. Ruim 21% van de bevolkingsgroei in het S.M.B. komt in deze periode voor rekening van Tilburg. In grafiek 2 zijn de fluctuaties in de bevolkingsgroei van Tilburg duidelijk te zien. In 1970-1975 neemt Berkei-Enschot de groei van Tilburg over en in 1975-1980 Goirle.

Groei van het aantal inwoners Groei aentallfl'M)n81'S in vijfjaarlijkse periodes, S.M.B. Legenda 10000 9000 - Tlllurg 11000 -- Olal8rwtk 7000 ······· Gobte 8000 -·- Udenhout 5000 -- Berkei-Enlc:hot «JJ() 3000 2000 1000

o~------+---~-=~----­ ·1000

.ooooL-~--~--~--~--~--~- 1961-1984 ·1989 -1974 -1979 ·1984 -1969 Pelfade

Grafiek 2

Voor wat betreft werkgelegenheid neemt Tilburg binnen het S.M.B. een dominante positie in, ruim de helft van de arbeidsplaatsen is gevestigd in Tilburg (zie bijlage 8).

De doelstelling 'handhaving van de werkgelegenheid' uit het Structuurplan Oude Stad wordt niet gehaald. Vanaf 1972 daalt het aantal arbeidsplaatsen. Vanaf 1981 vindt een langzame stijging plaats, maar in 1988 is het aantal arbeidsplaatsen nog niet terug op het niveau van 1972.

5.4. Tilburg compact in beeld, een keuze 1985.

In dit plan geeft de gemeente Tilburg aan welke keuzen zij maakt ten aanzien van de ontwikkeling van Tilburg in de periode 1985 tot 1990. Het accent ligt hierbij op de ontwikkelingen in het centrum. 'De aanname die bij de vaststelling van het Struktuur­ plan Oude Stad in 1976 gedaan is dat er geen overheidssteun en -bemoeienis nodig is bij de ontwikkeling van het centrum, is niet uitgekomen. De binnenstad is niet

43 het maatschappelijk; kultureel en ekonomisch centrum van stad en regio geworden dat verwacht werd. Om de situatie te verbeteren wordt in de onderhavige nota een aktiepro­ gramma voorgesteld bestaande uit voorstellen voor intensivering van het ruimtegebruik in het centrum, injrastrukturele voorzieningen voor het centrum en aanpassingsvoorstellen voor de inrichting van de openbare ruimten in het centrum.' (Uit: Tilburg compact in beeld, samenvatting)

5.4.1. Woningbouw.

In het Structuurplan Oude Stad zijn de maatregelen op het gebied van stadsvernieu­ wing vastgelegd. De uitvoering van deze maatregelen vindt plaats. Gesteld wordt dat de extra aandacht voor het centrum niet ten koste mag gaan van de stadsvernieu­ wingsactiviteiten in de rest van de Oude Stad.

Stadsbeheer is nodig in de wijken in de Nieuwe Stad. Een concrete aanpak wordt nog niet gegeven.

In de keuze tussen in- of uitbreiding ligt de prioriteit bij inbreiding. De specifieke potenties in de bestaande stad dienen eerst benut te worden. Voor woningbouw geldt de prioriteitsvolgorde Centrum - Oude Stad - Reeshof - Nieuwe Stad. Bij de realise­ ring van woningen in het centrum gaat de voorkeur uit naar de marktsector (premie­ huur profit, premiekoop en vrije sector huur of koop). Om particuliere beleggers hiervoor te interesseren wordt voorgesteld het erfpacht-systeem te verlaten. Uitgegaan wordt van de bouw van 4304 woningen in de Oude Stad tot 1990 (waarvan in het centrum 1383 woningen).

Er wordt in de nota Tilburg compact in beeld geen beslissing genomen over de eindomvang van de wijk Reeshof, het oog wordt voorlopig gericht op een Reeshof met 5000 à 6000 woningen. Dit zijn voornamelijk eengezinswoningen.

5.4.2. Werkgelegenheid.

Aan werkgelegenheid wordt in deze nota nauwelijks aandacht besteed.

5.4.3. Centrumontwikkeling.

Tilburg heeft nog steeds een onvoldoende wervend centrum. Daarom krijgt het centrum in de nota Tilburg compact in beeld veel aandacht. Een actieprogramma is opgesteld en bevat:

- intensivering van het ruimtegebruik in het centrum door middel van een gevarieer­ de invulling van de bouwlokaties (woningbouw, kantoren, winkels en andere centrumactiviteiten); - infrastructurele voorzieningen; - aanpassing van openbare ruimten in het centrum.

44 6. De periode van de consoliderende stad.

6.1. Feitelijke ontwikkelingen sinds 1985.

Het plan Tilburg compact in beeld is op dit moment deels voltooid en deels in uitvoering. In de periode 1985-1990 zijn circa 750 woningen in het centrum gereali­ seerd. In de Oude Stad (inclusief centrum) worden in dezelfde periode ruim 3.000 woningen gebouwd. De doelstelling: 4303 woningen t/m 1990 uit Tilburg compact in beeld, wordt dus niet gehaald.

Voor wat betreft de bevolkingsgroei in Tilburg, wordt de stijging in de periode 1980- 1985, voortgezet in de daaropvolgende periode (zie bijlage 4). In 1990 telt Tilburg 156.421 inwoners.

Industrieterrein de Vossenberg wordt in gebruik genomen en verder ontwikkeld. Grootschalige industrieterreinen bevinden zich voornamelijk in het noorden van de stad. Dit zijn de terreinen Kraaiven, Loven en Vossenberg. In het zuiden, grenzend aan de A58, zijn de thematische hoogwaardige bedrijventerreinen het Laar en Katsbogen in ontwikkeling. Het centrum vormt samen met de rest van de Oude Stad het belangrijkste werkgelegenheidscentrum. In 1988 werken hier ruim 26.000 perso­ nen.

6.2. Stadsbeheersplan 1989.

'De stad in zijn geheel is nu redelijk op peil maar de opgave is om dat niveau minstens in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren' (Uit: Stadsbeheersplan pag. 7). Het plan wordt behandeld als structuurplan.

Stadsbeheer wordt gezien als het inhoudelijke beleid waarmee het gemeentebestuur ene!Zijds de 'basiskwaliteit' van de stad in stand wil houden en waar nodig en mogelijk verbeteren en anderzijds nieuwe ontwikkelingen wil initiëren, stimuleren en tot stand brengen. Onder het begrip basiskwaliteit wordt een goed woon-, leef- en werkklimaat verstaan.

62.1. Woningbouw.

Kwaliteitsverbetering wordt gezien als sleutelbegrip voor het toekomstige volkshuis­ vestingsbeleid. Dit geldt zowel voor nieuwbouw als voor de bestaande woningvoor­ raad. Op kwalitatief niveau stemmen vraag en aanbod niet overeen. Met name de vraag naar duurdere (vrije sector) én goedkope eengezinswoningen is groter dan het aanbod.

Uitgaande van een neutraal migratiesaldo is tot aan 1995 behoefte aan 5800 nieuwe woningen. In het provinciale beleid wordt echter uitgegaan van een positief migratie­ saldo in de steden. Om te voorkomen dat de vraag naar woningen zich zoals in het verleden verplaatst naar omliggende kernen wil het gemeentebestuur de positie van Tilburg op de woningmarkt versterken door middel van een gevarieerd en

45 concurrerend woningaanbod, hierbij ligt de nadruk op vrije sector woningen. Uitgaan­ de van de positieve migratie zullen tot aan 2000 circa 3200 woningen extra gebouwd moeten worden. Als de behoefte gebaseerd wordt op een neutraal migratiesaldo is er op bestaande bouwlokaties in de Reeshof en de bestaande stad, voldoende bouwmo­ gelijkheid tot aan het jaar 2.000. Bij een positief migratiesaldo is behoefte aan nieuwe bouwlokaties. In het stadsbeheersplan worden mogelijke bouwlokaties genoemd (onder andere de mogelijkheid van de bouw van extra woningen in de Reeshof).

Naast de bouw van nieuwe woningen wordt voorgesteld minder gewenste hoog- en laagbouw niet te renoveren maar te slopen. .

6.2.2. Werkgelegenheid.

De vraag naar bedrijfsterreinen bestaat uit een vraag naar hoogwaardige, representa­ tieve en thematische terreinen. (Thematische terreinen zijn gericht op een bepaald marktsegment). Voor de komende vier jaren is voldoende terrein uitgeefbaar. De resterende nog niet uitgeefbare grond wil men zo snel mogelijk gereed maken. Tegelijkertijd worden bestaande lokaties uitgebreid en de mogelijkheid van nieuwe lokaties onderzocht. In de kantorennota, verschenen in 1992, wordt vermeld dat in het kader van de bereikbaarheid, met name het Centraal Station een goede kantoor­ lokatie is. Daarom wordt prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van de Stations-zone en is opdracht gegeven tot het opstellen van een structuurvisie voor de stationsomge­ ving.

6.2.3. Centrumontwikkeling.

Voor wat betreft centrumontwikkeling wordt verwezen naar de nota Tilburg compact in beeld, die deels nog in uitvoering is.

6.3. Huidige ontwikkelingen.

In het kader van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening is Tilburg aangewezen als stedelijk knooppunt. In 1991 is in dit kader de 'Profielschets stedelijk knooppunt Tilburg' verschenen, waarin enerzijds de ontwikkeling van Tilburg in de afgelopen jaren wordt beschreven en anderzijds een perspectief voor de komende jaren wordt geschetst. De economische potenties van Tilburg krijgen in dit toekomstperspectief veel aandacht Thema's zijn bijvoorbeeld: Tilburg als moderne industriestad en Tilburg als stad van transport, logistiek en distributie.

In paragraaf 3.3 werd vermeld dat de provincie Noord-Brabant vier stadsregio's heeft onderscheiden, waaronder de stadsregio Tilburg. Volgens de provincie behoren hiertoe de gemeenten: Tilburg, Berkel-Enschot, Goirle en Udenhout. Het Centraal Stedelijk Gebied van de stadsregio Tilburg bestaat uit de kernen Tilburg, Goirle en Udenhout.

46 Door het S.M.B., zeven gemeenten4 en de provincie wordt momenteel gewerkt aan een structuurvisie voor de stadsregio Tilburg. Mei 1991 is hiermee gestart. Verschil­ Iende modellen zijn ontwikkeld waarover de betrokken gemeenten zich moeten uitspreken. Deze structuurvisie zal dienen als uitwerking van het in procedure zijnde streekplan.

4Tilburg, Berkel-Enschot, Goirle, Udenhout, Dongen, Gilze-Rijen, en Alphen aan de Riel. 47 7. Conclusies.

In dit hoofdstuk worden de conclusies behandeld. Dit zal gebeuren aan de hand van de vier onderzoeksvragen die in de inleiding zijn behandeld.

7.1. Onderzoeksvraag 1.

In hoeverre heeft het ruimtelijk beleid van de centrale steden Tilburg en 's-Hertogen­ bosch met name ten aanzien van woningbouwproblematiek, werkgelegenheid en centrumontwikkeling, rekening gehouden met de feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen sinds 1960?

7.1.1. Woningbouwproblernatiek.

In de jaren zestig vormen de centrale steden qua bevolking de belangrijkste groeiers in het stadsgewest (zie bijlagen 3 en 4). Doordat de feitelijke ontwikkelingen wezen op groei, zowel van de bevolking als van de werkgelegenheid, staan in de plannen uit deze periode de groeiverwachtingen centraal. Waarbij met name de vraag 'Waar kunnen uitbreidingen plaats vinden?' veel aandacht krijgt. Uitbreidingsplannen worden in hoog tempo uitgevoerd. Doordat het autoverkeer sterk toeneemt, worden in de plannen uit deze periode ingrepen voorgesteld om de bereikbaarheid te garanderen. Hierbij ligt de nadruk op de bereikbaarheid van het centrum. De oude bebouwing moet op vele plaatsen wijken voor brede wegen. In Tilburg wordt met de doorbraken begonnen, in 's-Hertogenbosch blijft het voorlopig bij plannen.

Vanaf ongeveer 1970 vindt een kentering plaats: enerzijds komen de enorme groeiverwachtingen niet uit, anderzijds leiden de (voorgestelde) doorbraken tot vele protesten. Als gevolg hiervan vinden de doorbraken in 's-Hertogenbosch geen doorgang en komt er in Tilburg een eind aan de uitvoering. De, in de plannen uit de jaren zestig, geprojecteerde uitbreidingen worden in de loop der tijd echter wel gerealiseerd. Alleen de voorgestelde uitbreiding in het Vughtse Gement (Structuur­ plan 1964 's-Hertogenbosch) vormt een uitzondering. Deze uitbreiding werd niet gerealiseerd onder andere door de protesten van de gemeente Vught.

In tegenstelling tot de verwachte groei van de bevolking, Tilburg 225.000 inwoners in 2000 en 's-Hertogenbosch 120.000 inwoners in 1990, neemt de groei af. In Tilburg daalt het inwonertal zelfs. In 's-Hertogenbosch gaat het geleidelijker, maar de groei van het inwonertal vermindert duidelijk. Omliggende kernen nemen de groei van de centrumsteden over. Rosmalen die van 's-Hertogenbosch, Berkei-Enschot en Goirle die van Tilburg.

Als reactie op deze ontwikkelingen komt in de centrumsteden het compacte stad­ beleid op gang. Het wonen in de oudere delen van de stad moet weer meer waarde­ ring krijgen. Door het vertrek van met name de industriële bedrijvigheid, enerzijds beleidsmatig gestuurd en anderzijds als gevolg van de economische ontwikkelingen, komt ruimte vrij die in de loop van de jaren tachtig wordt ingevuld met woningbouw en niet-hinderlijke bedrijvigheid. In Tilburg leidt dit tot een stijgend

48 inwonertal waardoor het aandeel van Tilburg in de totale groei van het Samen­ werkingsverband Midden-Brabant weer op ruim 20% komt. Het aandeel van 's-Hertogenbosch in de groei van het Stadsgewest blijft echter langzaam afnemen. De groei komt bij Rosmalen terecht

Aan het einde van de jaren tachtig zijn de werkzaamheden in het kader van het compacte stad-beleid grotendeels voltooid. Doelstellingen met betrekking tot het aantal woningen en bewoners zijn gerealiseerd. De inhaaloperatie is hiermee ten einde. De ruimtelijke ordeningsnota's die eind jaren tachtig verschijnen staan in het teken van het versterken van de kwaliteit van de stad. Door het creëren van, aan suburbane gelijke woonmilieu's in de stad, trachten beide steden de gezinnen in hogere inkomens categorieën als inwoners te behouden.

In bijlagen 5 en 6 staat de woningvoorraadontwikkeling Ül de loop der jaren weerge­ geven. Het aandeel in de groei van de woningvoorraad binnen het Stadsgewest/ S.M.B. is in beide steden vrij stabiel. 's-Hertogenbosch neemt steeds zo'n 30 à 40% voor zijn rekening en Tilburg rond de 45%. Ondanks dit stabiele aandeel in de groei van de woningvoorraad, slagen beide steden er niet in hun aandeel in de groei van de bevolking vast te houden. De groei van de woningvoorraad is blijkbaar niet voldoende om ook de bevolkingsgroei op een constant niveau te houden.

De feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn duidelijk aanleiding voor de omslagen in het beleid. Met name de omslag van de periode van de grootschalige uitbreidingen naar het compacte stad-beleid werd veroorzaakt door feitelijke ontwikkelingen. Doordat de groeiverwachtingen tegenvielen en doordat veel inwoners de voorkeur gaven aan het wonen in omliggende gemeenten, kreeg men meer aandacht voor het wonen in de bestaande stad.

De omslag van het compacte stad-beleid naar de periode van de consoliderende stad verliep heel anders. Deze werd veroorzaakt doordat het compacte stad-beleid zijn uitwerking heeft gehad en de mogelijkheden tot inbreiding grotendeels zijn benut. Eind jaren tachtig vinden beide gemeenten de tijd rijp om enerzijds de huidige stand van zaken nader te bekijken: hoe kan het bestaande worden verbeterd? Anderzijds zijn de redelijk snel te realiseren uitbreidingsmogelijkheden binnen de gemeentegren­ zen gering en wordt daarom in het kader van het nieuwe streekplan gezocht naar bouwmogelijkheden in andere gemeenten. Hierbij wordt echter wel gestreefd naar het bouwen van woningen grenzend aan de centrale stad, om zo de positie van de centrale stad te verbeteren.

In bijlagen 3 en 4 is te zien dat de andere gemeenten in het Centraal Stedelijk Gebied in verhouding tot de centrumsteden een spectaculaire groei doormaken. In de periode 1961-1990 verdubbelt het inwonertal van Goirle en verdrievoudigd het inwonertal van Rosmalen en Berkel-Enschot, terwijl ook Vlijmen en Oisterwijk flink groeien. De centrale steden nemen relatief veel minder in inwonertal toe dan omliggende gemeenten.

49 Opmerkelijk is verder dat in de plannen uit de periode van de grootschalige uitbrei­ dingen vele langere beleidstermijnen werden gehanteerd. De plannen waren bedoeld voor een periode van ruim 25 jaar. In latere plannen wordt het beleidsperspectief veel korter (gemiddeld zo'n vijf jaar), men is kennelijk door ervaringen in het verleden tot de conclusie gekomen, dat ontwikkelingen in bijvoorbeeld de bevolkingsgroei, moeilijk voor een lange termijn te voorspellen zijn.

7.1.2. Werkgelegenheid.

Uit bijlagen 7 en 8 blijkt duidelijk de dominante functie van de centrumsteden op het gebied van de werkgelegenheid. Ruim de helft van de arbeidsplaatsen binnen de regio is gevestigd in de centrumsteden. In de onderscheiden beleidsperiodes is met betrekking tot werkgelegenheid duidelijk een accentverschuiving merkbaar. In de periode van de grootschalige uitbreidingen ligt qua werkgelegenheid de nadruk op de aanleg van grote industrieterreinen. In 's-Hertogenbosch stammen de terreinen Rietvelden en Herven uit deze periode en in Tilburg zijn dit Kraaiven en Loven.

In de periode van de compacte stad ligt de nadruk op het handhaven van de arbeids­ plaatsen in de binnenstad/Oude Stad. Om andere functies zoals wonen en recreëren zo min mogelijk hinder te bezorgen, ligt de nadruk op kleinschalige milieuvriendelijke bedrijvigheid.

In de meest recente periode, de periode van de consoliderende stad, ligt de nadruk qua werkgelegenheid enerzijds op de aanleg van kleine bedrijfsterreinen voor technische hoogwaardige bedrijvigheid, een voorbeeld in 's-Hertogenbosch is het High-Tech park (Hambaken) en in Tilburg Katsbogen. Bedrijfsterreinen worden steeds vaker ingericht voor een bepaalde bedrijfscategorie (bijvoorbeeld transport). Anderzijds krijgt de bereikbaarheid van met name kantoorlokaties veel aandacht. De ontwikkeling van de zones rondom het centraal station in zowel 's-Hertogenbosch als Tilburg, is een uitvloeisel van dit beleid.

7.1.3. Centrumontwikkeling.

In de periode van de grootschalige uitbreidingen ligt de nadruk met betrekking tot centrumontwikkeling met name op het realiseren van een goede bereikbaarheid. De aanleg van brede wegen en parkeervoorzieningen moeten de bereikbaarheid van het centrum voor met name het autoverkeer garanderen. In Tilburg gaat dit gepaard met een plan voor de uitbreiding van het winkelcentrum. Om deze wegen en de uitbrei­ ding van het winkelcentrum te kunnen realiseren zijn doorbraken noodzakelijk die in een lang termijnperspectief gerechtvaardigd worden geacht.

Met name door protesten van burgers en actiegroepen worden in 's-Hertogenbosch de doorbraken niet uitgevoerd. In Tilburg wordt wel een aantal doorbraken uitgevoerd, doordat bouwplannen moeizaam op gang komen en door de vele protesten komt er een einde aan de uitvoering van de doorbraken.

50 In de periode van de compacte stad wordt door woningbouw in het centrum van de stad, getracht het draagvlak van de voorzieningen te verl1ogen. Momenteel wordt in 's-Hertogenbosch getracht de binnenstad te 'vergroten' door de ontwikkelingen ten westen van het Centraal Station. In Tilburg worden in het kader van de nota Tilburg compact in beeld nog een aantal projecten uitgevoerd, waarmee verbetering en uitbreiding van het centrumwinkel-apparaat wordt beoogd.

7.2. Onderzoeksvraag 2.

Is hierbij sprake van processen die in beide steden voorkomen en welke periodes of fases in het ruimtelijk beleid zijn hierin te onderscheiden sinds 1960?

Beide steden volgen de Nederlandse ontwikkeling die beschreven wordt in de inleiding. De drie onderscheiden beleidsperlades (de periode van de grootschalige uitbreidingen, compacte stad en consoliderende stad) zijn duidelijk herkenbaar in het ruimtelijk beleid van zowel 's-Hertogenbosch als Tilburg. Ook de tijdsperiodes waarin het beleid gestalte krijgt, zijn grotendeels overeenkomstig. De periode van de grootschalige uitbreidingen vond in 's-Hertogenbosch plaats in de periode 1945 t/m ongeveer 1970, in Tilburg van 1945 t/m 1972. Vanaf 1970/1972 is de aandacht gericht op de oudere delen van de stad. Dit komt overeen met het beleid op rijksniveau (Derde Nota over de ruimtelijke ordening uit 1974). In 's-Hertogenbosch krijgt in het Structuurplan Binnenstad uit 1980, het invullen van open' plekken in de binnenstad daadwerkelijk gestalte. In Tilburg gebeurt dat in het Structuurplan Oude Stad (1976).

De periode van de consoliderende stad krijgt in 's-Hertogenbosch in 1986 in de Beleidsplan Ruimtelijke Ordening gestalte, in Tilburg in het Stadsbeheersplan uit 1989.

7.3. Onderzoeksvraag 3.

Is hierbij sprake van een specifieke inkleuring van het beleid van Tilburg en '$-Hertogen­ bosch en aan welke factoren is deze toe te schrijven?

Van een specifieke inkleuring van het beleid in Tilburg of 's-Hertogenbosch is nauwelijks sprake. Het grootste verschil is het feit dat in Tilburg de voorgestelde doorbraken in het Achtjarenplan uit 1959 voor een deel zijn uitgevoerd terwijl de doorbraken voorgesteld in het Structuurplan uit 1964 in 's-Hertogenbosch niet zijn uitgevoerd. MogeUjke redenen hiervoor zijn: - het plan in Tilburg verscheen zo'n vijf jaar eerder dan het plan in 's-Hertogen­ bosch, daardoor konden een aantal doorbraken gerealiseerd worden voordat de democratisering en belangenbehartiging door bewonei'Sgroepen, goed op gang kwamen; - door de ontstaansgeschiedenis van 's-Hertogenbosch is er altijd een duidelijk te onderscheiden centrum geweest, dit in tegenstelling tot Tilburg; - politieke personen kunnen veel invloed uitoefenen op het beleid, in Tilburg is burgemeester Becht hier een voorbeeld van, hij was een groot voorstander van de doorbraakplannen.

51 7.4. Onderzoeksvraag 4.

Welke bestuurlijke of organisatorische veranderingen zouden wenselijk zijn om te komen tot een stadsgewestelijke sturing van de ruimtelijke ontwikkelingen in het licht van een optimalisering van taken die het stadsgewest dient te vervullen?

Deze onderzoeksvraag was niet direct het object van deze studie, maar vanuit de ontwikkelingen rondom het ruimtelijke ordeningsbeleid in het verleden is wellicht iets te zeggen over de toekomst. Met betrekking tot het stadsgewest is duidelijk dat dit een maatschappelijke realiteit is geworden. Activiteiten van burgers (bijvoorbeeld wonen en werken) bestrijken een steeds groter gebied. Gevolg hiervan is een specialisering binnen het stadsgewest. In de centrumsteden concentreert zich verzor­ ging en werkgelegenheid. De omliggende gemeenten spelen een belangrijke rol bij de huisvesting. Aangezien de centrumsteden voor woningbouw binnen hun gemeente­ grenzen nauwelijks meer uitbreidingsmogelijkheden hebben, zal deze tendens zich alleen maar versterken.

Bestuurlijke ontwikkelingen lopen achter op de feitelijke ontwikkelingen. Enerzijds wordt gezocht naar mogelijkheden voor vergroting van het grondgebied van de centrumgemeente, wat zeer veel protesten oplevert. Een voorbeeld hiervan is de voorgestelde herindeling van Rosmalen bij 's-Hertogenbosch. Anderzijds wordt gezocht naar de mogelijkheden voor een nieuwe gebiedsautoriteit op regionaal niveau.

52 DEELlil

DE BRABANTSE MIDDELGROTE STAD, WAT NU? 1. De Brabantse middelgrote stad, wat nu?

1.1. Navolging.

Zou men alleen de verslagen over de ruimtelijke ontwikkelingen van beide steden over de afgelopen 45 jaar ter beschiking hebben, dan zou daaraan afgelezen kunnen worden dat beide steden een zeer sterk toenemend ruimtegebruik en een toename in functies over een groter territorium laten zien. Maar het waarom hiervan zou grotendeels achter de schermen blijven. Dat in de twee steden fikse maatschappelijke veranderingen hebben plaatsgevonden, die in beide steden een ander karakter hadden, valt nauwelijks uit de plannen af te lezen. Uiteraard zal het de ruimtelijke archeoloog opvallen, dat in Tilburg vele textielfabrieken verdwenen zijn. Maar dat de overherigbeid verleden tijd is geworden, wordt niet duidelijk. · Dit wordt ook bevestigd door het feit, dat de indeling in fasen van de ruimtelijke ontwikkeling een andere is dan die van de maatschappelijke. Terwijl toch de laatste de oorzaak is geweest. Zoals alle middelgrote steden hebben 's-Hertogenbosch en Tilburg zich in hun ruimtelijke beleid geconformeerd aan de nationale Nota's. Dit geschiedde zowel op een directe wijze als via de richtlijnen, die in streekplannen waren vastgelegd. Hierin worden trouwens de nationale lijnen grotendeels gevolgd. Waarschijnlijk werden de stedelijke besturen ook aangezet door deze geschriften om zelf in actie te komen. Het nationale ruimtelijke beleid wordt uiteraard niet als een dictaat aan de provincies en gemeenten opgelegd. Dit zou ook tegen de geest van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingaan. De nationale plannen zijn het resultaat van een langdurig overlegproces tussen het Rijk, de provincies en de steden. In menig opzicht kunnen de nationale plannen als een compromis gezien worden. Vanuit die wetenschap valt het voor gemeenten niet moeilijk om zich bij de nationale richtlijnen aan te sluiten. De wijze waarop zal zeker bij de middelgrote steden per geval verschillen. In het onderhavige zijn we van mening dat dit sterk volgend is geweest. De in paragraaf 1 (vier fasen) genoemde periodes, uitgezonderd uiteraard die van de nabije toekomst, zijn in het beleid van de twee steden duidelijk te herkennen. In het eerste deel van deze studie wordt ter sprake gebracht dat zowel Den Bosch als Tilburg opgekomen zijn vanuit een specifieke maatschappelijke en ruimtelijke situatie. Maatschappelijk gezien vertoonden beide steden achterstanden gezien de ontwikkelingen in met name de Randstad. Men kan stellen, dat in beide steden in ruimtelijke zin niet is gereageerd op de maatschappeHjke problemen en veranderingen, die zich voordeden, dus dat er naar specifieke oplossingen werd gezocht, passend bij de situatie, zowel maatschappelijke als ruimtelijk, maar dat de gemeentebesturen zich bewust aansloten bij hetgeen landelijk, in algemene zin als goede oplossingen werd gezien. Dus het 72 miljoenen­ plan te Tilburg en het plan van de verkeersdoorbraken door de binnenstad van Den Bosch. Het negatieve daarvan is geweest, dat verschillende van die plannen of mislukt zijn (Den Bosch) of over het doel zijn heengeschoten {Tilburg).

54 Aan de andere kant hebben zij ook geleid tot het binnenhalen van ideeên en wijzen van aanpak, die een nieuwe wind door beide steden deed waaien Dit sloot dan weer aan op de maatschappelijke veranderingen die zich in ons land aan het voltrekken waren. De besturen van beide steden hebben waarschijnlijk lange tijd de overtuiging gehad, dat men belangrijke achterstanden had ten opzichte van de ontwikkelingen in het Westen des Lands. Daarnaast zag men zich gesteld voor een aantal specifieke problemen, die om een oplossing vroegen. Het ruimtelijke beleid heeft zeker rekening gehouden of beter gesteld een antwoord trachten te geven op de woningbouwproblematiek, de werkgelegenheid en de centrumontwikkeling. Beide steden hebben (grootscheepse) plannen ontwikkeld. Plannen, die niet ontwikkeld zijn van binnenuit naar buiten, maar juist omgekeerd. Belangrijke voorbeelden zijn als het ware modelmatig overgeplant. De grote uitbrei~ dingen zijn als het ware replica's van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit 1936. Zowel de wijk Kruiskamp in 's~Hertogenbosch als Het Zand in Tilburg vormen daar goede voorbeelden van. Het meest sprekende hier is echter het mislukte centrumplan van Bakerna voor Tilburg. Zonder rekening te houden met een historische gegroeide situatie heeft Bakerna gepoogd om, uitgaande van het Lijnbaanconcept, in één Tilburg van een nieuw stadshart te voorzien. Zoals men weet, is dit op een mislukking uitgelopen.

We komen tot de slotsom dat het kennelijk voor de gemeentebesturen heel moeilijk is om in ruimtelijk opzicht passende antwoorden te geven op de maatschappelijke veranderingen, die zich binnen de stedelijke samenleving voordoen. De besturen doen dan een beroep op algemeen geldende en aanvaarde modellen.

1.2. Het voordeel van de middelgrote stad.

Wat is de les die wij uit deze exercitie kunnen trekken? Ten eerste, dat de sociaal-culturele verschillen tussen de middelgrote steden in ons land kleiner zullen worden of al klein zijn. Vergeleken met de vier grote steden beschikken de middelgrote steden over een gunstige bevolkingsopbouw, zowel demografisch als sociaal. Op het gebied van de sociale structuur zullen zij steeds meer op elkaar gaan lijken. Er zullen nog wel accentverschillen zijn,. alleen al door het gegeven, dat b.v. de werkgelegenheidsstructuur verschillend is. Voorts zullen onder de autochtone bevolking bepaalde waarden en normen gehan­ teerd worden, die vooral voor de insiders herkenbaar zijn. Hoewel dat meestal over het hoofd wordt gezien speelt het plaatselijk dialect ook een rol bij het maken van onderscheid van de in- en outsiders. Ten tweede, dat er weinig verschillen zijn tussen de middelgrote steden wat hun 'uitrusting' betreft. Op dat punt valt weinig te concurreren. Zij zijn allen wel voorzien en beschikken over alle stedebouwkundige vormen, die met name na de tweede wereldoorlog zijn toegepast. Ten derde maken zij allen, op een enkele uitzondering na, deel uit van een gewest, waarbinnen een kerngebied en een meer perifeer gebied te onderscheiden zijn.

55 Binnen een dergelijk gewest kunnen verschillende funkties over de gewestelijke gemeenten verdeeld zijn. Deze gewestelijke struktuur dient ook bestuurlijk vertaald te worden. De indruk bestaat, dat de bestuurders binnen bet gewest te optimistisch zijn wat betreft de aanwezigheid van een regionale mentaliteit bij de bevolking. Het bestuur gaat er al snel vanuit, dat de bewoners zich met het gewest identificeren. Het blijkt echter, dat daar veel tijd voor nodig is. Ten vierde moeten zij er naar streven niet ongebreideld verder uit te groeien. Er moet nagedacht worden wat de 'optimale, omvang van een middelgrote stad momen­ teel is, gelegen in een gewest van een bepaalde grootte zowel geografisch als demografisch. Ten vijfde moeten zij wat hun ruimtelijke planning en stedebouwkundige vormgeving betreft proberen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de specifieke ruimtelijk structuren, die meestentijds historisch van oorsprong zijn. Hierin ligt hun identiteit. Men kan stellen, dat in de afgelopen 40 jaar steden als 's-Hertogenbosch en Tilburg hun onderscheid niet meer zozeer ontlenen aan het specifieke karakter van hun bevolking alswel aan de verschillen in ruimtelijke kenmerken van hun historische gebouwde omgeving. Ten zesde dragen zij allen bij aan het het Nederlandse stedenlandschap. Door het Randstadmodel toe te passen, dus te voorkomen, dat zij in bepaalde regio's naar elkaar toegroeien, kan er een blijvend unieke ruimtelijke constellatie ontstaan, die zijn weerga binnen Europa niet heeft. Als zevende punt kan dan nog gesteld worden, dat de middelgrote steden, ook in regionaal verband beschouwd, onderling tot een funktieverdeling of specialisatie zouden kunnen komen. Binnen de Brabantse stedenrij ligt dit eigenlijk voor de hand.

1.3. Van extravert naar introvert.

Nu er geen sprake meer is van achterstanden, integendeel, de middelgrote steden nemen zelfs een avant-gardistische positie in, rijst de vraag wat nu. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk. Voor de hand ligt om te proberen deelgenoot te worden of te blijven van hetgeen als de belangrijkste en nieuwste economische en technologische ontwikkelingen wordt beschouwd. De neiging is sterk aanwezig. De gemeentebesturen zijn dat ook sinds 1945 gewend geweest. Een alternatief is nu, gezien de gunstige toestand waarin beide steden verkeren, om zich grotendeels te concentreren op de kwalitatieve kanten van de maatschappelijke ontwikkeling en de ruimtelijke ordening. Er kan geleidelijk aan geoptimaliseerd worden. De belangrijke en waardevolle gegevenheden uit het verleden dienen zorgvuldig behandeld te worden aangezien zij het eigene van de steden onderstrepen. Daardoor blijft een sterke afwisseling binnen de middelgrote steden bestaan en draagt dat bij aan Nederland-Stedenland. De situatie is beleidsmatig in feit gecompliceerder geworden. Vanuit een achter­ standsituatie werken is eenvoudiger dan tot taak hebben om een voorsprong te handhaven.

56 Veel meer inzicht in de eigen maatschappelijke toestand en ontwikkeling is daartoe noodzakeHjk. Steden als 's-Hertogenbosch en Tilburg hebben zich tot dusver grotendeels aan anderen, met name de vier grote steden van de Randstad gespiegeld. Thans bestaat de neiging om zich te richten op de vermeende dynamische ontwikkelingen in Europa. De energie wordt, wat de werkgelegenheid betreft, meestal gericht op het binnenha­ len van geavanceerde bedrijven van buitenlandse origine. Het is echter raadzamer om zich ook te concentreren op hetgeen in de eigen stad en het gewest gepresteerd wordt en de initiatieven te ondersteunen, die ter plekke door velen genomen worden. De toegenomen scholing en ontwikkeling van de bevolking leidt tot allerlei initiatie­ ven zowel in commerciele als niet-commerciële zin. Door de breedte ervan bieden deze meer draagvlak dan het binnenhalen van een onderneming van buiten, waarin meestal eenzijdige arbeid wordt verricht.

1.4. Ten aanzien van de eenheid van het stedebouwkundige werk.

Ten aanzien van het streven naar de eenheid van het stedebouwkundige werk kan gesteld worden, dat zowel in Tilburg als Den Bosch er wel gebruik is gemaakt van gegevens over de maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen bij het opstellen van de plannen, maar dat er weinig aandacht is besteed aan het specifieke van de bevolking in haar ontwikkeling. Men gebruikt als het ware een standaard-beeld van de gemiddelde Nederlandse bevolking als algemene achtergrond. Aan die en die normen dienen wij ook te voldoen, is de gedachte. Dat is een standpunt. Maar wil men toch ook in de hedendaagse uitbreidingen ·iets laten doorklinken van het eigene, het karakteristieke, dan zou men bij het ontwikkelen en opstellen van de plannen zorgvuldiger te werk moeten gaan. Een beter beeld moeten hebben van de lokale maatschappelijke ontwikkelingen. Misschien is het wellicht te veel gevraagd. Waarom niet toegepast wat er aan verworvenheden bestaat? Mee met de landelijke norm of liever daar nog bovenuit. Het blijkt immers steeds weer dat het niet zozeer moeilijk is om een beeld van de bevolking te vormen, maar om dat in ruimtelijke vormen tot uitdrukking te laten komen. Gelukkig beschikken zowel 's-Hertogenbosch als Tilburg over karakteristieke ruimtelijke strukturen. Den Bosch heeft de beschikking over een binnenstad, in hoofdlijnen nog steeds bepaald vanuit de middeleeuwen. Tilburg is uniek door het ruimtelijk patroon van de elf herdgangen.

57 UTERATUUR Literatuur deel I

Bergen, W. van, Bossche stadsuitbreidingen 1880-1980, Den Bosch, 1980.

Bogt, T. ter, Het stukgelopen corporatisme van de katholieke arbeidersbeweging. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1947-1987' Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant, Tilburg, 1987.

Costongs, J.E.L., Top, P.W. (red.) Tilburg na 1945; Momenten van veranderingen in politiek, bestuur en beleid. Stichting Bijzondere Wetenschappelijke uitgaven, Tilburg, 1986.

Cusveller, S., Wolstad in ombouw: de inzet van het stadsvormonderzoek... Tilburg, 1976.

Dieleman, A, Modernisering van de katholieke pedagogiek in Brabant Tilburg, 1987. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1947-1987' Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant Tilburg, 1987.

Eerenbeemt, H.F.J.M. van den, Brabant gemeten: bestuurlijk, economisch sociaal, cultureel, religieus Tilburg. ·

Eerenbeemt, H.F.J.M. van den, 's-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd. Aspecten van het economisch en sociaalleven na 1850. Nijmegen, 1960 Bijdr. tot de soc. en econom. gesch ... Zie samenvatting.

Gorp, P J.M. van, Tilburg eens de wolstad van Nederland, 1987.

Hermanussen, R., Nieuw industrieel elan als sociale vernieuwing. Tilburg, 1987. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1947-1987' Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant. Tilburg, 1987.

Kagie, P., 1946-1986: 40 jaar PvdA in Den Bosch. Den B~sch?, 1986.

Klijberg, J ., De textielindustrie in Tilburg: van de eerste textielfabriek tot en met de laatste restanten van de wolstad. Tilburg, 1989.

Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch. Industriële geschiedenis (deel 8 uit de serie 'Bossche Bouwstenen'). 's-Hertogenbosch, 1985.

Kuypers, P., De planologie van de levenssferen. Tilburg, 1987. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1947-1987'. Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant. Tilburg, 1987.

Lans, J. van der, Op de golven van verandering. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1047-1987'. Tilburg, 1987.

59 Pirenne, LP.L., 150 jaar Bossche Kamer van Koophandel en fabrieken 1841-1991 in vogelvlucht.

Pirenne, L.P.L, 's-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd; Aspecten van het economisch en sociaalleven na 1850. Deel ... uit de serie 'Bijdragen tot de sociale en economische geschiedenis van het Zuiden van Nederland'. Nijmegen, 1960.

60 De oplossing van Noord-Brabant. PON 1047-1987, artikelen van Ter Bog4 Dieleman, Van der Lans, Hermanussen, Kuypers. PON Tilburg, 1987.

Rooy, N. de., Een kwart eeuw Den Bosch. Delft, 1975.

Smets, A., Brabantse planologie 1947-1990. Eindhoven, 1990.

Theunissen, J., Dagevos, J. Vogels, E. Tilburg, werk en overheid Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg, 1988.

Theunissen, J., Dagevos, J. Vogels, E. Tilburg, werk, bedrijven, produktiestruk.tuur; een werkschrift over hoe het erbij staat. Werkschrift en bijlagen. Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg, 1987.

Theunissen, J., Dagevos, J. Vogels, E. Tilburg, arbeidsmarkt, arbeidsvoorzieningenbe­ leid en vakbeweging. Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg, 1988.

Van der Lans, J., Op de golven van verandering. Het PON 1947-1987. Tilburg, 1987. Uit: 'De oplossing van Noord-Brabant. PON 1947-1987' Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant. Tilburg, 1987.

Vries, N. de, Sociografische aantekeningen over de ontwikkeling naar een stadsgewest (Opbouwcahier over 's-Hertogenbosch). Tilburg, 1960?

Wagemakers, AJ.M., Buitenstaanders in actie: socialisten en neutraal-georgani­ seerden in confrontatie met de gesloten Tilburgse samenleving 1888-1919 (deel 84 uit de reeks ... ). Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1990.

Weijer, A van der, De religieuze praktijk in een Brabantse industriestad. Gods­ dienst-sociografische verkenningen in Tilburg. Katholiek-Sociaal-Kerkelijk-Instituut, Assen, 1955.

Wichers, AJ., De oude plattelandsbeschaving

Wouters, Th. A., Van bedeling naar verheffing. Evolutie in houding tegenover de behoeftige mens te 's-Hertogenbosch. (Twee delen). Deel ... uit de serie 'Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland.' Tilburg, 1968.

61 literatuur deel 11

AIO-Netwerk Planologie, Toekomstvisie voor de stadsregio Tilburg, Tilburg, 1990.

BOUW, Plastische chirurgie in Tilburg, pag. 898. 1963.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Structuurplan 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch, 1958.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Structuurplan 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch, 1964.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Structuurplan Binnenstad 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch, 1980.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Bossche stadsuitbreidingen 1880-1980, 's-Hertogenbosch, 1981.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Kantorennota 1989, 's-Hertogenbosch, 1989.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Beleidsplan ruimtelijke ordening, 's-Hertogenbosch, 1986.

Gemeente 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch in cijfers, 's-Hertogenbosch, 1990.

Gemeente 's-Hertogenbosèh, Beleidsplan wonen, Tilburg, 1991.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Strategisch profiel, 's-Hertogenbosch, 1991.

Gemeente 's-Hertogenbosch, Verstedelijking spoorzone 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch, 1991.

Gemeente Tilburg, Uitbreidingsplan-in-hoofdzaak, Tilburg, 1958.

Gemeente Tilburg, Struktuurplan Oude Stad, Tilburg, 1976.

Gemeente Tilburg, Tilburg compact in beeld: een keuze, Tilburg, 1958.

Gemeente Tilburg, Stadsbeheersplan Tilburg, Tilburg, 1989.

Gemeente Tilburg, Actualisering Beleidsnota Bedrijventerreinen, Tilburg, 1991.

Gemeente Tilburg, Volkshuisvesting in Tilburg, Tilburg, 1991.

Gemeente Tilburg, Profielschets stedelijk knooppunt Tilburg, Tilburg. 1991.

Gemeente Tilburg, Kantorennota; nieuwe kantoorlocaties in de jaren '90, Tilburg, 1992.

62 Provincie Noord-Brabant, Ontwerp-streekplan Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch, 1990.

Provincie Noord-Brabant, Aanbevelingen voor gemeentelijke herindeling samenwer­ kingsgebied 's-Hertogenbosch. 's-Hertogenbosch, 1990.

Samenwerkingsverband Midden-Brabant, Intergemeentelijk Structuurplan Midden­ Brabant 1985-1995, Tilburg, 1987.

Samenwerkingsverband Midden-Brabant, Herziening structuurschema bedrijventerrei­ nen, Tilburg, 1990.

Samenwerkingsverband Midden-Brabant, Samenwerkingsverband Midden-Brabant in cijfers, Tilburg, 1990.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Ontwikkelingsplan, 's-Hertogenbosch, 1970.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Nota Ruimtelijk Ontwikkeling, 's-Hertogenbosch, 1985.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Beleidsnota Ruimtelijke Ordening, 's-Hertogenbosch, 1988.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Regionale kantorennotitie, 's-Hertogenbosch, 1990.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Sterk netwerk, 's-Hertogenbosch, 1990.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Structuurschema bedrijventerreinen, 's-Hertogenbosch, 1991.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Statistisch zakboek, 's-Hertogenbosch, 1991.

Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Structuurvisie Stadsregio 's-Hertogenbosch, 's-Herto­ genbosch, 1991.

Stadsgewest Tilburg, (Ontwerp) structuurplan, Tilburg, 1974.

Stadsgewest Tilburg, Herziening structuurplan, Tilburg, 1980.

Tops P.W, H.TH.J. Klink, De onaffe stad; van het 'plan van 72 miljoen' naar de 'compacte stad', Uit: Tilburg na 1945, J.E.L. Costongs en P.W. Tops Bronnen cijfermateriaal. 1986.

63 Bronnen cijfermateriaal.

Uitgaven Centraal Bureau voor de Statistiek

Volks- en beroepstelling, 31 mei 1947, CBS

- Tabel2, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, bevolking naar plaats in het huishouden - 's-Hertogenbosch, Tilburg, bevolkingsaantal - Tabel 6A, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, Bevolking naar voornaamste kerkgenootschappen - Tabel 7, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, Bevolking naar werkkring - Tabel 7, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, Bevolking naar geboorteplaats - Tabel 10, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Nederland, beroepsbevolking naar bedrijfskias­ sen en positie in het bedrijf - Tabel14, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Beroepsbevolking werkzaam in of buiten de woongemeente - Tabel 15, Noord-Brabant, Nederland, beroepsbevolking naar beroepsgroepen en leeftijdsklassen - Tabel15B, Tilburg, 's-Hertogenbosch, beroepsbevolking naar beroepsgroepen en kerkgenootschap - Tabel17, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Werkforensen - Enige uitkomsten van de volks- en beroepstelling 1947 vergeleken met die van vroegere tellingen, Tilburg, Inwonertal, Kerkgenootschappen, Beroepsbevolking, Werkkring, Bedrijfsklassen, Leeftijdsopbouw, Burgerlijke staat

Dertiende Volks- en beroepstelling 1960 - Opgave van bestaande tabellen Tabel 1, B24-54, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel2, B24-88, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel., B25-102, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel., B26-52, 's-Hertogenbosch., Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel 1, B27-44, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel., F71-100, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Schakelschema bedrijfskiassen 1947 en 1960, H12-31 Tabel 2, H12-114, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Tabel 3, H12-154, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Ter plaatse wonende beroepsbevolking per bedrijfstak, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Voornaamste vijf bedrijfsklassen, positie in bedrijf, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland Forenzen, 's-Hertogenbosch, Tilburg Opleidingsniveau, 's-Hertogenbosch, Tilburg

64 Veertiende algemene volkstelling, annex woningtelling 28 februari 1971, CBS - Opgave van bestaande tabellen Agglomeratie-indeling 1971 Tabel 11/1, 's-Hertogenbosch, Noord-Brabant, Nederland, Beroepsbevolking naar positie in bedrijf, geslacht en bedrijfsklasse Tabel?, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Woonforenzen, werkforenzen VTB71-1A, 's-Hertogenbosch, Tilburg, bevolking, oppervlakte, woningvoorraad VTB11-3, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, kerkelijke gezindte VTB71-4A, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, bevolking naar soort van werkzaamheid, beroepsbevolking naar positie in het bedrijf en geslacht VTB71-4B, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, ter plaatse wonende beroepsbevolking naar bedrijfstak en geslacht, beroepsbevolking naar beroepsactiviteit en geslacht VTB71-4C, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, hoofden van huishoudens en alleenstaanden naar sociale groep (def. '47), beroepsbevolking naar onderwijsniveau en geslacht VTB71-5, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, ~ederland, onderwijsniveau VTB71-6, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, huishoudens en alleenstaanden ( def. '60), huishoudens en alleenstaanden en woningvoorraad ( def. '47) . VTB71-7A, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland woon-werkba­ lans, woon-/werkforensen naar bedrijfstak en naar sociale groep

Verkiezingsstatistiek, CBS - Tweede Kamer, 1959, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland - Tweede Kamer, 1971, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland - Tweede Kamer, 1981, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland - Tweede Kamer, 1989, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Nederland

Statistiek van de vakbeweging, CBS - Tabel 7, 18 en 20, 1958, 's-Hertogenbosch, Tilburg Noord-Brabant, Nederland, ledental Tabel 19, 1960, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, ledental Tabel 5, 6, 7, 8, 1969, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Noord-Brabant, Nederland, ledental Tabel6, 1977, Noord-Brabant, Nederland, ledental Tabel 10, 1987, Noord-Brabant, Nederland, ledental

65 Regionaal Statistisch Zakboek, 1989, CBS ~ p. 342~343 Bevolking en beroepsbevolking van 15~64 jaar naar geslacht en niveau van het hoogst behaalde onderwijsdiploma, Tilburg, Nóord-Brabant en Nederland - Inkomende en uitgaande pendel 1985, Tilburg

Statistische uitgaven gemeente Tilburg - Bedrijvigheid en werkgelegenheid in de gemeente Tilburg in 1970 ontleend aan het bedrijvenregister Informatie over huishoudens 1986 Statistisch jaarboek 1979 Statistisch jaarboek 1960, Bodemgebruik, Vestiging en vertrek, Woningtellingen, Verkiezingen, Beroepsbevolking en arbeid, Bedrijven, belastingplichtigen naar inkomensgroep Statistisch jaarboek 1970, Bodemgebruik, Vestiging en vertrek, Volkshuisvesting, Verkiezingen, Beroepsbevolking en arbeid, Bedrijfsklassen, Aantal vestigingen naar voornaamste bedrijfstak De bevolking van Tîlburg nader bekeken Aantal werkzame personen per bedrijfsklasse 1980, 1990 (gegevens uit bedrijvenre~ gister) Gezinsverhouding (huishoudens) 1977-1980

Statistische uitgaven gemeente 's-Hertogenbosch - Woningcartotheek 's-Hertogenbosch 's-Hertogenbosch in cijfers 1990 's-Hertogenbosch in cijfers 1991 's-Hertogenbosch 1980 Statistisch jaarboek Arbeidsmarktbalans 's-Hertogenbosch 1947, 1960, 1971, 1976, 1978, 1980 Samenstelling huishoudens in woningen te 's-Hertogenbosch en het aantal personen per huishouden te 's-Hertogenbosch, 1979 Werkzame personen per bedrijfsklasse 1984-1990 Vestigingen per bedrijfsklasse 1984-1990 Ontwikkelingen aantal vestigingen en aantal werkzame personen per bedrijfstak, 1976, 1978, 1980 Gemiddelde werkloosheid mannen en vrouwen 1975-1980, GAB-rayon 's-Hertogen­ bosch, Noord-Brabant, Nederland Werkzame personen per bedrijfsklasse in de secundaire sector (1980) Werkzame personen per bedrijfsklasse in de tertiaire sector

Overige Statistisch Stedenboek 1970-1975, 's-Hertogenbosch, Tilburg - Inhoudsopgave - Tabel 103, inkomensverdeling in 1969, 's-Hertogenbosch, Tilburg

Overzicht publikaties ETIN vanaf 1950-1991 's-Hertogenbosch, Tilburg

66 BOLAGEN DEEL ll Bijlage 1 Wijk· en buurtindeling 's-Hertogenbosch.

0 BINNENSTAD 00 Centrum I 01 Cenltum 11 02 Centrumlil 03 'I Zand 04 Vughterpoort 1 ZUID 10 Zuid I 11 Zuid 11 12 Zuid 111 21300ST 20 Eikendonk 21 Dil Aawijk 22 Hinthamerpoort 23 Graatsawijk 1 24 Graatsawijk 11 25 Graafsawijk 111 30 Oe Muotel 31 De VNetl 32 Orthenpoort I 33 Orthenpoort 11 4 WEST 40 BOSCnvekl 41 Deuleren 42 Oe Sc:hutskamp 43 Oe Kruiskamp 1 44 Oe Kruiskamp 11 45 Oe Rietvelden 5 NOORD so oruien · 51 De Suilenpepers 52DeHetven 53 De Haren, Donk, Reit 54 De Slagen 55 Oe Romper!. Morgen 56 Oe Hambaken 6 MAASPOORT 60 ói.id èîiïpêf~ 61 Maasdal 62Maasstroom 63 Maasvallei 64Maa- 65 Maasindus.trie 66 Noorderplas

7 EMPEL 10 ëmPër 71 Gewande 79 land. gebied Empe! OVERZICHTSKAART 8 ENGELEN 's-HERTOGENBOSCH so Eiiiiëlen~ - 81 Boichoven 82 De Vutier 83 land. gebied Engsten

68 Bijlage 2 Wijk-indeling Tilburg.

Wijken in Tilburg

Oude Stad: Centrum, Hasselt, Goirke, Besterd, Loven, Broekhoven, Oerle en Kervel.

Nieuwe Stad: Het Zand, Wandelbos, Reeshof, Stokhasselt, Heikant, Quirijnstok, Groenewoud, De Blaak, Reeshof, Zorgvlied en De Reit.

Industrieterreinen: Vossenberg, Kraaiven, Loven en Het Laar.

69 Inwonertal 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1·1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 1961 1961· 1965 1965- 1970 1970- 1975 1975· 1980 1980· 1985 1985- 1990 1964 1969 1974 1979 1984 1989

's-Hertogenbosch 72.684 3.579 76.263 5211 81.474 4.037 85.511 2.386 87.897 1.331 89.228 1.885 91.113 26,5% 30,5% 20,4% 20,3% 18,2% 17,3% Rosmalen 10.106 2.073 12.179 4.470 16.649 3.427 20.076 2.477 22.553 1.799 24.352 2.904 27.256 15,3% 26,1% 17,3% 21,1% 24,6% 26,7% .... 1:1 Vught 22.843 736 23.579 -946 22.633 529 23.162 420 23.582 -288 23.294 588 23.882 ; 5,4% -5,5% 2,7% 3,6% -3,9% 5,4% ..... Cll Vlijmen 9.783 1.343 11.126 1.188 12.314 1.190 13.504 370 13.874 1.013 14.887 875 15.762 9,9% 6,9% 6,0% 3,2% 13,9% 8,0% Totale C.S.G. 115.416 7.731 123.147 9.923 133.070 9.183 142.253 5.653 147.906 3.855 151.761 6.252 158.013 f 57,2% 58,0% 46,3% 48,1% 52,8% 57,4%

Overig 75.018 5.794 80.812 7.184 87.996 10.650 98.646 6.101 104.747 3.449 108.196 4.632 112.828 Stadsgewest 42,8% 42,0% 53,7% 51,9% 47,2% 42,6%

Totale 190.434 13.525 203.959 17.107 221.066 19.833 240.899 11.754 252.653 7.304 259.957 10.884 270.841 Stadsgewest 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Bron: C.B.S. Inwonertal 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 11-1 1961 1961- 1965 1965- 1970 1970- 1975 1975- 1980 1980- 1985 1985- 1990 1964 1969 1974 1979 1984 1989

Tilburg 138.546 6.499 145.045 7.544 152.589 -477 152.112 -313 151.799 2.013 153.812 2.609 156.421 44,7% 41,2% -2,7% -3,2% 21,9% 22,7% Oi$terwijk 11.404 1.099 12.503 1.294 13.797 2.040 15.837 612 16.449 704 17.153 1.257 18.410 7,6% 7,1% 11,7% 6,3% 7,7% 10,9% Goirle 9.304 788 10.092 1.336 11.428 1.543 12.971 3.367 16.338 1.694 18.032 913 18.945 5,4% 7,3% 8,9% 34,4% 18,4% 7,9% Udenhout 6.009 345 6.354 505 6.859 1.206 8.065 269 8.334 197 8.531 539 9.070 2,4% 2,8% 6,9% 2,8% 2,1% 4,7% Berkel- 3.320 937 4.257 1.679 5.936 3.298 9.234 574 9.808 353 10.161 228 10.389 Enscbot 6,4% 9 19,0% . 5,9% 3,8% 2,0%

Totale 168.583 9.668 178.251 12.358 190.609 7.610 198.219 4.509 202.728 4.961 207.689 5.546 213.235 C.S.G 66,5% 67,5% 43,7% 46,1% 53,9% 48,2%

Overig 69.701 4.879 74.580 5.939 80.519 9.797 90.316 5.273 95.589 4.244 99.833 5.951 105.784 S.M.B. 33,5% 32,5~ 56,3% 53,9% 46,1% 51,8% Totale 238.284 14.547 252.831 18.297 271.128 17.407 288.535 9.782 298.317 9.205 307.522 11.497 319.019 S.M.B. 100% 100% 100% U)()% 100% %

Bron: C.B.S.

1 In 1990 behoorden de gemeenten Waalwijk, , Drunen, Sprang-Cappelle, Waspik en 's-Gravenmoer ook tot het S.M.B. Om een vergelijking met voorafgaande jaren mogelijk te maken zijn deze gemeenten niet meegerekend. Woningvoorraad 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 1970 1970- 1975 1975- 1980 1980- 1985 1985- 1990 1974 1979 1984 1989

's--Hertogenbosch 22.675 3.826 26.501 3.269 29.770 3.759 33.529 4.051 37.580 31,1% 35,9% 36,5% 41,9% Rosmalen 4.034 937 4.971 1.392 6.363 1.487 7.850 1.595 9.445 7,6% 15,3% 14,4% 16,5% Vught 5.260 1.020 6.280 632 6.912 666 7.578 1.043 8.621 8,3% 6,9% 6,5% 10,8% Vlijmen 2.930 691 3.621 369 3.990 650 4.640 769 5.409 5,6% 4,1% 6,3% 8,0%

Totale C.S.G. 34.899 6.474 41.373 5.662 47.035 6.562 53.597 7.458 61.055 52,6% 62,2% 63,7% 77,1%

Overig Stadsgewest 20.093 5.843 25.936 3.440 29.376 3.746 33.122 2.220 35.342 47,4% 37,8% 36,3% 22,9% Totale Stadsgewest 54.992 12.317 67.309 9.102 76.411 10.308 86.719 9.678 96.397 100% 100% 100% 100%

Bron: Stadsgewest •s- Hertogenbosch. Bijlage 6 Ontwikkeling van de woningvoorraad in het Samenwerkingsverband Midden-Brabant.

Woningvoorraad 1-1 Groei 1-1 Groei 1-1 Groei 11-1 1967 1967- 1977 1977- 1986 1986- 1990 1976 1985 1989

Tilburg 36.246 12.211 48.457 8.768 57.225 4.726 61.951 45,5% 44,2% 44,8% Oisterwijk 2.806 1.830 4.636 1.264 5.900 726 6.626 6,8% 6,4% 6,9% Goirle 2.354 1.597 3.951 1.911 5.862 604 6.466 6,0% 9,6% 5,7% Udenhout 1.142 740 1.882 417 2.299 353 2.652 2,8% 2,1% 3,4% Derkel-Enschot 964 1.605 2.569 550 3.119 350 3.469 6,0% 2,8% 3,3%

Totale C.S.G. 43.512 17.983 61.495 12.910 74.405 6.759 81.164 67,0% 65,0% 64,1%

Overig S.M.B. 16.352 8.870 25.222 6.944 32.166 3.785 35.951 33,0% 35,0% 35,9%

Totale S.M.B. 59.864 26.853 86.717 19.854 106.571 10.544 117.115 100% 100% 100%

Bron: S.M.B. en C.B.S.

1 In 1990 behoorden de gemeenten Waalwijk, Heusden, Drunen, Sprang-Cappelle, Waspik en 's-Graverunoer ook tot het S.M.B. Om een vergelijking van de woningvoorraad-ontwikkeling met voorafgaande jaren mogelijk te maken, zijn deze gemeenten niet meegerekend.

73 Bijlage 7 Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het Stadsgewest 's-Hertogenbosch.

ARBEIDSPLAATSEN 1960 1965 1970 1975 19 's-Hertogenbosch 31.360 35.000 39.000 40.000 46.450 51.656 49,8% 49,7% 52,1% 53,9% 60,3% 53,7% Overig Stadsgewest 31.680 35.360 35.830 34.270 30.550 44.530 50,3% 50,3% 47,9% 46,1% 39,7% 46,3% Totale Stadsgewest 63.040 70.360 74.830 74.270 77.000 96.186 100,1% 100% 100% 100% 100% 100% I

Bron: Beleidsplan Ruimtelijke Ordening, gemeente 's-Hertogenbosch uit 1986 en het Stadsgewest 's-Hertogenbosch.

74 Bijlage 8 Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het Samenwerkingsverband Midden-Brabant.

ARBEIDSPLAAT· 1979 1983 1986 51989 SEN Tilburg 55.277 53.253 56.641 58.541 59,0% 57,9% 59,9% 61,8% Overig S.M.B. 38.391 38.769 37.884 36.241 41,0% 42,1% 40,1% 38,2% Totale S.M.B. 93.668 92.022 94.525 100% 100% 100% ~I Bron: S.M.B.

5 In 1989 behoorden de gemeenten Waalwijk, Heusden, Drunen, Sprang­ Cappelle, Waspik en 's-Gravenmoer ook tot het S.M.B. Om een vergelijking met voorafgaande jaren mogelijk te maken zijn deze gemeenten niet meegere­ kend. 75