<<

Sleutels Oefenboek Spraakkunst

Versie 6/1/2015

I Het woord 2

II De constituent 30

III De zin 34

IV Algemene verschijnselen 83

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 1

Deel 1 Het woord

1 Zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden en lidwoorden

1 Arianne (zn) kamt haar (vn) haar (zn). 2 Ik (vn) hou van jou (vn), (zn). 3 Laat mij (vn) je (vn) hart (zn) verwarmen. 4 Ik (vn) wil je (vn) alles (vn) geven, behalve mijn (vn) leven (zn). 5 Een (lw) man (zn) is iemand (vn) die (vn) maar aan één ding (zn) tegelijk kan denken. 6 Ik (vn) heb eerbied (zn) voor jouw (vn) grijze haren (zn), voor je (vn) rimpels (zn) van zorgen (zn) en pijn (zn). 7 Ik (vn) wil trachten voor hen (vn) die (vn) ze (vn) dragen altijd een (lw) bron (zn) van vreugde (zn) te zijn. 8 Zijn (vn) hersenen (zn) wegen geen ons (zn). 9 Zijn of niet zijn, dat (vn) is de (lw) hele kwestie (zn). 10 Wie (vn) kent het (lw) verschil (zn) tussen een (lw) hen (zn) en een (lw) haan (zn)? 11 Het (vn) regent dat het (vn) giet. 12 Hij (vn) komt, die (vn) lieve goede Sint (zn). 13 Het (vn) ziet ernaar uit dat de (lw) onzen (vn) gaan winnen bij de verkiezingen (zn). 14 De (lw) Hunnen (zn) hebben ons (vn) bevrijd van de (lw) Romeinen (zn), beweert zij (vn). 15 Wat (vn) was was (zn) voor was (zn) was (zn) was? 16 ’s (lw) Morgens (zn) vroeg breng ik (vn) het (lw) ontbijt (zn) naar de (lw) kamer (zn). 17 Dat (vn) was me (vn) wat (vn)! 18 “Chérie (zn), dans met mij (vn) de (lw) tango d’amore (zn), want we (vn) zijn voor elkander (vn) geboren”, zingt de (lw) Vlaamse zanger (zn) Wally (zn). 19 Hij (vn) zingt ook: “Ik (vn) ben 'n (lw) man (zn), Susan (zn), die (vn) niet begrijpen kan dat je (vn) mij (vn) voor een (lw) ander [ander is voor de Grote Van Dale een onbep vn in de betekenis ‘een ander persoon’, de ANS vermeldt het niet] laat staan.”

20 Het (lw) vlindertje (zn) en de (lw) bij (zn)

Het (lw) vlindertje (zn) zei tegen de (lw) bij (zn): “Ik (vn) maak zij (zn) en wat (vn) maak jij (vn)?” Weet je (vn) wat (vn) het (lw) bijtje (zn) zei?

“Kom maar mee naar mijn (vn) woning (zn). Ik (vn) maak voor de (lw) beertjes (zn) honing (zn) en ook een (lw) beetje (zn) voor het (lw) kind (zn). Proef maar of jij (vn) het (vn) ook lekker vindt.

De (lw) vlinder (zn) proefde en hij (vn) zei: “Maak je (vn) voortaan ook wat (vn) voor mij (vn)?” “Ja hoor!” zei het (lw) bijtje (zn) blij, “Maak jij (vn) dan wat (vn) zij (zn) voor mij (vn)?”

2 Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, wederkerend, wederkerig

1 Ik (pers. vn - zelfstandig) heb eerbied voor jouw (bez. vn - bijvoeglijk) grijze haren.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 2

2 Toen ik (pers. vn - zelfstandig) een fragment uit Dostojewski’s ‘Schuld en boete’ voor haar (pers. vn - zelfstandig) voorlas, opende zij (pers. vn - zelfstandig) ontroerd haar (bez. vn - bijvoeglijk) ogen. 3 Anneke en Mieke houden van elkaar (wederkerig vn - zelfstandig) en ze (pers. vn - zelfstandig) houden van hun (bez. vn - bijvoeglijk) ouders. 4 Ze (pers. vn - zelfstandig) houden ook van elkaars (wederkerig vn - bijvoeglijk) vrienden. 5 Ik (pers. vn - zelfstandig) heb hun (pers. vn - zelfstandig) drie zoenen gegeven, en voor elke zoen hebben ze (pers. vn - zelfstandig) me (pers. vn - zelfstandig) één euro betaald. 6 Wind je (wederkerend vn - zelfstandig) niet zo op. 7 Vergis je (pers. vn - zelfstandig) je (wederkerend vn - zelfstandig) niet? 8 Vindt je (bez. vn - bijvoeglijk) broer dat wel cool? 9 Vind je (pers. vn - zelfstandig) je (bez. vn - bijvoeglijk) broer cool? 10 Ik (pers. vn - zelfstandig) ben me (wederkerend vn - zelfstandig) bewust geworden van mijn (bez. vn - bijvoeglijk) schoonheid. 11 Kunt u (pers. vn - zelfstandig) ons (pers. vn - zelfstandig) de weg naar Hamelen vertellen, meneer? 12 Onze (bez. vn - bijvoeglijk) Vader, die in de Hemelen zijt, geheiligd zij Uw (bez. vn - bijvoeglijk) naam. 13 Ben ik (pers. vn - zelfstandig) te min omdat je (bez. vn - bijvoeglijk) ouders meer poen hebben dan de mijne (bez. vn - zelfstandig)? 14 Ons (bez. vn - bijvoeglijk) varken is vanochtend gestorven, maar dat zal hun (pers. vn - zelfstandig) een zorg zijn. 15 Ik (pers. vn - zelfstandig) heb haar (pers. vn - zelfstandig) ‘Zuchten in Sevilla’ cadeau gedaan, maar ze (pers. vn - zelfstandig) is niet zo literair. 16 Ik (pers. vn - zelfstandig) ben haar (pers. vn - zelfstandig) en haar (bez. vn - bijvoeglijk) zuchten beu. 17 Haar (bez. vn - bijvoeglijk) vader, tegelijk hun (bez. vn - bijvoeglijk) manager, is u (pers. vn - zelfstandig) uitleg verschuldigd. 18 Waarom heeft ons (bez. vn - bijvoeglijk) diensthoofd jou (pers. vn - zelfstandig) soep gegeven? 19 Zie d'r (pers. vn - zelfstandig) es gaan. Je (pers. vn - zelfstandig) zou toch haast gaan denken: zit die wel lekker in d'r (bez. vn - bijvoeglijk) vel? 20 En als die heer niet was gekomen, dan lag ze (pers. vn - zelfstandig) nou niet in d'r (bez. vn - bijvoeglijk) graf.

3 Voornaamwoorden: aanwijzend, betrekkelijk, vragend

1 Daar, bij die (aanw. vn - bijvoeglijk) molen, daar wil ik nooit wonen. Zo’n (aanw. vn - bijvoeglijk) gore buurt! 2 Dat (aanw. vn - zelfstandig) was na het feest tijdens hetwelk (betr. vn - zelfstandig) zij een rel schopte. 3 De bepaling volgens welke (betr. vn - zelfstandig) afgestudeerden recht hebben op voedselbonnen, is onlangs gewijzigd. 4 Die (aanw. vn - bijvoeglijk) hoogleraar heeft een piercing in zijn ooglid, hetgeen (betr. vn - zelfstandig) op zich nog niet veel zegt. 5 Diegenen (aanw. vn - zelfstandig) die (betr. vn - zelfstandig) beweren dat ik gek ben, zijn zelf (aanw. vn - zelfstandig) gek. 6 Doe wat (betr. vn, met ingesloten antecedent - zelfstandig) de dokter zegt. 7 Een matroos, dat (aanw. vn - zelfstandig) is toch iemand die (betr. vn - zelfstandig) je altijd

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 3

graag wat gunt. 8 Heb je nog zo’n (aanw. vn - bijvoeglijk) lolly’tje met van die (aanw. vn - bijvoeglijk) zwarte vlekjes? 9 Ik ben niet verantwoordelijk voor hetgeen (betr. vn - zelfstandig) mijn broer beweert. 10 Ik vraag me af wie (vrag. vn - zelfstandig) al die (aanw. vn - bijvoeglijk) rare uitdrukkingen uitvindt. 11 Lieve kleine, zei de moeder, zie je gindse (aanw. vn - bijvoeglijk) ooievaar? 12 Ik weet niet eens wat (vrag. vn - zelfstandig) een ooievaar is, zei de kleine. 13 Ken je dat (aanw. vn - bijvoeglijk) land, mijn allerliefste, met zijn hemel van kristal? 14 Ken je dat (aanw. vn - zelfstandig), een hondenuitlaatstrook? 15 Ken je geen lied voor een kind dat (betr. vn - zelfstandig) bang is in het donker? 16 Mannen die (betr. vn - zelfstandig) witte baarden hebben, zijn daarom nog geen goede sinterklazen. 17 Mannen met witte baarden, die (aanw. vn - zelfstandig) zijn niet te vertrouwen. 18 De minister noemde de premier een broodzak, welke (betr. vn - bijvoeglijk) belediging in de juiste historische context gesitueerd dient te worden. 19 Wat (betr. vn, met ingesloten antecedent - zelfstandig) mijn mond niet zeggen kan, zeggen tulpen uit Amsterdam! 20 Wat (vrag. vn - zelfstandig) zeggen die (aanw. vn. – bijvoeglijk) tulpen dan? 21 Welke (vrag. vn - bijvoeglijk) maat kleding heeft je vrouw ook alweer? 22 Wie (betr. vn, met ingesloten antecedent - zelfstandig) geeft wat (betr. vn met ingesloten antecedent - zelfstandig) hij heeft, is waard dat hij leeft. 23 Zulke (aanw. vn - bijvoeglijk) zinnen zouden ze moeten verbieden. 24 Zelf (aanw. vn - zelfstandig) hou ik er ook niet van. 25 Zweder kuste zijn vriendin voor die (aanw. vn - zelfstandig) het Atomium beklom.

4 Voornaamwoorden: persoonlijk, vragend, onbepaald, uitroepend

1 Vogeltje, wat (uitr. vn - zelfst.) zingt gij (pers. vn - zelfst.) vroeg! 2 Wel Annemarieke, wat (vrag. vn - zelfst;) ga je (pers. vn - zelfst.) daar doen? 3 Dat gaat je (pers. vn - zelfst.) niets (onbep. vn - zelfst.) aan. 4 “Allen (onbep. vn - zelfst.) daarheen!” riep boer Teun, maar zelf bleef hij (pers. vn - zelfst.) bij Stefanie. 5 Al snel werd duidelijk dat niemand (onbep. vn - zelfst.) minder dan de Franse president de lotto gewonnen had. 6 Alle (onbep. vn - bijv.) vrouwen die niet gehoorzamen, worden uitgehuwelijkt aan een basketballer. 7 Elke (onbep. vn - bijv.) morgen om halfnegen komen wij (pers. vn - zelfst.) Katinka tegen. 8 Enige (onbep. vn - bijv.) jaren geleden sneeuwde het (pers. vn - zelfst.) nog in de winter. 9 Er (pers. vn - zelfst.) waren veters zat (onbep. vn – bijv.), maar geen paarse. 10 Ik (pers. vn - zelfst.) vraag me (dit me is wederkerend, was niet gevraagd) toch af welke (vrag. vn - bijv.) tandpasta jij (pers. vn - zelfst.) gebruikt. 11 Ik (pers. vn - zelfst.) wil met jou (pers. vn - zelfst.) naar Saint-Tropez om een en ander (onbep. vn - zelfst.) te regelen. 12 In de nood leert men (pers. vn - zelfst.) zijn vriendinnen kennen. 13 Sommigen (onbep. vn - zelfst.) hebben nu eenmaal vreemde ideeën. 14 Stefanie van boer Teun geeft niet genoeg (onbep. vn - bijv.) melk meer. 15 Volgens verschillende (onbep. vn - bijv.) oenologen doen ook de Fransen houtsnippers in de wijn.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 4

16 Wat voor (vrag. vn - bijv.) onzin is dit nu weer? 17 Wat (uitr. vn - zelfst.) zijt gij (pers. vn - zelfst.) schoon, o Kempenland! 18 Wie (vrag. vn - zelfst;) komt nu op het idee om voor iemands (onbep. vn - bijv.) verjaardag motorolie te kopen? 19 Al (onbep. vn - bijv.) die Brusselse mensen, al (onbep. vn - bijv.) die lichtjes 's avonds laat op het plein… 20 Niemand (onbep. vn - zelfst.) kan zich beter wensen dan een Brusselaar te zijn.

5 Voornaamwoorden algemeen

1 Al (collectiverend onbep. vn – bijv.) deze (aanw. vn – bijv.) rozen mag je (pers. vn - zelfst.) houden. 2 Wat (betr. vn – zelfst., met ingesloten antecedent) ik (pers. vn - zelfst.) zou willen, zou jij (pers. vn - zelfst.) ook willen. 3 Ach toe, drink wat (niet-collectiverend onbep. vn - zelfst.) met mij (pers. vn - zelfst.), dat (aanw. vn - zelfst.) zou prettig zijn. 4 Wat (betr. vn – zelfst. (ingesloten antecedent)) geweest is, is geweest. 5 Diegenen (aanw. vn - zelfst.) die (betr. vn - zelfst.) gaan sterven, groeten u (pers. vn - zelfst.) hartelijk. 6 Het (pers. vn - zelfst.) wordt niets (niet-collectiverend onbep. vn - zelfst.) zonder jou (pers. vn - zelfst.), Annabel! 7 Bemoei je (wederkerend vn - zelfst.) niet met andermans (niet-collectiverend onbep. vn – bijv.) zaken. 8 Iedereen (collectiverend onbep. vn - zelfst.) heeft iemand (niet-collectiverend onbep. vn - zelfst.) nodig. 9 Jij (pers. vn - zelfst.) bent alles (collectiverend onbep. vn - zelfst.) wat (betr. vn - zelfst.) ik (pers. vn - zelfst.) heb. 10 Men (pers. vn - zelfst.) moet een boom buigen als hij (pers. vn - zelfst.) jong is. 11 Welk+ook (niet-collectiverend onbep. vn – bijv.) liedje je (pers. vn - zelfst.) ook zingt, het (pers. vn - zelfst.) zal vals zijn. 12 Wie (betr. vn - zelfst., met ingesloten antecedent) zoekt, die (aanw. vn - zelfst.) doet tenminste iets (niet-collectiverend onbep. vn - zelfst.) nuttigs. 13 Van wat (betr. vn - zelfst., met ingesloten antecedent) er toen gebeurde, zal niemand (niet- collectiverend onbep. vn - zelfst.) iets (niet-collectiverend onbep. vn - zelfst.) vernemen. 14 Elke (collectiverend onbep. vn – bijv.) morgen brengt wat (niet-collectiverend onbep. vn, zelfstandig) anders voor wie (betr. vn – zelfst., met ingesloten antecedent) houdt van ’t echte Spanje. 15 Daarom verlang ik (pers. vn - zelfst.) ieder (collectiverend onbep. vn - bijv.) jaar weer naar dat (aanw. vn – bijv.) zomerse avontuur. 16 Ik (pers. vn - zelfst.) heb zo’n (aanw. vn – bijv.) heimwee naar huis. 17 Wie (vrag. vn - zelfst.) gaat er mee op tournee? 18 In mijn (bez. vn - bijv.) caravan is plaats genoeg (niet-collectiverend onbep. vn - bijv.) voor een hele ploeg. 19 Laat ons (pers. vn - zelfst.) een bloem en wat (niet-collectiverend onbep. vn – bijv.) gras dat (betr. vn - zelfst.) nog groen is. 20 Elke (collectiverend onbep. vn – bijv.) dag volgen we (pers. vn - zelfst.) nog dezelfde (aanw. vn – bijv.) witte vlinder.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 5

6 Telwoorden

1 Zeven (bepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) anjers en zeven (bepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) rozen heb ik weggegooid. 2 Velen (onbepaald hoofdtelwoord - zelfstandig) vliegen uit het nest eer zij slagpennen hebben. 3 Slaap op uw beide (bepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) oren. 4 Ik moet je een en ander (onbepaald voornaamwoord) vertellen. 5 Enkele (onbepaald voornaamwoord) jaren geleden was ik nog mooi en beroemd. 6 Volgens sommigen (onbepaald voornaamwoord) had ik nog meer (onbepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) talent dan Will Tura. 7 Hij begon de mop over die kudde yoghurt voor de zoveelste ((aanwijzend) onbepaald rangtelwoord - bijvoeglijk) keer te vertellen. 8 De meeste (onbepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) schilderijen hangen in de middelste zaal. 9 Wie niet horen wil, moet enige (onbepaald voornaamwoord) in de isoleercel. 10 Er zit meer (onbepaald hoofdtelwoord - zelfstandig) in een liedje dan je denkt. 11 Weinigen (onbepaald hoofdtelwoord - zelfstandig) zijn geroepen, nog minder (onbepaald hoofdtelwoord - zelfstandig) horen het. 12 Daar gaat ze. En zoveel ((aanwijzend) onbepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) schoonheid heb ik nooit verdiend 13 Boudewijn de Eerste (bepaald rangtelwoord - bijvoeglijk) was geen diepzeeduiker. 14 Hoeveel (vragend onbepaald hoofdtelwoord - bijvoeglijk) liedjesteksten ken jij uit het hoofd? 15 Een (bepaald hoofdtelwoord - zelfstandig) van de docenten Nederlands was een crimineel.

7 Voornaamwoorden, lidwoorden en telwoorden

1 Een en ander (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) moet nog opgehelderd worden. 2 Wie (vragend voornaamwoord) heeft mijn (bezittelijk voornaamwoord) banaan gestolen? 3 De (bepaald lidwoord) hoeveelste ((vragend) onbepaald rangtelwoord) januari ben je (persoonlijk voornaamwoord) jarig? 4 Sommige (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) studenten zijn ongevaarlijk. 5 Waarom heb je (persoonlijk voornaamwoord) haar (persoonlijk voornaamwoord) de (bepaald lidwoord) banaan, die (betrekkelijk voornaamwoord) ik (persoonlijk voornaamwoord) voor jou (persoonlijk voornaamwoord) gekocht had, afgenomen? 6 Zo’n (aanwijzend voornaamwoord) vreemde student, die (aanwijzend voornaamwoord) leen je (persoonlijk voornaamwoord) je (bezittelijk voornaamwoord) notities toch niet uit! 7 Menig (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) vrouwtje is voor die (aanwijzend voornaamwoord) gorilla zijn (bezittelijk voornaamwoord) charmes bezweken. 8 Bananen? Eerst (bepaald rangtelwoord) had ik er (persoonlijk voornaamwoord) genoeg (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend), maar nu heb ik (persoonlijk voornaamwoord) er (persoonlijk voornaamwoord) niet veel (onbepaald hoofdtelwoord) meer. 9 Wiens (vragend voornaamwoord) jas heb je (persoonlijk voornaamwoord) nu weer bevuild? 10 De (bepaald lidwoord) man, wiens (betrekkelijk voornaamwoord) jas je (persoonlijk voornaamwoord) bevuild hebt, klaagt je (persoonlijk voornaamwoord) aan wegens ‘opzettelijke slagen en verwondingen’. 11 Ik (persoonlijk voornaamwoord) vraag me (wederkerend voornaamwoord) af wiens (vragend voornaamwoord) jas je (persoonlijk voornaamwoord) nu weer bevuild hebt. 12 Wat (vragend voornaamwoord) zegt men (persoonlijk voornaamwoord) tegen een (onbepaald lidwoord) vrouw met wie (betrekkelijk voornaamwoord) men (persoonlijk voornaamwoord) een (onbepaald lidwoord) afspraak wil maken?

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 6

13 Wat een (uitroepend voornaamwoord) mooie neus hebt u (persoonlijk voornaamwoord) daar, mevrouwtje! 14 Niets (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) is plezieriger dan met jou (persoonlijk voornaamwoord) een (onbepaald lidwoord) kiwi te bakken in de (bepaald lidwoord) open lucht. 15 Geef eens enkele (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) redenen waarom ik (persoonlijk voornaamwoord) dat (aanwijzend voornaamwoord) zou doen.

8 Adjectieven, telwoorden, voornaamwoorden

1 De grote (adjectief) vissen eten de kleine (adjectief). 2 Bella en Stefanie (we nemen aan dat dat koeien zijn en geen mensen) waren beide (bepaald hoofdtelwoord) op dezelfde (aanwijzend voornaamwoord) stier verliefd. 3 Alle (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) kabouters genoten, de zieke (adjectief) zowel als de gezonde (adjectief). 4 Nederlandse (adjectief) meisjes zijn vrolijker (adjectief) dan IJslandse (adjectief). 5 De geredden (adjectief (zelfstandig gebruikt, d.w.z. als substantief)) pinkten een traan weg. 6 De meesten (onbepaald hoofdtelwoord) hadden heimwee naar de grammaticalessen. 7 Grammatica word ik (persoonlijk voornaamwoord) nooit beu (adjectief). 8 Na een grammaticales voel ik (persoonlijk voornaamwoord) me (wederkerend voornaamwoord) intens (adjectief) gelukkig (adjectief). 9 Ben je (persoonlijk voornaamwoord) nooit eens humeurig (adjectief)? 10 Taalkundigen verven hun (bezittelijk voornaamwoord) hek meestal groen (adjectief). 11 Ik (persoonlijk voornaamwoord) vind jou (persoonlijk voornaamwoord) het liefst (adjectief). 12 Sammy, loop toch niet zo snel (adjectief)! 13 Kun je (persoonlijk voornaamwoord) mij (persoonlijk voornaamwoord) niet een beetje vriendelijker (adjectief) behandelen? 14 Het (persoonlijk voornaamwoord) is niet waar (adjectief) dat je (persoonlijk voornaamwoord) puistjes krijgt van lang (adjectief) te studeren. 15 Ik (persoonlijk voornaamwoord) ben zijn (bezittelijk voornaamwoord) zoveelste (onbepaald rangtelwoord) vriendin. 16 Sommige (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) studenten kunnen beter (adjectief) liegen dan andere (adjectief). 17 Ik (persoonlijk voornaamwoord) zat erbij als een geslagen (adjectief (deverbatief, zie handboek p. 78-79)) hond. 18 Deze (aanwijzend voornaamwoord) biefstuk is te fel (adjectief) gepeperd (werkwoord, vd bijvoeglijk gebruikt). 19 Wat een (uitroepend voornaamwoord) gepeperde (adjectief (deverbatief, zie handboek p. 78-79)) rekening. 20 Waggelend kwam de zieke (adjectief) Stefanie de stal uit.

9 Bijwoorden - voornaamwoordelijke bijwoorden 1

1 in + dit -> hierin 2 uit + wat -> waaruit 3 tegen + het -> ertegen 4 met + dat -> daarmee 5 onder + iets -> ergens onder

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 7

6 op + niets -> nergens op 7 tot + wat -> waartoe 8 boven + dit -> hierboven 9 bij + alles -> overal bij 10 onder + dat -> daaronder

10 Voornaamwoordelijke bijwoorden 2

1 Ik heb eraan gedacht, dat ik de vuilbakken buiten moest zetten. 2 Dit programma ken ik niet. Heb jij er al mee gewerkt? 3 Het was zalig in Honolulu. Ik heb er aan jou gedacht. 4 Kijk, wie rijdt daar op zijn paard door de prairie? 5 Gooi die foto weg. Ik sta daar echt op als een ziek konijn. 6 Vlak daarop klonk een schot. 7 Een aspect waar in de studie van media en populaire cultuur vroeger weinig bij werd stilgestaan, is plezier. 8 Waar in de wereld je ook bent, je denkt terug aan dat moment. 9 Niks aan dan vel zo heet het boek waarin al de liedjesteksten van Jan De Wilde verzameld staan. 10 Kom jij hier uit de buurt? 11 Welke les trek je hieruit? 12 Van hieruit moet je gaan. 13 Er is in Vlaanderen geen andere provincie waar aan standaardtaal zo sterk het odium van hoogmoed kleeft dan Antwerpen. 14 Ebbenhouten schatje, waar ga je naartoe? 15 Waar denk je nu aan? 16 Een rad van fortuin is een molentje waaraan gedraaid moet worden. 17 Zijn IQ bevindt zich ergens onder nul. 18 Als je in stilte ergens onder lijdt, zet dan de radio aan. 19 Neem die laptop en die kinderen toch niet overal mee. 20 Bemoei je toch niet overal mee. 21 De Rode Loper zoekt uit wat er van al die bekende mensen geworden is. 22 Wie is er nog van overtuigd dat de wereld op de goede weg is? 23 Carolientje krijgt er nooit genoeg van. 24 Geniet je ervan, van deze spraakkunstoefeningen? 25 De kop is eraf. 26 Leg er een bierviltje op en leg je hand erbovenop. 27 De paarden leren hier ergens in te staan en ergens onderdoor te lopen. 28 Ik herinner me nog levendig hoe Beyoncé daar naast mij zat te breien. 29 Daar wil ik niet naast liggen hoor, naast zo’n vieze hond. 30 Daarnaast wil ik niet liggen, hoor.

11 Voegwoordelijk bijwoord

1 Die nacht wilden ze naar de vallende sterren kijken. Door de zware bewolking konden ze echter niets zien. 2 Alle hotels waren dicht. Ze overnachtten daarom / bijgevolg in de wagen. 3 De boot vaarde niet uit. Er woedde immers / namelijk een zware storm op zee. 4 In minder dan een week was de cactus verdord. Ik had hem nochtans goed verzorgd. De

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 8

geraniums doen het daarentegen uitstekend. 5 Als u zich abonneert, geniet u 20 % korting. U mag bovendien een welkomstgeschenk kiezen. 6 Stuur de volledige bon ingevuld terug naar ons adres. Je kan ook even bellen. 7 Ik ben een echte boekenwurm. Mijn broer daarentegen sport liever. 8 De favoriet heeft de marathon niet uitgelopen. Hij had zich nochtans goed voorbereid. 9 In ons restaurant vind je voornamelijk Chinese specialiteiten. Je kan er desondanks / niettemin boerenkool met worst eten / Toch kun je er boerenkool…. 10 Een verenkleed is van nature niet waterdicht. Veel watervogels vetten daarom hun veren in.

12 Er

1 “Als we er (kwantitatief) een paar kunnen opsluiten, zijn we er (voorzetselverbonden) graag bij,” zei de agent. 2 Alles heeft een einde, maar een worstje heeft er (kwantitatief) twee. 3 Behalve ik is niemand er (locatief) nog geweest. 4 Denk dan maar dat 't geluk alleen is voor wie er (voorzetselverbonden) hevig naar verlangt. 5 Een gewaarschuwd student is er (kwantitatief) drie waard. 6 En doe er (voorzetselverbonden) nog een iPod bij. 7 Volgens mij is er (presentatief) leven na de dood. 8 Er (voorzetselverbonden en presentatief) kleeft een geurtje aan. 9 Er (presentatief) waren eens drie koningskinderen. 10 Er (voorzetselverbonden en presentatief) zit zowaar geen haar meer op. 11 Grapjes zijn dodelijk als er (voorzetselverbonden) niet om gelachen wordt. 12 Het dappere snijdertje sloeg er (kwantitatief) zeven in een klap. 13 Hoe geraak ik er (locatief)? 14 Hoe slaag je er (voorzetselverbonden) toch in om zulke mooie zinnen te verzinnen? 15 Hoewel er (presentatief) in het Oude Egypte geen muziek genoteerd is, zijn er (presentatief) liedjesteksten bewaard gebleven. De hymne voor Aton is er (voorzetselverbonden) een voorbeeld van. 16 Ik ben er (locatief) altijd voor jou. 17 Ik heb er (voorzetselverbonden) niets dan ellende mee gehad. 18 Er (presentatief) zaten eens twee koeien in een boom te dammen. 19 Ik heb er (locatief) twee nachten doorgebracht. 20 Wat leeft er (presentatief) in de Nederlandstalige blogwereld? 21 Ik weet niet hoeveel satellieten er (presentatief) al rond onze aardbol cirkelen, maar het zullen er (kwantitatief) zeker al twintig zijn. 22 In het bijbehorende boekje is plaats voorzien om de handtekeningen van alle kids te verzamelen, en je vindt er (locatief) ook alle liedjesteksten terug. 23 Moet er (presentatief) nog zand zijn? 24 Nu zijn er (presentatief) nog maar zeven hondenuitlaatstroken in België, maar eind volgend jaar moeten dat er (kwantitatief) zevenhonderd zijn. 25 Schatje, er (presentatief) hangt een spaghettisliertje op je wenkbrauw. 26 Slechte zangers, er (presentatief) zijn er (kwantitatief) te veel om op te noemen. 27 Ik ken er (kwantitatief) zelfs geen enkele die nooit vals zingt. 28 Wat zit er (presentatief) achter het recente geweld in Libanon? 29 Wie kan er (voorzetselverbonden) gebruik van maken? 30 Zolang er (presentatief) dagen zijn, zolang er (presentatief) vragen zijn, zolang wacht ik op jou!

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 9

13 Bijwoorden

1 Bij Heidi in Tirol, daar (aanwijzend bijwoord van plaats) staat de jodelschool. 2 Hoe (vragend bijwoord van graad, maar zou naar analogie van de voornaamwoorden beter uitroepend bijwoord genoemd worden; die term gebruikt de ANS echter niet) zachtjes (bijwoord) glijdt ons bootje, daar (aanwijzend bijwoord van plaats) op het spiegelende meer! 3 Gistermorgen (bijwoord van tijd) had klein Keesje in de straat een ongeluk. 4 Beatrix zat altijd (onbepaald bijwoord van tijd) fris en vrolijk in haar hutje bij de zee. 5 Opzij (bijwoord van richting)! Daar (aanwijzend bijwoord van plaats) komt de poppenstoet voorbij (voorzetselbijwoord). 6 Met jouw spraakkunstkennis kan het alleen (bijwoord) maar (bijwoord) [alternatief: de combinatie alleen maar is ook op te vatten als één bijwoord,met de betekenis ‘enkel’] bergop (bijwoord van richting)! 7 Hopelijk (bijwoord van modaliteit) liggen we straks (onbepaald bijwoord van tijd) weer (bijwoord van frequentie) in de zon op ’t strand. 8 Nooit (onbepaald bijwoord van tijd) ga ik bij de plek vandaan (voorzetselbijwoord) waar (betrekkelijk bijwoord van plaats) ik mijn liefste vond. 9 Vooruit (bijwoord van richting) Heidewitska! Geef gas! 10 Het valt niet (bijwoord van negatie) mee om weer (bijwoord van frequentie) alleen (zie opmerking) te zijn. Opmerking Alleen is soms een bijwoord, soms een adjectief. Alleen is adjectief als het betekent ‘zonder iemand of iets anders’: Ik ben alleen. Ik kom alleen. Laat mij alleen. Kan ik je even alleen spreken. Het is dan een adjectief dat enkel predicatief (Handboek p. 80) gebruikt kan worden. In andere gevallen is alleen wél een bijwoord: Ik interesseer mij alleen voor grammatica (‘enkel’). Ik wil wel studeren, alleen: mijn bril is stuk (‘maar’). Mieke is een fantastische meid; alleen doet ze altijd zo intellectueel.

11 Jouw ogen zijn zo (bijwoord van graad) blauw, zo (bijwoord van graad) innig en trouw! 12 In een eenzaam huisje zat een meisje zoals ik nergens (onbepaald bijwoord van plaats) ooit (onbepaald bijwoord van tijd) een meisje zag. 13 Een zeeman is dol op zijn kroost en zijn vrouw en toch (voegwoordelijk bijwoord) wil hij altijd (onbepaald bijwoord van tijd) weer (bijwoord van frequentie) varen. 14 Daar (aanwijzend bijwoord van plaats) in dat kleine café aan de haven hebben ze zopas (bijwoord van tijd) een airco-installatie geïnstalleerd. 15 Vandaag (bijwoord van tijd) moet ik wellicht (bijwoord van modaliteit) weer (bijwoord van frequentie) met Catootje naar de botermarkt. 16 Toen (aanwijzend bijwoord van tijd) was alles anders (zie opmerking) en beter. Opmerking Er bestaat een bijwoord anders, maar hier hebben we het adjectief anders. Als anders een aanvulling is bij een koppelwerkwoord, dan is het een adjectief, zoals in zin (16). In andere gevallen is het een bijwoord: Hoe kan het anders? Anders dan ik je vertelde,… Hij is stiller dan anders.

17 Wie weet waar (vragend bijwoord van plaats) de Kerstman woont? 18 Overal (onbepaald bijwoord van plaats) waar (betrekkelijk bijwoord van plaats) de meisjes zijn, daar (aanwijzend bijwoord van plaats) is het oppassen geblazen. 19 De herders maakten zich gewapenderhand (bijwoord van hoedanigheid) meester van de stal.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 10

20 Mijn kapper is weliswaar (voegwoordelijk bijwoord) rijker dan mijn apotheker, maar toch (voegwoordelijk bijwoord) laat ik mijn haar niet groeien.

14 Bijwoorden en voornaamwoorden

Van de bijwoorden wordt hieronder alleen maar aangeduid of ze aanwijzend, betrekkelijk, vragend of onbepaald zijn. Betekenislabels als ‘van plaats’, ‘van tijd’, ‘van modaliteit’, ‘van frequentie’, ‘van negatie, enz. zijn niet gegeven.

1 Het meisje, dat (betrekkelijk voornaamwoord) zogezegd (bijwoord) van Scheveningen kwam, kwam eigenlijk (bijwoord) van Erps-Kwerps. 2 Niemand (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) wist waar (vragend bijwoord) de uil zat. 3 Die (aanwijzend voornaamwoord) zat natuurlijk (bijwoord) weer (bijwoord) op de perenboom. 4 De uil, die (betrekkelijk voornaamwoord) natuurlijk (bijwoord) weer (bijwoord) op de perenboom zat, deed alsof zijn neus bloedde. 5 Bobbejaan, als je (persoonlijk voornaamwoord) deze (aanwijzend voornaamwoord) paarse veters vervangt door bruine, dan (aanwijzend bijwoord) mag je (persoonlijk voornaamwoord) die (aanwijzend voornaamwoord) berg daar (aanwijzend bijwoord) beklimmen. 6 De boer aan wie (betrekkelijk voornaamwoord) ik (persoonlijk voornaamwoord) een paar sportschoenen cadeau heb gedaan, had oorspronkelijk maar (bijwoord) één schoen. 7 Die (aanwijzend voornaamwoord) laatste dans, die (aanwijzend voornaamwoord) moet je (persoonlijk voornaamwoord) mij (persoonlijk voornaamwoord) nog geven. 8 Nergens (onbepaald bijwoord) is het (persoonlijk voornaamwoord) beter dan in Vlaanderen, waar (betrekkelijk bijwoord) mensen belangrijk zijn. 9 Elders (onbepaald bijwoord) zijn mensen onbelangrijk. 10 Wie (vragend voornaamwoord) weet nog (bijwoord) wie (vragend voornaamwoord) Jan Van Riebeeck was? 11 Waar (vragend bijwoord) zit dat (aanwijzend voornaamwoord) sneeuwwit vogeltje? 12 Het enige wat (betrekkelijk voornaamwoord) ik (persoonlijk voornaamwoord) niet (bijwoord) begrijp is waarom (vragend bijwoord) het meisje beweerde dat ze (persoonlijk voornaamwoord) van Scheveningen kwam. 13 Hoe (vragend bijwoord) doet zo’n (aanwijzend voornaamwoord) vissertje dat (aanwijzend voornaamwoord) toch (bijwoord), vissen met een rijfstok? 14 Ik (persoonlijk voornaamwoord) ben geboren in Mokum, waar (betrekkelijk bijwoord) het (persoonlijk voornaamwoord) altijd (onbepaald bijwoord) brandt. 15 Wat (vragend voornaamwoord) is dat (aanwijzend voornaamwoord) eigenlijk (bijwoord) voor iets (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend), een rijfstok? 16 Ik (persoonlijk voornaamwoord) wil alles (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) voor je (persoonlijk voornaamwoord) doen, maar vraag me (persoonlijk voornaamwoord) niet (bijwoord) wanneer (vragend bijwoord). 17 Alles (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) is beter voor mijn (bezittelijk voornaamwoord) verjaardag dan een rijfstok. 18 Weet je (persoonlijk voornaamwoord) niet (bijwoord) meer (bijwoord, is hier niet de comparatief van veel, maar betekent ‘langer’, in die betekenis altijd bijwoordelijk) waar (vragend bijwoord) je (persoonlijk voornaamwoord) die (aanwijzend voornaamwoord) roos gelaten hebt, die (aanwijzend voornaamwoord) avond? 19 Overal (onbepaald bijwoord) waar (betrekkelijk bijwoord) tulpen bloeien, voel ik (persoonlijk voornaamwoord) me (wederkerend voornaamwoord) thuis (bijwoord).

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 11

20 Vrolijke vrienden, dat (aanwijzend voornaamwoord) zijn wij (persoonlijk voornaamwoord) al (bijwoord) lang niet (bijwoord) meer (bijwoord)! 21 Waar (vragend bijwoord) heb je (persoonlijk voornaamwoord) mijn (bezittelijk voornaamwoord) knalrode gummiboot gelaten? 22 Zoveel schoonheid heb ik (persoonlijk voornaamwoord) nooit (onbepaald bijwoord) verdiend. 23 Daar (aanwijzend bijwoord) vaart een man op zee, zeg ik (persoonlijk voornaamwoord) je (persoonlijk voornaamwoord) 24 Oké, maar wat (vragend voornaamwoord) doet die (aanwijzend voornaamwoord) man op zee? 25 Is dat (aanwijzend voornaamwoord) hier (aanwijzend bijwoord) bijna (bijwoord) gedaan?

15 Bijwoorden en adjectieven

De bijwoorden staan in het blauw, de adjectieven in het oranje.

1 Als je niets beters te doen hebt, ga dan maar opzij staan, daar bij de composthoop. 2 Er kleeft inderdaad wat tandpasta aan haar oren. 3 Wanneer hou jij eindelijk eens op (hangt samen met hou: ophouden, dus voorzetselbijwoord) met nagelbijten? 4 Kijk, ze is wéér bezig! Ze kan er (hangt samen met van) niet genoeg van (ervan = persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord) krijgen. 5 De Brabançonne moet je heel zacht en langzaam zingen, en met ingehouden (te beschouwen als een deverbatief adjectief (Handboek, p. 78-79) in de betekenis van ‘opgekropt, niet geuit’, zoals ook in ingehouden woede) tederheid. 6 Liefste (oorspronkelijk een zelfstandig gebruikt adjectief, maar nu beter te beschouwen als een substantief: mijn liefste = mijn lief = mijn vriendin), ik vind je zeer interessant! 7 Bij jou kan ik immers het nuttige aan het aangename paren. 8 Wees niet zo pushy. 9 Sven is helemaal geen gesloten jongen; het is enkel een jongen in een groeiproces. 10 De soldaten hebben me desalniettemin twee hamburgers en een tube tandpasta afhandig gemaakt. 11 Ik ben ongelooflijk (bijwoordelijk gebruikt adjectief: cf. ongelooflijke eenzaamheid) eenzaam! 12 Schat, ik zie je vanavond nog liever (is niet de comparatief van lief, maar wel van graag) dan gisterochtend. 13 Stem niet stom, stem voor Tom. 14 Hopelijk komt mijn verloofde er (hangt samen met achter) nooit achter (erachter = persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord) waarom Alt-F7 zo belangrijk voor mij is. 15 Ach mijn kind, ach wat lig je hier stil aan de kant van de weg.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 12

16 Werkwoorden

Mijn katertje Thelonius is (pv) in abnormale mate, een gezelschapsdier. Hij kan (pv) niet alleen zijn (inf.) omdat hij de geestelijke diepgang mist (pv) die nodig is (pv) om met vrucht te kunnen (inf.) mediteren (inf.). Als wij hem een paar uur aan zijn lotje overlaten (pv), gedraagt (pv) hij zich als een verwend (volt. deelw.) kind, dat op de afwezige ouders wraak neemt (pv) door de koekjestrommel leeg te eten (inf.) of met lucifers te spelen (inf.). In zijn geval trekt (pv) hij de bloemenvazen om, onthoofdt (pv) schuldeloze roosjes en klimt (pv) als een volmaakte inbreker naar een hooggeplaatst bordje met haringen, die hij dan niet opeet (pv), maar verstopt (pv) in een moeilijk hoekje, dat je pas een paar dagen later kunt (pv) vinden (inf.) door op de stank af te gaan (inf.). Ondanks al deze zichtbare wandaden treedt (pv) hij je bij thuiskomst verongelijkt piepend (onvolt. deelw.) tegemoet. Het heeft (pv) geen enkele zin hem krachtig toe te spreken (inf.), want hij strekt (pv.) zich maanziek op je schoot uit, en likt (pv) met zijn schuurpapiertongetje verzaligd aan je berispend (onvolt. deelw.) opgeheven (volt. deelw.) vinger. Er blijft (pv) niets anders over dan te berusten (inf.), zijn rommel op te ruimen (inf.) en over te gaan (inf.) tot de orde van de dag. In mijn geval is dat werken (inf.). Hij komt (pv) knus op het bureau zitten (inf.) en slaat (pv) het bewegen (inf.) van mijn pen met een schuin hoofd gade. Soms tikt (pv) hij er even op met zijn hand, maar dat is te dragen (inf.). Gecompliceerder wordt (pv) telefoneren (inf.). Ik neem (pv) de hoorn van het toestel en begin (pv) een nummer te draaien (inf.). Dat vindt (pv) hij een van mijn sterkste bakken! Uitzinnig van geestdrift werpt (pv) hij zich op mijn hand en slaat (pv) zijn nagels in de terugdraaiende (onvolt. deelw.) nummerschijf. Door zijn dartele toedoen krijg (pv) ik dan onverwijld iemand die ik helemaal niet hebben (inf.) moet (pv). Ik prevel (pv) excuses, bel (pv) af, hou (pv) hem met een hand in zijn nekvel en draai (pv) met de andere opnieuw en nu goed. Maar ik laat (pv) hem iets te vroeg los. Als ik net in gesprek ben (pv), trippelt (pv) hij naar het toestel en gaat (pv) er met zijn beide voorpootjes bovenop staan (inf.), waardoor de verbinding wordt (pv) verbroken (volt. deelw.). 'Denk (pv) je nou echt dat je me helpt (pv)?' vraag (pv) ik. Met lodderogen kijkt (pv) hij mij aan, verheft (pv) zich spinnend (onvolt. deelw.) en likt (pv) liefderijk aan mijn neus. Er is (pv) niets te beginnen (inf.) met dat beest. Een poos later trekt (pv) hij mijn aandacht door zachte jammerkreetjes uit te stoten (inf.). Hij zit (pv) op een stoel, die zowat een meter verwijderd (volt. deelw.) is (pv) van de tafel, waarop een vlieg van middelbare leeftijd loopt (pv). Die vlieg begeert (pv) hij heftig. Doodstil zit (pv) hij in loerhouding en brengt (pv) zijn bovenlichaam uiterst voorzichtig, millimeter na millimeter voorwaarts. Eindelijk slaat (pv) hij toe, verliest (pv) zijn evenwicht, komt (pv) krachtig met zijn kin op de tafelrand terecht en valt (pv) ruggelings op de vloer. De vlieg doet (pv) niet eens moeite om te kijken, laat staan (oorspronkelijk persoonsvorm + infinitief, maar nu is de combinatie te beschouwen als één voegwoordelijke uitdrukking) te schrikken (inf.). Het is (pv) erg vernederend (oorspronkelijk een onvoltooid deelwoord, maar nu te beschouwen als een adjectief). Bedroefd (oorspronkelijk een voltooid deelwoord, maar nu te beschouwen als een adjectief, ‘treurig’) keert (pv) Thelonius bij mij terug, kleine mauwtjes van zelfbeklag zingend (onvolt. deelw.), waarbij zijn bek vertrekt (pv) of hij pijn aan zijn vullingen heeft (pv). Omdat hij wel de verlangens maar niet de bekwaamheden van een grootwildjager heeft (pv), help (pv) ik hem zo nu en dan een handje. Het plafond van mijn kamer is (pv) tamelijk laag. Als ik hem in mijn hand zet (pv) en optil (pv), kan (pv) hij bij de balken, waarop regelmatig vliegen bezig zijn (pv) aan lange, eentonige wandelingen. Natuurlijk is (pv) de methode een beetje unfair, maar graven en baronnen gaan (pv) ook vaak ter jacht in wouden waar het wild eerst zorgvuldig op een hoop gedreven werd (pv). Ze schieten (pv) dan ook veel. Maar Thelonius niet. Zijn methode deugt (pv) niet. Ik til (pv) hem naar een vlieg, die hij dan, onder schotbereik, eerst aandachtig gaat (pv) zitten (inf.) bekijken (inf.). 'Pak (pv) 'm dan, sufferd!' roep ik. Daardoor opgehitst (volt. deelw.), maakt (pv) hij dan

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 13

een volstrekt wezenloos gebaar met zijn twee pootjes. Hij kan (pv) het net zo goed laten (inf.), want hij doet (pv) het zo klunzig, dat de vlieg grinnikend (onvolt. deelw.) wegzweeft (pv) en zich een paar meter verder, met wat kameraden, vrolijk over hem gaat (pv) zitten (inf.) maken (inf.). En niet ten onrechte. Ik geloof (pv) dat ik ze nog beter met mijn hand zou (pv) kunnen (inf.) vangen (inf.). Maar dat doe (pv) ik niet. Ik ben (pv) lid van de dierenbescherming.

17 Werkwoorden 2

1 Mien, waar is (zelfstandig werkwoord) mijn feestneus? 2 Ik wou (zelfstandig werkwoord) dat ik twee hondjes was (koppelwerkwoord). 3 Je blijft (zelfstandig werkwoord) niet meer de hele nacht. 4 Is (zelfstandig werkwoord) er een ander tussen jou en mij? 5 Ben (koppelwerkwoord) ik nu te veel? 6 De dag dat het zonlicht niet meer scheen (zelfstandig werkwoord), stond (zelfstandig werkwoord) ik helemaal alleen. 7 Ik ben (koppelwerkwoord) een hele flinke vent. 8 Deze zinnetjes schijnen (koppelwerkwoord) simpel, maar ze zijn (koppelwerkwoord) eigenlijk zeer diepzinnig. 9 Die ogen van jou lijken (koppelwerkwoord) wel soepborden. 10 Het water was (koppelwerkwoord) veel te diep. 11 Zo’n vogeltje blijft (koppelwerkwoord) niet sneeuwwit. 12 Ik denk (zelfstandig werkwoord), dus ben (zelfstandig werkwoord) ik, denk (zelfstandig werkwoord) ik. 13 Dat oefenboek komt me saai voor (koppelwerkwoord). 14 Ik ben (koppelwerkwoord) Lola en hoe heet (koppelwerkwoord) jij? 15 In Brabant zijn (zelfstandig werkwoord) er veel meer varkens dan in Limburg. 16 In mijn hart zijn (koppelwerkwoord) heel wat plaatsjes vrij. 17 Jij bent (koppelwerkwoord) voor mij die ranke roos in ’t vaasje van kristal. 18 Meneer Spaghetti is (koppelwerkwoord) in z’n nopjes met zijn nieuwe kappersstoel. 19 Waarom zijn (koppelwerkwoord) de banaantjes krom? 20 Mien, waar blijft (zelfstandig werkwoord) die feestneus? 21 Blijf (zelfstandig werkwoord) thuis! 22 Als ik groot ben (koppelwerkwoord), word (koppelwerkwoord) ik piloot, of anders neuroloog. 23 Beloof (zelfstandig werkwoord) me, kleine Juanita, om onze harten samen te nieten (zelfstandig werkwoord). 24 Een lied kan (hulpwerkwoord, was niet gevraagd) een gebroken hart voorkomen (zelfstandig werkwoord). 25 Het hele boek bleek (koppelwerkwoord) een collage van citaten. 26 Het wordt (koppelwerkwoord) niets zonder jou, Annabel. 27 Ze noemen (zelfstandig werkwoord) mij Juul Kabas, maar ik heet (koppelwerkwoord) eigenlijk André Kabas. 28 Zo’n feestneus dunkt (koppelwerkwoord) me vervelend. 29 Ik vind (zelfstandig werkwoord) jou zo interessant! 30 Ik voel (zelfstandig werkwoord) me ook interessant.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 14

18 Werkwoorden 3

1 Laat (zelfstandig werkwoord) me niet alleen. 2 Laat (hulpwerkwoord, causaliteit) me niet vallen (zelfstandig werkwoord)! 3 Sven is (hulpwerkwoord, perfectisch) blind geworden (koppelwerkwoord) van naar VTM te kijken (zelfstandig werkwoord). 4 Naomi is (hulpwerkwoord, perfectisch) vaak geslagen (zelfstandig werkwoord) door Sven. 5 Ze heeft (hulpwerkwoord, perfectisch) klacht ingediend (zelfstandig werkwoord) tegen VTM. 6 Zal (hulpwerkwoord, modaliteit) ’t gaan (zelfstandig werkwoord), ja? 7 Het is (hulpwerkwoord, perfectisch) mooi geweest (koppelwerkwoord). 8 Het zou (hulpwerkwoord, modaliteit) mooi geweest (koppelwerkwoord) zijn (hulpwerkwoord, perfectisch). 9 Het had (hulpwerkwoord, perfectisch) mooi kunnen (hulpwerkwoord, modaliteit) zijn (koppelwerkwoord). 10 Mama, ik wil (hulpwerkwoord, modaliteit) een man hebben (zelfstandig werkwoord). 11 Ik ben (hulpwerkwoord, perfectisch) in Amerika geweest (zelfstandig werkwoord). 12 Je was (hulpwerkwoord, perfectisch) er beter gebleven (zelfstandig werkwoord). 13 Blijf (zelfstandig werkwoord afblijven) met uw handen van me af! 14 Blijf (koppelwerkwoord) socialist. 15 Ze is (hulpwerkwoord, perfectisch) heel haar leven blijven (hulpwerkwoord, duratief aspect) klagen (zelfstandig werkwoord) over de kwaliteit van de VTM-programma's. 16 Die minister lijkt (zelfstandig werkwoord) erg op een sinterklaas. 17 Die minister lijkt (hulpwerkwoord, modaliteit) erg veel van sinterklazen te houden (zelfstandig werkwoord). 18 Die minister lijkt (koppelwerkwoord) eerlijk. 19 Anne, als ik jou zie (zelfstandig werkwoord), ben (hulpwerkwoord, modaliteit: drukt mogelijkheid uit - ‘ik kan niet meer bijgestuurd worden’) ik niet meer bij te sturen (zelfstandig werkwoord) 20 Brad Pitt gaat (zelfstandig werkwoord) naar Mongolië om zijn lippen te laten (hulpwerkwoord, causaliteit) opspuiten (zelfstandig werkwoord). 21 Brad Pitt gaat (hulpwerkwoord, futurisch) ook een facelift laten (hulpwerkwoord, causaliteit) uitvoeren (zelfstandig werkwoord). 22 Hij is (hulpwerkwoord, perfectisch) gaan (hulpwerkwoord, inchoatief aspect) beseffen (zelfstandig werkwoord) dat hij er zeer slecht uitziet (zelfstandig werkwoord). 23 Zit (zelfstandig werkwoord) je lekker in je vliegmachine? 24 Zit (hulpwerkwoord, duratief) daar toch niet zo te lummelen (zelfstandig werkwoord)! 25 Ben (hulpwerkwoord, duratief) je mij nu aan het verleiden (zelfstandig werkwoord)? 26 Ze heeft (hulpwerkwoord, perfectisch) me toch wel proberen (hulpwerkwoord) te verleiden (zelfstandig werkwoord) zeker! 27 Ze heeft (hulpwerkwoord, perfectisch) toch wel geprobeerd (zelfstandig werkwoord) om me te verleiden (zelfstandig werkwoord), zeker! 28 Nu Sven wielrenner geworden (koppelwerkwoord) is (hulpwerkwoord, perfectisch), heeft (zelfstandig werkwoord) hij niet veel tijd meer om naar VTM te kijken (zelfstandig werkwoord). 29 Hoewel Naomi al bijna honderd jaar is (koppelwerkwoord), is (hulpwerkwoord, perfectisch) ze behoorlijk bij de pinken gebleven (koppelwerkwoord). 30 Sven heeft (hulpwerkwoord, perfectisch) haar in de steek gelaten (zelfstandig werkwoord) toen ze begon (hulpwerkwoord, inchoatief aspect) te roken (zelfstandig werkwoord), wat schadelijk bleek (koppelwerkwoord) voor zijn gezondheid.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 15

19 Voorzetsels 1

Een mooi zootje

Dit is nu mijn vriendenkring. Daar staat Jan-Jaap en ginds Eefje. Ze liggen nu in scheiding, vanwege de duurzame ontwrichting van hun huwelijk. En daar heb je Piet-Hein en Tara. Die vinden het beter om een tijdje uit elkaar te gaan. Hé, hallo, Kees-Koos en Maaike. Hoi. Hoe gaat het met jullie relatietherapie op groepsdynamische grondslag? Neem gerust nog wat rauwe bloemkool of een schijfje wortel. Dat vrouwtje dat naar de keuken gaat, dat is Carola. Die gaat met de psychiater van haar man naar bed om haar echtgenoot beter te leren kennen. Nee maar, dat is leuk: Joris-Kloris en Klaartje ontmoeten elkaar hier weer. Ja, Joris-Kloris is een tijdje weg geweest, om geestelijk tot rust te komen… in Saint-Tropez. En Klaartje heeft ondertussen heel fijn aan zichzelf gewerkt. Achter mij staat Poep-Jan. Poep-Jan is van vrouw en kind en Friesland af, omdat-ie door haar schuld de laatste zeven jaar niets meer geschilderd heeft. Hij won onlangs nog een prijs… in de flipperkampioenschappen. En Scharniera, met dat steile haar houdt zielsveel van haar man en kind Dat ze niet bij ze woont, komt door de druk die zo’n relatie op haar legt. Zij kon zich nooit ontplooien. Zij werkt nu in een wasserette. Dan kan zij zich ontplooien. Dit is nu mijn vriendenkring. Ik ben vandaag jarig. Ik heb al jaren een vriendin. Ons wordt veel bespaard. Zij is maar weinig thuis… als bootsman op de grote vaart.

20 Voorzetsels 2

1 We wensen geen commentaar te geven aangaande -> over de laatste gebeurtenissen. 2 De minister wil geen uitspraak doen in verband met -> over deze zaak. 3 Betreffende -> Over de milieuproblematiek wil ik het volgende opmerken. 4 Er zal een kopie gemaakt worden ten behoeve van -> voor de afwezigen. 5 Met ingang van -> Vanaf 31 maart a.s. geldt het nieuwe reglement. 6 Niettegenstaande -> Ondanks de strenge veiligheidsmaatregelen konden de gevangenen massaal ontsnappen. 7 De viering zal te -> om één uur aanvangen.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 16

8 Overeenkomstig -> Volgens artikel 24 van de wet op de kansspelen is dit verboden. 9 Door middel van -> Met valse beloften heeft hij zijn doel weten te bereiken. 10 Het vliegdekschip voer omtrent -> rond Kaap de Goede Hoop. 11 Zijn er nog nieuwe maatregelen te verwachten inzake -> over migrantenbeleid? 12 Siska is geboren te -> in Gent. 13 We zijn geslaagd in weerwil van -> ondanks vele tegenslagen. 14 We moeten verdraagzaam zijn jegens -> voor onze naasten. 15 Er werden badstoelen klaargezet ten gerieve van -> voor de badgasten.

21 Voorzetsels en bijwoorden

De voorzetsels staan in het blauw, de bijwoorden in het oranje.

1 ‘Er (wordt door sommigen ook als bijwoord beschouwd, hoewel het meer lijkt op een persoonlijk voornaamwoord, zie Handboek, p. 95) gebeuren rare dingen rondom mij’, zingt de Vlaamse zanger Urbanus. 2 Beneden in de kelder zijn de muren niet meer helder. 3 Daarom zijn de bananen krom. 4 Dat is toch beneden alle peil. 5 De bevrijdingstheologie was een heet thema binnen de katholieke Kerk. 6 Gezien zijn afstotelijke grijns werd hij niet binnengelaten. 7 Hoog boven de regenboog zweeft een eiland in het zonlicht. 8 Ik ben relatief weinig bekend buiten Europa. 9 Ik ben zo eenzaam zonder jou. 10 Ik hou van jou, ondanks de vele kille uren en je domme spellingfouten. 11 Intussen zijn Sven en Naomi beginnen te kussen. 12 Is hij de ware Bandido of is die reeds sinds jaren dood? 13 Je zit die avond in je kamer en buiten woedt de oorlog. 14 Kom binnen. Het spektakel gaat beginnen. 15 Laat de zomer binnen en glimlach met je hart. 16 Langs het tuinpad van m'n vader zag ik de hoge bomen staan. 17 Julien is te dom om te helpen donderen. 18 Marco Borsato is desondanks een eenvoudige jongen gebleven. 19 Spring uit het raam, Julien! Mama komt naar boven! 20 Tijdens een onderzoek van 200 000 struisvogels gedurende 80 jaar heeft geen enkele struisvogel zijn hoofd in het zand gestoken. 21 Ik heb me sindsdien niet meer gewassen en niet meer gewogen. 22 Volgens de rioolpers is de Vlaamse zanger Will Tura geboren te Veurne. 23 Voor je het weet is heel die zomer al weer lang voorbij. 24 Wij staan steeds tot uw dienst aangaande al uw vragen i.v.m. financieringen en verzekeringen. 25 Alle tulpen treuren sinds (voegwoord, niet gevraagd) je mij hebt bedrogen.

22 Voegwoorden 1

De nevenschikkende voegwoorden staan in het blauw, de onderschikkende in het oranje.

1 Aruna reed voorbij op haar fiets en ze zwaaide. 2 Toen Aruna voorbijreed, zwaaide zij naar ons.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 17

3 Heb je getelefoneerd naar je oma, of heb je gefaxt? 4 Ik heb eerst getelefoneerd, maar daarna heb ik ook gefaxt. 5 We zullen het Jacques zeggen, zodra we hem zien. 6 Sinds ik gepensioneerd ben, lees ik geen boeken of kranten meer. 7 Als je braaf bent, krijg je een iPod. 8 Je gaat toch niet beweren dat je een flamingo gedood hebt? 9 We blijven thuis, hoewel het niet regent. 10 Corneel snoeit zowel struiken als bomen, maar het gras maaien doet hij niet. 11 We blijven thuis omdat het regent. 12 Ze vroeg me of ik met haar meeging. 13 Ik antwoordde haar dat ik niet met vreemde vrouwen meeging. 14 Ze deed alsof ze verontwaardigd was. 15 Vraag niet of ik jou bekoorlijk vind, want je bent het meisje van m’n vriend.

23 Voegwoorden 2

1 Toen zij jarig was, kreeg ze een encyclopedie op cd-rom cadeau. 2 Ik vroeg me af of ik er goed aan zou doen om mee te gaan. 3 Hoewel het hem verboden was, zat Bram toch stiekem aan de taart. 4 Telkens als ik hem zie, moet ik lachen. 5 De brand heeft de school verwoest, zodat er voorlopig geen les gegeven kan worden. 6 Ben je ziek, dat je zo wit ziet? 7 Het heeft zo hard gevroren dat de buizen gesprongen zijn. De buizen zijn gesprongen doordat het erg hard gevroren heeft. 8 Ik ben te moe om nog te kunnen studeren. Ik ben zo moet dat ik niet meer kan studeren. 9 Morgen gaan we fietsen, als het mooi weer is tenminste. 10 Aangezien ik altijd te spreken ben, mag je me zelfs ’s nachts opbellen.

24 Voegwoorden 3

1 Alvorens -> Voor het beloofde land bereikt werd, stierven er duizenden pioniers. 2 Indien -> Als de directie zich niet soepeler opstelt, zullen we de acties moeten verhevigen. 3 De gemeente zal de grond onteigenen, mits -> als de eigenaars daarmee akkoord gaan. 4 Ofschoon -> Hoewel moeder het hem verboden had, zat Jantje toch weer aan de pruimen. 5 Vermits -> Aangezien er meer aanvragen zijn dan betrekkingen, zullen we moeten selecteren. 6 Vooraleer -> Voor ik dit contract onderteken, wil ik nog eens overleggen met mijn bankdirecteur. 7 Ik zal ermee doorgaan, tenzij -> als niemand bezwaren heeft. 8 Zo -> Als iemand geïnteresseerd is in ons voorstel, kan hij zich wenden tot de voorzitter. 9 Daar -> Aangezien de jeugd weer meer begint te roken, moeten we meer investeren in antitabaksreclame. 10 Wanneer -> Als u denkt voldoende tijd gehad te hebben om voor te bereiden, kunt u binnenkomen.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 18

25 Voegwoorden 4

1 Toen (van tijd) ik Cecilia zag komen, sprong ik in het water. 2 ’t Was gedaan met mijn rust zodra (van tijd) ze mij had gekust. 3 Annemarieke ging naar het klooster om (van doel) zich te bezinnen. 4 Ach Margrietje, de rozen zullen bloeien, ook al (van toegeving) zie je mij niet meer. 5 Niettegenstaande dat (van toegeving) ze er goed werd opgevangen, werd Annemarieke het vlug beu in het klooster. 6 Alles mag vanavond, op voorwaarde dat (van voorwaarde) ik het leuk en moreel verantwoord vind. 7 Als (van voorwaarde en veronderstelling) je stopt met zingen, schenk ik je duizend roze rozen. 8 Alvorens (van tijd) deel te nemen aan de ‘Zing tegen een hoge snelheid’-wedstrijd, krijgen de deelnemers een adrenaline-injectie. 9 Beloof me om (grammatisch verbindend) nooit meer over rode rozen of margrieten te zingen. 10 Aan de ingang van het klooster stonden zeven soldaten te wachten, omdat (van causaliteit) ze wisten dat (grammatisch verbindend) Annemarieke het er niet lang zou uithouden. 11 Bezint eer (van tijd) ge begint! 12 “Ik ga naar buiten”, zei Annemarieke, “om (van doel) soldaatjes te beminnen en een boetiekje te beginnen”. 13 De wevertjes bleven thuis omdat (van causaliteit) er een antiglobalistenbetoging was op de Botermarkt. 14 Breng Saartje Marysse maar terug naar café ‘Transvaal’, zodat (van gevolg) ze haar dorst kan lessen. 15 Hoewel (van toegeving) hij een schitterend schrijver was, maakte hij alleen maar flauwe oefenzinnen. 16 Saartje dronk als (van vergelijking) een Zwitser. 17 Ik zeg niets meer tot (van tijd) je stopt met dat gregoriaanse gezang. 18 Indien (van voorwaarde en veronderstelling) u meubelen heeft, dan mag u trouwen met uw verloofde. 19 Juffrouw, u zingt niet vals genoeg om (van graadaanduidend) gevolg) Idool te kunnen winnen. 20 Stel dat (van veronderstelling) ik in het water zou springen, zou je dan stoppen met zingen? 21 Behalve dat (uitbreidend) Saartje dronk, was ze ook nog verslaafd aan de strips van Nero. 22 Teneinde (van doel) mijn muzikale horizon te verbreden, ben ik naar een concert van de Alpenzusjes geweest. 23 U krijgt in de maand april bericht over de belastingteruggave, mits (van voorwaarde) u het daartoe strekkende aanvraagformulier tijdig indient. 24 Wat heb ik u misdaan dat (van gevolg of van causaliteit) ik niet voorbij uw deur mag gaan? 25 Aangezien (van causaliteit) ze wou gaan varen als lichtmatroos, moest ze wel in de mast kunnen klimmen. 26 Naarmate (van verhouding) ze meer in de mast klom, leerde ze meer vogelsoorten kennen. 27 Zolang (van tijd) je gregoriaanse liederen blijft zingen, wil ik je niet meer zien. 28 Zonder (van omstandigheid) te betalen kom je in mijn les niet binnen. 29 Wat moet ik doen opdat (van doel) mijn man mij steeds meer zou beminnen? 30 Dit krijg je wanneer (van veronderstelling/voorwaarde- van tijd) je verslaafd wordt aan spraakkunst.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 19

26 Voegwoord en voegwoordelijk bijwoord 1

De voegwoorden staan in het blauw, de voegwoordelijke bijwoorden in het oranje. N = nevenschikkend, O = onderschikkend.

1 Ik blijf thuis omdat (O) ik ziek ben. 2 Ik blijf thuis, want (N) ik ben ziek. 3 Ik blijf thuis. Ik ben immers ziek. 4 Ik ben ziek. Dus blijf ik thuis. 5 Ik ben ziek. Dus (N) ik blijf thuis. 6 Ik ben ziek. Daarom blijf ik thuis. 7 Ik ben ziek, zodat (O) ik thuis moet blijven. 8 Ik ben ziek, maar (N) ik ga toch naar school. 9 Ik ben ziek. Niettemin ga ik naar school. 10 Ik ga naar school, hoewel (O) ik ziek ben.

27 Voegwoord en voegwoordelijk bijwoord 2

1 a. Die nacht wilden ze naar de vallende sterren kijken. Door de zware bewolking konden ze echter / evenwel weinig zien. b. Die nacht wilden ze naar de vallende sterren kijken, maar (N) door de zware bewolking konden ze weinig zien. 2 a. Alle hotels waren dicht. Ze overnachtten daarom in de wagen. b. Omdat / Aangezien (O) alle hotels dicht waren, overnachtten ze in de wagen. 3 a. De boot vaarde niet uit. Er woedde immers een zware storm op zee. b. De boot vaarde niet uit, want (N) er woedde een zware storm op zee. b’. De boot vaarde niet uit, omdat (O) er woedde een zware storm op zee. 4 a. In minder dan een week was de cactus verdord. Ik had hem nochtans goed verzorgd. De geraniums doen het echter uitstekend. b. Terwijl de geraniums het uitstekend doen, was de cactus in minder dan een week verdord, hoewel ik hem goed verzorgd had. 5 a. Als u zich nu abonneert, geniet u 20 % korting. U mag bovendien een welkomstgeschenk kiezen. b. Als u zich nu abonneert, geniet u 20 % korting en (O) mag u een welkomstgeschenk kiezen. 6 a. Stuur de bon volledig ingevuld op naar ons adres. Je kan ook even bellen. b. Stuur de bon volledig ingevuld op naar ons adres of (N) je kan even bellen. 7 a. Ik ben een echte boekenwurm. Mijn broer daarentegen sport liever. b. Ik ben een echte boekenwurm, maar (N) mijn broer sport liever. b’. Ik ben een echte boekenwurm, terwijl (O) mijn broer liever sport. 8 a. De favoriet heeft de marathon niet uitgelopen. Hij had zich nochtans goed voorbereid. b. Al (O) had de favoriet zich goed voorbereid, hij heeft de marathon niet uitgelopen. 9 a. In ons restaurant vind je voornamelijk Chinese specialiteiten. Je kunt er desondanks boerenkool met worst eten. / Toch kun je er boerenkool met worst eten. b. Hoewel l (O) je in ons restaurant voornamelijk Chinese specialiteiten vindt, kun je er ook boerenkool met worst eten. 10 a. Een verenkleed is van nature niet waterdicht. Veel watervogels vetten dan ook / daarom hun veren in. b. Omdat (O) een verenkleed van nature niet waterdicht is, vetten veel watervogels hun veren in.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 20

28 Voegwoord en voorzetsel

De onderschikkende voegwoorden staan in het blauw, de voorzetsels in het oranje.

1 Je kunt tot vijf uur op het secretariaat terecht. 2 Jefke Jenever bleef drinken tot hij erbij neerviel. 3 Ik verzeker je dat je binnen een week weer op de been bent. 4 Tijdens het concert lag de heer Beenhakker te slapen. 5 Terwijl zijn vrouw cello speelde, lag de heer Beenhakker te slapen. 6 Hilde ging voor een jaar bij een Mongools bergvolk wonen. 7 Voor ze naar Mongolië ging, volgde ze een cursus Mongools. 8 Volgens zijn dokter weegt Jasper over de honderd kilo. 9 Zijn naam zal bovenaan de lijst staan, aangezien hij zich het eerst heeft ingeschreven. 10 We konden niet op tijd zijn, doordat we in de file gezeten hadden. 11 Door de files wordt het verkeer sterk gehinderd. 12 Omstreeks de jaarwisseling is het het drukst bij de post. 13 Schiet eens een beetje op, dat we de shuttle nog halen. 14 Ondanks het late uur voelden we ons nog erg fris. 15 Hoewel het al laat was, voelden we ons nog erg fris. 16 Naargelang de kippen ouder werden, legden ze minder eieren. 17 Sinds Sidonia erbij gekomen is, zijn de verhalen veel romantischer. 18 Sinds 1 juli 2007 heb ik geen vlees meer gegeten. 19 Namens de directie heet ik u vanavond van harte welkom op onze ouderavond. 20 Omdat er vanaf Haasrode altijd file is op de E40, verliet ik daar de snelweg.

29 Zinsinleiders

1 Leg me eens uit waarom (vragend bijwoord) je zo van Johnny Depp houdt. 2 Door (onderschikkend voegwoord) veel spraakkunstoefeningen te maken, worden sommigen depressief, anderen euforisch. 3 Je hebt zeker veel spraakkunstoefeningen gemaakt, dat (onderschikkend voegwoord) je zo euforisch bent? 4 Wat (betrekkelijk voornaamwoord, met ingesloten antecedent) je daar doet, is in België verboden. 5 Niemand kende de plaats waar (betrekkelijk bijwoord) ze woonde. 6 Dat is het mes waar ik dat blik mee (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) geopend heb. 7 Waar ik nu aan (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord, met ingesloten antecedent) denk, is niet erg interessant voor studenten. 8 Wanneer (onderschikkend voegwoord, ‘als’) het regende, mochten we niet buiten spelen. 9 De vraag is niet of (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) (de wereld uit elkaar zal spatten) maar wanneer (vragend bijwoord) de wereld uit elkaar zal spatten. 10 De delen welke (betrekkelijk voornaamwoord) ik nu noem, moet je kennen. 11 Ik vroeg me af namens wie (vragend voornaamwoord (als deel van een voorzetselconstituent)) je onderhandelde. 12 Ik spreek namens al wie (betrekkelijk voornaamwoord) houdt van het Nederlandstalige levenslied. 13 De vraag welke (betrekkelijk voornaamwoord) we moeten beantwoorden, is nog niet gesteld.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 21

14 De jongen in wie (betrekkelijk voornaamwoord (als deel van een voorzetselconstituent)) ik mijn vertrouwen gesteld had, is een lafaard. 15 De man in verband met wie (betrekkelijk voornaamwoord (als deel van een voorzetselconstituent)) ik u had willen spreken,... 16 De zaak in verband waarmee (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) ik u had willen spreken. 17 Mama zei me dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) ik niet mee mocht naar Plopsaland omdat (onderschikkend voegwoord) ik ‘shit’ gezegd had. 18 Het idee dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) ik niet mee mocht, kwam van Cleo. 19 Het idee dat (betrekkelijk voornaamwoord) Cleo toen kreeg, vond ik maar niks. 20 Het bericht dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) de oorlog voorbij was, kwam niet te vroeg. 21 Er heerste onzekerheid over welk (vragend voornaamwoord (als deel van een voorzetselconstituent)) antwoord het juiste was. 22 Ik kom uit Vlaanderen, waar (betrekkelijk bijwoord) de mensen belangrijk en de buiken omvangrijk zijn. 23 De waarschijnlijkheid dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) je iemand ontmoet die (betrekkelijk voornaamwoord) je kent, neemt toe wanneer (onderschikkkend voegwoord, met de waarde van ‘als’) je met iemand bent met wie (betrekkelijk voornaamwoord (als deel van een voorzetselconstituent)) je niet gezien wil worden. (Principe van Ruby) 24 Hij hield zijn mond weer, wat (betrekkelijk voornaamwoord) me mateloos irriteerde. 25 Wie heeft gezien hoe (vragend bijwoord) Mien haar dressoir staat en wat (vragend voornaamwoord) ze gedaan heeft met haar plastic rozen?

30 Gemengd

1 Sven is (perfectisch hulpwerkwoord) altijd gebleven (koppelwerkwoord) wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) hij was (koppelwerkwoord). 2 Waarom (vragend bijwoord) ik de vergadering sluit? Omdat (onderschikkend voegwoord) het bier op is, natuurlijk (bijwoord). 3 Als minister moet hij het (persoonlijk voornaamwoord) toch al (bijwoord) gewoon (adjectief) zijn (koppelwerkwoord) met eieren bekogeld te worden. 4 De excellentie vroeg zich (wederkerend voornaamwoord) af of (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) een helikopter echt zoveel ((aanwijzend) onbepaald hoofdtelwoord) kostte. 5 Ze vroeg (zelfstandig werkwoord) zich af (hoort bij vragen (afvragen), is op zichzelf een voorzetselbijwoord) hoe (vragend bijwoord) politici verkozen werden (passief hulpwerkwoord). 6 Dat (onderschikkend voegwoord) Johnny zich die (aanwijzend voornaamwoord) avond niet geamuseerd had, is (koppelwerkwoord) wel duidelijk. 7 Wat (vragend voornaamwoord) Wip die avond mankeerde, was niemand (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) duidelijk. 8 Wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) deze school bezoekt, verklaren wij gek (adjectief). 9 Zonder dat (onderschikkende voegwoorduitdrukking) ik erop (persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord) gelet had, was (perfectisch hulpwerkwoord) ik toch weer (bijwoord) hetzelfde boek beginnen (inchoatief hulpwerkwoord) te lezen. 10 Franky hield zich precies (adjectief) aan (voorzetsel) wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) zijn tandarts hem gezegd had.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 22

11 Het meisje dat (betrekkelijk voornaamwoord) zo vreselijk had (perfectisch hulpwerkwoord) zitten (duratief hulwperkwoord) huilen, mocht eindelijk binnen (bijwoord). 12 AVRO's sportdag is een gebeurtenis waarover (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) je nog lang (adjectief) zult napraten. 13 Indien (onderschikkend voegwoord) het (persoonlijk voornaamwoord) waar (adjectief) was (koppelwerkwoord) wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) de manager meedeelde, behoefde (hulpwerkwoord van modaliteit) niemand (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) zich nog zorgen te maken dat het bedrijf geherstructureerd zou worden. 14 Wie (vragend voornaamwoord) heeft jou gezegd zichzelf (wederkerend voornaamwoord) te zullen bevoordelen als (onderschikkend voegwoord) hij minister wordt? 15 Om (onderschikkend voegwoord) het (bepaald lidwoord) spijbelen tegen te gaan, werden (passief hulpwerkwoord) de leerlingen die naar school komen, betaald. 16 In Brussel zijn (perfectisch hulpwerkwoord) verschillende (onbepaald voornaamwoord, niet- collectiverend) trams onklaar (adjectief) gemaakt. 17 Het (persoonlijk voornaamwoord) was niet duidelijk of (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) Mario zijn tandarts nu aardig (adjectief) vond of (nevenschikkend voegwoord) dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) hij maar deed alsof (bijwoord: een woord dat op zichzelf bijwoordelijke bepaling is - of onderschikkend voegwoord: als voegwoord van de elliptische versie van de bijzin ‘alsof hij haar aardig vond’.) 18 Doordat (onderschikkend voegwoord) Petra de ijsjes in de zon had gelegd, waren die (aanwijzend voornaamwoord) vlug gesmolten. 19 Waar (betrekkelijk bijwoord met ingesloten antecedent) ik mijn voet zet, groeit geen gras meer. 20 Na (onderschikkend voegwoord) het broodje tonijn te hebben verorberd, voelde Lieke zich steeds akeliger (adjectief) worden (koppelwerkwoord). 21 Dat (aanwijzend voornaamwoord) gebit waarvan (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) alle tanden bruin of zwart zijn, vormt een heuse (adjectief) uitdaging voor een tandarts. 22 Zodra (onderschikkend voegwoord) hij Boma gewaar werd, verborg Xavier zijn dagschotel. 23 Ik ben de hele toestand zat (adjectief). 24 De muziek van de Steak Sisters herinnerde Katrien eraan (persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord) dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) zij haar verloofde nog een brief moest (hulpwerkwoord van modaliteit) schrijven. 25 Sinds (voorzetsel) gisteren (bijwoord) is Elisabeth getrouwd met haar tandarts. 26 Dit boek is aan te bevelen aan (voorzetsel) wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) van soep met balletjes houdt. 27 Het is onwaarschijnlijk (adjectief) dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) de bezuinigingen op deze schaal doorgevoerd zullen worden. 28 Wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) het (bepaald lidwoord) kleine (adjectief, wordt hier wel zelfstandig gebruikt) niet eert, is (koppelwerkwoord) het grote niet weerd (adjectief). 29 Marieke beweerde dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) zij de strips van Nero niet graag (bijwoord) las. 30 Het genootschap stelt een welkomstgeschenk beschikbaar (adjectief) voor (voorzetsel) wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) toetreedt als (onderschikkend voegwoord) lid.

31 Gemengd

1 Ben je het al gewoon om (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) hier school te lopen?

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 23

2 Alle (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) bleekgezichten werden in mootjes gehakt. 3 Omdat (onderschikkend voegwoord) ze te (bijwoord) veel weegt, denkt ze eraan elke (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) ochtend te gaan joggen. 4 Zij is van plan een ruimtestation te bouwen dat (betrekkelijk voornaamwoord) een halve kilometer lang is. 5 Onze televisie was kapot zodat (onderschikkend voegwoord) we Temptation Island die avond niet konden zien. 6 Laten (hulpwerkwoord) we zo (aanwijzend bijwoord) proberen te leven, adviseerde Mark Twain, dat (onderschikkend voegwoord) het zelfs de begrafenisondernemer zal spijten wanneer (onderschikkend voegwoord) we sterven. 7 Probeer (zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord; het is namelijk niet-verplicht groepsvormend) me niet tot protestant te bekeren! 8 Hij is waarschijnlijk (adjectief, bijwoordelijk gebruikt: cf. de meest waarschijnlijke oorzaak) verantwoordelijk voor (voorzetsel) wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) hier (aanwijzend bijwoord) is gebeurd. 9 Door (onderschikkend voegwoord) de interestvoeten te verhogen, stijgt de staatsschuld. 10 Door (voorzetsel) de hogere interestvoeten stijgt de staatsschuld. 11 We noemen dit zinsdeel desondanks (voegwoordelijk bijwoord) direct object. 12 Het (persoonlijk voornaamwoord) is me een raadsel waarom (vragend bijwoord) hij dat niet wil doen. 13 Dat (aanwijzend voornaamwoord) is nu precies waar ik zo'n (aanwijzend voornaamwoord) hekel aan (waar + aan = betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) heb! 14 Wie (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) een zoen verdient, geeft zij er (persoonlijk voornaamwoord) een (onbepaald lidwoord - er een betekent: een zoen => een is het lidwoord en er het persoonlijk voornaamwoord dat ‘zoen’ vervangt). 15 Ik vraag me af waar (vragend bijwoord) ik die groene cd-rom gelaten heb. 16 Hij hield me aan de praat, waardoor (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) ik mijn trein miste. 17 Daar stond het huisje dat (betrekkelijk voornaamwoord) ik mij gedroomd had. 18 Weet je echt niet wanneer (vragend bijwoord) je vertrekt? 19 Ik vertrek in elk geval wanneer (onderschikkend voegwoord: wanneer betekent hier ‘als’) de bel gaat. 20 Dat is de stof waarvan (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) ze plastic bloemen maken. 21 Dat is althans (voegwoordelijk bijwoord) waarnaar (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord met ingesloten antecedent) wij streven. 22 Je gaat waar (betrekkelijk bijwoord met ingesloten antecedent) je wil. 23 De persoon bij wie (betrekkelijk voornaamwoord) je terechtkunt, is mevrouw Knots. 24 Het is eigenlijk (bijwoord) helemaal (bijwoord) niet duidelijk of (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) Fons naar Leuven gereden is. 25 Waar heb je het raam mee (waar + mee = vragend voornaamwoordelijk bijwoord) open (adjectief) gekregen? 26 Wat (vragend voornaamwoord) er (persoonlijk voornaamwoord) verder gedaan moest worden, was iedereen (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) een raadsel. 27 Al (onderschikkend voegwoord) werk ik nog zo hard, ik maak weinig vorderingen. 28 Al (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) wat (betrekkelijk voornaamwoord) je zegt, ben je zelf. 29 Het bericht dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) ik ziek zou zijn, is onjuist. 30 Het bericht dat (betrekkelijk voornaamwoord) net binnenkomt, is voor jou.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 24

32 Gemengd

Eddy Wally Ik ben in Amerika geweest

‘k Ben in Amerika geweest (zelfstandig werkwoord), ‘t was er (bijwoord) alle dagen feest, ‘k vond het (persoonlijk voornaamwoord) fijn (adjectief) in Amerika te zijn (zelfstandig werkwoord)! Alles (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) was (koppelwerkwoord) zo (aanwijzend bijwoord) “big” en “high”. ‘t (persoonlijk voornaamwoord) Was geen wonder dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) ik zei: Bij ons (persoonlijk voornaamwoord) thuis is het toch allemaal (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) maar (bijwoord) klein!

‘k Ben (perfectisch hulpwerkwoord) in Amerika geweest, ‘t was er alle (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) dagen feest, nooit (onbepaald bijwoord) vergeet ik de tijd in de States! Daarom (voegwoordelijk bijwoord) vraag ik u (persoonlijk voornaamwoord) spontaan (adjectief) om (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) eens (bijwoord) met me mee te gaan naar Amerika, dat (aanwijzend voornaamwoord) land hier ver (adjectief) vandaan (hier +vandaan = aanwijzend voornaamwoordelijk bijwoord)

Ga je mee overzee (bijwoord) naar Amerika, naar Amerika Ga je mee overzee naar Amerika, daar (aanwijzend bijwoord) voel je (persoonlijk voornaamwoord) je (wederkerend voornaamwoord) okay!

33 Gemengd

Willem Emmink Tulpen uit Amsterdam

Jan uit (voorzetsel) de polder zei: "Antje Ach (tussenwerpsel), kind, ik mag (zelfstandig werkwoord) jou zo (aanwijzend bijwoord) graag (bijwoord)! Hoe (vragend bijwoord) moet dat (aanwijzend voornaamwoord) nou, liefste (adjectief) Antje? Morgen (bijwoord) ga ik naar Den Haag!" En (nevenschikkend voegwoord) bij de oeroude molen Klonk onder (voorzetsel) 'n hemel, zo blauw: "Ik heb je zo lief en jij hebt me lief! Ach, Antje, 'k blijf jou altijd (bijwoord) trouw!"

Als (onderschikkend voegwoord) de lente komt, dan stuur ik jou Tulpen uit (voorzetsel) Amsterdam

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 25

Als de lente komt, pluk ik voor jou Tulpen uit Amsterdam Als ik wederkom, dan (aanwijzend bijwoord) breng ik jou Tulpen uit Amsterdam Duizend (bepaald hoofdtelwoord) gele (adjectief), duizend rooie Wensen jou het allermooiste (adjectief)! Wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) mijn mond niet zeggen kan (hulpwerkwoord van modaliteit) Zeggen tulpen uit Amsterdam (substantief)! (2x)

34 Gemengd

Tröckener Kecks Tekst en muziek: Tröckener Kecks

Vertel me van (voorzetsel) de jongen Die (betrekkelijk voornaamwoord) grote dromen heeft En die (betrekkelijk voornaamwoord) alles (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) in een ander daglicht ziet Vertel van (voorzetsel) de verwachting Die (betrekkelijk voornaamwoord) in eenieder (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) leeft Het (persoonlijk voornaamwoord) gaat niet over (voorzetsel) mij Het zijn mijn dromen niet (bijwoord)

Vertel me van de jongen Die niet weet wat (vragend voornaamwoord) hij wil Zijn vader die hem steeds (bijwoord) hetzelfde (aanwijzend voornaamwoord) zegt Vertel van de problemen Het (bepaald lidwoord) eeuwenoud verschil Het (persoonlijk voornaamwoord) gaat niet over mij (persoonlijk voornaamwoord) Het zijn mijn twijfels niet

Het is allemaal (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) allang gedaan

Vertel van die (aanwijzend voornaamwoord) twee mensen Die (betrekkelijk voornaamwoord) terugzien stram en oud Als (onderschikkend voegwoord) in een wreed maar hoopvol lied En vertel me dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) ook wij eens (bijwoord) oud Maar (nevenschikkend voegwoord) nooit volwassen zijn (koppelwerkwoord) Het gaat niet over ons (persoonlijk voornaamwoord) Het is (koppelwerkwoord) onze liefde niet

Het is allemaal allang (bijwoord) gedaan

Geef me duizend boeken waarin (betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord) alles staat Zing me elk (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) lied dat (betrekkelijk voornaamwoord) over dood en liefde gaat

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 26

Zeg dat (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) ik zeg al (bijwoord) is gezegd door iedereen (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) Het is (perfectisch hulpwerkwoord) allemaal allang gedaan

Het is allemaal allang gedaan Maar nog (bijwoord) niet door (voorzetsel) ons

35 Gemengd

In een samenleving wordt (passief hulpwerkwoord) elk (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) menselijk gedrag door (voorzetsel) normen bepaald. Sterker (adjectief) nog: een gemeenschap van mensen bestaat slechts (bijwoord) bij de gratie van normen die (betrekkelijk voornaamwoord) de sociale interactie in goede banen moeten (hulpwerkwoord van modaliteit) leiden. Wanneer (onderschikkend voegwoord) twee of meer (onbepaald hoofdtelwoord) mensen met elkaar (wederkerig voornaamwoord) moeten omgaan, treden bepaalde mechanismen in werking die (betrekkelijk voornaamwoord) richting geven aan het (bepaald lidwoord) doen en laten en ontstaan er normen die het gedrag reguleren. Zulke (aanwijzend voornaamwoord) normen noemen we sociale normen. Sociale normen spelen in het maatschappelijke leven een uitermate (bijwoord) belangrijke rol. Ze bieden mensen een houvast doordat (onderschikkend voegwoord) ze gedragingen van anderen herkenbaar (adjectief) en interpreteerbaar maken en een (onbepaald lidwoord) leidraad vormen bij het eigen handelen. Dat (aanwijzend voornaamwoord) laatste (adjectief (zelfstandig gebruikt, d.w.z. als substantief) betekent dat het individu er blijk van (er + van = persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord) geeft de normen te erkennen. Maar (nevenschikkend voegwoord) ook (voegwoordelijk bijwoord) als (onderschikkend voegwoord) hij de normen om een of andere reden niet wil of (nevenschikkend voegwoord) kan opvolgen, kan hij toch (voegwoordelijk bijwoord) naar het bestaan en de geldigheid van normen verwijzen, onder meer door zich (wederkerend voornaamwoord) te verontschuldigen en een verklaring voor (voorzetsel) de afwijking te geven. Daarmee (aanwijzend voornaamwoordelijk bijwoord) geeft iemand (onbepaald voornaamwoord, niet-collectiverend) tevens te kennen dat hij desondanks (voegwoordelijk bijwoord) deel wil (blijven) uitmaken van de gemeenschap of een bepaalde groep daarin (aanwijzend voornaamwoordelijk bijwoord). De geldigheid van normen wordt ook beklemtoond als (onderschikkend voegwoord) een afwijking uitdrukkelijk toegestaan wordt. Normen bepalen kortom wat (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) gemeenschappelijk als feiten en mogelijkheden kan (hulpwerkwoord van modaliteit) worden beschouwd. In het functioneren van normen zijn (hulpwerkwoord van modaliteit) globaal drie aspecten te onderscheiden. Ten eerste is er het cognitieve aspect, dat (betrekkelijk voornaamwoord) in de praktijk de herkenbaarheid en interpreteerbaarheid van vormen van gedrag moet garanderen. Verder hebben normen ook een evaluatief of affectief aspect. Van belang hierbij is (koppelwerkwoord) vooral dat normen mensen het gevoel geven bij een bepaalde groep te horen. We kunnen dit (aanwijzend voornaamwoord) de symbolische waarde van normen noemen. Het meest essentieel voor het uiteindelijke (adjectief) effect van normen is de derde component, het conatieve of gedragsintentionele aspect.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 27

36 Oefening Engels

1 Although (onderschikkend voegwoord) they tried several times, they failed. 2 Either (nevenschikkend voegwoord, deel van de reeksvormer either-or) he has forgotten about (voorzetsel) this appointment or (nevenschikkend voegwoord, deel van de reeksvormer either- or) his train is late (adjectief). 3 I came in after (onderschikkend voegwoord) they had left. 4 London is where (betrekkelijk bijwoord met ingesloten antecedent) I would like to live. 5 Not wanting to give any offence, they nevertheless (voegwoordelijk bijwoord) succeeded in putting her off. 6 She asked me why (vragend bijwoord) I hadn't written to (voorzetsel) her (persoonlijk voornaamwoord). 7 She shivered as if (onderschikkende voegwoorduitdrukking) she were ill. 8 Stay inside (voorzetsel) your room. Stay inside (bijwoord). 9 The main question is whether (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) the treaty will be observed by (voorzetsel) both parties. 10 The problem whether (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) they’ll come, makes our preparations quite (bijwoord) difficult. 11 They insist that (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) we should help them. 12 They tried several times. Yet (voegwoordelijk bijwoord) they failed. 13 We couldn't go out because (onderschikkend voegwoord) it (persoonlijk voornaamwoord) was raining. 14 You should stay at home until (onderschikkend voegwoord) you are completely (bijwoord) recovered. 15 The message that (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) he would be late, surprised us.

37 Oefening Frans

1 Sven a fait des examens afin de (onderschikkende voegwoorduitdrukking) pouvoir changer de travail. 2 Il a partagé les gâteaux de manière que (onderschikkende voegwoorduitdrukking) tout le monde soit satisfait. 3 Elle a tellement (bijwoord) parlé qu’ (onderschikkend voegwoord) il est enroué. 4 Il me regardait comme s’(onderschikkende voegwoorduitdrukking) il n’était au courant de rien. 5 Il ne boit ni (nevenschikkend voegwoord) fume. 6 J’aimerais bien qu’(onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) il parle. 7 J'ai beaucoup travaillé, mais (nevenschikkend voegwoord) pourtant (voegwoordelijk bijwoord) je n'ai pas réussi. 8 Je veux (hulpwerkwoord van modaliteit) bien y aller, à moins que (onderschikkende voegwoorduitdrukking) vous ayez des objections. 9 Je veux qu' (onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) il soit là (aanwijzend bijwoord). 10 J'essaie à tout (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) moment de rester qui (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) je suis. 11 On entre en (voorzetsel) classe après que (onderschikkende voegwoorduitdrukking) la cloche ait sonné. 12 Partez, car (nevenschikkend voegwoord) il est déjà (bijwoord) très (bijwoord) tard.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 28

13 Elle en (persoonlijk voornaamwoord, het Franse en komt overeen met het Nederlandse kwantitatieve er) a beaucoup. 14 L’idée qu’(onderschikkend voegwoord, grammatisch verbindend) il avait beaucoup souffert à l’hôpital, nous était insoutenable. 15 C’est lui (persoonlijk voornaamwoord) que (betrekkelijk voornaamwoord) mon cœur a choisi.

38 Oefening Duits

1 Da (onderschikkend voegwoord) sie keine Zeit hatte, konnte sie nicht kommen. 2 Da (aanwijzend bijwoord) liegt ein Buch. 3 Seitdem (bijwoord) haben wir nichts mehr von ihm gehört. 4 Seitdem (onderschikkend voegwoord) Peter nach Köln gezogen ist, haben wir nichts mehr von ihm gehört. 5 Obgleich (onderschikkend voegwoord) sie nur wenig Zeit hatte, kam sie sofort. 6 Falls (onderschikkend voegwoord) die Haustür geschlossen ist, gehe über den Hof. 7 Bis (voorzetsel) nächsten Oktober! 8 Bis (onderschikkend voegwoord) sie kommt, haben wir noch Zeit. 9 Es regnete. Deswegen (voegwoordelijk bijwoord) blieben wir zu Hause. 10 Weil (onderschikkend voegwoord) es regnete, blieben wir zu Hause. 11 Wegen (voorzetsel) des Regens blieben wir zu Hause. 12 Während (onderschikkend voegwoord) Peter sein Fahrrad putzt, mäht Monika den Rasen. 13 Während (voorzetsel) der Veranstaltung darf geraucht werden. 14 Er arbeitet seit (voorzetsel) 1. August bei uns. 15 Seit (onderschikkend voegwoord) Peter umgezogen ist, haben wir nichts mehr von ihm gehört. 16 Sie mussten sich melden, weil (onderschikkend voegwoord) sie in Acht und Bann geworfen waren. 17 Er verhält sich, wie (onderschikkend voegwoord) sich auch sein Bruder in solchen Situationen verhalten hat. 18 Ich bin nicht verreist gewesen, trotzdem (voegwoordelijk bijwoord) habe ich mich erholt. 19 Der Wind wehte stark; es schneite zudem (voegwoordelijk bijwoord) recht heftig. 20 Entlang (voorzetsel) dem Hecken standen Neugierige. 21 Das (aanwijzend voornaamwoord) habe ich auch gelesen. 22 Das (aanwijzend voornaamwoord) ist der Kerl, welcher (betrekkelijk voornaamwoord) uns noch (bijwoord) Geld schuldet. 23 Peter studiert Medizin, denn (nevenschikkend voegwoord) er will Arzt werden. 24 Peter will Arzt werden. Deshalb (voegwoordelijk bijwoord) studiert er Medizin. 25 Frauke kommt entweder morgen oder (entweder + oder = reeksvormer) übermorgen. 26 Es war deutlich, dass (onderschikkend voegwoord) jedermann sich befliss, den Sonntag zu ehren. 27 All (onbepaald voornaamwoord, collectiverend) der Fleiss war vergebens (adjectief). 28 Welchen (vragend voornaamwoord) Pullover soll ich nur nehmen? 29 Wer (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent) wagt, gewint. 30 Zufolge (voorzetsel) seines Wunsches fuhren wir ein Tag später.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 29

Deel II De constituent

1 De constituent: algemeen

De kern is telkens onderstreept.

1 heel erg interessant (AdjC) 2 de vader van Johan (NC) 3 op zijn optreden (VzC) 4 overmeesterde de overvallers (VC) 5 vlak bij de uitgang van de feestzaal (VzC) 6 enorm belangrijke (AdjC) 7 drie jaar (NC) 8 heel vaak (AdvC) 9 iemand van de hoofdredactie (NC) 10 Trots op het goede verkiezingsresultaat (AdjC)

2 De constituent: algemeen

1 [NC twee leuke afgeprijsde broeken] : De kern kan de functie van het geheel overnemen, de rest is in dit geval weglaatbaar.

2 [VC vertrouwde op de snelheid van haar sportauto] : De kern bepaalt (de vorm van) het complement, in dit geval een VzC met het voorzetsel op.

3 [AdjC al te goedkoop] : De kern kan de functie van het geheel overnemen, de voorbepaling is in dit geval weglaatbaar.

4 [VzC pal achter hem] : De kern bepaalt de vorm van het complement, in dit geval een voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord (hem en niet hij).

5 [AdjC Zeer ingenomen met de onderscheiding] : De kern bepaalt (de vorm van) het complement, in dit geval een VzC met het voorzetsel met.

3 De nominale (naamwoordelijke) constituent

De nominale constituenten zijn (de kern is waar nodig onderstreept):

Van Gogh 29 jaar hij schilder hij een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken twaalf ambachten dertien ongelukken Hij zijn loopbaan winkelbediende bij de kunsthandel Goupil de kunsthandel Goupil Goupil

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 30

werk van de Franse school van Barbizon en enkele vroege impressionisten [= discontinue constituent] de Franse school van Barbizon Barbizon enkele vroege impressionisten Deze stijlen zeer grote betekenis zijn artistieke vorming die jaren hij het aanleggen van een reproductiecollectie die voor hem gedurende zijn hele artistieke loopbaan een uitermate belangrijke bron van inspiratie zou blijven een reproductiecollectie die voor hem gedurende zijn hele artistieke loopbaan een uitermate belangrijke bron van inspiratie zou blijven die hem zijn hele artistieke loopbaan een uitermate belangrijke bron van inspiratie inspiratie

4 De nominale (naamwoordelijke) constituent

NAAMWOORDELIJKE CONSTITUENT

Determinator Voorbepaling Kern Complement Nabepaling

- jonge kaas - - een levendige discussie over politiek - - bijna iedereen - uit de klas al die enthousiaste kinderen - - - - jullie - daar het - bevel om aan te - vallen twee - docenten - van de hogeschool een afdoend antwoord op mijn vraag - Dirks nieuwe fiets - - - erg gedichten - - ontroerende

5 De adjectivische constituent

De adjectivische constituenten zijn (de kern is waar nodig onderstreept):

29 jaar oud Franse vroege

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 31

zeer grote artistieke hele + artistieke [= twee nevengeschikte AdjC’s] uitermate belangrijke

6 De adjectivische constituent

1 bijzonder interessant: toevoeging 2 erg vatbaar voor verkoudheden: complement 3 bereid om hun leven te geven: complement 4 twee meter hoog: toevoeging 5 nogal overdreven: toevoeging 6 even groot als Karel: complement 7 vers uit zee: toevoeging 8 niets waard: complement 9 zo nauwkeurig mogelijk: toevoeging 10 jong van geest: toevoeging

7 De adverbiale (bijwoordelijke) constituent

De adverbiale constituenten zijn:

toch Daarvoor [vnbw, dus eigenlijk een VzC; zie p. 90-93 van het Handboek] Daar zeer uitermate

8 De adverbiale (bijwoordelijke) constituent

1 vaker dan wij: complement 2 heel erg vaak: toevoeging 3 zo gauw mogelijk: toevoeging 4 bijna steeds: toevoeging 5 hier op de tafel: toevoeging

8 De voorzetselconstituent

De voorzetselconstituenten zijn (de kern is telkens onderstreept):

van twaalf ambachten en dertien ongelukken bij de kunsthandel Goupil van de Franse school van Barbizon en enkele vroege impressionisten van Barbizon van zeer grote betekenis voor zijn artistieke vorming

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 32

In die jaren met het aanleggen van een reproductiecollectie die voor hem gedurende zijn hele artistieke loopbaan een uitermate belangrijke bron van inspiratie zou blijven van een reproductiecollectie die voor hem gedurende zijn hele artistieke loopbaan een uitermate belangrijke bron van inspiratie zou blijven voor hem gedurende zijn hele artistieke loopbaan van inspiratie

9 De voorzetselconstituent

1 de heuvel op: complement 2 vlak bij de rivier: toevoeging 3 voor Naomi: complement 4 twee meter naast het doel: toevoeging 5 tot in Parijs: complement 6 onder in de la: toevoeging 7 voor als het regent: complement 8 door de eeuwen heen: complement 9 pal naast de deur: toevoeging 10 schuin tegenover de bakker: complement

10 De verbale (werkwoordelijke) constituent

1 We eten in de kantine een broodje. 2 Vorige week was Josefien erg ziek. 3 Jip en Janneke zorgen heel goed voor onze honden. 4 Deze docent geeft de studenten nooit moeilijke opdrachten. 5 Langs het kanaal staat een rij populieren. 6 Het begon plotseling hard te regenen. 7 Beschouw je hem als je vriend? 8 Bij die kunsthandel is werk te koop van Corneille. 9 Uiteindelijk werd hij toch maar schilder. 10 Eet niet te veel vet!

11 De verbale (werkwoordelijke) constituent

1 Mijn vader was jarenlang opticien: complement 2 Ik eet in de kantine een kop soep en een broodje: toevoeging 3 Vanmorgen heeft het erg hard geregend: toevoeging 4 De studenten moeten veel oefeningen maken: complement 5 Omdat het regende besloot Walter de bus te nemen: toevoeging 6 Ik neem aan dat we hier toch uit moeten kunnen komen: complement 7 Na de voorstelling reden we meteen naar huis: complement 8 Youssra en John gingen als goede vrienden uit elkaar: toevoeging 9 Binnenkort gaan we naar Zwitserland: complement 10 Dat is werkelijk om te huilen: complement

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 33

Deel III De zin

De enkelvoudige zin

1 Het gezegde 1 (enkelvoudig)

Het werkwoordelijk staat in het blauw, het naamwoordelijk in het oranje. In de naamwoordelijke gezegdes is het predicaatsnomen onderstreept.

1 Achmad lag op een badmat in Bagdad. 2 In Bagdad, daar mocht dat. 3 Nu is het verboden. 4 Jij lijkt me een interessante vrouw. 5 Ik vind jou ook wel een beetje interessant. 6 Bij jou voel ik me zo volwassen! 7 Ooit word ik superintelligent. 8 Word je me nu al beu? 9 Blijf bij mij! 10 Blijf wakker! 11 In je kelder trof ik duizend limonadeflessen aan. 12 Heeft je man een hekel aan limonadeflessen? 13 Zoetje, waar ben je? 14 Ik was me elke dag, hoor. 15 Ik vergis me nooit. 16 Mijn ouders noemden me Zwie. 17 Nu heet ik dus Zwie. 18 Spraakkunst dunkt me wel boeiend. 19 Ze herinnert zich die feiten niet. 20 De betrapte dieven kozen het hazenpad.

2 Het gezegde 2 (samengesteld)

Het werkwoordelijk staat in het blauw, het naamwoordelijk in het oranje. In de naamwoordelijke gezegdes is het predicaatsnomen onderstreept.

1 Mag je fietsen op de heide? 2 Ben jij ook zo verliefd op mij? 3 In Bagdad, daar mag je volgens goed ingelichte bronnen niet op een badmat liggen. 4 In mijn hart zal de zon nooit meer schijnen. 5 Zwie zou liever Zweder heten. 6 Ooit zal ik superintelligent zijn. 7 Studenten mogen docenten nooit om de tuin leiden. 8 Ik heb me in jou vergist. 9 Je blijkt helemaal niet interessant te zijn. 10 De pret is van korte duur geweest. 11 Zijn verloofde leek boos te zullen blijven.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 34

12 Had het veel erger kunnen worden? 13 Ik heb nooit belangstelling kunnen veinzen voor badmatten. 14 Vaarwel Emiel, ik ga nu dood. 15 Ik ben echt in Amerika geweest, hoor!

3 Het onderwerp

1 Wel Annemarieke, waar ga je (O) naartoe? 2 Morgen word je (O) mijn vrouw! 3 Ze (O) vond je interessant, maar niet zo volwassen. 4 Waarom heb je (O) een knalrode gummiboot nodig? 5 Dat (voorlopig O) interesseert me niet, spraakkunst (O). 6 Mijn hoed (O), die (herhaald O) heeft twee deuken. 7 Het (loos O) regent pijpenstelen. 8 Het (voorlopig O) is allang uitgelezen, dat boek. 9 Het (loos O) is nu precies bijna half vijf. 10 Wat heb je (O) vandaag op school geleerd? 11 Er (plaatsonderwerp) staat een paard (O) in de gang. 12 Wie heb je (O) gekust? 13 Wie (O) heeft je gekust? 14 Er (plaatsonderwerp) werd nogal gevloekt tijdens de spraakkunstles. 15 Door een actie van de Bond tegen het vloeken waren er (plaatsonderwerp) gisteren weinig studenten (O) in de spraakkunstles.

4 Lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en belanghebbend voorwerp

Het lijdend voorwerp staat in het blauw, het meewerkend en belanghebbend voorwerp in het oranje.

1 Om jou huil ik veel bittere tranen (LV) . 2 Wil je troost of advies (LV)? 3 Draai dan 797204 (LV). 4 Wat (LV) heb je de bedelstudent (MV) gegeven? 5 Voor jou (BV) zou ik mijn externe harde schijf (LV) opeten. 6 Drink rode wijn (LV). 7 Dan vergeet je al je zorgen (LV). 8 Sta me (MV) een uurtje bedenktijd (LV) toe. 9 Krijg je het (loos LV) ook soms warm tijdens de spraakkunstles? 10 Anneke en Mieke beminden elkaar (LV). 11 Je verloofde , die (herhaald MV) geef ik geregeld een zoen (LV). 12 Alles (LV) doe ik in het belang van het algemeen welzijn (BV). 13 Heb je al een roman gelezen van zuster Cordula (LV)? (een roman van zuster Cordula is samen één zinsdeel.) 14 Zuster Cordula (LV), die (herhaald LV) heb ik nog nooit ontmoet. 15 De studenten vielen de grammaticadocent (possessieve datief) met bosjes om de hals. 16 Wie van jullie heeft het (voorlopig LV) gestolen, dat boek van zuster Cordula (LV)? 17 Wie (MV) heeft zij een dvx-speler (LV) gegeven?

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 35

18 Wie heeft haar (MV) een dvx-speler (LV) gegeven? 19 Student, ken jezelf (LV)! 20 Ga je mij (BV) nu eindelijk iets (LV) inschenken of niet?

5 Lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp en ondervindend voorwerp

Het lijdend voorwerp staat in het blauw, het meewerkend, belanghebbend en ondervindend voorwerp in het oranje.

1 Die smartlappen bevallen Guido (OnV) niet. 2 Zit er je (OnV) iets dwars? 3 De tranen stonden de minister (possessieve datief) in de ogen. 4 Wat hebben we het (loos LV) toch gezellig samen! 5 Mister Clean geeft uw keuken (MV) een bijzondere glans (LV). 6 Franky wil Madonna (MV) zijn Ferrari (LV) cadeau doen. 7 Dat bericht verrast me (LV). 8 Dat bericht verbaast me (OnV). 9 Geef die aap (MV) eens een aai (LV). 10 Die spraakkunst is me (OnV - ethische datief) te saai.

6 Voorzetselvoorwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp en ondervindend voorwerp

1 Mijn echtgenote haat grammatica (LV). 2 Zelf heb ik helemaal geen hekel aan grammatica (VzV). 3 Ik hou zelfs van grammatica (VzV). 4 Dat verbaast mijn echtgenote (OnV) wel. 5 Schenk je hart (LV) aan mij (MV)! 6 En denk de hele tijd aan mij (VzV). 7 Doe het (LV) voor je gezin (BV). 8 Klaagt je vrouw over mij (VzV) ? 9 Ze moest zich schamen voor haar gebrek aan vertrouwen (VzV). 10 Het wordt me (OnV - ethische datief) allemaal te veel.

7 Lijdend voorwerp en oorzakelijk voorwerp

Het lijdend voorwerp staat in het blauw, het oorzakelijk voorwerp in het oranje.

1 Detective Van Zwam is het spoor (OzV) bijster. 2 Detective Van Zwam verliest het spoor (LV). 3 Geen cent (OzV) is dat oefenboek me waard. 4 Ik betaal geen cent (LV) voor dat oefenboek. 5 Wat (OzV) ben je van plan? 6 Ik ken wel duizend smartlappen (LV) uit het hoofd. 7 Studeren (OzV), dat (herhaald OzV) word ik zo moe. 8 Ze lijken het spoor ((OzV)) bijster.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 36

9 Blijf je altijd bewust van je capaciteiten (van je capaciteiten = voorzetselvoorwerp, niet gevraagd). 10 Ik ben het (voorlopig OzV) al jaren gewoon, zijn gezeur (OzV).

8 Alle voorwerpen

Als er twee voorwerpen in een zin zijn, is het tweede onderstreept.

1 We gaan de gevel van de kathedraal (MV) een kleurtje (LV) geven. 2 De prestatiedruk wordt menig student (OnV - ethische datief) te veel. 3 Van mijn moeder (VzV) heb ik mijn schoonheid (LV) geërfd. 4 Ik werd door de natuur (HV) rijkelijk voorzien van talenten (VzV). 5 Zou je een karweitje (LV) voor me (BV) willen opknappen? 6 De tranen stonden de studente (possessieve datief) in de ogen. 7 Je moet er maar in (voorlopig VzV) berusten, in je trieste lot (VzV). 8 Joshua trouwde uiteindelijk niet met Katrien (VzV). 9 Wormen (LV), die (herhaald LV) vind je toch nooit in chocoladetaarten! 10 Wie is zijn eitjes (OzV) kwijt? 11. Wie heeft zijn eitjes (LV) verloren? 12 Ben jij ook zo dol op chocoladetaarten (VzV)? 13 Niemand kan je (MV) dat (LV) kwalijk nemen. 14 Die cursus (VzV), daar begin ik niet aan (herhaald VzV). 15 Het spijt me (OnV) allemaal heel erg. 16 Joshua was zich zijn verantwoordelijkheid (OzV) bewust. 17 Joshua was zich van zijn verantwoordelijkheid (VzV) bewust. 18 Joshua realiseerde zich zijn verantwoordelijkheid (LV). 19 Joshua leed onder zijn verantwoordelijkheid (VzV). 20 Joshua werd verscheurd door zijn verantwoordelijkheid (HV).

9 Bijwoordelijke bepalingen

Als een zin meer dan één bijwoordelijke bepaling bevat; is de tweede eenmaal onderstreept, het derde tweemaal.

1 Waarom (BWB van causaliteit) ben je in Amsterdam (BWB van plaats) tulpen gaan kopen? 2 De beren bleven binnen (BWB van plaats) broodjes smeren, het mooie weer ten spijt (BWB van toegeving). 3 Hoeveel (BWB van maat) kost die beamer van Scott? 4 Van dansen (BWB van causaliteit) wordt ze moe. 5 Desnoods (BWB van voorwaarde of veronderstelling) leer ik die kwezel wel de polka dansen. 6 Dienaangaande (BWB van beperking) willen wij ons van commentaar onthouden. 7 Hier aan de kust (BWB van plaats) vind ik vrede noch rust. 8 Geef mij maar alle dagen (BWB van frequentie) zon. 9 Hoe vaak (BWB van frequentie) heeft het al (BWB van tijd) gebrand in Mokum (BWB van plaats)? 10 Honderd jaar deugdzaamheid is zover ik weet (BWB van beperking) het mooiste boek van zuster Cordula. 11 Ik ben helemaal (BWB – kwantificerende bepaling) weg van Madonna. 12 Behalve voor Madonna (BWB van beperking) heb ik nergens belangstelling voor.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 37

13 In geval van watersnood (BWB van voorwaarde of veronderstelling) zou het vissertje thuis (BWB van plaats) blijven. 14 Dan (BWB van voorwaarde of veronderstelling of van tijd) zijn de paadjes namelijk (BWB, maar moeilijk verder te benoemen; legt wel een causaal verband met de vorige zin, maar noemt zelf geen reden of oorzaak) te diep. 15 Toch (BWB van toegeving) stond het vissertje daar (BWB van plaats), in de stromende regen (BWB van omstandigheid). 16 Je haren zijn zo blond als ’t Vlaamse vlas (BWB van vergelijking). 17 Je kunt er (BWB van plaats) naar Van Gogh gaan kijken, in Amsterdam (BWB van plaats). 18 Man, man, man! Hoe (BWB van hoedanigheid (elders: wijze)) is het mogelijk? 19 De Zeeuwse mosselen zijn er (BWB plaats – hoewel beter: plaatsonderwerp) weer (BWB van frequentie), tot grote vreugde van Jan, de mosselman (BWB van gevolg). 20 Met de jaren (BWB van verhouding) leer je die dingen te relativeren. 21 Mijn kapper is knapper dan mijn tandarts (BWB van vergelijking). 22 O Lievevrouwetoren, als een wachter aan de Schelde (BWB van vergelijking) staat gij daar (BWB van plaats) in weer en wind (BWB van omstandigheid). 23 Ondanks de hevige regen (BWB van toegeving) bleef de uil in de perenboom (BWB van plaats) zitten. 24 Onder grote hilariteit (BWB van omstandigheid) stopte de burgemeester zijn sigaar in zijn navel (BWB van plaats). 25 Spraakkunstboeken maken doe je niet voor het plezier (BWB van doel). 26 Tot tien keer toe (BWB van frequentie) kwam Marieke de boer tegen. 27 Sindsdien (BWB van tijd) zit er boven in de lucht (BWB van plaats) een nieuwe vogel. 28 Wat strips betreft (BWB van beperking), kan ik alleen (BWB maar moeilijk verder te benoemen) spreken over Suske en Wiske en Nero. 29 Wegens de hoge boterprijzen (BWB van causaliteit) schakelden de wevertjes over op andere smeermiddelen. 30 Waar (BWB van plaats) blijft dat varkentje met die lange snuit?

10 Bijwoordelijke bepalingen en voorwerpen

1 Voor jou, Natasha (BV), speel ik op het klavier van mijn hart (BWB van plaats). 2 Aan Dona Carmela (MV) heb ik mijn eeuwige trouw (LV) beloofd. 3 Daar kan ik me zo (BWB van graad) aan (voorlopig VzV) ergeren, aan mannelijk chauvinisme (VzV). 4 De kogel is door de kerk (BWB van plaats). 5 Denk eraan (voorlopig VzV): oogjes toe en snaveltjes dicht (VzV)! 6 Kijk voor je (BWB van plaats)! 7 Door al die zinsontleding (BWB van causaliteit) werd ik overspannen. 8 Door al die zinsontleding (HV) werd ik uit mijn evenwicht gebracht. 9 Door jou (BWB van causaliteit) ben ik nooit (BWB van tijd) alleen. 10 Haar ouders hadden voor Dona Carmela (BV) een rijk huwelijk (LV) bedacht. 11 Het ontbreekt haar (OnV) aan inlevingsvermogen (VzV). 12 Ik droom voor jou (BV) een eiland in groen en blauw (LV). 13 Marieke heeft een zwak voor Leuvense boeren (VzV). 14 Aan de oevers van de Dijle (BWB van plaats) zat een kikker in het riet (BWB van plaats). 15 Uiteindelijk (BWB van tijd) is Dona Carmela bezweken voor mijn charmes (VzV). 16 Voor een kusje van jou (BWB van doel) geef ik mijn hart (LV) aan jou (MV). 17 Voor een minister (BWB van beperking) was hij wat te klein.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 38

18 Zinsontleding wordt door de Kerk (HV) niet verboden. 19 Voor mannelijke chauvinisten (VzV) kan ik geen begrip (LV) opbrengen. 20 Zeg maar aan Natasha (MV) dat ze kan barsten (LV).

11 Bepaling van gesteldheid

(Oc) betekent onderwerpscomplement, (Vc) voorwerpscomplement. Het zinsdeel (onderwerp of lijdend voorwerp) waar de BVG complement bij is, staat telkens cursief.

1 De hele nacht lag ik wakker (Oc) (BVG tijdens de handeling) in bed. 2 Yoko wreef mijn voeten warm (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling). 3 Hongerig (Oc) (BVG tijdens de handeling) kwamen we op het stadhuis aan. 4 Elien verfde haar vingernagels groen (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling). 5 Spartelend (Oc) (BVG tijdens de handeling) werd de vis op het droge getrokken. 6 Naomi herkende hem onmiddellijk als de dader (Vc) (BVG tijdens de handeling). 7 Als kind (Oc) (BVG tijdens de handeling) ging ze vaak bij mijn tante logeren. 8 Vind jij mijn moeder erg lief (Vc) BVG (volgens de handeling)? 9 Ze schelden me altijd uit voor broodzak (Vc) BVG (volgens de handeling). 10 Fatima, veeg jij het bord even schoon (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling)? 11 Eindelijk werd ik tot ridder (Oc) (BVG ten gevolge van de handeling) geslagen. 12 Je kunt die broek toch niet ongestreken (Vc) (BVG tijdens de handeling) in de kast hangen! 13 Splasj wast je kleren witter (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling)! 14 De dierenbeul trapte graag wespen plat (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling). 15 Met rock-‘n-roll in het hart (Oc) (BVG tijdens de handeling) ging ik al zingend (Oc) (BVG tijdens de handeling) door het leven.

12 Bepaling van gesteldheid en het predicaatsnomen in een naamwoordelijk gezegde

De bepalingen van gesteldheid staan in het blauw. (Oc) betekent onderwerpscomplement, (Vc) voorwerpscomplement. Het zinsdeel waar de BVG complement bij is (het onderwerp of het lijdend voorwerp), staat telkens cursief. In de zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat het predicaatsnomen in het oranje.

1 Jouw voorstel klinkt interessant (Oc) (BVG volgens de handeling). 2 Jouw voorstel is interessant. 3 Ik ben Slim Lowietje. 4 Ze noemen me Slim Lowietje (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling). 5 Zo worden je kleren vuil! 6 Zo zullen je kleren vuil worden. 7 Zo maak je je kleren vuil (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling)! 8 Ze heette Fatima. 9 Haar ouders noemden hun eerste dochter Fatima (Vc) (BVG ten gevolge van de handeling). 10 Ooit wil ik premier van IJsland worden. 11 Volgend jaar wordt Leon priester (Oc) (BVG ten gevolge van de handeling) gewijd. 12 Als priester (Oc) (BVG tijdens de handeling) moet ik ten stelligste protesteren tegen elke vorm van discriminatie. 13 Zijn roman wordt een misbaksel (Oc) BVG (volgens de handeling) genoemd. 14 Zeppos is tot kapitein (Oc) (BVG ten gevolge van de handeling) bevorderd.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 39

15 Zeppos bleef kapitein tot zijn pensioen. 16 Zeppos is kapitein gebleven tot zijn pensioen. 17 De aardappelen koken te gaar (Oc) (BVG ten gevolge van de handeling). 18 Onze held werd vrolijk(Oc) (BVG tijdens de handeling) wakker. 19 Onze held was nog nooit zo vrolijk geweest. 20 Vond je hem ook zo vrolijk (Vc) BVG (volgens de handeling)?

13 Alle zinsdelen

1 Ik (O) hou (WG) van dansen en muziek (VzV). 2 Parijs (O), dat (herhaald O) schuimt (WG) als wijn (BWB van vergelijking). 3 Er (plaatsonderwerp) komt (WG) vermicelli (O) uit je neus (BWB van plaats). 4 Heb + gehoord (WG) je (O) nooit (BWB van tijd) van een zakdoek (VzV)? 5 Heb + aan (WG) ik (O) iets van je (LV)? 6 Ik (O) voel me (WG) zo alleen (BVG tijdens de handeling) zonder jou (BWB van omstandigheid). 7 Hij (O) is verantwoordelijk (NG, met verantwoordelijk als PN) waarschijnlijk (BMod) voor de brand (VzV). 8 De Sioux (O) gingen in (WG) niet (BNeg) op de eisen van Sluwe Bever (VzV). 9 We (O) noemen (WG) dit zinsdeel (LV) desondanks (BWB van toegeving) direct object (BVG ten gevolge van de handeling). 10 Alle bleekgezichten (O) werden gehakt (WG) in mootjes (BVG ten gevolge van de handeling). 11 De mediatheek (O) is rijk (NG) (met rijk als PN) meer dan duizend dvd’s (OzV). 12 Opa (O) is boeddhist geworden (NG, boeddhist PN) tot onze vreugde (BWB van gevolg). 13 Ze (O) was indachtig (NG, indachtig PN) haar leven lang (BWB van tijd) het woord van haar spraakkunstdocent (OzV). 14 In haar jonge jaren (BWB van tijd) heeft gedweept (WG) dat oude besje (O) met Clouseau (VzV). 15 In Brussel (BWB van plaats) zijn gemaakt (WG) bij die betoging (BWB van omstandigheid) enkele trams (O) onklaar (BVG ten gevolge van de handeling). 16 Waar + mee (BWB van middel) heb gekregen (WG) je (O) het raam (LV) open (BVG ten gevolge van de handeling). 17 Ik (O) zal geven (WG) het auditorium (MV) eens (BWB van frequentie) een goede beurt (LV). 18 Ik (O) lever (WG) hem (voorlopig MV) nooit meer (BWB van tijd) wat (LV), die leraar van je (MV). 19 Die troela (O) schold uit (WG) me (LV) voor kamerolifantje (BVG volgens de handeling). 20 Hoeveel (BWB van maat) kost (WG) zo’n woordenboekje met scheldwoorden (O)?

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 40

De samengestelde zin

14 Bijzinnen herkennen

Autopyjama Een zilvergrijze, waterdichte hoes in de vorm van een auto, die dat vervoermiddel ter bescherming van de lak en de algehele nieuwigheid werd aangetrokken zodra het werkeloos aan de stoeprand stond. De familie Verkroost had als eerste in de straat een auto en een autopyjama. Begin jaren vijftig. Het zal een Vauxhall geweest zijn of een Opel. Waar ze het van deden – het was een kinderrijk gezin en we woonden in een arbeidersbuurt – was ons een raadsel. Mevrouw was zo mager dat ze ondervoed leek en de kinderen zagen er ongezond uit. Maar ze hadden er toch maar een. Er waren een paar grote zoons die samen met hun vader de bolide onderhielden. De hele week stond een blinde zilvergrijze vis obstakel te zijn in ons spel. Nauwlettend werd erop toegezien dat wij het ding niet dichter naderden dan twee meter en balspelen waren onmogelijk geworden vanwege de blaffende bevelen van twee hoog, die ons sommeerden ‘op te rotten met die pokkebal, daar stond een auto, zagen we dat niet, als het de auto van je vader eens was, nou dan zwaaide er wat’. Onze vaders hadden zelfs in de verste verte nog geen kijk op een wegluis (een Fiat 500, het goedkoopste autootje, en zo klein dat je het bij wijze van spreken net als je fiets bij het frame naar de overloop kon tillen), onze vaders waren nog niet eens toe aan een Solex of Berini, dus wij hadden geen flauw vermoeden van de hartstochten die werden ontketend door het bezit van een ‘wagen’. Op zaterdag werd hij uit zijn pyjama gehaald, gewassen, gepoetst en gewreven. Er zat in die tijd relatief veel chroom aan auto’s. Daarna ging de pyjama er weer overheen. Ik herinner mij niet dat ze er ooit mee hebben gereden. Alleen ’s winters bij strenge vorst gebeurde het dat in de vroege ochtend, zo rond een uur of vijf, als een van de Verkroostmannen naar het werk moest, de motor gierend werd gestart Gedurende vijf minuten loeide het dan in de straat dat het een aard had, en dan namen ze de fiets en gingen heen. Inmiddels was de hele buurt gewekt.

15 Bijvoeglijke bijzinnen 1

De bijvoeglijke bijzinnen zijn onderstreept, de kern staat telkens in het vet.

1 [Het tuintje dat achter het huis lag,] stond vol bamboe. 2 [Mijn spreekbeurt die over schoolborden ging,] werd een groot succes. 3 [De plaats waar de misdaad bedreven was,] werd door de politie afgesloten. 4 [Op dagen waarop het waait,] gingen de kinderen vliegeren. 5 Reigers houden [van vijvers waar veel vis in zit]. 6 [Het wapen dat voor de misdaad is gebruikt,] is nooit gevonden. 7 [De knoflook die in uw provisiekast ligt,] zal nu gauw ontkiemen. 8 Mijn vriendin vertelde [een verhaal dat je bloed doet stollen.] 9 We volgden [het pad dat langs de rivier liep.] 10 Ik wil later [een job die afwisseling biedt.] 11 Stuurvrouw Evie koerst [met een bemanning die uitsluitend uit vrouwen bestaat] naar de Falkland Eilanden. 12 Het nationale park van Manu in Peru is [het mooiste natuurpark dat je in de wereld kunt vinden.] 13 De zwarte kaaiman en de jaguar zijn [diersoorten die met uitsterven bedreigd worden]. 14 Ontwerpen wetenschappers echt [een computer die kan lachen]? 15 Ontdek en beleef [de wereld zoals die 2000 jaar geleden was].

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 41

16 Bijvoeglijke bijzinnen 2

De bijvoeglijke bijzinnen zijn onderstreept, de kern staat telkens in het vet.

1 Paul van Ostaijen schreef [honderden gedichten, die in zijn tijd heel nieuw en soms choquerend waren]. 2 De politie van Leiden is driftig op zoek naar [een automobilist die zondag in het stadscentrum dertien ganzen aan flarden reed]. 3 [Wolkenvelden die gisteren boven Frankrijk te zien waren], zijn in de voorbije nacht tot ons doorgedrongen. 4 [Het hogedrukgebied dat ons enkele dagen mooi zomerweer bracht], is intussen naar het noorden van Finland opgeschoven. 5 Een komeet is eigenlijk [een klomp ijs waarin modder en steentjes zitten]. 6 Miljoenen gazonnetjes worden geschoren [door miljoenen grasmaaiers, die soms net zoveel lawaai maken als een luchthaven]. 7 Ze volgden [een weg die langs de rivier liep]. 8 [De plek waar hij zich verborg], bleef geheim. 9 [Een hogedrukgebied waarvan het centrum momenteel bij Slovenië ligt], blijft zijn stempel drukken op het Europese weer. 10 Sarah heeft [een hond, waarmee ze elke dag gaat wandelen].

17 Beknopte bijzinnen 1

1 Ik beloof je dat ik nooit meer zal vloeken. 2 Ik beloof je nooit meer te vloeken. 3 Door altijd op te scheppen maak je je niet geliefd. 4 Als je altijd opschept, word je nooit geliefd. 5 Om de verkeersproblemen in het centrum helemaal de baas te worden, moeten we van de Antwerpse ring een eenrichtingsweg maken. 6 Wild heen en weer schoppend werd Charly gearresteerd. 7 Wat mij ergert, is die agressieve muziek van jou. 8 Het is te laat om nog eens opnieuw te beginnen. 9 Seppe beweert nog nooit gelogen te hebben. 10 Ze vroegen me of ik president wilde worden.

18 Beknopte bijzinnen 2

1 Machteld beloofde Pim de kippen te zullen voederen. 2 Na een liedje gezongen te hebben, las Lee Towers de krant. 3 Zonder op het overige verkeer te letten, sloeg Karen linksaf. 4 Ik beeld me graag in Napoleon te zijn. 5 Niets verplicht u ertoe aan ons project mee te werken. 6 Alvorens de kerk binnen te gaan, nam hij zijn pet af. 7 Ik ben het gewend (om) met rotte eieren bekogeld te worden. 8 Al rijdend dachten we na over de zin van het leven. 9 Door zo vervelend te doen, word je niet populair. 10 We vinden het niet prettig de hele dag op school te moeten zitten.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 42

19 Beknopte bijzinnen 3

1 Het is voor ons geen schande dat we arm zijn. 2 Nadat we wat gepraat hadden, reden we verder. 3 Voor u tekent, kunt u het best de kleine lettertjes lezen. 4 Beloof je me dat je je kamer opruimt? 5 Doordat ze alle dagen hard studeerde, is ze eindelijk toch geslaagd. 6 Terwijl ik las, besefte ik beter en beter wat voor misdadige mensen veel van onze vroegere heersers eigenlijk waren. 7 Toen hij pas gekroond was, liet Filips II van Spanje al een aantal tegenstanders executeren. 8 Toen we bij het strand gekomen waren, stelden we vast dat we onze zwempakken vergeten waren. 9 Ik ben er zeker van dat ik een goed examen heb gemaakt. 10 De lerares dacht dat ze mij gezien had in een verdacht café.

20 Onderwerpszin

1 Wie aan de wedstrijd deelneemt, moeten zich hier laten inschrijven. 2 Wat het ongeluk veroorzaakt heeft, is niet bekend. 3 Wie een hond bezit, denkten nogal eens dat honden intelligenter zijn dan katten. 4 Wat Linda mailde, was angstaanjagend. 5 Wie een vliegtuig wil besturen, moet kerngezond zijn. 6 Dat hij zou komen, was niet zeker. 7 Wat het doel was van de actie, was niet duidelijk. 8 Dat hij vertrok, was voor iedereen een ontgoocheling. 9 Wie gedichten schrijft, kan doorgaans niet van zijn pen leven. 10 Waar de ramp plaatsvond, werd niet vermeld.

21 Lijdendvoorwerpszin

1 Mijn zus vertaalde wat de taxichauffeur zei. 2 Niemand begreep dat de benzineprijs steeg. 3 De verdachte wist wie de overval gepleegd had. 4 Bij het ontbijt herinnerde Bram zich wat hij gedroomd had. 5 Getuigen zagen dat het hotel brandde. 6 Ze vertelde hem wat er in zijn brief stond. 7 Joël vergat hoe laat het was / (om) aan de tijd te denken. 8 Brad wilde niet tonen dat hij bang was / bang te zijn. 9 Hoe een kurkentrekker werkt, heeft hij nooit begrepen. 10 Toen ontdekte hij wat het nut is van een woordenboek.

22 Zelfstandige bijzinnen: gemengd

1 Beloof me dat je nooit meer wegloopt (LV)! 2 Beloof me om nooit meer weg te lopen (LV) . 3 Wie zoet is (MV), geef ik lekkers.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 43

4 Wie zoet is (O), krijgt lekkers. 5 Brad Pitt wordt nooit weer wie hij toen was (PN, binnen het naamwoordelijk gezegde wordt wie hij toen was). 6 Dat je enkel worst lust (O), betekent niet dat ik altijd worst ga klaarmaken (LV). 7 Hij weigerde in de riool te kruipen (LV). 8 Ik weet niet meer wie ik een chip gegeven heb (LV). 9 Kelly’s navel was niet om aan te zien (PN, binnen het NG was om aan te zien). 10 Mijn Italiaans is niet meer wat het geweest is (PN, binnen het NG is wat het geweest is). 11 Wanneer hij het zal doen (O), is nog onduidelijk. 12 Wat Dona Carmela daar doet (O), is bij wet verboden. 13 Wat je vandaag op school geleerd hebt (LV), kun je beter zo vlug mogelijk vergeten. 14 Wetenschappers vragen zich nog altijd af waarom de bananen krom zijn (LV). 15 Wie niet houdt van abstract (MV), raden we deze tentoonstelling af.

23 Bijzinnen en herhaalde en voorlopige zinsdelen

1 Het (voorlopig O) is niet eerlijk dat ik geen stretchbroek krijg (O). 2 Dat ik geen stretchbroek krijg (O), dat (herhaald O) is niet eerlijk. 3 Mij hindert het (voorlopig O) niet als er zand in zijn mayonaise zit (O). 4 Wie niet horen wil (MV), die (herhaald MV) moet je ook niets zeggen. 5 Of hij wel juist gehandeld had (VzV), daaraan (herhaald VzV) twijfelde hij. 6 Het (voorlopig O) duurde niet lang of het onweer brak los (O). 7 Het (voorlopig O) wordt stilaan duidelijk wie gestudeerd heeft (O) 8 Dat ik een gele gordel heb (LV), dat (herhaald LV) bewonderen de studenten. 9 De premier betreurt het (voorlopig LV) de kuskensdans niet verboden te hebben (LV). 10 Wie bakkebaarden heeft (O), die (herhaald O) vaart niet mee.

24 Voorzetselvoorwerpszinnen en voorlopige voorzetselvoorwerpen

Het VZV (de bijzin) staat in het blauw, het voorlopige VZV in het oranje.

1 Je moet erin berusten dat je rode haar nooit vanzelf blond zal worden. 2 Ik vertrouw erop dat die taart niet meer dan dertig euro kost. 3 Ik schaam me (erover) dat ik die wormen opgegeten heb / die wormen opgegeten te hebben. 4 Het zal erop uitdraaien dat iedereen ruzie heeft met iedereen. 5 De directeur is (ertoe) bereid je te helpen. 6 Gerard heeft er de pest aan dat ze hem Kokkie noemen. 7 Dat heeft ermee te maken dat de grote lidstaten van de EU hun macht niet willen afstaan. 8 Je moet erop staan met ‘u’ aangesproken te worden. 9 Ze zou zich er beter toe beperken de gasten welkom te heten. 10 Leraren zijn ertegen gekant dat leerlingen hen als hun gelijken behandelen.

25 Bijwoordelijke bijzinnen

1 Nadat het ruimtetuig geland was, werden de aapjes uit de capsule bevrijd. 2 Wanneer ze in de toekomst ruimtereizen ondernemen, zullen de astronauten steeds verder van huis gaan.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 44

3 Terwijl ze aten, vertelden ze elkaar hun belevenissen. 4 De snelweg is gesloten omdat het ijzelt. 5 Toen hij stierf, werd er niet getreurd. 6 Hij ging van boord zodra / toen ze op de Canarische eilanden beland waren. 7 Als het stormt, varen de boten niet uit. 8 Toen de nooduitgang geopend werd, wakkerde de zuurstoftoevoer de brand aan. 9 Voor hij optreedt, is Guido doodnerveus. 10 Doordat er een ongeval gebeurd is, is er file op de E40.

26 Bijzinnen algemeen

1 Al gaat de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel. - zelfstandige bijzin - BWB van toegeving (toegevende/concessieve bijzin) - volledige bijzin - al = onderschikkend voegwoord

2 Als je stout bent, stop ik je in de microgolf! - zelfstandige bijzin - BWB van voorwaarde of veronderstelling - volledige bijzin - als = onderschikkend voegwoord

3 Alvorens het lokaal binnen te stappen, maakte hij een kruisteken. - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - beknopte bijzin - alvorens = onderschikkend voegwoord

4 Bij de duinen gekomen, besloten we terug te gaan. - zelfstandige bijzin - bepaling van gesteldheid (of BWB van tijd) - beknopte bijzin - geen inleidend woord

5 Dat ik een visser ben, weten zelfs mijn collega's niet. - zelfstandige bijzin - LV - volledige bijzin - dat = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

6 Dat ze Miss Zwevegem geworden is, zal wel niets met haar talenkennis te maken hebben gehad. - zelfstandige bijzin - O - volledige bijzin - dat = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

7 De minister vroeg of ik aan de schoonheidswedstrijd wilde deelnemen.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 45

- zelfstandige bijzin - LV - volledige bijzin - of = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

8 En of wij een worteltje wilden! - Is enkel naar de vorm een bijzin (achter-pv) naar de betekenis is dit een zelfstandige zin (zie Handboek Spraakkunst, p. 171) - heeft dus geen zinsdeelsfunctie (want het is geen deel van een andere zin) - volledige bijzin - of = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

9 Freeke is altijd gebleven wie ze was. - zelfstandige bijzin - PN (gezegdezin) - volledige bijzin - wie = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent)

10 Hier is de brief die Sinterklaas me geschreven heeft. - bijvoeglijke bijzin (bij brief) - dus geen zinsdeelsfunctie - volledige bijzin - die = betrekkelijk voornaamwoord

11 Hoewel ze niet gestudeerd heeft, is ze toch geslaagd. - zelfstandige bijzin - BWB van toegeving - volledige bijzin - hoewel = onderschikkend voegwoord

12 Ik kreeg het verzoek om een voordracht te houden. - bijvoeglijke bijzin (bij verzoek) - dus geen zinsdeelsfunctie - beknopte bijzin - om = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

13 Jo vertrouwde op wat hij zag. - zelfstandige bijzin (hoewel de bijzin samen met het voorzetsel op een zinsdeel vormt) - de bijzin zelf heeft geen zinsdeelsfunctie; ze vormt wel samen samen met op het VZV. - volledige bijzin - wat = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent)

14 Luid lachend schonk hij zich een borrel in. - zelfstandige bijzin - BVG (tijdens de handeling) - beknopte bijzin - geen inleidend woord

15 Tony hoorde niet dat de bel rinkelde. - zelfstandige bijzin

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 46

- LV - volledige bijzin - dat = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

16 Na gegeten te hebben, trokken ze zich terug in de kelder. - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - beknopte bijzin - na = onderschikkend voegwoord

17 Nadat ze gegeten hadden, ruimden ze op. - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - volledige bijzin - nadat = onderschikkend voegwoord

18 Op de agenda stond de vraag of we aan de competitie zouden deelnemen. - bijvoeglijke bijzin (bij vraag) - dus geen zinsdeelsfunctie - volledige bijzin - of = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

19 Pandora vroeg: "Wie heeft er in mijn doos gezeten?" - Is naar de vorm een zelfstandige zin (met voor-pv), enkel naar de betekenis een bijzin - LV - volledige bijzin - geen inleidend woord (want geen bijzin naar de vorm)

20 Per beweerde Sil niet te kennen. - zelfstandige bijzin - LV - beknopte bijzin - geen inleidend woord

21 Studenten die te veel frieten eten, krijgen puistjes. - bijvoeglijke bijzin (bij studenten) - dus geen zinsdeelsfunctie - volledige bijzin - die = betrekkelijk voornaamwoord

22 Terwijl Adam een appel schilde, at Eva een banaan. - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - volledige bijzin - terwijl = onderschikkend voegwoord

23 Toen de bel ging, begon de poes te miauwen. - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - volledige bijzin

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 47

- toen = onderschikkend voegwoord

24 Mocht er een ster naar beneden vallen vannacht, wens dan dat je mag leren geven. - zelfstandige bijzin (maar naar de vorm een zelfstandige zin (voor-pv) - BWB van voorwaarde of veronderstelling (hier veronderstelling) - volledige bijzin - geen inleidend woord (dit type hypothetische bijzin begint met de pv).

dat je mag leren geven - zelfstandige bijzin - LV - volledige bijzin - dat = onderschikkend voegwoord (grammatisch verbindend)

25 Valt er dan nog een ster naar beneden, schenk haar dan terug aan de hemel. - zelfstandige bijzin (maar naar de vorm een zelfstandige zin (voor-pv) - BWB van voorwaarde of veronderstelling (hier veronderstelling) - volledige bijzin - geen inleidend woord (dit type hypothetische bijzin begint met de pv).

26 Waar ik geboren ben, groeien de tulpen in het wild. - zelfstandige bijzin - BWB van plaats - volledige bijzin - waar = betrekkelijk bijwoord (met ingesloten antecedent)

27 Wie zoet is, krijgt lekkers. - zelfstandige bijzin - O - volledige bijzin - wie = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent)

28 Wie het nu nog niet weet, leg ik het later nog eens uit. - zelfstandige bijzin - MV - volledige bijzin - wie = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent)

29 'k Heb mijn nummer doen veranderen Sinds je mij verliet - zelfstandige bijzin - BWB van tijd - volledige bijzin - sinds = onderschikkend voegwoord

Maar indien je mij wil treffen, ben ik hier. - zelfstandige bijzin - BWB van voorwaarde of veronderstelling (hier veronderstelling) - volledige bijzin - indien = onderschikkend voegwoord

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 48

27 Redekundige ontleding

Om praktische redenen wordt de ontleding hieronder niet gepresenteerd zoals gevraagd in de opgave. Bijzinnen staan in een kleur (blauw of oranje), die worden dus op een lager niveau opnieuw ontleed.

De in de opgave gevraagde voorstelling:

Hij heeft gezegd dat hij komt. = niveau 1 O WG LV <“> “ “ __ = niveau 2 O WG

De voorstelling hieronder:

▶ Eerste niveau - Hij O - heeft gezegd WG - dat hij komt LV

▶ Tweede niveau - - hij O - komt WG

1 ▶ Eerste niveau: - Je O - had kunnen vragen WG - me MV - wie er kwam. LV

▶ Tweede niveau - wie O - er plaatsonderwerp - kwam WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 49

2 ▶ Eerste niveau - Naomi O - blijft wie ze altijd geweest is. NG, met wie ze altijd geweest is als PN

▶ Tweede niveau - wie geweest is NG, wie als PN (vgl.: ze is een goed mens geweest) - ze O - altijd BWB van tijd

3 ▶ Eerste niveau - Weet WG - je O - echt BMod - niet BNeg - wanneer je vertrekt LV

▶ Tweede niveau - wanneer BWB van tijd - je O - vertrekt WG

4 ▶ Eerste niveau - Ik O - vertrek WG - in elk geval BMod - wanneer de bel gaat. BWB van tijd

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord: ‘als’) - de bel O - gaat WG

5 ▶ Eerste niveau - Ik O - vind WG - Jennifer LV - een meisje om te zoenen. BVG (volgens de handeling)

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - te zoenen. WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 50

6 ▶ Eerste niveau - Dat O - is waarnaar wij streven. NG, met waarnaar we streven als PN - althans BMod, of BWB maar moeilijk te benoemen

▶ Tweede niveau - waarnaar VZV - wij O - streven WG

7 ▶ Eerste niveau - Elke zomer O - brengt WG - wat anders LV - voor wie houdt van het echte Spanje. BV

▶ Tweede niveau - wie O - houdt WG - van het echte Spanje VZV

8 ▶ Eerste niveau - Ik O - heb verkocht WG - gisteren BWB van tijd - de autopyjama die ik van mijn opa gekregen had. LV

▶ Tweede niveau - die LV - ik O - gekregen had WG - van mijn opa VZV

9 ▶ Eerste niveau - Dat O - is waar ik een hekel aan heb! NG, met waar ik een hekel aan heb als PN - nu BWB, maar moeilijk te benoemen - precies BWB, maar moeilijk te benoemen

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 51

▶ Tweede niveau - waar + aan VZV - ik O - een hekel heb WG

10 ▶ Eerste niveau - Ik O - ben bereid NG, met bereid als PN - je te helpen. VZV (bij een weggelaten voorlopig VZV: ertoe)

▶ Tweede niveau - je LV - te helpen WG

11 ▶ Eerste niveau - Hoe BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - is mogelijk NG, met mogelijk als PN - het voorlopig O - dat twee beren broodjes smeren. O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - twee beren O - broodjes LV - smeren. WG

12 ▶ Eerste niveau - Wie een prijs verdient MV - geef WG - ik O - er een LV (er een = een prijs)

▶ Tweede niveau - Wie O - een prijs LV - verdient WG

13 ▶ Eerste niveau - Ik O - vraag me af WG - waar ik die chip gelaten heb. LV

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 52

▶ Tweede niveau - waar BWB van plaats - ik O - die chip LV - gelaten heb. WG

14 ▶ Eerste niveau - Dat O - is het enige wat we nog kunnen doen. NG, met als PN het enige wat we nog kunnen doen

▶ Tweede niveau - wat LV - we O - nog BWB van tijd, moeilijk te benoemen - kunnen doen WG

15 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - was zijn grootste plezier NG, met zijn grootste plezier als PN - om met zijn passer in de meisjes hun billen te prikken. O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - met zijn passer BWB van middel - in de meisjes hun billen BWB van plaats - te prikken. WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 53

28 Redekundige ontleding

1 ▶ Eerste niveau - Wat er verder gedaan moest worden O - was een raadsel NG, met een raadsel als PN - iedereen (OnV - ethische datief)

▶ Tweede niveau - Wat O - er plaatsonderwerp - verder BWB (van tijd: ‘vervolgens’) - gedaan moest worden WG

2 ▶ Eerste niveau - Ze O - vroeg WG - het voorlopig LV - net BWB (type onduidelijk) - aan de verkeerde MV - hoe dat kwam LV

▶ Tweede niveau - hoe BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - dat O - kwam WG

3 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - is onbekend NG, met onbekend als PN - wie de aanrijding veroorzaakt heeft O

▶ Tweede niveau - wie O - de aanrijding LV - veroorzaakt heeft WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 54

4 ▶ Eerste niveau - Camelia O - was nieuwsgierig NG, met nieuwsgierig als PN - altijd BWB van tijd - naar wat men over haar zou vertellen VZV

▶ Tweede niveau - wat LV - men O - over haar VZV - zou vertellen WG

5 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - is een raadsel NG, met een raadsel als PN - Joke (OnV - ethische datief) - waarom hij dat niet wil doen O

▶ Tweede niveau - waarom BWB van causaliteit - hij O - dat LV - niet BNeg - wil doen WG

6 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - bevalt WG - me OnV - dat je die gimmick afgeleerd hebt O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - je O - die gimmick LV - afgeleerd hebt WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 55

7 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - zit dwars WG - Bart Peeters OnV - dat hij 'Liefde en andere cata- strofen' niet mag presenteren O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - hij O - 'Liefde en andere catastrofen' LV - niet BNeg - mag presenteren WG

8 ▶ Eerste niveau - Bart Peeters O - vond WG - het voorlopig LV - jammer BVG (volgens de handeling) - dat hij 'Liefde en andere cata- strofen' niet mocht presenteren LV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - hij O - 'Liefde en andere catastrofen' LV - niet BNeg - mag presenteren WG

9 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - spijt WG - me OnV - dat ik die wormen opgegeten heb O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - die wormen LV - opgegeten heb WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 56

10 ▶ Eerste niveau - Ik O - schaam me WG - dat ik dat gedacht heb VZV (bij een weggelaten voorlopig VZV erover)

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - dat LV - gedacht heb WG

11 ▶ Eerste niveau - Het voorlopig O - is gelukt WG - Pamela OnV - akela te worden. O

▶ Tweede niveau - akela te worden. NG, met akela als PN

12 ▶ Eerste niveau - Het bericht dat ik ziek zou zijn O - is onjuist. NG, met onjuist als PN

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - ziek zou zijn NG, met ziek als PN

13 ▶ Eerste niveau - Het bericht dat net binnenkomt O - lijkt vervalst NG, met vervalst als PN - me OnV - ethische datief

▶ Tweede niveau - dat O - net BWB van tijd - binnenkomt WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 57

14 ▶ Eerste niveau - Al werk ik nog zo hard BWB van toegeving - ik O - maak WG - weinig vorderingen. LV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - werk WG - ik O - nog zo hard BWB van graad

15 ▶ Eerste niveau - Al wat je zegt, ben NG, met Al wat je zegt als PN - je O - zelf BvG (omdat het een subjectscomplement is, maar een bijzonder geval)

▶ Tweede niveau - wat LV - je O - zegt WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 58

29 Redekundige ontleding

1 ▶ Eerste niveau - Leg uit WG - me MV - eens BWB van frequentie - waarom je zo van Johnny Depp houdt LV

▶ Tweede niveau - waarom BWB van causaliteit - je O - zo BWB van graad - van Johnny Depp VZV - houdt WG

2 ▶ Eerste niveau (nevenschikking met en van twee zelfstandige zinnen) Zin 1: - Door veel spraakkunstoefeningen te maken BWB van causaliteit - worden depressief NG, met depressief als PN - sommigen O Zin 2: - [door veel spraakkunstoefeningen te maken] BWB van causaliteit - [worden] euforisch NG, met euforisch als PN - anderen O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - veel spraakkunstoefeningen LV - te maken WG

3 ▶ Eerste niveau - Je O - hebt gemaakt WG - zeker BMod - veel spraakkunstoefeningen LV - dat je zo euforisch bent BWB van causaliteit

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - je O - bent zo euforisch NG, met zo euforisch als PN

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 59

4 ▶ Eerste niveau - Wat je daar doet O - is verboden NG, met verboden als PN - in België BWB van plaats

▶ Tweede niveau - Wat LV - je O - daar BWB van plaats - doet WG

5 ▶ Eerste niveau - Niemand O - kende WG - de plaats waar ze woonde LV

▶ Tweede niveau - waar BWB van plaats - ze O - woonde WG

6 ▶ Eerste niveau - Dat O - is het mes waar ik dat blik mee geopend heb NG, met als PN: het mes waar ik dat blik mee geopend heb

▶ Tweede niveau - waar + mee BWB van middel - ik O - dat blik LV - geopend heb WG

7 ▶ Eerste niveau - Waar ik nu aan denk O - dat herhaald O - zal boeien WG - jou LV - niet BNeg

▶ Tweede niveau - Waar + aan VZV - ik O - nu BWB van tijd - denk WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 60

8 ▶ Eerste niveau - Wanneer het regende BWB van frequentie - mochten spelen WG - we O - niet BNeg - buiten BWB van plaats

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - het loos O - regende WG

9 ▶ Eerste niveau - De vraag O - is wanneer de wereld uit elkaar zal spatten NG, met als PN: wanneer … spatten

▶ Tweede niveau - wanneer BWB van tijd - de wereld O - uit elkaar zal spatten WG

10 ▶ Eerste niveau - Ik O - vroeg me af WG - namens wie je onderhandelde LV

▶ Tweede niveau - namens wie BWB (type onduidelijk) - je O - onderhandelde WG

11 ▶ Eerste niveau - Ik O - spreek WG - namens al wie houdt van het Nederlandstalige levenslied BWB (type onduidelijk)

▶ Tweede niveau - wie O - houdt WG - van het Nederlandstalige levenslied VZV

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 61

12 ▶ Eerste niveau - Stel dat ik in het water zou springen BWB van voorwaarde of veronderstelling - zou stoppen WG - je O - dan BWB van voorwaarde of veronderstelling (herhaling van Stel dat…) - met zingen VZV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoorduitdrukking) - ik O - in het water BWB van plaats - zou springen WG

13 ▶ Eerste niveau - De jongen in wie ik mijn vertrouwen gesteld had O - is een lafaard NG, met een lafaard als PN

▶ Tweede niveau - in wie VZV - ik O - mijn vertrouwen gesteld had WG (uitdrukking)

14 ▶ Eerste niveau - Hij O - is de man in verband met wie ik u had willen spreken NG, met als PN: de man… spreken

▶ Tweede niveau - in verband met wie BWB van beperking - ik O - u LV - had willen spreken WG

15 ▶ Eerste niveau - Dat O - is de zaak in verband waarmee ik u had willen spreken NG, met als PN: de zaak… spreken

▶ Tweede niveau - in verband waarmee BWB van beperking - ik O - u LV - had willen spreken WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 62

30 Redekundige ontleding

1 ▶ Eerste niveau - Mama O - zei WG - me MV - dat ik niet mee mocht naar Plopsaland omdat ik “shit” gezegd had LV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - niet BNeg - mee mocht WG (mocht meegaan) - naar Plopsaland BWB van plaats (richting) - omdat ik “shit” gezegd had BWB van causaliteit

▶ Derde niveau - omdat (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - “shit” LV - gezegd had WG

2 ▶ Eerste niveau - Het idee dat ik niet mee mocht O - kwam WG - van Cleo. BWB van plaats (richting, figuurlijk)

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - niet BNeg - mee mocht WG (mocht meegaan)

3 ▶ Eerste niveau - Het idee dat Cleo toen kreeg LV - vond WG - ik O - maar BWB - niks BVG (volgens de handeling)

▶ Tweede niveau - dat LV - Cleo O - toen BWB van tijd - kreeg WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 63

4 ▶ Eerste niveau - Het bericht dat de spraakkunstles gedaan was O - kwam WG - niet BNeg - te vroeg. BWB van tijd

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - de spraakkunstles O - gedaan was NG, met gedaan (Belg. Ned., ‘voorbij’) als PN

5 ▶ Eerste niveau - Er plaatsonderwerp - heerste WG - onzekerheid over welk antwoord het juiste was. O

▶ Tweede niveau - welk antwoord O - het juiste was NG, met het juiste als PN

6 ▶ Eerste niveau - Ik O - kom WG - uit Vlaanderen, waar de mensen belangrijk en de buiken omvangrijk zijn BWB van plaats

▶ Tweede niveau (twee met en nevengeschikte bijzinnen) Bijzin 1 - waar BWB van plaats - de mensen O - belangrijk [zijn] NG, met belangrijk als PN Bijzin 2 - [waar] - de buiken O - omvangrijk zijn NG, met omvangrijk als PN

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 64

7 ▶ Eerste niveau - Wat LV - heb misdaan WG - ik O - u MV - dat ik niet voorbij uw deur mag gaan BWB van causaliteit

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - niet BNeg - voorbij uw deur BWB van plaats - mag gaan WG

8 ▶ Eerste niveau - Hij O - hield zijn mond WG - weer BWB van frequentie - wat me mateloos irriteerde Heeft geen zinsdeelsfunctie in het geheel. Is naar de betekenis een zelfstandige zin: Hij hield zijn mond dat irriteerde me mateloos. ▶ Eerste niveau - wat O - me OnV - mateloos BWB van graad - irriteerde WG

9 ▶ Eerste niveau - Wie O - heeft gezien WG - hoe Mien haar dressoir staat en wat ze gedaan heeft met haar plastic rozen LV

▶ Tweede niveau (twee nevengeschikte bijzinnen) Bijzin 1 - hoe BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - Mien haar dressoir O - staat WG Bijzin 2 - wat LV - ze O - gedaan heeft WG - met haar plastic rozen VZV

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 65

10 ▶ Eerste niveau - Niettegenstaande dat ze er goed werd opgevangen BWB van toegeving - werd beu NG, met beu als PN - Annemarieke O - het OzV (een soort loos OzV) - vlug BWB van tijd - in het klooster BWB van plaats

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoorduitdrukking) - ze O - er BWB van plaats - goed BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - werd opgevangen WG

11 ▶ Eerste niveau - Leg uit WG - me MV - eens BWB van frequentie - waarom je het beu bent naar me te luisteren LV

▶ Tweede niveau - waarom BWB van causaliteit - je O - het Voorlopig OzV - beu bent NG, met beu als PN - naar me te luisteren OzV

▶ Derde niveau - naar me VZV - te luisteren WG

12 ▶ Eerste niveau - Is waar NG, met waar als PN - het voorlopig O - dat Guido het Orkest Zijner Dromen beu is O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - Guido O - het Orkest Zijner Dromen OzV - beu is NG, met beu als PN

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 66

13 ▶ Eerste niveau - Fransje O - hield zich WG - precies BWB - aan wat zijn moeder hem gezegd had VZV

▶ Tweede niveau - wat LV - zijn moeder O - hem MV - gezegd had WG

14 ▶ Eerste niveau - Willen de heren zich amuseren BWB van voorwaarde of veronderstelling - dan BWB van voorwaarde of veronderstelling (herhaalt immers Willen de heren zich amuseren) - sta klaar WG - ik O - altijd BWB van tijd - voor ze BV

▶ Tweede niveau - Willen zich amuseren WG - de heren O

15 ▶ Eerste niveau (twee met en nevengeschikte zinnen) Zin 1 - Ik O - was een kind NG, met een kind als PN Zin 2 - [ik] (samengetrokken) - wist niet beter WG - dan dat het nooit voorbij zou gaan LV

Opmerking We vatten niet beter weten op als een werkwoordelijke uitdrukking, met de betekenis ‘geloven’, ‘aannemen’. De bijzin drukt het object uit van het geloven, en heeft dan de waarde van een LV: ik geloofde iets/dat het nooit voorbij zou gaan. Het is wel uitzonderlijk dat een LV-zin begint met dan dat, een uitdrukking die normaal voor een vergelijkende bijzin gebruikt wordt (na een comparatief). Een alternatieve ontleding is: beter BWB (van graad?), niet bepaling van negatie, dan dat het nooit voorbij zou gaan BWB van vergelijking.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 67

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoorduitdrukking) - het loos O - nooit BWB van tijd - voorbij zou gaan. WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 68

31 Redekundige ontleding

Ontleed de volgende zinnen volledig.

1 ▶ Eerste niveau - Zie ik de lichtjes van de Schelde BWB van voorwaarde of veronderstelling - dan BWB van voorwaarde of veronderstelling (herhaling van Zie ik de lichtjes van de Schelde) - gaat slaan WG - mijn hart O - wat sneller BWB van frequentie

▶ Tweede niveau - Zie WG - ik O - de lichtjes van de Schelde LV

2 ▶ Eerste niveau - Als docent BVG tijdens de handeling - moet gewoon zijn NG, met gewoon als PN - hij O - het Voorlopig OzV - toch BMod - al BWB van tijd - met eieren bekogeld te worden OzV

▶ Tweede niveau - met eieren BWB van middel - bekogeld te worden WG

3 ▶ Eerste niveau - De minister O - vroeg zich af WG - of die helikopter echt zo weinig kostte LV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - die helikopter O - echt BMod - zo weinig BWB van maat - kostte WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 69

4 ▶ Eerste niveau - Ik O - begrijp WG - niet BNeg - hoe onze Sven erin geslaagd is rector te worden van de Universiteit Gent LV

▶ Tweede niveau - hoe BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - onze Sven O - erin voorlopig VzV - geslaagd is WG - rector te worden van de Universiteit Gent VZV

▶ Derde niveau - rector te worden van de Universiteit Gent NG, met als PN: rector van de Universiteit Gent

5 ▶ Eerste niveau - Dat Naomi en Brad het gezellig hadden O - dat herhaald O - is duidelijk NG, met duidelijk als PN - wel BMod

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - Naomi en Brad O - het loos LV - gezellig BvG - hadden WG

Opmerking We noemen gezellig BvG omdat het bij het LV hoort. Gezellig hoort bij het, zoals dat ook het geval is in de zin: Het was gezellig. Een alternatieve ontleding bestaat erin het gezellig hebben te beschouwen als een werkwoordelijke uitdrukking en dan is in de zinsontleding het gezellig hadden samen het WG.

6 ▶ Eerste niveau - Wie ons bezoekt MV - geven WG - wij O - een gratis rugzak LV

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 70

▶ Tweede niveau - Wie O - ons LV - bezoekt WG

7 ▶ Eerste niveau - Er plaatsonderwerp - staat geschreven en gedrukt WG - dat men moet krabben waar het jukt O

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - men O - moet krabben WG - waar het jukt BWB van plaats

▶ Derde niveau - waar BWB van plaats - het loos O - jukt WG

8 ▶ Eerste niveau - Door de auto’s zuiniger te maken BWB van causaliteit, BWB van hoedanigheid (elders: wijze) - help WG - je O - de opwarming van de aarde tegen te gaan LV

Opmerking Helpen is voor de ANS een niet-groepsvormend werkwoord (zie Handboek, p. 108-110), een zelfstandig werkwoord dus waar een beknopte bijzin bij kan komen, zoals hier. Had er gestaan ‘help je de opwarming van de aarde tegengaan, dan zouden we helpen moeten opvatten als een hulpwerkwoord en zou de combinatie help tegengaan het WG vormen, met opwarming van de aarde op dit eerste niveau al als LV.

▶ Tweede niveau Bijzin 1 - (geen zindeelsfunctie, voegwoord) - de auto’s LV - zuiniger BVG (ten gevolge van de handeling) - te maken WG Bijzin 2 - de opwarming van de aarde LV - tegen te gaan WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 71

9 ▶ Eerste niveau - De liposuctie van Jennifer Lopez O - was een gebeurtenis waarover lang geroddeld werd NG, met als PN: een gebeurtenis…werd

▶ Tweede niveau - waarover VZV - lang BWB van tijd - geroddeld werd WG

10 ▶ Eerste niveau - Als het waar is wat in Story staat BWB van voorwaarde of veronderstelling - dan BWB van voorwaarde of veronderstelling (herhaling van Als het waar is wat in Story staat) - hoef je geen zorgen te maken WG - je O (= jij) dat Brad Pitt zou willen scheiden. VZV (het voorlopige VZV erover is hier weggelaten)

▶ Tweede niveau Bijzin 1: - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - het voorlopig O - waar is NG, met waar als PN - wat in Story staat O Bijzin 2: - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - Brad Pitt O - zou willen scheiden WG

▶ Derde niveau - wat O - in Story BWB van plaats - staat WG

11 ▶ Eerste niveau - Wie O - heeft gezegd WG - jou MV - Joke te zullen bevoordelen als ze dat witte jurkje aantrekt LV

▶ Tweede niveau - Joke LV - te zullen bevoordelen WG - als ze dat witte jurkje aantrekt BWB van voorwaarde of veronderstelling

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 72

▶ Derde niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ze O - dat witte jurkje LV - aantrekt WG

12 ▶ Eerste niveau - Er plaatsonderwerp - is WG (zijn = ‘bestaan’) - niemand die het nieuwe nummer kent O - buiten jou BWB van beperking

▶ Tweede niveau - die O - het nieuwe nummer LV - kent WG

13 ▶ Eerste niveau - Ik O - vroeg me af WG - of Brad Naomi echt aantrekkelijk vond of dat hij maar deed alsof. LV

▶ Tweede niveau (twee met of (het tweede) nevengeschikte bijzinnen) Bijzin 1: - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - Brad O - Naomi LV - echt BMod - aantrekkelijk BVG (volgens de handeling) - vond WG Bijzin 2: - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - hij O - maar BWB - deed alsof. WG

Opmerking Doen alsof betekent ‘faken’ en kunnen we opvatten als een werkwoordelijke uitdrukking (en in een zin als deze dus als één gezegde). Een alternatieve ontleding is echter mogelijk. De zin kan namelijk ook beschouwd worden als een elliptische versie van dat hij maar deed alsof hij haar echt aantrekkelijk vond. Daarin is de bijzin een BWB van vergelijking en dus kunnen we ook alsof in de oefenzin apart als een BWB van vergelijking beschouwen.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 73

14 ▶ Eerste niveau - Hier BWB van plaats - zie WG - je O - het huis waarvan het dak door de wind is weggerukt LV

▶ Tweede niveau - waarvan het dak O (waarvan hoort erbij want het is het dak daarvan/het dak van het huis dat is weggewaaid) - door de wind HV - is weggerukt WG

15 ▶ Eerste niveau - De muziek van K3 O - herinnerde WG - mij LV (cf. passief: Ik word eraan herinnerd) - eraan voorlopig VzV - dat ik de vuilnisbakken buiten moest zetten VZV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - de vuilnisbakken LV - buiten BWB van plaats - moest zetten WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 74

32 Redekundige ontleding

1 ▶ Eerste niveau (nevenschikking met maar van twee zelfstandige zinnen). Zin 1 - Ik O - wou updaten WG - de accountmanager LV - even BWB Zin 2: - de ceo O - bleek bereid NG, met bereid als PN - niet BNeg - me die communicatie toe te staan. VZV (het voorlopige VZV ertoe is hier weggelaten)

▶ Tweede niveau - me MV - die communicatie LV - toe te staan. WG

2 ▶ Eerste niveau - Ze O - heeft geprobeerd WG - toch BMod - wel BMod - om me te verleiden LV - zeker BMod

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - me LV - te verleiden WG

3 ▶ Eerste niveau - Ze O - heeft proberen te verleiden WG - me LV - toch BMod - wel BMod - zeker BMod

Opmerking Proberen is een niet-verplicht groepsvormend werkwoord (Handboek, p. 108-110). In zin 2 wordt het gebruikt als zelfstandig werkwoord; dat blijkt uit het voltooid deelwoord. In zin 3 wordt

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 75

proberen gebruikt als hulpwerkwoord, want hulpwerkwoorden nemen de infinitiefvorm aan in het perfectum (ik heb het mogen doen, niet *ik heb het gemoogd te doen).

4 ▶ Eerste niveau - Ben geslaagd WG - je O - erin voorlopig VzV - weer BWB van frequentie - je directeur tegen jou in het harnas te jagen VZV

▶ Tweede niveau - je directeur LV - tegen jou VZV - in het harnas te jagen WG

5 ▶ Eerste niveau - Ik O - zou kunnen denken WG - eraan voorlopig VzV - niet BNeg - ooit bij jou weg te gaan VZV

▶ Tweede niveau - ooit BWB van tijd - bij jou BWB van plaats - weg te gaan WG

6 ▶ Eerste niveau - Het Sint-Petrusgenootschap O - stelt beschikbaar WG - een rugzak LV - voor wie toetreedt als lid BV

▶ Tweede niveau - wie O - toetreedt WG - als lid BVG tijdens de handeling

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 76

7 ▶ Eerste niveau - Ben gewoon NG, met gewoon als PN - je O - het voorlopig OzV - al BWB van tijd - om luilebol genoemd te worden OzV

▶ Tweede niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - luilebol BVG (volgens de handeling) - genoemd te worden WG

8 ▶ Eerste niveau - Mocht je mij ooit zultkop of slijmbak noemen BWB van voorwaarde of veronderstelling - dan BWB van voorwaarde of veronderstelling (herhaling van het vorige zinsdeel) - zal lachen WG - ik O - daar + om VZV - eens BWB van frequentie - goed BWB van graad of hoedanigheid (wijze)

▶ Tweede niveau - Mocht noemen WG - je O - mij LV - ooit BWB van tijd - zultkop of slijmbak BVG (volgens de handeling)

9 ▶ Eerste niveau (nevenschikking met want van twee zelfstandige zinnen) Zin 1: - Ik O - denk WG - eraan voorlopig VzV - vanaf volgende week te gaan joggen VZV Zin 2 - ik O - begin te wegen WG - te veel BWB van maat

▶ Tweede niveau - vanaf volgende week BWB van tijd - te gaan joggen WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 77

10 ▶ Eerste niveau - Ik O - ben van plan NG, met van plan als PN - vanaf volgende week te gaan joggen OzV - omdat ik te zwaar begin te worden. BWB van causaliteit

▶ Tweede niveau Bijzin 1 - vanaf volgende week BWB van tijd - te gaan joggen WG Bijzin 2 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - ik O - te zwaar begin te worden NG, met zwaar als PN

11 ▶ Eerste niveau - De waarschijnlijkheid dat je iemand ontmoet die je kent O - neemt toe WG - wanneer je met iemand bent met wie je niet gezien wil worden BWB van voorwaarde of veronderstelling

▶ Tweede niveau Bijzin 1 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - je O - iemand die je kent LV - ontmoet WG Bijzin 2 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) (wanneer = als) - je O - bent WG - met iemand met wie je niet gezien wil worden BWB

▶ Derde niveau Bijzin 1 - die LV - je O - kent WG

Bijzin 2 - met wie BWB - je O - niet BNeg - gezien wil worden WG

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 78

12 ▶ Eerste niveau - De machtigste persoon in een organisatie O - neigt WG - ertoe voorlopig VzV - zijn volledige werktijd hetzij in commissies hetzij met het ondertekenen van brieven door te brengen VZV

▶ Tweede niveau - zijn volledige werktijd LV - hetzij in commissies hetzij met het ondertekenen van brieven BWB - door te brengen WG

13 ▶ Eerste niveau (nevenschikking met maar van twee zelfstandige zinnen, met samentrekking in de tweede zin) Zin 1: - Het voorlopig O - is van belang NG, met van belang als PN - niet BNeg - hoeveel iets kost O Zin 2: - [het] [voorlopig O] - [is van belang] [NG, met van belang als PN] - wel BMod - hoeveel iets bespaart O

▶ Tweede niveau Bijzin 1 - hoeveel BWB van maat - iets O - kost WG Bijzin 2 - hoeveel BWB van maat - iets O - bespaart WG

14 ▶ Eerste niveau - Ervaring O - is de kam die het leven je geeft als je je haren kwijt bent. NG, met als PN: de kam die… kwijt bent

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 79

▶ Tweede niveau - die LV - het leven O - je MV - geeft WG - als je je haren kwijt bent. BWB van tijd

▶ Derde niveau - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - je O - je haren OzV - kwijt bent. NG, met kwijt als PN

15 ▶ Eerste niveau - Er plaatsonderwerp - wordt beweerd WG - dat Nederlanders een chou roomsoes … een vest gilet heet. O

▶ Tweede niveau (drie met en nevengeschikte bijzinnen): Bijzin 1 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - Nederlanders O - een chou LV - roomsoes BVG (ten gevolge van de handeling) - noemen WG Bijzin 2 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - een eclair O - voor hen BWB - een roomsprits is NG, met een roomsprits als PN Bijzin 3 - (geen zinsdeelsfunctie, voegwoord) - in hun land BWB van plaats - een vest O - gilet heet NG, met gilet als PN

Opmerking Hierboven gaan we uit van een nevenschikking van drie bijzinnen (die samen het onderwerp vormen). Een alternatief is uit te gaan van een nevenschikking van drie zelfstandige zinnen met samentrekking van de rompzin ‘Er wordt beweerd’: - Er wordt beweerd dat Nederlanders… - [er wordt beweerd] dat een eclair… - [er wordt beweerd] dat in hun land…

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 80

33 Redekundige ontleding

Opdracht a.

In een samenleving wordt elk menselijk gedrag door normen bepaald. Sterker nog: een gemeenschap van mensen bestaat slechts bij de gratie van normen die de sociale interactie in goede banen moeten leiden (1). Wanneer twee of meer mensen met elkaar moeten omgaan (2), treden bepaalde mechanismen in werking die richting geven aan het doen en laten (3) en ontstaan er normen die het gedrag reguleren (4). Zulke normen noemen we sociale normen. Sociale normen spelen in het maatschappelijke leven een uitermate belangrijke rol. Ze bieden mensen een houvast doordat ze gedragingen van anderen herkenbaar en interpreteerbaar maken en een leidraad vormen bij het eigen handelen (5). Dat laatste betekent dat het individu er blijk van geeft de normen te erkennen (6), (7). Maar ook als hij de normen om een of andere reden niet wil of kan opvolgen (8), kan hij toch naar het bestaan en de geldigheid van normen verwijzen, onder meer door zich te verontschuldigen en een verklaring voor de afwijking te geven (9). Daarmee geeft iemand tevens te kennen dat hij desondanks deel wil (blijven) uitmaken van de gemeenschap of een bepaalde groep daarin (10). De geldigheid van normen wordt ook beklemtoond als een afwijking uitdrukkelijk toegestaan wordt (11). Normen bepalen kortom wat gemeenschappelijk als feiten en mogelijkheden kan worden beschouwd (12). In het functioneren van normen zijn globaal drie aspecten te onderscheiden. Ten eerste is er het cognitieve aspect, dat in de praktijk de herkenbaarheid en interpreteerbaarheid van vormen van gedrag moet garanderen (13). Verder hebben normen ook een evaluatief of affectief aspect. Van belang hierbij is vooral dat normen mensen het gevoel geven bij een bepaalde groep te horen (14), (15). We kunnen dit de symbolische waarde van normen noemen. Het meest essentieel voor het uiteindelijke effect van normen is de derde component, het conatieve of gedragsintentionele aspect.

(1) die … moeten leiden: bijvoeglijke bijzin bij normen (2) Wanneer … omgaan: bijwoordelijke bijzin (3) die richting … laten: bijvoeglijke bijzin bij (bepaalde) mechanismen (4) die het gedrag reguleren: bijvoeglijke bijzin bij normen (5) doordat … eigen handelen: bijwoordelijke bijzin (6) dat het … te erkennen: lijdendvoorwerpszin (7) de normen te erkennen: beknopte voorzetselvoorwerpszin (8) (maar ook) als … opvolgen: bijwoordelijke bijzin (9) (onder meer) door … te geven: beknopte bijwoordelijke bijzin (10) dat hij … daarin : lijdendvoorwerpszin (11) als … toegestaan wordt: bijwoordelijke bijzin (12) wat … beschouwd: lijdendvoorwerpszin (13) dat … garanderen: bijvoeglijke bijzin bij (het cognitieve) aspect (14) dat … te horen: onderwerpszin (15) bij … te horen: beknopte bijvoeglijke bijzin bij (het) gevoel

Opdracht b.

In een samenleving wordt elk menselijk gedrag door normen (HV (door-bepaling)) bepaald. Sterker nog: een gemeenschap van mensen bestaat slechts bij de gratie van normen die de sociale interactie in goede banen moeten leiden (BWB van causaliteit of voorwaarde). Wanneer twee of meer mensen met elkaar moeten omgaan treden bepaalde mechanismen in werking die richting geven aan het doen en

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 81 laten en ontstaan er (plaatsonderwerp) normen die het gedrag reguleren. Zulke normen noemen we sociale normen (BVG ten gevolge van de handeling). Sociale normen spelen in het maatschappelijke leven een uitermate belangrijke rol. Ze bieden mensen (MV) een houvast doordat ze gedragingen van anderen herkenbaar en interpreteerbaar (BVG ten gevolge van de handeling) maken en een leidraad vormen bij het eigen handelen. Dat laatste betekent dat het individu er blijk van (voorlopig VzV) geeft de normen te erkennen (VzV). Maar ook als hij de normen om een of andere reden niet wil of kan opvolgen (BWB van voorwaarde of veronderstelling), kan hij toch naar het bestaan en de geldigheid van normen (VzV) verwijzen, onder meer door zich te verontschuldigen en een verklaring voor de afwijking te geven (BWB van causaliteit). Daarmee (BWB van middel / van hoedanigheid) geeft iemand tevens te kennen dat hij desondanks (BWB van toegeving) deel wil (blijven) uitmaken van de gemeenschap of een bepaalde groep daarin. De geldigheid van normen wordt ook beklemtoond als een afwijking uitdrukkelijk toegestaan wordt. Normen bepalen kortom wat (O) gemeenschappelijk als feiten en mogelijkheden (BVG volgens de handeling) kan worden beschouwd. In het functioneren van normen zijn globaal drie aspecten te onderscheiden. Ten eerste is er het cognitieve aspect, dat (O)) in de praktijk de herkenbaarheid en interpreteerbaarheid van vormen van gedrag moet garanderen. Verder hebben normen ook een evaluatief of affectief aspect. Van belang (PN, in het NG Van belang is) hierbij is vooral dat normen mensen het gevoel geven bij een bepaalde groep te horen. We kunnen dit de symbolische waarde van normen noemen. Het meest essentieel voor het uiteindelijke effect van normen (PN, in het NG het meest essentieel voor het uiteindelijke effect van normen is) is de derde component, het conatieve of gedragsintentionele aspect.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 82

Deel IV Algemene verschijnselen

1 Onderschikking, nevenschikking en balansschikking 1

1 balansschikking 2 nevenschikking 3 nevenschikking 4 nevenschikking 5 onderschikking 6 balansschikking 7 balansschikking 8 balansschikking 9 onderschikking 10 nevenschikking 11 balansschikking 12 onderschikking 13 nevenschikking 14 balansschikking 15 nevenschikking

2 Onderschikking en balansschikking 2

Zie voor de omschrijving van de types: Handboek Spraakkunst, p.238-239.

1 Type 6. Ik twijfel er niet aan dat Samantha de mazelen heeft.. 2 Type 1. Niemand is zo wijs dat hij niets meer kan leren. 3 Type 3. Petroesjka was nog geen vijf minuten aan het lezen toen ze in slaap viel. 4 Type 4. Het zal niet lang duren voordat de waarheid aan het licht zal komen. 5 Type 5. De kat had me bijna gebeten. (Voor dit type is een omschrijving met een onderschikking (met een gewone bijzin dus) niet goed denkbaar. 6 Type 1 en 6 Iedereen was er zeker van dat Peter zou slagen. Niemand twijfelde eraan dat Peter zou slagen. 7 Type 1. Altijd als je over de duivel spreekt, trap je op zijn staart. 8 Type 1 Elk vraagstuk dat je kon bedenken, loste hij op. 9 Type 1. Altijd als eens rustig naar K3 zit te luisteren, begint Leontine te stofzuigen. 10 Type 5. De directeur troostte mij door te zeggen dat ik bijna was geslaagd. (Zie de opmerking bij zin 5.)

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 83

3 Onderschikking en balansschikking 3

1 Het is een feit dat hij er niet aan twijfelt of alles komt in orde. 2 Het kan niet anders of / Er is geen twijfel aan of hij wordt nog directeur. 3 Ik zag er niemand of hij droeg een gestreepte broek. 4 Hij heeft niet zoveel te doen of hij kan nog wat schrijfwerk voor zijn rekening kan nemen. 5 Je kunt er nergens gaan of je hoort er die rare muziek. 6 Het duurde niet lang of de minister, die zelf uit een arbeidersmilieu komt, nam maatregelen tegen deze misbruiken. 7 Ze is bijna nooit in Brussel of ze bezoekt er het speelgoedmuseum. 8 Het heeft pas een paar nachten gevroren of de kranten maken al melding van tal van ongevallen. 9 Het scheelde niet veel of ik was dood geweest. 10 Felix beweert dat hij nergens kan gaan of er zijn Chinezen. 11 Je was dronken, maar toch niet zo erg of je kon nog met de auto kon rijden. 12 De leraar kon niets zeggen of ze geloofde het, zodat ze nu niet beter weet of ze is superin- telligent. (Het blauwe gedeelte is omgezet in een balansschikking, het zwarte gedeelte was er al een.)

4 Samentrekking

1 voorwaarts zinsniveau 2 voorwaarts zinsniveau 3 achterwaarts én voorwaarts zinsniveau 4 achterwaarts constituentniveau 5 voorwaarts zinsniveau 6 achterwaarts constituentniveau 7 achterwaarts constituentniveau 8 voorwaarts woordniveau 9 achterwaarts constituentniveau 10 achterwaarts woordniveau 11 achterwaarts zinsniveau 12 voorwaarts zinsniveau 13 voorwaarts zinsniveau 14 voorwaarts constituentniveau 15 achterwaarts én voorwaarts constituentniveau 16 voorwaarts zinsniveau 17 voorwaarts zinsniveau 18 achterwaarts constituentniveau 19 voorwaarts constituentniveau 20 achterwaarts woordniveau 21 voorwaarts zinsniveau 22 voorwaarts zinsniveau 23 voorwaarts constituentniveau 24 voorwaarts constituentniveau 25 achterwaarts woordniveau

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 84

5 Woordvolgorde 1

ZIN (HOOFDZIN / BIJZIN) Aanloop Eerste Eerste Middenstuk Tweede Laatste Uitloop zinsplaats pool pool zinsplaats - De docent heeft de studenten gegeven. - - dit keer geen opdracht - Waarom zeg je zoiets? - - - - Het zal me zeer benieuwen op welke - manier (…) oplossen. - De vroeg hem - het - directeur taxatierapport te kopiëren. - Ik heb je al vaak gezegd dat je (…) - genoeg moet omspringen. - Het eerste is geen groot geworden. - - boek dat succes (…) had - We hebben - gehoord dat hij (…) - van Gent. - Had dat dan gezegd! - - eerder - Ga - zitten! - - Jan, komt die de kijken? - - volgende keer ook op welke Oscar dat denkt te - - manier probleem gaan oplossen. - het te kopiëren. - - taxatierapport dat je (…) mee moet omspringen. - - dat hij geschreven - - had dat hij een boek geschreven over (…) van - heeft Gent.

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 85

6 Woordvolgorde 2

1a Twee jongeren hebben in de Kerkstraat een toevallige voorbijganger met een mes dóódgestoken. > Nieuwszin (alle informatie is nieuw) waarbij het informatieve zwaartepunt ligt bij de handeling ‘met een mes doodsteken’. 1b Twee jongeren hebben in de Kerkstraat met een mes een toevallige voorbíjganger doodgestoken. > Eveneens een nieuwszin, maar hier is het informatief belangrijkste element dat het om een toevallige voorbijganger (en bijv. niet iemand met wie ze ruzie hadden) gaat.

2a Vorige week zijn we in Paríjs geweest. > Nieuwszin waarin ‘in Parijs geweest’ de informatieve kern vormt. 2b In Parijs zijn we vorige wéék nog geweest. > Zin die bijv. past in een gesprek over Parijs; het informatief belangrijke element is nu dat we daar vorige week nog geweest zijn.

3a Van Gogh was 29 jaar toen hij besloot toch schílder te worden. > Het informatief belangrijkste deel van de mededeling zit in de bijzin. 3b Toen Van Gogh besloot toch schilder te worden was hij 29 jáár. > Hier vormt de bijzin het uitgangspunt en het informatief belangrijkste element is de leeftijd waarop Van Gogh zijn besluit nam.

7 Woordvolgorde 3

1a Ik heb vorige week een nieuwe jurk gekocht. 1b Ik heb vorige week een nieuwe jurk gekocht. > inherentieprincipe (een complement hangt nauwer met het zinswerkwoord samen dan een toevoeging).

2a Johan heeft gisteren in Leuven een mooie stropdas gekocht. 2b Die stropdas past heel goed bij zijn nieuwe overhemd. > links-rechtsprincipe (in (2a) is een mooie stropdas nieuwe informatie, in (2b) vormt dat al bekende element het uitgangspunt voor iets nieuws dat daarover meegedeeld wordt).

3a Na afloop zijn we snel naar huis gereden. 3b Na afloop zijn we snel naar huis gereden. > inherentieprincipe

4a Hij is acht jaar premier van het land geweest. 4b Hij is het acht jaar geweest. > complexiteitsprincipe (de functie van de gecursiveerde delen is dezelfde, maar het omvangrijke inherente element in (4a) staat verder naar achteren dan het woord het in (4b)).

5a Nu heeft hij het ontslag van zijn regering aan de koning aangeboden. 5b Nu heeft hij de koning het ontslag van zijn regering aangeboden. > complexiteitsprincipe (een VzC is complexer dan een NC en kan verder naar achteren staan).

6a De voorzitter liet verstaan dat een dergelijke reactie niet gepast was. 6b De voorzitter liet verstaan dat een dergelijke reactie niet was zoals je zou verwachten. > complexiteitsprincipe (een bijzin is complexer dan een adjectivische constituent en staat verder achteraan – hier op de laatste zinsplaats).

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 86

7a In zijn dankwoord loofde de voorzitter van de club de penningmeester. 7b In zijn dankwoord loofde de penningmeester de voorzitter van de club. > syntactisch principe (het onderwerp gaat aan de voorwerpen vooraf).

Sleutels Oefenboek Spraakkunst 87