Masterscriptie L.O. Moerer
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
diamantslijpers & dienstboden Woon- en werkpatronen in de Amsterdamse Jodenbuurt in het midden van de negentiende eeuw. Bron: Stadsarchief Amsterdam, Atlas van de gemeente Amsterdam bevattende de grondteekening van alle gebouwen met de tegenwoordige nommering, en onderscheiding van gemeente-eigendommen, publieke en bijzondere gebouwen, woon- en pakhuizen (1876). Lara Moerer 10017313 Masterscriptie Geschiedenis UvA Begeleider: Clé Lesger Tweede lezer: Jan Hein Furnée 30 juni 2015 Inhoudsopgave Inleiding 1 1. De joodse geschiedenis in Amsterdam 6 2. Sefardische- en Asjkenazische joden 14 2.1 Sefardische- en Asjkenazische joden in Amsterdam 14 2.2 Sefardische- en Asjkenazische joden in de Jodenbuurt 17 2.3 Sefardische- en Asjkenazische joden op Rapenburg 21 3. Joden en niet-joden 35 3.1 Joden en niet-joden in de Jodenbuurt 36 3.2 Joden en niet-joden op Rapenburg 41 4. Joden in de diamantindustrie 52 4.1 Diamantbewerkers in Amsterdam 52 4.2 Diamantbewerkers in de Jodenbuurt 56 4.3 Diamantbewerkers op Rapenburg 59 Conclusie 64 Bronnen en literatuur 70 Abstract 73 Inleiding ‘Je had in die jaren een joodse kring, omdat je eigenlijk niet buiten de joodse gemeenschap ging. Je woonde ook in een soort ghetto, en er waren heel weinig christenmensen die daarin woonden. Als je bijvoorbeeld zoals wij op het Nieuwegrachtje woonde, dan had je nog Uilenburg en ‘Vlooienburg’ (dat was de Lange Houtstraat) en de Batavierstraat en de Rapenburgstraat. En dan was er nog de Valkenburgerstraat. Dat was die ring, hè, en als je de brug over ging, dan kreeg je de Foeliestraat, en daar waren christenmensen. Er hebben daar wel enkele joodse mensen tussen gewoond, niet vijandig was het, maar het was net de grens, hè.’1 - Barend de Hond De omschrijving van de oude Amsterdamse Jodenbuurt door Barend de Hond, opgenomen in de bundel Herinnering aan Joods Amsterdam (1978) gaat kort in op de verdeling van joden2 en niet-joden in de joodse wijk in het begin van de twintigste eeuw. Dit citaat maakt de aanwezigheid van een besloten joodse gemeenschap in de beginjaren van de twintigste eeuw aannemelijk. De wijk wordt aangeduid als 'getto', waar de joden in principe niet uit gingen. In de strikte zin van het woord is het niet juist om van een getto te spreken. Het was voor joden die aankwamen in Amsterdam immers nooit verplicht om zich in een bepaalde buurt te vestigen, daarnaast was het voor niet-joden ook mogelijk om in de buurt te wonen. Bijna nergens in Europa was het in de negentiende eeuw voor joden nog verplicht zich in een aparte wijk of getto te vestigen. In internationaal onderzoek naar verschillende Jodenbuurten in Europese steden, wordt opvallend veel aandacht besteed aan onderwerpen als hun sociale-, en wettelijke positie, de vaak vergelijkbare beroepenstructuur en de leefomstandigheden in de buurt. In veel Europese landen kregen joden aan het einde van de achttiende- of in de loop van de negentiende eeuw volledige burgerrechten. Vaak ging de gelijkstelling van de joden echter gepaard met bepaalde voorwaarden. Zo verwachtte de regering van Oostenrijk-Hongarije bij de burgerlijke gelijkstelling in 1867 er religieuze hervorming voor terug. Daar werd de joodse religie pas in 1895 door de staat erkend.3 Van een ‘echte’ getto die van de rest van de stad met muren, poorten en ophaalbruggen werd gescheiden zou in de negentiende eeuw dus in principe geen sprake meer zijn. Toch bleken ook in deze periode joden bij elkaar te gaan wonen, waardoor er buurten ontstonden of bleven bestaan die bekend stonden om haar joodse inwoners. Redenen die genoemd worden voor het clusteren zijn onder meer de aanwezigheid van synagogen, koosjere bakkers en slagers, joodse scholen en andere instituties die bij de joodse gemeenschap horen. Daarnaast is het vestigen bij familie- of dorpsgenoten die de joden kenden uit hun land van afkomst een bekende aanleiding. Dit fenomeen wordt aangeduid met ‘landsmannschaft’.4 1 Citaat van B. de Hond in P. Bregstein en S. Bloemgarten, Herinnering aan Joods Amsterdam (Amsterdam 1978) 128. 2 Aangezien de regel is dat ‘joden’ met een kleine letter wordt geschreven als het gaat om een religieuze aanduiding, en met en hoofdletter wanneer het als een etnische aanduiding gebruikt wordt, heb ik besloten om consequent ‘joden’ en ‘joodse’ met een kleine letter te schrijven. ‘Jodenbuurt’ en ‘Jodenbuurten’ schrijf ik wel met een hoofdletter. 3 K. Voros, ‘How Jewish is Jewish Budapest?’, Jewish Social Studies 8 (2001) 88-125, aldaar 89. 4 T. Brinkmann, ‘From Hinterberlin to Berlin’, Journal of Modern Jewish Studies 7 (2008) 339-355, aldaar 344. 1 Cruciaal is het belang dat gehecht wordt aan sociale en economische steun van geloofsgenoten in de buurt. Dit was met name belangrijk omdat de joodse immigranten die in de buurt kwamen wonen vaak straatarm waren. Daarnaast kunnen aspecten zoals een gemeenschappelijke taal en een aparte kalender een rol hebben gespeeld. Ten slotte hebben de nog steeds aanwezige vooroordelen over joden en het hiermee gepaarde anti- joods gedrag een bijdrage geleverd. Zo weigerden bijvoorbeeld sommige Britse huiseigenaren in de negentiende eeuw hun huizen in Londen aan joden te verhuren.5 De meeste Europese Jodenbuurten stonden bekend om de erbarmelijke woonomstandigheden die gekenmerkt werden door overbevolking en slechte hygiëne. Dit was voor Amsterdam zeker het geval, maar ook het Jodendistrict Leylands in de Britse stad Leeds staat bekend als een krottenbuurt. In de joodse wijk Red Bank in Manchester was het armoedecijfer eveneens bijzonder hoog. De wijk wordt door Laura Vaughan en Alan Penn beschreven als een kolonie van immigranten met opvallend arme, hongerige, ongeschoolde inwoners.6 In het Britse East End leefden arm en rijk naast elkaar, maar door het stijgen van de huurprijzen werden joodse families gedwongen meer mensen in huis te nemen, waardoor overbevolking en sloppenwijkomstandigheden ook daar dikwijls voorkwamen.7 De joodse wijk Scheunenviertel in Berlijn staat evenzeer bekend om de armoede.8 In Boedapest werden joodse districten niet per definitie met armoede geassocieerd. Voor bepaalde buurten gold juist het tegenovergestelde: zo zegt de auteur over het joodse district Lipótváros dat de ruimtelijke segregatie van de joden daar eerder te maken had met hun sociale en financiële situatie. Deze buurt werd vooral door rijkdom gedomineerd.9 Ook al schrijft Laura Vaughan in haar stuk over joden in East End dat arm en rijk naast elkaar leefden, toch wordt er niet specifiek ingegaan op de ruimtelijke structuur aldaar. Dit doet Heinrich Berger wel in zijn studie naar de joodse wijk in Wenen in de periode van 1850 tot 1900. Berger stelt dat in de Weense wijk Leopoldstadt de arme en rijke joden niet letterlijk ‘side by side’ leefden. Niet dat er sprake was van arme en rijke gebieden binnen Leopoldstadt, het onderscheid zat hem in het wonen aan de voorkant, of de achterkant van het huis en in de hoofdstraten, of de zijstraten.10 Hiermee geeft Berger aan dat er sprake was van micro- segregatie, op basis van inkomen. Daarnaast zegt hij dat ‘[…] only in 3 of 61 buildings were more than two- thirds of the occupants Jews’ en ‘[…] the majority of Jews lived in 34 buildings where they occupied less than one-third of the building.’11 Dit betekent dat er tevens sprake was van etnische en religieuze segregatie op micro-niveau. Ten slotte betoogt Berger dat 45 procent van de joden in huizen leefden die exclusief door joden bewoond werden en dat wanneer welgestelde joodse families het zich konden veroorloven, zij met 5 L. Vaughan, ‘A Study of Spatial Characteristics of The Jews in London 1695-1896’, Onuitgegeven masterscriptie (1994) 1-84, aldaar 32. 6 L. Vaughan en A. Penn, ‘Jewish Immigrant Settlement Patterns in Manchester and Leeds 1881', Urban Studies 43 (2005) 653-671, aldaar 655. 7 Vaughan, ‘The Jews in London 1695-1896’, 22. 8 M.S. Laguerre, Global Neighborhoods: Jewish Quarters in Paris, London and Berlin (2008) 5. 9 Voros, ‘How Jewish is Jewish Budapest?’, 110. 10 H. Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna during the liberal era (1850-1900)’, The History of the Family 8 (2003) 531-544, aldaar 532. 11 Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna’, 534. 2 geloofsverwanten wilden leven.12 Dit zou kunnen betekenen dat het samenwonen met niet-joodse families niet echt gewenst was. Ook laat hij op een plattegrond van Leopoldstadt zien welke huizen het dichtstbevolkt waren door joden, en welke huizen niet door joden bewoond waren. De wijze waarop Berger de residentiële patronen in de Jodenbuurt in Wenen heeft onderzocht is naar mijn mening erg boeiend. Zijn gebruik van kwalitatief- en kwantitatief onderzoek is goed in balans, en dat is ook mijn streven in mijn onderzoek naar de Amsterdamse Jodenbuurt. Zoals gezegd werden joden die vanuit Spanje, Portugal, Duitsland of Oost-Europa naar Amsterdam kwamen nooit verplicht om zich in een bepaalde 'getto' te vestigen. Toch woonden anno 1850 veruit de meeste joden bij elkaar in de buurt, in het oosten van de hoofdstad. Deze buurt rondom het huidige Waterlooplein begon al in het begin van de zeventiende eeuw bekend te staan om haar joodse inwoners, waardoor de aangelegen Breestraat in deze tijd de Jodenbreestraat ging heten. De Amsterdamse joodse buurt is echter nooit uitsluitend door joden bewoond. Dit blijkt onder meer uit de Mozes en Aäronkerk die in het hart van het joodse centrum stond, maar van oorsprong een rooms-katholieke schuilkerk is.13 Bekend is dat in het midden van de negentiende eeuw meer dan negentig procent van de Amsterdamse joden in de Jodenhoek woonde, waar zij ruwweg twee derde deel van de bewoners uitmaakten. Dit betekent dat een derde deel van de bewoners niet-joods was. Op deze christelijke buurtbewoners wordt in de literatuur over de Amsterdamse Jodenbuurt echter vrijwel niet ingegaan en met name de ruimtelijke spreidingspatronen van de Jodenbuurt-bewoners heeft nooit veel aandacht gekregen in de geschiedschrijving.