Natuur Als Gebuur! Project Aandachtsoorten Natuurstudie Is Niet Alleen Een Specialisten-Aangele- Genheid
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Natuur als gebuur! Project aandachtsoorten Natuurstudie is niet alleen een specialisten-aangele- genheid. Veel kennis van onze fauna en flora zit ver- borgen in het geheugen en in de notitieboekjes van talrijke ‘amateurs’. Via het project aandachtsoorten brengt Brakona elk kwartaal enkele nieuwe soorten onder de aandacht. Deze soorten zijn eenvoudig te herkennen en relatief makkelijk waar te nemen. Zo kan iedereen meewerken om vindplaatsen van deze aandachtsoorten door te geven. En krijgt Brakona zicht op de aanwezige soorten in de provincie. Ook worden de gegevens gebruikt om na te gaan welke soorten er voor- of achteruit gaan. Intussen telt het project 22 aandachtsoorten: maretak, brem, struikheide, tijgerspin, weidebeekjuffer, sikkel- sprinkhaan, oranjetipje, kolibrievlinder, hazelworm, levendbarende hagedis, koekoek, groene specht, boerenzwaluw, huiszwaluw, grote gele kwikstaart, nachtegaal, kuifmees, wielewaal, egel, eikelmuis, ko- nijn en steenmarter. Je vindt ze in deze waaier soort per soort omschreven. Waarnemingen van deze soorten zijn steeds welkom Dit doe je door de datum van je waarneming, de nauw- keurige plaatsbeschrijving en aantallen samen met je naam door te geven aan de Brakona-medewerker. Contactgegevens Vlaams Brabantse Koepel voor Natuurstudie [email protected] 015 – 77 01 61 MARETAK (Viscum album) Kenmerken • Zaadplant. • Heeft een bolvormige groeiwijze (tot 1m diameter) die het hele jaar door groen blijft. • In de winter draagt deze plant witte bessen. • Het is een halfparasiet: hij haalt water en mineralen bij zijn waardplant, maar maakt hier zelf zijn voedsel mee aan (doet zelf aan fotosynthese). Groeiplaats Vooral kalkrijke bodems in de boomkruinen van veelal populieren, valse acacia, appel- en perenbomen. Voortplanting • Het is een tweehuizige plant; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke exemplaren. • De bestuiving vindt plaats via vliegen. • Voor de verspreiding van de zaden zorgen vogels. © StEpHane Swinnen BREM (Cytisus scoparius) Kenmerken • Zaadplant. • De takken zijn lang, dun, groen en verhout, en dragen talrijke kleine groene blaadjes en gele bloemen. • De plant wordt tot 2m hoog; de platte bruinzwarte peulen bevatten veel vruchten. Groeiplaats Bosranden, open plekken in bossen, heide, wegbermen met voldoende lichtinval. Liefst een licht zandige tot lemige bodem, zuur en voedselarm. Voortplanting Eénhuizige plant met tweeslachtige bloemen: mannelijke en vrouwelijke exemplaren bevinden zich niet alleen op dezelfde plant, maar ook binnen dezelfde bloemen. De bestuiving gebeurt hoofdzakelijk door hommels. © RLNH STRUIKHEI (Calluna vulgaris) Kenmerken • Zaadplant. • Een lage houtige plant met groene bladeren die kruisgewijs tegenoverstaand staan ingeplant. • Vanaf half augustus verschijnen helderroze bloemen. Groeiplaats Voedselarme of zure bodems, hoofdzakelijk zand of lemig zand. Voorkeur voor droge gronden, maar verdraagt ook natte standplaatsen. Bemesting en bebossing zijn nadelig voor deze soort. Voortplanting Eénhuizige plant met tweeslachtige bloemen: mannelijke en vrouwelijke exemplaren bevinden zich niet alleen op dezelfde plant, maar ook binnen dezelfde bloemen. Bestuiving door insecten, vooral bijen. Zaden blijven in de bodem zeer lang levensvatbaar. © Staf DE Roover TIJGERSPIN (Argiope bruennichi) Kenmerken • Spin. • Vrouwtjes: lichaam tot 1,5 cm groot en kenmerkende zwart-geel- witte streeptekening op achterlichaam en poten. • Mannetjes: kleiner en minder opvallend (bruinig met witachtig achterlichaam). • De tijgerspinnen hebben een typische web- structuur: wielweb met zigzagdraad in het midden. Woonplaats Open en zonnige vegetatietypes, zoals wegbermen, schrale graslanden en heidevelden. De spin kan ook wel voorkomen in verruigde graslanden en ruigtes. Voortplanting paren gebeurt in het web van een vrouwtje. Een hachelijke onderneming voor het mannetje, want meestal wordt hij onmiddellijk na de paring door het vrouwtje ingesponnen en opgegeten. De eieren worden gelegd in grote, bruine, urnevormige eicocons. Voedsel Grote prooien zoals sprinkhanen en kevers, die zich laag doorheen de vegetatie bewegen. © Veerle Cielen WEIDEBEEKJUFFER (Calopteryx splendens) Kenmerken • Insect (waterjuffer). • De mannetjes hebben een metaalglanzend blauw lichaam. De vleugels hebben een donkerblauwe band die bijna de volledige vleugel bedekt. • De vrouwtjes hebben een metaalglanzend groen lichaam met doorschijnende groene tot groenbruine vleugels. • Deze soort kan je vooral waarnemen vanaf eind mei tot augustus. Woonplaats Zuurstofrijke, meestal onbeschaduwde beken en rivieren. Je treft ze zelden aan in de buurt van stilstaande wateren. Voortplanting Na de paring zet het vrouwtje eitjes af in waterplanten. Na het ontluiken leven de larven nog een tiental maanden in het water voordat de volwassen juffer te voorschijn komt. Voedsel Kleine insecten die in de lucht worden gevangen. © Staf DE Roover SIKKELSPRINKHAAN (Phanoptera falcata) Kenmerken • Insect. • Helgroene sprinkhaan met kleine zwarte stippeltjes over het hele lichaam, gemakkelijk herkenbaar aan de achtervleugels die ver voorbij de voorvleugels uitsteken. Woonplaats Hoofdzakelijk droge biotopen zoals kruidenrijke graslanden en bermen. Voortplanting De mannetjes lokken de vrouwtjes met geluid. Na de paring (tijdens de zomer) zet het vrouwtje de eitjes met haar legboor af in de bodem, waar ze overwinteren alvorens de volgende zomer uit te komen. Voedsel De groene delen van kruidachtige planten en grassen. © Jeroen Mentens ORANJETIPJE (Anthocharis cardamines) Kenmerken • Dagvlinder. • Het mannetjes is wit met opvallende oranje voorvleugelpunten. Deze oranje kleur ontbreekt bij het vrouwtje. De onderkant van de achtervleugels heeft een groene gemarmerde tekening. • Vleugellengte: +/- 20 mm Woonplaats Vochtige graslanden, hooilanden en bosranden waar hun waardplanten aanwezig zijn. Voortplanting Na de paring zetten oranjetip-vrouwtjes hun eieren af op hun geliefkoosde waardplanten pinksterbloem, look-zonder-look of scheefkelk. Dit flesvormig eitje ontwikkelt tot een groene rups. Het volgende stadium is een doornachtige pop. pas de volgende lente ontpopt de vlinder zich. Voedsel • Rupsen: groene delen van hun waardplanten. • Volwassen vlinders: nectar uit bloemen. ©Katrijn Vandendriessche KOLIBRIEVLINDER (Macroglossum stellatarum) Kenmerken • Dagactieve nachtvlinder. • Borststuk en voorvleugels bruingrijs met vage dwarsstrepen, achtervleugels oranjegeel, achterlijfspunt met karakteristieke zwart-wit geblokte tekening, spanwijdte 40-50 mm. • De vlinder beschikt over een lange tong en is in staat om stil te hangen in de lucht bij een bloem tijdens het opslurpen van nectar. Woonplaats Stelt weinig eisen aan biotoop, zolang er voldoende eten aanwezig is. Voortplanting Overwintert slechts de laatste jaren als volwassen vlinder in onze streken. Vanaf mei worden de eieren gelegd. Hieruit groeien tot 5 centimeter lange rupsen met een groene of bruine kleur. Ook hebben ze van kop tot staart een witte en een gele streep. tijdens één zomerseizoen kunnen 2 tot 3 generaties ontwikkelen. Voedsel Rupsen: groene delen van vooral walstro-soorten. Volwassen vlinders: bloemennectar © JOachim Mergeay HAZELWORM (Anguis fragilis) Kenmerken • Reptiel. • Enige pootloze hagedis in ons land. • Kan tot 50 cm lang worden. • Zijn kleur kan variëren van brons- of koperkleurig tot dof goud of beige. De jonge dieren zijn meer goudkleurig. • De vrouwtjes zijn meestal groter dan de mannetjes. • Vooral actief op de koelere delen van de dag (vroege ochtend en late namiddag). Woonplaats Variabele woonplaatsen, gaande van loof- en gemengde bossen tot bosranden, houtwallen, droge en natte heide tot zelfs wegbermen. Soms ook in de buurt van bebouwing onder o.a. boomstronken en platen. Overwinteren gebeurt in holen onder de grond, onder boomstronken of stapels stenen. Voortplanting In het voorjaar wordt gepaard waarna de eieren zich verder in de buik van het vrouwtje ontwikkelen. Na 2 à 3 maanden worden de eieren gelegd, waarop ze onmiddellijk uitkomen (meestal 6 à 12 jongen). Voedsel Slakken, regenwormen en insecten. © RuDy PetItjeaN LEVENDBARENDE HAGEDIS (Lacerta vivipara) Kenmerken • Reptiel. • Kleine hagedis (+/- 7 cm zonder staart, tot 18 cm met staart) met een onopvallende bruine kleur (soms met een groene, grijze of rode gloed). Over heel de rugzijde kunnen lichte en donkere vlekken voorkomen. • De mannetjes hebben een oranjerode buik met zwarte vlekken. De buikzijde van de vrouwtjes is geel met enkele lichte vlekken. Woonplaats Droge en vochtige heidegebieden, bosranden, kapvlaktes, wegbermen, duinen en heischrale graslanden. Overwintert in grote graspollen, onder boomstronken of in holen onder de grond. Voortplanting Ook deze reptielen paren in het voorjaar. Het vrouwtje legt geen eieren, maar de jongen ontwikkelen in haar lichaam en komen na 2 à 3 maanden levend ter wereld. Voedsel Kleine ongewervelde dieren zoals spinnen, insecten en slakken. © WOuter pattyN KOEKOEK (Cuculus canorus) Kenmerken • Vogel • Makkelijk te herkennen aan zijn grijze bovendelen en kop, gestreepte onderdelen en lange staart. Naast deze grijze variant bestaat er ook een bruine variant. • Een onmiskenbare roep: koekoek. • Wordt tot 40 cm lang. Woonplaats Bos-, moeras- en landbouwgebieden. Zolang zijn waardsoorten er voorkomen (bv. Bosrietzanger, Kleine Karekiet, Zwartkop, Graspieper, Gele Kwikstaart, …) en er voldoende voedsel is (grote rupsen). Voortplanting Broedparasiet: eieren worden in nesten van andere vogelsoorten, zijn waardsoorten, gelegd. Voedsel Spinnen, motten, torren, vlinders, rupsen