Hofwijck. Deel 3. Commentaar
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Hofwijck. Deel 3. Commentaar Constantijn Huygens Editie Ton van Strien en Willemien B. de Vries bron Constantijn Huygens, Hofwijck. Deel 3. Commentaar (eds. Ton van Strien en Willemien B. de Vries). KNAW Press, Amsterdam 2008 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/huyg001hofw02_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. 2 afb. 17: detail uit de beroemde atlas van Delfland door N.S. Cruquius (1712). Hofwijck ligt rechtsonder vlakbij Voorburg, aan weerszijden van de ‘Voor Weg’ (door Huygens ‘Heerweg’ genoemd). De plattegrond van de boomgaard vertoont een ander padenpatroon dan de ‘officiële’ plaat van Hofwijck. Constantijn Huygens, Hofwijck. Deel 3. Commentaar 4 afb. 18: De vier aankoopfasen van Hofwijck, ingetekend in de grote tekening in de gravure. Tekening door Kees van der Leer Constantijn Huygens, Hofwijck. Deel 3. Commentaar 5 Inleiding door Willemien B. de Vries 1 Huygens en het buitengoed Hofwijck1 1.1 Aankoop, aanleg en onderhoud In december 1639 kocht Huygens een stuk land bij Voorburg waar hij een huis liet bouwen en een tuin aanleggen. In 1640 en 1642 vergrootte hij zijn bezit door nieuwe landaankopen, waarbij hij wel de symmetrie van de overtuin doorbrak doordat de nieuwe stukken grond zich alleen ter linkerzijde van de al gekochte grond bevonden2 (zie afb. 18). Op 12 februari 1642 vond in klein gezelschap de feestelijke inwijding van het huis plaats, waarbij de naam van het buitengoed onthuld werd (De Vries 1993b, Van Strien en Van der Leer 2002, p. 77). Zoals bekend geldt Huygens samen met Jacob van Campen als inspirator van het Hollands classicisme. Hij had in verband met de bouw van zijn Haagse huis al studie gemaakt van de invloedrijke architectuuropvattingen van Vitruvius (1e eeuw v.Chr.) en van de contemporaine tractaten van bijvoorbeeld Alberti en Scamozzi (Ottenheym 1999, p. 94-95). Hofwijck is het tweede grote bouwproject dat hij samen met Van Campen en Pieter Post heeft uitgevoerd. Huygens koos voor een plan waarbij huis en tuin één geheel zouden vormen dat gebaseerd was op de vormgevingsprincipes van Vitruvius en op de aan Pythagoras toegeschreven harmonische tonenreeks3. Harmonie in een bouwwerk wordt volgens Vitruvius bewerkt door toepassing van de symmetria, dat wil zeggen de harmonische verhoudingen van de onderdelen tot elkaar en van elk onderdeel tot het geheel. Essentieel daarbij is de toepassing van rationele maatverhoudingen - de proportio - op grond van een modulus, de basismaat. Huygens vertelt zelf in zijn gedicht dat het menselijk lichaam zijn uitgangspunt is geweest bij de aanleg. Dit is dan volgens de op Vitruvius gebaseerde mathematische berekening van de maten en vormen van dit lichaam. Zo is de aanleg bepaald door een samenstel van grote en kleine vierkanten, symmetrisch gegroepeerd rondom een lange hoofdas en een korte dwarsas (zie de afbeelding van de kaart). De maatverhoudingen zijn harmonisch gebaseerd 1 Gedeelten uit mijn proefschrift uit 1998 Wandeling en Verhandeling. De ontwikkeling van het Nederlandse hofdicht in de zeventiende eeuw (1613-1710), vormen de basis van deze inleiding. 2 Een uitvoerig overzicht van de geschiedenis van het huis Hofwijck en zijn bewoners biedt Kees van der Leer in Van Strien en Van der Leer 2002, p. 73-156. 3 Ik baseer dit gedeelte vooral op de cultuurhistorische verantwoording van het projectplan om de tuin van Hofwijck zoveel mogelijk in de historische staat terug te brengen (Leerintveld 2003, p. 3-7). Zie verder Van Pelt 1981, p. 118, Bregman 2000, p. 10-12, Bakker 2003, p. 238. Constantijn Huygens, Hofwijck. Deel 3. Commentaar 6 op de verhouding 1:2:4. In deze opzet vormt het huis het hoofd, de boventuin is het bovenlichaam met de oprijlanen als armen, de Heerweg die de scheiding tussen boven- en overtuin vormt is het middel en de overtuin het onderlichaam met de benen: Wie die verdeeling laeckt, veracht voor eerst sijn selven, En 't schoonste dat God schiep. (r. 977-78) Het huis Hofwijck behoort tot het bescheiden paviljoenstype in de vorm van een kubus op een sokkel met een pyramidaal dak. Huygens is de eerste Haagse ambtenaar die, net als rijke kooplieden en regenten, een buitenhuis laat bouwen, en zijn maatschappelijke positie brengt mee dat hij het sociale decorum in het oog moet houden (Blom 2003a, p. 318). Bovendien heeft hij ook morele bezwaren tegen een te groot vertoon van luxe, zoals hij in zijn gedicht uitvoerig laat merken (deze inleiding, par. 5.6). Bregman geeft hiernaast een Vitruviaans antwoord op de vraag waarom het huis zo bescheiden van omvang is. Hij laat zien dat Huygens op grond van zijn theoretische uitgangspunten, waarbij een modulus, de vastgestelde lengtemaat de evenwichtige verhoudingen in het ontwerp garanderen moest, gevoegd bij de feitelijke afmetingen van zijn nieuw verworven grond, keuzes moest maken. Het huis heeft de lengtemaat van 30 Rijnlandse voet (9.42 meter), die door het hele ontwerp terugkomt. Wanneer hij voor een groter huis gekozen zou hebben zou volgens deze theorie op basis van de verhouding 1:2:4 ook voor de brug en het voorplein een grotere omvang nodig zijn geweest om het juiste evenwicht in de proporties te bewaken. De omstandigheden lieten geen vergroting van de vijver toe, met als gevolg dat het grotere huis niet meer in het midden van de vijver gelegen zou hebben, waardoor de harmonie verstoord zou zijn. Zo moest Huygens zich ter wille van de Vitruviaanse zuiverheid van bouwen tevreden stellen met een betrekkelijk klein huis (Bregman 2000, p. 10-12). Deze keuze op grond van sociale, ethische en classicistische argumenten had bovendien het voordeel dat hij paste in de traditie van het landleven zoals die in de West-Europese literatuur verwoord was. Sinds de Romeinse scriptores rei rusticae gold de eis dat een huis op het land niet te groot en te weelderig mocht zijn (bijvoorbeeld Varro, De agricultura xiii, 6, 7). In de buitenlevenliteratuur is deze opvatting tot een topos geworden. Zowel Cats als Westerbaen benadrukken dat zij een klein, laag huis bewonen. Huygens' Engelse tijdgenoot Abraham Cowley spreekt de wens uit: ‘that I might be Master at last of a small House and large Garden’ (Cowley 1967, p. 326). Dit is precies wat Huygens bereikt heeft. Het huis mag klein geweest zijn, het is niet zonder enige luxe uitgevoerd. Het heeft een leien dak en een slotbrug die versierd is met beelden die de vier jaargetijden voorstellen. In de gevelnissen zijn - uniek voor ons land - grisailles aangebracht, schilderingen die vanuit de verte gezien een driedimensionaal effect bieden (Roosendaal 1987, p. 211-12). Constantijn Huygens, Hofwijck. Deel 3. Commentaar 7 Op een tekening van F. de Moucheron uit ca. 1675 is te zien dat in het festoen van één van de gevelnissen van het souterrain het woord otium is aangebracht. De landheer geeft hier in positieve zin de functie van zijn buitenverblijf aan, die hij in de naam van zijn huis negatief geformuleerd heeft. De tuin valt vooral op door een overwicht aan bomen. De enige bloemen die in het gedicht Hofwijck genoemd worden, zijn rozen. Anders dan bij Cats en Westerbaen ontbreken bloemperken. Huygens heeft een belangrijke rol gespeeld als adviseur van Frederik Hendrik bij de aanleg van de stadhouderlijke tuinen. Daar ging het zowel om een veel complexere tuinaanleg als om versiering met veel beelden die ook een programmatische functie hadden (Bezemer Sellers 2001, passim, i.h.b. p. 227-230). Zijn eigen tuin is bepaald geen replica in het klein van de stadhouderlijke tuinen. Erik de Jong typeert het geheel terecht als ‘eigenlijk meer bos dan tuin’ (De Jong 1984, p. 53). Het is duidelijk een tuin die veroverd is op de ongecultiveerde natuur. Ter wille van Hofwijck is weiland omgeploegd, een vijver uitgegraven en een heuvel opgeworpen van afgegraven zandgrond. Erik de Jong wijst erop, dat in deze mathematisch bepaalde tuinarchitectuur soms het contrast tussen gecultiveerde en ongecultiveerde natuur bewust uitgebuit werd. Als voorbeeld noemt hij onder meer Huygens die zijn overtuin ‘Een tamme wildernis van woeste schik'lickheden’ noemde (r. 145), een combinatie van wild en tam, van geometrische ordening en vrij uitgroeiende bomen (De Jong 1993, p. 47, zie ook Bakker 2003, p. 240). De tuin kent ook enige tuinsieraden. De kunstmatig opgeworpen berg werd eerst bekroond door een obelisk, die later door een stormbestendiger uitkijktoren vervangen werd. Een heuvel in de tuin was een modern element (Terwen en Ottenheym 1993, p. 71) en ook een obelisk was iets bijzonders, zij het niet geheel nieuw. Johan Maurits van Nassau, Huygens' buurman in Den Haag, had al eerder in zijn tuin een berggrot met uitkijkpost laten bouwen die met twee obelisken werd versierd (Diedenhofen 1990, p. 51). Verder zijn als tuinsieraden nog vier houten tuinhuisjes te noemen en in r. 359 is sprake van een zodenbank. In de boventuin bevinden zich vier ‘percken’ met vruchtbomen. Tuinhistorici interpreteren de boomgaard, die een vast onderdeel van de Nederlandse tuin in deze periode vormt, veelal als een teken van een humanistisch-calvinistische hang naar nut en soberheid. Zo zegt John Dixon Hunt: Klassiek humanisme en Calvinistische denkbeelden spoorden beide tot de aanleg van goed-geordende boomgaarden aan als product en symbool van de goedbeheerde ziel: vandaar die vele gezichten in vogelvlucht van boomgaarden in onberispelijke rijen, [...] (Hunt 1988, p. 46. zie ook Hopper 1983, p. 112, Bezemer Sellers 1990, p. 103). Ik betwijfel of het verband tussen een bepaalde godsdienstige mentaliteit en de fruitteelt zo rechtlijnig te markeren valt. Zo hebben bijvoorbeeld de Fransman Nicolas Rapin en Snouckaert, de heer van de Binckhorst, die beiden rooms-katholiek waren, een boomgaard op hun terrein, en ook zij dichten met instemming over de blozende appels die deze voortbrengt (Rapin 1982, p. 122, Snouckaert 1605, p. 4). Constantijn Huygens, Hofwijck.