Dispereert Niet. Deel 2
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Dispereert niet. Deel 2 Twintig eeuwen historie van de Nederlanden A. Algra en H. Algra bron A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 2. Uitgeverij T. Wever, Franeker 1978 (achtste druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/algr001disp02_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven A. Algra en H. Algra 5 H. Algra de roemrijke zeven A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 2 7 1. Het ferme offensief Breda. In februari 1590 luidden de feestklokken in de vrije Nederlandse gewesten. Vreugdevuren werden ontstoken en in de kerk werd God gedankt voor de victorie. De verrassing van Breda! Het feit is bekend gebleven en op schier elke lagere school wordt er jaarlijks een lesuur aan gewijd. Wij zullen het verhaal slechts kort samenvatten. Breda was vanouds een stad van de Nassauers. In de kerk waren de praalgraven van Engelbert van Nassau en zijn gemalin en op het kasteel hadden de graven, ook Willem van Oranje, geresideerd. Uit ‘zonderlinge affectie’ tot diens huis had schipper Adriaen van Bergen zich bereid verklaard mee te helpen aan de aanslag. Hij leverde al jaren turf op het kasteel en daarom werd zijn schip niet meer gevisiteerd. Er werd een zoldering in het schip aangebracht, en daaronder kwamen 80 soldaten te zitten, met hun commandant, kapitein Héraugiêre. Het waren uitgelezen manschappen, ‘al jonck, dapper, stout, onbevreest volck, weynighe daeronder die baert hadden’. Het ging eerst niet naar wens, want de oostenwind deed het water dalen en daarna bevriezen. Des nachts moesten de manschappen hun schuilplaats verlaten om zich van voedsel te voorzien. Eindelijk lukte het, met hulp uit het kasteel, waar men reikhalzend uitzag naar brandstof, binnen te komen. Het schip was lek; de schipper was al vertrokken en had het gevaarlijke geval aan twee knechts overgelaten: die pompten om het leven, terwijl onder de turf werd gehoest en Matthijs Helt zijn ponjaard trok met het verzoek hem te doorsteken, als hij zijn hoesten niet meer kon bedwingen. Toen het schip gemeerd was, werd de bovenlast snel weggesleept en alleen door het aanbieden van een drinkgeld werden de dragers bewogen, er voor vandaag mee uit te scheiden. Het is bewonderenswaardig, ‘dat deze jonghe man, in sulcken perijckel, daer hy den doot steets voor oogen sach, hem noyt veranderde van gelaet, varwe noch spraeck, oock altoos, hoe jonck hy was, raet by hem selven vant, ende elck een bequaem antwoort gaf. Des Capiteyns dienaer quaem ooc op 't schip, kreunende, dat den torf argher was, als hy plach t'ontfanghen: daer op de Schipper antwoordde, den besten light onder, dien heb ic voor den capiteyn verordent.’ Men was op het kasteel voorzichtig. Maurits scheen wat in zijn schild te voeren. Misschien Geertruidenberg? De commandant van A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 2 8 Breda was reeds derwaarts vertrokken, om een oogje in 't zeil te houden. En de voorzichtige sergeant-majoor vergunde slechts één van beide schippers aan boord te blijven; de andere moest het kasteel uit, en - ging de troepen van Prins Maurits opzoeken met de boodschap, zich gereed te houden. Midden in de nacht kwamen de mannen onder de turf te voorschijn, de wachten werden overrompeld en gedood, het kasteel was in hun handen en ze lieten Maurits met zijn troepen binnen. Toen capituleerde ook de stad. En stad en kasteel bleven behouden; dat was nog van meer belang. Nu hadden de Staatsen een vooruitgeschoven post in Brabant. Maurits zorgde er nog hetzelfde jaar voor, dat de frontieren opschoven in de richting van Breda: hij veroverde Hedel, Hemert, Crêvecoeur, Steenbergen en de schans Ter Heide. Een poging, om Nijmegen te verrassen, mislukte, maar tegenover die stad bouwde Maurits een sterke schans, Knodsenburg, waardoor de Betuwe werd gedekt. Knodsenburg was genoemd naar de Knodsendragers, d.i. bewoners van Nijmegen, die voor woelziek golden, telkens relletjes veroorzaakten en dan met hun knotsen op straat kwamen. Lochem. Men moet zijn vijand nooit imiteren, dat is een bewijs van zwakheid. De Spanjaarden ondervonden het in 1590, toen zij Lochem wilden verrassen. Het is de fameuze geschiedenis met de hooiwagens, door Staring bezongen. Het is een aardig verhaal. De waagmeester en de pastoor van Zutphen verzonnen het geval: Enige Spaanse soldaten, als boeren verkleed, onder het hooi verborgen, zouden binnen Lochem worden gereden. Maar de portier had het recht, van ieder voer hooi in de poort te plukken wat hij krijgen kon. Des portiers zoon en andere jongens oefenden dat recht zo ijverig uit, dat zij een been in de hand kregen. Het scheen, dat de aanslag toch nog zou lukken; snel sprongen de soldaten te voorschijn en doodden de wacht. Reeds lieten zij hun helpers binnen, maar in een straatgevecht werden zij er weer uitgeworpen. De waagmeester van Zutphen kwam er bij om. De aanval. Er is een doodeenvoudige waarheid op strategisch gebied, die te dikwijls wordt vergeten: een oorlog wordt alleen gewonnen door aan te vallen. De verdediging moet een beslist tijdelijk karakter dragen. Het voor altijd afzien van het offensief, het zich eenzijdig A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 2 9 instellen op de verdediging, is reeds een morele capitulatie. Daarom zijn de eerste jaren van Parma's landvoogdij voor ons volk zulke slechte jaren geweest. Zó lang had men zich tot de verdediging beperkt en dus steeds terrein verloren, dat het een waagstuk scheen, om nog ooit weer een aanval te ondernemen. Die altoos slaghen wil keeren ende nimmer wederslaen, die moet ghewis vergaen. (Van Reyd) Die ban moest worden verbroken. Het is de eer van Willem Lodewijk geweest, dat hij dat heeft begrepen en bepleit. Heel in het begin van 1590, nog voor de val van Breda, was hij in Den Haag, om dat te bepleiten. De Staten voelden er weinig voor. Men zou, ‘den vyant soeckende, eenen slapenden hont wecken’. Dat is de dwaze consequentie van hen, die zweren bij het defensief. Zij zitten op de vijand te wachten! De secretaris van Willem Lodewijk, Everhardus van Reyd, heeft de gedachten van zijn meester, die toen in Den Haag werden vertolkt, weergegeven. En Willem Lodewijk was een welsprekend man! Nu was de kans schoon, om de grote rivieren te bevrijden en de vijand over de Rijn en de Maas te drijven, waardoor onze positie veel zou worden verbeterd. Nooit was er beter gelegenheid: de Armada was vernietigd, de Spaanse koning gemengd in Franse zaken; Parma werd gewantrouwd; de Spaanse soldaten waren ontevreden. Als déze kans werd verzuimd, het zou nooit voor het nageslacht zijn te verantwoorden. Wijze mannen hebben geleerd, de vijand niet te onderschatten. Maar even verkeerd is het, hem te overschatten en te wanhopen aan de goede middelen, die God heeft verschaft. Als de grote rivieren vrij zijn, dan is ‘den Thuyn vande Vereenichde Nederlanden so veel wijder ende stercker gemaeckt’. ‘Badt daerom dat die Staten wilden een hart vatten, alle nooddruft tegens den aenstaenden somer bestellen, ende de saeck in den Name Godes aenveerden, radende van Groeningen te beginnen, ghemerckt dat aldaer het meeste profijt ware, den lichtsten arbeydt ende de meeste seeckerheydt: 't meeste profijt, om dat de vyandt gheen rijcker, machtiger ende voornemer stadt heeft aen d'Oost-syde van de Maes, waer mede groote contributie gewonnen, ende Vrieslant metten Omlanden connen bevrijdt werden. Welke Provincien soo bequaem ter zee ende tusschen de Moerassen liggen, dat wesen- A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 2 10 de die vyant eens daer uyt ghebracht, deselve immers soo grooten voordeel hebben, om gehanthaeft ende verdedight te worden, als Hollandt ende Zeelandt selve. Den lichtsten arbeydt, omdat onse Legher nerghens beter ghespyst, met minder moeyten begraven (= ingegraven), ende met doorstekinghe van dijcken bevrijt can werden.’ Trouwens, Willem Lodewijk wees er terecht op, door de inneming van vele schansen was Groningen al half geblokkeerd. De bevolking in het bezette gebied in de noordelijke gewesten zag uit naar bevrijding, ‘zij was muitende ende verdrietig’. Willem Lodewijk had de zaak goed bekeken. Want twee maanden later schreef Francisco Verdugo, die de Spanjaarden in het Noordoosten van ons land commandeerde, een brief uit Groningen aan Parma, waarvan een vertaling te vinden is in het Huisarchief van Oranje-Nassau. Misschien is de brief onderschept. In elk geval, hij is duidelijk. Verdugo klaagt: ‘Van dit landt en is geen vrucht meer te verwachten, want er niet en is. - Ick bevijnde my in 't punct van te verliesen steeden ende provincien. U hoocheyt mij met middelen niet ontsettende, soo en can ick de vijandt geen wederstandt doen.’ Dat staat in een brief van 15 maart 1590. En toen duurde het nog een jaar, voordat het eigenlijke grote offensief van onze kant begon. Een aanval, waartoe Willem Lodewijk zich aanbood ‘met vasten betrouwen van soo gheluckighen voortganck door Godes zegen, dat hy nimmermeer beschaemt soude werden, als hebbende meer gheroemt dan inderdaet bewesen’. Het glorieuze jaar 1591. En toen, in 1591, is het er van gekomen. Elizabeth had nog net tevoren schamper gevraagd, welke veldheer van naam men aan het hoofd van het Nederlandse leger zou stellen. Maurits veroverde zich een naam. Maar toen hij begon, moest er eerst binnenskamers heel wat worden gestreden. Friesland stond er op, dat Steenwijk, Koevorden en Groningen werden aangepakt; Holland voelde meer voor een actie tegen Geertruidenberg. Men werd het tenslotte eens, dat eerst de IJsellinie moest worden aangepakt, die door de gunstelingen van Leicester was verraden. Het werd een snel succes: binnen vijf dagen werd Zutphen ingenomen en de avond van de capitulatie werd de artillerie reeds ingescheept naar Deventer. De A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 2 11 stad hield het tien dagen uit. Verdediger was graaf Herman van den Bergh, een zoon van graaf Willem van den Bergh en van Maria, zuster van Prins Willem van Oranje.