BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS. DE -POLEMIEK VAN HUGO BRANDT CORSTIUS EN WILLEM FREDERIK HERMANS

Marc VAN ZOGGEL

Abstract – In 1987 Willem Frederik Hermans and Hugo Brandt Corstius started to polemicize about the writer Multatuli. This polemic would, in varying intensity, continue until 1995, the year of Hermans’s death. In this article I describe the evolution of this polemic. Using a theoretical model by Jürgen Stenzel, I point at some rhetorical strategies that can influ- ence the course of a polemic. Moreover, I argue that the role of the polemical authority, i.e. journalists, critics, other writers, readers etc. who follow, comment upon and evaluate the polemic, is fundamental to its course and outcome: within a polemic, it is of crucial importance who is said to be right, not who is right. By framing the analysis in a more institutional approach and within a broader historical context, I argue that factors not directly related to the polemic itself are nevertheless important in the scholar’s analysis and interpretation.

In 1995 werd het 175ste geboortejaar van Multatuli gevierd. Ter gelegenheid daarvan praatte Marcel Janssens in een ‘Lofrede geadresseerd aan Multatuli’ de schrijver bij over diens hedendaagse bewonderaars: ‘Een rechtgelovige Multatuli-freak is zeker Willem Frederik Hermans geweest, die zich in zijn boek Malle Hugo maar weer eens optrok aan u, zowel aan uw literair prestige als aan uw grimmige nijdasserij.’ Ook brengt Janssens Multatuli op de hoogte van de staat van het polemistendom sinds zijn verscheiden: ‘Gij zijt een gedroomd patroon voor averechtse polemisten, doordrammers en gelijk- hebbers. Voor iemand als W.F. Hermans, maar evengoed voor diens erf- vijand, Hugo Brandt Corstius. Wie in Nederland zijn pen in vitriool wil dopen, moet bij u in de leer’ (Janssens 1995, 24). Willem Frederik Hermans en Hugo Brandt Corstius hebben inderdaad vele jaren lang in de geest van Multatuli met elkaar gepolemiseerd. Multatuli was daarbij niet alleen ‘gedroomd patroon’ maar ook de inzet van de pole- miek. Beide auteurs gelden als Multatuli-adepten en hebben regelmatig over hun grote voorbeeld gepubliceerd. Hermans schreef behalve een flink aantal artikelen in dag- en weekbladen ook het biografische essay De raadselachtige Multatuli (1976, herzien in 1987). Daarnaast bezorgde hij een editie van

* De auteur is verbonden aan het Huygens ING en aan de Vrije Universiteit Brussel.

Spiegel der Letteren 55 (2), 133-161. doi: 10.2143/SDL.55.2.2977267 © 2013 by Spiegel der Letteren. All rights reserved.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 133133 115/05/135/05/13 14:4714:47 134 MARC VAN ZOGGEL

Max Havelaar (1987) en publiceerde hij in het literatuurwetenschappelijke tijdschrift Over Multatuli. Brandt Corstius schreef vooral in kranten en weekbladen – zijn belangrijkste media als columnist – met grote regelmaat over Multatuli.1 Ook kondigde hij een Multatuli-biografie aan, maar die is tot op heden niet verschenen. Hoewel Brandt Corstius zich ook altijd als een bewonderaar van Her- mans heeft gemanifesteerd, hebben hij en Hermans een lange historie van meningsverschil en twist. In de jaren tachtig van de vorige eeuw raakten Hermans en Brandt Corstius met elkaar in de clinch over Multatuli. De term ‘polemiek’ viel hierbij voor het eerst in april 1987, toen Brandt Cor- stius’ negatieve recensie van de herziene uitgave van De raadselachtige Mul- tatuli een reactie van Hermans uitlokte, waarop weer een tegenreactie van Brandt Corstius volgde en andere auteurs en de schrijvende pers van een polemiek begonnen te spreken. In de daarop volgende jaren zouden beide auteurs tegen elkaar blijven polemiseren, tot het overlijden van Hermans op 27 april 1995 automatisch een einde maakte aan de woordenstrijd tussen beide kemphanen. Willem Frederik Hermans wordt beschouwd als een vooraanstaande pole- mist binnen de moderne Nederlandse literatuur. Met name zijn bundel Mandarijnen op zwavelzuur (1964, meermaals herzien en uitgebreid), aan- geprezen als ‘polemische essays en strijdschriften tegen de incompetentie van Nederlandse literatoren en recensenten’, heeft hem die reputatie bezorgd. Volgens Wilbert Smulders kenmerkt Hermans’ polemische activiteit in de Mandarijnen zich door ‘de dubbelzinnigheid zowel slachter als slachtoffer te zijn’ (2001, 154-155). Ook zijn inzet in de Weinrebzaak heeft bijgedragen aan Hermans’ faam als polemist. Christophe Vekeman (2009, 160) stelt zelfs dat deze zaak, meer nog dan de Mandarijnen, ‘de grote triomf van Hermans als polemist’ markeert, omdat de affaire aan ‘zijn geloofwaardig- heid’ bijdroeg: ‘hij was niet zomaar een herrieschopper of een sadist, hij wist wel degelijk waarover hij het had en hij streed hetzij uit zelfverdediging, hetzij voor de goede zaak of althans voor wat hij zelf als de goede zaak aanzag.’2 Hugo Brandt Corstius debuteerde in de jaren vijftig in Propria Cures en verwierf als polemist landelijke beruchtheid met zijn columns tegen de

1 Brandt Corstius stond daarmee naar eigen zeggen in de traditie van Multatuli, die, wan- neer hij in de twintigste eeuw had geleefd, volgens Brandt Corstius ongetwijfeld columnist zou zijn geworden (Anoniem 1985, 18). 2 Over Hermans en de polemiek zie verder Oversteegen 1965, Vermeiren 1986, Glaude- mans 1990, 146-153 en de door Max Pam samengestelde bloemlezing uit Hermans’ polemie- ken Niet uit kwaadaardigheid (Hermans 2005).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 134134 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 135

criminoloog Wouter Buikhuisen. In 1984 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend, maar cultuurminister Brinkman weigerde de prijs uit te reiken omdat hij vond dat Brandt Corstius ‘het kwetsen tot instrument heeft gemaakt’ (Brinkman 1985, 20). Martin van Amerongen heeft getracht ‘de plaats van de polemicus dr. H. Brandt Corstius in de Nederlandse letteren’ te bepalen. Van Amerongen noteert dat Brandt Corstius, die hij ‘een onna- volgbare beroepshater’ noemt, zich niet primair met literaire polemieken bezighoudt: ‘Hij polemiseert tegen zijns inziens wezenlijker zaken. De bio- criminologie, Lou de Jong, kernwapens, prins Bernhard en de rooms-katho- lieke kerk’ (Van Amerongen 1985, 87). Hermans en Brandt Corstius werden als polemisten soms vrijwel dezelfde predikaten toebedeeld. Zo noemde Hermans ‘een hoogst abjekt individu, dat in zijn – overigens zeer onderhoudende – polemiek voor geen verzinsel, laster, of vervalsing van teksten terugdeinst, mits hij er zeker van is dat het uitgekozen slachtoffer zich niet adequaat kan verdedigen: zedelijke moed is niet bepaald Hermans zijn sterkste zijde.’ (Reve 1984, 291) En Van Amerongen kenschetst de polemische activiteit van Brandt Corstius als het werk van de logicus en mathematicus die weet ‘dat alles te bewijzen valt’ en zo keer op keer voor elkaar krijgt dat ‘het onbewijsbare bewezen’ wordt: ‘Het is ongetwijfeld een vernuftige en virtuoze wijze van redeneren, het illustreert de triomf van het mathematisch denken, men kan echter een dergelijke vorm van retorica – met alle respect – niet anders dan volstrekt gewetenloos noemen’ (Van Amerongen 1985, 88-89). De opzet van dit artikel is tweeledig. Allereerst wil ik de Multatuli-pole- miek tussen Hermans en Brandt Corstius in kaart brengen. De in vele arti- kelen, columns en boeken – vaak herschreven, gewijzigd, aangevuld – uit- gevochten strijd presenteert zich aan de hedendaagse lezer en onderzoeker als een onoverzichtelijke kluwen teksten. Door deze kluwen enigszins te ontwarren en zo de grote lijnen van de polemiek bloot te leggen hoop ik bovendien iets meer te weten te komen over de mechanismen die actief zijn bij een literaire polemiek, die ik opvat als een publiekelijk gevoerde strijd op het literaire veld. Naast een literair-historische invalshoek heeft dit artikel dus ook een meer literatuurtheoretische component: het is een poging een bijdrage te leveren aan de studie van de literaire polemiek, een nog relatief onderbestudeerd onderwerp, zoals ik verderop uiteenzet. Deze component zal uiteindelijk een ‘institutionele’ kadering krijgen: door alle persoonlijke onhebbelijkheden, rancunes en ijdelheden heen probeer ik de acties van de personen te verklaren op basis van de posities die zij (willen) innemen in het literaire veld. Hoewel in de Multatuli-polemiek tussen Hermans en Brandt Corstius de inzet van strikt ‘literaire’ aard lijkt te zijn, namelijk de

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 135135 115/05/135/05/13 14:4714:47 136 MARC VAN ZOGGEL

betekenis en waarde van Multatuli, is mijn stelling dat politiek-ideologische meningsverschillen en positionering een minstens zo grote rol spelen. Na een overzicht van de stand van zaken in de theorievorming rond de literaire polemiek zet ik een analysemodel uiteen aan de hand waarvan ik de casus vervolgens beschrijf. Door aan het eind een blik te werpen op de voorgeschiedenis die Hermans en Brandt Corstius delen plaats ik de casus tot slot in een breder historisch kader.

Theorie en methodologie van de polemiek

In het Lexicon van literaire termen (Van Gorp e.a. 1998, 341-342) wordt ‘polemiek’ gedefinieerd als ‘[e]en op heftige toon gevoerd dispuut tussen vertegenwoordigers van tegenstrijdige strekkingen, b.v. in de politiek, de theologie, de literatuur(studie), waarbij men elkaars diskwalificatie op het oog heeft.’ Benadrukt wordt dat de opponenten hun gelijk willen halen ‘niet zozeer door een logisch consistente bewijsvoering als wel door een emotio- nele en retorische betoogtrant.’ Daarbij is de inhoud ondergeschikt aan de vorm: ‘De stijl, het spitsvondige van de formulering is het wapen van de polemist. Niet zelden bedient hij zich van satirische en karikaturale voorstel- lingswijzen.’ De literaire polemiek heeft twee functies. Vanuit literair-histo- risch oogpunt is de polemiek ‘de seismograaf van de ontwikkelingen die een literair systeem doormaakt’. Nieuwe generaties en stromingen bedienen zich van de polemiek om zich tegen de gevestigde orde of de vigerende richting af te zetten. Daarnaast heeft de polemiek ‘een selecterende en kwaliteitsbe- wakende functie’: de polemiek is bij uitstek een geëigend literair middel om ‘te licht bevonden teksten en auteurs’ te bestrijden en daarmee de toegang tot de literatuurgeschiedenis te ontzeggen.3 Samenvattend is de literaire polemiek een dispuut waarbij, in klassiek-retorische termen, ‘ethos’ (bespe- len van publiek) en ‘pathos’ (zelf(re)presentatie) de overhand hebben op ‘logos’ (argumentatie). De vorm en de stijl zijn belangrijker dan de inhoud; het doel is posities in het literaire veld bevragen, betwisten en bezetten. In de theologie is ‘polemiek’ een veelgehanteerde term, zeker in vergelijking met de literatuurwetenschap. The Oxford Dictionary of Literary Terms (Baldick 2008, 263) spreekt van een ‘thorough written attack on some opin- ion or policy, usually within a theological or political dispute, sometimes

3 Paradoxaal genoeg beklijven ‘vergeten auteurs’ juist nog in enige mate door de polemie- ken waarmee zij bestreden zijn; denk bijvoorbeeld aan schrijvers die uitsluitend nog enige bekendheid genieten als lijdende voorwerpen in Hermans’ Mandarijnen op zwavelzuur.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 136136 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 137

also in philosophy or criticism.’4 Over theorie en methodologie van de pole- miek lijkt in het Nederlandse taalgebied nog niet veel geschreven te zijn.5 In andere landen zijn wel enkele studies verschenen, met name in Frank- rijk en Duitsland. Dominique Maingueneau ontwerpt in La sémantique polémique (1983) een model om zeventiende-eeuwse religieuze en ideologi- sche twisten te analyseren. Dit maakt het lastig om zijn model te gebruiken voor onderhavige casus, omdat zijn model specifiek is opgesteld voor de analyse van teksten van vóór de achttiende eeuw, toen de autonomisering van het literaire veld inzette. De omvangrijke bundel La parole polémique (Declercq e.a. 2003) bevat een breed scala aan artikelen over literaire, filo- sofische en juridische polemieken, maar een fundamentele uiteenzetting over theorie en methodologie van de polemiekanalyse ontbreekt. Zowel in de casestudies als in de inleidende teksten beperken de contribuanten zich tot enkele globaal geformuleerde opmerkingen. De door Valérie Robert geredigeerde bundel Intellectuels et polémiques (2003) bevat een interessan- tere verzameling artikelen over ‘les différents aspects du phénomène des polémiques’. In haar uitgebreide inleiding geeft Robert bovendien een over- zicht van de stand van zaken in de theoretische literatuur. Het ‘eigene’ van een literaire polemiek is volgens Robert dat een eenzijdige aanval niet vol- doende is om van ‘polemiek’ te spreken. Daarvoor moeten ten minste twee partijen de degens kruisen.6 Ze wijst er voorts op dat de betekenis van de term ‘polemiek’ in de journalistiek afwijkt van de betekenis die er in weten- schappelijke publicaties aan wordt toegekend. Daar heeft het begrip niet altijd de puur pejoratieve connotatie die er binnen de journalistiek aan kleeft, maar is er vaker sprake van een neutrale aanduiding van ‘strijd’, die ‘discursive et publique’ wordt gestreden (Robert 2003, 14). Er zijn in het recente verleden wel enkele pogingen ondernomen om een structuralistische typologie van de polemiek op te stellen, om zo de verschillende verschij- ningsvormen van ‘strijd’ in de literatuur te kunnen onderscheiden, maar het

4 De Anthem Dictionary of Literary Terms and Theory meent zelfs dat polemieken ‘are seldom literary, but some literary writers have composed them’ (Auger 2010, 234-235). 5 De tijdschriften Maatstaf (in 1983) en Kreatief (in 1986) publiceerden themanummers over polemiek; H.A. Gomperts’ bekende artikel over de literaire polemiek is meer essayistisch van toon (Gomperts 1963, 185-195). 6 In bloemlezingen is dat dialogische aspect niet altijd een criterium. Zo hanteren Hans van den Bergh en Pierre Vinken in hun bloemlezing Het scherp van de snede (2010) een rui- mere definitie van ‘polemiek’: ‘Dat hoeft niet altijd een openlijk gevoerde pennenstrijd tussen twee kemphanen te zijn; wij vatten de term breder op. Polemiek kan ook een strijdbare verdediging van een eigen standpunt zijn of een gepeperde bestrijding van een verderfelijk geachte mening of situatie, niet gericht tegen één persoon, maar bestemd voor het beïnvloeden van de openbare mening’ (Van den Bergh e.a. 2010, 11).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 137137 115/05/135/05/13 14:4714:47 138 MARC VAN ZOGGEL

a priori aanbrengen van betekenisonderscheid tussen termen als ‘polemiek’, ‘controverse’, ‘debat’ en ‘dispuut’ is volgens Robert weinig zinvol. Zij pleit er voor om vooral aandacht te besteden aan de functie die de ‘polémicité’ vervult binnen een afgebakend intellectueel veld. Robert noemt twee interessante teksten waarin zo’n meer op de praktijk gerichte benadering wordt voorgesteld: Kerbrat-Orecchioni (1980) en Sten- zel (1986). In haar studie Le Discours polémique noemt Catherine Kerbrat- Orecchioni de polemiek een ‘guerre verbale’ (1980, 5) met als essentiële eigenschap het ‘dialogische’ karakter van de woordenstrijd. Bovendien is een ‘communauté des systèmes de valeurs’ vereist om een serieuze strijd te kun- nen genereren. Het verloop en de uitkomst van een polemiek worden voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin de polemisten ‘verbaal geweld’ toepassen: ‘Tolérée de façon limitée, l’injure peut être l’élément déclenchant l’échange polémique, mais peut aussi mener à la rupture du dialogue’ (Sauerwein Spinola 2000, 27). Blijft zo’n belediging binnen de perken van wat publiekelijk nog geaccepteerd wordt, dan kan zij het door- slaggevende element zijn voor de polemist om de strijd te winnen, maar grensoverschrijding kan aan de andere kant ook de nederlaag inluiden. Ook Jürgen Stenzel legt de nadruk op de belediging (‘Beschimpfung’), maar vol- gens hem gaat polemiseren verder dan beledigen: beledigen is alleen uiterlijk vertoon, waarbinnen het schelden middel én doel is, terwijl bij polemiek de specifieke stijl (‘Ausdruck’) uiteindelijk in dienst staat van een hoger, prag- matisch doel (‘Darstellung’) (Stenzel 1986, 4). Deze eigenheid van het pole- mische genre verwoordt Stenzel met een beeldend aforisme: ‘Polemik trägt gleichsam Schlips’, polemiek draagt als het ware een stropdas (Stenzel 1986, 5). Stenzel stelt vervolgens een model op. Hij onderscheidt vier posities die in een polemiek aan de orde zijn. Allereerst een polemisch subject en een polemisch object, die echter niet consequent aan één bepaalde persoon ver- bonden hoeven te zijn. Het zijn posities die door actoren ingenomen kun- nen worden en die dan ook van persoon wisselen, afhankelijk van de fase waarin de polemiek zich bevindt. Zo nemen de opponenten idealiter om de beurt de rol van polemisch subject aan, waarmee de tegenstander automatisch polemisch object wordt, totdat die zich op zijn beurt weer bedient van een weerwoord en de rollen omdraaien. De polemiek handelt voorts altijd over een polemisch thema. De vierde en laatste positie is die van de polemische instantie, een zeer belangrijke positie: hiermee valt globaal gezien de buiten- wacht samen die de polemiek volgt: lezers, media, commentatoren. Zij ver- vullen expliciet of impliciet de rol van scherprechter. De polemische instantie vormt feitelijk de spil van de polemiek. De polemiek is een strijd om macht

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 138138 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 139

– om symbolisch kapitaal –, maar die wordt uiteindelijk pas daadwerkelijk verdeeld wanneer een van de polemisten zich van de door sterke waardege- voelens begeleide instemming van de polemische instantie ten opzichte van zowel zijn positie als zijn persoon heeft verzekerd. (Stenzel 1986, 6) Volgens Stenzel is het de polemisten alleen aan de oppervlakte om het polemisch thema te doen en is het meer impliciete motief van de bestrijding van de tegenstander en diens positie het werkelijke doel van een polemiek. Hij lijkt dus te willen benadrukken dat een polemisch subject eerder de overwinning op een polemisch object nastreeft dan authentieke behartiging van het polemisch thema. Het polemisch thema is de stok waarmee het polemisch object geslagen wordt. De polemische instantie bepaalt vervolgens wie er het effectiefst heeft geslagen en wie er de meeste klappen heeft gevangen: ‘Der Polemiker soll samt seiner Position in den Augen der polemischen Instanz als wertvoll erscheinen, der Angegriffene und seine Position als minder- wertig’ (Stenzel 1986, 7). De polemist is het er dus om te doen de pole- mische instantie aan zijn zijde te krijgen en een front te vormen tegen het polemisch object. De uitingen van de polemisten kunnen volgens Stenzel (1986, 7) in drie categorieën verdeeld worden, te weten positionering binnen de argumenta- tie (Argumente), ‘accentuering’ (Akzentuierung) en ‘insinuatie’ (Unterstel- lung), drie modi die in toenemende mate de grenzen opzoeken van wat nog als acceptabel wordt beschouwd: 1. Positionering:7 Het polemisch subject moet zichzelf als ‘goed man’ (vir bonus) presenteren. Een polemist is een vir bonus wanneer hij een mid- denweg weet te vinden tussen positieve zelfpresentatie en negatieve type- ring van de tegenstander. Te veel zelffelicitatie kan ten koste gaan van de sympathie van de polemische instantie, maar ook het neerzetten van de opponent als vir malus zal op gedoseerde wijze moeten gebeuren om maxi- maal effect te sorteren. Mogelijke subjectgerichte retorische technieken zijn het publiek gunstig stemmen (captatio benevolentiae) en ‘exhibitio- nisme’ (Imponiergehabe). Objectgerichte technieken zijn de opposant ‘pejoratieve predicaten’ aanhechten en hem of haar als een belangrijk per- soon voorstellen: als representant van een slechte tijdgeest, als exponent van een samenzwering, enzovoort. Dit laatste, de opwaardering van het object, is van belang omdat een polemiek aan legitimiteit wint wanneer het object een grote invloed wordt toegedicht. Wanneer hij die invloed dan vervolgens schadelijk of onterecht noemt, voorkomt het polemisch

7 Ik verkies de term ‘positionering’ hier boven Stenzels categorie Argumente, omdat het feitelijk niet om de beschrijving van de logische argumentatie gaat, maar om de manieren waarop het subject zichzelf en zijn opponent binnen de polemiek positioneert.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 139139 115/05/135/05/13 14:4714:47 140 MARC VAN ZOGGEL

subject dat zijn polemiek als een futiliteit of als een achterhoedegevecht wordt beschouwd door de polemische instantie. 2. Accentuering: Ging het in de eerste categorie nog deels om inhoudelijke strijd, bij ‘accentuering’ worden specifieke kenmerken van de persoon van het polemisch object aangevallen. Te denken valt aan diens afkomst, naam, uiterlijk, karaktereigenschappen, sociale positie, carrière, vrienden en sym- pathisanten, bepaalde clichématige gedragingen en uitingen. 3. Insinuatie: Naast inhoudelijke en persoonlijke aanvallen staat een pole- mist nog een derde categorie ter beschikking: onbewezen, onbewijsbare of zelfs valse informatie gebruiken om het polemisch object te bestrijden.

Het polemisch subject zal een aanval van zijn kant willen presenteren als ten hoogste een ‘accentuering’ van in zijn ogen negatieve eigenschappen van het object, terwijl het polemisch object op zijn beurt zal proberen de aanval als een ‘insinuatie’ te duiden. Deze ‘Streit um die Klassifikation der gegneri- schen Argumenten als Akzentuierung bzw. Unterstellung’ (Stenzel 1986, 8) bepaalt verloop en uitkomst van de polemiek.8 Op basis van dit theoretische model zet Stenzel vervolgens een methode uiteen waarmee het verloop van de polemiek geanalyseerd kan worden. Om het ontstaan van de polemiek te schetsen kan de onderzoeker zes vragen als leidraad hanteren: 1. Waarom kiest een polemisch subject dit specifieke pole- misch object?; 2. Welk beeld heeft het polemisch subject van de polemische instantie?; 3. Hoe staat de polemische instantie tegenover het polemisch object?; 4. Waarom heeft het polemisch subject dit polemisch thema gekozen?; 5. Heeft het polemisch object zichzelf ook met dit polemisch thema verbonden of is dit hem opgedrongen door het polemisch subject? en 6. Welke verhouding heeft de polemische instantie tot het polemisch thema?9 Het verloop van de polemiek kan gevolgd worden aan de hand van de hierboven opgesomde modi operandi ‘positionering’, ‘accentuering’ en ‘insi- nuatie’. Het gaat hier dus om de beschrijving en functietoekenning van polemische middelen als de begunstiging van het publiek, de positieve zelf- presentatie en vooral de manieren waarop de tegenstander wordt aangeval- len. Zoals aangegeven is het van belang hierbij aandacht te besteden aan

8 Dit sluit aan bij wat Sauerwein Spinola hierboven, op basis van Kerbrat-Orecchioni, met betrekking tot de rol van de ‘injure’ (belediging) in een polemiek vaststelde. 9 Deze inventarisatie lijkt niet compleet. De vraag ‘hoe staat de polemische instantie tegenover het polemisch subject?’ ontbreekt bijvoorbeeld; het imago van het subject in de ogen van het publiek is immers een niet te onderschatten factor in een model waarin het ‘oordeel’ van de polemische instantie cruciaal is. Een mogelijke verklaring voor deze omissie kan gezocht worden in Stenzels invulling van de termen subject en object: waar thema en in min- dere mate instantie gedurende de polemiek redelijk stabiel ingevulde posities lijken, daar wis- selen subject en object steeds van invuller.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 140140 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 141

waar volgens de polemische instantie de precaire grens tussen accentuering en insinuatie wordt overschreden. Vanzelfsprekend is ook de bestudering van de daadwerkelijk gebruikte argumenten (inhoud) en taal- en stijlmiddelen (vorm) van belang (Stenzel 1986, 8-10). Na een interpretatie van de gehele polemiek volgt idealiter nog een alinea over de historische context, wat Sten- zel (1986, 10) de ‘symptomatiek van het conflictgebied’ noemt, maar hij werkt dat niet verder uit.

Casus: Hermans versus Brandt Corstius

Ik pas Stenzels model nu toe op de casus Hermans-Brandt Corstius. Aller- eerst vul ik de vier ‘posities’ in: Polemisch subject: Willem Frederik Hermans; Hugo Brandt Corstius Polemisch object: Hugo Brandt Corstius; Willem Frederik Hermans Polemisch thema: ‘Multatuli’ Polemische instantie: Multatuli-lezers; in cultuur geïnteresseerd publiek

Polemisch subject en object zijn zoals gezegd posities die steeds wisselen, afhankelijk van wie er ‘aan de beurt’ is in een bepaalde fase van de polemiek. Het polemisch thema is hier kortheidshalve als ‘Multatuli’ ingevuld, maar dit kan uitgebreid worden tot ‘de erfenis van Multatuli’, ‘de betekenis van Multatuli’, ‘de interpretatie van Multatuli’s werk’, enzovoort. Onder de polemische instantie ressorteren allereerst de lezers van de kranten, tijdschrif- ten, boeken e.d. waarin de teksten verschijnen die als bijdragen aan de pole- miek kunnen worden beschouwd. Meer in het bijzonder betreft het hier personen, zoals andere ‘Multatulianen’, die rechtstreeks of onrechtstreeks positie kiezen in de polemiek, door bijvoorbeeld bijdragen van de polemici te signaleren, te interpreteren of te evalueren. Ik bespreek in het vervolg chronologisch het verloop van de polemiek, daarbij waar mogelijk – en waar relevant – verwijzend naar de terminologie van Stenzel.

1983-1987: Aanloop

Op 15 juli 1983 verwijst Hugo Brandt Corstius in NRC Handelsblad in zijn recensie van het vijftiende deel van Multatuli’s Volledige werken kort naar het in 1976 verschenen boek De raadselachtige Multatuli ‘door Willem Frederik Hermans, waarbij het woord “door” vertaald dient te worden als: through, durch, à travers, want het toont de lezer misschien meer over

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 141141 115/05/135/05/13 14:4714:47 142 MARC VAN ZOGGEL

Hermans dan over Multatuli’ (Grijs 1983). Hier wordt impliciet kritiek geuit met de strekking: het Multatuli-boek van Hermans zou over Multatuli moeten gaan, maar het gaat over Hermans zelf. Wanneer we deze recensie als een eerste, minimale aanzet tot de polemiek beschouwen, wordt hier een polemisch object (Hermans) door het polemisch subject (Brandt Corstius) in verband gebracht met het polemisch thema (Multatuli). Met andere woor- den: Hermans heeft weliswaar een boek over Multatuli gepubliceerd, maar Brandt Corstius gebruikt dit boek nu als aanleiding om kritiek te uiten op Hermans’ zelfpresentatie. Na deze warming-up lost Hermans het definitieve startschot. In een interview met F.A. Janssen en Freddy De Vree in mei 1985 spuwt Hermans zijn gal over een flink aantal personen en instanties, onder wie Rudy Kous- broek en Brandt Corstius. Hermans hekelt Kousbroeks gepoch over zijn studie Japans, omdat hij die nooit afgemaakt heeft. Wel afgestudeerd is onze andere puzzledokter, H. Brandt Corstius, alias Hugo de Torenkraai, Battus, Etter, Stoker de Olieman, Piet Parelgrijs, en zo voort. Die lijdt weer aan andere trauma’s, maar het resultaat is even onoorspronkelijk, oneerlijk, afgunstig en onartistiek als dat van Kousbroek. Schrijven kan hij nauwelijks. Hij beweert Multatuli te bewonderen. Een beschouwing over Multatuli (Vrij Nederland, 21-4-’84) beëindigde hij eens als volgt: “Die man is niet kapot te krijgen.” Dat peil (Janssen e.a. 1985).10

In deze paar zinnen worden enkele stappen gezet die sterk bijdragen aan het op gang brengen van een polemiek. Ten eerste wordt de naam van de oppo- nent beschimpt. Hermans maakt hier effectief gebruik van – of in de termi- nologie van Stenzel: hij accentueert – een kenmerkende eigenschap van de opponent, namelijk diens omstandige pseudoniemgebruik. ‘Hugo de Toren- kraai’ en ‘Battus’ zijn daadwerkelijk pseudoniemen van Brandt Corstius, maar ‘Etter’, ‘Stoker de Olieman’ en ‘Piet Parelgrijs’ zijn vervormingen van ‘Eter’, ‘Stoker’ en ‘Piet Grijs’. Vervolgens betwist Hermans Brandt Corstius achtereenvolgens diens authenticiteit (‘onoorspronkelijk’), oprechtheid (‘oneerlijk’), ruimhartigheid (‘afgunstig’) en talent (‘onartistiek’; ‘schrijven kan hij nauwelijks’). De Multatuli-bewondering van Brandt Corstius wordt hier door Hermans niet expliciet maar door middel van een impliciete for- mulering in twijfel getrokken: ‘Hij beweert Multatuli te bewonderen.’ (cur- sivering MVZ) Het thema van de twist zouden we op dit moment kunnen

10 In een aforisme in Dinky toys (1988) zou Hermans nog een keer op deze zin terugko- men: ‘Piet Grijs schreef over Multatuli: “Die man is niet kapot te krijgen.” Grijs zelf (thans Bijna Kaal) maar al te gemakkelijk, vrees ik’ (Gielkens e.a. 2008, 830).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 142142 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 143

formuleren als: ‘oprechtheid van de Multatuli-bewondering’. Beide schrijvers noemen zich, al dan niet expliciet, een bewonderaar van Multatuli, maar Brandt Corstius vindt dat het boek waarin Hermans hieraan uiting gaf eer- der een boek is dat over Hermans zelf gaat en Hermans meent op zijn beurt dat Brandt Corstius wel kan zeggen dat hij Multatuli bewondert, maar dit niet waarmaakt. 1986 verloopt zonder verbale ruzie.11 Begin 1987 komt de polemiek daadwerkelijk op gang, als Hermans en Brandt Corstius elkaar vooral in krantenstukken over en weer aanvallen. De eerste is dan werkzaam als recen- sent voor NRC Handelsblad en Elsevier, de tweede schrijft onder meer kri- tieken in de Volkskrant en columns in Vrij Nederland. 1987 is bovendien een ‘Multatuli-jaar’, omdat de schrijver dan honderd jaar dood is. Hermans publiceert eind januari een groot artikel in Elsevier waarin hij voorspelt dat Multatuli spoedig vergeten zal zijn (Hermans 1987a).

1987: Eerste slag

In april 1987 gaat de strijd een nieuwe fase in: zij wordt als polemiek opge- merkt door de media, door de polemische instantie. Directe aanleiding is de verschijning van een herziene uitgave van Hermans’ De raadselachtige Multatuli, die van Brandt Corstius op 3 april een negatieve recensie krijgt. Als Piet Grijs betwist de criticus dat de tweede druk ‘ingrijpend veranderd’ is, zoals Hermans in zijn inleiding zou hebben geschreven. En de verande- ringen die er wel zijn, zoals de toevoeging van een bronvermelding, maken het boek eerder slechter dan beter: een ‘fris van de lever, niet bezwaard door voetnoten, onpretentieus essay’ is nu een ‘heterogeen, hier en daar pedant, pretentieus boek geworden. Het “plaatjesboek” werd een praatjes- boek’ (Grijs 1987a [1989: 150]). Grijs heeft echter ook fundamentelere bezwaren: hij neemt Hermans’ visie op de betekenis van Multatuli onder vuur, in het bijzonder wat volgens Hermans de essentie van Max Havelaar zou zijn. Hermans heeft volgens Grijs ‘een interessante mening’: hij beschouwt het werk niet, zoals ‘iedereen’ heeft gedacht, als een roman die een zelfkritische kijk op de koloniale politiek van Nederland heeft ingeluid, maar als een roman die die kritische houding juist heeft verzacht en ver- traagd omdat Multatuli zijn hoofdpersoon als arme sloeber laat eindigen. Dit is volgens Grijs ‘een originele visie’, maar ook ‘een onzinnige visie’,

11 In de VPRO Gids van eind december 1985 noemt Hermans Brandt Corstius ‘een leugenaar’. ‘Deze antwoordt dat het geen zin heeft zich hiertegen te verdedigen “… want wie gelooft een leugenaar?”’ (Evenhuis 1987).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 143143 115/05/135/05/13 14:4714:47 144 MARC VAN ZOGGEL

omdat ‘van Achilles tot Jan Cremer’ romanfiguren ‘groter dan levensecht’ zijn geweest: ‘Dat vonden de lezers juist prettig. Dat het verkeerd met ze afliep gaf aan die lezers nooit het idee dat het geen zin had om tegen zulke helden op te kijken. Hermans begrijpt niets van idealisme. De romanlezers gelukkig wel. Hermans houdt alleen van Multatuli als mislukkeling’ (Grijs 1987a [1989: 155]). Hermans reageert een week later met ‘Stukjes en Brokjes van Grijze Piet’. Hermans roept een ‘Battus’-column van enige jaren daarvoor in herinne- ring, waarin Brandt Corstius een door hem te vervaardigen vervolg op de Multatuli-biografie van Paul van ’t Veer had aangekondigd. Die biografie had op 19 februari 1987 moeten verschijnen, maar nu is het al april en is er nóg geen boek: ‘Allemaal holle galm, honderd procent gebral, zoals we nu weten.’ Hermans viel vooral over de toon waarin de Battus-column was geschreven: ‘Hoe ging hij dat doen? / “Hoe? Ik heb een huis in gekocht, dicht bij het Multatulimuseum, daarin zit een kamer van 45 kubieke meter, die voor dit boek is bestemd. Daar komt een computertje te staan waar ik de feiten in opsla en het boek in ga tikken.” / En zo voort.’ Hermans noemt Brandt Corstius daarop een ‘snoever’.12 Aan het slot van zijn stuk gaat Hermans nog concreet in op de bezwaren in de recensie van Grijs. Gebrek aan kennis heeft Brandt Corstius ‘niet verhinderd op 3 april 1987 in de Volkskrant een van mijn prachtige plaatjesboeken, De raadselach- tige Multatuli, tweede druk, zogenaamd te bespreken.’ Hermans vergeet dus ook zijn zelfpositionering, de Imponiergehabe, niet. Toch heeft het uitdelen van ‘pejoratieve predicaten’ de overhand, ook aan het eind: ‘Een stukje schrijven over een boek dat zaken behandelt waarvan je geen verstand hebt, is veel gemakkelijker dan het lijkt. / Je hoeft er het boek niet voor te lezen. Je zuigt iets uit je duim dat niet in het boek staat, en zet dáárover, niet over wat de schrijver beweerd heeft, een grote mond op’ (Hermans 1987b). Brandt Corstius had volgens Hermans bewust genegeerd dat in de inleiding van De raadselachtige Multatuli stond dat het boek ‘hier en daar’ ingrijpend veranderd was en niet algeheel. Volgens Hermans heeft Brandt Corstius dus de grens van accentuering naar insinuatie overschreden.13 Een belangrijk aspect in Stenzels model is dat een polemiek een publie- kelijk gevoerde strijd is die ook als dusdanig door het publiek, de polemische

12 De formulering ‘holle galm’ roept reminiscenties op aan Weinreb, die door Hermans ‘Holleweinreb’ werd genoemd. Brandt Corstius is dus volgens Hermans een met Weinreb vergelijkbare praatjesmaker zonder inhoud. 13 Hermans bundelde dit artikel in Door gevaarlijke gekken omringd (1988), inclusief wijzigingen. Zo voegde hij als commentaar op Brandt Corstius’ pseudoniemgebruik de regel ‘Zou hij een onverbeterlijke stiekemerd zijn?’ toe.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 144144 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 145

instantie, herkend en becommentarieerd wordt en ook expliciet als ‘pole- miek’ moet worden benoemd om dat label te verdienen. Na deze aanvallen over en weer is dat moment daar. Op 16 april somt Arend Evenhuis in Trouw de stand van zaken op: Jan Cremer en enkele lezers hebben zich met ingezonden stukken in de Volkskrant aan de zijde van Hermans geschaard, Brandt Corstius vond een medestander in Robert Vernooy, die in een inge- zonden brief van 15 april in de Volkskrant uitvoer tegen ‘het 78-toerenstem- metje’ van Willem Frederik Hermans, ‘eens een eminent stilist, thans een zielige schandaalfetisjist, die vegeteert op zijn verleden.’ (Evenhuis 1987) Er zijn ook ingezondenbrievenschrijvers die Hermans een dag later in de Volks- krant van ‘ordinair gescheld’ en ‘broddelwerk’ betichten (Jacobs 1987; Perelstein 1987). Bob Frommé, pseudoniem van Jos Bloemkolk, is in Het Parool verheugd over de polemiek: ‘Er werd nauwelijks nog gescholden in de literatuur. Wanneer was het voor het laatst dat een Reus een mooie, scherpe aanval inzette op een andere Reus? Wanneer zat je nog op een zon- nige tribune te genieten van een getructe tweestrijd waarvan je zelf de uitslag mocht bepalen?’ Hij meent wel dat Hermans met zijn stuk van 10 april te ver is gegaan, want na de inhoudelijke weerlegging van Grijs’ bezwaren – ‘Punt voor Hermans. Degelijke sliding’ –

gleed Hermans naar de benen en niet naar de bal. Gefluit op de tribune. Je kunt waardering hebben voor vuil spel, als het maar subtiel wordt uit- gevoerd. Maar dit waren vervelende, opzichtige, Johnny Rep-achtige over- tredingen. […] Karel van het Reve heeft het al eens uitgelegd: je kunt iemand het best terloops aanvallen, in een bijzinnetje. Maar Hermans begon meteen met pogingen zijn tegenstander het veld uit te schoppen. Veel te direct allemaal (Frommé 1987).

Hermans heeft volgens een vertegenwoordiger van de polemische instantie de accentuering dus te ver doorgedreven en is daarmee in de laakbare categorie van de insinuatie beland. Weer een week na Hermans’ ‘Stukjes en Brokjes’ slaat Grijs terug met een voor deze casus belangrijke tekst, ‘De kunst van de polemiek’. Brandt Corstius bedient zich hier van meer dubbelzinnige stijl- middelen als ironie. Grijs looft Hermans als superieure polemist in een land waar de polemiek ‘een slechte naam’ heeft. Brandt Corstius past een capta- tio benevolentiae toe door zich aanvankelijk op het standpunt van de pole- mische instantie te stellen. Hij verwoordt, met andere woorden, de afgeleide opinie van het publiek: ‘Volwassen mensen die zich druk maken over een kommaatje. Een lector die een professor uitscheldt voor “brokjesmaker”, “slome Piet”, of “Boer Biet”. Inderdaad speelt de Nederlandse literaire pole- miek zich meestal op dat niveau af.’ Brandt Corstius heeft echter een uit-

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 145145 115/05/135/05/13 14:4714:47 146 MARC VAN ZOGGEL

zondering op de regel gevonden: ‘Maar het kan anders, gelukkig. Vorige week heeft u een exemplarisch voorbeeld kunnen lezen van de hand van niemand minder dan Willem Frederik Hermans. Zoals hij in dat stuk, dat voor de vorm tegen mij gericht was, speelt met zijn lezers, dat was verruk- kelijk, en verdient lof’ (Grijs 1987b). Wat Brandt Corstius hier doet is eerst het stuk van Hermans impliciet als voorbeeld nemen van de deplorabele staat waarin de vaderlandse polemiek zich bevindt, om vervolgens datzelfde stuk de uitzondering op de regel te noemen. De oplettende lezer merkt dan op dat er iets contradictoirs gebeurt, wat vaak een aanwijzing is voor ironie, voor een dubbele bodem.14 Grijs vervolgt: ‘De binnenkomer was al direct ijzersterk. Ik schoot in de lach. Wie lacht is verloren.’ Grijs refereert aan ingezonden brieven van lezers die hun beklag doen over zijn pseudoniem- gebruik: ‘Ook Hermans, die jaren onder de naam Age Bijkaart een column in Het Parool schreef, en die ook bekend staat als professor Zomerplaag, A.A. de Wit, Jan Stucador et cetera, moet zich daar vaak aan geërgerd heb- ben. Wat geestig om dan zijn stuk “tegen mij” te beginnen met een tirade over mijn valse namen’ (Grijs 1987b). Brandt Corstius past hier hetzelfde procedé toe als Hermans eerder deed: hij somt een reeks pseudoniemen van de tegenstander op, die echter in toenemende mate vervormingen zijn. Professor Zomerplaag is inderdaad een pseudoniem van Hermans, maar A.A. de Wit niet – wél L.A. de Witt15 – en Jan Stucador heeft helemaal niets met Hermans te maken.16 Brandt Corstius maakt de aanval van zijn tegenstander onschadelijk door diens argumenten als niet-serieus weg te zetten: ‘de lezer begrijpt uit Her- mans’ stijl dat hij bij de neus genomen wordt’. Hermans’ stuk moet als niet meer dan een grap worden beschouwd: ‘Door de keus voor de humoristische toon kon Hermans natuurlijk niet ingaan op mijn serieuze kritiek over de aard van Max Havelaar en van Eduard Douwes Dekker’. Aan het eind van zijn stuk brengt Brandt Corstius Hermans nogmaals in verband met de

14 De goede verstaander herkent daarnaast ook een steek onder water aan het adres van Hermans in de zinsnede ‘Een lector die een professor uitscheldt’. Brandt Corstius wijst hier even subtiel als vilein op het hiërarchische verschil in maatschappelijke positie. 15 Hermans schreef onder het pseudoniem ‘Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag’ een voorwoord bij zijn roman Onder professoren (1975). L.A. de Witt was het pseudoniem waaronder in 1947 de Nederlandse vertaling van J.B. Priestley’s Sunlight on Saturday werd gepubliceerd. Hermans had de roman vertaald, maar in de uiteindelijke uitgave was zijn vertaling door anderen her- zien. 16 Bram Oostveen wees mij erop dat Jan Stucador een pseudoniem was van de negen- tiende-eeuwse schrijver J.J. Cremer. Door dit pseudoniem hier te noemen deelt Brandt Corstius wellicht dus ook een sneer uit aan Jan Cremer, die immers de zijde van Hermans had gekozen.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 146146 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 147

mores van de polemist. Die laat in zijn repliek normaal gezien die kritiek weg waar hij geen weerwoord op heeft. Hermans doet ‘iets dat hem tot een grootmoedig man stempelt. Wanneer een schrijver zich verdedigt tegen een recensent zwijgt hij altijd als het graf over andere, evenzeer vernietigende recensies. De lezer moet immers de indruk krijgen dat alleen de gewraakte recensent fout zit.’ Hermans echter noemt wel ‘royaal’ andere tegenstanders en eindigt zijn stuk ‘door de lezer een knipoog te geven en heimelijk toe te fluisteren: “U ziet het, Grijs had het bij het rechte eind.” […] Humoristisch, tong-in-wang, zelfbespottend, grootmoedig, royaal, dat zijn de kenmerken van de superieure polemist. Ik erken daarin graag mijn meerdere in W.F. Hermans’ (Grijs 1987b). Dit is een schoolvoorbeeld van ironie: Brandt Corstius wil aantonen dat Hermans geen goede polemist is, maar hij doet dit door juist te beweren dat hij wel een goede polemist is. Door ironiesignalen als groteske overdrijving, tegenstrijdigheden en uiteraard gebruikmaking van veronderstelde kennis van de context bij de lezer, moet die lezer doorzien dat Brandt Corstius Hermans juist op een subtiele manier bestrijdt. Behalve van ‘ironie’ is hier ook sprake van ‘metapolemiek’. Michel Kauffmann gebruikt deze term in een artikel over de polemiek tussen Peter Sloterdijk en Jürgen Habermas uit 2002. Volgens Kauffmann is er sprake van metapolemiek wanneer de regels van het veld gethematiseerd worden en wanneer ‘la polémique est devenue à elle-même son propre objet’ (Kauffmann 2003, 174). In een artikel in Hollands Maandblad, getiteld ‘Aanvraag tot subsidie in het kader van de Regeling 1967 ter bevordering van polemiek in literaire tijdschriften’, gaat Brandt Corstius nog even ver- der op de metapolemische tour. Hij verwoordt eerst de reacties van de polemische instantie: ‘Dan hoor ik van alle kanten: “Wat een leuke polemiek van Hermans! Hij pakt je wel hard aan, hè”. Hard aanpakken? Hij begint zijn reactie met een luchtig scheldpartijtje. Als ze in Nederland een scheld- woord lezen denken ze: “O, polemiek, wat erg voor de uitgescholdene”.’ Impliciet verdedigt hij dan zijn eigen retoriek door enkele wetmatigheden van de polemiek te stipuleren: ‘voor polemiek is een gemeenschappelijke taal noodzakelijk’ en ‘Het is goed gebruik dat polemisten elkaar verkeerde citaten in de schoenen schuiven.’ (Brandt Corstius 1987, 21) Dit laatste valt onder Stenzels categorie Unterstellung, maar wordt door Brandt Corstius dus als een geëigend polemisch middel gepresenteerd.

1988-1992: Nasleep en relatieve rust

Begin 1988 blikt Brandt Corstius terug op het voorbije ‘Multatuli-jaar’, formeel in een recensie van het achttiende deel van Multatuli’s Volledige

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 147147 115/05/135/05/13 14:4714:47 148 MARC VAN ZOGGEL

werken. Hierin reageert hij ook op Hermans’ bewering dat Multatuli spoe- dig vergeten zou zijn. In Hermans’ stuk heeft hij ‘ook maar niet de schaduw van een argument’ gevonden voor diens stelling. Hermans’ belangrijkste argument voor zijn stelling was dat Multatuli vooral de man van een bood- schap zou zijn: de Javaan wordt onderdrukt. Zulke politiek-historische zaken raken echter uit het zicht van jonge en toekomstige lezers, aldus Hermans, waardoor Multatuli een vergeten schrijver zal worden. Brandt Corstius meent echter dat Multatuli vooreerst ‘mooi’ schrijft en dus nog gelezen zal worden als de politieke context allang vergeten is (Grijs 1988). Naast deze inhoudelijke discussie, die zich lijkt toe te spitsen op een verschil van inzicht in wat de meest prominente kwaliteit van Multatuli’s werk is – de boodschap of de stijl – zien we dat Brandt Corstius ook aan accentue- ring doet. Hij spreekt bijvoorbeeld misprijzend over de ‘snoeverige’ stem van Hermans, opmerkelijk genoeg precies de term die Hermans een jaar eerder op Brandt Corstius zelf had geplakt; de twee betichten elkaar dus over en weer van snoeverij. Daarnaast ziet Brandt Corstius een gelijkenis tussen de late Multatuli en de late Hermans: ‘Het is in dit verband verleidelijk om de nadagen van Multatuli […] te vergelijken met de nadagen van Willem Frederik Hermans. Er zijn veel overeenkomsten: een slecht humeur, vast- bijten in ongelijkjes, klachten, eigenwijsheden.’ Ook zijn ‘lichtgeraaktheid’ heeft Hermans gemeen met Multatuli (1988).17 Een dag eerder had Atte Jongstra al de zijde van Brandt Corstius gekozen. Hij stelt dat Hermans nauwelijks iets bijgedragen heeft aan de Multatuli- studie. ‘Wat is überhaupt de bijdrage van de polemist W.F. Hermans aan de Multatuli-literatuur? Wie wil weten wat de minst belangrijke discussiepunten waren in de Multatuli-discussie sinds de oorlog, hoeft slechts de stukken te lezen die W.F. Hermans aan die discussie bijdroeg.’ Jongstra noemt Hermans ‘Willem Frik Hermans’ en later ook ‘Willem Frik Botermans’. Hij wil nu eindelijk wel eens vernemen wat diens visie op Multatuli is: ‘Nooit is de Visie van Botermans geopenbaard. Nergens een overtuigend bewijs van enig dieper inzicht in het werk van Multatuli. Nimmer heeft Botermans zich met iets anders beziggehouden dan kleinigheden, futiliteiten, of onnozelheden’

17 Brandt Corstius’ tekst bevat wellicht ook een poging de polemische instantie voor zich in te nemen: hij vergelijkt een annotatie van de editeurs Hans van den Bergh en Berry Don- gelmans in het besproken deel van de Volledige werken met een annotatie van Hermans in diens Havelaar-editie. Van den Bergh en Dongelmans annoteren ‘slenteren’ als ‘intrigeren’, Hermans in zijn editie volgens Brandt Corstius ten onrechte als ‘uitvluchten zoeken’. Brandt Corstius: ‘Ongetwijfeld zal Hermans graag willen bewijzen dat hij gelijk heeft door de twee redacteuren voor alles wat lelijk is uit te schelden’ (Grijs 1988). Brandt Corstius probeert hier andere Multatulianen aan zijn zijde te scharen.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 148148 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 149

(Jongstra 1988). Jongstra’s stuk zou in principe ook als een bijdrage aan de polemiek beschouwd kunnen worden, maar er volgt geen weerwoord van Hermans; de noodzakelijke wisselwerking subject-object ontbreekt dus. Jong- stra komt niet uit de positie van polemische instantie.18 Na een relatieve stilte is er een opleving wanneer Hermans en Brandt Corstius hun polemische stukken gaan bundelen, Hermans eind 1988 in Door gevaarlijke gekken omringd (Hermans 1988b) en Brandt Corstius in 1989 in Vrijdag? Dit moet cultuur zijn! (Grijs 1989). Brandt Corstius windt op de achterflap van zijn boek geen doekjes om de inzet van de polemiek: ‘Heeft Willem Frederik Hermans gelijk inzake Multatuli of ik?’ In een voet- noot bij zijn stuk van oorspronkelijk 3 april 1987 schrijft hij: Hermans reageerde in de Volkskrant van 10 april 1987 op mijn artikel. Hij geeft me geen toestemming om dat antwoord [= ‘Stukjes en Brokjes van Grijze Piet’] hier af te drukken. En dat terwijl hij, zonder mijn toe- stemming te vragen, een stuk van mij integraal in de Mandarijnen over- nam. En dat terwijl hij de uitgever van een bundel polemische stukken wel overname toestond. En dat terwijl hij het zelf herdrukte in Door gevaarlijke gekken omringd (Grijs 1987).

Grijs heeft echter gezien dat deze tekst ‘niet precies zoals hij in de Volkskrant stond’ is herdrukt in Door gevaarlijke gekken omringd: ‘Zo heeft Hermans in de rij van onwaarschijnlijke pseudoniemen die in mijn schoenen gescho- ven worden, ook de namen opgenomen van Volkskrantlezers die zich later (dus ná verschijning van zijn artikel) tegen hem uitspraken!’ (Grijs 1989, 223-224).19 Het betreft hier onder meer Robert Vernooy, wiens aanval Hermans dus pareert door hem als de onder een schuilnaam opererende Brandt Corstius op te voeren. Ook in een Battus-column reageert Brandt Corstius op Hermans’ boek: ‘Wat bij de individuele stukjes nauwelijks opviel, wordt in deze opstapeling duidelijk. Willem Frederik Hermans is grootmeester op het gebied van de onzinnige redenering, het ongegronde innuendo, de valse voorlichting’ (Battus 1988). In een column van juli 1989 reageert Battus nogmaals op Hermans’ per- soonlijke aanvallen, maar nu via een beroep op de polemische instantie: ‘Oudere lezers van deze krant herinneren zich wellicht dat ik twee jaar gele- den een door Willem Frederik Hermans geannoteerde Max Havelaar niet

18 Hermans wijdde in 1988 wel enkele negatieve woorden aan Jongstra’s boek De Mul- tatulianen (1985), maar in zijn kritiek ging hij niet in op Jongstra persoonlijk (Hermans 1988a). 19 Hermans voegde meer passages toe bij bundeling, zie de Commentaar bij deel 14 van Hermans’ Volledige Werken (Gielkens e.a. 2011: 906).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 149149 115/05/135/05/13 14:4714:47 150 MARC VAN ZOGGEL

juichend besprak. Trouwens, Hermans was daarna ook onvriendelijk tegen mij. Bij elk woord dat ik nu in mijn annotatie neer schrijf voel ik de adem van Wim uit Parijs in mijn nek blazen van kwaaiigheid’ (Battus 1989).20 In het tv-portret Ik verlang naar niets terug wat voorbij is van 12 november 1989 noemt Hermans Brandt Corstius nog ‘een leugenaar’ en zegt hij ‘medelijden’ met hem te hebben, maar in de jaren 1990 en 1991 lijkt er een wapenstilstand te zijn opgetreden.

1992-1995: Tweede slag

De strijd wordt hervat wanneer in maart 1992 de Max Havelaar-editie van Annemarie Kets-Vree verschijnt (Kets-Vree 1992). Hermans wijdt op 20 maart 1992 een negatieve recensie aan de editie (Hermans 1992). Brandt Corstius spreekt twee weken later van ‘een pijnlijke bespreking. Hermans had het pijnlijk bedoeld voor mevrouw Kets, maar het is pijnlijk voor Her- mans.’ De editie van Kets betekent dat die van Hermans nu waardeloos geworden is, en ‘iedereen kan nu constateren hoe armoedig zijn commen- taren op die tekst waren’ (Brandt Corstius 1992). Een klein jaar later, 12 maart 1993, vat Brandt Corstius alles nog eens samen in de Volkskrant, met de almaar niet verschijnende biografie als aan- leiding: ‘Elke maand vraagt mij iemand: “Hoe staat het met je boek over Multatuli?” Eén man heeft al twintig keer in kranteartikelen, interviews en boeken beweerd dat ik het heb moeten opgeven. Niet zo snel, Willem Fre- derik!’ Brandt Corstius past het ‘spiegelargument’ toe, hij kaatst de bal: ‘u, mijnheer Hermans, bent wel de laatste persoon om mij verwijten te maken. Zelf heeft u immers ook de taak op u genomen om een biografie van de door ons zo bewonderde Multatuli te schrijven.’ Brandt Corstius verwijst naar het negatieve stuk van Jongstra, naar de twist rond de beoordeling van de editie-Kets, die Hermans ‘op volslagen verkeerde gronden de grond in’ zou hebben geboord, en naar een geschil rond de spelling van Duitse woor- den: ‘Ik wees er op dat uw eigen aantekeningen bij die vijfde druk tekort schoten. Zo verbeterde u de spelling door Multatuli van bepaalde Duitse woorden.21 Ik wees u er op dat die spelling in het Duits van de vorige eeuw anders was dan nu. Daar heeft u natuurlijk een verpletterend antwoord op’ (Battus 1993).

20 Hermans reageert in NRC Handelsblad en noemt Brandt Corstius hier opnieuw een snoever (Hermans 1989). 21 ‘Als Hermans een Duits woord tegenkomt, dan zoekt hij het op in een modern Duits woordenboek. De Duitse spelling is in anderhalve eeuw wat veranderd. Als Dekker in de toen geldende spelling een Duits woord schrijft, dan rekent Hermans dat fout.’

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 150150 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 151

Hermans schreef inderdaad als antwoord een nieuw artikel, maar dit werd door NRC Handelsblad geweigerd, waarop Hermans zijn tekst gedeel- telijk verwerkte in een lezing, die weer verwerkt werd in het boekje Slechte kritieken gaan nooit verloren, goede ook niet, sinds kort (1993), waarin ook zijn bespreking van Kets’ Havelaar-editie was opgenomen (Gielkens e.a. 2012, 706-708). Hierin betrekt Hermans ook de familie van zijn tegen- stander in de polemiek, zij het in reactie op Brandt Corstius’ uitspraak: ‘Mijn zoon is nog bezig alle ditjes en datjes in de Max Havelaar te tellen’ (Brandt Corstius 1992). Hermans reageert hierop door een scène te schet- sen waarin het zoontje ‘Pietje Vuilgrijs’ op school straf krijgt omdat hij zijn huiswerk niet afheeft en thuis slaag krijgt als hij aan zijn huiswerk wil beginnen (Hermans 1993). In zijn reactie past Brandt Corstius opnieuw de truc toe eerst zijn tegenstander de lof toe te zwaaien om hem vervolgens aan te vallen, niet op basis van tegenargumenten maar door diens aanwe- zigheid in de polemiek überhaupt te betwisten, met andere woorden: door het polemisch object als onbelangrijk en achterhaald weg te zetten: Hermans is voor hem ‘wat Tina Turner voor mij is. Die zie ik graag rondhupsen, maar tegelijk bid ik dat ze er nu eens een punt achter zet en op haar lau- weren gaat rusten.’ Hermans ‘heeft in tal van belangrijke kwesties groot gelijk gehad. Nu heeft hij in een aantal minuscule kwestietjes ongelijk. Is dat erg? Nee. Ik neem me voor om niet meer met hem over beuzelarijen te bekvechten. Dan kan ik me aan het Leven van Multatuli gaan wijden’ (Battus 1993). Bij openbare gelegenheden blijft Hermans zich negatief uitlaten over Brandt Corstius. Zo noemt Hermans hem in een uitzending van Postema op Pad een ‘afschuwelijke idioot’ (Anoniem 1993) en op een boekpresenta- tie ‘een verschrikkelijk fenomeen in Nederland, een professor die van alles roept maar niks weet’ (Vlaanderen 1994). In november 1994 verschijnt Hermans’ bundel Malle Hugo. Vermaningen en beschouwingen, waarbij de ‘Hugo’ uit de titel o.a. naar Brandt Corstius verwijst. Hermans noemt hem in het voorwoord onder meer ‘die ene academische invalide’ en ‘de hysteri- sche bijstandsvader’. Het boek wordt niet onverdeeld positief ontvangen, al kiezen maar weinig recensenten echt partij. Marc Reugebrink noemt de polemiek ‘potsierlijk geblaas van oude ijdele katers in een achterafsteegje van de literatuur’ terwijl Arnold Heumakers de polemiek tot ‘een curieus vader- zoonconflict’ herleidt: ‘[v]ooral in hun polemische mores lijken vader en zoon op elkaar. Beiden zijn er steeds op uit hun tegenstander te verpletteren door hem belachelijk te maken.’ Alleen voor Bob Polak heeft Hermans als polemist afgedaan: hij is verworden tot ‘een verwend kind van drieënzeven- tig’ dat staat ‘te gillen en te krijsen’ (Gielkens e.a. 2012, 712-713). Ook

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 151151 115/05/135/05/13 14:4714:47 152 MARC VAN ZOGGEL

Brandt Corstius bespreekt Malle Hugo, begin december in zijn Battus- column. Nadat hij geconstateerd heeft gelijk te hebben inzake de kwestie over de spelling van Duitse woorden (‘Ik kreeg dus gelijk’), beklaagt hij zich over de stilzwijgende veranderingen die Hermans in de gebundelde teksten had aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke versies: ‘De naweeën van onze Multatuli-polemiek zijn op tientallen pagina’s van Malle Hugo te vinden, maar steeds zó dat de lezer er niets van begrijpt’ (Battus 1994). Hermans had inderdaad in enkele van de gebundelde teksten passages toe- gevoegd die over Brandt Corstius en hun Multatuli-polemiek handelden.22 Hoewel Brandt Corstius zelf de overwinning claimt, is een belangrijk deel van de polemische instantie toch op de hand van Hermans. Ten eerste is er bijval van Theo van Gogh, die de schrijver in het openbaar interviewt ter gelegenheid van een jubileum van De Bezige Bij. Hermans noemt Brandt Corstius tijdens het vraaggesprek ‘een leugenfabrikant’ en ‘een psy- chopaat, iemand die niets voelt bij wat hij zegt of schrijft’, wat door media wordt overgenomen, ook door Van Gogh zelf (Brandt 1994, Van Gogh 1994). Ten tweede ‘kiest’ ook het Multatuli Genootschap, een belangrijke ‘vertegenwoordiger’ van de polemische instantie, voor Hermans: wanneer op 5 maart 1995 de laatste twee delen van de Volledige werken van Multatuli feestelijk worden gepresenteerd, wordt Hermans gevraagd bij deze gelegen- heid een toespraak te houden. Brandt Corstius ontvangt hiervoor geen invitatie. Brandt Corstius richt zich vanaf nu niet meer tot Hermans, tot zijn pole- misch object, maar voert de polemiek alleen nog via de polemische instantie: in een Battus-column eind februari beklaagt hij zich over de gang van zaken: hij is nota bene degene die veel met en voor Multatuli heeft gedaan, wat van Hermans niet gezegd kan worden. Battus suggereert dat Hermans zou hebben bedongen ‘dat Battus er niet ook zou zijn’ en spreekt de vrees uit dat Hermans bestuurders, bezorgers en andere Multatulianen ‘op zijn bekende geestige wijze’ zou gaan aanvallen: ‘Hermans is tegen iedereen die meer van Multatuli weet dan hij zelf. […] Als Hermans zijn zin krijgt, dan zitten er in de zaal alleen mensen die nog nooit iets van Multatuli gelezen hebben en die schateren om al zijn grapjes’ (Battus 1995). Tekenend is dat het in 1988 nog Hermans was die zich beklaagde over de status van Brandt Corstius als Multatuli-kenner. Die werd toen

22 Zie Gielkens e.a. 2012, 838, en de bijbehorende website www.wfhermansvolledige- werken.nl.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 152152 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 153

met subsidie, dat spreekt, als ‘Multatulibiograaf’ naar een door de faculteit der Letteren van de Universitas Indonesia te Jakarta aan Multatuli gewijd congres afgevaardigd. Al eerder, in 1983, was onze Costius door het Ministerie van WVC als ‘Multatulikenner’ naar Washington gestuurd. Met kletspraatjes kun je het ver brengen – op andermans costen verre reizen maken, bedoel ik (Her- mans 1988a).23

De rollen lijken anno 1995 dus te zijn omgedraaid. Het Multatuli Genoot- schap meldt in een reactie dat het om ‘een misverstand’ gaat. Het was wel- iswaar de wens van Hermans om Brandt Corstius niet uit te nodigen, maar het Genootschap heeft hem alsnog een uitnodiging gestuurd om op 5 maart in de zaal te zitten. Navraag van de Volkskrant leert dat Hermans zelfs hier- over ‘hooglijk verbaasd’ is: ‘Die man schopt altijd herrie, dat is een zieke man. Nou is er een chic feest en dan gaat hij daar weer van alles roepen en met stinkbommen gooien. Ik zal het met de uitgever overleggen… Nou ach ja, als ie zich koest houdt…’ Hermans’ advies luidt evenwel: ‘Hij moet naar de dokter gaan en niet naar dat feest’ (Ruiter 1995). Anderhalve maand later wordt Hermans in een Brussels ziekenhuis opge- nomen. Op 27 april overlijdt hij in Utrecht aan de gevolgen van longkanker.

Voorgeschiedenis

Met deze kroniek heb ik het verloop van de polemiek beschreven en tevens geprobeerd te verklaren. Het begrippenapparaat van Jürgen Stenzel bleek daarbij een geschikt model om de uitingen van polemisten binnen een pole- miek te analyseren. De notie polemische instantie is een nuttig begrip om iets meer te kunnen zeggen over boven- en onderliggende partij binnen een polemiek, zonder meteen een subjectief oordeel te moeten vellen. Het gaat immers niet om wie er gelijk heeft of had, of om wie de beste argumenten naar voren bracht, maar om wie er gelijk krijgt. Stenzel noemt zijn analysemodel bescheiden een aanzet tot een theorie, maar het is een redelijk compleet en praktisch toepasbaar model. Het is niettemin raadzaam om ook buiten de strikt polemische casus nog te zoeken naar relevante context die van belang kan zijn om de polemiek te duiden. Ik denk dan aan drie zaken. Ten eerste de al eerder genoemde metapolemiek:

23 De passage ontbrak in de oorspronkelijke publicatie in NRC Handelsblad van 29 janu- ari 1988 en werd door Hermans voor de boekuitgave in Door gevaarlijke gekken omringd toegevoegd.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 153153 115/05/135/05/13 14:4714:47 154 MARC VAN ZOGGEL

wat hebben de polemisten zelf te berde gebracht over de polemiek in het algemeen en die waarin zij zijn beland? We zagen dat vooral Brandt Corstius de polemiek zelf tot thema maakte om zo het publiek te kunnen bespelen. Ook commentatoren namen de deels onuitgesproken mores van de pole- miek als richtlijn om die te becommentariëren, bijvoorbeeld de grensover- schrijding van accentuering naar insinuatie. Ten tweede kan een institutio- nele ‘bril’ bepaalde zaken scherper stellen: de polemische uitingen van de actoren kunnen we soms beter verklaren door ze te beschouwen als pogin- gen om een positie in te nemen op het literaire veld. Waarom reageert Hermans bijvoorbeeld wel fel op Brandt Corstius, maar niet op Jongstra’s aanval?24 Een mogelijk antwoord wordt zichtbaar wanneer we de handelin- gen van de actoren in een breder verband plaatsen, bijvoorbeeld op basis van de notie van het moderne schrijverschap zoals omschreven door Natha- lie Heinich. Volgens Heinich (2005) opereert een hedendaagse kunstenaar binnen een ‘régime de singularité’, waarbij het begrip ‘singulariteit’ staat voor eisen als originaliteit en individualiteit die aan de kunstenaar worden gesteld: hij moet zich onderscheiden van de anderen. Sarah Beeks (2009, 188) verklaart met behulp van dit begrip de drang tot polemiseren binnen de literatuur: het singuliere schrijverschap eist van schrijvers naast literaire ambitie ook dat zij zich ‘toeleggen op het maken van een roemrucht bestaan als publiek persoon’ en de polemiek is daarin een effectief middel, want het is ‘[e]en genre waarmee de grootst mogelijke onafhankelijkheid verkregen kan worden’. Volgens Beeks is repliek van de tegenstander van wezenlijk belang in een discussie, maar in een polemiek juist ‘van ondergeschikt belang. De polemist heeft zijn slachtoffer enkel nodig als object voor zijn polemi- sche arbeid.’ Dat slachtoffer dient wel vermorzeld te worden: ‘Door het lynchen van de ander claimt de polemist een unieke positie voor zichzelf’ (Beeks 2009, 189). In het eerder aangehaalde stuk van Martin van Amerongen over Brandt Corstius als polemist merkt deze op dat Willem Frederik Hermans weliswaar ‘het grootste aantal polemische klassieken op zijn naam heeft staan’, maar inmiddels ‘voorbijgestreefd’ is door jongere polemisten als Gerrit Komrij, Jeroen Brouwers en Brandt Corstius. Inderdaad was in de jaren tachtig een nieuwe generatie polemisten doorgebroken. De toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Brandt Corstius was de bevestiging hiervan. Bovendien had beweerd dat het polemisch bedrijf in Nederland ver- worden was tot ‘een kermis van bangbroeken, een handel in complimenten

24 Ook Brandt Corstius verbaasde zich hierover: ‘U bent er altijd snel bij om iedere criti- cus van repliek te dienen, maar Atte Jongstra wacht nog steeds’ (Battus 1993).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 154154 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 155

en lafheden’ (Van Amerongen 1985, 85). We kunnen ons voorstellen dat Hermans zich in zijn ‘unieke positie’ als grootste polemist bedreigd voelde en zich derhalve genoodzaakt zag de strijd met een van die jongeren aan te gaan, zoals een titelhouder in het boksen eens in de zoveel tijd zijn titel dient te verdedigen tegen een aanstormende troonpretendent. Dit kan dan ook verklaren waarom Hermans Jongstra wel met rust liet. Die was op dat moment (nog) niet ‘belangrijk’ genoeg, vormde nog geen bedreiging voor zijn positie. Een derde en laatste contextueel aspect is de voorgeschiedenis: mogelijk zijn sommige ontwikkelingen niet bevredigend te verklaren vanuit de ont- wikkeling van de polemiek an sich, of op basis van de opvattingen over het genre of positiebepalingen binnen het veld, maar is er een onuitgesproken voorgeschiedenis die meespeelt. Over de voorgeschiedenis van Hermans en Brandt Corstius nu nog een paar laatste opmerkingen. In de Weinreb-affaire waren Hermans en Brandt Corstius tegenstanders van Weinreb en dus elkaars medestander. Zo nam Hermans een stuk van Brandt Corstius over Aad Nuis op in het Supplement (1983) van zijn Mandarijnen op zwavelzuur (Battus 1983). In het eerder aangehaalde artikel van Arend Evenhuis over de Multatuli-polemiek van Hermans en Brandt Corstius suggereert Evenhuis dat de oorsprong van het gekrakeel zou liggen in een negatieve ervaring van Hermans met Brandt Corstius rond diens Opperlandse taal- & letterkunde (1981), onder het pseudoniem Battus gepu- bliceerd (Evenhuis 1987). Hermans stuurde Brandt Corstius een briefje met een correctie en een suggestie voor een ezelsbruggetje.25 ‘Boer Battus rea- geerde met een bot visitekaartje, waarin hij verzekerde dat de fouten in vol- gende drukken verbeterd zouden worden’ (Hermans 1988b). In de gewij- zigde herdruk van het boek in 1984 was de correctie stilzwijgend doorgevoerd, de suggestie voor een ezelsbruggetje was echter niet overgenomen, tot woede van Hermans (Janssen e.a. 1985).26 De oorsprong van de ruzie moet dan gesitueerd worden tussen 1983 (Supplement) en 1984 (herdruk Opperlandse). Toch botsten Hermans en Brandt Corstius al eerder, namelijk op basis van hun politiek-maatschappelijke ideeën. Hermans beleed in de jaren zeven- tig een nadrukkelijk tegen de linkse tijdgeest ingaand politiek engagement,

25 Het ging om een ezelsbruggetje voor het ‘grondtal der natuurlijke logaritme’ e (2,71828), waarvoor Hermans het ezelsbruggetje ‘Is numeris a magistro ut teneatur’ bedacht, ‘opdat de leraar dit getal onthoudt’ (Janssen e.a. 1985; Gielkens e.a. 2011, 901-902). 26 Volgens Evenhuis zond Hermans het briefje aan de uitgever (Querido), zodat Brandt Corstius kan volhouden het nooit te hebben gezien. In de volledig herziene versie van Opper- landse Taal en Letterkunde uit 2000, nu getiteld Opperlans!, komt Brandt Corstius overigens wel met het briefje van Hermans tevoorschijn.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 155155 115/05/135/05/13 14:4714:47 156 MARC VAN ZOGGEL

of anti-engagement, bijvoorbeeld in de experimentele roman Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973). Brandt Corstius recenseerde als Piet Grijs deze roman en noemde daarbij een van de ‘misverstanden over schrijversengage- ment […] dat engagement betekent: verloofd met een extreem-linkse poli- tieke opvatting. De meeste Nederlandse geëngageerde schrijvers hebben een duidelijk rechts engagement.’ Grijs noemt Gerard Reve als voorbeeld, al zijn diens rechtse opvattingen ‘altijd verhuld in een taalgebruik dat de linkse lezer welwillend als ironie kan opvatten.’ Bij Hermans ontbreekt die ironie als veiligheidsschakel echter: in Dapper Dapper las Grijs een ‘duidelijk rationeel rechts betoog’, neerkomend op: ‘elke greep naar de macht is misdadig, elke belofte op verandering is bedrog, elke staking is onzinnig’ (Grijs 1973). Brandt Corstius had ook in De Revisor een stuk geschreven over de roman, dit keer als Battus (Battus 1974). Hermans reageert hier in april 1974 op in zijn onder het pseudoniem Age Bijkaart verschijnende column in Het Parool.27 Hermans bundelde de column in Boze brieven van Bijkaart (1977). Battus besprak dit boek en kent in zijn recensie cijfers toe aan de door hem in categorieën verdeelde stukjes: ‘Een 1 krijgen de zestien stukjes die het makkelijkst zijn te benoemen als anti-socialistisch. Pas op: de inhoud ervan bevalt me niet. Maar Swift en Multatuli, en Alexander Cohen en Gerard Reve op latere leeftijd, schreven ook anti-socialistisch en daar smul ik van.’ Brandt Corstius legt dus opnieuw een link met de politieke opvattingen van hun beiden: ‘Nee, het lijkt me aantoonbaar dat Bijkaart in deze zestien stukjes niet zo goed op dreef is als in de andere. Hij herhaalt zich te vaak, zijn uitlatingen zijn óf direct weerlegbaar óf te gewoon waar’ (Battus 1977). Dit ideologische meningsverschil manifesteert zich in de polemiek bij- voorbeeld wanneer Hermans in ‘Stukjes en Brokjes’ de columns van Brandt Corstius typeert als ‘allemaal dezelfde soort slordig in elkaar gedraaide, soms buitengewoon grof geformuleerde, zelden grappige, eigenlijk stomvervelende moraliserende rotstukjes, maar rijk aan progressieve trendgevoelens, dus dat maakt in het oog van de vaderlandse dominee weer heel wat goed’ (Hermans 1987). Ook speelt hun ideologische meningsverschil onuitgesproken mee in de twist over de betekenis van Multatuli: Brandt Corstius wil hem zien als de vooruitstrevende wereldverbeteraar; Hermans leidt uit het lot van Max Havelaar af dat Multatuli’s boodschap is dat idealisme zinloos is. In het voorwoord bij Malle Hugo noemt Hermans Brandt Corstius bovendien een ‘pseudo-progressieve schreeuwlelijk’.

27 ‘Laat mij je mogen verklappen dat de pseudonieme Battus niemand anders is dan Piet Grijs. Grijze Piet is de halfbroer van Zwarte Piet en poogt Willem Frederik Hermans te lijf te gaan met een halve gard’ (Bijkaart 1974).

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 156156 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 157

Conclusie

De Multatuli-polemiek tussen Willem Frederik Hermans en Hugo Brandt Corstius ging maar voor een deel daadwerkelijk om Multatuli. Botsende mens- en wereldbeelden en vooral een strijd om een gezaghebbende positie in het literaire en culturele veld speelden een minstens zo grote rol. Brandt Corstius had enkele boeken van Hermans negatief besproken en daarbij diens in zijn opinie ‘rechtse’ gedachtegoed aangevallen. In hun meningsverschil omtrent de betekenis en waarde van Multatuli vond Hermans een dankbare aanleiding om Brandt Corstius van repliek te dienen. Multatuli was daarbij ook een geschikt polemisch thema om literatuurpolitiek te bedrijven: Hermans en Brandt Corstius gebruikten het Multatuli-jaar 1987 als podium om elkaar de positie van grootste Multatuliaan te betwisten. De polemiek is in wat Heinich het singuliere schrijverschap noemt immers een strijd om vooraan- staande posities in het literaire veld. Dit kan ook verklaren waarom Hermans alleen bleef uitvaren tegen Brandt Corstius en bijvoorbeeld niet tegen Atte Jongstra, die hem toch ook vernietigend aanviel op zijn bijdrage aan de Mul- tatuli-studie: Jongstra was (nog) geen concurrent in de strijd om de positie van meest gezaghebbende Multatuliaan of polemist. Binnen een polemiek mag het polemisch thema dan uiteindelijk wel ondergeschikt zijn aan de persoonlijke strijd, dit thema moet de polemist wel zo na aan het hart liggen dat hij strijdbaar blijft, en dat thema moet ook voer voor debat blijven leveren. Als Hermans en Brandt Corstius geen ware Multatuli-bewonderaars zouden zijn geweest, dan was hun geestdrift om te polemiseren minder hevig geweest. Dit psychologische element van een polemiek blijft binnen het model van Stenzel enigszins onderbelicht. We hebben met behulp van het model wel een aantal kenmerken van de literaire polemiek kunnen beschrijven en classificeren, zoals het dialogische karakter en de cruciale rol van een derde partij, de polemische instantie. De polemische instantie signaleert de polemiek als zodanig en bepaalt of een polemist in zijn aanvallen binnen de geaccepteerde niveaus van argumentatie en accentuering is blijven opereren, of dat hij zich tot insinuatie heeft moeten wenden. Hoewel het model van Stenzel misschien geen nieuwe feiten aan het licht kan brengen, is het bruikbaar gebleken om deze discursieve dimen- sie van de polemiek nader te belichten. Op basis van de reacties van de polemische instantie kan de onderzoeker verloop en ontwikkeling van de polemiek beschrijven en analyseren. Tevens kan hij eruit afleiden wie van de polemisten gelijk kreeg – waarbij, zoals al eerder werd benadrukt, gelijk krijgen iets anders is dan gelijk hebben. Hermans had niet altijd gelijk. Maar in een polemiek kreeg hij het vaak wel.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 157157 115/05/135/05/13 14:4714:47 158 MARC VAN ZOGGEL

Literatuur

VAN AMERONGEN 1985 M. van Amerongen, ‘De plaats van de polemicus dr. H. Brandt Corstius in de Nederlandse letteren’, in: De kroon op het kwetsen. De affaire H. Brandt Corstius / P.C. Hooftprijs 1984. Amsterdam, 1985, 82-91. ANONIEM 1985 Anoniem, ‘Rapport van de jury P.C. Hooftprijs 1984’, in: De kroon op het kwetsen. De affaire H. Brandt Corstius / P.C. Hooftprijs 1984. Amsterdam, 1985, 15-19. ANONIEM 1993 Anoniem, ‘Hermans hangt hork uit in Postema op Pad’, in: Tubantia, 15 okto- ber 1993. AUGER 2010 P. Auger (red.), Anthem Dictionary of Literary Terms and Theory. Londen, 2010. BALDICK 2008 C. Baldick, The Oxford Dictionary of Literary Terms. Oxford, 2008. BATTUS 1974 Battus, ‘Moedwil of misverstand?’, in: De Revisor, 1, 1, 1974, 55-56. BATTUS 1977 Battus, ‘De Hermans-transfer’, in: Vrij Nederland, 22 oktober 1977. BATTUS 1983 Battus, ‘Aadjes’, in: Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Supplement. Parijs, 1983, 63. BATTUS 1988 Battus, ‘Door ongevaarlijke gekken bewoond’, in: de Volkskrant, 4 november 1988. BATTUS 1989 Battus, ‘Ruiken en zien vergaat je op de Schelde’, in: de Volkskrant, 7 juli 1989. BATTUS 1993 Battus, ‘Brieven, bio’s, ego’s, alles in de Boekenweek’, in: de Volkskrant, 12 maart 1993. BATTUS 1994 Battus, ‘Ach, kont men selven zijnen vijnden kiezen’, in: de Volkskrant, 9 december 1994. BATTUS 1995 Battus, ‘Keert de as zich nog een som?’, in: de Volkskrant, 10 februari 1995. BEEKS 2009 S. Beeks, ‘Maximale onafhankelijkheid. De polemische arbeid van Willem Frederik Hermans en Arnon Grunberg’, in: F. Ruiter & W. Smulders (red.), Alleen blindgeborenen kunnen de schrijver verwijten dat hij liegt. Over het schrijverschap van Willem Frederik Hermans. Amsterdam, 2009, 183-204. VAN DEN BERGH e.a. 2010 H. van den Bergh & P. Vinken, Het scherp van de snede. De Nederlandse literatuur in meer dan honderd polemieken. Amsterdam, 2010.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 158158 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 159

BIJKAART 1974 A. Bijkaart, ‘De grootste schrijfmachine aller tijden’, in: Het Parool, 20 april 1974. BRANDT 1994 M. Brandt, ‘“Dwing Nuis tot aftreden”. Lachende pessimist Hermans prikkelt op feest Bezige Bij’, in: Leidsch Dagblad, 12 december 1994. BRANDT CORSTIUS 1987 H. Brandt Corstius, ‘Aanvraag tot subsidie in het kader van de Regeling 1967 ter bevordering van polemiek in literaire tijdschriften’, in: Hollands Maandblad 29, 480, 1987, 21-22. BRANDT CORSTIUS 1992 H. Brandt Corstius, ‘Ik heb mijn Max!’, in: de Volkskrant, 3 april 1992. BRINKMAN 1985 E. Brinkman, ‘Brief aan de jury van de P.C. Hooftprijs 1984’, in: De kroon op het kwetsen. De affaire H. Brandt Corstius / P.C. Hooftprijs 1984. Amsterdam, 1985, 20-21. DECLERCQ e.a. 2003 G. Declercq e.a. (red.), La parole polémique. Parijs, 2003. EVENHUIS 1987 A. Evenhuis, ‘denk na’, in: Trouw, 16 april 1987. FROMMÉ 1987 Frommé, ‘Polemiek’, in: Het Parool, 18 april 1987. GIELKENS e.a. 2008 J. Gielkens & P. Kegel (ed.), Willem Frederik Hermans. Volledige Werken, deel 11. Amsterdam, 2008. GIELKENS e.a. 2011 J. Gielkens & P. Kegel (ed.), Willem Frederik Hermans. Volledige Werken, deel 14. Amsterdam, 2011. GIELKENS e.a. 2012 J. Gielkens & P. Kegel (ed.), Willem Frederik Hermans. Volledige Werken, deel 15. Amsterdam, 2012. GLAUDEMANS 1990 W. Glaudemans, De mythe van het tweede hoofd. De literatuuropvattingen van W.F. Hermans, 1945-1964. Utrecht, 1990. VAN GOGH 1994 T. van Gogh, ‘Een beetje zielig’, in: HP/De Tijd, 16 december 1994. GOMPERTS 1963 H. Gomperts, ‘Polemiek’, in: H. Gomperts, De geheime tuin. Amsterdam, 1963, 185-195. VAN GORP e.a. 1998 H. van Gorp e.a. (red.), Lexicon van literaire termen. Groningen enz., 1998. GRIJS 1973 P. Grijs, ‘[Over Het Evangelie van O. Dapper Dapper]’, in: Vrij Nederland, 13 oktober 1973. GRIJS 1983 P. Grijs, ‘Haalt 1887 1987?’, in: NRC Handelsblad, 15 juli 1983.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 159159 115/05/135/05/13 14:4714:47 160 MARC VAN ZOGGEL

GRIJS 1987a P. Grijs, ‘De raadselachtige biografie van Multatuli’, in: de Volkskrant, 3 april 1987. GRIJS 1987b P. Grijs, ‘De kunst van de polemiek’, in: de Volkskrant, 17 april 1987. GRIJS 1988 P. Grijs, ‘“Heerejezis wat hangt me ’t schryven de keel uit”. Het korte leven van de schrijver Multatuli’, in: NRC Handelsblad, 19 maart 1988. GRIJS 1989 P. Grijs, Vrijdag? Dit moet cultuur zijn! Amsterdam, 1989. HEINICH 2005 N. Heinich, Être artiste: Les transformations du statut des peintres et des sculp- teurs. Paris, 2005. HERMANS 1987a W.F. Hermans, ‘Multatuli’s onbeschaamdheid. Honderd jaar dood en nog steeds gelezen, bewonderd en gehaat’, in: Elsevier, 31 januari 1987. HERMANS 1987b W.F. Hermans, ‘Stukjes en Brokjes van Grijze Piet’, in: de Volkskrant, 10 april 1987. HERMANS 1988a W.F. Hermans, ‘Na het laatste Multatuli-jaar’, in: NRC Handelsblad, 29 janu- ari 1988. HERMANS 1988b W.F. Hermans, Door gevaarlijke gekken omringd. Amsterdam, 1988. HERMANS 1989 W.F. Hermans, ‘Battus gecalangeerd’, in: NRC Handelsblad, 21 juli 1989. HERMANS 1992 W.F. Hermans, ‘De nieuwste vijfde druk van Max Havelaar’, in: NRC Han- delsblad, 20 maart 1992. HERMANS 1993 W.F. Hermans, Slechte kritieken gaan nooit verloren, goede ook niet, sinds kort. Amsterdam, 1993. HERMANS 2005 W.F. Hermans, Niet uit kwaadaardigheid. De scherpste polemieken. Max Pam (red.). Amsterdam, 2005. JACOBS 1987 M. Jacobs, ‘Ordinair gescheld van Hermans’, in: de Volkskrant, 18 april 1987. JANSSEN e.a. 1985 F. Janssen & F. De Vree, ‘Vraaggesprek met W.F. Hermans’, in: Bzzlletin 13, 126, 1985, 2-11. JANSSENS 1995 M. Janssens, ‘Bij de 175ste geboortedag van Multatuli (1820-1887)’, in: Ver- slagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1, 1995, 23-41. JONGSTRA 1988 A. Jongstra, ‘Geen helm met vederbos. Willem Frederik Hermans als Multa- tuli-polemist’, in: Vrij Nederland, 18 maart 1988.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 160160 115/05/135/05/13 14:4714:47 BOER BATTUS VERSUS WIM UIT PARIJS 161

KAUFFMANN 2003 M. Kauffmann, ‘Le débat Sloterdijk-Habermas de l’automne 1999: une méta- polémique?’, in: Valérie Robert (red.), Intellectuels et polémiques dans l’espace germanophone. Parijs, 2003, 161-175. KERBRAT-ORECCHIONI 1980 C. Kerbrat-Orecchioni, Le Discours polémique. Lyon, 1980. KETS-VREE 1992 A. Kets-Vree (ed.), Multatuli, Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederland- sche Handelmaatschappy. Assen, 1992. MAINGUENEAU 1983 D. Maingueneau, Sémantique de la polémique. Discours religieux et ruptures idéologiques au XVIIe siècle. Lausanne, 1983. OVERSTEEGEN 1965 J. Oversteegen, ‘Uit eten bij de kannibaal’, in: Merlyn 3, 2, 1965, 88-104. PERELSTEIN 1987 D. Perelstein, ‘Broddelwerk’, in: de Volkskrant, 18 april 1987. REVE 1984 G. Reve, Schoon schip, 1945-1984. Amsterdam, 1984. ROBERT 2003 V. Robert, ‘Polémiques entre intellectuels: pratiques et fonctions’, in: V. Robert (ed.), Intellectuels et polémiques dans l’espace germanophone. Parijs, 2003, 11-59. RUITER 1995 T. Ruiter, ‘Stinkbomgooier op groot Multatuli-feest’, in: de Volkskrant, 17 februari 1995. SAUERWEIN SPINOLA 2000 S. Sauerwein Spinola, La répresentation critique du discours de l’autre: le questi- onnement oppositif. Münster, 2000. SMULDERS 2001 W. Smulders, ‘De rechten en plichten van een polemist. “Mandarijnen op zwavelzuur” (1964)’, in: R. J. Benders & W. Smulders (red.), Apollo in Bras- serie Lipp. Bespiegelingen over Willem Frederik Hermans. Amsterdam enz., 2001, 148-165. STENZEL 1986 J. Stenzel, ‘Rhetorischer Manichäismus. Vorschläge zu einer Theorie der Pole- mik’, in: F.-J. Worstbrock & H. Koopmann (red.), Formen und Formgeschichte des Streitens. Der Literaturstreit. Tübingen, 1986, 3-11. VEKEMAN 2009 C. Vekeman, ‘“Blijf thuis, fok kanaries”. Over Hermans’ polemieken’, in: C. Vekeman, Leven is werk. Essays, reportages en interviews. Amsterdam enz., 2009, 157-162. VERMEIREN 1986 K. Vermeiren, ‘Lachende pessimisten hebben altijd gelijk’, in: Kreatief, 20, 3, 1986, 93-99. VLAANDEREN 1994 A. Vlaanderen, ‘De bevrijding van W.F. Hermans’, in: Brabants Nieuwsblad, 6 oktober 1994.

996341_SDL_2013-2_02.indd6341_SDL_2013-2_02.indd 161161 115/05/135/05/13 14:4714:47