100 Verhalen van de Gemeente Erp.

Opgetekend door Antoon Verbakel.

Samengesteld en geredigeerd door: Jan Kerkhof en Marius Strijbosch.

Nr. 1 DE AANKONDIGING van de publicaties in de Erpse Krant - 17 mei 1990 Op 10 mei jl. was het 50 jaren geleden, dat Duitsland met sterke strijdkrachten in een overrompelingsaanval zijn buurland Nederland binnenviel; ons land werd daarmede bruut gewekt uit de lang gekoesterde droom van neutraliteit. Behalve ons land vielen op hetzelfde moment ook België, Luxemburg en Frankrijk ten offer aan de Duitse overweldiging. Één maand eerder, begin april 1940, hadden Denemarken en Noorwegen dit lot ondergaan, Polen al in september 1939 en voor Engeland waren er plannen in voorbereiding.

Reeds in de voormiddag van 11 mei - de zaterdag vóór Pinksteren 1940 -stonden de Duitsers in Erp en pas bijna 4,5 jaren later - in de nacht van 23 op 24 september 1944 - verlieten zij, nagenoeg verslagen ditmaal, onze gemeente weer.

Zowel in mei 1940 als in september 1944 was Erps grondgebied toneel van directe strijd; bij de bezetting in de meidagen 1940 vooral Keldonk met de gevechten aan de Zuid-Willemsvaart en bij de bevrijding in september 1944 gedurende enkele dagen geheel Erp. En in de tussenliggende tijd werd de bevolking van onze gemeente met grote regelmaat en bij herhaling geconfronteerd met oorlogshandelingen en door allerlei voorvallen en gebeurtenissen herinnerd aan de "status" van een land in oorlog en onder bezetting. Vele mensen en gezinnen kregen in die meidagen rechtstreeks te maken met de binnengevallen legers - nadien liep iedereen aan tegen de oorlogswetten en bezettingsverplichtingen en deze--nieuwe" leefomstandigheden dienden zich al vlug na het begin van de bezetting aan, want de overvaller liet maar over zeer weinig gras groeien.

Het oorlogsgeweld, de bezetting, de overheersing door de vreemde mogendheid en zelfs de bevrijding lieten diepe sporen na in de Nederlandse en ook Erpse samenleving. Sporen van leed en verdriet over verlies van familieleden, vrienden of bekenden, van have en goed, van vrijheid; maar ook sporen van saamhorigheid, standvastigheid, van hulp en van verzet. Voor velen betekende die tijd twijfel, zorg, angst en gevaar en deze gevoelens drukten hun stempel op het dagelijkse leven. De gemeenschap Erp is in die jaren vele malen getuige geweest van de verschrikkingen, die een oorlog en bezetting teweeg kunnen brengen, doch ook, als haast vanzelfsprekend daaruit voortvloeiend, van de reacties van de bevolking in de vorm van steun en hulp, op velerlei gebied.

Ondertussen ligt die periode alweer 50 jaren of bijna die tijd achter ons. De mensen, die de periode bewust hebben meegemaakt, aan de lijve ondervonden, zijn inmiddels de middelbare leeftijd gepasseerd dan wel hebben zij die in ieder geval bereikt, en velen ervan leven niet meer; de jongere generaties kennen of kunnen weet hebben van deze hectische tijd uit overlevering, van horen zeggen, via boek, krant of film enz. Wellicht is nu, zo'n halve eeuw later, het moment er om eens terug te kijken. Ter herinnering en in meerdere gevallen ter nagedachtenis zal in de komende tijd in een aantal bijdragen in ons blad onder de titel "50 jaren na data - ERP gedurende W.O. II" een terugblik worden gedaan naar die woelige periode. Deze bijdragen worden samengesteld door onze oud- dorpsgenoot Toon Verbakel, thans wonende te Uden. Hij verzamelde in de loop van de jaren en doet dat trouwens nog steeds, informatie en gegevens over die tijd, Erp, Boerdonk en Keldonk betreffende. Hij is voornemens deze gegevens zoveel mogelijk in de bijdragen te verwerken.

De volgende bijdrage; een schets van de lotgevallen van Erp, zijn twee kerkdorpen en hun bewoners gedurende 1940 - 1945, met een korte terugstap naar de herfst 1939.

De titel van de beschrijvingen nrs. 1 t/m 66

Nr. 2 – De lotgevallen van Erp, Boerdonk en Keldonk. De oorlog met zijn bezetting liet de gemeente niet ongemoeid en evenals de meeste plaatsen in Nederland betaalde ook Erp zijn tol. Wat waren nu de lotgevallen van Erp, Boerdonk en Keldonk en hun inwoners tijdens de oorlogsjaren, die gevaarvolle, soms ellendige en in enkele gevallen zelfs dramatische periode 1940 - 1945 ?. Een greep: - zoals geheel Nederland werd ook Erp geconfronteerd met de algemene mobilisatie van de strijdkrachten einde augustus 1939, toen er vanuit het oosten een oorlogsdreiging groeide; - tientallen Erpse mannen van 20 tot + 35 jaar werden onder de wapenen geroepen en vertrokken naar de aan hen toegewezen verdedigingsstellingen; - Erp zelf werd als onderdeel van de verdedigingsstelling in de Peel - de z.g. Peel-Raamstelling - een commandopost en diende verder evenals buurplaatsen voor legering en inkwartiering van militairen zorg te dragen; - een korte doch hevige, nog geen dag durende - strijd vond plaats op de 2e. oorlogsdag, zaterdag 11 mei 1940, toen Duitse legeronderdelen voor de Zuid- Willemsvaart kwamen te staan. Achter het kanaal had het Nederlandse leger een verdediging aangelegd. Bij de Keldonkse brug en langs de kanaaldijk tot voorbij Veghel ontstond een fel gevecht; de Keldonkse en Erpse bevolking zag in de avonduren een groot aantal Nederlandse militairen als krijgsgevangenen afgevoerd worden; - drie inwoners en een oud-inwoner van onze gemeente brachten het hoogste offer; zij sneuvelden bij de oorlogshandelingen als militair; drie in de meidagen 1940 en de vierde bij de strijd om het toenmalige Nederlands-Indië tegen de Jappen; - enkele gemeentenaren liepen verwondingen op; - de meeste Erpse soldaten keerden al weer gauw na de capitulatie, al of niet na een kort krijgsgevangenschap, weer huiswaarts. Enkelen kwamen echter met het terugtrekkende Nederlandse leger, tezamen met Belgische Franse en Engelse onderdelen in Noord-Frankrijk terecht. Een ervan raakte via het ontzet van Duinkerken in Engeland (juni 1940) en keerde pas bij de bevrijding als soldaat van de in Engeland gevormde Prinses Irene Brigade weer in Nederland terug; - de luchtoorlog eiste een zware tol aan mensen en materiaal. In totaal kwamen in Erp elf vliegtuigen aan de grond, waarvan twee zweeftoestellen. Hierbij kwamen 32 Britse, Amerikaanse, Canadese en Duitse bemanningsleden om het leven; - het negeren van een Duits bevel werd de toenmalige burgemeester noodlottig; hij werd gearresteerd, gedeporteerd en liet het leven in een Duit concentratiekamp; - om de haverklap werd men geconfronteerd met Duitse "Verordnungen" en bijbehorende besluiten als betrekking hebbende op: het houden van postduiven, het luisteren naar buitenlandse radio-zenders, verduistering, distributie, inleveren van metalen, inleveren van radio’s, verboden wapenbezit enz. enz. "Ongehoorzaamheid" werd in de regel zwaar tot zeer zwaar gestraft; - een groot gedeelte van de Erpse bevolking volgde in de periode 17 - 21 september 1944 de doortocht van de geallieerde legers door de z.g. corridor Son - Veghel - Uden - Grave - . Zij stonden langs de weg de voorbij trekkende legeronderdelen gade te slaan. De domper kwam vrijdag 22 september toen de Duitsers vanuit o.a. Gemert en Boekel een felle tegenaanval op Veghel deden en Erp en omgeving enkele dagen echt oorlogsgebied was; - enkele dagen daarna sloeg het noodlot toe toen een drietal Erpenaren werden getroffen bij een mijnexplosie. Twee van hen overleden terstond; - tegen het einde van de oorlog zette Duitsland zijn z.g. vergeldingswapens in o.a. de V.-1 en de V-.2. Twee afzwaaiers van in Duitsland gelanceerde projectielen eisten hun tol en kostten vijf inwoners het leven; - minder zichtbaar, maar duidelijk aanwezig, was de hulp door de bevolking opgebracht bij het onderbrengen van bv. onderduikers en anderen en bij het verlenen van voedselhulp aan o.a. bewoners van kampen.

Verder werd in Erp een heel belangrijke schakel in de hulp aan neergekomen vliegtuigbemanningen gevestigd; het Erpse punt vormde een tussenstation in de zeer lange lijn van de ontsnappingsroutes.

In de volgende bijdragen zal in detail aandacht worden geschonken aan het bovenstaande, waarbij de eerstvolgende zal gaan over de mobilisatietijd.

Nr. 3 - DE MOBILISATIE Deel I. Einde augustus 1939 vond in Nederland de algemene mobilisatie van de strijdkrachten plaats, welke in één klap zo'n 280.000 mannen onder de wapenen bracht; onder hen enkele tientallen Erpenaren. Vanaf begin september 1939 werden in Erp militaire eenheden gelegerd en in meerdere gevallen bij burgers ingekwartierd. Alvorens echter op dit Erpse "aandeel" in te gaan volgt eerst een algemeen overzicht. De ontwikkelingen in Hitler-Duitsland volgende begon Nederland vanaf medio 1937 - zij het schoorvoetend - voorzichtige stappen voor een verbetering van onze verdediging te ondernemen. In oktober 1937 vond een proefmobilisatie voor enkele onderdelen plaats. De "Anschluss" van Oostenrijk in maart 1938 had enkele organisatorische ingrepen in het leger en de landsverdediging tot gevolg, waardoor Nederland sedert vele jaren weer de beschikking kreeg over parate troepen. De dienstplichtwet werd gewijzigd, waarbij o.a. de duur van de le. oefening werd gebracht van 5,5 op 11 maanden (5 maanden als opleiding en 6 maanden bij de parate troepen). De organisatie van een mobilisatie werd via een telegrammenschema geregeld en alle betrokkenen als overheid en dienstplichtigen waren bekend met de hiervoor afgesproken codes. In de herfst van 1938 nam de spanning in Europa zo snel toe, dat ook in ons land het nemen van militaire voorbereidingsmaatregelen niet langer kon worden uitgesteld. Als reactie op het voortduren van de Sudetencrisis, waarbij Duitsland van Tsjecho-Slowakije het z.g. Sudetenland opeiste, ging op 27-9-1938 het telegram 0 uit, inhoudende het innemen van de opstellingen in de grensgebieden door de parate bataljons; gevolgd door telegram A = waarschuwing mobilisatie op 28-9-1938. Omdat het overleg tussen Duitsland, Engeland en Frankrijk (München-overleg) de directe oorlogsdreiging wegnam werd op 3-10-1938 de waarschuwing weer ingetrokken. Bij gelegenheid van de aanval van Italië op Albanië ging wederom op 7-4-1939 telegram 0 uit, enkele dagen later gevolgd door telegram A; op 27-5-1939 werden zij weer ingetrokken. Dan naderen we einde augustus 1939 en werd de situatie ineens dreigend. Op 22-8-1939 werd bekend, dat Duitsland en Rusland een niet-aanvalsverdrag zouden sluiten; het bericht hierover sloeg in de gehele wereld als een bom in. Meteen trof ook de Nederlandse regering de eerste aanvullende voorzorgsmaatregelen n.l. de z.g. kleine verloven werden ingetrokken, waarbij militairen met een kort verlof onmiddellijk moesten terugkeren naar hun onderdelen, en de parate en grensbataljons namen de oorlogsopstellingen in. De gebeurtenissen volgden zich dan snel op: Woensdag 23-8-1939: verzending van telegram A = waarschuwing voor de mobilisatie; Donderdag 24-8-1939:verzending van telegram B = voormobilisatie op vrijdag 25-8-1939. Op deze dag mobiliseerden zich enkele categorieën (+ 50.000 man) kaderleden, kwartiermakers ed. Dit geschiedde met het oog op de a.s. afkondiging van de algemene mobilisatie. Maandag 28-8-1939: verzending van telegram C = algemene mobilisatie. Het telegram ging om 13.00 uur uit - dag van opkomst was dinsdag 29-8-1939 en gold voor de lichtingen 1924 t/m 1939; van deze laatste lichtingen waren al onderdelen voor eerste oefening opgekomen. De mobilisatie gold voor land- en zeemacht en werd bekendgemaakt in de pers, via de radio en door middel van aanplakbiljetten, die op meerdere plaatsen, maar in ieder geval op de publicatieborden bij de gemeentehuizen, werden aangebracht. Dinsdag 29-8-1939 bereikte het merendeel van de opgeroepenen de opkomstcentra; de mobilisatie was goed voorbereid en had een verloop volgens plan. De Nederlandse Spoorwegen zetten 500 personentreinen in, alsmede nog 60 goederentreinen voor o.a. het vervoer van 14.000 gevorderde paarden. Na aankomst in de mobilisatiecentra, in onze omgeving o.a. Den Bosch en Veghel, werden de dienstplichtigen gekeurd en van uitrusting en wapens voorzien. Daarna werden zij overgebracht naar de verdedigingsopstellingen - geregeld in de z.g. "Concentratie- Blauw". Op 3-9-1939 waren de troepen op hun bestemmingen. Gemobiliseerd dat wel, maar klaar voor de verdediging, de strijd, was een andere vraag. Op 28-8-1939 volgde eveneens de benoeming van de opperbevelhebber voor Land- en Zeemacht, de Generaal I.H. Reijnders.

De oproeping voor de Algemene Mobilisatie, De aankondiging van vordering van paarden zoals die in iedere gemeente werd aangeplakt. en motorrijtuigen.

Nr. 4 - DE MOBILISATIE Deel II. Na de opkomst in de mobilisatiecentra, alwaar de manschappen van uitrusting en wapens werden voorzien, betrokken de troepen begin september 1939 hun verdedigingsgebieden en - opstellingen; voor een deel waren deze stellingen reeds aanwezig, in andere gevallen dienden zij nog te worden uitgebouwd of zelfs aangelegd. Het gemobiliseerde Nederlandse leger kende in die tijd vier z.g. legerkorpsen (LK), elk bestaande uit twee divisies van zo'n 10.000 man. Verder had de legerleiding nog de beschikking over enkele kleinere eenheden als de z.g. Lichte Divisie, de Peeldivisie en een drietal brigades. De luchtstrijdkrachten waren toen nog geen zelfstandig onderdeel, doch maakte deel uit van de landmacht. Een divisie had drie infanterie- en een artillerieregimenten; een regiment (2250 tot 3000 man) telde drie bataljons. Het Ie. LK werd gelegerd in de Vesting Holland (Zuid-Holland en een deel van Noord-Holland), het IIe. en het IVe. LK in de Grebbelinie en het IIIe. LK in het noordelijke gedeelte van onze provincie, globaal begrensd door de lijn Langstraat - St. Michielsgestel - Schijndel - Veghel - Zuid-Willemsvaart -Donk - Gemert Elsendorp - Mill - Grave - Maas. De Lichte Divisie kreeg de streek rond en midden-Brabant aangewezen. Het IIIe. LK omvatte de 5e. en 6e. Divisie en kreeg als taak om tezamen met de Peeldivisie de z.g. Peel-Raamstelling op te bouwen, te bezetten en te verdedigen. Deze Peel-Raamstelling liep van Grave tot aan de Belgische grens bij Budel-Dorpplein; de stelling sloot aan op de Maas-Waalstelling, volgde door de moerassige Peel het afwateringskanaal/defensiekanaal om bij de Belgische grens abrupt te eindigen en niet aan te sluiten op de verdedigingsstellingen van onze zuidelijke buren. De stelling was verder verdeeld in vijf vakken - kantonnementen te weten de vakken Schayk, Erp, Bakel,- Asten en Weert; het vak Schayk werd bemand door onderdelen van de 6e. Divisie, het vak Erp door die van de 5e. Divisie en de andere vakken door de Peeldivisie. Het vak Erp omvatte het gebied zuidelijk Uden - Mill tot noordelijk Gemert-Elsendorp. De commandant van het vak Erp, de Lt.-kolonel E. Snoek, had zijn hoofdkwar-tier en staf gevestigd in Erp. Begin september 1939 kreeg Erp inkwartiering van ong. 900 manschappen van de 5e. Divisie, welke op meerdere plaatsen werden gelegerd; in de volgende bijdrage zal daarop worden teruggekomen. De troepen kregen de taak de peelstellingen te bouwen, tezamen met de andere eenheden, maar ook de aanleg van verdedigingsstellingen in de naaste omgeving, zoals in het Goor, de bossen in het Hurkske, prikkeldraadversperringen aan de Aa ed. Het totale vak Erp werd bemand door onderdelen van het tweede regiment Infanterie, waarvan het tweede bataljon lag in Volkel en Odilipeel. (II-2R.I.); opkomstplaats ; het zeventiende regiment Infanterie, waarvan het tweedebataljon lag in Boekel en Venhorst (II-17 R.I.); opkomstplaats Den Bosch; het dertiende regiment Infanterie, waarvan het eerste bataljon lag in Elsendorp e.o. (I-13 R.I.); opkomstplaats . De Peel-Raamstelling was circa 80 km lang en toen de oorlog in mei 1940 uitbrak was het "defensiekanaal" gereed en de stelling in staat van verdediging gebracht. Op onderlinge afstanden van 200 tot 400 meter waren op de westelijke oever kazematten gebouwd - in de omgeving van Mill bv. langs de Middenpeelweg bij de weg Volkel-Mill zijn nog exemplaren van deze verdedigingswerken aanwezig. Op meerdere plaatsen lagen achter deze kazematten nog verdere veldversterkingen in de vorm van loopgraven, mitrailleurnesten, prikkeldraadversperringen en enkele mijnenvelden. Voor een totaalbeeld van de Peel-Raamstelling wordt verwezen naar de kaart.

Nr. 5 - DE MOBILISATIE Deel III. Behalve de reeds in bijdrage nr. 4 – De Mobilisatie Deel II genoemde bataljons van het 2e., 13e. en 17e. Regiment Infanterie, gelegen achter het defensiekanaal, behoorde tot het vak ERP ook nog een gedeelte van de Maaslinie en wel het stuk tussen Beugen en voorbij Vierlingsbeek. Dit vak werd verdedigd door het 15e. Grensbataljon (15GB) - commandopost: Gemeentehuis St. Anthonis. Begin april 1940 kreeg het IIIe Legerkorps een gewijzigde taak binnen de Vesting Holland toegewezen. Daarvoor was het nodig, dat de twee divisies van dit korps bij het uitbreken van vijandelijkheden zich op korte termijn uit Brabant konden terugtrekken achter de grote rivieren en de waterlinie. Het grootste gedeelte van zowel de 5e. als de 6e.- divisie werd daarom verplaatst naar posities rond Den Bosch. Ook uit Erp trokken toen eenheden naar dat gebied o.a. de Aan- en afvoertroepen, gelegerd bij de Familie Toon v.d. Burgt, Franseweg.

Inkwartieringen 1. Reeds vóór de afkondiging van de mobilisatie waren in overleg met de gemeenten de inkwartieringsmogelijk-heden geïnventariseerd; daarbij was gelet op de grootte van de panden, de gezinssamenstellingen enz. Scholen, tehuizen, patronaten, kloosters waren uiteraard gewilde onderkomens. Vooruitgestuurde kwartiermakers, die enkele dagen eerder bij de voormobilisatie al waren opgekomen, verrichtten het voorbereidende werk, deelden in en wezen toe. Zolders, stallen, schuren en kamertjes werden ineens militaire verblijfplaatsen. Burgerij en soldaten hadden even tijd nodig om aan de nieuwe situatie te wennen, doch weldra ontstond er een goede verstandhouding. In meerdere gevallen zijn daaruit nog tot de dag van vandaag voortdurende vriendschappen of contacten ontstaan. Aan degene., die inkwartiering kreeg, werd een formulier uitgereikt (of de inhoud ervan werd voorgelezen), waarin de "voorwaarden voor inkwartiering" stonden vermeld. De kwartiergever diende te zorgen voor - als het een onderofficier of soldaat betrof:een zindelijk "strooleger" (strozak) met twee bedlakens. een deken ‘s-winters twee), tafel, stoel of bank, wasgelegenheid, vuur en licht; - als het een officier betrof: een kamer, voorzien van de nodige meubels als tafel, stoelen, ledikant of bedstee en de verdere voorzieningen als voor onderofficieren. De kwartiergevers kregen hiervoor een vergoeding; deze bedroeg voor: een korporaal of soldaat f. 0,20 per dag, voor een onderofficier f. 0,50 per dag en voor een officier f. 1,00 per dag. Waren daarbij ook nog paarden ondergebracht, dan ontving men hiervoor een vergoeding van f. 0,10 per dag en per paard; de mest van de paarden viel toe aan degene, waar gestald werd. nr. 6 DE MOBILISATIE deel IV. Inkwartieringen 2. Begin september 1939 kreeg Erp zo'n 900 manschappen (kader en soldaten) van de 5e. Divisie ingekwartierd; zij werden hoofdzakelijk in het centrum ondergebracht en in mindere mate buiten de bebouwde kom van het dorp. In vele huizen en boerderijen moesten kamers, zolders en stallen vrijgemaakt worden om er de militairen te legeren; wij zagen in de vorige bijdrage, hoe dat in zijn werk gegaan was. Het grootste contingent lag in de vroegere meisjesschool aan de Kerkstraat naast het zustersklooster, ongeveer waar thans het Bejaardencentrum Simeonshof is gevestigd. Op de zolder boven de winkel en woonhuis van Frans Brouwers, Harmonieplein B 171, lagen een twintigtal soldaten en een sergeant. Antoon Brouwers, wonende Kerkstraat B 119, was zelf voor militaire dienst opgeroepen en zijn daardoor leegstaande pand bood eveneens een onderkomen voor soldaten. Kleermaker Piet van Dijk, Kerkstraat B 127, C. Hanegraaf, Kerkstraat B 109, Hannes van Lieshout, Rooyakker, Piet Muselaars, Hezelstraat B 77 en Jan van Zutven, Harmonieplein B 156 bijvoorbeeld hadden inkwartieringen van kleine aantallen soldaten. Bij Grad Goorts, Uil B 18, lagen van sept. 1939 tot de inval van de Duitsers in mei 1940 elf soldaten en een sergeant-foerier; ook hier diende de zolder voor de soldatenhuisvesting; de sergeant had een klein kamertje ter beschikking. Harrieke v.d. Laar bewoonde met zijn gezin het café "Tramstation" aan de Aschstraat B 66; terwijl Harrie zelf zijn dienst vervulde - ook hij was met de mobilisatie opgeroepen - verschafte zijn huis inwoning aan een grote groep soldaten, ingekwartierd op de zolder van café en woonhuis. Daarnaast had een majoor bezit genomen van een kamertje naast de caféruimte en aldaar een kantoortje gevestigd. Achter zijn café had Harrie een schuur/werkplaats; hiernaast werd een keukenwagen gestationeerd, welke later vervangen werd door een nood-keuken; iedere avond vormde zich daar een lange rij militairen, die hun eten kwamen halen, dat dan meestal werd genuttigd op de inkwartieringsadressen. Een onderdeel van de aan- en afvoertroepen vond met zijn wagenpark onderdak bij Toon v.d. Burgt, Franseweg/Hurkske D 1; de soldaten (dertien) sliepen er op de zolder, terwijl zij beneden nog een kamer ter beschikking hadden om er te eten en verder te vertoeven. De voertuigen werden geparkeerd links van het huis naast de gevel en de erlangs liggende boomgaard. Een artillerieafdeling was ondergebracht bij meerdere landbouwers op de Kraanmeer. Een dergelijk afdeling beschikte over een groot aantal paarden om de kanonnen te trekken; deze paarden werden eveneens bij de boeren “ingekwartierd”. Tegenover de boerderij van Driek Delisse was een “paardenziekenboeg". Daar werden zieke en geblesseerde paarden verzorgd en opgeknapt om weer dienst te kunnen doen. Deze paarden waren overigens einde augustus/begin september 1939 bij de mobilisatie in geheel Nederland gevorderd, evenals vele motorrijtuigen. Het bovenstaande is geen volledige opsomming van de inkwartieringen, doch slechts een greep uit de vele plaatsen, waar soldaten waren gelegerd.

In de rij voor erwtensoep... Een mobiele gaarkeuken tegenover voormalige melkfabriek

Sfeerbeelden uit de mobilisatietijd – met in Erp ingekwartierde militairen.

Mobilisatie herfst 1939: V.l.n.r. Albert Bijkerk (Borne), moeder Drieka Muselaars-van Haandel en Frans Droomers (Brunssum)

V.l.n.r. boven: Jeurissen (), Damstra (Franeker), Van Doorn en Piet de Roo (Krommenie). onder: Nariske Muselaars (Erp), commies Snoekstra (Erp), Frans Droomers (Brunssum), Jan Leguyt (Assendelft), Van Dorp en Teunissen (Klimmen).

Nr. 7 - DE MOBILISATIE deel V. Inkwartieringen 3. Op Heuvelberg werd een onderdeel van de luchtverdediging gelegerd, n.l. het 3e. peloton van de 5e. Compagnie. Luchtdoelmitrailleurs (5.C.Lu.Mitr.). Over geheel Nederland verspreid konden in totaal negen van dergelijke eenheden op compagniesterkte als onderdeel van de algemene Legertroepen worden ingezet. Een compagnie telde vier pelotons. De manschappen van het peloton op Heuvelberg, zo'n 28 á 30 man, waren gelegerd bij Driek v.d. Tillaart; het kader, drie sergeanten bij Frans v.d. Ven, St. Josephstraat, naast de melkfabriek en onder hen de commandant de sergeant H. Persoon uit Weert. Behalve de slaap- en wasgelegenheid bij v.d. Tillaart had het peloton ook nog een deel van de niet meer in gebruik zijnde oude boerderij van de familie van Gerwen, Heuvelberg, ter beschikking. Hier aten zij meestal en hadden zij een ruimte om verder te vertoeven. In de buurt stonden de luchtverdedigingsmiddelen opgesteld, uiteraard in beschermde stellingen, te weten twee oude Spandau-mitrailleurs (uit 1914-1918) en twee moderne Oerlikon-luchtdoelkanonnen 20 mm (vuursnelheid: drie kleine granaatjes per seconde). Deze luchtverdedigingpost was permanent bezet, omdat ons luchtruim in die tijd vrij regelmatig werd geschonden door buitenlandse vliegtuigen. Een derde deel van het peloton had steeds wachtdienst en verbleef dan in een bij de stukken gebouwd houten keetje. Het peloton was opgekomen in Bergen op Zoom, daarna overgeplaatst naar St. Oedenrode en kwam half oktober 1939 in Erp om begin april 1940 weer te vertrekken naar Oss. In de meidagen 1940 trok het verder via Lithoyen over de Maas om op 11 mei 1940 bij Zoelen in de strijd met de Duitsers () te geraken, waarbij twee gesneuvelden en twee gewonden vielen te betreuren; de omgekomenen waren Dpl.soldaat J. ten Haken (21 jr) uit Mijdrecht en Dpl.soldaat J.A. v.d.Nieuwenhuizen 28 jr uit Wissenkerke). Enkele leden van het vroegere peloton hebben nu nog regelmatig contact met Erpenaren. In de "straat". Bij Piet Passage, sigarenwinkel/taxibedrijf, Harmonieplein, waren een sergeant, een korporaal en acht soldaten ondergebracht op kamers eerste verdieping en de zolder. Aldaar deed zich einde 1939 een tragisch geval van zelfdoding van een soldaat voor. Aan de overzijde van de straat huisvestte Bert van Dijk, postbode/schoenenwinkel, twee sergeanten. Een ervan, P. Degenaar uit Klundert, was een verwoed amateurfilmer; hij maakte meerdere films o.a. van het boven- omschreven luchtdoelpeloton en een uitgebreide film over de grote prestatiemars, gehouden op 16 maart 1940. Deze film is bewaard gebleven en ondertussen omgezet op Videoband - meerdere Erpenaren hebben deze band in bezit. Ook de buren, de familie v.d. Burgt, verschaften inkwartiering aan enkele soldaten. Bij Ties v.d. Rijt, vooraan op Schansoord, was een soort stafbureau ingericht; in het vroegere koetshuis naast de woning, was de keuken opgezet. Ook hier dezelfde situatie als bij de keuken bij Harrieke v.d. Laar n.l. meestal een lange rij eten afhalende soldaten. De Erpse jeugd hield zich tegen die tijd nogal eens op rond de keuken - er bleef meestal wel wat over en dat werd dan het deel der jongeren, van kuch tot soep enz. Het open terreintje-grasveldje naast het huis, ongeveer waar thans de Steengraaf op Schansoord uitmondt en waar vroeger wel eens - een deel van - de kermis werd opgesteld, diende als appelplaats. Tweemaal daags gaven de militairen daar dan blijk van hun aanwezigheid ('s morgens en ’s avonds).

De Spandau-mitrailleur M.25 Een Oerlikon 20mm - luchtafweerkanon, zoals op Heuvelberg te Erp stonden opgesteld

Nr. 8. DE MOBILISATIE VI. Inkwartieringen 4. Op de Kraanmeer. In bijdrage 6 werd reeds even gewag gemaakt van de legering van een eenheid van de artillerie op de Kraanmeer. Het betrof de helft van de le. batterij van de le. afdeling van het 3e. regiment Artillerie (1.1.3 R.A.) De sterkte van de groep was twaalf soldaten; zij waren ingekwartierd bij landbouwer Janus v.d. Ven, Kraanmeer A.87, alwaar, zoals op zoveel plaatsen, de met strozakken bedekte zolder slaapplaatsen bood. In "den herd" van de boerderij aten zij, legden een kaartje, verwarmden zich bij de potkachel en konden zij buurten. Janus v.d. Ven was een boeiend verteller weten oud-militairen, die er toen gelegerd waren, zich nog goed te herinneren. Tot hun uitrusting behoorden twee stukken geschut 7-Veld; deze kanonnen dateerden uit 1904 en Nederland had er in totaal zo'n 310 exemplaren van ter zelfbeschikking. '- Een kanon werd getrokken door zes paarden, welke in koppels van twee werden aangespannen; zij vormden een voorspan, een middenspan en een achterspan. Drie soldaten - de bereden artillerie - zaten op de links lopende paarden en iedere soldaat mende dus twee paarden. Bij elk stuk hoorden ook nog drie soldaten voor de bediening van het geschut, de geschutsbemanning en deze zorgden voor de opstelling, het uitrichten, laden en vuren enz. Dat was de onbereden artillerie en deze had geen besognes met de paarden. Bij het transport van het kanon zaten deze soldaten op de z.g. voorwagen - zie verder onderstaande afbeelding. Een deel van de paarden was eveneens ondergebracht in de boerderij / stallen van Janus v.d. Ven; een ander deel in de boerderij van Christ van Lankveld, Kraanmeer A.88. De twee kanonnen werden, afgedekt door zeilen, gestald op het erf van v.d. Ven. Door de militairen werd veel tijd besteed aan de verzorging van de kanonnen, maar vooral van de paarden. De geschutsopstellingen van de batterij lagen in Venhorst, waar de nodige opstelplaatsen / versterkingen werden gebouwd. Meerdere keren per week trokken de volledige spannen met het geschut naar de Peel om aldaar te bouwen, opstellingen te oefenen enz. Ook werden regelmatig oefentochten, al dan niet met geschut, in de omgeving gemaakt, waarbij dan de tocht ging over Kraanmeer, Bolst, Oudveld, Morsehoef, Looieind om de paarden z.g. af te rijden. Rust roest, ook bij deze viervoeters. Het onderdeel was - voor een groot gedeelte als lichting 1938 - al opgekomen in oktober 1938 te Breda, was begin septembe1939, toen zij normaliter op het punt stonden om af te zwaaien, doch de mobilisatie-bestemmingen werden betrokken, overgeplaatst naar Hulstheuvel te Uden en na een verblijf aldaar van ongeveer zes weken terecht gekomen op de Kraanmeer. De andere helft kwam toen met nog andere batterijen van de afdeling te liggen op Duifhuis en omgeving; de met zwaarder geschut uitgeruste IIIe. afdeling kwam in Boekel terecht. De keukenwagen van de troepen op de Kraanmeer en Duifhuis stond op Knipperdul en daar moest iedere dag het eten worden gehaald. Rond de jaarwisseling 1939-1940 trok de afdeling naar Mariaheide en werd daar midden in het dorp ondergebracht; begin april 1940 ging het verder naar Den Bosch, waar het onderdak vond in de Veemarkt. Op 10 mei 1940 verplaatste de batterij zich naar Velddriel- Kerkdriel en in de nacht van 11/12 mei 1940 naar Meteren (Gld) en verder door naar Hagestein bij Vianen (U). Daar verbleef het onderdeel toen Nederland capituleerde - men had geen contact met de Duitsers gehad. De demobilisatie volgde einde mei 1940.

Stuk 7-Veld van de artillerie Stuk 7-Veld met voorwagen en bespanning zoals op de Kraanmeer gelegerd Het kanon werd bij de geschutsopstelling losgekoppeld van de voorwagen. De paarden met de drie berijders en de voorwagen werden op enige afstand van het opgestelde kanon gestald.

Nr. 9 DE MOBILISATIE VII - Nog wat wetenswaardigheidjes. Ook in het leger gedroeg zich niet iedereen altijd even voorbeeldig; krijgstuchtelijke correcties vonden dan plaats. Met verzwaard-arrest gestraften moesten dan de avond en nacht en de met zwaar-arrest gestraften het hele etmaal de cel in. Enkele van deze cellen waren ondergebracht in de z.g. "doeltent" achter in de tuin van het toenmalige café van Christ v.d. Ven, Harmonieplein. (Tezamen met het woonhuis van dokter Henrar, het parochiehuis en de woning van Januske Verhees gelegen, waar nu het marktplein met kiosk is). Het gebouwtje behoorde bij de schietbaan van de handboogvereniging en diende eigenlijk voor de opslag van materialen ed. "Den doel" moest de opslagruimte afstaan en deze werd omgetoverd tot gevangenis - comfortabel waren de "cellen" niet, maar opgesloten zat men er wel. Regelmatig was er bezoek en "het spiende" er nog wel eens. Hygiëne en lichamelijke verzorging waren ook voor de toenmalige militairen belangrijk, vooral waar men met velen tesamen leefde en woonde. De inkwartieringsplaatsen beschikten meestal maar over een beperkte wasgelegenheid; zij waren niet berekend op de huisvesting van zo velen. Daarom werd een grote was- maar vooral douchegelegenheid aangelegd in de Melkfabriek "St. Joseph aan de St.Jozefstraat (de- huidige boerenbondwinkel aan de Molentiend). In de kelder van de melkfabriek bouwde men een aantal douches, welke werden aangesloten op de warmwaterinstallatie, waarover de fabriek beschikte. Er werd door de militairen een ruim gebruik van gemaakt. Het parochiehuis aan het Harmonieplein werd eveneens gevorderd en ging dienst doen als kantine en ontspan- ningsgelegenheid. Daar vonden ook wel amusementsuitvoeringen ed. plaats, meestal georganiseerd door de Legerdienst Ontwikkeling en Ontspanning (kortweg O. en O. genaamd). De meeste soldaten zochten echter vertier in de echte cafés of bij vrienden en kennissen die men inmiddels verworven had. Geneeskundige hulp was uiteraard eveneens aanwezig; de"hospik" was gehuisvest in het huis van Antoon Brouwers, aan de Kerkstraat. Wie zich niet te best voelde, meldde zich "op ziekenrapport". Bij ernstigere gevallen werd ook de plaatselijke huisarts Henrar ingeschakeld. De RodeKruis-wagens stonden meestal gepar-keerd in het - inmiddels ook verdwenen - steegje achter de kerk en het voormalige zustersklooster. In Boerdonk en Keldonk werden geen militairen gelegerd en aldaar vonden dus geen inkwartieringen plaats. Tegelijkertijd met de mobilisatie op 29-8-1939 vond ook de vordering van paarden en motorvoertuigen plaats. De paarden waren daarvoor al eerder gekeurd en de motorvoertuigen (motoren en personen- en vrachtauto’s) technisch onderzocht. De eigenaren wisten wat er ingeval van een mobilisatie boven hun hoofd hing. De monstering van de paarden vond plaats op een stuk weiland gelegen aan de huidige Cruijgenstraat, tussen het winkelpand van Adriaan van Haandel (waar nu de Rabobank is gebouwd) en de hoek met de Schildstraat. De keuring werd verricht door keurmeesters en veeartsen en in overleg met aanwezige paardenhandelaren werd een prijs bepaald. Na de vordering werd al snel overgegaan tot uitbetaling de vastgestelde prijs aan de voormalige eigenaren – meestal landbouwers. Van de toenmalige Erpse expediteurs, te weten Piet v.d. Bosch, Jan Verbakel en Haske Versteegden werden de vrachtauto’s niet gevorderd; het zou het einde van hun bedrijf hebben betekend. Bij een tussentijdse controle raakte Haske zijn wagen wel enkele dagen kwijt. Gevorderd in Gemert en overgebracht naar St.-Michielsgestel werd de auto na drie dagen en de nodige protesten weer vrijgegeven. De vergoeding die hiervoor stond, werd hem pas na de oorlog uitbetaald. Zeker nog te vermelden waard is de grote marstocht voor militaire eenheden, welke werd gehouden op zaterdag 16 maart 1940, en georganiseerd door de eerder genoemde Legerdienst 0. en 0. Met deze mars werd het zomersportseizoen geopend. De marsroute was Erp - Keldonk - Veghel - Uden – Volkel – Boekel - Erp. De mars vond onder winterse omstandigheden plaats; overal lag nog sneeuw. Van de tocht met defilé te Erp is een film gemaakt door de sergeant Piet Degennaam, die destijds was ingekwartierd bij Bertus van Dijk, postbode. Het programmaboekje – zie onderstaand - is nog aanwezig in het archief gemeente Erp bij het B.H.I.C. in Den Bosch.

'

De omslag en eerste pagina van het programmaboekje

Het Nederlandse leger marcheert (september 1939 – mei 1940)

… en voetbalt ergens in Erp!

Nr. 10 MOBILISATIE VIII. Verdedigingopstellingen rond Erp 1. Voor de bescherming van het Nederlandse grondgebied en vooral van de "vesting Holland" met zijn centrale functie op velerlei gebied, o.a. het regeringscentrum, waren op meerdere plaatsen in het land verdedigingswerken gebouwd. De bekendste waren wel de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie, de IJssellinie, de Wonstelling aan de Friese kant van de afsluitdijk en in ons gebied de Maaslinie en de Peel- Raamstelling. Deze laatste stellingen dienden een doorgang van de Duitse legers door Noord-Brabant en Limburg tegen te gaan of in ieder geval te belemmeren, te vertragen. In de bijdragen 4 en 5 (De Mobilisatie delen III en IV) hebben we voor wat betreft de Peel-Raamstelling kunnen lezen hoe het traject van deze stelling liep van Grave tot aan de Belgische grens bij Budel en door welke bataljons de linie was bemand. Behalve de genoemde hoofdverdedigingslinies werden echter op meerdere plaatsen nog kleine, lichte en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste verdedigingswerken aangelegd, zoals bij verkeersknooppunten, aan de rand van begroeide en open landstroken, enz.; bij nagenoeg alle rivier- en kanaalovergangen, de bruggen en sluizen werden defensieve maatregelen getroffen. Ook in en rond Erp gebeurde dat en de volgende zijn er nog van bekend: - mitrailleurposten in de Goorse bossen aan de zijde Volkel en Boekel; - een -toch wel uitgebreide - uit loopgraven bestaande veldverdediging op de weg Erp - Boekel ter hoogte van het Looieind en de Stinkhoek / Veluwe; - stellingen in de bossen in het Hurkske; - wegversperringen aan het begin van de weg naar Boekel. Zij maakten deel uit van de z.g. Achterhoedestelling, welke liep vanaf Ravenstein naar Son. (via Schayk, tussen Nistelrode en Uden over Slabroek, over Duifhuis tussen Mariaheide en Uden) en in onze streek langs de rand Goorse bossen, via de Ventieren naar de weg Boekel - Erp, vandaar naar de Aa met vanaf Den Hoek onder Erp op de westoever prikkeldraadversperringen tot in Donk. Geen zware verdedigingsobjecten; meestal in de vorm van versterkte schuttersputten voor mitrailleuropstellingen in het achterland om een vertragend effect tegen oprukkende troepen te bewerkstelligen. En dan waren er nog de maatregelen t.a.v. de bruggen over de Zuid-Willemsvaart onder Keldonk en de Aa-bruggen te Cox en de kom Erp. In de volgende bijdrage zal gedetailleerd op deze in de meidagen van 1940 al dan niet gebruikte verdedigingsmogelijkheden worden ingegaan.

` Voorbeeld van een prikkeldraadversperring op rivieroever (niet in Erp)

Nr. 11 DE MOBILISATIE IX. Verdedigingswerken rond Erp 2 - Het Goor. Reeds vroeg in de herfst van 1939 werd begonnen met de aanleg van een aantal mitrailleurposten in de Goorse bossen. Exacte gegevens over het werkelijke aantal zijn moeilijk te achterhalen, maar het moeten er toch wel een vijf- à zestal zijn geweest. De herinneringen van vroegere bewoners uit dit gebied geven onvoldoende uitsluitsel. De stellingen werden gebouwd in de bosrand van het Goor, lopende vanaf de Kraammeer tot de - toen nog zand- weg binnendoor van Erp naar “het Broek” en Volkel-Boekel. De posten waren uitgegraven in de grond tot een diepte van ruim twee meter, zwaar bekleed met hout, meestal boomstammen, welke naast elkaar waren geplaatst en onderling aan elkaar bevestigd en alzo een sterke wand vormende. Daaroverheen werd een eveneens uit boomstammen vervaardigd dak gelegd, waarover dan weer een dikke laag grond werd aangebracht. Het geheel voorzag men dan nog met struikjes en lage aanplant ter camouflage. Aan de voorzijde en gericht op het oosten bevond zich een brede horizontale schietgleuf met een grote vuurhoek en waarin de mitrailleur stond opgesteld. De post was eigenlijk één grote kamer, waarin zich een vier à vijftal militairen bevonden; de schutters en hun helpers. De toegang lag aan de achterzijde (kant Erp) en bestond uit een trap en ganggedeelten, welke in hoeken op elkaar aansloten om een directe rechtstreekse toegang tot de schuttersopstelling te verhinderen. De posten hadden een uitstekend schootsveld en sloten op elkaar aan, overlapten gedeeltelijk elkaars gebieden. De mitrailleurs bestreken het gehele voor hen liggende open terrein (weilanden en akkers) vanaf de bosrand tot aan de Leijgraaf en zelfs nog daaroverheen richting Volkel en Boekel. De meest noordelijke post lag in de tegenover de Kraanmeer nog steeds aanwezige bospunt; in ieder geval was er ook een gebouwd in de terreinverhoging tegenover de bocht in de huidige harde weg, halverwege het Goor. Daar bevindt zich een bult in de bosrand en deze bleek geschikt voor het erin onderbrengen van een opstelling. De meest zuidelijkste post lag ongeveer ter plaatse, waar men nu, komende van Erp-Looieind, linksaf de bossen in draait. De posten werden aangelegd en bemand door hoofdzakelijk in Veghel gelegerde militairen. Het benodigde hout werd per paard en wagen en soms vrachtauto’s aangevoerd. Tussen de boerderij en de schuren van Joh. Biemans - nu Jan v.d. Elzen en Miet Biemans, Kraanrneer 15 - liep een zandweg, richting bossen. Via deze zandweg, toen nog eigendom van de gemeente Erp, vonden de transporten plaats. Tegenover het bos werd het hout gelost en gecarbolineumd, alvorens het te verwerken. Ook op Udens gebied, voorbij Knipperdul op Duifhuis, werden nog versterkingen gebouwd, die dus aansloten op die in het Goor. Tijdens de aanlegwerkzaamheden ontstonden voor de jeugd uit de Kraanmeer ineens nieuwe speelmogelijk-heden. Vooral zondags, als de militairen weg waren, trokken de jongelui het Goor in om op hun manier soldaatje te gaan spelen. Voor de echte soldaten moest dan de daarop volgende maandag meestal gereserveerd worden voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. Komende van de Kraanmeer en de harde weg het Goor in volgende ligt aan het begin van de weg aan de linker-zijde nog een restant bosperceeltje. Oorspronkelijk was dit een veel groter stuk bos. In de mobilisatietijd werd dit bos echter grotendeels gerooid en het hout – dennen - voor militaire doeleinden afgevoerd, veelal naar de Coxebrug voor de versterkingen aan de Aa en omgeving (hierover later meer). Een klein gedeelte ervan werd maar gebruikt voor de versterkingen in het Goor zelf. Het hout was eigendom van de gemeente Erp en de rekening ervoor ging uiteraard naar het Ministerie van Oorlog.

De ‘tankgracht’ tussen de Boekelsedijk en het Goor, bij de Ventieren (omstreeks 1940)

Versterkingen naast de weg aan de grens tussen Erp en Boekel (omstreeks 1940)

De versterkingen hadden de nodige belangstelling van de bevolking.

Nr. 12 DE MOBILISATIE X. Verdedigingswerken rond Erp 3 - Bossen in het Hurkske / Heuvelberg Ook in de bossen in het Hurkske kwam in de herfst ‘39 / voorjaar “40 een militair project tot uitvoering; geen verdedigingsopstelling met mitrailleurs of ander geschut, zoals in het Goor, maar een drietal bouwwerken van hout. Zij werden tot een diepte van ongeveer twee meter ingegraven in de bosgrond en omgeven met een zware aardewal, en niet voorzien van een dak. Een soort gangenstelsel van haaks op elkaar staande stukken met in totaal een lengte van 30 á 35 meter. De wanden waren bekleed met hout - boomstammetjes. De opstellingen lagen in de bossen, ongeveer 150 tot 200 meter rechts van de verkeersweg Erp - Gemert; zij hadden geen schootsveld en konden daarom niet als een verdedigingsopstelling worden gebruikt. Zeer waarschijnlijk hadden zij de functie van opslagplaats voor munitie en ander militair materiaal; na het gereedkomen in het voorjaar van 1940 werden zij nimmer als zodanig in gebruik genomen. De eerste opstelling lag schuin tegenover het Rouwven in het bosstuk, dat door de gemeentearbeiders "de kwekerij" werd genoemd, een stuk aanplant met jonge dennen en sparren. De tweede post lag recht achter de dienstwoning van gemeenteopzichter/boswachter Marinus v.d. Laar, toen Heuvelberg D. 114 (de woning staat er nog steeds) en een derde op ongeveer dezelfde afstand van de verkeersweg een stukje verderop richting Coxebaan. Van de opstellingen 1 en 2 zijn nu nog vage sporen te zien in de bossen in de vorm van uitgravingen en restanten van de wallen. Een opvallend detail: kennelijk had de legerleiding het voornemen om nog een opstelling te laten bouwen - de vierde - en een en ander reeds op tekening gezet. Na de inval van de Duitsers kwamen deze in juli/augustus 1940 een inspectie houden en misten de vierde post, waarbij enige consternatie ontstond. Gemeentearbeiders, die dagelijks in de bossen vertoefden, dienden ten lange leste uitsluitsel te geven; de post was nimmer aangelegd, doch de wantrouwende Duitsers waren in eerste instantie niette overtuigen. Versperring op de weg naar Boekel. Het tracé van de weg Erp - Boekel lag in die dagen anders dan thans. Komen van Boekel maakte de weg ongeveer ter hoogte ven het huidige militaire kampement links van de weg een bocht naar links om dan tussen het pand van nu Schildersbedrijf v.d. Bogaard (toen bewoond door klompenmaker Henr. Bouwmans, Den Uil B. 11) en de nu nog aanwezige boerderijen door te lopen en aan te sluiten op Den Uil. Via een bocht naar rechts kwam de weg dan uit op de Cruijgenstraat, ongeveer ter hoogte van de verkeersdrempel/aansluiting Schildstraat. Ongeveer ter hoogte van de toenmalige bocht naar links was een wegversperring aangebracht van het soort, dat men op vele plaatsen in Nederland en voora1 in de grensgebieden aantrof, n.l. zware cementen putringen, volgestort met zand en beton en de bovenzijde voorzien van stalen uitsteeksels, welke soms nog met prikkel-draad weren verbonden. Zij werden els een soort "chicane" zigzagsgewijze op doorgaande wegen geplaatst en motorvoertuigen e.d. konden dan met de grootste moeite of in het geheel niet meer passeren. Bij een oorlogs-dreiging weren zij over de volle wegbreedte geschoven, althans dat was de bedoeling.

Wegversperring, zoals op vele wegen en ook op de straatweg Erp – Boekel werd aangebracht. (Met zand en beton gevulde putringen)

Nr. 13 DE MOBILISATIE XI. Verdedigingswerken rond Erp 4 - Commandopost en veldverdediging Looieind. Boekelseweg en Veluwe Zoals in de bijdragen 4 en 5 beschreven was de Peel- Raamstelling verdeeld in / opgebouwd uit vijf verdedigingsvakken, waarvan een het “vak Erp”. De commandant van dit kantonnement, de Lt.-kolonel E. Snoek, had dan ook zijn commandopost in Erp gevestigd. Vlak achter de boerderij van het gezin Harrie van Dommelen en Clasine Bouw, Looieind D.130 /A114, thans 27, was deels in, deels boven de grond een bunker gebouwd en ingericht en daar huisvestte zich de bevelvoerder met zijn staf. De bunker was beplant en begroeid en daarmede goed gecamoufleerd. Vanuit deze versterking 1iepen vele vele communicatielijnen naar o.a. de Peel-Raamstellingen tussen Mill en De Rips, de verdedigingsopstellingen in de buurt en naar de Divisie- en Legerkorpshoofdkwartieren in Schijndel en Den Bosch. Meerdere oud-bewoners van Looieind en Veluwe herinneren zich nog de vele telefoonkabels, die langs weilanden en zandpaden lagen. Waarschijnlijk mede ter bescherming van deze commandopost werden links en rechts van de Boekelseweg verschillende voor- en zijverdedigingsopste1lingen aangelegd, bijna in de vorm van een halve cirkel rond de post gelegen. Tussen de Stinkhoek en de Aa lag in die dagen een moerassig gebiedje, het Wolfsmeer geheten. (bij de normalisatie van de Aa in de jaren veertig verdwenen). Op de kop van dit terrein werd de zuidelijkste stelling gebouwd, gevolgd door enkele andere posten in de richting van de Veluwe en welke te bereiken waren via het “Veluws dijkske”, een zandpad/karrenspoor gelegen tussen Boekelseweg en de Aa. Richting Veluwe trof men ook daar nog een moerasje aan, de “Hel” of ook wel het “Helletje” genaamd en gelegen ter hoogte van de huidige stuw in de Aa. Aan de rand van dit gebied werd ook een opstelling gebouwd. Dan werd naar links en richting Boekelseweg afgebogen, voorlangs de boerderijen van de families Scheepers en Donkers. Ook in dit stuk verrezen verdedigingsposten. De Boekelseweg overstekende werd links ervan de verdedigingslinie voortgezet, richting het Goor en de landerijen, toen bekend onder de naam van Tieren of Vertieren, thans het einde van de Boterhurken. De stellingen lagen hier in het gebied ter hoogte van de huidige zendmasten van de Kon. Luchtnacht en de rand van het bosperceel, richting Boekel. Langs de rand van dit bos werd op Erps gebied een ca. vier meter brede waterloop gegraven, welke eindigde in de Leijgraaf. Door opstuwing van het water in dit riviertje kon de waterstand in de loop worden geregeld. De bijna kaarsrechte brede sloot was een duidelijk element in de verdedigingswerken. Deze werken - mitrailleur- en geweerposten, schuttersputten ed - waren onderling bereikbaar door zigzagsgewijs aangelegde loopgangen, sleuven van ruim een meter diep en 75 cm breed. Alle opstellingen werden gebouwd door de in Erp gelegerde militairen; ze werden reeds snel na de inval van de Duitsers in de zomer van 1940 al weer afgebroken - het kanaaltje werd pas na de oorlog geslecht. In de buurt van alle opstellingen en uiteraard ook de commandobunker waren borden geplaatst met het opschrift: "Militair gezag - Verboden toegang". Op de grens Erp Boekel, ongeveer waar vroeger het ‘woonwagenkampje’ lag, was nog een zware wegversperring geplaatst, bestaande uit met beton en zand gevulde putringen, welke aan de bovenzijde nog waren voorzien van staketsels en prikkeldraad. Zes van deze putringen barricadeerden de weg en bemoeilijkten de doorgang, vooral van voertuigen. Ook op het bruggetje over de Leijgraaf op de weg Boterhurken / Neerbroek Boekel waren twee van deze obstakels geplaatst. Vanaf de herfst 1939 tot begin april 1940 waren de opstellingen min of meer constant bezet. Na april 1940 werden zij in verband met de gewijzigde verdedigingsstrategie verlaten en bij de inval van de Duitsers begin mei 1940 waren zij onbemand. Evenzo als de opstellingen in het Goor en in het Hurkske zijn ze op 10 en 11 mei 1940 niet gebruikt.

1 = Commandopost S.130/A.1141; 2 = waterloop naar de Leijgraaf; 3 = de Hel; 4 = Wolfsmeer; X= Militaire verdedigingopstellingen

Versterkingen aan de Boekelseweg te Erp (grensgebied Erp - Boekel)

Nr. 14 DE MOBILISATIE XII. Verdedigingswerken rond Erp 5 - De bruggen over de Aa en de Zuid-Willemsvaart. De huidige rivier- en kanaalovergangen waren ook reeds in 1940 en op dezelfde plaatsen aanwezig n.l. te Cox en in de kom Erp over de rivier de Aa en onder Keldonk de twee bruggen over de Zuid-Willemsvaart (naar 't Hool en naar ‘t Lijnt/sluis 5). Te Boerdonk was dan nog een veerpont, tegenover het huidige Veerhuis, en waar de Veerstraat op de kanaaldijk aansluit (inmiddels is die aansluiting vervallen). Dit veer werd in 1952 opgeheven, maar speelde bij de inval van de Duitsers in mei 1940 wel een bijzondere rol, waarover later meer. Uiteraard waren de vier overgangen opge- nomen in het verdedigingsstelsel van het Nederlandse leger. Bij een inval vanuit het oosten zouden de bruggen worden opgeblazen; deze taken waren toegewezen aan een afdeling van de Genietroepen/pioniers en met uitzondering van de springladingen waren de hiervoor nodige voorzieningen al in een vroeg stadium van de mobilisatietijd aangebracht. Rond de brug over de Aa op Cox waren de uitgebreidste maatregelen getroffen. Op de westelijke oever - de zijde van Erp dus - werden aan weerszijden van de weg Erp/Gemert vanaf de brug zware prikkeldraad-versperringen aangelegd. De versperringen volgden nagenoeg de loop van de rivier; richting Boerdonk tot op het grondgebied van Beek en Donk, links van de weg tot een eind in den Hoek op Erps gebied. Zij waren ongeveer anderhalve meter hoog en wel twaalf tot vijftien meter breed. Op onderlinge afstanden van een vijftal meters werden palen in de grond gezet, waarlangs grote rollen zware prikkeldraad in meerdere lagen werden uitgerold, waardoor de bovenomschreven hoogte en diepte werden verkregen. Een in die tijd haast niet te nemen barrière, althans door de infanterie. De prikkeldraadversperringen waren onderdeel van de z.g. Achterhoede-stelling, reeds beschreven in nr. Nr. 10 mobilisatie VIII. Verdedigingopstellingen rond Erp 1. De versperringen kwamen al in de herfst 1939 tot stand en werden uitgevoerd door werklozen uit Helmond e.o. in het kader van de werkverschaffing; er kwam geen militair aan te pas, althans niet in het veld. Het benodigde hout kwam grotendeels uit de bossen in het Goor en bij het transport werden ook enkele Erpse expediteurs ingeschakeld (Kuypers en Verbakel). In buurtschap den Hoek was nog een materialenopslagplaats gevestigd voor hout, carbolineum en prikkeldraad, waarvan nu nog beweerd wordt dat deze draad van een bedrijf uit Beek en Donk afkomstig was. Verder werden er langs de Coxebaan - toen Coxdijk geheten - enkele veldversterkingen gebouwd van het type, zoals op de Veluwe en het Looieind werden aangetroffen, n.l. uitgravingen bekleed met houten balken en schotten / palen, voorzien van een dak en enkele decimeters boven de grond uitstekende. Deze posten werden, in tegenstelling tot de prikkeldraadversperringen, wel aan gelegd door militairen. Deze waren gelegerd in Beek en Donk en kwamen iedere dag te voet door de polder Leek naar het werk. Een kleine commandopost kwam te liggen naast de eerste boerderij rechts van de Coxebaan, toen en nu bewoond door familie van Deursen. Een grotere stelling lag korter bij de weg Erp-Gemert en richting bossen. In die tijd lag daar nog een perceeltje struiken en bosjes/boompjes - "van Dommelens bosjes" genoemd en voorin dit stuk kwam de post te liggen. Eenzelfde post trof men aan tussen Coxebaan en de Aa, ongeveer waar thans de Meerbosweg op de Coxebaan uitkomt. De Coxe-Aabrug werd bewaakt, wel niet constant, maar in ieder geval wel in de tijden van verhoogde spanning/militaire activiteiten zoals in november 1939 en vanaf begin april 1940; de soldaten (vijf à zes man) waren gelegerd te Veghel en maar werden dan tijdens de wachtperiode ingekwartierd bij de familie Verbruggen, wonende in een van de boerderijen op Cox. Iedere 24 uur volgde aflossing door een nieuwe ploeg. Bij de Aa-brug in de kom van Erp waren, afgezien van de voorzieningen om de brug te laten springen, geen verdere maatregelen getroffen.

Deel van de versterkingen in “van Dommelens bosje” nabij Cox, links van de weg naar Gemert (omstreeks 1940)

Nr.15 DE MOBILISATIE XIII. Verdedigingswerken rond Erp 6 - Slot - De bruggen over de Zuid –Willemsvaart. Van Den Bosch tot Weert telde de Zuid-Willemsvaart ook toen al vele overgangen in de vorm van spoor- en verkeersbruggen, enkele veerponten en via de sluisdeuren. Tegen de bruggen waren verdedigende maatregelen getroffen. Zij waren reeds in de herfst 1939 voorzien van springladingen om hen in geval van een directe dreiging te kunnen opblazen. Zo ook bij de twee bruggen onder Keldonk n.l. de brug naar het Hool en die naar het Lijnt bij sluis 5. De springstofelementen – grote blokken/verstevigde houders - waren bevestigd onder het brugdek nabij de as / draaipunt met het bruggenhoofd ; de springladingen waren echter nog niet voorzien van de ontstekingen. De sluisdeuren werden niet ondermijnd. De beide bruggen werden verder constant bewaakt door manschappen van de marechaussee, vier in getal, gelegerd te Veghel. Bij de Keldonkse brug hadden zij een schildwachthuisje ter beschikking, dat geplaatst was op de kanaaldijk links van de brug op de zijde van het Hool. Een – zeker achteraf als lachwekkend te beschouwen - maatregel werd nog getroffen in de strenge winter-maanden 1939 / 1940, toen het kanaal dicht vroor. Om de mogelijkheid van een te gemakkelijke kanaaloversteek door de vijand te verhinderen - het van een dikke ijslaag voorziene kanaal kon dan overal door de vijandelijke infanterie te voet worden overgestoken - werd in het dikke ijs op vele plaatsen een sleuf aangebracht. Deze sleuf van ongeveer een meter breedte werd door militairen gehakt en gezaagd en gedurende de winter opengehouden - zij liep in het midden van het kanaal. Het scheepvaartverkeer lag toen uiteraard stil. Na het invallen van de dooi, na die harde winter pas in de 2e. helft van maart 1940, ging het kanaal weer een echt obstakel vormen - de gleuf zou in werkelijkheid van weinig betekenis zijn geweest. In het Erpse deel van het kanaal vond er geen bouw van stellingen, schuttersputten of anderszins plaat; althans niet in de mobilisatietijd.

Nr.16 DE MOBILISATIE XIV. EVACU'TIES IN BOEKEL - OPVANG IN ERP. Zoals reeds eerder beschreven in de bijdragen 4 en 5 werd in de jaren 1938-1940 tussen Grave en Budel een verdedigingslinie aangelegd, de Peel-Raamstelling geheten. Onderdeel hiervan was het z.g. "defensiekanaal" vanaf het riviertje Raam bij Grave tot Griendtsveen. In het geval van een aanval op deze stelling zou de in de omgeving hiervan wonende burgerbevolking in direct gevaar geraken en aan oorlogsgeweld worden blootgesteld. Om dit te voorkomen hadden de burgerlijke en militaire overheden reeds in een vroeg stadium besloten om, zodra er een acuut oorlogsgevaar dreigde, over te gaan tot evacuatie van de meest bedreigde gebieden; een uitvoerig organisatieplan was opgesteld. Dergelijke plannen bestonden overigens ook voor de andere Nederlandse verdedigingslinies, zoals voor de Grebbeberg-gemeenten, de plaatsen aan de IJssellinie en het gebied tussen Maas en Waal. De totale regeling was vastgelegd in het "Voorschrift Afvoer Burgerbevolking", vastgesteld bij beschikking van de Minister van Oorlog dd. 29-8-1939. Voor het gebied van de Peel-Raam- stelling, waar het vak Erp militair een onderdeel van uitmaakte, hield dit in de verplaatsing van in totaal ong. 30.000 personen uit de plaatsen Grave, Escharen, Velp, Herpen, Reek, Mill, Zeeland, Boekel, Gemert, Bakel en Milheeze, Meijel en Weert; in een later stadium nog aangevuld met 2.000 mensen uit Nederweert. Oorspronkelijk zouden deze te evacueren personen worden ondergebracht in Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen; de evacuatie zou geschieden per spoor via Roosendaal naar het uitlaadstation Vlissingen en dan per veerdienst over de Westerschelde naar Terheuzen en 'Walsoorden om van hieruit naar de opvangplaatsen te gaan. Uiteraard een omvangrijke operatie, in handen gelegd van de z.g. Etappen-en Verkeersdienst in samenspraak met de betrokken burgemeesters/plaatselijke autoriteiten. Tegen het plan rezen al snel bezwaren o.a. een te groot aantal Katholieken (in totaal ong. 42.000) gehuisvest in een aantal overwegend Protestantse gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen riep bedenkingen op, terwijl de te evacueren mensen zelf liever in de eigen streek ondergebracht wilden worden - zo dicht mogelijk bij de eigen plaats. Natuurlijk de zorg om de achter te laten eigendommen en in vele gevallen de veestapel. Pas op 8-4-1940 kwam hiervoor de goedkeuring van de Opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht; de uitvoering van het nieuwe plan werd overgelaten aan het plaatselijk Militair-Gezag en de betrokken burgemeesters. Voor het gehele gebied van de Peel-Raam-stelling werd nu een uitwijkplan opgesteld; wat voor consequenties dat had voor enkele gemeenten uit onze omgeving (Zeeland, Boekel en Gemert) is te zien op het onderstaande staatje. Een deel van de in Boekel te evacueren bevolking - wonende in het gebied richting defensiekanaal/thans Midden-Peelweg, o.a. uit de gehuchten het Rietven, noordkant Venhorst - moest in Boekel zelf worden opgevangen; een ander deel, ongeveer tweehonderd personen omvattende, moest naar Erp. In Erp werden daarvoor onderbrengingadressen gezocht en aangewezen. Meerdere te evacueren personen bereidden al van te voren zelf een verblijf voor bij familie of kennissen in Boekel of Erp. Gedurende de oorlogsdagen in mei 1940 kwamen inderdaad meerdere Boekelse gezinnen naar Erp en vonden voor een korte tijd onderdak op de Bolst, in het Hurkske en te Keldonk; hierover 1ater meer.

Ontleend aan: “Evacuaties in Nederland 1939- 1940” door J. Koolhaas Revers.

Nr. 17 DE MOBILISATIE XV. Erpenaren onder de wapenen 1 Vele mannen uit Erp, Boerdonk en Keldonk werden in de mobilisatietijd, einde augustus 1939, opgeroepen om ’s- Konings wapenrok weer te gaan dragen. Het waren de mannen van de lichtingen 1924 t/m 1939, geboren dus in de jaren 1904 t/m 1919 en die al eerder voor “hun nummer onder dienst” waren geweest. De lichting 1940, de geborenen uit 1920, was normaliter in 1940 aan de beurt en een klein aantal van deze groep was begin 1940 dan ook al opgeroepen en opgekomen voor eerste oefening; dit los van de mobilisatieoproepen. Uit alle bevolkingsgroepen waren zij afkomstig, gehuwden, ongehuwden, gezinshoofden, kostwinners enz. Zij werden gelegerd over nagenoeg geheel Nederland en maakten deel uit van onze verdediging; de Maaslinie, de Peel- Raamstelling, de vesting Holland, de Grebbeberg en de kustverdediging. Wij willen de beschrijving van de mobilisatietijd afsluiten met een overzicht van de Erpenaren, die op de vooravond van de Duitse inval, derhalve op 9 mei 1940, in militaire dienst waren. Omdat geen officiële oproepregisters of andere stukken meer beschikbaar waren (vele van dergelijke registers zijn in de oorlogsjaren als verweer tegen eventuele Duitse maatregelen vernietigd) is dit overzicht via een omweg tot stand gekomen, namelijk via o.a. navraag bij familieleden, putten uit herinneringen van oud-militairen enz. Hierdoor is het zeer wel mogelijk, dat, ondanks de betrachte zorgvuldigheid, het overzicht incompleet is ofwel onvolkomenheden bevat. Gemobiliseerden uit Erp (31): Jan v.d. Aa, 02-11-1906, Hoek D.139; Joannes van Lankveld, 29-10-1904, Bolst A.32; Johannes v.d. Berg, 08-04-1906, Laren C.109; Johannes Pennings, 31-01-1907, St.Jozef'straat B.33; Johan Biemans, 12-10-1918, Laren C.123; Marinus Schepers, 08-07-1909, Veluwe A.129; Theodorus Bouw, 15-09-1911, Morsehoef A. 70; Adrianus van Sinten, 28-02-1913, St.Jozefstraat B.41; Antonius Brouwers, 20-12-1911, Kerkstraat E.119; Antonius Slits, 23-08-1911, Laren C.129; Johannes Claassen, 02-04-1906, Hoek D.143; Antonius Smits, 09-11-1911, Kraanmeer A.76; Petrus v.d. Crommenacker. 31-05-1916, Hurkske D.9; Andries Swinkels, 12-07-1916, Laren C.121; Petrus Delisse, 29-04-1905, Dijk A.6; Petrus v.d. Tillaer, 23-04-1909, Hoek D.131; Petrus Delisse, 10-03-1911, Dijk A.22; Lambertus v.d. Tillaart, 31-01-1913, Schansoord B.167 Johannes Derks, 30-04-1909, Dijk A.20; Franciscus v.d. Velden, 25-04-1906, Bolst A.43 ; Wilhelmus van Dommelen, 21-10-1908, Hoek D.132; Hendricus Verbruggen, 12-03-1910, BolstA.46; Josephus van Gerwen, 02-05-1919, Heuvelberg D.124; Johannes Verbruggen, 25-02-1910, Kraanmeer A.34; Antonius de Groot, 13-12-1911, Boekelsedijk A.123; Martinus Verbruggen,23-04-1911, Looiend A.131; Wilbrordus Kerkhof, 08-04-1911, Laren C.132; Martinus Verhoeven, 05-11-1910,Laren C.118; Martinus Kerkhof, 04-09-1912, Looiend A.106; Bernardus v.d. Wijdeven, 28-06-1917, Brug B.73. Adrianus van Lankveld, 04-06-1917, Hurkske D.2;

Van de lichting 1940 – geboortejaar 1920 – was voor eerste oefening al in dienst: Christiaan Donkers, 27-02-1920, Veluwe A.128. In de volgende bijdrage de gemobiliseerden uit Boerdonk en Keldonk.

Nr. 18 DE MOBILISATIE XVI (slot). Erpenaren onder de wapenen 2 Vervolg van het overzicht van opgeroepen Erpenaren uit de lichtingen 1924 t/m 1940 en op 9-5-1940 in militaire dienst.

Gemobiliseerden uit Boerdonk (16): Henri v.d. Akker, 06-05-1918, D. 83; Leonardus Kanters, 25-01-1914, D. 50; Antonius v.d. Beeten, 21-01-1907, D. 69; Johannes v.d. Rijt, 05-12-1915, Boerdonksedijk D.29; Johannus Biemans, 26-06-1905, D. 41; Franciscus v. Sinten, 07-12-1914, Coxdijk D. 105; Antoon v.d. Bosch, 04-09-1912, D. 92; Martinus v. Sleeuwen, 15-05-1911, Coxdijk D. 110; Gerardus Brugmans, 05-07-1905, Peter Selten, 23- 08-1906, D.38; Boerdonksedijk D.30; Hendricus Tielemans, 07-01-1908, D. 85; Nicolaas v. Deurzen, 21-02-1916, Coxdijk D.111; Antonius Vereyken, 10-09-1910, Boerdonksedijk D. 32; Marinus de Groot, 27-03-1910, D. 62; Petrus van Wanrooy, 16-03-1919, D.104. Henricus v.d. Horst, 28-05-1912, D. 77;

Van de lichting 1940 – geboortejaar 1920 – was voor eerste oefening al in dienst: Marinus Reijnders, 07-06-1920, Coxdijk D. 102.

Gemobiliseerden uit Keldonk (12): Johannes v.d. Acker, 05-01-1904, C. 30; Jan Kuypers, 28-12-1908, Dieperskant C.76; Willibrordus van Asseldonk: 27-01-1906, Hool C.8; Gijsbertus v.d. Linden, 29-08-1914, C.38 Petrus Biemans, 25-03-1907, Hool C.14; Jan v.d. Linden, 11-12-1919, C.38; Antonius Coolen, 24-08-1917, C. 42; Sebastianus Tielemans, 25-10-1910, C.36; Henricus van Duijnhoven, 12-04-1920, C.53; Antoon Verbrugge, 07-07-1915, Boerdonksedijk D.27; Petrus Koolen, 13-12-1911, Dieperskant, C.104; Henricus ven Veggel, 28-04-l914 Dieperskant C.107.

Bij de Koloniale Reserve diende ook nog in het toenmalige Nederlands-Indië: Joannes Muselaars, 07-04-1914, Kerkstraat B.130, Erp.

Hiermede is een einde gekomen aan de beschrijving van de mobilisatietijd; de volgende bijdragen zullen handelen over de inval van het Duitse leger en wat er zoal in Erp gebeurde in de meidagen 1940.

Gemobiliseerde Erpenaren: Antoon v.d. Bosch uit Boerdonk V.l.n.r. Wilbert Kerkhof, Piet Delisse, ? en Thé Bouw

Nr. 19 DE MEIDAGEN ’40 – DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS I De voorafgaande maand Op 9 april 1940 overviel Duitsland onverhoeds Denemarken en Noorwegen; het eerstgenoemdc land gaf zich dezelfde dag reeds gewonnen, Noorwegen verzette zich met hulp van Engeland en Frankrijk, doch moest einde mei 1940 toch ook het hoofd buigen. Als gevolg van deze Duitse overval ontstonden ook in ons land grote politieke en militaire spanningen; ook toen al werd even gevreesd voor een Duitse aanval op Nederland. Op 10 april werden de militaire verloven. ingetrokken, doch toen een verder Duits optreden uitbleef werd op 27 april deze maatregel weer ongedaan gemaakt. Op 19 april werd de Staat var Beleg voor geheel Nederland afgekondigd, nadat vanaf 1 september 1939 al de Staat van Oorlog had gegolden, gevolgd door de Staat van Beleg voor enkele gebieden waar stellingen waren aangelegd vanaf november 1939 en voor een nog uitgebreider gebied vanaf 13 april 1940. Begin april 1940 was het overgrote gedeelte van het IIIe. Legerkorps (met de 5e. en 6e. Divisies) en gelegerd in de vakken Schayk en Erp van de Peel-Raamstelling teruggetrokken en geconcentreerd rond Den Bosch. In de Peel-Raamstelling bleven in elk van de twee vakken maar drie bataljons meer achter. Voor het vak Erp waren dat het 2e. bataljon 2e. Regiment Infanterie, 2e. bataljon 17e, Regiment Infanterie en het le. bataljon 13e. Regiment Infanterie. Deze troepen waren ondergebracht in Volkel, Odiliapeel, Venhorst-Boekel en Elsendorp (bij burgers of in de inmiddels in die omgevingen gebouwde barakken). In Erp bleven nog enkele onderdelen ingekwartierd; daaronder de staf van de commandant van het vak Erp van de Peel-Raamstelling, de lt.kol. E. Snoek. Deze commandopost was ondergebracht in een bunker bij de boerderij van Harrie van Dommelen op het Looieind (Zie bijdrage nr. 13). Bij Grard v.d. Heyden op Schansoord was nog een schuur omgebouwd tot opslag plaats voor munitie en deze werd in stand gehouden. De gevoelens van de bevolking bleven gemengd; bij de ene overheerste onzekerheid, twijfel en angst, zeer zeker bij diegenen, die familieleden onder dienst hadden; de ander dacht, dat het wel weer los zou lopen, dat"dieje Duitser het hart mar’es moest hebben. Maar de gemiddelde Nederlander en dus ook Erpenaar: wat wist hij/zij eigenlijk van de dreigingen en het oorlogsgevaar? In de loop ven 8 en 9 mei werden in Duitsland en langs de grens allerlei troepenbewegingen geconstateerd en berichten hierover bereikten de Nederlandse legerleiding. Vooral op 9 mei werden activiteiten waargenomen, die duidelijk op aanvalsvoorbereidingen duidden - het werd echt rumoerig aan de grens met Duitsland. Dat gaf de Opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht (O.L.Z.) aanleiding om aan een aantal troepenonderdelen o.a. de Commandant van het Veldleger (C.V.) een waarschuwingstelegram te doen uitgaan (zie hieronder). Die nacht zaten vele manschappen in hun stellingen, ook in de Peel, in afwachting van wat er nu weer zou komen. Ook de commandopost bij van Dommelen was bezet. En dan is het 10 mei 1940 ...

Het telexbericht van donderdagavond 9 mei. Om 20.45 uur verzonden. Een gewaarschuwd man…

o l z a h k afd.Landmacht. sectie rom.1 b no.35 b

van de grens komen zeer verontrustende berichten binnen. weest dus zeer op uw hoede. aan: de c.l.z. typ.dr. c.v. 9 - 5 - ’40 20.45 uur.

Nr. 20 DE MEIDAGEN ’40 – DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS II Vrijdag 10 mei 1940. nr. 1. Het Duitse aanvalsplan op het westen (direct Nederland, België en Luxemburg en indirect Frankrijk) had de militaire codenaam "Fall Gelb" gekregen. Vanaf oktober 1939 was de Duitse legerleiding met de voorbereidingen ervan bezig geweest; tot 19 keer toe was een aanvalsdatum vastgesteld, doch door allerlei onvoorziene omstandigheden ook weer verschoven, dan wel uitgesteld, waarbij het plan ook meerdere malen werd herzien en aangevuld. De laatst vastgestelde aanvalsdatum was: vrijdag 10 mei 1940 om 5 uur 35 min. Duitse tijd, was 3 uur 55 min. Nederlandse tijd. (Er was een verschil van 1 uur 40 min. tussen de Duitse en de Nederlandse tijdsaanduidingen). Op dat moment overschreed een zeer sterke Duitse legermacht onze oostgrens vanaf de Dollard in Groningen tot Vaals in Limburg met de bedoeling zo snel mogelijk op te rukken naar de "vesting Holland" - ons regeringscentrum in het westen van ons land. De Duitse overvallers telden 25 divisies, waaronder drie moderne tankdivisies en een SS-divisie, Tegelijkertijd landden rond den Haag en te nog twee divisies Luchtlandingstroepen en Parachutisten om de verschillende vliegvelden en bruggen te bezetten; ook rond de Maasbruggen bij Moerdijk vonden landingen plaats. Op dat moment raakte Nederland dus in staat van oorlog met Duitsland. Maar eigenlijk was de oorlog al eerder begonnen, want vanaf ongeveer half twee die nacht trokken grote eskaders bommenwerpers over ons land, richting westen Dat geschiedde hoofdzakelijk over de noordelijke provincies, het IJselmeer en de Waddenzee. Het overvliegen was duidelijk waarneembaar en op sommige plaatsen werd er door Nederlands afweergeschut geschoten. Sommige Duitse toestellen voerden zelfs hun navigatielichten. Om kwart voor drie die nacht waren zij verdwenen boven de Noordzee, richting Engeland vermoedde men. Toen zij echter buiten gehoorafstand van de aan de kust opgestelde luchtwachtposten van de marine waren gekomen, keerden zij om en vlogen terug naar Nederland om op ongeveer hetzelfde tijdstip te arriveren boven vliegvelden en andere doelen als het landleger zijn aanval begon n.l. 3 uur 55 min. In onze omgeving werden de vliegvelden Gilze-Rijen en Eindhoven gebombardeerd. Vanaf ongeveer half vier in de morgen van l0 mei ontdekte ook de Erpse bevolking, dat er iets meer aan de hand was. Vele Duitse toestellen passeerden onze streek - het waren de transportvliegtuigen met troepen voor Den Haag en Rotterdam en opgestegen van vele vliegvelden in de buurt van Lippstadt en Paderborn, even later gevolgd door de terugkerende bommenwerpers, die Eindhoven en Gilze-nen hadden aangevallen. Van Nederlandse militaire bedrijvigheid viel toen nog niets te merken. Duidelijkheid kwam er toen de nieuwslezer van het Algemeen Nederlands Perbureau om 8 uur de radio-uitzending opende met het voorlezen van de proclamatie van Koningin Wilhelmina, die haar volk mededeelde, dat de Duitse weermacht zonder de minste waarschuwing ons land had aangevallen. Maar lang niet elk gezin beschikte over een radiotoestel, dus werd het doorverteld van buur tot buur. Meer werd er bekend, toen in de loop van de voormiddag de krant werd bezorgd; vele Erpenaren hadden een abonnement op het Noordbrabantsch Dagblad "Het Huisgezin", dat die vrijdagmorgen reeds de proclamatie van de Koningin maar ook al een mededeling van het legerhoofdkwartier en enkele waarschuwingen publiceerde. In de vroege morgen werd tussen Zeeland en Mill een Duitse pantser- en troepentrein tot stilstand gebracht. Hij werd beschoten door veldgeschut, dat in die omgeving stond opgesteld. Sommige Erpenaren beweren, dat zij de geluiden van kanonsalvo's en de granaatontploffingen, gedragen door de morgenstilte, hebben kunnen horen. Enkele Erpse jongens en meisjes volgden in kostschoolverband hun studie elders; reeds vrijdagvoormiddag hadden de schoolleidingen hun leerlingen huiswaarts gezonden en rond de middag waren de Erpsen dan ook al teruggekeerd, gehaald door verontruste ouders dan wel op eigen gelegenheid naar Erp gekomen. De enige militaire bedrijvigheid in Erp was die voormiddag het enkele keren komen halen van munitie-aanvullingen uit het magazijn bij Grard v.d. Heyden op Schansoord. Ondertussen bleven met grote regelmaat Duitse vliegtuigen overvliegen, meestal op geringe hoogte. Het grootste gedeelte ervan waren JU-52-transporttoestellen, driemotorig, op weg naar of van omgeving Den Haag en Rotterdam. En verder ging nagenoeg iedereen zijn dagelijkse gangetje, alsof er (nog) niets aan de hand was; de mensen waren naar hun werk gegaan, de boeren hadden hun werk op het land, het gemeentesecretarie was als normaal bezet, de melkfabriek aan de St.Josephstraat draaide haar dagelijkse programma, de scholen gaven gewoon les; de oorlog was immers nog ver weg. Vanaf vrijdag namiddag veranderde het patroon. Hierover de volgende bijdrage.

De dagbladen van vrijdag 19 mei 1940 brachten de Duitse aanval met grote koppen

Nr. 21 DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS III Vrijdag 10 mei 1940 nr. 2 Voor het uitvoeren van vernietigingen om hierdoor een vlotte opmars door de Duitsers te hinderen waren aan de commandant van het Vak Erp toegewezen het 3e en het 6e Eskadron van het 2e Regiment Huzaren (wielrijders) (2-R.H.), aangevuld met twee secties van de 5e Compagnie Pioniers. Hun werkgebieden lagen in het Peelgebied tot aan de Maas. In de late voormiddag van 10 mei meldden deze eenheden zich bij de vakcommandant in Erp en deze dirigeerde hen door naar het Hoofdkwartier van het IIIe. Legerkorps in de omgeving van Den Bosch. Vanaf het middaguur kwam de evacuatie van een deel van de bevolking van Boekel en Venhorst op gang, e.e.a. volgens de plannen beschreven in de bijdrage nr. 16. In de voormiddag waren betrokkenen door de gemeentelijke autoriteiten van Boekel op de hoogte gesteld van de evacuatiebevelen, hetgeen veel emoties teweeg bracht. Aangeslagen begonnen velen kort daarna aan de korte tocht naar Erp. Het binnentrekken van Erp door deze mensen gaf hetzelfde trieste beeld te zien als altijd bij gedwongen verhuizingen en ons ook heden ten dage nog dikwijls via de TV bereiken. Op door paarden getrokken karren, volgestouwd met spullen, die men dacht nodig te hebben of te moeten redden (huisraad, beddengoed enz.), met huilende vrouwen en kinderen, ontredderd door de snelle opeenvolging van de gebeurtenissen, lopende naast afgeladen fietsen, zelfs met kinderwagens (met baby dan wel goederen) was men op de vlucht. Het mansvolk was in de minderheid, want het gezinshoofd, een der oudste zonen of de knecht was meestal achtergebleven om op de verlaten boerderij te passen en de achtergelaten veestapel te verzorgen. In vele gevallen ook die van een buurman. Vele oudere Erpenaren herinneren zich nog goed deze droeve intocht, die ongeveer de gehete namiddag voortduurde. In Erp werden zij bij het gemeentehuis opgevangen door een ontvangstcomité, dat voor doorverwijzing naar de evacuatieadressen en -onderkomens zorgde. Op diverse plaatsen kwamen de gezinnen terecht. Om er maar enkele te noemen: op de Bolst bij de families Verbruggen en van Dooren en bij de Wed. A. van Lankveld-v.d. Donk, (die zelf op het punt stond te verhuizen naar het Lijnt te Keldonk); op den Dijk bij de fam. Rovers, in het Hurkske bij de fam. B. v.d. Crommenacker, te Keldonk bij de families van Berlo en Tielemans en te Boerdonk bij de families v.d. Horst en v.d. Tillaar. Overal werden zij liefderijk opgenomen. Tegen de avond hadden alle te evacueren gezinnen uit Boeket en Venhorst een goed onderdak gevonden; achteraf zou blijken, dat dit maar voor een á twee dagen nodig was. Ook de bevolking van Huize Padua te Boekel moest volledig evacueren en wel naar Tilburg en Udenhout; hiervoor werden bussen ingezet. Volgens het officiële verslag van alle evacuaties in die dagen, vastgelegd in het uitgebreide boekwerk 'Evacuaties in Nederland 1939-1940’ door J. Koolhaas Revers moet op vrijdag-namiddag onder Erp (de weg Boekel-Erp of Erp-Veghel) een van de bussen van de weg zijn geraakt en in de stoot zijn gereden. De chauffeur wist na enige tijd de schade te herstellen en zijn weg (met de patiënten) te vervolgen. 's Avonds laat arriveerde hij in Tilburg. Navragen in Erp hebben echter geen nadere informaties boven water gebracht. In de loop van de dag kwamen herhaaldelijk Duitse vliegtuigen overvliegen, in enkele gevallen zeer laag. Vanaf de commandopost Vak Erp of de directe omgeving ervan (bij de boerderij van H. van Dommelen op Looieind) werd enkele keren door soldaten met hun gewone geweren op de toestellen geschoten - overigens zonder geluk. Sommige Erpenaren begonnen op vrijdagavond voorzorgsmaatregelen tegen de - op de nieuwsuitzendingen afgaande - snel naderende Duitsers te treffen. Er werd uitgezien naar een goede schuilplaats, anderen stopten al wat waardevollere artikelen in de grond ed. Frans Brouwers, Harmonieplein, begon die avond bv. al met het begraven van de bij hem ondergebrachte muziekinstrumenten van de harmonie in de tuin achter zijn huis en winkel. Vroeg in de avond arriveerden vanuit het Vak Asten de 4e Compagnie van het 2e Grensbataljon (4-2-GB) en vanuit het Vak Weert de helft van de 4e Compagnie van het 17e Grensbataljon (4-17-GB). Zij waren per fiets gekomen van Venlo resp. Roermond en via Heeze. Zij hadden opdracht om zich via Veghel, Uden naar Miltl te begeven om daar als versterking te dienen. De troepen waren zeer vermoeid; zij kregen in Erp wat rust en werden van voedsel voorzien. Ook ontvingen zij een nieuwe opdracht nl. het innemen van opstellingen bij de brug over de Leijgraaf op de weg Uden- Veghel en op Knipperdul om aldaar terugkerende onderdelen van het 2e Regiment Huzaren Motorrijders op te vangen en naar Veghel te begeleiden. Daarna dienden zij zich terug te trekken achter de Zuid-Willemsvaart. Tot slot kwam nog Iaat in de avond (ong. 22.00 uur) de 1e Compagnie van het tot het Vak Erp behorende 15e Grensbataljon (1- 15-GB) aan. Zij kwam per fiets via Deurne en Gemert. De compagnie reisde snel door om overeenkomstig de nieuwe opdracht opstellingen in de nemen bij de spoorbrug en de verkeersbrug te Veghel en bij de twee bruggen onder Keldonk. Dan volgt de nacht van 10 op 11 mei, waarover de volgende bijdrage.

Nr. 22 DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS IV De nacht van 10 op 11 mei 1940, nr. 1. Na reeds gedurende de eerste oorlogsdag -de namiddag van vrijdag 10 mei - geplaatst te zijn tegenover de harde feiten van een oorlog, n.l. de vluchtende bevolking/evacuatie uit Boekel en Venhorst, volgde voor Erp in de nacht van 10 op 11 mei de tweede confrontatie. Ditmaal was het de terugtocht van legeronderdelen; de bataljons uit de Peel-Raamstelling naar nieuwe verdedigingsopstellingen achter de Zuid-Willemsvaart. In enkele gevallen bewoog dit terugtrekken zich op het randje van een vlucht. In de volgende regels lezen we wat geschiedde. Vroeg in de morgen van vrijdag 10 mei was een Duitse pantsertrein, gevolgd door een troepentrein (met een volledig bataljon) bij Gennip over de Maas gekomen, bij Mill door de Peel-Raamstelling gereden en bij Zeeland (’t Oventje) gestopt. Onmiddellijk waren de Duitsers overgegaan tot het in de rug aanvallen van de Nederlandse stellingen. Reeds op dat moment liep de Peellinie groot gevaar om verloren te gaan. Toen in de namiddag ook nog twee Duitse infanteriedivisies vanuit Gennip- Haps de linie aan de andere kant van Mill aanvielen was het duidelijk, althans voor het hoofdkwartier van de Peeldivisie, dat de stelling niet lang meer te houden was. De aangevallen sectoren behoorden tot het Vak Schayk en slechts een klein gedeelte van de troepen, behorende tot het Vak Erp, werd zijdelings bij de gevechten betrokken. In het Vak Erp, vanaf de harde weg Volkel-Mill rechts naar Elsendorp en De Rips, bleef het rustig en was er geen contact met Duitse grondtroepen; alleen ontstonden er enkele kleine schotenwisselingen met op verkenning zijnde Duitse vliegtuigen. In de vooravond van 10 mei nam de Commandant van de Peeldivisie het besluit de Peel-Raamstelling op te geven, deze te ontruimen en de troepen te laten terugtrekken achter de Zuid-Willemsvaart (van Den Bosch tot Weert). Aldaar moest in allerijl een nieuwe verdedigingsopstelling worden aangelegd en zolang mogelijk in stand gehouden. Het tijdstip van terugtrekken was gesteld op 24.00 uur - middernacht dus en de nieuwe stellingen moesten uiterlijk op zaterdagmorgen 11 mei om 8.00 uur zijn betrokken. Achter het kanaal moest nog van alles geregeld worden, opstellingen gegraven, plaatsen voor het geschut aangewezen enz.; er was zelfs nog niet één schuttersput. Om ong. 21.00 uur ontving de Commandant Vak Erp in zijn bunker op het Looieind het terugtrekkingsbevel, dat onmiddellijk aan de bataljonscommandant in de Peel werd doorgegeven. De kanaalsector, die door de 'Erpse' troepen verdedigd moest worden, liep vanaf kilometerpaal 96 - ongeveer 200 meter voorbij het veerpont te Boerdonk richting Keldonk - tot kilometerpaal 108 - tegenover Laverdonk onder Dinther. Vanaf Donk tot voorbij het veerpont zouden de posities worden ingenomen door troepen van het Vak Bakel (27-R.I.). Onder achterlating van veel militair materieel o.a. munitie, verbindingsmateriaal, zwaardere wapens en persoonlijke uitrustingsstukken werd de terugtocht aanvaard. Soms stond rijdend materiaal als een enkele bus of paard en wagen ter beschikking, maar in de meeste gevallen moest de tocht te voet worden afgelegd. Enkele keren werden de terugtrekkende onderdelen belaagd door Duitse verkenningsvliegtuigen, die lichtkogels uitzetten en trachtten zicht te krijgen op hetgeen onder hen geschiedde. Onder de terugtrekkende troepen bevonden zich ook enkele Erpenaren. Hoe de terugtocht per onderdeel plaats vond lezen we in de volgende bijdrage (nr. 23).

Nr. 23 DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS V. De nacht van 10 op 11 mei 1940, nr. 2 Hoe verliep de terugtocht van de troepen uit de Peel, waarover in bijdrage nr. 22 werd geschreven, en welke in die nacht door vele inwoners uit Erp, Keldonk en een deel van Boerdonk werd gadegeslagen? Commandant Vak Erp met zijn staf. Deze verliet reeds kort na middernacht de bunker bij Harry van Dommelen op het Looieind en vestigde zich in een nieuwe post ter hoogte van de Koevering langs de weg Veghel-Sint- Oedonrode. Later verplaatste hij zijn post naar de rand van Sint-Oedenrode, alwaar hij telefoonverbindingen ter beschikking had, echter niet met zijn bataljonscommandanten aan de Zuid-Willemsvaart. 2e. Bataljon 2e, Regiment Infanterie (II-2-RI) Dit bataljon was het dichtst bij Mill gelegen (rechts van de weg Volkel-Mill). Een deel trok deels te voet, deels per autobus terug via Volkel-Uden-Veghel. Onder hen bevond zich Piet v.d. Crommenacker uit het Hurkske en Harrie Verbruggen van de Bolst, die op een vrachtauto reed. Twee andere compagnieën gingen te voet via Volkel-Boekel-Erp-Veghel. In deze groep vertoefde Boerdonkenaar Harrie v.d. Horst uit de 2e. compagnie. Op enkele door paarden getrokken karren werden de zwaardere uitrustingsstukken meegevoerd. De troepen werden enkele keren lastig gevallen door overvliegende Duitse verkenningsvliegtuigen, die lichtkogels uitgooiden, welke dan de gehele omgeving verlichtten. Om ong. 2.30 uur arriveerde de stoet in marstempo in het centrum van Erp, waar een korte pauze werd ingelast. Hier werd ook door een vooruit gezonden kantinewagen koffie verstrekt. Na een kort oponthoud ging de tocht verder naar Veghel om aldaar om ong. 4.30 uur achter het kanaal te belanden en te beginnen met de provisorische aanleg van verdedigingsopstellingen. Harrie v.d. Horst, uitgerust met een fiets, en uiteraard ter plaatse goed bekend, werd in Erp nog even op verkenning uitgestuurd (of de weg over Keldonk, dan wel over Veghel genomen moest worden). Het bataljon kreeg de sector km-paal 104 tot 108 te verdedigen. 2e. Bataljon 17e. Regiment Infanterie (II-17 R.I.) Deze groep was hoofdzakelijk gelegerd in barakken achter Boekel en had de stellingen rond Elsendorp. De nieuwe opstelling aan het kanaal was km-paal 100 (iets voorbij de Keldonkse ophaalbrug naar het Hool) tot km-paal 104. Zij aanvaardden de terugtocht uit de Peel erg laat en kwamen op weg naar Veghel voor een gedeelte door Erp. Hun terugtocht liep binnendoor van Elsendorp naar Venhorst en Boekel. Een gedeelte ging via Volkel en Uden, een ander via Erp naar Veghel. Slechts enkele wagens waren ter beschikking, derhalve gold voor het grootste gedeelte een voettocht. Rond 6.00 uur in de vroege zaterdagmorgen was de sector bezet. De groep, die de route over Erp volgde, werd eveneens bij de kiosk in Erp een korte rust gegund; ook werd hier koffie verstrekt. In deze groep trok Joep van Gerwen van Heuvelberg mee. Hij had als ordonnans een fiets ter beschikking. Tussen Boekel en Erp kreeg hij verlof om vooruit te rijden en even bij zijn ouderlijk op Heuvelberg aan te gaan. Op de weg Erp-Veghel haalde hij later zijn afdeling weer in. 1 e. Bataljon 13e. Regiment Infanterie (I-13-R.I.) Dit bataljon had de grootste afstand af te leggen; het moest komen uit het gebied Elsendorp-De Rips. Het kreeg het kanaalstuk km-paal 96 tot 100 aangewezen. Ook deze groep maakte de tocht te voet, waarbij enkele eenheden pas na ong. 1.30 uur uit de Peel vertrokken. Zij werden onderweg enkele keren 'belicht' door Duitse lichtkogels (o.a. om ong. 3.00 uur). Om even na 7.00 uur had het grootste gedeelte het kanaal al bereikt; bij sluis 5 staken zij via de toen nog in tact zijnde brug het kanaal over. Een kleine groep kwam pas bij het kanaal aan, toen de brug reeds gesprongen was; via de brandende sluisdeuren bereikte men de overkant. Het bataljon volgde de route Elsendorp tot aan de weg Gemert- Handel, binnendoor langs de Peelseloop tot Cox, dan via Erp naar Keldonk. Een deel, n.l. de 3e. Compagnie ging niet meer naar Erp, doch trok door de bossen in het Hurkske, langs de gemeenteboerderijen aldaar, richting Boerdonksedijk en verder binnendoor naar sluis 5. Deze groep kreeg ook al problemen met het passeren van de Aa op Cox, omdat op het moment, dat zij daar aankwamen de brug reeds gesprongen was. Met allerlei noodgrepen raakte men toch aan de west-kant van het riviertje. In het vak van dit bataljon werden nog enkele stukken geschut geplaatst n.l. een kanon 6-Veld bij sluis 5 en een sectie bij de ophaalbrug Keldonk-’t Hool. Vele mensen uit Erp, Keldonk en Boerdonk, woonachtig langs de terugtrekroutes hebben de colonnes en groepjes in de nanacht en vroege morgen aanschouwd. Vele vermoeide manschappen, die al vanaf de vorige nacht onafgebroken in touw waren geweest. Nog strijdlustigen onder hen, maar ook al teneer geslagen, gedeprimeerde soldaten. Meerdere keren werden bewoners aangeklampt met een verzoek om burgerkleding. In enkele gevallen werd wel eens een fiets of een paard met kar gevorderd of gewoon meegenomen. Voorbeelden hiervan zijn er. Grard v.d. Heyden op Schansoord verspeelde zo een span; het paard werd enkele dagen later, toen het oorlogsgeweld geluwd was, in Olland teruggevonden. Het afgedrukte kaartje geeft een overzicht van de posities van de Nederlandse troepen achter het kanaal vanaf de zaterdagvoormiddag.

Nr. 24 De MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS VI Zaterdagmorgen 11 mei 1940 - De kanaal- en rivierovergangen. De legerleiding had plannen ontwikkeld om te kunnen optreden tegen de Duitse invallers, nadat deze de Peel-Raamstelling zouden hebben doorbroken. Niet direct gericht op het tegenhouden van de vijand, maar op vertraging van diens opmars. Volgend op het terugtrekken van onze troepen uit de Peel moesten de op meerdere plaatsen reeds klaarliggende wegversperringen worden aangebracht en maatregelen worden getroffen tegen de bruggen over de Aa en de Zuid- Willemsvaart. Er moest verhinderd worden, dat deze overgangen in een nog functionerende staat in handen van het oprukkende Duitse leger zouden vallen en dat dan voor hem een onbelemmerde overgang over deze waterlopen mogelijk zou zijn. In de bijdragen nr. 14 en 15 is hierover reeds geschreven. Het vernietigen van de bruggen was opgedragen aan secties Pioniers van de Genietroepen onder leiding van een onderofficier van de Politietroepen. Zij traden in deze streek op van Den Bosch tot Weert. Het is niet meer na te gaan of de bruggen onder Erp en Keldonk door dezelfde groep zijn opgeblazen. Aan de op te blazen bruggen waren reeds voorbereidende voorzieningen getroffen; alleen de ontstekingen en het vuurkoord/slagkoord dienden nog te worden aangebracht, hetgeen in een korte tijd kon geschieden. De eerste brug, die werd aangepakt, was de Aa-brug in de kom van Erp; rond 2.30 uur in de morgen van 11 mei sprong de brug. Met een donderende knal brak de stalen constructie van de brug, welke was voorzien van een houten wegdek, in twee delen en zakte vanuit het midden in de Aa. Het geluid van de ontploffing galmde over Erp en was tot ver in de omtrek te horen. Even van te voren was er op het gemeentehuis een telefonische melding binnengekomen. Onder leiding van de burgemeester was daar op dat moment een soort wachtploeg werkzaam. Enkele bewoners van huizen in de omgeving van de brug konden in allerijl nog gewaarschuwd worden. De ontploffing veroorzaakte nogal wat schade aan de huizen in de omgeving, zoals aan ruiten, deuren, dakpannen. Met het springen van de brug werd ook de pas aangelegde hoofdkabel van de PNEM-elektriciteitsvoorziening en welke verwerkt was in de brugconstructie, vernietigd. Een deel van Erp en Keldonk zat plotseling zonder stroom. Om ongeveer 6 uur in de morgen ging de brug over de Aa onder Cox de lucht in en ook hier liet men de brug in het midden breken en in de rivierzakken. En ook hierbij ontstond schade aan de in de nabijheid liggende boerderijen en café-woonhuis. Tussen 8.30 en 9.00 uur was het de beurt van de twee bruggen over de Zuid-Willemsvaart onder Keldonk. Bij de beide bruggen werd het brugdek weggeslagen en zakten de staanders van de balans schuin weg. Het kanaal oversteken was via deze bruggen toen niet meer mogelijk. De sluisdeuren van sluis 5 liet men intact, hoewel men later toch sporen van ontploffingen dan wel brand aantrof. Ook bij deze brugontploffingen ontstond er schade aan de in de directe omgeving gebouwd zijnde brugwachterwoningen. Onmiddellijk ontstonden er problemen voor de bevolking, nu de doorgangen verbroken waren. In Erp had men voor voetgangers en fietsers nog de beschikking over een kleine plankbrug- de vonder- in de Wasaa, schuin achter het huidige sportpark. Een zelfde overgang was er op de weg naar Keldonk binnendoor over Hackerom. In Keldonk kon men alleen via de sluisdeuren van sluis 5, en dat alleen te voet, nog aan de overkant van het kanaal komen. Direct na de eerste oorlogsdagen werden er echter al noodvoorzieningen getroffen. Een verhaal apart vormt de veerpont onder Boerdonk, die eveneens ten offer viel. Als veerman trad op Pietje Beekmans, die eveneens het café tegenover de aanlegplaats van de pont beheerde, het huidige "Veerhuis". Omdat de brug over het kanaal in Donk al was gesprongen konden onderdelen van het 27 Regiment Infanterie (27 R.I.) van het vak Bakel daar niet meer naar de overkant. Zij moesten het kanaalstuk van Donk tot voorbij de veerpont verdedigen (zie bijdrage 23). Een deel van deze troepen bereikte de overkant via de brug bij sluis 5 te Keldonk en ging via de landwegen achter het kanaal naar hun sector. Een ander deel werd door Pietje Beekmans met zijn veerpont overgezet. Hieronder vele manschappen met hun voertuigen, wapens en verdere uitrusting en zelfs enkele kleine stukken geschut. Hij was daar een groot deel van de vroege morgen en voormiddag mee bezig geweest. Nadat de militairen waren overgezet kreeg Pietje van een kapitein van het Nederlandse leger opdracht om zijn pont tot zinken te brengen, zodat deze niet meer door de Duitsers te gebruiken zou zijn. Hij zag daartoe echter geen kans. Het Nederlandse leger schoot hem daarbij letterlijk en figuurlijk te hulp. De pont werd losgemaakt en toen deze zich midden in de Zuid-Willemsvaart bevond beschoten met mitrailleurs, echter met onvoldoende resultaat. Een in de nabijheid opgesteld anti-tankkanonnetje werd te hulp gehaald en met enkele gerichte schoten werden grote gaten in de stalen pont geschoten, die toen zonk. In een later stadium zal nog worden teruggekomen op de schaden door het springen van de bruggen ontstaan aan woningen, de veerpont enz..

De Aabrug in Erp in de kom van Erp, zoals deze er uitzag vóór 11 mei 1940. De brug bestond uit twee delen: het brede deel voor het gewone verkeer en het smalle deel voor de – buiten gebruik gestelde – tramlijn. Rechts achter de brug de ambtswoning van burgemeester Verheijen en daarachter het winkel-woonhuis en de voormalige bierbrouwerij van Steenbakkers.

De restanten van de in de nacht van 11 mei 1940 gesprongen brug over de Aa, kom Erp. (de brug bevatte nog de rails van de buiten gebruik gestelde tramlijn – de noodbrug is reeds aangelegd)

Een duidelijk beeld van de restanten van de vroegere Aa-brug en de al na korte tijd aangelegde houten noodbrug. Rechtsboven het toenmalige winkelwoonhuis van smid Jan Hendriks.

Nog een foto van de noodbrug. In het midden op de achtergrond de molen van Johan Fransen. Straatverlichting, elektriciteit en telefoonverbindingen liepen via de zo genaamde ‘brompalen’.

Nr 25 - DE 'MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS VII Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Erp 1 In enkele van de vorige bijdragen (nrs. 22 en 23) hebben we kunnen lezen, hoe de uit de Peel-Raamstelling teruggetrokken Nederlandse bataljons in de nacht van 10 op 11 mei achter de Zuid-Willemsvaart werden gelegerd en daar een nieuwe verdedigingsopstelling innamen. Deze beschrijving geeft een beeld van wat er zaterdagmorgen 11 mei aan Duitse strijdkrachten in onze streek op de Nederlandse verdedigers afkwam. In de loop van vrijdagmiddag 10 mei waren rwee Duitse Infanteriedivisies voor Mill verschenen en hadden kort daarop het grootste deel van de plaats bezet. Zij werden in hun opmars opgehouden door de verdediging van de Peel- Raamstelling; de Nederlandse troepen verzetten zich geduchter dan de Duitsers hadden verwacht, ondanks het feit, dat er ‘s- morgens reeds een Duitse pantser- en troepentrein door de linie was gekomen en de verdedigers in de rug werden aangevallen. Het oponthoud bij Mill veroorzaakte bij de Duitsers nogal wat ergernis, want om aan hun opdracht te kunnen voldoen - een snelle doorstoot en opmars naar de vesting Holland - mocht niet te lang getalmd worden. Na een artillerie - en zelfs een luchtbombardement door Stuka’s - raakten de Duitsers in de avonduren door de stelling; om verder te gaan wachtten zij de vroege morgenuren van zaterdag - Pinksterzaterdag- 11 mei af. Zij beseften, dat het nu op een snel handelen aankwam om hun doelen in de vesting Holland te bereiken. Hiervoor moest vooral de 9e Pantserdivisie (ondercommando van Gen. Dr. A. Ritter von Hubicki) zorgen, die pas in de nacht van 10 op 11 mei bij Gennip via aangelegde noodbruggen begonnen was de Maas over te steken. In de nanacht bereikten de eerste divisie-eenheden Mill om direct door te stoten, tezamen met eenheden van de reeds bij Mill liggende twee Infanteriedivisies; de 254e divisie onder commando van Gen.Leutnant Behschmitt en de 256e divisie onder commando van Gen. A. Kaufmann. Een deel van de pantsers en de 254e divisie richtte zich op het Zuid- Willemsvaartgedeelte tussen Heeswijk en Den Dungen, een ander deel met de 256e divisie op het gedeelte Veghel- Erp/Keldonk. Om ong. 8 uur in de morgen kwamen de voorhoedes in Volkel en Uden aan; een deel van de Duitse aanvalsmacht ging over Uden naar Veghel (van de 256e Infanteriedivisie het 481e Regiment) en een ander deel trok over Boekel naar Erp met de bedoeling direct door te stoten naar Keldonk om aldaar het kanaal over te steken. Het waren sterke onderdelen, welke die zaterdagmorgen vanaf Boekel naar Erp oprukten. Voorafgegaan door een sterk detachement van de 9e Pantserdivisie met pantserwagens van een zwaar type volgde het 456e Regiment van de 256e Infanteriedivisie. Een dergelijke divisie telde in totaal ong. 15.500 man. Onder de eenheden bevonden zich troepen met zwaar infanteriegeschut en pioniers om obstakels op te ruimen. Rond half 10 naderden zij Erp over de verkeersweg vanaf Boekel. Nog voor de middag waren zij al doorgetrokken naar Keldonk en raakten daar in een fel gevecht met de Nederlandse verdediging aan de overzijde van het kanaal. Pas in de namiddag werden er ook enkele kleinere Duitse eenheden in Boerdonk gesignaleerd, die daar maar een korte tijd verbleven. Nagenoeg iedereen ging er vanuit, dat de Duitsers zaterdag 11 mei in Erp zouden verschijnen. Hoewel de officiële berichtgeving ernstig verstoord was, kwamen er toch voldoende aanwijzingen door, dat de Duitse voorposten weldra Erp zouden bereiken. De boeren verzorgden hun vee, gingen de koeien melken, de melkrijders van de melkfabriek reden hun rondjes enz.. Enkelen van de uit Boekel en Venhorst geëvacueerden waren even naar huis gegaan om polshoogte omtrent de stand van zaken thuis te nemen; van Venhorst waren zelfs enkele achterblijvers naar Erp gekomen voor een kort familiebezoek. Op de terugweg stieten zij op de Duitse troepen. In de volgende bijdragen zal de bezetting van Erp, Keldonk en Boerdonk in detail en met vele voorvallen beschreven worden. Het afgebeelde kaartje geeft de marsroute van de Duitse legeronderdelen vanaf Mill naar de Zuid-Willemsvaart onder Veghel en Keldonk aan.

Nr 26 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS VIII Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Erp 2. Rond 10.30 uur bereikten de vanaf Boekel oprukkende Duitsers het Erpse grondgebied; het was een omvangrijke colonne tanks, pantserwagens, auto's, motoren met zijspan en geschut, met daarbij vele manschappen. Tegelijkertijd deed zich het eerste incident voor, waarvan de toen 20-jarige Adriana (Jaantje) de Groot het slachtoffer werd. Zij bewoonde met nog twee zussen (Bertha en Martina) en twee broers (Grard en Antoon, welke laatste sinds de mobilisatie in militaire dienst was) de boerderij - vroeger met café- Boekelsedijk A.123. Vanaf vrijdagmiddag 10 mei waren in de boerderij ook nog drie geëvacueerde gezinnen uit Venhorst ondergebracht. De aanleiding tot de schietpartij van Duitse zijde, waarbij Jaantje ernstig gewond raakte, was wellicht de aanwezigheid in die buurt van een Nederlandse militair, afkomstig uit Boekel. Deze reed tegen de tijd, dat de Duitsers Erps gebied naderden, in militair uniform op een motor van Erp naar Boekel. O.a. door Grard de Groot werd hij geattendeerd op de optrekkende Duitse legercolonne. De soldaat keerde terug en begaf zich naar de boerderij van de Groot, alwaar hij achter het huis de motor stalde. Met enkele anderen ging hij op de bank voor het huis zitten. Een licht en langzaam vliegend Duits vliegtuig, waarschijnlijk een verkenner, kwam overvliegen en schoot op het gezelschap. De kogels sloegen in op de keien van de Boekelsedijk tussen de boerderijen van de Groot en M. Goorts. Mart Goorts moest in een snelle ren de beschutting van zijn boerderij opzoeken. Wellicht was de op de motor rijdende militair opgevallen bij de Duitse vliegtuigbemanning. Bij de nadering van de Duitse voorhoede gingen de mensen naar binnen; drie ervan vluchtten naar een achter de boerderij van de Groot gelegen hooiberg, n.l. de Nederlandse soldaat, Jaantje en Grard de Groot. Misschien door de vliegtuigbemanning geattendeerd op de aanwezigheid van een Nederlandse militair of mogelijkerwijze bij de grondtroepen al opgevallen werd door de Duitsers kennelijk geen risico genomen. Amper waren de drie in de hooiberg gedoken of een der voorop rijdende Duitse tanks opende met een mitrailleur het vuur op de hooiberg. Enkele vuurstoten werden hierop afgegeven. De kogels raakten de aan de buitenkant van de hooiberg liggende Jaantje aan de rechterarm. Net onder de elleboog werd de onderarm er nagenoeg vanaf geschoten. Onmiddellijk waren ook de Duitsers ter plaatse. Zij namen de soldaat, die in de hooiberg nog vlug een van Grard de Groot gekregen overal had aangetrokken, krijgs-gevangen, waarbij hij nog enkele klappen met geweren kreeg te verduren. Nog in overal gestoken werd hij vervolgens voorop een der tanks gezet, die dan hun opmars naar Erp vervolgden. Jaantje de Groot kreeg direct van de Duitsers eerste medische verzorging; enkele meeoprukkende artsen en hospikken hielpen haar uitvoerig en legden verbanden aan, hetgeen echter niet kon verhinderen, dat zij voor een verdere behandeling naar het ziekenhuis te Veghel moest. Haar broer Johan, die in de buurt woonde, en Jan Bevers, een der geëvacueerden uit Venhorst, reden haar in snelle vaart in een met een paard bespannen koetsje naar Veghel. Zij werden daarbij voorafgegaan en geëscorteerd door twee Duitse motorrijders. Bij aankomst in Veghel keerden deze weer meteen naar Erp terug. In het ziekenhuis werd de onderarm geamputeerd. Johan reed daarna binnendoor, achter het pompstation langs naar Erp terug. Hij kon niet meer gebruik maken van de weg Erp-Veghel, omdat die toen al vol zat met Duitse legereenheden. Jaantje werd nadien nog meerdere keren behandeld in ziekenhuizen, kwam bij de distributiedienst te werken, trouwde met A.(Toon) van Deursen te Erp en overleed in maart 1962. Grard de Groot verwittigde diezelfde namiddag nog de ouders van de militair uit Boekel. In de borstzak van de overal, die hij de soldaat gegeven had om zich te vermommen, zat nog een portemonnee met een voor die tijd niet onaanzienlijk bedrag. Laat in de avond van die Pinksterzaterdag werd die, nog niet gemiste, portemonnee bij de Groot terugbezorgd door Grardje Goorts toen woonachtig op Den Uil. Tijdens een kort oponthoud van de Duitse colonne had deze de beurs overhandigd gekregen van de Nederlandse soldaat, die nog steeds als gevangene werd meegevoerd. Grard de Groot leverde enkele dagen na Pinksteren de – niet-militaire motor, waarop de Nederlandse soldaat was komen aanrijden, in op het gemeentehuis van Erp.

Pantserwagen SdKfz 231 Tank PzKpfw II

Duitse tanks in gebruik bij de 9e Panzer Division, mei 1940 en ook Erp passerend (Harmonieplein en Aa-brug)

Nr 27 - DE MEIDAGEN '40 DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS IX Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Erp 3. Het tracé van de vroegere verharde weg naar Boekel wijkt af van het huidige, althans net voordat Erp wordt binnengereden. Ongeveer ter hoogte van het militair complex boog de weg toen, komende van Boekel, links af om tussen het huidige pand van Schildersbedrijf v.d. Bogaard en de verbouwde boerderij van de families Smits en v.d. Wijdeven (Wasaa) door Erp binnen te komen. Meteen na deze huizen volgde een splitsing n.l. rechtsaf de Cruijgenstraat in en linksaf Den Uil 'op'. Een honderdtal meters voor deze splitsing kwam vanaf de Aa en het brugje - de vonder - over de Aa een zandwegje uit op de weg naar Boekel, het Beemdsteegje genaamd. Hier stonden die zaterdagvoormiddag Frans v.d. Ven, directeur van de melkfabriek, en Haske Versteegden, vrachtrijder, de binnentrekkende Duitse stoet gade te slaan. De Nederlandse soldaat zat toen nog op een van de Duitse tanks en riep hun toe zijn familie in Boekel te willen waarschuwen en deze op de hoogte te brengen van zijn benarde situatie. Aangekomen bij de bovengenoemde panden stieten de Duitsers op een wegversperring van op de rijweg geplaatste met zand en beton gevulde putringen. Het huidige pand van het schildersbedrijf werd toen bewoond door klompenmaker Harrie Bouwmans en de boerderij door het pas getrouwde paar H. Pennings- Leenders. Bouwmans was met zijn vrouw thuis toen de Duitsers arriveerden, het echtpaar Pennings was naar familie in het Hurkske gevlucht. Het putringenobstakel leverde de Duitsers niet veel vertragingen op. Zij sloegen zware stalen kettingen om de putringen, koppelden het geheel aan één van de sterke tanks en werden toen een voor een van de weg af getrokken. De doortocht was na een korte tijd weer vrij gemaakt; het was toen nog maar amper 10.30 uur. Bij de splitsing vervolgde een deel van de colonne zijn weg via de Cruijgenstraat naar het centrum, Harmonieplein en omgeving, een ander deel ging via Den Uil naar de Hezelstraat en de Brugstraat en stiet daar op de gesprongen brug over de Aa. We volgen eerst de groep, die naar het centrum reed. Deze afdeling volgde de Cruijgenstraat en reed vanuit deze straat het Harmonieplein op, alwaar toen nog de kiosk stond. Bij het toenmalige huis van dokter Henrar kwamen de tanks en pantserwagens de hoek om; dit was ongeveer ter hoogte waar nu zaal Van Haandel staat. Onmiddellijk grendelden zij de toegangswegen af. Eén tank werd geplaatst voorbij het pand van Brouwers met de kanonsloop gericht op Schansoord en één tank bij bakker Van Dijk/huis fam. Otten met de loop gericht de Kerkstraat in. Het Harmonieplein was in de kortste keren vol met Duitse voertuigen en troepen. Zij konden voorlopig niet verder; de overgangen over de Aa en de Zuid Willemsvaart waren nog geblokkeerd en/of nog niet in hun bezit. Crist v.d. Ven had aan het Harmonieplein een café (gelegen tussen de woning van Dokter Henrar en het vroegere parochiehuis). Amper in Erp gearriveerd legden de Duitsers al beslag op zijn caféruimte; er werd een soort verbindingspost/telefoondienst geplaatst. Zijn vrouw Antje moest eieren bakken voor de officieren, die over eigen, met hun namen gemerkt, bestek beschikten. Uit het huis van Dokter Henrar haalden zij een zware divan, welke in het biljartgedeelte van het café werd geplaatst. Alleen officieren mochten hierop rusten. Er ontstond veel in- en uitgeloop die zaterdagmiddag, maar in de loop van Pinksterzondag 12 mei, vertrok het gehele gezelschap weer en keerde de rust terug. De Duitsers voerden ook nog enkele Nederlandse militairen mee, waarschijnlijk tijdens hun opmars vanaf Mill zo hier en daar krijgsgevangen gemaakt. Tijdens het oponthoud in Erp werden deze enige tijd in een rijtje voor het gemeentehuis gezet, bewaakt door een Duitse soldaat. Een groepje Duitse soldaten ontwaarde op zeker moment het café v.d. Ven en ging het binnen op zoek naar een biertje. De soldaten lieten hun geweren onbeheerd achter bij de kiosk. Wellicht onder het motto: 'een soldaat zonder geweer is geen soldaat' werd door een officier, die dit, tegen iedere instructie ingaand, vergrijp ontdekte, opgetreden. Terwijl de officier op de kiosk stond en vandaar zijn bevelen schreeuwde moesten de soldaten als straf een groot aantal rondjes rond de kiosk lopen. Het was tenslotte oorlog... De gemeentesecretarie was die zaterdagmorgen gewoon bezet. Burgemeester Verheyen, gemeentesecretaris Sleegers en het nagenoeg voltallige secretariepersoneel waren aanwezig, al dan niet aan het werk. Vanachter de ramen van het gemeentehuis zagen zij de Duitse troepen het centrum van Erp binnentrekken en sloegen zij de ontwikkelingen lange tijd gade.

De toenmalige kiosk te Erp

r.-k. kerk en (links) het plein

Nr. 28 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS X Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Erp 4 In de vorige bijdrage hebben we kunnen lezen, hoe de Duitse troepen op zaterdagvoormiddag 11 mei 1940 het centrum van Erp bezetten. Kijken we nu naar de colonne, die over den Uil kwam. Deze troepen volgden de huidige straat langs het sportpark en kwamen bij de toenmalige café en bakkerij van Albert van Eenbergen in de Hezelstraat en de Brugstraat. Enkele pantserwagens gingen bij het woonhuis van de familie v.d. Broek rechtsaf en maakten al gauw contact met hun kameraden in het centrum / het Harmonieplein. De hoofdmacht sloeg echter links af, want deze moest zo snel mogelijk door naar Keldonk, om aldaar het kanaal over te steken. In de Brugstraat stootte men direct op de restanten van de gesprongen Aa-brug. Deze in het midden gebroken brug vormde echter maar een licht obstakel en veroorzaakte maar een kort oponthoud. Binnen twintig minuten had een speciale eenheid de brug weer berijdbaar gemaakt, ook voor zwaardere tanks. In de Duitse gelederen reden namelijk ook pioniers/bruggenbouwers mee en waarschijnlijk heeft dezelfde compagnie, die in de namiddag de brug over de Zuid- Willemsvaart te Keldonk herstelde, ook de Aa-brug provisorisch opgeknapt. Materiaal daarvoor voerden zij mee, terwijl ook gebruik werd gemaakt van restanten van het houten wegdek van de gesprongen brug en werd er, zover de beweringen gaan, ook nog zwaarder hout gehaald bij aannemer Jan Bierman, een stukje verderop in de St. Jozephstraat. Tijdens het korte oponthoud stonden de Duitse voertuigen zowel in de Brugstraat als op den Uil kort op elkaar aan de beide zijden van de wegen te wachten. Meerdere van de tanks en auto's voerden oranjegeel kleurige lappen op de voorzijden; deze waren aangebracht voor de herkenning door de eigen vliegtuigen, die herhaaldelijk boven de oprukkende colonnes verschenen. Tijdens dit wachten verschenen nog een twee-/drietal tanks op de Aa-oever; zij waren waarschijnlijk gekomen vanuit het centrum en over de Rooyakker naar de Aa gereden om wellicht een oversteekplaats te zoeken. Over de oever langs het riviertje rijdende kwamen zij via de tuin van smid Hendriks weer bij de brug uit. Uit de tuin van de ouders van Jan v.d. Wijdeven namen zij nog een sparretje mee, dat als camouflage werd gebruikt en op een van de tanks gezet. Toen de brug weer berijdbaar was zette de colonne de opmars onmiddellijk voort. Een van de Duitse tanks had wel erg veel haast en bij het passeren raakte hij van de brug af en kwam gedeeltelijk in het water en op de oever terecht. Net op het gedeelte dat wegens de aanleg van een PNEM-elektriciteitskabel enkele weken daarvoor, nog erg week was. De zachte bodem gaf de tank onvoldoende houvast, zodat hij zichzelf vastgroef in de oever. Dit gebeurde aan de zijde alwaar Joh. Franssen momenteel woont. Na enige tijd - sommige mensen menen nog dezelfde dag, andere daarentegen pas na enkele dagen - is de tank door een zware takeltank uit het riviertje getrokken. Een grote varkensham, die door leden van de bemanning was opgeëist bij Willem Maas, die iets verderop woonde, kwam toen ook weer tevoorschijn. Bij de melkfabriek waren de melkrijders volop bezig met het lossen en weer laden van de melkbussen. Enkele van deze melkrijders werden door Duitsers aangesproken voor het wijzen van de weg naar Keldonk. De voorhoede van de colonne bereikte Keldonk nog voor 12.00 uur, maar stootte daar op de gesprongen bruggen over het kanaal en op de Nederlandse verdediging aan de overzijde. Daarover later meer. Als gevolg van het oponthoud te Keldonk, dat voortduurde tot ver in die zaterdagnamiddag, ontstond er in Erp een grote opstopping van Duits materiaal; de toch wel imposante stroom van tanks, pantserwagens, auto's, motoren met zijspan, geschut en dergelijke kwam tot stilstand, terwijl vanuit het achterland een gestage opmars vanaf Mill, Volkel en Boekel op Erp en Veghel afkwam. De Duitse legerleiding nam onmiddellijk maatregelen, toen zij in de gaten kreeg, dat de stremming wel even kon aanhouden. De voertuigen werden meteen gestald onder de bomen langs de wegen om eventuele waarneming vanuit de lucht te bemoeilijken. Waar nu het sportpark ligt had landbouwer Jan v.d. Rijt een boomgaard. Binnen de kortste keren stond de boomgaard vol met Duitse voertuigen. Een deel van de colonne reed door richting Gemert tot bijna op Heuvelberg om aldaar de ontwikkelingen af te wachten. Rond 12.00 uur was ook de Morsehoef en Oudveld ineens vergeven van Duitsers; infanterie met hun materiaal. Kennelijk met de bedoeling op alles voorbereid te willen zijn stelden de Duitsers ook meteen een soort luchtverdediging op; o.a. in de tuin van smid Hendriks, aan de rand van het sportpark (de boomgaard van v.d. Rijt) en halverwege tussen de boerderij, toen bewoond door het echtpaar Pennings- Leenders en de Aa (in de buurt van de Beemdsteeg) werd licht luchtdoelgeschut in stelling gebracht. Zaterdagmorgen te ca. 11.30-12.00 uur verschenen er ook Duitse troepen op de Kraanmeer. Een tiental infanteristen kwam te voet vanuit het Goor. Zij vroegen aan enkele bewoners de weg naar Veghel, welke hen via Knipperdul werd gewezen. Afgezien van het korte incident met de Nederlandse militair bij de familie de Groot op de Boekelsedijk bij het binnenrijden van het Erpse gebied was er tot dan geen schot meer gelost. Dat zou snel veranderen, toen de Duitse troepen te Keldonk vóór het kanaal kwamen te staan.

Beelden van de “reparatie” van de Erpse brug over de Aa door Duitse pioniers

De naast de gesprongen brug in de Aa geraakte Duitse tank

Een Duitse Bison - gemechaniseerd pantservoertuig met een 15cm-houwitser - behorend tot de 701e compagnie van de 9e Panzer-Division, rolt op zaterdagvoormiddag 11 mei 1940 behoedzaam over de geknakte brug over de Aa bij Erp. Pioniers hadden de ingezakte brug al snel met hout opgevuld, waardoor ook zwaardere voertuigen naar de overkant konden komen. De vertraging voor de Duitsers beliep hier niet meer dan een half uur.

Nr. 29 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XI Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Erp 5 Nog voor 15.00 uur op zaterdagmiddag 11 mei was de Nederlandse tegenstand aan de andere kant van het kanaal onder Keldonk gebroken; korte tijd later hadden de Duitsers ook de kanaalbrug hersteld. De opmars richting St.-Oedenrode en Zijtaart-Veghel kon worden voortgezet. Enkele pantserwagens, die op de weg naar Gemert de ontwikkelingen hadden staan afwachten, reden binnendoor over het Hurkske en Dieperskant naar de Keldonkseweg. Melkrijder Sjef Vogels uit Keldonk, die op de voormiddag al bij de melkfabriek door, om de weg vragende, Duitsers was aangeklampt, werd op zijn terugroute wederom aangehouden. Toen in de namiddag ook de brug over het kanaal te Veghel in Duitse handen viel, kwam er snel een einde aan de opstopping en verdwenen de Duitse troepen al gauw uit Erp. Tot middernacht bleef zich nog een gestage stroom van voertuigen, later nog wat met paarden bespannen geschut, via Schansoord en Dijk richting Veghel begeven. Zondagmorgen -1e Pinksterdag- waren nagenoeg alle Duitse troepen uit Erp verdwenen en een einde gekomen aan de doortocht. Tijdens het oponthoud in Erp kregen de Duitse soldaten volop gelegenheid om eens wat rond te kijken. Zij toonden daarbij grote belangstelling voor de (inhoud van de) winkels. In Duitsland heerste al gedurende meerdere jaren een distributieregeling voor vele goederen, die in Nederland nog in vrij ruime mate beschikbaar waren. Er werd dan ook overal driftig "gekocht"; geen enkele winkel ontkwam aan een bezoek. Betaald werd er met een soort Wehrmachtsgeld/bezettingsgeld dat later inwisselbaar zou zijn. Van de verzilvering van dit geld is nadien maar bar weinig terecht gekomen. Bij Frans Brouwers op het Harmonieplein waren vooral dameskousen en ook fotomateriaal in trek, maar ook de andere spullen vonden volop "aftrek"; Nariske Muselaars voerde met zijn vrouw Drieka in de Kerkstraat een echt dorpswinkeltje in kruidenierswaren. In de kortste keren was hij "uitverkocht". De op het moment van het binnentrekken van de Duitse troepen toevallig in de winkel zijnde pastoor A. Meuwese slaagde er met veel moeite in om de aangeslagen familie enigszins gerust te stellen en over de schrik en wellicht ook bange voorgevoelens over de afwikkeling van de zaken heen te helpen. Bij bakker Albert van Eenbergen in de Brugstraat lieten de Duitsers niet één broodje meer achter - zij schenen werkelijk honger te hebben gehad. Andere winkels in Erp ondergingen nagenoeg eenzelfde lot. Vele inwoners hadden - zij het in de meeste gevallen provisorisch - beschermingsmaatregelen genomen. De meeste huizen hadden wel een degelijke kelder, soms waren mensen naar familieleden gegaan, een enkele keer gevlucht en in enkele gevallen bleek men van de drup in de regen terecht te zijn gekomen, hetgeen enkele geëvacueerden uit Boekel/Venhorst overkwam. Maar het naderende gevaar was ook moeilijk in te schatten. Ten tijde van het binnentrekken van de Duitse eenheden werden zij niet ontvangen door een grote schare toeschouwers. Het overgrote deel van de bevolking had zich teruggetrokken in de woningen en verbleef binnenshuis in kelders of afgeschermde gedeelten. Slechts enkelingen waagden zich op straat. Dat veranderde echter snel toen er geen schoten vielen, alles toch wel, gelet op de omstandigheden, rustig bleef en de soldaten uit hun voertuigen kwamen en begonnen rond te lopen, en in sommige gevallen contact zochten. Men raakte over de eerste schrik heen en de nieuwsgierigheid overwon weldra. Bij meerdere gezinnen kwamen Duitse soldaten in huis om drinken (water) te vragen; in de meeste gevallen verplichtten zij dan een der bewoners om zelf eerst van het water te drinken; zij waren bang voor vergiftiging van de drank, hetgeen bij de veldtocht tegen Polen - ruim acht maanden eerder- op grote schaal zou zijn voorgevallen. Bij Daantje van Moorsel op den Uil gebeurde dat ook, waarbij ook nog tegenover moeder van Moorsel een niet-vleiende opmerking werd gemaakt over Koningin Wilhelmina, waarvan een portret in de keuken hing. Er waren meer van dergelijke kleine, meestal toch wel tamelijk onschuldige, voorvalletjes. In het gezin Brouwers waren de twee Kruisheren (Harrie en Martin) in verband met de onzekere situatie uit het klooster naar huis gekomen. Wellicht om de spanning wat te verdrijven zat Harrie in de voorkamer piano te spelen, toen de Duitsers Erp binnentrokken en zich in het centrum verspreidden. De langslopende troepen hoorden de muziek en bleven voor het raam staan, luisterden en keken met de handen boven de ogen naar binnen. Vette afdrukken van neuzen enz. op de ruiten achterlatend liepen zij na een tijdje weer verder, de muzikant ongemoeid latend. Jan Hendriks jr. aan de Brugstraat wilde wel enkele foto's nemen van de Duitse voertuigen, die voor de gesprongen Aa- brug stonden te wachten. Al snel werd van Duitse zijde ingegrepen; Jan raakte zijn toestel kwijt, hetwelk later toch weer werd teruggegeven. Zo liepen vele Erpenaren die zaterdag op tegen hun eerste ervaringen met Duitse militairen en legeronderdelen.

Nr. 30 - De Meidagen '40 - De inval van de Duitse Legers XII Zaterdag 11 mei 1940 - de Duitsers in Keldonk 1 Meerdere Keldonkse inwoners zagen in de nacht en vroege morgen van zaterdag 11 mei de Nederlandse troepen uit de Peel door het dorp trekken om achter het kanaal hun nieuwe verdedigingsopstellingen te gaan innemen. Het waren vooral de manschappen van de 1e, 2e en 3e compagnie van het 1e bataljon, 13e Regiment Infanterie, zoals beschreven in de bijdragen 22 en 23. De Nederlandse soldaten groeven zich in achter en in de kanaaldijk; op enkele punten o.a. bij de sluis en de bruggen, werden lichte en zware mitrailleurs in stelling gebracht om vuur te kunnen geven op de verkeersweg langs het kanaal. Vier zware mitrailleurs werden opgesteld tegen luchtdoelen. Bij sluis 5 was een stuk 6-Veld (oud kanon) in stelling gebracht en een stukje achter de ophaalbrug naar het Hool een sectie; de kanonnen waren gericht op de bruggen en de directe omgeving. Op het dak van de brugwachterwoning van A. Kerkhof werd een uitkijkpost betrokken. Tussen 08.30 en 09.00 uur liet een sectie Pioniers de beide bruggen springen; de Zuid-Willemsvaart oversteken via de bruggen was toen niet meer mogelijk. Alleen de mensen, die kort bij het kanaal woonden, beseften wat er aan de hand was. Zij zagen de bedrijvigheid van de Nederlandse militairen. Veel bewoners van het Lijnt en het Hool en de kom van het dorp hadden in het begin weinig gemerkt van die activiteiten. Het ontploffen van de springladingen aan de bruggen was zelfs aan velen onopgemerkt voorbij gegaan. Bewoners in de naaste omgeving van de op te blazen bruggen waren kort vantevoren echter wel op de hoogte gesteld. Voor enkele boeren, woonachtig aan de Keldonkse kant van het kanaal, ontstond meteen overlast. Zij hadden hun vee lopen in weilanden aan de overkant. Toen zij terugkwamen van het melken en verzorgen van de koeien waren de kanaalovergangen verbroken; alleen via de deuren van sluis 5 konden zij nog naar huis. Op advies van de Nederlandse militairen en verder elkaar waarschuwend besloten de meeste bewoners van het Lijnt en het Hool om weg te trekken van het kanaal; voor de middag nog gingen zij veelal richting achterkant Hool en Zondveld, om daar bij familie of kennissen een tijdelijk onderdak te vinden. Hannes Kemps uit het Lijnt ging niet weg; deze had in 1914- 1918 als soldaat gediend en meende op grond van de toen opgedane ervaringen, dat het zo'n vaart wel niet zou lopen. De gemeente Erp liet in het Lijnt in die tijd vier boerderijen bouwen; zij kwamen net in de meidagen '40 voor bewoning gereed. Alleen Chiel Verbakel had zijn nieuwe boerderij al betrokken - vanaf donderdag 9 mei was hij aan het verhuizen. Tegen de middag op 11 mei vluchtte hij met zijn gezin naar Zondveld. Na afloop van de gevechten op zaterdagnamiddag keerde het grootste deel van de gevluchte bewoners nog voor het vallen van de avond weer terug. Tussen de bruggen, ongeveer tweehonderd meter vanaf de ophaalbrug naar het Hooi, lagen vijf schepen en een sleepboot afgemeerd. Zij konden i.v.m. de gesprongen bruggen toch niet meer verder. De Nederlandse commandant van deze sector liet de schepen nog zwaarder verankeren. De sleepboot was de "Greta" van eigenaar K. Hozeman uit Rotterdam. Het bootje zou 's-middags nog een rol gaan spelen toen de Duitse troepen het kanaal wilden oversteken. Daarover later meer. Reeds op de voormiddag waren Duitse vliegtuigen - wellicht verkenners - boven het kanaal verschenen. Een vijandelijk toestel kwam zelfs zeer laag overvliegen. De toestellen werden door de Nederlandse troepen beschoten, echter zonder zichtbaar resultaat. Vanaf ongeveer 11.30 uur verhardden de gebeurtenissen zich; de Duitse voorhoede was in aantocht en al snel stootte deze op de Nederlandse verdediging. Aan het verloop van deze strijd wordt de volgende bijdrage besteed. nr. 31 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XIII Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Keldonk 2 Over de gehele lengte van de Zuid-Willemsvaart van Den Bosch tot Nederweert verschenen in de loop van zaterdagmorgen 11 mei de Duitse troepen voor het kanaal. Te Veghel was dat rond 11 uur, te Beek en Donk om 13.30 uur, omgeving Helmond om 13 uur en bij Asten/Someren om 12.30 uur. Overal vonden zij de kanaalbruggen gesprongen en nagenoeg overal stootten zij op een Nederlandse verdediging aan de overzijde van het kanaal; op meerdere plaatsen ontstonden felle gevechten, die pas in de loop van de namiddag of tegen de avond in het voordeel van de Duitsers werden beslecht. Over het verloop van de strijd, de tekortkomingen, gemaakte fouten en opgedane ervaringen zijn nog vele officiële verslagen beschikbaar. Einde 1940/begin 1941 hebben alle officieren en onderofficieren, zijnde de commandanten van de bataljons, compagnieën en pelotons, een rapport moeten uitbrengen aan de voormalige Nederlandse legerleiding. Deze verslagen zijn opgeslagen in het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie te Den Haag en, na verkregen toestemming, ter inzage. Ook de oorlogsdagboeken van Duitse onderdelen zijn in een aantal gevallen nog beschikbaar en te raadplegen. Verder zijn er publicaties en boeken verschenen, waaruit een goede indruk is te vormen omtrent hetgeen er die pinksterzaterdag o.a. te Keldonk voorviel. Te noemen zijn: het boek van E.H. Brongers "Opmars naar Rotterdam" en dan vooral deel 2: "Van Maas tot Moerdijk" en in het bijzonder het boek van de hand van Dr. Frans Govers uit Uden en handelende over Veghel en omgeving gedurende de oorlogsjaren "Corridor naar het verleden", (Hoofdstukken 3 en 4). Het kanaalgedeelte onder Keldonk werd vanaf zo'n tweehonderd meter voor de veerpont te Boerdonk tot voorbij de Keldonkse brug verdedigd door het 1e bataljon van het 13e Regiment Infanterie (zie bijdragen 22 en 23). De bataljoncommandopost was gevestigd in de boerderij van Hannes Kemps in het Lijnt. Te Keldonk begon het gevecht toen rond half 12 enkele Duitse pantserwagens vanuit de Morgenstraat de kanaalbrug naar het Hool naderden en direct door het veldgeschut ( 6 veld), opgesteld in het Hool, onder vuur werden genomen. De zwaar gepantserde voertuigen werden geraakt, doch niet buiten gevecht gesteld. De Nederlandse verdediging beschikte bij de Keldonkse bruggen niet over pantserafweergeschut. Een van de tanks verschool zich achter een van de huizen, zeer waarschijnlijk het café van Bekkers, de andere trokken zich terug. Ondertussen bleven Duitse vliegtuigen het gehele gebied verkennen en wellicht hebben deze ook de kanonnen in het Hooi kunnen lokaliseren. Tussen 13.00 en 13.30 uur werden deze kanonnen door Duitse artillerie onder vuur genomen en gedeeltelijk vernield. Daarna verschenen wederom Duitse pantserwagens op de kanaaldijk; zij hadden wegens het ontbreken van antitankgeschut weinig meer te duchten. Zij reden al vurend door richting veerpont. Waar vroeger Hanneske Verhoeven woonde (het huis is inmiddels afgebroken - een paar honderd meter voor de Antoniushoeve) lag toen een lichte knik in de kanaaldijk en vanaf deze bocht slaagden de Duitsers erin om met hun tankgeschut achter het kanaal langs te schieten en de Nederlandse infanterie onder vuur te houden. Al vlug wekte dit bij de Nederlandse troepen (de 3e en de 1 e compagnie van het 1e bataljon 13e Regiment Infanterie) de indruk, dat de vijand reeds over het kanaal was geraakt en dat zij in de rug werden aangevallen; meerdere soldaten verlieten eigenmachtig de stellingen en op hetzelfde moment begon in feite de instorting van de verdediging. De grote frontbreedten maakte het onmogelijk om de terugtrekkende manschappen tijdig op te vangen en hen naar hun posten aan het kanaal terug te sturen. Vele wapens en uitrustingsstukken werden weggeworpen of gewoon achtergelaten. Binnen de kortste tijd brokkelde dit verdedigingsvak af en vluchtten de verdedigers via Zondveld en het Gerecht naar Nijnsel en St.-Oedenrode. Dit maakte het de Duitsers mogelijk om nu het kanaal over te steken. Met rubberboten werden een aantal pantsergrenadiers overgezet, een honderd meter voorbij de brug richting sluisbrug. Daarna werd onmiddellijk een provisorische reparatie van de brug ter hand genomen, deze kanaalovergang hersteld en daarover enkele pantserwagens naar de overkant gebracht. Het zijn deze pantsers, die later op de middag langs het kanaal richting Zijtaart/Veghel aanvielen en daar slachtoffers onder de Nederlandse verdedigers maakten. Bij het herstellen van de kanaalovergang maakte de Duitsers gebruik van de in de vorige bijdrage genoemde sleepboot "Greta" van de heer K. Hozeman uit Rotterdam, die even verderop lag afgemeerd in het kanaal. Hij werd door de Duitsers gedwongen om zijn bootje tussen de brughoofden te varen, waarover zij toen balken en planken legden, die bij de brug lagen. Zo ontstond toch een soort brugdek, waarover de pantserwagens naar de overkant reden. Het bootje kon de zware belasting echter ten lange leste niet aan en zonk. Pas in juni werd het gelicht. De Duitse verslaggeving ter zake is niet erg uitgebreid; zij vermeldt het volgende: "De Erpse brug is vernield. Door een tankpeloton (5 tanks) van het 33e Tankregiment, pantserwagens, de 701e. Zware Infanteriegeschut Compagnie en motorrijders wordt de tegenstander bij de brug met vuur onderdrukt en onder dekking wordt om 15.20 uur (Ned. tijd) door pioniers de versterkte 2e compagnie met rubberboten over het kanaal gezet. Korte tijd later worden delen van het 9e verkenningsregiment overgezet. De kanaalbrug wordt door de 2e Compagnie van het 86e Pioniersbataljon hersteld" (Zie E.H. Brongers - Opmars naar Rotterdam).

Het 33e Tankregiment behoorde tot de 9e Panzer Division, evenals het 9e Verkenningsregiment. De 701e Zware Infanteriegeschut Compagnie was aan de 256e Infanterie Division toegevoegd en beschikte over 6 stukken gemechaniseerd zwaar geschut van 15 cm. De volgende bijdrage zal handelen over de lotgevallen van de Keldonkse bevolking; de strijd ging namelijk niet ongemerkt voorbij.

De sleepboot “Greta” tussen de brughoofden van de brug naar ’t Hool te Keldonk – mei 1940

Na nr. 31, opgenomen in de Erpse Krant van donderdag 18 maart 1993, stokten de publicaties enkele maanden. Pas op 30 september 1993 verscheen bijdrage

Nr.32 - Hervatting publicaties. Met ingang van een van de eerstvolgende nummers van dit blad zal de publicatie van de serie worden hervat; de laatste bijdrage verscheen op 18 maart jl. en handelde over de gevechten aan de Zuid-Willemsvaart op zaterdag 11 mei 1940 te Keldonk. Aanvullend onderzoek in archieven en navraag bij enkele direct betrokkenen bleek nodig om het beeld van de gebeurtenissen in die meidagen te completeren en enkele onduidelijkheden op te lossen. Ook speelde de afwezigheid van enkele mensen o.a. wegens de vakantie een rol. Hierdoor ontstond de onderbreking in de publicatie. Achtereenvolgens zullen in de komende weken beschrijvingen volgen over: - de lotgevallen van de Keldonkse bevolking op zaterdag 11 mei 1940; - de "bezetting" van Boerdonk; - de belevenissen van de Erpse militairen met een bijzonder aandacht voor de twee gesneuvelden en de ervaringen van enkele in krijgsgevangenschap geraakte Erpenaren; - de door de oorlogshandelingen ontstane schade aan huizen, bruggen enz.; - het opruimen/afvoeren van achtergebleven uitrustingsstukken en wapens en het afbreken van de Nederlandse verdedigingsopstellingen en -versperringen.

Nr. 33 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XIV Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Keldonk 3 Reeds op vrijdagnamiddag 10 mei maakte de Keldonkse bevolking kennis met de voorbodes van de oorlog n.l. de aankomst en de huisvesting van meerdere evacués uit Boekel en Venhorst. Zij zochten - overigens op bevel van de plaatselijke autoriteiten - een goed heenkomen tegen de oprukkende Duitse troepen. Bij verschillende families in Keldonk werden deze vluchtenden ondergebracht. Achteraf gezien hadden ze beter in hun woon- plaatsen kunnen blijven, want aldaar gebeurde nagenoeg niets in die dagen. De naderende dreiging kreeg echt gestalte op zaterdag 11 mei toen men in de nanacht en de vroege morgen de Nederlandse troepen vanuit de Peel door het dorp zag trekken om achter de Zuid-Willemsvaart een verdedigingslijn in te nemen. Het springen van de twee bruggen over het kanaal bevestigde de ernst van de situatie. Bovendien verschenen al vroeg op de voormiddag Duitse vliegtuigen boven het kanaal en omgeving. Terwijl de Nederlandse soldaten dan onmiddellijk schuil zochten onder bomen en struiken om zich aan waarneming te onttrekken bleven Keldonkenaren gewoon op hun erf of de weg naar de vliegtuigen staan kijken. Velen onder hen zagen voor de eerste keer een vliegmachine en waren zich er niet van bewust, dat deze toestellen wapens aan boord hadden, waarmede op gronddoelen kon worden geschoten. Op laag vliegende toestellen werd door de Nederlandse verdedi- ging gevuurd met o.a. zware mitrailleurs, die opgesteld stonden bij de twee bruggen. Op advies van de Nederlandse commandanten waren vele bewoners van de boerderijen en andere huizen nabij de bruggen en het kanaal al weggetrokken. Zij gingen naar familie of bekenden in Keldonk, naar Erp of Veghel. De eerste Keldonkenaar, die in contact kwam met de oprukkende Duitse troepen was ongetwijfeld Sjef Vogels. Hij reed de "romkar"en werd 's morgens om ong. 11 uur, terwijl hij bij de melkfabriek "St.Joseph" te Erp melkkannen aan het laden was, aangesproken door Duitsers om hen de weg naar Keldonk aan te wijzen. De tweede moet de vorig jaar overleden Knelis Slits zijn geweest; hij verhuisde die zaterdagmorgen vanuit de Laren naar Keldonk, alwaar hij het bakhuis achter de boerderij van Dictus Beks (thans Kampweg) zou betrekken. Met paard en kar, waarop zijn schamele bezittingen waren geladen, voegde hij zich op de weg Erp-Keldonk doodgemoedereerd tussen de daar optrekkende Duitse troepen. Het moet een schrille tegenstelling zijn geweest: Knelis met zijn hitje en kar tussen dat moderne gemechaniseerde oorlogstuig als tanks, pantserwagen, motoren met zijspan en geschut. De Duitsers stoorden zich niet aan "de indringer", lieten hem gewoon zijn gang gaan en zo trok Knelis met hen op naar Keldonk. Het ging er eigenlijk gemoedelijk aan toe en gaf tegelijkertijd een treffend beeld van de kijk van de bevolking op het oorlogsgebeuren. Men had geen enkele ervaring. Dat veranderde echter op slag, zodra er vuurcontact met de Nederlandse troepen ontstond. De Duitsers moeten via hun luchtverkenningen goed op de hoogte zijn geweest van de Nederlandse verdediging achter het kanaal. In Keldonk aangekomen stuurden zij twee tanks vooruit, kennelijk om poolshoogte te gaan nemen. Zodra deze vanuit de Morgen- straat de gesprongen brug naar het Hool naderden - zij stonden toen al ongeveer ter hoogte van de boerderijen van Timmers en v.d. Steen - werden zij onder vuur genomen door Nederlands geschut in het Hool. Dat waren twee kanonnen 6Veld van het l5 GB onder commando van de 2e. Luit. E. Gravelink. Dit geschutvuur was echter te zwak om de tanks buiten gevecht te kunnen stellen; wel trokken deze zich terug, de ene achter het café van M. Bekkers en de andere waarschijnlijk op Keldonk. De tanks en ook de andere voertuigen droegen aan de voorkant geeloranje lappen ter herkenning door hun vliegtuigen. De Keldonkse bevolking heeft zich dan inmiddels zo goed en zo kwaad mogelijk verschanst in kelders, silo's, achter dikke muren, inderhaast aangelegde schuilkelders en zelfs in open sloten. Dat bleek ook nodig, want de Nederlandse verdediging roerde zich vanachter het kanaal zeer geducht en vele kogels kwamen in Keldonk terecht. Knelis Slits had ondertussen ervaren, dat de oorlog ook een ander gezicht kende; ook hij zocht tegen de middag op zijn nieuwe adres een heenkomen in een dikwandige silo. Uit zowel Nederlandse als Duitse rapporten blijkt, dat de Duitse infanterie zich daarna goed dekking zoekend richting kanaaldijk begaf; de tros van de troepenmacht bleef in het centrum van Keldonk wachten. Alle boerderijen nabij de bruggen aan de oostzijde van het kanaal werden door de Duitsers doorzocht en gecontroleerd op de eventuele aanwezigheid van Nederlandse soldaten. Nog in of nabij de huizen aanwezige bewoners werden gedwongen hen daarbij behulpzaam te zijn en voor te gaan. (dit geschiedde o.a. bij Bekkers, Timmers, v.d. Steen, Tielemans en Coolen, maar ook bij mensen in de Oudestraat en het begin van de Morgenstraat). En ook hier dezelfde taferelen als eerder in Erp geconstateerd: Duitse militairen die om drinken kwamen vragen, maar dit pas gebruikten, nadat een van de bewoners had "voorgedronken", dit i.v.m. hun angst voor vergiftiging van het water, overgehouden uit de veldtocht tegen de Polen in september 1939. De opstelling van de twee kanonnen bleek te zijn ontdekt, zeer waarschijnlijk door de vliegtuigen en vanaf ong. 13.30 uur werden zij onder vuur genomen door Duits veldgeschut. Niet meer te achterhalen blijkt, waar dit kanon (deze kanonnen) stond(en) opgesteld, maar het moet in de buurt van de kerk zijn geweest. Het eerste schot lag ongeveer tweehonderd meter te kort om de Nederlandse kanonnen te kunnen raken. Het salvo kwam ruim voor het kanaal terecht en het moet dit salvo zijn geweest, dat de boerderij van de fam. H. Tielemans-Habraken, Morgenstraat C.27 trof en in brand zette. De boerderij brandde geheel af, doch hierover later meer in een aparte bijdrage. Het tweede salvo kwam terecht in het kanaal, het derde en vierde schot naderde de opstelling steeds dichter en het vijfde salvo was raak en vernietigde een van de Nederlandse stukken. Dat het Duitse geschut niet veraf stond werd reeds geconstateerd door de Nederlandse stukscommandant; volgens zijn latere rapportage kwamen de granaten bijna loodrecht naar beneden vallen. Meteen daarna kwamen de Duitse pantservoertuigen weer op de kanaaldijk, vergezeld van wielrijders, motoren en infanterie. Zij werden alleen met lichte wapens als mitrailleurs en geweren bestreden; de gevechten duurden tot rond 15 uur. Bij het begin van deze aanval werd door een van de Duitse tanks ook de boer- derij van de fam. H. van Genugten-Rooyckers op nummer C.12 aan de overkant van het kanaal in brand geschoten. nr. 34 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XV Zaterdag 11 mei 1940 - De Duitsers in Keldonk 4 Vanaf het moment, dat de Duitse troepen te ca. 13.00 uur wederom aan het kanaal verschenen werden zij onder vuur geno- men door de Nederlandse verdediging achter het kanaal; dit tegenvuur werd afgegeven door hoofdzakelijk mitrailleurs en geweren en veel van de afgeschoten kogels kwamen in Keldonk terecht. Overal sloegen zij in; in daken en muren van woningen, boerderijen en schuren en het was voor de bevolking zaak zich gedekt te houden. Vele oudere Keldonkenaren kunnen zich het gefluit en geratel van inslaande kogels in de pannendaken ed. nog wel herinneren. Dit bleef voortduren tot rond l5.00 uur, want toen zakte de verdediging in. De Nederlanders trokken zich terug; in sommige vakken sloegen zij zelfs onder het achterlaten van allerlei uitrustingsstukken op de vlucht. Daarmede kwam er abrupt een einde aan deze verdedigingsopstelling. In bijdrage nr. 3l is reeds beschreven hoe de Duitsers (en met welke onderdelen) daarna over het kanaal kwamen. Men mocht van geluk spreken, dat er onder de bevolking geen dodelijke slachtoffers vielen. Wel werden enkelen gewond. Toos Coolen (thans woonachtig op Bemmer te Donk) werd vlakbij huis, toen zij met familieleden nog vluchtte, geraakt door een Nederlandse kogel. Deze trof haar in haar rechter arm, net onder de elleboog. Willem van Wanrooy, toen wonende op de Dieperskant C.l00 en enkele jaren geleden overleden, raakte ernstiger gewond. Kogels doorboorden zijn schouder en hand en hij was er in het begin slecht aan toe. Ook ontstond er links en rechts nogal wat schade aan eigendommen, kwam vee om of raakte men het een en ander kwijt. Rond 15.30 uur waren de Duitsers over het kanaal en zoals beschreven in bijdrage 31 maakten zij bij het aanleggen van een nieuwe kanaalovergang (een nieuwe "brug") gebruik van de sleepboot "Greta", welke in de buurt van de brug afgemeerd lag. Bovendien kregen zij onverwachts de beschikking over een grote partij materialen in de vorm van planken, houten en stalen balken, die bij de brug lag opgeslagen. En daarbij in hun voordeel ook nog aan de Keldonkse kant van de brug; zij hadden het maar voor het oprapen. Het was materiaal door de Waterstaat daar als voorraad neergelegd om te dienen voor herstelwerkzaamheden. De Nederlandse militairen hadden echter verzuimd dit materiaal of over te brengen naar de overzijde van het kanaal ofwel het te vernietigen. Nu vormde het een welkome en direct te gebruiken buit voor de Duitsers. Nadat enkele tanks en pantserwagens waren gepasseerd zakte een volgende tank door het provisorische brugdek en belandde tussen de twee brughoofden op de sleepboot. Deze kon het gewicht niet verwerken en zonk. Over de tank heen kwam echter snel een nooddek liggen, zodat het troepenverkeer kon doorgaan. De tank werd op zondagnamiddag 1e. Pinksterdag onder een ruime belangstelling van de zijde van de Keldonkse bevolking opgetakeld; de sleepboot werd einde mei gelicht, doch zonk weer spoedig daarna wegens meerdere lekkages in de scheepswand. Voor het grootste gedeelte onder water liggend blokkeerde het bootje de doorvaart in het kanaal; het werd pas begin juni definitief boven water gehaald en afgevoerd. Onmiddellijk nadat de brugovergang hersteld was kwam de in het dorp wachtende troepenmacht weer in beweging en zette de opmars voort. De gehele avond en nacht van zaterdag op zondag 1e. Pinksterdag trokken Duitse troepen, overwegend gemotori- seerde, door Keldonk, dan het kanaal over, het Hool in, richting St.-Oedenrode. Bij de fam. van Asseldonk in het Hool legden zij dan aan om even te rusten, wat te eten of zich te verfrissen. Tegen de avond werd nog een groot aantal (62) bij Zijtaart krijgsgevangen gemaakte Nederlandse militairen via Keldonk naar Erp overgebracht. Het waren manschappen van de 1e. compagnie van het IIe. bataljon van het 17e. Regiment Infanterie (1-II-17 R.I.), die, na beëindiging van de ongelijke strijd bij Zijtaart en met achterlating van zes gesneuvelde kameraden, werden afgevoerd. Vanaf Zijtaart waren zij aan de overzijde van het kanaal naar de Keldonkse brug gebracht, waarbij zij een groot stuk in de looppas hadden moeten afleggen. Onder hen bevond zich de compagnies- commandant, de kapitein Simon Klapwijk. In twee groepen trokken zij naar Erp, waar de inmiddels zeer vermoeide mannen werden ondergebracht in de toenmalige jongensschool aan de Schoolstraat (naast de woning van de fam. Otten). Te ca. 20.00 uur kwamen zij daar aan. Ook enkele gewonden werden naar Erp gebracht, vermoedelijk naar het klooster van de zusters om aldaar behandeld en verder verpleegd te worden. Door de consternatie alom werd deze doortocht maar door enkele Keldonkse inwoners (en overigens ook Erpse) opgemerkt en gadegeslagen. De kapitein Klapwijk mocht niet in Erp bij zijn manschappen blijven; hij werd meteen afgevoerd naar Veghel. Het bij Zijtaart op de kanaaldijk geplaatste herdenkingsmonument herinnert nog aan het sneuve- len van de Nederlandse militairen. Op zondag 12 mei passeerden ook nog enkele bussen met krijgsgevangen gemaakte Nederlandse soldaten Keldonk, richting Erp; deze soldaten waren waarschijnlijk in het gebied St.-Oedenrode-Best-Tilburg in Duitse handen gevallen en werden toen afgevoerd naar Uden (St. Pe- truskerk) en later naar Duitsland. In de volgende bijdrage zal worden ingegaan op enkele persoon- lijke belevenissen van inwoners van Keldonk, o.a. de gewonden, en op het afbranden van de twee boerderijen.

11 Mei 1940 – Nederlands kanon en Duitse militairen bij de Keldonkse brug, richting het Hool. (Een door de Nederlandse troepen achter gelaten stuk 6Veld)

Nr. 35 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XVI Zaterdag 11 mei 1940 - "Keldonkse" belevenissen 1 Reeds in de vroege uren van zaterdagmorgen 11 mei kwam het dorp zonder elektrische stroom te zitten; dat gold de dorpskern en omgeving, want de echte buitengebieden waren in die tijd nog niet aangesloten op het elektriciteitsnet. Met het springen van de Aa- brug te Erp werd n.l. ook een stuk van de pas einde april aangelegde nieuwe hoofdkabel van de PNEM vernietigd. Daarmede kwam een einde aan de stroomvoorziening voor zowel het deel van Erp onder de Aa, als voor Keldonk en Boerdonk. Het heeft meer dan twee weken geduurd voordat iedereen weer stroom geleverd kreeg. Aangezien in die tijd elektriciteit hoofd- zakelijk werd gebruikt voor verlichtingsdoeleinden was deze handicap te dragen. De gewonden. Er vielen onder de burgerbevolking twee gewonden door kogels. De 21-jarige Willem van Wanrooy van de Dieperskant C.l00 raakte het ernstigste gewond. Hij was zaterdagvoormiddag met familieleden bij het ouderlijk huis nog een schuilkelder aan het aanleggen toen hij getroffen werd door kogels, met grote waarschijnlijk afgevuurd door Nederlandse soldaten. Het kunnen toevalstreffers zijn geweest, doch evenzo gerichte schoten, omdat men aan de overkant van het kanaal kon vermoeden met Duitse troepen te maken te hebben, die een veldversterking of iets dergelijks aan het bouwen waren. Willem werd door de linker schouder en hand geschoten en vooral de eerste kwetsuur was vrij ernstig, omdat ook een long was doorschoten. Hij werd naar het ziekenhuis te Veghel overgebracht en daar verpleegd tot midden juni. Op 12 juni kon hij het ziekenhuis weer verlaten. Willem is overleden op 11 aug. 1987 en ligt begraven te Erp. Een tweede gewonde viel rond het middaguur en wel in de persoon van Toos Coolen, toen net negen jaar oud. Met vader, moeder en een aantal broers en zusters vluchtte zij van de boerderij, gelegen in de buurt van de kanaaldijk, richting dorp. Op zo'n tweehonderd meter van huis verwijderd werd zij getroffen door een kogel. Deze ging dwars door haar rechter arm, juist onder de elleboog, en haar kleren in haar zij. Daar liep zij geen letsel meer op. Meteen werd naar de boerderij teruggekeerd om aldaar de gebeurtenissen af te wachten. Toen korte tijd later Duitse soldaten in huis kwamen werd aan hen om medische verzorging gevraagd. Onder begeleiding van twee Duitsers mocht vader Coolen haar naar de wijkzuster in het klooster te Keldonk brengen, alwaar de verwonding werd behandeld; nadien konden beiden naar huis terugkeren. Toos hield alleen een klein spierletseltje aan de verwonding over en woont thans, gehuwd met M. v.d. Biggelaar, op Bemmer te Donk. Toon Tielemans liep ernstige brandwonden op bij een poging de brand te blussen in de boerderij van zijn broer. Zie verder in deze bijdrage. De boerderijbranden. Twee boerderijen vielen ten offer aan het oorlogsgeweld; zij werden in brand geschoten en brandden totaal af. De eerste betrof de boerderij van de fam. H. Tielemans- Habraken, C.27. Het gezin (ouders en zeven kinderen) was rond het middaguur van de boerderij weggetrokken en naar de fam. Frans Nooyen in Keldonk gegaan. Toon Tielemans, broer van het gezinshoofd, was met een man uit Berlicum in het huis achtergebleven. Na door de Duitsers te zijn ontdekt werden zij meegenomen naar Keldonk. Zij werden korte tijd later vrijgelaten, waarna zij terugkeerden naar de boerderij. Zoals reeds beschreven in bijdrage nr. 33 werd bij het eerste artilleriesalvo van de Duitsers de boerderij al getroffen. De brand begon in het achterhuis en breidde zich snel uit. Aan effectief blussen viel niet te denken, mede gelet op de gevaarlijke omstandigheden rondom de boerderij en aan de nabije kanaaldijk. Toon Tielemans (Toon- oom voor de familie) trachtte tezamen met de Berlicummer nog wat te redden, maar raakte daarbij ernstig gewond. Toen hij een deur naar de schuur/het achterhuis opende werd hij getroffen door een vuurzee, waarbij hij ernstige brandwonden aan handen, armen en gezicht opliep. Een tijdlang lag hij ter bescherming tegen de overal rondvliegende kogels in een sloot bij de boerderij, waar hij later op de middag door enkele familieleden en buurtbewoners werd gevonden. Deze schrokken geweldig van de aanblik van de door het vuur getroffen man. Eerste hulp verkreeg ook hij bij de Zusters in Keldonk; hij moest nog geruime tijd (thuis) worden ver- pleegd. De fam. Tielemans verbleef nadien ong. twee weken bij Hannes Coolen, waarna weer intrek kon worden genomen in een noodschuurtje bij de afgebrande boerderij. Die zaterdagmorgen verbleef ook een familie Donkers uit Boekel bij Tielemans; zij waren vrijdagmiddag geëvacueerd uit Boekel. Wederom moesten zij - en nu voor de 2e. keer - vluchtten. Het door hen meegebrachte paard overleefde de schotenwisselingen niet. De tweede boerderij, die in vlammen opging was die van de fam. H. van Genugten-Rooyackers, op C.12 aan de overzijde van het kanaal. Even na 13.00 uur werd ook hier het achterhuis getroffen door een granaat; deze keer echter afgevuurd door een Duitse tank. Het dak van stro vatte onmiddellijk vlam en de boerderij was niet te redden, temeer daar er ook hier geen blusmogelijkheden waren. De familie schuilde met nog een jong knechtje op het moment van de granaatinslag in het achterhuis, naast een stevige tussenmuur. Niemand raakte echter gewond en iedereen kon het in brand geraakte pand in allerijl verlaten; het gezin vluchtte naar de verderop gelegen boerderij van Willem van Asseldonk, alwaar men een tijdlang onderdak verkreeg. In het volgende nummer wordt met een beschrijving van nog enkele kleine voorvalletjes, belevenissen en met wat de kranten einde mei te vertellen hadden (na een korte onderbreking verschenen zij in de tweede helft van mei alweer) de terugblik op de gebeurtenissen in Keldonk in de meidagen 1940 afgesloten

Nr 36 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XVII Zaterdag 11 mei 1940 - "Keldonkse" belevenissen 2. Vele inwoners van Keldonk hadden die zaterdag 11 mei hun eigen belevenissen, meestal angstige en niet van gevaar ontbloot. Zo werden meerdere bewoners van panden langs de kanaaldijk en omgeving door de Duitsers opgetrommeld om in hun huizen met de Duitsers te gaan controleren op de eventuele aanwezigheid van Nederlandse soldaten. Zij moesten daarbij meestal voorop gaan. Andere inwoners troffen bij terugkeer beschadigingen en zelfs vernielingen aan gebouw en/of huisraad aan. Soms had men ook geluk gehad. Een granaat sloeg in het achterhuis van de boerderij van de fam. Johan v.d. Steen, op C.20 vlakbij de kanaaldijk gelegen. Het gehele inwendige van dit gedeelte van het huis, inclusief levende have als broedende kippen en enkele nesten jonge poezen, verdween zonder dat er brand uitbrak. Enkele scherfgaten in muren ed. getuigen heden ten dage nog van de inslag. Willem v.d. Elzen, toen en nu Oudestraat/Morgenstraat, liep die zaterdag toevalligerwijs rond in een blauwgroene overal. Dit trok de aandacht van de Duitsers en op vermoedens te maken te hebben met een Nederlandse militair werd hij gearresteerd. Met veel moeite en met behulp van een Duitse soldaat afkomstig uit de omgeving van Kleef, die Nederlands verstond, kon hij zich vrij praten. De overal ging wel uit. De bewoners van de boerderijen en andere woningen in de buurt van de kanaaldijk, die op de voormiddag al waren weggetrokken, keerden in de late namiddag of avond weer terug vanuit hun schuiladressen.(in Keldonk, Erp, Veghel en Zonveld). De geëvacueerden uit Boekel en Venhorst, die in de loop van de voorafgaande vrijdagnamiddag waren aangekomen, keerden grotendeels reeds op zaterdagnamiddag weer naar hun woonplaatsen terug; een enkeling pas op zondag le. Pinksterdag. Zij waren in Keldonk in een veel gevaarlijker situatie beland geraakt dan voorzien. In hun woonplaats was het doortrekken van de Duitse troepen aanmerkelijk rustiger verlopen. De verzorging van het vee gaf ook direct problemen; oorlogsom- standigheden zijn voor een koe geen reden om met de melkproductie te stoppen. Dus moest er gemolken worden. Vele Keldonkse boeren hadden vee lopen in weilanden over het kanaal; zij konden o.a. wegens de gesprongen bruggen daar niet naar toe om het vee te gaan verzorgen. Boeren aan de overzijde verleenden echter burenhulp en hebben in meerdere gevallen de koeien gemolken en verder verzorgd. In verband met de oorlogsomstandigheden werden er enkele dagen geen dagbladen gedrukt. Na zo'n week begonnen de meeste echter weer te verschijnen. De in deze regio veel gelezen Provinciale Noordbrabantsche Courant en het Noordbrabantsch Dagblad "Het Huisgezin" (in de volksmond "den Bossche krant" genoemd) verschenen al weer op vrijdag 17 mei 1940. Zij publiceerden ook weer de berichten van de plaatselijke correspondenten. Op vrijdag 24 mei verscheen in "Het Huisgezin" een uitvoerig bericht over de gebeurtenissen in Keldonk. (Waarschijnlijk van de hand van bovenmeester v.d. Linden). Een dag later had de Nieuwe Helmondsche Courant "De Zuid- Willemsvaart" nagenoeg het zelfde bericht opgenomen. Ter afsluiting van de bijdragen over de gebeurtenissen te Keldonk volgt hier dat - toch wel interessante- bericht: "KELDONK, 23 mei. Alhier is juist voor de Pinksterdagen nog al wat schade aangericht. Door het laten springen van twee bruggen werden de in de omgeving staande huizen veel beschadigd. Doch Zater- dagmiddag 11 mei kwam het ergste. Doordat het geschut nabij de kerk stond opgesteld werden aldaar de ruiten van verscheidene huizen vernield. Twee boerderijen werden in brand geschoten en werden in de asch gelegd. Verder zijn nog twee andere boerderijen doorzeefd met kogels. Gelukkig waren de bewoners tijdig vertrokken. Een jongen werd door twee kogels getroffen in schouder en hand. Een meisje werd getroffen door een kogel in de hand. Ook werd een paard doorgeschoten en is een koe zoodanig gewond dat het beest noest worden afgemaakt. Om een snelle overtocht te hebben over de Zuid-Willemsvaart werd een nabijgelegen stoomboot als brug gebruikt. Doch toen de zware pantserwagens er over reden zonk het schip. Dezer dagen is het schip gelicht maar een tijd daarna zonk het weer gedeeltelijk wegens een lek. Het aantal gesneuvelde soldaten is niet met juistheid vast te stellen. Het elektrische licht, dat door het springen van de Aa-brug in Erp defect raakte, wordt thans hersteld. Voorzover men bericht heeft ontvangen is van de Keldonkse soldaten niemand gesneuveld. Thans is in het rustige dorpje, waar de menschen vlak voor Pinksteren door kanongebulder en vliegtuigbommen in hun lande- lijke rust zoo plotseling werden verstoord, de kalmte weer teruggekeerd. Alleen de schade aan huizen en talloze boomen herinnert nog aan de angstige uren, die men nooit zal vergeten".

Nr. 37. DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XVIII Zaterdag 11 mei 1940 - De "bezetting" van Boerdonk 1 Op dezelfde wijze als in de omliggende dorpen raakten ook de inwoners van Boerdonk op vrijdagmorgen 10 mei op de hoogte van het uitbreken van de oorlog en de inval van de Duitsers. Ook hier hadden enkelen de extranieuwsuitzendingen via de radio gehoord en vlug doorverteld aan buren. Anderen - nog geen nieuws gehoord hebbende - trokken vanwege de vele overvliegende Duitse vliegtuigen dezelfde voorzichtige conclusie. Nog in de voormiddag begonnen Jan Bosman en Piet van Deurzen (thans wonende te Veghel) onder alle inwoners een officieel bericht met wat raadgevingen van de gemeente Erp te verspreiden. De stencil bevatte aanwijzingen omtrent blinderen en afschermen van ramen, het maken van een schuilgelegenheid ed. De twee waren met de verspreiding de gehele dag bezig. In de namiddag kwamen in het dorp ook enkele evacués uit Boekel/Venhorst aan. En ook hier hetzelfde beeld als in Erp en Keldonk; wat bezittingen geladen op kar of wagen, bange en verdrietige gezichten. Een terneergeslagen, vluchtende groep mensen. Onder hen Has en Marie v.d. Beeten, toen woonachtig in Venhorst doch in latere jaren nog gewoond hebbende in Boerdonk. Daarbij bleef het die eerste oorlogsdag. In de vroege morgen van zaterdag 11 mei passeerden enkele kleine groepjes Nederlandse militairen, die zich -overigens op bevel - terugtrokken vanuit de Peel-Raamstelling. Onder hen waarschijnlijk ook enkele manschappen, die in de ochtend betrokken waren geweest bij het korte gevecht tegen de Duitsers in het centrum van Gemert en op het kasteel aldaar. (het genieonderdeel van kapitein Frets). Pas na de middag dienden de Duitsers zich in Boerdonk aan. Zij kwamen van Gemert via Leek en de Coxdijk naar Boerdonk. De brug over de Aa onder Cox was al vroeg in de morgen gesprongen, waardoor de verbinding Gemert-Erp verbroken raakte. De Duitsers ontdekten kennelijk de landweg vanuit Gemert achter het kasteel door naar Donk en Boerdonk. (thans een verharde weg).In die tijd liep er een zandweg - een landbouwweg - Leek in vanaf de Coxdijk langs de boerderij van Hannes en Tonna v.d. Zanden met een bocht naar de Aa toe. Een eenvoudige landbouwbrug vormde de Aa-overgang, waarna de zandweg zich voortzette langs de boerderij van de familie Maas richting Gemert en Donk. De zandweg is verdwenen, maar de boerderij waar destijds Hannes en Tonna woonden, staat er nog steeds, nl. komende van Boer- donk de eerste boerderij aan de rechtse kant van de Coxebaan, voorbij het punt waar de Meerbosweg op de Coxebaan uitkomt. Over dit zandpad met karrenspoor zochten zaterdagmiddag 11 mei rond half 3 een drietal Duitse pantserwagens/lichte tanks en enkele motorrijders hun weg naar Boerdonk ; zij behoorden tot een verkenningseenheid. Even vóór het punt waar de zandweg vanuit Leek op de Coxdijk uitkwam en schuin tegenover de boerderij van Hannes v.d. Zanden stond de woning van Kneel van Sinten. Tezamen met zoon Hendrik (thans wonende te Donk) en Driekske v.d. Velden stond Kneel voor zijn huis, toen de Duitse troepen arriveerden. Zij hielden halt en vroegen Kneel inlichtingen of de weg, maar Kneel verstond geen Duits en geen van drie mannen kon of wilde antwoord geven. Ook deze Duitse voertuigen droegen aan de voorkant geeloranje lappen ter herkenning door hun eigen vliegtuigen. Schijnbaar op hun gemak reden de pantserwagens en motorrijders naar Boerdonk; meerdere Boerdonkenaren zagen hen aankomen en het dorp inrijden. Wellicht zijn enkele tanks door het "centrum" gereden en enkele over de huidige Tolentijnstraat (toen ook nog een zandweg), om in de bocht bij v.d. Tillaart en v.d. Horst weer bij elkaar te komen. Bij het café annex winkelpand van Fons de Visscher kwamen zij op de enige verharde weg, die Boerdonk toen rijk was n.l. vanaf de kerk voorlangs het huidige café van A. v.d. Tillaart naar de bocht bij Harrie v.d. Horst en dan verder naar het pontveer aan de Zuid-Willemsvaart. De Duitsers verwachtten kennelijk geen problemen; de luiken van de tanks stonden open en de commandanten van de tanks staken met hun hoofd en bovenlichaam boven de beschutting van de koe- pel en bepantsering uit. Dat zou een van hen later opbreken en hem zelfs het leven kosten. Zij lieten de Boerdonkse mensen, die, na hun aarzelingen en angst overwonnen te hebben, toch kwamen kijken en de Duitse bewegingen vanaf hun erf en op enige afstand gadesloegen, onge- moeid. Na een kort oponthoud in Boerdonk trokken zij via de Veerstraat op richting kanaaldijk / Zuid-Willemsvaart.

Nr. 38 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XIX Zaterdag 11 mei 1940 - De "bezetting" van Boerdonk 2 Meerdere mensen zagen zaterdagnamiddag 11 mei de Duitse colonne vanuit Boerdonk optrekken naar de kanaaldijk, de Zuid- Willemsvaart. De motorrijders tussen en achter de tanks/pant- serwagens. En wederom staken in enkele tanks de commandant met het hoofd of bovenlichaam uit de koepel. De - misschien wel niet door de Duitsers vermoede - Nederlandse verdediging aan de overzijde van het kanaal moet de colonne duidelijk hebben zien naderen. Toen de Duitse verkenners zich op zo'n 150 meter van het kanaal bevonden werd het vuur op hen geopend. De voorste was genaderd tot kort bij het huis, dat thans nog rechts van de weg staat, halverwege tussen de kanaaldijk en de Boerdonksedijk en in die tijd bewoond door de fam. van Klaas de Groot. De Duitsers werden beschoten door zwaardere wapens dan alleen lichte mitrailleurs en geweren, wellicht zelfs door antitankgeschut. De Nederlandse troepen beschikten in het te verdedigen gedeelte Donkse brug - veerpont onder Boerdonk over een z.g. lichte p.a.g. (pantser afweer geschut), dat wisselend werd verplaatst naar opstellingen tegenover de brug te Donk en de veerpont te Boerdonk. Was het niet deze p.a.g., dan in ieder geval een zware mitrailleur, die de Duitse verkenner onder schot nam. Het Nederlandse vuur werd een Duitse pantserwagencommandant noodlottig. Hij kreeg de volle laag; zijn hoofd werd nagenoeg van de romp geschoten en het lichaam sloeg achterwaarts van het voertuig neer op de straatweg. Ook een van de motorrijders werd getroffen, hetzij in mindere mate. Na het stoffelijk overschot te hebben geborgen - zij laadden het in een der pantserwagens - trokken de Duitsers zich schielijk terug. Zij hadden niet één schot gelost, en van een gevecht is dan ook geen sprake geweest. Zij hielden zich nog even op in een steegje, rechts van de Veerstraat ongeveer ter hoogte waar nu de sportvelden beginnen, en reden naar Boerdonk terug. Enkele Boerdonkenaren beweren heden ten dage nog, dat het afgeschoten hoofd van de ongelukkige Duitser in de slootkant bleef liggen, evenals zijn helm. Deze helm zou nog vele jaren in het bezit van een inwoner van Boerdonk zijn gebleven. Na een korte stop tegenover het vroegere boerenbondpakhuis voor kennelijk overleg en bestudering van kaarten verlieten de tanks en motorrijders Boerdonk weer via de Coxdijk. Zeer waarschijnlijk zijn zij via de Coxdijk, de Gemertsedijk en Heuvelberg naar Erp gereden. Het zou ruim twee jaren duren, aleer er zich weer geregelde Duitse troepen in Boerdonk lieten zien. In de namiddag werd in Erp door de Duitsers het lichaam van een gesneuvelde landgenoot aangevoerd met het verzoek dit te begraven. Door tussenkomst van de gemeentelijke autoriteiten geschiedde dat op het r.-k. kerkhof aan de Schoolstraat en Adriaan Heykants verleende hierbij nog assistentie. Het is welhaast zeker, dat het de te Boerdonk gesneuvelde betrof. Uit Duitse legerarchieven blijkt n.l., dat een Gefreiter (=korporaal) van het 7e. Aufklärungsregiment (= verkenningseenheid) op 11 mei te Erp sneuvelde en aldaar ook begraven werd. Deze eenheid was ingedeeld bij de te Veghel, Erp en Gemert oprukkende Duitse 256e. Infanterie Divisie. De man was afkomstig uit Wenen en 21 jaar oud. Zijn stoffelijk overschot is in augustus 1940 in Erp weer opgegraven en naar de Duitse begraafplaats in Woensel bij Eindhoven gebracht. Aldaar werd het weer opgegraven op 30 maart 1949 om gebracht te worden naar de grote Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn bij Venray. Daar rust hij in graf 3 van vak Z en zijn naam is Josef Kubert. De Nederlandse troepen trokken zich, zoals overal langs de Zuid- Willemsvaart, in de namiddag terug; die tegenover het pontveer op Mariahout en Lieshout en verder Midden-Brabant in. Interessant is nog hetgeen over die zaterdagnamiddag werd opgetekend door Pastoor A. Smits van de St. Servatius-parochie te Boerdonk. In het parochiedagboek - het Memoriaal - schreef hij het volgende: "Op 10 mei was in den vroegen morgen bekend, dat de Duitschers ons land waren binnengevallen. Den volgenden dag waren ze om ong. 9 uur in Gemert, waar nog Nederlandsche soldaten op 't kasteel waren. Groote terreur werd verwekt onder de bevolking van Gemert en het poortgebouw en ook een geheele zij-aanbouw van 't kasteel werden in brand geschoten en totaal vernield. Een deel van de Nederlandsche soldaten zijn tenslotte weggevlucht door 't Leek, namen in Boerdonk meerdere fietsen mee en gingen op 't pontveer over het kanaal. In den namiddag kwamen 3 Duitsche tankwagens en 6 motorrijders over den Koksepad en verder over den harden weg naar 't kanaal gereden. Van over het kanaal werd geschoten. Er viel een Duitsche wagenbestuurder morsdood en eene motorrijder werd aan het been verwond. Deze laatste werd verbonden en het lijk van den eersten werd achter in den wagen gesmeten. Langs dezelfden weg keerden ze terug en stonden bij het schoolhuis kaarten te bestuderen, waarna ze over den Koksepad teruggingen en daar de vele stellingen en versterkingen onderzochten, waarin echter geen enkele soldaat aanwezig was, zodat we de eerste verschrikkingen van den oorlog zonder noemenswaardig leed doorstonden"

Hiermede is de beschrijving van de gebeurtenissen op 10 en 11 mei 1940 in Erp, Keldonk en Boerdonk beëindigd; de volgende bijdragen zullen gaan over de lotgevallen in die dagen van de militairen uit de gemeente Erp.

Graf van Josef Kubert te Ysselsteyn

Nr. 39 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XX De lotgevallen van de Erpse militairen 1. In de bijdragen 17 en 18 is een overzicht gegeven van de mannen uit de gemeente Erp, die op de vooravond van de Duitse inval als dienstplichtigen in militaire dienst waren. Het waren er in totaal ruim zestig. De leeftijd van de opgeroepen mannen varieerde van ongeveer 20 tot ruim 36 jaar; de jongste was Marinus Reijnders uit Boerdonk, die nog maar 19 jaar was en in juni 20 zou worden en net 20 waren Christ Donkers uit Erp en Henricus van Duijn- hoven uit Keldonk - tot de oudste behoorden degenen, die in het jaar 1904 waren geboren (de lichting '24), zoals Johannes v.d. Acker uit Keldonk en Joannes van Lankveld van de Bolst te Erp. Bij de inval van de Duitsers op 10 mei '40 waren zij gespreid gelegerd over nagenoeg geheel Nederland, waar zij deel uit- maakten van de bemanningen van de verschillende verdedigings- opstellingen. Zij waren Ingedeeld bij o.a. de Grensbewakingtroepen, lagen in de kazematten van de Maas- stelling, van de IJssellinie of van de Peel-Raamstelling, aan het Maas-Waalkanaal of op de Grebbeberg, in reserve bij de Lichte Divisie in Midden-Brabant, maar ook in de z.g. vesting Holland (Rotterdam, rond Den Haag/Scheveningen, Hoek van Holland) enz. Een aantal van hen heeft direct vuurcontact met de invallende Duitsers gehad, zelfs hard moeten vechten; anderen raakten slechts zijdelijks en op afstand bij de strijd betrokken en weer anderen hebben alleen maar moeten terugtrekken van de ene naar de andere opstelling, zonder ook maar één vijand te hebben gezien. Enkelen, gelegerd aan de grens en aan de Maas, waren op vrijdag 10 mei in de vroege morgen tijdens eerste oorlogsmomenten al gevangen genomen; in Erp wist men op dat moment nog niet, dat de oorlog was uitgebroken. Een viertal Erpenaren, ingedeeld bij onderdelen van de Peel- Raamstelling, belandde al terugtrekkend in België, aan de Noordzeekust, en verder in Noord-Frankrijk. De mannen kwamen na enkele hachelijke gebeurtenissen (o.a. op een schip), een kortstondig krijgsgevangenschap en veel omzwervingen weer op het honk terug. Een klein aantal raakte in de eerste oorlogsdagen in Duitse krijgsgevangenschap, werd overgebracht naar Duitsland en verbleef daar enige weken onder niet zo beste omstandigheden in kampen. Maar voor allen was het een harde, verwarrende ervaring. Het Nederlandse leger heeft zich over het algemeen goed verzet tegen de overvallers; op verschillende plaatsen is verwoed tegenstand geboden en heeft men fel van zich afgebeten. De toch grote personele en materiële verliezen aan Duitse zijde bevestigen dit. Maar de Duitse overmacht op het gebied van mankracht en uitrusting/bewapening was gewoon te groot. Het was dan ook volkomen ten onrechte, dat er al gauw na de capitulatie op 14 mei, tijdens en zelfs na de oorlog geringschattend en smalend werd uitgelaten over ons leger en zijn soldaten. Na de capitulatie kregen de manschappen, na een korte verwar- rende en demoraliserende periode, opdracht zoveel mogelijk terug te keren naar de gebieden waar zij op 9 mei gelegerd waren. Wapens en dergelijke moesten uiteraard worden achtergelaten.Er werd een demobilisatieregeling getroffen. Sommigen, waaronder ook Erpenaren, hadden deze echter niet afgewacht en waren op eigen gezag al naar huis teruggekeerd. Een enkeling had dat al geriskeerd in de eerste oorlogsdagen of direct na de capitulatie. Hitler decreteerde op 1 juni, dat het Nederlandse leger, althans de dienstplichtigen en nog enkele categorieën, niet in krijgsge- vangenschap hoefde (dit in tegenstelling tot de Belgen en de Fransen) en naar huis konden terugkeren. De in Duitsland verblijvenden werden weer op transport naar Nederland gesteld. Twee gesneuvelden bleven op het slagveld achter en een Erpenaar belandde met terugtrekkende troepen in Engeland (hierover meer in een volgende bijdrage). De anderen waren medio juni allen weer teruggekeerd. Verschillende dagbladen begonnen berichten van de plaatselijke correspondenten op te nemen; de in onze regio verschijnende "Bossche Krant" berichtte op 27 mei hierover het volgende: "KELDONK. IN GOEDEN WELSTAND. De dorpelingen, die onder de wapenen waren geroepen, bevinden zich allen in welstand, verschillende van hen zijn reeds naar huis teruggekeerd." en op 29 mei: "ERP. ONZE SOLDATEN. Tot heden is er nog geen officieel bericht gekomen dat een onzer soldaten gesneuveld is. Hoe de uitslag zal zijn weten we nog niet daar van 'n 10tal nog helemaal niets bekend is. Van het overgrote gedeelte is de verblijfplaats bekend."

Het is niet mogelijk om verslag te doen van de belevenissen en ervaringen van alle militairen uit de gemeente Erp gedurende die dagen. Volstaan zal worden met die van de groep, die via België in Frankrijk belandde en na allerlei omzwervingen weer thuis geraakte. Die beschrijving moet dan worden opgevat als een herinnering aan en meebeleving van de ervaringen van alle andere soldaten uit Erp, die in mei '40 het vaderland verdedigden.

Voorop zal echter staan het tragisch sneuvelen van twee Erpenaren en een ex-Erpenaar te weten: Henri v.d. Akker uit Boerdonk en Jan van Lankveld uit Erp, alsmede Janus van Stiphout uit Gerwen, doch in zijn jeugdjaren gewoond hebbende op de Kraanmeer.

De Nederlandse soldaat, anno 1940

Nr. 40 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXI De lotgevallen van de Erpse militairen 2

Gevallen – maar zijn roeping vervuld

Henri van den AKKER; Geboren te Boerdonk op 6 mei 1918; Gesneuveld te Dordrecht op 13 mei 1940.

Henri was het 2e. kind, maar de oudste zoon en dus de stamhou- der, in het kinderrijke gezin van Wilhelmus van den Akker (1888 - 1975) en Wilhelmina van Asseldonk (1889 - 1982); het gezin bewoonde de boerderij D. 83 te Boerdonk, thans van Schijndelstraat 20 en in gebruik door de fam. Jan Bekx/Doortje van den Akker. Hij volgde het lager onderwijs aan de St. Nicolaasschool te Boerdonk en was nadien, zoals gebruikelijk, tot zijn opkomst in militaire dienst werkzaam op het landbouwbedrijf/de boerderij van zijn vader. M.i.v. 21-2-1938 werd hij als gewoon dienstplichtige van de lichting 1938 buiten tegenwoordigheid ingelijfd (zo heette het in die tijd als men bij een onderdeel werd ingedeeld) bij het 8e. Regiment Veldartillerie (een z.g. Vredesregiment). Veel jonge boeren kwamen bij de artillerie terecht, omdat zij konden omgaan met paarden, die bij de artillerie nog veel gebruikt werden als trekkracht voor de kanonnen. In werkelijke dienst voor eerste oefening kwam Henri op per 20- 2-1939; zijn opkomstplaats was Ede in Gelderland. Uit de z.g. Vredesregimenten werden bij de mobilisatie einde augustus 1939 de Oorlogsregimenten gevormd en voor Henri betekende dit, dat hij toen terecht kwam bij het 14e. Regiment Artillerie, en wel bij de III-afdeling ervan. (drie batterijen met in totaal negen verouderde en moeilijk te verplaatsen stukken geschut, bekend als 12 cm, lang staal). Hij zat bij de 1e. batterij, behoorde tot de z.g. onbereden artillerie d.w.z. de geschutsbemanning en was toen al een geoefend artillerist. Zijn afdeling werd gelegerd tussen Dubbeldam en Willemsdorp op het Eiland van Dordrecht; de kanonnen stonden gericht op de Moerdijkbruggen. Reeds in de eerste uren van de oorlog op vrijdag 10 mei 1940 werden de opstellingen van de afdeling door Duitse parachutisten overvallen. Op het Eiland van Dordrecht is nadien gedurende meerdere dagen een felle strijd geleverd, waarbij het vooral op 12 en 13 mei rond en in Dubbeldam en Dordrecht tot verschrikkelijke gevechten kwam, waarbij de Duitsers zelfs hun beruchte en zeer gevreesde Stuka-duikbommenwerpers inzetten. Ook Henri met zijn onderdeel werd bij deze gevechten betrokken. Aan beide zijden vielen vele doden en gewonden en ook vele burgers werden slachtoffer van de strijd. Omtrent de lotgevallen van Henri verkeerde de familie lange tijd in grote onzekerheid; waar families van andere militairen al enkele dagen na de capitulatie informatie over hun dierbaren kregen, bleef de familie van den Akker hiervan verstoken. Het alsmaar uitblijven van berichten en het doordruppelen van geruchten over de zware, rond en in Dordrecht plaats gehad hebbende, gevechten deden het ergste vrezen. Een grote ongerustheid en veel bange voorgevoelens derhalve in het gezin van den Akker en de Boerdonkse gemeenschap. Opheldering omtrent het lot van Henri werd uiteindelijk verschaft door een familielid, n.l. door zijn tante Miet van den Akker, een zuster van zijn vader. Deze kordate vrouw van toen al middelbare leeftijd, woonachtig schuin tegenover hun boerderij, toog na enkele weken van alsmaar stijgende onzekerheid en spanning op onderzoek uit. Per fiets begaf zij zich naar Dordrecht om aldaar naspeuringen te doen. Een hele toer in die verwarde,wanordelijke dagen. Al gauw ontdekte zij in Dordrecht de harde realiteit; Henri was gesneuveld en lag begraven op een openbare begraafplaats aldaar. Tante Miet vond een openbare begraafplaats niet de juiste laatste rustplaats voor haar neef, stammend uit een degelijk Brabants katholiek nest. Met de haar kenmerkende voortvarendheid wist zij bij plaatselijke autoriteiten te bereiken, dat het stoffelijk overschot van Henri werd overgebracht naar een Katholiek kerkhof in Dordrecht. Daar bleef het rusten, totdat na overleg met de familie begin 1941 overbrenging naar het kerkhof te Boerdonk plaats vond. Onder grote belangstelling en in aanwezigheid van burgerlijke en militaire gezagsdragers, alsmede oud-kameraden vond Henri daar zijn laatste rustplaats. Zijn graf wordt nog steeds in stand gehouden en op de poortzuil van het kerkhof is de plaat van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting aangebracht, ten teken, dat op dit kerkhof een gesneuvelde rust. De familie van den Akker heeft nimmer een officiële verklaring of lezing omtrent de omstandigheden van Henri's sneuvelen ontvangen. Meerdere vraagtekens zijn blijven bestaan, wellicht terug te voeren tot de chaotische omstandigheden in die dagen. Die onduidelijkheden manifesteren zich zelfs heden ten dage nog; op zijn grafzerk op het kerkhof te Boerdonk staat als sneuveldatum vermeld 12-5-1940, op zijn bidprentje 13-5-1940 en in het Register betreffende militairen van de Koninklijke Landmacht, bijgehouden door het Ministerie van Defensie, 14-5- 1940. Onderzoekingen van meerdere zijden hebben toch wel het een en ander aan het licht gebracht en een beeld gegeven van de omstandigheden waaronder Henri sneuvelde. Hierover meer in de volgende bijdrage nr. 41.

Nr.41 - DE MEIDAGEN'40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXII De lotgevallen van de Erpse militairen 3 - vervolg Henri van den Akker, gesneuveld op 13 mei 1940 te Dordrecht. Hoe tante Miet van den Akker in Dordrecht ontdekte, dat Henri gesneuveld was en waar hij begraven lag is slechts een weinig bekend; alleen aan enkele naaste familieleden heeft zij daarvan verslag gedaan. Maar het moet geen eenvoudige opgave zijn geweest en nog zwaarder was voor haar de terugtocht naar Boerdonk, toen beladen met de wetenschap van Henri's sneuvelen en de opdracht dit aan de familie te moeten gaan berichten. Laat op de avond van een van de eerste dagen van juni keerde zij in Boerdonk terug; zij durfde niet meteen naar Henri's ouders te gaan, maar ging eerst naar Tinus van Asseldonk aan de Coxsedijk, broer van Henri's moeder. Later die nacht werden Willem van den Akker, diens vrouw en hun kinderen van het droevige nieuws omtrent het trieste lot van hun zoon en broer in kennis gesteld. In de loop van de volgende dag was iedereen in Boerdonk op de hoogte en leefde mee met de zwaar getroffen familie van den Akker. Op zaterdag 8 juni 1940 had de Nieuwe Helmondsche Courant het volgende bericht: "ERP. – Gesneuveld - Van de Erpse soldaten, die in den oorlog meegestreden hebben is van een n.l. Henri van den Akker uit Boerdonk bericht ontvangen, dat hij voor het vaderland gevallen is. Van eenige anderen is nog niets bekend". En op dinsdag 11 juni wist de "Bossche krant" Het Huisgezin te vermelden: "ERP Voor het vaderland gesneuveld. As. vrijdag om 9 uur zal een H.Mis worden opgedragen voor Harrie v.d. Akker te Boerdonk-Erp, die voor 't Vaderland met den oorlog gesneuveld is. Van nog een paar jongens uit onze gemeente is niets bekend omtrent hunne verblijfplaats". Naar de gebeurtenissen, welke het sneuvelen van Henri tot gevolg hadden is, van meerdere zijden onderzoek gedaan. Op de eerste plaats door de Hr. J. v.d. Vorm uit Dordrecht, die zich zeer intensief heeft bezig gehouden met de geschiedschrijving van hetgeen er gedurende die meidagen gebeurde in en om Dordrecht. Nagenoeg elk detail heeft hij onderzocht. (vastgelegd in zijn boek "Dordt open stadt"). Dan is er de Lt- Kolonel b.d. E.H. Brongers, welke meerdere beschrijvingen van het oorlogsgebeuren in mei 1940 op zijn naam heeft staan en uiteraard ook die van de gevechten in Dordrecht op 12 en 13 mei. Verder bestaat er ook nog het boek "Het paardenvolk in mei 1940 - Panorama van de veldartillerie", dat o.a. opsommingen geeft van een aantal oorlogsvoorvallen, waarbij de artillerie was betrokken. Voor wat Henri betreft valt hieruit en verder uit de door de schrijver van deze bijdrage gevoerde correspondentie het volgende te recapituleren: Al snel na de landingen van de parachutisten raakten delen van Dordrecht en omgeving in Duitse handen. Hiertegen werd door de Nederlandse verdediging met wisselend succes opgetreden. Aan beide zijden leed men aanzienlijke verliezen. Vooral op 12 en 13 mei ontstonden er zeer felle gevechten, zelfs straatgevechten. Op vele plaatsen in Dordrecht waren barricaden gebouwd. Ook het onderdeel van Henri van den Akker nam aan deze gevechtshandelingen deel. Na de schermutselingen te Dubbeldam o.a. de Duitse Stuka-aanvallen is Henri op 13 mei in de vroege ochtend als duopassagier op een motor naar Dordrecht getrokken. Zeer waarschijnlijk heeft hij zich hier aangesloten bij of is toegewezen aan de bemanning van een vuurmond van 7-veld onder leiding van de wachtmeester Oosten Kruithof van het Korps Rijdende Artillerie. De wachtmeester wist zich na de oorlog nog te herinneren, dat een artillerist van het 14 Regiment Artillerie (Henri's onderdeel) aan zijn incomplete stuksbemanning was toegevoegd. Deze artillerist had gezegd iets te weten van de bediening van het 7- veldkanon, het soort kanon, waarmede Henri gewend was om te gaan. In de Vriesestraat en nabij de Vriesebrug in Dordrecht werd in de namiddag van 13 mei een vuurgevecht aangegaan met Duitse tanks van Regiment 33 van de 9e Panzerdivision. Hierbij werd in ieder geval een van de Duitse tanks uitgeschakeld en een ander beschadigd. In Duitse verslagen is zelfs sprake van de uitschakeling van twee Panzer II-tanks. Daarna werd het Nederlandse kanon door andere Duitse pantserwagens onder vuur genomen en kapot geschoten. Twee bemanningsleden kwamen hierbij om het leven, waarvan een Henri van den Akker moet zijn geweest; twee bemanningsleden overleefden het. Het is niet bekend of de identificatie van Henri na diens sneuvelen voor de plaatselijke autoriteiten nog problemen heeft opgeleverd; hij droeg n.l. niet zijn militair identiteitsplaatje, hetgeen, naar later bleek, in die meidagen in veel meer gevallen is voorgekomen. Het plaatje was bij zijn laatste verlof thuis achtergebleven. Wel heeft hij nog, gedateerd 13 mei, een brief naar huis geschreven, waarmede meteen is aangetoond, dat de in een geval genoemde sneuveldatum van 12 mei onjuist moet zijn. De brief is nog in het bezit van de familie. Het is inmiddels vele decennia geleden, dat Henri en met hem ruim 2000 andere Nederlandse militairen, het hoogste offer brachten voor hun vaderland, hun leven verspeelden.

- vervolg Henri van den Akker, gesneuveld op 13 mei 1940 te Dordrecht. Als herinnering aan en ter afsluiting van de bijdragen over deze Boerdonkenaar is nog zijn bidprentje, zoals dat destijds is opgesteld, in deze beschrijving opgenomen

Zijn graf op het r.-k. kerkhof te Boerdonk

Nr. 42 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXIII De lotgevallen van de Erpse militairen 4

Gevallen – maar zijn roeping vervuld

Johannes Josephus van LANKVELD. Geboren te Veghel op 29 oktober 1904 Gesneuveld te Rhenen in de Grebbelinie, Grebbeberg, stoplijn noord op 13 mei 1940 Jan was de eerstgeborene in het zeven kinderen tellende gezin van Wilhelmus van Lankveld (1838-1924) en Adriana van de Donk (1875-1948). Na het overlijden van het gezinshoofd in augustus 1924 verhuisde de weduwe van Lankveld met de nog thuis wonende kinderen begin juni 1927 van Veghel naar de Bolst te Erp, waar de boerderij A.29, later vernummerd in A.32, werd betrokken. Jan behoorde in de meidagen van 1940 tot de oudste lichting n.l. de lichting 1924, waarvan de dienstplichtigen waren geboren in het jaar 1904. Hij diende toen al vanaf 11 april 1939 (de datum van de mobilisatie van de grensbataljons) en was ingedeeld bij de 3 compagnie van het 1e. bataljon van het 24e. Regiment Infanterie (3-I-24 R.I.). Dit onderdeel was gelegerd in de omgeving van Heumen ter verdediging van de brug over het Maas-Waalkanaal aldaar. Oorspronkelijk behoorde hij tot het 26e Regiment Infanterie, doch had van onderdeel geruild. Vóór april 1939 had hij al een ruime tijd doorgebracht in het leger, althans gemeten naar de in die tijd geldende maatstaven. Van begin januari 1923 tot einde juli 1924 diende hij bij de z.g. Vrijwillige Landstorm, verband Eindhoven. Had men bij deze landstorm gediend en geoefend dan hoefde men later niet zo lang meer in werkelijke dienst op te komen. Als gewoon dienstplichtige voor eerste oefening kwam hij in werkelijke dienst bij het 2e. Regiment Infanterie op 25 juli 1924 en bleef daar tot 5 september 1924; daarna volgen korte perioden voor herhalingsdienst, zoals zeventien dagen in september 1927, idem in september 1929, drie dagen in oktober 1937 en acht dagen in de herfst 1938. Als jongeman werkte Jan thuis op de boerderij, nodig na het overlijden van zijn vader, en in latere jaren, voordat hij in april 1939 werd opgeroepen, als knecht/voerman bij Toon van Uden te Veghel. In deze functie trok hij er dagelijks met paard en kar op uit om vooral hout voor de ovens naar de bakkers in de omgeving te brengen.

Nr. 43 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXIV De lotgevallen van de Erpse militairen 5 vervolg Johannes Josephus van Lankveld, gesneuveld op 13 mei 1940 te Rhenen aan de Grebbelinie. Voor Jan begon de tweede wereldoorlog werkelijk in de vroege morgen van vrijdag 10 mei 1940. Zijn onderdeel, de 3e. Com- pagnie van het Ie. bataljon van het 24e. Regiment Infanterie, verdedigde een bijna drie kilometer breed gedeelte langs het Maas-Waalkanaal, waarin opgenomen de voor de Duitsers zeer belangrijke hefbrug over dit kanaal bij Heumen. Nog voor het licht was geworden trachtte een Duits overvalcommando de brug in handen te krijgen; de overvaltruc mislukte echter grotendeels en vanaf dat moment ontstond er een stevige strijd om de kanaalovergang en de westelijke oever en Jan leverde hierin zijn aandeel. Het gevecht duurde de gehele eerste oorlogsdag voort tot tegen de avond. Aan beide zijden vielen vele slachtoffers; aan Nederlandse kant sneuvelden zestien militairen. Na de verloren strijd trok wat nog over was van Jan's afdeling zich de volgende nacht terug naar het Land van Maas en Waal en de z.g. Betuwestelling in. Aan deze Betuwestelling werden later op 11 en 12 mei nog weer troepen onttrokken om de Grebbelinie te gaan versterken. Een sterke Duitse aanval werd namelijk op deze verdedigingslinie geconcentreerd. En zo moet Jan terecht zijn gekomen in het gebied bij Rhenen, waar de Betuwestelling aansloot op de Grebbelinie. Op 12 en 13 mei ontwikkelden zich daar hevige gevechten . Op de Grebbeberg nabij Rhenen sneuvelde Jan op maandag 13 mei 1940 tijdens een van die felle gevechten; hij was 35 jaar oud. De stelling van het nabije onderdeel 3-II-8 RI werd van twee zijden aangevallen met handgranaten; daar raakte ook het onderdeel van jager van Lankveld bij betrokken. Hij werd op 17 mei 1940 in de sector van de (zuidelijke) 3e Groep gevonden; in de stellingen van 3-II-8 R.I., gelegen noordwest van een roggeakker Zoals dat ook bij Henri van den Akker uit Boerdonk het geval was, moest ook de steeds maar ongeruster wordende familie van Lankveld zeer lang in onzekerheid omtrent Jan's lot blijven. Waar andere families al snel na de capitulatie informaties omtrent het lot en de verblijfplaats van hun mannen ontvingen bleef moeder van Lankveld hiervan verstoken. Einde mei kreeg zij, inmiddels met zoon Willem verhuisd van de Bolst naar een van de nieuwe gemeente-boerderijen in het Lijnt te Keldonk, via een Udense militair de eerste echte aanwijzing, dat Jan gesneuveld zou zijn. Pas op 10 juni werd zijn sneuvelen officieel bevestigd. Burge- meester H. Verheijen uit Erp en Pastoor J. Bogaers van Keldonk waren de brengers van de droeve tijding. Broer Willem van Lankveld en Marinus Verbakel (thans woonachtig in De Mortel) waren in de namiddag aan het werk in de buurt van de enkele weken daarvoor betrokken nieuwe boerderij, toen zij de twee gezagsdragers zich per fiets naar moeder van Lankveld zagen begeven. Zij trokken meteen de conclusie, dat het een ernstige missie betrof en de bevestiging van het al enige tijd vermoedde zou inhouden. Jan was in de eerste dagen na de capitulatie al geïdentificeerd en begraven op het inderhaast op de Grebbeberg nabij Rhenen aangelegde kerkhof, tezamen met ruim driehonderd andere Nederlandse gesneuvelden. Dit kerkhof werd toen genoemd het "Militair kerkhof op de Grebbeberg", later gewijzigd in "Militair Ereveld Grebbeberg". Jan rust daar nog steeds, tezamen met thans 746 lotgenoten. Op vrijdag 14 juni meldde de Helmondsche Courant "De Zuid- Willemsvaart" in een kort berichtje en onder de kop "Gevallen voor het vaderland" het sneuvelen van Jan. De "Bossche krant" "Het Huisgezin" bracht een uitvoeriger bericht, zij het onzorgvuldig, want de familienaam en de leeftijd werden onjuist vermeld. Op maandag 17 juni schreef deze: "Keldonk. Gesneuveld. Na 'n maand van wachten en hopen werd aan de fam. Langveld te Keldonk 't droevig nieuws gemeld, dat hun zoon Johs. Langveld, oud 34 jaar, voor de eer van 't vaderland gesneuveld is. De plechtige H. Mis van Requiem werd heden om 9 uur voor zijn zielerust opgedragen. Hij ruste in vrede." In de vergadering van de Raad van de Gemeente Erp op 2 juli 1940 werden de twee gesneuvelden Henri van den Akker en Jan van Lankveld herdacht. Erp had twee zonen verloren. vervolg Johannes Josephus van Lankveld, gesneuveld op 13 mei 1940 te Rhenen aan de Grebbelinie. Ter herinnering wordt hierbij nog afgedrukt de voor- en ach- terzijde van het bidprentje van Jan.

Zijn graf op Militair Ereveld Grebbeberg te Rhenen (Vak 3, rij 20) vervolg Johannes Josephus van Lankveld, gesneuveld op 13 mei 1940 te Rhenen aan de Grebbelinie

Akte van overlijden nr. 297 dd. 7-11-1940 in het Register van Overlijden gemeente Rhenen.

Akte van overlijden nr. 29 dd. 29-11- 1940 in het Register van Overlijden gemeente Erp (ingeschreven op grond artikel 50 van het B.W.)

Nr. 44 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXV De lotgevallen van de Erpse militairen 6

Gevallen – maar zijn roeping vervuld

Adrianus van STIPHOUT Geboren te Erp op 16 april 1913. Gesneuveld te Rotterdam, Vliegveld Waalhaven op 10 mei 1940 Behalve de twee Erpenaren Henri v.d. Akker en Jan van Lankveld sneuvelde in de meidagen van 1940 ook een vroegere dorpsge- noot n.l. Janus van Stiphout. Hoewel bij het uitbreken van de oorlog al meerdere jaren geen inwoner meer van de gemeente Erp zal in deze serie ook zijn omkomen worden beschreven; de oudere Erpenaren, en dan vooral degenen afkomstig van de Kraanmeer, hebben Janus van Stiphout en zijn familie goed gekend. De opeenvolgende generaties van Stiphout bewoonden jarenlang (vanaf 1877) de pas enkele jaren geleden afgebroken boerderij Kraanmeer 20 (het laatst bewoond door Johan van Rijbroek en Mien v.d. Elzen) en toen nog genummerd A.75. Janus was de oudste zoon van Adrianus van Stiphout (1889) en Maria Pepers (1892); dit echtpaar had in 1913 de boerderij te Erp betrokken. Aldaar werden in totaal negen kinderen geboren; vier zonen en vijf dochters, waarvan een dochter in het eerste levensjaar overleed. Op 18 mei 1923 verhuisde het gezin naar Gerwen. Janus diende bij het binnenvallen van de Duitsers in mei 1940 bij het Regiment Jagers en wel als soldaat in de Mitrailleurcompagnie van het IIIe. bataljon. Dit onderdeel, uitgerust met elf zware mitrailleurs, was ingeschakeld bij de binnenverdediging van het vliegpark Waalhaven bij Rotterdam. Hij was in werkelijke dienst opgekomen ten tijde van de mobi- lisatie op 29 aug. 1939; zijn opkomstplaats was Waalsdorp bij Den Haag. Op dat moment had hij al de nodige oefentijd achter de rug. Zo diende hij van 31 aug. 1931 tot 18 april 1933 bij de Vrijwillige Landstorm, verband Eindhoven en werd hij op 19 juli 1933 ingelijfd bij het Regiment Jagers en verbleef daar voor eerste oefening tot 3 sept. 1933. Een korte herhalingsoefening volgde van 9 tot 26 sept. 1937. Janus sneuvelde al in de vroege morgenuren van vrijdag 10 mei 1940 bij de eerste Duitse luchtaanval - bombardement - op het vliegveld. Zijn familie was op dat moment wellicht nog niet eens op de hoogte van het uitbreken van de oorlog. Net voordat hij ter bescherming wilde wegduiken in een greppel kreeg hij door bom- of granaatscherven zware verwondingen aan schouders en nek, welke hem fataal werden. Hij stierf vrijwel meteen in het bijzijn van enkele kameraden. Gedurende het gevecht kwamen nog meerdere leden van deze compagnie om. De familie werd einde mei 1940 door de pastoor van Gerwen van het sneuvelen van Janus op de hoogte gebracht. Hij was al meteen tezamen met zijn eveneens gesneuvelde makkers begraven te Rotterdam; in september 1940 is zijn stoffelijk overschot overgebracht naar het r.-k. kerkhof te Gerwen. Daar bleef hij tot 2013; toen werd hij Herbegraven op het Militair Ereveld Grebbeberg te Rhenen. Janus werkte voor zijn mobilisatie als knecht bij boeren in Gerwen en omgeving en had toen hij sneuvelde ruim zeven jaren verkering. De mobilisatie en de oorlog doorkruisten de trouw- plannen. Een jongere broer trouwde nadien met de vroegere verloofde van Janus. Vervolg Adrianus van Stiphout, gesneuveld op 10 mei 1940 te Waalhaven, Rotterdam Ook over het sneuvelen van Janus van Stiphout nam de Nieuwe Helmondsche Courant "De Zuidwillemsvaart" een bericht op. In de editie van woensdag 29 mei 1940 werd vermeld: GERWEN. – Gesneuveld - Tijdens de verdediging van zijn vaderland sneuvelde te Rotterdam onze dorpsgenoot A. van Stiphout.

Zijn graf op het r.-k. kerkhof te Gerwen

Zijn huidige graf op het Militaire Ereveld Grebbeberg te Rhenen (Vak 15, rij 12)

Nr. 45 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXVI De lotgevallen van de Erpse militairen 7 In de bijdrage nr. 39 is in het algemeen verhaald hoe het de militairen uit Erp verging, nadat zij in de meidagen 1940 krijgsgevangen werden gemaakt ofwel hieraan ontkwamen doordat zij betrokken raakten bij de capitulatie van het Nederlandse leger. Zij konden al gauw naar huis terugkeren. De beschrijving van de lotgevallen van de Erpse militairen wordt nu afgesloten met het verhaal over de bijzondere ervaringen van een klein groepje Erpse dienstplichtigen, zonder daarbij ook maar op de geringste wijze tekort te willen doen aan de belevenissen van de andere Erpenaren. Het betreft de soldaten Harrie v.d. Horst uit Boerdonk, Marinus Schepers van de Veluwe en Martinus Verhoeven van de Laren uit Erp en Antoon Verbrugge van de Boerdonksedijk uit Keldonk. Een verhaal apart vormt dan nog wat de soldaat Harrie Verbruggen van de Bolst uit Erp overkwam. Toen in 1994 deze bijdrage werd geschreven waren Schepers en Verbrugge inmiddels overleden, v.d. Horst woonde nog op het stamhuis te Boerdonk, Verhoeven in de Wilhelminahof te Erp en Verbruggen in Vernon, Canada. Nu het verhaal van de vier eerst genoemden. Zij maakten in de meidagen 1940 deel uit van een van de meer- dere regimenten Infanterie gelegerd aan de Maas en in de Peel- Raamstelling. Verhoeven lag aan de Maas te Broekhuizen, de anderen aan het defensiekanaal tussen Mill en De Rips. In de nacht van vrijdag 10 op zaterdag 11 mei trokken zij met hun onderdelen terug achter de Zuid-Willemsvaart. v.d. Horst, Schepers en Verbrugge kwamen bij Veghel terecht; Verhoeven trok vrijdagnamiddag al terug op Venray, later in de nacht van zaterdag naar Helmond, Mierlo-Hout en Lieshout. Via omwegen kwamen enkelen op zaterdagnamiddag/-avond 11 mei na de gevechten aan de Zuid-Willemsvaart terecht via St.- Oedenrode, Best, Tilburg in de omgeving van Breda. De tocht werd deels te voet gemaakt, anderen hadden fietsen ter beschikking en meer gelukkigen een auto, vrachtwagen of zelfs bus. In de omgeving van Tilburg ontmoetten zij al Franse legeron- derdelen, die te hulp waren gekomen. Vele richting België vluchtende burgers veroorzaakten opstoppingen op de wegen, terwijl Duitse vliegtuigen herhaaldelijk aanvallen op deze wegen uitvoerden. Verhoeven belandde met kameraden na enkele dagmarsen te voet op 2e.Pinksterdag in Antwerpen; v.d. Horst bereikte deze stad al vanaf Best op een vrachtwagen op zondag, de 1e. Pinksterdag. Het passeren van de Belgische grens verliep niet zonder strub- belingen en de meegevoerde wapens als geweren, revolvers, munitie ed. moesten worden ingeleverd. Na enkele dagmarsen te voet kwam het inmiddels gegroeide gezelschap terecht in Axel in Zeeuws-Vlaanderen. De groep bestond uit manschappen van velerlei onderdelen, hoofdzakelijk afkomstig uit de Peelbataljons. De verzorging liet te wensen over; er was niet voldoende en te onregelmatig voedsel en voor de nacht ontoereikende slaapgele- genheid. Maar er werd niet getreurd ..... de vijand, het Duitse leger, zat hen op de hielen en die wilde men wel vóór blijven. Op vrijdag 17 mei, een week na de Duitse inval, begon dan een tocht per auto vanuit Axel langs de Belgische kust. In drie dagen werd l70 km afgelegd om via De Panne (B.) op zondag 19 mei in Duinkerken nabij de Frans-Belgische grens terecht te komen. En steeds weer de problemen met voedsel en slaapgelegenheid. Op maandag 20 mei na de middag moesten zij zich inschepen op een Franse vrachtboot, de "Pavon", die hen langs de kust varend naar de Franse havenstad Cherbourg zou brengen. Het schip was gekomen van Vlissingen en had de haven van Duinkerken weten te bereiken. Onder Franse druk kwamen er zo'n l435 Nederlandse militairen aan boord. Overvol was het schip, dat nog enige burgers en mogelijk ook nog enkele militairen van andere nationaliteiten aan boord had en verder was geladen met katoen. De soldaten werden grotendeels ondergebracht in de drie vrachtruimten onderdeks. Te ca. elf uur 's avonds was het schip buiten de haven en aanvaardde het de reis naar Cherbourg. Goed en wel buitengaats werd het echter al aangevallen door Duitse duikbommenwerpers. Een van de ruimen werd getroffen en het aantal slachtoffers (doden en gewonden) was hoog. Via touwen langs de wanden werd getracht het schip te verlaten en over te stappen op de begeleidende Franse marineschepen; ook hierbij vielen er nog slachtoffers. Om de hulpverlening te vergemakkelen liet de scheepskapitein zijn schip bij Les Hemmes d’Oye (nabij Gravelines) aan de grond zetten. Bij laagtij kon men naar het strand waden. De vier Erpenaren, op dat moment nog steeds onkundig van elkaars aanwezigheid in de groep, kwamen veilig aan wal. Dit gebeurde halverwege tussen Gravelines en Calais aan de Franse kust. De uiteengeslagen groep werd zoveel mogelijk verzameld en samengebracht. Ongeveer twaalfhonderd mannen waren er nog bijeen en in staat verder te gaan. In kleine afdelingen marcheerde men naar het verderop gelegen plaatsje Coquelles, wat tegen de avond werd bereikt en waar men in stallen, schuren en hooibergen onderdak vond. Geen of slechts weinig eten was hun deel, slapen konden zij echter. De Erpenaren hadden het er goed vanaf gebracht. Het was dins- dagavond 21 mei 1940.

Het Frans vrachtschip “PAVON”

De SS “Pavon” op het strand bij Les Hemmes d’Oye (Fr.). De touwen waarlangs de opvarenden zich naar beneden konden laten zakken en zich redden zijn duidelijk zichtbaar. Het drama kostte aan vijftig Nederlandse soldaten het leven – één stoffelijk overschot spoelde aan op Ameland – terwijl rond honderd mannen vooral met botbreuken in ziekenhuizen tussen Calais en Duinkerken terecht kwamen. Van de doden hebben er 37 nooit een graf gevonden; hun nagedachtenis wordt geëerd op een monument op de Grebbeberg.

Nr. 46 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXVII De lotgevallen van de Erpse militairen 8 In de vorige bijdrage hebben we kunnen lezen, hoe de vier Erpenaren in de nacht van 20/21 mei het hachelijke avontuur op het schip de "Pavon" overleefden, veilig konden terugkeren op het Franse strand in de buurt van Gravelines en vandaar naar het 25 km verder gelegen plaatsje Coquelles werden afgemarcheerd. In die omgeving liepen Marinus Schepers en Martinus Verhoeven elkaar tegen het lijf, uiteraard tot ieders grote verbazing. Harry v.d. Horst en Antoon Verbrugge hebben zij echter niet ontmoet en pas na hun terugkeer in Erp werd ontdekt, dat ook dezen zich onder hen hadden bevonden. De groep bleef in Coquelles tot in de namiddag van 24 mei. De frontlijn was hun verblijfplaats inmiddels gepasseerd en om rond drie uur in de namiddag volgde overgave aan de Duitsers. Dit was al geregeld door de leiding van de groep en onder geleide van slechts enkele Duitse soldaten volgde de afmars. In kleine afdelingen van ten hoogste honderd man en op onderlinge afstanden van minstens honderd meter trok men weg. Die dag werd nog het vijfentwintig km verderop gelegen zeer plaatsje Le Wast bereikt. Dan volgden zeven dagen op een rij dagmarsen van wisselende afstanden, welke een aanslag pleegden op voeten en benen. Voedsel werd maar mondjesmaat verstrekt, soms maar één keer per etmaal; slaapgelegenheid was navenant en hygiënische verzorging kwam helemaal niet voor. Voor velen werd het één lange barre tocht in steeds wisselende weersomstandigheden en vol ontberingen. De tocht verliep als volgt: 25 mei naar Montrieul 48 km, 26 mei naar Brimeux 12 km, 27 mei naar Digny 40 km, 28 mei naar Doullens 22 km, 29 mei naar Irles 40 km,, 30 mei naar Villers Plouich 30 km en op 31 mei na een mars van 18 km nog 150 km per trein naar Charleville in België. Op 1 juni volgde dan weer een autorit naar Neufchateau (55 km) om op zondag 2 juni per trein te worden vervoerd naar Trier in Duitsland (130 km). Een mooie reis door een prachtig landschap, waardoor het een en ander werd vergoed. In de vooravond arriveerde de groep van nog ong. duizend man in Trier om gelegerd te worden in een buiten de stad gelegen krijgsgevangenenkamp. De Nederlanders werden gescheiden gehouden van de krijgsgevangenen met een andere nationaliteit, welke daar al eerder waren aangekomen. De mensen konden zich huisvesten in barakken met kamers voor vijftien à twintig personen. Dezelfde avond werd ook nog eten uitgedeeld. T/m zaterdag 25 mei trok men op tezamen met krijgsgevangenen van andere nationaliteiten als Belgen, Britten en Fransen. Op zondag 26 mei scheidden de Duitsers de Nederlanders af en konden deze onder eigen commandanten zonder Duitse begelei- ding verder trekken. De andere nationaliteiten werden overge- bracht naar kampen in Duitsland, de Nederlanders mochten - zij het via een omweg - naar huis, zo had Hitler beslist. Op 3, 4 en 5 juni werd in Trier onder grote spanning uitgezien naar nadere informatie omtrent hun terugreis naar Nederland. Het duurde tot donderdagmorgen 6 juni vooraleer men definitief be- scheid kreeg; men kon naar huis en de afreis was gepland voor diezelfde dag om ong. 7 uur in de avond. In een aantal perso- nenrijtuigen, gehaakt achter een goederentrein, werd de reis aanvaard. Naar Maastricht luidde de opdracht; van daaruit moest men maar op eigen gelegenheid verder thuis zien te komen. Die nacht kwam men echter niet verder dan het Duitse stadje Geroldstein in de Eifel. Overnacht werd daar in de wagons, geparkeerd op het stationscomplex. Het Rode Kruis verstrekte boterhammen en drank. Op 7 juni werd de reis richting Nederland voortgezet, echter in een - voor velen te - langzaam tempo. Om 8 uur in de avond was men in Aken. Dan volgde het laatste traject naar Maastricht, dat rond middernacht werd bereikt. De nacht werd doorgebracht in een van de Maastrichtse kazernes. Zaterdag 8 juni volgde dan de thuisreis, nadat in de morgen nog een H. Mis was opgedragen als dank voor de behouden terugkeer. Ook werden door de Nederlandse militaire autoriteiten verlofpassen en voorschotten op het soldij verstrekt. Daarna ging ieder zijns weegs en wel zo snel mogelijk. Een aantal trok nog gezamenlijk een stukje op, afhankelijk van de woonplaatsen. Martinus Verhoeven regelde met een aantal anderen een reis per vrachtauto, die naar Rotterdam moest. Boven op een lading kolen in de open vrachtwagen reisde hij naar Eindhoven. Van Eindhoven ging het naar Den Bosch; een politieagent hield een personenauto aan en gelastte de bestuurder de soldaten af te zetten in de Brabantse hoofdstad. Vandaar belandde Verhoeven te De Eerde bij zijn zuster. Per fiets ging het dan naar de Laren in Erp. Het thuisfront was inmiddels gewaarschuwd en vanaf de Keldonkse brug had hij een soort erebegeleiding. Ook Marinus Schepers en Antoon Verbrugge kwamen diezelfde dag thuis; hoe zij van Maastricht naar Erp reisden was niet meer te achterhalen. Zij waren terug, nog in dezelfde militaire kleding, als zij droegen bij de aanvang van de oorlogshandelingen. Zij waren er niet één keer uit geweest. In Maastricht hadden zij zich wat mogen opknappen, o.a. zich enigszins kunnen ontdoen van baarden van enkele weken, om zich wat toonbaarder te kunnen maken. Het was zaterdag 8 juni 1940, vier weken en een dag na de inval van de Duitse legers in Nederland. Harrie v.d. Horst maakte maar gedeeltelijk de bovengeschetste tocht mee. Hij haakte bij toeval af en was reeds één week eerder, n.l. op zaterdag 1 juni, in Boerdonk terug. Tot in de middag van 30 mei verbleef hij bij de grote groep Neder- landse militairen. Hij beschikte over een (Belgische) fiets, die hij al vanaf Coquelles meevoerde. Met nog vijf mannen, die ook een fiets hadden, werd hij meerdere keren per dag vooruit gezonden om in de te passeren dorpen drinkwater voor de dorstige soldaten te gaan klaarzetten. Dat ging uitstekend, totdat in de namiddag van 30 mei bij een wegsplitsing in de buurt van Plouich (in het Franse Noorderdepartement, regio Hauts-de-France) waar- schijnlijk een andere (verkeerde) richting is gekozen dan de nog volgende groep, welke men daarna miste. Op eigen gelegenheid gingen de zes verder, waarbij al vlug Nederland als reisdoel voor ogen kwam. Herhaaldelijk stootten zij op Duitse controles, welke echter werden omzeild. Op vrijdag 31 mei aanvaardden zij vanuit N.W.-Frankrijk per fiets de terugreis naar Nederland. Stevig doortrappend bereikten zij in anderhalve dag Nederland, dat zij in de buurt van Weert binnenkwamen. Tegen de avond op zaterdag 1 juni was Harry zomaar ineens op zijn Belgische fietsje in Boerdonk teruggekeerd, hetgeen aldaar wel wat commotie teweeg bracht. Saillant detail: in de loop van die dag had de familie v.d. Horst n.l. officieel informatie gekregen, dat Harry nog leefde, maar dat het nog wel enige tijd zou duren, aleer hij thuis zou zijn. De fiets met sportstuur en versnellingsapparaat – in een dergelijke uitvoering in Boerdonk zelden of nog nooit eerder gezien – trok aldaar enige tijd grote belangstelling.

Nr. 47 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXVIII De lotgevallen van de Erpse militairen 9 (slot) De beschrijving van de lotgevallen van de Erpse militairen wordt nu afgesloten met deze bijdrage over de belevenissen van Hendricus (Harry) Verbruggen van De Bolst te Erp. Na het sneuvelen van Henri v.d. Akker uit Boerdonk en Jan van Lankveld uit Erp kan hetgeen hem en zijn naasten is overkomen wel als het meest ingrijpend van alle wederwaardigheden van de Erpse soldaten worden aangemerkt. Harry, geboren op 12-3-1910, woonde sinds zijn huwelijk in 1939 op De Bolst A.46. Hij diende in de mobilisatietijd vanaf einde augustus 1939 als soldaat in een van de infanteriebataljons in de Peel-Raamstelling. Hij was gelegerd in Odiliapeel en fungeerde als chauffeur. Met zijn onderdeel trok hij in de nacht van vrijdag/za- terdag 10/11 mei 1940 vanuit de Peel via zijn eigen woonplaats Erp terug achter de Zuid-Willemsvaart te Veghel. (zie bijdrage nr. 23).Na de gevechten op zaterdagnamiddag 11 mei aldaar kwam ook hij terecht in de grote groepen terugtrekkende legeronderde- len, die uiteindelijk belandden in de buurt van Duinkerken in Frankrijk, een en ander zoals beschreven in de bijdragen nr. 45 en 46. Op de een of andere manier ontkwam Harrie daar aan de Duitse omsingeling en insluiting en trok hij - overigens met nog vele andere Nederlandse militairen - dieper Frankrijk in; tenslotte kwam hij terecht in een van de Franse havens aan de westkust. Aldaar nam hij voor een lange tijd afscheid van het vaste land van Europa en begon voor hem een tocht, welke hem pas viereneenhalf jaar later zou terugvoeren naar Erp. Zeer waarschijnlijk op 10 juni 1940 werd hij per boot overgebracht naar Engeland en tezamen met nog zo'n 1450 Nederlandse mili- tairen, afkomstig van allerlei onderdelen, gelegerd in tentenkampen te Haverfordwest en Porthcawl in Wales. Hij werd daar ingedeeld bij het "Detachement Koninklijke Nederlandse Troepen in Groot-Brittannië". De in Nederland achtergebleven familie verkeerde lange tijd in grote onzekerheid; pas na een aantal maanden kwam via het Rode Kruis het bericht door, dat Harrie in Engeland was aangekomen en aldaar verbleef, maar details over zijn leven daar bleven gedurende de gehele oorlogsperiode onbekend. Ook Harrie bleef die gehele tijd verstoken van informatie over de toestand thuis. Corresponderen of andere mogelijkheden tot communicatie waren uiteraard wegens de Duitse bezetting hier nagenoeg uitgesloten. Op 11 jan. 1941 werd de Koninklijke Nederlandse Brigade ge- vormd, waar het boven genoemde detachement dan in opging. Op 26 aug. 1941 kreeg deze brigade de naam "Prinses Irene" en vanaf dat moment tot aan zijn demobilisatie is Harrie dus lid van de toch wel bekend geworden "Prinses Irene Brigade". Dan volgde een zwerftocht langs vele kampementen en trainin- gen/opleidingen in verschillende plaatsen. Zij kregen eigenlijk een nieuwe militaire opleiding, afgestemd op een inzet tijdens de invasie en de bevrijding van het vaste land. Op 7 of 8 aug. 1944, dus twee maanden na het begin van de invasie in Frankrijk, was Harrie eindelijk weer terug op het vaste land, toen de brigade ontscheept werd bij Arromanches en bij Courseulles sur Mer aan de Normandische kust. Er werd deelge- nomen aan de veldtocht in Normandië en de verdere opmars door Frankrijk en België en ze waren betrokken bij meerdere ge- vechtshandelingen. Op de avond van woensdag 20 september 1944 bereikte de brigade de Belgisch-Nederlandse grens als onderdeel van de 43e. Britse Divisie als deelnemer aan de operatie "Market Garden". Ook Harrie zette toen weer voet op Nederlandse bodem, uiteraard reikhalzend uitziende naar de mogelijkheden om op korte termijn na zo'n lange tijd zijn familie weer te kunnen terugzien. Op donderdag 21 september in de namiddag was het dan zover. Via oud-burgemeester Eliens (te Erp en daarna te Veghel) was de familie geïnformeerd, dat Harrie met zijn onderdeel Veghel zou passeren, over de inmiddels bekende corridor op weg naar Grave - Nijmegen. In de Veghelse Hoofdstraat had de familie zich langs de weg verzameld en daar vond Harrie hen, na een gedwongen scheiding van viereneenhalf jaar, weer terug. Zijn vrouw, zijn oudste zoon van ruim vier jaar (het kind was zes weken oud, toen de oorlog uitbrak en had zijn vader nog nimmer gezien), zijn vader, broers en zusters, alsmede uiteraard enkele bekenden uit Erp. Een klein kwartiertje kreeg hij van zijn commandanten voor deze herbegroeting toebedeeld. Harrie, als chauffeur van een grote vrachtwagen, mocht hiervoor de colonne even verlaten. Daarna moest de tocht worden voortgezet. Hij belandde dan te Grave en omgeving, alwaar o.a. de verdediging van de brug over de Maas aan de brigade was opgedragen. Op zondag 24 september, in de nanacht waren de Duitsers pas uit Erp weggetrokken en vanaf dat moment waren we dus eigenlijk pas bevrijd, mocht Harrie even vanuit Grave naar huis gaan. Hij vertoefde in de namiddag enkele uurtjes bij zijn familie om dan weer naar Grave te moeten terugkeren. Hij nam nadien nog deel aan brigadeacties in Midden-Brabant, Zeeland en Hedel. Meerdere kameraden uit de brigade heeft hij moeten achterlaten. In augustus 1945 demobiliseerde Harrie tezamen met zijn kame- raden en kon hij definitief naar Erp terugkeren. Bij zijn thuiskomst werd door de harmonie een serenade gebracht en door de buurt was gezorgd voor versiering van woonhuis en omgeving. Dan volgde de omschakeling naar het toch wel ontgroeide burgerleven. Een tijdje speelde Harrie met de gedachte om een eigen taxibedrijfje te beginnen; maar ook al in die tijd waren voor veel zaken ingewikkelde procedures en vergunningen nodig. Het duurde Harrie wat te lang en in zijn lange diensttijd gewend geraakt aan andere verhoudingen besloot hij het kleine Nederland te verlaten. In 1949 emigreerde hij met vrouw en kinderen naar Canada, alwaar hij een nieuwe stek vond. In 1989 was hij nog voor een vakantie in Erp terug. Beiden waren toen in verhouding tot hun leeftijd gezond en maakten het goed. Hun vier kinderen waren inmiddels ook huns weegs gegaan. Na afloop van de oorlog ontving Harrie nimmer een oorkonde of decoratie voor de door hem volbrachte plichtsvervulling. Zelfs heeft hij nog lange tijd moeten wachten op de afrekening van zijn soldij/wedde. Schrijver dezes heeft getracht om rechtstreeks van Harrie meer details over zijn oorlogservaringen enz. te verkrijgen, hetgeen tot dusverre niet is gelukt. Harrie was in dergelijke zaken enigszins terughoudend; het hoefde niet allemaal zo bekend te zijn.

Schouderstuk Baretembleem Hiermede is een einde gekomen aan de beschrijving van de lotgevallen van de Erpse militairen. De serie zal worden voortgezet met een opsomming van de oorlogsschaden mei 1940 en de wederwaardigheden in de eerste weken van de bezetting.

Nr. 48 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXIX De oorlogsschade 1 Uit eerdere beschrijvingen o.a. van de gevechten aan het kanaal te Keldonk was al wel op te maken, dat de Erpse gemeenschap in mei 1940 niet ongeschonden door de oorlogshandelingen heen kwam. Enkele boerderijen gingen in vlammen op of werden zwaar beschadigd; veel kleine schade ontstond door het springen van de bruggen over de Aa en de Zuid-Willemsvaart. Sommige inwoners raakten op het laatste moment nog een rijwiel of zelfs een paard kwijt, terwijl in Keldonk ook nog slachtoffers vielen onder het in de weilanden vertoevend vee. De meeste schadegevallen vielen te noteren in Erp in de omgeving van de Aa-brug en te Keldonk in de buurt van de brug naar het Hool. Na de capitulatie moesten alle schaden, althans om voor een vergoeding in aanmerking te kunnen komen, via het gemeentebe- stuur gemeld worden bij het Regeringscommissariaat voor de Wederopbouw te Den Haag, dat alle oorlogsschade over geheel Nederland verzamelde, beoordeelde en eventueel voor een ver- goeding uit de rijkskas in aanmerking bracht. Z.g. regionale schade-enquêtecommissies werden daarbij ingeschakeld. Een kleine lawine van circulaires en van vele voorschriften werd vanuit Den Haag naar de gemeentehuizen gezonden. Tot in de kleinste details werd daarin aangegeven, hoe te handelen in het geval van een schade. De aanvrager van een vergoeding kreeg een uitgebreid en ingewikkeld vragenformulier in te vullen. Men geloofde zelfs in die tijd al niet alles. Bij schaden aan gebouwen moest door een architect of bouwkun- dige bv. een expertise worden opgemaakt. In Erp werd daarvoor Architect Egidius Heijkants ingeschakeld, die al einde mei 1940 zijn rapportages gereed had. Gedateerd 4 juni 1940 gaf het gemeentebestuur van Erp een overzicht van de schadegevallen aan het bovengenoemd regeringscommissariaat. Met brief van 7 sept. 1940 verleende deze instantie reeds goedkeuring voor het herstel van de kleinere schaden aan opstallen ed. Ook de herbouw van de twee in Keldonk afgebrande boerderijen kon in die tijd beginnen. Het zal geen verwondering wekken, dat er omtrent de omvang van de schade en het hieraan verbonden vergoedingsbedrag wel eens verschil van mening bestond tussen de schadebeoordelaars, enquêtecommissie enerzijds en gedupeerden anderzijds. De volgende schaden werden geconstateerd: 1. de vernieling van de twee bruggen over de rivier de Aa, te weten te Cox en in de kom Erp. Deze beide bruggen werden al op 11 en 12 mei 1940 voorlopig door de Duitsers hersteld; zij moesten er met hun materiaal overheen. Bij het herstel van de brug in de kom te Erp haalden zij (of lieten dat door Erpse burgers doen) daarvoor hout en andere materialen uit de houtwerf van aannemer Jan Bierman. Ook Johan Franssen en de van Geffens, die in de omgeving woonden, moesten hun steentje (in dit geval balken ed.) bijdragen. Gedurende een geruime tijd werd gebruik gemaakt van noodbrug- gen. Pas in 1942 werden op kosten van de provincie nieuwe bruggen gebouwd. 2. als gevolg van het springen van deze bruggen ontstond nogal wat schade aan deuren, ramen, ruiten en daken, zowel op Cox als in de kom. Alle huizen in de omgeving van de Aa-brug in de kom Erp liepen dergelijke schade op, zoals de woningen van Johan Franssen, Gebrs. van Geffen, H. en C. Maas, Wed. Steenbakkers, Johan Hendriks, Wed. H. Hendriks-Somers, M. Strijbosch, Johan Biemans, Albert van Eenbergen, A. v.d. Broek en M. van Kessel. Ook de burgemeesterswoning naast de brug, eigendom van de gemeente Erp, ontsnapte niet aan beschadiging. Het heeft meerdere jaren geduurd aleer hier alles hersteld was. De in de woning aangebrachte glas in loodramen konden n.l. i.v.m. de oorlogsomstandigheden niet meer naar wens in de oude staat teruggebracht worden. De pas enkele weken eerder aangelegde nieuwe hoofdkabel van de PNEM, die voor de elektrische stroom voor o.a. Boerdonk en Keldonk zorgde, werd eveneens vernield. Op Cox liep de woning van Jan van Stiphout ook schade op aan ramen, deuren en dak, evenals de enkele boerderijen, gelegen op Gemerts gebied. 3. de vernieling van de twee bruggen over de Zuid-Willemsvaart onder Keldonk n.l. de brug naar het Hool en de sluisbrug in het Lijnt. De brug naar het Hool werd door de Duitsers op zaterdag 11 mei al provisorisch hersteld om snel over het kanaal richting Veghel en St.-Oedenrode te kunnen geraken; voorlopig hersteld werd zij later door Rijkswaterstaat. Lange tijd moesten de bewoners van over het kanaal gebruik maken van een veerpontje. De bruggen waren pas na enkele jaren weer volledig hersteld. 4. als gevolg van de beschietingen door de Duitsers en in mindere mate de Nederlandse verdediging ontstond er veel schade in Keldonk, vooral rond de Hoolbrug. Ook werden meerdere gevallen van plundering geconstateerd; kleinere inboedel en huishoudelijke artikelen, die verdwenen waren. Twee boerderijen brandden totaal af, te weten het woonhuis met stal en schuur en de volledige inboedel van H. van Genugten, op nummer C.12 (overzijde van het kanaal), evenals die van de familie H. Tielemans-Habraken op nummer C.27. Vele huizen (met hun inboedels) in de omgeving van de bruggen liepen schade op als gevolg van inslaande kogels en/of granaten. Dit lot trof o.a. J. Kerkhof, J. Kuypers, Johan v.d. Steen, M. Bekkers, M. v.d. Heuvel, A. Booy, C. Kweens. Meerdere anderen hadden kleinere schadegevallen. 5. de gezonken sleepboot "Greta" van de Rotterdammer K. Hoze- man behoorde eveneens tot de schadegevallen. Diens belevenis- sen zijn deels al beschreven in de bijdragen 30 en 31. 6. een apart schadegeval vormde de veerpont onder Boerdonk, overigens de enige schade in dit kerkdorp. Bij het "Veerhuis" aldaar was in die tijd een redelijk frequent gebruikte over- zetplaats. De pont werd op zaterdag 11 mei door Nederlandse militairen tot zinken gebracht en enkele weken later door personeel van Rijkswaterstaat in samenwerking met gemeentear- beiders weer gelicht. Daarna ontstond er een strijd tussen de gemeente Erp en het commissariaat omtrent de afwikkeling van dit schadegeval. In de volgende bijdrage zal op de sleepboot en de veerpont worden teruggekomen. nr. 49 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXX De oorlogsschade 2 De sleepboot "Greta". Reeds eerder werd geschreven over deze sleepboot, die in de meidagen van 1940 slachtoffer werd van de oorlogshandelingen. Op zaterdagmiddag 11 mei lag de sleper, tezamen met nog vijf schepen, afgemeerd aan de westzijde van de Zuid-Willemsvaart zo'n tweehonderd meter voorbij de brug naar het Hool. Eigenaar K. Hozeman uit Rotterdam had daartoe in de voormiddag al op- dracht gekregen van de commandant van de Nederlandse verdediging achter het kanaal. De Duitse troepen waren in aantocht en daarom mocht hij - en kon hij eigenlijk ook - niet verder doorvaren. Alle bruggen over het kanaal waren die morgen al gesprongen. Omtrent het voorgevallene rapporteerde de Gemeente Erp het volgende aan het Regeringscommissariaat voor den Wederopbouw te Den Haag: "Door de Hollandsche militairen was de brug over de Zuid- Willemsvaart onder deze gemeente vernield. Bij de doortocht der Duitschers werd genoemden schipper, die daar juist passeerde, gelast door de Duitsche militaire autoriteiten zijn sleepboot tusschen de twee brughoofden te leggen. Vervolgens werden over den sleepboot ijzeren balken gelegd en daarover heen getrokken, tengevolge waarvan de sleepboot is gezonken. Tot 3 juni heeft deze onder water gezeten en daardoor veel schade geleden, welke is geschat op f. 1140,83, terwijl de schade toegebracht aan meubels is geraamd op f. 791,09." Na het lichten van het bootje bleek het echter niet meer drijvend te houden; het zonk weer snel, waarna het opnieuw boven water werd gehesen en provisorisch gerepareerd, zodanig, dat het kon opstomen naar een reparatieplaats. Het voor die tijd toch wel aanzienlijke schadebedrag werd vergoed. De veerpont te Boerdonk. De aanlegplaats van deze veerpont was gelegen aan de Zuid-Wil- lemsvaart recht tegenover de weg naar Boerdonk, schuin tegen- over het huidige café/restaurant "Het Veerhuis". In de kanaaldijk was een verlaging aangebracht, zodat men gemakkelijk vanaf de kanaaldijk de pont kon bereiken – de aanlegsteiger. Zij werd gebruikt voor het overzetten van personen, vee en kleinere rij- en voertuigen. De pontrechten dateerden van 1823 uit een overeenkomst tussen de Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat enerzijds en de Gemeente Erp anderzijds; hierin werd geregeld "het leggen en onderhouden van een pont aan de (toen pas aangelegde) Zuid- Willemsvaart onder Boerdonk ter hoogte van den weg van Erp naar Zon en Breugel en vervolgens naar Eindhoven". Op kosten van Rijkswaterstaat werd "gelegd een pont met een lengte van 9 ellen en een breedte van 3 ellen, en voorzien van 2 ophaalkleppen". De Gemeente Erp "zou stellen en beloonen ene geschikte veerman". De pont werd officieel overgedragen op 30-10-1827 en de eerste veerman was ene Antonius van Hemert. In 1827 bouwde de gemeente ook de pontwachterwoning, welke in 1915 werd vergroot. Maar met dit alles werd in mei 1940 geen rekening gehouden. De veerdiensten werden in die tijd onderhouden door Pietje Beek- mans, die ook het veerhuis/cafe D.61 bewoonde en exploiteerde, tezamen met zijn vrouw Lamberdina Teunis. Beiden hadden toen de leeftijd van 44 jaren. In de morgen en voormiddag van zaterdag 11 mei moest Pietje nog een groot aantal Nederlandse militairen met hun materiaal overzetten; zij kwamen hoofdzakelijk uit de Peel-Raamstelling en richtten aan de overzijde van het kanaal een nieuwe verde- digingsstelling in. Na hun overtocht moest de pont tot zinken worden gebracht om te voorkomen, dat zij de Duitsers in handen zou vallen en door hen gebruikt kon worden. Met mitrailleurs werd getracht de pont lek te schieten, hetgeen echter niet lukte. Zwaarder geschut - waarschijnlijk een licht anti-tankkanonnetje - maakte er nadien korte metten mee en de pont zonk in het midden van het kanaal .(Zie o.a. de bijdrage nr.24). De gezonken pont vormde uiteraard een belemmering voor de scheepvaart in het kanaal. Daarom werd zij na enkele weken door Rijkswaterstaat met medewerking van enkele gemeentearbeiders van Erp gelicht. Het zwaar beschadigde vaartuig werd op de aanlegplaats tegenover het verwachterhuis gedeponeerd. Daar bleef het vele jaren liggen. Beschadigd en roestig. Conform de voorschriften werd dit schadegeval gemeld aan de inmiddels bekende regeringscommissaris voor den wederopbouw. Deze vroeg nadere gegevens o.a. een proces-verbaal, een taxatierapport en een begroting van de reparatiekosten. En dan begon het geharrewar over de vergoeding van de schade, het opknappen van de pont enz., hetwelk er uiteindelijk toe leidde, dat de veerpont niet meer werd opgeknapt en de veerdienst per 1 mei 1944 werd opgeheven. De dienst was in de tussentijd overi- gens met een klein bootje hervat geweest. Voor het uitbrengen van een rapport over de schade werd inge- schakeld de scheepsexpert/beëdigd makelaar C.F. Bernoshi uit Rotterdam. Hij constateerde een schade als gevolg van oorlogshandelingen. Veldwachter P.L. Jong uit Erp maakte een uitgebreid proces- verbaal op "terzake het tot zinken brengen van het gemeente Pontveer, gepleegd te Erp d.d. 11 mei 1940". In de namiddag van 24 oktober 1940 stelde hij een onderzoek in en hoorde Pietje Beekmans en zijn vrouw Lamberdina. De toen afgelegde verklaringen van de twee zijn nog beschikbaar. Smid Johannes Munsters uit Erp wilde de boot wel repareren en diende een begroting in. Het vernieuwen van de bodem en het dichten van de gaten in de twee zijwanden moest f. 285,-- kosten. Niet meer te achterhalen is, waarom het niet tot een besluit voor herstel van de pont is gekomen. In 1941 en 1942 had de expert Bernoshi hierover nog contact met de gemeente; Wederopbouw informeerde omtrent de stand van zaken in februari 1942. In een later stadium werd door de gemeente gemeld, dat het uitstel van de reparatie te wijten was aan materiaalgebrek. Op 2 mei 1944 werd Bernoshi bericht gezonden, dat de pont niet meer gerepareerd zou worden en de veerdienst opgeheven. Wederopbouw keerde daarna een schadesom van f. 200,- uit. Na de oorlog werd de veerdienst hervat, echter met veel strub- belingen en onderbrekingen. Na 1,5 jaar stilgelegen te hebben hervat Pietje de dienst in maart 1950 weer met een nieuwe boot. Maar in december 1952 was het definitieve einde daar en werd de veerdienst voorgoed beëindigd. De Helmondse Courant besteedde in een artikeltje op 20 jan. 1953 hieraan nog aandacht. nr. 50 - DE MEIDAGEN '40 - DE INVAL VAN DE DUITSE LEGERS XXXI Met nr. 49 van 8 december 1994 is een einde gekomen aan de beschrijvingen van de gebeurtenissen, welke zich in de gemeente Erp voordeden bij het binnenvallen van de Duitse legers in de meidagen van 1940. De serie zal nu in de komende weken worden voortgezet met artikelen over het leven in Erp, Boerdonk en Keldonk tijdens de bezetting, te beginnen met in de eerste bezettingsweken het opruimen van achtergebleven legermaterialen ed., de eerste voorschriften en verordeningen, het herstellen van de oorlogs- schade, de Luchtbeschermingsdienst, de inlevering van materia- len en radio's, de distributie van voedsel, kleding enz., het gevaar van de luchtoorlog en vele andere onderwerpen, rechtstreeks met de oorlog en de bezetting te maken hebbende.

Nr 51 - DE BEZETTINGSTIJD I De eerste weken 1 Na de inval van de Duitse legers, gevolgd door de capitulatie op 14 mei, raakte het alledaagse leven voor een korte tijd grotendeels ontwricht; grote onzekerheid was er ontstaan onder de bevolking. Velen hadden familieleden onder de wapenen, waar- van het lot onbekend was. Anderen hadden schaden aan eigen- dommen opgelopen, in enkele gevallen hun huis verloren. Ook had een groot aantal inwoners echter nog geen Duitser gezien. Gedurende de eerste tijd heerste er een gedrukte stemming en velen stelden zich de vraag: "Wat nu - hoe moet het nu verder". Maar al gauw trachtte het leven zijn normale gang te hervatten; het werk op boerderij of bedrijf riep immers. Ook al heel gauw verschenen de eerste Duitse bekendmakingen en verordeningen. Daags na de capitulatie de eerste reeds. In de volgende bijdragen zullen we kunnen lezen hoe een en ander verliep en hoe men probeerde om te gaan met de bezetting en de daaraan verbonden beperkingen.

In bijdrage 34 hebben we kunnen lezen, dat tegen de avond van zaterdag 11 mei '40 62 te Keldonk/Zijtaart krijgsgevangen genomen Nederlandse militairen werden afgemarcheerd naar Erp. Met uitzondering van hun commandant (Kapt. Klapwijk) werden zij daar onder bewaking ondergebracht in de toenmalige jongens- school aan de Schoolstraat. (naast het huis van de familie Otten). Zij kregen gelegenheid een kaart naar huis te zenden met een beknopte tekst omtrent hun krijgsgevangenschap. De familie Ot- ten probeerde al meteen na aankomst in Erp contacten met hen te leggenen en bracht informaties bijeen. Inwoners van Erp zorgden voor eten ed. Zij bleven in de school tot in de avond van 2e. Pinksterdag (13 mei), toen zij plotseling werden overgebracht naar Veghel (te voet) en door naar Uden (aldaar ondergebracht in de St. Petruskerk); op woensdagnamiddag 15 mei op transport gesteld naar krijgsgevangenenkamp in Duitsland. Oudere inwoners van Erp kunnen zich het tafereel van het vertrek nog wel herinneren. Bij hun overhaaste vertrek/terugtocht van achter het kanaal te Keldonk (vanaf het pontveer te Boerdonk tot Zijtaart) hadden de Nederlandse militairen veel uitrustingsstukken achtergelaten. Wapens, munitie, etenswaren, persoonlijke uitrusting, communicatiemiddelen, fietsen enz. Reeds gedurende de Pinksterdagen kreeg de burgemeester van Erp van de Duitse legerleiding opdracht om deze spullen te laten verzamelen en over te laten brengen naar depots. Vanaf dinsdag 14 mei kreeg hij hiervoor een Duitse vrachtwagen met chauffeur en een bewaker toegewezen. De gemeente moest voor mankracht in de vorm van enkele gemeentearbeiders zorgen. Karel v.d. Laar en Driek Verbakel waren met de toegewezen Duitse militairen de gehele week na Pinksteren bezig met het verzamelen van de materialen. De fietsen werden ondergebracht in een loods bij kleermaker Piet van Dijk aan de Kerkstraat; de wapens, munitie en andere spullen moesten worden afgeleverd bij een depot te Uden, waarschijnlijk gelegen bij het vroegere missiehuis aldaar. Ook de commandopost van de commandant vak Erp van de Peel- Raamstelling bij de boerderij van Harrie van Dommelen op het Looieind en de versterkingen in het Goor en de Veluwe/Stinkhoek werden ontmanteld. Veel van de hierbij vrijkomende materialen werden tijdelijk opgeslagen in het weiland achter het café van toen M. van Kessel aan de Hezelstraat; een Erpse vrachtrijder werd ermee belast. De betonnen putringen, welke als barricaden/versperringen hadden gediend op de wegen naar Boekel en Gemert, werden begin juni door Duitsers en mensen van de Opbouwdienst met behulp van pneumatische hamers gesloopt. In Keldonk ondervond met veel hinder vanwege de gesprongen bruggen over de Zuid-Willemsvaart. Bij sluis 5 konden voetgan- gers en fietsers gebruik maken van de sluisdeuren; de brug was kapot. Bij de overgang naar het Hool, waarvan de brug eveneens was gesprongen, had men een noodbrugje voor voetgangers en fietsers aangelegd. Karren en wagens moesten over Veghel omrijden om aan de andere kant van het kanaal te komen. Medio augustus werd het noodbrugje echter weggenomen om de scheepvaart in het kanaal weer mogelijk te maken. Vanaf dat moment werd een klein roeibootje ingezet, bediend door brugwachter Toontje v.d. Kerkhof. Er was van de ene naar de andere oever een touw gespannen, waarlangs het bootje zich bewoog. Fietsers moesten echter gebruik blijven maken van de sluisdeuren. Men probeerde ook wel eens met het bootje vee over te zetten, hetgeen niet altijd een succes werd. Er moest wel eens een kalf uit het water worden gehaald. Ook in Erp had men last van de gesprongen brug over de Aa. Lange tijd was alleen maar een gebrekkige voetgangersoversteek ter beschikking. Met paard en kar en de weinige auto's reed men via Hackerom Keldonk naar Erp. Begin oktober 1940 was de hulpbrug gereed en kon al het verkeer hiervan gebruik maken. De hulpbrug was, in afwachting van de aanleg van een nieuwe brug, naast de restanten van de oude gelegd, komende vanaf Gemert aan de rechtse kant. In het kader van de harmonisatie van de Aa moest binnen enkele jaren toch een nieuwe brug worden gebouwd. De prikkeldraadversperringen op de Aa-oever tussen Erp en Gemert werden ook al vlug weggehaald. Ook hiervoor werden mensen van de Opbouwdienst ingeschakeld, hier en daar ongewild en tegen de wens van de autoriteiten in geholpen door een enkele landbouwer, die meende de prikkeldraad als weilandafscheiding ed. te kunnen gebruiken. Achteraf bleek deze prikkeldraad hiervoor echter niet geschikt. De draad was zwart geteerd en voorzien van langere stekels dan gebruikelijk voor gewone prikkeldraad en verraadde zich zelf bij gebruik voor andere doeleinden. In enkele gevallen heeft de Erpse politie moeten optreden om "aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken" prikkeldraad terug te halen. Het werd door de Duitse instanties als in beslag genomen ‘oorlogsbuit’ beschouwd; dus ervan afblijven! nr. 52 - DE BEZETTINGSTIJD II De eerste weken 2 Reeds in de namiddag van zaterdag 11 mei keerden enkele geëvacueerden uit Boekel en Venhorst naar hun woonplaats terug. De Duitsers waren amper in Erp en Keldonk of de gevluchten begaven zich alweer naar huis, hoewel de weg naar Boekel nog vol Duits verkeer zat. Het overgrote deel volgde echter op zondag - 1e. Pinksterdag - 12 mei, een paar achterblijvers hield het nog uit tot de 2e. Pinksterdag. Hoe het met de Erpse militairen verging hebben we uitgebreid in voorgaande bijdragen kunnen lezen. Twee van hen bleven op het slagveld achter: Henri v.d. Akker te Dordrecht en Jan v. Lankveld op de Grebbeberg. Met uitzondering van een klein groepje waren de overigen ten tijde van de capitulatie over een groot deel van Nederland verspreid. Een enkeling was - stiekem - al na een weekje op het thuishonk teruggekeerd, de rest volgde - officieel nu - einde mei/begin juni; ook de vier, die een lange omweg over Frankrijk en Duitsland maakten. Alleen Harrie Verbruggen van de Bolst deed er wat langer over; hij keerde, na een verblijf van viereneenhalf jaar in Engeland, pas met het bevrijdingsleger terug in september 1944. De schoolgebouwen hadden geen oorlogsschade opgelopen, de leerkrachten waren direct weer beschikbaar en daarom kon het onderwijs in Erp en de beide kerkdorpen direct na de gebruikelijke Pinkstervakantie zonder storingen worden hervat. In Boerdonk werd voor de hoogste klassen meteen één bordvlak gereserveerd voor een begin van les in de Duitse taal. In een prachtig bord- schrift werd van een aantal van de meest in het dagelijks gebruik voorkomende Nederlandse woorden de Duitse vertaling gegeven. (het Nederlands in rood, het = teken in wit en het Duits in blauw met onderwerpen als tafel, stoel, huis, brood enz.) Een bijzondere evacué was Emerituspastoor Nicolaas v.d. Hagen te Boerdonk. Van 1923 tot 1937 leidde hij daar de parochie en nadien had hij zich gevestigd te Grave. In verband met de evacuatie van Grave vluchtte hij op de 10e. mei naar zijn vroegere parochie. Hij verbleef daar drie weken in de pastorie bij zijn opvolger, pastoor A. Smits, ging weer terug naar Grave, doch vond aldaar geen rust meer. Op 29 juni 1940 keerde hij definitief terug naar Boerdonk; hij nam zijn intrek in huize "Maria", gelegen naast de winkel/woonhuis van Jan van Berlo. Al meteen na de capitulatie kwamen de eerste verordeningen en voorschriften van het Duitse militair gezag af. Daags na de capitulatie werd in geheel Nederland al de Duitse tijd ingevoerd. Alle klokken, uurwerken enz. werden 1 uur en 40 minuten vooruit gezet. Verboden werd ook al direct (en ergens wel begrijpelijk) het bezit van wapens en munitie, het verborgen houden van/hulp aan Nederlandse dan wel buitenlandse militairen, het houden van burger- en/of militaire postduiven (hierover later meer). Voor een korte tijd werd het burger auto- en motorvoertuigen- verkeer verboden; dit geschiedde i.v.m. de brandstofschaarste. Ook het maken van foto's was niet meer toegestaan; de eerder door de Nederlandse autoriteiten verwijderde wegwijzers en plaatsnamenborden moesten weer onmiddellijk worden teruggeplaatst en de goede richtingen aangegeven. Een soort Duits papiergeld werd wettig betaalmiddel; iedereen had dit te accepteren. Tegen prijsopdrijving zou worden opgetreden. De prijzen van 9 mei 1940 moesten worden aangehouden. Hamsteren was uiteraard ook verboden. De openingstijden van de winkels werden gesteld van 9 tot 12 uur en van 14 tot 18 uur. Cafés dienden om 23 uur gesloten te zijn. En dan die verduisteringsvoorschriften.(overigens een voort- zetting van een maatregel van de Nederlandse militaire autori- teiten, genomen in de oorlogsdagen). Na zonsondergang mocht geen licht meer doorschijnen vanuit woningen enz. Het was een hele toer om alles voldoende af te dichten. Er brandde geen straatverlichting meer. Zelfs de lampen op de fietsen dienden te zijn afgeschermd. Precies was in de voorschriften aangegeven hoe groot de lichtdoorlaat mocht zijn. Er kwamen voor de fietslampen opzetkapjes (metalen maar ook eenvoudige zwarte kapjes van stof met een lichtgleufje van ong. 5 x 0,4 cm). De maatregel gold als bescherming tegen luchtaanvallen en oriëntatiemogelijkheid van geallieerde vliegtuigen. De politie kreeg opdracht streng te controleren, hetgeen ook nogal eens geschiedde. Een ernstige waarschuwing en bij herhaling een proces-verbaal was dan het lot van de overtreder. Niet van alle verordeningen had men direct last, zeker niet op het platteland. Zij werden bekend gemaakt in de kranten en via mededelingen op de publicatieborden bij het gemeentehuis en de kerken.

Nr. 53 - DE BEZETTINGSTIJD III Burgerlijk bestuur, maatschappelijke organisaties, enz. Bij de aanvang van de bezetting in mei 1940 telde de Gemeente Erp zo'n 3385 inwoners, waarvan het grootste gedeelte woon- achtig was in de plaats Erp. De bevolking was overwegend agra- risch. Burgemeester van de gemeente was H. Verheijen (Brugstraat) en gemeentesecretaris was J. Sleegers (Kerkstraat). De gemeenteraad telde zeven leden en bestond uit de Heren J. Donkers (A.14 - lijst 1), G. v.d. Tillaar (Hoek - lijst 3), C. van Berlo (A.56 - lijst 4), M. Bouw (Morsehoef - lijst 4), L. Scheepers (Boerdonk - lijst 4), Jhr. O. de Kuyper (Dijk - lijst 5) en A. Verbruggen (Bolst - lijst 5). Wethouders waren M. Bouw en L. Scheepers, beiden van lijst 4. De verkiezingen voor deze raad hadden plaatsgehad op woensdag 14 juni 1939. Behalve de bovengenoemde lijsten, waarvan verte- genwoordigers in de raad kwamen, namen ook nog de lijsten 2 (lijsttrekker W. van Asseldonk) en 6 (lijsttrekker A.v.d. Broek) aan de verkiezingen deel. Lijst 1 telde zes kandidaten, lijst 2 had er twee, lijst 3 bracht er vier in, lijst 4 liefst acht, lijst 5 hield het op vijf en lijst 6 heel bescheiden op een kandidaat. In totaal werden er op de 26 kandidaten 1341 geldige stemmen uitgebracht. Deze raad zou in functie blijven tot 17 juni 1941, toen door de bezetter een verder werken onmogelijk werd gemaakt. Hierover in een latere bijdrage meer. De drie kerkdorpen hadden hun eigen r.-k. parochie met kerk: Erp de St. Servatius, Keldonk de St.Antonius van Padua en Boerdonk dezelfde als de moederkerk te Erp, dus eveneens St.Servatius. (Keldonk en Boerdonk waren ontstaan als z.g. bijparochies van Erp). In de drie plaatsen waren ook congregaties van zusters gevestigd. Leden van deze congregaties waren vooral werkzaam in de ge- zondheidszorg (wijkverpleging, bejaardenhulp) en het onderwijs. In Erp waren dat de Zusters Franciscanessen (Zusters van Veghel); hun klooster was gevestigd in de Kerkstraat op de plaats waar thans het bejaardencentrum staat. Aldaar beheerden zij ook het z.g. Liefdesgesticht en waren betrokken bij het (toen nog niet door het Rijk gesubsidieerde) kleuteronderwijs en de r.-k. Mariaschool (lagere school voor meisjes). In Keldonk bewoonden in die tijd de zusters van het Kostbaar Bloed uit Aarle-Rixtel het klooster, gelegen schuin tegenover de kerk. In Boerdonk waren het de Missiezusters Franciscanessen. Deze woonden in het in 1918 gebouwde kloostertje, pal naast de pastorie. In de beide plaatsen kwamen het kleuteronderwijs en verpleging voor hun rekening. Pastoor te Erp was Dr. Alphons Meuwese uit Den Bosch, te Keldonk Johannes Bogaers uit Woensel en te Boerdonk Adrianus Smits eveneens uit Den Bosch. Zij bleven de gehele oorlogsperiode in deze functie benoemd. Te Erp was ook nog een kapelaan werkzaam; in mei 1940 was dat Herman Reulen uit Nijmegen. P. Henrar was als huisarts in de gemeente Erp gevestigd; hij had zijn woonhuis/praktijk aan het Harmonieplein, naast het café van Christ v.d. Ven. De beide panden zijn in de jaren '60 gesloopt. Veeverloskundige was Pietje Barten. Als veldwachter van de gemeente Erp, tevens onbezoldigd rijks- veldwachter, functioneerde P.L. Jong. Hij was lange tijd de enige politiebeambte in Erp. De reeds voor de aanvang van de oorlog door de Nederlandse regering ingestelde distributiedienst had een kantoortje (een kamertje) in het pand, gelegen rechts naast het gemeentehuis. Erp viel onder de Distributiekring St.-Oedenrode en voor dis- tributieaangelegenheden (niet de uitreiking van distributie- bonnen) kon men op dat kantoortje terecht. Over dit onderwerp later meer. Eveneens van voor het uitbreken van de oorlog dateerde de Luchtbeschermingsdienst, waarbij een groot aantal inwoners van de gemeente Erp was betrokken. Hoofd van deze dienst was Adriaan Heykants en ook over deze dienst volgt nog een aparte bijdrage. De gemeente telde vier lagere scholen: een meisjes- en een jon- gensschool te Erp en gemengde scholen te Keldonk en Boerdonk. Hoofden van die scholen waren in mei 1940: Meisjesschool te Erp: Zuster Margaretha Maria (Toonen); Jongensschool te Erp: J. van Melis; Gemengde school te Keldonk: P. v.d. Linden en Gemengde school te Boerdonk: W. Thyssens.

Al lang voor de oorlog bestonden er vele z.g. standsorganisaties. Gelet op de agrarische achtergrond van vele inwoners was dat uiteraard de r.-k. Boerenbond met bloeiende afdelingen in de drie kerkdorpen, eveneens de r.-k. Jonge Boerenstand, er was een r.-k. Middenstandvereniging en de r.-k. Werkliedenvereniging/-bond. (de latere K.A.B.).

Nr. 54 Hervatting publicaties Met ingang van het eerstvolgende nummer van de Erpse krant zal de artikelenserie worden hervat. Onderzoek in archieven, gesprekken met oudere Erpenaren enz. hebben voldoende stof opgeleverd om een verantwoorde beschrijving te geven van een groot aantal gebeurtenissen en het dagelijkse leven in Erp gedurende de bezettingsjaren. In de komende periode zullen beschrijvingen volgen over o.a.: - de eerste maanden bezettingstijd; - de luchtbeschermingsdienst; - de distributiedienst; - het buiten werkingsstellen van de gemeenteraad; - de inlevering van radio's en metalen; - de klokkenvorderingen; - de bewakingsdienst weermachtgoederen; - de gevolgen van de luchtoorlog. Indien (oud-)inwoners van Erp nog voorvalletjes hebben te melden (in hun ogen interessant genoeg om door te vertellen), dan houdt de schrijver van de serie zich hiervoor gaarne aanbevolen. Een kaartje of telefoontje kan dan al volstaan om hem op het spoor te zetten. (Adres: A.Verbakel, Paukenstraat 74, 5402 Hl Uden, telefoon 0413-262208). nr. 55 - DE BEZETTINGSTIJD IV De eerste maanden 1 Al gauw nadat de oorlogsmachine Erp achter zich had gelaten en men van de eerste schrik was bekomen hernam het overgrote deel van het dagelijkse leven zijn normale gangetje. Het Duitse leger was verder getrokken en slechts een enkele Duitse militair hield zich nog in Erp op. O.a. voor het ophalen van achtergelaten militaire goederen, het opruimen van versperringen ed. Natuurlijk was er nog grote ongerustheid bij een aantal families omtrent het lot van hun familieleden, die in militaire dienst waren; einde mei/begin juni kwam hieraan al een einde. Evenzo zaten meerdere mensen/gezinnen met de schade, die zij door de oor- logshandelingen hadden opgelopen; vooral in Keldonk, waar enkele boerderijen waren afgebrand en tijdelijke oplossingen voor huisvesting van de getroffenen moesten worden gevonden. Het herstel van de schade werd voortvarend ter hand genomen. De bruggen over de Aa en de Zuid-Willemsvaart waren vernield. Voor de oversteek van het riviertje en het kanaal werden nood- voorzieningen getroffen. Het waterpeil in het kanaal was gedurende een korte tijd erg laag, omdat op het lange traject tussen Den Bosch en Weert ook meerdere sluizen waren vernield. De kranten verschenen al weer snel; de Helmondsche Courant "De Zuid-Willemsvaart" al op woensdag 15 mei en De Provinciale Noordbrabantsche Courant "Het Huisgezin" op vrijdag 17 mei. De beide kranten hadden in Erp, Keldonk of Boerdonk abonnementen lopen. Op maandag 20 mei werd alweer met het geven van onderwijs begonnen; de scholen hadden geen schaden opgelopen en niets stond de hervatting van de lessen in de weg. Einde mei verlangde de bezetter van elke gemeente al een opgave van aanwezige vrachtauto's. De bedoeling was duidelijk. Er werd een oproep gedaan voor aangifte van ligplaatsen van kadavers van vee ed., omgekomen door de oorlogshandelingen. Op 1 juni 1940 richtte de Commissaris van de Provincie (tot de inval van de Duitsers Commissaris van de Koningin) zich via de gemeentebesturen tot de bevolking. Verwijzende naar "het reglement betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog ter land" stelde hij, dat: "iedere ingezetene van het bezette gebied is verplicht de bevelen van de Nederlandse regering stipt op te volgen en de Nederlandse wetten te eerbiedigen". Iedereen moest zijn plichten nakomen met een oprechte houding van rust, orde en werk. De bezetter vroeg einde mei aan de burgemeesters een opgave te doen van Belgen, Fransen, Britten en Polen, afkomstig uit de overeenkomstige legers en nu verblijvend in hun gemeente. Het Departement van Defensie verzocht de burgemeesters op 15 juni de bekendmaking van een oproep inzake de opsporing van in de meidagen 1940 vermiste rijwielen. Erp voldeed op 17 juni aan dat verzoek en verzocht zijn burgers aangifte te doen van: 1. in of door de oorlog vermiste rijwielen en 2. onder het beheer van burgers zijnde/geraakte rijwielen. Er kwamen aangiften van vermissing binnen voor in totaal een dames- en achttien herenrijwielen van allerlei merken en velerlei uitvoeringen. Merken, die heden ten dage al lang verdwenen of niet meer c.q. minder bekend zijn als Geka, Victoria, Warrington, Serva, The Horse, Royal enz. De melding heeft achteraf niet veel resultaat opgeleverd, want de meeste Erpenaren zagen hun vermiste karretje nooit meer terug. Vijftien eerlijke gemeentenaren meldden, dat zij in het bezit waren gekomen van een rijwiel met een onbekende afkomst/eigenaar. Achtergelaten door terugtrekkende Nederlandse troepen en zelfs door Duitse militairen. Vijftien herenfietsen werden er aangemeld, waarvan er vier korte tijd nadien door de Erpse politie in beslag werden genomen. Kennelijk had men hiervan inmiddels de eigenaren al opgespoord. Tezamen met de fietsen, die al direct na de capitulatie door de gemeente waren verzameld in o.a. het Lijnt en het Hool en opgeslagen in een magazijn bij Piet van Dijk in de Kerkstraat (zij bijdrage 51) werden de fietsen op last van de Duitse militaire autoriteiten op 11 en 12 september 1940 door de Nederlandsche Ophaaldienst opgehaald. Ene Heer G. Bordewijk uit Rijswijk kreeg einde augustus 1940 zijn in Erp achtergebleven motorfiets terug, echter pas na een uitvoerige bewijsvoering van zijn eigendomsrechten. Een bijzonder geval was de fiets, welke soldaat Harrie v.d. Horst uit Boerdonk op zijn lange terugweg naar huis meebracht uit Noord-Frankrijk. Hij had deze aldaar gekregen van een Duitse officier, toen hij daar met terugtrekkende Nederlandse soldaten terecht was gekomen. Harrie meldde op 12 juni getrouw het in beheer hebben van deze "vélo" voorzien van de prachtige merk- naam "Cycles Randoneur". De burgemeester van Erp gaf hem schriftelijk goedkeuring het vervoermiddel te gebruiken echter met de aantekening: "totdat de rechtmatige eigenaar zich meldt". In Boerdonk viel het fietsje geruime tijd op vanwege zijn van Nederlandse fietsen afwijkende uitvoering o.a. met derailleur, toen onbekend in onze contreien. Harrie kon zich overigens – desgevraagd - niet herinneren of de rechtmatige eigenaar of iemand die daar op leek zich ooit in Boerdonk heeft gemeld voor het opeisen van zijn bezit.

De uit Noord-Franrijk door Harrie v.d. Horst “ingevoerde” Randoneur trok veel bekijks in Boerdonk nr. 56 - DE BEZETTINGSTIJD V De eerste maanden 2 In een van de bijdragen over de bezetting van Boerdonk (nrs. 37 en 38) is het sneuvelen van een Duitse militair beschreven. Hij werd op zaterdag 11 mei 1940 begraven op het r.-k. kerkhof van Erp. Deze militair - de Gefreiter Josef Kubert, geboren op 17-2- 1919, uit Wenen - werd medio augustus 1940 weer opgegraven en overgebracht naar de Duitse begraafplaats te Eindhoven. De Duitsers herbegroeven daar hun o.a. in ons gedeelte van Noord- Brabant gesneuvelde landgenoten, welke gedurende de oorlogshandelingen in de meidagen '40 tijdelijk waren begraven in veldgraven ed. De burgemeester van Erp gaf op 13-8-1940 goedkeuring voor het opgraven en overbrengen van het lijk. Op verzoek van de Duitse autoriteiten was hiermede belast de Prot. Begrafenisvereniging "Helpt Elkander" te Eindhoven. De kranten brachten in die eerste bezettingsmaanden ook nog enkele plaatselijke berichten, zoals "Het Huisgezin" op 10-8-1940 over de reeds lang voor het begin van de oorlog opgerichte burgerwacht. De krant schreef: "Erp. Burgerwacht. Alhier is de Burgerwacht ontbonden. Wapens en munitie zijn bereids ingeleverd, terwijl een klein batig saldo onder de leden zal verdeeld worden". Meerdere Erpenaren hadden in de voorliggende jaren deel uitgemaakt van deze organisatie. De "Zuid-Willemsvaart" uit Helmond meldde op 27-8-1940: "Keldonk. -Noodbrug weggenomen -. De noodbrug over de Zuid- Willemsvaart alhier is weggenomen om het scheepvaartverkeer weer mogelijk te maken. Brugwachter v.d. Kerkhof is aangesteld om de voetgangers met behulp van een roeibootje over te zetten. Dit geschiedt van s'morgens vroeg tot s'avonds wanneer het donker is. De fietsers etc. moeten een omweg maken over de brug bij sluis 5". Vele oudere inwoners van Keldonk herinneren zich het overzetritueel door tijdelijk veerman v.d. Kerkhof nog wel.

De stortvloed van Duitse verordeningen, besluiten enz. Reeds vanaf de eerste dagen van de bezetting had de Duitse militaire leiding een aantal "bekendmakingen" uitgevaardigd, hoofdzakelijk op het gebied van militaire aangelegenheden. Wapenbezit, hulp aan geallieerden, het hebben van postduiven, fotografieverbod enz. waren de onderwerpen. Maar einde mei '40 kwam er ook een Duits burgerlijk bestuur - onder leiding van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied Seyss Inquart. En vanuit dit bestuur werd Nederland overspoeld met een lawine van decreten, verordeningen, oproepen, bekendmakingen, beslui- ten, beschikkingen en wat men nog meer wist te bedenken. Zij betroffen zaken, die de Führer in Duitsland ons had te vertellen, tot de inlevering van metalen en radio's, distributieaangelegenheden, reizen naar het buitenland, bescherming tegen luchtaanvallen, vertonen van films, sympathiebetuigingen voor ons vorstenhuis, verbod van de politieke partijen, maatregelen tegen de Joodse bevolking, iden- tificatieplicht (persoonsbewijs) enz. enz. Beziet men al deze afkondigingen dan krijgt men een beeld van de gesel van de onderdrukking, de vrijheidsberoving, de plun- dering, welke in 1940 tot 1945 over ons land ging. Al dat ‘moois’ werd aangeboden door middel van de z.g. Verorde- ningenbladen, welke in het Nederlands en in het Duits werden uitgegeven. Gemeentebesturen kregen die bladen van de Algemene Landsdrukkerij, tezamen met de Nederlandse Staatscourant en het Staatsblad en zij moesten ervoor zorgdragen, dat het gepubliceerde bekend werd gemaakt aan/onder de aandacht kwam van de burgerij. Het eerste verordeningenblad verscheen op 5 juni 1940, het laatste op 29 juli 1944. In totaal kwamen er zo'n 175 bladen uit (ze verschenen onregelmatig bv. 42 in 1940, 51 in 1941, 34 in 1942) en bevatten in totaal 791 verordeningen, beschikkingen enz., waaraan de Nederlander zich had te onderwerpen. Ter bescherming van haar burgers en van zichzelf had het gemeentebestuur van Erp toch de taak om het dagelijkse leven binnen deze wirwar van voorschriften zo soepel en ongestoord mogelijk te laten voortgaan. In de gemeente Erp werden de publicaties (of overdrukken, uittreksels ervan) opgehangen op de publicatieborden bij het gemeentehuis in Erp en bij de kerken in Boerdonk en Keldonk. In sommige gevallen verscheen er ook wel eens een afkondiging op een boom ergens in de buitengebieden. Meestal hing zo'n publicatie op zo'n kwetsbare plek er dan maar gedurende een korte tijd.

Het eerste Verordnungsblatt / Verordeningenblad van 5 juni 1940 nr. 57 - DE BEZETTINGSTIJD VI De eerste maanden 3 De Opbouwdienst Op 15 juli 1940 werd deze dienst opgericht met de bedoeling ingezet te worden bij het herstel van de oorlogsschaden, het afbreken van de Nederlandse militaire versterkingen ed. Een aantal oud-militairen (beroeps en dienstplichtigen zonder werk) werden van overheidswege erbij ingedeeld, doch men kon ook vrijwillig toetreden. Het overgrote deel van de gedemobiliseerde Erpse militairen kon bij de vroegere werkgever terugkeren of vond werk op het ouderlijk landbouwbedrijf; zij waren vrijgesteld voor de op- bouwdienst. Slechts een klein aantal Erpenaren werd aangewezen voor tewerkstelling bij de dienst. In onze omgeving waren er onderkomens van deze Opbouwdienst in Gemert, Handel en Boekel. Het personeel ervan werd ingezet o.a. voor het afbreken van de militaire barakken en stellingen in de Peel (Peel-Raamstelling).

Vordering van motorvoertuigen In een eerdere bijdrage is reeds geschreven, dat de burgemeester van Erp einde mei al aan de bezetter een opgave moest verstrekken van de in zijn gemeente aanwezige vrachtauto's. Over geheel Nederland vond deze inventarisatie plaats en men was niet gerust omtrent de bedoeling ervan. Deze achterdocht bleek al gauw gegrond, want einde zomer/begin herfst 1940 ging de bezetter over tot de vordering in geheel Nederland van 6000 personenauto's, 8000 vrachtauto's, 1000 autobussen, 50 schepen en 47000 paarden.(waaronder de 26.000 van het Nederlandse leger). Der Generalbevollmachtigde für das Kraftfahrwesen für die Niederlände sloeg ook in Erp zijn slag. Hij vorderde bij J. Sevriens, Kerkstraat 136 een Chevrolet 1936, 1,5 ton en bij J. Kuipers, C.19 te Keldonk eveneens een Chevrolet, deze uit 1937 en met open laadbak, 4 ton. Zij hadden hun vrachtwagen gewoon in te leveren en konden hoogstens wat tegensputteren bij de vaststelling van de vergoeding. Deze schadeloosstelling werd afgerekend via de gemeente Erp in mei 1941. Sevriens kreeg fl. 1.400,- en Kuipers fl. 1.750,- vergoed. De Nederlandse Staat moest deze schadeloosstellingen betalen namens de Duitsers en mocht deze dan "later" met Duitsland "verrekenen", zo was de door de bezetter opgelegde regeling. Piet v.d. Bosch en Haske Versteegden, beiden in het bezit van een vrachtwagen, werden gevrijwaard van een vordering; op dat moment tenminste. Zij konden aantonen hun vrachtwagens echt nodig te hebben voor de uitoefening van hun bedrijf.

De eerste bommen Zeker in het jaar 1940 bemerkte men nog maar heel weinig van een - toch wel gevoerde - oorlog in de lucht. Slechts zeer sporadisch en dan nog nagenoeg altijd gedurende de nacht passeerden er geallieerde vliegtuigen en dan nog maar in kleine aantallen. Duitse toestellen zag en hoorde men wel meer, meestal overdag. De kranten maakten zo nu en dan gewag van bombardementen, welke verslagen immer waren gedrenkt in een propagandasausje. Duitse bombardementen troffen steeds echte militaire objecten in Engeland; de Britse vliegers raakten bij hun aanvallen op Duitsland altijd scholen, ziekenhuizen en bejaardencentra. Dat was de teneur van de – uiteraard ,gekleurde’ - berichten. Erp kreeg voor het eerst te maken met de luchtoorlog in de late avond van 28 december 1940. Toen viel er een bom in een weiland tussen de Boerdonkse Dijk en de gemeentebussen in het Hurkske, een eindje achter de boerderijen/huizen van Selten, van Wanrooy en Brugmans. (kort bij het huidige fietspad van de Trentstraat/Boerdonkse Dijk naar de bossen). De bom, waarschijnlijk gedropt door een in nood verkerend vliegtuig, veroorzaakte geen schade - alleen een grote krater in het weiland. Deze eerste bominslag maakte kennelijk wel indruk, want Pastoor A. Smits vermeldde het voorval als volgt in het Memorandum van de Parochie St. Servatius te Boerdonk: "In het octaaf van Kerstmis viel een groote bom op 10 min. afstand noord-waarts van de kerk in een weiland. Waarschijnlijk werd deze bom weggeworpen bij een luchtgevecht. Geen schade werd veroorzaakt, behalve een groot gat van 9 m. omtrek en 3 m. diep." De krater liep vol met water en Harrie Otten, immer alert bij oorlogshandelingen, liet nog een foto maken van het dichtge- vroren gat. De foto is hieronder afgedrukt.

Harrie Otten op de dichtgevroren bomkrater

Nr. 58 - DE BEZETTINGSTIJD VII De eerste maanden 4 De "Erpse" postduiven Tot de laatste jaren van de oorlog werden postduiven gebruikt als communicatiemiddel. Het is bv. weleens voorgekomen, dat door de geallieerden boven ons land neergelaten agenten postduiven bij zich hadden om daarmede berichten naar Engeland te laten over vliegen. Ook het Nederlandse leger gebruikte postduiven. Op verschillende plaatsen in ons land - en meestal in de buurt van com- mandoposten - was een aantal postduiven geconcentreerd. Een militair en bij voorkeur een duivenmelker was dan met de verzorging ervan belast. Kwam het tot een inzet van de duiven dan werden ze meegenomen naar de frontlinie, aldaar van een te versturen bericht voorzien (d.m.v. een kokertje aan de poot), en losgelaten in de hoop, dat de duiven direct naar het hok bij de commandopost zouden terugkeren. Zoals bekend uit eerdere bijdragen was in de mobilisatietijd in Erp het hoofdkwartier van de commandant vak Erp van de Peel- Raamstelling gevestigd; bij van Dommelen op het Looieind. Onderdeel van deze post was ook een vlucht postduiven. Zij waren ondergebracht in een oud kippenhokje bij Gradje Goorts op Den Uil; het hok was aangepast voor het verblijf van de duiven. Zij werden verzorgd door de soldaat J. de Beule uit Hulst; deze dienstplichtige duivenmelker was ingekwartierd bij postbode Bertus van Dijk. De duiven zijn gedurende de mobilisatietijd echter niet ingezet geweest, ook niet tijdens oefeningen. In de meidagen '40 bij de inval van de Duitsers trokken de Nederlandse militairen terug en werden de duiven achtergelaten. Op de hoek Den Uil/Brugstraat had Albert van Eenbergen zijn café en bakkerij; zoon Christ, ook lang aldaar gewoond hebbend, was in die tijd al een fervent duivensporter en had zijn duivenhok vlakbij het militaire hok. Christ was toen de enige duivenmelker in Erp. Omdat er in Erp geen duivensportvereniging was, had hij zich al op zeer jeugdige leeftijd als lid gemeld bij een vereniging in Gemert. Hij was daar op 16-jarige leeftijd als het 13e lid ingeschreven. Al gauw ontstond er een wederzijdse sportieve belangstelling tussen de twee duivenhouders. Tijdens verlof van de soldaat verzorgde Christ de militaire duiven nogal eens en omgekeerd sprong de militair de burger weer te hulp. Enkele keren bij een oefening en tijdens de crisisdagen in november 1939 maakten de militairen gebruik van enkele duiven van Christ en lieten zij hun eigen duiven op het hok. Na het wegtrekken van de Nederlandse troepen in de nacht van 11 mei bleven de duiven bij Goorts achter. Aangezien Christ in die tijd als bakkersknecht in Deurne verbleef en door het oorlogsgebeuren niet kon terugkeren naar Erp kon hij even niets aan de verzorging van zijn en de militaire duiven doen. Deze taak werd onder druk van de omstandigheden overgenomen door zijn vader Albert. Pas na één week bezetting - op zaterdag 18 mei- kon Christ naar huis terug. Bij thuiskomst trof hem een grote teleurstelling; hij vond alle duiven gedood terug. Zij - zowel de militaire duiven als die van Christ - waren een dag eerder omgebracht door de Duitsers; deze hadden de kadavertjes netjes op een rijtje naast elkaar op een zitbank vóór de kooi gelegd. Ze mochten nog "consumiert" worden was de achtergelaten boodschap. Wat was het geval geweest? De Duitse militaire autoriteiten hadden al op 15 mei een voorschrift in de maak, waarin geregeld werd, dat alle postduiven gedood moesten worden. Onder invloed van protesten van de zijde van de bonden van postduivenhouders in Nederland werd dit voornemen omgezet in een "hokplicht"; de duiven mochten niet meer worden losgelaten, zelfs niet om wat rond te vliegen. Toen deze maatregel uiteindelijk doorkwam, was het leed in Erp al geschied. Een of andere lagere Duitse militaire "Führer" had al opdracht gegeven de duiven om te brengen, enigszins voorbarig bleek later. Van clubvrienden in Gemert kreeg Christ een aantal nieuwe duiven; hij mocht er dan wel niet mee vliegen, maar toch ... In juli '40 kwam er een nieuwe maatregel af. Duiven dienden op de hokken te blijven en van gestorven duiven diende men de ringpoot met ring in te leveren als bewijs, dat de duif was afgevoerd. Zo kwam men binnen afzienbare tijd toch van de duiven af. In Erp ging men echter wéér een stapje verder. Wat de reden daarvan was is niet meer te achterhalen - wellicht een misverstand of verkeerde interpretatie van de voorschriften. Terwijl Christ weer in Deurne verbleef werd zijn nieuwe duiven- stapel opnieuw omgebracht; ditmaal door Gemeenteveldwachter Jong en tegen de voorschriften in. Daarbij werd ook zijn hok "verzegeld" door middel van ijzerdraad voor deuren en ramen; nagenoeg de gehele oorlogsperiode door kwam veldwachter Jong iedere maand de situatie controleren. Het hok mocht ook geen andere bestemming krijgen; het plan van Christ om er dan maar konijnen in te gaan houden vond eveneens geen genade en ging dus niet door. Dat Christ sportief betrokken was geweest bij de verzorging van de duiven van het Nederlandse leger heeft wellicht een rol gespeeld bij de opstelling van de autoriteiten. Over militaire postduiven In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bleef er van de Nederlandse militaire postduivendienst niet veel over. Veel militairen geloofden eigenlijk niet in dit ouderwetse communicatiemiddel, ondanks de spectaculaire resultaten in de oorlog. In 1932 werd de dienst formeel opgeheven; er bleef één militair duivenhok over in Utrecht met twaalf postduiven. Daar werden demonstraties verzorgd en nog wat verzorgers opgeleid. Hoofdkwartier en divisies moesten nog wel een aantal duivenverzorgers hebben maar bij de mobilisatie in 1939 bleek dat die meestal niet meer beschikbaar waren. De Commandant van het Veldleger schrok daarvan en drong in januari 1940 aan op een flinke reorganisatie en uitbreiding van de postduivendienst. Hij wou een groot aantal hokken plaatsen op diverse strategische posities. De plannen en tekeningen lagen klaar op het moment dat ons land door de Duitsers werd aangevallen. Niets van terechtgekomen dus…(behalve dan op kleine schaal in Erp)

Berichtenkokertje aan poot van een postduif nr. 59 - DE BEZETTINGSTIJD VIII De Luchtbeschermingsdienst (L.B.D.) 1 Deze dienst was niet afkomstig van de Duitse bezettingsautori- teiten, doch al tot stand gekomen in de vooroorlogse jaren. Wel als gevolg van de oorlogsdreiging en dan in het bijzonder de luchtoorlog. De Spaanse burgeroorlog had n.l. het gevaar vanuit de lucht leren kennen (bombardementen, neerstortende vliegtuigen enz.) en daardoor werden er vanaf einde 1937 ook in Nederland maatregelen getroffen. Er kwam een "Wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen" voor het treffen van maatregelen/voorzieningen met het doel de burgerbevolking en het bedrijfsleven in oorlogstijd zoveel mogelijk te beschermen tegen (de gevolgen van) aanvallen vanuit de lucht. In alle gemeenten in Nederland werden functionarissen aangewe- zen, die de oprichting en organisatie van een Luchtbescher- mingsdienst moesten voorbereiden. De oprichting van zo'n dienst vond in een aantal gevallen (meestal in de grotere steden) al in 1938, maar in vele plaatsen in 1939 plaats. Van overheidswege werden uitgebreide instructies uitgevaardigd en onder de bevolking verspreid; o.a. over de indeling van zolders, vlieringen en bovenverdiepingen i.v.m. eventuele (brand)bominslag, de aanleg van schuilkelders en niet te vergeten de verduisteringsvoorschriften. Overvliegende vliegtuigen mochten bij duisternis geen enkel lichtpuntje kunnen ontwaren. Na de oprichting van een plaatselijke dienst werden al gauw oefeningen gehouden. Oefeningen door de verschillende ploegen van de dienst, maar ook onder de bevolking, welke dan altijd draaiden om toetsing van de verduisteringsvoorschriften. Hoofden van de diensten en de afdelingen volgden landelijk georganiseerde cursussen om zo goed mogelijk voor hun taak berekend te zijn. Vanzelfsprekend was er ook een grote rol wegge- legd voor de plaatselijke brandweerkorpsen. Al snel na de inval van de Duitsers gingen zij zich ook bemoeien met de Luchtbeschermingsdienst (waar bemoeiden zij zich overigens niet mee?) en vooral op de verduisteringsvoorschriften legden zij grote nadruk. Ook schreven zij voor hoe te handelen bij het neerstorten van vliegtuigen, neerkomen van bommen, van bemanningsleden van vliegtuigen enz. (Meldingen aan de Ortskommandant, de Sicherheidsdienst enz.) In 1941 werd in vele gemeenten een algemene reorganisatie van de dienst doorgevoerd. De vergoeding voor actieve dienst was fl. 0,32 per uur, welk bedrag in 1942 werd verhoogd tot fl. 0,37 per uur. De Erpse situatie. Tot hoofd van de nog op te richten dienst, maar al belast met de voorbereidende werkzaamheden, werd reeds op 4 oct. 1937 aangewezen Adriaan Heykants, toen al werkzaam op de gemeentesecretarie. Per dezelfde datum werd A. van Lith aangewezen als plaatsvervangend-leider. Heykants bereidde de werkelijke oprichting van de dienst voor, welke plaats vond in de zomer van 1939; de juiste datum ervan is niet meer terug te vinden in de Erpse archieven, doch gelet op de omliggende plaatsen moet het in die tijd zijn geweest. Conform het gebruikelijke organisatiemodel kreeg de dienst in de gemeente Erp in de eerste jaren de volgende opzet/indeling: algehele leiding A. Heykants B.120; plaatsvervanger A. van Lith B.118; nevendienst/onderafdeling Boerdonk o.l.v. W. Thijssens D.93; nevendienst/onderafdeling Keldonk o.l.v. C. van Stratum C.66a; ordedienst o.l.v. gemeenteveldwachter P. Jong B.153; geneeskundige dienst o.l.v. dokter P. Henrar B.151; geestelijke hulpdienst o.l.v. pastoor Meuwese, Erp B.173; veterinaire dienst o.l.v. P. Barten B.161; opruimingsdienst o.l.v. P. Biermann B.37; uitkijkdiensten te Erp, Boerdonk en Keldonk; verbindingsdiensten te Erp, Boerdonk en Keldonk; brandweer o.l.v. J. Munsters B.56; chemische dienst o.l.v. W. v. Dooren B.54; bosbrandweer Gooren o.l.v. Th. v.d. Elzen A.85; idem Hurkske o.l.v. M. v.d. Laar D.114; idem Lijnt o.l.v. J. Leenders C.87.

In de volgende bijdrage zal een overzicht van de persoonsinvulling van de diverse afdelingen en een beschrijving van de werkzaamheden worden gegeven.

Voorzorg De Luchtbeschermingsdienst (L.B.D.) moet voorzorgsmaatregelen nemen zodat de schade van een bombardement beperkt blijft. Bijvoorbeeld aan ramen van huizen en winkels. Ze helpen andere mensen hierbij. Ieder dorp en elke stadswijk heeft vrijwilligers in de L.B.D. De dienst is al voor de oorlog actief, in 1939, en bestaat tijdens de hele bezetting. Ze letten ook heel goed op de verduistering.

Armschilden met de onderdeelaanwijzing van de L.B.D. nr. 60 - DE BEZETTINGSTIJD IX De Luchtbeschermingsdienst (L.B.D.) 2 In de herfst van 1939 waren de luchtbeschermingsdiensten overal volledig operationeel; in de grotere plaatsen en steden voor een deel zelfs met personeel in loondienst, professioneel dus. Ook in Erp was de organisatie volledig uitgebouwd. Men oefende en vergaderde regelmatig. Einde 1940, begin 1941 vond bij de meeste diensten een reorganisatie plaats (men kreeg landelijk enige ervaring), terwijl zowel in 1942 als in 1943 ook in Erp zich enkele mutaties in de personeelsbezetting voordeden. Dit als gevolg van de verplichte arbeidsdienst met tewerkstelling in Duitsland en in april/mei 1943 het weer in krijgsgevangenschap terugvoeren van de vroegere Nederlandse militairen. Als gevolg van deze nieuwe maatregelen doken meerdere leden onder of moesten in ieder geval afzien van een verder officieel optreden bij de dienst. Voor het waarschuwen van de bevolking, het geven van lucht- alarm, had men in Erp een simpele methode, die in feite alleen maar werkte voor de kom van het dorp. Erp beschikte niet over een sirene, die met geloei naderend onheil kon aankondigen. In Erp trokken in een dergelijk geval twee leden van de dienst uitgerust met toeters het dorp door. Te voet of op de fiets maakten zij dan een rondje door de kom om luid toeterend de inwoners te waarschuwen. In vergelijking met de huidige stand van de techniek nu een toch wel enigszins komisch aandoend waarschu- wingssysteem, doch .... het was nog maar 1940. Men kon zich voor het alarmeren niet bedienen van de kerkklokken, want het luiden hiervan was verboden tussen 's avonds 7 uur en 's morgens 6 uur. In andere plaatsen maakte men nogal eens gebruik van uitkijk- posten, welke waren geïnstalleerd in kerktorens. In Erp zag men daarvan af. Voor het vervoer van eventuele gewonden vorderde men ook geen personenauto van een van de inwoners en de Erpse dienst maakte ook geen gebruik van een z.g. radio-ont- vangstdienst, welke in ieder geval in grotere plaatsen aanwezig was. Iedere nacht was er per toerbeurt een patrouille van twee leden paraat of op pad. Ondanks de spertijd mochten de patrouilles zich ook 's nachts buiten bevinden; dat gold niet voor de overige leden van de L.B.D., als zij geen dienst hadden. Alle leden van de dienst kregen een Aanstellings- en Legiti- matiebewijs, waarop hun naam, adres en functie, alsmede hun persoonsbewijsnummer waren ingevuld. Verder kregen zij een zakboekje en een witte armband met daarop in zwarte letters de aanduiding " LBD"; de band moest gedragen worden, indien zij in functie waren. De "Bossche" krant "Het Huisgezin meldde in de editie van 11 juni 1940 onder de kop ERP. Luchtbeschermingsdienst nog het volgende: "De Luchtbeschermingsdienst, afd. Erp, vergaderde donderdagavond onder leiding van de Heer A. Heykants. Een geheel nieuwe regeling voor den dienst werd vastgesteld, die vooral voor de leden een groot voordeel brengt, waardoor ook tevens de dienst nog beter kan functioneren".

De organisatie in Erp. De commandopost voor de gehele gemeente was gevestigd in het gemeentehuis. Algemene leiding/hoofd van de dienst: A. Heykants B.120; Plv. hoofd Erp: 1e. P. van Cuyk B.35 en 2e. A. van Lith B.118; Post Boerdonk: Hoofd W. Thijssens D.93, Ass.hoofd: J. Bosma D.95, die wegens vertrek naar elders in mei 1941 werd vervangen door L.Scheepers D.99. Post Keldonk: Hoofd C. van Stratum C.66a, Ass.hoofd A. van Lith C.61.

Ordedienst. Leider Gemeenteveldwachter P. Jong B.153; Leden: M. v.d. Rijt D.29, D. Snoekstra B.129, J. v.d. Bogaard B.183c vertrok tussentijds en werd opgevolgd door C. v.d.Laar D.114.

Opruimings- en herstellingsdiensten. Leider P. Biermann B.37; plv-leider: M. van Geffen B.24; Leden: J. van Dooren B.41, M. v.d. Elsen B.34, H. v.d. Laar B.66, H. van Lankveld B.44, P. Manders B.38, A.v.Rooy B.40, Tussentijds vertrokken: P. v.d. Bosch B.21a, A. de Groot B.78, H. van Heck B.16 en L. van Rooy B.40. Zij werden opgevolgd door J. van Geffen B.25, J. Verbakel B.64 en A. van Wanrooy B.63. Behalve met de voor elk lid geldende algemene uitrustingsstukken waren de leden van de Opruimings- en herstellingsdienst ook nog uitgerust met een lantaarn en een gasmasker.

Nr. 61 - DE BEZETTINGSTIJD X De Luchtbeschermingsdienst (L.B.D.) 3 De L.B.D . had verschillende "diensten" met speciale taken. De personele bezetting van enkele van deze diensten is al beschreven in de bijdrage 60. Nu de afronding. Uitkijkdienst. De leden van deze dienst waren uitgerust met o.a. een hoorn of toeter om de bevolking te kunnen waarschuwen. Tot dit onderdeel behoorden: Erp: C van Berlo A.56; W. Goorts A.122; A. v.d. Elsen D.6; A. van Lankveld A.32; M. van Leuken D.129. Boerdonk: J .v.d. Tillaart D.79 en Keldonk: J. van Lith C.61, G. Timmers C.21. Meldingsdienst. Erp: W. van Asseldonk A.12; A. Bekkers D.113; A. Donkers A.128, E. Verbruggen A.81; Boerdonk: A. v.d. Berg D.37; Keldonk: L. Biemans C.34 (tussentijds vertrokken) A. Booy C.80; J. v.d. Steen C.20 (opvolger Booy). Verbindingsdienst. Bezetting van de commandopost te Erp: J. v.d. Broek B.74; telefo- niste was van einde 1941 tot einde 1942 Lamberta Sleegers B.100a. Verdere leden waren: F. van Dijk B.127; J. Hendriks B.72 en J. v.d. Wijdeven B.73. Ordonnansen te Erp: W. Brouwers B.170; C. van Haandel B.176; A. Maas B.30; te Boerdonk:Th. v.d. Akker D.83; L. v.d. Horst D.77 en J. v.d. Tillaar D.51 en te Keldonk: J. Beks C.56 en G. Kerkhof C.41. Brandweer. Algemeen commandant J. Munsters B.56. Ondercommandanten waren J. v.d. Elsen B.34 en A. Munsters B.56. Er bestonden twee ploegen n.l. Erp I met 29 leden en Erp II met negen leden; G. v.d. Heyden A.31 trad op als commandant van Erp II. Boerdonk beschikte nog over een "eigen korps", dat zestien leden telde en waarvan J. Bosma D.95 de leider was. Verder bestonden er nog drie bosbrandweren n.l. voor de drie bosgebieden, die de gemeente Erp in die tijd ook al kende, te weten voor "Gooren"," Hurkske" en "Lijnt". Tot deze bosbrandweren behoorden nagenoeg alle in de omgeving van deze gebieden wonende mannen. Bosbrandweer "Gooren" telde veertien leden; Th. v.d. Elzen A.85 was commandant en A. Verwijst de ondercommandant; deze laatste trad al in het begin van de bezettingstijd terug en werd vervangen door A. v.d. Ven A.87. Bosbrandweer "Hurkske" was de grootste; deze had 34 leden, waarbij M. v.d. Laar D.114 commandant was en zijn zoon C. de ondercommandant. Bosbrandweer "Lijnt" omvatte negentien leden. Commandant was J. Leenders C.87 en zijn plaatsvervanger G. Manders C.6. Veterinaire dienst. Leider: P. Barten (veeverloskundige) B.161 en leden J. Barten B.144, J. Derks A.20 en J. van Duynhoven B.7; C. v.d. Boom maakte ook nog even deel uit van deze dienst. Chemische dienst. W. van Dooren B.54; C. van Eenbergen B.21; J. van Lith B.118 en J. Sevriens B.103a. Radioluisterdienst. Verreweg de grootste in ledental was deze dienst, opgesplitst in twee afdelingen, n.l. de dienst D. en de dienst H. Dienst D. telde dertig en dienst H. 28 leden en ook meerdere vrou- wen maakten er deel van uit. Alle leden kwamen uit de plaats Erp (met de wijknummers A. en B.). Geestelijke E.H.B.O. Deze werd gevormd door de pastores van de drie parochies n.l. Dr. A. Meuwese Erp B.173, A. Smits Boerdonk D.87 en J. Bogaerts Keldonk C.40. Zij waren extra uitgerust met een gasmasker. Geneeskundige dienst. Met de algehele leiding was belast P. Henrar, arts te Erp B.151. Tot zijn beschikking stond als chauffeur P. Passage B.155. Er waren z.g. eerste hulpposten te Erp, Boerdonk en Keldonk; deze waren gehuisvest in de plaatselijke kloosters. Deze posten hadden een vaste bezetting onder leiding van een geneeskundige, meestal de zuster-wijkverpleegster. Daarnaast stonden er uitrukploegen ter beschikking; twee in Erp, een te Boerdonk en een te Keldonk. De bezetting van de diverse posten was als volgt: Erp. 1e. hulppost: G. Barten B.161; W. van Lieshout (kraamverzorgster) B.116; H. Mentink (zuster-verpleegster) B.120; C.Verheijen B.71 en gedurende korte tijd in 1942 C. Zonneveld (zuster-verpleegster) B.120; Uitrukploeg I: H. van Dijk B.127-commandant en de leden H. v.d. Bogaard, J. v.d. Bogaard, J. v.d. Elsen en H. van Moorsel; Uitrukploeg II: H. Ketelaars A.41 - commandant tot dec.1943 en W. Delisse A.22 vanaf dec. 1943 en de leden H. v.d. Akker, P. van Cuyk, vervangen door F. Jonkers en C. van Lankvelt. Toegevoegd verpleegster was C. v.d. Oudenrijn (zuster) B.120. Boerdonk. 1e. hulppost: M. van Loon (zuster-verpleegster) D.88. Uitrukploeg: H. v.d. Horst D.77 - commandant en de leden A. van Kol, H. van Sleeuwen en M. Tielemans. Keldonk. 1e. hulppost: J. v.d. Elsen C.33; J. Esser (zuster- verpleegster) C.43a; C. van Lith C.61 en K. Schwietz (zuster- verpleegster) C.43a. Uitrukploeg: C. Slits C.57-commandant en de leden M. vd. Brand, J. van Lith, F. Manders en S. Tielemans. Veel vrouwen maakten deel uit van de geneeskundige dienst.

In totaal waren gedurende de bezettingstijd zo'n 270 inwoners van de gemeente Erp op de een of andere wijze betrokken bij de werkzaamheden van de Luchtbeschermingsdienst. Bij slechts een gering aantal voorvallen heeft de L.B.D. daad- werkelijk moeten optreden, zoals bij enkele branden, het neerstorten van vliegtuigen en in twee ernstige gevallen; het neerstorten van Duitse vliegende bommen V.1 en V.2, waarbij dodelijke slachtoffers vielen te betreuren. Medio 1945 - derhalve na de oorlog - werd de dienst opgeheven. Met deze bijdrage is de beschrijving van de Luchtbeschermings- dienst beëindigd.

Het – met de persoonlijke gegevens ingevulde – Aanstellings – en Legitimatiebewijs, dat de L.B.D.-er kreeg uitgereikt en dat hij altijd bij zich diende te dragen als hij actief met L.B.K.-activiteiten bezig was.

Nr. 62 - Het gemeentebestuur tijdens de bezettingstijd 1 In bijdrage nr. 53 is al de verkiezing (op 14-6-1939) en de samenstelling van de in mei 1940 functionerende gemeenteraad beschreven. De laatste vergadering van de raad vóór de inval van het Duitse leger vond plaats op 22-2-1940 en geen enkel agendapunt of verder ter sprake gekomen onderwerp duidde op een directe oorlogsdreiging. Het vergaderritme van de raad werd door de oorlogsontwikke- lingen niet verstoord; de bezetting door de Duitsers gaf geen aanleiding tot het houden van een extra- of een vervroegde vergadering. De eerste vergadering ná de inval en bezetting was pas op 27-6- 1940, aanvang 16.00 uur. Alle raadsleden waren aanwezig. In zijn openingswoord memoreert de voorzitter, burgemeester H. Verheijen, de gebeurtenissen in mei. Hij heeft, volgens de notulen van deze vergadering, "een treurige plicht te vervullen en brengt een dankhulde aan de twee ingezetenen onzer gemeente, die bij de vervulling van hun plicht bij de verdediging van het vaderland gevallen zijn. Hij betuigt zijn medeleven met de twee gewonden onder de burgerbevolking". Daarna werd overgegaan tot de afhandeling van de agenda, waarvan toch nog één punt de aandacht trekt n.l. "In verband met de huidige omstandigheden wordt besloten om dit jaar geen kermis te houden". Geen kermis derhalve in 1940. De volgende vergaderingen zou de raad zich grotendeels bezig- houden met de normale - meestal periodiek terugkerende - routinezaken. De gevolgen van de bezetting gingen vooralsnog aan vooral de kleinere plaatsen voorbij. In ieder geval geen reflectie ervan in de raad van Erp. Het zou anders komen. De raad van Erp vergaderde nadien nog op: 14-8-1940, waarbij het raadslid C. van Berlo wegens ziekte afwezig was. Geen opvallende agendapunten. 30-8-1940, alle raadsleden aanwezig. Ter sprake kwam o.a. de aanleg van een brug over de Aa (op de weg naar Keldonk en breed genoeg voor paard en kar) in plaats van een vonder en dit i.v.m. de harmonisatie van het riviertje, waarmede men in die tijd bezig was. 30-9-1940, geen afwezige raadsleden. Ook in deze vergadering een interessant agendapunt n.l. de verbetering van een aantal paden door de Nederlandse Opbouwdienst (waarin ondergebracht de gedemobiliseerde en werkeloos zijnde oud-militairen). Het aanbod van de dienst werd gunstig ontvangen en aangewezen werden o.a. de paden naar Kraanmeer, Beek en Donk met een aftakking naar Boerdonk, over het Ham naar Veghel en van de Keldonkse brug naar Hool en Zondveld. 7-11-1940 en 12-12-1940, geen afwezigen en geen bijzonderhe- den. 23-1-1941, alle raadsleden aanwezig en als belangrijkste agen- dapunt het voorstel voor de aansluiting van woningen in de bebouwde kom op het waterleidingsnet van de Waterleidingsmij. Oost Brabant. 18-3-1941, afwezig wegens ziekte wethouder M. Bouw. Agendapunt o.a. de aanschaf van toestellen ed. voor het gymnastiekonderwijs lagere school te Keldonk en de huur van het speellokaal van de bewaarschool te Erp voor hetzelfde onderwijs te Erp. 3-6-1941, ook op deze vergadering was wethouder M. Bouw wegens ziekte afwezig. De raad herdacht oud-wethouder H. van Berlo, die op 16-4-1941 overleed. Hij was 25 jaar lid van de raad en lange tijd voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur. Tot armmeester (lid van het armbestuur) werd benoemd J. Don- kers (straat). Een ander agendapunt was de Reorganisatie van de brandweer. Besloten werd tot aanschaf van materialen ed. tot een bedrag van fl. 10.000,- (begroot was fl. 12.000,-) Bestaande brandkuilen (op vele plaatsen in Erp aangelegd) werden vergroot en enkele nieuwe aangelegd. Op de Kraanmeer kwam een geheel nieuwe brandput. nr. 63 - Het gemeentebestuur tijdens de bezettingstijd. 2 Op 17-7-1941 vond de laatste vergadering van de Gemeenteraad van Erp gedurende de bezettingstijd plaats. De reden daarvan wordt hieronder beschreven. Aanwezig waren burgemeester H. Verheijen, gemeentesecretaris J. Sleegers, wethouder L. Scheepers en de raadsleden C. van Berlo, J. Donkers (A.14), Jhr. O. de Kuyper, G. v.d. Tillaar en A. Verbruggen. De Raad herdacht bij monde van de voorzitter de enkele weken daarvoor overleden wethouder M. Bouw. Deze was veertien jaren lid van de raad geweest, waarvan twee jaren als wethouder onder de moeilijke mobilisatie- en oorlogsomstandigheden. In de vacante plaats in de raad werd, na onderzoek van de geloofsbrieven, J. Donkers (straat) benoemd. De Erpse raad telde vanaf dat moment twee leden, die de naam J. Donkers droegen. (resp. aangeduid met "A.14" en met "straat"). Dan volgde de verkiezing voor de vacante wethouderszetel. Het resultaat van de 1e. stemming was: C. van Berlo drie stemmen, O. de Kuyper twee stemmen en J. Donkers (straat) twee stemmen met als uitslag, dat geen van de gekandideerden was gekozen. De tweede stemming bracht uitkomst; de uitslag was: C. van Berlo vier stemmen, J. Donkers twee stemmen en O. de Kuyper een stem. C. van Berlo (lijst 4 en woonachtig op A.56) was gekozen en belandde op het "wethouderspluche". Ook de vonderbrug over de Aa kwam in deze vergadering nog weer eens ter sprake. Medio augustus 1941 bleek, dat deze raad, toen nog onkundig van de maatregelen, die de bezetter in petto had, op donderdag 17 juli 1941 zijn laatste vergadering onder oorlogstijd had gehouden. In deze samenstelling zou hij bovendien ook na de bevrijding niet meer terugkeren. Met Verordening van 4-7-1941 had de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied, de Duitser Seyss-Inquart, al de ontbinding van de parlementaire (politieke) partijen (met uitzondering van de N.S.B.) bevolen; een maand later vernietigde hij het democratische beginsel in ons bestuursbestel volledig. Hij gebruikte daarvoor zijn Verordening nr. 152 dd. 11-8-1941 met daarin bepalingen betreffende de werkzaamheden van provinciale staten en van gemeenteraden. Per 12 aug. 1941 voerde hij het z.g. "leiderschapsbeginsel" voor het bestuur van provincies en gemeenten in. Alle provinciale staten en gemeenteraden werden opgeheven. De taken van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en wethouders werden voortaan door de burge- meester waargenomen. Deze mocht voor de duur van zes jaren twee tot maximaal zes wethouders benoemen, teneinde hem bij het bestuur van de gemeente te vertegenwoordigen. Verantwoordelijk voor het beleid was echter alleen de burge- meester; binnen de gemeente was hij voor zijn bestuursdaden aan niemand verantwoording schuldig - dat was hij alleen aan de commissaris van de provincie, de secretarissen-generaal van de ministeries en uiteraard de Duitse autoriteiten. Verkiezingen waren vanaf dat moment dan ook niet meer nodig en de invloed van de burgerij werd tot een minimum gereduceerd.

Door de ingreep van de rijkscommissaris konden de notulen van de raadsvergadering van 17-7-1941 niet meer officieel door de raad worden vastgesteld. Deze raad was er niet meer. Zij werden nu eenvoudig gedateerd op 30-10-1941. In Erp bleven de burgemeester en zijn twee wethouders met enige regelmaat vergaderen; de opgemaakte verslagen vermelden slechts de genomen besluiten. Alleen burgemeester Verheijen ondertekende de besluiten, echter wel voorzien van de vermel- ding: "als waarnemer van de raad van Erp". Een dergelijke handelwijze werd in meerdere gemeenten (in de omgeving) gehanteerd, wellicht na onderling overleg, en een beetje aangemoedigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het zou tot 12 sept. 1945 duren, voordat er weer een vergadering van de Raad van Erp zou plaatsvinden; de eerste na de bevrijding en ditmaal onder voorzitterschap van tijdelijk burgemeester J. Sleegers (gemeentesecretaris). Het was de vergadering van de niet-gekozen maar benoemde Tijdelijke Raad, welke elf leden telde. Hierover te zijner tijd meer.

Nr. 64 - HERVATTING van de serie beschrijvingen van gebeurtenissen Bijdrage in de Erpse krant van woensdag 31 mei 2000. Onder de titel 50 Jaren na data / ERP gedurende WO II - een terugblik ter herinnering verschenen in de periode mei 1990 t/m april 1996 in dit weekblad in totaal 63 publicaties over wederwaardigheden, voorvallen en persoonlijke belevenissen in Erp, Boerdonk en Keldonk gedurende de Tweede Wereldoorlog. Zij waren van de hand van oud-Erpenaar Toon Verbakel uit Uden. De twee laatste artikelen (in april 1996) behandelden de lotgevallen van de Erpse gemeenteraad c.q. het Erpse gemeentebestuur. Hoewel nog vele onderwerpen ter beschrijving voorhanden waren kwam er door bijzondere omstandigheden een einde aan de artikelenserie; enigszins abrupt en eigenlijk helemaal niet bedoeld. Gebleken is echter dat er een grote belangstelling voor de serie bestond en overigens is blijven bestaan. Vele vaste lezers van de artikelen vonden het jammer dat er een einde was gekomen aan de beschrijving van gebeurtenissen uit die nare tijd en informeerden in de voorbije jaren bij de redactie over het mogelijk doorgaan van de serie.

Thans kan worden bericht dat de beschrijvingen medio juni a.s. zullen worden hervat; de schrijver heeft nog vele onderwerpen ”in de pen”, zoals o.a. de vorderingen van de non-ferrometalen, de kerkklokken en de radiotoestellen, de organisatie van de distributiedienst, de bewakingsdienst van enkele Duitse opslagplaatsen in Erp, de inzet van Erpse burgers bij herstelwerkzaamheden op de gebombardeerde Fliegerhorst Volkel, de plaatsing van onderduikers in de Erpse samenleving, de oorlogsschaden, de bevrijding in september 1944 en de gevolgen van de luchtoorlog /het neerkomen van verschillende vliegtuigen op grondgebied van de gemeente Erp. Met dit laatste onderwerp en dan te beginnen met de periode t/m augustus 1944 zal de artikelenserie worden heropend en het ligt verder in de bedoeling wekelijks een artikel in dit blad op te nemen.

Aanpassing titel. De titel zal echter wel worden aangepast. Het titeldeel “50 jaren na data” is inmiddels door de voortschrijdende tijd ruim achterhaald en zal dan ook komen te vervallen. De publicaties worden nu voortgezet onder de titel “ERP GEDURENDE WO.II – een terugblik ter herinnering”.

De nieuwe – aangepaste - titelkop

Nr 65 - DE LUCHTOORLOG I Inleiding 1 Toen in mei 1940 de Duitse bezetter ons land binnentrok hadden meerdere inwoners, hoofdzakelijk uit de ”provincie”, van het platteland, nog maar zelden of zelfs nog nooit een vliegtuig gezien. Nu zoveel jaren later een moeilijk meer te begrijpen fenomeen. Ook in Erp was dat het geval; men wist uiteraard van het bestaan van vliegtuigen, maar in werkelijkheid gezien hebben was wat anders. Dat veranderde enigszins op vrijdag 10 en zaterdag 11 mei, toen vele groepen Duitse transport- en bombardementstoestellen ook ons gebied passeerden op weg naar of op de terugweg van hun aanvalsdoelen in de Randstad; daar hadden zij hun bommenlast afgeworpen of manschappen en/of voorraden afgezet. Ook begeleidden kleine, lichte vliegtuigjes de oprukkende grondtroepen. Toen de Duitse pantserwagens en andere voertuigen bv. op zaterdagmorgen 11 mei vanuit Boekel naar Erp optrokken werden zij in de lucht vergezeld door een vliegtuigje, dat op geringe hoogte langzaam vliegend en boven de colonne cirkelend, deze bleef volgen. Datzelfde gebeurde ook in de namiddag toen Duitse eenheden bij de brug naar ’t Hool te Keldonk aan de westzijde van het kanaal geraakten en aldaar de Nederlandse verdediging aanvielen. Waarschijnlijk werden er vanuit deze vliegtuigjes aanwijzingen en instructies gegeven. Dat was voor de meeste mensen de eerste kennismaking met het ’luchtwapen’, welke in onze contreien eigenlijk zonder veel consternatie gepaard ging. Geen bombardementen, geen luchtgevechten en geen neergeschoten/neergestorte toestellen. Binnen enkele jaren veranderde dit beeld echter drastisch en kreeg het gevaar uit de lucht een andere gestalte. Toen kon men dan ook met recht gaan spreken van een luchtoorlog. Heel veel mensen die de bezettingsjaren op jonge leeftijd dan wel als reeds volwassene hebben meegemaakt zijn de oorlog in de lucht hun leven lang blijven herinneren; in vele gevallen heeft het gevaar, de dreiging uit de lucht onuitwisbare indrukken achtergelaten. De luchtgevechten, de vanaf de grond zoekende schijnwerpers, de explosies, het aanzwellende en daarna weer wegebbende zware gebrom van de overvliegende bommenwerpers, die geheimzinnig aandoende armada’s hoog in de lucht met overdag (als meestal de Amerikanen vlogen) die lange witte condensstrepen, het brandend neerkomen van een groot vliegtuig, de wrakstukken en soms de aanblik van een omgekomen bemanningslid, niet zelden erg verminkt. En uiteraard door de toen jeugdigen onder ons in die tijd anders bekeken en ook ervaren dan door de meer van gevaar bewuste ouderen. Voor het overgrote deel van de mannelijke jeugd was het in ieder geval een zeer enerverende, spannende tijd; er gebeurde nog al eens wat. Vooral vanaf het voorjaar 1942 kreeg de strijd via de lucht een andere omvang en schaalvergroting. Toen ging de RAF ( – de Britse Koninklijke Luchtmacht) het systeem van de ”bommenwerperstroom” hanteren; grootschalige bomaanvallen met meer dan duizend bommenwerpers tegelijk. De eerste vond plaats in de nacht van 30 op 31 mei 1942 en het doel was Keulen. Deze aanvalsmacht van 1046 vliegtuigen passeerde die nacht ook onze streek; er zouden nog vele van dergelijke grote aanvallen volgen, waarvan de heen- of de terugroutes echter niet altijd over Zuid-Nederland liepen. En telkenmale werden bommenwerpers neergeschoten. Met ontzag volgde de bevolking het overvliegen – de lucht totaal gevuld met het geronk van de zware motoren; soms afgewisseld met het hogere en lichtere geluid van een Duitse nachtjager, op zoek naar een prooi. Niet zelden werd de komst van de bommenwerpers al aangekondigd door gedrag van dieren bv. honden. Waar mensen het geluid van de naderende vliegtuigen nog niet konden waarnemen had het scherpere gehoor van de hond hen al gesignaleerd. De bevolking reageerde verschillend. In de beginperiode ging men niet slapen en wachtte men het voorbij-trekken van de machines af; of de hele familie kwam weer uit bed als de stroom laat in de avond of de vroege nacht kwam aanzetten. Je wist maar nooit… er kon van alles gebeuren. Maar allengs werd het gewoon, te gewoon en ’s anderendaags was het trouwens weer werkdag. De meeste mensen reageerden er niet meer uitzonderlijk op; was men nog op als de vliegtuigen kwamen dan wachtte men het verloop af – was men al naar bed gegaan dan bleef men er. Tot er gevaar dreigde omdat er zich bv. een luchtgevecht ontwikkelde – dan was men er vlug uit. Het was bovendien verboden om zich gedurende de avond en nacht buiten te bevinden, de werking van de z.g. avondklok (die Sperrzeit), die voorschreef dat men binnenshuis moest verblijven; uitzonderingen werden er alleen gemaakt voor enkele bijzondere functionarissen als artsen, politie, sommige leden luchtbeschermings-diensten. Vele inwoners hadden overigens ook al een schuilgelegenheid aangelegd, een schuilkelder gebouwd. En daarbij trachtte men in het algemeen de voorschriften en aanwijzingen van de luchtbeschermingsdienst op te volgen. De taken en werkverdelingen van de Erpse, Boerdonkse en Keldonkse luchtbeschermingsdiensten zijn al eerder beschreven in de artikelen nrs. 59, 60 en 61 in januari en februari 1996. Van alles kwam er uit de lucht vallen; niet alleen aangeschoten vliegtuigen of delen ervan, maar ook in nood afgeworpen bommen, lege extrabrandstoftanks, strooibiljetten en propagandablaadjes en de z.g. ”Window”, de smalle aluminium strookjes om de Duitse te storen (antiradarsneeuw), uitgeworpen door de geallieerde vliegtuigen en die soms met bossen tegelijk uit de lucht kwamen dwarrelen.. Vond men deze dingen dan was het voorschrift, dat men daarvan aangifte deed bij de plaatselijke politie en aldaar ook inleverde. In de meeste gevallen wenste men dit voorschrift niet te kennen en leverde men niets in.

boekje met toespraak Koningin

Voorbeelden van door vliegtuigen uitgeworpen strooibiljetten. (een tijdje echte verzamelitems, welke eigenlijk ingeleverd moesten worden)

Nr 66 - DE LUCHTOORLOG II Inleiding 2 De onze streek passerende bommenwerpers hadden vooral te maken met de nachtjagers van de Duitse vliegbasis Venlo; vele toestellen en hun bemanningen werden het slachtoffer van de kanonnen en mitrailleurs van deze jagers. Deze basis was operationeel vanaf 18 maart 1941. Over geheel Nederland verspreid waren dergelijke basis voor dag- en/of nachtjagers aangelegd o.a. te Leeuwarden, Soesterberg, Schiphol, Deelen, Gilze-Rijen, Twenthe en Volkel. Nagenoeg elke gemeente in Nederland kreeg te maken met het op hun grondgebied neerstorten van vliegtuigen en het sneuvelen van bemanningssleden. Vooral in de beginjaren – de tijdsperiode van de z.g. ”helle Nachtjagd” (t/m medio 1942) - maakte de Duitse luchtverdediging ook in onze streek gebruik van zoeklichten, meestal gekoppeld aan/samenwerkend met een batterij luchtdoelgeschut en een grondstation voor de jagers. Deze schijnwerpers stonden o.a. opgesteld omgeving vliegveld Volkel, in de Peel als bij Bakel, Oploo en Venray. Hun lange priemende lichtvingers hadden een dieptewerking van ongeveer dertig km. en het was voor de overvliegende bommenwerpers zaak om niet door zo’n straal gevangen te worden. In een oogwenk bundelden zich de zoeklichten dan, concentreerden zich op dat ene “puntje” hoog in de lucht, de gevangen bommenwerper en dan was er bijna geen ontsnappen meer mogelijk. Velen onder ons hebben destijds dat ”speurwerk” gevolgd, hopende dat het geen resultaat opleverde. Maar een imponerend schouwspel was het wel. De nachtjagers werden vanaf de grond begeleid door een ”Nachtjagdstellung”- een met radar uitgeruste gevechtsleidingspost op de grond; deze ”praatte” de nachtjager tot vlakbij een bommenwerper, waarna de piloot van de jager de aanval zelfstandig afwikkelde. Een dergelijke post was voor onze streek gevestigd te Veulen/Venray. Zo’n post werd ondersteund door een radarpeilstation; in Bakel hadden de Duitsers een station gebouwd, dat te boek stond onder de naam ”Bazi”. Als er weer eens een vliegtuig was neergestort verschenen binnen de kortste tijd Duitse militairen bij het wrak; in onze streek kwamen zij van legerplaatsen als Eindhoven, Helmond, Den Bosch of vliegbasis Volkel. Plaatselijke politie en/of leden van de luchtbeschermingsdienst plus uiteraard nieuwsgierige bewoners (ondanks de avondklok) waren altijd wel als eersten aanwezig bij het wrak. Maar zij moesten dan toch al gauw plaats maken voor de Duitsers. Iedereen werd dan verder op afstand gezet. De Duitsers controleerden het wrak op de aanwezigheid van omgekomen, dan wel nog levende bemanningsleden, niet ontplofte bommen, nieuwe apparatuur enz. Bewaking werd bij het wrak geplaatst, totdat dit na enkele weken voor volledige demontage werd afgevoerd naar werkplaatsen en kampen o.a. naar het concentratiekamp te Vught. Er zat maar weinig aan een vliegtuigwrak, dat de Duitsers niet voor hun eigen oorlogsindustrie konden gebruiken. De bewakings-troepen werden meestal ergens in de buurt ingekwartierd bv. op een boerderij. Inwoners hadden ook wel belangstelling voor onderdelen van het vliegtuigwrak, dat niet zelden over een grote oppervlakte lag verspreid. Wat men echter met een stukje aluminium plaat, een verwrongen metertje of een stuk rubber moest doen wist men eigenlijk niet; het waren gewoon hebbedingetjes. Aluminium pijpen en plexiglas vonden wel gauw een toepassing; men maakte er leuke ringetjes van, waarbij het plexiglas werd geschilderd in de kleuren rood, wit en blauw. Bepaalde groepen als bv. het verzet hadden wel eens belangstelling voor intact gebleven mitrailleurkogels. Maar de Duitse bewaking was meestal attent en liet zich niet afleiden, ook niet door de schooljeugd die graag rondneusde. Gesneuvelden werden door de Duitsers gekist en vanuit onze streek overgebracht naar een centrale begraafplaats te Woensel-Eindhoven. Neergestort boven de lijn (globaal) Boxmeer-Uden-Veghel-Den Bosch werd begraven te Uden, neergestort onder die lijn, dus te bv. Elzendorp, Boekel, Gemert, Erp, St.-Oedenrode te Woensel. Het was ten strengste verboden om overlevenden te helpen – dat kwam je ten minste op een verblijf in een concentratiekamp te staan. O.a. de familie Otten in Erp trotseerde dit verbod en bood vanaf april 1943 hulp aan 51 neergekomen bemanningsleden, waarvan er een aantal na een lange, lange tocht weer op de basis in Groot-Brittannië kon terugkeren. De verschillende luchtmachten hebben boven Nederland en het aangrenzende zeegebied grote verliezen geleden Er kwamen door allerlei oorzaken ong. 6.500 toestellen naar beneden n.l. zo’n 2800 RAF (Brits), 1500 USAAF (Amerikaans), 2000 Luftwaffe (Duits) en 200 andere nationaliteiten. De verliezen aan bemanningsleden bedroegen: RAF ong. 16.500, USAAF 2700, Luftwaffe 2500. Velen van hen zijn nimmer gevonden en staan als vermist te boek. Voor het overgrote deel van hen voor altijd ”Missing in action” en liggend in een niet gelokaliseerd graf, meestal de zee. Nu, zoveel jaren na dato een reden om nog eens met respect terug te denken aan deze ons onbekende helden uit het luchtruim.

Gedurende de oorlog op grondgebied van de gemeente Erp neergestorte vliegtuigen:

Nr. 1: 26-02-1943 Een tweemotorige Britse bommenwerper te Boerdonk, nabij de boerderij van Michiel Penninx aan de Kruisstraat; Nr. 2: 17-06-1943 Een viermotorige Britse bommenwerper te Boerdonk op nagenoeg dezelfde plaats; Nr. 3: 21-07-1944 Een viermotorige Britse bommenwerper te Keldonk in de Roost langs de straatweg Erp-Keldonk; Nr. 4: 17-09-1944 Een tweemotorig Amerikaans transportvliegtuig in de Vogelenzang op de Aa-oever tussen Erp en Keldonk; Nr. 5: 21-09-1944 Een tweemotorig Canadees transportvliegtuig in ’t Hool te Keldonk nabij de boerderij van A.Biemans; Nr. 6: 22-09-1944 Een eenmotorig Brits jachtvliegtuig op het Ham te Erp; Nr. 7: 23-09-1944 Een Amerikaans zweefvliegtuig te Boerdonk in een weiland van H. Bekkers gelegen tussen de Boerdonksedijk en de Zuid-Willemsvaart/kanaaldijk; Nr. 8: 23-09-1944 Een zelfde toestel in het Hurkske te Erp nabij de bosrand in de buurt van het Rouwven; Nr. 9: 02-11-1944 Een Amerikaans jachtvliegtuig te Boerdonk, Boerdonksedijk achter de boerderij van A.van de Berg; Nr. 10: 25-12-1944 Een tweemotorig Duits jachtvliegtuig (straaljager) te Erp in het buurtschap Melvert; Nr.11: 01-01-1945 Een Duits jachtvliegtuig te Keldonk, ’t Hool nabij de boerderij van H. Kanters.; 1 jan. 1945 Een zelfde toestel in het grensgebied tussen Boerdonk en Donk, in Leek, waarbij de piloot per parachute landde in het Boerdonkse deel van Leek. Dan zijn er ook enkele bemanningsleden van elders neergestorte vliegtuigen per parachute op Erp ‘s grondgebied geland. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze vliegers zal de serie worden voortgezet.

Nr 67 - DE LUCHTOORLOG III De lotgevallen van Lancaster R.5898 en zijn bemanning 1 In het nummer van 24 februari 2000 publiceerde de Erpse Krant - los van deze serie - een artikel onder de titel ”Oud R.A.F.-navigator Jack Broughton +”. Het was geschreven door Piet van Deurzen uit Veghel, die echter in zijn jeugdtijd in Boerdonk woonde. Deze vlieger – bemanninglid van een Britse bommenwerper – werd op zondagmorgen 11 april 1943 te Boerdonk door de politie uit Beek en Donk gearresteerd en verdween daarna in Duitse krijgsgevangenschap. Na de oorlog onderhield Piet nog regelmatig schriftelijk contact met hem. In het artikel meldt Piet verder het overlijden van deze Brit op 17 januari jl. Het was niet zomaar een incident, deze arrestatie te Boerdonk; de Erpse gemeenschap raakte namelijk in die dagen betrokken bij meer voorvallen rond dit vliegtuig en zijn bemanning, waartoe ook Broughton behoorde. Onbewust en zelfs tot op de dag van vandaag bij velen in Erp niet bekend. Hier volgt het verhaal. De viermotorige bommenwerper – een Avro-Lancaster Mk.1 – behoorde tot het 44ste (Rhodesia) squadron van de Royal Air Force (R.A.F.), de Koninklijke Luchtmacht van Groot-Brittannië. Het toestel vloog onder de codes R.5898, KM-G. Tezamen met nog 103 andere Lancasters en vijf Mosquito’s (tweemotorige jachtbommen-werpers) voerde het op de avond van 9 april 1943 een aanval uit op de Duitse stad Duisburg in het Ruhrgebied. De bommenwerper was om 20.34 uur (Britse tijd) opgestegen van de vliegbasis Waddington, Lincolnshire in Engeland. De aanvliegroute liep over Noord-Holland (bij Egmond de Nederlandse kustlijn passeren) en via midden- Nederland naar het doelgebied en de terugroute vanaf het doelgebied via midden-Nederland en Noordwijk naar Engeland.. De opdracht kon worden uitgevoerd; dat wil zeggen het doel kon worden gebombardeerd. Maar daarna ging het mis. Op de terugweg werd het vliegtuig boven Noordoost-Noord- Brabant aangevallen door een Duitse nachtjager (waarschijnlijk bestuurd door Maj. van I.NJG.1 van de vliegbasis Venlo) en neergeschoten. De Luchtbeschermingsdienst Oss maakte in rapporten van 9 en 10 april 1943 namelijk gewag van luchtgevechten boven dat gebied en tevens van het neerstorten van Britse vliegtuigen te Teeffelen en te Nistelrode. De bemanning van een Lancaster bestond normaal uit zeven leden; in dit geval was echter een extra bemanningslid toegevoegd en dat was de eerder genoemde Sgt. Broughton. Deze vloog als 2e navigator mee om ervaring op te doen. Vier bemanningsleden slaagden er in om het aangeschoten toestel te verlaten en per parachute te landen; de andere vier gingen met hun kist ten onder en sneuvelden. Het toestel stortte om 23.22 uur neer te Teeffelen, gemeente Lith, ten noorden van de Hertogswetering nabij de kromming in de Litherweg, kort bij de grens met de gemeente Oss. Wrakstukken lagen over een groter gebied verspreid. Reeds op zaterdagmorgen 10 april was geconstateerd dat er zich drie stoffelijke overschotten in het vliegtuigwrak bevonden; deze zijn later geborgen door de Duitsers. Een vierde lijk vond men elders. De omgekomenen – allen leden van de R.A.F. (V.R.) - waren: Sgt. Stanley DIXON, boordschutter (rugkoepel), 21 jaar, ongehuwd en afkomstig van Workington; Sgt. Leslie John NASH, bommenrichter, 21 jaar, ongehuwd en afkomstig van West-Kensington, Londen; Flying Officer (=1e. Luitenant) John Hamilton SALT, navigator, 27 jaar, gehuwd en afkomstig van Chiswick; Pilot Officer (=2e.Luitenant) William SMITH, piloot, 22 jaar en afkomstig van Hucknall, Nottinghamshire. De vier werden op 12 april 1943 door de Duitsers begraven in de pastorietuin naast de St.Petruskerk te Uden – deze tuin diende toen als voorlopige begraafplaats en was einde april 1943 vol. Zij werden, tezamen met de andere in deze tuin begravenen, in juli 1946 door een Britse eenheid opgegraven en overgebracht naar het huidige Britse oorlogskerkhof aan de Burg.Buskensstraat te Uden. (graven 4.E.8 t/m 11). Dixon en Salt werden eerst als onbekenden begraven en pas na de opgraving geïdentificeerd. Deze vaste bemanning had al eerder zeven aanvalsvluchten gemaakt, waarvan zes in de maand maart 1943 (o.a. naar Berlijn, Stuttgart, Neurenberg en St. Nazaire). De Gemeente Erp noch zijn inwoners had verder iets van doen met dit neerkomen van de bommenwerper en de omgekomen bemanningsleden. Dat was echter wel het geval met de vier vliegers, die tijdig uit het neerstortende toestel konden ontsnappen en per parachute neerkwamen. Wat er met hen gebeurde wordt beschreven in de volgende bijdrage.

Piloot William Smith

Nr 68 - DE LUCHTOORLOG IV De lotgevallen van Lancaster R.5898 en zijn bemanning 2 De bemanningsleden die overleefden 1 Zoals in de vorige bijdrage is beschreven sneuvelden vier bemanningsleden van de Lancaster en konden er eveneens vier het vege lijf redden. Deze vier verlieten kort na elkaar het neerstortende toestel en maakten gebruik van hun parachute om veilig te landen. Zij moeten boven Oss en omgeving uit het toestel zijn gekomen, gelet op de plaats waar het luchtgevecht plaats vond en waar het toestel neerstortte. Wellicht zijn zij als gevolg van wind afgedreven naar ons gebied. Drie van hen kwamen neer op grondgebied van de gemeente Erp en een op dat van Boekel. En eveneens drie werden al na korte tijd gearresteerd, terwijl een vierde terecht kwam op een z.g. “pilotenlijn” – een hulporganisatie om neergekomen vliegers te helpen ontsnappen en terug te keren naar hun eenheid in Groot-Brittannië Deze vier waren de reeds in het vorige stuk genoemde 2e navigator J.T. Broughton, de boordwerktuigkundige A. Cowe, de boordschutter (staart) H. Waite, en de radiotelegrafist /boordschutter J.W. Wardlaw. Hoe liep het met hen af ?. Onderstaand hun verhaal. Sergeant Jack T. BROUGHTON. Hij was pas op 1 april 1943 bij het squadron gekomen na voltooiing van zijn opleiding bij een trainingseenheid en maakte op die fatale avond van 9 april 1943 op 21-jarige leeftijd zijn eerste operationele vlucht naar vijandelijk gebied. Hij was op deze vlucht aan de vaste bemanning toegevoegd om ervaring op te doen; hij ’vloog’ als het ware ’stage’. Op de morgen van Passiezondag 11 april 1943 troffen buurtbewoners hem aan nabij de brug over het afleidingskanaaltje aan het einde van de Veerstraat te Boerdonk, vlakbij het huidige restaurant ”t Veerhuis”. Hij droeg nog zijn militair uniform, inclusief zijn zware vliegerslaarzen, hetgeen onmiddellijk duidelijkheid verschafte omtrent zijn herkomst. Het was bovendien communiezondag – vele jonge Boerdonkenaren deden hun Plechtige H. Communie en zodoende was het wat drukker dan normaal. Het nieuws verspreidde zich snel en derhalve trok hij veel bekijks, o.a. van Meester Thijssen, hoofd van de lagere school, en Piet van Deurzen. Harrie v.d. Berg, wonende te Boerdonk, enkele jaren geleden overleden, en toen al amateurfotograaf, slaagde erin om snel een foto van hem te maken, terwijl hij links naast het huis van de fam. Klaas de Groot (”Klaas de metselder” aan de Kanaaldijk) stond. Piet van Deurzen sprak nog heel kort in zijn beste schoolengels met hem en kwam ook nog snel in het bezet van de naam en adres van de vlieger. Dit (fotomaken en gesprek) uiteraard tegen alle Duitse regels en voorschriften in; het was ten strengste verboden om contact, welk dan ook, te leggen met neergekomen geallieerde vliegtuigbemanningsleden. De toen gemaakte, inmiddels unieke, foto bestaat nog steeds en is voor Boerdonk en Erp van historische waarde Maar als allereerste had de toen 12-jarige Miep v.d. Kerkhof (nu de weduwe de Fost te Beek en Donk) hem gezien; zij woonde met haar ouders en andere familieleden langs het kanaal aan de Bosschedijk (einde Veerstraat links). Zij deed op die zondag ook haar Plechtige Communie en was al om kwart voor zeven op pad naar de kerk te Boerdonk. Het was al licht en Broughton stond tegen de gevel van het Veerhuis geleund en reageerde niet op haar verschijnen. En de jonge Miep had het niet begrepen op die vreemdeling en spoedde zich snel richting kerk. Er is geen woord nog teken gewisseld; pas later op de dag hoorde zij de werkelijkheid. Teveel mensen hadden hem gezien en bekeken en daardoor was het te risicovol, eigenlijk onmogelijk, geworden hem nog stiekem te doen verdwijnen en te laten onderduiken. Hij verbleef korte tijd in het huis van de familie de Groot en aldaar werd hij gearresteerd door marechaussee/ politie uit Beek en Donk; gezeten achter op de fiets van een politieagent werd hij nog voor de middag afgevoerd naar het politiebureau te Beek en vandaar verdween hij via de geëigende Duitse lijnen (Eindhoven – Amsterdam alwaar hij, zoals te doen gebruikelijk, werd ondervraagd) naar Frankfurt en verder de vaste Duitse krijgsgevangenkampen in. Hij verbleef onder nummer 982 in het kamp nr. 357 = Kopernikus; op 2 mei 1945 werd hij door het Britse leger bevrijd en op 9 mei was hij weer in Engeland terug. Gedurende zijn gevangenschap liep zijn diensttijd door en promoveerde hij uiteindelijk nog tot de rang van Warrant- Officer = adjudant-onderofficier. Op aanraden van zijn vader Dorus zocht Piet van Deurzen na de oorlog contact met ’die Engelse piloot’, zoals hij in Boerdonk voortleefde; Piet had nog steeds dat in april 1943 van hem gekregen adres. Begin januari 1946 reageerde de Brit met een brief en het contact tussen de twee is steeds in stand gebleven. Broughton overleed op 17 januari 2000 in de leeftijd van 77 jaar. Een onderzoek / reconstructie heeft echter nog meer feiten aan het licht gebracht. Broughton heeft verklaard, dat hij in een bosgebied was geland en aldaar zijn parachute met springharnas had begraven; hij wist niet meer waar. Ook zou hij geen contact met burgers hebben gehad, hij had maar wat rond gezworven. – deze uitlatingen deed hij waarschijnlijk om burgers geen moeilijkheden te bezorgen. Want deze contacten waren er wel degelijk geweest. Op zaterdag 10 april tegen de avond, het vallen van de schemering, stak hij namelijk het open stuk heideveld/akkerland tussen de gemeentebossen langs de weg Erp-Gemert en de Coxdijk (thans Coxebaan) over en zocht contact met leden van de familie Jan van Deurzen, die een boerderij op toen nr. D.111 bewoonden. (Geen familie van eerder genoemde Piet). Het was een druilerige avond met lichte regenval. Weduwnaar Jan en zijn kinderen gingen net aan tafel. Geen van de gezinsleden sprak Engels, maar de situatie was wel helder – men had te doen met een vliegenier. De man ’stikte’ van de honger, zo wist de onlangs te Erp overleden zoon Toon zich nog goed te herinneren. Hij at snel een heel bord ’petassie’ op en verdween weer. Vader Jan gaf hem nog een regenjas mee ter bescherming tegen de regen. Het speet de familie dat zij geen verdere hulp had kunnen bieden – de taalbarrière was een te grote kloof. Toon wist zich dat allemaal nog zo goed te herinneren, omdat een kwartiertje na het vertrek van Broughton een pater van de H. Geest uit Gemert passeerde; deze paters gingen in die tijd de Boerdonkse pastoor assisteren met biechten en andere diensten. Jan zocht nog even naar de Brit om hem terug te halen en hem in contact te brengen met de pater, waarvan Jan veronderstelde dat die wél Engels sprak. Echter tevergeefs en met de beschreven noodlottige afloop op zondagmorgen 11 april.. In de herfst van 1945 vond schrijver dezes tezamen met zijn broer en zus in de Hurksebossen bij toeval een nagenoeg vergane parachute en springharnas, verstopt in de bosgrond. Er was maar heel weinig meer van over – alleen kleine stukjes parachute en canvasriemen; de rest was vergaan. Niet vergaan, zelfs niet aangetast, waren de twee verchroomde klemmen waarmede het valscherm aan het harnas werden gehaakt en de koppeling van de harnasriemen, waarmede het harnas snel kon worden losgemaakt en afgedaan. De twee klemmen zijn nog steeds in zijn bezit, al die tijd bewaard, als welhaast een relikwie. Het is nagenoeg zeker dat dit de door Broughton achtergelaten uitrustingsstukken zijn geweest. In de volgende bijdrage wordt verhaald hoe het Cowe, Waite en Wardlaw verging.

Jack BROUGHTON Links: nog in goeden doen – boven linker borstzak zijn Navigator-wing Rechts: vóór het huis van Klaas de Groot te Boerdonk

Een van de twee gevonden veerklemmen; hiermede werd de parachute aan het harnas bevestigd. Aan boord van de bommenwerper droeg het bemanningslid altijd zijn harnas; de klemmen zaten aan de voorzijde met de beugel (l.) hieraan vast bevestigd. De parachute droeg men niet permanent, maar lag immer binnen handbereik. In geval van nood kon de parachute met een enkele beweging via de verende klem aan het harnas worden vastgemaakt.

Nr. 69 - DE LUCHTOORLOG V De lotgevallen van Lancaster R.5898 en zijn bemanning 3 De bemanningsleden die overleefden 2 Flight Sergeant (Sergeant-majoor) Archibald COWE De geschiedenis van deze boordwerktuigkundige is uitvoerig beschreven in het boek ”Pyama – house” van Dr. Frans Govers, handelende over de pilotenhulp 1943 –1944 o.a. door de vier broers en zusters Otten te Erp. Cowe landde rond half twaalf in de nacht van 9 op 10 april 1943 per valscherm in het buurtschap ”Den Hoek” te Erp, kort bij de Aa. Bij zijn landing verzwikte hij zijn enkel. Hij verborg zijn parachute in het struikgewas en begon te lopen, richting Erp de rivier de Aa volgend. Tegen de morgen toen het lichter begon te worden verborg hij zich. Later op de dag vond Antoon Delisse hem in een sloot achter zijn boerderij op de Achterdijk, gaf hem eten en drinken en een zak om zich mee te bedekken en beschermen. Antoon nam contact op met zijn buurman Hannes Donkers om te overleggen wat in deze situatie te doen. Als derde werd Piet Delisse ingeschakeld en deze op zijn beurt kwam met het probleem terecht bij de twee broers en twee zusters Otten, wonend tegenover de kerk te Erp. Na overleg en afweging van de risico’s werd besloten om hem te helpen. Cowe werd uit zijn schuilplaats gehaald en ongeveer een dag na zijn landing had hij weer onderdak; rond halfeen in de nacht van 10 op 11 april was hij bij de Otten’s. Diezelfde nacht werd ook nog de hulp ingeroepen van dokter Henrar, de huisarts in Erp, die even naar de geblesseerde enkel moest kijken. De vlieger verbleef vijf dagen bij de familie Otten; hier verwisselde hij ook zijn RAF-uniform met burgerkleren. Op 15 april werd hij per fiets door Antoinette en Harrie Otten naar Sevenum gebracht, een volgend station op de lange weg terug naar Engeland. Via vele posten in België en Frankrijk geraakte hij in de buurt van de Frans-Spaanse grens om uiteindelijk tezamen met een aantal lotgenoten alsnog tegen de lamp te lopen. Duitsers namen hem op 1 juni 1943 in de omgeving van Perpignan krijgsgevangen. Hij zat een korte tijd in de beruchte gevangenis te Fresnes (Fr.) en verdween daarna onder nummer 222810 in krijgsgevangenkamp 4B = Mühlberg a.d. Elbe. Na de oorlog had de familie Otten nog contact met Cowe; de dankbare Brit bezocht zelfs in 1947 Erp en zijn eerste schuilplaats. Toch hebben waarschijnlijk ook andere Erpenaren Cowe in zijn schuilplaats opgemerkt. Sjef v.d. Crommenacker weet zich pertinent te herinneren, dat hij op die zaterdagmiddag 10 april toen hij van school naar huis ging (in die tijd werd er ook nog op zaterdag school gedaan) bij toeval op de Brit stootte. Lopende langs een sloot werd zijn aandacht getrokken door een ”Pst” – een zacht gesis. Sjef merkte een vreemdeling in niet gewone kleren op, maar had er ook geen verklaring voor en wist niet wat er mee aan te vangen. Tegen de avond ging hij met een broer terug, maar toen was de schuilplaats in de sloot verlaten. De parachute van Cowe werd in eerste instantie gevonden door schaapherder Hannes v.d. Elzen – bij oudere Erpenaren nog wel bekend –maar deze wist niet wat het was en liet hem achter. Daarna vond landbouwer Theodorus v.d. Horst, Hoek D.117 hem in zijn weiland en meldde dat ten gemeentehuize. Veldwachter P.L. Jong haalde het valscherm op; terwijl hij met het pak zijde onder de arm door de Kerkstraat fietste en het huis van de familie Otten passeerde, zat Cowe met nog enkele mensen in de voorkamer en zag zijn eigen valscherm voorbijkomen.. Cowe werd de eerste die via Otten op de ”pilotenlijn” werd gezet; een vijftig andere vliegers en een ontvluchte Franse krijgsgevangene zouden t/m einde augustus 1944 nog volgen. Cowe, nog in uniform en met vliegerslaarzen aan. Links Harrie en Thea en rechts Antoinette Otten (Collectie Otten) Sergeant H. WAITE. De landingsplaats van deze staartschutter is niet bekend, maar het moet ergens in het Lijnt onder Keldonk of naaste omgeving zijn geweest. Boeren vonden hem op zaterdagmorgen 10 april, verstopt in een hooiberg van Hannes Kemps. Op de een of andere wijze is dat gemeld aan de gemeentelijke autoriteiten of de politie in Erp. Hij werd al snel gearresteerd en naar het politiebureau van Erp gebracht. Terwijl Waite op de komst van de gewaarschuwde Duitsers zat te wachten slaagde Adriaan Heykants, jong ambtenaar op het gemeentehuis en hoofd van de Luchtbeschermingsdienst, er nog in om achter de naam van de gevangene te komen. Hij gaf deze nadien door aan het Nederlandse Rode Kruis, opdat deze op zijn beurt het Britse Rode Kruis kon informeren. De parachute van Waite is, voor zover officieel bekend, nimmer gevonden. Van de arrestatie is in het archief van Erp geen proces-verbaal meer aanwezig; zonder twijfel is dit destijds opgemaakt. Via de gebruikelijke weg (Amsterdam-Frankfurt ) raakte ook deze vlieger in een Duits krijgsgevangenkamp via Luft III = Sagan, Luft VI = Heydekrug en tenslotte Stalag 357 = Fallingbostel; aldaar verbleef hij tot begin mei 1945 onder nummer 1047. Ook hij kreeg nog een hogere rang n.l. die van Flight-Sergeant (sergeant-majoor).

Sergeant J.W. WARDLAW. Deze telegrafist/boordschutter was lid van de R.C.A.F. (Royal Canadian Air Force) en kwam bij zijn landing terecht op gebied van de Gemeente Boekel. Op de morgen van zaterdag 10 april werd hij gearresteerd door de Boekelse gemeenteveldwachter P.C. v.d. Leijgraaf . Dat geschiedde tussen zeven uur en half acht op de toenmalige Boekelscheweg, echter op gebied van de gemeente Gemert. Hij was nog in RAF-uniform en de politieagent kon hem niet verstaan. Direct na zijn arrestatie is hij overgebracht naar het politiebureau te Boekel. Aldaar werd hij om ongeveer half tien overgedragen aan twee Duitse militairen, snel overgekomen uit Den Bosch. Waarschijnlijk hebben deze ook Waite te Erp opgehaald. De arrestatie door de Boekelse politieagent geschiedde nadat deze omstreeks kwart voor zes, terwijl hij surveilleerde op de weg Boekel-Gemert, door een fietser erop werd geattendeerd, dat deze zonet iemand was tegengekomen, die niet geantwoord had op zijn ”Goedemorgen”-wens en verder de indruk maakte een vreemdeling te zijn. Inderdaad, het viel voor een buitenlander niet mee om aan ongewenste aandacht te ontkomen en ditmaal met vergaande gevolgen. Van de arrestatie is een uitgebreid rapport d.d. 10-4-1943 opgemaakt en nog in de archieven aanwezig. Ook Wardlaw had de gang naar een Duits krijgsgevangenkamp te maken; hij volgde hetzelfde traject als zijn collega Waite en ook hij kwam uiteindelijk terecht in Stalag 357 = Fallingbostel; hij verbleef daar onder nummer 1048 (gelet op het nummer van Waite wellicht het bewijs, dat zij samen verder zijn getransporteerd en opgenomen in het kamp). Ook Wardlaw promoveerde gedurende zijn gevangenschap en werd uiteindelijk Warrant-Officer (Adjudant-onderofficier) Door een Boekelse boer werden diezelfde morgen in de buurt van Koks nog gevonden een rubberboot en een stuk metaal, afkomstig van een vliegtuig. Deze materialen werden ook aan de Duitsers afgedragen. Niets bekend is er echter over de parachute van Wardlaw.

Vanuit Britse bron is nog het volgende bekend: De parachute van de gesneuvelde Sgt. Dixon (zie nr. 67) had brandschade opgelopen en was daardoor onbruikbaar; hij sprong nu tezamen met de geredde Sgt. Waite, elkaar vasthoudend/omklemmend. Tengevolge van de schok bij het openen van de parachute van Waite sloeg hij echter los en kwam zonder valscherm naar beneden, hetgeen hij uiteraard niet overleefde. In die tijd is onder Veghel het stoffelijk overschot van een Britse vlieger gevonden. Tezamen met de drie bij het vliegtuigwrak te Teeffelen te Uden begraven.

Nr. 70 - DE LUCHTOORLOG VI Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 1 Met het voortduren van de oorlogsjaren breidde ook de luchtoorlog zich uit en vooral vanaf het voorjaar 1942 intensiveerden zich de activiteiten van de geallieerde luchtmachten met de daaraan verbonden gevaren voor de bevolking. Maar pas na bijna drie jaren bezettingstijd werd de gemeente Erp voor de eerste keer geconfronteerd met het neerstorten van een vliegtuig op haar grondgebied. Meerdere gemeenten in de naaste omgeving hadden dit echter al eerder moeten ervaren; de aan- en/of terugvliegroutes van de bommenwerpers liepen nogal eens over zuidelijk Nederland en telkenmale gingen er bij het passeren van onze streek ook vliegtuigen verloren, neergehaald door de Duits luchtafweer of nachtjagers. Zo stortten al eerder bommenwerpers neer te Uden (11-9- 1942), Elsendorp (26-7-1942, 1-8-1942, 27-8-1942 en 11-9- 1942), Volkel (2-10-1942), Boekel (13-4-1942 en 20-12-1942) en Handel (27-1-1943). Het was gewoon een kwestie van tijd dat hetzelfde ook op Erps gebied zou gebeuren.

26 februari 1943 - De eerste – een Wellingtonbommenwerper te Boerdonk Het eerste vliegtuig dat op Erps grondgebied neerkwam was een tweemotorige Wellington Mk.III –bommenwerper, die op vrijdagavond 26 februari 1943 om circa 21.34 uur neerstortte in een akkerland te Boerdonk, ongeveer 200 mtr. tegenover de boerderij van Michiel Penninx aan de Cruijsstraat/het Hondseind. Het behoorde tot het 426ste (Thunderbird) squadron van de Royal Canadian Air Force (RCAF), vloog onder de codes Z1599, OW-B en was met zijn zeskoppige bemanning om 18.50 uur (Britse tijd) opgestegen van de vliegbasis Disforth, in Yorkshire , Engeland. Het toestel keerde naar huis terug van een bombardementsvlucht naar een industriegebied in Keulen; in totaal namen aan deze raid naar Keulen 427 bommenwerpers deel, waarvan er tien niet terugkeerden. Hun aanvliegroute liep over Noordwijk en Julich in Duitsland naar Keulen. Uit Duitse verslagen is gebleken dat de bommenwerper werd neergeschoten door een Duitse nachtjager van I./NJG 1 (1e Gruppe )van de vliegbasis Venlo met (= Kapitein) Manfred Meurer aan de stuurknuppel. Het Duitse Lagebericht vermeldt letterlijk: “Am 26.2.1943 21.34 Uhr Abschuss 1 Vickers-Wellington bei Erp, 20 km nordostwärts Eindhoven, durch Nachtjager; von Besatzung 1 Mann gefangen, 5 Mann tot”.

Het vliegtuig sloeg niet diep in de grond, maar maakte meer een ‘oppervlaktecrash’ in de akkers alwaar reeds winterrogge was ingezaaid. De akkers behoorden toe aan de Wed. A. v.d. Vossenberg (D.71) en J. Pretti (D.80) te Boerdonk. Over een grote oppervlakte lagen de wrakstukken verspreid en het hoofddeel van de bommenwerper met romp en tanks brandde grotendeels uit, hetgeen weer leidde tot het exploderen van de nog aan boord zijnde machinegeweermunitie. Al gedurende de late avond en de nacht kwamen nieuwsgierige inwoners, de avondklok negerend, poolshoogte nemen. Ook de Erpse politie en leden van de Luchtbeschermingsdienst kwamen bij de wrakstukken om een oogje in het zeil te houden. Niet veel inwoners van Boerdonk hadden echter het luchtgevecht en het daarop volgende neerstorten van de bommenwerper waargenomen; alles schijnt tamelijk geluidloos (als men deze kwalificatie in dit geval kan gebruiken) te zijn verlopen en velen hoorden pas de volgende morgen van het neerstorten. Hendrik van Sinten – toen wonende Coxdijk D.105 – nachtwaker bij van Thiel’s Draadindustrie te Donk was wel oog- en oorgetuige van het vuurgevecht en het neerstorten van de bommenwerper. Volgens Hendrik kwam hij aanvliegen uit de richting de Peel – Gemert, werd ten oosten van Boerdonk aangevallen door de nachtjager, meteen in brand geschoten en kwam onmiddellijk, een grote cirkel draaiend, in een baaierd van vlammen en vuur naar beneden. Harrie van den Berg te Boerdonk was eveneens een van de getuigen; hij keerde terug van een oefening van de Luchtbeschermingsdienst en had dezelfde ervaring als Hendrik van Sinten. Harrie onderkende het naderende gevaar en dook een sloot in om aldaar de afloop af te wachten. Nadien is hij nog naar het brandende wrak gelopen, dat hij tot op korte afstand kon naderen; aldaar was echter al ene van Kessel uit Beek en Donk als eerste gearriveerd. Bij Michiel Penninx, waar het vliegtuig bij wijze van spreken bijna op de stoep viel, zat men die vrijdagavond te kaarten o.a. met de gebroeders Frans en Toon v.d. Berg van de Kanaaldijk; de kinderen lagen al te bed. Michiel had wel wat gerommel en lawaai gehoord en ging buiten zijn boerderij eens voor alle zekerheid een kijkje nemen. Bij het openen van zijn staldeur keek hij ineens in een zee van licht en vuur; het toestel was al te pletter geslagen en lag daar te branden een paar honderd meter vóór zijn boerderij, zonder dat het gezelschap binnen daarvan enige notie had. Reeds op zaterdagmorgen vroeg arriveerde de Duitse bewaking (waarschijnlijk afkomstig uit Eindhoven); de militairen werden ingekwartierd bij J. Kerkhof aan de Boerdonksedijk en enkelen bij Michiel Penninx, omdat zij vanuit diens boerderij vanaf kortbij een goed uitzicht op het te bewaken wrak hadden. Het was tenslotte ook nog winter. De Duitse wachten hielden ongenode gasten weg van het wrak en dat deden zij met veel ernst en plichtsbetrachting. Zij verbleven in Boerdonk totdat na enkele weken de wrakstukken werden geruimd en afgevoerd, waarschijnlijk naar het concentratiekamp te Vught, alwaar een volledige demontage voor hergebruik van de diverse materialen volgde. Pas in de vroege namiddag van zondag 28 februari arriveerden leden van een z.g. Bergungstruppe, die overgingen tot het bergen van de aangetroffen stoffelijke overschotten van de omgekomen vliegers.

(in het volgende nummer de beschrijving van de lotgevallen van de bemanning)

Embleem van No. 426 (Thunderbird) Squadron RCAF

Een Wellington Mk III - bommenwerper

Nr. 71 - DE LUCHTOORLOG VII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 2 26 februari 1943 - De eerste – een Wellingtonbommenwerper te Boerdonk (vervolg) De bemanning bestond uit zes leden, waarvan er vijf omkwamen en de stoffelijke resten gevonden werden tussen en in de nabijheid van de wrakstukken. In ieder geval lag één van de gesneuvelden buiten het wrak. Bij het neerkomen had hij een gat in de zachte akkergrond geslagen en was zelfs nog even onopgemerkt gebleven; men keek over hem heen. Het was een gemengde bemanning n.l. vier waren afkomstig van de Royal Canadian Air Force (RCAF) en twee van de Royal Air Force (RAF). De Duitse Bergungstruppe kistte op zondagnamiddag 28 februari de omgekomenen, ieder lijk in een afzonderlijke kist (volgens een voorgeschreven model). Zij konden allen worden geïdentificeerd. Met één van de gesneuvelden had men vanwege diens lengte enige moeite om hem in de kist te leggen. De kist was niet berekend op het lange postuur van de vlieger. Met enig wring- en zelfs breekwerk aan het lijk vond men tenslotte voldoende ruimte in de kist. Daarna werden de vijf kisten met geopende deksel op een rij gezet in de nabijheid van het wrak en stuk voor stuk gefotografeerd De werkzaamheden van de Duitsers werden gadegeslagen door veel toeschouwers - en niet alleen afkomstig uit Boerdonk – die vanaf de rand van de akkers aan de Cruijsstraat en het Hondseind de ontwikkelingen volgden. Toen de kisten gesloten waren en deze konden worden overgebracht naar enkele in de buurt opgestelde Duitse auto’s deed zich nog een – althans achteraf gezien – hilarisch voorval voor. De leden van de Bergungstruppe wilden blijkbaar het zwaardere sjouwwerk van de kisten met de lijken naar de auto’s over laten aan een aantal toeschouwende Nederlandse burgers. Zij maakten een wenkende beweging om daarmede aan te geven dat de burgers hun richting uit konden komen. Dat signaal werd echter verkeerd begrepen en de toeschouwers maakten een terugtrekkende beweging – zij verwijderden zich enigszins. Dat nu werd weer onjuist geïnterpreteerd door de Duitsers en toen een nieuwe wenk wederom niets opleverde schoot een van hen maar een kogel de lucht in. Toen was het onbegrip compleet en dook zowat iedereen de sloten in of vluchtte snel weg van de onheilsplek en die ‘kwaad willende’ Duitsers. Deze voerden toen het sjouwwerk maar zelf uit. De kisten werden overgebracht naar de Algemene begraafplaats te Woensel/Eindhoven; op een deel van deze begraafplaats werden gesneuvelde geallieerde vliegers begraven – op een ander deel Duitse omgekomenen. De vijf zijn daar kennelijk nog even in een mortuarium of lijkenhuisje geplaatst want ze werden volgens de gemeentelijke administratie van Eindhoven pas op 4 maart begraven, tezamen met zes omgekomen bemanningsleden van een op de Vleut te St.-Oedenrode neergekomen bommenwerper. De vijf ‘Boerdonkse’gesneuvelden kregen de graven vak JJ, rij B. nrs. 28 t/m 32. Het waren: Flying Officer (1e.Luitenant) John Philip MONCKTON, RCAF, 23 jaar. Navigator/bommenrichter, uit Victoria, British Columbia, Canada. Hij kreeg te Woensel graf JJ.B.28, maar is op 21-11-1945 overgebracht naar het Canadese Oorlogskerkhof te Groesbeek - graf vak XVI rij F nr 12; Sgt. (Sergeant) Richard Edward DEAN, RAF (VR), 21 jaar. Telegrafist/boordschutter uit Manor Park, Essex, Engeland – graf JJ.B.29; Flight Sgt. (Sergeant-majoor) Harold RANDS, RCAF, 25 jaar. Piloot uit Alliance, Alberta, Canada - graf JJ.B.30; Sgt. Robert WILLIAMS, RAF (VR), 31 jaar. Boordschutter uit Hook-Surbiton, Surrey, Engeland - graf JJ.B.31; Flight Sgt. William Wilson CAMERON, RCAF, 27 jaar. Telegrafist/boordschutter uit Evarts-Alberta, Canada - graf JJ.B.32.

Alleen Robert Williams was gehuwd. Slechts één bemanningslid – Flight Sgt. H.E. VEY, RCAF, boordwerktuigkundige, kon het neerstortende toestel verlaten en zich per parachute in veiligheid stellen; hij maakte een landing aan de overzijde (westzijde) van de Zuid-Willemsvaart. Hij was wel licht gewond geraakt; door de beschieting, bij het verlaten van het vliegtuig dan wel bij de landing. Hij kwam terecht bij de boerderij van Marinus Penninx en werd daar gevonden door een onderduiker die bij dezelfde onderdak had. Hij kon echter niet verder ontsnappen en werd gearresteerd door de politie/marechaussee uit Beek en Donk Sergeant-majoor Vey verbleef in een Duits krijgsgevangenenkamp en wel Stalag VIII B / 344 bij Lamsdorf, waar hij op 11 mei 1945 werd bevrijd.. Hij werd nog bevorderd tot Warrant Officer = Adjudant-onderofficier.

Tot slot nog de beschrijving van een – achteraf bezien toch enigszins komisch – voorval, waarbij de bekende Boerdonkenaar Driekske Kanters was betrokken. Een dag of wat vóór de wrakstukken werden afgevoerd ging Driekske nog eens kijken. Hij trof geen bewaking meer aan – zo tegen het einde was deze toch al wat verslapt en in verband met het winterse weer hadden de bewakers zich teruggetrokken in de schuur van Michiel Penninx. Driekske – onkundig van dit feit - stalde zijn fiets in het steegje en ging te voet verder naar de vliegtuigresten. De Duitsers zagen dat en wilden hem gewoon wat schrik aanjagen. Één van de wachtposten pakte zijn geweer en loste een schot, gericht op de door Driekske in de heg achtergelaten fiets. Met gezwinde spoed keerde Driekske op zijn schreden terug, pakte zijn fiets en verdween, wellicht menend aan een grote dreiging te zijn ontkomen. De Duitsers waren erin geslaagd weer eens een Nederlander letterlijk en figuurlijk op stang te jagen.

Door het neerstorten van het vliegtuig, de ruimingwerkzaamheden en het vele heen- en weer geloop van mensen had de op de akkers ingezaaide winterrogge nogal wat schade opgelopen en was een deel ervan verloren gegaan. De grootste schadepost viel op de akker van de Wed. A. v.d. Vossenberg waarvan 34 are rogge totaal verloren ging en nog eens 51 are beschadigd werd. J. Pretti verloor een are aan ingezaaide rogge. De gemeente Erp betaalde hiervoor een schadevergoeding, welke later weer gedeclareerd kon worden bij het Rijk.

Nr. 72 - DE LUCHTOORLOG VIII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 3 17 juni 1943. De tweede – een Lancaster - en wederom bij Michiel Penninx te Boerdonk In de late avond van 16 juni 1943 startten vanaf meerdere vliegvelden in Engeland in totaal 212 viermotorige bommenwerpers voor een zware aanval op doelen in de stad Keulen. De aanvalsmacht omvatte 202 Lancaster- en tien Halifax-bommenwerpers, waaronder zestien Lancasters van de z.g. Pathfinder Force (P.F.F.), uitgerust met speciale apparatuur en andere hulpmiddelen om de doelen te kunnen markeren/aanwijzen. De vliegtuigen behoorden tot verschillende squadrons. Veertien Lancasters gingen tijdens deze bombardementsvlucht verloren, waarvan enkele boven ons land en streek. Één ervan kwam neer te Boerdonk en wederom vlakbij de boerderij van Michiel Penninx, alwaar al op 26 februari 1943 een vliegtuig was neergestort – zie bijdragen 70 en 71. Wat deed zich voor? De ongelukkige bommenwerper was de Lancaster Mk.III, code ED497, EA-C, van het 49e. squadron van de RAF. Met zeven bemanningsleden aan boord was het om 22.12 uur Britse tijd opgestegen van de vliegbasis Fiskerton in het graafschap Lincolnshire in Engeland. Tezamen met nog acht andere toestellen van dit squadron had het zich gevoegd bij de grote stroom, richting Keulen in Duitsland. Toen hij op de terugweg onze streek passeerde had de zware viermotorige bommenwerper de hoofdformatie reeds verlaten; hij vloog op zijn eentje en niet meer op de gebruikelijke hoogte, zelfs erg laag. Zeer waarschijnlijk had hij al averij opgelopen en sukkelde hij huiswaarts. Niet bekend is of hij al boven het doelgebied was geweest of voortijdig terugkeerde naar zijn basis. Vast staat wel dat het toestel kwam aanvliegen uit de richting noordelijke Peel en dat hij zijn bommenlast niet meer aan boord had. Oostelijk van Boerdonk, ongeveer boven de driehoek Esdonk – Handel – Gemert, werd hij aangevallen en neergeschoten door wederom Hauptmann Alfred Meurer van I./NJG 1 te Venlo, ons reeds bekend van de eerste te Boerdonk gevallen bommenwerper. Onmiddellijk stortte het toestel neer en kwam terecht zo’n 150 meter vóór de boerderij van Michiel Penninx te Boerdonk, ongeveer honderd meter van de plek waar al op 26 februari 1943 de tweemotorige Wellington was neergekomen. – het was donderdag 17 juni 1943 om 1.46 uur. In zijn ondergang sleurde hij zijn zeven bemanningsleden mee in de dood en tijdens zijn val verloor hij al meerdere onderdelen als stukken vleugel, motoren, een stuk landingsgestel met wiel en vele kleinere apparaten en delen, welke verspreid over Boerdonk neerkwamen. Een bewijs van de enorme schade welke het toestel al moet hebben opgelopen, vooral bij de laatste beschieting; nog in de lucht viel het als het ware al gewoon uit elkaar. In tegenstelling tot het eerste geval waren er in Boerdonk maar weinigen die de neergang van deze zware bommenwerper niet hadden gezien en/of gehoord. Een haast niet te omschrijven kakofonie van herrie en gekraak begeleidde het om zijn lengteas wentelende toestel op zijn laatste kilometers. Omgeven door vuur en vlammen, geloei en gegier had het een korte doch zware doodsstrijd. En niet te vergeten het neerkomen, de botsing met het aardoppervlak. Een opbollen van een geweldige vuurbal met niet te definiëren geluiden van uiteenscheurend metaal. Vernietiging/ondergang ten top. Degenen die dit destijds aanschouwd en gehoord hebben vergeten dit nimmer meer. Met schrik, diepe angst en bij enkelen paniek hadden vele inwoners het neerstorten gevolgd. Pas de volgende morgen, toen alles zichtbaar werd en ook de op diverse plaatsen neergekomen delen van het vliegtuig werden gevonden realiseerde men, dat het dorp aan een catastrofe was ontsnapt. Had de bommenwerper zijn duik een honderdtal meters of enkele seconden eerder ingezet hij zou midden in het dorp zijn neergekomen en een spoor van vernieling hebben achtergelaten. Nu scheerde hij er op enkele tientallen meters hoogte over heen. Een motor van het toestel kwam terecht vlakbij de boerderij van Janus Huijbers aan de Akkerstraat nr. D.53 en een tweede in een weiland iets verderop, nabij de huidige Pastoor van Schijndelstraat; een stuk landingsgestel met een groot wiel lag op de slootkant bij de Boerdonksedijk in de omgeving waar Jan Penninx zijn pompstation heeft gehad. Een vleugeltip (deel vanaf de buitenmotor) was bij het neerstorten al boven Leek afgebroken en neergekomen in een weiland, ongeveer honderd meter vanaf de kant van de Aa, op gebied van Beek en Donk. Kleinere delen lagen her en der verspreid en het grootste deel van romp en cockpit kwam neer tegenover de boerderij van Michiel Penninx. Een korte tijd na het neerstorten verschenen al politie uit Erp (waaronder agent P. Jong), mensen van de Luchtbeschermingsdienst en nieuwsgierigen bij het fel brandende wrak. Vroeg in de morgen kwam de gebruikelijke Duitse bewaking, welke wederom inkwartiering vorderde bij J. Kerkhof aan de Boerdonksedijk en (waarschijnlijk) L. Kanters en W. v.d. Akker.

Nr. 73 - DE LUCHTOORLOG IX Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 4 17 juni 1943. De tweede – een Lancaster - en wederom bij Michiel Penninx te Boerdonk (vervolg 1) Zoals eerder al beschreven is bestond de bemanning uit zeven koppen; de normale bezetting van dit soort bommenwerper. Geen van hen overleefde deze crash – zij hadden geen schijn van kans om zich te redden uit het vliegtuig, dat direct na de beschieting door de Duitse nachtjager zijn neerwaartse gang inzette. Het moet niet onwaarschijnlijk worden geacht dat bij de aanval door de Duitse nachtjager aan boord van het toestel al slachtoffers onder de bemanning zijn gevallen. Vijf bemanningsleden lagen tussen de wrakstukken; enkelen deels verminkt. Het stoffelijk overschot van het zesde lid werd vroeg in de morgen van 17 juni gevonden in Leek. Het lag in een weiland van J. v.d. Bosch en de koeien stonden er in een kring omheen; voor passerenden en de boer, die de koeien kwam melken, een teken dat er iets aan de hand was. Het werd door de Duitsers nog dezelfde voormiddag gevoegd bij de vijf andere omgekomenen bij het wrak. Ook nu werden de lijken gekist door een Bergungstruppe en overgebracht naar de Algemene begraafplaats te Woensel. De Duitsers slaagden er niet in om hen allemaal te identificeren; dat lukte maar bij twee van hen. De zes werden pas op 21 juni begraven (de graven vak JJ, rij B. nrs. 99 t/m 104), tezamen met zeven vliegers van een eveneens op 17 juni te Boxtel neergestorte bommenwerper. Het lijk van het zevende lid van de bemanning werd pas op maandagavond 28 juni gevonden in een akker met rogge tegenover de boerderij van Ties van Asseldonk, Coxdijk D.100. Het lag zo’n 25 meter van de weg af. Het was warm weer in die dagen en het stoffelijk overschot was uiteraard overgegaan tot ontbinding. Meerdere mensen hadden de hiermede gepaard gaande geur al wel opgemerkt maar er geen verklaring voor en er verder ook nog geen aandacht aan geschonken. Hendrik van Sinten van Coxdijk D.105, een echt natuurmens en veel vertoevend in het vrije veld, was het ook opgevallen, evenals zijn vader en zijn broer Willem. Hendrik kwam iedere dag twee keer langs de plek op weg naar en van zijn werk te Donk. Op maandagavond 28 juni te ca. 6 uur volgde hij tezamen met broer Willem het sterke reukspoor en binnen enkele minuten stootten zij op het lijk. Het was een vliegenier, constateerde Hendrik; hij lag op zijn rug met zijn ongeopende parachute onder zich en was blootsvoets; hij had zijn vliegerlaarzen verloren. Bij het neerkomen had hij een klein gat (naar de vorm van zijn lichaam) in de zachte akkergrond geslagen. Terwijl Willem bij het lijk bleef spoedde Hendrik zich naar de Duitse bewakingspost bij J. Kerkhof aan de Boerdonksedijk om aldaar verslag van de vondst te doen; een Duitse Feldwebel ging mee terug om het gemelde te verifiëren. Het nieuws verspreidde zich pas de volgende morgen echt over Boerdonk en het lijk begon zo tegen de middag veel aandacht van inwoners te krijgen. Rond twaalf uur - net voor de school uit ging – raakte het ook bekend bij de hoogste klassen van de lagere school. Dit had tot gevolg dat zich onmiddellijk na het uitgaan van de school een grote schare leerlingen, waaronder de schrijver dezes, zich in hoog tempo naar het korenveld begaf; tien minuten over twaalf stond er een grote menigte kinderen rond de omgekomene in het inmiddels platgetrapte koren. Bij velen in Boerdonk is er het beeld van de man nog steeds. Niet groot van stuk, gelegen met een been richting Coxdijk, het andere been gebogen onder hem, glanzend zwarte haren, zo vredig alsof hij maar even was ingedut. Je kreeg de neiging om hem erop te attenderen, ’dat het nu lang genoeg geduurd had, dat hij nu maar eens moest opstaan’. Maar ook waren er de sporen van de dood te zien, die al twaalf dagen eerder was ingetreden. In de neusholte bv. bewogen zich al de tekenen van ontbinding – de aasetende insecten hadden reeds hun werk gedaan. De vlieger droeg op zijn borst nog een klein fluitje, wellicht om daarmede signalen te kunnen geven; een jonge Boerdonkenaar sneed het koordje door en nam het fluitje mee. Reeds in de namiddag werd het stoffelijk overschot door de Duitsers ter plekke gekist. Dit werk werd een van de Duitsers teveel, hij kon er kennelijk niet tegen. Het lijk was blijkbaar toch meer aangetast dan ogenschijnlijk leek. Hij verwijderde zich van de plek en stond in het korenveld over te geven. De vlieger werd niet geïdentificeerd en kreeg te Woensel als onbekende het graf EE.69. Op 2 juli werd hij aldaar begraven, tezamen met 37 vliegers van verschillende bommenwerpers, neergeschoten op 29 juni (o.a. Boekel, Aarle-Rixtel en Nuenen). Na de oorlog kon worden vastgesteld dat het de piloot betrof, F./Lt. C.W. Dunnet. In de nacht van 17 juni stond Ties van Asseldonk met enkele anderen achter zijn huis, toen de bommenwerper neerstortte. Op zeker moment hoorden zij een suizend geluid en een plof. ‘s Morgens toen het licht was vond hij op de Coxdijk (zandweg met karrenspoor) een onderdeel van het vliegtuig. Hij bracht dat suizend geluid van de nacht in verband met dit neergevallen onderdeel, maar achteraf gezien heeft hij wellicht toch het neerkomen van de vlieger waargenomen.

Nr. 74 - DE LUCHTOORLOG X Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 5 17 juni 1943. De tweede – een Lancaster - en wederom bij Michiel Penninx te Boerdonk (vervolg 2) Ruim een maand na het vinden van de omgekomen vlieger in het roggeveld tegenover de boerderij van Ties van Asseldonk aan de Coxdijk, toen het nog overgebleven koren werd gemaaid, vond men achter in het korenveld een van het vliegtuig weggeslagen geschutskoepel; de twee mitrailleurs waren nog aanwezig. Lange tijd associeerde men deze koepel met de in hetzelfde korenveld gevonden vlieger en dacht men te maken te hebben met een van de boordschutters. Bij de identificatie na de oorlog bleek dat echter niet het geval te zijn; de gevondene was de piloot van de bommenwerper. De omgekomen bemanningsleden. De zeven vliegers die te Boerdonk met hun Lancaster ten onder gingen waren allen leden van de Royal Air Force (RAF). Vijf van hen werden door de Duitsers eerst als onbekenden begraven, maar na de oorlog door een Britse gravendienst geïdentificeerd c.q. geregistreerd. Zij rusten thans nog in dezelfde graven op de begraafplaats te Woensel als waarin zij destijds door de Duitsers zijn gelegd. Twee ervan in een gezamenlijk graf (nr. JJ.B.101-102). Het zijn: Flight Lieutenant (kapitein) Charles William DUNNET, 24 jaar. Piloot, uit Leith, Edinburgh, Scotland, graf EE.69. Zijn stoffelijk overschot op 28 juni 1943 gevonden in een korenveld tegenover de boerderij van Ties van Asseldonk, Coxdijk D.100 en eerst als onbekende begraven; Sgt. (Sergeant) William Arthur DUTTON, 22 jaar. Bommenrichter, uit Pleck, Walsall, Staffordshire, Engeland, graf JJ.B.99; Pilot Officer (2e.Luitenant) Charles Arthur EDWARDS, leeftijd niet bekend. Boordschutter, woonplaats niet Bekend, graf JJ.B.103. Eerst als onbekende begraven; Sgt. Michael Frederick HALEY, 21 jaar. Telegrafist/boordschutter, uit Winslow, Buckinghamshsire, Engeland, graf JJ.B.101-102. Eerst als onbekende begraven. Rust nu in een gezamenlijk graf met R.G. Smith; Sgt. Reginald Frank MIDDLEBROOK, 37 jaar. Boordwerktuigkundige, uit Liverpool, Engeland, graf J.B.100; Sgt. Richard Montacute William SELBY-LOWNDES, 20 jaar. Boordschutter, uit Charlton Kings, Gloucestershire, Engeland, graf JJ.B.104. Eerst als onbekende begraven; Sgt. Robert Gordon SMITH, 21 jaar. Navigator, uit Newton, Parkstone, Dorsetshire, Engeland, graf JJ.B.101- 102. Eerst als onbekende begraven. Rust nu in een gezamenlijk graf met M.F. Haley. De sergeanten M.F. Middlebrook en R.G. Smith waren gehuwd.

Tot slot Het Duitse Lagebericht für die Woche 14-6 / 20-6-1943 nr. 3320/43 vermeldde het neerhalen van de bommenwerper als volgt: ”Abwehrerfolge: Am 16.6.1943 01.41 Uhr Abschuss 1 südwestlich Boerdonk durch Nachtjager; von Besatzung 7 Mann tot”. Men had zich echter in de datum vergist. Het KriegsTageBuch (K.T.B.) nr.6 van de Duitse Wehrmacht gaf echter de juiste datum, n.l. 17 juni 1943, en vermeldde verder ”01.41 U, Lancaster Boerdonk. Abschuss Hptm. Meurer von I./N.J.G. 1“.

Het wrak werd, zoals gebruikelijk, door de Duitsers afgevoerd om volledig te worden gedemonteerd en de vrijkomende materialen te kunnen hergebruiken voor hun eigen oorlogsindustrie. De Duitsers schakelden daarbij Boerdonkenaar Harry van der Horst in; deze beschikte over een platte wagen met luchtbanden en kon daarmede gemakkelijk over de akkers rijden. Hij moest op zaterdag, zondag en maandag 3 t/m 5 juli 1943 de wrakstukken vanaf de crashplaats naar de kanaaldijk bij het Veerhuis brengen. Op de aanlegplaats van de toen niet in gebruik zijnde veerpont werden de resten van het vliegtuig opgestapeld om later weer per schip verder vervoerd te worden. Harrie kreeg zijn opdracht via de gemeentelijke autoriteiten van Erp, deze daartoe weer gedwongen door de bezetter. De over Boerdonk verspreid liggende delen waren al korte tijd na het neerstorten verzameld en overgebracht naar de crashplaats tegenover Penninx. Ook bij deze crash ontstond schade aan landbouwgewassen. Michiel Penninx verloor vijftien are aardappelen, Janus Huijbers (D.53) haver en rogge en de Wed. J. Tielemans (D.85) tarwe en ook in deze gevallen werd door de gemeente Erp een schadevergoeding uitbetaald

Van hetzelfde nr. 49 Squadron RAF verongelukte in de nacht van 14 op 15 juni 1943 een bommenwerper, welke neerstortte te Dodewaard en waarbij vijf vliegers omkwamen. En in de nacht van 16 op 17 juni 1943, toen de bovenomschreven crash te Boerdonk plaats vond, kwam van dezelfde bombardementsvlucht naar Keulen ook een bommenwerper neer te Veghel n.l. een van nr. 103 squadron RAF, waarbij de gehele bemanning van zeven de dood vond. De vijf van Dodewaard en de zeven van Veghel liggen begraven op het Britse oorlogskerkhof te Uden.

Het embleem van het 49e Squadron R.A.F.

De Lancaster EA-C van 49e Squadron R.A.F. in betere tijden

Zes van de zeven omgekomen bemanningsleden van de EA-C

C.W. Dunnet – piloot W.A. Dutton – bommenrichter C.A. Edwards – boordschutter

M.F. Haley – telegrafist R.M.W. Selby-Lowndes – R.G. Smith - navigator boordschutter

Van Sgt. Reginald Frank Middlebrook, de boordwerktuigkundige uit Liverpool, is geen foto beschikbaar.

Het monument ter nagedachtenis van de zeven omgekomen bemanningsleden aan de Veerstraat / Bosschedijk in de bocht van het omleidingkanaal te Boerdonk

Op zaterdag 14 juli 2008 onthuld door de hr. Jan Kerkhof, Boerdonk, locoburgemeester van Veghel. De bronzen plaquette beschikbaar gesteld door nabestaanden van de gesneuvelden – geïnitieerd door Mr. Andrew MacDonald uit Australië, neef van de piloot C.W. Dunnet. Het perceeltje grond met beplanting, vlaggenmast en sokkel, waarop de plaquette is bevestigd, beschikbaar gesteld door de gemeente Veghel. Het monument is geadopteerd door de r.-k. Basisschool Sint- Nicolaas te Boerdonk en vormt onderdeel van de jaarlijkse Dodenherdenking op de avond van 4 mei.

Nr. 75 - DE LUCHTOORLOG XI Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 6 Na het neerstorten van de zware bommenwerper te Boerdonk op 17 juni 1943 (zie de bijdragen 72-74) bleef de Erpse gemeenschap ruim dertien maanden verschoond van nieuwe crashes op haar grondgebied. De reden hiervan was niet het verminderen van de geallieerde luchtactiviteiten – deze namen zelfs nog toe. Het was niets anders dan puur toeval. Het neerschieten ging nl. gewoon door en de plaatsen rond Erp kregen wel hun aandeel. Zo kwamen er tussen einde juni 1943 en einde juli 1944 bommenwerpers neer te Uden, Volkel, Boekel, Handel, Gemert, Veghel, Vorstenbosch en Nistelrode, een bewijs dat de Duitse luchtverdediging wel degelijk actief was. Het was derhalve gewoon een kwestie van tijd, dat ook in Erp wederom een toestel zou neerstorten. En zo geschiedde.

Vrijdagnacht 21 juli 1944 – een Lancaster op de Roost te Keldonk. In de nacht van 20 op 21 juli 1944 viel de RAF weer doelen aan in Duitsland n.l. te Bottrop met 166 vliegtuigen en te Homberg- Meerbeek met 158 toestellen, waarvan vijftien z.g. Pathfinders voor de doelmarkeringen. In de beide steden waren olieraffinaderijen en andere installaties/opslagplaatsen gevestigd en daardoor gewilde bombardementsobjecten; zij werden dan ook met regelmaat aangevallen. Een zware bommenwerper, welke deel uit maakte van de groep welke Homberg aanviel, stortte neer te Keldonk Het was een Lancaster Mk. III, voerde de codes ND.915 – AA-A en behoorde tot nr. 75 (New Zealand) squadron van de RNZAF (Royal New Zealand Air Force). Dit squadron nam met 25 bommenwerpers deel aan de opdracht. Het toestel had, zoals gebruikelijk bij dit soort bommenwerpers, zeven bemanningsleden aan boord – drie Britten en vier Australiërs en was om 23.20 uur (Britse tijd) opgestegen van de vliegbasis Mepal in Cambridgeshire (Engeland). Na het uitvoeren van de bombardementsopdracht passeerde het overgrote deel van de groep op weg naar huis onze streek tussen een uur en half twee - de eerste uren van 21 juli 1944. Enkele toestellen hadden de formatie – wellicht noodgedwongen wegens opgelopen averij – verlaten en sukkelden er achteraan; meerdere van hen werden het slachtoffer van Duitse nachtjagers. Zo ook de ND.915 – AA-A. Rond half twee kwam hij op zijn eentje aanvliegen vanuit de richting Boekel-Gemert, toen hij boven Erp-Keldonk werd aangevallen door Duitse jagers en onmiddellijk neergeschoten. Bewoners hoorden het toestel hoog in de lucht naderen, gevolgd door slechts een korte roffel harde schoten en knallen. De Duitse jagers waren in die tijd uitgerust met kanonnen en het afschieten ervan gaf een duidelijk ander geluid dan de vroeger gebruikte mitrailleurs. Het Duitse vuur had kennelijk een verwoestende uitwerking. Volgens een verklaring van een gered bemanningslid raakten al direct de beide vleugels in brand; ook ontstond er vuur in het toestel zelf. Door een tweede voltreffer raakte het in een spin. Reeds in de lucht deed zich een van de grond af duidelijk waargenomen explosie voor en volledig uit elkaar vallend kwam de zware viermotorige bommenwerper in vele, vele stukken naar beneden. Hij staat geregistreerd als zijnde neergestort om 1.35 uur. De wrakstukken kwamen neer in de Roost, langs de weg Erp-Keldonk, nogal verspreid over de akkers en weilanden zo’n honderd meter links van de weg (komende vanuit de richting Erp) tussen de straatweg en de Dieperskant; enkele delen o.a. een motor in het moerassige terrein nabij het heden ten dage nog, maar toen ook al, aanwezige perceel met bomen, vlakbij de weg. Huizen of andere gebouwen liepen daarbij echter geen schade op. Meerdere inwoners van Keldonk en Erp hadden het luchtgevecht en het neerstorten waargenomen en spoedden zich, ondanks de van kracht zijnde avondklok, ook naar de plaats waar het toestel was neergekomen. Zij troffen daar een volledig uit elkaar geslagen vliegtuig aan, in tegenstelling tot andere gevallen was de brand nu niet erg fel. Vuur in het donker is echter bedrieglijk; bewoners van de Dieperskant verkeerden in de veronderstelling dat het vuur ergens in de Erpse straat was ontstaan en met name dat de kerk in brand stond. Het was echter veel korter bij huis. In de vroege morgen arriveerde al de gebruikelijke Duitse bewaking; ditmaal met opvallend veel erg jonge soldaatjes in de gelederen. Zij werden ingekwartierd in de boerderij van de Rijksduitser Joseph (Job) Tysiak/Lien Joosten, Laren C.114 en bleven daar tot het wrak enkele weken later zoveel mogelijk werd geruimd en afgevoerd. De wrakstukken werden overigens dag en nacht erg nauwgezet bewaakt In zijn val sleurde de bommenwerper vijf bemanningsleden mee in de dood; twee andere leden konden het toestel nog tijdig verlaten en veilig per parachute aan de grond komen. Zij landden niet ver van de plek waar hun vliegtuig neerkwam en hun vijf kameraden de dood vonden. De lijken van de omgekomenen lagen tussen en in de omgeving van de wrakstukken van hun toestel. Details daarvan zijn echter niet bekend; Duitse archieven zeggen hierover niets. Achter de boerderij van Job Tysiak lag in een weiland – en dit door meerdere inwoners waargenomen - een parachute en er werd beweerd dat daaronder nog het lijk van een vlieger aanwezig was. Het kan echter ook de parachute van een van de overlevenden zijn geweest.

Nr. 76 - DE LUCHTOORLOG XII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 7 Vrijdagnacht 21 juli 1944 – een Lancaster op de Roost te Keldonk (vervolg) Meerdere inwoners van Keldonk bewaren nog steeds een sterke herinnering aan het gebeurde en kunnen zich nog details voor de geest halen. Sjef van Lith, zoon van molenaar Tinus van Lith aan de weg naar Erp, weet nog dat hij direct na het neerstorten van de bommenwerper naar het wrak is gegaan en er omheen heeft gelopen. Hij kan zich nog herinneren dat hij toen duidelijke fluitsignalen heeft gehoord en welke hij toen al heeft uitgelegd als zijnde afkomstig van overlevenden, blijkbaar om elkaar te seinen. Ook bemachtigde hij een eind van een vleugel of staartstuk. Hij plaatste het stuk aluminium in de tuin achter het huis en heeft het lange tijd bewaard. Verder wist hij een parachute in handen te krijgen, welke hij netjes opgevouwen had verstopt onder zijn bed. Saillant detail: toen in de volgende septemberdagen de Duitsers een tegenaanval op Veghel deden en ook in Keldonk ingekwartierd raakten, sliep een Duitsers op dit bed en de eronder verstopte parachute. Sjef weet ook nog dat de jonge Duitse wachtposten voor hun verzet wel eens “schietoefeningen” hielden; zij plaatsten dan een leeg blikje op een weipaal en schoten dan daarop (met scherp). Hij attendeerde hen er eens op, dat dat gevaar voor de burgers kon opleveren. Zij accepteerden dat en zetten het blik hoger, zodat de kogel de lucht in vloog.

De Duitsers slaagden er niet in om het gehele wrak te bergen; een stuk met motor was terechtgekomen in het moerassige deel nabij de straatweg. Na de oorlog heeft dorpssmid Grard Vriens nog getracht dit diep in de zachte grond geslagen onderdeel te ruimen. Tevergeefs, alleen wat plaatmateriaal kon worden opgetakeld – de motor moet er nog steeds zitten. De bemanning. Opvallend was de samenstelling van de bemanning; vier Australiërs en drie Britten in een Nieuw-Zeelands squadron en allen onderofficier. Zoals eerder reeds beschreven kwamen vijf van hen om het leven. De lijken van de gesneuvelden werden, net zoals de andere al eerder te Erp-Boerdonk omgekomenen, door de Duitsers gekist en afgevoerd naar de begraafplaats te Woensel. De Duitsers waren erin geslaagd hen alle vijf te identificeren, zodat zij meteen onder naam konden worden begraven Dat gebeurde op 25 juli 1944, tezamen met elf andere vliegers (zes neergestort te Boxtel en vijf te Handel); zij kregen de graven vak KK. nrs. 111 t/m 115 en rusten thans nog in deze graven. Het waren: Sgt. (Sergeant) Reginald Ernest BUZZA, 24 jaar, RAF. Boordwerktuigkundige, uit Hale, Cheshire, Engeland. graf KK.112; Warrant-Officer (Adjudant) Hugh Edward GILMOUR, 24 jaar, RAAF. Piloot, uit Southport, Queensland, Australië. graf KK.113; Flt/Sgt. (Sergeant-majoor) Samuel MILLS, 32 jaar, RAAF. Bommenrichter, uit Southport, Queensland, Australië. graf KK.114; Flt/Sgt. John Edward OSBORNE, 23 jaar. RAAF. Radiotelegrafist, uit Allenby Gardens, South Australia, Australië. graf KK.111; Sgt. John Leonard STEPHENSON, 18 jaar, RAF. Staartschutter, uit East Newton, Yorkshire, Engeland. graf KK.115. Alleen Sgt. Buzza was getrouwd. De twee die per parachute landden waren: Sgt. W.J.S. Ballard, rugkoepelschutter RAF en W/O. L.A. Woodward, navigator, RAAF. De op 3 mei 1922 geboren Woodward landde op de Bulten achter de molen van van Lith, zwierf wat rond en kwam over het bruggetje op Hackerom aan de andere kant van de Aa. Via Antoon Delisse, Hannes Donkers en Piet Delisse geraakte hij bij de familie Otten te Erp en op de z..g. pilotenlijn; hier kreeg hij ook nog geneeskundige hulp van dokter Henrar. Hij verbleef bij de Ottens van 22 t/m 31 juli 1944 en ging via C. van Laanen te Dinther en daarna de familie A. van Mook te Schijndel verder de ontsnappinglijn op. Zijn parachute had hij verstopt, doch deze is later gevonden door Piet Delisse; de grote lap zijde vond een prachtige toepassing bij de vervaardiging van vele mooie jurkjes ed. In het boek “Pyama-House” van Dr. Frans Govers zijn de belevenissen van Woodward uitvoerig beschreven. Ballard moet ook in dezelfde omgeving zijn geland en ook hij geraakte weg (via de ondergrondse van Veghel). Details van zijn belevenissen zijn niet bekend, maar wel staat vast dat ook hij op de ontsnappingslijn terecht kwam en ook vertoefde bij de familie van Mook te Schijndel. De beide vliegers konden de terugreis naar Engeland niet afmaken; in Antwerpen werden zij alsnog door de Duitsers gevangen genomen; waarschijnlijk in augustus 1944. Zij verbleven nadien in het kamp voor krijgsgevangenen Stalag Luft VII in Bankau; Ballard onder nummer 692 en Woodward onder nummer 726

Ter afsluiting De Duitse luchtverdediging ( nachtjagers en luchtafweer) eiste nogal wat slachtoffers onder de aanvallende bombardementsgroepen. Van de 158 vliegtuigen ingezet tegen Homberg-Meerbeek gingen er in totaal 21 verloren en het verlies van de 166 ingezet tegen Bottrop was negen toestellen. 24 Ervan kwamen in Nederland neer, waarvan weer vele in onze provincie. Het nr. 75 squadron, waarbij de te Keldonk neergestorte bommenwerper was ingedeeld, verloor in totaal zeven van haar 25 aan deze aanval deelnemende toestellen. Een van hen kwam op nagenoeg dezelfde tijd neer te Veghel, langs de weg Uden-Veghel en gedeeltelijk op de boerderij van de familie A. Vissers; zes bemanningsleden sneuvelden daarbij en werden te Uden begraven. Twee andere toestellen stortten neer te Heythuizen en te Kessel a.d. Maas. Onbekend is welke Duitse nachtvlieger verantwoordelijk was voor het neerhalen van de “Keldonkse” bommenwerper; in deze circuleren twee namen n.l. van Hauptmann Modrow en van Hauptmann Strüning, beiden van I./NJG.1 te Venlo. Uit het neerstorten vloeiden ook weer schadevergoedingen voort; wat landbouwgewassen ed. waren verloren gegaan. B. Buuts C.65, H. Slits C.112 en Th. v.d. Acker C.116 konden de opgelopen schade declareren bij de gemeente Erp en ontvingen een vergoeding.

Een AVRO Lancaster Mk. III-bommenwerper van de R.A.F., zoals neergekomen te Keldonk. De gele streepjes onder het cockpitraam geven het aantal operationele vluchten van dit toestel aan.

Nr. 77 - DE LUCHTOORLOG XIII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 8 De eerstvolgende acht bijdragen handelen niet specifiek over de luchtoorlog, over het neerschieten en neerstorten van bommenwerpers, maar over het neerkomen van vliegtuigen, welke waren ingezet bij luchtlandingsoperaties – het landen van parachutisten en zweefvliegtuigen met troepen.. Op zondag 17 september 1944 startte de grote geallieerde operatie “Market Garden”; het doel hiervan was een penetratie in Nederland boven de rivieren (tot aan het IJsselmeer), de vorming van een bruggenhoofd over de Rijn om van daaruit Midden-Duitsland en het Ruhrgebied te kunnen aanvallen. Het groots opgezette aanvalsplan omvatte twee delen: 1. genaamd “Market” – het luchtlandinggedeelte met de opdracht om de bruggen over vele kanalen en rivieren op de lijn Eindhoven-Son-St.Oedenrode,Veghel, Uden,Grave, Nijmegen, Arnhem te veroveren. Drie luchtlandingsdivisies werden hiervoor ingezet n.l. de 101e. Amerikaanse (Son en Veghel), de 82e. Amerikaanse (Groesbeek en Overasselt) en de 1e. Britse (Wolfheze bij Arnhem). 2. genaamd “Garden” – het gedeelte voor de grondtroepen om snel over de wegen en de door de parachutisten vrij gemaakte bruggen op diezelfde lijn een corridor naar Arnhem te veroveren en aan de overzijde van de Rijn een bruggenhoofd te vestigen. Deze taak was opgedragen aan het Tweede Britse leger en voor de corridor in het bijzonder het 30e Corps van dit leger. Voor onze streek eigenlijk het begin van de bevrijding welke de gehele week van 17 tot 24 september zou vergen en ons aan het einde van die week/begin van de volgende definitief verloste van de bezetter.

Nadat die zondagvoormiddag honderden bommenwerpers de Duitse vliegvelden (ook Volkel) en andere verdedigingsopstellingen in een wijde omgeving hadden aangevallen verscheen in de namiddag die enorme armada van vliegtuigen (motor- en zweefvliegtuigen) in de lucht boven België en Zuid-Nederland op weg naar de genoemde dropping- en landingsplaatsen. In Veghel landde het 501e Regiment P.I.R. (Parachute Infantry Regiment) van de 101e. Amerikaanse Luchtlandingsdivisie, waarvan de andere regimenten landden bij Son. Hun droppingzone lag aan de overzijde van de Zuid-Willemsvaart tussen De Eerde, het kanaal en de straatweg naar St.- Oedenrode en voor een klein groepje ervan aan de dorpszijde van het kanaal rechts van de spoorlijn tussen kanaal en Aa. De opdracht was het veroveren van de spoor- en autowegbruggen over het kanaal en over het riviertje de Aa in Veghel en de inname van het dorp zelf.. De parachutisten werden aangevoerd in C.47-Skytrain tweemotorige transporttoestellen (de Britse benaming is Dakota). Voor Son en Veghel startten vanaf zes verschillende vliegvelden in Engeland in totaal 494 van deze vliegtuigen, waarvan er zeventig een zweeftoestel trokken. 135 Skytrains (zonder gliders) waren bestemd voor Veghel

In Erp zag men op afstand de stoet bestemd voor Veghel passeren en ook de parachutisten afspringen. Een indrukwekkend schouwspel. Het is dan rond halfdrie in de namiddag.

Op weg naar en zelfs boven de dropping- en landingsgebieden gingen meerdere vliegtuigen verloren; motor- én zweeftoestellen. Door technische problemen, botsingen in de lucht, de Duitse afweer. Gevolg: neergestort of soms een noodlanding. Van de 135 voor Veghel bestemde vliegtuigen ging er in ieder geval één verloren en daar gaat deze bijdrage verder over. Het was zondagmiddag 17 sept. 1944 een Amerikaanse C.47 Skytrain in de Aa op Vogelenzang. Het tweemotorige vliegtuig was tussen 10.25 en 11.25 uur (Britse tijd) opgestegen van de vliegbasis Chilbolton in Hampshire - Engeland. Het vloog onder het serienummer 43- 15111 V.4-0 en de troetelnaam “Sonya”, (vele Amerikaanse bemanningen gaven hun toestel een naam). Het behoorde tot het 304e Squadron van de 442e T.C.G (Troop Carrier Group) en deze group was weer een onderdeel van de 50e. T.C.W. (Troop Carrier Wing) van de 9e Amerikaanse Luchtmacht in Groot- Brittannië. Aan boord bevonden zich vier bemanningsleden en veertien parachutisten met hun zware uitrusting. Verder vervoerde het vliegtuig nog een aantal pakken met materialen/voorraden; deze pakken waren aan de onderkant van het toestel bevestigd en moesten boven het doelgebied per parachute neergelaten worden. Commandant van het vliegtuig was de 25-jarige 1e Lt. Herbert Shulman uit Chicago; commandant van de parachutisten was 2e Lt. Malet. Met de grote stoet vloog de “Sonya” de uitgestippelde zuidelijke route, bereikte in de omgeving van Oostende de Belgische kust, en ging via het stadje Geel naar Eindhoven om dan rechtstreeks op Veghel aan te koersen. Maar boven de omgeving van Eindhoven ging het mis, daar kreeg Shulman problemen; zeer waarschijnlijk is zijn toestel toen getroffen door luchtafweer, welke uiteindelijk tot de ondergang leidde.

Douglas C-47 Skytrain - Militair transportvliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht Topsnelheid: 370 km/u - Bereik: 2.575 km - Kruissnelheid: 258 km/u - Spanwijdte: 29 m (Op deze foto nog voorzien van de drie z.g. invasiestrepen – voor herkenning)

Nr. 78 - DE LUCHTOORLOG XIV Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 9 De Amerikaanse C.47 Skytrain“Sonya” neergestort in de Aa op Vogelenzang (vervolg 1) In de vorige bijdrage hebben we gelezen dat het tweemotorige transporttoestel in de buurt van Eindhoven vermoedelijk werd getroffen door luchtafweer. Als gevolg van deze inslag ontstond een begin van brand. Ondanks het hierdoor opduikende gevaar voor explosies en neerstorten vloog Shulman zijn Skytrain naar het landingsgebied boven Veghel. “Maak je over mij geen zorgen – ik lever de jongens af waar ze moeten zijn” schijnt Shulman nog gemeld te hebben aan de verontruste vluchtleider van 501e Regiment, dat te Veghel moest landen. Boven het droppinggebied aangekomen werden de parachutisten en de pakken met materialen aan de parachutes zonder haperingen gelost. Toen moet de situatie toch al wel precair zijn geworden, want ook twee bemanningsleden verlieten het toestel al, namelijk de boordwerktuigkundige Sgt. Ralph Zipf en de telegrafist Sgt. Roger Gullixson; zij kwamen veilig aan de grond. Meteen na het lossen van de vracht en het afspringen van de parachutisten verliet Shulman de formatie, verloor snel veel hoogte, kwam onder de formatie terecht en maakte een ruime bocht naar links. Vanuit die positie kwam hij rond drie uur op zondag 17 september van Veghel recht op Erp aanvliegen. Met, naar het eerst scheen, onder de romp een lamp of een onschuldig gloeiend bolletje. Maar binnen korte tijd veranderde het lichtpuntje in een vuurzee, een baaierd van vlammen. Vele inwoners van Veghel en Erp zagen de fatale ontwikkeling boven zich, waarbij die uit Erp zich nog extra ongerust maakten omtrent de koers van het neerstortende vliegtuig – recht op het dorp af. Want iedereen realiseerde zich dat het vliegtuig zijn ondergang tegemoet vloog. Zoveel “oorlogservaring” had men inmiddels wel na viereneenhalf jaar bezetting en een aantal neergestorte vliegtuigen. Een deel van een vleugel brak af en tegelijkertijd maakte de “Sonya” een scherpe zwaai naar rechts en stortte onmiddellijk neer. Het toestel kwam grotendeels terecht op de oever van en in de Aa op Vogelenzang, achterkant van Hackerom-Keldonk, in de bocht die het riviertje daar maakt. Brokstukken lagen ook op het land van landbouwer A. van Asseldonk. Tegelijk met stukken van het vliegtuig had men ook een menselijke gedaante zien neerstorten. Van vele zijden begaven zich direct vele inwoners uit de dorpen Erp, Keldonk en Veghel naar de wrakstukken; de grote hitte rond het wrak verhinderde hen echter om kort bij te komen. Bovendien was ook de plaatselijke politiecommandant A. Jong gearriveerd en deze hield al te opdringerige toeschouwers op afstand. Velen kwamen niet verder dan de – toen nog niet verharde – weg Erp-Keldonk over Hackerom. Ook leden van het plaatselijke verzet o.a. Harry Otten waren snel ter plaatse. Intussen waren ook enkele Duitse militairen poolshoogte komen nemen, doch zij bemoeiden zich er verder niet mee; zij hadden andere beslommeringen, gelet op de landingen van troepen aan de andere kant van het kanaal. Na korte tijd vond men al het lichaam van een bemanningslid; zeer zeker degene, welke men reeds vallend tezamen met brokstukken van het vliegtuig, had waargenomen. Het lag zo’n honderd meter van het wrak uitgestrekt in het mulle zand van de omgeploegde akker en trok uiteraard veel bekijks. Heel even sloeg hij nog de ogen op toen de riemen van zijn niet geopende parachute werden losgesneden. Ook huisarts Henrar uit Erp was snel ter plaatse, doch kon geen hulp meer bieden en alleen nog maar het overlijden constateren. Later bleek dat het de piloot van het toestel betrof, Herbert Shulman geheten. Harry Otten ontfermde zich over de persoonlijke eigendommen van de vlieger om deze later aan de geallieerde autoriteiten af te dragen. Kruisheer Martien Brouwers, ook snel aanwezig, heeft nog, geknield naast de gesneuvelde, een gebed uitgesproken. In onderling overleg werd ter plekke besloten om de omgekomene nog dezelfde namiddag te begraven op het r.-k. kerkhof te Erp. Niet gekist, maar gewikkeld in een kleed werd Lt. Shulman op het lijkwagentje van het kerkhof overgebracht naar de begraafplaats. Hiervoor zorgden de drie Erpse jongelui Sjaak (Broer) v.d. Broek, Willy Brouwers en Jan Hendriks. Het wagentje was door hen opgehaald uit de berging op het kerkhof. Niet meer bekend is, wie een en ander regelde en/of opdrachten gaf. In ieder geval zat er een groot stuk spontaan initiatief van, met het lot van de vlieger begane, mensen achter. Men wilde een eervolle begrafenis voor deze jonge bevrijder. Tegen de avond werd hij onder grote belangstelling begraven op het Erpse kerkhof, waarbij de dienst werd geleid door de Erpse pastoor Dr. A. Meuwese. Van deze plechtigheid bestaat nog een foto, met daarop vele Erpse mensen rond het nog geopende graf. Deze foto hangt ook in het Bevrijdingsmuseum te Groesbeek. Herbert E. Shulman was afkomstig van Chicago, Illinois, geboren op 18 november 1918, getrouwd en had een kind. Dit zoontje David was geboren nadat Shulman al met zijn eenheid was gestationeerd in Europa. Medio 1943 was hij pas in militaire dienst c.q. de luchtmacht gekomen en had de rang van luitenant-vlieger. Eerder was hij al actief geweest bij luchtlandingsoperaties in Italië en in Normandië Hoe het verder verging wordt verhaald in de volgende bijdrage.

Nr. 79 - DE LUCHTOORLOG XV Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 10 De Amerikaanse C.47 Skytrain“Sonya” neergestort in de Aa op Vogelenzang (vervolg 2) Er was nog een tweede slachtoffer bij de op zondag 17 september neergestorte Amerikaanse C.47-Skytrain “Sonya”, namelijk de navigator tevens 2e piloot Luitenant Omar Kampschmidt. Ook hij was met het neerstortende toestel ten onder gegaan. Zijn lijk werd pas zondagavond laat gevonden, toen het vuur in het wrak gedoofd en de hitte verminderd was. Het lag in het gedeeltelijk in het water liggende wrak tegen de Aa-kant aan. Lt. Kampschmidt werd op maandagvoormiddag begraven, ook op het Erpse r.-k. kerkhof en naast zijn gesneuvelde commandant Herbert Shulman, die hem reeds op zondagnamiddag was voorafgegaan. Tegelijkertijd werd een van de nog gave propellers van de C.47 als ereteken vóór de graven geplaatst; deze propeller lag niet ver van het wrak in de akker en staat thans nog op het kerkhof te Erp, rechts achterin, achter de graven van de negen Britten, welke nu nog op het Erpse kerkhof rusten en waarover later meer. Omar J. Kampschmidt was geboren op 24 januari 1924 en afkomstig van Oakland in California. Hij was niet getrouwd en kwam in december 1942 in militaire dienst/de luchtmacht. Ook hij had de rang van luitenant. De lotgevallen van de luitenants Shulman en Kampschmidt en vooral het heldhaftige optreden van eerstgenoemde zijn vermeld in enkele rapporten o.a. van de geredde radio- telegrafist en van de vluchtleider van het regiment. Ook in de beschrijving van de geschiedenis van de 101e. Amerikaanse Luchtlandingsdivisie komt een vermelding van de fatale vlucht voor. Hoe het verder verging. De twee gesneuvelden, alsmede een derde Amerikaan Walter Linehan geheten, waarover later meer, bleven tot in juli 1945 op het Erpse kerkhof; toen werden zij door een Gravendienst Compagnie van het Korps Intendance van het Amerikaanse leger opgegraven en overgebracht naar de tijdelijke Amerikaanse begraafplaats Wolfswinkel te Son en vervolgens weer in 1947 naar de grote Amerikaanse Militaire Begraafplaats te Margraten in Zuid-Limburg. Nabestaanden van Amerikaanse gesneuvelden hebben echter het recht het stoffelijk overschot op kosten van het rijk over te laten brengen naar een burger- of een militair kerkhof naar keuze in de Verenigde Staten. In deze gevallen is daarvan gebruik gemaakt en in 1948 zijn de twee vliegers herbegraven op kerkhoven naar de keuze van de families. Lt. Shulman rust nu naast zijn moeder in het Westlawn Cemetery in Chicago; Lt. Kampschmidt is herbegraven in het Mt. View Mausoleum te Oakland.

Als een postume hulde voor zijn optreden verleende de Nederlandse regering in 1948 nog de Militaire Willemsorde aan de Lt. Shulman. In juni 1948 werden de toen 4-jarige zoon David de versierselen behorende bij de onderscheiding opgespeld door de Hr. v.d. Mortel, Nederlands consul te Chicago. Het Gemeentebestuur van Erp en Harry Otten namens het verzet uit Erp e.o. zonden een felicitatietelegram naar de weduwe en haar zoon.

De twee overlevende bemanningsleden, die het neerstortende toestel nog tijdig per parachute hebben kunnen verlaten zijn de boordwerktuigkundige Ralph Zipf en de radiotelegrafist Roger Gullixson. Hoe en wanneer het wrak is geruimd is niet bekend. Archieven van de Gemeente Erp en van legeronderdelen geven hieromtrent geen enkel uitsluitsel.

In 2005 liet Erpenaar Frans van Hek de – inmiddels door weersomstandigheden sterk aangetaste - propeller grondig opknappen en op een nieuw voetstuk plaatsen en tevens van een korte toelichting voorzien. Een passend monument ter nagedachtenis.

Het graf van H.C. Shulman op de Amerikaanse militaire begraafplaats te Margraten (L.)

Nr. 80 - DE LUCHTOORLOG XVI Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 11. Operatie “Market-Garden”. Nog een slachtoffer te Erp (Keldonk). Ondanks verslechterde weer- en als gevolg daarvan ook vliegomstandigheden vonden op maandag t/m woensdag 18, 19 en 20 september toch de broodnodige bevoorradingsvluchten naar de droppinggebieden plaats; zowel van personeel als van materialen. Zij het in een aangepaste omvang. Zo ook op donderdag 21 september. In verband met het minder goede vliegweer boven Engeland kwamen de luchtactiviteiten pas in de namiddag op gang. De ingezette luchtvloot was wederom aanzienlijk. 117 Britse (RAF en RCAF) vliegtuigen verzorgden het transport van voorraden naar Arnhem – deze groep bestond uit 64 viermotorige Stirlings en 53 tweemotorige Dakota’s (door de Amerikanen C.47-Skytrain genoemd) en zij werden voor de luchtbescherming begeleid door 137 jagers. De Amerikanen zetten 806 vliegtuigen in, waarvan 114 met Poolse parachutisten voor een landing bij Driel, 419 vliegtuigen met even zo vele zweeftoestellen voor Groesbeek, 82 idem voor Son en nog eens 191 vliegtuigen met parachutisten voor Son. Dit imposante gezelschap weer begeleid door een 95-tal jagers. Van dit grote aantal gestarte vliegtuigen keerden er velen niet op hun basis in Engeland terug; zij gingen onderweg of boven de dropping-/landingsterreinen verloren. Van de RAF/RCAF- groep naar Arnhem gingen veertien Stirlings en negentien Dakota’s verloren; van deze Dakota’s maakten er vier een noodlanding, de andere stortten neer en vele bemanningsleden verloren daarbij het leven Deze bijdrage gaat nu verder met het verhaal van de Dakota’s voor Arnhem. Zij hadden als opdracht het droppen van containers en manden met voedsel, munitie en medische aanvullingen voor de Britse luchtlandingstroepen aldaar. Zij waren komen aanvliegen via Leopoldsburg in België en volgden vanaf Eindhoven de “corridorzone”; boven deze zone verwachtte men minder gevaar o.a. van luchtafweer. Maar vooral boven het afwerpgebied ondervonden zij sterke Duitse tegenstand in de vorm van afweergeschut en ook de Duitse Luftwaffe gaf tekenen van aanwezigheid. Daar kwamen al vier toestellen neer, maar de echte klap kwam op de terugweg. Door een miscommunicatie had de terugvliegende groep geen jagerbegeleiding meer en wellicht was dat de Duitsers opgevallen. Rond 18.00 uur vielen plotseling tenminste negen Duitse Fw 190’s van JG (JagdGeschwader) 26 vanaf de plaats Zeeland de staart van de groep aan. Deze snelle eenmotorige jagers vonden nu in de langzame ongewapende transporttoestellen een gemakkelijke prooi. Binnen de kortste tijd gingen negen Dakota’s neer tussen Zeeland en het Belgische Turnhout. Eén van de slachtoffers was: op donderdag 21 september 1944 Dakota KG.376 –U6 in het Hool te Keldonk. Het toestel behoorde tot het 437e. (Husky) Squadron van de R.C.A.F. (Royal Canadian Air Force) en was gestationeerd op de vliegbasis Blakehill Farm in Wiltshire, Engeland. De ongewapende Dakota werd neergeschoten door een Duitse jager en stortte neer om ca. 18.00 uur in een akker nabij de boerderij van Piet Biemans achter in het Hool te Keldonk. Reeds in brand staande vloog hij uit de richting Keldonk naar Zonveld/Zijtaart, maakte een draai naar links en dook, sterk hoogte verliezend en steeds feller brandend, in de richting van de boerderij. Het neerstortende toestel scheerde rakelings over een grote korenmijt vlakbij de boerderij en sloeg te pletter een het tabaksveldje op de hoek van de akker achter het huis. De familie Biemans en een buurman vluchtten razend snel een schuilplaats in toen zij het in nood verkerende vliegtuig zagen naderen; Piet Biemans, zijn vrouw Antonia met de kinderen, broer Mieske Biemans en buurman Piet Manders. Van tevoren hadden zij in de lucht reeds enkele parachutes waargenomen, wellicht van bemanningsleden die het toestel nog hadden kunnen verlaten. Stukken van de Dakota kwamen terecht op de boerderij en in het veld rondom. Alles brandde en Biemans mocht van geluk spreken dat zijn boerderij niet ook in vlammen opging. Van het vliegtuig bleef slechts een in stukken geslagen en verwrongen massa over. Het was totaal verwoest. Er is nog brandweer ter plaatse geweest, doch niet bekend is meer vanuit welke plaats. Ook enkele geallieerde militairen, die toen al vanaf zondag in Veghel en St.-Oedenrode en waren, kwamen poolshoogte nemen. Het wrak is blijven liggen tot de zomer van 1945; toen is het afgevoerd door een handelaar in schroot uit Veghel.

Nr. 81 - DE LUCHTOORLOG XVII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 12 Donderdag 21 september 1944 Dakota KG.376 –U6 in het Hool te Keldonk (vervolg) De bezetting van het vliegtuig bestond uit vier bemanningsleden, normaal bij dit type, en vier z.g. Air- despatchers, leden van een Air Despatch Coy van het Royal Army Service Corps (R.A.S.C.), een landmacht-onderdeel. Deze laatste waren verantwoordelijk voor het snel en accuraat afwerpen van de meegevoerde voorraden boven het betreffende afwerpgebied van de troepen. Twee bemanningsleden en een despatcher kwamen om het leven bij de crash; tussen de uitgebrande wrakstuk-ken trof men later drie grotendeels verkoolde lichamen aan. Zij werden ’s-anderendaags als onbekenden begraven naast het vliegtuigwrak; daar vonden zij een tijdelijke rustplaats in een veldgraf. Twee bemanningsleden en drie despatchers wisten zich per parachute te redden en landden in de velden tussen Zonveld, Zijtaart en Keldonk. Dit gebied was toen al vrij van Duitse troepen, zodat zij niet gevangen werden genomen, doch zich bij geallieerde eenheden konden melden en aansluiten. De geredde bemanningsleden waren Flying Officer (=1e.Luitenant) G.P. Hagerman, piloot en Warrant-Officer (=Adjudant) J.P. DeChamplain, radiotelegrafist van de Dakota en die van de despatchers Corporal Latham, Driver (= soldaat) Tulley en Driver Ward. De omgekomenen waren Flight-Sergeant (=Sergeant-majoor) John C.H. HACKETT, RAF, 36 jaar, tweede vlieger, Flying Officer Michael S.R. MAHON, RCAF, 28 jaar, navigator en Lance- Corporal (Korporaal) J. ADAMSON, 800 Air Despatch Coy, RASC.

Zoals boven reeds beschreven werden zij naast het wrak van hun vliegtuig begraven. In de administratieve afwikkeling van de identificatie en herbegraving van de drie heeft zich nadien een zeer betreurenswaardige onzorgvuldigheid, om niet te spreken van slordigheid, voorgedaan. Tezamen met drie Amerikaanse gesneuvelden, begraven op het r.-k. kerkhof te Erp (zie nrs. 79 en 83) zijn de twee Britten en de Canadees in juli 1945 vanuit hun veldgraven bij het vliegtuigwrak in ’t Hool te Keldonk door een eenheid van de Amerikaanse legergravendienst opgegraven en eerst overgebracht naar de tijdelijke begraafplaats voor de 101e US Airborne Division te Wolfswinkel-Son en vandaar naar de Amerikaanse erebegraafplaats in Margraten (L.). Zie onderstaande rapporten. Aldaar moet zijn vastgesteld, dat het geen Amerikanen betrof en zijn de drie vervolgens zeer waarschijnlijk verder overgebracht naar een Britse oorlogsbegraafplaats en Noord-Franrijk. De drie staan nog steeds als vermist geregistreerd. Naar de twee vliegers werd na de oorlog nog een opvallend onderzoek gedaan. Namens de R.A.F. schreef de Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant op 5 september 1945 de hieronder weergegeven brief aan alle Brabantse burgemeesters met het verzoek hem op de hoogte te stellen van aanwijzingen omtrent eventuele graven van de twee. Zonder resultaat overigens. De gemeente Erp had vanzelfsprekend in de - van overheidswege aan alle gemeenten gevraagde - opgave van oorlogsgraven op haar grondgebied aan het Departement van Oorlog en aan het Nederlandse Rode Kruis ook deze drie graven met onbekenden in ’t Hool vermeld. Men voegde daar echter de - onjuiste - aantekening aan toe: “waarschijnlijk Amerikanen”. De gegevens van dergelijke opgaven werden doorgegeven aan de betreffende geallieerde instanties, welke deze informatie over namen, daarop conform reageerden en overgingen tot opgravingen en overbrengingen naar en herbegravingen op officiële militaire begraafplaatsen. Op grond van die onjuiste aantekening en informatie kwam de Amerikaanse gravendienst in actie en met het geschetste, voor nabestaanden van de drie, toch wel trieste gevolg van een blijvende “Missing in action” en met een vermelding van “A soldier of the 1939-1945 war - Known unto God” op hun grafsteen. De beide vliegers zijn vermeld op de Runnymede Memorial nabij Egham, Surrey, Engeland – een monument ter nagedachtenis van de meer dan 20.000 tijdens W.O. II vermiste leden van de Gemenebest-luchtmachten; co-piloot Hacket op panel 218 en navigator Mahon op panel 247. Air Despatcher Adamson wordt herdacht op de Groesbeek Memorial op de Canadese oorlogsbegraafplaats te Groesbeek, panel 9.

Mieske Biemans, jarenlang brugwachter o.a. te Keldonk en een tijdje gewoond hebbende in het Zorgcentrum Simeonshof te Erp had destijds het neerstorten van nabij meegemaakt. Hij kon zich vele details nog scherp voor de geest halen. Hij stond die vooravond buiten achter de boerderij van zijn broer Piet. Hij zag de neerdalende parachutes van de bemanningsleden die uit het vliegtuig waren gesprongen, de nadering van het brandende toestel, het wrak, de verkoolde stoffelijke overschotten en later de veldgraven. Hij herinnert zich ook nog de haast waarmede hij de schuilkelder in dook. “Ut spiende d’èr efkens” wist Mieske nog goed.

Een Douglas DC3 – Dakota van de Britse luchtmacht – R.A.F., zoals te Keldonk neerstortte

Opgraving- /overbrengingsrapport Erp – Son van de drie onbekenden (dossier 452.2 SLH, Den Haag)

Opgraving- /overbrengingsrapport Son - Margraten van de drie onbekenden (hetzelfde dossier).

De brief van de Commissaris van de Koningin in Noord- Brabant aan de burgemeesters in de provincie dd. 5 september 1945 in zake informatie over J.C. Hackett en M.S.R. Mahon.

Nr 82 - DE LUCHTOORLOG XVIII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 13 Operatie “Market Garden” Noodlandingen van twee WACO-zweefvliegtuigen. Zaterdag 23 september 1944 stond de operatie “Market Garden” op het punt te mislukken; de brug over de Rijn bij Arnhem kon niet worden behouden en de bij Arnhem gelande troepen hadden grote verliezen geleden en werden sterk bedreigd door de Duitse overmacht.. Boerdonk en Keldonk, maar vooral Erp zuchtten al vanaf vrijdagvoormiddag 22 september onder een zware Duitse last in de vorm van grote delen van de z.g. Kampfgruppe Walther, welke Veghel en de corridor naar Uden aanvielen. Echt frontgebied op dat moment, waarover later meer. Na vier slechte vliegdagen waren de weersomstandigheden flink verbeterd. Boven Engeland was het zelfs helder met slechts een enkel wolkje. De geallieerden maakten direct gebruik van deze weersverbetering om wederom parachutisten en voorraden over te vliegen naar de drie inmiddels wel bekende dropping- /landingsgebieden. (Arnhem, Son en Groesbeek). Onze streek kreeg in de namiddag te maken met de sterke groep welke werd ingezet voor Groesbeek en omgeving. Van deze groep maakten veel zweefvliegtuigen met troepen deel uit. Tezamen met enkele kleinere eenheden werd de volledige 325e G.I.R. (Glider Infantry Regiment) van de 82e. Amerikaanse luchtlandingsdivisie over gevlogen. Eigenlijk had de overtocht al op dinsdag 19 september moeten geschieden maar de slechte weersomstandigheden in Engeland hadden dat verhinderd. De droppings- en landingszones van deze divisie lagen bij Groesbeek en Overasselt, maar deze zaterdagmiddag werd alleen nog gebruik gemaakt van de DZ/LZ-O bij Overasselt; de legerleiding had hiervoor gekozen omdat Groesbeek tekort bij de frontlijn met de Duitsers was komen te liggen. Met deze vlucht zou het die zaterdagmiddag voor de 82e Divisie de laatste bevoorrading via de lucht door de USAAF (Amerikaanse luchtmacht) naar deze zones te Groesbeek en Overasselt worden. Het was wederom een indrukwekkende macht aan toestellen: maar liefst 408 C47-Skytrain-transporttoestellen sleepten evenzoveel Waco CG-4A-zweefvliegtuigen naar het gebied boven Grave; in totaal werden 3385 manschappen, 104 jeeps, 59 volgeladen jeeptrailers en 25 stukken geschut overgevlogen. En ook nu weer begeleid door een machtige schare van zo’n 850 jagers om de al te gretige Duitse Luftwaffe op afstand te houden. Volgens het vluchtplan zou de vloot andermaal de zuidelijke route volgen, dat wil zeggen via Leopoldsburg in België naar Eindhoven om dan de zogenaamde ‘corridor’ naar Nijmegen aan te houden - de brede bevrijde strook, die op de grond in handen van de geallieerden was en via Son, St.-Oedenrode, Veghel, Uden en Grave liep. De gedachte was dat deze route de meeste veiligheid zou bieden, wegens het ontbreken van Duitse luchtafweer. Tussen 12.00 en 12.30 uur opgestegen van vijf vliegvelden in midden-Engeland kwamen zij volgens plan boven België. Daar werd echter een navigatiefout gemaakt door af te buigen boven het stadje Geel in plaats van boven Leopoldsburg. Daardoor kwam men niet boven maar enigszins naast de corridor te vliegen en ging de veronderstelling van een – betrekkelijke – veiligheid boven deze strook niet helemaal op: de Duitsers bleken heel goed in staat om vanaf de zijkanten van deze doorgangsroute de passerende vliegtuigen te bestoken, zowel met luchtafweergeschut als met lichte handvuurwapens. Dat gebeurde vanuit de omgeving Schijndel (aan de westkant) en vanuit de omgeving Veghel (aan de oostkant). Met vuur uit vele soorten wapens en van velerlei kaliber werden de overtrekkende en tamelijk laagvliegende Skytrains en de door hen gesleepte gliders belaagd. Met werkelijk alles dat kon schieten werd op de vliegers geknald. Als er maar een kogel of granaat uit kwam, leek het devies te zijn en het leidde tot crashes van zowel C-47 Skytrains als gedwongen (nood)landingen van Waco-zweefvliegtuigen. Tussen 14.30 en 15.00 uur waren zij boven onze omgeving en passeerden zij ook Erp. En vele inwoners hebben die zaterdagmiddag dan ook met spanning, in sommige gevallen met angst en beven de passage van de vloot gadegeslagen. Vanuit hun huizen, schuilkelders, zelfs sloten ed. waarin zij waren gevlucht. Want ook de oorlog te land ging gewoon door – de strijd bij Veghel enz. was nog lang niet afgelopen en dat leverde ook voor de burgerbevolking veel gevaren op en dwong hen om gedekt te blijven. Uiteraard weer slachtoffers onder de trekkers en zwevers. Negen C.47-trekvliegtuigen werden neergeschoten en een vijftigtal WACO-zweefvlieg-tuigen kwam verspreid over onze streek neer o.a. vijftien te Uden-Volkel (Hogerandweg, Lagerandweg, Velmolen). Losgeraakt, in de lucht beschadigd, trekker getroffen enz. en allemaal gedwongen tot een (nood)landing.

Onder hen: op zaterdagnamiddag 23 sept. 1944 twee WACO-zweefvliegtuigen geland te Erp Bijna tegelijkertijd maakten zij hun noodlandingen op Erps grondgebied. De ene halverwege tussen de kanaaldijk/Zuid- Willemsvaart en de Boerdonksedijk en de tweede in het Hurkske, zo’n 150 meter van de straatweg Erp-Gemert, net buiten de bossen. In een van de toestellen bevond zich zeer waarschijnlijk de gebruikelijke bezetting van twaalf infanteristen en de tweekoppige bemanning (eerste en tweede piloot); de infanteristen natuurlijk met hun volledige uitrusting. Het andere toestel telde slechts acht inzittenden, de piloot en zeven passagiers. In de volgende bijdragen zullen we zien hoe het verder met de gelande zwevers en hun bemanningen verging.

De zweefvliegtuigen waarvan de Amerikanen gebruik maakten, waren alle van het type WACO-CG-4A; het kon maximaal 14 volledig uitgeruste militairen (inclusief de eerste en tweede piloot) vervoeren. Een variabele lading van enkele manschappen met voertuigen (jeep of jeeptrailer) of geschut was ook mogelijk. De normale sleepsnelheid was 200 km. en de landingssnelheid 105 km. per uur. Er werden gedurende de oorlogsjaren ruim 14.000 van deze gliders gebouwd en zij werden ingezet bij de landingen in Normandië, Son, Groesbeek en in voorjaar 1945 in Duitsland..

Het insigne van de 82nd. US. Airborne Division 325th Glider Infantry Regiment (“The All-Amirican”) (325 G.I.R.)

nr. 83 - DE LUCHTOORLOG XIX Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 14 Zaterdagmiddag 23 sept.1944 twee WACO- zweefvliegtuigen geland te Erp. (vervolg 1) Boerdonk Het toestel dat te Boerdonk landde kwam neer in een weiland van H. (Driekske) Bekkers, halverwege tussen de kanaaldijk/Zuid-Willemsvaart en de Boerdonksedijk; het droeg serienummer 43-39695 en behoorde tot 440TCG (Troop Carrier Group) / 98TCS (Troop Carrier Squadron) en was boven Schijndel getroffen door Duitse luchtafweer. De gliderpiloot Flight-Officer Herbert J. Wasson had zijn zweefvliegtuig zelf van zijn ‘trekker’ laten ontkoppelen Er waren, behalve de vlieger, alleen zeven manschappen met hun bepakking aan boord; geen voertuigen of andere grotere stukken. In de naaste omgeving van de landingsplek bevonden zich nogal wat Duitse troepen (van de Kampfgruppe Walther i.v.m. de aanval op Veghel) en deze hebben de gelande Amerikanen zonder slag of stoot direct krijgsgevangen genomen en op twee na afgevoerd. Er zijn geen aanwijzingen, dat er gevechten hebben plaats gevonden of er op duiden dat de Amerikanen zich anderszins hebben verzet. Er wordt zelfs beweerd dat het zweefvliegtuig bij zijn landing duidelijk zichtbaar al een witte vlag als teken van overgave meevoerde. De in gevangenschap geraakten waren, behalve glider-piloot Wasson nog Private First Class David C. Bailey, Corporal Henning E. Lindgren, Corporal George W. Simon en Sergeant Delman Whitt.; dus vijf van de in totaal acht inzittenden. Toch waren er slachtoffers. Aan boord van de gelande glider bevond zich het stoffelijk overschot van de 33-jarige Amerikaanse soldaat Walter J. Linehan, afkomstig uit Philadelphia, Pennsylvania. Deze moet al in de lucht zijn getroffen en gesneuveld (een kogel door keel en hoofd); wellicht al bij de beschieting van zijn toestel vanaf de grond. De omgekomene is enkele dagen later, toen de Duitse troepen onze streek hadden verlaten, door leden van het Erpse verzet overgebracht naar het r.-k. kerkhof te Erp en aldaar begraven. In juli 1945 werd hij door een Amerikaanse Graves Registration Command opgegraven en overgebracht naar de tijdelijke begraafplaats van de 101st Airborne Division op Wolfswinkel onder Son. Korte tijd later volgde de herbegraving op het Amerikaanse Oorlogskerkhof te Margraten in Limburg en vanaf 15 dec. 1948 rust hij op het Holy Sepulcher Cemetery te Philidelphia in de Verenigde Staten; op verzoek van zijn vader aldaar herbegraven. Dan waren er ook nog twee zwaar gewonden aan boord. Deze zijn door de Duitsers of door de krijgsgevangen genomen collega’s overgebracht naar de boerderij van de familie A. v.d. Berg aan de kanaaldijk (Antonius Hoeve) en daar gewoon in een bed gelegd. De in de nacht van 23 op 24 september op Gemert terugtrekkende Duitse troepen hebben de twee daar aan hun lot overgelaten. Het waren Staff Sergeant Lois W. Melvin en Captain Shelby L. White. De boerderij was tijdelijk verlaten; het gezin was wegens het oorlogsgevaar al eerder gevlucht en bevond zich elders in Boerdonk. Op deze boerderij werden de twee gewonden de volgende dag ’s morgens – zondag 24 september - gevonden door de echtgenote van naaste buurman Frans Brans van de Anna Hoeve. Zij had bij de buren enig geluid vernomen, ging op onderzoek uit en stootte op de twee gewonden; eentje zat op de oever van het omleidingkanaaltje achter de boerderij en de ander lag op bed in een van de slaapkamers. Zij en haar man Frans onderkenden direct de situatie; hier moest snel hulp worden gehaald. Frans toog op de fiets naar Erp, naar dokter/huisarts Henrar. Hij trof deze echter niet thuis en daarom reed Frans maar door naar Veghel. Daar meldde hij de verblijfplaats van de twee gewonden aan een Amerikaanse commandopost, gevestigd op het gemeentehuis. Deze reageerde onmiddellijk. De fiets van Frans werd in een jeep geladen en vergezeld door twee Amerikanen reed men met ambulances over de kanaaldijk via Keldonk naar de drie boerderijen aan de kanaaldijk onder Boerdonk. Onderweg moesten zij zo nu en dan op de kanaaldijk laveren tussen nog aanwezige, door de Duitsers gelegde mijnen. Een soldaat stapte dan uit en gaf de chauffeur aanwijzingen. Frans zat het maar te “belijden”. De gewonden werden naar een medische post in Veghel gebracht. Zij kregen onmiddellijk afdoende medische hulp en werden na enkele weken al gerepatrieerd naar de Verenigde Staten. Het slechts licht beschadigde toestel heeft nog geruime tijd in het weiland gelegen; het viel echter voor een deel wel ten prooi aan souvenirjagers of anderen, die meenden er onderdelen of anderszins wat van te kunnen gebruiken. Het is uiteindelijk door een geallieerde eenheid opgehaald.

Nr 84 - DE LUCHTOORLOG XX Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 15 Zaterdagmiddag 23 sept.1944 twee WACO- zweefvliegtuigen geland te Erp. (vervolg 2) Bij de landing van de tweede glider (chalk nummer 13, we kennen het serienummer niet) ging het er niet zo gezapig aan toe als bij die te Boerdonk. Hij kwam neer in het Hurkske, in een weiland zo’n 150 meter van de straatweg Erp-Gemert en vijftig meter vóór de bosrand en pal naast een – haaks op de bosrand staande - droge sloot. Er waren dertien inzittenden, de piloot en twaalf manschappen van het eerste peloton, B- compagnie van 325th G.I.R., alsmede een trailer met bazooka’s, munitie en persoonlijke uitrustingen. De reden van de vroegtijdige landing was dat zijn “trekker” door Duits vuur vanaf de grond was getroffen in de rechter motor, daardoor in moeilijkheden geraakte en het zweeftoestel zich snel moest los koppelen. Het schijnt zich toen boven de bossen in het Hurkske te hebben bevonden. Het toestel maakte een bocht van ongeveer 180 graden en ging op zoek naar een geschikte landingsplaats. Begeleid door onvoorstelbaar veel Duits vuur van lichte wapens en zelfs Flak kwam hij verder geluidloos aanzweven vanuit de richting Keldonk. Even leek het erop dat de grote donkere vogel zou gaan landen op het open stuk in de bossen voorbij de twee gemeente- boerderijen, toen bewoond door Johan Manders en Bert Zomers. Misschien omdat hij toch nog te hoog zat of teveel snelheid had voor een landing in de weilanden daar, boog hij plotseling en sterk dalend naar links af, wipte over de bostong aan de huidige Meerbosweg heen, passeerde het Rauwven en landde vlakbij de bosrand, te midden van de Duitse troepen die zich in de bossen en het buitengebied ophielden en niet ver van de plek, waar o.a. de Duitse artillerie stond opgesteld. De Amerikanen hadden het bijna niet slechter kunnen treffen. Reeds bij of direct na zijn landing stond het zweeftoestel in brand; door de Duitsers in brand geschoten door middel van lichtspoor; de glider ontplofte en verscheidene Amerikanen raakten daarbij gewond. De Amerikanen slaagden er daardoor ook niet meer in hun materialen te bergen. Zij hadden in zoverre geluk, dat het toestel pal naast een sloot in het weiland tot stilstand was gekomen en zij meteen vanuit de glider in deze sloot konden duiken om zich tegen het van alle kanten komende Duitse vuur te kunnen beschermen. Zij gebruikten die sloot ook om zich van de onheilsplek te verwijderen en richting boerderij van Hanneske v.d. Crommenacker te trekken. Er ontstond een enkele uren durende schermutseling / schotenwisseling tussen de twee partijen, welke eindigde toen de Amerikanen zich tegen de avond o.a. wegens gebrek aan munitie overgaven. Met grote waarschijnlijkheid op één na. De gevechten gingen gepaard met veel geschreeuw en een zeer zenuwachtig optreden van de Duitsers, welke zeer beducht leken te zijn voor de goed getrainde Amerikanen. Zij schijnen na hun gevangenneming nog even opgesteld te hebben gestaan tegen de muur van het café van Tijske van Leuken aan de Gemertsedijk/Heuvelberg en ook zijn zij nog even geweest in een huisje tegenover Joep van Gerwen, langs de zelfde straatweg. De gevangenen werden – volgens getuigenis van een van hen (Techn.Sgt. William Condon) - in eerste instantie afgevoerd naar een open plek in het bos, dicht bij een Duitse commandopost (haast zeker de woning van M. v.d. Laar); daar mochten zij hun wonden verzorgen – zij waren allemaal gewond. Het is wel haast zeker dat de krijgsgevangen genomen Amerikanen daarna, laat in de avond/voornacht naar Gemert hebben moeten lopen en aldaar een deel van de nacht vertoefden in het Klooster Nazareth aan het Binderseind. Uiteindelijk zijn zij naar een Duits kamp voor krijgsgevangenen gebracht. Overigens duidt veel erop dat er één Amerikaan ontsnapt is aan gevangenneming: hij bracht haast zeker de nacht door in een bietenveld achter de boerderij van Van den Crommenacker; sporen in het veld en op de grond wezen hierop. Hij kon zich op zondagmorgen, toen Erp door Britse landmachttroepen bevrijd werd, weer bij de geallieerden voegen. Hij stond hen samen met enkele Erpse inwoners gewoon op te wachten, nadat de Duitsers zich die nacht hadden teruggetrokken.

Ook de Duitsers kwamen er niet zonder verliezen af; zeker is dat er drie sneuvelden en ook een aantal gewond raakte. In de nabijheid van het zweefvliegtuigwrak troffen bewoners van het Hurkske na hun terugkeer op zondag (nagenoeg allemaal waren zij vrijdagmorgen toen de Duitsers bij hun opmars naar Veghel bezit namen van de Hurkske-bossen en omgeving weggetrokken) twee gesneuvelde Duitsers aan. Uit andere bronnen is nog bekend, dat er meerdere gewonden zijn afgevoerd naar verbandposten in Gemert en verder. In de verbandpost te Gemert overleden o.a. twee Duitse officieren, welke vanuit hun hoofdkwartier in de woning van boswachter M. v.d. Laar even poolshoogte omtrent het gebeuren rond de glider kwamen nemen, op de bosrand werden getroffen door geweervuur van de Amerikanen en dodelijk gewond raakten. De Duitse gesneuvelden zijn in het begin van de week daarop begraven op het r.-k. kerkhof te Erp en zijn daar gebleven tot juli 1948. Van de glider was na de brand alleen maar een kaal geblakerd frame van metalen pijpen over gebleven. Waar het wrak is gebleven c.q. wie het heeft geruimd en hoe is niet meer bekend. Tot slot nog het volgende: In de herfst 1999 bezocht een Amerikaanse oud-militair de plaats van de landing en Gemert. Hoewel niet helemaal zeker van zijn zaak is het niet uitgesloten dat hij toch een van de veertien is geweest. In ieder geval wist hij dat hij zo’n 5 à 6 km. zuidelijk-oostelijk van Veghel/Uden was geland en … te midden van Duitse troepen en … vlakbij een bosrand, veel overeenkomsten met de destijdse situatie. In Gemert kende hij de buitenkant van het klooster direct terug. Het contact was tot stand gekomen via Internet en veel e-mail met een inwoner uit Vlijmen, werkend voor een Amerikaans bedrijf.

Nr. 85 - DE LUCHTOORLOG XXI Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 16 In de acht voorgaande bijdragen (nrs. 77 t/m 84) werd het neerstorten en noodlanden van vier vliegtuigen beschreven; deze waren in september 1944 ingezet in het kader van de luchtlandingsoperatie “Market Garden” en betrof twee motor- en twee zweefvliegtuigen. Thans keren wij weer terug tot de eigenlijke luchtoorlog welke sedert de invasie in Normandië in juni 1944 nog was opgevoerd; de bombardementsaanvallen waren zowel in aantal als in omvang sterk geïntensiveerd. Geen enkel doel in Duitsland en de bezette gebieden was meer onbereikbaar voor de zware bommenwerpers van de geallieerden. Het eerstvolgende voorval waarmede men in Erp weer te maken kreeg was op Donderdag 2 november 1944 – botsing tussen twee bommenwerpers boven Erp-Veghel. Op die dag stegen in Engeland rond 11 uur in de morgen (Britse tijd) 184 viermotorige Lancaster-bommenwerpers op voor een aanval op de olie-installaties in Homberg/Meerbeck in het Ruhrgebied. Van deze aanvalsgroep gingen vijf toestellen verloren en twee ervan stortten in onze omgeving neer. Van de veertien bemanningsleden van die twee vliegtuigen kwamen er meteen elf om, wordt er nog steeds één vermist en brachten twee het er levend af; acht van de gesneuvelden vonden hun laatste rustplaats op het r.-k. kerkhof van Erp en drie op de Britse Oorlogsbegraafplaats te Woensel/Eindhoven. Wat gebeurde er die middag Allerzielendag 2 november 1944? Na haar bombardementsopdracht te hebben uitgevoerd keerde de groep in een tamelijk gesloten formatie huiswaarts en passeerde daarbij onze streek. Het was dan rond kwart over twee in de namiddag. Er hingen flarden van een lage bewolking en de bewoners hoorden de zware machines over trekken; tussen openingen in het wolkendek kon men de toestellen duidelijk waarnemen. Vaag zagen enkele mensen boven het gebied Erp-Veghel een ongewone manoeuvre van één van de vliegtuigen, gevolgd door een harde bons en een krakend geluid, dat vanuit de lucht kwam aanzetten. Twee toestellen waren met elkaar in botsing gekomen. Een ervan stortte onmiddellijk neer, bijna loodrecht kwam het dwarrelend naar beneden en zijn val werd door meerdere inwoners met ontzetting gevolgd – het andere vliegtuig kwam in een neerwaartse vlucht terecht en verdween uit het zicht, waarbij meteen al kon worden vastgesteld dat het ook ten onder ging De oorzaak van de voor beide toestellen fatale botsing is niet bekend, ook de Britse archieven verstrekken geen inzicht. Was het een stuurfout van een van de piloten of raakte een van de toestellen onbestuurbaar wegens een reeds eerder door luchtafweer veroorzaakte schade? De luchtmachtarchieven in Engeland zeggen alleen dat er sprake was van een botsing en dat de beide vliegtuigen niet terugkeerden van de vlucht. De gevolgen van de botsing waren desastreus. De twee viermotorige bommenwerpers waren van het type Lancaster Mk I en Mk III en behoorden tot het 15e squadron van de RAF – de toestellen HK612 LS-L en PB115 LS-W. en hun thuisbasis was het RAF-vliegveld Mildenhall in het graafschap Suffolk in Engeland. Het was de HK612 LS-L welke onmiddellijk neerstortte en daarbij zijn gehele bemanning mee sleurde in de dood. Het vliegtuig sloeg te pletter in een akker/weiland op de Heuvel te Veghel, vlakbij de (oude) weg naar Erp. In en nabij het wrak werden de stoffelijke overschotten van zes bemanningsleden aangetroffen; enkelen erg verminkt. Ooggetuigen van het destijdse drama kunnen zich nu nog herinneren, dat een van de vliegers met zijn gedeeltelijk geopende parachute aan het staartvlak van het vliegtuig was blijven haken en zo was meegesleurd en omgekomen. Het lijk van een ander werd al gauw gevonden op het veld in de bocht van de huidige straatweg Veghel-Erp; waarschijnlijk was ook hij er nog in geslaagd het vliegtuig te verlaten, maar zijn parachute was niet meer open gegaan. Kort na de crash werd door een jonge inwoner uit de buurt nog een handschoen met daarin de afgerukte hand van een van de bemanningsleden gevonden. Reeds kort na het neerstorten was er veel belangstelling rond het wrak; van de plaatselijke bevolking maar eveneens van de zijde van Britse troepen. Deze lagen op vele plaatsen in de omgeving ingekwartierd of hadden daar legerkampementen. In Erp lag het volledige 83e G.C.C. (Group Control Centre) van de R.A.F. en leden hiervan kwamen onmiddellijk in actie, zij het dat hun hulp niet verder meer kon reiken dan het bergen van de lichamen van de omgekomenen. De zeven stoffelijke overschotten werden per Rode Kruiswagen van de Britse luchtmacht overgebracht naar Erp om daar na identificatie nog dezelfde namiddag begraven te worden op het r.-k. kerkhof. Het tweede toestel – de PB115 LS-W – redde het ook niet; dat stortte uiteindelijk neer op de Rooyseheide tussen St. Oedenrode en Schijndel. Hierbij kwamen drie bemanningsleden om het leven; zij lagen in en bij het wrak en werden begraven te Woensel/Eindhoven. Een vierde bemanningslid dat ook omkwam lag, reeds overleden, nabij een boerderij richting Havelt te Veghel en in die tijd bewoond door landbouwer Hendriks; het werd tezamen met de zeven anderen, eveneens begraven te Erp. Twee bemanningsleden konden het toestel tijdig verlaten en per parachute landen; zij kwamen terecht in het gebied van de Waterleidingsmij Oost-Brabant langs de weg Veghel-Erp. Een van hen was licht gewond, waarschijnlijk opgelopen bij de landing. En dan is er nog het zevende bemanningslid. Ook deze verliet het toestel per parachute boven Erp-Veghel. Zijn valscherm schijnt echter niet open te zijn gegaan en hij moet in het gebied tussen Erp-Keldonk- Veghel zijn neergestort. Tot op heden ontbreekt echter verder elk spoor van hem en hij staat in de Britse registers nog steeds te boek als vermist.

Nr. 86 - DE LUCHTOORLOG XXII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 17 Donderdag 2-11-1944 – Botsing tussen twee bommenwerpers boven Erp-Veghel (Vervolg 1) De bemanningen. Zoals reeds in de vorige bijdrage is vermeld kwam de gehele bemanning van de Lancaster HK612 LS-L, welke op de Heuvel te Veghel neerstortte, om het leven. Zij werd door een eenheid van het 83e. G.C.C. naar het r.-k. kerkhof te Erp gebracht en nog dezelfde namiddag met enige militaire eer begraven op dezelfde plek als waar zij nu nog steeds rust en waar toen al een Britse landmachtsoldaat was begraven, verdronken in de Zuid-Willemsvaart op 11 oktober 1944 en de drie Amerikanen omgekomen in de week van de luchtlandingen in september 1944. De graven werden voorzien van houten kruizen met een summiere aanduiding van persoonlijke gegevens. Deze kruizen zijn in de vijftigerjaren vervangen door de, voor Commonwealthgraven traditionele marmeren grafstenen, zoals deze er nu nog steeds staan. Het zijn allemaal leden van de R.A.F. en wel: F/O. James E. CAMPBELL, 23 jaar, navigator uit Dennistoun, Glasgow. Een broer van hem (Joseph en ook bij de RAF) sneuvelde op 11-7-1941 op 21-jarige leeftijd en staat als vermist geregistreerd; F/Lt. Bernard EARLY, 24 jaar, piloot uit Hull; F/O. Frederick J. FREARSON, 22 jaar, telegrafist-boordschutter uit Woodstock, Oxfordshire; P/O. Geoffry W. LILLEY, 23 jaar, bommenrichter uit Marsh, Huddersfield; P/O. Alfred A. MARKOVITCH, 21 jaar, boordwerktuigkundige uit Finsbury Park, Middlesex . Hij was van Joodse afkomst en daarom is in zijn grafsteen een Davidster gebeiteld in plaats van een kruis; Wt.Offr. George W. MORRIS, 23 jaar, boordschutter uit South Harrow, Middlesex en Flt.Sgt. Peter WOOLLARD, 20 jaar, boordschutter uit Chelmsford, Essex.

Het tweede toestel, de PB115 LS-W, dat tussen St.Oedenrode en Schijndel is neergekomen, had een gemengde bemanning n.l. twee van de Britse R.A.F., twee van de Canadese R.C.A.F. en drie van de Australische R.A.A.F. Van deze bemanning kwamen om: F/O. Robert J. HOGGARD, 21 jaar, piloot RAAF; F/O. Ian LAW, 30 jaar, navigator RCAFen P/O. Owen F. MEREDITH, 21 jaar. telegrafist/boordschutter RAAF. Deze drie werden begraven te Woensel – graven KK.204 t/m 206. Het vierde slachtoffer was Sgt. William HUNTER, 21 jaar, boordwerktuigkundige uit Freuchie, Fife; zijn stoffelijk overschot werd te Veghel gevonden en werd tezamen met de zeven van de te Veghel neergestorte bommenwerper op het Erpse r.-k. kerkhof begraven.

Twee bemanningsleden slaagden erin om boven Erp-Veghel uit het neerstortende toestel te springen en per parachute te landen; zij kwamen veilig terecht in de buurt van het waterleidingstation Oost-Brabant en overleefden daarmede als enigen de botsing. Het waren: Wt.Offr. D. GARBER, bommenrichter RCAF en Flt/Sgt. L. JEFFREY, staartschutter RAAF. Deze laatste was licht gewond aan zijn voet/enkel. Men bracht hem met zijn maat naar het hospitaal van het 83e G.C.C. van de RAF in Erp, dat dit onderdeel had ingericht in de toenmalige maar nu afgebroken jongensschool aan de Schoolstraat (huidige Ottenstraat). Rond het lot van het zevende bemanningslid is een waas van geheimzinnigheid blijven hangen. Het betreft Sgt. John C. MILLAR, 26 jaar, boordschutter RAF. De geredde Jeffrey heeft officieel verklaard, dat Millar direct vóór hem uit het vliegtuig sprong en hem toen uit het oog verloor. Nadien is niets meer van hem vernomen; geen spoor is meer van hem gevonden. Aangenomen moet worden, dat zijn parachute niet is open gegaan en dat hij ergens in de driehoek Erp-Keldonk-Veghel te pletter is gevallen. In dit gebied is begin januari 1948 echter nog wel het totaal vergane stoffelijk overschot van een onbekende RAF-man gevonden en op 7-1-1948 zonder nadere aanduiding als onbekende begraven op het Britse Oorlogskerkhof te Mook. Heel misschien was het Millar. In de archieven van Erp en Veghel is terzake echter niets te vinden. Te Runnymede - Egham in de buurt van Windsor heeft de RAF een monument opgericht ter nagedachtenis van de meer dan 20.000 bemanningsleden van vliegtuigen, welke vliegers tot op heden nog als vermist in de Tweede Wereldoorlog geregistreerd staan. Hun namen staan gebeiteld in grote tableaus en Millar is een van hen; hij is opgenomen in panel 234. Betekenis van de rangaanduidingen bij de namen: F/Lt. = Flight Lieutenant = kapitein; F/O. = Flying Officer = 1e Luitenant; P/O. = Pilot Officer = 2e Luitenant; Wt.Offr. = Warrant Officer = Adjundant-onderofficier; Flt.Sgt = Flight Sergeant = Sergeant-majoor; Sgt. = Sergeant.

Nr. 87 - DE LUCHTOORLOG XXIII Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 18 Donderdag 2-11-1944 – Botsing tussentwee bommenwerpers boven Erp-Veghel (Vervolg 2) De begrafenis van de acht bemanningsleden te Erp In de vorige bijdragen werd al beschreven dat acht bemanningsleden werden begraven op het r.-k. kerkhof te Erp. Het waren de volledige bemanning van zeven van de Lancaster HK612 LS-L en één man van de Lancaster PB115 LS-W. De lijken waren al gauw na de crash door een Rode Kruiswagen van de RAF naar het kerkhof van Erp gebracht en nog dezelfde namiddag door een militaire eenheid begraven. Dit was – overigens toevalligerwijze - niet onopgemerkt aan Erpse inwoners voorbijgegaan. Het was immers 2 november -Allerzielendag en verscheidene mensen bevonden zich op het kerkhof toen de Rode Kruiwagen met de lijken van de omgekomenen arriveerde en de begraafploeg startte met de voorbereidingen voor de teraardebestelling. Al gauw vormde zich een groepje nieuwsgierige belangstellenden bij de ingang van het kerkhof en het bergingshuisje, rechts naast die ingang. Onder hen bevond zich de toen bijna tienjarige Antonet Smits (thans Mevr. A. Peeters-Smits te Erp). Zij weet zich heden ten dage nog meerdere details van de gebeurtenis op het kerkhof scherp te herinneren. En met haar zullen dat nog wel meer Erpse inwoners zijn. De ambulance parkeerde bij de ingang van het kerkhof in de Schoolstraat. Bloedsporen aan de zijkant van de wagen vielen meteen op en attendeerden de bezoekers erop dat er wellicht iets bijzonders aan de hand was. Rechts in de hoek van het kerkhof stond - toen al – het bergingshuisje met in ieder geval aan de voorkant (richting Calvarieberg) een grote deur. Rondom was een stuk kerkhofterrein afgezet door middel van een lage haag. Over de heg heen en door de openstaande deur van de berging naar binnen kijkend zagen de mensen hoe de begraafploeg de omgekomen vliegers gereed maakte voor de begrafenis. De lijken werden ontdaan van hun zware vliegerkleding, welke buiten de berging op een stapel werd gelegd. Men zag hen naar persoonlijke eigendommen/identiteitspapieren zoeken in broek- en jackzakken en het een en ander noteren. Daarna werden zij in een deken of gelijkend kleed gewikkeld – zij werden niet gekist. Inmiddels bleken ook al de graven te zijn gedolven – acht op een rij. Antonet en met haar andere Erpse inwoners hebben later op de namiddag ook nog een blik kunnen werpen op de toen nog niet gesloten graven met de in de dekens gewikkelde stoffelijke overschotten erin gelegd. De graven moeten pas laat op de middag gesloten zijn. De militairen van de begraafploeg droegen een cap als hoofddeksel, waaruit valt af te leiden dat het hoogst waarschijnlijk RAF-mensen waren en wellicht behorend bij de medische ploeg gelegerd in de jongensschool. Conform de uitgangspunten van de Britse gravendienst (de Commonwealth War Graves Commission) zijn de gesneuvelden op het kerkhof in Erp gebleven en niet overgebracht naar een afzonderlijk oorlogskerkhof. Opgraving gevolgd door herbegraving op een apart oorlogskerkhof geschiedde in het algemeen alleen vanuit veldgraven en tijdelijke begraafplaatsen. De acht jonge vliegers, die hun leven offerden voor onze vrijheid en dit leven ongewild en zo plotseling lieten in de naaste omgeving van hun graven hebben dus een permanente rustplaats op het kerkhof in Erp gekregen. De eerste twintig à vijf en twintig jaren na de oorlog kwamen nog regelmatig familieleden en kameraden van de gesneuvelden de graven bezoeken; dat is de laatste decennia sterk verminderd. De ouders van de gesneuvelden zijn allang overleden en ook de rangen van broers en zusters en andere familieleden, toch van dezelfde generatie als de omgekomenen, dunnen sterk uit of zijn wegens hun leeftijd niet meer of met de grootste moeite nog in staat om de reis naar Erp te maken. DUS: laten wij hen niet vergeten – leg er eens een bloemetje neer- uit respect en als eerbetoon.

Een deel van de graven van de omgekomen leden van de Lancasters, neergestort op 2-11-1944, en de drie Amerikanen (links achteraan) op het r.-k. kerkhof te Erp. Achteraan rechts op het kerkhof vóór de Dakota-propeller. Foto uit 1944 – 1945.

Nr. 88 - DE LUCHTOORLOG XXIV Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 19 November 1944 – Een geallieerde jager neergestort te Boerdonk (Boerdonksedijk) Het laatste geallieerde vliegtuig dat gedurende de oorlog op Erps grondgebied neerkwam, was een eenmotorige jager. Rond de crash van dit toestel zijn tot op heden veel vragen blijven bestaan, als omtrent de exacte datum, het type vliegtuig, het squadron en de naam van de vlieger. Het was echter in de maand november 1944. Het toestel stortte op een namiddag rond 4 uur neer, ongeveer 150 meter uit de hoek Boerdonksedijk/ Trentweg op een stuk grond van Jan v.d. Velden (destijds Trentweg), achter diens huis en op de hoek met een veld van Janus v.d. Berg (destijds Boerdonksedijk). Het was finaal in stukken geslagen en het voorste stuk met de motor had zich diep in de erg natte grond geboord. De hierdoor veroorzaakte kuil liep in de kortste tijd vol met water. Het vliegtuig verkeerde waarschijnlijk al enige tijd in moeilijkheden toen het boven Erp vloog; het had al even boven het Hurkske en de bossen rondgecirkeld, misschien wel om een geschikte noodlandingplek te zoeken. Plotseling zwenkte het af, terwijl het een rookspoor achterliet. De piloot verliet zijn jagertje en landde per parachute. Zijn klein reddingsbootje (dinghy) hing nog met een touw aan zijn lichaam bevestigd enige meters onder hem, terwijl hij neerdaalde. Toen hij nog op een hoogte van enkele tientallen meters boven de grond kwam aanzweven wierp hij het bootje af. De piloot, waarvan de naam niet bekend is, landde bij de driesprong van de wegen Boerdonksedijk, Hurkske, De Laren vlak bij het PNEM-huisje, tussen de boerderijen van Kerkhof en van Asseldonk. Hij was verder ongedeerd. Enkele inwoners hadden het rondvliegen, het neerstorten en het landen van de piloot op afstand kunnen volgen.

Bij de familie v.d. Velden had men amper iets opgemerkt; het grootste deel van het gezin zat thuis in “den herd” bij de kachel toen de jager vlakbij neerplofte. Alleen moeder Katrien v.d. Velden zag plotseling door het huiskamerraam het neervallende vliegtuigje voorbij flitsen, zonder dat ze echt besefte wat er gaande was. Maar al snel ontdekte men wat er was gebeurd. Het neerstorten veroorzaakte, behalve een groot gat in de akker, geen schade aan eigendommen van bewoners in de buurt. Het wrak is na een tiental dagen door een Britse legereenheid zoveel mogelijk geruimd en afgevoerd; maar niet alles kon worden geborgen. Ergens in 1948 attendeerde Boerdonkenaar Dorus van Deurzen Jan v.d. Velden er op, dat de motor van het neergestorte vliegtuig zeer waarschijnlijk nog in de grond zat. De Britten zouden hem niet hebben geborgen omdat hij te diep was ingeslagen. Een firmaatje uit Eindhoven heeft daarna nog getracht de motor te bergen, maar de opgestelde driepoot met een zwaar katrol was niet bij machte om de diep ingeslagen en inmiddels nog verder weggezakte motor er uit te takelen. Hij zit er dus nog steeds. Leden van de familie v.d. Velden hebben na de ruiming van het wrak het door de Britten achtergelaten gat zelf moeten dichten; vele, vele kruiwagens zand hebben zij er naartoe moeten brengen. Jarenlang vonden zij verder bij het ploegen of het anderszins bewerken van het land nog stukjes restanten van het toestel, als van de aluminium beplating, stukjes leiding, plexiglas, maar vooral ook veel mitrailleurkogels van de boordbewapening. Het onbeschadigd gebleven kleine staartwiel van de jager vond nog een wel zeer bijzondere toepassing. Winkelier Jan v.d. Wijdeven in Erp had het onderdeel overgenomen van Toon Zomers, toen woonachtig in een van de gemeenteboerderijen in het Hurkske en liet het als voorwiel monteren op zijn transportfiets, welke hij gebruikte om zijn winkelwaar rond te brengen. De gaffel van deze zware fiets werd daartoe aangepast (verlengd), zodat een en ander toch enigszins in horizontale toestand bleef. Ook de eerste jaren na de oorlog was er nog een groot gebrek aan fietsbanden, dus was het een prima oplossing. De sterke luchtband bewees op deze wijze een opvallende dienst en ging in deze functie nog vele jaren mee.

De nog nimmer opgeloste vragen met betrekking tot details van deze crash als soort vliegtuig, naam de vlieger enz. heeft meerdere onderzoekers naar oorlogsvoorvallen tot op heden bezig gehouden. Men heeft wel enige aanknopingspunten ontwaard, doch niet kunnen omzetten in een definitieve beschrijving. Werd er lange tijd vanuit gegaan, dat het een RAF-toestel betrof, al enige tijd heerst er de mening, dat het een toestel van de USAAF (Amerikaanse luchtmacht) betreft en wel een P- 51 Mustang (eenmotorige jager). Enkele jaren geleden bleek onderzoekers, dat Willem v.d. Velden, 2e. zoon van bovengenoemde Jan en Katrien, wonende te Gemert, nog over wat “spulletjes” van de jager beschikte o.a. een stuk aluminiumplaat van de rompbekleding. En laat daarop nu juist een haast doorslaggevende aanwijzing zijn terug te vinden, namelijk de nationaliteitsaanduiding voor een USA-toestel, de witte strepen met een witte ster daarin. En voor kenners een andere aanwijzing, dat het om een Mustang ging. Tot op heden zijn in Amerikaanse archieven geen verdere gegevens gevonden. Zou de motor geborgen mogen worden, dan krijgt men in één klap voldoende informatie om het vliegtuig te traceren. De vele motorgegevens, die dan vrij komen, geven volledige opheldering over het toestel. De datum van de crash is zeer waarschijnlijk ook 2 november 1944 geweest.

Een P-51 MUSTANG-jager van de Amerikaanse luchtmacht (USAAF), waarmede ook de Britse R.A.F. vloog Op één na zijn alle gedurende de oorlog in Erp neergestorte geallieerde vliegtuigen hiermede de revue gepasseerd; er resteren nu nog de beschrijvingen van het neerkomen van een RAF-toestel en een tweetal vliegtuigen van de Duitse Luftwaffe, waarover in de toekomst nog bijdragen zullen handelen.

Nr. 89 - DE LUCHTOORLOG XXV Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 20 Aanvulling In de bijdragen 77 t/m 79 is het neerstorten van de Amerikaanse C.47 Skytrain ”Sonya” op zondag 17 september 1944 beschreven. Dit transporttoestel kwam in de namiddag van die zondag neer op de Vogelenzang, deels op de oever van en deels in het riviertje de Aa. In nummer 79 werd gemeld dat niet bekend was hoe en wanneer het wrak is geruimd. Inmiddels is hierover toch nog informatie verkregen. De Hr. Vissers van de Vogelgenzang reageerde op het artikel en kon de schrijver dezes aanwijzingen geven; hij meende zich nog te herinneren, dat een schroothandelaar uit Boekel het wrak destijds sloopte en weghaalde. Dat moest dan al zijn gebeurd in 1945 of uiterlijk 1946. Verdere naspeuringen wijzen in de richting van de Boekelse schrootinzamelaar/-handelaar Piet van Boxtel, beter bekend onder zijn bijnaam “Piet den Bok”; hij handelde in van alles en nog wat en trok daarvoor met paard en wagen langs de huizen in de dorpen. Een bekend verschijnsel in die tijden en hij was overigens niet de enige. Hij woonde in Boekel links van de weg naar Gemert, ongeveer tegenover de Bosberg en aldaar had hij ook zijn opslagplaats. (Thans omgeving Kievitlaan – zijn huis staat er nog). Met grote waarschijnlijkheid is hij het geweest, die het wrak of althans het grootste deel ervan heeft opgeruimd. Dergelijke grote stukken waren welkome ”brokken” in hun handel. Het is bekend, dat ook in andere gevallen/op andere plaatsen schroothandelaren zich na de oorlog ontfermden over wrakken of delen ervan en deze ruimden.

De volgende bijdragen zullen handelen over het neerstorten van: Een Britse Typhoon-jager op vrijdagnamiddag 22 september 1944 op het Ham te Erp, waarbij de piloot omkwam en van twee toestellen van de Duitse Luftwaffe en wel: Op maandag 25 december 1944 1e Kerstdag een tweemotorige straaljager in Melvert te Erp; Op maandag 1 januari 1945 Nieuwjaarsdag een eenmotorige jager in het Hool te Keldonk In beide gevallen sneuvelde de vliegers.

Nr. 90 - DE LUCHTOORLOG XXVI Op Erps grondgebied neergestorte vliegtuigen 21 Op 15 maart 2001 publiceerde de Erpse Krant onder nummer 89 het laatste nummer in de – reeds vanaf 17 mei 1990 lopende - serie Erp gedurende WO II. – een terugblik ter herinnering. Het deelonderwerp betrof De luchtoorlog nr. XXV – Op grondgebied van Erp neergestorte vliegtuigen nr. 20. In die beschrijving werd echter ook aangekondigd, dat in volgende bijdragen nog aandacht zou worden besteed aan het – tot dusverre onbeschreven gebleven - neerstorten van een Britse R.A.F.-jager en van twee Duitse Luftwaffe-toestellen; de Brit tijdens de bevrijdingsperiode en de twee Duitsers toen Erp e.o. al een drietal maanden was bevrijd. Door omstandigheden en onvoorzien kwam er plots een einde aan de publicaties en bleven die drie crashes steken in enkel een aankondiging. Doch ook een aantal andere onderwerpen met een nadrukkelijke betekenis voor de Erpse samenleving in die oorlogstijd en waarvan een beschrijving was voorgenomen, kwamen niet meer aan bod. Hoewel niet meer gepubliceerd in de Erpse Krant zal de serie nu, vanaf dit nummer en doorlopend, worden voortgezet en tenslotte afgerond. Het zal geschieden in de nummers 90 t/m ….. met als eerste Vrijdag 22 september 1944 Hawker Typhoon Ib, MN241, EL- , 181 Squadron R.A.F. op ’t Ham te Erp. *) De Britse luchtmacht R.A.F. kende een zeer sterke afzonderlijke eenheid, speciaal bestemd voor de ondersteuning van het veldleger, Tactical Air Force (T.A.F.) genaamd. Vanaf de landingen in Normandië in juni 1944 trokken enkele onderdelen ervan op met het Britse leger in de bevrijding van West-Europa – namelijk het 2nd. T.A.F. (1st. en 3rd. T.A.F. waren elders ingezet). Zij volgden de frontlijnen op korte afstanden en waren gelegerd op bevrijde vliegvelden of op haastig aangelegde tijdelijke velden, airstrips genaamd. Op z.g. ‘gewapende verkenningen’ tot diep in Duitsland en het niet- bevrijde deel van ons land vielen zij constant het Duitse transport (wegen, bruggen, spoorwegen, schepen, militaire voertuigen ed.) aan; maar zij werden ook door de landmacht opgeroepen voor ‘luchtsteun’ in de frontlijn en waarbij tanks, artillerieopstellingen, versterkingen van het Duitse leger de doelen waren. Zij gebruikten daarbij een tweetal door de Duitse vijand gevreesde eenpersoonsjagers; de Hawker Typhoon en de Hawker Tempest. *) Op vrijdag 22 september 1944 lanceerde het Duitse leger vanuit Gemert en via Erp een zware aanval op Veghel; doel ervan was de verovering van de bruggen over de Zuid- Willemsvaart en de Aa in Veghel om daarmede de “Corridor”, de aanvoerweg voor Britse troepen naar Nijmegen-Arnhem te doorbreken/de algemene bevoorrading te blokkeren. Het was de Kampfgruppe Walther welke de aanval op Veghel via Erp uitvoerde. ’t Ham en Havelte tussen Veghel en Erp vormden een echt gevechtsgebied en ook Erp lag twee dagen in de frontlinie – in enkele afzonderlijke beschrijvingen zal hieraan nog aandacht worden besteed. Het stond voor de Duitsers vast – uit ervaring ermee bekend -, dat die vrijdagnamiddag en -avond de toestellen van 2nd TAF – die verdammte Tiefflieger - boven hen zouden verschijnen en hen zouden aanvallen met raketten en hun boordmitrailleurs/ kanonnen. En zo geschiedde. *) Op het vliegveld Melsbroek bij Brussel lagen de vier met Typhoons Ib uitgeruste squadrons van de 124 Wing R.A.F.; ruim zeventig toestellen. Zij hadden opdracht gekregen om zich op vrijdagnamiddag 22 september te verplaatsen naar hun nieuwe onderkomen, het inmiddels deels herstelde vliegveld Eindhoven; dit evenwel via een omweg boven Boekel, Erp en Veghel. De overplaatsingsvluchten kregen namelijk wel een bijzondere opdracht mee; het aanvallen van Duitse tanks, gecamoufleerde objecten in de bossen tussen Koksebrug en Erp, de weg Boekel-Erp, Duits militair verkeer in de straten van Erp en het zuiden van Veghel (dat allemaal aangeduid met kaartcoördinaten) om daarna te landen op Eindhoven. Twee toestellen (Typhoons Ib) met hun piloten van het 181 Squadron R.A.F. gingen hierbij verloren en wel: Flying Officer T.I . Pervin, R.C.A.F. Boven Erp-Veghel getroffen door Duits luchtafweergeschut en neergestort te Tongelre- Eindhoven bij de Urkhovenseweg en de Zeggenweg en hierbij omgekomen. Zijn stoffelijk overschot in de avond van 24-9- 1944 geborgen en

Pilot Officer Derick Roy O’reilly SHEARBURN, 22 jaar, R.A.F.(V.R.) , uit Crowborough, Sussex, Engeland. Hij verscheen met vijftien collega’s in Hawker Typhoons Ib boven het doelgebied Veghel-Erp. Kreeg luchtafweertreffers (z.g. Flak), zeer waarschijnlijk van afweergeschut, opgesteld achter een boerderij langs de Veghelsedijk onder Erp. Nagenoeg meteen neergestort te Erp nabij de buurtschap ’t Ham, ong. 150 mtr. links van de weg Veghelsedijk – ’t Ham. Het toestel was in de grond geslagen en lag half in een sloot. Door buurtbewoners (o.a. Jan Vissers en dochter Mia) geconstateerd, dat de omgekomen vlieger nog in het wrak zat. In de nabijheid van het wrak werd nog een laars of hoge schoen aangetroffen met een beenrest erin. Na enkele dagen door geallieerde militairen geborgen uit de sterk verwoeste cockpit van zijn toestel en door hen begraven in een veldgraf nabij het wrak, gemerkt met een houten kruisje, gemaakt van enkele plankjes.

Niemand van de bewoners van de buurtschap had iets van de crash bemerkt; zij vertoefden in hun schuilkelders of waren al gevlucht naar Erp.

Op 30 oktober 1944 tijdens een zoektocht naar wrak en/of graf vanaf vliegveld Eindhoven met Auster op lage hoogte vliegend gevonden door zijn squadroncommandant Squadron Leader A.E.S. Vincent, waarvan melding in het oorlogsdagboek van 181 Sqdn. en een verslag in zijn boek We flew the rocket firing Typhoon (1998). Begin november 1944 opgegraven en overgebracht naar de Algemene begraafplaats te Woensel – graf KK.207.

Typhoons Ib van het 181 Squadron R.A.F.

Embleem van 181 Squadron R.A.F.

Dan volgt het eerste Duitse Luftwaffe-vliegtuig, dat gedurende W.O. II op Erps’ grondgebied neerstort, en wel op maandag 25 december 1944 1e Kerstdag een Messerschmidtt Me 262, eenpersoons straaljager op Melvert te Erp. Het is de Me 262 type A-2a, met Werkenr. 170126, 9K+MM, van II.(4.)/KG(J) 51 (= II.Gruppe, 4e Staffel van Kampfgeschwader(Jagd) 51). De tweemotorige Messerschmitt Me 262 was het eerste Duitse jachtvliegtuig aangedreven door straalmotoren; het toestel werd door de Luftwaffe in beperkte mate ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog - vanaf april 1944 was het operationeel. De ‘Düsenjäger’ bereikten een veel hogere snelheid dan de geallieerde jagers; tegen de 900 km per uur, zo’n 150 sneller dan de in die tijd snelste geallieerde jager.

Piloot was Hans-Georg Lamle, geboren op 10- 04-1914 te Wetter (), Noordrijn-Westfalen. Het is niet helemaal duidelijk, welke opdracht hem boven oostelijk Noord-Brabant bracht. Het toestel was opgestegen van het vliegveld te Hesepe bij Bramsche in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Duitse bronnen (o.a. Start im Morgengrauen – Eine Chronic vom Untergang der deutschen Jagdwaffe im Westen 1944/1945) zeggen, dat hij rond 12.30 uur terugkeerde van een patrouillevlucht boven België, o.a. Luik. Zich voorbereidend op de landing te Hesepe zou hij boven Brabant zijn snelheid al aan het minderen zijn geweest, toen hij werd opgemerkt door twee Spitfires van 411 Squadron R.C.A.F., gelegerd op het vliegveld Heesch. Deze twee keerden terug van een missie boven het Ardennen-gebied en vlogen in het circuit van het vliegveld in afwachting van een landingstoestemming. Flight Lieutenant J.J. Boyle bevond zich opeens in de slipstream van het Duitse toestel, aarzelde geen moment en viel de kennelijk totaal verraste Lamle aan. Het eerste salvo uit Boyle’s boordkanonnen zetten al een motor van de Me 262 in brand; deze verloor onmiddellijk nog meer vermogen, snelheid en hoogte, werd nog weer getroffen, raakte enkele hoge boomtoppen en sloeg in vele stukken uiteen in weilanden/akkers op Melvert-Achterbolst. Over een grote oppervlakte werden vliegtuigresten aangetroffen. Piloot Lamle had geen kans gezien zijn toestel per parachute te verlaten en vond de dood tussen de brokstukken van zijn ‘Düsenjager’. Hij was uit zijn toestel geslingerd. Lamle werd geïdentificeerd begraven op het r.-k. kerkhof te Erp, alwaar ook al in september 1944 tijdens de aanval op Veghel gesneuvelde landgenoten een tijdelijk graf hadden gekregen. Hij werd op 21 juli 1948 door de Dienst Identificatie en Berging (D.I.B.) van het Nederlandse leger opgegraven en overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn; daar rust hij in graf L-6-138. De in Erp gelegerde Britten van 83 Group Control Centre toonden grote belangstelling voor de wrakstukken van de straaljager, welke terdege werden onderzocht. Ook de Erpse bevolking schaarde zich in grote getale rond de restanten van de ‘propellerloze’ Duitse jager.

Messerschmitt Me 262

Het graf te Ysselsteyn

De wrakstukken van het toestel op de weilanden en akkers van Melvert - Achterbolst, Erp. maandag 1 januari 1945 - Nieuwjaarsdag - een eenmotorige Duitse jager in het Hool te Keldonk. Focke Wulf Fw 190 Mk. A-8, Werkenr. 175049, Weisse 7, van II.(5.)/JG 6 (= II.Gruppe, 5e Staffel van Jagdgeschwader 6).

Op maandag 1 januari 1945 in de voormiddag voerde de Duitse Luftwaffe een groots opgezette aanval op geallieerde vliegvelden, gelegen in bevrijd Zuid-Nederland, België, Luxemburg en Noord-Frankrijk uit; de naam ervan luidde: Unternehmen Bodenplatte. De doelen waren – mede in het kader van het Duitse Ardennenoffensief (Bastogne) – de vernietiging van de vele op de vliegvelden geparkeerde gevechts-vliegtuigen, de hangaars en start- en landingsbanen. In onze provincie waren de basis Eindhoven, Gilze-Rijen, Heesch, Volkel en Woensdrecht de doelwitten; Eindhoven liep inderdaad zware schade op, Gilze-Rijen en Volkel maar lichte en de aanvallen op Heesch en Woensdrecht mislukten totaal. Door misnavigaties b.v. ging er veel mis bij het aanvliegen van de doelen. De hele operatie resulteerde bij de Luftwaffe in zo grote verliezen in mensen en materiaal, dat de rol van de Duitse luchtmacht in de resterende oorlogsmaanden nagenoeg uitgespeeld was en de ondergang ervan inluidde. 1035 Duitse Luftwaffe-toestellen waren bij de actie betrokken; bijna driehonderd ervan gingen verloren, waarbij 143 (ervaren) vliegers sneuvelden en zeventig krijgsgevangen werden genomen. De geallieerden verloren op de grond een kleine driehonderd vliegtuigen, terwijl er nog 180 werden beschadigd. Het vliegveld Eindhoven werd aangevallen door Jachtgeschwader (JG) 3, Heesch door JG 53 en Volkel door JG 6. In vele buurgemeenten stortten Duitse toestellen, slachtoffers van geallieerd luchtafweergeschut of van tegenstanders in de lucht, neer. Van de aanvallers van vliegveld Volkel kwamen er tussen de start en de terugkeer op Quackenbrück in totaal zeventien om het leven en raakten er zeven in krijgsgevangenschap: in onze omgeving stortte hiervan een neer te Veghel (Uffz. K. Betz), en een te Keldonk. Deze laatste was:

Leutnant Karl GRABMAIR, geboren op 26-12-1923 te Scheuerhof, Kreis Pfaffenhofen, Beieren. Hij was met zijn groep opgestegen vanaf het vliegveld bij Quackenbrück, Nedersaksen om via het IJsselmeer – Spakenburg, over de Betuwe en ’s-Hertogenbosch richting Volkel te vliegen, zijn IIe Gruppe voorop; met de Ie en IIIe Gruppe tezamen zo’n zeventig vliegtuigen op ca. 150 meter hoogte. Zij misten echter bij Spakenburg het keerpunt voor de aanval op Volkel, raakten verspreid, verloren de onderlinge contacten en kwamen deels boven Eindhoven, Heesch en Volkel. Het plan was om Volkel in drie lagen aan te vallen. De aanvalsvlucht mislukte geheel en slechts enkele toestellen wisten het doel te bereiken. Boven Volkel aangekomen stootten zij op een solide verdediging en werden direct aangevallen; behalve afweervuur ontmoetten zij ook enkele geallieerde jagers. Grabmair geraakte in een luchtgevecht met Flight Lieutenant D.C. Gordon (D.F.C.) van 442 Squadron R.C.A.F., gelegerd op vliegveld Heesch en moest het onderspit delven; de Spitfire van Gordon was hem de baas. De Focke Wulf met Grabmair nog aan boord stortte rond 10 uur neer nabij de boerderij van H. Kanters op ’t Hool te Keldonk; de vlieger kwam hierbij om het leven en werd in de nabijheid van het vliegtuigwrak begraven in een veldgraf. Op 21-07-1948 werd hij door de Dienst Identificatie en Berging (D.I.B.) van het Nederlandse leger opgegraven en overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn – graf L-6-139.

Grabmair’s graf te Ysselsteyn

Korte tijd na het neerstorten van Lt. Karl Grabmair vond een landbouwer diens polshorloge; dit werd in 1999 door hem ter beschikking gesteld aan de Heemkundevereniging Erthepe te Erp. De wijzerstand geeft welhaast zeker het tijdstip van neerstorten aan.

Nr. 91 - DE LUCHTOORLOG XXVII (slot) Op Erps grondgebied neergekomen bemanningsleden van vliegtuigen In de nummers 67 t/m 69 werden de lotgevallen beschreven van een viertal bemanningsleden van een neergeschoten R.A.F.-bommenwerper, welke kans hadden gezien hun neerstortende vliegtuig tijdig te verlaten en per parachute landden; drie ervan op het grondgebied van de gemeente Erp. Zij bleven niet de enigen en kregen navolging op: *) zaterdag 23-09-1944 toen de Amerikaanse luchtmacht (USAAF) bevoorradingsvluchten voor de 82e US- luchtlandingsdivisie te Overasselt en Groesbeek uitvoerde – verwezen wordt naar de beschrijvingen nrs. 82 t/m 84. Tijdens die operatie raakten meerdere trekkers – C-47 Skytrains – en/of door hen getrokken WACO-zweeftoestellen door Duits afweervuur in problemen. Twee van de Skytrains maakten geslaagde noodlandingen te Uden, een idem tussen Veghel en Uden en een stortte brandend neer tegenover het Goor tussen Leijgraaf en de Knokerdweg onder Uden. Alle bemanningsleden overleefden en konden op één na veilig bij de eigen grondtroepen in Uden of Veghel aankloppen. De vier uit het neergeschoten toestel – de C-47 nr. 42-23935 van 316 TCG / 45 TCS, redden zich per parachute. Drie van hen landden op Udens gebied (Wilsfoort – Ruitersweg) dat gecontroleerd werd door geallieerde troepen. Dat lukte Sgt. L. Miller, radiotelegrafist, echter niet; hij landde op de Kraanmeer onder Erp, bijna te midden tussen de Duitsers, die vanaf Volkel – Knipperdul - Duifhuis – Mariaheide het gebied toen nog enigszins beheersten. Hij werd krijgsgevangen gemaakt en waarschijnlijk afgevoerd naar Gemert om de rest van de oorlog uit te zitten in een Duits krijgsgevangenkamp.

*) dinsdag 21 november 1944, Amerikaanse piloot van een B-17-bommenwerper Vliegend Fort In juli 2011 werd een Nederlandse onderzoeker naar de luchtoorlog boven Nederland benaderd door een, inmiddels op hoge leeftijd zijnde, Amerikaanse ex-piloot van een zware bommenwerper. Terugkerende van een bombardementsaanval op Osnabrück geraakte zijn B-17 Vliegend Fort door opgelopen luchtafweerschade in zo’n grote problemen, dat hij als captain aan zijn negen medebemanningsleden opdracht gaf het toestel per parachute te verlaten; het zou boven ons deel van Brabant zijn geweest. Na de automatische piloot te hebben ingeschakeld sprong hij ook zelf uit het vliegtuig en kwam veilig aan de grond. Het toestel zou uiteindelijk zijn neergekomen te Udenhout. Direct na zijn parachutelanding in een omgeploegd veld, omgeven door heggen, verschenen er door een heg een jongen en een meisje. Hij weet ze zich nog te herinneren als een soort “Hansje en Grietje”, zes tot acht jaar oud en het meisje had vlechtjes. Kort daarop vervoegden ook de ouders van de kinderen zich bij hem. Zij spraken geen Engels en hij kon geen gesprek met hen voeren. Hij liet hen zijn vlieglandkaart zien en de vader wees hem daarop de plaats aan, waar hij geland was. En dat was ERP. De oude piloot kon dat beeld na zoveel jaren nog steeds helder terug halen. En nu was hij op zijn oude dag nog op zoek gegaan naar die kinderen; of zij het voorval nog herinnerden en hoe het verder met hen was gegaan. Het betrof 1e Luitenant Jack HITT, piloot van de B-17 Flying Fortress, de “Sweet 17 Gee”, van 337BombSquadron/ 96BombGroup van de USAAF. Helaas hebben opsporingspogingen in Erp geen resultaat opgeleverd. Op een oproep in de Erpse Krant van 18 aug. 2011 werd niet gereageerd. De vlieger had de herinnering van het voorval, de landing en de ontmoeting met de kinderen en hun ouders meegenomen naar zijn land en steeds bewaard. Dat die oude vlieger nog immer zo stellig was en bleef in de plaatsaanduiding Erp gaf geen twijfel omtrent de juistheid ervan. Na zijn landing werd hij al snel opgepikt door geallieerde militairen en overgebracht naar een vliegveld in de omgeving (mogelijk Volkel of Eindhoven en wellicht door toentertijd in Erp gelegerde R.A.F.-militairen). Hij kon niet meer vanuit Nederland op de hoogte worden gesteld van de bevindingen aldaar. Op vrijdag 12 aug. 2011 overleed hij te Tulsa (USA) op 93-jarige leeftijd.

Tijdens het onderzoek naar de lotgevallen van Jack Hitt kwam ook aan het licht, dat twee leden van zijn crew de parachutesprong niet hadden overleefd; zij moeten in Erp of directe omgeving ervan zijn neergekomen en daarbij gedood. Uit archiefstukken (in de vorm van o.a. Report of Burial) van een Amerikaanse graveneenheid blijkt, dat de twee zijn geborgen door Britse militairen van de te Erp gelegerde 83 G.C.C.. Ze werden overgebracht naar de ziekenboeg van deze eenheid in de vroegere Mariaschool aan de Kerkstraat en van daaruit overgebracht naar de Amerikaanse militaire begraafplaats Margraten. Zij werden er op 23 nov. 1944 begraven. Het waren: S/Sgt. Joseph E. BRADSHAW, Margraten graf G-7-155. Op 23 juni 1948 opgegraven en overgebracht naar Begraafplaats Laurel Hill-Mission te Hidalgo County, Texas S/Sgt. Lowell E. WAMICK, Margraten graf G-7-156. Op 23 juni 1948 opgegraven en overgebracht naar Arlington National Cemetery, Fort Myer, Virginia; aldaar op 23 sept. 1948 herbegraven.

Jack HITT op een naoorlogstijdstip Het graf van Joseph E. Bradshaw vóór een B-17 – bommenwerper te Hidalgo County, USA

*) maandag 1 januari 1945, ditmaal van een Duitse piloot van een jachtvliegtuig. Aan het slot van nummer 90 is uitvoerig verhaald over de op die dag door een groot aantal Luftwaffe-eenheden uitgevoerde aanvallen op geallieerde vliegvelden; de operatie Bodenplatte. Tot de groep waarvan de daar beschreven Lt. Grabmair deel uitmaakte – JG 6 met als doel Volkel - behoorde ook de Uffz. R. Schlossborn van de IIIe Gruppe, 9e Staffel, opgestegen van het vliegveld Bissel bij Oldenburg; hij vloog de Messerschmitt Bf 109 G-10, Werkenr. 490704, Weisse 14. Er bestaat geen zekerheid of hij Volkel, dan wel Eindhoven (wegens de misnavigatie) trachtte aan te vallen. Waarschijnlijk Volkel, want hij kwam op lage hoogte aanvliegen vanuit de richting Erp-Boekel – achterna gezeten door een geallieerde jager, een Tempest V, gevlogen door P/O. M.J.A. Rose, 3e squadron R.A.F gelegerd op Volkel - en mogelijk werd hij boven dat gebied al onderschept. Komende uit de richting Boekel-Erp en boven de polder Leek tussen Boerdonk en Gemert vliegende besefte Schlossborn zeer waarschijnlijk al, dat hij geen ontsnappingskansen had, want hij trok plotseling zijn toestel op tot ca. 500 meter, gooide het nagenoeg op zijn rug, liet zich zo ongeveer uit de cockpit vallen en landde per parachute in een weiland in Leek, grondgebied van de gemeente Erp. Zijn toestel sloeg te pletter in een weiland van de Boerdonkse landbouwer A. v.d. Bosch, halverwege tussen het Gemertse Donkse Broek en het Donkse Bemmer. Binnen enkele dagen was het wrak finaal gesloopt; vele mensen meenden er wel iets van te kunnen gebruiken. Schlossborn verborg zich eerst in het struikgewas / in een bosje. Maar een klein groepje Britse militairen, gelegerd op de boerderij van Ties van Asseldonk aan de Coxdijk D.100, ging meteen naar hem op zoek; te voet spoedden zij zich naar de omgeving van de crashplaats. Hem te vinden bleek geen probleem; hij bevond zich nog op de landingsplek. De Duitser – jonge vent, groot en slank - gedroeg zich enigszins arrogant. Hij wilde, zich nog bij de struiken bevindende, geen afstand doen van zijn revolver en deze op de grond gooien, zoals door de Britten bevolen. Enkele schoten boven hem het struikgewas in, deed hem inzien, dat hij weinig mogelijkheden had om zich te verzetten. Gedwee liep hij daarna met de Britten via veldpaden tussen de akkers en weilanden mee naar de boerderij van Van Asseldonk. Zoon Harrie (1932) herinnert zich nog het tafereel; bij aankomst op de boerderij wilde de Duitse vlieger nog snoepjes geven aan de kinderen, doch dat werd verhinderd. Na korte tijd werd hij al afgevoerd naar een centrale opvangpost voor krijgsgevangenen.

Nr. 92 – De “GESELINGEN” VAN DE BEZETTING

DUITS BESTUUR Nadat Nederland op 14 mei 1940 had gecapituleerd trad meteen het Duitse militair bestuur onder een Militärbefehlshaber in werking. Dat duurde maar even, want al met Decreet van 18 mei 1940 werd dit militaire bestuur door Hitler vervangen door een civiel bestuur. In de persoon van de van oorsprong Oostenrijkse nationaalsocialist Arthur Seyss- Inquart benoemde Hitler hem tot Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete. Dat geschiedde omdat Hitler hechtte aan een primaat van de politiek boven die van het militaire in bezet Nederland en de Duitse leiders beoogden daarmede een snelle integratie van Nederland in het z.g. Derde Rijk te kunnen bewerkstelligen. De Reichskommissar trad in functie per 25 mei 1940. De Eerste en Tweede Kamer en de Raad van State werden meteen buiten werking gesteld. De bestaande lagere overheden (Provinciale Staten en de gemeenteraden) bleven eerst nog volledig intact; per 1 september 1941 werd echter bij Verordening 152/1941 ook aan hen de bevoegdheden ontnomen. De Reichskommissar ‘regeerde’ hoofdzakelijk per Verordnung / Verordening. Hij maakte snel werk van zijn taakstelling en zijn ‘alleenheerschappij’ over Nederland; zijn eerste Verordening verscheen al op 29 mei 1940 en tezamen met ‘Bekendmakingen’ en ‘Uitvoeringsbesluiten’ zouden er gedurende de komende oorlogsjaren nog vele honderden over vele uiteenlopende onderwerpen volgen. Er is welhaast geen onderwerp te bedenken, waaraan gedurende de oorlog via een Verordening ‘geen aandacht’ is geschonken; van het houden van postduiven, het maken van foto’s/films, het hulp verlenen aan buitenlandse militairen, het luisteren naar buitenlandse radio-uitzendingen, wapenbezit, distributie van goederen, deviezenhandel, enz. enz. Voor een aantal begrijpelijk, maar… (Aantal Verordeningen in 1940: 246; in 1941: 236; in 1942: 153; in 1943: 122).

VORDERING MOTORVOERTUIGEN Enkele van de Verordeningen betrof de REGISTRATIE (Verordening dd. 3-7-1940 nr. 39) en de VORDERING van VRACHTAUTO’S en TRACTOREN (Verordening dd. 22-8-1940 nr. 110) door Duitse autoriteiten in het kader van een 4- jarenplan (door Beauftragte für das Kraftfahrwesen für die Niederlande). Op grond van de eerstgenoemde verordening had elke gemeente al gauw na het begin van de bezetting een opgave moeten verstrekken van het personen- en vrachtautobezit (particulier en/of bedrijf). Duitsland had een grote behoefte aan dergelijke voertuigen i.v.m. de oorlogsvoering en de hierbij ontstane verliezen aan transportmiddelen. Twee Erpse eigenaars van voertuigen werden hiervan al in de herfst 1940 de dupe, en wel: J. Sevriens, Kerkstraat 136, zag zijn Chevrolet 1936, laadvermogen 1,5 ton, gevorderd worden – schadeloosstelling fl. 1.400,-- en J.Kuipers, C.19 te Keldonk zijn Chevrolet met open laadbak, 1937, laadvermogen 4 ton, schadeloosstelling fl. 1.750,--. De beide vergoedingen werden al in mei 1941 via de burgemeester van Erp met de gedupeerden afgerekend. De drie vrachtrijders-expediteurs in Erp - Piet v.d. Bosch, Jan Verbakel en Haske Verstegen - bleven verschoond van de vordering van hun vrachtauto; het was hun enige middel van bestaan. Zij bleven eigenlijk de gehele oorlog door wel rijden. Piet v.d. Bosch nam op zeker moment toch het zekere voor het onzekere; hij zette zijn vrachtwagen, ontdaan van de wielen, welke hij verborg, op blokken. En dan kom je ook als bezetter niet ver!

J. Sevriens beschikte over zo’n 1,5 tons truck Chevrolet

INLEVERING RADIOTOESTELLEN We moeten wel beseffen, dat bij het begin van de Duitse bezetting nog veel huishoudens in Nederland niet in het bezit waren van een radiotoestel. Heel veel nieuws werd, na gelezen zijnde in de krant of gehoord hebbende op de radio, gewoon doorverteld; een soort plaatselijke tamtam. Vóór en tijdens de oorlogsjaren was de radio hét massamedium bij uitstek gebleken. In Duitsland speelde de radio al vanaf begin jaren dertig een essentiële rol in de nationaalsocialistische propaganda. Zodra Hilversum – waar de Nederlandse radiozenders stonden - was bezet, werd dan ook snel de Nederlandse radio onder Duits toezicht geplaatst en uiteraard om er voor eigen doeleinden gebruik van te maken. Al kort na de bezetting in mei 1940 kwam er m.b.t. het luisteren naar de radio een Verordening en wel dd. 4-7-1940; “ter bescherming van de Nederlandse bevolking tegen onjuiste berichten” was het smoesje. Er mochten alleen uitzendingen beluisterd worden, welke uitgezonden werden door zenders binnen het door de Weermacht bezette Nederlandse gebied of vanuit het Duitse Rijk. Straf bij luisteren naar andere zenders: ten hoogste twee jaar gevangenis, dan wel een hoge geld- boete en uiteraard het radiotoestel verbeurd verklaard. Per januari 1941 hadden naar schatting ruim een miljoen Nederlanders een radiotoestel. Per die datum werd met Verordening dd 19-12-1940 nr. 232 het z.g. Luistergeld (een soort belasting op het bezit van een toestel en te mogen luisteren naar de radio) ingevoerd en stond iedere legale radiobezitter geregistreerd (met latere gevolgen). Het mes sneed aan twee kanten: belastingopbrengst én registratie van de radiobezitter. Verder werden in januari 1941 de omroepverenigingen vervangen door één staatsomroep onder NSB-leiding. Ondertussen bleven veel Nederlanders ondanks de strenge verboden gewoon luisteren naar de zenders uit Engeland. Naast de BBC was dat twee keer per dag een kwartier lang Radio Oranje, de officiële zender van de uitgeweken Nederlandse regering; eerste uitzending op zondag 28-7- 1940. De sterke, moed gevende, toespraken van koningin Wilhelmina uit Londen werden veel beluisterd en doorverteld; zij gaven hoop en moed. Doch… een doorn in de ogen van bezetter en collaborateurs en het besef, dat de poging van de Duitsers om de Nederlanders via de radio voor zich te winnen was mislukt Dus kwam per Verordening van 13-5-1943 de Duitse ingreep; de "tijdelijke inbeslagname" van de radiotoestellen – een verplichte inlevering van alle radio’s. De inlevering ervan zou echter ook gedeeltelijk mislukken. In het gehele land werden in eerste instantie ruim 700.000 toestellen ingeleverd; door huiszoekingen en dreiging met zware straffen, en via de Luistergeldregistratie wist men wie in het bezit was van een toestel, nam het aantal ingeleverde radio's toe tot ca. 800.000. Maar duizenden radio's verdwenen onder vloeren of achterin kasten en er werden allerlei radio-ontvangers in elkaar geknutseld om clandestien naar de radio te kunnen blijven luisteren; zij belandden in de illegaliteit. De aanleiding voor de Duitsers om het inleveringbevel uit te vaardigen was een grote landelijk staking eind april-begin mei 1943. Na een oproep van de bezetter, dat alle voormalige Nederlandse militairen alsnog drie jaar na dato als krijgsgevangenen naar Duitsland moesten, braken er spontaan stakingen uit. De werkonderbrekingen duurden tot en met 5-6 mei 1943 en werden met grof geweld onderdrukt. In totaal vielen er bijna tweehonderd doden. Volgens de nazi’s werden de Nederlanders opgehitst tegen de Duitsers via de uitzendingen van Radio Oranje. Om dit ‘probleem’ op te lossen moesten de radio’s worden ingeleverd. In de gemeente Erp moesten de radio’s ingeleverd worden / afgegeven op het gemeentehuis, waar ze door ambtenaren en politie onder afgifte van een inleverbewijs in ontvangst werden genomen. Ze werden de gehele verdere oorlogsperiode aldaar opgeslagen in de – sedert 12-8-1942 niet meer in gebruik zijnde – raadszaal. Al snel na beëindiging van de oorlog konden de eigenaren hun toestel weer komen ophalen. In het gemeentelijk archief van Erp zijn hierover geen stukken meer aanwezig – geen overzichten van de ingeleverde toestellen ed.

Ooit een modern radiotoestel

DISTRIBUTIE Zowel in de Eerste Wereldoorlog als in de Tweede Wereldoorlog bestond in Nederland een systeem van ‘distributie’, waarbij vele levensmiddelen en andere ge- en verbruiksgoederen gerantsoeneerd waren, "op de bon" in de volksmond. Aan een dergelijke rantsoenering viel, vooral gedurende de Tweede Wereldoorlog, ook in ons land niet te ontkomen en slechts enkele goederen bleven in die oorlogsjaren ervan uitgezonderd. De organiserende overheid had de taak een regeling te treffen en te onderhouden om de veelsoortige schaarse goederen, en dan vooral de eerste levensbehoeften, de levensmiddelen, maar ook kleding, schoeisel, zepen, snoepgoed, tot fietsbanden toe, zo rechtvaardig mogelijk over de bevolking te verspreiden; voor iedereen in dezelfde verhoudingen. Het werden uiteindelijk diep ingrijpende maatregelen, want nagenoeg alle artikelen, waaraan in het dagelijkse leven behoefte was, gebruik van werd gemaakt, kwamen tijdens de oorlogsjaren in de “distributieregeling” terecht. De Nederlandse regering had – met vooruitziende blik - al voor het uitbreken van de oorlog voorbereidende maatregelen getroffen en dit vast gelegd in de Distributiewet 1939 van 24 juni 1939, houdende regels teneinde in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden een doelmatige distributie van goederen in het belang van volkshuishouding, landsverdediging en veiligheid van niet- militaire personen of lichamen mogelijk te maken De datum van inwerkingtreding was nog niet vastgesteld. Organisatorisch werd de regeling gelegd in handen van het Centraal Distributie Kantoor (C.D.K.), van waaruit geheel Nederland werd bediend. Elke gemeente vormde een Distributiedienst en het was toegestaan, dat meerdere gemeentelijke diensten te samen optrokken en een “kring”vormden. De gemeente Erp ging – op afspraak met buurgemeenten - behoren bij de Distributiekring Sint- Oedenrode, die de inwoners van distributiemateriaal als stamkaarten en bonnen voorzag en de nodige voorlichting gaf. Op vooraf gepubliceerde tijden hielden medewerkers van dit bureau dan zitting en moesten de inwoners hun nieuwe, nog voor gebruik aan te wijzen, distributiebonnen komen afhalen; in enkele dagen verscheen daar dan een groot aantal mensen uit Erp, Boerdonk en Keldonk. Dit distributiekantoor was dan in het café van Christ van Veghel op Schansoord (het latere café van Piet Verkuijlen). De regeling bleef de gehele oorlogsperiode, en ook nog meerdere jaren erna, in handen van de Nederlandse overheid; de Duitsers bemoeiden zich er alleen mee, voor zover en wanneer hun belangen in het geding kwamen. En dat belang manifesteerde zich steeds; de gehele oorlog door vorderde de bezetter bv. ten behoeve van eigen aanwending (bevolking, industrie) grote delen van de oogsten (granen, aardappelen, suikerbieten, groenten). Die gevorderde kwanta gingen dan Linéa recta Duitsland om aldaar verwerkt en gedistribueerd te worden Om aan distributiebonnen te komen moest men in het bezit zijn van een zogenoemde door de overheid verstrekte Distributiestamkaart; iedere Nederlander diende daarover te beschikken. De Eerste Distributiestamkaart werd vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland ingevoerd. De kaart uitwisselen met anderen (zelfs familieleden) was verboden. De Tweede Distributiestamkaart werd door de Duitse bezetter, met een vooraf bedachte opzet, op 4 december 1943 ingevoerd om de duizenden in den lande verblijvende onderduikers van de voedselvoorziening af te snijden. Deze mensen zaten veelal ondergedoken, omdat zij niet voor de Duitse bezetter wilden werken in Duitsland (Arbeidsinzet) of omdat zij vanwege verzetsactiviteiten gezocht werden. Wie immers geen stamkaart had, kon geen bonnen krijgen en dus ook geen voedsel en andere goederen kopen. Om aan deze Tweede Distributiestamkaart te komen, moest men zich eerst bij de overheid melden met het Persoonsbewijs. Was dit in orde (er waren wel vervalsingen in omloop), dan kreeg het Persoonsbewijs en de Stamkaart een controlezegel opgeplakt. Zat men ondergedoken (deze mensen hadden veelal een vervalst Persoonsbewijs), dan kon men zich niet legaal melden en dus verkreeg men geen stamkaart en dus ook geen distributiebonnen. Verzetsgroepen gingen dan ook tijdens de oorlog nogal eens over tot het overvallen van de kantoren, waar de bonnen en/of de controlezegels bewaard werden. De alzo verkregen bonnen werden verdeeld onder onderduikorganisaties en personen die onderduikers hadden, zodat men voedsel voor de onderduikers kon kopen. Bij de uitreiking van de distributiebonnen werd hiervan een aantekening gemaakt op de stamkaart. De bonnen moesten dan weer worden ingeleverd in de winkels bij aankoop van de goederen/gerantsoeneerde producten. Zonder inlevering van de bonnen mochten de winkeliers – op straffe – geen gerantsoeneerde goederen verkopen. De bonnen waren geldig gedurende een bij algemene publicatie (o.a. de dagbladen) bekend gemaakte periode. Voor de winkeliers betekende het stelsel een enorme administratieve belasting; gelijksoortige bonnen (voor boter, kaas, brood, linnengoed, kleding, schoeisel, snoepgoed enz. enz) moesten afzonderlijk op vellen worden geplakt en ingeleverd om weer nieuwe aanvullingen voor de winkel te kunnen verkrijgen. Een ontzaglijke rompslomp, maar onvermijdelijk. Het product, dat als eerste onder de nieuwe wet viel was op 11 oktober 1939 de suiker, in januari 1940 gevolgd door erwten. En dan volgt vanaf de inval van de Duitsers in mei 1940 in een gestaag tempo zowat alles wat in een huishouden en bedrijven ge- en verbruikt werd. Heden ten dage in onze met overvloed overladen maatschappij bijna niet voor te stellen; nagenoeg niets was zonder distributiebon te verkrijgen en dan ook nog ten zeerste met ‘mondjesmaat’. De schaarste aan veel artikelen was na de bevrijding niet meteen opgelost en bleef in een aantal gevallen nog enkele jaren voortbestaan. Met de koffie werd in 1952 als laatste de distributie afgesloten. Gedurende de Hongerwinter (september 1944 tot/met mei 1945 in het landsdeel boven de rivieren) waren er nog genoeg bonnen in omloop, maar er was door de Duitse blokkade en het wegvallen van het spoortransport niet voldoende voedsel meer in West-Nederland. Daarom trokken tienduizenden mensen vanuit de steden naar het oosten en noorden van Nederland, in de hoop nog iets te kunnen kopen. Gedurende deze tochten werden honderden kilometers te voet of per fiets afgelegd. In de Hongerwinter stierven meer dan 20.000 Nederlanders de hongerdood. Afgezien van deze in genoemd landsdeel was er gedurende de oorlogsjaren in Nederland geen hongersnood. Bovendien bestond er een groot verschil, wonende in ‘de grote stad’ of op het platteland; daar was altijd wel iets extra’s te versieren, men hielp elkaar. Een kannetje melk, een pondje meel om zelf brood te bakken, eigen moestuintje enz.

Een ander verschijnsel – hoewel niet van zeer ingrijpende aard, maar heden ten dage moeilijk voor te stellen – was het feit, dat er van mei 1940 tot mei 1945 geen sinaasappelen en bananen en ook wel andere zuidvruchten verkrijgbaar waren. Door de afsluiting, de blokkade van alle Duitse havens en die van de door de Duitsers bezette landen door de geallieerde zeemachten kon er niets ingevoerd worden. De jongere kinderen wisten dan ook niet wat dit voor vruchten waren. Pas na de bevrijding maakten ze er kennis mee. Één keer gedurende de gehele oorlog werden er op de lagere scholen sinaasappelen uitgereikt. Een grote partij, geschonken door het neutrale Zweedse Rode Kruis, bereikte na instemming van de Duitse bezetter en de geallieerden per schip de haven van Rotterdam; van daaruit werd de lading naar rato van schoolgrootte, in het voorjaar 1944, verdeeld over geheel Nederland. Sinds mei 1940 voor veel kinderen de kennismaking met “de sinaasappel”. En daarna: toch nog maar weer een jaartje wachten.

Door een tekort aan allerlei grondstoffen werd ook vaak overgegaan tot de fabricage van surrogaatmiddelen. Voorbeelden hiervan zijn o.a. boter, snoepgoed, zeep, tabak (met de z.g. “eigen teelt”). Tijdens de oorlog gewoon vervangers en veelvuldig gebruikt.

Aanwijzingen van burgemeester H. Verheijen voor het aanvragen van de eerste distributiekaart, 29 augustus 1939. De kaarten werden uitgereikt in het toenmalige parochiehuis van Erp op 31 augustus 1939.

De eerste distributiestamkaart van Lambertus Arts, afgegeven op 18 oktober 1939

Distributiebonnen voor voedingsmiddelen

Enkele Erpenaren waren in dienst van het kantoor van de Distributiekring Sint-Oedenrode

Andere Erpenaren in dienst van de kring waren: Marietje de Beye, Willie Brouwers, Jaantje de Groot, Corrie Jong. Bertha Sleegers, Jan en Toos Verheijen.

DE ARBEIDSINZET – VERPLICHTE TEWERKSTELLING IN DUITSLAND Voor de oorlog werkte al een groot aantal Nederlanders vrijwillig in Duitsland; in Nederland was er te weinig werk, terwijl in Duitsland zich een ruime werkgelegenheid voordeed. Duitsland was bezig zich sterk te herbewapenen, had te maken met een aanzienlijk verhoogde productie van allerlei (oorlogs-) materialen en dus met een grotere vraag naar arbeidskrachten. Vooral uit de grensstreken vonden veel Nederlanders emplooi in het buurland. Daarbij ontstonden ook nog de noodzakelijke vervangingen van de vele jonge Duitse mannen, welke in het nieuwe Duitse leger waren opgenomen en gemist gingen worden in de industriële processen aldaar. Al een maand nadat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, verscheen de eerste openbare aankondiging. Hierin werden werklozen opgeroepen om zich voor werk in Duitsland te melden. De bezetter ging er vanuit dat de Nederlanders dat vrijwillig zouden doen. Toen bleek, dat dit nauwelijks het geval was, veranderde de aanpak van de Duitsers en gingen zij over tot dwang: zij verplichtten de Nederlandse mannen in de leeftijd tussen de zeventien en veertig jaren te gaan werken in Duitsland en bij weigering volgde er straf. Eenzelfde aanpak volgde ook in andere bezette landen. Op 28 februari 1941 werd de Verordening nr. 42 betreffende de verplichting tot het verrichten van diensten en de beperking ten aanzien van het veranderen van betrekking afgekondigd. Deze verordening, geheel in strijd met het volkenrecht, vormde de basis voor de arbeidsinzet in Nederland en de verplichte tewerkstelling in Duitsland en de bezette gebieden. Aanvankelijk vond deze plaats via de Nederlandse arbeidsbureaus die allerlei dwangmiddelen hadden om met name werklozen te ronselen. Nadat eind 1941 de Duitse kansen door geallieerde successen slechter werden, werd het beleid gewelddadiger. Bedrijven werden uitgekamd, jonge mannen jaargangsgewijs opgeroepen en tenslotte vonden razzia's en klopjachten plaats. De naar Duitsland overgebrachte mannen werden tewerk gesteld op velerlei locaties; van als knecht op een boerderij, omdat de zonen van de boer dienden in het Duitse leger, tot heel veel in fabrieken en werkplaatsen. Geen ongevaarlijk werk, daar de geallieerde luchtmachten met regelmaat industriële complexen bombardeerden en dus ook de dwangarbeiders konden treffen, hetgeen nogal eens voorkwam. Veel opgeroepen mannen maakten gebruik van een nieuw fenomeen: “de onderduik”; zij verdwenen deels uit de samenleving, trokken zich in een verschuiling terug en bleven vooral in de luwte.

Meer dan tien miljoen buitenlandse dwangarbeiders verbleven zo tussen 1940 en 1945 in Duitsland en de door Duitsers bezette gebieden. Ruim een half miljoen van hen waren Nederlanders en zij kwamen terecht in alle uithoeken van het Derde Rijk. Als gevolg van slechte huisvesting (b.v. in Arbeitserziehungslager, concentratiekampen voor dwangarbeiders), gezondheidsproblemen (nogal eens T.B.C.), arbeidsongevallen of bombardementen kwamen er, naar schatting van het Rode Kruis, 30.000 landgenoten om het leven. Een onbekend aantal kwam terug met blijvend lichamelijk of psychisch letsel. Na een half jaar tewerkgesteld te zijn geweest, kreeg men enkele weken verlof. In het begin keerde een groot aantal daarna niet meer terug, doch dook onder. Al na korte tijd reageerden de Duitsers met een nieuwe maatregel. Een andere Nederlander b.v. kameraad van de verlofganger, moest garant staan voor diens terugkeer. Werd daaraan niet voldaan dan mocht de garantsteller zelf niet meer met verlof naar huis. Gedwongen tewerkstelling in Duitsland veranderde ook het leven in bezet Nederland vanaf eind 1942 in hoge mate. Doordat veel mannen op dat moment in Duitsland werkten, waren er minder arbeiders in Nederland beschikbaar. Dit had een negatieve werking op de economie in Nederland. Ook het gezinsleven veranderde drastisch; de vrouwen van de tewerk- gestelden kwamen er alleen voor te staan en moesten alleen voor het huishouden en de kinderen zorgen. Ook vanuit Erp moesten meerdere mannen naar Duitsland vertrekken en gelukkig zijn zij ook allemaal weer heelhuids teruggekeerd. Er is geen overzicht bewaard gebleven van degenen, die ‘afreisden’. In ieder geval hoorden twee zoons van boswachter Marinus v.d. Laar aan de Gemertsedijk tot de groep. De meeste dwangarbeiders begonnen na de capitulatie van Duitsland, in mei 1945, aan hun terugreis naar Nederland. Velen van hen arriveerden in de maanden juni en juli 1945.

Propaganda-aanplakbiljetten voor vrijwillig werken in Duitsland

Geen propaganda meer, maar … dwang

DE ARBEIDSDIENST (voor jongeren) In dan was er nog een andere “tewerkstellingsregeling”, de Nederlandse Arbeidsdienst (N.A.D.); deze was gebaseerd op de Verordening van 23-5-1941, nr. 97; als een soort ‘dienstplicht’ moesten jonge mannen en vrouwen een ‘ereplicht’ vervullen met het verrichten van werkzaamheden, welke tot algemeen nut strekten. Leeftijdsgrenzen: vanaf achttien tot 25 jaar. Voor de huisvesting van de jongelui werden diverse kampen opgericht, van waaruit vele soorten werkzaamheden werden opgezet.

Draagspeld en kraaginsigne van de N.A.D.-er

VERDUISTERING van gebouwen, vervoermiddelen enz. Verplichte verduisteringsmaatregelen kwamen er al in juli 1940, zoals gebruikelijk via een Verordening (nr. 34 van 4-7- 1940 en nr. 212 van 23-11-1940) en de bezetter meende er allerlei redenen voor te hebben. Deze eerste maatregelen werden tijdens de latere oorlogsjaren nog verder aangescherpt. De plicht tot verduisteren gold voor iedereen, niemand uitgezonderd. De bedoeling van de verduisteringsmaatregelen was om te voorkomen dat geallieerde bommenwerpers hun weg naar Duitsland zouden vinden en de verlichte steden en dorpen als oriëntatiepunten bij hun navigatie zouden kunnen gebruiken. Maar in het eerste oorlogsjaar was er maar een geringe activiteit in de lucht boven ons land. De maatregel was echter wel ingrijpend. In de praktijk betekende verduistering dat de burgers verplicht waren te voorkomen dat door ramen of andere openingen licht naar buiten kon schijnen; geen kiertje licht werd toegestaan, ook niet voor kortere tijd. Gewoon in het donker, alles. De luchtbeschermingsdienst en de plaatselijke politie zagen erop toe dat de verduistering volledig werd toegepast. Was er buiten toch licht te zien dan werd de bewoner van het pand gesommeerd de ramen te blinderen. Dit blinderen gebeurde niet met conventionele gordijnen, maar met zwarte verf of (meestal) met zwart papier. Alle ruiten werden met dit zwarte papier afgeplakt. Hierdoor lekte er nauwelijks een straaltje licht naar buiten. Maar niet alleen de verduistering van gebouwen; de straatverlichting werd niet meer ontstoken, de verlichting van auto's en fietsen was minimaal en mocht maar heel weinig licht uitstralen. Auto- en fietslampen kregen een zwart kapje met een minimale lichtgleuf, waarvan de afmeting was voorgeschreven; en inderdaad je zag maar heel weinig.

Onze welbekende fabriek van gloeilampen in het zuiden Een ander model van het land speelde erop in

“AVONDKLOK”, ook wel Spertijd genoemd is de tijd waarbinnen iets verboden is, bv. de uren, waarin de bevolking ('s nachts) niet op straat mocht zijn. Ook deze maatregel is weer tot stand gekomen via een Verordening. De spertijd/avondklok liep van 20.00 uur tot 04.00 uur in de ochtend van de volgende dag. Deze spertijd lag echter niet vast. Op elk willekeurig moment konden de spertijden worden aangepast, als omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Degenen die moesten werken gedurende de spertijd (zoals mensen van de brandweer, politie, Luchtbeschermingsdienst, artsen) hadden een extra vergunning van de Duitsers nodig. Zo'n vergunning werd een Sonderausweis of kortweg Ausweis genoemd, die bij het persoonsbewijs bewaard moest worden. De termijn kon worden aangepast als de situatie op straat dit noodzakelijk maakte, zoals bij ernstige onrust of als strafmaatregel bij sabotageacties van het verzet en dan opgelegd aan een gehele stad of gemeente c.q dorp. Voorbeelden zijn: vanaf 18 uur tot de volgende morgen 6 uur. Wie buitenshuis werd betrapt na het ingaan van de avondklok, kon rekenen op een straf (korte hechtenis, proces-verbaal).

Als er weer eens – na acht uur in de avond - een vliegtuig was neergestort kon men daar eigenlijk niet naar gaan kijken; de ‘Avondklokregeling’ stond dat niet toe. Men werd verondersteld binnen te zijn en te blijven. Toch kwamen er meestal veel buurtbewoners en andere belangstellenden naar de crashplaats. De plaatselijke politie en Luchtbeschermingsdienst hield hen dan wel vanwege explosiegevaar op enige afstand. Al gauw kwam dan een Duitse bewaking, welke de “toeschouwers” op nog grotere afstand zette, maar geen van de diensten hanteerde het ‘Avondklokgebod’.

FIETSENVORDERINGEN In juli 1942 confisqueerde het Duitse bezettingsleger ongeveer 100.000 fietsen van Nederlandse burgers. In sommige gevallen werd ervoor betaald. Ze werden in feite gewoon afgenomen. De fietsen moesten in goede staat zijn; was dit niet het geval dan werden de kosten van reparaties verhaald op de voormalige eigenaar. Alleen mensen die voor de uitoefening van hun beroep hun rijwiel niet konden missen kwamen in aanmerking voor een vrijstelling. (politie, brandweer, artsen ed.). Alleen gemeenten met een inwoneraantal van meer dan 10.000 personen moesten gehoor geven aan het bevel. Erp was dus vanwege het lagere inwonertal van de vordering verschoond. In de latere oorlogsjaren werd als strafmaatregel, bv. tegen sabotageacties van het verzet, aan een geheel dorp of gemeente wel eens de “leveringsplicht” van een groot aantal fietsen opgelegd. Aan de gemeente dan de keuze hoe aan het gevraagde aantal te komen.

BESCHERMING DUITSE OBJECTEN Met als onderwerp Bewaking Weermachtsgoederen” richtte de Commissaris van de Provincie Noord-Brabant zich in een circulaire dd. 10-10-1942 tot de burgemeesters in zijn provincie over de instelling van een dienst ter bewaking van objecten, welke voor de Duitse Weermacht of het Nederlandse volk van belang zijn. Gebleken was namelijk, dat het aantal sabotagedaden tegen velerlei objecten was toegenomen; en niet alleen tegen Duitse. Hij doelde op gebouwen en terreinen van de Wehrmacht (Duits), maar ook op Nederlandse distributiekantoren en – bureaus, arbeidsbureaus, opslagplaatsen van materialen (later o.a. de ingeleverde radio’s). Als voorbeeld: het Duitse leger had in het Peelgebied meerdere opslagplaatsen voor stro. Regelmatig werd daarin brand gesticht en niet enkel vanuit het verzet en gingen deze voorraden verloren. Als reactie op de circulaire werd in nagenoeg elke Brabantse provincie een Bewakingsdienst tegen sabotage opgericht. De burgemeester van Erp deed hiervan bericht aan zijn inwoners met een Bekendmaking van 14-1-1943. Hij deed een beroep op de mannelijke inwoners van Erp om zich, in het belang van het volk en de Erpse inwoners, vrijwillig beschikbaar te stellen voor deze dienst ter bescherming van gevaar lopende objecten. Dat hoefden ze niet voor niets te doen: de vergoeding was vastgesteld op een fl. 0,50 per uur – later verhoogd tot fl. 0,75 per uur. Indien niet voldoende vrijwillige aanmeldingen, dan zou van Duitse zijde personen worden aangewezen. De meeste burgers vonden het toch wel enigszins vreemd; “dè zu zelluf op dur spulle lette” hoorde men wel eens. De ‘wachtdienst’ zou worden beschouwd als een nevenorganisatie van de Nederlandse Politie en de dienstdoenden gingen een witte armband dragen met opschrift Bewakingsdienst met het gemeentestempel. Vier personen meldden zich vrijwel direct vrijwillig en dan volgden nog dertien aanwijzingen; kort daarna een viertal ontslagen, terwijl nog twee nieuwe leden werden aangewezen. Met brief van 10-4-1943 werd de Duitse Ortskommandantur te ’s-Hertogenbosch verwittigd van hetgeen in Erp was geschied. Door deze Ortskommandantur werd met brief van 3-5-1943 een object op Erps grondgebied aangewezen, namelijk van de fa. Grard v.d. Heyden van Schansoord te Erp, omvattende een opslag van ong. 400.000 kg stro bestemd voor de Duitse Wehrmacht en gelegen te Keldonk (in de buurt van de kanaaldijk, links van de weg naar de Hoolbrug). De burgerwacht, sterkte zes man (inclusief aflossingen) zo spoedig mogelijk in te stellen. Dat werd meteen gerealiseerd en de bewaking ving aan op 3-5-1943 te 20 uur. Wachtschema voor drie personen – zes uur op, zes uur af. Per 7-5-1943 werden de wachttijden al aangepast n.l. dagdiensten door een persoon en nachtdiensten door twee personen. Op 28-8-1943 door de gemeente Erp per brief aan de Ortskommandantur gemeld, dat fa. G. v.d. Heyden had medegedeeld, dat het opgeslagen stro niet meer van de Wehrmacht is. De wachtdienst was als gevolg daarvan al per 19-8-1943 om 20 uur gestopt. De wachtdienst werd ook nog ingezet gedurende 161 uren van 20 tot 27 juni 1943 ter bewaking van twee zware motoren, afkomstig van een te Boerdonk neergestorte Lancaster- bommenwerper. Medio 1943: de uitgesproken wens om ook de in het gemeentehuis opgeslagen radiotoestellen te gaan bewaken. Hierop werd niet ingegaan. Per 2-5-1944 werd de bewaking van het object te Keldonk hervat – tot medio september 1944. September 1944 – na de bevrijding geen behoefte meer aan bewaking; de wachtdienst opgeheven.

TEWERKSTELLING OP FLIEGERHORST VOLKEL De Fliegerhorst Volkel werd aangelegd door de Duitsers. Ze begonnen ermee half augustus 1940 en in de lente van 1941 was de basis gereed. Maandenlang hadden duizenden arbeiders uit vele streken van ons land eraan gewerkt. Op allerlei gebied waren aannemers ingeschakeld. De arbeiders werden met bussen over verre afstanden aangevoerd. Ook vele werklui uit onze streek, in dienst van bouw-, grond-, installatie- of ander soort bedrijven vonden er emplooi. Collaboratie, de vijand helpen? Natuurlijk niet – hun gezinnen moesten ook onderhouden worden, te leven en brood op de plank hebben. In de loop van de volgende maanden en jaren vervulde het vliegveld verschillende functies, waaronder uitwijkveld en dagjagerbasis. Natuurlijk wisten de geallieerden in Groot-Brittannië van het bestaan ervan, maar grote bombardementen werden er de eerste jaren niet op uitgevoerd. Dat gebeurde pas op 8 maart 1944 overdag, toen een vloot van 95 bommenwerpers van de Amerikaanse luchtmacht (USAAF) het veld aanviel. Voor de inwoners van de dorpen er omheen een totaal nieuwe ervaring. Maar de schade moest wel hersteld worden: en liefst heel snel. De bomkraters moesten vlug weer met zand en puin worden opgevuld, de gaten in de startbanen idem, het veld geëgaliseerd enz. Heel veel handwerk met paard en kar en de schop.

In dit eerste geval, doch ook nadien – er zouden in juli, augustus en september 1944 nog drie zware bombardementen volgen – trachtten de Duitsers een aantal inwoners uit de omliggende dorpen in te schakelen bij het herstel van de basis. Deze eerste keer hielden zij zelf “zoektochten” , een soort razzia in de dorpen; passanten werden aangehouden of zij bezochten de woningen. De inzetbare aangehoudenen kregen dan de opdracht om zich voor werk te melden. Tegen betaling dat wel, maar de meesten ervoeren het toch als dwang. Landbouwers meestal met paard en kar – want er was nogal wat te versjouwen – en niet-boeren alleen met een schop. En zo sprokkelde de Luftwaffe in alle dorpen rondom de Fliegerhorst een groot arsenaal aan arbeiders bij elkaar. De volgende dag niet teruggaan was geen optie, werkweigering of staking evenmin (onbekende begrippen in die tijden). Sommigen wilden na enkele dagen te hebben gewerkt een einde van hun “dienstverband” of wilden gewoon thuis blijven. De Duitsers hadden een reactie hierop: op zaterdagmiddag 12 uur – er was toen nog sprake van een 48-urige werkweek maandag t/m zaterdag voormiddag – werd er uitbetaald; de rechthebbende moest zelf komen en voor ontvangst tekenen. Was er nog behoefte aan je diensten dan kreeg je rechtstreeks van de Duitsers een nieuwe aanwijzing. Boeren trachtten wel eens het smoesje van een hoogdrachtig paard, dat niet meer ingezet kon worden, te gebruiken. Reactie daarop: alleen vrijstelling (voor het paard) wanneer de hoogdrachtigheid was bevestigd door een veeverloskundige; voor Erp door Pietje Barten en met een schriftelijke verklaring.

Enkele herhalingspogingen van de Duitsers om in Erp nieuwe groepen ‘dwangarbeiders’ te rekruteren mislukten. Zodra er aanwijzingen kwamen, dat de Duitsers weer op zoek waren, verdwenen de jongere mannen uit het dorp en verscholen zich in de bossen van het Goor, het Hurkske of het Lijnt. De vangst omvatte slechts een enkeling. Een Duitse commandant schijnt zich toen eens te hebben laten ontvallen, dat hij doende was in een vrouwen- en kinderdorp. Doch zij gingen al snel over naar een andere methode; zij gingen niet meer zelf op zoek, zoals na 8 maart, maar legden de aanwijzingen om te gaan werken op het vliegveld simpel bij de burgemeesters van de dorpen rondom het vliegveld. Afhankelijk van de dorpsgrootte moesten vijfentwintig tot vijftig mensen worden aangewezen en daar had de burgemeester maar voor te zorgen; hij was dan in de Duitse ogen de verantwoordelijke en voor de bevolking “de kwaje pier”. Na het bombardement van 5 juli 1944 werd dezelfde tactiek gevolgd, in mindere mate na het bombardement van 15 augustus en helemaal niets meer na dat van 5 september, toen de Duitsers in verband met de oprukkende geallieerde troepen Volkel deels al hadden verlaten en op het punt stonden het vliegveld geheel op te geven. Maar ondertussen hadden toch wel tussen de vijftig en vijfenzeventig Erpenaren zich voor enkele dagen tot enkele weken moeten inzetten voor het herstel van deze Fliegerhorst.

Voorbeeld van een aanwijzing om te gaan werken op de Fliegerhorst Volkel en zoals vele Erpse mannen kregen in de periode medio maart tot medio augustus 1944

VERZET (ONDERGRONDSE) Verzet deed zich in vele vormen voor; soms subtiel en uitgekiend, in andere gevallen onbeholpen of ondoordacht. Maar bijna altijd gevaarlijk, niet zonder risico. Want de bezetter sprong niet zachtzinnig om met mensen, die niet deden wat hij verlangde. Als straf stond er al snel een (concentratie- of straf)kamp te wachten.

Staking van de melkveehouders, melkleveranties Na de capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei 1940 – ongeveer 280.000 man en voor meer dan 90% bestaande uit reserve- en dienstplichtig personeel - mocht het overgrote deel van de manschappen al snel met een “Demobilisatieorder” op zak naar huis terugkeren; ook de op eerdere dagen in Duitse krijgsgevangenschap geraakte en al naar Duitsland afgevoerde militairen volgden snel. Zij kregen allemaal het zg. ‘Grootverlof’ en waren dus geen ‘militair’ meer. Begin juni 1940 was het zover. Uitgezonderd waren de beroepsofficieren en het beroepskader. Met hen wilden de Duitsers een afzonderlijke regeling. Hitler en zijn Nazi-regering beschouwden het Nederlandse volk als behorende tot hun Arische volk en wilde de Nederlandse bevolking en haar gecapituleerd hebbende leger ‘grootmoedig’ benaderen en gunstig stemmen. Krijgsgevangen genomen militairen van andere landen daarentegen werden afgevoerd naar kampen in Duitsland en Polen en bleven (behalve de Belgen) de rest van de oorlog in gevangenschap. Zij kwamen pas vrij na de Duitse capitulatie in mei 1945. In 1942 komt hij terug op zijn besluit; wegens deelname aan velerlei verzetsactiviteiten door vroegere militairen, opgehitst door het buitenland (bedoeld wellicht Radio Oranje vanuit Londen) en het feit, dat een aantal beroepsofficieren zich niet had gehouden aan de door hen ondertekende 'Verklaring op Eerewoord' voelden Hitler en Duitsland zich ‘beschaamd’, luidde het smoesjesachtige motief. Op15 mei 1942 werden de officieren op ‘groot verlof’ door de bezetter ‘ter controle’ bijeengeroepen. Maar de officieren werden er onverhoeds weer in krijgsgevangenschap genomen en op de trein gezet met bestemming Duitsland. Ongeveer 2700 officieren werden weggevoerd.

Dan volgde op 29 april 1943 de bekendmaking van de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlande, waarin de terugvoering in krijgsgevangenschap van alle Nederlandse militairen werd gelast; ongeveer 280.000 man en voor het overgrote deel bestaande uit dienstplichtig personeel. En wederom met het motief, dat een groot aantal militairen door hun vijandig gedrag het vertrouwen, dat bij hun vrijlating in hen werd gesteld, zou hebben geschonden. De werkelijke reden van de oproep lag echter in het oplopende tekort aan arbeidspotentieel waarmee Duitsland kampte. De ‘nieuwe’ krijgsgevangenen zouden daar moeten werken in de arbeidsinzet. De bezetters zagen twee voordelen in die maatregel: 1) Duitsland arbeidskrachten bezorgen en 2) Nederland ontdoen van weerbare mannen, die het verzet konden versterken. Door Duitse en Nederlandse instanties werd er bekeken wie er op bestuurlijk en economische vlak, met name in de landbouw- en voedselvoorziening, als 'onmisbaar' kon worden aangemerkt. Voor deze personen werden er op ruime schaal bewijzen van vrijstelling, een zogeheten 'Blaue Ausweis', afgegeven (en vervalst!). Talrijke militairen verkregen deze vrijstelling van de arbeidsinzet, op grond van verklaringen van 'onmisbaarheid bij werk dat van belang is voor de oorlogvoering' ('kriegswichtig' luidde de Duitse term). Uiteindelijk zou van het beoogde aantal militairen maar een relatief klein gedeelte, ca. 8000 militairen, werkelijk in krijgsgevangenschap worden weggevoerd. Van het plan van de bezetters kwam weinig terecht; het had vooral een averechts effect, dus veel minder dan de bedoeling was. Maar vooral… de verzetsdeelname onder de ex-militairen nam toe en het grote onderduiken begon.

Doch… onder het Nederlandse volk veroorzaakte de bekendmaking een niet eerder ervaren en ongekende beroering. Nog op dezelfde donderdag en de daarop volgende dagen klonk door het gehele land de oproep: “STAAKT! STAAKT” van mond tot mond doorgegeven van bedrijf naar werkplaats enz. Op – niet verwachte, want zeer gevaarlijke - indrukwekkende wijze werd aan het informeel uitgegeven parool gevolg gegeven, eerst in de industrie, maar vervolgens ook in de agrarische gebieden: “soms heftig en verbitterd, dikwijls ook enigszins aarzelend en weinig demonstratief” werd achteraf wel eens vastgesteld. Maar Nederland liet wel blijken, er genoeg van te hebben en niet alles meer te accepteren. De 'April-meistakingen' duurden plaatselijk voort tot 5-6 mei 1943. Het eerst in Hengelo, bij de machinefabriek van Stork, waar proteststakingen en demonstraties uitbraken; het Twentse voorbeeld vond bijna overal in Nederland navolging. Ze werden echter met grof geweld door de Duitsers onderdrukt. De opperste politiechef in Nederland, de SS'er Rauter, kondigde het politiestandrecht af. Dat politiestandrecht had weinig met recht te maken. Het was een terreurmaatregel, waarbij 'verdachten' meteen, zonder vorm van proces, werden doodgeschoten. Van Groningen tot Limburg werden stakers gearresteerd. De stakingen hebben niet langer dan drie tot vijf dagen geduurd, op enkele plaatsen zes of zeven dagen. Toen waren zij door een meedogenloze bezetter in bloed gesmoord. Er vonden rond de tweehonderd personen de dood, van wie er tachtig standrechtelijk werden geëxecuteerd. Meer dan vierhonderd personen werden ernstig gewond.

De April-meistakingen gelden als keerpunt in de bezetting. De Duitsers wisten nu dat de Nederlanders met geen mogelijkheid meer voor hun zaak te winnen waren. Voor de nazi's draaide alles verder alleen nog maar om de oorlogvoering. De grote stakingen in de industrie sloegen ook over naar andere sectoren, zoals de agrarische en dan in het bijzonder de melkindustrie. Op het platteland in het noorden des lands, maar ook in Twente en andere zuivelstreken gingen de stakingen, meer een protestactie, de geschiedenis in onder de naam “De Melkstaking”. Melkveehouders in het gehele land staakten hun melkleveranties aan bv. de melkfabrieken. Honderdduizenden liters melk – hun ‘hartebloed’ - lieten zij in sloten en over het land wegvloeien; hun arbeiders blokkeerden wegen voor werkwillige boeren en gooiden langs de weg voor vervoer gereedstaande melkbussen omver. NSB-boeren werden zeer tegen hun zin gedwongen aan de staking deel te nemen. Op veel plaatsen leverden boeren melk aan burgers tegen gebruikelijke prijzen, soms gratis. Opgeschoten jongens in Friesland goten melk in de benzinetank van een Duitse auto en gooiden daarna het autosleuteltje weg. (Bleek toch geen alternatieve brandstof te zijn).

Ook in Erp en de kerkdorpen werd aan de leverantiestaking deelgenomen; de omvang ervan is niet bekend. Maar ook in het geval van deze staking trof de bezetter direct een tegenmaatregel. Om mogelijk verzet onder de boeren meteen de kop in te drukken liet hij in onze regio de voorzitters en secretarissen van de r.-k. Jonge Boerenstand arresteren en overbrengen naar het Concentratiekamp Vught. Daarmede werd de plaatselijke politie belast, in de gemeente Erp de politiefunctionarissen Jong en Vos. Het waren te Erp: Willem Delisse, voorzitter en Harrie Ketelaars, secretaris; te Boerdonk: Antoon v.d. Bosch D.92, secretaris en te Keldonk: Cor van Duynhoven C.53, voorzitter en Driek Biemans, Hool C 14, secretaris. Voor Boerdonk stond ook Harrie v.d. Horst D 77 op het arrestatielijstje, doch hij ontsnapte daaraan door zich thuis in een schuilplaats (verborgen kast) te verbergen. Familieleden verklaarden zijn “afwezigheid” waarmede de politiemannen genoegen namen. In de nacht van dinsdag 4 mei 1943 werden zij van hun bed gelicht en dezelfde dag nog naar Vught getransporteerd; per autobus om half tien, tezamen met lotgenoten uit omliggende plaatsen. Aldaar kregen zij meteen de ‘traditionele’ behandeling: kaalgeschoren en een ‘driedaags arrangement’. Onder druk van deze arrestaties werden de melkleveranties direct hervat en mochten de gearresteerden op donderdag 6 mei weer naar huis terugkeren. Op de zondag daarop – 9 mei – viel het op, dat de Maria-bedevaart in Handel zomaar ineens door veel ‘kaalkoppen’ werd bijgewoond.

Pastoor A. Smits te Boerdonk maakte van het voorval de volgende aantekening in zijn Kerkelijk Memoriaal: Spontaan werd de melklevering stopgezet in verzet tegen de moffen. Gevolg is geweest, dat Antoon van den Bosch als secretaris van de R.K. Jongen Boerenstand ’s nachts door Veldwachter Jong uit Erp van zijn bed gelicht werd en terecht kwam in het concentratiekamp in Vught; kaalgeknipt kwam hij na drie dagen terug, toen de melkleverantie hervat werd.

De twee Erpenaren, welke in de nacht van 3 op 4 mei 1943 werden gearresteerd: H. Ketelaars (l) en W. Delisse (r). Kaalgeschoren kwamen ze op 6 mei d.a.v. weer thuis.

Huisartsenverzet Zoals nagenoeg alle beroepsgroepen in Nederland hadden bij de aanvang van de bezetting ook de (huis)artsen een eigen organisatie; de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. En zoals bij de andere groeperingen trachtte de bezetter ook greep te krijgen op deze beroepsgroep en haar organisatie. Onder Duitse impulsen werd op 19 dec. 1941 (uiteraard via een Verordening en wel nr. 226) een nieuwe “vakbond” voor artsen opgericht; de Artsenkamer. De Duitse interpretatie: De Nederlandse artsen worden in de Nederlandse Artsenkamer verenigd. Elke arts is lid der Kamer. Ogenschijnlijk geen keuzemogelijkheid voor de artsen – arts zijnde betekende lid van de Kamer. Omdat de meeste Nederlandse artsen de uitgangspunten van de Artsenkamer in strijd achtten met de door hen afgelegde eed van Hippocrates en zich bovendien niet wilden committeren aan de vijand, sloot slechts een klein deel van de artsen zich aan bij deze nieuwe op nationaalsocialistische leest geschoeide organisatie; ongeveer 800 (en meestal lid van de N.S.B.) van de in totaal 7000 artsen in geheel Nederland. De Duitsers zien dat ook en stellen in 1943 het lidmaatschap verplicht. Het overgrote deel, ruim 6000 artsen, werd wel lid van het Medisch Contact – een soort verzetsbeweging van en onder de artsen - een collectief informatienetwerk onder de Nederlandse medici. De Duitse bezetter reageerde met diverse chicanes en dan kwam in maart 1943 het al lange tijd smeulende conflict tussen de nazi-autoriteiten en de artsenwereld tot uitbarsting. De oorzaak was de boete van f. 1000,- die werd opgelegd aan tachtig artsen die bleven weigeren lid te worden van de Artsenkamer. Op advies van de illegale artsenorganisatie “Medisch Contact”, verweerde de overgrote meerderheid van de medische stand zich met een wel zeer opvallende reactie. Zij deden formeel “afstand van de bevoegdheid tot de uitoefening van hun beroep als arts”. Zij lieten dat blijken door op hun naamborden bij hun praktijkruimten het woordje ‘arts’ met pleisters onzichtbaar te maken. De artsen waren dan zogenaamd ineens geen arts meer en hoefden dus geen lid te worden van de Artsenkamer De hulp aan patiënten ging echter gewoon door en hun belang werd niet geschaad. Herr Reichskommissaris dreigde met gevangenneming van alle artsen, die niet binnen enkele dagen hun actie beëindigden. Ongeveer 750 doktoren vulden alsnog de aanmeldingspapieren in; 360 weigeraars werden voor enige tijd in het kamp te Amersfoort opgesloten. Onder hen ook dokter Henrar in Erp. Hij werd bestraft met een week arrest. Men had de dokters echter nodig en de Duitsers schortten de boeten op en kondigden een herziening van de artsenkamer aan. Toen gingen de ‘Artsen”-bordjes weer op of naast de deur.

Pierre M.G.G. Henrar (1901 – 1972), tot 1966 huisarts te Erp

“PILOTEN” HULP Een van de meest risicovolle onderdelen van het verzet was zonder twijfel de hulpverlening aan in Nederland neergekomen bemanningsleden van geallieerde vliegtuigen; meestal ergens in het land per parachute aan de grond gekomen of met hun toestel een geslaagde noodlanding uitgevoerd. In alle gevallen aan arrestatie door de plaatselijke politie of de Duitsers, met als gevolg een krijgsgevangenschap tot na de oorlog, weten te ontkomen. Deze gestrande vliegers hadden de opdracht om te trachten naar hun basis, meestal in Groot-Brittannië, terug te keren. Zonder de hulp van burgers in de vorm van opvang, verzorging, begeleiding, bescherming was het haast onmogelijk om te ontsnappen aan Duitse gevangenneming. In de meeste gevallen liepen de ‘vluchtlijnen’ vanuit Nederland, via België en Frankrijk, naar Spanje om van daaruit door te trekken naar de thuisbasis. Soms liep de ontsnappingslijn via Zweden of via Zwitserland en een enkele keer rechtstreeks per boot over de Noordzee. Maar nagenoeg immer met behulp van derden; zonder de ondersteuning door de “pilotenlijnhelpers/-sters” was een succesvolle terugkeer nagenoeg niet te realiseren. Overal loerde er gevaar, en zelfs verraad, op die lange, meestal meerdere weken durende, reis naar huis. Hulpverlening aan buitenlandse militairen was ten strengste verboden en werd zwaar gestraft; veroordeling tot een concentratiekampstraf was wel het minste; niet zelden werd het de doodstraf. Doch in Erp ontstond desondanks een sterk knooppunt in een dergelijke ‘pilotenhulplijn’; misschien enigszins bij toeval, maar de verzetsintenties waren er al vanaf het begin van de bezetting; het was de woning van de vier – toen nog ongetrouwde - leden van de familie Otten aan de Kerkstraat 6, de zusjes Antoinette en Thea en de broers Gérard en Harrie Dit adres groeide uit tot een centrum van hulpverlening aan neergekomen vliegers, derhalve zware illegaliteit/verzet. De eerste vlieger kwam er binnen op 10 april 1943 (Arthur Cowe, beschreven in bijdrage nr. 69). Er zouden nog vijftig vliegers en een ontvluchte Franse krijgsgevangene volgen; de laatste op 6-4-1944 was een Amerikaanse boordtelegrafist. Lang niet alle van de op de ‘pilotenlijnen’ geplaatste vliegers bereikten uiteindelijk hun basis in Groot-Brittannië; de Duitse geheime diensten ontdekten knooppunten van de lijnen, infiltreerden er onder valse naam in en patrouilleerden sterk in het grensgebied Frankrijk-Spanje. Veel arrestaties vonden plaats te Antwerpen, Brussel en Parijs en dan volgde na een streng verhoor alsnog het krijgsgevangenschap. Namens de familie Otten ontving Harrie in Den Haag op 4 april 1946 de Amerikaanse onderscheiding ‘Medal of Freedom with Silver Palm’.; dit als erkenning en dank voor de betoonde hulpverlening onder zeer moeilijke omstandigheden. Zijn zus Antoinette was in de praktijk echter de spil in de organisatie van verzetsactiviteiten in huize Otten. Als dankbetuiging voor de inzet van de familie Otten tijdens WOII werd verder op zondag 5 mei 1996 de Schoolstraat omgedoopt in Ottenstraat. De zeer betekenisvolle belevenissen van de vier broers en zusters Otten zijn uitvoerig beschreven door Dr. Frans Govers uit Uden in het boek Pyama – House Ontdekkingsreis door het uitgebreide netwerk van de pilotenhulp tijdens de Tweede Wereldoorlog: 1943-1944 . (1992). Voor de uitgebreide zeer lezenswaardige beschrijvingen van de lotgevallen van de Ottens en de, er voor korte tijd onderdak gevonden hebbende, vliegers wordt verwezen naar dat boek.

“Pyama – House”, Kerrkstraat 6 te Erp. v.l.n.r.: Harrie, Thea, Gérard en Antoinette Otten

DE “ONDERGRONDSE”. Het is in feite de verzamelnaam voor alle personen en groepen die tijdens de Tweede Wereldoorlog weerstand boden aan de Duitse bezetting van Nederland; bij voorkeur onzichtbaar, doch soms ook wel duidelijk waarneembaar. De “ondergrondse” manifesteerde zich in een wijds patroon, in allerlei vormen; van eenvoudig, enigszins georganiseerd, de kont tegen de krib zettend, van directe hulp aan een onderduiker tot sabotage of zware overvallen. In het algemeen: het dwarsbomen tijdens de oorlog van het beleid van de bezetter. In vergelijking met andere bezette landen kenmerkte ons Nederlands verzet zich door relatief weinig gewapend en gewelddadig optreden; deze versie van verzet kwam eigenlijk maar in geringe mate voor; zo nu en dan wel eens een liquidatie van een collaborerende Nederlander of in beperkte mate overvallen op bv. distributiekantoren of sabotageacties. Zeer succesvol was de organisatie van de z.g. ‘onderduik’, het wegmoffelen van mensen, welke om Duits-vijandige redenen werden gezocht en zich schuil dienden te houden. Dit verzetswerk lag in handen van de L.O. = Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en kwam in ontwikkeling, toen de Arbeidsinzet – de verplichte tewerkstelling in Duitsland – werd ingevoerd en toen in mei 1943 de in juni 1940 gedemobiliseerde militairen alsnog in krijgsgevangenschap werden gevoerd. Een dergelijke hulpverlening kwam al eerder aan de orde toen het Joodse bevolkingsdeel werd weggevoerd en er toch nog een klein deel ervan kon onderduiken. Naar raming doken in totaal zo’n 350.000 Nederlanders, waaronder ca. 25.000 Joden, onder en daarvoor moest dan steeds een tijdelijk “tehuis”worden gevonden. Ook in de gemeente Erp vonden velen een tijdelijk onderdak. Andere aspecten van dit verzet waren o.a. het vervalsen van legitimatiebewijzen, de smokkel van distributiebonnen. Een andere grote verzetsorganisatie was de L.K.P. = de Landelijke Knokploegen. De naamgeving geeft al een aanwijzing naar diens doelstellingen. Ze saboteerden verbindingen en telefoonlijnen, bliezen gebouwen en spoorwegen op, maakten gebieden onbruikbaar door ze onder water te laten lopen en spioneerden. Ook werd weleens een Nederlandse of Duitse tegenstander, die het te bont had gemaakt, geliquideerd. Hitler en zijn Nazi-Duitsland hadden gelijk; de beide afdelingen (L.O. en L.K.P.) telden veel leden uit de kringen van de ex-militairen en steunden op de kennis welke zij met betrekking tot bewapening, explosieven, krijgsvoering enz. inbrachten. In de laatste bezettingsjaren werd de oorlog en daarmede samenhangend ook het verzet steeds grimmiger.

Ook in de gemeente Erp was een afdeling van de L.O. (Landelijke Onderduikorganisatie) actief; zij hield zich hoofdzakelijk bezig met “de onderduik”; Harrie Otten was de leider ervan. Elke zondagmorgen kwamen de vertegenwoordigers (‘duikhoofden’) van de L.O uit Beek en Donk, Boekel, Erp, Gemert, Uden, Veghel en Zeeland bijeen bij de Ottens. Hun belangrijkste taak was het zoeken van onderduikadressen voor hen die op de vlucht waren voor de bezetter. Daarvoor moesten ook voedselbonnen bijeengebracht worden. Het overgrote deel van de leden van de Erpse afdeling werd gevormd door ex-leden van het in juni 1940 gedemobiliseerde Nederlandse leger.

De Erpse L.O.: staande v.l.n.r.: Mies Bouw, Willem van Dommelen, Driekske Kanters, Piet Delisse, Ties van Sleeuwen, Harrie van der Horst, Harrie van Duijnhoven, Harrie Manders en Nol van Kol. Zittend v.l.n.r.: Wilbert Kerkhof, Harrie Otten en Frans van der Velden. Op de foto ontbreken: Jan van der Aa, Piet van den Heuvel, Piet Koolen, Antoinette Otten en Martinus Verbruggen.

DE “ONDERDUIK” Onder “Onderduiken” werd tijdens de Tweede Wereldoorlog enerzijds verstaan het zich, vaak voor langere tijd, verborgen houden om te voorkomen, dat men door de politie of Duitsers gearresteerd werd. En in een anderzijdse uitleg: het verbergen van personen op een adres waar zij niet geregistreerd stonden. Dat verbergen geschiedde dan op een z.g. “Onderduikadressen”, welke in velerlei vormen voorkwamen. Voor een onderduiker behoorde in de meeste gevallen de uitvoering van regulier werk niet tot de mogelijkheden; werk waaraan een officiële status was verbonden (als registratie, arbeidscontract ed.) riep teveel mogelijkheden tot ontdekking op. Veel onderduikende mannen kwamen dan ook terecht in de agrarische sector; als tijdelijke knecht op een wat afgelegen boerderij kon veel verdoezeld worden. Buurtbewoners en zelfs schoolkinderen traceerden de status van zo’n nieuw gezicht in de buurt terstond; men wist ook wat het betekende – in ieder geval mond houden. Vooral vanaf mei 1943 groeide de onderduik enorm. Veel ex- militairen van het Nederlandse leger gaven geen gehoor aan het Duitse bevel om in krijgsgevangenschap te gaan; zij kozen voor “verdwijning”, waaraan echter wel vergaande consequenties waren verbonden. Men kon in de meeste gevallen niet meer op het ingeschreven adres, dus thuis, blijven en men werd gedwongen elders een veilig onderdak te vinden. Er moesten over het gehele land veel onderduikadressen gevonden worden en dat bij te vertrouwen personen. Maar er moest niet alleen gezorgd worden voor een onderduikadres, maar ook een beschutte werkplek –. Zij die onderduikers in huis namen moesten een vergoeding krijgen voor de onderhoudskosten. Ook de achtergebleven gezinsleden van de onderduikers hadden hulp nodig. Daarnaast waren en bonkaarten, persoonsbewijzen en eventueel andere - soms vervalste - papieren nodig. Hiervoor zorgde in het algemeen de L.O. in samenwerking met de plaatselijke afdelingen. Ook in Erp en de twee kerkdorpen Boerdonk en Keldonk vertoefde vanaf medio 1943 een groot aantal onderduikers en ook hier meestal bij de boeren. Men herkende hen als zodanig vaak al meteen in het begin van hun verblijf. Onhandigheden bij het werken met landbouwgereedschappen, de omgang met vee, het niet ‘begrepen’ hebben op een paard verraadden de herkomst van b.v. de stedeling. Doch, men leerde snel.

Een administratie van de in de gemeente Erp ondergebrachte onderduikers is slechts deels voorhanden; via het archief van de familie Otten is wel enig inzicht op het verloop van de Onderduik in Erp verkregen, echter geen compleet beeld. Van iedere onderduiker werd een persoonskaart aangelegd, waarop aantekening van zijn naam ed, en het duikadres. Hieruit is veel te destilleren. Namen, beroepen, woonplaatsen, duikadres enz. De onderduikers kwamen uit alle windstreken en delen van ons land; velen uit de grotere steden. Soms bleven ze maar voor kortere tijd, anderen daarentegen meer dan een jaar. Extra lang bleven de mannen afkomstig van plaatsen boven de rivier de Maas. Dit werd veroorzaakt, doordat onze provincie Noord- Brabant einde oktober 1944 tot aan die rivier was bevrijd en het gebied daarboven hiervoor moest wachten tot mei 1945 en de onderduikers om naar huis te gaan de frontlijn tussen de Duitsers en de geallieerde troepen moesten zien te passeren. Geen aanlokkelijk vooruitzicht, dus … beter in Erp te blijven.

Volgens een officiële opgave van de gemeente Erp zouden in totaal ca. 250 onderduikers in Erp zijn geplaatst. Daaronder ook een aantal inwoners uit de gemeente Erp zelf, die als onderduiker op een duikadres in Erp genoteerd stonden; in een aantal gevallen zelfs het eigen adres. De jonge(re) zou bij arrestatie voor werk naar Duitsland gestuurd kunnen worden. Om dat te voorkomen, dook hij dus voor de vorm ook onder, z.g. “niet meer aanwezig”, maar verborg zich thuis of elders in Erp. Wel met een goede schuilplek achter de hand, mocht er opsporingsgevaar dreigen. Volgens overzichten zou zich dat in totaal 45 gevallen hebben voorgedaan.

DE KLOKKENVORDERINGEN Naast de harde maatregelen van de Duitse bezetter direct gericht op personen – de wegvoering van de Joden en de Arbeidsinzet / de verplichte tewerkstelling van jongere mannen in Duitsland – zorgde ook de Vordering van de klokken voor een grote onrust en beroering onder de bevolking en de kerkelijke autoriteiten. Het weghalen van de klokken, door velen betiteld als “klokkenroof”, werd uitgelegd als diefstal van ons geestelijk bezit, samenhangend met de uitoefening van een geloof; het raakte velen, doch er werd weinig over gepubliceerd, slechts beperkt en incidenteel (wellicht vanwege de invloed van de bezetter op de pers). Vooral in de dorpen vervulden de klokken een belangrijke rol. Vele jarenlang, zelfs gedurende eeuwen, werd vreugde, onheil, verdriet door middel van ‘klokgebeier aan den volke kond gedaan’; de klokken riepen op voor bijwoning van de diensten, meldden overlijden, begeleidden uitvaarten of kondigden feestelijkheden aan. De luiders van de klokken – meestal de kosters – waren zeer bedreven in de bediening en konden de gewenste sfeer bereiken; zij beheersen het brengen van de boodschap door middel van het klokgelui . In Erp was het bij voorbeeld de gewoonte om bij het overlijden van een man eerst de grote klok te luiden, waarbij de kleine klok inviel, terwijl bij het overlijden van een vrouw eerst de lichtere klok en dan de zwaardere werd geluid; voor kleine kinderen luidde slechts één van de twee, de zwaardere ingeval van het overlijden van een jongen of de lichtere bij een meisje. Voor iedereen herkenbaar en de betekenis ervan bekend. Het gelui en geklepel werd ineens sterk gemist, nadat de klokken verdwenen waren uit de kerktorens, kapellen, kloosters en andere markante gebouwen. Het werd “stil” in en rond de torens. De vordering / het weghalen van klokken in tijden van oorlog en bezetting is echter geen specifiek Nederlands Tweede Wereldoorloggebeuren; in de Europese geschiedenis is de wegvoering/de roof van klokken geen uitzonderlijkheid. Klokken werden er al vanaf het jaar 1500 geroofd, teneinde te worden omgesmolten ten behoeve van de productie van wapens, o.a. kanonslopen; door binnendringende legers, machthebbers of bezetters, maar ook door eigen regeringen. Achtergrond: de uitvinding van het buskruit en de toepassing ervan bij vuurwapens, welke begin 13e. eeuw vanuit China ook in Europa bekend raakten. De explosieve kracht van het buskruid vond al gauw toepassing bij de ontwikkeling van nieuwe wapensoorten, als geweren en geschut. De lopen van dit geschut (kanonnen) werden tot aan het begin van W.O. 2 gemaakt van brons, sterk, stevig, maar duur. De klokken eveneens, dus… Het klokkenbrons bestond uit 80% koper en 20% tin. Klokkengieters waren lange tijd vaak ook kanonnen- (geschut)gieters. Zoals in het verleden bij andere oorlogen/bezettingen had ook Duitsland, al vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, een groot gebrek aan vele soorten grondstoffen, nodig voor de oorlogsproductie. Er was schaarste aan van alles, in het bijzonder na het uitbreken van de oorlog in september 1939; vanaf dat tijdstip vond er namelijk een nagenoeg totale blokkade van het land plaats.

Met vooruitziende blik (en ook wel eigen bedoelingen) had de Nederlandse overheid al in de jaren 1938 en 1939 het gehele Nederlandse klokkenbestand laten inventariseren. In een rapport Bescherming van kunstwerken tegen oorlogsgevaren, gevraagd door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, was een overzicht van alle luid- en speelklokken in ons land opgenomen, ingedeeld naar de ‘status’ van A, B of C, oplopend naar b.v. leeftijd en waarde; in de categorie C ook opgenomen de “Beschermde klokken” met monumentale waarde. Deze laatste klokken dienden met witte verf te worden gemerkt met een grote letter ‘M’, terwijl een officieel certificaat bij de klok moest worden opgehangen. Verder was in het rapport de exacte plaats waar de klokken zich bevonden, vermeld. Het was geen half werk: men traceerde ca. 9000 luid- /speelklokken met een totaal gewicht van 3.450 ton aan klokkenbrons. (Daaruit kon – door wie dan ook – menig kanonsloopje gegoten worden).

De vorderingen De vordering van de eigen klokken in Duitsland was al gestart in 1941; met hetzelfde emotionele verzet als later in Nederland en België (dat het ook al had meegemaakt in de Eerste Wereldoorlog). De vorderingen in Nederland waren gebaseerd op een tweetal “Verorderingen”, namelijk van 18 juni 1941, nr. 108/1941 (betreffende inlevering van metalen) en van 21 juli 1942, nr. 79/1942. Deze werd ook wel de Metaalverordening genoemd, omdat zij de uitgebreide vordering van veel meer materialen/voorwerpen omvatte. In de Verordening van 18 juni 1941 werden velerlei huishoudelijke en bedrijfsartikelen genoemd. bestaande uit koper, nikkel, tin, lood of legeringen (als bv. ketels, emmers, potten en pannen, borstbeelden enz.) De inleveringsplicht bestond toen nog niet voor o.a. monumenten, kerkklokken, museumstukken, orgels en hun onderdelen en gangbare munten. De bezetter rekende op minstens 8.000 ton door bedrijfsleven en burgerij op te brengen; het werden maar 3.000 ton; dus een geweldige tegenvaller, welke een nieuwe ingreep uitlokte. Heel veel werd achtergehouden (verstopt of begraven).

Zoals in vele Brabantse dorpen telde ook Erp een drietal openbare (dorps)waterpompen, waar dorstigen zich immer konden laven. Zij bevatten veel van de aangeduide materialen en moesten dus alle drie (inclusief de leidingen) ingeleverd worden. Ze stonden bij de kiosk op het huidige Harmonieplein, bij het klooster van de Zusters Franciscanessen en op de splitsing van de Kerkstraat/ Rooyakker bij de toenmalige slagerij van Dooren. Met de Verordening van 23 juli 1942 werd een veel zwaardere ingreep gedaan en waarbij de kerkklokken niet langer meer werden ontzien. Dertien groepen van met name genoemde voorwerpen, deels of geheel bestaande uit dezelfde materialen als genoemd in de vorige Verordening, kwamen onder de inleveringsplicht te vallen. Daarvan o.a. gedenktekenen, kerkklokken, walsen, ketels en leidingen in fabrieken, inrichtingen van café’s, enz. En voor de melkveehouders/boeren hun melkbussen. Het grote afbreken en inleveren nam een aanvang en opnieuw was de opbrengstverwachting hoog. Ook de munten ontkwamen niet aan inlevering. Vanaf 1942 werden de gangbare bronzen, nikkelen en zilveren munten, welke we in veel waarden kenden (zelfs een halve centstuk bestond), buiten omloop gesteld. In september 1941 was de aanmaak van zinken muntstukken gestart, werden alle andere munten zachtjesaan vervangen en was vanaf september 1942 het zinken en papieren oorlogsgeld het enige officieel toegestane betaalmiddel. Ook deze exercitie haalde de geraamde opbrengst niet. Veel mensen hielden hun, vooral zilveren, geld achter.

De klokken Op 16-11-1942 werd door de overheid medegedeeld, dat met de klokkenvordering was begonnen; het betrof alle geregistreerde A-, B- en C-klokken; beschermde carillons en de M(onumenten)-klokken werden gespaard en bleven hangen. De C-klokken met een gewicht onder de 150 kg werden ook niet gevorderd; zij moesten dienen als “alarmklok” en voor dit doel eventueel verplaatst worden. Iedere gemeente had “recht” op een alarmklok, welke in geval van nood de bevolking kon waarschuwen. De uitvoering van de totale vorderingsmaatregel berustte bij de Duitse Rüstungs Inspection. Op 24 plaatsen in Nederland werden verzamelopslagplaatsen voor de onder de vorderingsmaatregel vallende goederen ingericht (klokken, maar ook melkbussen, potten en pannen, enz.); in onze omgeving was dat in Tilburg. Vanuit deze opslagplaatsen volgde dan meestal de afvoer per schip of trein naar , alwaar een tweetal omsmeltings-bedrijven gevestigd was. Na de oorlog bleek, dat niet alle gevorderde klokken waren afgevoerd. De weggenomen klokken werden op aanvraag door de Nederlandse overheid vergoed tegen een bedrag van 75 gulden per 100 kg klokkenmateriaal. Nagenoeg immer werden de klokken uit de torens gehaald en afgevoerd door de Bouwfirma Piet J. Meulenberg uit Heerlen en Venlo. Deze met de Duitsers collaborerende firma was ook al betrokken geweest bij de aanleg van het Duitse vliegveld Venlo en andere werken voor de ‘Wehrmacht’. Aan zijn bemoeinissen met de “klokkenroof” dankte hij zijn bijnaam “Klokken Peter”; na de oorlog is hij voor zijn ‘hulpverlening’ berecht. De eerste klok werd op 22 sept. 1942 in een soort proefverwijdering uit de toren van de r.-k. kerk te Hoensbroek gehaald. Het was een soort peiling van de reactie van de bevolking. Toen van tegenstand niet noemenswaardig was te merken, begon op 27 okt. 1942 de grootschalige aanpak. Binnen een jaar kwamen in het gehele land alle voor vordering in aanmerking komende klokken, bijaarden enz. aan de beurt. Ca. 6700 klokken waren toen uit de torens gehaald en afgevoerd. Na de oorlog bleek, dat er hiervan zo’n 4793 waren omgesmolten (70% was verloren gegaan). Soms was er sprake van een protestje. In het algemeen kreeg men daartoe weinig dan wel geen kans. De verwijderingploegen van “Klokken Peter” genoten bescherming van lokale politie of van Duitse zijde. Één protest is in ieder geval bekend gebleven; een in een kerk te Epe weg te nemen klok bleek met sterke witte verf beschilderd te zijn met de tekst: Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet. Twee jaar later kregen ze gelijk.

De “Erpse”situatie (Erp, Boerdonk en Keldonk) ERP In vier gebouwen hingen in totaal zeven kleine of grote klokken, te weten: drie in de r.-k. kerk “St. Servatius”, twee in de pastorie van de kerk, een in het gemeentehuis en een in het gesticht van de zusters Franciscanessen aan de Kerkstraat. r.-k. kerk “St. Servatius” Ten tijde van de vordering hingen er drie klokken in de torens en wel: in de toren: a). de Maria-klok: het was de grootste, woog 750 kg, had een diameter van 108 cm, een hoogte van 88 cm, gegoten in 1381. Opschrift: Ic heit: MaRIA: Anno Domini: M: CCC LXXXI = Ik heet Maria. In het jaar des Heren 1381. Klokkenregistratie Nederland: nr. 6-M 43 I; b). de Catharina-klok: de “kleine” klok, woog 540 kg, had een diameter van 95 cm, een hoogte van 81 cm, gegoten in 1412. Opschrift : Katrina: vocor: anno DOMINI: m: cccc: xii = Ik heet Katrina. In het jaar des Heren 1412. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – A 97, hernummerd in nr. 6-M 43 II. Deze beide klokken kregen op grond van hun historische achtergrond een aanwijzing tot de klasse C met de beschermingsaanduiding M(onument) en bleven gespaard; zij werden vrijgesteld van vordering. in het daktorentje: c). Maria-klokje: gewicht 193 kg, diameter 65 cm, gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel in 1867 (geleverd op 16-9- 1867) Opschrift: S.MARIA VOCOR + M D CCC LXVII + PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT. Op de klok ook nog een beeld van Maria. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – A 98. Gevorderd op 15-12-1942 en via een verzamelopslagplaats in Nederland afgevoerd naar en omgesmolten te Hamburg.

r.-k. pastorie “St. Servatius” Ten tijde van de vordering hingen er twee klokjes in de pastorie aan het Hertogplein. d). klokje: gewicht 12 kg, diameter 25 cm, gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel in 1844 (geleverd op 19-3-1844) Opschrift en/of versiering niet bekend. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6–A 911. Gevorderd op 15-12-1942 en afgevoerd naar Tilburg. e). klokje: gewicht 10 kg, diameter 23 cm. Gieter, opschrift en versiering onbekend. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6–C 134. Het klokje zou niet gevorderd zijn – geen verdere gegevens bekend.

Het gemeentehuis (raadhuis) Een klok in de toren van het raadhuis. f). klok: gewicht 60 kg, diameter 45 cm, gegoten door Henricus Petit in 1791. Opschrift: HENDRIC (VS) PETIT ME FECIT ANNO 1791. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6–C 133. Gevorderd (waarschijnlijk ook op 15-12-1942), afgevoerd naar Tilburg en op 8-9-1943 als ‘alarmklok’ opgehangen in de r.-k. kerk te Beugen. Na de oorlog weer teruggebracht naar gemeentehuis te Erp.

Het “Bernardinus”-gesticht, van de Zusters Franciscanessen, Kerkstraat, Erp g). Ten tijde van de aanvang van de bezetting in mei 1940 zou in het tehuis een klein klokje hebben gehangen. Hiervan is in de registraties geen enkele aantekening gevonden. Onbekend gebleven.

Voor het dorp Erp viel de “roofschade” nog mee; alleen een kleinere en twee kleine klokjes werden afgevoerd, waarvan er eentje na de oorlog nog werd geretourneerd. De twee belangrijkste M(onument)-klokken, van zeer grote historische waarde, bleven ongemoeid en lieten zich gedurende de verdere oorlogsjaren met regelmaat horen. Voor het behoud ervan zette zich de toenmalige burgemeester H. Verheijen nog in, toen er in 1941 al gevaar van vordering dreigde en hij via het eerder genoemde Rijksbureau voor de Monumentenzorg de nood-zakelijke M-aanduiding verzekerde. De Duitse Rüstungs Inspection respecteerde deze afspraken na genoeg immer. Het afvoeren van een van de klokjes – het z.g. Angelusklokje – leverde nog wat problemen op. Het was na het naar beneden halen tezamen met enkele andere klokjes “gestald” op het veldje naast de kerk. Een aantal jongens van de hoogste klas van de lagere school had het klokje echter begraven en de mannen van “Klokken Peter” namen geen genoegen met de ‘vermissing’. De groep jongens werd op het gemeentehuis ontboden en onder dreiging van een gijzeling van de burgemeester of de pastoor werd het ‘grafgeheim’ bekend gemaakt.

Op het kerkplein van de St. Servatiuskerk in Erp liggen de klokken klaar om afgevoerd te worden (14-12-1942) (rechts mogelijk het zwaardere Maria-klokje uit het daktorentje van de kerk)

BOERDONK Bij het begin van de bezetting van Nederland hingen in twee gebouwen in totaal drie kleine klokken, te weten: twee in de r.-k. kerk “St. Servatius” en een in de pastorie.

- r.-k. kerk “St. Servatius” a). grote klok, tevens uurklok, gewicht 100 kg, diameter 53 cm, in 1871 gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel (geleverd op 5-5-1871). Opschrift: PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – B 69. Weggevoerd: 14-12-1942 via een verzamelopslagplaats in Nederland; afgevoerd naar en omgesmolten te Hamburg. b.) kleine klok, tevens halfuurklok, gewicht 52 kg, diameter 42 cm, half-uurklok, in 1871 gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel (geleverd op 5-5-1871). Opschrift: PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – C 137. Op 14-12-1942 gevorderd en uit de toren gehaald; tijdelijk overgebracht naar een verzamelopslagplaats en op 21-7-1943 als alarmklokje weer opgehangen in de r.-k. kerk te Luyksgestel. r.-k. pastorie “St. Servatius” c). een klokje, gewicht 10 kg, diameter 23 cm, jaar van gieten, opschrift en gieter onbekend. In december 1942, ter vervanging van de klokken vermeld onder a en b, in de toren van de kerk geplaatst. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – C 138. Op 6-7-1943 gevorderd en uit de toren gehaald en op 10-7- 1943 als alarmklokje weer opgehangen in het gemeentehuis te Etten. Het klokje werd op 11-3-1947 door de burgemeester van Etten-Leur per B.B.A. teruggezonden. Het kreeg een voorlopige plaats in de kersenboom in de tuin van pastoor P. de Glas.

De klokken werden op 14-12-1942 in de namiddag uit de kerktoren gehaald. In een half uurtje tijd werden zij, gedragen door enkele sterke kerels, naar beneden gebracht en buiten de kerk op de grond gezet. Op 15-12-1942 rond 9.30 uur weggevoerd per vrachtauto. Pastoor A. Smits maakte er, gedateerd 15 dec. 1942, een rapport over op en beschreef het voorval verder in het Registrum Memoriale, het dagboek van de parochie en kerk. Binnen enkele dagen plaatsten parochianen een klein klokje uit de pastorie in de toren, doch dat werd alsnog ook gevorderd en op 6-7-1943 weggehaald – zie boven onder c.

Via de Erpse burgemeester H. Verheijen kwam er al spoedig een waterdrukketel ter beschikking, welke ging functioneren als ‘noodklok’. Het bovenstuk van het drukvat was er vanaf gezaagd en er werd een klepel in bevestigd. Het gaf meer “gerammel dan gelui” weet men zich in Boerdonk nog te herinneren. Uit eigen zak bekostigde de pastoor meteen na de bevrijding de aankoop van een nieuw klokje, eigenlijk een grote bel; J. Kerkhof uit Aarle-Rixtel was de leverancier. Pas in 1965 kreeg de kerk weer een echte klok ter beschikking en ook ditmaal uit een schenking. En met de naam van de schenker dragende, namelijk: “St. Lambertus, Scheepers schonk mij zijn Schepper ter eer”. In dat jaar werd vanuit het kerkbestuur ook de (pastoors)bel vervangen door een nieuwe klok; zij droeg de inscriptie “St. Servatius. In vreugde en droefheid roep ik”.

Het omgebouwde en tot ‘klok’ gepromoveerde waterdrukvat ligt nog steeds op de zolder van de kerk te Boerdonk. – een stille nagedachtenis – een stille getuige.

KELDONK Bij het begin van de bezetting van ons land hingen in drie gebouwen in totaal drie kleine klokken, te weten: een in de r.- k. kerk “H. Antonius van Padua”, een in de pastorie en een in het St. Joannesgesticht van de Missiezusters van het Kostbaar Bloed. r.- k. kerk “H. Antonius van Padua” a). Lui- en slagklok, gewicht 311 kg, diameter 80 cm, in 1914 gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel. Opschrift: + J.P. BOGAERTS PRIMUS PAROCHUS HUJUS PAROCHIALE KELDONK 1914 PETIT ET FRITSEN (vertaling; J.P. Bogaerts, eerste pastoor van deze parochie Keldonk 1914) Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – B 68. Op 14-12-1942 gevorderd en via een verzamelopslagplaats in Nederland afgevoerd naar en omgesmolten te Hamburg. r.- k. Pastorie “H. Antonius van Padua” b). klein klokje, gewicht 21 kg, diameter 23 cm, in 1912 gegoten door Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel. Opschrift en versiering niet bekend. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – C 135. Gevorderd op 14-12-1942 en na een tijdelijke opslag in een verzamelopslagplaats in Nederland op 6-7-1943 als alarmklokje weer opgehangen in Sint-Oedenrode. Niet meer in Keldonk teruggekeerd.

Voormalig St. Joannesgesticht van de Missiezusters van het Kostbaar Bloed c). Klein klokje, gewicht 30 kg, diameter 35 cm, datum van gieten en naam gieter niet (meer) bekend. Opschrift en versiering niet bekend. Klokkenregistratie Nederland: Nr. 6 – C 136. Op 12-12-1942 gevorderd en na een tijdelijke opslag in een verzamelopslagplaats in Nederland op 16-6-1943 als alarmklokje weer opgehangen in klooster “Nieuw Herlaer” te Sint-Michielsgestel. Onbekend of het klokje na de oorlog is teruggekomen.

Na een periode van zeven jaren ‘klokloos’ te zijn geweest kreeg de Keldonkse kerk op een wel zeer bijzondere wijze weer de beschikking over een nieuwe klok; zij droeg de toch wel intrigerende inscriptie: “Ik heet Antonius, van rog ben ik gegoten in 1949”. Wat was de achtergrond voor het gieten van deze nieuwe klok, maar vooral van die inscriptie? Het jaar 1949 kende voor wat o.a. betreft de graanoogst een topjaar; een aanmerkelijk grotere werd van de velden gehaald en de boeren voeren er wel bij. Uit een initiatief van kerkbestuur en de r.-k. Boerenbond om vanwege die ruime oogst een inzamelingsactie te houden kwamen voldoende geldmiddelen ter beschikking om een nieuwe grote klok aan te schaffen. Elke landbouwer in Keldonk, in totaal ruim honderd, schonk uit zijn oogst voor dit fonds tenminste honderd kilo rogge (met een waarde tussen 30 – 40 gulden). De inzameling bracht voldoende financiën bijeen om over te kunnen gaan tot de bestelling bij Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel van een nieuwe zware klok. Het werd er een van 512 kilo, met een diameter van 92 cm, gegoten op 16-12-1949 en afgeleverd op 6 jan. 1950. Opgesteld bij de ingang van de kerk, omgeven door vele schoolmeisjes-bruidjes werd de klok in de namiddag ingewijd door Jozef Teulings, pastoor-deken van Veghel. De volgende dag werd het gevaarte de toren in gehesen en kon haar gelui weer over de Keldonkse velden galmen. Één van haar eerste taken was het feestelijk inluiden van de terugkeer van Keldonkse dienstplichtige militairen, welke begin 1950 na de Politionele acties in het voormalige Nederlands-Oost-Indië in Keldonk terugkeerden.

DE “ZEGENINGEN” VAN DE BEZETTING Er vielen ook wel enkele positieve besluiten van de bezetter te noteren; beslissingen waarvan vooral de minderbedeelden hun voordeel mee deden en door hen dan ook geapprecieerd werden.

AFSCHAFFING FIETSPLAATJE Rijwielbelasting was in Nederland van 1 februari 1897 tot 1919 en van 1 augustus 1924 tot 1 mei 1941 een landelijke belasting op het gebruik van rijwielen op de openbare weg. Ingevoerd door de Nederlandse regering, doch verfoeid door zeer vele fietsgebruikers. Met de stelling ”noodzakelijk op grond van den treurigen staat van de schatkist" wist de toenmalige Minister van Financiën de zeer omstreden herinvoering in 1924 te bewerkstelligen. Op dat moment waren er in ons land 1,7 miljoen belastbare fietsen onder de burgers; in 1940 waren dat er al 3.6 miljoen. De belasting gold voor het rijwiel (op de openbare wegen) en niet voor de houder en om te bewijzen dat er voor de fiets was betaald moest het zogenaamde “rijwielplaatje” op of bij het stuur worden aangebracht. Deze plaatjes waren voor drie gulden (later voor 2,5 gulden) bij het postkantoor te koop en waren één jaar geldig. Maar dan kon je ook een vol jaar met je fiets vooruit! Per 1 mei 1941 maakte de bezetter – onder hoge instemming van de bevolking – een einde aan de heffing. Toch nog iets goeds… van die zijde, werd er geconstateerd.

Het plaatje voor 1940 - 1941

INVOERING KINDERBIJSLAG In 1920 aanvaardde de Tweede Kamer al het principe van een nationale kinderbijslagregeling. Vanwege de economische teruggang heeft het nog een hele tijd geduurd, voordat er een wetsvoorstel werd ingediend. De Minister van Sociale Zaken diende pas in 1938 een voorstel in, dat in 1939 door zijn opvolger door het parlement werd geloodst. De wet trad pas op 1 januari 1941 in werking. In 1940 waren al allerlei uitvoeringsbesluiten genomen en andere voorbereidingen getroffen, voor een deel ook tijdens de Duitse bezetting. De kinderbijslag – in de beginne vanaf het derde en alleen toegekend aan werknemers in loondienst - hing niet af van het inkomen van de ouders. Maar in de ogen van velen… toch een mooie maatregel van de Duitse instanties en door Duits gezinde mensen en instellingen breed uitgebazuind.

INVOERING ZIEKENFONDS In de eerste decennia van de twintigste eeuw passeerden vele politieke plannen voor het scheppen van een wettelijke regeling voor ziekenfondsen (vergoeding van kosten wegens ziekte) de revue; een definitief besluit van de volksvertegenwoordiging bleef echter uit. Pas in 1941 bleek het mogelijk om een wettelijk geregelde ziekenfondsverzekering tot stand te brengen, derhalve wederom onder Duits bestuur; met Verordening van 1-8-1941 nr. 160 werd het “Ziekenfondsenbesluit”van kracht, ingaande 1-11-1941. Het was een verplichte ziektekostenverzekering voor loontrekkers met een inkomen onder een bepaald bedrag, die door erkende ziekenfondsen moest worden uitgevoerd. Vele werkende mensen konden ervan profiteren en meenden dat te danken te hebben aan de Duitse overheid.

Nr. 93 - De Tweede Wereldoorlog in de Pacific - de derde Erpse gesneuvelde Vanwege het agressieve optreden van Japan in Zuidoost- Azië werd Nederland ook op een tweede front betrokken bij de Tweede Wereldoorlog; na met Duitsland in mei 1940 raakte het Koninkrijk Nederland ook in oorlog met het Japanse keizerrijk. Onze grondstofrijke kolonie Nederlands-Oost-Indië – het huidige Indonesië - was een van de belangrijkste doelwitten van het grondstofarme Japan tijdens de expansieoorlog in de Pacific en de Indische Oceaan. Vanaf medio 1937 heerste er al onrust in de regio o.a. veroorzaakt door een militair treffen tussen China en Japan. Maar Japan wilde meer… het was voornemens een grootmacht te worden. In juli 1940 namen politici en militairen in een gezamenlijke zitting een zeer vergaand imperialistisch besluit; “de Groot Aziatische Welvaartsfeer” werd afgekondigd. Hierin werd bepaald dat het Japanse Keizerrijk de economische en politieke macht zou gaan uitoefenen over China, Birma, Thailand, Indochina, Nederlands-Indië, de Filippijnen, Oceanië, Australië en Nieuw Zeeland. Voorwaar geen kleinigheid en nagenoeg de zekerheid op gewapende conflicten met de genoemde landen vormend.

Wat Nederland betrof: ook op ons belangrijke Nederlands-Oost- Indië was het Japanse oog gevallen. De Japanners moesten zich echter eerst goed positioneren voor een invasie in onze kolonie en enkele andere landen. De verdediging van de totale Nederlandse eilandengroep (van Adjeh op Sumatra tot Nieuw-Guinea, boven Australië) bestond uit ca. 30000 man van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), en inheemse politiesoldaten van de "Landstorm" en verspreid gelegerd op de zeer vele grote en kleinere eilanden van de archipel.

De grote oorlog in de Pacific begon met de Japanse luchtaanval op de Amerikaanse marinebasis in Pearl Harbour (Hawaii- eilanden) op 7 december 1941. Als onderdeel van de geallieerde overeenkomst en afspraken verklaarde de Nederlandse regering vervolgens op 8 december 1941 de oorlog aan Japan. Na hun overwinning bij Pearl Harbor besloten de Japanners zich te richten op de Europese koloniën in Azië: zij waren o.a. uit op de olie, die nodig was om de machtige Japanse oorlogsmachine draaiende te kunnen houden. De Britse koloniën Malakka en Singapore (thans Maleisië) werden vanuit zee aangevallen; op 8 december 1941 landden de Japanners op de oostkust van het schiereiland. Hierna kwam Nederlands-Oost-Indië aan de beurt; de eerste aanvallen betroffen op 10 januari 1942 het eiland Tarakan, ca 600 km ten oosten van Borneo. Het was een belangrijk centrum van de olieproductie. Celebes (thans Sulawesi genaamd) werd aangevallen op 11 januari 1942 en het grote eiland Borneo op 18 januari 1942. De eerste aanval aldaar was gericht op het oliewinningsgebied (o.a. Billiton Oliemijn) rond de stad Balikpapan, dat op 26 januari werd veroverd. Zowel op Tarakan als bij Balikpapan had het Nederlandse garnizoen voor de verovering door de Jappen de oliebronnen en bijbehorende installaties voor een groot deel verwoest. Als wraak daarvoor voerden de Japanse troepen een tweetal acties uit op het niveau van een oorlogsmisdaad; bij Tarakan bracht het Keizerlijke leger op gruwelijke wijze 215 krijgsgevangenen en burgers om het leven – zij werden aan boord genomen van Japanse oorlogsschepen en daar vermoord. Hun lijken werden overboord gegooid. En voor het feit dat de Nederlanders de olie-installaties van Balikpapan in de brand hadden gestoken en bruggen opgeblazen werden in februari 1942 78 Nederlandse krijgsgevangenen vermoord – aan elkaar vast gebonden, de zee in gedreven en een voor een neergeschoten.

Te Balikpapan kwam ook de derde Erpse militair van de Tweede Wereldoorlog om het leven.

GEVALLEN – maar zijn roeping vervuld …

Joannes Henricus MUSELAARS, Geboren te Erp, 7-4-1914, Gesneuveld te Balikpapan, 24-1-1942.

Jan, zoon van Leonardus (“Nariske”) Muselaars (1870–1960) en Henrica Petronella Jozina van Haandel (1877–1970), wonende te Erp, Kerkstraat B.117, vernummerd in B.130, volgde de lagere jongensschool te Erp. Hierna verbleef hij van 28-8-1926 t/m 11-4-1928 op een instituut te Maastricht. Aansluitend hierop volgde hij een bakkersopleiding en was gedurende korte perioden als bakkersknecht werkzaam in Schijndel en Sint- Oedenrode.

Hij vervulde onder nr. 152 Erp/lichting 1934 zijn dienstplicht van 1-2 tot en met 14-7-1934 als soldaat bij de Compagnie Intendancetroepen te Utrecht. Na zijn militaire diensttijd was hij weer als bakkersknecht werkzaam te Sint-Oedenrode en Oisterwijk. Per 5-4-1938 trad hij met een vrijwillige verbintenis voor vijf jaren in militaire dienst bij de Koloniale Reserve als kanonnier der 2e. klasse, te dienen zowel in als buiten Europa. Hij kwam op te Nijmegen. Per 18 juni 1938 werd hij geschikt verklaard voor uitzending en ontving daarvoor een premie van 100,-- gulden; niet mis in die tijd. Na ruim drie maanden opleiding vertrok hij op 13-7-1938 met het m.s. “Johan van Oldebarneveldt” naar Nederlands-Oost- Indië. Na zijn aankomst daar werd hij - vanaf middenaugustus 1938 – gelegerd te Soerabaja op het eiland Java. Hij had de gewoonte om nagenoeg elke week een brief naar zijn ouders of zijn zus Truus te Erp te schrijven, meestal vergezeld met foto’s; deze post staakte echter toen Nederland in mei 1940 door de Duitsers werd bezet en dergelijke postzendingen Nederland niet meer konden bereiken. Op onbekende datum werd hij met zijn afdeling overgeplaatst naar Balikpapan op Oost-Borneo en ingedeeld bij de Kampong Baroe-batterij Kust- en Luchtdoelartillerie. Begin januari 1942 was hij bevorderd tot brigadier (=korporaal). Bij de inval van het Japanse leger einde januari 1942 was hij betrokken bij de verdediging van de olie-installaties en – opslagplaatsen rond Balikpapan. Onder druk van de vijand trok hij met een grote groep KNIL’ers terug op versterking Batoe Ampar en vanaf dat moment ontbreekt verder elk spoor van hem. Vlak voor het vertrek daar naartoe werd Jan voor het laatst gezien in gezelschap van een onderluitenant KNIL (omgekomen op 20-2-1942). Een aantal werd krijgsgevangen genomen, en dat hield een ongewisse toekomst in; anderen schenen als groep de rimboe te zijn ingetrokken, waarvan een groot aantal alsnog slachtoffer werd van ontberingen/uitputtingen of ziekte, aanvallen van inlandse stammen, ongevallen. Na de oorlog werden diverse opsporingspogingen op touw gezet; door officiële instanties en door de familie; zelfs een via het Internationale Rode Kruis te Zwitserland. Einde van de jaren veertig vorige eeuw kreeg de familie een door vader Nariske ingevulde opsporingskaart terug met enkel een stempel “overleden”. Geen verklaring waar en onder welke omstandigheden. De familie bleef vele jaren in onzekerheid, hoewel zij terdege besefte, wat daar ginds ver weg gebeurd zou kunnen zijn. Terloops opduikende ‘helderzienden’ bleven de hoop op terugkeer, bij de familie eigenlijk tegen beter weten in, levend houden; zij voelden soms nog ‘tekenen van bewegen, lichte trillingen enz.’ als zij in contact kwamen met spullen van Jan. Gedateerd 19-2-1951 maakte de Burgerlijke Stand (Europese afdeling) van Djakarta een Acte van overlijden (onder nr. 644/1950 op, mededelende dat uit het Buitengewoon Register van overlijden voor Europeanen te Djakarta blijkt, dat te Balikpapan op de vier en twintigste Januari negentien honderd twee en veertig is overleden: Muselaars, Joannes, Henricus. Op welke wijze deze instantie over de informatie beschikte bleef onbekend. Op 7-5-1951 werd dit stuk door het Ministerie van Oorlog doorgezonden naar K. Grüter, toen kapelaan te Erp, met het verzoek om de familie verder te informeren; pas toen kreeg de al die tijd in onzekerheid geleefd hebbende familie de overlijdensbevestiging.

Ver van huis moet Jan zijn omgekomen; de omstandigheden waaronder bleven onopgehelderd, evenals de ligging van een (eventueel) graf. Hij is als Oorlogsslachtoffer opgenomen in het Slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting te Den Haag, zonder grafaanduiding en onder vermelding dat hij is genoemd in Buiten Erevelden - Gedenkboek 41. De aanduiding ‘Buiten Erevelden’ betekent dat het graf van het desbetreffende slachtoffer vaak niet (meer) aanwijsbaar is en in ieder geval niet op één van de zeven Nederlandse erevelden op Java ligt.

Jan Muselaars in KNIL-uniform

De akte van overlijden afgegeven door de Burgerlijke Stand Djakarta – Indonesië.

Nr. 94 – DE MARKET GARDEN “WEEK” (17 t/m 26 september 1944) – de bevrijding op komst

Op zondag 17 september 1944 startte de Operatie Market Garden; een sterk geallieerd offensief, dat als het grootste op Nederlands grondgebied tijdens de tweede wereldoorlog kan worden aangemerkt. Market Garden bestond uit een grootschalige luchtlandingsoperatie (Market) en een grondoffensief vanuit België (Garden). Amerikaanse, Britse en Poolse luchtlandingstroepen zouden de belangrijke bruggen over de Nederlandse rivieren en kanalen tussen Eindhoven en Arnhem innemen, waarna grondtroepen snel vanuit het Belgisch- Nederlandse grensgebied zouden kunnen oprukken en doorstoten naar Arnhem - het IJsselmeer. De doelstelling was om de grondtroepen, gevormd door het Britse XXXste korps (met drie divisies), in drie dagen de lange weg – in de vorm van een corridor - van de Belgische grens tot aan Arnhem te laten afleggen. Daarmee zouden de Duitse troepen in het westen van Nederland in de tang zijn genomen en was er tevens de mogelijkheid om naar het oosten door te stoten, waar het Ruhrgebied lag, het industriële hart van Duitsland. De flanken van die corridor zouden daarbij verdedigd worden door twee andere Britse korpsen; het XIIe aan de linkerzijde en het VIIIe aan de rechterkant. In onze streek kwamen alle rivier- en kanaalovergangen al snel na de luchtlandingen in bezit van de parachutisten van de 101ste USA-Airborne Division, welke geland waren in het gebied Son-Veghel; echter met uitzondering van één, namelijk die over het Wilhelminakanaal te Son. Korte tijd voordat de gelande paratroopers de brug konden bereiken werd ze nog door Duitse troepen opgeblazen/vernield. Mede hierdoor en door het sterke Duitse verzet tussen de grens en Valkenswaard ontstond er een vertraging in de opmars van twee dagen. Geallieerde genie-eenheden bouwden te Son in allerijl naast de verwoeste oversteek een Baileybrug, welke op dinsdagmorgen 19 september rond 6.15 uur gereed was. Vanaf dat moment kwam er een stroom voertuigen (tanks, carriers, vrachtwagens, kanonnen enz.) richting Nijmegen-Arnhem op gang; de z.g. corridor, door de Amerikanen Hell’s highway genaamd, was ‘geopend’ en bood de mogelijkheid voor de noodzakelijke aanvoer van versterkingen naar het gebied Nijmegen-Arnhem; een nagenoeg ononderbroken stroom legereenheden met hun uitrustingen en materialen – een ongekend schouwspel, dat vele belangstellenden langs de wegen trok. De gehele week bleef het druk in het luchtruim; men trachtte vanuit Engeland dagelijks aanvullingen in de vorm van personeel (luchtlandingstroepen) en materiaal aan te voeren, maar wegens de minder gunstige weersomstandigheden lukte dat maar deels. Pas op zaterdag 23 september slaagde men daarin weer op grote schaal. Maar… toen was al zoveel achterstand in het schema opgelopen en had het Duitse leger al zoveel – niet verwachte – versterkingen kunnen inzetten, dat het duidelijk was, dat de gehele operatie niet tot het gedachte succes zou leiden. Op dinsdag 26 september 1944 werd “Market Garden” opgegeven. Vooral de luchtlandingstroepen bij Arnhem hadden sterke verliezen geleden. De ‘corridor’ tot Nijmegen bleef echter in stand en kon meteen worden aangewend voor de bevrijding van de belendende gebieden; dat had tot gevolg dat Zuid- Nederland rond einde november 1944 tot aan de rivier De Maas bevrijd was.

Die zondagmorgen heerste er boven ons deel van Brabant al vroeg een drukte in de lucht; die werd veroorzaakt door Amerikaanse bommenwerpers – uiteraard begeleid door een schare jagertjes erboven en erom heen – die Duitse luchtafweeropstellingen bij vliegvelden, bruggen/rivierovergangen ed. kwamen bombarderen. De opstellingen bij vliegveld Eindhoven, rondom Volkel, bij de bruggen te Hedel, Ravenstein en Grave waren de doelen; zij werden terdege aangevallen. Niemand besefte de ware aard/achtergrond van de aanvallen; pas later kreeg men door, dat die bombardementen de inleiding vormden van de operaties, welke in de namiddag zouden volgen. De uitschakeling vooraf van de Duitse luchtafweer was noodzakelijk om de verliezen bij de enorme vloot – onbewapende - vliegtuigen en zweeftoestellen, welke in de namiddag zouden passeren, tot het uiterste te beperken. De bommenwerpers die over de streek trokken veroorzaakten – volgens de aantekeningen van pastoor A. Meuwese te Erp – zoveel kabaal, dat hij zijn preek tijdens de Hoogmis moest afbreken.

De landingen van de manschappen van de 101e US- luchtlandingsdivisie tussen Son en Veghel onttrokken zich grotendeels aan het zicht van de Erpse bevolking; alleen inwoners van Het Ham tussen Veghel en Erp en Het Hool onder Keldonk zagen wel vaag in de verte de parachutisten in de lucht hangen. Ook viel de enorme activiteit van veel vliegtuigen met begeleidende jagertjes op. Van Duitse zijde vielen geen acties te constateren. Al na korte tijd snelde het nieuws van de landingen bij Son en Veghel en bij Grave door de dorpen en trokken er al wat nieuwsgierigen naar Veghel om poolshoogte te gaan nemen en zich te vergewissen van de realiteit. En… was er al het begin van het bevrijdingsgevoel – volkomen ten onrechte bleek later in de week.

In de namiddag van die zondag 17 september werden Erp en Keldonk al geconfronteerd met die harde wereld van de oorlog en bevrijding. Op de Vogelenzang stortte een Amerikaans vliegtuig neer, dat parachutisten had gedropt boven Veghel; twee bemanningsleden kwamen daarbij om. Veel inwoners aanschouwden de fatale neergang van het toestel en woonden een paar uur later de begrafenis van een van de gesneuvelden op het r.-k. kerkhof te Erp bij. Zie beschrijving hoofdstuk 7, paragraaf 1 c.q. Bijdrage nr. 77 – 79.

Hoewel er nog meerdere Duitse militairen, in los verband dan wel in patrouilles, in de buitengebieden rondzwierven, was het vanaf maandag 18 september in Veghel een grote drukte van toeschouwende bezoekers uit omliggende dorpen; men wilde die stoere Amerikaanse boys wel eens bekijken en begroeten als “onze bevrijders”. Aan mogelijk gevaar van verweer door de Duitsers werd niet gedacht. Vanaf dinsdagmorgen trok ook het Britse grondleger (van het XXXste Korps) door Veghel, richting Uden en was er nog veel meer bekijks. Ook vele inwoners uit Gemert, Beek en Donk en zelfs Helmond die dan via Keldonk of Erp over de hoofdwegen naar Veghel trokken om er een kijkje te gaan nemen.

Na een toevallige ontmoeting met een groepje Duitse soldaten koos men na enkele dagen de binnenwegen over Boerdonk, Keldonk, enz. Het “bekijken van Amerikaanse parachutisten en Britse infanteristen” hield aan tot vrijdagmorgen 22 september, toen door een sterk Duits optreden de gehele situatie ineens veranderde.

Al op maandag tegen de avond, dus een dag na hun landingen, verscheen er een Amerikaanse patrouille in Erp om zich van de omstandigheden op hun flank te vergewissen. Zij bleef maar een korte tijd en trof een rustige situatie aan en in geen geval zich verzettende Duitse militairen. Die moeten er echter wel zijn geweest, want in de komende dagen doken er zo nu en dan ineens ook patrouilles van hun zijde op om zich een beeld van de verhoudingen te kunnen vormen De volgende dagen tot de avond van donderdag 21 september bleven de Amerikaanse patrouilles komen en het is zeer waarschijnlijk, dat zij ook een uitkijkpost hadden in de Erpse kerktoren. Britse troepen verschenen er niet; hun doelen lagen te Nijmegen en omgeving Arnhem; zo snel als maar enigszins mogelijk was trachtten zij daar te komen. Ondertussen waren zo hier en daar in Erp al Amerikaanse en Britse vlaggen opgehangen (o.a. bij het huis van Otten). De Erpse ondergrondse hield via de leden van de familie Otten de commandanten van de Amerikaanse para’s te Veghel vanaf maandag constant op de hoogte van de situatie in Erp.

Op woensdagnamiddag 20 september deed zich onder Erp het eerste serieuze incident na de luchtlandingen van zondag 17 september voor. Die dag waren er te Nederwetten-Breugel-Son felle schermutselingen tussen Duitse troepen en de Amerikaanse para’s; het doel van de Duitsers was kennelijk geweest de nieuwe Baileybrug bij Son te vernielen en daarmede de toevoerweg – de Corridor – te doorsnijden. Die aanval was afgeslagen en de Amerikanen verwachtten een verplaatsing van de aanval naar Erp met als Duits doel de bruggen over de Zuid-Willemsvaart te Veghel.. In de namiddag werden op de kanaaldijk onder Keldonk enkele Duitse militaire wagens gesignaleerd; wellicht vanuit een observatiepost in de Erpse kerktoren. Na de brug over de Zuid- Willemsvaart bij sluis 5 opgeblazen te hebben spoedden zij zich richting Erp. Zij kwamen inderdaad later op de dag voor de Aa- brug centrum Erp te staan. Uit het oorlogsdagboek van een van de bataljons van het 501e Regiment, 101 US-Airborne Division blijkt, dat een S-2 Inlichtingenpatrouille vergezeld van een Explosieventeam toen naar Erp werd gestuurd om de – in 1942 aangelegde –Aa-brug op te blazen en om daarmede Duitse tanks te verhinderen over te steken; dat geschiedde te ca. 19 uur en de patrouille trok zich daarna terug op Veghel. Achteraf vond men, dat de opdracht niet naar behoren was uitgevoerd; de brug was alleen gebroken. Er werd wel heel veel schade aan in de buurt liggende panden/woonhuizen aangericht. Ook de brug over de Zuid-Willemsvaart te Keldonk, naar het Hool, viel ten offer. Het 3e peloton van de A-compagnie van het 326e Airborne Genie Bataljon stuurde vanuit Veghel een groep op pad om de brug te vernielen. Deze opdracht was wel succesvol en de brug werd buiten werking gesteld en kon door de Duitsers, indien van plan, niet meer gebruikt worden.

Donderdag 21 september gebeurde er weinig opzienbarends. Het doortrekken van de Britse troepen via Veghel-Uden en verder richting Nijmegen werd zeer intensief voortgezet. Alleen in de namiddag stortte een, van een bevoorradingsvlucht naar Arnhem terugkerende, Dakota van het 437e. (Husky) Squadron van de R.C.A.F. (Royal Canadian Air Force) neer nabij de boerderij van Piet Biemans in het Hool, onder Keldonk. Zie beschrijving hoofdstuk 7, paragraaf 2 c.q. Bijdrage 80 en 81. Voor meerdere Erpenaren wel belangrijk was de passage in de namiddag van de Prinses Irene Brigade te Veghel op weg naar Grave. Onder de passerende troepen bevond zich de sedert mei 1940 in Groot-Brittannië vertoevende Erpse militair Harrie Verbruggen. Zijn vrouw en verdere familie en kennissen stonden hem op te wachten, maar het oponthoud mocht maar even duren – de militaire taak (bewaking brug te Grave) wachtte. Zie beschrijving hoofdstuk 3, paragraaf 5 c.q. Bijdrage nr. 47.

En dan werd het vrijdag 22 september… de dag die in de analen van de 101e US-Airborne Division uitgroeide tot “Black Friday” – Zwarte vrijdag en dat voor de beide strijdende partijen. En de dag, waarop de gemeente Erp in de frontlijn kwam te liggen. Reeds een week eerder - 11-13 september - hadden de Duitsers een nieuwe strijdgroep samengesteld; een samenraapsel van allerlei soorten troepen. Zij was naar Duitse gewoonte vernoemd naar de commandant, derhalve in dit geval Die Kampfgruppe Walther, de 42-jarige Oberst (= kolonel) Erich Walther. De groep bevond zich toen nog in het Nederlands-Belgische grensgebied, van Neerpelt – Lommel – Valkenswaard. In de laatste had hij zijn hoofdkwartier met staf gevestigd. In de loop van de week werden nog enkele andere eenheden aan de groep toegevoegd, hetgeen ook nog geschiedde na de start van Market Garden. Toen werden op maandag en dinsdag 18 en 19 september nog ‘verse’ troepen vanuit Duitsland per spoor via station Venlo overgebracht en was de totale sterkte gebracht op meerdere duizenden manschappen. De opmars van het Britse grondleger dwong hem om zijn troepen in fasen terug te nemen. Zijn hoofdkwartier verplaatste hij op zondag 17 september al van Valkenswaard naar Heeze- Leende en via Helmond op donderdag-namiddag 21 september naar het kasteel – bewoond door de Paters van de Congregatie van de H. Geest – te Gemert. En aldaar kreeg hij meteen een nieuwe opdracht: een sterke aanval via Erp op de kanaalovergangen te Veghel en het blokkeren van de Corridor. Tegelijkertijd zou een andere groep – de Kampfgruppe Huber - vanuit de westzijde, het gebied Schijndel-Wijbosch-Eerde - een aanval openen met hetzelfde doel. De corridor zou en moest doorsneden worden! In de loop van die donderdagnamiddag hadden de eenheden van de Kampfgruppe Walther zich al deels verzameld in Gemert, waar ze de gehele volgende nacht bivakkeerden; in de late avond en voornacht kwamen daar nog eenheden bij. Nagenoeg alle straten stonden vol met gestalde Duitse voertuigen en er vertoefde een massa Duitse militairen.

Maar geen van de Gemertse inwoners besefte het doel van deze aanwezigheid; men liep al enkele dagen rond met het idee, dat de oorlog in onze streek al zowat voorbij was. Al vroeg op de vrijdagmorgen 22 september zag men het oorlogstuig in de vorm van tanks, pantserwagens, kanonnen en soldaten o.a. op vrachtwagens, maar ook te voet, vertrekken.

Een deel begaf zich rechtstreeks via Koks naar Erp; een andere groep vertrok naar Boekel om zich daar te splitsen, waarbij het overgrote deel naar Erp afboog en het andere door trok naar Volkel of binnendoor richting Kraanmeer en Knipperdul onder Erp. Hierbij ook enkele zware tanks. Rond 9.30 uur verschenen de eerste Duitse pantserwagens, komende via de Gemertsedijk, bij de kapotte Aa-brug in Erp. Deze werd door Duitse specialisten snel “oversteekbaar” gemaakt, waarna de inmiddels aangegroeide colonne met allerlei eenheden kon doortrekken, richting Veghel. Op het Harmonieplein voegden zich ook de eenheden, welke van Boekel kwamen, zich in de stroom. Op Schansoord en op de Veghelsedijk splitsten de Duitse troepen zich; een deel ging rechtstreeks over de Veghelsedijk naar Veghel, een ander deel naar de buurtschappen het Ham en Havelte. De aanval op Veghel was begonnen. Enkele inwoners van Erp hadden hun woonplaats inmiddels ook al verlaten; leden van de ondergrondse o.a. Harrie Otten, maar ook de huisarts Henrar waren bijtijds naar Veghel gegaan. Vanuit de woning Otten, doch via het plaatselijk post- en telefoonkantoor (rechtstreeks telefoneren ging in die tijd nog niet), werd de Amerikaanse commandopost in Veghel een tijd lang per telefoon op de hoogte gehouden van hetgeen er in Erp zoal passeerde. Op meerdere plekken stelden de Duitsers luchtafweergeschut op (van Flak-Ersatz- und Ausbildungsbatallion 52); bij boerderijen of schuren en sterk gecamoufleerd uiteraard. Zij beseften terdege, gestoeld op ervaringen, dat de Typhoons van de Britse luchtmacht (R.A.F. – 2nd TAF) in de loop van de dag onherroepelijk boven hen zouden verschijnen. Nagenoeg overal verschenen Duitse militairen; niet alleen op straat in het centrum, maar ook in de buitenwijken, op binnenwegen, tuinen, in boomgaarden en weilanden; soms ook in de huizen. Zij controleerden en hielden eigenlijk alles in de gaten, terwijl de aanvalseenheden doortrokken naar Veghel. Zij controleerden, maar ze hielpen soms ook de burgers, waarschuwden hen voor dreigend gevaar of gaven een advies. De buurman van Otten had naast zijn huis een grote en stevige schuilkelder; daar was het een beetje komen en gaan. Dat was kennelijk ook de Duitsers opgevallen, zij vertrouwden het niet en haalden iedereen eruit. De zes mannen en tien vrouwen met enkele kinderen werden overgebracht naar de kerk, waar ze onder bewaking in het portaal moesten blijven. De argwaan tegen de – overigens geen kwaadwillende – groep was opgevallen bij een wachtpost in de kerktoren, doordat enkele jonge mannen in en uitliepen; in zijn ogen mogelijk “partizanen”die de vijand hielpen. Na verloop van tijd werden de moeders met hun schreiende kinderen vrij gelaten en rond half vijf alle anderen. Ondertussen vlogen de artilleriegranaten over en weer en kwamen er ook in het centrum terecht en richtten schade aan. Maar omtrent hetgeen zich op “Veghel-zuid” afspeelde bleef men in Erp onbekend; daar ontbrandde een hevige strijd tussen de opdringende Duitsers en de zich fanatiek verdedigende geallieerde eenheden van allerlei slag, USA- para’s en Britse infanterie, artillerie en pantserafweer. Met aanzienlijke persoonlijke en materiële verliezen aan de beide kanten. Die strijd zou voortduren tot in de late avond van zaterdag 23 september. In Erp werd ook onderdak verleend aan uit Havelte en Het Ham gevluchte mensen, welke naar familie of bekenden in Erp trokken en aldaar een veilig heenkomen vonden. Ook in Boerdonk en Keldonk verschenen die vrijdagmorgen Duitse troepen; deze waren eigenlijk belast met de verdediging van de linkerflank van de aanvallers op Veghel. Die flank werd gevormd door de Zuid-Willemsvaart met aan de kant van Het Hool tot Zijtaart gecontroleerd door de geallieerden. Een deel van de II./SS-Panzerregiment 22, komende van Gemert, was bij de melkfabriek te Erp afgeslagen om naar Keldonk te trekken. In Boerdonk arriveerden in de voormiddag enkele bussen met Duitse militairen; zij verspreidden zich meteen richting Keldonk. Bij Michiel Penninx werd luchtafweergeschut opgesteld en de lagere school werd gevorderd.

Een apart hoofdstuk gingen de bossen in Het Hurkske vormen. Daar verscheen te ca. 9 uur de artillerie van de Duitsers en werden in de eerste dreef links van en parallel aan de Gemertsedijk de kanonnen, gericht op Veghel, opgesteld. Het waren een batterij van vier stuks sFH18 (= 15 cm schwere Fieldhouwitze 18) en twee batterijen van leFH18 (= 10,5 cm leichte Fieldhouwitze 18) van Artillerie Ersatz- und Ausbildungsregiment 22. De bewoners van de twee gemeenteboerderijen en van de twee andere woningen in het open gebied verderop hadden in die, toch wat mistige morgen, al wel veel lawaai gehoord, doch konden het niet verder traceren. Het leek wel afkomstig van voertuigen. Er kwam duidelijkheid toen een van de landbouwers, Johan Manders, te ca. 9.45 uur terugkomende van Erp, op weg naar zijn boerderij stootte op een groot aantal druk bezig zijnde Duitse militairen. Ze groeven schuilputten, maar wat hem nog het meest verontrustte, zij stelden zware kanonnen op, met de lopen gericht op het westen/noorden. Zware tanks reden inhammen in de begroeiing, de bomenrij en daarin werden dan de kanonnen geplaatst. De Duitsers hielden hem aan en verboden hem in eerste instantie om verder te gaan. Hij kreeg het gedaan – waarschijnlijk omdat ze over en weer geen woord van elkaar verstonden – om naar zijn iets verderop liggende boerderij te mogen gaan. Hevig ontdaan over hetgeen hem was overkomen, maar vooral wat hij daar aan oorlogsmateriaal had waargenomen, waarschuwde hij meteen zijn buren Bert Zomers en Driek Verbakel. Met zijn gezin vluchtte hij direct daarna naar familie in Erp; van de drup in de regen, want in Erp was het ook niet pluis. Het gezin van Bert Zomers vluchtte eveneens naar familie in Erp; Driek Verbakel bleef met zijn gezin in de woning – zij mochten niet meer weg van de Duitsers. Op de hoek van het bosperceel tegenover zijn woning plaatsten de Duitsers een vierlingluchtafweergeschut (20mm-Flakvierling 38), dat later op de dag nog in actie zou komen.

In de loop van de voormiddag passeerden grote groepen zwaar bewapende Duitse soldaten te voet, haast zeker binnendoor komende van Gemert en Leek, de bossen via de huidige Meerbosweg om dan via de Laren verder richting Keldonk te trekken. Ook op enkele boshoeken en bij de boerderij van Bekkers langs de Gemertsedijk hadden de Duitsers luchtafweergeschut opgesteld.

De woning van Marinus van de Laar, boswachter en gemeentelijk voorwerker, heden ten dage cafetaria De Boswachter, werd meteen door de Duitsers gevorderd; zij vestigden er de commandoposten van de artillerie, waarvan de kanonnen in de bossen achter de woning werden opgesteld en van de infanterie (Grenadier Ersatz- und Ausbildungsbataillon 16), die Veghel ging aanvallen. In de avond van de dag werd de commandopost nog even bezocht door de Gruppe-commandant Walther.

Marinus en zijn vrouw Ké, dochter Zus en twee zonen Karel en Broer vluchtten niet en bleven er tussen de Duitsers zitten. Die hadden er geen probleem mee, als ze maar niet in de weg liepen en de Duitsers de baas lieten, wat gebruik van inboedel enz. betrof. Van de Laar en zijn zonen begonnen wel meteen met de aanleg van een schuilkelder; als dak daarvoor maakten zij gebruik van de grote houten deuren van de gemeentelijke schuren op hun erf. Een diep gat in de grond, daarbovenop de deuren en nog eens een stevige laag grond.

Vierling luchtafweergeschut 15 cm sFH18 ca. 10 uur ging het eerste proefschot richting Veghel af; waarschijnlijk een om te kunnen waarnemen hoe de geschutsopstelling lag. Men hoorde hem vanuit de bossen weg suizen. Daarna volgden de salvo’s met een tussenruimte van een twintigtal minuten elkaar op; nagenoeg de gehele dag door, alleen onderbroken als geallieerde vliegtuigen in de buurt waren. En allemaal richting Veghel, waar vooral in het centrum veel schade werd aangericht en de doortocht van het XXXe korps inderdaad kwam stil te liggen. Vanuit Veghel e.o. werd door geallieerde artillerie wel teruggevuurd; het centrum van Erp lag wel binnen het bereik van hun artillerie, maar de Hurkske-bossen net niet. ‘s Middags rond een uur of drie verscheen er plotseling een Brits vliegtuig boven de bossen en de omgeving als Leek en de Coxedijk; het vloog er enkele keren overheen en keerde op zeer lage hoogte vliegend – net boven de toppen van de dennenbomen en een dreef volgend – terug om de omgeving aan de Boerdonkse kant te verlaten. Meteen bij zijn verschijnen vielen alle Duitse activiteiten stil, geen kanonschot werd er meer gelost en er werd ook niet geschoten op het toestel; men deed het voorkomen alsof daar de vredigheid zelf heerste. Amper weg en het beschieten van Veghel werd hervat. Het was wellicht een RAF-verkenner en de voorbode van hetgeen een tweeënhalf uur later zou gaan plaats vinden.

En dan zijn er ineens … de door de Duitsers verwachte en gevreesde Typhoons met hun raketten, bommen en boordgeschut. Het waren toestellen van vier squadrons van de 121 Wing RAF, gelegen op het vliegveld B70-Deurne bij Antwerpen. Zij waren rond vijf uur opgestegen met de opdracht om Duitse voertuigen aan te vallen in het gebied Volkel-Uden- Mariaheide; een tank en enkele voertuigen werden vernietigd. Maar zij vormden slechts het begin van de aanval vanuit de lucht op het echte “Walther-gebied”. Die kwam ruim een uur later van de zijde van een andere RAF- eenheid, de 124 Wing RAF. In hoofdstuk 7.3 / Bijdrage 90 is daarover uitgebreid verhaald. De vier squadrons van deze Wing, gelegen op het vligveld B.58-Melsbroek bij Brussel werden die dag overgeplaatst naar het provisorisch herstelde vliegveld B.78-Eindhoven; echter via een “omweg” over het gebied Boekel-Erp-Veghel, alwaar de Duitse troepen van Kampfgruppe Walther moesten worden aangevallen.

De oorlogsdagboeken van de squadrons geven een duidelijke doelenomschrijving aan: het aanvallen van Duitse tanks, gecamoufleerde objecten in de bossen tussen Koksebrug en Erp, Duits militair verkeer op de weg Boekel-Erp, in de straten van Erp en het zuiden van Veghel (dat allemaal aangeduid met kaartcoördinaten), om daarna te landen op Eindhoven. De aanvallen begonnen rond kwart over zes en duurden voort tot rond half acht. Zwermen Typhoons, vliegend in groepjes van drie of vier schuin achter elkaar, bleven maar duikaanvallen uitvoeren op ‘vermeende’ doelen. Zij lanceerden daarbij – kennelijk afhankelijk van het geconstateerde doelwit – raketten of wierpen bommen af, of schoten met hun boordwapens. Bij de eerste aanvallen trachtten zij al het opgestelde luchtafweergeschut uit te schakelen. Dat lukte echter maar deels o.a. vanwege de aangebrachte camouflage. In Erp – op de Morsehoef/Oudveld – sneuvelde daarbij een Duitse militair. In Boerdonk hadden Leek, de Coxedijk en vooral de aangrenzende Hurkske-bossen de belangstelling; bijna anderhalf uur lang werden de bossen met daarin de artillerieopstellingen aangevallen. Ook militair verkeer in de straten in het centrum van Erp werd niet ontzien.

Daar deed zich nog een incident voor: tijdens de aanvallen werden op bevel van een Duitse officier een groepje schuilende mannen uit de kelders van de oude bierbrouwerij van Steenbakkers en uit de molen van Johan Franssen gehaald en met de handen omhoog vóór aldaar opgestelde Duitse tanks gezet. De Typhoonpiloten moeten de situatie onderkend hebben, want zij vielen – tegen hun gewoonten - niet aan. Eenzelfde voorval deed zich een dag later voor op de Boekelsedijk, waar boeren bij hun boerderijen ‘dekking’ moesten geven aan artillerie en tanks. Heel veel inwoners van Erp hadden in de loop van de middag zo goed mogelijk een heenkomen gezocht in hun kelders en bleven daar ook de volgende nacht. Onder de geschutbemanningen in de bossen vielen geen doden; hoogstens enkele gewonden. Zij hadden een goede bescherming in de diepe schuilputten, welke zij s morgens al hadden aangelegd. In de boswachterswoning moeten wel gewonden zijn gevallen; daar trof men later enkele met bloed besmeurde lakens aan. Langs de Gemertsedijk – halverwege tussen de boswachterswoning en Koks – was een grote Duitse autobus vernietigd; waarschijnlijk gebruikt voor de aan- en afvoer van troepen of gewonden. Zij brandde nog volop toen de Typhoons vertrokken; in de inmiddels ingevallen schemering duidelijk boven de bossen uit zichtbaar en een totaal uitgebrand skelet over latende. Mogelijk zijn hierbij slachtoffers gevallen daar ‘snuffelaars’ nadien in het wrak toch nog wat persoonlijke eigendommen vonden tussen de volledig uitgebrande restanten. Na het vertrek van de Typhoons werden de artilleriebeschietingen op Veghel snel hervat. Twee Typhoons welke boven Havelte en Het Ham opereerden werden door de Duits luchtafweer neergeschoten; een ervan stortte neer op Het Ham, waarbij de vlieger omkwam – de 22-jarige Pilot-Officer Derick Roy O’reilly SHEARBURN. zie hoofdstuk 7.3 / Bijdrage 90.

In Keldonk brandden vier boerderijen af; in brand geschoten door Duitse troepen – reden daarvoor niet bekend. Het zijn de boerderijen van G. Timmers C.21 en H. Tielemans C.27 aan de Keldonkse kant van het kanaal en van A. vd. Linden C.11 en A. vd. Nieuwenhuizen C.13 aan de overzijde van het kanaal. In Erp ging de woning van molenaar A.J. van Grinsven, Kreugenstraat B.186 verloren; zij werd totaal verwoest. Veel schade werd er aangericht aan woningen, kerk, pastorie, klooster.

De volgende dag, zaterdag 23 september leek in de beginne een voortzetting van die ‘zwarte vrijdag’. Herhaaldelijke uitwisselingen van artillerievuur, schuilkelders vol hongerig en meestens slecht geslapen hebbend volk, enkele licht gewond geraakte burgers. In de kelder van de pastorie huisden inmiddels rond de veertig personen, van jong tot (stok)oud. Ook in de grote en stevig gebouwde kelder van de melkfabriek “St. Joseph” vinden vele families een schuilplaats. En tot laat in de avond nog steeds richting Veghel trekkende Duitse grenadiers, zwaar bewapend en wederom aanvallende Typhoons; minder in aantal en hoofdzakelijk gericht op Havelte – Veghel. Evenals de dag ervoor gaat de gebruikelijke dienst (het Lof) in de kerk niet door. En veel kleine voorvalletjes: van soms helpende Duitse soldaten tot de baas spelende overwinnaars, die op het punt staan te verliezen, granaat- of kogelinslagen, hulpbehoevende kinderen of ouderen in te volle schuilgelegenheden. In de loop van de dag nog een drietal voorvallen aan de zijde van de geallieerden en waarbij Britse en Amerikaanse militairen sneuvelden. Eerst de noodlandingen van twee US- zweeftoestellen, op weg naar de 82e US-Airborne Division te Groesbeek-Nijmegen; zij landden te Boerdonk en in het Hurkske te Erp. Hun voorvallen zijn uitvoerig beschreven in Hoofdstuk 7.4, Bijdragen 82-84.

Te Keldonk bij de brug naar het Hool sneuvelden die morgen zes leden van The Royal Dragoons R.A.C. (Royal Armoured Corps=pantsertroepen) van het Britse leger. Deze eenheid - een eskadron verkenningswagens van het type White M3 Scout Car en ingedeeld bij de 15/19th Hussars - ondersteunde de Amerikaanse parachutisten. Die morgen reden zij met minstens drie wagens een verkenningspatrouille aan de westzijde van de Zuid-Willemsvaart van Zijtaart naar het Hool-Keldonk; de oostzijde van het kanaal was nog in handen van de Duitsers, namelijk als de linkerflank van de aanval op Veghel door de Kampfgruppe Walther. Duitse eenheden lagen o.a. bij het café van Bekkers en de boerderijen van v.d. Steen en Tielemans. Vlakbij de afslag naar het Hool vielen enkele verkenningswagens volgens Britse rapporten in een hinderlaag, gelegd door drie als Amerikaanse parachutisten geklede Duitsers en in de rug gedekt door Duitse eenheden in de omgeving.

Het Britse oorlogsdagboek van de eenheid zegt: “22 sept. 1944. Ondertussen bracht 2e Lt. Stride met 4th Troop op de oostflank de gehele dag door met het verhinderen van vijandelijke pogingen om via een halfverwoeste brug een kanaal over te steken. Daarin slaagde hij, maar op het einde van de dag was het de vijand toch gelukt om verder naar het noorden een bruggenhoofdje over het kanaal te vormen, door middel van een boot. 23 sept. 1944. Toen hij de volgende morgen bij het ochtendgloren terugkeerde bij het kanaal zag hij enkele Amerikaanse militairen, welke hem vanaf de overzijde van het kanaal toewuifden. Daarvoor reed hij verder tot naast de brug en staande in zijn wagen riep hij hen toe om te onderzoeken in welke situatie hij verkeerde. Het enige antwoord was een stroom van machinegeweervuur vanuit de naburige gebouwen. Stride en zijn telegrafist, Trooper Crompton, sneuvelden beiden daarbij. Verstrikt geraakt in een hinderlaag gaf de sergeant de Troop opdracht om snel verder te trekken en alle voertuigen geraakten weg, met uitzondering van de White scout-car, de laatste in de rij, welke werd getroffen en een sloot in reed. Slechts een van de inzittenden ontsnapte en de anderen werden later allen dood aangetroffen”.

Minstens drie verkenningswagens waren bij het incident betrokken. De leider van de Troop, de 2e. Luitenant David Neal Stride en zijn telegrafist, Trooper (=soldaat) John Crompton werden direct in hun wagen gedood, waarna de wagens meteen met hoge snelheid het Hool in vluchtten, met medeneming van de twee gesneuvelden.

De twee werden door de eenheid begraven op het r.-k. kerkhof te Maria-Hout, alwaar ze – conform het beleid van de Commonwealth War Graves Commission (CWGC) – nog immer een blijvend graf hebben. Alle voertuigen raakten weg met uitzondering van het laatste; terwijl de scout-car met zes man aan boord vol gas vanaf de kanaaldijk een scherpe draai naar rechts maakte vloog hij uit de bocht en kwam terecht in de sloot aan de linkerzijde van de weg, tegenover de brugwachterwoning. Deze sloot stond voor meer dan de helft vol water als gevolg van het overlopen / lozen van water bij sluis 5 te Keldonk. Vier van de zes inzittenden kwamen hierbij om; misschien al direct bij de beschieting door de Duitsers vanaf de overzijde van het kanaal of kort nadien toen hun voertuig, al in de sloot liggend, nog onder vuur werd genomen. Een inzittende is blijkbaar krijgsgevangen genomen en een inzittende wist te ontsnappen; ook hij kwam in de sloot terecht, kon zich bevrijden en is via de grote - half vol water staande - duiker onder de weg door naar de andere kant gekropen en dan verder door de sloten het Hool in naar de boerderij van Adriaan Biemans. Hierbij had hij hulp gekregen van Marinus Koenders uit Arnhem, een onderduiker, welke verbleef bij Biemans. Het regiment liet enkele dagen later de vier gesneuvelden begraven in een gezamenlijk veldgraf op de hoek van het weiland, rechts van de weg naar het Hool; zij kregen aldaar ook kruizen. Op 3-9-1946 zijn de vier door een Britse legereenheid (de 55th Graves Concentration Unit) opgegraven en overgebracht naar het Britse Oorlogskerkhof te Uden, waar zij op 4-9-1946 werden herbegraven. De Keldonkse bevolking liet hen niet zomaar vertrekken. Toen de vier opgegraven waren en in dekens gewikkeld langs de weg waren gelegd in afwachting van het transport naar Uden heeft het Keldonks Mannenkoor onder leiding van J. Kuypers als eerbetoon en afscheid en staande langs de weg en op de brug nog enkele gezangen/hymnen ten gehore gebracht. De vier gesneuvelden waren: L.Sgt. W.L. Aichingson, 26 jr, uit Londen, Trooper H.E. Barnes, 24 jr. uit Edmonton, Trooper A.F. Eallett, 28 jr en Trooper P.J. Hemsworth-Duke, 20 jr. uit Hove. Zij rusten nu te Uden in de graven vak 2, rij B, nrs. 6 t/m 9.

Een White M3 Scout car

Drie van de zes gesneuvelden

Zondag 24 september 1944 – eindelijk de definitieve bevrijding Erp en Keldonk zijn op zondag 24 september bevrijd door eenheden van de Britse 50st Northumbrian Infantry Division van het XXX Corps. In Boerdonk kwamen pas op 28 september Britse eenheden; welke is niet bekend, maar wellicht zijn die vanaf Donk gekomen. Een tweetal bataljons van de 231st Infantry Brigade van genoemde divisie was betrokken bij de bevrijding van Erp en Keldonk en een derde bataljon trok via Erp naar Boekel om aldaar de bevrijding af te ronden. Erp kwam voor rekening van het 2nd Batallion Devonshire Regiment. Dit onderdeel arriveerde op zaterdag 23 sept. rond 12 uur in Son om defensieve posities rond de brug over het Wilhelminakanaal in te nemen. Te ca. 21.15 ontving de eenheid een nieuwe order, inhoudende om op zondagmorgen 24 sept. op te rukken naar a little village, called Erp”. Uitvoering gevende aan de opdracht vertrok het bataljon op die dag om 9.35 uit Son over de corridor via Sint-Oedenrode en Veghel naar Erp, waar men te ca. 12.20 arriveerde. Erp was toen al vrij; Amerikaanse para’s en andere Britse eenheden hadden de weg al vrij gemaakt. Gedurende de volgende nacht nog beschoten door Duitse artillerie vanuit het “Gemert-gebied”.

Het bataljon vestigde zijn hoofdkwartier bij de familie Otten en zijn commandoposten in de naastgelegen r.-k. jongensschool in de Schoolstraat, thans Ottenstraat genaamd. Manschappen lagen over het gehele centrum en de buitenwijken van Erp verspreid ondergebracht in huizen, boerderijen en schuren; elk soort ‘onderdak’ werd gebruikt. Op 25 sept. ontving de eenheid om 23 uur orders om op 26 sept. Erp weer te verlaten en door te trekken naar Mill.

De bevrijding van Keldonk was voorbehouden aan 1st Batallion Dorsetshire Regiment van de 231st Infantry Brigade. Zij waren op 23 sept. vanuit Valkenswaard om 16 uur op Doornhoek te Veghel aangekomen en kregen daar rond 21 uur de opdracht om op 24 sept. bij het eerste daglicht naar Keldonk – coördinaat qE5034 op te trekken en daarbij elk vijandelijk obstakel tussen Veghel en Keldonk te verwijderen. Zij waren er zeer vroeg bij want in hun War Diary werd vermeld dat om 6 uur (mogelijk Britse tijd) Keldonk en omgeving was occupied. Geen Duitsers meer in de buurt, dus als bevrijd beschouwd. Dezelfde morgen nog kregen zij alweer een nieuwe order: om 11 uur via Erp naar Volkel optrekken – rond 14 uur waren ze daar op Vloet. Ze hadden wegens gemis van Duitsers in Keldonk niets meer te zoeken.

Het derde bataljon, dat op die zondag actief was in onze contreien was het 1st Batallion Hampshire Regiment. Dit had op de voormiddag van 23 sept. Lieshout bevrijd, kreeg opdracht om op 24 sept. via Veghel (bereikt om 10 uur) en Erp (bereikt om 14 uur) naar Boekel te trekken. Daar verbleef het om op 27 sept. door te trekken naar St. Hubert en Haps.

Maar alvorens het 2nd Batallion Devonshire Regiment in Erp arriveerde was het dorp al meerdere uren bevrijd, in ieder geval van de Duitse invallers verlost. Ongeveer te middernacht van 23 op 24 sept. had het hoofdkwartier van de Kampfgruppe Walther te Gemert besloten om de aanval op Veghel te beëindigen en zich terug te trekken. Als reden daarvoor staat in hun annalen vermeld de dreiging en daardoor gevaar voor omsingeling door op zaterdagnamiddag 23 sept. rond Uden met zweefvliegtuigen gelande Amerikaanse luchtlandingstroepen. Die waren er inderdaad geland, maar hun bestemming was Overasselt, de 82nd US-Airborne Division. Het waren gedwongen landingen vanwege beschadigingen aan toestel of trekvliegtuig en voor een deel ook wegens een onjuiste beslissing. Maar daarvan hadden de Duitsers geen weet en gaven er een verkeerde uitleg aan. Veel stiller dan gekomen waren de Duitse troepen, eigenlijk zomaar ineens, vertrokken; uit Havelte, het Ham, maar ook uit Keldonk, Erp en de Hurkske-bossen. En via Leek en Donk ook uit Boerdonk. Zij hadden zich voorlopig teruggetrokken op Gemert. De stilte leek zomaar ineens uitgebroken. De mensen hadden het in eerste instantie niet zozeer in de gaten, totdat daar b.v. in Erp rond 9 uur enkele patrouilles aankwamen; Amerikaanse, meteen gevolgd door Britse. Deze, zoals gebruikelijk in camouflagekleding, het geweer zo ongeveer in de aanslag, aan weerszijden van de weg in groepjes van telkens een man of vier. Bij het gemeentehuis werd halt gehouden en overleg gepleegd, ook met mensen van de plaatselijke ondergrondse. Daarna kwamen pas de mannen van 2nd Batallion Devonshire Regiment. Toen al kon geconcludeerd worden, dat Erp bevrijd was. Ofschoon gedurende de dag nog wel Duitse granaten van de in de omgeving van Gemert opgestelde artillerie in Erp en omgeving bleven neerkomen.

Koks was nog niet bevrijd. De brug over de Aa aldaar was gesprongen en het gebied achter de rivier richting Gemert bleef nog beheerst door de Duitsers tot maandagvoormiddag 25 sept. Die zondagmorgen reden enkele Britse carriers met militairen over de Gemertsedijk naar Koks. Halverwege tussen de boswachterswoning en Koks werden zij onder vuur genomen door lichte Duitse artillerie en zij keerden meteen om. Waarschijnlijk zat in de omgeving Koks nog een Duitse waarnemer en stond aan de rand van Gemert (De Falie) nog Duitse artillerie opgesteld. Harrie Otten en ook huisarts Henrar keerden die zondag vanuit Veghel in Erp terug. Stoffelijke overschotten van twee Duitse soldaten werden aangetroffen in het parochiehuis; de ondergrondse begroef hen op het r.-k.kerkhof.

In juli 1945 kregen de burgemeesters van alle Nederlandse gemeenten van de Commissaris van het Militair Gezag het verzoek om inlichtingen te verstrekken inzake allerlei oorlogsaangelegenheden; hieronder ook informatie omtrent de omstandigheden waaronder de bevrijding had plaats gevonden en de datum, waarop hun gemeente als bevrijd zou kunnen worden beschouwd. De inlichtingen die vanuit Erp werden verstrekt, waren voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken aanleiding om die voor onze gemeente te stellen op zondag 24 september 1944.

Maandag 25 september - fatale mijnexplosie De bevrijding bracht uiteraard veel blijdschap en opgetogenheid onder de bevolking; zij had tot dusverre geen persoonlijke slachtoffers te betreuren gekregen, slechts enkele lichtere gewonden. Dat een oorlogstoestand plotseling kan veranderen in een drama moest Erp ondervinden op de eerste volle vrije dag, maandagvoormiddag 25 september. Ter afscherming van het bevrijde centrum van Erp tegen eventuele infiltratieacties van de op Gemert teruggetrokken Duitsers hadden de Britten ter hoogte van de Melkfabriek “Sint Joseph” in de late avond van zondag 24 september dwars over de straat een gordel van zware mijnen geplaatst; Duitse voertuigen zouden dan hierop zijn gestrand. Nadat de volgende morgen de toestand volledig veilig werd beoordeeld – er waren al berichten, dat de Duitse troepen zich ook uit Gemert aan het terugtrekken waren – werden de mijnen door Britse militairen weer weggenomen en tijdelijk opgeslagen in de tuin van Fr. v.d. Ven, directeur van de melkfabriek. Tijdens deze werkzaamheden ging het rond half twaalf gruwelijk mis met dramatische gevolgen. Wat er exact is gebeurd is onbekend gebleven, doch plotseling explodeerde de mijnenvoorraad in de tuin. Een geweldige klap en schokgolf denderde door de Erpse straten en eenieder schoot in een alarmtoestand. De gevolgen ter plaatse waren aangrijpend.

Twee Britse militairen, welke in de tuin in het hart van de ontploffing bezig waren met hun werk, werden op slag gedood en zwaar verminkt weggeslingerd tot op het terrein van de melkfabriek en tegen de voorgevel van de tegenover gelegen café van Harrieke v.d. Laar, het huidige Tramstation. Twee Erpse mannen – een nog een jongen - die zich toevallig in de buurt bevonden en kwamen aanlopen, werden eveneens slachtoffer; een werd onmiddellijk gedood, de tweede – de jongen - zo zwaar gewond, dat hij al na korte tijd hieraan overleed. Een derde Erpse jongeman kwam op enige afstand op een transportfiets aanrijden en kreeg ook een zodanige zware klap van de explosie mee, dat hij blijvend blind raakte. Anderen hadden geluk; de jonge Jacques v.d. Ven zat bij een Britse soldaat in een schuttersput tussen de straatweg en de voortuin van zijn ouderlijk huis. De straat lag daar vele centimeters lager dan de tuin. Het dodelijke geweld van de explosie sloeg daardoor over de schuttersput met Jacques en de Britse soldaat heen. Geen schrammetje, maar half doof. Erp werd in één slag in rouw gedompeld – na twee dagen frontlijn zonder dodelijke slachtoffers doorstaan te hebben op de eerste volle dag van bevrijding dit drama. In de War Diary – het oorlogsdagboek – van het Devonshire- bataljon werd een korte vermelding van het voorval opgenomen; geschreven staat er 25-9-44. 1200 hrs. At midday two pioneers were killed while inspecting T.T. mines – and others were wounded. De twee Erpenaren die omkwamen waren de 29-jarige Antonius Manders wonende aan de Boerdonksedijk, sinds een halfjaar getrouwd met Josina Biemans en de net 14-jarige Theo Hendriks, wonende aan de Hoogstraat. Beiden werden begraven op het r.-k. kerkhof te Erp.

De bij de ontploffing blind geraakte was Johannes van den Elzen (geboren op 6-5-1918). Jan kreeg een – toen nog maar zelden toegekende – blindengeleidehond ter beschikking. Onder diens geleide maakte Jan vele en lange tochten. Hij overleed ruim acht jaar later door verdrinking in de Zuid-Willemsvaart.

De twee omgekomen Britse soldaten waren Lance Corporal John Henry Marks, 33 jr. en Private (=soldaat) Basil Shine, 25 jr. Zij werden begraven in veldgraven vóór de heg rechts van het café Het Tramstation en zijn op 4 sept. 1946 door de Britse 55e Graves Concentration Unit herbegraven op het Britse Oorlogskerkhof Uden, graven vak 2, rij B. nrs 10 en 11.

Erp kon zich gaan opmaken voor de verwerking van het verdriet om verlies van inwoners, de verzorging van toch wel een aantal – meest licht - gewonden en het herstel van geleden schaden. Maar dat de oorlog nog niet was afgelopen en dat dat ook in Erp voelbaar was bleek al snel.

Nr. 95 – Het 83 Group Control Centre (83 GCC) van de Royal Air Force slaat bivak op in Erp

De Royal Air Force (R.A.F.) was gedurende de Tweede wereldoorlog en is dat nog immer de luchtmacht van Groot- Brittannië. Binnen deze omvangrijke organisatie kende men tijdens de oorlog meerdere z.g. Commands en weer in een andere samenstelling een drietal Tactical Air Forces (T.A.F.). Deze waren in het bijzonder belast met de ondersteuning van het leger, de landmacht; de eenheden van T.A.F. volgden in het algemeen de grondtroepen en de frontlijnen op korte afstand om snel hun ondersteuningen te kunnen uitvoeren. Vanaf de invasie in Normandië in juni 1944 opereerde de 2nd Tactical Air Force (2nd T.A.F.) op deze wijze in West-Europa. Een organisatielaag onder de Commands functioneerden de Groups en 2nd T.A.F kende vier van dergelijke Groups o.a. de 83ste; deze was per 1 juni 1943 gevormd. De 83e. Group telde direct na de Market Garden-periode in totaal acht wings met ieder zo’n vier tot vijf squadrons met vliegtuigen; Spitfires, Tempests, Typhoons en Mustangs, en waren toen hoofdzakelijk verspreid gelegerd op de vliegvelden Eindhoven, Volkel en voor kortere tijd op Keent-Grave en De Rips. Tegen het einde van het jaar kwamen daar nog bij de tijdelijke ‘airstrips’ te Heesch-Nistelrode , Helmond, Mill en Schijndel, terwijl De Rips en Keent werden opgegeven.

Het Hoofdkwartier 83 Group met zijn vele onderdelen vestigde zich, komende van Brussel, per 2-10-1944 te Eindhoven; op vele plekken aldaar werden eenheden ondergebracht. Een van de grotere eenheden van de Group was het Control Centre, dat van hoog (Group captain=kolonel) tot laag (airman=soldaat) tegen de negenhonderd manschappen telde, waaronder een zestigtal officieren. De taak van dit onderdeel was de controle over alle vliegbewegingen in de lucht in een zeer groot gebied van een groot deel van België tot boven nog bezet Nederland en West- en Midden-Duitsland. Zij beschikten daarvoor al over radarapparatuur en uitgebreide andere communicatiemiddelen. En dit onderdeel, het 83 Group Controle Centre (83 G.C.C.), met zijn uitgebreid park aan wagens, apparatuur enz. streek op 4-10-1944 in Erp neer; het kwam van Moorsel, een dorp in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen en deel van de stad Aalst. De Britten wensten het onderdeel zoveel mogelijk onder te brengen in de kom van Erp. Alle grotere lokaliteiten werden gevorderd, terwijl heel veel inkwartieringen bij burgers – tegen vergoeding - werden geregeld. Scholen, cafés, schuren, magazijnen, het boerenbondsgebouw en dergelijke werden binnen de kortste tijd door militairen in gebruik genomen. De Maria-meisjesschool werd het hoofdkwartier en de Operationsroom, het parochiehuis de soldatenmess, de Jozefschool werd hospitaal. Een tank stond zo ongeveer permanent vóór de Mariaschool als bewaking van het intussen toch wel belangrijk geworden complex. Officieren werden ondergebracht bij o.a. (welhaast vanzelfsprekend) de familie Otten, (vijf man, daaronder de commandant van 83 G.C.C. Group Captain H.A.Fenton), op de pastorie drie kolonels, een majoor en drie kapiteins, twee oppassers hiervan in het washuis (verschil moest er wel zijn), de gemeentelijke ambtswoning van de in een concentratiekamp verblijvende burgemeester Verheijen (enkele van zijn daar nog wonende kinderen moesten het pand verlaten) en vele andere particulieren. De minderen in rang en de gewone soldaten kregen ook huisvesting bij burgers en buitenlui; zolders, leegstaande kamers enz. dienden voor de huisvesting ervan. De tijdens de Duitse aanval op Veghel enkele weken daarvoor beschadigde huizen moesten eerst nog worden gerepareerd, alvorens huisvesting aan militairen te kunnen bieden. Vooral de opgelopen glasschade was hiervan onderdeel, maar eveneens de elektrische stroomvoorziening en de verwarming. De Britten grepen daarbij in; zij haalden vensterglas uit België en steenkolen uit Zuid-Limburg. Voor de verwarming gebruikten veel militairen petroleumkachels en daarvan konden de bewoners ook mee profiteren. Wat de haperende elektriciteitsvoorziening betrof: ook in dit geval namen de Britten maatregelen – overigens hoofdzakelijk voor eigen profijt. De kom van het dorp werd van het PNEM-net afgekoppeld en aangesloten op de zware RAF-aggregaten; deze nieuwe ‘centrake’ functioneerde de gehele strenge winter 1944- 1945. Enkele terreinen bij huizen / boerderijen werden gebruikt als parkeerterrein voor de militaire voertuigen; ook hier stond een vergoeding tegenover Het overgrote deel van de radar- en verdere communicatieapparatuur, meestal ondergebracht in wagens, stond rechts aan het begin van de weg naar Boekel; daar was ook een klein ‘vliegveldje’ ingericht – kleine, lichte vliegtuigjes konden er landen. Maar ook op het Oudveld in een weiland was een aantal gesloten vrachtwagens opgesteld; her en der waren eveneens masten voor de communicatieapparatuur verrezen. Daar hadden de militairen voor een groot deel hun taak, hun dagelijkse bezigheden. Ook het open terrein aan de Wilhelminastraat, waar thans het voetbalveld ligt, werd gebruikt voor opstelling van voertuigen. De gevechtsleiding van de jagers van de diverse vliegvelden vond plaats vanuit Erp; de jagers van Volkel bv. werden indien nodig naar hun doel geleid door de Mobile Radar Control Post te Erp; deze was in containers op vrachtwagens ondergebracht in en rondom het dorp.

De verhouding met de Erpse bevolking was uitstekend; er ontstonden vele persoonlijke contacten, welke soms tot vele jaren na de oorlog bleven voortbestaan.

In de tweede week van oktober 1944 bracht de Britse koning George VI een uitgebreid bezoek aan Britse legereenheden in België en Nederland. Zo ook aan het hoofdkwartier van de 83e Group 2nd TAF te Eindhoven en aan het 83e G.C.C. in Erp. Het inspectiebezoek te Erp vond onder grote belangstelling, ook van de zijde van de Erpse bevolking, plaats in de namiddag van woensdag 11 oktober 1944 Hij was vergezeld van o.a. Veldmaarschalk Montgomery en enkele hoge leger- en luchtmachtofficieren. De koning was - wegens slecht weer een dag vertraagd - die dag in de voormiddag aangekomen op de vliegbasis Eindhoven; behalve Erp bezocht hij in de volgende dagen ook nog Britse legereenheden en hoofdkwartieren in Langenboom, Mill, Neerbosch, Wychen, Grave en in België.

In de namiddag van 11 oktober 1944 bracht de Britse koning George VI een inspectiebezoek aan het 83e. Group Control Centre RAF van de 2nd Tactical Air Force, gelegerd in Erp. Op de foto links de koning en rechts de RAF-officier Group Captain H.A. (Jimmy) Fenton. Foto genomen in de Kerkstraat met rechts op de achtergrond de gevel van de Mariaschool. Hem werd daar in de namiddag de werking van de radar- en gevechtsleiding gedemonstreerd. De bevolking van het dorp Erp liep uit om een glimp van de Engelse Koning op te vangen. Een foto van de Koning te Erp verscheen in de Times van 17 oktober 1944.

Begin december 1944 werd door de Britten voor de Erpse kinderen een grandioos Sint Nicolaas-feest georganiseerd. Per jeep werd de Sint en zijn zeer zwarte Piet naar het parochiehuis gebracht. Alle kinderen werden getrakteerd op chocolademelk en gebak, bereid door de RAF-koks; elke RAF-militair had hiervoor rantsoenen afgestaan. Ieder kind kreeg ook nog een klein cadeautje, bekostigd door de militairen. Eenzelfde actie vond ook plaats te Boerdonk en te Keldonk, alwaar de daar gelegerde landmachtmilitairen er voor zorgden.

Om de conditie van de militairen op peil te houden werden veel voetbalwedstrijden georganiseerd; teams van verschillende (onder)afdelingen van G.C.C. tegen elkaar, want een plaatselijke tegenstander ontbrak. De Erpse jeugd had hiervoor veel belangstelling. Wellicht zij toen ouderen en jongeren in Erp geïnspireerd om in de week vóór Kerstmis 1944 over te gaan tot de oprichting van een voetbalclub, het huidige r.k.v.v. ERP.

Ondertussen was de frontlijn opgeschoven tot ver in Duitsland. Dat gaf het RAF-opperbevel aanleiding om het G.C.C. over te plaatsen naar een nieuwe behuizing korter bij die frontlijn. Op 9-4-1945 werd verhuisd naar het plaatsje Engter bij Osnabrück en vanaf 12-4-1945 was men aldaar weer operationeel. Het werd ook een afscheid van veel wederzijdse, goede vrienden.

Op diverse plaatsen in de gemeente worden Britse militairen ingekwartierd. De vergoeding bedroeg fl. 1,25 per dag voor officieren en fl. 0,65 per dag voor de overige soldaten.

Oproep van gemeentezijde om aangifte te dien van inkwartiering van Britse militairen

Nr. 96 – Na de bevrijding – DE OPSLAG VAN BRANDSTOF EN MUNITIE IN ERP, BOERDONK EN KELDONK

Van brandstoffen in de bossen van het Hurkske te Erp Nadat deze bossen (langs de straatweg Erp-Gemert) waren vrij gemaakt van uit de tegenaanval op Veghel van 22/23 sept. 1944 achtergebleven Duitse munitie en niet ontplofte bommen van de Britse Typhoons werd nagenoeg het gehele boscomplex door de geallieerden in gebruik genomen als opslagplaats voor brandstoffen. Dat geschiedde medio oktober 1944 en duurde voort tot medio/einde februari 1945. In bijna alle dreven, zowel N-Z als O-W gelegen, vanaf de Gemertsedijk tot aan de Meerbosweg kwamen grote hoeveelheden gevulde jerrycans te liggen. Telkens een drie- of viertal rijen achter elkaar, een vijf- of zestal hoog opgestapeld en over een lengte van vijftien tot twintig meter. Afwisselend links en rechts aan de randen van de dreven met een onderlinge tussenruimte van ca. 25-30 meter. Het overgrote deel van de jerrycans was in de bekende platte uitvoering, doch er was ook een aantal in de ronde uitvoering bij. Met vrachtauto’s werden de voorraden aan- en afgevoerd. Lange rijen vrachtwagens reden dan door de dreven, welke vooral bij regenachtig, nat weer binnen de kortste keren totaal kapot gereden werden en dan veranderden in ‘crossbanen’. De zware GMC-trucks kwamen er in de meeste gevallen wel uit en doorheen, gevolgd door een bulldozer die dan ‘de paden weer effende’. De aan- en afvoerkonvooien bestonden soms wel uit 75 of meer trucks. Met grote regelmaat werden de jerrycans aangevoerd, de voorraden aangevuld en dan weer door andere transporteenheden opgehaald ter bevoorrading van de fronttroepen. De buurtbewoners menen wel eens begrepen te hebben (dit op basis van mededelingen van de chauffeurs) dat de brandstof rechtstreeks naar de onderdelen aan het front werd gebracht. Dit hangt me nog bij uit de periode begin februari 1945 toen in het gebied achter Nijmegen - het Reichswald de operatie Veritable speelde. Dezelfde ploeg chauffeurs bleef dan wel drie, vier dagen op en neer rijden. De Britse legereenheden, welke te maken hadden met deze voorraden en belast waren met het beheer, administratie, controle, bewaking enz. lagen al die tijd ingekwartierd bij burgers en boeren in de omgeving en wel: bij de landbouwers Jan en Klaas van Deurzen langs de Coxdijk (twee vlak bij elkaar gelegen boerderijen aan het begin van deze toen nog zandweg, thans Coxebaan geheten op nr. D.112 en D.111) en bij landbouwer P. van Sleeuwen (Coxdijk D.100). Bij weduwnaar Jan lagen twee officieren en een onderofficier voor de administratie; zij hadden aldaar een soort kantoortje, waar de brengende of halende transporten zich meldden. Bij zoon Klaas en bij Peer van Sleeuwen waren in totaal 25 tot 35 manschappen voor bewaking en andere organisatorische taken gelegerd; deze lagen er al zo’n veertien dagen alvorens ook de officieren bij Jan van Deurzen arriveerden. Op de boerderij van Bekkers aan de Gemertsedijk D.113 werden ook rond de dertig manschappen ondergebracht; zij hadden taken in de bewaking en de verzorging. En dan waren er nog een drietal stafleden gehuisvest in de boswachterswoning bij Marinus v.d. Laar op D.114. In het open stuk tussen het einde van de bossen en de achterkant van de boerderijen op D.111 en D.112 rechts van de weg naar Gemert stond een grote tent; deze fungeerde als een soort verzamelplek voor de bewakers, meldpunt voor komende en gaande transporten ed. Zij was overdag permanent bezet. En dan was er nog een kleinere tent geplaatst op een open stukje land, links van de weg naar Gemert, schuin tegenover het einde van de Coxdijk. Deze was er pas later in de herfst 1944 neergezet en diende meer als kantine, verzamelplekje na de diensttijd ed. Er was eigenlijk constant bewaking in het gehele bossencomplex; veel nieuwsgierige mensen uit de gehele omgeving/ omliggende dorpen schenen er opeens behoefte aan te hebben om juist in die tijden door de bossen te gaan wandelen. De bewaking hield een stevig oogje in het zeil, joeg jongelui die door de dreven struinden weg, waren ter plaatse als er transporten kwamen en verkochten wel eens een kannetje – hielpen soms iemand vooruit. Bij hoge uitzondering was er wel eens een uiting van jeugdige baldadigheid – een jerrycan leeggegoten, eenmaal een begin van een aangestoken brandje – met immer een alert optreden van de bewaking. Weg wezen, was dan het wederzijdse parool. Namen van de onderdelen, welke betrokken waren bij de opslag, zijn niet bekend

Van munitie langs de kanaaldijk Zuid-Willemsvaart onder Boerdonk/Keldonk Langs het kanaal – de Zuid-Willemsvaart – gedeelte Boerdonk- Keldonk en dan de landzijde - lagen voorraden munitie opgeslagen; in ieder geval artilleriegranaten. In kisten, in kartonnen kokers, van middelzwaar tot zwaar. De grote hulzen, met de zakken kruid erin en de granaat (zonder ontsteking) erop gemonteerd. Zelfs de 10 – 12 cm granaten met een hulslengte van 70 cm. Bewoners “speelden” wel eens met dit materiaal. Tegen een boomstam sloeg men dan de granaat los van de huls, schudde de zakken kruit eruit en eigende zich dan de koperen huls toe. Het slaghoedje werd dan meestal losgedraaid om het ontstekingskruit te verwijderen of men sloeg het slaghoedje gewoon af met spijker en hamer of steen. Dit gaf dan een rookpluim en een lichte knal, maar was verder zonder gevaar. De granaten bleven dan verder onbeschermd langs de kanaaldijk liggen; zij werden wel eens verzameld door Britse militairen, maar het kwam ook voor dat bewoners ze gewoon het kanaal in kieperden. Enkele jaren na de oorlog is er nog een officieel onderzoek naar ingesteld, overigens met een zeer summier resultaat. Slechts enkele granaatkoppen werden gevonden. Er was geen permanente bewaking bij de opgeslagen munitie aanwezig; zo nu en dan passeerde een patrouillerende militaire auto. Deze situatie duurde wel voort tot begin februari 1945, toen de frontlijn op schoof tot voorbij het Nederlands-Duitse grensgebied en de voorraden, voor zover nog aanwezig, werden weggehaald.

Van munitie langs de weg Erp-Gemert (tussen Koksebrug en de Falie - Gemert) Ook langs deze weg lagen munitievoorraden opgestapeld; op dezelfde wijze als boven beschreven langs de Zuid- Willemsvaart. Grote stapels op onderlinge afstanden van 25 à 30 meter. Deze voorraden verdwenen ineens; oudere bewoners uit die omgeving menen dat dat geschiedde tijdens het zg. Ardennen-offensief in december 1944.

DE RUIMING VAN ACHTERGEBLEVEN GEALLIEERDE EN DUITSE MUNITIE, SPRINGSTOFFEN ED. Gestort in ven op de Vogelenzang Na het terugtrekken van de troepen van de Kampfgruppe Walther in de nacht van 23 op 24 september 1944 werden er vooral op Het Ham, maar ook elders op Erps grondgebied als de bossen van het Hurkske velerlei soorten wapens en munitie aangetroffen; achtergelaten in schuttersputten en andere verdedigingswerken dan wel achteloos weggeworpen. Mogelijk kon dat een gevaar voor de bevolking en dan in het bijzonder kinderen opleveren. Daarom besloot Harrie Otten, wellicht als commandant van de inmiddels in werking getreden Ordedienst (O.D.), om deze te verzamelen, te bergen. Tezamen met Piet Delisse heeft hij in de eerste weken van de bevrijding met paard en kar veel gevonden oorlogstuig bijeen gebracht; het werd dan gestort in een ven op de Vogelenzang, nabij de boerderij van Frans Koenen, thans Vogelenzang 6. Achteraf niet zo’n voorbeeldige oplossing, reden waarom de Mijnopruimingsdienst van het Nederlandse leger in 1945 met behulp van de twee heeft getracht het gestorte materiaal op te sporen en te bergen, echter toen zonder resultaat. In de jaren vijftig heeft de Explosieven Opruimings Dienst nog ruimingswerkzaamheden uitgevoerd, waarbij munitie werd gevonden en afgevoerd.

Ruiming in de Hurkske-bossen Ook in deze bossen waren munitie en andere springstoffen achtergelaten. Maar vooral de niet geëxplodeerde bommen van de Typhoonbeschietingen van vrijdagavond 22 september vormden een bedreiging. Een twintigtal van de afgeworpen bommen was niet ontploft, waarschijnlijk omdat ze terecht waren gekomen op te zachte grond, de dikke moslaag van het bos. Britse militairen, maar ook enkele gemeentearbeiders pakten ze gewoon op, droegen ze (onder de arm) naar een dreef, waar ze dan werden neergelegd, opgestapeld. Na deze eerste schoningsactie kwam het nog incidenteel voor, dat er nog een dergelijke bom werd gevonden. Een hoeveelheid is op zeker moment afgevoerd – instantie en bestemming niet bekend. Het niet afgevoerde gedeelte is nadien, tezamen met allerlei andere springstoffen, door een ploeg Britse soldaten vernietigd. De “opblaasplek” lag aan het einde van de eerste dreef, de kruising met de zandweg aan het einde van de bossen vanaf de Gemertsedijk, komende van Erp rechts naar het Rouwven – de zandweg welke doorloopt van de straatweg tot aan de boerderij van toen Hanneske v.,d. Crommenacker. Meerdere weken zijn ze daar bezig geweest met het onschadelijk maken van munitie ed.; niet alleen gevonden in de omgeving, maar ook aangevoerd vanuit andere plaatsen. De te vernietigen springstoffen werden dan in porties verdeeld, in een diepe kuil geplaatst en tot ontploffing gebracht. Publiek werd op die momenten op afstand gezet en gehouden. Tijdens de voorbereidingen als sorteren en plaatsen liet men nieuwsgierigen gewoon meekijken. Het is wel haast zeker dat ter plaatse nog metaalrestanten in de grond zitten.

Nr. 97 - Bevrijd, doch nog immer bedreigd

Strijdende partijen trachten altijd hun wapens te verbeteren, effectiever te maken, dan wel nieuwe te ontwerpen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ziet men dat op brede schaal gebeuren, zowel bij de Duitse en Japanse legers, als bij de Amerikaanse, Britse en Russische. Denk bv. maar aan de ontwikkeling van kanonnen en raketten, de radargestuurde luchtverdediging, aan straalmotoren in vliegtuigen, aan de atoombom. Soms kunnen ze dan ook nog beslissend in de afloop van een conflict zijn. Ook in de herbewapeninggedachten van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog en in de aanloop naar en tevens gedurende de Tweede Wereldoorlog speelde de filosofie van het ‘beste materiaal’ bij ‘de beste krijger’ een hoofdrol. Constant waren ontwerpers, techneuten en fabrikanten bezig het wapenarsenaal van nieuwe vindingen te voorzien. Na enkele jaren van suprematie begon Duitsland zachtjesaan zijn overwicht in de oorlogsvoering te verliezen. En toen verschenen plotseling de propagandaberichten over Vergeltungswaffen, een aantal nieuwe ‘wonderwapens’ die zouden worden ingezet om het Duitse overwicht in de oorlog te herstellen. Bedoeld werden vooral de V1 en de V2, want er waren nog enkele V-wapens meer in vergevorderde ontwikkeling.

De V1 was eigenlijk een onbemand straalvliegtuig met een explosieve lading in de neus en vloog op eigen kracht naar zijn doel. Na een vooraf ingestelde afstand dook het vliegtuig omlaag, waarna bij inslag de springkop explodeerde. Hij kon een maximumsnelheid van 656 km/u bereiken en had een bereik van 240 km (later werd dit 420 km). De lengte was 7,90 meter en de spanwijdte 5,37 meter. Een V1 woog 2150 kilogram en had een springkop van 830 kilogram. De motor van de V1 liep op gewone kerosine. De bom werd gelanceerd vanaf een oplopende hellende baan. De eerste testvluchten vonden eind 1941 en begin 1942 al plaats; de eerste gericht op Londen werd in juni 1944 gelanceerd. Vooral na de bevrijding van het zuiden van ons land kreeg de bevolking te maken met de V1, toen er meestal vanuit het grensgebied met Duitsland veel van deze ‘vliegende’ bommen werden gelanceerd richting Antwerpen. Ze kwamen dan op lagere hoogte overvliegen, men kon ze goed zien en het gepruttel van de motor horen. De bevolking was ook al een beetje op de hoogte van de werking; hoorde met het pruttelende geluid, dan vloog hij – hoorde men dat niet meer, dan kwam hij stantepede naar beneden en dan was het een snel schuilen geblazen. Vandaar het toen ontstane katholieke schietgebedje tot Maria: “Ons lief vrouwke, gif um nog un douwke”. Sommige mensen spraken van een bom onder een motor, anderen over een motor boven een bom. Beide groepen konden gelijk hebben.

De V2 was de eerste onbemande ballistische raket; de lengte was 14 meter en ze bereikte een maximale hoogte van 83 tot 93 km en had een bereik tussen 321 en 362 km (latere versies 450 km). Het wapen werd door de Duitsers ingezet als opvolger van de V1. De springkop woog circa 738 kg en kon een heel huizenblok wegvagen. De V.2 viel omlaag met 3.600 km/u en sloeg in met drie keer de snelheid van het geluid. De startmotor werkte op vloeibare zuurstof en alcohol. Na de start van een lanceerplatform volgde het wapen een ballistische baan. De vlucht ervan was vanaf de grond met het oog niet waarneembaar – ze waren er ineens en zonder voorafgaande waarschuwing en geen verweer ertegen mogelijk. Vanaf september 1944 werden meer dan 3.000 V2's gelanceerd naar doelen in Engeland en België. Meer dan de helft is op of nabij het doel neergekomen.

V1 – onder het explosieve deel, boven de motor V2- raket

Vanaf 1944 tot en met april 1945 lanceerde de Duitse bezetter in Nederland 8.000 Vergeltungswaffen op doelen ver achter de geallieerde linies zoals Londen en Antwerpen. Veel van de gelanceerde V.1’s en V.2’s bereikten hun doel niet maar kwamen voortijdig neer in Nederland; zo’n 2.000 V.1’s kwamen op Nederlands grondgebied neer. Vanaf 13 juni 1944, een week na de geallieerde landing in Normandië, werden in totaal meer dan 9.000 V1’s gelanceerd naar doelen in Engeland, België en Frankrijk.

Ook in Erp kwamen enkele V1’s en V2’s neer; uiteraard voortijdig en zij veroorzaakten vijf dodelijke slachtoffers.

De eerste, en voortijdig, neergekomen V1 werd op woensdagmorgen 14 febr. 1945 ontdekt in een bouwland, ong. 2 km uit het centrum, zo’n 500 meter links van de straatweg Erp-Veghel. Er moet iets zijn misgegaan tijdens de vlucht en zij was niet ontploft, eigenlijk nog intact. Britse RAF-militairen hebben haar al na korte tijd ontmanteld en afgevoerd. Buurtbewoners hadden niets bijzonders waargenomen van wat bijna op een noodlanding leek. Geen schade.

De tweede inslag was van een V2 en wel op zondagnamiddag 25 febr. 1945 (rond 14.30 uur) en dat ging wel met het gebruikelijke harde explosiegeluid gepaard. De raket sloeg in in een akker/weiland op de Morsehoef, ongeveer waar thans tuinbouwkassen staan. En ook in dit geval geen slachtoffers, maar we enige schade aan gebouwen.

Op dinsdag 27 februari 1945 wederom een V1 die problemen met de besturing had en waarbij ook het eerste dodelijke slachtoffer in Erp viel te betreuren. Meerdere inwoners van Erp hebben waargenomen, dat het projectiel, al op lage hoogte aanvliegend vanuit de richting Mariaheide, nog meer hoogte verloor, een sterk dalende vlucht maakte. Sommigen vreesden zelfs even, dat de vliegende bom de Erpse kerktoren zou gaan raken; daarvoor zat ze echter nog net wat te hoog. Over Hackerom zette de bom koers naar Keldonk, steeds lager vliegend. Kort vóór het bereiken van de Antoniusstraat aldaar raakte zij de top van een boom, ging schuin naar beneden en vloog te 14,40 uur tegen het achtergedeelte van de boerderij van Hendricus(Driek) van Wanrooij, C. 59, op en explodeerde meteen met een harde knal en schokgolf. Molenaarszoon Sjef van Lith, vlakbij wonende op C.61, was met zijn vader aan het werk op de molen en zij spoedden zich meteen naar de onheilsplek. Ook vele anderen, waaronder Britse militairen, gelegerd te Keldonk en Erp en de Erpse brandweer meldden zich al na korte tijd. Sjef hoorde in de deels ingestorte boerderij geluid, kroop er tussen de brokstukken naartoe en trof daar vrouw Miet van Wanrooij (Maria Verhoeven) aan; zij lag in het neergestorte koren, dat op de zolder – de ‘schelft’ – lag opgeslagen maar met balken en planken tezamen was neergestort, met een been beklemd. Sjef waarschuwde andere hulpverleners en die hebben Miet onder de brokstukken uitgehaald. Zij was zwanger en beviel enkele maanden later. Haar 4-jarige dochtertje Henrica Adriana, geboren 21-6-1940, bleek de inslag echter niet overleefd te hebben. Zij schijnt pas later die dag en al overleden zijnde te zijn gevonden in en onder de brokstukken van het achterhuis. Maria van Wanrooij en haar eveneens gewond geraakte dochter Lamberta (*27-08-1938) werden nog gedurende korte tijd opgenomen in het ziekenhuis te Veghel. Buurvrouw Theodora Van Lith-Toonders en haar dochter Christina van Lith raakten licht gewond. Behalve aan de boerderij van van Wanrooij was er zware schade ontstaan aan de huizen van G. van Berlo, C.58b, A. van Lith, C.61, M. van Lith, C.622 en M. v.d. Elzen, C.63. Lichte schade hadden de huizen van M. van Berlo, C.58a, J. van Berlo, C.58, B. Beks, C.56 en J. v.d. Linden C.67. Bovendien veel huizen met schade aan dakpannen en ruiten. De burgemeester van Erp stelde met brief van 28-2-1945 de Militair Commissaris te ’s-Hertogenbosch ervan in kennis.

Het bidprentje van de omgekomen Riekie.

De volgende inslag betrof weer een V2; nu op zondagmiddag 4 maart 1945 rond 15.15 uur in een weiland ca. 300 meter van de straatweg Erp-Gemert, ca. 200 meter van de Coxedijk (halverwege tussen deze zandweg en het riviertje de Aa) en tegenover de boerderijen van Jan van Deurzen en van Klaas van Deurzen aan die Coxedijk. Geen slachtoffers, maar door de schokgolf wel veel schade aan deze boerderijen en de iets verderop gelegen boerderijen o.a. van Peer van Sleeuwen. De inslag veroorzaakte een enorme krater in de moerassige grond, welke zich al na korte tijd gedeeltelijk met grondwater vulde.

Schrijver van dit artikel bevond zich, tezamen met een drietal andere jongens, op zo’n 150 meter afstand van de inslagplek en meent heden ten dage nog immer, dat hij – toevallig kijkend richting Duitsland, waar zij eerder condensstrepen van een lancering hadden gezien – de ‘sigaar’, de raket dus net vóór de inslag heeft gezien; zij spoedden zich er onmiddellijk naartoe. De bodem van de kuil scheen te “koken”, uiteraard de ‘naweeën’ van de zware explosie. Een schaap, dat in het weiland liep, overleefde het niet en een uil, rust gezocht hebbende in een boom, was eruit geblazen.

Maar … Boerdonk en de omliggende plaatsen ontbeerde het die zondagmiddag niet aan geluk. Was de vlucht van de V2 een drietal honderd meters verder geëindigd, dat had zich een enorme ramp kunnen voordoen. Al vanaf de jaarwisseling 1944-1945 stond het laaggelegen gebied, Leek geheten, tussen Boerdonk, Donk en Gemert voor een groot deel en diep onder water. Toen zich een zeer strenge winter aandiende en welke voortduurde tot half maart 1945 kwam daar zomaar ineens een geweldige ijsbaan ter beschikking en waarvan een enorm gebruik werd gemaakt, vooral in de weekeinden. Tussen de drie genoemde plaatsen in waren soms enkele duizenden schaatsliefhebbers te tellen. Ook die zondagmiddag waren zeker 500 schaatsers op het “Boerdonkse” deel bezig. Niet voor te stellen wat de gevolgen van een inslag in dit gebied zouden zijn geweest. Die middag vond in de r.-k. Sint Nicolaaskerk de maandelijkse bijeenkomst voor vrouwen plaats, het Lof met congregatie. De dienst was nog maar een kwartiertje aan de gang toen het harde geluid van de V2-ontploffing ook in de kerk duidelijk hoorbaar was en meteen een grote onrust onder de aanwezigen veroorzaakte. Pastoor A. Smits reageerde meteen alert en beëindigde de dienst. Het overgrote deel van de vrouwen spoedde zich meteen verontrust naar de inslagplek om zich te vergewissen over de lotgevallen van familieleden, waarvan zij wisten dat die aldaar aan het schaatsen waren. Gelukkig allemaal met goede afloop.

De laatste inslag in de gemeente Erp vond precies een week later plaats; op zondagavond 11 maart 1945 om ca. 19.30 uur wederom een V2 en dit maal met dramatische gevolgen. De raket viel zo ongeveer op de stoep van de oude boerderij van de weduwe Mie Bekkers-van Lierop op de Dieperskant C.74 te Keldonk en veegde zowat alles er omheen weg; een grote diepe krater en heel veel ravage achterlatend. Maar ook veel menselijk leed, want daarbij werden vier oudere inwoners van de plaats op slag gedood. Een groepje van vijf buurtgenoten kwam daar tweemaal per week op de boerderij bij elkaar om te kaarten; zo ook op deze voor vier van hen fatale avond. Tinus Rovers, die ook immer van de partij was, moest deze avond zonder kaarten voorbij laten gaan en ook Mie’s zoon Dorus was niet thuis. Zij konden bogen op een goede beschermengel. Op het moment van de inslag zaten er binnen: Mie Bekkers-van Lierop, geboren te Gemert op 23 aug. 1874, Toon van Lankveld, C.105, geboren te Boekel op 20 oct. 1888, Christ v.d. Tilllaer, C.64, geboren te Erp op 8 mei 1877 en Piet Verbakel, C.70, geboren te Erp op 20 april 1881. Deze vier hadden geen schijn van een overlevingskans. De kracht van de explosie vernietigde alles in een grote omgeving. De foto’s van de aangerichte schade behoeven eigenlijk geen verdere toelichting. Op woensdag 14 maart 1945 werden de vier slachtoffers naast elkaar in een gezamenlijk graf begraven op het r.-k. kerkhof achter de Sint-Antonius van Paduakerk te Keldonk. Pastoor J. Bogaerts leidde de rouwplechtigheden en begrafenis. Later kreeg het gezamenlijk graf ook een gezamenlijke grafsteen.

Er waren drie lichtgewonden: buurman Antoon Donkers, C.75 en zijn dochters Maria en Henrica. Twee boerderijen werden verwoest, namelijk die van H. van Wanrooij en die van A. Donkers, C.75. Een vijftal boerderijen op de Dieperskant liepen zware schade op; o.a. aan daken, deuren en ramen. Naast door de Luchtbeschermingsdienst en de brandweer werd ook hulp verleend door Britse militairen. De burgemeester van Erp stelde met brief van 12-3-1945 de Militair Commissaris te ’s-Hertogenbosch ervan in kennis.

De verwoeste boerderij Dieperskant C.74, Keldonk

Het gezamenlijk graf met grafsteen op het r.-k. kerkhof te Keldonk.

Nr. 98 OORLOGSGRAVEN IN DE GEMEENTE ERP

Zowel gesneuvelde geallieerde als Duitse militairen kregen op het grondgebied van de gemeente Erp een tijdelijk dan wel een permanent graf – een oorlogsgraf. Met brieven van 26 februari, 1 maart 1945, 20 juli 1945 en 22 mei 1946 informeerde het gemeentebestuur van Erp de Militair Commissaris te ’s-Hertogenbosch, het Ministerie van Oorlog en het Nederlandse Rode Kruis hierover. Het betrof negen veldgraven, drie tijdelijke en negen permanente graven van geallieerden en een veldgraf en zeven tijdelijke graven van Duitse omgekomenen. De in totaal tien veldgraven lagen verspreid over Erp en Keldonk op vier verschillende plaatsen en de negentien tijdelijke en permanente graven lagen op het r.-k. kerkhof te Erp.

De geallieerden (21). In veldgraven (9): *). Twee omgekomen vliegers en een airdespatcher, omgekomen op 21-9-1944, lagen als onbekenden in veldgraven bij P. Biemans in Het Hool C.6a te Keldonk. Als ‘vermoedelijke’ Amerikanen in juli 1945 overgebracht naar de tijdelijke Amerikaanse begraafplaats van de 101e US-Airborne Division te Wolfswinkel, Son. Beschreven in hoofdstuk 7.2. *). Vier op 23 september 1945 nabij de brug naar Het Hool te Keldonk gesneuvelden van The Royal Dragoons R.A.C. lagen geïdentificeerd in een gezamenlijk veldgraf op de hoek van het weiland aldaar. Zij werden op 3 september 1946 opgegraven en de dag daarop herbegraven op het Britse Oorlogskerkhof te Uden. Beschreven in hoofdstuk 8.3. *). Twee mannen van het 2nd Bn. The Devonshire Regiment omgekomen bij de mijnexplosie in de tuin van F. v.d. Ven aan de Molentiend kregen geïdentificeerd een veldgraf te Erp aan de overzijde van dezelfde straat tussen café Het Tramstation en de woning van de gezusters Steenbakkers. Zij werden op 4 september 1946 herbegraven op het Britse Oorlogskerkhof te Uden. Beschreven in hoofdstuk 8.3.

De tijdelijke graven op het r.-k. kerkhof te Erp (3): *). Betrof de twee bemanningsleden van de Amerikaanse C- 47 Skytrain, welke op zondagmiddag 17 september 1943 op Vogelenzang te Erp neerstortte. In juli 1945 overgebracht naar de tijdelijke Amerikaanse begraafplaats van de 101e US- Airborne Division te Wolfswinkel, Son. Beschreven in hoofdstuk 7.1. *). De inzittende van de op zaterdagmiddag 23 september 1944 te Boerdonk gelande Waco; Beschreven in hoofdstuk 7.4.

De permanente graven op het r.-k. kerkhof te Erp (9): *). Betreft Private (=soldaat) F.G.E. Lentern, 22 jaar, gehuwd uit Kingsteignton, van de 1 Ordnance Main. Coy, RAOC, welke op 11-10-1944 met zijn carrier tussen Veghel en Keldonk in de Zuid-Willemsvaart was gereden en daarbij verdronken. Hij lag ingekwartierd in Erp en werd door zijn eenheid rechtstreeks op het kerkhof begraven. *). Acht bemanningsleden van twee Lancaster- bommenwerpers, die boven Erp met elkaar in botsing kwamen en neerstorten; een te Veghel en een te Sint-Oedenrode. Zij werden rechtstreeks door het in Erp gelegerde 83e G.C.C. begraven op het r.-k. kerkhof. Beschreven in hoofdstuk 7.5.

De negen geallieerde graven op het r.-k. kerkhof te Erp (onder nr. 5) Vooraan de acht van de twee Lancasters, omgekomen op 2-11-1944 en links achter het graf van F.G.E. Lentern, omgekomen op 11- 101944. Onder 6 de propeller van de C-47 Skytrain op zondag 17-9-1944 neergestort op de Vogelenzang te Erp. (Nr. 8 is niet van toepassing)

De Duitsers (8). In veldgraf (1): *). De piloot van een Duitse jager op 1 januari 1945 neergestort in Het Hool te Keldonk en begraven bij de boerderij van H. Kanters. Op 21-7-1948 herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn. Op 21 juli 1948 herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn. Beschreven in hoofdstuk 7.7.

De tijdelijke graven op het r.-k. kerkhof te Erp (7): *). Zes manschappen van de landmacht en nagenoeg zeker van de Kampfgruppe Walther, welke van vrijdag 22 t/m zaterdagavond 23 september 1944 via Erp Veghel en De Corridor aanviel. Twee van hen werden geïdentificeerd begraven en vier als onbekenden. Met betrekking tot dit aantal is een vraagteken blijven bestaan. Door Han en/of Toon v.d. Crommenacker zijn op dinsdag 26 september 1944 in opdracht van een officier van zeer waarschijnlijk de Binnenlandse Strijdkrachten per paard en platte wagen vier stoffelijke overschotten vanuit Het Hurkske naar het r.-k. kerkhof gebracht (een uit de singel bij de boswachterswoning, twee uit de bosrand bij het Rauwven en een in de wegberm bij Joris Biemans); Pastoor A. Meuwese maakt in zijn verslag over de oorlogsdagen hiervan ook melding. Dan zouden volgens het verslag van de familie Otten twee gesneuvelde Duitsers zijn aangetroffen in het parochiehuis en door de ondergrondse op het kerkhof begraven. En dan is er nog de gesneuvelde op het Oudveld, welke op vrijdagavond door vuur van een Typhoon omkwam, per kruiwagen is overgebracht van de boerderij van Jan Welte naar de voortuin van Hannes v..d. Heiden, waar thans IJssalon, Hesselereind 22 is gevestigd; van daar weer herbegraven op het r.-k. kerkhof. Dat geeft een totaal van zeven.

De opgave van Duitse graven door de gemeente Erp aan het Ministerie van Oorlog, het Nederlandse Rode Kruis en de Militair Commissaris te ‘s-Hertogenbosch

Uit de herbegravingsregistratie van de Dienst Identificatie en Berging van het Nederlandse leger, die de opgravingen en de herbegravingen op de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn op 21 en 22 juli 1948 verzorgde blijkt sprake te zijn van zes. Mogelijk dat een van de twee in het parochiehuis de gesneuvelde bij Jan Welte, even begraven gelegen hebbende bij Hannes v.d. Heide, is geweest. Deze laatste verzette zich namelijk tegen de begrafenis in zijn voortuin en mogelijk is hij na korte tijd alweer opgegraven. De Duitser moet Uffz. Hans Peper van PanzerGren,Btl.2107 zijn geweest. De zes Duitsers liggen in Ysselsteyn in de graven L.6-132 t/m 137; waarvan de graven nrs. 134 en 135 onbekend zijn gebleven.

*). De piloot H.G. Lamle van de Me.262, welke op Eerste Kerstdag 25-12-1944 op Melvert neerstortte. Beschreven in Hoofdstuk 7.7.

Nr. 99 – Het oorlogsmonument in de kerktuin Ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en de Politionele acties in Nederlands- Indië uit Erp, Boerdonk en Keldonk

Foto monument

Het monument werd onthuld in 1959 en vernieuwd onthuld – toevoeging van een naam - op zaterdag 9 dec. 1995. Het was geadopteerd door de leerlingen van groep 8 van de r.- k. Mariaschool te Erp.

De openingstekst op het monument luidt: TER GEDACHTENIS AAN ONZ|E MEDEBURGERS DIE IN DE OORLOG HUN LEVEN GAVEN VOOR HET VADERLAND

En dan volgen de namen van twaalf inwoners en een oud- inwoner van de gemeente Erp. Wie waren zij en waarom worden zij herdacht ? In de volgorde van de vermeldingen op het monument de volgende toelichting.

Tekst op monument: Toelichting: H. VERHEYEN BURGEMEESTER Hermanus Verheijen, geboren 26-10-1884 te Roosendaal. VAN ERP + BUCHENWALDE Was vanaf 1-8-1936 burgemeester van de gemeente Erp; geïnstalleerd WEIMAR 12-3-1945 op 4-8-1936. Wegens weigering van medewerking aan Duitse opdracht (aanwijzing Erpse mannen voor arbeid op de Duitse Fliegerhorst Volkel) op 22-8-1944 thuis gearresteerd door de Duitse Sicherheitsdienst en over- gebracht naar Concentratiekamp Vught. Via verschillende kampen terecht gekomen in het Concentratiekamp Buchenwald. Aldaar overleden als gevolg van ondervoeding, ontberingen en ziekte. Geen bekend graf.

H. VD. AKKER + DUBBELDAM Henri van den Akker, geboren 6-5-1918 te Boerdonk. Als dienstplichtig 12-5-1940 soldaat bij de III e afdeling, 14e Regiment Artillerie gesneuveld te Dubbeldam in een rechtstreeks gevecht met Duitse troepen. Tijdelijk begraven te Dordrecht. Herbegraven op r.-k. kerkhof te Boerdonk.

J. V. LANKVELD + RHENEN Joannes Josephus van Lankveld, geboren 29-10-1904 te Veghel. Als 13-5-1940 dienstplichtig soldaat bij de 3e Compagnie, I e Bataljon, 26e Regiment Infanterie gesneuveld te Rhenen- Grebbeberg tijdens gevechten met Duitse troepen. Begraven op het Militair Ereveld Grebbeberg te Rhenen.

J. MUSELAARS + BALIKPAPAN Joannes Henricus Muselaars, geboren 7-4-1914 te Erp. Als brigadier bij de 24-1-1942 Kampong Baroe-batterij van de Kust- en Luchtdoel Artillerie van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (K.N.I.L.) waarschijnlijk omgekomen bij de inval van het Japanse leger op het eiland Borneo in Nederlands-Indië; betrokken bij de verdediging van de olie-installaties en –opslagplaatsen rond Balikpapan. Geen bekend graf.

J.V.LEUKEN + KALIOERANG Johannes Josephus van Leuken, geboren 25-5-1926 te Erp. Als 16-2-1949 dienstplichtig soldaat 1e.klasse bij de 4e Compagnie, I e Bataljon, 15e Regiment Infanterie gesneuveld te Kaliurang tijdens de Politionele acties in Nederlands-Indië. Begraven op het Nederlandse ereveld Candi te Semarang, Java, Indonesië.

TH. HENDRIKS EN A. MANDERS Theo Hendriks, geboren op 11-9-1930 te Erp en + 25-9-1944 Antonius Manders, geboren op 15-4-1915 te Erp. Omgekomen bij de zware explosie van in de voortuin van Fr. v.d. Ven aan de Molentiend opgeslagen mijnen op maandagvoormiddag 25 sept. 1944. Theo Hendriks zwaar gewond en na korte tijd hieraan bezweken; Antonius Manders op slag gedood. Beiden begraven op het r.-k. kerkhof te Erp. Ook twee Britse militairen kwamen om het leven.

A.V.LANKVELD Antonius van Lankveld, geboren op 20-10-1888 te Boekel, M.BEKKERS GEB.V.LIEROP Maria Bekkers-van Lierop, geboren op 23-8-1874 te Gemert, C.V.D.TILLAER Christiaan van de Tillaer, geboren op 8-5-1877 te Erp en P.VERBAKEL Petrus Verbakel, geboren op 20- 4-1891 te Erp. + 11-3-1945 Alle vier tegelijk omgekomen bij de inslag van een V2 in de boerderij van de weduwe Maria Bekkers-van Lierop, Dieperskant C.74 te Keldonk op de vooravond van zondag 11-3-1945. De gehele boerderij en directe omgeving werd weggevaagd en de vier werden op slag gedood. Begraven in een gezamenlijk graf met een gezamenlijke grafsteen op het r.-k. kerkhof te Keldonk.

RIEKIE V.WANROOY Henrica Adriana van Wanrooij, geboren op 21-6-1940 te Erp. + 27-2-1945 Dochtertje van Hendricus van Wanrooij en Maria Verhoeven. Omgekomen bij de inslag van een V1-Vliegende bom in de boerderij van haar ouders aan de Antoniusstraat, C.59 te Keldonk in de vroege namiddag van 27-2-1945. Overleden aangetroffen in het zwaar getroffen achterdeel van de boerderij. Begraven op het r.-k. kerkhof te Keldonk.

F.VERMEULEN + Pendak Franciscus Wilhelmus Nicolaas Maria Vermeulen, geboren 26-9-1927 te 28-4-1949 Breugel. Gesneuveld te Pendak op Java als dienstplichtig soldaat bij de Aan- en Afvoertroepen (36 AAT) tijdens de Politionele acties in Nederlands-Indië . Begraven op het Nederlandse ereveld Candi te Semarang, Java, Indonesië.

OPDAT ZIJ IN HERINNERING EN GEEERD BLIJVEN…