De Romeinen in België en Nederland

A. van Doorselaer

Gallië beleeft zijn eigen geschiedenis; niet zo den door Caesar3 gezamelijk onder de Ger- vredig op het eerste gezicht. Dit laatste zal mani Cisrhenani geplaatst. Samen stonden o.m. Caesar de gelegenheid geven tot een zij in voor 40.000 weerbaren. De belang- interventie, tot verovering en bezetting door rijkste blijken de te zijn. Het zijn de Romeinen. Louter archeologisch is de de oosterburen van de Menapiërs, tussen toestand, vóór de komst van de Romeinen Rupel, Schelde en Rijn. Hun gebied omvat niet zo duidelijk te onderkennen. De mate- aldus de Kempen en het grootste gedeelte riële resten tonen aan dat we behoren tot het van het grondgebied tussen Maas en Rijn. gebied van de Keltische La Tène-kultuur, Zij zijn schatplichtig aan de Aduatuken4. ook al liggen we in het randgebied. Naam- De huidige was het woongebied en plaatsnaamkunde, maar vooral de geschre- der , de Caeroesi worden in de ven bronnen in verband met de Romeinse rond Prüm gelokaliseerd, de tussen verovering en verder de Romeinse historie Maas en Rijn en de ergens tussen de bezorgen nadere inlichtingen. Eburonen en de . Deze laatsten bewo- Zo heet het volgens Caesar dat gans het nen het grootste gedeelte van de Ardennen, noordelijk gedeelte van Gallië tussen de het Moezelgebied, de Eifel en de Hunsrück. oceaan, de Rijn, de Mame en de Seine be- Hun territorium reikte tot aan de Rijn. Caesar woond werd door de . De rekent hen niet tot de Belgae, maar tot de leven in de kuststreek, tussen de Canche Galli van centraal Gallië. Toch zijn er duide- en de Aa. Zij konden volgens Caesar 25.000 lijke banden o.m. met de Eburonen en de weerbare mannen lichten1, wat naar bepaal- Condrusen, die als clientes der Treveren 1 de berekeningsfactoren (-4 van de bevolking worden vernoemd. bestaat uit weerbare mannen) een totale Caesar’s gegevens zijn sterk tijdgebonden bevolking van 100.000 mensen zou beteke- en garanderen geenszins een feitelijke toe- nen. De , hun noorderburen, bewo- stand in vorige periodes. Gedurende de IJzer- nen de kusten van Vlaanderen en Zeeland. tijd grijpt precies de z.g. stammenvorming De Aa, de Leie, de Deule en de Schelde zou- plaats en duidelijk houdt de Keltisering van den hun grenzen vormen. Het moerassig en onze gewesten verband met deze stammen- bosrijk gebied is wellicht de reden van een vorming. Volksbewegingen, twisten, stam- geringere bevolking. Caesar schrijft hen oorlogen waren schering en inslag en hebben slechts 9.000 krijgers toe. De met soms banden van afhankelijkheid tussen 50.000 weerbare mannen2, worden geloka- stammen en groepen tot gevolg. Die onstand- liseerd in het gebied tussen de Schelde, de vastigheid, gevolg van stammenformaties in Rupel, de Dijle en de Lasne en het Kolen- wording, weerspiegelt zich duidelijk in de woud bewesten de Maas en de bossen van de archaeologica: moeilijk nauwkeurig te date- Thiérarche en de Arrouaise. De Aduatuci ren vindplaatsen, ontbreken van typische met 19.000 krijgers waren de oosterburen gidsfossielen5. Het is en blijft op dit ogen- van de Nerviërs en de zuiderburen van de blik onmogelijk, zelfs niettegenstaande meer- Eburonen. Hun woongebied ligt in de Maas- dere pogingen, een aanvaardbaar verband te vallei, stroomopwaarts van Namen en in het leggen tussen het archeologisch materiaal van westelijke gedeelte van de Famenne en van de La Tènetijd en de verschillende volks- de Ardennen. Zij zouden nazaten zijn van stammen m.a .w. archeologisch zijn de voor- de Cimbren en de Teutonen. De Condrusi, noemde stammen niet te vatten, niet te om- Eburones, Caeroesi, Paemani en Segni wor- schrijven. Alleen kunnen wij vaststellen dat 10 75

Kaart 1 Noord-Gallië ten tijde van Caesar bezuiden de Rijn het archeologisch materiaal ten, het elkaar bekampen in ongebreidelde behoort tot het gebied van de keltische La wedijver kunnen alleen bijgelegd worden als Tène-kultuur, met dezelfde politieke en so- een gemeenschappelijk gevaar, als een ge- ciale strukturen en eenzelfde godsdienst als meenschappelijke vijand een bedreiging bij de meer zuidelijke stammen van het Kel- vormt. tische kerngebied. De lagere standen, wel- Waren de volksstammen in onze gewesten licht afstammelingen van de vroegere in- ten tijde van Caesar Keltisch? Volgens de heemse bevolking onderworpen door de Kel- huidige stand in de diskussie menen wij deze tische krijgersbenden bij hun invallen bij het vraag positief te mogen beantwoorden. Cae- begin van de Uzertijd, worden beheerst sar’s uitlatingen zijn evenwel niet duidelijk: door een leidende stand, dragers van Kel- de Rijn vormt de grens tussen Galliërs en tische namen. Hun onderlinge veten en twis- Germanen; hij noemt enkele stammen Ger- 11 76 mam Cisrhenani’, hij noemt de meeste Belgae Misschien laten we ons bij lezing van Caesar afstammelingen van destijds van over de Rijn wat misleiden door de lotgevallen van de komende stammen. In recente studies stellen held’, maar de werkelijkheid van suprema- Hawkes en Hachmann dat met deze Germa- tie, militaire overmacht, meerwaardigheids- nen eigenlijk de Germanoi van Poseidonios gevoel van de overheerser enerzijds en het worden bedoeld, Keltische stammen, eertijds gevoelen van verkocht zijn, met eigen vraag gevestigd op de rechter Rijnoever, tussen de naar interventie, het ‘beschermd en bevei- Uppe en de Main, benoorden de Helvetiërs. ligd’ zijn, het deelachtig worden aan een Caesar zou, net als op zovele andere plaatsen ‘hogere’ beschavingsvorm anderzijds moge in zijn ‘mémoires’, deze terminologie gema- ten overvloede blijken uit de toespraak van nipuleerd hebben. Hij kon in Rome de in- generaal Cerialis tot de overwonnen Treveri druk wekken dat hij – niettegenstaande mis- (70 n. Chr.!), ons door weergegeven8. lukkingen op de rechteroever van de Rijn Met dit verhaal beleven wij de onderdruk- toch het Keltische land (Gallia omnis) vol- king van de Bataafse opstand (69/70), bij ledig had onderworpen nl. door Keltisch welke gelegenheid de aan Rome ‘ontrouw’ sprekende degelijk te distanciéren geworden Treveri even de les gespeld wor- van de overige Kelten en de Rijn als scherpe den. Op dit ogenblik is de verovering van afgrenzing te laten fungeren. Later zou de onze gewesten één en een kwart eeuw oud. naam van deze Germani door de Romeinen Samen met de vele krijgsgebeurtenissen en overgedragen zijn op de Germaansspreken- lokale moeilijkheden illustreert deze late’ de stammen die in Augustus’ tijd stilaan het opstand dat de onderwerping van Noord- gebied binnen vielen dat oorspronkelijk door Gallie niet zo vlot verliep en dat er voort- de Germani was bewoond6. durende tegenstand was tegen kolonisatie, En toen kwam Caesar... De verovering van pacificatie en organisatie. En er gebeurde Gallië was voor Caesar een belangrijke fak- heel wat op dit terrein: na de nederlaag van tor in de uitbouw van zijn politieke loop- de laatste Gallische opstandelingen in 51 baan. Na zijn consulaat had hij zich het be- v. Chr. verdwijnen de Eburonen en de Adua- stuur toegeëigend over de provincies Illyri- tuken uit de historie. De prijs van de ‘Galli- cum, Gallia Cisalpina en Gallia Transalpina. sche oorlog’: een 800-tal versterkingen zijn Aldus bezorgden militaire prestaties hem te gevallen, een 300-tal stammen onderwor- Rome populariteit en roem en goed getrain- pen, l miljoen doden en l miljoen gevange- de troepen voor eventuele tussenkomsten in nen op 3 miljoen bevochten vijanden; een de strijd om de macht. Nieuwe wingewesten forse aderlating bij de vitale bevolking9. bezorgden het moederland niet alleen levens- Deze is misschien mede oorzaak van een middelen, maar vooral afzetgebieden voor vrij lange vredesperiode, waarin slechts loka- Romeinse mercatores en verrijking van cijns- le moeilijkheden voorkomen. pachters. Voorwendsels om in te grijpen Het oorspronkelijke protektoraatsysteem in lagen voor de hand. Ariovistus en de voor Gallië faalde en pas na het bezoek van keizer hem vluchtende , de en de Augustus (27 v. Chr.) aan Gallië en met het Keltische stammen die Caesar’s hulp inroe- uitvaardigen van de ‘lex provinciae’ (22 v. pen. Verontrust door Caesar’s verblijf bij de Chr.) komt de organisatie stilaan op gang. sluiten de Belgae een verbond, wat De census, basis voor innen van belastingen Caesar opnieuw een voorwendsel geeft om wordt opgesteld en het wegennet, met Lyon – in 57 v. Chr. – naar het noorden op te als uitgangspunt naar Boulogne en naar rukken. Een vloedgolf van vernieling, uit- Trier, wordt uitgezet. Van 16 tot 13 v. Chr. moording en deportatie (53.000 Aduatuci verblijft Augustus nogmaals in Gallia Nova als slaven verkocht!)7 trekt over onze ge- dat verdeeld wordt in drie provincies (Tres westen. Op het einde van 57 v. Chr. laat Galliae) met o.m. . Onze pro- Caesar Rome weten dat Gallie beheerst vincie is ingedeeld in civitates met grosso wordt in ‘pais en vree’.. maar de vele op- modo het vroeger stamgebied als oppervlak- standen, het verzet, het verder verloop van te en met inwendige autonomie. Zij zijn afslachting, nog jaren lang, leert ons beter. verplicht tot het leveren van hulptroepen en 12 77 het betalen van belastingen. De ordo decu- hebben aan niet-Romeins materiaal is moei- rionum bestuurt de civitas en is bij verkie- lijk nauwkeurig te dateren. Bovendien had- zing samengesteld door aristokratische ma- den de legioenen geen vaste kampen. Wel gistraten. De legatus Augusti pro praetore heeft men vroege legerbases vermoed in Ton- heeft het burgerlijk bestuur over de provin- geren en in Trier. Anderzijds zijn ook de in- cie, een stadhouder van senatoriale stand: de heemse nederzettingen door Caesar opge- financiële administratie valt onder de procu- somd niet bekend. De vrij recente vondsten rator quaestorialis. De Rijngrensdistrikten te Kanne-Caster () werden wellicht worden evenwel beheerd door de legatus te voorbarig met Caesar’s Aduatuca10 ge- consularis, en vallen aldus onder het militaire ïdentificeerd. De best bekende en goed be- bestuur. studeerde autochtone nederzetting is het De inlijving van de Tres Galliae werd gesym- oppidum op de Tetelbierg in het Groot Her- boliseerd door de inwijding te Lyon op 1 au- togdom Luxemburg, dat door sommigen wel gustus 12 v. Chr. van een altaar aan Roma en als belangrijkste centrum der Treveri wordt Augustus, waar elk jaar priesters en notabe- beschouwd o.m. wegens de muntslag11. len van alle Gallische civitates vergaderen en De romanisering en pacificatie is niet zo vlot er hun trouw aan Rome vernieuwen. De verlopen. De organisatie, door Augustus aan- ‘romaniserende’ invloed op de inheemse be- gevat, kan pas in de Flavische tijd als vol- volking tijdens deze eerste fase van de bezet- tooid beschouwd worden. De militaire bases ting is moeilijk te achterhalen. De archeolo- uit Augustus’ tijd o.m. te en Vel- gische gegevens zijn zeer schaars en wat we zeke12 moeten we zeker als militaire steun-

Kaart 2 Vroege Keizertijd 13 78 punten bij het organisatieplan beschouwen. 6 Claudius was bovendien in Gallië geboren, Zij kunnen ook kaderen in het veroverings- bleef de steun zoeken van de aristocratie, plan van Germanië. Augustus’ organisatie stond hen burgerrechten toe (Claudius werd beknot door de rampzalige toestand nam veel leden van de Gallische aristocra- van de staatsfinancies. Tiberius mocht deze tie in de hogere Romeinse standen op: toestand recht trekken. De werkelijke ro- ridderstand en – met zijn rede van 48 te manisering begon pas onder Claudius, d.w.z. Lyon – tot de senatorenstand) en deed een eeuw na de verovering! uitvoerig beroep op hulptroepen uit onze Enkele elementen hebben op belangrijke gewesten voor de verovering van Brittan- wijze de romanisering bevorderd: nië. Aldus hield hij krijgslustigen buiten 1 Het behoud van de bestaande strukturen hun geboortestreek en door hun strijd en toekennen van het bestuurlijk apparaat (onder eigen officieren) aan de zijde van der civitates aan Romeins-gezinde partijen. Romeinen konden zij hun frustraties van Bovendien het verlenen van het ‘bevoor- overwonnenen kwijt als overwinnaars op rechte’ statuut van civitas libero, of civitas derden, foederata aan bepaalde Romeins-gezinde 7 De verdraagzaamheid op godsdienstig stammen. Aldus werden de autochtone gebied was tevens een positief element leidende groepen ingeschakeld en som- naar romanisering toe. mige inheemse leiders kregen, zelfs ten tijde van Caesar al, het Romeinse burger- Ondertussen was ook de toestand op militair recht. De ‘adellijke’ graven te Goeblingen- vlak praktisch gestabiliseerd. De ‘verovering Nospelt, in het gebied der Treveri en da- van ’ was op een mislukking uitge- terend uit de laatste decennia voor onze lopen. De Augusteïsche uitvalskampen Vech- jaartelling, kunnen wellicht aan derge- ten en Xanten en de fossa Drusiana waren lijke notabelen toegeschreven worden. exponenten die mede zorgden voor onder- Onder de talrijke grafgiften komen naast werping (8 v.Chr.) van het gebied tussen laat-Keltische luxe-produkten, stukken Rijn enWeseren de oprichting van Germania. voor, die duidelijk uit Italië zijn geïmpor Ook na de transplantatie van de teerd13. (vroeger Sugambren) bleef het gebied onrus- 2 Een tweede belangrijk element, waarbij tig en was Tiberius genoodzaakt terug in te bredere bevolkingslagen rechtstreeks met grijpen. Wellicht houdt de vroege legerplaats het ‘Romeinse’ werden geconfronteerd, is in Nijmegen hier verband mee. De opstand het lichten van hulptroepen in de onder- tegen Varus eindigde met het terugtrekken worpen civitates. Zij worden meteen ver- van de Romeinen op de linker Rijnoever. dedigers en uitdragers van het Romeinse Noord-Nederland zou evenwel sterk onder element. Romeinse invloed gebleven zijn, met tijde- 3 De aanleg en uitbouw van het wegennet. lijke aanwezigheid en/of vrije doortocht. De wegen worden weldra verkeersaders. Friezen en Chauken zorgen toch voor heel Via deze bereikten nieuwe produkten en wat moeilijkheden tot Claudius Corbulo meteen nieuwe technieken onze – in terugroept en de Romeinse legermacht defi- eigen produktie – nijvere gewesten. nitief op de linkeroever van de Rijn laat te- 4 De vestiging van coloniae, stedelijke ag- rugtrekken. Noord-Nederland werd aldus vrij glomeraties (Colonia Augusta Treverorum van Romeinse bezetting en de Romeinse en Claudia Ara Agrippmensis), bevolkt grens ligt definitief op de Rijn. door oud-gedienden van de legioenen, ste- Voortaan voeren de Romeinen een defen- den met kulturele en ekonomische uit- sieve politiek t.o.v. de Germanen. De fossa straling. Corbulonis wordt aangelegd en een reeks 5 Maar bovenal, en veruit het belangrijkste castella voor hulptroepen wordt opge- element is het overschakelen van de status trokken (Valkenburg, Vechten en Wijk). De van wingewest (nog ten tijde van Augus- uitbouw van de limes geeft aan het gebied tus) tot deze van geïntegreerd zijn en deel van de grote rivieren en aan de Rijnstreek uitmaken van het rijk (ten tijde van Tibe- een meer uitgesproken militair karakter. Het rius). 14 79 binnenland krijgt een overwegend burger- drijvigheid. De plaatselijke mogelijkheden lijk karakter en wordt – dank zij de vrucht- komen tot ontplooiing: het invoeren van bare bodem en de rijke ondergrond – het en de aanpassing aan nieuwe technieken produktieve achterland, het bevoorradings- doen niets af aan het inheemse aspekt van gebied van de langs de Rijn gelegerde troe- bedrijvigheid: zij belichten integendeel het pen en van de uitgroeiende Coloniae Keulen belang van de traditionele werkkracht. De en Trier, de militaire haven Boulogne en het economische expansie laat uiteindelijk toe wegenknooppunt Amiens met stapelplaats het inheemse en het traditionele als belang- voor de bevoorrading van het bezettings- rijke taktor binnen de romanisering te onder- leger in Brittannië. Het uitgebreide wegen- kennen. Anderzijds is ze tastbaar in de uit- net, de zich moderniserende inheemse am- bouw en bloei van steden en vici. bachten en landbouw zorgen voor een steeds Tongeren ( Tungrorum), wellicht aangroeiende produktiviteit en verrijking. De gegroeid uit een Augusteïsch kamp, krijgt villa’s en de tumult met hun kwalitatieve onder Claudius een stratennet in dambord- rijkdom illustreren nog best de snelle vorde- patroon. Gunstig gelegen langs de weg Bavai- ringen van de romanisering. Keulen, op de scheidingslijn tussen het Het is vooral tijdens de 2e en het begin van Schelde- en Maasbekken, groeide Tongeren de 3e eeuw dat de romanisering zich voltrekt. uit tot economisch centrum van het Midden- De ‘Pax Romana’ bracht rust en evenwicht Belgische landbouwgebied. De vondst van met een volle opleving van economische be- een uitgestrekt horreum, een stapelplaats,

Kaart 3 Late Keizertijd 1 Castellum 2 Burgus 3 Versterkte stad

(Men houde er rekening mee dat in deze tijd de kustlijn niet was zoals die nu is en op deze kaart is voorge- steld. De zee overspoelde de ganse polders van West- Vlaanderen – Oudenhurg lag op een vooruitstekende landtong –, Zeeuws-Vlaanderen en bijna het hele eilandengebied van Hoek van Holland tot ten noorden van Antwerpen.) 80 toont aan dat Tongeren inzamelcentrum was gans het Scheldebekken werd aangewend en voor transport, via Keulen, naar de Rijntroe- in kalkovens tot kalk en bindmiddel werd pen. Onder de Flaviërs werd het grote aqua- verwerkt. De vicus breidde zich op beide duct aangelegd en het tempelcomplex; en in Scheldeoevers uit volgens dambordpatroon de eerste helft van de 2e eeuw werd de stad en beschikte over een uitgebreid wateriei- met een 4,5 km lange omheiningsmuur met dings- en rioleringsnet. De Chauken (172- ronde torens en een spitsgracht omgeven. De 174) spaarden deze agglomeratie niet. Tij- stad werd in 276 vernield, maar zal toch in dens de invallen van de 3e eeuw tenslotte de 4e eeuw nog een belangrijke nederzetting werd de stad grondig verwoest. blijven. Blicquy kende een belangrijke industriële Nijmegen, een andere civitas-hoofdplaats is bedrijvigheid. Potten- en pannenbakkerijen, blijkbaar enger aan militaire aanwezigheid bronsateliers vormen eenbelangrijk complex. gebonden. In de onmiddellijke nabijheid van Ook een heiligdom met thermeninstallatie Batavodurum, op de hoge Waaloever gelegen aan de bronnen van de Dender droeg bij tot (Valkhof, Hunerberg en Kopse Plateau) met het belang van deze vicus, gelegen aan de het oppidum Batavodurum op het Kops Pla- splitsing van een belangrijke verkeersweg. teau, werd zeer vroeg (4 n.Chr.?) een Deze vici trokken ook voorraden landbouw- legioenskamp ingericht op de Hunerberg. Na produkten. de opstand van 69-70 n.Chr. komt er een In zandig Vlaanderen zijn de vici niet zo tal- nieuwe legioensvesting op de Hunerberg, rijk. Sommige als Hofstade, Kontich en met aansluitende canabae14 ten westen. Grobbendonk verrassen door hun heilig- De Bataafse nederzetting werd naar de vlakte dommen. Velzeke, Asse, Elewijt liggen op van de Waal verplaatst. Noviomagns Bata- de overgang van zand- naar lemiger gron- vorum had marktrecht maar de aanwezigheid den. In de lössrijke zone van Midden-België van de troepen en de erbijhorende canabae en Zuid-Limburg, met vruchtbare gronden, speelde de belangrijkste rol, zolang er (105 komen agglomeraties talrijker voor. De be- n.Chr.) een volledig legioen gelegerd was. langrijkste zijn wel te Liberchies, Maastricht, Onder Marcus Aurelius werd Nijmegen muni- Heerlen en Vervoz. cipium15. Tijdens de Frankische inval van De groei van Liberchies is te wijten aan de 270 werd de stad vernield. In de 4e eeuw weg Bavai-Keulen, reeds ten tijde van Augus- kwam wel een nieuwe kleine agglomeratie tus. De uitbouw dateert vanaf Claudius. Pot- tot stand op de Valkhof en de Hunerberg. tenbakkersbedrijf en een bronnenheiligdom Sommige vici groeiden uit tot belangrijke wijzen weer op het gevarieerd karakter. Een agglomeraties van uiteenlopend economisch muntschat van 368 gouden munten (tijd belang. Het waren vooral marktplaatsen. van Marcus Aurelius) wijst op de rijkdom Daar verkochten de bewoners van het om- van deze situs die rond 256 door de Franken liggende platteland hun produkten en koch- werd verwoest. ten er eigen benodigdheden bij lokale am- Maastricht, op het kruispunt van de weg bachtslui. Het waren meteen centra van am- Bavai-Keulen en de Maas, ontstond zeker bachtelijke bedrijvigheid, veelal ook reli- ten tijde van Claudius en groeide uit langs gieuze centra met kleine of grotere heilig- beide Maasoevers. dommen, soms met tempelcomplex. De wo- Deze situs van 15 à 20 ha oppervlakte lever- ningen waren in hout, vakwerk, soms metsel- de minder monumentale resten dan Heerlen werk, hoofdzakelijk met smal langgerekt (Coriovallum), gelegen aan het kruispunt van grondplan, de smalle zijde langs de straat. de wegen Bavai-Keulen en Xanten-Aken en Veelal hebben ze een kleine kelder. De be- dat reeds in de Augusteïsche tijd bestond. langrijkheid van de vici is in sterke mate be- Een belangrijk pottenbakkerscentrum zorg- paald door hun ligging. de, ongetwijfeld samen met de landbouw- Turnacum (Doornik) b.v., waar de vroegste produkten, voor een zekere welvaart die zich sporen teruggaan tot de Claudische tijd, weerspiegelt in het indrukwekkend thermen- dankt zijn economische bloei aan de exploi- complex. tatie van kalksteen, die als bouwmateriaal in Vervoz is een baandorp (weg Tongeren-Aar- 16 81 len) dat zich vanaf Claudius’ tijd ontwikkel- rieerd. Langs de kust noteren we het ver- de langs beide zijden van de weg, met huizen vaardigen van garum (een pikante vissaus) van het smalle type. Kenmerkend zijn een en de zoutwinning (salinatores). De handel uitgestrekte pottenbakkerswijk, een ther- ervan is gekend door epigrafisch bronnen- mencomplex, een overdekte marktplaats, materiaal o.m. uit Colijnsplaat16. Dit wijst twee heiligdommen en een monumentaal ge- op handelsbetrekkingen met Brittannië en bouw (basilica?). De situs werd eveneens tij- met de Rijnstreek. Ook het randfragment dens de invallen van de 3e eeuw vernield. van dolium met ingekraste tekst ALIIC XI S Vermelden wij tenslotte Aarlen (Orolaunum (wijzend op 300 l allec of vissaus), gevon- vicus) met pottenbakkers- en kalkovens, een den te Aardenburg, is belangrijk in deze kon- heiligdom aan de bronnen van de Semois. tekst17. De schapenteelt leverde ook wol Een thermencomplex kan wijzen op de wel- voor een aanzienlijke textielnijverheid, ge- stand van de bevolking die zich eerder uit in kend o.m. door een gynaeceum (staatsatelier) de talrijke, soms fraai versierde grafmonu- te Doornik, dat nog in de 4e eeuw bestond. menten die werden teruggevonden, verwerkt Het vlas bezorgde een uitgebreide lijnwaad- in de laat-Romeinse omheiningsmuur. produktie. Op het platteland bleef in feite de vóór- In het Kolenwoud en in het Ardennerwoud Romeinse toestand bestaan. Alleen werd de waren houthakkers (bouwmateriaal) en ko- Keltische aristokratie, eigenaars van de gron- lenbranders bedrijvig. Zij leverden brandstof den, vervangen door kolonisten en beheer- o.m. voor de ijzerbewerking op industriële ders. De landerijen bleven in vruchtgebruik basis in het gebied Tussen-Samber-en-Maas, van vroegere eigenaars of nieuw gevestigde het Luikse en in Zuid-Luxemburg. Overal stammen tegen betaling van grondbelasting, elders werd op ambachtelijke wijze ijzer ten behoeve waarvan een kadaster werd op- gewonnen om te voorzien in eigen gebruik. gesteld. Hiervan bleven o.m. in de omgeving Bronsnijverheid lag hoofdzakelijk in het van Tongeren sporen over. Inzake landbouw- gebied der Nerviërs. Doornikse kalksteen was technieken hadden de Romeinen niet veel wijd verspreid. In de Ardennen werd leisteen nieuws te bieden. Alleen heeft – vanaf Clau- ontgonnen en andere harde gesteenten voor dius – de concentratie van legereenheden bouwmateriaal. Arkoze vormde grondstof aan de Rijngrens landbouw en veeteelt geïn- voor maalstenen. Pottenbakkerijen moesten tensiveerd. Vooral in de leemstreek van de grote vraag bevredigen. Hele complexen Picardie en Artesië, Midden-België en het werden teruggevonden o.m. te Heerlen, zuiden van Nederlands Limburg; in de kalk- Blicquy, Taintignies, Howardries. Kleinere streek, Tussen-Samber-en-Maas, de Condroz bedrijven voldeden aan de lokale vraag. Hol- en de Famenne en in de mergelstreek. Hier deurn bij Nijmegen blijkt in de Flavische tijd worden houten hoeven vervangen door villae; voor het leger werkzaam geweest te zijn. complexe gebouwen opgetrokken volgens Benevens eigen produktie werd heel wat ge- Romeinse techniek in steen of in steen en ïmporteerd: terra sigillata, glas, olijfolie, hout. Het zijn de exploitatiecentra van grote wijn, lavasteen, marmer. landbouwbedrijven, met talrijke vertrekken Dit alles wijst op een veel grotere economi- en bijgebouwen. Gedeelten van het hoofd- sche produktiviteit dan men tot nog toe ver- gebouw zijn van hypocaustum-systeem voor- moed heeft. Een produktiviteit en econo- zien, het Romeinse systeem van centrale ver- mische bedrijvigheid die mede gunstig wer- warming, evenals van badinstallaties. Moza- den beïnvloed door een goed onderhouden ieken en fresco’s tooiden veelal deze weelde- wegennet met baandorpen (Vervoz, Cham- rige gebouwen. De villae illustreren de ver- meleux) en pleisterplaatsen en een zeer druk rijking hier te lande als gevolg van de eco- bevaren rivierennet. De riviervaart is gekend nomische bloei. In dezelfde streken zijn er via afbeeldingen op grafmonumenten uit de ook de tumuli, grote grafheuvels, met een- Rijnstreek, door een wij-inscriptie uit Colijns- zelfde etaleren van rijkdom als statussym- plaat18 en bevestigd door vondsten van bool. transportschepen als b.v. te Alblasserdam, De economische bedrijvigheid is zeer geva- Druten, Zwammerdam en in de aanlegplaats 17 82 te Pommeroeul19. Op belangrijke knoop- met ‘Romeinse’ godheden, lezen wij het punten van wegen en van wegen met rivie- verhaal hoe het verging21. Merk- ren, ontstonden niet alleen vici en markt- waardig is wel dat de bij name gekende plaatsen maar ook inzamelplaatsen zoals lokale godheden veelal vrouwelijk zijn. Zij blijkt uit de recente vondst van een gebou- hebben te maken met de vruchtbaarheid bij wengroep met o.m. een horreum te Kerk- mens, dier en vrucht. Zij gaan in se terug op hove aan de Schelde in West-Vlaanderen20. de moedergodinnen. De naam Matres is trou- Twee belangrijke aspecten van het dagelijks wens vaak gecombineerd met lokale naam- leven moeten we nog beschouwen in ver? geving (Matres Mopatae in Nijmegen; Matres band met de romanisering: het godsdienstige Alaterviae in Tongeren) en vele godinnen, en het dodenbestel. Beide wortelen diep ia draagster van een lokale naam, hebben als tradities en de studie van de inwerking van attribuut dieren en/of vruchten (Sandraudiga, de romanisering op die tradities vormt een Ricagambeda, Viradectis, Nehalennia) zelfs bijzonder boeiend onderdeel van het weten- de cornucopia, de hoorn des overvloeds schappelijk onderzoek. (Epona, Nehalennia). Een eerste expressie van godsdienstig leven Tenslotte zijn er de enkele oosterse godhe- ligt in de tempels. Merkwaardig genoeg zijn den, hoofdzakelijk ingevoerd door vreemde- zij steeds van het Keltische type met vierkan- lingen, ingelijfd bij de legioenen: Cybele, tige of rechthoekige cella, meestal met een Attis, Isis, Mithras, Sabazios. Zij komen even- porticus (zuilengaanderij of omgang). Zij zijn wel minder vaak voor, wat nogmaals het tra- in vrij groten getale teruggevonden en komen ditionele op religieus vlak komt benadruk- voor zowel in kleinere als in grotere agglome- ken. raties. Deze van Eist, van Fontaine-Valmont en van Tongeren vallen wel op door hun Het dodenbestel. Zowel in Gallië als in imposante structuur. De laatste toont duide- Rome is de dodenverbranding algemeen in lijk aan dat zelfs in een belangrijke agglome- gebruik op het ogenblik van de verovering. ratie de tempelbouw naar Romeins model De resten, al dan niet in een urne, worden niet doordrong. in het graf vergezeld van grafgiften. In Rome Anderzijds zijn er wij-opschriften en plas- zien we een overgang van crematie naar in- tische voorstellingen als reliëfs, beelden, humatie, die zich voltrekt binnen de 2e bronzen- en pijpaarden statuetten, die ons eeuw. Tegen het laatste kwart van deze eeuw inlichten over de godenverering. Daar zijn is er de inhumatie praktisch algemeen in godheden van het klassieke Grieks-Romein- gebruik. De overschakeling is er het gevolg se pantheon, zeker geïmporteerd door ge- van oostelijke invloeden. Bij ons is de over- ïmmigreerde Italiers en mogelijk status-sym- gang naar inhumatie niet zo voelbaar. De bool voor sterk geromaniseerden. Represen- crematie blijft overheersend tot in de 3e tatief zijn zeker de Venus van Kortijk, de eeuw en inhumaties komen slechts spora- Jupiter van De Meern, beiden in brons, en disch voor in grote agglomeraties. Inhumatie de barnstenen Dionysus van Esch. Belang- als romaniseringsfactor blijkt aldus niet sterk rijker zijn evenwel de afbeeldingen en de ingewerkt te hebben. De verspreiding van de epigrafische vermeldingen van Keltische en inhumatie op het platteland zal evenwel Germaanse godheden, duidelijk eigen en/of sterk bevorderd worden door germaniserende lokale godheden die bijzonder intens werden invloed bij vestiging en inplanting van Ger- vereerd. Deze inheemse goden werden door manen22. de interpretatie romana met Romeinse god- Lokale tradities zijn duidelijk waarneembaar heden geïdentificeerd. Zij dragen dan een in sommige rituelen. In het Scheldebekken dubbele naam en hebben attributen die niet komt vrij vaak het gebruik van de z.g. brand- Romeins zijn: Magusanus Hercules (bij de restengraven voor, een rite waarbij naar vóór- Bataven), Mars Camulus (Aarlen), Mars Hala- Romeins gebruik de brandstapelresten met marthus (Roermond), enz. Beter dan een op- de menselijke resten en de verbrande giften somming te geven van alle mogelijke godhe- in een grafkuil (van ongeveer menselijke af- den en de wijze van verering of identificatie metingen) werden gedeponeerd23. Zij ko- 18 83 men in dit (Menapisch) gebied voor in graf- en dan nog tijdelijk is wel enige heropleving velden, die uitsluitend dit graftype kennen te onderkennen. (Huise, Elversele), tot in de 3e eeuw (Destel- Anderzijds noopten deze gebeurtenissen de bergen); zelfs al kende men daar, b.v. in de keizers tot akties. Hun politiek wordt sterk Flavische tijd, bijzettingen in umengraven. beïnvloed door de gebeurtenissen en de aan- Dit wijst op een heropleven van vóór-Ro- passing aan feitelijke toestanden, waarbij een meinse tradities. In het gebruik van de graf- geleidelijk binnendringen van het germani- giften spelen lokale tradities, rijkdom en ver- serende element binnen het Romeinse grond- schil in sociale stand een belangrijke rol. gebied niet kan tegengehouden worden. De Merkwaardig zijn de tumuli, grafheuvels die invallen van de Germanen evolueren van meestal graven met een rijke inhoud afdek- strooptochten, over vestiging zonder of met ken. Zij komen voor in hetzelfde versprei- toelating, tot uiteindelijke verovering. De dingsgebied van de rijke villae. Zij kunnen reakties van de keizers evolueren eveneens: als een statussymbool beschouwd worden van het terugdrijven der Germanen, over het voor de rijke geromaniseerde lieden. Mogelijk afsnijden van de invallers van hun vertrek- gaat het gebruik terug op de vóór-Romeinse bases met gevangenname (Aurelianus) en te- ‘vorstengraven’. De aanwezigheid van wapens werkstelling als slaven (Probus), later als – die we als jachtwapens moeten beschou- landbouwer-krijgers (laeti) in ‘ontvolkte’, wen en niet als militaire uitrusting – moeten maar economisch interessante gebieden. we wellicht ook als statussymbool verklaren. Al de gebeurtenissen opsommen is in dit Zij komen trouwens vaak voor in tumult en korte bestek onmogelijk. Toch kunnen we het z.g. Testament van de Lingoon24 komt enkele merkwaardige vaststellingen naar voor dit standpunt bevestigen. Wellicht wortelt schuiven. In deze anderhalve eeuw durende ook dit gebruik eveneens in de vóór-Romein- doodsstrijd van het Romeins gezag hier in se vorstengraven. het westen blijft één sterke idee het werk der keizers domineren: de Rijngrens. De gebie- De romanisering heeft ongetwijfeld een diepe den langs de linker Rijnoever moeten onder invloed uitgeoefend in onze gewesten. Maar direkt Romeins gezag blijven; op de gebie- naarmate de economische verrijking sommi- den aan de overzijde moet op die wijze in- ge autochtonen in belang en waardigheid liet vloed uitgeoefend worden dat de druk op de groeien, verstevigden zich tussen de geïmpor- Rijngrens zo goed als mogelijk kan verlicht teerde nieuwigheden bepaalde vormen van worden. Vandaar het verdedigen van het traditionalisme en van lokale gebruiken. grondgebied en het geregeld (alleen door De bloeitijd onder de Pax Romana met eco- krachtdadig optredende keizers verwezen- nomische expansie en ruime bevolkingsaan- lijkt) gezag bevestigen op de rechteroever, groei kende een einde rond 250, periode van via kortstondige maar inslaande expedities. elkaar opvolgende Germanen-invallen. Voor- Ondertussen wordt – hoe dan ook – het dien maakten onze gewesten wel invallen en grondgebied beveiligd: gewapenderhand, via strooptochten mee zoals b.v. deze van de verdragen met groepen Germanen zowel bin- Chauken in 172-174 in de kuststreek en de nen als buiten het Romeinse grondgebied, plunderingen onder leiding van Matemus rond inlijving in legeraktiviteiten, creëren van 184. Maar de onrust binnen Germanië ener- bufferzones, moord en sluipmoord op lei- zijds, de aanlokkende rijkdommen binnen dende figuren. het Romeinse Rijk anderzijds, en vooral de Naast de algehele Rijngrens (met tijdelijk op- militaire anarchie en voortdurende troonstrijd geven en herwinnen van versterkingen) na de dood van Alexander Severus (met ge- wordt aan drie zones speciale aandacht be- voelige verzwakking van de eertijds onover- steed: het gebied der Grote Rivieren (Bata- komelijke Pijngrens) leidden tot systema- via) met de deltamonding, het kustgebied tische invasies. O.m. in 253-255, in 259-260 (Litus Saxonicum) en de weg Boulogne- en in 275-276 werden onze gewesten zodanig Bavai-Köln. geteisterd dat nadien een algemeen econo- Het eerste gebied houdt rechtstreeks verband misch herstel volledig uitbleef. Slechts lokaal met de Rijngrens (Limes) maar vooral met 19 84 de verbindingsas Rijn-Britannia, het (graan-) De militaire reorganisatie, samen met de transport en de politieke herovering en be- nieuwe administratieve organisatie van Dio- houd van Britannia. Kenschetsend is hier de cletianus, zijn krachtdadige en ultieme po- politiek van Postumus (259-268), zelf van gingen tot herstel en handhaving van orde en Bataafse afkomst, grondlegger van het ‘Gal- macht. Het imperium wordt nu beheerd lische Rijk’ (Gallië, Britannië, Spanje) en van door 2 hoofd- en 2 onderkeizers en is inge- wie de muntslag met Hercules Magusanus, deeld in 4 praefecturae, 12 dioceses en een lioofdgod der Bataven, wellicht wijst op de 100-tal provinciae. In de provincies is het door hem in Batavia teruggebrachte orde en burgerlijk bestuur in handen van een praeses, rust. het militair bevel berust bij een dux. De De beveiliging van de kustzones, met de op- diocesis Galliarum (hfdpl. Trier) heeft 8 pro- richting van militaire bolwerken in Engeland, vincies w.o. Belgica prima (Trier): Belgica België (Oudenburg) en Frankrijk, tegen de secunda (Reims), dat het gebied der Morini, Baugaudae, de Franken en Saksen, gaven b.v. der Menapii (civitas Turnacensium) en der aan Carausius de gelegenheid tot usurpatie Nervii omvatte; Germania prima (Mainz) en van de macht. Hierbij steunde deze o.m. op Germania secunda (Köln), ongeveer het vroe- de classis Britannica, de vloot met basis te gere , waartoe de civitas Boulogne. Hij liet zich door zijn troepen tot Tungrorum behoorde. keizer uitroepen en kon zijn gezag doen er- Die gewijzigde toestand bracht mee dat het kennen in Britannië en in het Noordgallische gebied benoorden de weg Bavai-Köln hoofd- kustgebied, van Boulogne tot de deltamon- zakelijk militair gebied was met voor eigen ding. Door de nederlaag van Maximianus in bevoorrading zorgende bezetting. Illustreren een zeeslag moesten Diocletianus en Maxi- we even aan de hand van de gebeurtenissen: mianus hem als medekeizer erkennen. Aan toen Constantius Chlorus orde op zaken ge- zijn rijk (met eigen muntslag) werd een einde steld had in het gebied der Bataven, had het gesteld door Constantius Chlorus. centraal gezag in het begin van de 4e eeuw In het binnenland tenslotte worden grotere de kracht teruggewonnen om het eigen ge- agglomeraties voorzien van omheiningsmu- bied met offensieve middelen te verdedigen, ren en in de Ardennen worden vluchtburgen maar Constans (337-350) verliest de greep aangelegd. Samen met de sperforten (Castel- op deze situatie en Constantius II (337-361) la en burgi) vormen zij een nieuw verdedi- roept zelfs Germaanse stammen ter hulp, gingssysteem, vooral karakteristiek langs de Frankische hulptroepen, die hij inzet in de weg Bavai-Keulen, een der invalswegen voor onderlinge machtsstrijd. De Salii blijven in plunderende barbaren. Deze sperforten wer- het gebied der grote rivieren. Zij worden den vaak opgericht op de plaats van groten- evenwel in zuidelijke richting gedreven door deels verlaten vici. Zij moesten de invallers de en komen zich in Taxandria ves- ophouden tot de komst van de comitatenses, tigen, in het gebied tussen Dommel en Dieze. de dieper in het binnenland gelegerde troe- Julianus treedt op omdat de Salii blijkbaar pen. Samen met de limitanei of ripenses, het verdrag (341) met de Romeinen (waarbij de langs de grenzen gelegerde troepen, min- zij zich in Batavenland mochten vestigen) der sterk in getal, vormen zij een eerder be- hebben geschonden. Het verdrag wordt even- weeglijk verdedigingssysteem. Deze uitbouw wel hernieuwd en de Salii mogen nu zelfs in vormt een onderdeel van de militaire hervor- Taxandria blijven. Bovendien versterkt hij de mingen van Diocletianus en Constanten. Salische rechterflank met orde op zaken te Bovendien worden ook nog Germaanse hulp- stellen bij Xanten en met herstel van forten troepen ingeschakeld. Het zijn de – meestal aan Maas en Rijn. Aldus blijft het in het ge- in de grensgebieden gevestigde – foederati, bied der Grote Rivieren en in Taxandria in groepen Germanen onder eigen bevel en de de tweede helft van de 4e eeuw heel wat rus- – eerder in ontvolkte landbouw- of econo- tiger, maar blijft er van romaniserende in- misch interessante gebieden gevestigde – vloed weinig over. laeti, groepen die de gronden exploiteren en, Bezuiden de weg Bavai-Keulen was er onder- onder Romeinse officieren, deze gronden tussen eveneens een grote aktiviteit van Ger- verdedigen. manen in dienst van het Romeinse leger (de 20 85 laeti). De maatregelen hadden betrekkelijke te Haillot, Samson, Eprave, Furfooz. Zij ver- veiligheid gebracht, het keizerlijk hof te tegenwoordigen de inhumatieritus onder Trier straalde enig gezag en invloed uit, maar Germaanse invloed, die geleidelijk een alge- het is vooral de economische bedrijvigheid mene spreiding van het gebruik van lijkbe- door de inplanting van laeti op de econo- graving over het platteland zal veroorzaken. misch interessante plaatsen, die een betrek- Tijdens de 4e eeuw krijgen we anderzijds de kelijke heropbloei vanaf omstreeks 320 mee- sporen van de eerste christianisering. Zij blij- bracht. De crisis van de tweede helft van de ven in N.W. Gallië hoofdzakelijk tot de ste- 3e eeuw had evenwel te diep toegeslagen om den beperkt. Trier en Köln leveren wel be- van een werkelijke opbloei te kunnen spre- wijsmateriaal. In onze gewesten hebben we ken. De verstarrende en drukkende staatsin- eerder vage gegevens. In Tongeren is een menging op allerlei gebied beknotte een vrije dubbel graf met wandbeschildering, waarvan economische uitbouw. De meeste landbouw- de symbolen eventueel wel als christelijk domeinen en industriële bedrijven waren kunnen geïnterpreteerd worden. Enkele gla- keizerlijk bezit geworden. Sociale standen en zen bekers uit het Naamse dragen christelijke beroepen werden erfelijk gemaakt, in corpo- symbolen en in Nijmegen zijn een paar sym- raties (collegia) verenigd en onderworpen bolen als christelijk te beschouwen. De be- aan strenge staatscontrole. Op het platteland langrijkste resten bevinden zich in Aarlen, hadden de verarmde boeren bij bedreiging waar een christelijk heiligdom op basilikaal bescherming gezocht bij grootgrondbezit- plan en te Tongeren, waar onder de huidige ters. In ruil stonden zij hun grond aten wer- O. L. Vrouwekerk de resten van een kleiner den aldus lijfeigenen daar zij erfelijk aan het gebouw met absis zijn teruggevonden. In Ton- domein waren gebonden. De fiscale druk geren zetelde trouwens bisschop Servatius tenslotte bevorderde genendeel een econo- die, volgens teksten vermelden, de synode mische bloei! Naast het staats-gynaeceum te van Serdica (343) en Rimini (359) bijwoon- Doornik, zijn er wel echo’s over wol- en de. Later werd deze bisschopszetel naar lakenproduktie in het westelijk deel en bleef Maastricht overgebracht. De christianisering er enige bedrijvigheid in het Maasdal, vooral tijdens de Romeinse tijd blijkt in onze ge- in het Tussen-Samber-en-Maasgebied met westen geen diep ingrijpende invloed en ver- ijzer-, messing- en vermoedelijk ook glaspro- regaande verspreiding te hebben gekend. duktie. Op het einde van de 4e eeuw wordt de druk Benevens de resten der vestingen en enkele van de Germanen op de Rijngrens steeds late’ viliae, lichten de begraafplaatsen ons sterker. Het keizerlijk hof wordt in 392 over- enigszins in over het dagelijks gebeuren. Tij- geplaatst naar Arles. Een veeg teken, aan- dens de 3e eeuw komen nl. meer en meer in- melding van naderend onheil, dat losbreekt humaties voor in de grafvelden. Wij kunnen op 31 december 406, toen de Germanen in ze als romaniseringsfactor beschouwen, via een vloedgolf het westen overspoelen. De Rome tot ons gekomen, uit oosterse beïn- Salische Franken breiden met het verdwij- vloeding daar algemeen in gebruik. De bur- nen van het Romeins bestuur hun gebied gerlijke graven vertonen geen bepaalde oriën- naar het zuiden uit, nemen bezit van de be- tering en zijn goed van grafgiften voorzien. waard gebleven of minder beschadigde do- In Tongeren en Doornik bevatten enkele meinen (villae) en maken van Doornik de inhumatiegraven wapens. Zij worden aan zetel van hun rijk. De definitieve doorbraak stedelijke militie toegewezen. In het grafveld van de Germanen in 406-407, betekent voor van Oudenburg, waar Romeinse soldaten onze gewesten het einde van de Romeinse werden bijgezet, is geen regelmatige oriën- periode. Frankische vorsten evenwel, hebben tering, of zijn geen wapens vast te stellen door hun dienstbaarheid aan de Romeinen, (wapen behoort aan de staat), wel andere heel wat romaniseringselementen overgeno- militaire uitrusting. Merkwaardig zijn ander- men. Sommige weerspiegelen zich in de poli- zijds de z.g. laeti-graven, Germaanse inhu- tiek van de Frankische vorsten en o.m. in de maties, met wapens (eigen bezit) en veelal éénmakingsdrang bij het uit stamverband der noord-zuid georiënteerd. Voorbeelden zijn er Salische Franken ontstane vorstenhuis der Merovingers. 21 86 BIBLIOGRAFIE NOTEN

J.J. Hatt, Histoire de la Gaule romaine. Paris 1959. 1 Caesar, De Bello Gallico II, 4, 8-10. J, Mertens & A. Depsy-Meyer, Archeologische kaar- 2 Bij Caesar, Ibid. II, 27, 2 is er evenwel sprake ten van België – Romeins tijdvak. Brussel van 60.000. 1968. 3 Id. II, 4 en VI, 23. A. Wankenne, La Belgique à l’époque romaine. 4 Ibid. V, 27, 2. Bruxelles, 1972. 5 Gidsfossiel noemt men een archeologisch voor- W.A. Van Es, De Romeinen in Nederland. Bussum, werp (artefact, wapen, sieraad) dat in zijn 1973. typologische evolutie kenschetsend is voor S.J. De Laet & H.T. Waterbolk, De Romeinse tijd, een bepaalde periode (op bepaalde plaats) van in: Winkler Prins Geschiedenis der Nederlan- de menselijke beschaving. Meteen is het gids- den I, Amsterdam/Brussel, 1977, pp. 47-78. fossiel chronologisch relevant. 6 R. Hachmann, Germains, Celtes et Belges dans la Franco du nord et en Belgique à l’époque de Jules César, Revue archéologique 1975, pp. 166-176; The problem of the Belgae seen from the continent, Bull. Inst. of Arch. of the Univ. of London 13, 1976, pp. 117-137; C.F. C. Hawkes, Celtes, Gaulois, Germains, Belges, Celticum 12, 1964, pp. 1-7; New thoughts on the Belgae, Antiquity 42, 1968, pp. 6-12; Europe and England: Fact and fog, Helinium 12, 1972,pp. 105-116. 7 Caesar, De Bello Gallico II, 33, 7. 8 Tacitus, Historiae IV, 73-74. 9 J.J. Hatt, Histoire de la Gaule romaine. Paris, 1959, p. 77. Hij steunt op gegevens van Plu- tarchus. 10 A. Wankenne, Enfin Atuatuca!, Les Etudes Classiques 45, 1977, pp. 63-66. 11 G. Thill, Vor- und Frühgeschichte Luxem- burgs. Luxembourg, 1973, p. 43. 12 Zie bijdrage M. Rogge. 13 G. Thill, o.c., p. 44. 14 Canabae noemt men de gebouwencomplexen van de niet-militaire nederzetting in de onmid- dellijke buurt van de legerkampen. In oor- sprong vormen zij de infra-structuur van het ontspannings- en uitgangsleven van de solda- ten, waarbij vlug handelaars en handwerkers aansluiten. Zij groeien uit tot burgerlijke ne- derzettingen. 15 Municipium : stad met Romeins burgerrecht en met zelfbestuur. 16 Deae Nehalenniae. Gids hij de tentoonstelling Nehalennia de Zeeuwse godin. Zeeland in de Romeinse tijd, Romeinse monumenten uit de Oosterschelde. Middelburg-Leiden, 1971, nr 22: negotiator allecarius; nrs. l, 4 en 25: negotiatores salarii; nr. 27: betrekking met Engeland. 17 Id., p. 40 en afb. 53. 18 Id., nr.44, a. 19 Zie bijdrage G. De Boe. 20 Zie bijdrage M. Rogge. Horreum: stapelplaats. 21 Zie bijdrage P. Stuart. 22 A. Van Doorselaer, Les nécropoles d’époque romaine en Gaule septentrionale. Brugge, 1967. 23 A. Van Doorselaer, Typische Gallü-Romeinse brandrestengraven in de Scheldevallei, Heli- nium 9,1969, pp. 118-137. 24 CIL, XIII, 5708. 22 Hoe Romeins is Nehalennia?

P. Stuart

Nehalennia is geen Romeinse godheid, zoals Colijnsplaat stond, kennen we overigens wél, Juppiter, Neptunus, Juno e.d., maar een maar dat is te danken aan een inscriptie op inheemse, gelijk o.a. de eveneens in ons een van de in het jaar 1970 opgeviste alta- land vereerde Burorina, Exomna, Hludana, ren: Ganuenta (afb. 1)5. Iseneucaega en Viradecdis. Dit blijkt uit haar naam, die – uiteraard in een verlatijnste vorm – teruggaat op een taal, welke in de Tempels late prehistorie in een groot deel van Noord- west-Europa werd gesproken. Deze taal, tus- In ons land zijn de tempels van Eist goed sen het Keltisch en het Germaans in, noemt bekend geworden6. Het waren z.g. Gallo- men wel ‘Belgisch’, naar de Belgae, die een Romeinse heiligdommen: betrekkelijk klei- deel van dat territoir bewoonden1. ne, vierkante gebouwen met een zuilengang Over de verering van inheemse godheden er omheen. Dit type was over heel het weste- ten onzent vóór de komst van de Romeinen lijke deel van het Romeinse rijk verbreid. weten wij vrijwel niets. Wanneer echter de Van die bij Colijnsplaat weten we eigenlijk Romeinse beschaving en daarmede het alleen, dat de grote blokken tufsteen en de schrift hun intrede doen, worden zij aan de dakpannen, die uit de Oosterschelde zijn vergetelheid ontrukt. Zij worden ‘geromani- opgehaald, er vermoedelijk deel van hebben seerd’. Hoever ging die verromeinsing en wat uitgemaakt. bleef er van hun eigen karakter over? Te Domburg werden slechts een kapiteel en een fragment van de schacht van een vrij- staande, vierkante zuil en twee benedenstuk- Het zwijgen van de Romeinen ken van ronde kolommen geborgen (Hon- dius nr. 41-43, p. 90-91). Ooggetuigen be- Noch Nehalennia, noch de namen van haar schrijven de fundamenten, die men in het beide heiligdommen, dat bij Domburg2 en jaar 1647 en later op het strand ontwaarde, dat midden in de huidige Oosterschelde ter beurtelings als vierkant en als rond! In het hoogte van Colijnsplaat3, worden in de La- jaar van de vinding zelf is er sprake van ‘de tijnse literatuur genoemd. Op de Tabula Fondamenten van een kleyn Huysken, groot Peutingeriana4 zoekt men de plaatsen tever- een Roede of wat meer in ’t ‘viercant’ernaar geefs, ofschoon men daarop toch wel eens ook van ‘een Fondament van een ronden namen tegenkomt, die met een tempel te Tempel, wekkers ghelijcken voor desen noyt maken hebben. In ons land is dat alleen in de Nederlanden ghevonden zijn geweest’8. Levefano: fanum, tempel, van Leve (?), Drie jaar daarna ontkenden echter volgens misschien Wijk bij Duurstede. Klassieke Olivier Vredius alle Domburgers, die hij auteurs noemen de godin niet, evenmin als ernaar vroeg, dat het een rond gebouw was9. de beide plaatsnamen. Nu is dat niet zo We zullen wel nooit meer achter de waarheid verwonderlijk als het lijkt, want inheemse m.b.t. dit punt komen. goden en hun tempels worden door hen zo Hoe de tempels van Nehalennia er ook uitge- goed als nooit vermeld. Christelijke schrij- zien mogen hebben, zeker wel niet als de vers doen dat wel, maar dan zijn we al veel klassieke (Grieks-)Romeinse bouwwerken, verder in de geschiedenis en hun aanwijzin- die wij uit de landen rondom de Middelland- gen zijn over het algemeen vaag. se Zee kennen. De naam van de plaats, waar de tempel van 23

1 Altaar van Gimio, 2 Altaar van C. Sent(i)us Certus en C. Sentius 3 Linkerkant van te Ganuenta wonend Primiti(v)us. Nehalennia-altaar. Inv. i 1970/12.27. Inv. i 1971 /11.68. Inv. i 1971/11.67.

Altaren Afbeeldingen

Het oprichten van een ‘altaar’ (ara in de in- De godin is meestal gezeten op een bank of scripties genoemd) is typisch Romeins. Zo’n zetel. Op haar knieën houdt zij een schaal altaar is een siersteen, die in zijn vorm deels met vruchten, zoals vele andere inheemse aan een offeraltaar deels aan een tempeltje godheden, vooral vrouwelijke, dat doen. herinnert. Haar kleding, een lang gewaad met daar over- Men spreekt ook van votiefaltaren, naar de heen een lange mantel, is als die van andere veelal afgekorte offerformule: v(otum) Matronae of Matres (moedergodinnen). Haar s(olvit) l(ibens) m(erito), ‘hij (de dedicant) schoudermanteltje is evenwel uniek en geeft heeft zijn gelofte ingelost, gaarne en met dus waarschijnlijk de plaatselijke kleder- reden’. Het idee van een ‘votief’-gave, een dracht weer (afb. 2). Eén keer draagt zij een geschenk dat aan een godheid wordt be- halvemaanvormig halssieraad, een lunula, dat loofd, maar pas gerealiseerd nadat de godheid een lange, ook Grieks-Romeinse traditie haar deel van de ‘gecontracteerde’ verplich- heeft10. ting is nagekomen, komt al bij de Grieken Zij houdt soms in de rechterhand een voor. Het is waarschijnlijk zelfs algemeen scheepsroer, dat men eveneens op de zijkan- menselijk. Maar de Romeinen hebben het MI ten van haar altaren ziet (afb. 3). Dit heeft een strikt juridisch kader gebracht. zij van de Romeinse godin Fortuna, die im- mers ’s mensen lot bestierde. Maar reeds in de hellenistische wereld kende men dit sym- bool (en pas onder hellenistische invloed kreeg ook de Egyptische Isis, als scheeps- 24

89

4 Altaar van Vegisonius Martinus. 5 Zijkant van 6 Rechterkant van Inv. i 1970/12.13. Nehalennia- altaar. Nehalennia- altaar. Inv.i 1971/11.66. Inv. i 1971/11.67. godin van Alexandrië, een roer in de hand). varkenskop, ronde broden of kazen, een Hiermee hangt samen de staande houding, steelpannetje, een offermes. Eronder staan die Nehalennia op een klein aantal altaren een emmer en een (bronzen) kan. (en een beeld, H. nr. 1, p. 22-23) aanneemt. Zij zet de linkervoet dan op de voorsteven van een schip (afb. 4), een pose die zij over- genomen heeft van de god van de zee, Nep- tunus (afb. 5), en die haar oppermacht over de zee demonstreert. De globe, het attribuut van Juppiter (H. nr. 30, p. 80-81) en Fortuna, symbool van hun macht over heel de wereld, is ook aan Neha- lennia toegekend (afb. 6). De hoorn van overvloed, vaak figurerend op de zijkanten van haar altaren, komt al in de Griekse iconografie voor. De geluksgodin Tuchê droeg deze. Fortuna ging dat eveneens doen en de cornucopiae werd een alom ge- bezigde aanduiding van voorspoed. Een zuiver (Grieks-)Romeins gebruiksvoor- werp, op de zijkant van een der altaren uit- 7 Zijkant van gehouwen (afb. 7), is het drievoetige bijzet- Nehalennia-altaar. tafeltje, hier voor de cultus beladen met een Inv. i 1971/11.54. 25

90 Romeinse goden Neptunus, aan Neptunus alléén drie of vier monumenten, aan de godin Victoria twee, Een van de meest opmerkelijke verschalen een aan de ‘goden en godinnen, beschermers tussen Domburg en Colijnsplaat is, dat in de van de provinciën’ (H. nr. 37, p. 86-87)11. tempel bij Colijnsplaat – voor zover wij Wijdingen aan de oppergod Juppiter komen thans weten – uitsluitend Nehalennia werd in heel het Romeinse rijk voor en symbolise- vereerd, terwijl zij zich te Domburg in het ren de heerschappij der Romeinen. Zijn gezelschap van een aantal Romeinse goden naam was zó bekend en een dedicatio aan bevond. hem zo vanzelfsprekend, dat de afkorting Van de bij Domburg geborgen stenen rijn er I.O.M. (Iovi Optimo Maximo) volstond. negenentwintig aan Nehalennia gewijd, twee De aanwezigheid van de god van de zee, aan Juppiter, een aan deze god samen met Neptunus, bevreemdt ons niet. Toch is het

9 Victoria, H. nr. 28, p. 76-77, gravure in 1737 vervaardigd t,b.v. een niet in druk verschenen studie van H. Cannegieter.

91 niet overbodig erop te wijzen, dat men af- beeldingen van hem in het westelijke deel van het Rijk zelden aantreft en dat Domburg dientengevolge in dit opzicht een eigen plaats inneemt. Hij is daar niet alleen in vier of vijf gevallen hoofdpersoon, maar staat daarenboven op de zijkant van zes Neha- lennia-altaren te Domburg (en van drie te Colijnsplaat). Dat is een uitzonderlijk groot aantal en daardoor is Neptunus een expo- nent van de romanisering. Hier moet tevens worden gewezen op de aanwezigheid van Hercules, nooit als hoofd- persoon, maar dan toch als ‘zijfiguur’, ge- woonlijk tegenover Neptunus. Hercules was 8 Benedenstuk van een altaar voor overal geweldig populair. Op Walcheren was Hercules Magusanus. een inheemse god, Magusanus, zelfs geroma- Zeeuws Museum te Middelburg. niseerd tot Hercules Magusanus (afb. 8). In Noord-Brabant, te Ruimel bij Sint-Michiels- gestel, heette hij Magusanus Hercules12. Zijn aanwezigheid te Domburg is in het verleden verklaard uit zijn functie als beschermer der reizigers: deus vialis13. Twee grote beelden (ca. 1.60 m hoog) van de godin Victoria behoorden tot de Dom- burgse oudheden (H. nr. 28 en 29, p. 76-79). Haar optreden zal wel geen verband houden met militaire overwinningen; onder de ons te Domburg bekende dedicanten komt niet eens een militair voor. Zij wekt onze verba- zing door de stijl, waarin de beelden zijn uitgevoerd, de waarlijk ‘klassieke allure’ die deze vertonen (afb. 9). Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn aan importstukken te denken. Maar wanneer men afbeeldingen van Victoria op andere plaatsen in het West-Ro- meinse rijk beziet, blijkt dat zij, zelfs temid- den van ‘provinciale’ sculpturen, bijna overal door haar klassieke stilering er uitspringt. Daar weet ik geen verklaring voor, maar men zij erdoor gewaarschuwd deze beelden niet als ‘puur-Romeins’ tegenover de Nehalennia- beelden en -altaren te stellen.

10 Altaar van C. Gatullinius Seggo. Inv. i 1970/12.22. Inscripties

Het gebruik van het Latijn, voor ons vanzelf- Het altaar met de zojuist genoemde opdracht sprekend, doch voor de bewoners van ons Diis deabusque praesidibus provinciarum, land in die tijd import uit den vreemde, is helaas verloren gegaan, treedt ver buiten het natuurlijk dé verwoording van de romanise- regionale en plaatselijke kader. Jammer ge- ring. noeg is de naam van de dedicant nooit be- 27 92 kend geweest; het zou best eens een hoge bestuursambtenaar, een provinciegouverneur bijvoorbeeld, geweest kunnen zijn. Op een bijna wereldwijde belangstelling wijst de in Colijnsplaat verscheidene malen (te Domburg nooit) voorkomende formule: in h(onorem) d(omus) d(ivinae), ‘ter ere van het goddelijke (di. keizerlijke) huis’. Het is een band tussen het verre westen en het hart van het Imperium. Een echo van het gebeuren in Rome is ook de damnatio memoriae, ‘verwensing van de nagedachtenis’ van een keizer, zoals men die tot uitdrukking heeft gebracht op een van de altaren van Colijnsplaat (afb. 11). De laatste regel van de inscriptie is weggehakt. Daar stonden de namen van de beide consuls, die in het jaar van oprichting van dit altaar te Rome in functie waren. Een van hen was de keizer, wiens herinnering na zijn dood werd vervloekt. Zijn naam werd daarom in open- bare inscripties gedelgd.

11 Altaar van L. Secundius Similis en T. Carinius Gratus. Namen van dedicanten Inv. i 1970/112.5. Degenen die een altaar aan de godin wijdden, dragen in grote meerderheid de drie namen van de Romeinse burger. De voornaam wordt ook wel weggelaten. Aldus blijkt dat ongeveer tweederde van de ons bekende dedicanten Romeinse burgers zijn geweest. Een van die te Domburg is T. Calvisius Se- cundus (H. nr. 9, p. 42-43), een van de velen te Colijnsplaat Q. Castricius Senecianus (afb. 12). De overigen hebben slechts één naam, even- tueel gevolgd door een genetivus, al dan niet met filius erbij. Te Domburg geldt dat van Dacinus Liffionis filius en van Ammacius Hucdionis (resp. H. nr. 5, p. 32-33, en H. nr. 7, p. 38-39, beide in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden). Hun namen klinken ook al niet erg Latijns. Te Colijnsplaat zijn nogal wat Keltische namen, o.a. Vegisonius (afb. 4), maar ook een paar Germaanse: Ahucco(nis) (afb. 13) en Andanhianius (afb. 14). In het jaar 212 werden alle vrije inwoners van het Rijk Romeinse burgers. Aldus be- paalde de door keizer Antoninus (Caracalla) 12 Altaar van Q. Castricius Senecianus. uitgevaardigde Constitutio Antoniniana. Ze- Inv. i l971/11.55. 28 93 ker vanaf dat tijdstip, maar ook voordien, zegt een drievoudige naam nog niet alles over de mate waarin de persoon in kwestie gero- maniseerd was.

Interpretatie Romana

Deze term, die geen vertaling behoeft, stamt van Tacitus (Germ. 43). Hij doelde daarmee op de gewoonte van de Romeinen inheemse goden te vereenzelvigen met Romeinse. Een goed voorbeeld daarvan is bovengenoemde ‘Hercules’ Magusanus. Met Nehalennia is het niet zover gekomen, dat ze er een Latijnse naam bijkreeg. Hoe- wel... één inscriptie te Colijnsplaat begint niet met (Deae) Nehalenniae, maar met Immuni, ‘Aan Immunis’. Zou dit een Latijn- se vertaling van de naam Nehalennia zijn?14

Hoe Romeins was Nehalennia? 13 Altaar van Varausius, zoon van Ahucco. Inv. i 1971 /111, 64. De inheemse godin Nehalennia is in hoge mate geromaniseerd, dat is duidelijk. Haar oorspronkelijke karakter is voor onze waar- neming grotendeels overdekt door Romein- se uiterlijkheden. Een geleidelijke voortgang in dit proces is niet aanwijsbaar. Het gaat hier immers over een korte periode, bepaald door slechts drie gedateerde inscripties, alle te Colijnsplaat, een uit het jaar 188, een uit 223 en een uit 227. Het is best mogelijk, dat de Nehalennia- cultus in zijn Romeinse vorm eerder begon- nen en langer doorgegaan is, maar dat ont- trekt zich aan onze waarneming. Veertig jaar is wel wat kort om het verloop van een romanisatieproces te kunnen constateren. 14 Benedendeel van een altaartje van De verschijnselen analyseren, inheemse en Andanhianius Severus. Romeinse elementen aanwijzen, verder rei- Inv. i 1971/11.75. ken onze mogelijkheden op dit ogenblik niet.

FOTOVERANTWOORDING

Foto’s (behalve afb. 8) M. Vinkesteijn, Rijksmu- seum van Oudheden te Leiden. De afgebeelde mo- numenten bevinden zich, tenzij uitdrukkelijk an- ders vermeld, in dat museum.

29 94 NOTEN

1 J.E. Bogaers en M. Gysseling, Over de naam 9 O. Vredius, Historia Comitum Flandriae, van de godin Nehalennia, Oudheidkundige Brugis 1650, Additiones LXX-LXXI. Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oud- 10 A.N. Zadoks-Josephus Jitta en Antoinette M. heden te Leiden (OMRO) 52,1971, 79-85. Witteveen, Roman Bronze Lunuiae from the 2 Ada Hondius-Crone, The Temple of Nehalen- , OMRO 58, 1977, 167-195. pl. nia at Domburg, Amsterdam (1955), in de 27. tekst geciteerd: H. 11 Er is ook een altaartje gewijd aan een inheem- 3 Zie o.a. Deae Nehalenniae, Middelburg-Leiden se godin Burorina (H. nr. 38, p. 88-89). 1971. 12 Resp. Zeeuws Museum te Middelburg en Rijks- 4 Facsimile-uitgave door E. Weber, Graz 1976. museum van Oudheden te Leiden. A.W. By- Zie ook W. A. van Es, De Romeinen in Neder- vanck, Excerpta Romana II, ’s-Gravenhage land, Bussum (1972), 88-89. 1935, resp. nr. 233 en nr. 91. 5 J.E. Bogaers en M. Gysseling, Nehalennia, Gi- 13 Herculi supplicabant viam ituri. Erat inter mio en Ganuenta, OMRO 52, 1971, 86-92. deos viales, ‘Hercules werd aangeroepen door 6 J.E. Bogaers, De Gallo-Romeinse tempels te hen die een reis gingen maken. Hij was een van Elst in de Over-Betuwe, ’s-Gravenhage 1955. de reisgoden’, aldus Festus, geciteerd L.J.F. 7 Hondius (zie hierboven noot 2), 6. Janssen, De Romeinsche beelden en gedenk- 8 H. Danckers, Affbeeldinge van de over oude steenen van Zeeland, Middelburg 1845, 40. rariteyten aan de strandt ontrent Domburch 14 J.E. Bogaers, Deae Nehalenniae (noot 3), 34. gevonden den 5e Januarij 1647, voorwoord.

30 Rijswijk (Z.H.) ‘De Bult’, een nederzetting van de Cananefaten

J.H.F. Bloemers

In het park langs de Tubasingel aan de rand Romeins aardewerk voorkwam en dat onder van Rijswijk (afb. 1) is een deel van de ne- de grond fundamenten waren verborgen, derzetting uit de Romeinse Tijd gerecon- samen voldoende aanwijzingen voor het strueerd, waarvan de bewoners tot de stam bestaan van een inheemse nederzetting uit van de Cananefatenl zullen hebben behoord. de Romeinse Tijd. De dreigende vernietiging Deze reconstructie herinnert aan een opgra- van de nederzetting en de wens om meer te ving, die m de jaren 1967 tot 1969 dankzij weten te komen over de levenswijze van een de medewerking van de gemeente Rijswijk volksstam waarvan bijna iedereen wel de door de Rijksdienst voor het Oudheidkun- naam al op de lagere school heeft moeten dig Bodemonderzoek kon worden uitge- leren, vormden de motieven voor een – naar voerd. Voor 1967 had de gemeente het aan later bleek – omvangrijke opgraving. Het het opgravingsterrein grenzende deel van de onderzoek dat in de zomer van 1967 begon Plaspoelpolder vanuit de Winston Churchill- en aanvankelijk slechts enkele weken had laan bouwrijp gemaakt. Een brede groenzone zullen duren, eindigde pas in het late najaar in het aansluitende gebied zou een buffer van 1969. Toen was een aaneengesloten tussen Rijswijk en Delft moeten gaan vor- oppervlakte van meer dan 3.5 ha blootge- men; bovendien zou nog een autosnelweg legd en een areaal van ruim 13 ha met grote worden aangelegd. Hier lag een klein, maar sleuven onderzocht. De plattegrond van een in de overigens vlakke polder opvallend nagenoeg complete nederzetting met de kopje, ‘De Bult’. Amateurarcheologen had- daarbij behorende akkercomplexen stonden den vastgesteld dat er Romeins en inheems- toen op tekening. Alleen het gebied langs de

1 Reconstructie van de noordoostelijke woon- het park langs de Tubasingel te Rijswijk. Gezien kern van de inheems-Romeinse nederzetting in vanuit het zuidoosten.

31 96 Winston Churchilllaan, dat al in 1967 was Nadat de Romeinen het plan om Germanië bebouwd en waarin vermoedelijk een deel tot aan de Elbe te veroveren definitief had- van de akkers had gelegen, ontbrak. En ruim den laten varen, liep de grens van het Ro- 10 m3 huisafval met meer dan 10.000 voor- meinse Rijk langs de Oude Rijn. Vanaf het werpen, zoals gebroken potten en pannen, midden van 1e eeuw n. Chr. bouwden zij weggegooide botten van geslachte dieren en langs deze rivier een keten van forten (afb. bouwmaterialen was verzameld, gewassen, 2.7-8) ter bescherming van hun veroveringen. genummerd en geadministreerd. Want meest- Ter wille van het veilige en snelle verkeer te al moeten archeologen zich tevreden stellen water liet de veldheer Cn. Domitius Corbulo met wat anderen in het verleden als waarde- achter de strandwallen een verbinding tussen loos of onbruikbaar hebben afgedankt. Nu de Rijn- en de Maasmond aanleggen, de wordt dit alles met zorg bewaard in het ‘gracht van Corbulo’. Langs de zuidoever Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. van de Oude Rijn en waarschijnlijk ook over de meest oostelijke strandwal legden zij een weg aan. In de 2e eeuw n. Chr. was de in- Landschap en historie heemse bevolking zover gepacificeerd, dat het accent van de militaire naar de burger- De ontwikkeling van het landschap waarin lijke ontwikkeling kon verschuiven. Bij de nederzetting lag, was in hoge mate be- Voorburg, op slechts 3 km afstand van de paald door de werking van de zee en de rivie- nederzetting op ‘De Bult’, ontstond om- ren in de delta van de Rijn en de Maas. De streeks 150 n. Chr. uit een marktplaats een lage duinruggen waarop Voorburg, Den Haag stad naar Romeins recht, het ‘Municipium en Scheveningen liggen, waren al lang voor A(elium) of A(urelium) Cananefatium’ (afb. het begin van de jaartelling ontstaan (afb. 2). 2.6). De nabijheid van deze stad moet wel de Zij beschermden het achterliggende gebied bloei van onze nederzetting hebben bevor- tegen de zee, waardoor zich daar in de loop derd. van de tijd een uitgestrekt veengebied kon ontwikkelen. Bij Katwijk en ten zuiden van Monster lagen de monden van de Rijn en de De inheemse nederzetting uit de Romeinse Maas. Via deze onderbrekingen in de duin- tijd ruggen drong bij vloed en storm zeewater het achterland binnen. In sommige perioden vrat Een verhoging die zich nauwelijks meer dan het water zich ver het land in en ontstond er 50 cm boven het omringende landschap kan een waddengebied met geulen, waar eb en hebben verheven, moet als vestigingsplaats vloed vrij spel hadden. Buiten de geulen de aandacht van de eerste bewoners van ‘De vormden zich dan op het veen kleiplaten, die Bult’ hebben getrokken. Dat zal kort voor of langzamerhand zo hoog opslibden dat zij na Christus’ geboorte zijn geweest. De oriën- buiten het bereik van de zee raakten. Naar- tering van deze rug heeft de richting van mate dit proces voortschreed werden de bijna alle huizen uit de Romeinse tijd be- geulen met zand gedeeltelijk opgevuld. De paald: oost-west. De nieuwkomers zijn klein ‘restgeulen’ zorgden voor een goede ont- in aantal geweest, slechts één klein huis met watering en maakten daarmee het nieuwe een lengte van nog geen 10 m en een opper- land voor kolonisatie geschikt. vlakte van 44 m2 was voldoende om hen Een dergelijke situatie heerste er in West- onderdak te bieden (afb. 3.Ia). Zoals bijna Nederland rond de riviermonden omstreeks alle latere gebouwen was het van hout opge- het begin van de jaartelling, toen de Romei- trokken. Ten zuidwesten van het huisje lag nen voor het eerst hier kwamen. De inheem- een erf dat door een greppel was omgeven. se bewoners waren begonnen de vruchtbare Gedurende een groot gedeelte van de Ie drooggevallen gebieden achter de duinen te eeuw n. Chr. maakte de nederzetting naar koloniseren. Tussen Rijn- en Maasmond ont- het lijkt een trage ontwikkeling door. Wel stond het kerngebied van de stam der Cana- ruimde het eerste huis in de loop van de tijd nefaten. zijn plaats in voor een groter, maar pas 60-70 32 97

2 Reconstructie van de bodemkunde en archeo- afzettingen; 5. Rijswijk, ‘De Bult’; 6. Munici- logische situatie in Zuid-Holland gedurende de pium Aelium/Aurelium Cananefatium; 7. Ro- Romeinse tijd. Schaal ca. 1 : 440.000. meinse forten; 8. Romeinse forten, vermoed; 1. Oude duinen en strandzanden; 2. dekafzet- 9. Romeinse en inheems-Romeinse vindplaat- tingcn: 3. veen, mogelijk met meren; 4. geul- sen.

jaar na het begin van de bewoning verschijnt terrein rondom het eigenlijke woongebied al er een buurhuis. Nu zijn de gebouwen mooier in ontginning was genomen. en groter geworden. Beide huizen (o.a. afb. Tussen 130 en 150 n. Chr. treedt er een 4.2) hebben een oppervlakte van ongeveer belangrijke verandering in. De huisplaatsen 80 m2 en zijn in een woonruimte en een stal die op dat moment in gebruik zijn, worden verdeeld. In de volgende periode, die tussen gefixeerd en nieuwbouw zal in hoofdzaak 100 en 120 n. Chr. begint, groeit het aantal alleen nog op deze plekken worden uitge- huisplaatsen tot drie (afb. 3.Id); bovendien voerd; het aantal huizen groeit niet meer kan er al op een vierde plaats een gebouw (afb.3.IIb). Het gehele nederzettingsareaal met afwijkende funktie zijn opgetrokken ter grootte van ca. 10.000 m2 en de erven (afb.3.Id nr. 4). En tussen de twee zuide- rond de huizen worden omgeven door brede lijke huizen verschijnt een kleine graan- en diepe sloten. Het belangrijkste huis lijkt schuur (afb.3.Id nr. 5). De nederzetting is op het noordoostelijke erf te hebben ge- echter nog niet omgeven door een omheining staan, omdat daar voor het eerst een klein of sloten en de verschillende nederzettings- stenen vertrek aan het houten huis wordt ge- elementen liggen wat verstrooid over de rug. bouwd (afb. 3.IIb nr. 1). De boerderijen op Enkele sloten in het zuidoosten (afb. 3.Id de twee andere erven hebben bijgebouwen, nr. 6-8) wijzen er echter wel op, dat het zodat hier het bedrijfsgedeelte van de neder- 33 98

3 De ontwikkeling van de inheems-Romeinse ne- graanschuur: 7. waterput; 8. erf- en omheinings- derzetting te Rijswijk. sloten. Periode Ia: 1. huis; 2. erf, Periode III(b): 1-4. huizen; 5-6. bijgebouwen; Periode Id: 1-4. huizen; 5. graanschuur; 6-8, 7. waterput; 8. omheiningssloten; 9. kavelslo- greppels. ten. Periode II(b): 1-4, huizen; 5. tempel (?); 6, 34 99

4 Plattegronden van verschillende gebouwen uit de inhcems-Romeinse nederzetting. Schaal 1 : 250. 1 een eenschepig huis met haard; 2 een drieschepig huis met rechts de staï en links het woongedeelte; 3 het drieschepige huis met de stenen aan- bouw en haard; 4 de ‘tempel’; 5 een houten graanschuur. 35 100 zetting kan worden vermoed. Het land ten veel mogelijk vrije ruimte te creëren staan noorden van de nederzetting is waarschijn- in het woongedeelte de dakdragers in de lijk door sloten verkaveld geweest en daar- lengte verder uit elkaar dan in de stal. Vaak mee bijv. voor akkerbouw geschikt gemaakt. treft men daar ook een haardplaat aan, die De veranderingen in de laatste periode zijn met potscherven is geplaveid. Het vee stond meer gericht op vernieuwing, verfraaiing en in de zijschepen van de stal, met de koppen misschien ook stroomlijning van de neder- naar de buitenwand toe, zodat het midden- zettingsstructuur dan op groei. Tegen het schip vrij bleef. Lage schotten tussen de dak- jaar 200 wordt het slotenstelsel drastisch ge- dragende palen en de buitenwand vormden wijzigd. De grote sloten tussen de erven ver- boxen, die ruim genoeg waren voor twee dwijnen en rondom de nederzetting wordt stuks vee. De stalingang lag in het midden een nieuwe sloot gegraven, waardoor het van de smalle zijde: verder waren er in de gehele woongebied een oppervlakte van 1 .85 lange wanden tussen woon- en staldeel tegen- ha krijgt (afb. 3.IIIb). Dit gaat gepaard met over elkaar twee deuren geplaatst. Grotere de aanleg van een volledig nieuw kavel- of kleinere schuurtjes bij de huizen dien- systeem, ditmaal ten zuiden van de neder- den voor de opslag van veldvruchten. Ter zetting (afb. 7). Het beslaat een oppervlakte bescherming tegen vocht en ongedierte van ruim 13 ha en is verdeeld in blokken van stonden zij op palen boven de grond (afb. 4 1-2 ha, die in nog kleinere delen gesplitst 5). Putten verzorgden de watervoorzie- kunnen zijn geweest. In de nederzetting zelf ning. Voor de bekisting van de putwand is de belangrijkste wijziging, dat het noord- gebruikte men in Rijswijk wijnvaten met een oostelijke huis in hout, maar nu op een hoogte van ruim 1.8 m, waaruit de bodems stenen onderbouw wordt herbouwd; aan de waren verwijderd. Per nederzettingsperiode westzijde verrijzen bovendien later drie ver- waren er in Rijswijk slechts één graanschuur trekken in steen die met muurschilderingen en één waterput in gebruik. worden gedecoreerd en waarvan een vertrek zelfs van centrale verwarming is voorzien De beschikbare arbeidskrachten bepaalden (afb.3.IIIb nr. 1 en 4.3). Dit complex is de economie van de nederzetting, die op daarmee het belangrijkste van de nederzet- veeteelt en landbouw was gebaseerd. Het ting geworden en heeft de allure van een inwonertal van de nederzetting en de om- klein Romeins landhuis gekregen. Zonder vang van het arbeidspotentieel is een belang- duidelijke archeologisch aanwijsbare reden rijke, maar moeilijk te berekenen factor. Per eindigt de bewoning omstreeks 270 n.Chr. wooneenheid kan men 5-6 bewoners aanne- De oorzaken kunnen waarschijnlijk worden men, bijv. twee ouders en 3-4 levende kin- gezocht in een verslechtering van de algeme- deren. Het merendeel hiervan zal in de ne- ne politieke en economische situatie gepaard derzetting werkzaam zijn geweest. Niet gaande met een stijging van de grondwater- alleen de dagelijkse beslommeringen van een spiegel. boerenbedrijf vereisten veel tijd, maar ook de bouw van huizen en schuren en de aanleg De huizen vormen het belangrijkste bouw- van de steeds omvangrijker wordende sloten- kundige element van de nederzetting. Zij zijn stelsels. Een klein deel van de inwoners moet van hout gebouwd; de breedte varieert van als overtollige werkkrachten in de gelegen- 5.5-7 m, de lengte van 10-38 m. Enkele hui- heid zijn geweest werk elders te verrichten, zen hebben een eenschepige indeling, die zoals militaire dienst in de hulptroepen van ontstaat wanneer het dak alleen op de het Romeinse leger. Veeteelt is zonder zijwanden rust (afb. 4.1). De meeste zijn twijfel een zeer belangrijke bestaansbron ge- echter drieschepig, omdat de twee rijen weest. Dat blijkt in de eerste plaats uit het palen die het dak van deze huizen dragen ze boerderijtype, dat afhankelijk van de grootte in een breder middenstuk en twee smallere 14-28 stuks vee onderdak kon bieden. Daar- zijschepen verdelen (afb. 4.2 en 5). In de naast geven de verzamelde dierenbeenderen regel omvatten de drieschepige huizen een inzicht in de samenstelling van de vee- een woonruimte en een stal. Om zo- stapel. De helft tot driekwart daarvan be- 36 101 stond uit runderbeenderen, de rest in volg- keramiek als het drieschepige huistype ver- orde van belangrijkheid uit paard, schaap of tonen grote verwantschap met het aardewerk geit en varken. Het ca. 13 ha grote kavel- en de huizenbouw uit dezelfde tijd in Noord- systeem ten zuiden van de nederzetting uit Holland, Friesland en Groningen, waar de de laatste periode heeft hoogstwaarschijn- grote stam van de Friezen woonde. Datzelf- lil’k akkers omsloten (afb. 7). Uit analyse van de geldt trouwens voor het vrij zeldzame ge- stuifmeelkorrels is gebleken, dat in de direc- bruik een dode in hurkhouding te begraven, te omgeving van de nederzetting tarwe, rogge zoals dat in onze nederzetting tot tweemaal en gerst zijn verbouwd. Alle overschot aan toe is gebeurd (afb. 6). Onder de veestapel mankracht, veeteeltprodukten als melk, komen meer schapen/geiten voor dan var- kaas, vlees, huiden en botten, en aan veld- kens, terwijl dit in niet-inheemse nederzet- vruchten kunnen in de Ie en het begin van tingen uit de Romeinse Tijd juist andersom de 2e eeuw door het leger zijn gebruikt en is. later, naarmate de betekenis van het Muni- In de loop van de tijd neemt de Romeinse cipium Cananefatium toenam, door deze invloed toe. De verhouding tussen het in- stad. heemse en het Romeinse aardewerk is daar- voor een goede graadmeter. Bij de oudste De contacten met de Romeinse cultuur be- nederzettingen komt het Romeinse aarde- ïnvloedden geleidelijk het autochtone karak- werk nauwelijks voor, maar in de 2e eeuw ter van deze Cananefaatse nederzetting. Dui- wordt het steeds talrijker om in de 3e eeuw delijke kenmerken van de inheemse cultuur het inheemse in aantal verre te overtreffen. zijn het aardewerk, de architectuur en de Ook bouwmaterialen en bouwwijze veran- samenstelling van de veestapel. Het aarde- deren. De hoeveelheid Romeinse dakpannen werk is niet zoals het Romeinse importgoed neemt in de opeenvolgende nederzettings- op de draaischijf vervaardigd en het is veel fasen toe zodat men wel mag aanemen, dat zachter gebakken (afb. 9a + b). Zowel de steeds meer huizen van een pannendak wer-

5 Reconstructie van een drieschepige boerderij met woongedeelte (links) en stal (rechts).

37 102 den voorzien. De graanschuren uit periode van de nederzetting begon te verdwijnen; IIb (afb. 3IIb nr. 6) en IIIa worden naar in- de toen reeds ingezette ontwikkeling tot heemse maatstaven erg groot en zijn niet een boerenbedrijf naar Romeins model, meer op houten palen, maar op stenen sok- een villa rustica, werd echter door externe kels gefundeerd. De kleine plattegrond die factoren voortijdig afgebroken. Maar type- aan twee zijden door een galerij was omge- rend voor de oorsprong van de nederzetting ven (afb. 3.IIb nr. 5 en afb. 4.4), vertoont is, dat het meest geromaniseerde huis nog geen enkele verwantschap met de inheemse steeds stond op de plaats van het eerste en architectuur en moet wellicht worden be- oudste liuis van de nederzetting, die on- schouwd als een tempel naar klassiek-Ro- geveer 200 jaar eerder hier gesticht was. meins voorbeeld. De belangrijkste uiting van Misschien ontleende de laatste bewoner romanisering is wel de wijze, waarop in de van deze huisplaats zijn status en gezag in laatste periode het noordoostelijke huis de nederzetting niet alleen aan zijn rijk- wordt opgetrokken (afb. 3 per. IIIb nr. 1 en dom, maar ook aan zijn afstamming van 4.3). De plattegrond is afgeleid van de in- de stichter. heemse drieschepige boerderij, maar de ver- moedelijk houten opbouw is naar Romeinse techniek gefundeerd op een stenen sokkel. Cananefaten en Romeinen De haard in dit huis is niet meer met inheem- se scherven geplaveid, maar met Romeinse Het belang van het onderzoek van de neder- dakpannen. Aan het westelijke uiteinde ver- zetting te Rijswijk ligt er onder meer in, dat rees in steen een complex van drie vertrek- het inzicht biedt in de wijze waarop de in- ken. Een van deze vertrekken was voorzien heemse bewoners reageerden op de confron- van het bekende Romeinse verwarmings- tatie met een veroveraar, die in alle opzich- lysteem, waarbij onder de vloer hete lucht ten een hogere ontwikkeling had. De Ro- circuleerde. Minstens twee vertrekken moe- meinen vertegenwoordigden een centraal ten met muurschilderingen versierd zijn ge- georganiseerde staat met een hogere cultuur. weest. Schrift, muntstelsel, gecodificeerd recht, ad- Het is duidelijk, dat tegen het midden van ministratie en vooral een goed getraind leger de 3e eeuw n. Chr. het inheemse karakter waren uitingen daarvan. De Cananefaten

6 Begraving in hurkhouding van een vrouw van ongeveer 30 jaar. 38 103

7 De jongste nederzetting (periode IIIb; 235-270 n. Chr.) met het daarbij aansluitende stelsel van verkavelde akkers. Schaal 1 : 6000.

8 Overzicht van de opgraving in de zomer van begin gemaakt met het onderzoek van het ak- 1969 vanaf de Tubasingel. Rechtsboven is een kercomplex uit de jongste periode. 39 104 kenden dat alles niet in deze mate en zij delaars, ambachtslieden en anderen vestigden. waren dan ook genoodzaakt zich tegen het Bij Voorburg ontstond een stedelijke neder- begin van de jaartelling te onderwerpen aan zetting, die in het jaar 120/121 marktrecht het Romeinse gezag. en uiterlijk tegen het midden van de 2e eeuw In de 1e eeuw n.Chr. was de Romeinse stadsrecht kreeg: de hoofdstad van de Civi- politiek er op gericht om met overwegend tas Cananefatium, het Municipium Aelium/ militair geweld het Romeinse Rijk in Noord- Aurelium Cananefatium. De opgravingen te west-Europa uit te breiden over Germanië en Rijswijk tonen dat in dezelfde tijd ook de Britannië. De hulpbronnen van de al ver- landelijke nederzettingen een sterke groei overde gebieden werden hieraan ten dienste doormaakten. Doordat deze tegen het mid- gemaakt. Zo moesten de Cananefaten waar- den van de 2e eeuw zijn maximum bereikte, schijnlijk ongeveer 960 weerbare mannen kan er een overschot aan arbeidskrachten leveren om een ruiter- en een infanterieafde- onder de landelijke bevolking, de Canane- ling voor de hulptroepen van het Romeinse faten, zijn ontstaan. Een dergelijk surplus leger te formeren. Deze maatregel werkte de zal voor een deel naar leger, dorp en stad romanisering van de inheemse bevolking in de zijn getrokken en onder invloed van de sterk hand. In de militaire dienst kwam de manne- geromaniseerde bevolking daar versneld zijn lijke bevolking in intensief en langdurig con- geassimileerd. tact met de Romeinen. Wie bovendien vijfen- De landelijke bevolking moet een belangrijke twintig jaar lang trouw zijn dienst had ver- rol hebben gespeeld bij de voedselvoorzie- vuld, ontving van de keizer voor zichzelf, ning van de overige bewoners in het gebied. zijn vrouw en zijn kinderen het in hoog aan- Door de verkoop van produkten en de daar- zien staande Romeinse burgerrecht (afb. 10). mee samenhangende contacten konden de Maar de systematische recrutering van weer- inheemse boeren zich ook een aandeel in de bare mannen tussen 18 en 20 jaar kan een Romeinse materiële cultuur verwerven. Ro- merkbare last voor de bevolking van Zuid- meinse gebruiksvoorwerpen als aardewerk, Holland zijn geweest. Ongeveer tegelijkertijd glas en brons en bouwmaterialen als dakpan- begonnen de Romeinen vanuit de bestaande nen, tufsteen en kalksteen zijn daar uitingen stamorganisatie een civitas te formeren, een van. Een nederzetting als die te Rijswijk op soort stadsgewest met een gemeenteraad en slechts 3 km afstand van de grote stad zal gekozen bestuurders. Om hierin een functie daar meer van geprofiteerd kunnen hebben te bekleden diende men echter wel over het dan verderaf gelegen boerderijen. De groei Romeinse burgerrecht te beschikken. Deze tot een villa-achtige structuur zal door de veranderingen moeten grote spanning onder nabijheid van de stad zijn gestimuleerd. De de inheemse bewoners hebben veroorzaakt. belangrijkste bewoner was misschien inmid- In 69 n. Chr. namen de Cananefaten vanaf dels al zo geromaniseerd, dat hij een officieel het eerste uur deel aan de zogenaamde op- ambt in de stad bekleedde. stand van de Bataven. Deze hevige revolte De bevolking moet in de 2e eeuw zo zijn stond onder leiding van een Bataafse voor- uitgebreid, dat import van voedsel en andere man die jarenlang in het Romeinse leger had produkten van buiten de grenzen van het gediend en inmiddels zoals uit zijn naam Romeinse rijk nodig werd. Grote hoeveel- blijkt van de Romeinse keizer het burger- heden Romeinse vondsten in Noord-Holland, recht had verkregen: Julius Civilis. Zonder Friesland en Groningen enerzijds en terpen- twijfel was deze opstand onder meer een aardewerk en -vee in Zuid-Holland ander- reactie op een te snel te geforceerd doorge- zijds duiden op omvangrijke handel tussen voerd assimilatieproces. de gebieden aan weerszijden van de Rijks- Tegen het einde van de 1e eeuw n.Chr. grens. begon het accent van de militaire naar de Zo was er tegen het einde van de 2e eeuw civiele ontwikkeling te verschuiven. Het aan- een hoog ontwikkelde en gecompliceerde tal troepen verminderde. Rondom de ver- maatschappij gegroeid. Er waren vele soorten sterkingen langs de Oude Rijn werden dor- nederzettingen van zeer groot tot heel klein pen gesticht, waar zich oudgedienden, han- ontstaan en de bevolkingsdicbtheid kan 40 105

9 a. Uit de hand gevormd inheems keramiek. b. Romeins draaischijf aardewerk. Schaal 1 : 8. Schaal 1 : 8.

10 Het militaire diploma, dat in 1970 te Poeldijk Cananefaat moet hebben gestaan is jammer- is gevonden. Het is uitgereikt aan een Canane- genoeg niet gevonden. Een diploma (letter- faat, de zoon van Amandus, die heeft gediend lijk ‘dubbelgevouwen’) bestaat uit twee bron- in de Ala I Noricorum, een ruiterafdeling die zen platen (9.1 7.7 cm) met het afschrift in de 2e eeuw te Dormagen aan de Rijn was van de keizerlijkex beschikking om een soldaat gelegerd. Het deel, waarop de naam van de na 25 jaar trouwe dienst het Romeinse burger- recht te verlenen. 41 106 relatief groot zijn geweest. Dat alles was NOTEN mogelijk gemaakt door een goed geordend staatsbestel en een bloeiend economisch 1 De schrijfwijze Cananefaat is o.a. ontleend aan de mijlpaal van Rijswijk en het diploma van systeem. In de 3e eeuw begon dit te veran- Poeldijk. De spelling Caninefaat gaat terug op deren. Binnen- en buitenlandse onrust, de Romeinse geschiedschrijver Tacitus. voortschrijdende geldontwaarding en geld- 2 Aan de totstandkoming van dit artikel hebben tekort, en in West-Nederland mogelijk de H. J. Bloklander, L. Breijer, mevr. H.D. Morren, D.P. Hallewas, A.W.P.M. Penders en J.F. van stijging van de grondwaterspiegel en daar- Regteren Altena meegewerkt. door een vermindering van de gronden die voor agrarisch gebruik geschikt waren, kunnen hiervan de oorzaken zijn geweest. Het blijkt dat tegen het midden van de 3e eeuw het aantal Romeinse vondsten in de nederzettingen en versterkingen en dus kennelijk de aktiviteiten beginnen af te ne- men. De mijlpaal die tussen 251 en 253 in de buurt van Rijswijk langs de weg over de LITERATUUR oude duinen werd geplaatst, is één van de J.H.F. Bloemers, Rijswijk (Z.H.), ‘De Bult’. Eine laatste goed gedateerde vondsten. Pas om- Siedlung der Cananefaten, ’s-Gravenhage (Ne- streeks 270 n.Chr. houden de tekenen van derlandse Oudheden, 8), 1978. leven op. Maar er zijn geen aanwijzingen J.H.F. Bloemers, Rijswijk (Z.H.), ‘De Bult’, een voor een plotselinge ramp. Het onderzoek te nederzetting van de Cananefaten, Bussum/ Amersfoort (Archeologische Monumenten in Rijswijk en op andere vindplaatsen wekt eer- Nederland, 7), 1979. der de indruk, dat het leven als een nacht- W.A. van Es, De Romeinen in Nederland, Bussum kaars uitging 2 1972.

42 De Romeinse villa te Haccourt en de landelijke bewoning G. De Boe

Het is pas sinds enkele jaren dat men er ten ingericht hoofdgebouw en talrijke bedrijfs- volle van bewust geworden is hoe dicht onze gebouwen die soms over een tiental hectaren streken in de Romeinse tijd bewoond waren. verspreid liggen. Deze verscheidenheid is on- Door luchtverkenning en min of meer sys- getwijfeld een weerspiegeling van de sociaal- tematisch doorgevoerde veldprospekties heeft economische verhoudingen die toen het plat- men immers meer dan eens kunnen vaststel- teland beheersten. Men mag daaruit echter len dat Romeins puin in vruchtbare streken niet zonder meer afleiden dat de grote villa’s wordt aangetroffen op afstanden die gemid- toebehoorden aan grootgrondbezitters – lo- deld niet meer dan 600-800 m bedragen. Dit kale aristocratie, ambtenaars en rijke koop- geldt o.m. voor Midden- en Zuid-België, be- lui – die hun domein gedeeltelijk zelf of halve in meer heuvelachtige streken, en waar- door een conductor uitbaatten en de rest schijnlijk ook voor Nederlands Limburg. in kleine percelen verpachtten aan coloni die Het zandige Noorden was wel minder be- de kleine villa’s bewoonden. Die grote ver- woond maar zeker geen ‘terra incognita’ zo- scheidenheid geeft immers geen statisch als vroeger algemeen werd aanvaard. In deze beeld van een sociaal-economisch patroon streek primeert nog de houtbouw waarvan dat kan gelden voor de gehele Romeinse de bodemsporen die dikwijls vrij diep onder periode. Ze is integendeel het gevolg van een esgronden bedolven liggen, veel moeilijker diepgaande evolutie die de landelijke bewo- te ontdekken zijn dan het puin van gebou- ning tijdens meer dan 400 jaren heeft gekend wen in steenmateriaal. In de kustvlakte was en die ongetwijfeld met wijzigingen in de de bewoning daarbij nog meer dan elders sociaal-economische verhoudingen gepaard afhankelijk van bodemkundige en geolo- ging. gische faktoren. Welke diepgaande veranderingen sommige De overgrote meerderheid van de woonplaat- Romeinse villa’s in de loop van hun langdu- sen hadden een landelijk karakter. Het waren rig bestaan ondergaan hebben, kan goed ge- hoofdzakelijk boerderijen: de villa’s met hun ïllustreerd worden met het voorbeeld van karakteristieke Romeinse steenbouwarchitec- Haccourt, op ca. 15 km ten noorden van tuur in het zuiden en hoeven met een meer Luik. Het puin van deze villa ligt verspreid inheems karakter, althans wat de traditionele over een tiental hectaren, op een plateau dat woningbouw betreft, in het noorden. Zonder de Maasvallei beheerst. Het onderzoek in overdrijving kan gesteld worden dat b.v. voor 1967-70 bleef echter beperkt tot de opeen- België alleen, meerdere duizenden van deze volgende hoofdgebouwen en de bijbehoren- nederzettingen over het platteland verspreid de balnea, wat reeds 17 maanden opgravings- lagen tegenover slechts een vijftigtal agglo- werk vereiste. Men mag aannemen dat ook meraties die de rol van politieke, economi- het bedrijfsdeel een gelijklopende ontwikke- sche en religieuze centra vervulden. ling heeft gekend. De enkele tientallen min of meer volledig Paalgaten van twee houtbouwfasen zijn de gekende villa’s, hoofdzakelijk opgegraven oudste sporen die hier aangetroffen werden. tijdens de 19e en de eerste decennia van de Een fase ging onmiddellijk aan de bouw van 20e eeuw, vertonen een grote verscheiden- de eerste villa vooraf en de tweede was nog heid in omvang en plattegrond. Deze varieert ouder. Ook elders wordt steeds meer de aan- van kleine villa’s met een zeer bescheiden wezigheid van houten voorgangers onder het woonhuis en enkele bijgebouwen tot enorme Romeinse puin vastgesteld, maar ze zijn complexen met een zeer ruim en luxueus meestal moeilijk te dateren. Te Kaalheide 43 1 De mozaïekvloer in het frigidarium van de eerste badsuite.

2 Tepidarium en caldarium van het tweede balneum. 44 109 (Nl. Limburg) zou die houtbouw rond het en waarvan de plattegrond vrij stereotiep is. midden van de 1e eeuw n.Chr. te situeren Hun hoofdgebouwen van bescheiden omvang zijn. Te Rosmeer werden naast een twee- hebben steeds de karakteristieke gevel be- schepig huis uit de Midden-IJzertijd nog spo- staande uit een galerij tussen twee uitsprin- ren van vermoedelijk twee houtbouwperio- gende hoekvertrekken. Achter de gevel ligt des aangetroffen, zonder dat een continuïteit ofwel één grote zaal, de gemeenschappelijke in de bewoning kan bewezen worden. Elders woon- en werkruimte waarin dikwijls haar- is alleen schervenmateriaal uit de late IJzer- den worden aangetroffen, zoals b.v. te Ser- tijd voorhanden, dat moeilijk vóór of na de ville (Namen) en te Voerendaal-Ubachsberg Romeinse verovering kan gedateerd worden. (Nl. Limburg), of is het gebouw geheel of Zonder twijfel kan gesteld worden dat de gedeeltelijk in kleinere vertrekken ingedeeld, Romeinse bezetting geen onmiddellijke ge- zoals b.v. te Modave (Luik) en Buchten (Nl. volgen had op de leefwijze van de lokale Limburg). Sinds de opgravingen te Mayen bevolking die de strijd had overleefd. Op het (D) in 1922-1927 wordt vrij algemeen aan- platteland bleef de IJzertijd eenvoudig voort- vaard dat de grote ruimte een voor-Romeins duren tot minstens het midden van de Ie element is, namelijk een transpositie in eeuw n.Chr. Te Haccourt verschijnt pas steenbouw van het inheemse hallenhuis dat rond die tijd het typisch Gallo-Romeinse dan door toevoeging van de gevelpartij aan gebruiksgoed, b.v. de terra sigillata. de Romeinse mode is aangepast. In ieder De inheemse hoevetypen blijven later voort- geval kan er sindsdien niet meer aan getwijfeld leven in het zandige noorden, waar steen- worden dat het een overdekte zaal was en materiaal ontbreekt. De onlangs ontdekte geen open binnenkoer zoals voordien ge- tweeschepige huisplattegronden te Ekeren dacht werd. en Oeiegem (Antwerpen) sluiten aan bij de Naast de stereotiepe plattegronden zijn ook houtbouwtraditie die van de IJzertijd tot de de uniformiteit in de afmetingen en de een- vroege Middeleeuwen voor Zuid-Nederland voud van de inrichting voor de beginfase van en Westfalen kenmerkend is. In Noord-Bel- de villa’s kenmerkend. Het bestaan van gro- gië geraakt het Gallo-Romeinse gebruiksgoed tere villa’s is voor deze beginfase geenszins echter vrij snel verspreid, terwijl dit in het bewezen; indien er wel bestaan hebben moe- noordelijk kustgebied pas in de loop van de ten het uitzonderingen geweest zijn. Samen 2e eeuw geleidelijk het inheemse aardewerk met de grote regelmaat in hun verspreiding verdringt. Dit is b.v. het geval te Rijswijk schijnt dit alles erop te wijzen dat de inplan- (Z.H.) waar in de 3e eeuw nog Romeinse ting van de villa’s niet geleidelijk en spontaan steenbouw- en verwarmingstechnieken wor- gebeurde, maar het gevolg was van officiële den overgenomen, evenwel zonder dat de maatregelen. Na de beveiliging van de vero- evolutie tot villa zich volledig voltrekt. verde gebieden en de versterking der grenzen, na de administratieve organisatie en de uit- In Midden- en Zuid-België start de uitein- bouw van een wegennet met de daarbijbe- delijke doorbraak van de romanisering na het horende infrastructuur voor reizende ambte- midden van de 1e eeuw n.Chr. met de bouw naren, post, politie en fiscus, werd waar- van de eerste villa’s. Te Haccourt wordt de schijnlijk ook de kolonisatie van het platte- inheemse hoeve rond de jaren 70 vervangen land van overheidswege georganiseerd, al- door een woonhuis in steenmateriaal. De thans in sommige streken. De ontdekking houtbouw blijft echter wel in gebruik voor van sporen van een regelmatige landindeling de oprichting van een bijgebouw. Wegens met vierkante percelen van ca. 50 hectaren, latere terrasseringswerken is alleen de kelder o.m. in Haspengouw, en het sterke vermoe- van het oudste woonhuis bewaard, maar den dat binnen elk perceel een villa bestaan volgens waarnemingen op het terrein kan heeft, komen deze hypothese ondersteunen. dit zeker niet langer dan 30 m en breder dan Elders worden ook eenheden van ca. 100 15 tot 20 m geweest zijn. Het was waar- hectaren vooropgesteld. Deze organisatie be- schijnlijk gelijk aan de overgrote meerder- vorderde de ontginning van de veroverde heid van de villa’s die toen opgericht werden gebieden en de bloei van de landbouw waar- 45 110

3 Plattegrond van de villa rond het midden van 5 Badkuip in het frigidarium van de derde badsuite. de 2e eeuw.

4 Kruisvormig keldertje in vertrek 8 van de grote villa. 46 111 aan het platteland tijdens de 2e en het begin en grote complexen zijn gegroeid en die veel van de 3e eeuw zijn grote economische wel- talrijker zijn dan men vroeger kon vermoe- vaart te danken had. Ongetwijfeld werd ook den. Meestal blijft het oorspronkelijke sche- de autochtone bevolking daarbij betrokken, ma van de plattegrond bewaard, maar door wat in grote mate tot haar romanisering bij- de schaalvergroting worden de hoekvertrek- droeg en voor vele sociale problemen een ken dikwijls min of meer diepe zijvleugels. oplossing bracht. Door een verdere uitbreiding van deze vleu- gels leidt de evolutie soms tot het ontstaan Dat vele villabewoners een zekere graad van van peristielgebouwen, wanneer ook de vierde welstand en zelfs rijkdom verworven hadden, zijde van de koer vóór de gevel door een blijkt niet alleen uit de talrijke grafgiften in galerij of vleugel wordt afgesloten. Dit type hun graven, maar eveneens uit de verdere komt in onze streken echter weinig voor. ontwikkeling der gebouwen. Deze was zeer uiteenlopend. Enkele villa’s bleven tot in Te Haccourt begint de ontwikkeling zeer de 3e en soms zelfs 4e eeuw zonder noe- vroeg en gaat ze vrij snel. Reeds voor het menswaardige wijzigingen voortbestaan. An- einde van de 1e eeuw. vindt een nieuwbouw dere ondergingen een aantal verbouwingen plaats die zich mogelijk in meer dan een fase die voornamelijk bedoeld waren om het voltrekt. Het nieuwe hoofdgebouw is nu wooncomfort te verbeteren, maar hadden minstens 54 m en waarschijnlijk 78,50 m geen aanzienlijke vergroting tot gevolg: ver- lang en 18,50 m breed, en omvat minstens meerdering van het aantal woonkamers in 12 zalen, vertrekken en gangen. De hoekele- of rond de oude kern, verwarming van een of menten van de gevelpartij, naar het N.W. ge- meerdere vertrekken door middel van hypo- richt met uitzicht over de Maasvallei, zijn causten, plaatsen van beton- of mozaïek- niet bewaard gebleven. Met de stookplaats vloeren, versiering met beschilderde wand- voor de verwarming der hypocausten, het pleister of marmerbekledingen, enz. Bij caldarium met badkuip in een rechthoekige kleine villa’s blijft dit alles zeer bescheiden nis en twee halfronde nissen, het tepidarium en ook bij de grotere treft men deze luxe en het frigidarium is de badsuite volledig en alleen in de voornaamste vertrekken aan. vrij ruim. In het frigidarium is de mozaïek- Het gebruik van badkamers dringt geleide- vloer praktisch volledig bewaard gebleven. lijk tot in de verste uithoeken van het platte- Veelkleurige geometrische en plantaardige land door en zeldzaam moeten ook de klein- motieven sierden de beschilderde wanden. ste villa’s geweest zijn, waarvan de bewoners Enkele tientallen jaren later, in het begin zich geen bescheiden maar meestal toch vol- van de 2e eeuw, wordt deze eerste badinstal- ledige badsuite konden veroorloven. Deze latie ontmanteld en krijgen de vertrekken balnea die soms aanzienlijke afmetingen een nieuwe bestemming. Zo is de badkuip aannemen, zijn ofwel aan het woonhuis toe- in het frigidarium uitgebroken en de moza- gevoegd of in afzonderlijke gebouwen onder- iekvloer met kleine stukjes pan vervolledigd. gebracht. Al deze verbouwingen wijzigen Een nieuw balneum verrijst nu aan de ach- soms weinig aan de uiterlijke aanblik van het terzijde van het gebouw als een der asym- hoofdgebouw. Elders krijgt dit toch een metrische hoekvleugels van een tweede meer monumentaal karakter door de oprich- gevelgalerij. Het omvat eveneens een volle- ting van een tweede symmetrische gevel aan dige badsuite, maar meer bescheiden van de achterzijde, die meestal van het erf met omvang. Te oordelen naar de fragmenten de bijgebouwen is afgewend- Deze verdubbe- van mozaïeken en wandpleister waren ook ling van de gevels wijst op een stijgend so- de inrichting en versiering eenvoudiger. ciaal onderscheid tussen de bezitter en het Deze bouwfase geeft slechts een korte stil- hoevepersoneel, dat zich dikwijls uit door stand in de snelle ontwikkeling van deze een duidelijke scheiding van de pars urbana villa weer. Rond het midden van de 2e eeuw en de pars rustica door een hofmuur. Deze of iets later worden alle bestaande construc- scheiding is vooral merkbaar bij die villa’s ties afgebroken en vervangen door een mo- die in opeenvolgende stadia tot middelgrote numentale nieuwbouw. Met zijn lengte van 47 112 103,20 m en breedte van 31,70 m tot 61,75 bouwen gestaan hebben. Het enige volledige m is het hoofdgebouw nu een van de groot- en reeds voor meer dan 100 jaren opgegraven ste die in Noord-Gallië gekend zijn. Voor de voorbeeld van een dergelijke villa vindt men symmetrische gevel met centraal portaal, te Anthée, waar het hoofdgebouw ongeveer galerie en hoekvleugels met halfronde loggia’s met dat van Haccourt overeenstemt en niet ligt een rechthoekig waterbekken van 53,50 minder dan 26 secundaire woon- en bedrijfs- bij 7 m. Een tweede bekken verfraait de gebouwen binnen een ommuurde hofruimte zuidoostelijke zijgevel. Het gebouw is in drie van ongeveer 676 bij 198 tot 448 m ver- rechthoekige blokken ingedeeld. Centraal spreid liggen. ligt de grote ontvangstzaal 14 (zie fig. 3) die aan drie zijden door de binnenhof 15 met Mag men nu uit de grootte van deze land- galerijen is omringd. De tientallen overige bouwbedrijven afleiden dat samen met de vertrekken en gangen zijn gegroepeerd rond groei van het hoofdgebouw en uitbreiding de drie binnenkoeren 20, 47 en 60, waarvan van het erf ook het domein aanzienlijk de laatste eveneens door een waterbekken zou zijn vergroot? Dit is te Haccourt onmo- was opgesmukt. Rechts liggen waarschijnlijk gelijk vermits er in alle richtingen op korte de nachtkwartieren. links het dagverblijf. afstanden andere villa’s gelokaliseerd zijn, Slechts de voornaamste daarvan zijn met waarvan er verschillende te omvangrijk mozaïeken, wandbeschilderingen en mar- lijken om als afhankelijkheden te kunnen merbekleding versierd geweest ofdoorhypo- beschouwd worden. Ook in de vruchtbare causten verwarmd. Zo heeft men o.m. de Sommevallei, waar de luchtfotografie op het vermoedelijke eetkamer 22 en het zaaltje 8 gebied van de landelijke bewoning fantas- met kruisvormig keldertje in een halfronde tische resultaten opleverde, is het aantal nis, waarvan er ons geen gelijkaardige voor- middelgrote en grote villa’s zo hoog en zijn beelden bekend zijn. De voorraadskelder 36 de onderlinge afstanden zo gering (dikwijls ligt vermoedelijk in de nabijheid van de niet meer dan 500 tot 1000 m), zodat het keuken (29?). Het badgebouw, geïsoleerd bestaan van uitgestrekte domeinen totaal in zuidelijke richting, is vrij ruim opgevat: is uitgesloten. Het is weliswaar vrijwel zeker langs de ingang 79 bereikte men de kleed- dat de bewoners van een normale kleine kamer 78 en verder het laconicum of sucla- villa uit de beginfase onmogelijk 50 hecta- torium 75, het frigidarium 76 met badkuip ren konden bebouwen. Recent onderzoek van 7,15 bij 5,61 m en 1,20 m diepte, het in Engeland heeft aangetoond dat het akker- tepidarium 73, het caldarium 71-72 met bad- areaal van een hoeve met dergelijke afmetin- kuip boven het stookkanaal van de hypo- gen vrij beperkt was, namelijk slechts enkele caustverwarming, en twee praefumia. In op- hectaren. Een rationele en in zekere mate eenvolgende stadia is dit balneum door een gemechaniseerde uitbating – denken wij b.v. galerij met het woonhuis verbonden en ver- aan de maaimachine van Buzenol – van de der uitgebouwd tot een complex van 15 totale beschikbare oppervlakte en de verwer- bad- en dienstvertrekken. Het belangrijkste king van alle mogelijke derivaten van land- nieuwe element is een verwarmde piscina bouw en veeteelt moeten zeker voldoende van 8,35 bij 5,35 m, volledig op hypocaust geldmiddelen hebben opgebracht om de op- gebouwd en door 1,50 tot 1,70 m dikke richting van vrij luxueuze woningen toe te muren omringd. laten en vereisten terzelfdertijd een uitbouw Ondanks haar grootte en rijkdom kan deze van het bedrijf. Ongetwijfeld werden even- villa niet aangezien worden als het buiten- eens natuurlijke rijkdommen uit de onder- verblijf van een vermogend grootgrondbe- grond ontgonnen. Deze middel-grote en gro- zitter. Ze bleef immers het centrum van een te villa’s waren dus niet noodzakelijk eigen- bedrijf, dat een gelijkmatige groei kende. dom van grootgrondbezitters, maar eerder Tijdens de laatste bouwfasen was het erf van een omvangrijke middenstandgroep van immers meer dan 500 m lang geworden en welstellende hereboeren. binnen de hofmuren die op luchtfoto’s te Aan de economische bloei van het platte- onderscheiden zijn, moeten talrijke bijge- land, die haar hoogtepunt bereikte van het 48

113 midden van de 2e tot het begin van de 3e onze streken onduidelijk. In Zuid-Gallië en eeuw, kwam vrij vlug een einde. Vele villa’s de streek van Trier kende men ongetwijfeld (o.m. Haccourt of althans het opgegraven wederom een zekere bloeiperiode. Bij gebrek deel ervan) werden rond het midden of in aan goede opgravingen weten wij niet in de tweede helft van de 3e eeuw verlaten. hoeverre bij ons oudere villa’s opnieuw inge- Dikwijls wordt dat toegeschreven aan ver- richt werden en of er zelfs nieuwbouw plaats nieling tijdens de herhaalde plundertochten vond. Het is echter helemaal niet uitgesloten van Germaanse invallers. De direkte invloed dat op vele plaatsen alleen een deel van de daarvan mag echter niet overdreven worden. bedrijfsgebouwen in gebruik werd geno- De sterke ontvolking van het platteland was men, dit voor rekening van een eigenaar die eerder het gevolg van een samenloop van zich binnen de veilige muren van een stad allerlei ongunstige faktoren die het leven in teruggetrokken had, maar vooral als afhanke- de villa’s onmogelijk maakten: politieke on- lijkheid van een groot domein. Het is immers rust, algemene onveiligheid, economische zeer waarschijnlijk dat zich in de Laat-Ro- recessie, inflatie, stijgende fiscale druk, enz. meinse periode belangrijke sociale verschui- Ook de uitputting van de te intens bebouw- vingen hebben voorgedaan, vermits het ver- de gronden kan een zekere rol gespeeld heb- laten van vele gronden de vorming van groot- ben. Op welke wijze sommige villa’s toch in grondbezit in de hand heeft gewerkt. de 4e eeuw herbewoond werden is voor

BIBLIOGRAFIE

R. De Maeyer, De romeinsche villa’s in België, Ant- Id., De Romeinse villa’s in Gallië en Germanië, werpen-’s-Gravenhage, 1940. Leuven, 1971 (doctoraatstesis). G. De Boe, Haccourt I. Vestiges d’habitat préro- Id., De landelijke bewoning in de Romeinse tijd, main et premières périodes de la villa romaine, in Het Oude Land van Loon XXVIII, 1973, Archaeologia Belgica 168, 1974. 85-114. Id., Haccourt II. Le corps de logis de la grande Id., Grandes villas et petites termes. L’environne- villa, Archaeologica Belgica 174, 1975. ment rural, in La Belgique de César à Clovis, Id., Haccourt III. Les bains de la grande villa, Dossiers de l’Archeologie n° 21, 1977, 37-44. Archaeologia Belgica 182, 1976.

49 Kerkhove M. Rogge

Kerkhove, thans samengevoegd met Avelgem, de aanleg rond of kort na het midden van is gelegen in het zuidoosten van West-Vlaan- de eerste eeuw na Christus te situeren valt, deren, aan de voet van de Vlaamse Ardennen. en twee steenbouwfasen, respectievelijk uit Reeds in het verleden werden er op het de tweede en derde eeuw. grondgebied van deze voormalige gemeente De houtbouwen waren in vakwerk. De fun- heel wat archeologica ontdekt. Aldus ver- deringen van de steenbouwen waren aange- meldt een manuscript van 1610 de vondst legd met Doomikse kalksteen, wellicht via van een aanzienlijke muntschat uit de Gallo- de Schelde aangevoerd uit de omgeving van Romeinse tijd1. In het begin van onze eeuw Doornik, dat een belangrijk exploitatiege- vond de bedrijvige pastoor Claerhout o.m. bied was van natuursteen en van kalk. Op voorwerpen uit de prehistorie en uit de Ro- de funderingen was een lage gemetselde meinse tijd tijdens het uitvoeren van werken sokkel aangebracht, waarop dan de eigen- aan de nieuwe sluis van Waarmaarde. In lijke muur in vakwerk rustte. Sommige ge- 1913 legde hij tijdens een beperkt onder- bouwen zijn ongetwijfeld luxueus uitgerust zoek ook muurresten bloot van antieke ge- geweest; dit blijkt o.m. uit de vondst van ge- bouwen. Uit geen van zijn geschriften kon polijste marmerplaten en van zuilfragmen- evenwel de juiste ligging van de vindplaats ten. Bovendien hadden sommige vertrekken worden afgeleid2. De nederzetting werd in hypocaustverwarming. 1971 opnieuw ontdekt bij het bestuderen De reconstrueerbare plattegronden behoren van de veldbodemkaart. Ze is gelegen ten tot de jongste bouwfase (afb. 2). Twee types noorden van de Scheldevallei, tussen de konden tot nog toe onderscheiden worden. dorpskommen van Kerkhove en Waarmaar- Drie constructies bestaan uit een aantal ver- de, op een rugvormige akker die gemiddeld trekken, gerangschikt rond een centrale een vijftal meter uitsteekt boven het niveau binnenkeer; enkele hebben aan de zuid- van de alluviale vlakte (afb. l). kant van de binnenkeer een portiek (afb. 2 In 1973 begon de Vereniging voor Oudheid- en 3). Het tweede type is een pijlerbouw en kundig Bodemonderzoek in West-Vlaanderen werd waarschijnlijk voor het opslaan van met een eerste opgravingscampagne. Aanlei- graan gebruikt (afb. 2 en 4). Tijdens de der- ding tot het onderzoek was het aanleggen de bouwfase heeft men de situs sterk uitge- van een reeks puttenbatterijen door de Na- breid en tevens voorzien van een v-vormige tionale Maatschappij der Waterleidingen. gracht. De opgravingen leverden indrukwekkende Wellicht had de nederzetting van Kerkhove resultaten op, nl. een belangrijke situs uit een officieel karakter. Verschillende aanwij- de Gallo-Romeinse tijd (1e tot 3e eeuw zingen duiden immers in deze richting. Voor- n. Chr.) en een kleine nederzetting met eerst de planmatige aanleg van de gebouwen; begraafplaats uit de Merovingische periode ze zijn nl. op één lijn en volgens de noord- (6e tot 8e eeuw n. Chr.)3. zuid-as aangelegd. Ook de types van de plat- Bij het onderzoek van de Romeinse neder- tegronden laten een officiële nederzetting zetting – haar oppervlakte beslaat meer vermoeden. Het type met centrale binnen- dan 4 ha – kwamen tot nog toe twaalf keer vertoont veel gelijkenis met de prae- gebouwen aan het licht. De teruggevonden toria, de fabrica en sommige magazijngebou- constructies hebben alle aanzienlijke afme- wen uit de legerplaatsen4. Eén van de gebou- tingen en behoren tot drie verschillende wen had verwarmde vertrekken; het mag als bouwfasen, nl. een houtbouwfase waarvan dienst- of logementsgebouw beschouwd wor- 50 115

1 Kerkhove: uittreksel van de veldbodemkaart met in vette streeplijn, de begrenzing van de Romeinse neder- zetting (copyright V.O.B.O.W.).

2 Kerkhove: vereenvoudigde plattegrond van enkele constructies uit de jongste steenbouwfase.

den. De overige constructies van dit type Menapiorum en de Civitas Nerviorum, op het kunnen magazijnen of/en werkplaatsen ge- kruispunt van belangrijke wegen, met name weest zijn. De pijlerbouw was zeer waar- de Schelde en twee landwegen respectievelijk schijnlijk een horreum5. Voor een officieel komende van Blicquy en van Doornik. Het karakter pleit tenslotte ook nog de ligging was vooral op dergelijke saillante punten dat van de situs, op de grens van de Civitas de z.g. stationes en mansiones werden geves- 51 116 tigd. Deze baanposten boden een onderko- na Christus, misschien wel ten gevolge van de men aan de staatspostdienst (cursus publicus) invallen van de Saksen, een volk dat, net als en waren uitgerust met logementsgebouwen de latere Noormannen, de kusten van Noord- (praetoria) ten behoeve van de rondreizende west-Gallië in die periode onveilig maakte. staatsambtenaren, en met staatsmagazijnen De talrijke brandlagen die tijdens het onder- waar de annona en/of de officiële goederen zoek werden aangesneden wijzen in elk geval in transit werden opgeslagen. In sommige op het gewelddadig einde van de Romeinse stationes waren ook kleine troepenafdelin- occupatie te Kerkhove. gen gelegerd. Aan hen was de bewaking van de staatsmagazijnen en de zorg voor de vei- De V.O.B.O.W. zal, in samenwerking met de ligheid langs de wegen toevertrouwd. provincie West-Vlaanderen, deze voor onze De nederzetting hield op te bestaan in de gebieden unieke situs restaureren en toegan- loop van het derde kwart van de derde eeuw kelijk stellen voor het publiek.

3 Kerkhove: zicht op de oostelijke vleugel van een 4 Kerkhove: pijlerbouw (copyright V.O.B.O.W.). gebouw met centrale binnenkeer (copyright V.O.B.O.W.).

NOTEN

1 M. Thirion, Les trésors monétaires gaulois et Römer, Actes du IXe congres international romains trouvés en Belgique, Bruxelles, 1967, d’études sur les frontières romaines, Mamaia p.101,nr149. 1972, Bucarest-Köln, 1974, pp. 399-407; Id., 2 M. Bauwens-Lesenne, Bibliografisch reperto- Römisches Militarhandwerk – Archaologische rium der oudheidkundige vondsten in West- Forschungen der letzten Jahre, in Anzeiger der vlaanderen (vanaf de vroegste tijden tot aan de Österr. Akademie der Wissenschaften Wien, Noormannen), Oudheidkundige repertoria, IV, phil.-hist. Klasse III, 1974, Nr. 1; R. FeUmann, Brussel, 1963, pp. 54-55. Das Zentralgebäude der römischen Legionslager 3 Cf. Archeologie, 1974, p. 83; 1975, p. 62; und Kastelle, Jahresbericht Gesellschaft Pro 1976, pp. 81-82; 1977, p. 98 en fig. 27-28; Vindonissa, 1957-1958. 1978, pp. 82-83. 5 Voor dit gebouwtype, zie o.m. R.E. Rickman, 4 Zie o.m. H. von Petrikovits, Die Spezialgebäude Roman Granaries and Store Buildings, 1971; römischer Legionslager, in Legio VII Gemina, A.P. Gentry, Roman Military Stone-built Gra- Leon, 1970; Id., Militärische Fabricae der naries in Britain, B.A.R. 32, 1976. 52 Een Romeinse villa bij Druten R. S. Hulst

In deze bijdrage zal een overzicht worden plattegronden naar een tweetal hoofdken- gegeven van de voorlopige resultaten van merken in vijf groepen onderbrengen. Het het onderzoek naar een Romeinse neder- eerste kenmerk hangt samen met de con- zetting te Druten1. Deze nederzetting ligt structie van het bouwwerk, te weten de aan-, 18 km ten westen van Nijmegen-Novio- resp. afwezigheid, van één of meer midden- magus, eveneens aan de zuidelijke oever van palen. En wat het tweede kenmerk betreft: de Waal. Het onderzoek begon eind 1974 – er zijn gebouwen met een gaanderij (porticus) begin 1975. In deze publikatie is de stand aan de buitenzijde van de wanden, andere van het onderzoek per ultimo 1978 verwerkt. gebouwen missen deze. Reeds in de campagne 1975 werd de west- grens van het areaal dat door de nederzetting De eerste groep wordt gevormd door de werd ingenomen vastgesteld. Hoever de be- tweeschepige gebouwen zonder porticus. Zij woning zich naar het oosten toe uitstrekt is dragen de nrs. 8 (afb. 2), 9 (afb. 2), 10 en nog onbekend, maar op grond van diverse 20, en vertonen een zeer enge onderlinge ver- waarnemingen mag voorlopig een lengte van wantschap. Opvallend is de aanzienlijke tenminste 370 m worden aangehouden. Hoe- lengte, 35 m of meer. De wanden zijn steeds wel de begrenzing aan de noordzijde wel in een greppel geplaatst. Aan de lange zijden vaststaat en ook de belangrijkste elementen zijn zij onderbroken om ruimte te bieden van de bewoning aan de zuidelijke zijde in voor twee, in huis 10 zelfs vier, tegenover kaart zijn gebracht, is een getrouw beeld elkaar gelegen ingangen. Als uitvoeringen in van de nederzetting nog niet te geven. Het het klein van dezelfde bouwtrant rekenen wij niet opgegraven gedeelte is vooralsnog groter ook de gebouwen 6 (en 21?) bij deze groep. en de vondsten uit dat gebied maken duide- Nummer 6 (afb. 3) gaat aan 7 vooraf. lijk dat de bewoning aldaar in datering en De vondsten bij deze huizen dateren uit de deels ook qua karakter in grote lijnen over- tweede helft van de 1e eeuw tot in de eerste eenstemt met het opgegraven gedeelte in helft van de 2e eeuw. Het staat dus wel vast het westen. Het moge de lezer duidelijk zijn dat de bouwwijze, die wij in deze groep heb- dat hij aan onze nu volgende uiteenzettin- ben leren kennen nog in de 1e eeuw thuis- gen, waar dat maar is vereist, slechts een hoort. Vanwege de verwantschap met de hui- voorlopige waarde dient toe te kennen. zen uit de IJzertijd, die in hetzelfde gebied voorkomen, en omdat in het Rivierengebied zeer vergelijkbare plattegronden uit de Ro- Beschrijving meinse tijd bekend zijn, houden wij de ge- bouwen van deze groep voor vertegenwoor- hl de opgraving kunnen wij de sporen van digers van de inheemse bouwtraditie. 21 gebouwen, compleet of gedeeltelijk, on- derscheiden (afb. 1). De meeste gebouwen De tweeschepige gebouwen 1, 11 en 15 zijn in hout opgetrokken. Steenbouw treffen horen tot de tweede groep, met een porticus. wij aan in de gebouwen 2,4, 7 en 15, voorts Zij zijn beduidend korter dan de voorgaande. in één onderdeel van gebouw 1 en mogelijk Er is een grote verscheidenheid in uitvoering. in de rondbouw 5. De resten van steenbouw Bij gebouw 11 (afb. 4) zijn de wanden in bleken meestentijds tot en met de fundering een greppel geplaatst, bij gebouw 1 is dat te zijn uitgebroken2. niet het geval. En in gebouw 15 ontmoeten Uitgezonderd de nrs. 2, 4 en 5 kunnen wij de wij geen houtbouw, maar steenbouw. De 53

118

1 Overzicht nederzetting te Druten. Schaal 1 : 500. 54 119

55 120 aansluiting bij de eerste, de inheemse, groep wen regel schijnt te zijn. Hierin bestaat ver- van huizen is nog vrij nauw, vooral bij wantschap met de gebouwen 1 en 11 van gebouw 11 valt dit op te merken. De date- onze tweede groep. Deze overeenkomst ring is ook grotendeels dezelfde. Alleen krijgt meer reliëf wanneer wij ons realiseren gebouw 15 is wat later tot stand gekomen, dat gebouw 12 de onmiddellijke opvolger in de 2e eeuw. van nr. 11 is en, omdat beide op dezelfde Wij zullen nog even bij gebouw 1 moeten plaats hebben gestaan, feitelijk, als ruimer blijven, omdat het wat complexer is dan de en fraaier, ter vervanging daarvan heeft ge- meeste andere. De gaanderij loopt hier diend. Een opvallende bijzonderheid van dit slechts om drie zijden van hei huis. De vierde gebouw is het feit dat de noordelijke gaande- zijde is van een grote rechthoekige aanbouw rij, waarvan de opbouw, evenals bij gebouw voorzien. Binnen het gebouw valt ons voorts 18, in een fundamentgreppel is geplaatst, een op steen gefundeerd vertrek op, met een naar beide zijden voorbij het gebouw is ver- uitspringend muurdeel aan één zijde. Wij lengd. Aan de oostzijde wordt aldus de zeer zouden dit uitspringende fragment willen directe samenhang met gebouw 15 (zie zien als de wang van een trap die dan juist boven) aangetoond. voldoende groot is geweest om toegang te Binnen het gebouw bevindt zich in de zuid- verlenen tot een verdieping. Uit dit of deze westhoek een goot, vermoedelijk ten be- twee vertrek(ken) zijn vele fragmenten van hoeve van een specifieke watervoorziening. twee systemen van muurschilderingen af- Twee gooteinden monden uit in de aangren- komstig. zende wanden. Men kan in de korte wand de inlaat, vlak bij de waterput, en in de lange De derde groep van gebouwen omvat de wand de afvoer situeren. Uit de waterput nrs. 18 en 19. Deze hebben één paal in het zijn o.m. vele fragmenten van muurschilde- centrum en een omlopende gaanderij. Qua ringen afkomstig. uitvoering is er tussen deze twee huizen een Alle vier de gebouwen stammen uit de 2e welhaast volkomen overeenkomst (afb. 5). eeuw, waarschijnlijk nog wel uit de eerste Gebouw 19 is de directe opvolger van nr. 18. helft daarvan. Beide horen thuis in de 2e eeuw, nr. 18 waarschijnlijk nog in de eerste helft daarvan. De vijfde en laatste groep omvat de eensche- In hoeverre deze porticus-gebouwen met één pige gebouwen zonder porticus, de nrs. 13 paal in het midden nog in verband staan met en 14, terwijl ook het in steen uitgevoerde de tweeschepige plattegronden van de vorige gebouw 7 hierbij kan worden gerekend. groepen valt niet te zeggen. Een opvallend en Na de afbraak van gebouw 12 is met enige constructief belangrijk kenmerk, dat we in verschuiving naar het zuidwesten ter plaatse de vorige groepen niet tegenkwamen en hier een derde gebouw, nr. 13, verrezen (afb. 4). wel, t.w. de regelmaat in de positie van de In oriëntering en in bouwtrant toont dit ge- palen van de wanden en, in relatie tot deze, bouw wel duidelijk aan dat de ontwikkeling, van de palen van de gaanderij, zien wij echter die zich voordien op deze plaats in de gebou- terug bij de eenschepige gebouwen van de wen 11 en 12 ononderbroken had voorge- volgende groepen. daan, volkomen was afgesloten. De gebou- wen van deze groep horen in de 2e eeuw Vier plattegronden rekenen wij tot de vierde thuis. groep, die van de eenschepige gebouwen met een, meestentijds vierzijdige, gaanderij. Deze Kort resumerend kunnen wij vaststellen dat gebouwen zijn de nrs. 12 en 3 en, in een klei- in het schema dat wij tot nu hanteerden de nere uitvoering, de nrs. 17 en 22. eerste twee groepen, die der tweeschepige Binnen deze groep neemt gebouw 12 (afb. gebouwen, in de 1e eeuw thuishoren dan wel 4) evenwel een afzonderlijke plaats in. De een bouwtraditie uit die eeuw. vertegenwoor- onregelmatige plaatsing van de palen van de digen. De overige drie groepen daarentegen wanden en van de gaanderij vormt een uit- moesten wij hoofdzakelijk in de 2e eeuw zondering op wat bij de eenschepige gebou- plaatsen. De plaats die de steenbouw in dit 56 121 schema inneemt is niet groot. Het is mis- vormige muur, misschien van steen opge- schien veelbetekenend dat deze bouwwijze trokken, met twee doorgangen tegenover in de gebouwen, die niet in het schema pas- elkaar. Concentrisch binnen de cirkel heeft sen, wel in zo overheersende mate is toege- de onderbouw gestaan van een vierkante of past, t.w. in de uit meerdere vertrekken be- ronde centraalbouw. Dit opvallende bouw- staande nrs. 2 en 4, en misschien in de rond- werk is niet goed te dateren. Ook over de bouw 5. functie valt helaas niets te zeggen.

Gebouw 2 is voor de bepaling van het karak- Tenslotte is daar nog een grote rechthoekige ter van onze nederzetting van veel betekenis. kuil, nr. 16, mogelijk een hutkom. Vondsten Het bestaat uit drie aaneengeschakelde ver- dateren de kuil in de tweede helft van de Ie trekken met aan één zijde een drietal neven- eeuw tot in het begin van de 2e eeuw. De ruimten. De drie vertrekken nemen tezamen gaanderij van gebouw 15 is gedeeltelijk in een ruimte in van 13.90 x 4.50m (buiten- deze kuil gefundeerd. werks). De volle breedte bedraagt 6.20 m. Greppels, sloten en enige palenrijen zijn de De oostelijke nevenruimte bezit een ca. 0.30 voornaamste overige sporen in de nederzet- m uitspringende nis. Het complex is ting. De westelijke en noordelijke begren- 0.75-1.00 m diep op brokken grauwacke ge- zing van het bewoonde gebied worden ge- fundeerd en van tufsteen opgetrokken. Van vormd door een ongeveer 1 m diepe grep- de fundamenten is overigens het merendeel pel. Beide delen van het traject lopen nog geheel uitgebroken. Daarbij is ook de ruimte over een onbekende afstand verder, zodat de binnen de westelijke twee vertrekken tot een overige twee zijden voorlopig nog ‘open’ diepte van 0.40 m beneden het omringende liggen. De greppel is aan het einde van de maaiveld volkomen omgezet. 1e eeuw. gegraven en geraakte eerst sedert Aan de westelijke korte zijde werd een 0.50 het einde van de 2e eeuw geheel opgevuld. m diepe kuil, waarin veel houtskool, aange- De overige greppels, te verdelen in open troffen. Naast de westelijke nevenruimte ligt greppels en smalle z.g. standgreppels voor een grote waterput. Met een oppervlakte van omheiningen, en de palenrijen, hebben te 2 2 m heeft deze een 4 grotere capaciteit maken met de interne geleding van de neder- danx de gangbare waterput.x zetting. Vaak hangen zij met bepaalde ge- Het kost niet veel moeite in dit gebouw een bouwen en groeperingen van gebouwen sa- badgebouwte herkennen. De twee westelijke men. Zij zijn dan ook stellig niet even oud. vertrekken zijn de ruimten voor achtereen- Een belangrijke rol hebben de greppels en volgens het warme bad (caldarium) en het de palenrijen vervuld, die dwars over het on- lauwe bad (tepidarium) beide met hypo- bebouwde terrein tussen de gebouwen lopen. caustum. In het derde vertrek bevindt zich Zij hebben, zoals wij verder nog zullen zien, het koude bad (frigidarium), terwijl de bij- de afscheiding gevormd tussen de eigenlijke behorende nevenruimte met de nis plaats kern van de bewoning en de overige bebou- biedt aan het koudwaterbad (piscina). Het wing. apodyterium (kleedruimte) kan in dezelfde ruimte hebben gelegen als het frigidarium. In het badgebouw zijn een muurschildering en Samenhang en ontwikkeling van de nederzet- een rode aangestreken vloer aangebracht. De ting vondsten, die voornamelijk afkomstig zijn uit de dichtgeworpen put, stammen uit het Het eerst in het oog vallende kenmerk van de tweede kwart tot de tweede helft van de 2e aanleg van de nederzetting is de groepering eeuw. van de gebouwen langs een ongeveer 70 m Ook in gebouw 4 zijn fragmenten van muur- breed open middenterrein. Hier is duidelijk schilderingen en van een rode aangestreken van een geïntegreerd plan sprake. Dat mag vloer gevonden. Het gebouw is 2e-eeuws. afdoende blijken uit de volgende feiten. De De rondbouw nr. 5 bestaat uit twee elemen- gebouwen 12 en 15 hebben een gemeen- ten. Aan de buitenzijde loopt een cirkel- schappelijke rooilijn. Dat is ook met hun 57

122

2 De gebouwen 9 (onder) en 9 (boven). Schaal 1 : 200.

3 Het gebouw 6. Schaal 1 : 200. 58

123

3 Het gebouw 11 (boven), 12 (onder, en 13 (midden). Schaal 1 : 400. 59 124 tegenhangers, de gebouwen 3 en 4, het geval. ruwweg in de eerste helft tot het midden van Staat tegenover gebouw 12 gebouw 3, de de 2e eeuw. Het hoofdgebouw heeft het dus tegenhanger van gebouw 15 is nummer 4. De lang uitgehouden, en in die tijd is het er ken- gebouwen 12 en 15 zijn met hun gaanderij- nelijk nooit van gekomen tot een verbou- vleugels of colonnades in de vorm van een wing, uitbreiding of verfraaiing over te gaan. doorlopend front naar dit middenterrein toe- gekeerd. De aanwezigheid van enige greppels Intussen hebben wij nu wel globaal twee en palenrijen op het middenterrein wijst op fasen in de bewoning kunnen onderscheiden. een indeling van deze ruimte, welke in grote Tot de eerste die na 70 n.Chr. (zie beneden) lijnen overeenstemt met de groepering van een aanvang neemt rekenen wij de gebouwen de gebouwen. 1 en 11 en de rechthoekige kuil 16. Het valt Centraal in dit concept staat langs de korte op dat de noordelijke zijde van de nederzet- flank van de rechthoek gebouw 1. Dit ge- ting nog onbebouwd blijft, tenminste in het bouw onderscheidt zich door een zekere westen. In de eerste helft van de 2e eeuw interne complexiteit, naast de omvang, van heeft zich dan de ontwikkeling van de de overige, in wezen eenvoudige, gebouwen tweede fase voltrokken, waardoor dan, in en bezit in kwantiteit en in kwaliteit een een grote onderlinge samenhang, de gebou- vondstenrijkdom, die wij elders niet tegen- wen 2, 3, 4, 12 en 15 met het hoofdgebouw komen. In de onmiddellijke nabijheid staat deel uit maken van de nederzetting. Het ook het badgebouw. Deze twee gebouwen hoofdgebouw annex badgebouw heeft dan bezitten, zoals hun onderlinge ligging al wel ter weerszijden een vooruitspringende vleu- aangeeft, in aanleg een structurele samen- gel gekregen ter lengte van een 70 meter. hang. Wij kunnen gerust vaststellen dat ge- Ontbrak de noordzijde in de eerste fase bouw 1 het centrum is van de daarbij beho- geheel, nu valt te constateren dat de noorde- rende nederzetting. lijke vleugel in representativiteit achterblijft Hoe heeft de nederzetting van dit hoofd- bij de zuidelijke vleugel. Is de ontwikkeling gebouw er uit gezien? Het zal duidelijk zijn niet voltooid of heeft dit nooit in de bedoe- dat, als boven eigenlijk al aangegeven, de ge- ling gelegen? bouwen 3, 4, 12 en 15 daar deel van uit- maken. Dit complex kan in de porticusrij Wat de greppels betreft, het volgende. De langs de gebouwen 15 en 12 en in de weste- randgreppel is reeds tijdens de eerste fase lijke voortzetting van deze rij, waar deze gegraven. Het is niet uitgesloten, zo niet misschien ook architectonisch in zekere zin waarschijnlijk, dat in deze periode ook de heeft aangesloten op het loodrecht daarop naar het noorden en het oosten gerichte staande front van het hoofdgebouw, in het greppel ten oosten van het hoofdgebouw en stenen badgebouw en in de twee stenen de smalle noord-zuid lopende standgreppel gebouwen 4 en 15 een bepaalde monumen- tot stand zijn gebracht. Deze standgreppel taliteit niet ontzegd worden. Maar waarom en de overige (stand-)greppels en palenrijen is het hoofdgebouw, één enkel onderdeel met doorgangen die dwars over het midden- uitgezonderd, dan niet in steen uitgevoerd^ terrein lopen markeren door de gehele bewo- We zullen proberen op deze vraag als volgt ningsduur heen de scheiding tussen de ge- een antwoord te vinden. bouwen met de nodige representativiteit en We hebben al gezien dat gebouw 12 een de overige, in het oosten gelegen gebouwen. directe voorloper heeft gehad en ook dat Het onderscheid tusen deze twee delen van het even oude gebouw 15 uit een latere tijd de nederzetting wordt ook fraai gedemon- dateert dan kuil 16. Deze kuil hoort thuis in streerd in de verspreiding van de fragmenten de periode einde van de 1e eeuw. tot het van muurschilderingen. Naar de oppervlakte begin van de 2e eeuw. Welnu, uit diezelfde van de fragmenten gemeten is ca. 90% af- periode stammen ook de vondsten die bij het komstig uit het westelijk deel (opmeting hoofdgebouw gedaan zijn. Met andere woor- Peters, Swinkels en Moormann, BROB, 28, den, dit gebouw bestond al enige tijd voor- 1978, catalogus). dat zijn bijgebouwen tot stand kwamen, Van de oostelijke gebouwen horen de naar 60 125 inheemse trant gebouwde nrs. 8, 9, 10 en 20 ling geen dwingende argumenten geven de tot de eerste fase. Evenwel met dien verstan- aanvang van de bewoning vóór ca. 70 n. Chr. de dat één of meer gebouwen (nr. 8, nr. 20?) te stellen, maar wel alle aanleiding om zulks ouder kunnen zijn dan gebouw 1 en dat het te doen binnen het 8e decennium van de Ie complex 9 en 10 nog in enigerlei vorm in de eeuw. Tegelijkertijd echter dienen wij ons tweede fase aanwezig kan zijn geweest. Bij ook te realiseren dat in de gebouwen, die de tweede rekenen wij dan ook de gebouwen naar de inheemse trant zijn opgetrokken, die in het verlengde van de zuidelijke vleugel tenminste de mogelijkheid is gegeven dat de liggen, de nrs. 17, 18 en 19 (en voorts nr. bewoning al wel vóór het eerste optreden 22?). Interessant is dat de gebouwen 18 en van het importaardewerk ter plaatse aanwe- 19 dwars op de strekkingsrichting van de zig was. nederzetting zijn geplaatst. Deze twee ge- Hoe dit ook zij, de conclusie schijnt gewet- bouwen worden resp. door een greppel en tigd dat kort na 70 n. Chr. te Druten een een palenrij begeleid. Deze lopen over een nederzetting tot stand kwam, die, zo deze nog onbepaalde afstand zuidwaarts. Het geen aansluiting vond bij een ter plaatse heeft er dus alle schijn van, dat de tweede bestaande inheemse bewoning, in ieder geval fase van de nederzetting aan de zuidzijde een zijn wortels heeft in de inheemse traditie, annex heeft gehad. maar ook reeds onmiskenbare trekken van een romanisering vertoonde. Nog in de 2e eeuw desintegreert de tweede Nadien is zij gedurende enige generaties on- bewoningsfase. Dit verval heeft zijn beslag gestoord en in een grote continuïteit kunnen gekregen als de gebouwen 13 en 14 tot stand uitgroeien tot een nederzetting waar de sa- komen. Beide doorbreken de opzet en de menstellende delen en hun samenhang een directe continuïteit van de nederzetting. sterk geromaniseerd karakter dragen, daarin Gebouw 14 kan, blijkens vondsten, uit de tevens de belangrijke positie die deze neder- tweede helft tot het einde van de 2e eeuw zetting moet hebben ingenomen duidelijk dateren. Voor gebouw 13 kan hetzelfde tot uiting brengend. Met name de axiale po- gelden. sitie van het hoofdgebouw en de groepering van de overige gebouwen in twee vleugels In hoeverre dit beeld van de ontwikkeling aan een open middenterrein en de tweede- van onze nederzetting met de werkelijke toe- ling in, zo zou men kunnen zeggen, een ‘pars dracht overeenstemt kan eerst beoordeeld urbana’ en een ‘pars rustica’ welke onze worden wanneer de voortzetting van het tweede fase kenmerken, komen zonder meer onderzoek ons meer gegevens heeft ver- overeen met de formele aanleg die zovele schaft. Dan zal ook kunnen blijken of de villa’s in de Romeinse tijd laten zien. bewoning na onze tweede fase hetzelfde Op grond van haar landschappelijke ligging karakter heeft behouden en waar dan het ligt het alleszins voor de hand dat onze ne- centrum is gelegen waartoe de gebouwen 13 derzetting haar bestaan vond in de agrari- en 14 behoren. sche produktie. Maar het opvallende karak- ter van de nederzetting kan niet alleen daar- uit worden verklaard. Er moet dus meer zijn. Aanvang en aard van de bewoning Dit meerdere kan worden gevonden, wan- neer wij er van uitgaan dat de villa van Dru- Eén van de vroegste elementen in de neder- ten voor de agrarische markt heeft geprodu- zetting is gebouw 1, dat tevens, gelijk de ceerd en zelfs mede invloed had op de orga- opzet van dit gebouw verraadt, reeds de nisatie van deze markteconomie. neerslag vormt van een zekere romanisering. De markt waar de produkten konden wor- Het oudste importaardewerk in de nederzet- den afgezet bevond zich in Nijmegen en de ting is in dit gebouw relatief aanzienlijk ver- impuls tot het ontstaan en de bloeiende ont- tegenwoordigd. Met deze exclusief le-eeuw- wikkeling van de nederzetting waren onge- se importen is het in onze nederzetting als twijfeld gelegen in de gewijzigde omstan- geheel zo gesteld, dat zij in hun samenstel- digheden na de pacificatie van 70, de lege- 61

126

5 De gebouwen 18 (links) en 19 (rechts). Schaal 1 : 200.

62 127 ring van Legio X Gemina in Nijmegen in 71 lijke voorkomen in deze rij. Bodemkundig en het ontstaan van de grote burgerlijke en verkeersgeografisch zijn langs de Waal alle nederzetting, die zich als hoofdplaats van de voorwaarden voor een intensieve produktie- civitas Batavorum al spoedig tot een stad en afzetorganisatie aanwezig. Naar gelang de facto wist te ontwikkelen, Ulpia Novio- van de aard en de omvang van de produktie magus. Indien deze relatie heeft bestaan kon het transport over land en over de rivier tussen Noviomagus en de nederzetting te plaatsvinden. De vragen wie deze landbouw- Druten, kan deze met evenveel of meer bedrijven in eigendom hadden en wie deze recht ook verondersteld worden voor het economische organisatie beheersten kunnen tussenliggende gebied langs de zuidelijke wij uiteraard niet beantwoorden. Maar toch oever van de Waal. Inderdaad is voor een is het misschien niet ver gezocht in dit ver- viertal plaatsen in het betrokken gebied in band te denken aan een klasse van landeige- meerdere of in mindere mate voldoende aan naars, die ook in de stad Ulpia Noviomagus vondstgegevens voorhanden om ook aldaar een vooraanstaande positie innamen, een si- de aanwezigheid van een bewoning van het tuatie die in de Romeinse tijd zeer gebruike- karakter van Druten aan te kunnen nemen. lijk was. Druten is tot heden nog het meest weste-

NOTEN

1 Een meer uitvoerige beschrijving van de hand 2 Onder het begrip ‘steenbouw’ wordt hier elk van de auteur zal verschijnen/is verschenen in bouwwerk opgenomen, waarin steen of grint de Berichten van de Rijksdienst voor het Oud- als bouwmateriaal is toegepast. Alleen in het heidkundig Bodemonderzoek (BROB), 28, geval van gebouw 2 weten wij echter zeker dat 1978. In dezelfde bundel wordt/is een verhan- ook de opbouw volledig in steen is uitgevoerd. deling van Peters, Swinkels en Moormann op- In de andere gevallen kan voor de opbouw ook genomen over de vondsten van muurschilderin- (mede) van hout gebruik zijn gemaakt. gen in deze nederzetting. 63 Romeinse muurschilderingen in Nederland W. J. Th. Peters

Nergens in Nederland zijn Romeinse muur- vaker aan dan de afbeeldingen van pronk- schilderingen in situ te zien. Wat er aan façades en rijk uitgewerkte decoraties in wanddecoratie uit de Romeinse tijd bewaard liandboeken en gidsen hadden doen ver- is, moet men zoeken in de musea, en dan in moeden. De betrekkelijk goedkope paneel - hoofdzaak in de magazijnen; er is slechts decoratie heeft men vooral toegepast in de weinig tentoongesteld. En dit is begrijpelijk. kleinere huizen. In de grotere huizen vindt Tot nu toe is namelijk in onze streken geen men haar in hoofdzaak in de minder belang- groter samenhangend geheel aan het licht rijke vertrekken1, maar toch ook wel in gekomen. Het gaat steeds om brokken mor- atria en triclinia, en vooral in peristylia. tel waarvan er zelden twee of meer bij elkaar Ook de onderkant van de buitenmuren aansluiten. De resten van schilderingen op wordt vaak met een rij rode of zwarte pa- deze fragmenten zijn over het algemeen ver- nelen versierd. Een indruk van dit soort deco- bleekt en dikwijls meer of minder ernstig ratie kan men krijgen aan de hand van afb. beschadigd- Nu stammen deze overblijfselen l, die een foto weergeeft van nagenoeg de gelukkigerwijze van wanden die gedecoreerd gehele westwand en een deel van de noord- waren volgens systemen die elders compleet wand van een vertrek in de Casa del Menan- of bijna compleet vertegenwoordigd zijn. dro, de tussen 62 en 79 gedecoreerde oecus Doordat onze fragmenten in verband ge- ten oosten van het tablinum. Deze 8.09 m bracht kunnen worden met wanden in 3.78 m metende ruimte heeft een bredex Rome, Ostia, Pompen en Herculaneum, is ingang over bijna de gehele breedte van de het mogelijk de oorspronkelijke samenhang korte zuidmuur en een smallere doorgang in van een aantal groepen te zien. Ook kunnen de lange westmuur. Op de zwarte sokkel is meermalen gegevens ontleend worden aan door middel van verfspatten in verschillende beter samenhangende complexen elders in de kleuren marmer nagebootst. De hoofdzone is voormalige provincies van het Romeinse rijk verdeeld in afwisselend gele en rode velden, aan het licht gekomen. Zo kon een enkele twee op de korte noordwand, vier op de lan- maal een gedeelte van een wand gereconstru- ge oost- en westwand. De velden worden be- eerd worden met de fragmenten zelf. In halve in de hoeken door zwarte vertikale meer gevallen was het mogelijk uitgaande stroken – lisenen – van elkaar gescheiden. van sleutelfragmenten te komen tot een gete- Vertikale witte lijnen in de sokkel, corres- kende reconstructie. Al met al kunnen we ponderend aan de lisenen, ondersteunen de ons vooral aan de hand van wat er op dit indeling van de hoofdzone. Velden en lise- terrein in de laatste decennia bereikt is, een nen worden omlijst door groene, met witte beeld vormen van het interieur van een aan- biezen afgezette, banden. Parallel aan deze tal gebouwen in Romeins Nederland. omlijsting lopen telkens binnenlijstjes be- staande uit gele of witte strepen, die in de velden versierd zijn met gestileerde bloemp- De indeling van de wand in panden jes. De velden hebben telkens ongeveer in het midden een diermotief. De lisene midden Over het gehele Romeinse rijk is het systeem op de noordwand heeft een ‘bronzen’ kan- waarbij de middenzone van de geschilderde delaber als versiering (op afb. 1 niet te zien), wand wordt ingedeeld in panelen, het meest op de lisenen van de lange wanden ziet men gebruikelijke. Bij een bezoek aan Pompeii een dun vertikaal takje met groene blaadjes bijvoorbeeld treft men het aanmerkelijk en gele bessen. Doordat het vertrek tamelijk 64 129 hoog is, zijn er hier twee bovenzones, beide in de zojuist besproken decoratie van de zwart zonder versiering, gescheiden door een Casa del Menandro. witte geprofileerde stuclijst. Wat de sokkel betreft is de nabootsing van Over het algemeen is er slechts één boven- marmer zeer geliefd, maar er zijn ook ver- zone. In lage vertrekken kan deze zelfs ge- schillende andere mogelijkheden. Als de heel ontbreken. De indeling van de lange bovenzone versierd wordt, vindt men ook wanden in de zaal in kwestie hangt samen hier een grote variëteit. Het systeem wordt met het feit dat de lengte van het vertrek uitgevoerd in geheel gekleurde vlakken, of meer dan tweemaal de breedte bedraagt. Als met gekleurde lijnen, banden en stroken de lange wanden relatief korter zijn, is een op een witte ondergrond. Ook een combi- indeling in drieën regel. Op de korte wanden natie van beide werkwijzen treft men wel kan men, zoals hier, twee velden vinden, aan, vooral een gekleurde sokkel bij een maar een drietal is zeker niet uitzonderlijk. witte fond in de andere zone of zones. De lisenen kunnen geheel ontbreken. Als ze er zijn, blijven ze soms onversierd. Wie een versiering verlangde, kon kiezen uit een De geschiedenis van de paneeldecoratie groot aantal mogelijkheden. Kandelabers vormden een zeer geliefd motief. Ook wat de De paneeldecoratie vindt haar oorsprong in verlevendiging van de velden aangaat was er de imitatie van platen marmer door middel ruim keus. Het meest luxueus was de naboot- van stucreliëf en schildering zoals die in de sing van een schilderij, meestal een mytho- 3e en 2e eeuw v. Chr. in de hele Hellenis- logische voorstelling, in het centrum. Zeer tische wereld werd toegepast2. In het begin gebruikelijk zijn op deze plaats de vignetten, van de 1e eeuw v. Chr. gaan de Romeinse bijvoorbeeld bestaande uit dierfiguren, zoals decorateurs er toe over de randen van de

1 Pompeii, Casa del Menandro. Oecus ten oosten van het tablinum. Foto P. Bersch en R. Gras. 65 130

2 Elst (Over-Betuwe). Tempel II; reconstructie van de paneeldecoratie. Tekening G. Den Ouden. platen en de verhoogde spiegels niet langer door kleurverschil (afb.2). De nabootsing na te bootsen in stuc, maar aan te geven met van marmer wordt steeds meer teruggedron- geschilderde licht- en schaduwlijnen3. In de gen. maar verdwijnt nooit helemaal. Ze komt loop van de tijd worden deze lijnen orna- zelfs in bepaalde perioden weer op de voor- mentaal en duiden ze niet langer reliëf aan grond, en blijft vooral in trek voor de sokkel. 66 131 Naast de om een centrum gecomponeerde die werden aangetroffen in afvalkuilen in open pronkfacades, die opkomen in de eer- de legerplaats van de Legio X Gemina te ste helft van de 1e eeuw v. Chr.4, houdt de Nijmegen11, blijkt dat daar in de officiers- indeling van de wand in gelijke panelen haar woningen verschillende soorten paneeldeco- plaats5. Als onder Augustus de pronkfacade raties waren aangebracht, polychrome met in de geest van het klassicisme tijdelijk wordt kandelabers zoals in de tweede tempel van teruggedrongen, nog wel voorkomt in de Elst, en een aantal eenvoudige op witte bovenzone van de wand, terwijl de midden- fond. De schilderingen kunnen worden ge- zone zich geheel of nagenoeg geheel sluit, dateerd tussen 85 en 90 n. Chr. blijkt de rustige paneeldecoratie, in combi- Resten van paneeldecoraties, te dateren van- natie met de nieuwe versieringsmotieven, af de tweede helft van de 1e eeuw n. Chr., geheel te voldoen aan de smaak van de tijd6. werden gevonden bij de opgravingen van ver- Na de terugkeer van de pronkfacade, in een schillende Romeinse villa’s in Limburg12 en andere vormentaal, over de hele wand onder Gelderland13 bezuiden de limes. De meest Claudius7 ontstaan combinaties van beide recente vondsten werden gedaan in Dru- typen: architectonische doorkijken afgewis- ten14: uit de fragmenten van muurschilde- seld door gesloten velden, die in veel geval- ringen die daar aan het licht kwamen, date- len niet meer de indruk van hard materiaal rend uit het laatste kwart van de 1e eeuw geven, maar duidelijk weefsels voorstellen8. n.Chr. en de 2e eeuw, konden vier paneel- Daarnaast blijft men de traditionele paneel- decoraties in tekening gereconstrueerd wor- decoratie, met wederom nieuwe ornamen- den, één met veelkleurige vlakken, drie met ten, op grote schaal toepassen. Pronkfacades gekleurde banden en lijnen op wit, zonder en wanden met rijke architectonische pro- sporen van kandelabers. Bij één van de de- specten worden na 79 n. Chr., het jaar van coraties op witte fond waren planten tegen de ondergang van de Campaanse steden, zeer de sokkel geschilderd, zoals dat in Pompeii zeldzaam9. In de 2e eeuw n. Chr. en de daar- zo vaak het geval is. op volgende is de paneeldecoratie regel, zo- Zeer veel fragmenten van een polychrome wel in het centrum van het rijk als in de pro- paneeldecoratie kwamen te voorschijn bij vincies. de opgraving te Meezenbroek (Heerlen)15 van de overblijfselen van een Romeins ge- bouw, waarvan de oorspronkelijke bestem- Romeinse wandschilderkunst in Nederland ming niet duidelijk is. Het in de Bijlandse Waard (Tolkamer, Gemeente Herwen en In het zuiderportaal van de Nederlands Her- Aerdt) gevonden grote fragment van een ten vormde kerk te Elst10 ziet men een geschil- dele witte, ten dele veelkleurige paneeldeco- derde reconstructie van een gedeelte van ratie, dat bewaard wordt op Huis Bergh te de binnenwanden van de cella van de tweede ’s Heerenberg16, kan niet aan een bepaald tempel (afb. 2), waarvan de fundamenten gebouw worden toegeschreven. onder de vloer van de kerk liggen. Enkele In de steden Ulpia Noviomagus (Nijmegen)17 originele fragmenten zijn uitgestald in een en Forum Hadriani (Arentsburg, Voor- vitrine. Zo krijgt men een goede indruk van burg)18 werden blijkens vondsten van frag- de oorspronkelijke paneeldecoratie in bruin- menten in de 2e en 3e eeuw paneeldecoraties rood en zwart als hoofdkleuren, met kan- toegepast. In de inheems-Romeinse neder- delabers als belangrijkste versieringselemen- zetting in Rijswijk19 werden fragmenten ten. Deze decoratie dateert van niet lang na gevonden van paneeldecoraties, die waar- 70 n. Chr. Ook de eerste tempel van Elst, schijnlijk werden aangebracht rond 230 waarvan de fundamenten onder die van de n.Chr. tweede liggen, had een paneeldecoratie, aangebracht tussen 50 en 69 n. Chr., en In Campanië komen in de tweede helft van daarmee de oudste te dateren muurschil- de 1e eeuw n.Chr. patronen op die doen dering in onze streken. denken aan een bepaald soort behangpapier Uit de fragmenten van muurschilderingen in onze tijd: zich herhalende geometrische 67 132 vormen gecombineerd met bloemmotieven en andere decoratieve elementen. Het mooi- ste voorbeeld hiervan bevindt zich in de villa van Varano in Castellamare di Stabia20. Men treft dit soort patronen ook een enkele maal aan in Ostia en in de provincies, zowel op muren als op plafonds. In Nederland kwa- men deze behangpatronen voor in de Ro- meinse legerplaats te Nijmegen (afb. 3)11, in de Romeinse villa op de Kloosterberg te Mook12 en in de zojuist genoemde nederzet- ting te Rijswijk19 (afb. 4). De Nijmeegse fragmenten zijn te dateren tussen 85 on 90, de Mookse in de 2e eeuw n.Chr., die van Rijswijk rond 230 n.Chr.

Tuinmuren geschilderd als doorkijken naar andere tuinen zijn er in Pompeii veel ge- weest; jammer genoeg zijn ze bijna alle nage- noeg geheel of geheel verloren gegaan. De 3 Nijmegen. Legerplaats van het 10e legioen; beroemde zaal van de villa van Livia bij reconstructie van een muurschildering met Prima Porta21, waar men zich dank zij de bloempatroon. muurschilderingen door tuinen omgeven kan Tekening H. Van Zomeren. wanen, heeft enkele bescheiden parallelellen in Pompeii. Tuinschilderingen komen voor in Ostia en hier en daar in de Romeinse provin- cies. In Nederland is tot nu toe slechts één voorbeeld aan te wijzen, in de legerplaats te Nijmegen11. We moeten het evenwel doen met een gering aantal fragmenten, die zelfs geen partiële reconstructie mogelijk maken. Wél kunnen we hieruit afleiden dat de tuin- schildering die tussen 85 en 90 n. Chr. in onze streken werd aangebracht, in kwaliteit niet onderdeed voor soortgelijke decoraties in het centrum van het rijk.

In de muurschilderkunst van Rome en de Campaanse steden nemen mythologische voorstellingen een grote plaats in. Hoewel de betekenis ervan in de 2e eeuw na Chr. af- neemt, vindt men ze ook in Ostia en in de provincies. In ons land werd tot nu toe geen enkele samenhangende voorstelling gevon- den. Wel blijkt uit resten van menselijke figu- ren tussen het in Nijmegen opgegraven mate- riaal dat ze er geweest kunnen zijn11. We kunnen hier echter ook te maken hebben met fragmenten van de weergave van mense- 4 Rijswijk (Z.H.). lijke activiteiten. Een deel van een aanmerke- Inheems-Romeinse nederzetting; reconstructie lijk meer dan levensgroot oog in Nijmegen van een muurschildering met bloem- aan het licht gekomen kan wijzen op de patroon. Tekening W. A. Van der Sluijs. 68 133 schildering van een godheid of een keizer, name in Xanten, en Keulen22. misschien van Domitianus. Er zijn tot nu toe De tuinschildering in Nijmegen was iets in ons land geen sporen van geschilderde stil- bijzonders voor het noorden. De behangpa- levens of landschappen gevonden. tronen zijn elders over het algemeen niet uit- In de Romeinse wanddecoratie constateert bundiger. Van de paneeldecoraties vindt men men, zij het niet steeds, een relatie tussen de op niet al te grote afstand, bijvoorbeeld in belangrijkheid van een gebouw of een ver- Keulen, al veel rijker uitgewerkte varianten. trek en de aard en de uitwerking van het ge- Paneeldecoraties met kandelabers zoals die kozen systeem. Dit houdt evenwel niet in van de t we e de tempel van Elst en de Nijmeeg- dat bepaalde systemen alleen in een bepaald se legerplaats moeten voor de naaste omge- soort gebouwen werden toegepast. Onze ving al iets heel bijzonders geweest zijn. De streken vormden hierop kennelijk geen uit- nog eenvoudiger paneeldecoraties van de ver- zondering. schillende villa’s hebben zeker bijgedragen tot de status van de bewoners. De Romeinse muurschilderingen waarvan Het weinige dat ons land aan Romeinse resten gevonden zijn in Nederland, passen in muurschilderingen oplevert, wordt met zorg het beeld van het geheel. Er zijn duidelijke geborgen. Met veel geduld gemaakte recon- relaties met het centrum van het rijk, maar structies geven letterlijk kleur en lijn aan de de directe parallellen vindt men toch in het achtergrond waartegen het leven zich hier in noorden van de noordelijke provincies, met Romeinse tijd afspeelde.

NOTEN

1 V.M. Strocka, Pompejanische Nebenzimmer, 12 In het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden Neue Forschungen in Pompeji, Reckünghau- fragmenten uit de volgende plaatsen. sen 1975, 101-106. Backerbosch (Heer). A.W. Byvanck, Excerpta 2 K. Schefold, Vergessenes Pompeji, München Romana, ’s-Gravenhage 1947, Deel 3, 12. 1957, pl. 18. Kessel. Verslag van den Directeur over het jaar 3 Schefold o.c., pl. 5 (2) en 23. 1942, 8. 4 Schefold o.c., pl. 1, 2 (1), 3 (2), en 6; R.A. Melenborg (Haelen). Tybout, Oplontis, Hermeneus 51 (1979), Mook-Kloosterberg. W.C. Braat, Nieuwe op- 263-283. gravingen van Romeinsche villae. Oudheid- 5 Schefold o.c., pl. 29. kundige Mededelingen uit het Rijksmuseum 6 Schefold o.c., pl. 50 en 51; F.L. Bastet – M. van Oudheden te Leiden (OML), Nieuwe de Vos, Il terzo stile pompeiano, ’s-Graven- Reeks, 15 (1934), 4-38. hage 1979 (Archeologische Studiën van het Simpelveld. W.C. Braat, Nieuwe opgravingen Nederlands Instituut te Rome, Deel IV). van Romeinsche villa’s in Limburg, OML, 7 Schefold o.c., pl. 78 en 79. Nieuwe Reeks, 22 (1941), 39-51. 8 Schefold o.c., pl. 16 (2). Voerendaal. A.W. Byvanck o.c., 25-26; W.C. 9 M. Borda, La pittura romana, Milano 1958, Braat, De grote Romeinse villa van Voeren- 91-142. daal, OML, Nieuwe Reeks, 34 (1953), 48-79. 10 Fragmenten in de Nederlands Hervormde kerk Ten dele in het Rijksmuseum van Oudheden te te Elst en in Museum Kam te Nijmegen. Leiden, ten dele in het Bonnefantenmuseum J.E.A.Th. Bogaers, De Gallo-Romeinse tem- te Maastricht fragmenten uit Ravensbosch pels te Elst in de Over-Betuwe, ’s-Gravenhage (Houthem, Schimmert). A.E. Remouchamps, 1955, 124-134. Opgraving van een Romeinsche villa in het 11 Fragmenten in Museum Kam te Nijmegen. Ravensbosch (L), OML, Nieuwe Reeks, 6 Voor deze en de hierna vermelde schilderin- (1925), 41-79. gen uit de Romeinse legerplaats te Nijmegen In het Bonnefantenmuseum te Maastricht zie: W.J.Th. Peters, Mural Painting Fragments fragmenten uit de volgende plaatsen. Found in the Roman Castra at Nijmegen, Be- Stein. J.H. Holwerda, Nederzettingen bij richten van de Rijksdienst voor het Oudheid- Stein aan de Maas, OML, Nieuwe Reeks, 9 kundig Bodemonderzoek (BROB) 15-16 (1928), 3-50. (1965-1966), 133-144; idem, Mural Painting Vlengendaal (Bocholz). W. Goossens, Die Fragments Found in the Roman Legionary römische Villa bei Vlengendaal, Internatio- Fortress at Nijmegen II, BROB 19 (1969), nales Archiv für Ethnographie 24 (1916), 51-71. 1-22. 69 134 13 Wychen-Tienakker. Fragmenten in het Frans 19 Fragmenten in het Rijksmuseum van Oud- Bloemen Museum te Wychen. heden te Leiden. J.H.F. Bloemers, Wand- Overasselt-Schijwal. Fragmenten in het Frans malereien aus der römischen Siedlung in Rijs- Bloemen Museum te Wychen. W.C. Braat, wijk (Z.H.), Festoen, Bussum 1976, 75-108; Nieuwe opgravingen van Romeinsche viiïae, idem, Rijswijk (Z.H.) ‘De Bult’, Eine Siedlung OML, Nieuwe Reeks, 15 (1934), 13-18. der Cananefaten, ’s-Gravenhage 1978 (Neder- 14 Zie het artikel van R. S. Hulst in dit nummer. landse Oudheden 8), Deel 2, 334-343. De fragmenten van muurschilderingen zijn 20 Kleinere gedeelten van deze schildering bevin- tijdelijk in Nijmegen. Ze zullen door W.J.Th. den zich in het Museo Nazionale te Napels. A. Peters, L.J.F. Swinkels en E.M. Moormann Allroggen-Bedel, Die Wandmalereien aus der gepubliceerd worden in BROB 28 (1978). Villa in Campo Varano (Castellamare di 15 Fragmenten in het Thermenmuseum te Heer- Stabia), Mitteilungen des Deutschen Archäo- len. DeMaasgouw 70 (1951), 15-16. logischen Instituts, Römische Abteilung, 84 16 J.E. Bogaers – C.B. Rüger, Der niederger- (1977), 47-50. manische Limes, Köln 1974, 90-92. 21 M.M. Gabriel, Livia’s Garden Room at Prima 17 Fragmenten in Collectie Tuijn te Nijmegen. Porta, New York 1955. Verdere litteratuur 18 Fragmenten in het Rijksmuseum van Oud- over tumschilderingen: W.J.Th. Peters, Van heden te Leiden. J.H. Holwerda, Arentsburg, Prima Porta naar Pompeii (Inaugurele rede), een Romeinsch militair vlootstation bij Voor- Nijmegen 1971, 23-26. burg, Leiden 1923,28,153-157; J.E. Bogaers, 22 A. Linfert, Römische Wandmalerei der nord- Civitates und Civitas-Hauptorte in der nörd- westlichen Provinzen, Köln 1975. lichen Germania inferior, Bonner Jahrbücher 172 (1972), 310-333.

70 Een legerplaats uit de vroeg-Romeinse tijd te Velzeke M. Rogge

Velzeke, tot vóór 1970 een autonome lande- resten van de eerste vroeg-Romeinse leger- lijke gemeente in het zuiden van de provin- plaats in Noord-Gallië te voorschijn zouden cie Oost-Vlaanderen1, staat reeds sedert de komen. Bij de in de overige sectoren gedane 16e eeuw bekend om zijn oudheidkundige opzoekingen was namelijk nog niet de ge- vondsten2. In 1953 ondernam het Seminarie ringste aanwijzing gevonden voor een even- voor Archeologie van de Rijksuniversiteit tuele militaire aanwezigheid ter plaatse. Gent er voor het eerst wetenschappelijke op- Naarmate het onderzoek vorderde, werd het gravingen3. Vanaf 1969 zetten wijzelf dit ook duidelijk dat we ons bevonden op de systematisch onderzoek verder. zuidoostelijke hoek van een verdedigings- Het grondgebied van de gemeente lag tijdens systeem. Vanaf het najaar van 1976 werden de Gallo-Romeinse tijd binnen de Civitas verdere opgravingen en boringen verricht, Nerviorum en telde minstens vier burger- teneinde een beter inzicht in de ligging, de lijke bewoningskernen (afb. 1). De belang- oppervlakte, de vorm en de datering van de rijkste en tot nog toe best onderzochte situs vesting te krijgen. bevindt zich ten noorden van de huidige De situs ligt nagenoeg op de zuidwestelijke dorpskern (afb. 1,1). Rond het begin van de rand van een plateau dat zich uitstrekt tus- jaartelling of mogelijk nog iets vroeger, ont- sen de valleien van de Molenbeek en van de wikkelt zich daar een agglomeratie langs de Passemarebeek (afb. 1, 5 en afb. 2). De hoog- antieke weg van Boulogne-aan-zee naar teligging schommelt er tussen ca. 55 en 60 Tongeren4. meter, terwijl het hoogteverschil met de val- De nederzetting heeft de typische lang-ge- leien gemiddeld 25 meter bedraagt. Niette- rekte vorm en beslaat een oppervlakte van genstaande dit eerder geringe hoogteverschil meer dan 30 ha. De plattegronden van de tot beheerst men vanop deze hoogte toch gans nog toe teruggevonden woningen wijken af het omliggende landschap. Binnen het noord- van het meestal voorkomende smal-recht- westelijk areaal van de vesting ligt een nogal hoekige type5. Ze liggen met de brede steile helling (afb. 2); het centraal gedeelte gevel naar de straat en hebben soms één is praktisch vlak; aan de zuidkant helt het of meer bijgebouwtjes. Een der gebouwen is terrein lichtjes af. Het kamp heeft de vorm zelfs van het type van de porticus-villa6. Be- van een onregelmatige vierhoek en beslaat nevens de woningen is er nog de vondst van een oppervlakte van ca. 5 ha. Langs de bin- twee tempels te vermelden7. Talrijk zijn ook nenzijde van het verdedigingssysteem werden de sporen van bepaalde artisanale bedrijvig- nog geen opzoekingen verricht. Het is even- heden, zoals pottenbakkers- en ijzersmelt- min bekend waar zich de toegangspoort(en) ovens en resten van bronsbewerking. Deze bevinden. We hadden wel reeds de gelegen- vicus, waarvan de bewoning wellicht geweld- heid om het verdedigingssysteem op een dadig werd afgebroken in de loop van het tiental plaatsen te onderzoeken. Het is opge- derde kwart van de 3e eeuw n. Chr., was in bouwd uit drie breed uitlopende spitsgrach- de Gallo-Romeinse tijd het economisch en ten en een aarden wal met palissade (z.g. religieus centrum van een intensief ontgon- Holz-Erde-Mauer). Van de drie grachten is nen agrarisch gebied8. de binnengracht het grootst. Hij is ongeveer Toen in de loop van 1976 in de westelijke 4 meter breed en heeft een diepte die schom- sector van de nederzetting werd gestart met melt tussen 2,40 en 2,80 meter. De twee een nieuwe opgravingscampagne, had nie- buitengrachten zijn minder diep, namelijk mand kunnen vermoeden dat weldra de tussen l,40 meter en 2 meter. 71 136

1 Situatieplan van de Gallo-Romeinse nederzettingen 1 vicus te Velzeke. 2-4 villa’s 5 vroeg-Romeiwe legerplaats

De vulling van de grachten bestaat uit drie duidelijk van elkaar afgescheiden lagen (afb. 3 en 4). In de grachtspitsen komen dunne, fijn gelaagde afzettingen voor die zich kennelijk hebben gevormd toen de legerplaats nog in gebruik was. Het is een struktuur van sliblaagjes met alternerend kleüg en lemig materiaal, waarin ook soms brokken van kiezelzandstenen voorkomen (afb. 3, 1). Een tweede laag, ontstaan na het verlaten van het kamp, bevat uitgespoeld materiaal van de grachtwanden en van de aarden wal. Deze laag is vrij dik en heeft een struktuur en kleur, die ietwat verschilt van onderliggende afzetting (afb. 3, 2). De bovenlaag tenslotte is homogeen lichtbruin en kwam zeer waarschijnlijk tot stand bij het nivelleren van het terrein (afb. 3, 3).

Gezien de beperkte schaal van het tot nog toe doorgevoerd onderzoek, is het voorals- 2 Velzeke: tracé van de vroeg-Romeinse legerplaats. 72

137

3 Velzeke. Westprofiel van sleuf 9271 III. De buitengracht werd tijdens de 1e eeuw verstoord bij de aanleg van een kuil.

ouder dan deze laag is een kuil, gevonden binnen het oostelijk verdedigingssysteem. Hij was gedeeltelijk uitgegraven in de vulling van de binnengracht en bevatte scherven uit de Tiberische tijd. Het vroegste tot nog toe gevonden materiaal is afkomstig uit de grachtspitsen. De vondsten zijn vrij schaars, maar zonder enige twijfel Augusteïsch. We vermelden o.m. de hals van een amfoor, type Dressel 1 (= Callender l)11, een denarius van C. , geslagen in 48 v.Chr.12, Arretijnse terra sigillata, en scherven van 4 Velzeke: doorsnede van de binnengracht. ruwwandig aardewerk in La Tène-traditie. Het is op dit ogenblik nog niet mogelijk om reeds een definitief antwoord te geven op de vraag naar het waarom van de militaire nog niet mogelijk om reeds een absolute da- aanwezigheid te Velzeke. Hiervoor zullen tering van de occupatie voorop te stellen. De we moeten wachten op de resultaten van het dateerbare gegevens waarover we momenteel verder systematisch onderzoek13. Binnen beschikken wijzen niettemin op een vroege de, zij het dan brede chronologische marge, bezetting van de situs. Een eerste belangrijk is het toch al mogelijk om de volgende ge- element is de onregelmatige vorm van het beurtenissen, die met de aanleg van de basis kamp, kenmerkend voor de legerplaatsen uit kunnen te maken hebben, te vermelden. de vroeg-Romeinse tijd. Pas onder Claudius Het is niet onmogelijk dat de legerplaats een krijgen de castella van het Rijnland een meer rol gespeeld heeft in het pacificatieproces regelmatig patroon9. Het verdedigingssys- van Noord-Gallië ten tijde van Augustus. teem met zijn drie grachten wijkt wel af van Geregelde opstanden tegen het gezag en de de algemene regel. De vroeg-Romeinse bases moeilijkheden bij de administratieve uit- hebben meestal slechts één (Oberaden) of bouw van het gebied, bewijzen dat dit proces twee (Haltern, Rödgen) grachten. Velzeke niet zo rimpelloos is verlopen14. maakt met Beckinghausen10 hierop een uit- De militaire aanwezigheid te Velzeke kan zondering. De overige dateringselementen echter ook te maken hebben met de vero- zijn van stratigrafische aard. Het jongste ge- vering van Germanië. Augustus besloot na- geven hierbij is een stenen verharding uit de melijk het gebied tussen Rijn, Donau en Elbe Claudische tijd die werd aangelegd boven de te bezetten, teneinde de permanente bedrei- middengracht, ter hoogte van de zuidoos- ging vanuit het oosten ongedaan te maken15. telijke hoek van het kamp (afb. 3). Iets De Romeinse taktiek bestond in het uitvoe- 73 138 ren van een tangbeweging vanuit de twee ding, waarvan de aanleg blijkens recent grote uitvalszones, met name het midden- archeologisch onderzoek dateert uit de nederlands rivierengebied – insula Bata- Augusteïsche tijd (afb. 5)16. Langs hetzelfde vorum – in het westen, en de dalen van de tracé liggen meer oostwaarts nog twee an- rechter zijrivieren van de Rijn in het oosten. dere plaatsen die mogelijk binnen deze mili- Ter voorbereiding van de oorlog diende men taire context kaderen, namelijk Elewijt en een aantal legioenen (5 of 6) en een aanzien- Tongeren. Dat er te Tongeren onder Augus- lijk aantal hulptroepen vanuit hun legerplaat- tus een groot legerkamp heeft bestaan, valt sen in Binnen-Gallië naar het operatiegebied nu wel niet meer te betwijfelen17. Voor over te brengen. Het is duidelijk dat in de Elewijt, waar bij vroegere opgravingen een jaren die aan het grote Rijn-offensief vooraf- spitsgracht uit de vroeg-Romeinse tijd werd gingen, vooral de wegen in het noorden de ontdekt18, is er nog onzekerheid. Verdere aandacht kregen. Goede verbindingswegen opzoekingen dringen zich hier dan ook op. lieten snelle troepentransporten vanuit het Het is best mogelijk dat de militaire posten achterland naar de operatiegebieden toe en langs deze weg, als meest vooruitgeschoven verzekerden de zó noodzakelijke bevoorra- steun- en bevoorradingsbases, een schakel ding van de legers. Velzeke bevindt zich hebben gevormd in het veroveringsplan van merkwaardig genoeg op een oostwest-verbin- Germanië.

5 Vroeg-Romeinse nederzettingen en wegen in Noord-Gallië. 74 139 Tenslotte zou de vondst van de legerplaats ambachtslui, zoals men die veelal aantreft ook wel eens het ontstaansprobleem van de in de buurt van militaire bases19. Uit deze vicus kunnen oplossen. Het is inderdaad pas kleine kern kan zich, na het opdoeken van sinds de ontdekking van het kamp, dat de de vesting, de latere vicus hebben ontwik- sterke concentratie van Keltische munten keld. Indien de verdere opgravingen deze ver- aan de westelijke rand van de nederzetting, onderstelling bevestigen, dan is het ont- een bijzondere betekenis is gaan krijgen. staansschema van Velzeke en wellicht ook Waarschijnlijk bevond zich hier een bewo- van Tongeren analoog met dat van een aantal ningskern van handelaars (mercatores) en sites in Britannia20.

NOTEN

1 Sinds de samenvoeging van 1970 maakt de Caesar naar rechts, op de achterzijde Venus/ gemeente namelijk deel uit van Zottegem. Aeneas met Anchises en palladium (cf. E.A. 2 Een historisch overzicht van de vondsten Sydenham, The Coinage of the Roman vindt men bij S.J. De Laet en J.A.E. Nen- Republic, London, 1952, nr. 1013). quin, Een Gallo-Romeinse vicus te Velzeke- 13 Het onderzoek wordt vervolgd en zal zich Ruddershove, Cultureel Jaarboek voor de pro- tijdens de komende jaren vooral toespitsen op vincie Oost-Vlaanderen VII, II, 1953 (1958), het areaal binnen de vesting. pp. 3-21. 14 Cf. J.J. Hatt, Histoire de la Gaule Romaine, 3 De Laet en Nenquin 1958, pp. 21-57. Paris, 1966, pp. 85-87. 4 M. Rogge, Een bijdrage tot de studie van het 15 Zie o.m. W.A. Van Es, De Romeinen in Ne- Gallo-Romeins wegennet in de streek tussen derland, Bussum, 1972, pp. 29-30; H. von Schelde en Dender, Helinium XI, 1971, Petrikovits, Beiträge zur Geschichte des Nie- pp. 124-153; ld., Kataloog van de vondsten dergermanischen Limes, Der Niedergermani- uit de Gallo-Romeinse nederzettingen van sche Limes, Köln. 1974, pp. 9-11; C.M. Wells, Zottegem-Velzeke, Oudheidkundige opgravin- The German Policy of Augustus, Oxford, gen en vondsten in Oost-Vlaanderen VII, Kul- 1972. pp. 93-101 en 149-161; E.M. Wight- tureel Jaarboek voor de provincie Oost- Vlaan- man. Military arrangements, native Settle- deren, Bijdragen, Nieuwe reeks – nr. 2,1976, ments and related developments in Early pp. 73-74. Roman , Helinium XVII, 1977, pp. 105- 5 Voorbeelden van dit smal-rechthoekige type 126. treft men bij ons onder meer aan in de vici 16 De weg werd door ons enkele jaren geleden van Liberchies en Vervoz. onderzocht. Onder de bestratingslaag die met 6 Bij dit villa-type zijn de uitspringende hoek- lokale kiezelzandsteen was aangelegd, kwam vertrekken met elkaar verbonden door een uitsluitend Augusteïsch materiaal te voor- portiek. schijn. We hopen door verdere opgravingen het 7 De eerste bevindt zich ten oosten van de chronologisch verband met de legerplaats nog nederzetting (cf. F. Meex en J. Mertens, Een beter te kunnen nagaan. Gallo-Romeinse tempel te Velzeke (Zotte- 17 Cf. M. Vanderhoeven, De terra sigillata te gem), Archaeologia Belgica 142, Brussel, Tongeren. De Italische terra sigillata, Helinium 1973), de tweede ligt in de centrale sector VII. 1967, pp. 218-219; Wightman 1977, p. (niet gepubliceerd). 115; Id., La Gaule Chevelue entre César et 8 Tijdens de systematische prospecties die we Auguste, Actes du IXe congres international de laatste jaren in het zuiden van Oost-Vlaan- d’études sur les frontières romaines, Mamaia deren ondernamen, werd namelijk een zeer 1972. Bucarest-Köln, 1974, p. 479. groot aantal villa’s ontdekt. 18 J. Mertens, De Romeinse vicus te Elewijt, 9 Cf. M.J. Jones, Roman Fort-Defences to A.D. Archaeologia Belgica 19, Brussel, 1954, 117, British Archaeological Reports 21, 1975, pp. 26-28. p. 14. 19 Wightman 1977, p. 123. Voor Tongeren, 10 Jones 1975, p. 18. zie tevens M. Mariën, Belgica Antiqua, De 11 M.H. Callender, Roman Amphorae, 1965, pp. Stempel van Rome, Antwerpen, 1980, pp. 7-9. 60-61. 12 Op de voorzijde staat de beeldenaar van 20 Wightman 1977, p. 115. 75 De schepen van Pommeroeul en de Romeinse binnenvaart G. De Boe

Het toeval, zo dikwijls de bondgenoot van de Aude naar de Garonne of langs de Rhône via archeologie, leidde in 1975 te Pommerœul Lyon naar de Loire, langs de Saône over het (Henegouwen) tot de ontdekking van arche- plateau van Langres naar de Seine, langs de ologische resten uit de Romeinse tijd, die zo bovenloop van de Saône naar de Moezel of ver in het binnenland wel verrassend aankwa- langs de Doubs tussen de Alpen en de Vo- men: scheepswrakken en een klein haventje, gezen naar de Rijn. Ook de bovenloop van sinds vele eeuwen bedolven in de verzande de Rhône, de meren van Genève en Neucha- bedding van de Haine, een bijrivier van de tel en de Aar moeten een drukgebruikte Schelde. Tijdens graafwerken voor de aan- vaarroute naar de Rijn gevormd hebben, zo- leg van een nieuw verbindingskanaal tussen als uit verspreidingskaarten van amforen van het Canal du Centre en het Canal de Condé mediterrane oorsprong kan afgeleid worden. werden door een amateurarcheoloog vond- sten gemeld die aanleiding gaven tot een Over het juiste aandeel van het transport te noodonderzoek door de Nationale Dienst water en te land in het goederen- en perso- voor Opgravingen. Dit bleef weliswaar be- nenvervoer kan men zich natuurlijk moeilijk perkt tot een klein deel van de vindplaats, uitspreken. Laadvermogen, snelheid, veilig- maar de resultaten waren uiterst interessant. heid, kortom alle factoren die samen de Samen met recente vondsten van riviersche- kosten-winst balans bepalen, zullen ook toen pen in Nederland en Zwitserland, verschaf- wel een doorslaggevende rol gespeeld heb- fen zij belangrijke inlichtingen over de bin- ben. Steunend op inlichtingen verschaft door nenscheepvaart in de Romeinse tijd. het prijzenedikt van Diocletianus (301 Aan het belang van de binnenvaart voor het n. Chr.) en andere bronnen, kon berekend verkeerswezen en de handelsbetrekkingen in worden dat het vervoer langs de binnenwa- Gallië en Germanië wordt sinds lang niet ge- teren ongeveer 4,9 maal duurder uitviel twijfeld. Teksten, opschriften en afbeeldin- dan het vervoer overzee, het transport te gen waren de belangrijkste bronnen van in- land tussen 28 en 56 maal zoveel. De abso- formatie. Dat de natuurlijke gesteldheid van lute juistheid van deze cijfers is natuurlijk Gallië zich zeer goed leent tot het uitbouwen voor discussie vatbaar, maar de algemene van een dicht net van binnenscheepvaartlij- verhoudingen stemmen vrij goed overeen nen, werd reeds door Strabo uitvoerig be- met wat voor recentere tijden bekend is. schreven (Geographica IV.1.2 vv.). Geheel Nautae, de verzamelnaam voor de corpora- het gebied wordt doorkruist door talrijke ties van schippers, reders en expediteurs van waterlopen, die zowel het lokale verkeer als de binnenvaart, dit in tegenstelling tot de de handelsbetrekkingen over grote afstanden navicularii marini van de zeevaart, zijn be- bevorderen. Zij liggen zeer regelmatig ver- kend door talrijke opschriften. Zij worden er spreid zodat ze niet alleen toelaten afge- ofwel vermeld met de naam van de rivier legen gebieden tot ver in het binnenland te waarop zg voeren, zoals de nautae rhodanici bereiken, maar tevens – met gebruikmaking (Rhône), ararici (Saône) en mosalici (Moe- van korte trajecten over land – doorgang zel), of met hun standplaats zoals de nautae verlenen van de Middellandse Zee naar de qui Fectione consistunt (Vechten). Ook de zeehavens aan de kusten van de Atlantische negotiatores staan in nauw verband met de oceaan en de Noordzee. scheepvaart. Veruit de meeste epigrafische Het grootste deel van de reis kan per schip bronnen dienaangaande zijn afkomstig van worden afgelegd: vanuit Narbonne langs de Domburg en Colijnsplaat, twee heiligdom- 76 141 men gelegen aan de monding van de Ooster- dinavische scheepstimmermansconstructie schelde, in de nabijheid van havens waar goe- met de kenmerkende klinkerbouw (planken deren werden overgeslagen van rivier- op zee- overnaads verbonden). Kenmerkend voor schepen voor de overvaart naar Britannië of onze schepen zijn de platte bodem, de kar- naar andere zeehavens op de kusten van de veelbouw (de planken zijn naad tegen naad Atlantische oceaan, en omgekeerd. Talrijke geplaatst), de L-vormige kim (bestaande uit votiefaltaren werden daar opgericht als in- segmenten van overlangs doorgezaagde uit- lossing van een gelofte aan de godin Neha- geholde boomstammen) en de bevestiging lennia, als dank voor een veilige vaart. Dat van de dwarsleggers of spanten en soms ook de aktiviteit van de nautae en de negotiato- van de bodemplanken onderling door middel res zich over meerdere stroombekkens uit- van lange spijkers waarvan de punten zijn strekte blijkt o.m. uit de opschriften van omgeslagen. Lucius Viducius Placidus, een negotiator Deze provinciaal-Romeinse scheepsbouw Britannicianus van de Civitas der heeft men inheems of ook Keltisch en Ger- (Rouen aan de Seine), die een altaar wijdt maans genoemd omdat zij gebaseerd is op de aan de godin Nehalennia te Colijnsplaat en traditionele boomstamkano. De oorsprong ter ere van Neptunus en andere godheden ervan is te zoeken in zeer verre tijden, wan- te York, aan een bijrivier van de Humber in neer de mens voor het eerst heeft ingezien Noord Engeland. dat hij ontwortelde en door de stroom mee- gevoerde boomstronken kon ombouwen tot Afbeeldingen van rivierschepen op beeld- een geschikt transportmiddel, niet alleen houwwerk waren er in de noordelijke pro- door meerdere boomstronken tot een vlot vincies van het Romeinse Rijk reeds in vol- samen te binden, maar vooral door een doende aantal voorhanden om verschillende boomstam uit te hollen tot een kano. De types van vaartuigen te kunnen onderschei- grootte en de transportcapaciteit bleef uiter- den. Het best gekende voorbeeld is allicht aard beperkt door de lengte en dikte van de het wijnschip van een grafmonument te beschikbare eikestammen. Nieuw voor de Neumagen, waarvan nu aanvaard wordt dat Romeinse tijd is dat de inheemse scheeps- het geen vracht- maar een oorlogsschip voor- bouwers er op een eenvoudige maar niette- stelt. Voor een goede kennis van de scheeps- min vernuftige wijze in geslaagd zijn de bouwtechnieken zijn deze afbeeldingen ech- kleine boomstamkano’s om te bouwen tot ter ontoereikend. Thans is men daarover vrij grotere vrachtpramen. goed ingelicht dank zij de recente vondsten van vrachtpramen en kano’s in Nederland De evolutie van boomstam naar plankenschip kan (Zwammerdam, Kapel Avezaath en Druten), men zeer goed volgen in de bouw van de best be- Zwitserland (Bevaix en Yverdon) en nu ook waarde der twee vrachtpramen uit Pommerœul. Volledig uit eik vervaardigd was dit schip ca. 3 m te Pommerœul. De eerste waren bestemd breed en waarschijnlijk ongeveer 18 tot 20 m lang. voor de vaart op brede wateren, de Rijn en Alleen een stuk van het middenschip en de achter- de Zwitserse meren, de laatste bevestigen steven bleven bewaard over een lengte van 12,70 m. Strabo’s bewering dat ook kleine bijrivieren De diepgang was zeer gering, vermits de totale hoogte der wanden slechts 67 cm bedraagt. Om een tot ver in het binnenland bevaarbaar waren. breder schip te maken werd een uitgeholde boom- Oudere vondsten zijn in de literatuur ver- stamkano overlangs in twee gelijke helften gezaagd meld te Abbeville aan de Somme en nabij en werden drie bodemplanken tussen de stamseg- Caen in de bedding van de Orne. menten gelegd. Om de lengte op te drijven werden Ondanks afwijkende details in de uitvoering drie van deze elementen achter elkaar geplaatst: een lange en rechte halve boomstamkano voor het zijn al deze vaartuigen gebouwd volgens middenschip met platte bodem en twee boomstam- dezelfde basistechniek. Deze verschilt totaal segmenten voor de achtersteven en de boeg die van enerzijds de mediterrane scheepsbouw- waarschijnlijk symmetrisch was uitgebouwd. Deze tradities met als kenmerk de veer- of pen- laatste zijn lepelvormig gekapt om zowel de wel- ving van de bodem als de lichte buiging van de wan- gatverbinding van de planken zoals men den in een enkel stuk te vormen. Deze drie elemen- die toepaste van het faraonische Egypte tot ten in elke wand zijn met schuine naden tegen de Byzantijnse tijd, en anderzijds de Scan- elkaar geplaatst om de raakvlakken te vergroten, 77 142 en met zware ijzeren spijkers bevestigd. Een zaag- De samenhang van deze vooraf gevormde tandvormige inkeping moet de verschuivingen scheepshuid is verzekerd door talrijke zware tegengaan. Het breeuwsel bestaat uit touw dat met spanten die meestal paarsgewijze, eenmaal een kalfaatijzer in de voegen is geperst en met tal- rijke kleine spijkers met grote ronde kop vastgezet. per drie, dwars op de bodem gelegd zijn. Ook de bodemplanken van het middenschip en Daartoe werden delen van de eikestam met van de achtersteven zijn met schuine naden achter de aanzet van een tak uitgekozen. De knie- elkaar gelegd, maar niet gespijkerd. vormige uiteinden zijn om en om geplaatst zodat zij afwisselend stuur- en bakboord Te Pommerœul vormen de halve boomstam- ondersteunen. Deze spanten zijn bevestigd kano’s nog de gehele hoogte der wanden. Bij met grote smeedijzeren spijkers die zowel de meestal grotere schepen in Nederland en van boven naar onder als van onder naar bo- Zwitserland – schuit 4 van Zwammerdam is ven in de bodemplanken en uitsluitend van 34 m lang, binnenwerks 4,40 m breed en binnen naar buiten in de zijwanden gedreven 1,20 m hoog – zijn de stamsegmenten her- zijn. leid tot L-vormige overgangsplanken tussen Op de achtersteven neemt de kajuit over een bodem en boord (de kim), die met een of lengte van 2,30 m de gehele breedte van het meerdere boordplanken zijn opgeboeid om schip in. De wanden zijn vervaardigd uit een grotere diepgang te bekomen. Ook de dunne overnaads geplaatste eikeplankjes lepelvormig uitgekapte boomstamelementen aan de buitenzijde en dikkere planken uit aan de voor-en achtersteven zijn daar meestal naaldhout aan de binnenzijde. Deze zijn ge- (eheel of gedeeltelijk vervangen door een spijkerd op vertikale stijlen die in kepen in samenvoeging van meerdere planken. bodemspanten en de boordplank geplaatst

1 Van boomstamkano tot plankenschip: schematische evolutie (1-2: Pommerœul; 3. Zwammerdam, naar M. D. De Weerd). 78 143 zijn. Dit is het oudste gekende voorbeeld van zodat de wanden een constante dikte van ca. 5 cm een scheepshut in West- en Noord-Europa. vertonen. De bodem is ongeveer vlak terwijl de Een 2 m lang achterdek liet dan nog vol- ronding van de stam in de twee wanden behouden werd. Drie bijkomende planken, eveneens met doende ruimte om de stuurriem te bedienen, zaagtandvormige naden, zijn in de wanden inge- die naar voorbeelden van Zwammerdam en werkt, vermoedelijk op plaatsen waar de stam niet Bevaix waarschijnlijk van een zeer lange roer- volmaakt genoeg was. Zij zijn bevestigd met lange stok was voorzien. ijzeren spijkers die ofwel recht in de snede of schuin in kleine uithollingen gedreven zijn. De ste- Een deel van de scheepswand is aan stuur- vigheid van de scheepshuid werd verzekerd door boord over zijn totale hoogte bewaard geble- vier L-vormige dwarsleggers, paarsgewijze en alter- ven. De boordconstructie omvat vier elemen- nerend gelegd. Een vijfde is samen met de bodem ten. Eerst werd een balk in de lengterichting in de massa van de boomstam uitgespaard. Om de lengte van de boomstamkano op te drijven op de snede van de zijwand geplaatst en ver- is een afzonderlijk gebouwde steven aangezet, tikaal vastgenageld. Daartegen is aan de bin- waaraan zeer waarschijnlijk een symmetrische te- nenzijde een plank bevestigd die op de genhanger aan het vernielde uiteinde beantwoord- knieën der spanten rust. Deze beide elemen- de. Hier vinden we dezelfde bouwtechniek terug ten dragen het platboord, waartegen aan de als bij de hoger beschreven praam. Een centrale plank, puntvormig in de bodem van het midden- buitenzijde nog een vierde plank is vastge- schip ingewerkt, is gevoegd tussen twee nagenoeg spijkerd. Aan de bovenzijde zijn op het symmetrische L-vormige planken die met een cm brede platboord dwarsribbels gesculp- schuine zaagtandvormige las aan de boomstam- teerd en een binnenrand waarin hier de kano bevestigd en ook onderling vastgespijkerd zijn. Deze boomstamsegmenten zijn eveneens kepen voor de zijwand van de kajuit uitge- lepelvormig uitgekapt om een slanke steven te vor- sneden zijn. men, waarvan de bodem tot iets boven het boord Deze stevige boordconstructie staat zeker in oploopt en de in punt eindigende zijwanden licht verband met de wijze waarop deze schepen inwaarts gebogen zijn. De steven zelf is afgedekt door een klein rechthoekig platform van 32 bij 52 werden aangedreven. Op de voorste helft cm. Een meertouw kon in een kleine opening onder van de bodem kon zeker een mast hebben het dolboord bevestigd worden. gestaan voor het zeilen op brede rivieren. Mastbanken werden te Bevaix en op de Door de lichte welving van hun voor- en ach- schuiten 2 en 4 van Zwammerdam aangetrof- tersteven konden deze kano’s en platboomde fen. Ook kon dit schip als trekschuit uitge- pramen gemakkelijk op lage oevers aan land rust zijn met een trekmast of eenvoudig een gezet worden om de vracht te laden en te gat in de boeg om het touw te bevestigen. lossen. Te Pommerœul werd echter een Op smalle en zeer kronkelige rivieren met kleine zijgeul van de Haine op vrij rudimen- moerassige oevers, zoals de Haine, kon het taire wijze tot een klein haventje ingericht. schip echter alleen geboomd worden. Dank Tijdens de 1e en 2e eeuw werd een der oevers zij de aanwezigheid van een loopplank kon- met damplanken verstevigd, die door verti- den de schippers zich tijdens dit maneuver kaal ingeheide palen tegen de walrand ge- vrij van voor- tot achtersteven verplaatsen schraagd werden. Deze beschoeüng is meer- zonder door de vracht gehinderd te worden. maals vernieuwd naargelang de vaargeul zich Talrijke bootshaken en zware vork- of huls- verplaatste, en bleek op een bepaald ogen- vormige ijzerbeslagen van schippersbomen blik niet stevig genoeg. Bij een ineenstorting werden in het slib teruggevonden. van de oever werden de palen als strohalmen Voor lokaal vervoer en visvangst waren de geplooid. Later in de 2e eeuw is dan een kano’s of prauwen beter geschikt. soort aanlegsteiger in het midden van de smalle vaargeul geplaatst, die toen reeds gro- Van het eerste exemplaar is slechts een klein stuk bewaard gebleven. De zorgvuldig uitgeholde boom- tendeels verzand was. Het is een platform van stam is met een overnaads gespijkerd boordplank ongeveer 6 bij 15 m, waarvan de 2,5 tot 4 opgeboeid. De tweede prauw was geconserveerd cm dikke planken op acht dwarsbalken ge- over een lengte van 9,70 m (totaal ca. 11,50-12 m). spijkerd of eenvoudig neergelegd zijn. Bij De breedte bedraagt 98 cm, de hoogte tot en met het halfronde dolboord 5 8 cm. Het centrale deel, de opgraving werd deze constructie verzakt meer dan 7,20 m lang, is bijna volledig uit één eike- aangetroffen. Oorspronkelijk rustten de bal- stam vervaardigd, die zeer zorgvuldig is uitgehold ken gedeeltelijk op de oeverrand of werden 79 144

2 Pommerœul: vrachtpraam (foto W.D.O.) 80 145 door zware palen gedragen, die tot in de hier met o.m. de negotiatores frumentarii vaste bodem zijn ingeheid. Daartoe werden toch nog de landbouw- en veeteeltproduk- ze zorgvuldig aangepunt en in het vuur ge- ten vermelden, die in de hoofdzakelijk agra- hard. rische streek van Pommerœul wel de voor- Uit de talrijke vondsten in het slib van de naamste bron van inkomsten zullen gevormd rivierbedding vergaren wij wel wat informa- hebben. De vicus aldaar was ongetwijfeld tie over de aard van de goederen die te Pom- het marktcentrum van een zeer vruchtbaar meroeul verscheept werden. Naast afval en gebied waarin talrijke villa’s verspreid lagen. verloren voorwerpen afkomstig van het dorp Hun produkten konden gemakkelijk nog tot dat zich in de onmiddellijke nabijheid langs de ver stroomopwaarts door de pramen en weg van Bavai naar het Noorden uitstrekte, kano’s met geringe diepgang opgehaald wor- zijn er ongetwijfeld ook stukken van scheeps- den. Ook hier moet men niet alleen denken ladingen bij het laden en lossen in het water aan handel op lokale schaal. Langs liet beland. Hiervoor komen in aanmerking: Scheldebekken en het mondingsgebied der leder (zowel onder de vorm van huiden als grote stromen, maar ook langs het dichte we- van afgewerkte produkten), turf, steenkool gennet kon o.m. ook de bevoorrading der (waaruit duidelijk blijkt dat toen reeds op- grenstroepen aan de Rijn verzorgd worden. pervlakteaders in deze streek werden uitge- Export naar het verre Zuiden is evenmin baat), bouwmaterialen uit de nabijgelegen uitgesloten. Plinius roemt immers de kwali- steengroeven van Basècles en Grandglise, en teit van de grote zwarte radijzen (ramenas- wellicht ook aardewerk. sen) uit Germanië en van de asperges, de Naast ter plaatse vervaardigde of gewonnen Spadonias (appelen) en de kersen uit het goederen voor de export werden ongetwij- Noorden. Ook de ganzen der Morini en de feld eveneens produkten uit andere streken hespen der Menapii waren te Rome zeer in ingevoerd. Meer in het algemeen vindt men trek. daarover informatie op die opschriften die duidelijk in verband met de scheepvaart staan, o.m. de votiefaltaren van Colijnsplaat waarop meermaals vermeld staat welke goe- deren de dedikanten verhandelden. De nego- tiatores allecarii waren handelaars in allee, een pikante vissaus. Wegens de broosheid van het materiaal gaven de negotiatores cretarii of artis cretariae allicht de voorkeur aan transport per schip wanneer de mogelijkheid zich daartoe bood. Onder staatsmonopolie verkochten de negotiatores salarii het zout dat in het kustgebied van de Morini en Menapii gewonnen werd, o.m. te De Panne, Koksijde, Brugge en Leffinge. Op hun wijn- schepen exporteerden de negotiatores vinarii zeker Rijn- en Moezelwijn naar Engeland. Anderzijds zijn de vaten die in Britannia,het Rijnland en ook ons land dikwijls herbruikt werden voor de beschoeiing van waterput- ten, vervaardigd uit zilverspar en lork, hout- soorten die toen slechts groeiden aan de voet der Alpen en Pyreneeën, zodat zeker ook zuidfranse wijnen naar het noorden ver- scheept werden. Spaanse wijn en olie werd eerder in amforen vervoerd. Zonder volledig te willen zijn moeten wij 3 Pommerœul: boomstamkano (foto W.D.O.) 81 146

4 Pommerœul: aanlegsteiger (foto W.D.O.)

BIBLIOGRAFIE

B. Arnold, La barque gallo-romaine de la Baie de Joan Du Plat Taylor & H. Cleere (ed.). Roman Bevaix, Cahiers d’archéologie subaquatique 3, shipping and trade: Britain and the 1974,133-150. provinces, CBA Research Report 24, 1978. G. De Boe & F. Hubert, Une installation portuaire M. Egloff, La barque de Bevaix, épave gallo-ro- d’époque romaine à Pommeroeul, Archaeologia maine du Lac de Neuchâtel, Helvetia Archaeo- Belgica 192, 1977. logica 19/20,1974, 82-91. M.D. De Weerd & J. K. Haalebos, Schepen voor het D. Ellmers, Keltischer Schiffbau, Jahrbuch des opscheppen. Spiegel Historiael 8, 1973, 386- Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 397. 16, 1969,71-122. M.D. De Weerd, Schepen in de Romeinse tijd naar D. Ellmers, Frühmittelalterliche Handelsschiffahrt Zwammerdam (ZH), Westerheem 25, 1976, in Mittel- und Nordeuropa, Offa-Bücher 28, 129-137. 1972. M.D. De Weerd, Römerzeitliche Transportschiffe R.S. Hulst & L.Th. Lehmann, The Roman Barge of und Einbäume aus Nigrum Pullum/Zwammer- Druten, Berichten R.O.B. 24,1974, 7-24. dam (ZH), Studiën zu den Militärgrenzen Roms D. Weidmann & G. Kaenel, La barque romaine II, 1977,187-198. d’Yverdon, Helvetia Archaeologica 19/20,1974, 66-81. 82 Romeinse bronnen beeldjes uit Nederland A.N. Zadoks-Josephus Jitta

Tot de meest fascinerende Romeinse vond- beeldjes – en zal ook wel nooit gevonden sten uit Nederlandse bodem behoren wel de worden –, al werden er wel in en bij de bronzen beeldjes, in verrassend groten ge- castra en castella kleine voorwerpen gego- tale te voorschijn gekomen zowel bezuiden ten, vooral voor militair gebruik. Men mag als benoorden de Limes, de rijksgrens, die aannemen, dat onze beeldjes merendeels uit de Romeinse provincie scheidde van het Gallië afkomstig zijn. Vrije Germanië. De verspreiding zal wel gebeurd zijn door Provinciaal-Romeinse bronzen beeldjes ge- reizende kooplieden. Uit inscripties kent meten de laatste jaren grote internationale men een grote verscheidenheid van min of belangstelling. Om de twee jaar komen dege- meer gespecialiseerde handelaars. Deze kwa- nen, die zich in de verschillende landen daar- men eerst uit Italië, maar al spoedig kwam mee bezig houden, bijeen om van gedachten het handelsverkeer in handen van provincia- te wisselen. Er zijn al uitvoerige publicaties len. verschenen van vondsten uit België, Duits- Een intrigerend probleem is: wat was hun land, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland en fünktie hier te lande? Zij zijn nooit in tem- Nederland en bovendien verscheidene arti- pels of mogelijke heiligdommen aangetroffen, kelen, die plaatselijke vondsten of bepaalde maar wel in noordelijke terpen en wierden, types beschrijven. Deze verdeling naar lan- in nederzettingen op de Veluwe en bij Rijs- den is natuurlijk theoretisch onjuist, daar de wijk, in de vicus bij een castellum, dus in en huidige landsgrenzen geenszins overeenko- bij woningen. Waarschijnlijk hadden zij voor men met die van de Romeinse provincies, hun eigenaars vooral religieuze betekenis, al maar uit praktisch oogpunt toch het meest kwamen er wellicht streven naar prestige en efficiënt. misschien zelfs hier en daar esthetische waar- Al in 1963 was er een grote internationale dering bij. tentoonstelling te Parijs, uitsluitend hieraan De bewoners van de westelijke provincies gewijd. Verscheidene landelijke exposities hadden aanvankelijk geen antropomorfe vonden sindsdien plaats of worden voorbe- voorstellingen van hun goden. Zij stonden reid. Bovendien werd op algemene tentoon- dan ook open voor suggesties van Romeinse stellingen aandacht aan deze categorie ge- zijde en aanvaardden de uitbeeldingen van wijd. Romeinse goden, die zij als de hunne inter- Er doen zich allerlei problemen voor, die pas preteerden. Zo werd in Gallië Mercurius ge- in internationale samenwerking kunnen wor- lijkgesteld met Lug, wiens naam vervat is in den opgelost. Zo vraagt men zich af, waar de benaming van de belangrijke Gallische deze beeldjes zijn gemaakt en hoe zij werden stad Lugdunum en in die van ons Leiden, verspreid. Men heeft al kunnen vaststellen Lugdunum Batavorum. Buiten Gallie werd dat er verscheidene produktiecentra waren, hij met allerlei regionale en lokale goden ver- die exporteerden. Met name in Frankrijk en eenzelvigd. De eveneens populaire Hercules België heeft men duidelijke sporen van zulk werd waarschijnlijk met Ogmios vereen- een industrie gevonden: metaalresten, giet- zelvigd in Gallië, met weer andere inheemse bekertjes, ovens. Ook heeft men wel hun be- goden in verschillende delen van Germanië. staan kunnen afleiden van onderling min of Beiden werden ook weer met Mars gelijkge- meer gelijkende beeldjes of zelfs identieke steld, niet meer zozeer een oorlogsgod als voetstukken. In Nederland is nooit een spoor wel een brenger van vruchtbaarheid. gevonden van enige werkplaats voor bronzen Daar bronzen beeldjes eenvoudigweg tot 83 148

1 Juppiter, gevonden te Ezinge (Gr) 2 Mercurius, gevonden te Maastricht Groningen, Groninger Museum Maastricht, Bonnefantenmuseum handelswaar behoorden, speelde aanbod een een van wijs beleid en daaruit volgend alge- belangrijke rol. Dit hing weer samen, direkt meen welzijn, zowel materieel als geestelijk. of indirekt, met de keizercultus, waarin nu Dit gold ook voor Augustus’ onmiddellijke eens de ene, dan weer de andere god naar opvolgers. Domitianus had een speciale ver- voren kwam. Augustus had Mercurius ver- ering voor Minerva. Trajanus, uit Spanje af- kozen als zijn speciale schutspatroon: deze komstig, gaf de daar alom vereerde Hercules was al niet meer de god van de handel maar zijn speciale gunst. Hadrianus, hoewel weinig

3 Bok, gevonden te Marssum (Fr) 4 Mater, gevonden te Nijmegen Leeuwarden, Fries Museum Nijmegen, Rijksmuseum G.M. Kam 84 149

5 Bacchus (balsamarium), gevonden te Esch (N.B.) 6 Cybele op leeuw, gevonden te Nijmegen ’s Hertogenhosch, Noordbrabants Museum Nijmegen, Rijksmuseum G.M, Kam krijgshaftig of misschien juist daarom, voelde lijk is het o.a. na te gaan of van bewuste of zich aangetrokken tot Mars. De eerste Anto- onbewuste stilering sprake is of van gebrek nijnen verkozen Juppiter, hoewel Marcus aan vaardigheid. Objektieve kriteria zijn Aurelius ook speciaal Mercurius vereerde, schaars b.v. bij mannelijke figuren de vorm aan wie hij het regenwonder dankte, dat op van toga, bij vrouwelijke het kapsel, een de Sarmatische veldtocht het leger voor heel enkel maal een herkenbaar keizerspor- verdorsten had behoed. Maar Commodus tret. Helaas laten de vondstomstandigheden, verkoos Hercules, die langzamerhand van ook bij officiële opgravingen, ons in de ‘superman’ tot heiland evolueerde: deze steek, daar de beeldjes juist tevoorschijn keizer ging zelfs zo ver zich geheel en al met komen uit kuilen met afval of in willekeurige Hercules te identificeren. De uit Noord-Afri- lagen verzeild zijn geraakt. Zelden of nooit ka afkomstige Septimius Severus verkoos worden zij samen met andere dateerbare zijn ‘deus patrius’ Serapis, maar zijn opvolger voorwerpen gevonden of geeft de historische Caracalla, groot bewonderaar van Alexander kontekst nauwkeurige aanwijzingen. Boven- de Grote, volgde deze na in zijn voorkeur dien kunnen dan nog bronzen beeldjes als voor Hercules. Ook onder de Tetrarchie kostbare erfstukken generaties lang bewaard (rondom 300) kwam Hercules naar voren, te- gebleven zijn. Ook heeft men verschillende zamen met Juppiter. Deze keizerlijke voor- methodes van bronsanalyse toegepast in de keuren geven enige aanwijzing voor de date- hoop zo groepen van dezelfde herkomst ring van het aanbod in bronzen godenbeeld- samen te stellen waaruit een datering afge- jes, althans een terminus post quem. leid kon worden. Een van de vele moeilijk- En daarmee zijn wij bij het neteligste pro- heden daarbij is, dat dikwijls oud materiaal bleem gekomen, de datering. Verscheidene werd versmolten en opnieuw gebruikt en dat methoden worden toegepast. Stijlkritische bovendien vaak kant en klaar brons uit be- beschouwing ligt voor de hand, maar moet paalde centra aan verschillende werkplaatsen met grote voorzichtigheid gehanteerd: moei- werd geleverd. 85 150 Het blijkt duidelijk, dat er niet één zaligma- Uit aantal, verscheidenheid en verspreiding kende methode voor datering bestaat, maar van deze beeldjes hier te lande en uit het feit dat voor elk beeldje of hoogstens groep van dat zij zeker grotendeels uit nederzettingen, beeldjes de beste methode of combinatie van dus particuliere woningen komen, blijkt wel, methoden gezocht moet worden. hoe diep- en vergaand de Romeinse invloed Hier te lande stelt het grootste aantal beeld- hier te lande is geweest, ook buiten de eigen- jes Mercurius voor. Hij wordt in de regel uit- lijke rijksgrens. Deze verdoorgedrongen ac- gebeeld als een jonge man, zittend of staand, culturatie heeft wellicht ook in later eeuwen naakt of met een korte mantel losjes over de ons land voor isolatie behoed en rijp ge- linkerschouder en onderarm, met vleugeltjes maakt voor aktieve deelname aan de Euro- in zijn krullend haar en/of aan zijn enkels, pese cultuur. later ook gekleed in hemd en mantel en met een reishoed op: hij heeft een beurs in of op zijn rechterhand en een caduceus ofwel slangenstaf in zijn linker. Hercules is voorge- steld als een krachtige gespierde man met baard: hij heeft de huid van de Nemeïsche leeuw over de linkerarm of over schouders en borst, heeft steeds een knots als attribuut en soms een beker in de hand. De staande Juppiter-beeldjes geven een vaderlijke figuur te zien, met baard en fraaie haardos met lau- werkrans, naakt of met een mantel losjes omgeslagen, een lange skepter in de linker- hand. Apollo, een jeugdige wat vrouwelijke figuur heeft plektron en cither of pijlen- koker en boog. De meeste van deze attribu- ten waren apart gegoten en zijn verloren ge- raakt, maar hebben duidelijke sporen of aan- wijzingen achtergelaten. Bacchus-Dionysos wordt uitgebeeld als kind – evenals Amor – of als jongeman. Ook Genius en Juno, schuts- patronen van de heer en van de vrouw des huizes zijn vertegenwoordigd. Godinnen zijn wat schaarser. Er is een enkele naakte Venus, er zijn geklede figuren van Minerva met helm, aegis en lans, van Fortuna in lang kleed met stuurriem en hoorn van overvloed, van een zittende Mater, van uitheemse godin- nen als Isis en Cybele. Van uitzonderlijke kwaliteit en waarschijnlijk van ver verwijder- de herkomst zijn twee balsamaria in mense- lijke vorm, de een ’n Bacchusbuste uit Noord- Brabant, de ander die van een Nubiër uit Limburg: de herkomst van dergelijke balsa- maria, bestemd voor cosmetica als balsem, zalf of olie, is nog onderwerp van discussie. Ook de dierenwereld is goed vertegenwoor- BIBLIOGRAFIE digd: bok en haan, veelal metgezellen van of A.N. Zadoks-Josephus Jitta, W.J.T. Peters, W.A. gewijd aan Mercurius, de adelaar van Juppi- van Es, Roman Bronze Statuettes from the ter, een stier met drie hoorns die in Gallië Netherlands I-II, Groningen 1967-1969 (deel III een eigen cultus had, paarden, honden en in voorbereiding). een varken. 86 Romanisering in beelden

Titus A.S.M. Panhuysen

Voor dit thema richten wij ons uitsluitend Romeinse en inheemse elementen en in op de sculptuur in steen van regionale make- zoverre reeds betrekkelijk vroeg getuigen lij. Importprodukten van brons of van mar- van de ontvankelijkheid van een klein deel mer, en ook terracotta’s van provinciale her- van de oorspronkelijke bevolking voor de komst worden bewust buiten beschouwing nieuwe beschaving, kunnen zij niet als graad- gelaten, omdat zij niet dezelfde aspecten meter dienen van de romanisering van de van de romanisering belichten. massa. Evenmin worden wij veel wijzer van De provinciale beeldhouwkunst op zich de rijk versierde publieke bouwwerken die kan geen diep inzicht geven in de aanpas- sedert de Flavische keizers, vaak met inzet sing van de autochtone bevolking aan het van uit Klein-Azië afkomstige kunstenaars, hoog ontwikkelde niveau van leven en op initiatief van de keizer of andere hoge denken van de Romeinse bezetters. Wel autoriteiten zijn opgericht. Pas wanneer ook kan zij een belangrijke bijdrage in onze ken- het gewone volk het verschijnsel beeldhouw- nis leveren, het beeld aanvullen en boven- kunst op grote schaal gaat gebruiken voor dien sommige elementen tastbaar maken graf- en wijmonumenten, weerspiegelt dat de door ze visueel voor te stellen. diepgaande invloed van de Romeinse sculp- De sculptuur en met name de bouwplas- tuur op de bevolking. Dit getuigt van een tiek vormde een essentieel bestanddeel vergevorderd proces van romanisering. van de hellenistisch-Romeinse beschaving, In de Lage Landen, aan de periferie van het maar zij hoorde bij een bepaalde culturele Romeinse Rijk gelegen, zijn veel streken en economische bovenlaag, hetgeen in de nimmer tot zo’n verregaande vorm van ver- provincie nog in versterkte mate het geval groeiing met de cultuur van de bezetter was. gekomen. De beeldhouwkunst heeft zich Van beeldhouwkunst bij de inheemse be- in grote lijnen beperkt tot de rijke agrari- woners van de Lage Landen vóór de komst sche gebieden ten zuidoosten van de grote der Romeinen is niets bekend. Talrijke voor- weg Bavay-Tongeren. Buiten dit gebied zijn werpen van kunstnijverheid, waaronder uit vondsten gedaan langs de Rijnlimes en niet ons eigen gebied, en beelden, voornamelijk te vergeten bij de Nehalennia-heiligdommen uit Zuid-Frankrijk, doen ons de artistieke van Domburg en Zierikzee-Colijnsplaat in begaafdheid kennen van het volk der Kelten. Zeeland. En de meeste stammen ten zuiden van de grote rivieren kunnen daartoe gerekend Het beeld van de provinciale sculptuur heeft worden. in zijn geheel sedert 1945 slechts twee in- De snelle opkomst van het fenomeen sculp- grijpende wijzigingen ondergaan, hoewel het tuur in bepaalde gebieden van België en totaal aantal bekende beeldhouwwerken meer Nederland is op de eerste plaats veroor- dan verdubbeld is. zaakt door de permanente legering van Waren voorheen in België Aarlen, Buzenol omvangrijke legereenheden langs de Rijn, en in mindere mate Tongeren, en in Neder- alsmede door de vestiging van kolonisten, land Zuid-Limburg, Nijmegen en Domburg vaak veteranen van het leger, in het achter- zwaartepunten van Romeinse beeldhouw- land van de Pijngrens. kunst, nu bestaat dat beeld nog praktisch Hoewel enkele omstreeks het midden van ongewijzigd. de 1e eeuw te dateren beeldhouwwerken In Aarlen werden in 1963 en 1965 talrijke een sterke vermenging te zien geven van nieuwe vondsten gedaan in de funderingen 87 152 dom of gedenkteken uit de directe omgeving an de vindplaats afkomstig is.

De beeldhouwkunst werd niet onmiddellijk door de Romeinse bezetters ingevoerd. Naast keizerbeeltenissen, voorouder- en godenfi- guurtjes, die het leger ongetwijfeld in zijn bagage met zich meevoerde, was er aanvan- kelijk geen enkele behoefte aan monumen- tale beelden en indrukwekkende bouwplas- tiek. Daarvoor hadden de Romeinse inkwar- tieringen immers een te weinig permanent karakter. De introductie van de monumentale sculp- tuur lijkt een rechtstreeks uitvloeisel van de inrichting van definitieve legioensneder- zettingen, de castra, langs de Pijngrens en van een gerichte urbanisatie- en kolonisatie- politiek in het binnenland. Daardoor kon en moest zich in en rondom de militaire en burgerlijke nederzettingen een neerslag’ 1 Aarlen, detail van reliëf ‘les voyageurs’. Graf- pijler, kalksteen, IIc-d. Musée Luxembourgeois, Aarlen. van de castellum-ommuring, waaronder enige sculpturen van zeldzame kwaliteit (les voyageurs’), maar zij vulden het bestaande beeld slechts aan (afb. 1). De enorme hoeveelheid hoofdzakelijk aan de godin Nehalennia gewijde altaren, die sinds 1970 uit de Oosterschelde bij Zierik- zee is opgevist, betekent een flinke uitbrei- ding en een bevestiging van de gegevens van Domburg (afb.2). De belangrijkste veranderingen hebben onze inzichten sinds 1963-1964 ondergaan ten gevolge van de ontdekking van zeer veel fragmenten van graf- en wijsculptuur temid- den van de resten van een Romeinse brug over de Maas in Maastricht (afb. 3). De ligging van Maastricht in het grensgebied van de militaire provincie Germania Inferior en de burgerlijke provincie Gallia Belgica blijkt een bijzonder stempel te hebben ge- drukt op zijn beeldhouwkunst. Opzienbarend was de ontdekking in 1977 van een serie monumentale friezen in Per- gameens-hellenistische stijl in Kessel aan de Maas, ten noorden van ’s-Hertogenbosch (afb. 4). De betekenis van deze vondst zal 2 Kortgene-Colijnsplaat, wi/steen voor de godin vaag blijven, zolang niet kan worden aange- Nehalennia. Kalksteen, Hd-IIIa. Rijksmuseum toond, dat de bouwplastiek van een heilig- van Oudheden, Leiden. (Foto (R.O.L.) 88 153 vormen van de leefomgeving in de kerndelen van het rijk (de legioensoldaten hadden allen het Romeinse burgerrecht; veel inscripties vermelden een afkomst uit Noord- en Mid- den-Italië). De bouw van steden, huizen, tempels, graf- en eretekens paste in het beleid om de overwonnen volkeren te over- tuigen van de grootheid van de keizer en van Rome.

De grondstof voor de belangrijkste bouw- werken in Italië en omgeving was wit mar- mer (Carrara). Bij ontbreken daarvan en voor minder kostbare ondernemingen werd bij voorkeur witte kalksteen gebruikt. Zo ook in onze veraf gelegen noordelijke streken. Marmer is slechts bij grote uitzon- 3 Maastricht, leeuw met prooi. Vrijstaand graf- dering geïmporteerd, voornamelijk in de teken, kalksteen, IIc-d. Bonnefantenmuseum, belangrijkste stedelijke centra als Trier en Maastricht. Keulen. Al in de Augusteïsche periode moe- ten de Jurakalksteenlagen van Lotharingen tot het laatst toe een zeer belangrijke grond- door het Romeinse leger ontsloten zijn. De stof voor sculptuur en architectuur. beste steensoorten hiervan waren met de- De groeven aan de bovenloop van de Moezel zelfde werktuigen te bewerken als voor voorzagen het stroomgebied van Moezel en marmer benodigd waren, en onvolkomenhe- Rijn, die aan de bovenloop van de Maas den konden door toepassing van stuc en de voorzagen het stroomgebied van die rivier. gebruikelijke polychromie weggewerkt wor- De ligging aan een rivier of een zijstroom den. Het eerste gebruik ervan vinden we was van het grootste belang voor het terug in verschillende monumenten in Mainz, transport, dat praktisch altijd over water maar ook het gedenkteken uit de buurt van Xanten van de in 9 n. Chr. in de slag van 4 Kessel (gem. Lith), deel van monumentaal fries. Varus omgekomen M. Caelius is van dit Kalksteen, IIb. Noordbrabants Museum, ’s-Her- materiaal vervaardigd. Jurakalksteen bleef togenbosch. 154 en met de stroom mee werd uitgevoerd. de bezettende macht. In Nederland en in Als bouwsteen werden reeds vroeg ook België zijn overigens geen sculpturen uit de tufsteen en basaltlava uit de Eifel (omge- eerste decennia van de 1e eeuw bekend. ving Mayen) gewonnen, maar die werden Omstreeks de regeringsperiode van keizer zelden voor decoratieve doeleinden gebruikt. Claudius begint de Rijnlandse school een Vanaf de 2e eeuw werden voor lokaal ge- zelfstandiger koers te varen. Waarschijnlijk bruik zandsteenlagen in exploitatie geno- ten gevolge van de komst van nieuwe leger- men. Sommige zandsteensoorten waren van- eenheden» onder andere uit de Donaulanden wege hun fijnere structuur beter geschikt en Thracië, worden de gangbare portret- voor beeldhouwwerk. voorstellingen op de grafstenen verdrongen Ook hierin bestond aanvankelijk een duide- door achtereenvolgens het thema van de lijke voorkeur voor witte steensoorten. In Romeinse ruiter en het heroïsche doden- Zuid-Umburg werd in de tweede helft van maal. De architectonische vorm van de graf- de 2e eeuw naast de witte kalksteen van de steen, de aedicula en daarvan afgeleide vor- boven-Maas op grote schaal gebruik gemaakt men, gaat verloren in het nieuwe, typisch van de prachtige witte Nievelsteiner zand- Rijnlandse nis-type. Een belangrijke plaats steen die ten oosten van Kerkrade voorkomt. in de funeraire kunst gaat ingenomen wor- den door het monumentale grafteken: de Niet ver van het hier besproken gebied komt getrapte graftoren, het ronde mausoleum en in de eerste helft van de 1e eeuw een belang- de monumentale grafsteen. In de beeldhouw- rijke, regionale beeldhouwschool tot ontwik- kunst is de grafsculptuur verreweg het be- keling. Dat is in het Duitse Rijnland met als langrijkste. Heel geleidelijk veroveren bouw- centra de legioensplaatsen Mainz, Keulen en plastiek en religieuze sculptuur een plaats. Bonn. De sculptuur en architectuur neemt Tussen de militaire grafstenen worden spo- daar een aanvang omstreeks de midden- radisch ook monumenten voor burgers aan- Augusteïsche periode. getroffen. Tot het midden van de eeuw be- Tot halverwege de 1e eeuw. wortelt de Rijn- treft het bijna uitsluitend Romeinse burgers, landse school in de laat-Republikeinse en vrijgelatenen, handelaren uit het zuiden en vroeg-Augusteïsche tradities van noordelijk verwanten van deze groepen. Omstreeks het Italië, zodat ze in feite een loot van de Italo- derde kwart van de eeuw verschijnen de eer- Etruskische volkskunst genoemd kan wor- ste grafmonumenten voor burgers van in- den. De beeldhouwers moeten voor een heemse afkomst (afb. 5). Deze graftekens groot deel uit het noorden van Italië afkom- stammen eveneens uit ‘militaire’ ateliers. stig zijn geweest, net zoals hun opdracht- Omstreeks het midden en het derde kwart gevers, hetgeen door verschillende epigra- van de 1e eeuw. blijft de beeldhouwkunst fische gegevens wordt bevestigd. in het Rijnland nog op de eerste plaats voor- De produktie van de Rijnlandse school om- behouden aan de Romeinse bezetters, han- vat in deze tijd voornamelijk grafmonumen- delaren en kolonisten. Uit de aard en verbrei- ten voor militairen, met name hoge, plaat- ding van de monumenten blijkt, dat de kolo- vormige grafstenen (steles). Behalve eenvou- nisatie nu goed op gang was gekomen. Uit dig versierde inschrift-steles worden aanvan- de inheemse bevolking schijnt de categorie kelijk vooral grafstenen met een voorstelling van handelaren zich het snelst tot de cultuur van de overledene gemaakt: buste-portretten van de bezetter aangetrokken te hebben en het type van de staande soldaat. Daar- gevoeld, waarschijnlijk omdat zij zoveel naast zijn zeker al onder Tiberius monumen- beter werden van de gewijzigde economische tale mausolea opgericht (Mainz). situatie. De ateliers van Mainz en Keulen leverden Uit deze tijd dateren de vroegste sculpturen ook aan verderop langs de Pijngrens geleger- van ons eigen grondgebied. Niet uit het rivie- de troepen, of voerden ter plaatse opdrach- rengebied, waar het defensieve limes-systeem ten uit. pas onder Claudius vorm begon te krijgen, en Beeldhouwkunst heeft in deze periode nog de castra van Nijmegen eerst in 70 n.Chr. een exclusief karakter en bleef beperkt tot zijn definitieve bezetting kreeg! De oudste 90 155 sculptuurvondsten komen uit het zuidoos- ten, uit Tongeren, Maastricht en Aarlen. Enerzijds duiden de monumenten op een sterke band van de overledenen met de mili- taire Rijnzone. Typologie, iconografie en stijl zijn vaak rechtstreeks verwant. Noemen wij de drie-togati-steen van Tongeren (E X 7576*), die aansluit bij een reeks naar Noord-Italiaans voorbeeld vervaardigde graf- stenen uit het Rijnland, en wijzen wij verder op de fragmentarisch bewaarde ruiterge- vechtsscénes in Aarlen en Maastricht, die sokkels van graftorens hebben gesierd (afb. 6 6 Aarlen, deel van een ruitertafereel. Graftoren, kalksteen, Ic. Musée Luxembourgeois, Aarlen. en 7). Het thema van het ruitergevecht is geconci- pieerd in een atelier aan de Rijn; het telkens herhaalde type van de Romeinse ruiter in het tafereel stamt uit het Romanius-atelier van Mainz (afb. 8).

7 Maastricht, fragment van het centrale deel van een inschrift en een gevechtsscène. Graftoren, kalksteen. Ic. Bonnefantenmuseum, Maastricht. 8 Mainz, detail van de ruiterstele van Romanius, Grafsteen, kalksteen. Ic. Mittelrheinisches Lan- desmuseum, Mainz.

5 Mainz, grafsteen voor de reder Blussus. Kalk- steen, Claudisch, Mittelrheinisches Landesmu- seum, Mainz, (Foto R.G.Z.M.).

* E = E. Espérandieu, Recueil général des bas- reliefs... de la Gaule romaine. I-XV. Paris, 1907- 1966. 91 156 Van de andere kant zijn er duidelijke bin- to Maastricht zijn brokstukken van grafto- dingen te bespeuren met Gallië. Daar was rens met reliëfs van dansende Maenades ont- helemaal in het zuiden, in de provincie Gallia dekt die eveneens zeer duidelijke invloeden Narbonensis, tegen het einde van de Repu- uit de Narbonensis laten zien (afb. 10). Ook bliek en het begin van de vroege keizertijd de doorbraak van inheemse stijlelementen een bloeiende beeldhouwschool tot stand en van een inheemse iconografie in de reli- gekomen. Nog vóór het midden van de Ie gieuze sculptuur van ons gebied is waar- eeuw begon een trek van ambachtslieden, schijnlijk te danken aan de komst van reeds handelaren en kunstenaars naar het noorden. verder geromanixeerde Galliërs naar het Vóór 50 kunnen wij de eerste Zuid-Gallische noorden. stijlelementen constateren in de sculptuur De oudste sculptuur uit de Lage Landen be- van het Rijnland. Hoewel de graftoren popu- perkt zich tot het zuidoosten en stamt lair was in Noord-Italië is het opvallend dat hoofdzakelijk van indrukwekkende grafmo- dit monumentale graftype, dat eveneens zeer numenten van rijke Romeinse kolonisten, geliefd was in Zuid-Frankrijk en het Rhóne- vaak veteranen van het Rijnleger. In de deco- dal, juist omstreeks deze tijd op ruime schaal ratie van die graftekens en in de religieuze in de grafarchitectuur van onze streken ver- sculptuur is al vroeg Gallo-Romeinse invloed schijnt. De machtige toren van Poblicius uit aanwezig. Het is nog niet duidelijk in hoe- Keulen, weer opgebouwd in het Römisch- verre de samensmelting van Gallische en Germanisches Museum aldaar, toont in zijn Romeinse elementen in de religieuze voor- sculptuur tal van Zuid-Franse kenmerken stellingen de ontvankelijkheid van de autoch- (afb.9).

9 Keulen, graftoren van L. Poblicius. Kalksteen, 10 Maastricht, reconstructie van een reliëf van Claudisch. Römisch-Germanisches Museum, een dansende Maenade. Graftoren, rechter Keulen (Foto Rhein. Bildarchiv Köln). zijkant van de aedicula. Kalksteen, Ic. Bon- nefantenmuseum, Maastricht. 92 157 tone bevolking voor de Romeinse cultuur weerspiegelt.

Na 70 breidt het verspreidingsgebied van de provinciale beeldhouwkunst zich aanzienlijk uit. Het rivierengebied komt er bij. Dat was een rechtstreeks gevolg van de definitieve inrichting van de limes op de zuidelijke oever van de Rijn. Nijmegen heeft de meeste sculp- turen opgeleverd, verder naar het westen blijft het bij incidentele vondsten. Het ligt voor de hand dat in de grenszone voorname- lijk militaire monumenten worden aangetrof- fen. Dominant is de eenvoudige, bijna onver- sierde grafsteen met alleen een inscriptie. Daarnaast zijn er relatief veel vertegenwoor- digers van de dodenmaal-stele. Het symbo- lische thema van het heroïsche dodenmaal had in de zeventiger jaren in het Rijnland alle andere hoofdvoorstellingen van de militaire grafstenen verdrongen (afb. 11). Het beleefde zijn grootste bloei in de laatste twee decennia van de 1e eeuw. in de ateliers van Keulen en Bonn. De dodenmaal-voor- stellingen van Nijmegen (E IX 6628,6636 en 6638) zijn alle na het einde der 1e eeuw. ont- staan, die van Dodewaard (E IX 6669) da- teert uit het eerste kwart van de 2e eeuw en die uit Vechten (E IX 6673) behoort tot de laatste uitingen van het thema (tweede kwart 2e eeuw). Hoewel de praktisch uitsluitend militaire 11 Keulen, dodenmaal-stele van L. Crispus Marsacus. Grafsteen, kalksteen, einde 1e produkten uit het rivierengebied typologisch eeuw. Römisch-Germanisches Museum, en stilistisch voortkomen uit de Rijnlandse Keulen. school, zijn er weinig duidelijke atelierver» banden te lier kennen. Alleen het Flavische fragment van een ruitergevecht (?) uit Nijme- gen (E IX 6627), dat tot nu toe de enige representant van een monumentale grafbouw uit de 1e eeuw. is in dit gebied, kan vergele- ken worden met enige reliëfs uit Keulen. In het binnenland verloopt de ontwikkeling van de sculptuur intussen heel geleidelijk. De produktie is groter dan voorheen en er wor den nu ook buiten de centra van het eerste uur gebeeldhouwde monumenten gevonden. De graftoren blijft ‘populair’, daarnaast zijn de grafkapel en de monumentale grafsteen enige decennia in de mode. Tegenover voor- 12 Maastricht, fragment van een dubbele nis met stellingen van overledenen in traditioneel rechts een man in toga en links zijn echtge- Romeinse kleding (afb. 12) – de toga was note. Monumentale grafsteen (?), kalksteen, een teken van het Romeinse burgerschap – Ha. Bonnefantenmuseum, Maastricht. 93 158 komen wij ook afbeeldingen van mensen in inheemse kleding tegen: grafsteen voor een echtpaar uit Heerlen (E IX 6635) en een dodenmaal-stele in Maastricht (E XIV 8380; afb. 13). Onder Nero was in Mainz een religieus mo- nument opgericht, dat na 150, in enkele varianten, grote navolging zou gaan krijgen in , Germania Inferior en het oostelijke deel van Gallia Belgica. Dat was de grote Juppiter-zuil. De met goden versierde sokkel van dit type wijmonument wordt vaak teruggevonden (afb. 14). Het is interessant dat verschillende Flavische vier- godenstenen uit Belgisch-Luxemburg (E V 4130, 4132) tot de vroegste vertegenwoor- digers van de Juppiter-zuil behoren. Het binnenland blijkt tot in het begin van de 2e eeuw nog in sterke mate verbonden te zijn met het Rijnland. Opvallende illustratie 13 Maastricht, detail van een dodenmaal: vrouw hiervan is een fragment van een militaire met inheemse muts. Grafsteen, kalksteen. IIa. Bonnefantenmuseum, Maastricht. dodenmaal-grafsteen uit Maastricht, die van Keulse makelij moet zijn (E XIV 8377). Maar tevens komen we in Aarlen en Trier in het oog springende staaltjes van Zuid-Galli- sche beeldhouwkunst tegen (afb. 15). De sculptuur in deze periode geeft aan, dat het culturele niveau van de in het rivieren- gebied gelegerde militairen betrekkelijk laag was; de bloeiende beeldhouwkunst in de meest aantrekkelijke streken van het achter- land was ‘Romeins’ van karakter en werd bijna uitsluitend gedragen door immigranten. In de religieuze monumenten tekent zich voor het eerst een immateriële romanisering af.

Het lijkt erop, dat de puur Romeinse rich- ting in de provinciale beeldhouwkunst, die door de Rijnlandse school werd vertegen- woordigd, omstreeks het tweede kwart van de 2e eeuw doodloopt. In het Rijnland komt daar op het gebied van de grafkunst weinig voor in de plaats. Langs het Nederlandse deel van de limes wordt in feite een ontwikkeling afgebroken, voordat ze goed en wel op gang is gekomen. Belangrijkste oorzaken voor de achteruit- gang van de militaire grafkunst waren de 14 Maastricht, plaatsing van viergodenstenen in inkrimping en de barbarisering van het Rijn- Juppiterzuilen. Kalksteen, IId-IIIa. Bonnefan- leger, hoewel de stichting en expansie van tenmuseum, Maastricht. verschillende stedelijke nederzettingen in de 94 159 Klein-Azië werden gehaald. Een spoor van soortgelijke activiteiten in ons gebied vor- men de monumentale rankenfriezen van Kessel aan de Maas bij Den Bosch (zie afb. 4). Wij weten niet of die hooggeschoolde kun- stenaars zich hier blijvend gevestigd hebben, wel staat vast dat zij letterlijk school ge- maakt hebben. Want vanaf het tweede kwart van de 2e eeuw wordt het gezicht van de provinciaal-Romeinse beeldhouwkunst be- paald door een veel grotere technische vaar- digheid, academische vormgeving, een over- vloed aan klassieke, mythologische voorstel- lingen en door nieuwe typen graf- en wij- monumenten, die de traditioneel-Romeinse typen geheel hadden verdrongen. Deze onverwachte ontwikkeling was ener- zijds mogelijk vanwege de enorme economi- sche expansie van het noordwesten van het Rijk, anderzijds door de geslaagde assimilatie in genoemde gebieden van kolonisten en op- komende, inheemse geldadel. De laatste spiegelt zich in deze tijd nog uit- sluitend aan de pracht en praal van de hel- lenistisch-Romeinse beschaving. Voor be- 15 Aarlen, ‘Gaulois au combat’ met karakteris- wustwording van de eigen cultuur is nog tieke Zuid-Franse contourlijnen. Kalksteen, geen plaats. circa 100 n. Chr. Musée Luxembourgeois, Er zijn in de Lage Landen en omgeving maar Aarlen. weinig sculpturen gevonden die met grote zekerheid toegeschreven kunnen worden aan grens-zone daartegenover stonden (Xanten, één van die hellenistische kunstenaars, ‘offi- Nijmegen). ciële’ sculpturen als de friezen van Kessel De beeldhouwkunst in de rijke, gekoloni- buiten beschouwing gelaten. Te noemen is seerde gebieden van Belgisch-Luxemburg en een kapiteel met twee gigantomachieën uit Zuid-Limburg blijft intussen voortbestaan. Maastricht (afb. 16 en 17). Wel vinden er zó ingrijpende veranderingen in vormgevoel plaats, dat men geneigd zou Veel meer werkstukken kunnen in verband zijn een hiaat in de produktie aan te nemen, gebracht worden met de generatie beeldhou- hetgeen te ongeloofwaardig is. wers, die in de leer is geweest bij de hellenis- Traianus en Hadrianus toonden een bijzon- tische meesters toen die nog in onze streken dere belangstelling voor de Gallische en Ger- werkten. Die leerlingen zelf waren autoch- maanse provincies en hebben er alles aan ge- tonen, Galliërs en Gallo-Romeinen. daan om de burgerlijke en stedelijke cultuur Hun produkten munten uit door technische daar te stimuleren. Nederzettingen kregen vaardigheid, de iconografie is hellenistisch belangrijke rechten, imposante heiligdom- of hellenistisch-Romeins, maar hun uiterlijk men en andere bouwwerken van publiek is met een Gallisch vernisje overdekt. belang werden onder hun regering gesticht. Deze klassicistische fase van het midden der Het schijnt, dat voor verschillende onderne- 2e eeuw is de ondergrond van de meeste mingen, zoals de Thermen’ van Sens (E IV ateliers en scholen van de erop volgende 2856) en de Tempel van Champlieu (E V bloeiperiode (afb. 18). 3803), zelfs hellenistische kunstenaars uit Langzamerhand is in sommige landschap- 95 160 pen van Gallië een conjunctuur gegroeid, die rijp is voor het ontstaan van eigen, regio- nale beeldhouwscholen. Welke rol de artis- tieke begaafdheid van een etnische eenheid daarbij kon spelen, is onduidelijk. Maar het is een opvallend gegeven, dat bijvoorbeeld heel het stamgebied van de Treveri zo’n be- langrijke plaats in de ontwikkeling van de Gallo-Romeinse sculptuur heeft gehad. Zo kan men globaal stellen, dat het gebied van de Lage Landen, dat deel heeft aan het sculpturale hoogtij van de tweede helft der 2e eeuw, in meer of mindere mate banden heeft met de school van de Treveri. Aarlen, 16 Maastricht, godin in gevecht met twee gigan- Buzenol en het omliggende platteland van- ten. Kapiteel, kalksteen, IIh. Bonnefanten- zelfsprekend, want die streek hoorde bij de museum, Maastricht. civitas van de Treveri (afb. 1). Het uitge- strekte gebied van de grootgrondbedrijven, de viliae, van het stroomgebied van de Samber tot en met Zuid-Limburg en het aansluitende Eifel-Vorland, sluit in het alge- meen bij de stilistische en iconografische ontwikkelingen van het Trierse gebied aan (afb.19). Maar tegenover de lokaal inheemse (= Galli- sche) kleur van de reliëfs van Aarlen en Buzenol, is de Maastrichtse sculptuur Ro- meinser. Terwijl de beeldhouwkunst in het zuiden en zuidoosten van de Lage Landen floreert, stelt zij meer naar het noorden, in de grenszone, en in Brabant en Vlaanderen nauwelijks iets voor. De incidentele grafte- 17 Maastricht, god in gevecht met twee giganten. kens (Werkhoven, E 1X 6668) en de her en (zie afb. 16). der voorkomende wijreliëfs en Juppiterzuilen vertonen praktisch geen samenhang. Eén groep springt eruit, namelijk de wij-alta- ren. Eigenlijk kunnen ze beter wijstenen worden genoemd, want het betreft een sa- menvoeging van het gebruikelijke wij-altaar met een tempel-vorm, de aedicula (afb. 2). Het verspreidingsgebied beperkt zich tot de provincie Germania Inferior. De versiering is strak en cliché-matig, met af en toe aardige voorstellingen op de zijkanten of op de sok- kel, die aansluiten bij de Gallo-Romeinse sculptuur. De wijsteen met aedicula is nauw verbonden met de moedergodinnen-cultus van het Rijn- land en de Nehalennia-cultus in Zeeland. 18 Maastricht, reconstructie van een timpaan met voorstelling van de Romeinse wolvin met Keren we terug naar de beeldhouwkunst in Romulus en Remus. Grafpijler (?), kalksteen, het zuiden van ons gebied. Die beleeft haar IIe. Bonnefantenmuseum, Maastricht. grootste bloei omstreeks de zeventiger en 96 161 tachtiger jaren van de 2e eeuw. Opvallendste aspecten zijn haar onafhankelijkheid van de kunst van Rome, haar eigen creativiteit en originaliteit. Noch de beeldhouwer, noch de opdrachtgever voelt zich langer gebonden aan het traditionele repertoire (afb. 20). De meeste reliëfs zijn afkomstig van monu- mentale grafpijlers (in Igel, bij Trier, staat er nog een overeind, die circa 23 meter hoog is; afb. 21). De grafpijler is een regionale, pseu- do-architectonische voortzetting van de vroegere graftoren. In de wijkunst heeft de Juppiterzuil vorm gekregen. De variant met de Juppiter-gi- gant(en)groep komt alleen in Germania Superior en het oostelijke deel van Gallia Belgica voor. Een uitzondering is de prachtige groep van Tongeren, die omstreeks 150 n.Chr. ge- maakt moet zijn (afb. 22). Het type met de tronende Juppiter is karak- 19 Voerendaal, portret van een dame. Grafpijler teristiek voor Germania Inferior (onder (?), zandsteen, IIc. Bonnefantenmuseum, andere Nijmegen, Vechten, Grevenbicht; Maastricht. (Foto R.G.Z.M.). afb. 23).

20 Aarlen, markt- en landtafereel, ‘Pilier du Culti- 21 Igel, grafpijler der Secundinii. Zandsteen, circa vateur’, kalksteen, IId-IIIa, Musée Luxem- 250 n. Chr. In situ. bourgeois, Aarlen. 97 162

22 Tongeren, Juppitergigantengroep. Juppiterzuil, kalksteen, IIc, Gallo-Romeins Museum, Ton- geren. (Foto A.C.L. Brussel). 98 163 De originaliteit en creativiteit van de Gallo- Romeinse kunst wordt in de grafkunst het meest sprekend tot uiting gebracht. Het ge- wone, mythologische beeldprogramma maakt plaats voor allerlei taferelen uit het dagelijk- se leven van de personen voor wie het graf- teken werd opgericht (afb. 24). Omdat graf- tekens als de monumentale grafpijler meestal tijdens het leven van de ‘eigenaar’ tot stand kwamen, dienden zij tevens als reclame-zuil voor diens bedrijf door zijn beroep en mate- riële status te beklemtonen (afb. 25). Aldus vormen de Gallo-Romeinse beeldhouwwer- ken een zeldzame antiquarische documenta- tie van de provinciale maatschappij. Het fenomeen beeldhouwkunst, tot de komst van de Romeinen vrijwel onbekend in onze contreien, maar een inherent bestand- deel van de Romeins-hellenistische cultuur, is van de tweede helft der 2e eeuw tot onge- veer 260 n. Chr. een vaste component van de Gallo-Romeinse cultuur in onze landen.

23 Grevenbicht, tronende Juppiter. Juppiterzuil, zandsteen, IIIa. Bonnefantenmuseum, Maas- tricht.

24 Maastricht, leverantie of pachtbetaling ten huize van de landeigenaar. Grafpijler, kalk- steen, IIc-d. Bonnefantenmuseum, Maastricht, 99

164

25 Buzenol, voorste deel van Gallische maaima- chine, de fallus’. Grafpijler, kalksteen, II B. Musée Montauban-sous-Buzenol. 26 Aarlen, portretnis met echtpaar. ‘Pilier aux jeunes époux’, kalksteen, III A. Musée Luxem- bourgeois, Aarlen.

In de grafkunst komen naast de majestueuze grafmonumenten van de rijken ook simpele’ gedenktekens van de minder goed gesitueer- den voor. De kracht van de romanisering drukt zich uit in de grote verbreiding van de sculptuur onder meer lagen van de bevol- king. Maar de verbreding van de romanisering leidt in de 3e eeuw tot een daling van het niveau en uiteindelijk tot een inhoudelijk en technisch verval (afb. 26). Tot het midden van de 2e eeuw was de beeld- houwkunst in onze streken een symptoom van een eenzijdig acculturatie-proces vanuit de mediterrane cultuur. Daarna wordt de sculptuur op haar beurt verrijkt vanuit de inheemse, Gallische cultuur. Dit proces reikt maar tot Zuid-Limburg. De wijstenen van het noordelijker gebied tot de Pijngrens, voor goden en godinnen met namen die vaak een Germaanse her- komst verraden, zijn de zeldzame uiting van een soortgelijke wederzijdse beïnvloeding 100 27 Buzenol, versterking uit de late-Keizertijd. van de Romeinse en de inheems-Germaanse stukken werden in deze en latere tijden ge- cultuur. bruikt in de fundering van muren, poorten, De Gallo-Romeinse beeldhouwkunst heeft torens, en in pijlers van bruggen... en kon- de catastrofale gebeurtenissen van de tweede den zo weer de basis voor onze kennis vor- helft van de 3e eeuw niet overleefd. De brok- men (afb. 27).

LITTERATUUR schen Plastik in Germanien und Gallien. Darm- stadt, 1937.

M. Daniëls, Romeins Nijmegen IV: De Romeinse Ada Hondius-Crone, The Temple of Nehalennia monumenten van steen, te Nijmegen gevon- at Domburg. Amsterdam, 1955. den. Oudheidkundige mededelingen Rijksmu- seum van Oudheden Leiden, N.R. 36, 1955, L. Lefebvre, Les sculptures gallo-romaines du Mu- 21-72. sée d’Arlon. (= Extrait du Bulletin de l’Institut Deae Nehalenniae, gids bij de tentoonstelling Neha- archéologique du Luxembourg 1975). lennia, de Zeeuwse godin. Zeeland in de Ro- meinse tijd, Romeinse monumenten uit de A. de Loë, Belgique Ancienne III. Brussel, 1937. Oosterschelde. Middelburg enz., 1971. M. E. Marien, Les monuments funéraires de Buze- E. Espérandieu, Recueil général des bas-reliefs de nol. (= Extrait du Bulletin des Musées d’art et la Gaule Romaine I-XV. Parijs, 1907-1966. d’histoire, 1943-1944).

H. Gabelmann, Römische Grabmonumente nut- M. E. Marien, Les monuments funéraires de l’Arlon Reiterkampfszenen im Rheingebiet. Bonner romain. Annales de l’institut archéologique du Jahrbücher 173,1973,132-200. Luxembourg 16, 1945.

H. Gabelmann, Die Typen der römischen Grab- M. E. Marien, La sculpture d l’époque romaine en stelen am Rhein. Bonner Jahrbücher 172, 1972, Belgique. Brussels, 1945. 65-140. J. Mertens, Sculptures romaines de Buzenol. Pays H. Gabelmann, Römische Grabbauten in Italien Gaumais 19, 1958, 17-123 (= Archaeologia und den Nordprovinzen. Festschrift für Frank Belgica42.) Brommer. Mainz, 1977, 101-117. J. Mertens, Nouvelles sculptures romaines d’Arlon. L. Hahl, Zur Stilentwicklung der provinzialrömi- Studio Hellenistica 16, 147-160 (= Archaeolo- gia Belgica 103.)

Op het spoor van de Romeinen in België Fr. Brenders

Provincie Brabant Hottomont Links van het kruispunt van de baan Leuven-Na- men met de oude heirbaan Tongeren Bavai, op on- Asse geveer 40 m links van deze laatste bevindt zich De oorsprong van Asse zou voor-Romeins een , onderzocht in 1921 doch reeds zijn. De oudste kern zou zich op de wijk eerder geplunderd (diam. van 46 m). Borgstad bevinden naast het gehucht Kalk- oven. Hier werd evenwel nog nooit iets Tienen-Grimde Op het grondgebied van Tienen, bij het gehucht gevonden alhoewel de aanwezigheid van Grimde, op 200 m rechts van de baan Tienen - een aarden omwalling op een vroege stich- St Truiden, op ongeveer 1 km voorbij de suiker- ting schijnt te wijzen. raffinaderij, liggen drie tumuli, opgegraven in De Romeinse kern ontwikkelde zich naast 1892. De laagste, dichtst bij de stad gelegen, heeft een Borgstad. Hij is nog herkenbaar aan het recht- hoogte van 8 m, de volgende is 10 m hoog, de hoekig grondplan van het centrum van de derde 12 m. De eerste bevatte de grafkamer, de gemeente, afgebakend door de Nieuwstraat, middelste was slechts als monument opgeworpen, Oude Steenweg, Kattestraat en de huizenrij de derde tenslotte bevatte eveneens een graf maar langs de Oude Markt. Deze rechthoek meet bleek geplunderd. Op basis van de vondsten (in de Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brus- 250 xl 25 m en wordt in twee verdeeld sel) kunnen deze tumuli eind 1e of begin 2e eeuw door de Kerkstraat. De belangrijke uitvals- worden gedateerd. wegen vertrokken aan de hoeken van deze nederzetting. Walsbets Nabij het kruispunt van de banen Walsbets-Sint Cortil-Noirmont Truiden en Jean-Cour-Velm ligt de Bortombe, Te Cortil-Noirmont bevinden zich drie tumuli. op het Tombeveld. Deze tumulus is zeer bescha- Een groep van twee werd onderzocht in 1874. digd, maar toch nog redelijk zichtbaar op het ter- Ze waren oorspronkelijk met elkaar verbonden rein. Hij werd opgegraven in 1863 en leverde een doch dit is door de sterke vervorming van een van rijk grafmeubilair op (in de Musea voor Kunst en de twee tumuli nog slechts moeilijk uit te maken. Geschiedenis te Brussel) dat ons toelaat deze tumu- De best bewaarde heeft een diam. van 30 m en lus te dateren in de tijd van Antoninus Pius (138- een hoogte van 10 m. Elk was omgeven door 161). een stenen muur. Uit het rijke grafmeubilair (in de Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel) is af te leiden dat deze tumuli te dateren zijn eind 2e en begin 3e eeuw. Een derde tumulus werd opgegraven in 1921: diam, 35 m en nog bewaard over een hoogte van 3 m. Volgens het grafmeubilair (in het museum van Namen) te dateren tweede helft 2e eeuw.

Glimes Nabij het kruispunt der wegen Tienen-Charleroi en Leuven-Namur, na st de dorpskern van Glimes, ligt een tumulus. Hij valt vooral op in het land- schap doordat hij op een hoogte ligt. Zijn onder- zoek in 1926 wees uit dat hij omgeven was door een muur met in het centrum een gemetselde graf- kelder. Deze grafkelder was echter reeds eerder 1 Hottomont, tumulus, op de voorgrond de baan geplunderd. Tongeren – Bavai.

103 168 Provincie Henegouwen zich langs de Chaussée Brunehaut een be- langrijke nederzetting te Liberchies-Bons- Antoing-Billemont (zie kaart, pag. 179) Villers. De omvang en geschiedenis van deze Van de tumulus van Antoing werd sedert nederzetting zijn vrij goed gekend doch er 1954 de onderbouw onderzocht en vrij ge- zijn, buiten de Chaussée Brunehaut, geen legd. Het gaat hier om het enige bewaarde zichtbare resten bewaard. De benaming voorbeeld van een trommelgraf in het noor- Chaussée Brunehaut vindt haar oorsprong in den van het Romeinse rijk. Het geheel wordt de Middeleeuwen. Deze naam werd gegeven gevormd door een cirkelvormige constructie aan een groot deel van de Romeinse heirbaan in Doomikse kalksteen die zonder mortel Tongeren-Bavai waarvan men meende dat ze aan elkaar gevoegd is, waarboven een graf- het werk was van de legendarische koningin heuvel oprees. Deze onderbouw heeft een Brunehilde. omtrek van 80 m en een diam. van onge- Kort na het jaar 250 trok deze nederzetting veer 25 m. Een gang van 11,5 m lang, zich samen in een versterking die door de 0.75 m breed en l ,75 m hoog voert naar de baan doorkruist werd, doch deze verdediging centraal gelegen grafkamer. In deze graf- was geen lang leven beschoren. Ze werd kort kamer zijn drie nissen uitgespaard. na het jaar 350 vervangen door een fortje Deze tumulus werd reeds onderzocht in de verder westwaarts langs de weg. Dit fortje 17e eeuw. Hierbij werd de grafkamer vrij dat op de plaats van de huidige Ferme Brune- ernstig beschadigd. De eigenaar van het graf haut ligt werd vermoedelijk aangelegd naar moet een aanzienlijk personnage geweest aanleiding van de veldtocht van Julianus zijn. Men vermoedt hier te doen te hebben tegen de Salische Franken waarbij de wegen met iemand die zich in de industrie had op- als strategische en economische steunpunten gewerkt, mogelijk een eigenaar van een extra versterkt werden. steengroeve. Dit fortje had een afmeting van 56,5 45 m. Dit type was geen alleenstaand geval in Bel- De muren waren 2,80 m dik en de xhoeken gië. Uit de literatuur is ons nog een voor- waren versterkt door hoektorens. De onder- beeld bekend in Zaventem, doch dit is volle- bouw van de noordwestelijke hoektoren dig verdwenen. en een deel der aansluitende wallen bleef bewaard in de plint van de buitenmuren Liberchies-Brunehaut van de Ferme Brunehaut. Het geheel werd Reeds ten tijde van Augustus ontwikkelde inderhaast opgetrokken uit Doornikse kalk- steen, meestal herbruikmateriaal uit de om- geving.

Montignies-Saint-Christophe Te Montignies-Saint-Christophe bevindt zich op de plaats waar de oude Romeinse weg Tienen-Bavai de rivier de Hantes oversteekt, een brug. De datering van deze brug is een punt van discussie dat nog steeds niet is op- gelost. Algemeen wordt aangenomen dat de funderingen Romeins zouden zijn, de boven- bouw zou echter in de Romaanse periode zijn aangepast. Voor deze Romeinse oor- sprong pleiten zowel de ligging van de brug aan de oude Romeinse weg als de wijze waar- op de brug werd ingeplant ten opzichte van de rivier en ten opzichte van de loop van de weg, namelijk loodrecht op de stroomrich- ting van de rivier en met een knik ten op- 2 Antoing-Billemont, tumulus. zichte van de weg. 104 169 Provincie Limburg

Brustem Tumulus gelegen langs de oude Romeinse weg Tongeren-Tienen. Komend van Sint Truiden in de richting van Tongeren situeert zich de oude weg als een afsplitsing van de steenweg aan de linkerkant van de baan, tegenover het militair vliegveld. De tumulus bevindt zich op ongeveer 1,5 km op deze weg (diam. 76 m, hoogte 6 à 7 m). Bij de opgraving in 1846 bleek hij reeds geplun- derd.

Gutshoven Op het Tomveld, langs de weg van Brouckhem naar Horpmaal ligt het zgn. graf van Gutshoven (omtrek 62 m, nog 2,70 m hoog). Geen gegevens bekend. 3 Tongeren, Romeinse Muur, Legioenenlaan. Herderen Twee tumult. De eerste, de zgn. Gentombe, ligt langs de Tongerse Straat, de andere ligt ten noor- den van het kasteel van Genoelselderen. Geen van beide tot nu toe onderzocht.

Lauw Tumulus, de zgn. Herstappeltombe, gelegen langs de baan Tongeren-Amay, even voorbij het kruis- punt van deze baan met de weg die het centrum van Lauw met het centrum van Herstappe verbindt, (omtrek van 100 m en hoogte van 8 m) in 1895 op- gegraven.

Montenaken Langs de weg Montenaken-Bosschellen ligt de Avemassetom op het Tombeveld (diam. 23 m en hoogte 7,80 m).

Putten Tumulus gelegen in een achtertuin van een hoeve 4 Tongeren, tumulus van Koninksem. aan de Rechtstraat, moeilijk te bezichtigen. Geen gegevens bekend. In de daarop volgende periode herstelt Ton- Tongeren geren zich en komt tot heropbloei. Van deze Tongeren, gelegen op een heuvelrug langs de heropbloei zijn nog een aantal getuigen op Jeker, is het voornaamste stedelijke centrum het terrein bewaard. uit de Romeinse tijd op Belgisch grondge- Belangrijk is in deze periode de aanleg van bied. een waterleiding met als voedingsbron een Van de oudste nederzetting die teruggaat tot aquaduct die het water van het brongebied de Augusteïsche periode en die hoofdzake- van Widooie over een afstand van ongeveer lijk een militair karakter had als bevoorra- 5 km aanvoerde. Dit aquaduct liep boven dingscentrum voor de verdedigingsposten op een kunstmatige heuvelrug, bekend als aan de Rijn en als controlepost van het de Beukenberg. Hoe het systeem precies achterland zijn ons geen zichtbare overblijf- werkte of hoe het aanvoerkanaal eruit gezien selen bewaard. Wel is bekend dat deze aanleg heeft is niet meer na te gaan, de aarden sub- een dambordpatroon had en dat het geheel structie is echter bewaard gebleven en kan omgeven was door een gracht en een aarden over een afstand van nagenoeg 4 km duide- wal. Deze eerste aanleg werd verwoest in 69 lijk gevolgd worden. De Beukenberg sluit bij de opstand van Civilis. bij de stad aan ongeveer halverwege de 105 170 Legioenenlaan aan de noordwest zijde van sen nog 4 m hoog zijn. Aan de zuidzijde is de stad. Vandaar kent hij een westelijk ver- de omwalling verder in fundering zichtbaar loop en loopt ongeveer evenwijdig met de vanaf de steenweg naar Waremme langs de oude heirbaan naar Cassel en met de huidige Cottalaan en de Sabinuslaan. Aan de oost- steenweg naar St. Truiden. Na ongeveer zijde valt de Romeinse muur samen met de 3 km, op een punt waar de helling veel min- Middeleeuwse omwalling langs de Leopold- der duidelijk geworden is, buigt dit aquaduct wal. De Romeinse muur vormt de basis van zich naar het zuiden en kruist de Steenweg de Middeleeuwse konstruktie. Op min of naar St. Truiden, waarna hij verder in het meer regelmatige afstanden is deze muur veld uitloopt en alleen op luchtfoto over een voorzien van ronde torens met een diameter zekere afstand te volgen is. van ongeveer 9 m. Een aantal van deze to- Even belangrijk voor deze eerste periode is rens, vooral aan de zuidzijde, werd pas later het tempelcomplex aan de noordwestrand aangelegd zoals blijkt uit de funderingen van van de stad. Dit complex dat een oudere deze torens die tegen de beiden zijden van tempel opvolgde werd aangelegd rond het de muur werden aangebouwd. Een duidelijk einde van de 1e eeuw. Van het geheel dat in voorbeeld hiervan is te zien aan de Sabinus- 1964 werd opgegraven werd enkel de fun- laan. dering van de cella zichtbaar gelaten. Het is Tijdens de onrustige periode van de 3e een rechthoekige kuil van 16 13,65 m, af- eeuw werd het stadsgebied aanzienlijk klei- gezoomd met silexblokken. Dezex resten zijn ner en met een nieuwe muur van 2.680 m te vinden op het terrein van de Rijkstech- lengte omgeven. Deze muur was versterkt nische School voor Meisjes aan de Kever- met torens die een goede 20 m van elkaar straat en bevinden zich links van het gebou- verwijderd lagen. Aan de noordwestzijde viel wencomplex. deze nieuwe muur samen met de bestaande In het begin van de 2e eeuw werd de eerste en werden de torens tegen deze muur aange- stenen omwalling gebouwd. Deze muur die bouwd. Sporen hiervan zijn nog zichtbaar in een zeer ruim gebied omsloot – groter dan het voorkomen van roze mortel in dit deel het bewoonde terrein – had bij zijn bouw van de muur. Verder is de muur slechts door ten tijde van de pax romana geen defensieve opgravingen bekend. Een voorbeeld van een funktie maar eerder een juridisch administra- toren kan echter nog bekeken worden op het tief karakter. De bouw van de muur bete- Vrijthof in het centrum van de stad naast de kende de erkenning van het stedelijk karak- basiliek. Deze wordt bewaard in een speciaal ter van Tongeren. Deze muur heeft een leng- daartoe aangelegde ondergrondse ruimte. te van 4.544 m. Het grootste deel hiervan Voor bezichtiging wende men zich tot het is nog bewaard. Het meest indrukwekkend is Provinciaal Gallo-Romeins Museum. Deze het deel tussen de steenweg naar Bilzen en toren heeft een diam. van 9 m en was bereik- de Sint Truidersteenweg. Vanop de Caesar- baar via een smalle doorgang aan de achter- laan en de Legioenenlaan kan men zich best zijde. een idee van het oorspronkelijk karakter van De Basiliek van Onze Lieve Vrouw werd op- deze muur vormen. Het parement (stenen getrokken op de plaats van een vroeger Ro- buitenbekleding van zware muren) bestaan- meins gebouw. Sommige materialen werden de uit rechthoekige silexblokken is nagenoeg herb ruikt, zo vinden we in de buitenmuur verdwenen en slechts op het einde van de van de kloosteromgang nog een gebeeld- Legioenenlaan zijn aan de voet van de muur houwd Medusahoofd. nog enkele lagen van het oorspronkelijke Tongeren was tevens een belangrijk wegen- parement bewaard gebleven. De kern, be- knooppunt. Enkele van deze wegtracés zijn staande uit silex-keien aan elkaar gehouden nu nog duidelijk te herkennen en te volgen. door een mortel bestaande uit zand, fijn Aan de zuidzijde bevond zich de poort naar grint en kalk is echter ten dele overeind ge- Bavai op het kruispunt van de Sabinuslaan, bleven. Deze muur had een dikte van 2,10 m de Cottalaan en de steenweg naar Waremme. en de hoogte wordt op 5 à 6 m geschat, aan- De steenweg naar Waremme zelf vormt de gezien de bewaarde delen op sommige plaat- aanzet van de baan Tongeren-Bavai. Men 106 171 kan deze baan nog nagenoeg tot Bavai vol- Ben-Ahin gen, behoudens enkele kleine onderbrekin- In het gehucht Gives, in het bos van Gives, bevin- den zich drie kleine tumuli. gen. Even buiten de poort van Bavai bevindt De eerste (diam. 13 m en hoogte 2,75 m) was op- zich het diverticulum van de baan naar Cas- geworpen boven de brandstapel waarin verschil- sel. Ook deze baan is nog herkenbaar. Ze lende fragmenten van beenderen, aardewerk en kruist de steenweg naar Sint Truiden en kan metaal werden gevonden. Het grafmeubilair werd dan verder gevolgd worden, behoudens enke- afzonderlijk bijgezet, omgeven door een klein muurtje. le onbeduidende onderbrekingen tot De tweede (diam. van 6 m en 1,25 m hoog) bevatte Brustem waar het militair vliegveld het spoor geen begraving of grafgiften. heeft uitgewist. Aan de oostzijde volgt de De derde (diam. van 7,5 m en 1,25 m hoog). Een steenweg naar Maastricht nog het verloop klein muurtje bakende de brandstapel af. Deze tumuli zouden rond het midden van de 2e van de weg naar Keulen. eeuw te dateren zijn. Bij hun onderzoek in 1399 De voornaamste grafvelden en tumuli lagen bleken ze reeds geplunderd. langs de wegen. Langs de baan naar Cassel bevindt zich, even voorbij het kruispunt met Bleken de Sint Truidersteenweg, aan de rechtse kant Ten noordoosten van Blehen, tegen Abolens, langs de weg Bavai-Tongeren in de Campagne de la van de weg en aan de voet van de Beuken- Tombe ligt een tumulus (diam. 30 m en hoogte berg een imposante tumulus. 10 m), opgegraven in 1875. De bijzetting was ge- De twee meest bekende Tongerse tumult zijn beurd in een houten kist die in de grafkelder ge- ongetwijfeld die van Koninksem, een deel- plaatst was samen met het grafmeubilair. (Vond- sten in het museum Curtius te Luik.) Op basis van gemeente van Tongeren. Ze bevinden zich de vondsten kan deze tumulus op het einde van de langs de weg naar Bavai op iets meer dan 1e eeuw. gedateerd worden. 1 km buiten de poort naar Bavai, nabij de Kerkstraat. De grootste van de twee heeft Braives een omtrek van 150 m en is 16 m hoog. Bij Op 300 m ten zuiden van de baan Bavai-Tongeren, op de grens met de gemeente Avennes, ligt de hun opgraving in 1849 bleken ze reeds ge- Tombe d’Avennes (diam. van 33 m en hoogte 11 m), plunderd. opgegraven in 1873. De bijzetting was gebeurd in een grafkelder. Hierin werd een volledig terra sigil- Vechmaal lata servies aangetroffen naast glaswerk en verschil- Tumulus gelegen in de deelgemeente Heurne aan lende andere voorwerpen. Deze tumulus is te date- de grens met Horpmaal, midden in de velden en ren in het laatste kwart van de 1e eeuw. Vondsten slechts te bereiken via moeilijk te berijden land- in het museum Curtius te Luik. wegen. Bij zijn onderzoek bleek hij reeds geplun- derd. Fraiture In het Enclos Fanny, op 40 m van de Romeinse Vorsen weg ligt een tumulus (omtrek 28 m en hoogte 3 m), Drie tumuli gelegen aan de Drie Tombenstraat, onderzocht in 1905 maar geen resultaten. onderzocht in 1862. De eerste was aangelegd over de brandstapel van de overledene, de middelste Merdorp bevatte de as en de grafgiften, de derde was een In het zuiden van de gemeente, op 150 m links kenotaaf. Deze tumuli dateren uit de tweede helft van de heirbaan Bavai-Keulen liggen twee tumuli van de 2e eeuw. Het rijke grafmeubilair bevindt (diam. 30 m en hoogte van resp. 5 en 6 m), opge- zich in de Musea voor Kunst en Geschiedenis te graven in 1911, maar geen resultaten. Brussel. Langs de Reitstraat, tegenover de kerk, bevinden Momalle zich nog twee tumuli. Geen gegevens bekend. Nabij de grens met Noville, aan de kruising van de spoorweg en de Romeinse weg Tongeren-Huy, ligt de Tombe de Noveye (diam. 30 m). Bij zijn onder- zoek in 1875 bleek hij reeds geplunderd. Provincie Luik Ambresin Moxhe Langs de Romeinse baan, die zich als een veldweg Nabij de grens met Villers-le-Peuplier, op het ge- aftekent in het verlengde van de Rue du Soleil lig- hucht Empereur en naast de heirbaan Keulen-Bavai gen twee tumuli (omtrek resp. 107 en 99 m). Ze ligt de Tombe de l’Empereur (omtrek 66 m en zouden uit het begin van de 2e eeuw dateren. Bij hun onderzoek in 1850 bleken ze reeds geplunderd.

107 172 hoogte 5 m), opgegraven in 1873; een aanzienlijke plaats) en mansio (halteplaats) en lag aan de hoeveelheid aardewerk dat gedateerd kan worden voet van de heuvel die Arion beheerst. Deze in de eerste helft van de 2e eeuw. Vondsten in het museum Curtius te Luik. vesting, die hoogstens een vicus was, was niet omwald. Oleye Bij de invallen in de 3e eeuw hebben de Op 375 m ten noorden van de kerk ligt een tumu- bewoners zich teruggetrokken op de St. lus (diam. 35 m en hoogte 4 à 5 m). Bij zijn onder- Donatusheuvel en deze hoogte met een muur zoek bleek hij reeds geplunderd. omgeven. Aan de noordzijde van de stad Omal begint hij aan de St. Donatushoogte, volgt Langs de heirbaan Tongeren-Bavai liggen vijf tumu- het bovendeel van de Rue des Remparts, li. Vier liggen gegroepeerd op een rij aan één kant steekt de Rue Ermesinde over, loopt verder van de weg, de vijfde ligt een weinig apart aan de andere kant van de weg. Ze werden onderzocht in door de tuinen onder de Rue du Bastion, 1850, 1876 en 1889 doch bleken reeds geplunderd. maakt een bocht onder aan het terras van de Place du Centenaire, loopt dan verder achter Oteppe het Atheneum en het stadhuis, kruist de Rue Tegen de grens met Vissoul, op 15 m van de spoor- des Carmes, vervolgt zijn tracé tussen de lijn Vissoul-Braives, liggen twee tumult (‘Tombes de Vissoul’). Grand’Rue enerzijds en de Rue du Marché au Beurre en Grand’Place anderzijds, van Ramelot daar loopt hij verder tot de Rue des Capu- Bij de grens van Ramelot en Lichet, langs de Ro- cins om vervolgens terug aansluiting te zoe- meinse heirbaan ligt een tumulus (diam. 65 m en hoogte 5 m), nog niet onderzocht. ken op de Rue des Remparts. Deze muur die een ovaal omsluit heeft een lengte van 900 m Vaux-et-Borset en was 4 m dik en 8 m hoog. Op 850 m ten noorden van de kerk, langs de Ro- Het verloop van deze muur is gekend door meinse heirbaan ligt een tumulus genaamd Tombe een aantal toevalsvondsten en vooral door de Vaux, onderzocht in 1874; verschillende voor- werpen te dateren tussen einde 2e eeuw en begin zijn aanwezigheid in kelders van woningen. 3e eeuw. Vondsten in het museum Curtius te Luik. Deze zijn echter niet te bezichtigen. Wel kan op basis van de vondsten gezegd worden dat Waremme de muur versterkt was met een twintigtal Links van de weg Bavai-Tongeren, voor de afsplit- sing naar het centrum van Waremme, ligt het Bois hoge ronde torens. Een van deze torens is te des Tombes. In dit kleine bosje liggen twee tumult bezichtigen op de Grand’Place in een klein (diam. 40 m en hoogte 15 m), onderzocht in 1943- ondergronds museum. Deze toren heeft een 1944 maar bleken reeds geplunderd. omtrek van 6 m en is bewaard over een hoogte van 3 m, de aansluitende wal is nog Wamant-Dreye Langs de weg St Truiden-Huy ligt de Tombe de 4 m hoog. Saint Gilles of Tombe d’Oultremont. Deze tumulus Op de koer van het Musée Luxembourgeois die op een hoogte ligt, is erg geschonden. Hij is nog werden twee muurfragmenten gerekonstru- 3 à 4 m hoog. Bij het onderzoek in 1876 werd een eerd. Een eerste toont ons de muur op zijn grafkelder ontdekt met een rijk grafmeubilair, te dateren op het einde van de 2e eeuw. Vondsten in volle hoogte langs de binnenzijde. We kun- de Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. nen hierin drie lagen onderscheiden: onder- aan klei vermengd met stenen, daarboven in- derhaast bijeengebrachte grafstenen en ten- slotte een regelmatig metselwerk. Een twee- Provincie Luxemburg de fragment toont de muur op zijn volle dikte. Arion Verder zouden er in Arion nog resten te De situs van Arion was reeds bewoond vóór bezichtigen zijn van een Romeinse basiliek de Romeinse tijd. In de 1e eeuw., bij de inrich- en een thermengebouw doch het museum ting van het wegennet werd hier een neder- dat hierrond werd opgericht is permanent zetting gevormd op het kruispunt van de gesloten. Voor een bezoek in groep is het wegen Trier-Reims en Tongeren-Metz. Deze aan te raden van te voren kontakt op te nederzetting fungeerde als mutatio (wissel- nemen met het Musée Luxembourgeois. 108

173 Buzenol (zie kaart, pag. l79) hiervan en de aanzet van het opgaand muur- Op het grondgebied van Buzenol bevindt werk bleven bewaard. Om didaktische rede- zich de situs van Montauban. Deze hoogte- nen werd deze aanzet van de muren een wei- nederzetting van het type éperon barre (aan- nig opgetrokken. gelegd op een steile uitloper van een berg, Bij de moeilijkheden van de 4e eeuw werd de met een spermuur versterkt) was reeds bezet versterking verkleind in zuidelijke richting en in de Uzertijd. Uit deze periode dateert de een nieuwe wal werd opgeworpen met een noordelijke lange aarden wal. Deze werd in lengte van 55 m en een hoogte van 5 m. De de Romeinse tijd aangepast en voorzien van kem van deze wal wordt gevormd door een een versterkte doorgang. De funderingen muur die inderhaast werd opgericht, getuige

5 Buzenol, 4e-eeuwse versterking. 6 Buzenol, reconstructie maaimachine.

174 hiervan is het voorkomen van een aantal met konstrukties zijn echter minder duidelijk. reliëf versierde blokken waarop scènes uit Verder is nog op te merken dat de plaats van het dagelijkse leven zijn afgebeeld en die de haard in de twee laatste gebouwen zeer’ afkomstig zijn van tenminste zes grafpijlers duidelijk bewaard is. uit de omgeving. De originelen bevinden zich Aan het einde van de nederzetting is een in een ter plaatse aangelegd museum, op de doorsnede zichtbaar van de oude Romeinse vindplaats werden kopieën neergezet. De weg. In de loop van de tijd werd deze baan merkwaardigste voorstelling is een fragment bij haar doortocht door de nederzetting met van een maaiscène waarop een soort maai- 2,5 m kiezel opgehoogd, daaronder begint machine is afgebeeld. Dit steenblok werd pas de eigenlijke stratigrafie van de baan. samengevoegd met een ander fragment dat Deze is echter niet meer duidelijk zichtbaar zich in het Musée Luxembourgeois bevindt op het huidige ogenblik. en op basis hiervan werd een xekonstruktie De situs wordt beheerst door de hoogte van gemaakt van de machine. Deze is ter plaatse Wiiïiers, even over de Franse grens. Bij de tentoongesteld. Frankische invallen in de 3e en 4e eeuw werd deze hoogte aangelegd als een versterkt Florenville fort en ommuurd. Een deel van deze omwal- Hier bevindt zich het relaisstation van Cha- ling is nog zichtbaar gebleven. meleux, op de Romeinse baan Trier-Arlon- Reims, vlak bij de Franse grens en het dorp Huombois Williers. In Huombois werden in de periode 1954- De nederzetting is uitgebouwd aan weerszij- 1955 vijf pottenbakkersovens opgegraven uit den van de weg. Slechts een gedeelte werd de 1e eeuw.. De beste werd in situ bewaard tot nu toe vrij gelegd. Het relais werd inge- onder een speciaal gebouwtje dat als mu- richt in dezelfde periode als de aanleg van seum werd ingericht. In het midden van de de weg. De vroegste sporen zijn echter niet zaal bemerkt men de doorboorde bodem van meer zichtbaar; tengevolge van herhaalde de oven waaronder de cirkelvormige haard overstromingen werd het geheel geleidelijk bewaard bleef met zijn prefumium. Bij zijn opgehoogd, zodat het huidige niveau 4 m opgraving werden nog drie vazen in de oven boven de oorspronkelijke nederzetting is ko- aangetroffen. Deze zijn ter plaatse bewaard. men liggen. De nu zichtbare resten dateren Dit kleine museum dat in het midden van uit de 3e en 4e eeuw. het veld ligt is te bereiken langs de weg De gebouwen liggen aan weerszijden van de Virton-Etalle en wordt aangeduid door een baan en zijn haaks georiënteerd op deze wegwijzer. De oven is echter moeilijk te be- baan. Tussen elk gebouw is een afstand van zichtigen en dan nog alleen voor groepen. een enkele meter; dit om het brandgevaar Voor een bezoek moet men zich vooraf in te beperken. Aan de straatzijde waren de verbinding stellen met het Musée Gaumais gebouwen verbonden door een houten gaan- van Virton. derij waarvan de steenblokken die de basis Een kopie en gedeeltelijke rekonstruktie van vormden van de pijlers nog ter plaatse ge- de oven bevindt zich voor het Musée Gaumais bleven zijn. van Virton. Het eerste gebouw aan de rechterzijde van de oude weg is de koer van het eigenlijke Virton relaisgebouw. Achteraan is de kelder be- Het plateau van Majeroux, aan de samen- waard gebleven. Deze kelder meet 3 bij vloeiïng van de Vire en de Ton, was reeds 3,5 m en was bereikbaar langs een trap. De bewoond vóór de Romeinse tijd. Bij de in- muren zijn zorgvuldig afgewerkt en verto- richting van onze streken in de eerste helft nen drie nissen. In deze kelder bevond zich van de 1e eeuw. ontstond op de plaats van een speciaal aangelegd zandbed waarin de het huidige Vieux-Virton, een Romeinse amforen met voorraad rechtop bewaard nederzetting rond een wegenknooppunt. Op- werden. Ook van het volgende gebouw is gravingen op deze plaats en in het naburige de kelder zichtbaar gebleven. De overige Saint-Mard hebben belangrijke nederzettings- 110 175

7 Virton, St. Martinuskerk. 8 Virton, St. Martinuskerk, Romeins herbruikmateriaal. sporen aan het licht gebracht. Slechts enkele rige hoogten. Het belangrijkste punt hierin elementen zijn zichtbaar gebleven. was Chateau Renaud, gelegen op een tiental In de tuin van het Musée de la Vie Saint kilometers ten noorden van Virton. Deze Mardoise werden de resten vrijgelegd van een situs ligt ongeveer halfweg tussen Virton en hypocaust, waarscliijnlijk van een badcom- Etalle nabij het kruispunt Croix Rouge. Van- plex. Dit hypocaust dateert uit de 2e eeuw. af dit kruispunt volge men een honderdtal De bewaarde resten geven een duidelijk meter de richting Neufchateau tot de eerste beeld van de aanleg van een dergelijk hypo- bosweg links van de baan. Deze weg leidt caust in onze streken. Het onderzoek wordt naar de versterking die boven op de hoogte nog steeds verder gezet. ligt. De naam houdt verband met de legende De nederzetting met de erbijhorende graf- van de vier heemskinderen die ook in het na- velden werd in latere tijden als steengroeve burige Buzenol-Montauban een belangrijke gebruikt. Een getuige hiervan is te zien in rol speelt. de romaanse St. Martinuskerk van Vieux- Bij het betreden van de situs bemerkt men Virton, waar op de hoek van het gebouw eerst een ü-vormig toegangscomplex. Slechts stenen verwerkt werden die afkomstig zijn de fundering bleef bewaard. Op deze plaats van Romeinse grafmonumenten uit de bemerkt men ook een aantal houten palen. streek. Een van deze stenen stelt een vracht- Deze geven het tracé aan van een ouder ver- schip voor. dedigingsstelsel van het type Holz-Erde- Tijdens de moeilijke tijden in de 3e en 4fr mauer. Op de zwakste zijde werd de hoogte eeuw trok de bevolking zich terug op nabu- verdedigd door een muur van ongeveer 100 111

176

9 Virton, Chateau Renaud. omwalling. 112

177 m. Deze muur bleef voor een deel bewaard Furfooz en is over een lengte van 32 m volledig vrij ge- In het Pare National de Furfooz, op het rots” legd. Hij heeft een dikte van l,60 m. Het massief Hauterecenne, werd in de 3e eeuw parement wordt gevormd door regelmatig een Romeinse versterking aangelegd. Hierbij gekapte kalksteenblokken. Deze verdediging werd aan de zuidzijde, op het smalste punt werd in der haast aangelegd. Een bewijs hier- van de landtong en waar de helling het van is het voorkomen van fragmenten van zachtst is, een muur opgetrokken. Hetzelf- grafmonumenten in de toegangspoorten van de gebeurde aan de noord-west-zijde van het deze wal. massief waar de helling eveneens minder steil is. Deze muur werd gecontroleerd door twee torens. Men mag op basis van de vondsten Provincie Namen besluiten dat deze konstrukties opgericht werden op het einde van de 3e eeuw. Forville Een deel van dit muurwerk is zichtbaar ge- Te Forville bevinden zich op ongeveer 2 km ten bleven. Bij het betreden van de hoogte be- noorden van de kerk langs de Rue de Méeffe, op merkt men de funderingen van een woning. het gehucht Seron, op de Campagne des Tombes drie tumult (hoogte ongeveer 6 m), gesitueerd langs Ze is echter van Middeleeuwse oorsprong. een oude Romeinse weg. Twee van deze tumuli Hetzelfde geldt voor de muur die zich op bevatten een graf, de derde werd opgeworpen ± 150 meter zuidelijk van deze funderingen boven de brandstapel. Deze tumuli werden onder- bevindt. De Romeinse muur ligt een vijftig- zocht tussen 1854 en 1911 en leverden een rijk grafmeubilair op dat toelaat de aanleg te dateren tal meter voorbij deze muur. Hij is nog over tussen 150 en 175 n.Chr. Vondsten in de Musea een vrij aanzienlijke hoogte bewaard maar voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. ontdaan van zijn parement. In deze muur

10 Furfooz, thermengebouw.

113

178 zijn een aantal holten zichtbaar; dit zouden Herculaneum wel enigszins betwijfeld kan steigergaten zijn die dienden als steun voor worden, geeft deze opbouw toch een didak- de steigers tijdens de opbouw. Van de noord- tisch beeld van een Romeins thermenge- westelijke muur zijn enkel de funderingen bouw, afgezien van de vraag of de details en zichtbaar gebleven met aan het uiteinde de de verhoudingen ook voor onze streken gol- fundamenten van een van de twee torens. den. Aan de voet van de versterking (bij de ingang Deze thermen hebben geen lang bestaan ge- van het park) lag een thermengebouwtje dat kend. In de 4e eeuw werd het garnizoen ver- moest zorgen voor het nodige comfort van vangen door een garnizoen laeti. Deze be- het garnizoen. Het is een rechthoekige kon- groeven hun doden in het in onbruik geraak- struktie van 12 x 3 m met drie absiden waar- te gebouw. in respektievelijk het warm, lauw en koud bad geïnstalleerd waren. Aan de buitenzijde, Ligny onder een afdak, is de stookruimte van het Op het grondgebied van de gemeente Ligny, op on- geveer 1300 m ten zuiden van de kerk, tussen hypocaust bewaard. Ligny en Fleurus ligt de tumulus La Tombe (diam. Dit thermengebouw werd volledig op de 30 m en tot op een hoogte van 3 m bewaard). Bij bestaande funderingen gerekonstrueerd. Al- zijn opgraving in 1900 bleek hij reeds geplunderd. hoewel de wetenschappelijke juistheid van deze rekonstruktie die zich vooral steunt op Matagne-La-Grande (zie kaart, pag. 179) bewaarde thennengebouwen in Pompei en Op de grens van de gemeenten Matagne-La- Grande en Fagnolle bevinden zich resten van een aanzienlijk villacomplex. Het is te berei- ken via een traktorspoor dat steil tegen de bergwand opklimt tegenover het naambord van de gemeente Fagnolle. Boven op de hoogte geeft dit spoor aansluiting op een bosweg. Die volge men naar links over ± 150 m. Daar bemerkt men aan de linkerzijde een aantal funderingen. Het eerste gebouw is een restant van een villa (?) waarvan de precieze uitgestrektheid niet gekend is. De funderingen van de hoek- konstruktie werden gerestaureerd. Het is een gebouw van 10,60 8,30 m. In westelijke richting sluiten daarbijx drie funderingsmas- sieven aan van wat mogelijk een dubbele por- 11 Furfooz, thermengebouw, didaktische ticus kan zijn. Sporen hiervan werden 80 m reconstructie van een hypocaust. verder nog aangetroffen en het einde is voor- alsnog niet gekend. Twee deuren geven van- uit het hoekgebouw toegang tot deze porti- cus. In noordelijke richting loopt nog een funderingsmuur. Funktie en uitgestrektheid hiervan zijn evenmin gekend. Fen weinig verder in het bos en buiten het villacomplex liggen de gerestaureerde fun- deringen van een tempeltje. Dit gebouwtje heeft een vierkant grondplan van 5,80 5,90 m en een centrale basis. Het is niet gewetenx welke godheid hier vereerd werd. Op basis van de muntvondsten mag veron- dersteld worden dat deze villa (?) bestond 12 Furfooz, thermengebouw, interieur. tussen ± 270 en 40 5. 114 1 (boven) De tumulus van Antoing-Billemont 2 (midden) De villa van Matagne-la-Grande 3 (onder) Montauban- Buzenol, Humbois, Château-Renaud

Op het spoor van de Romeinen in Nederland R.H.J. Klok

De nog zichtbare sporen van vier eeuwen F informatie - panelen of plattegronden Romeinse invloed zijn in Nederland gering 1 Utrecht - Domplein in aantal, zeer verschillend van karakter en 2 Voorburg - park Arentsburgh bovendien verspreid gesitueerd. Het karakter als uitgangspunt kiezend, onderscheiden we Omwille van de beschikbare plaatsruimte en de volgende categorieën: terwille van hen die erop uitgaan is hier uit het bovenstaande een keuze gemaakt. Deze A in het plaveisel of anderszins aangeduide betreft die ‘sporen’ die op zich een bezoek sporen van onderzochte monumenten. rechtvaardigen en voor een werkelijk geïn- 1 Aardenburg - Burchtstraat teresseerde als een ‘must’ kunnen worden 2 Maastricht - Op de Thermen betiteld. De hiervoor met een * aangeduide 3 Nijmegen - Mesdagstraat/Vermeerstraat onderwerpen worden in het nu volgende per * 4 Rijkswijk (Z.H.) - Tubasingel provincie behandeld. Degenen die zich nader 5 Utrecht - Domplein willen informeren over de verschillende ob- 6 Utrecht - Achter de Dom jekten (met name C1, C2, C4 en A4) worden 7 Valkenburg (Z.H.) - Castelweg e.o. verwezen naar: R.H.J. Klok, Archeologisch 8 Zwammerdam - Johannus Stichting Reisboek voor Nederland, 2e herziene druk, ‘Hooge Burch’ Haarlem 1978. B niet of nog onvoldoende onderzochte re- licten 1 Baexem - Baronsberg 2 Boxmeer - Warande/Boxberg * 3 Ermelo - Ermelose heide/Marskamp Gelderland * 4 Grevenbicht - Jodenberg 5 Heumen - Heumensoord/Rauwschans C1 Elst - N. H. Kerk 6 Rimburg - Palenbergweg * 7 Swalmen - Kroppestraat/Oude Rietweg Informatie: Onder de vloer van de na de tweede wereldoorlog gerestaureerde N.H.- Cgeconsolideerd muurwerk kerk in het centrum van het Betuwse dorp 1 Elst (Gld.) - N.H. Kerk Elst zijn gedeelten van de funderingen van * 2 Heerlen - Thermenmuseum twee, daar aangetroffen, Gallo-Romeinse * 3 Heerlen - Coriovallumstraat tempels nog zichtbaar aanwezig. In overleg * 4 Kaalheide - Krichelstraat met de koster – woonachtig in de St. Maar- * 5 Maastricht - O.L. Vrouwekerk tenstraat 18 – kan behalve een afdaling, ook * 6 Maastricht - Stokstraat een bezoekje aan de expositie in het zijpor- * 7 Utrecht - Domplein taal van de kerk worden gearrangeerd. Monument: Van de oudste tempel, daterend D reconstructies uit ca. 50 n. Chr., kunnen onder de kerk- * 1 Grevenbicht - Heilig Kruisstraat vloer gedeelten van de noord- en westmuur * 2 Heerlen - Deken Nicolayestraat/Kruis- worden bezichtigd. Ook is nog een oorspron- straat kelijke vloerrest aanwezig. Tempel II, ge- 3 Nijmegen - Ubbergseveldweg bouwd nadat de eerste tempel ten tijde van E diversen de opstand der Bataven werd verwoest, laat 1 Rimburg - Broekhuizenstraat zich nog herkennen in de oost-, noord- en 116 181

Reconstructie van de tweede in Elst gebouwde Gallo-Romeinse tempel westmuur van de cella en in gedeelten van in tweeen gedeeld. De vondst van een groot de oost- en westmuur van de colonnade. aantal haardplaatsen in het zuidelijke gedeel- te doet vermoeden dat dit tijdelijk onder- Literatuur: J. E. Bogaers, De Gallo-Romeinse tem- komen hier ruimte bood aan tenten in plaats pels te Eist in de Over-Betuwe, ’s-Gravenhage 1955. van houten gebouwen. De datering – 2e/3e B3 Ermelo/Speulde - Ermelose heide eeuw n. Chr. – is gebaseerd op de vondst van enkele scherven.

Informatie: Van het als Romeins marskamp Literatuur: J.H. Holwerda, Romeinsche legerplaats betitelde aardwerk ligt het walsysteem ter bij Ermelo, in: Oudheidkundige mededelingen uit weerszijden van de betonweg Nieuw Millin- ’s Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, NR IV gen-Harderwijk daar, waar zich ter hoogte 1923.p.40-44. van de Ermelose heide een parkeerplaats bevindt. Omdat de betonweg asymmetrisch door het kamp loopt is het niet eenvoudig de overblijfselen van wallen en grachten ter weerszijden te vervolgen. Met hulp van de plattegrond is dit probleem opgelost. Voor te overijverigen is het nuttig te weten dat het omrasterde bosgebied ten oosten van de weg toegankelijk is via de eerste doorgang in het raster, dat zich ca. 800 meter ten oosten van van het marskamp bevindt. Toegang is slechts toegestaan voor bezitters van wandel- kaarten en men dient zijn activiteiten te beperken tot de paden. Monument: Onderzoek in 1923 door J.H. Holwerda resulteerde in het beeld van een ruitvormige versterking (265/310bij 357/370 m) omgeven door een ca. 6 meter brede plag- genwal en een ca. 3 meter brede spitsgracht. Het geheel is toegankelijk via vier, door mid- del van een titulum, versterkte toegangen De situering van het Marskamp langs de betonweg en wordt door een oost-west gegraven gracht Harderwijk - Nieuw Millingen (tek. H. J. Bloklander) 117

182 Zuid-HoIland Utrecht

A4 Rijswijk - Tubasingel C7 Utrecht - Domplein

Informatie: In het plantsoen ten westen van Informatie: Op de binnenplaats van de Her- de spoorlijn naar Schiedam tegenover de vormde Burgerschool (afd. MAVO) op het Tubasingel is met hulp van eigentijdse ma- Domplein nr. 4 vormt een gietijzeren put- terialen de plattegrond gereconstrueerd van deksel (Gemeente Utrecht 1949) de afslui- een woonkern, die deel heeft uitgemaakt van ting van een keldertje van 2.50 bij 5 meter. een inheems-Romeinse nederzetting uit de Hierin en slechts bereikbaar via een nauwe 1e-3e eeuw n. Chr. verticale schacht van 60 bij 60 cm met Monument: Van de ter plaatse uit een aantal beugels in de wand – en derhalve alleen voor woonkernen bestaande nederzetting is alleen atletisch gebouwde geïnteresseerden toegan- de plattegrond van de noordwestelijke gere- kelijk – bevindt zich een tufstenen muur- construeerd. Van de hierin onderscheiden rest, die eens deel heeft uitgemaakt van 6 fasen is alleen bij de laatste sprake van periode 5 van het Romeinse castellum steenbouw. De aanwezigheid van veelkleu- Traiectum. De muurrest is ca. 4 meter lang, rige wandschilderingen en van een hypo- 2 meter hoog en 80 cm dik, heeft een haaks caustum in één der vertrekken wijzen op ver- aansluitend gedeelte en is rondom te bewon- regaande romanisering van de bewoners. deren. Voor bezichtiging verdient het aanbe- veling een telefonische afspraak te maken In de elders in dit nummer opgenomen bijdrage van J.H.F. Bloemers wordt ‘Rijswijk’ uitvoeriger met de directeur, de heer G. J. van Kamp besproken. (tel. 030-310326).

Reconstructie van een gedeelte van de inheems-Romeinse nederzetting in het plantsoen nabij de Tubasingel. 118 183 Monument: Onder het Domplein en de Limburg direct aangrenzende bebouwing bevinden ;zich, in een ter plaatse aanwezige ruim 5 me- B4 Obbicht en Papenhoven/Grevenbicht - ter dikke kunstmatige ophogingslaag, de Heilig Kruisstraat hoek Essenstraat resten van het castellum Traiectum. Deze Romeinse vesting deed van 47-260 n. Chr. Informatie: Ingesloten door de nieuwbouw als militair steunpunt dienst en heeft vijf van het dorp Grevenbicht ligt niet ver van perioden gekend. Het onderzoek, uitgevoerd de Kingbeek de zg. Jodenberg. Deze circa vóór, in en kort na de tweede wereldoorlog, 5 meter hoge heuvel is behalve met struik- heeft overwegend betrekking gehad op het gewas gestoffeerd met een 6-tal grafstenen. hoofdkwartier de principia. Wallen, grachten Eén hiervan gaat schuil in het noordelijke en toegangen zijn slechts plaatselijk aange- talud. Onder aan de heuvel, aan het einde sneden. Op de plaquette, die is aangebracht van het toegangspad naar de Kuppelkoven- tegen het restant van de zuidelijke zijbeuk derstraat, staan nog eens 7 grafstenen. Ook van de Domkerk, is van de vijf perioden de zij herinneren aan het tijdelijke gebruik van laatste aangeduid. De plaats van de porta de berg als joodse begraafplaats. principalis sinistra, de westelijke toegangs- Monument: Sinds jaar en dag staat de ‘berg’ poort, is hierop vermoedelijk onjuist aange- bij de archeologen bekend als Romeinse duid. In het plaveisel van het Domplein tumulus. Deze betiteling, die door de recente zoekt men tevergeefs naar een aanduiding plaatsing van een informatiebord aan geen van de Romeinse overblijfselen. De wél aan- twijfel meer onderhevig lijkt, drukt voorals- wezige plattegronden zijn die van de Heilige nog een verwachting uit. Vondsten die het Kruiskapel en de Sint Salvatorkerk. onloochenbare bewijs vormen ontbreken nog. Toch kan aan deze verwachting een Literatuur: A. E. van Giffen, Inheemse en Romein- zekere realiteit niet worden ontzegd. Met se terpen, in: 29e, 30e, 31e en 32e Jaarverslag van de Vereniging voor Terpen onderzoek, p. 15-21. name de situering, het duidelijk kunstma-

De Romeinse grafheuvel te Grevenbicht. Op de voorgrond de gereconstrueerde Romeinse waterput (zie D.1.). 119 184 tige karakter, de hoogte en omvang en de moeten wijken voor het tempeltje van Taf- Romeinse vondsten in de nabije omgeving feh. bieden houvast voor een dergelijke verklaring De putrand is – in bruikleen – weer terug van het karakter van de berg. De ligging in op de plaats van herkomst, althans in de di- de directe nabijheid van de tussen Obbicht recte omgeving daarvan. De werkelijke vind- en Papenhoven gelegen, vermoedelijk in oor- plaats ligt ruim 500 meter noordelijker in de sprong Romeinse, Kempenweg; de nabije huidige Kerkstraat. Hier werden in een ligging van een tweetal Romeinse villa’s ten bouwput in 1922 de blokken zandsteen als zuiden van de berg en de aanwezigheid van onderdeel van een drinkwaterput opgegra- sporen van Romeinse bewoning in de kern ven door W. Goossens. Dit geschiedde met van Papenhoven-Grevenbicht doen de uit- medewerking van J.H. Holwerda, de toen- spraak van Beckers dat de Jodenberg ‘de malige directeur van het Rijksmuseum van laatste rustplaats van een der bewoners van Oudheden. een der villa’s in de omgeving’ is, als zeer Ruim 2.50 meter onder het maaiveld bevond geloofwaardig bestempelen. Tot de vondsten zich hier een ringvormig metselwerk dat uit in Papenhoven - Grevenbicht behoort ook lagen kolenzandsteen bestond en 1.10 meter de drinkwaterput, waarvan de rand zich aan diep reikte. De binnendiameter bedroeg 2.30 de voet van de Jodenberg een plaats heeft meter. In de vulling van deze put, die geen verworven (zie onder D1). Verder mag hier bewijzen leverde voor een houten onder- niet onvermeld blijven de vondst in 1948 bouw, bevonden zich, behalve fragmenten van 3 Jupiterbeeldjes, op nog geen 250 me- van Romeinse dakpannen en tegels en scher- ter ten noordoosten van de berg. ven van Romeins aardewerk, de zandsteen- Al met al blijkt de Jodenberg hier in het blokken, die eens de bovenrand vormden. In centrum te liggen van Romeinse activiteiten totaal werden 7 blokken geborgen. Eén, de in de tweede eeuw. steen die nu vóór de put ligt, was plat en De naam Jodenberg vindt zijn oorsprong zodanig bekapt, dat het geen twijfel lijdt of overigens in het gebruik als begraafplaats van hij behoorde tot een ring die op het metsel- de kleine joodse gemeenschap, die ongeveer werk lag en de putrand droeg. De 6 andere anderhalve eeuw geleden in Grevenbicht leef- stenen laten zich qua vorm en afmetingen de. Het is niet onmogelijk dat men alvorens verklaren als delen van de putrand, die oor- tot begraven over te gaan de top van de spronkelijk een achthoek vormde. Gleuven heuvel toendertijd eerst wat heeft afgevlakt. van 5 cm breedte en 11 cm lengte in de bovenrand wijzen op de plaats waar verbin- D1 Obbicht en Papenhoven/Grevenbicht - dingssstukken werden aangebracht. Heilig Kruisstraat hoek Essenstraat Gezien de afmetingen en het gebruikte mate- riaal kan nauwelijks van een gewone drink- Informatie: In het plantsoen aan de voet van waterput worden gesproken. In dit verband de Jodenberg (zie onder B4) is in 1977 dat dringen zich vergelijkingen op met de binnen gedeelte van de bovenbouw van een 2e eeuw- de Nijmeegse legerplaats gevonden drinkwa- se Romeinse waterput gereconstrueerd, dat terput. in 1922 in de Kerkstraat te Grevenbicht werd opgegraven. De ‘put’ is toegankelijk Literatuur: W. Goossens, Romeinsche put te Gre- via een smal pad van keien vanaf de Heilig venbicht (L.), in: Oudheidkundige Mededelingen, N.R. 5, 1924, p. 53-56. Kruisstraat. Monument: Ingewijden in de archeologie zullen bij een bezoek aan de Jodenberg onge- C2 Heerlen - Thermenmuseum twijfeld de zandstenen putrand herkennen, welke hier door toedoen van de gemeente Informatie: Op het perceel waar in 1940 bij in 1977 is geplaatst. Deze putrand is name- het ploegen muurresten uit de Romeinse tijd lijk dezelfde, die sedert jaar en dag de bin- werden ontdekt kan men thans in een voor nenplaats ‘sierde’ van het Rijksmuseum van Nederland volstrekt unieke omgeving de fun- Oudheden te Leiden, doch dat onlangs heeft deringen bewonderen van het Romeinse bad- 120 185

Plattegrond van het thermencomplex; naar Van Giffen 1948. 1 kleedvertrek - 2 koudwaterbad - 3 zweetbad - 4 lauwwaterbad - 5 heetwaterbad - 6 stookruimte - 7 binnen- plaats - 8 porticus - 9 openluchtbad - 11 toiletten - 12 winkeltjes - 13 zijingang h. hypocaust

gebouw dat hier ca. 100 n. Chr. in de stede- tegels opgebouwde, pilaartjes een goede in- lijke nederzetting Coriovallum werd gesticht. druk. Het Thermenmuseum aan de Coriovallum- straat is geopend van dinsdag t/m zaterdag Literatuur: A. E. van Giffen, Thermen en castella te Heerlen (L.). Een rapport en een werkhypothese, van 10.00-17.00 uur en pp zon- en feestda- in: L’Antiquité Classique 17,1948, p. 199-236. gen van 14.00-17.00 uur (tel. 045-716088). J. T. J. Jamar, De thermen te Heerlen, in: Spiegel Monument: De thermen te Heerlen vormen Historiael 10, 1975, p. 450-457. een exponent van de stedelijke leefwijze in de Romeinse tijd. De tijdens het onderzoek C3 Heerlen - Coriovallumstraat hoek School- in 1940-1941 gevonden resten, waarvan de straat consolidatie thans een feit is, geven een goed beeld van de inrichting en het gebruik van de Informatie: Onder de vloer van het schuin verschillende ruimten binnen het complex. tegenover het Thermenmuseum gelegen win- In tegenstelling tot de in Maastricht gevon- kelpand van de stomerij ‘Clean-inn’ bevinden den thermen is in Heerlen sprake van een zg. zich de muurresten van een Romeinse kel- rij-type. De afzonderlijke onderdelen van het der. badgebeuren – kleedvertrek (l), koudwater- Monument: Met medewerking van de eige- bad (2), lauwwaterbad (4), en heetwaterbad naar en het liefst na overleg met de directeur (5) – zijn er in de lengterichting achtei of medewerkers van het Thermenmuseum is elkaar gegroepeerd. Van het verwarmings- het mogelijk onder de winkelvloer af te systeem geven de overblijfselen van de stook- dalen. Of het gebodene de inspanning recht- ruimten (6) en de tot het hypocaustum- vaardigt is aan een ieder zelf om te beoorde- systeem behorende, uit rode bakstenen len. Het restant van de hier aanwezige uit 121 186 kalksteen opgetrokken Romeinse kelder verkeert sterk in verval. Toch laten zich, be- halve de 3 nissen, nog goed details van de bouwwijze waarnemen. Zo bijvoorbeeld de tegellaag in de muur boven de nissen en de bekleding aan de buitenkant, bestaande uit tegels waarop leem is aangebracht. Dit laat- ste was hier noodzakelijk vanwege de, mede door de afvoer van water en de thermen ver- oorzaakte, drassigheid. De kelder heeft naar het schijnt behoord tot een gebouw dat zich in de 2e of 3e eeuw in de directe omgeving bevond van de thermen.

D2 Heerlen - Kruisstraat hoek Deken Nico- Overzicht van de rondom de Thermen opgegraven layestraat Romeinse gebouwsporen, wegen en grachten.

Informatie: Parallel aan de Deken Nicolaye- moet zijn geweest. Zelfs schijnt, toen na het straat is op de hoek met de Kruisstraat ten midden van de 3e eeuw de bewoning in tijde van de bouw van het naastgelegen Heerlen sterk terugliep, het militair accent Thermenmuseum een gedeelte van een daar hier nog te zijn toegenomen. De vondst van gelegen Romeinse spitsgracbt opnieuw uit- de spitsgracht, aangeduid vóór de entree gegraven. van het Thermenmuseum, wijst er tenminste op dat toendertijd onder meer het badge- Monument: De ten zuiden van de Thermen bouw binnen de aangrenzende militaire gelegen spitsgracht vormt het bewijs dat – omgrachte – versterking werd getrokken. Heerlen niet slechts als burgerlijk centrum, maar ook in militair opzicht van betekenis Literatuur: zie onder C2.

Gedeelte van een, op de oorspronkelijke plaats, weer uitgegraven Romeinse spitsgracht. 122 187

Plattegrond van de Romeinse villa met houten voorganger (naar H. Brunsting).

C4 Kerkradel/Kaalheide - Krichelstraat Monument: De in 1941 en 1950 door res- pectievelijk F.C. Bursch en H. Brunsting on- Informatie: Op de hoge rand van hefplateau derzochte villa heeft sedert het midden van ten noorden van Molenbeek is in een plant- de 1e eeuw. als agrarisch bedrijf de Krichel- soen tussen de woningen aan de zuidzijde berg gedomineerd. Het aanvankelijk uit hout van de Krichelstraat het grondplan geconso- opgetrokken gebouw werd in een latere fase lideerd van een Romeinse villa. Van de 26 in steen herbouwd. Van een riante opzet van geheel of gedeeltelijk onderzochte voorbeel- het, uiteindelijk 51.5 bij 21 meter metende, den van dit type in Nederland is de in de 2e gebouw getuigen de resten van zowel de be- eeuw gebouwde villa te Kaalheide het enige schilderde muurbepleistering als het hypo- exemplaar, waar men ter plaatse een indruk caustsysteem. van de omvang en indeling kan opdoen. Literatuur: H. Brunsting, Verslag van de opgravin- Entree tot het terrein verschaft men zich gen van een Romeinse villa te Kerkrade (Krichcl- door de toegang in het fraaie hekwerk met berg-Kaalheide), in: Berichten van de Rijksdienst de op nr. 35 aanwezige sleutel te openen. voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 13 (1950) p. 31-32.

Gereconstrueerde plattegrond van de Romeinse villa aan de Krichelstraat te Kaalheide (foto Mathilda Jurrissen). 188 C5 Maastricht - Onze Lieve Vrouwekerk

Informatie: Op het Lieve Vrouweplein en slechts toegankelijk via de Genadekapel en de laat-gothische kruisgang van de Lieve Vrouwekerk bevindt zich in de zuidwest hoek van de pandtuin een met golfplaat afgedekte ondergrondse ruimte. Hierin is een gedeelte van de fundering van een ronde toren bewaard, die in de laat-Romeinse tijd deel uitmaakte van een aan de Maas gelegen vesting. Bezichtiging is slechts mogelijk na telefonische afspraak met de koster van de kerk de heer C. Perry – Onze Lieve Vrouwe- plein 8 (naast de Genadekapel) – tel. 043- 13946. Monument: Toen in 1910 de architect W. Sprenger tijdens herstelwerkzaamheden aan de buitenmuur van de westelijke kruisgang van de Onze Lieve Vrouwekerk een ronde fundering met aansluitend muurwerk van ‘oude metselwerk’ aantrof was er geen ver- klaring voorhanden. Eerst de rijksarchivaris W. Goossens legde op grond van de typische vorm een relatie met een Romeinse verster- king. De fundering, de onderbouw van een toren met een inwendige middellijn van 6.14 meter had een dikte van 1.38 meter en vertoonde aan de buitenzijde ‘een schui- ne uitgemetselde drie lagen hooge versnij- ‘ding van 0.12 M en aan de binnenzijde eene rechte versnijding van 0.07 M’. De aanslui- tende muurrest was slechts enkele meters Situering van de laat-Romeinse ronde toren binnen de Lieve Vrouwekerk (naar J. W.H. Goossens). lang en 1.53 meter breed. Bewezen achtte hij zulks, toen hij in 1921 met steun van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden een C6 Maastricht - achter het pand Stokstraat 46 onderzoek verrichtte, onmiddellijk ten zui- den van de Onze Lieve Vrouwekerk en hier Informatie: In de Stokstraat op nummer 46, de fundering van een tweede ronde toren waar thans het Dekenaat Centrum Maastricht aantrof. De vondst ten noorden van de is gehuisvest en waar enkele gevelstenen een Morenstraat en van bouwfragmenten van hogere dan de ware ouderdom doen vermoe- een Romeinse brug in de Maas ondersteunen den, is in 1902 bij de bouw van de parochia- voorts zijn theorie dat het hier gaat om een le school van Onze Lieve Vrouw de kelder versterkt bruggehoofd. van een Romeins gebouw gevonden. Door bij de aanleg van de vloer rekening te houden Literatuur: W. Goossens, Het Romeinse castellum met de kelder kon deze worden gespaard. te Maastricht, OMROL, NR. 4, 1923, p. 44-55. J.H.F. Bloemers, Meer dan 130 jaren oudheidkun- Ook nu nog is deze toegankelijk. Aangezien dig onderzoek in het Stokstraatgebied te Maastricht, het lokaal niet meer bereikbaar is vanuit de in: Stokstraatgebied Maastricht, Maastricht 1973, Stokstraat nr. 46 en in gebruik is bij de kerk, p. 101-122. is voor bezoek een afspraak noodzakelijk met de koster, de heer C. Perry, Onze Lieve Vrouweplein 8, tel. 043-13946. 124 189

Situering van de Romeinse kelder A en overige bouwresten ter hoogte van het pand Stokstraat 46 (naar J.W.H. Goossens).

Monument: In een hoek aan de raamzijde schoollokaal. De toegang bevindt zich in de van het achterste lokaal van de voormalige oostelijke muur. Hier en in de noordelijke school bevindt zich een luik. Na afdaling muur herkent men ook de van halfcirkelvor- onder de vloer herkent men aan de zijde van mige bogen voorziene nissen. Deze bestaan, de Stokstraat een aantal muurresten. Dit evenals de omlijsting van het lichtvenster in door W. Goossens als vermoedelijk ‘afkom- de zuidelijke muur, uit tufsteen. De muren stig van de steenen binnengebouwen van zijn opgetrokken uit lagen in onregelmatig het Romeinsch castellum’ beschreven muur- verband met mortel verwerkte natuursteen, werk, is plaatselijk 80 cm hoog en opgetrok- afgewisseld door tegels. Deze laatste zijn in ken van kolenzandsteen in lagen van ongelijke een dubbele laag aangebracht onder nissen dikte. De mortel bestaat uit kalk gemengd en ter hoogte van de aanzet van de nisbogen. met fijn grint. Een drietal vooruitspringende Boven deze bogen loopt nog een enkele laag lisenen kenmerken deze muur aan de zijde tegels van wand tot wand. Het tongewelf van de kelder. De overige in de omgeving van tenslotte is opgebouwd uit twee lagen Ro- het luik aanwezige muurresten behoren meinse dakpannen met daarboven een soort direct of indirect tot de kelder (A). Door ‘beton’. Sporen van een, uit roodachtige over genoemd muurwerk te klimmen en mortel bestaande, bepleistering vormen een vervolgens (met de looplamp) via een haakse bewijs voor de grote zorg die aan de bouw is bocht af te dalen bereikt men de kelder. besteed. De van een tongewelf voorziene – zeer gaaf Literatuur: W. Goossens, Vroeg-Germaansche en bewaarde – kelder meet 3.55 bij 2.65 meter Romeinsche oudheden, in: De Monumenten van en heeft een sta-hoogte van 1.72 meter. De Geschiedenis en Kunst in Limburg II (Maastricht) vloer ligt 3.50 meter onder de vloer van het 1926, p. 33-38. 125 190 B7 Swatmen/Boukoel - Kroppestraat/Oude lijkt, doordat tusseïfRietwerg en Oude Riet- Rietweg weg over een afstand van ca. 450 meter om de 5 meter tussen en evenwijdig aan de pa- Informatie: In het naaldbos ten zuidoosten den – en dus asymmetrisch ten opzichte van van het dorp Swalmen, tussen Kroppestraat de baan – greppels zijn gegraven. Daar waar en de buurtschap Boukoel is over een af- de baan ten zuiden van de Oude Rietweg stand van ongeveer 1200 meter het tracé te aansluit op het bestaande bospad – het volgen van een Romeinse weg. Met name Steinke genaamd – ervaart men, dat dit pad waar deze weg de bestaande bospaden kruist ligt op het oostelijke talud van de baan, die vallen de hogere ligging en de grintrijke sa- ter plaatse een totale breedte heeft van ca. menstelling op. 8-9 meter. De baan, waarvan het grintpakket Monument: De Romeinse weg bij Swalmen volgens een proefonderzoekje maximaal 30 is het enige, goed herkenbare, voorbeeld van cm dik is, maakte destijds deel uit van de dit type monument in ons land. De waarne- verbinding Xanten-Heerlen-Aken en kan tot ming van de ten opzichte van de omgeving één der belangrijkste Romeinse wegen van duidelijk hoger gelegen ‘baan’ wordt bemoei- ons land worden gerekend.

Het tracé van de Romeinse weg ten Oosten van Swalmen (tek. H.J. Bloklander). 126 BIBLIOGRAFIE J. De Bie m.m.v. W.C Mank

Het onderwerp van dit nummer is in de ruimte beperkt tot België en Nederland, in de tijd tot de Romeinse periode. Van sommige hieronder genoemde publicaties is de inhoud echter ‘ruimer’, omdat hij die grenzen in een of andere richting overschrijdt; van de meeste is hij daarentegen beperkter, maar zeer gespecialiseerde monografieën worden hier vanzelfsprekend niet vermeld. Het hiernavolgend overzicht werd opgesplitst in twee grote delen: A. Bibliografische informatie, kronieken en tijdschriften; B. Lectuuroriëntering.

A Bibliografische informatie, kronieken, tijdschriften

I Repertoria: III Niet-zelfstandige studies en verslagen verschij- nen in: R. Chevallier (ed.), Tabula Imperii Romani M31: Lutetia - Atuatuca - Ulpia Noviomagus, Pa- Helinium, revue consacrée d l’archéologie des Pays- rijs 1975 Bas, de la Belgique et du Grand-Duché de Luxem- M.Th. & G. Raepsaet-Charlier, Gallia Belgica et bourg (sinds 1961) Germania Inferior. Vingt-cinq années de recher- ches historiques et archéologiques in: H. Tem- België: porini (ed.), Aufstieg und Niedergang der rö- Archaeologia Belgica. Studies en verslagen uitgege- mischen Welt, II. Principat, 4. Bd, Berlijn 1975, ven door de Nationale Dienst voor Opgravingen, 3-299 Brussel (sinds 1950: reeds 220 nummers, meestal afzonderlijke studies, maar sinds 1975 brengt België en Groot-Hertogdom Luxemburg: elk jaar één nummer onder de titel Conspectus Bibliografische Repertoria der oudheidkundige een aantal kortere verslagen betreffende het vondsten, uitgegeven door het Nationaal Cen- voorgaande jaar) trum voor Oudheidkundige Navorsingen in België, Brussel: voor de Romeinse tijd zijn Nederland: reeds de repertoria van alle provincies, behalve Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkun- Henegouwen, verschenen (1962-1978) en bo- dig Bodemonderzoek (sinds 1950) vendien dat van het Groot-Hertogdom Luxem- Bulletin en Nieuwsbulletin van de Koninklijke Ne- burg (1970) derlandse Oudheidkundige Bond (sinds 1899) Westerheem (sinds 1952)

Ruimer: II Periodieke bibliografieën en kronieken in L’Antiquité Classique (sinds 1932) tijdschriften: Archéologia (sinds 1964) Belgisch Tijschrift voor Archeologie en Kunstge- Helinium, revue consacrée à l ‘archéologie des Pays- schiedenis (sinds 1931) Bas, de la Belgique et du Grand-Duché de Luxem- Bulletin du Cercle d’études numismatiques (sinds bourg geeft ’n jaarlijkse archeologische biblio- 1964) grafie van Benelux en driejaarlijkse kronieken Bulletin der Koninklijke Musea voor Kunst en Ge- van de verschillende archeologische ‘districten’ schiedenis (sinds 1929; voordien Bulletin des van Benelux. Musées Royaux du Cinquantenaire, sinds 1901) Bulletin (van de Vereniging tot bevordering der België: kennis van de) Antieke Beschaving (sinds 1926) Archeologie. Zesmaandelijkse kroniek uitgegeven Les Dossiers de l’Archeologie (sinds 1973) door het Nationaal Centrum voor Oudheidkun- Driemaandelijks informatiebulletin van het Inter- dige Navorsingen in België, Brussel (sinds 1962; disciplinair Centrum voor Luchtverkenning voordien in het tijdschrift L’Antiquité Classique, (sinds 1978) sinds 1938) Hades (sinds 1962) Jaarboeken (Handelingen) van de Federatie van de Ruimer: Kringen voor Oudheidkunde, Geschiedenis en Fasti Archaeologici. Annual Bulletin of Classical Volkskunde van België (sinds 1885) Archaeology (sinds 1946) Jaarboek voor Munt-en Penningkunde (sinds 1914) 135 200 Latomus (sinds 1937) P.M. Duval, La Gaule jusqu’au milieu du Ve siècle, Naamkunde. Mededelingen van het Instituut voor 2 dln., Parijs 1971 (chronologisch repertorium Naamkunde te Leuven en de Commissie voor van de geschreven bronnen) Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te H. Klingerhöfer, Germania Latino. Sammlung litera- Amsterdam (sinds 1969) rischer, inschriftlicher und archäologischer Zeug- Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmu- nisse zur Geschichte und Kultur Westdeutsch- seum van Oudheden te Leiden (sinds 1907) lands in der Römerzeit, Düsseldorf 1955 Revue Belge de Numismatique L. Lerat, La Gaule romaine, Parijs 1977 (inleiding Spiegel Historiael (sinds 1966) en systematische bloemlezing van literaire tek- Tijdschrift voor Numismatiek (sinds 1951) sten)

Regionaal: Talloze regionale heem- en oudheidkundige vereni- II Kaarten gingen publiceren ook een tijdschrift waarin min of meer regelmatig archeologische bijdragen over Archeologische kaarten van België, uitgegeven door vondsten en opgravingen in eigen streek verschij- de Nationale Dienst voor Opgravingen, Brussel: nen. Alleen de belangrijkste Nederlandstalige 1-2. J. Mertens – A. Despy-Meyer, België in het regionale periodieke publicaties waarin ook wel Romeins tijdvak, Brussel 1968 (1. Admini- eens archeologische kronieken over de streek stratieve indeling, steden, vici en wegen in verschijnen, worden hier vermeld: het vroege Keizerrijk, 2. Admmistiatieve in- Annalen van de Oudheidkundige Kring van het deling, wegen, agglomeraties, versterkte ag- Land van Waas glomeraties, burgi en castella in het late Kei- Archeologie in Limburg zerrijk) Brabants Heem 3. R. Laurent – D. Callebaut – H. Roosens, De Eigen Schoon & De Brabander landelijke bewoning in de Romeinse tijd, Handelingen van het Genootschap voor Geschiede- Brussel 1972 nis “Société d’Emulation “ te Brugge P.J. Blok – A.W. Byvanck, Geschiedkundige atlas Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis van Nederland, De Romeinsche tijd en de Fran- en Oudheidkunde te Gent kische tijd, Den Haag 1929 Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oud- heidkundige Kring van Kortrijk Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oud- III Algemene overzichten heidkunde, Letteren en Kunst vun Mechelen Holland M. E. Marien, Belgica Antiqua. De stempel van Ro- Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oostvlaan- me, Antwerpen 1980 deren H. Van de Weerd, Inleiding tot de Gallo-Romein- Limburg sche archeologie der Nederlanden, Antwer- Noordgouw pen 1944 Numaga Algemene Geschiedenis der Nederlanden, I, Utrecht- Het Oude Land van Loon Antwerpen 1949, waarin o.m.: Publications de la Société Historique et Archéo- A.W. Byvanck, De verovering en de bezetting logique dans le Limbourg (Maastricht) door de Romeinen, pp. 83-132 Taxandria G. Faider-Feytmans, De Romeinse beschaving Zeeuws Tijdschrift in de Nederlanden, pp. 133-178 Ch. Verluiden, De Frankische kolonisatie, pp. 215-251 Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden, I, Am- sterdam-Brussel 1977, waarin o.m.: B Lectuuroriëntering S.J. De Laet – H.T. Waterbolk, De Romeinse tijd, pp. 47-78

I Bronnen België: F. Cumont, Comment la Belgique fut romanisée, 2 Nederland: Brussel 1919 A.W. Byvanck, Excerpta Romana. De bronnen der J. Breuer, La Belgique romaine, Brussel 1944 / Ro- Romeinsche geschiedenis van Nederland, I-III, meins België, Antwerpen 1946 Den Haag 1931, 1935, 1947 A. De Loë, Belgique ancienne. Catalogue descrip- W. Sprey, Tacitus over de opstand der Bataven, tif et raisonné (Musées Royaux d’Art et d’His- Groningen 1953 toire a Bruxelles), III La periode romaine, Brus- sel 1937 Ruimer: G. Faider-Feytmans e.a., La Belgique de César à P. Courcelle, Histoire littéraire des grandes inva- Clovis (Dossiers de l’archéologie nr. 21), Dijon sions germaniques, Parijs 19643 1977 136 201 Vijfentwintig jaar archeologische opgravingen in E. Griffe, La Gaule chrétienne d l’époque romaine, België (tentoonstelling Brussel, Passage 44), 3 din., Parijs 1964-662 Brussel 1972 J.J. Hatt, Histoire de la Gaule romaine, Parijs 19703 A. Wankenne, La Belgique au temps de Rome, J.J. Hatt, Les Celles et les Gallo-Romains (Archaeo- Namen 1979 logia Mundi), Genève 1970 R. Pernoud, Les Gaulois, Parijs 1979 Vlaanderen: D.P. Blok, De Franken, Bussum 1968 R. Van Roosbroeck (ed.). Geschiedenis van Vlaan- W.J. de Boone, De Franken van hun eerste optre- deren, I, Brussel 1936, waarin o.m.: den tot de dood van Childerik, Amsterdam 1954 H. Van de Weerd – R. De Maeyer, Oudste M.A. Wes, Das Ende des Kaisertums im Westen des geschiedenis, pp. 17-109 römischen Reichs, Den Haag 1967 Wallonië: M. Fouss, La vie romaine en Wallonie, Gembloux 1974 IV Bijzondere overzichten L. Génicot (ed.), Histoire de la Wallonie, 1973, waarin o.m.: Organisatie en administratie: A. Amand, Terre Romane, pp. 61-84 H. Hasquin (ed.), La Wallonie. Histoire, économies, J. E. Bogaers, Civitates und Civitas-Hauptorte in sociétés, I, Brussel 1975, waarin o.m.: der nördlichen Germania Inferior, in: Bonner P.P. Bonenfant, Le peuplement celtique et la Jahrbücher 172, pp. 310-333 romanisation, pp. 13 -3 5 H. Draye, Die Civitates und ihre Capita in Gallia A. Dasnoy, Les Germains dans la Romanité, pp. Belgica wahrend der frühen Kaiserzeit, in: An- 36-60 cient Society, II (1971), pp. 66-76 R. Lejeune – J. Stiennon (ed.). La Wallonie. Let- W. Meyers, L’administration de la province ro- tres, arts, culture, I, Brussel 1977, waarin o.m.: maine de Belgique, Brugge 1964 G, Donnay – J. Cession-Louppe, Les Celtes, les C.B. Rüger, Germania Inferior. Untersuchungen Romains et la civilisation Gallo-romaine, pp. zur Territorial- und Verwaltungsgeschichte Nie- 35-49 dergermaniens in der Prinzipatszeit, Keulen- J. Philippe – M. Vanderhoeven, La Hesbaye et Graz 1968 le Condroz d l’époque romaine à travers les F. Vercauteren, Etudes sur les Civitates de la Bel- collections du Musée Curtius à Liège, pp. gique Seconde, Brussel 1934 50-57 L. Lefèbvre, Le musée luxembourgeois d ‘Arlon, Nederzettingen: pp. 58-64 België: Nederland: R. De Maeyer, De Romeinsche villa’s in België, A.W. Byvanck, Nederland in den Romeinschen tijd, Antwerpen 1937 Leiden 19442 R. De Maeyer, De overblijfselen der Romeinsche W. Glasbergen, De periodisering van de Romeinse villa’s in België, Antwerpen 1940 occupatie, in: Een kwart eeuw oudheidkundig A. Wankenne, La Belgique à l’époque romaine. bodemonderzoek in Nederland (Gedenkboek Sites urbains, villageois, religieux et militaires, A.E. van Giffen), Meppel 1947, pp. 299-312 Brussel 1972 R.H.J. Klok, Archeologisch reisboek voor Neder- land, Haarlem 1977 Nederland: L.P. Louwe-Kooijmans – P. Stuart, Prehistorie en J. E. Bogaers, Militaire en burgerlijke nederzettin- vroegste geschiedenis van ons land. Gids voor de gen in Romeins Nederland, in: Honderd eeuwen verzameling Nederlandse oudheden in het Rijks- Nederland (Antiquity and Survival, II, 5-6), museum te Leiden, Den Haag 1969 Den Haag 1959, pp. 143-167 G.D. van der Heide, Elseviers Atlas van de Archeo- W.C. Braat, Die Besiedlung des römischen Reichs- logie der Lage Landen, Amsterdam 1963 gebietes in den heutigen nördlichen Niederlan- W.A. van Es. De Romeinen in Nederland, Bussum den, in: H. Hinz (ed.), Germania Romana, III 1973 2 (Gymnasium, Beiheft 7). Heidelberg 1970, pp. 43-61 Limburg: E. Batta e.a.(ed.), Limburgs Verleden. Geschiede- nis van Nederlands Limburg tot 1815, I, Schie- Verdediging: dam 19762, waarin o.m.: H. Hardenberg, De Romeinse tijd, pp. 117-164 J. E. Bogaers, Enige opmerkingen over het Neder- Ruimer: landse gedeelte van de limes van Germania P.M. Duval, La vie quotidienne en Gaule pendant Inferior, in: B.R.O.B. XVII (1967), 99-114 la paix romaine, Parijs 1977 2 J. E. Bogaers – C.B. Rüger (ed.), Der niederger- A. Grenier, Manuel d’archeologie gallo-romaine I- manische Limes. Materialien zu seiner Geschich- VII, 4 dln., Parijs 1931-1960 te, Keulen 1974 137 202 Studien zu den Militargrenzen Roms, II. Vorträge (aardewerk en glas) en Beschrijving van de verzame- des 10. internationalen Limeskongresses in der lingen van het Museum G.M. Kam te Nijmegen Germania Inferior (Bonner Jahrbücher, Bei- (aardewerk en brons). Daarnaast: heft 38), Keulen 1977 C. Isings, Roman Glass from Dated Finds, Gronin- gen 1957 Wegen: (zie ook ‘Kaarten’) C. Isings, Roman Glass in Limburg, Groningen 1971 S.M.E. van Lith, Römisches Glas aus den West- België: lichen Niederlanden, Amsterdam 1979 J. Mertens, Les routes romaines de la Belgique, M. Vanderhoeven, Verres romains (I-III siècle) Brussel 1957 des Musées Curtius et du Verre à Liège, Luik M. E. Mariën, A travers la Belgique ancienne par 1961 la chaussée Brunchaut de Bavai à Cologne, M. Vanderhoeven, Verres romains tardifs et méro- Brussel 19672 vingiens du Musée Curtius, Luik 1958 H.J.H. van Buchem, De fibulae van Nijmegen Nederland: Nijmegen 1941 J. van der Kley, De Romeinse wegen in Neder- A.N. Zadoks-Josephus Jitta, W.J.Th. Peters, W.A. land, in: Wegen, XXXVIII (1964), pp. 230- van Es, Roman Bronze Statuettes from the 235 Netherlands. I. Statuettes found north of the W.H.Th. Knippenberg, Romeinse wegen in Noord- Limes, Groningen 1967; II. Statuettes found Brabant, in: Kultuurhistorische Verkenningen south of the Limes, Groningen 1969 in de Kempen, II (1961), pp. 31-91 Leder: Ruimer: R. Chevallier, Les voies romaines, Parijs 1972 W. Groenman-van Waateringe, Romeins lederwerk uit Valkenburg, Groningen 1967 Tempels: Mozaïeken: Pour une géographie sacrée de l’Occident romain, Actes du Colloque (Caesarodunum, VIII), H. Stem, Recueil general des mosaïques de la Tours 1973, waann OJn.: Gaule. I. Belgique, 3 dln., Parijs 1957-1962 A. Van Doorselaer, Temples et sites sacrés en Belgique et aux Pays-Bays, pp. 16-23 Munten:

België: M. Thirion, Les trésors monétaires gaulois et ro- J. Mertens, Quelques édifices religieux à plan cen- mains trouvés en Belgique, Brussel 1967 tral découverts récemment en Belgique, Brussel M. Thirion, Le trésor de Liberchies, Brussel 1972 1963 W.A. van Es, De Romeinse muntvondsten uit de drie noordelijke provincies, Groningen 1960 Graven en grafmonumenten: A. N. Zadoks-Josephus Jitta, W.A. van Es, J. Lalle- mand. Muntwijzer voor de Romeinse tijd, A. Van Doorselaer, Repertorium van de begraaf- Bussum 19742 plaatsen uit de Romeinse tijd in Noord-Gallië, 2 dln., Brussel 1964 Toponymie: A. Van Doorselaer, Les nécropoles d’époque ro- maine en Gaule septentrionale, Brugge 1967 H. Draye, De toponymie en de archeologie als hulpwetenschappen bij de studie van de vesti- België: gingsgeschiedenis in de Zuidelijke Nederlanden, M. Amand, De Gallo-Romeinse tumuli, Brussel in: Miscellanea H. Van de Weerd (L’Antiquité 1969 Classique. XVII, 1948). pp. 157-174 M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek van Nederland: België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frank- H. Brunsting, Romeinse grafpiflers in Nederland, rijk en West-Duitsland, 2 dln., Brussel 1960 in: Miscellanea H. Van de Weerd (L’Antiquité H. Hettema, De Nederlandse wateren en plaatsen Classique, XVII, 1948), pp. 73-80 in de Romeinse tijd. Den Haag 19512 B.H. Stolte, De Nederlandse plaatsnamen uit de Ruimer: Romeinse tijd, in: Naamkunde Leuven, 39 J. J. Hatt, La tombe gallo-romaine, Parijs 1951 (1963), pp. 83-100 W. A. van Es, Grafritueel en kerstening, Bussum B.H. Stofte, De Nederlandse waternamen uit de 1968 Romeinse tijd, in: Naamkunde Leuven, 40 (1964), pp. 53-68. Aardewerk, glas, brons: J. Vannérus, Le limes et les fortifications gallo- romaines de Belgique. Enquête toponymique, Verschillende delen in de reeksen Publikaties van Brussel 1943 het Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren 138 203 V Een keuze van monografieën J. Mertens, R. Brulet, Le castellum du Bas-Empire (van wetenschappelijke opgravingsverslagen tot vul- romain de Brunehaut-Liberchies, 2 dln., Brussel garisatiewerkjes) 1974 J. Mertens, A. Cahen-Delhaye, Saint-Mard. Fouilles België: dans le vicus romain de Vertunum, Brussel 1970 M. Amand, I. Eykens-Dierickx, Tournai romain, J. Mertens, A. Matthys, Tavigny Saint-Martin. Lieu Brugge 1960 de culte romain et médiéval, Brussel, 1971 M. Amand, Tournai de César à Clovis, Gembloux P. Roosens, Toxandria in de Romeinse en Merovin- 1972 gische tijden, in: Taxandria, N.R. 30 (1958), M. Amand, L’approvisionnement en eau du Tour- pp. 33-131 en N.R. 31-32 (1959-60), pp. 3-78 nai romain, Brussel 1973 J. Smeesters, De Romeinse monumenten van Ton- M. Amand, Atelier de bronzier d’époque romaine geren, Tongeren 1975 à Blicquy, Brussel 1975 H. Thoen, De Belgische kustvlakte in de Romeinse A. Bertrang, Histoire d’Arlon, Aarlen 19532 tijd, Brussel 1978 K. Biemans, De Romeinse bewoning in de provin- W. Vanvinckenroye, Tongeren, Romeinse stad, cie Antwerpen, meer bepaald tussen Schelde, Tongeren 1975 Rupel, Nete en Aa, in: Noordgouw, XV (1975), J. Verbesselt, Het ontstaan en de ontwikkeling van pp. 1-34 Asse, Pittem 1966 R. Brulet, Liberchies gallo-romain, Gembloux 1975 J. Willems, E. Lauwerijs, Le vicus belgo-romain de Brussel vóór 400. Romeinse aanwezigheid te Brus- Vervoz à Clavier, Brussel 1974 sel en omgeving, tentoonstelling Jette 1978 G. De Boe, De Gallo-Romeinse nederzetting op de Nederland: Steenakker te Mortsel, Brussel 1966 J.H.F. Bloemers, Rijswijk, ‘De Bult’, eine Siedlung G. De Boe, Haccourt, 3 dln., Brussel 1974-1976 der Cananefaten, 3 dln., Amersfoort 1978 G. De Boe, De Romeinse vicus op de Steenberg te J. E. Bogaers, De Gallo-Romeinse tempels te Eist in Grobbendonk, Brussel 1977 de Over-Beluwe, Den Haag 1955 G. De Boe, Fr. Hubert, Une installation portuaire J. E. Bogaers, Civitas en stad van de Bataven en d’époque romaine à Pommeroeul, Brussel 1977 Canninefalen, Nijmegen 1960 S.J. De Laet, Opgravingen en vondsten in de Lim- W.C. Braat, De grote Romeinse villa van Voeren- burgse Kempen, Brussel 1961 daal, in: Oudheidkundige Mededelingen uit het S.J. De Laet, A. Van Doorselaer, P. Spitaels, H. Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 34 Thoen, La nécropole gallo-romaine de Blicquy, (1953), pp. 48-79 Brugge 1972 H. Brunsting, Het grafveld onder Hees bij Nijmegen, Ch. Dubois, Vieux-Virton romain, Gembloux 1970 Een bijdrage tot de kennis van Ulpia Novioma- P. Lambrechts, De streek tussen Noordzee en gus, Amsterdam 1937 Schelde tijdens de Romeinse overheersing, Gent H. Brunsting, 400 jaar Romeinse bezetting van 1953 Nijmegen, Nijmegen 19692 Ch. Léva, Le site gallo-romain de Taviers, Brussel M.P.M. Daniëls, Noviomagus, Romeins Nijmegen 1958 (Nagelaten geschriften van M.P.M. Daniëls, uitg. M. E. Mariën. Les monuments funéraires de Buze- door H. Brunsting), Nijmegen 1955 nol, Brussel 1944 Deae Nehalenniae. Gids bij de tentoonstelling, Mid- M. E. Marien, Les monuments funéraires de l’Arlon delburg 1971. romain, Aarlen 1945 F.J. de Waele, Noviomagus Batavorum (Romeinsch A. Matthys, La villa gallo-romaine de Jette, Brussel Nijmegen), Nijmegen 1931 1973 H. Dijkstra, F.C.J. Ketelaar, Brittenburg. Raadsels F. Meex, J. Mertens, Een Gallo-Romeinse tempel rond een verdronken ruïne, Bussum 1965 te Velzeke, Brussel 1973 W. Glasbergen, Terra sigillata uit de thermenopgra- J. Mertens, Le refuge antique de Montauban-sous- ving te Heerlen-Coriovallum, in: Miscellanea H, Buzenol, Brussel 1954 Van de Weerd (L’Antiquité Classique, XVU, J. Mertens, De Romeinse vicus te Elewijt, Brussel 1948), pp. 237-262 1954 W. Glasbergen, De Romeinse castella te Valken- J. Mertens, Sculptures romaines de Buzenol, Brus- burg Z.H. De opgravingen in de dorpsheuvel in sel 1958 1962 (Jaarverslag van de Vereeniging voor Ter- J. Mertens, Enkele beschouwingen over Limburg in penonderzoek 52-54, 1967-1970 (1972) de Romeinse tijd, Brussel 1964 W, Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe. The J. Mertens, Le relais romain de Chameleux, Brussel Pre-Flavian Garrisons of Valkenburg Z.H.: Fa- 1968 briculae and Bipartite Barracks, Amsterdam J. Mertens, Oudenburg, Romeinse legerbasis aan de 1974 Noordzeekust, Brussel 1972 J.K. Haalebos, Zwammerdam - Nigrum Pullum, J. Mertens, Tienen, een Gallo-Romeinse nederzet- ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Li ting, Leuven 1972 mes, Amsterdam 1977 J. Mertens, Le rempart romain d’Arlon, Brussel J.H. Holwerda, Arentsburg, een Romeinsch mili- 1973 tair vlootstation bij Voorburg, Leiden 1923

139 204 J.H. Holwerda, W.C. Braat, De Holdeurn bij Berg (Praetorium Agrippinae), I. De opgravingen in en Dal, centrum van pottenbakkerij en aarde- 1941 (Jaarverslag van de Vereeniging voor Ter- werkindustrie in den Romeinschen tijd. Leiden penonderzoek 25-28,1940-1944) 1946 A.E. van Giffen, Inheemse en Romeinse terpen. A. Hondius-Crone, The Temple of Nehalennia at Opgravingen in de dorpswierde te Ezinge en de Domburg, Amsterdam 1955 Romeinse terpen van Utrecht, Valkenburg Z.H. J.T.J. Jamar, Coriovallum. Kaleidoscoop van Heer- en Vechten (Jaarverslag van de Vereeniging len in de Romeinse tijd, Heerlen 1977 voor Terpenonderzoek 29-32, 1944-1948) J.H. Jongkees, C. Isings, Opgravingen op de Hoge A.E. van Giffen, Thermen en castella te Heerlen, Woerd bij De Meern, Groningen 1963 in: Miscellanea H. Van de Weerd (L’Antiquité Noviomagus. Op het spoor der Romeinen in Nijme- Classique, XVII, 1948), pp. 199-236 gen, tentoonstelling Nijmegen 1979 A.E. van Giffen, De Romeinse castella in de dorps- A.E. Remouchamps, Opgravingen te Vechten, heuvel te Valkenburg aan de Rijn (Z.H.) (Prae- Utrecht 1928 torium Agrippinae), II. De opgravingen in H. Sartatij, Friezen – Romeinen – Cananefaten, in: 1942-1943 en 1946-1950 (Jaarverslag van de Holland, III (1971), pp. 33-47, 89-105, 153- Vereeniging voor Terpenonderzoek 33-37, 1948- 179 1953) B.H. Stolte, Brabant in de Romeinse tijd, in: Kul- F. van Leeuwen, Romeins Maastricht, Amsterdam tuurhistorische Verkenningen in de Kempen, 1963 II (1961), pp. 9-30 W.G.R. Vermeulen, Een Romeinsch grafveld op A.E. van Giffen, C.W. Vollgraff, G. van Hoorn, den Hunnerberg te Nijmegen, Amsterdam 1932 Opgravingen op het Domplein te Utrecht, 4 C.W. Vollgraff, G. van Hoorn, J.H. Jongkees, dln., Haarlem 1934-1938 Proefgraving ten oosten van het Domplein te A.E. van Giffen, De Romeinsche castella in den Utrecht, Amsterdam 1946 dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.)

140