Hoe Wissmann van zijn sokkel werd gehaald Koloniaal verleden en studentenprotest in Hamburg, 1955-1969

Lieve Ettes 10012710 [email protected] Masterscriptie Duitslandstudies Begeleider: dr. Hanco Jürgens Tweede lezer: dr. Moritz Föllmer 14-02-2020

Inhoudsopgave

Inleiding blz. 4 Opbouw en relevantie scriptie blz. 5 Koloniale amnesie? blz. 7 Koloniale Erinnerungsorte en lieux de mémoire blz. 8 Hermann von Wissmann en zijn Denkmal blz. 11

1. De eerste fase 1955-1961 blz. 13 1.1 Inleiding blz. 13 1.2 In de schaduw van de Hallstein doctrine: blz. 13 het herstel van de Afrikapolitik en ontwikkelingshulp in de jaren vijftig 1.3 De rol van het koloniale verleden binnen de Duits-Afrikaanse betrekkingen blz. 16 1.4 Koloniale amnesie? blz. 18 1.5 Het ontstaan van de intellektuelle Neuen Linken blz. 19 1.6 Ontwikkelingshulp of neokolonialisme? blz. 22 Studentenprotest in relatie tot de Derde Wereld

2. Casus: het Denkmal van Hermann von Wissmann 1961 blz. 24 2.1 Inleiding blz. 24 2.2 Bilderstürmer of Denkmalspflegern? blz. 24 2.3 Tegenstanders blz. 27 2.4 Medestanders blz. 30

3. De tweede fase 1962-1969 blz. 32 3.1 Inleiding blz. 32 3.2 Historische momenten: de Fischer-controverse en Spiegelaffaire blz. 32 3.3 Verdere ontwikkelingen binnen de SDS blz. 35 3.4 Protest tegen de Vietnamoorlog blz. 37

4. Casus: het Denkmal van Hermann von Wissmann 1967-1969 blz. 39 4.1 Inleiding blz. 39 4.2 Het jaar 1967 blz. 39

2 4.4 Het jaar 1968 blz. 43 4.3 Das Permanente Kolonialinstitut – 50 Jahre Hamburger Universität blz. 46

Conclusie blz. 48

Bronnenlijst blz. 50 Secundaire literatuur blz. 54

3 1. Inleiding

In de nacht van 1 op 2 november 1968 werden de standbeelden van de Duitse koloniale helden Hermann von Wissman en Hans Dominik, die sinds 1922 de ingang van de Universiteit van Hamburg hadden gesierd, door studenten van hun sokkel gehaald.1 Aan de daadwerkelijke val van de standbeelden ging al ruim een jaar van protest vooraf: volgens de studenten stond het standbeeld van Wissmann symbool voor de kapitalistische westerse wereld – ook wel ‘Eerste Wereld’ –, en het neokolonialisme en imperialisme dat hiermee gepaard ging.2 Ook in juli 1961 was geprotesteerd tegen de standbeelden van Wissmann en Dominik, nadat het universiteitsbestuur had afgezien van verwijdering van de standbeelden. In eerste instantie waren studentenvertegenwoordigers met het rectoraat overeengekomen dat het voor Afrikaanse studenten, studerend aan de universiteit in Hamburg, niet redelijk was langs een standbeeld van hun voormalig onderdrukker te lopen. Het intrekken van het besluit mondde uit in een conflict tussen studenten, die de standbeelden ‘zeer onmodern’ vonden, en een ‘conservatieve elite’ in de stad, die van mening was dat de standbeelden ‘een uitdrukking van hun tijd’ waren, en dat het afbreken van de standbeelden een ‘moderne beeldenstorm’ was.3 De protesten rondom het standbeeld in zowel 1961 als in 1967-68 vormen het uitgangspunt van mijn scriptie. Ik analyseer niet alleen waar de protesten zich nu precies tegen richtten en hoe dit protest tot uiting kwam, ook onderzoek ik waarom de studenten zich in 1961 er nog niet aan waagden om het standbeeld van zijn sokkel te halen, terwijl ze dat zeven jaar later vol overgave wel deden. De centrale vraagstelling die hieruit voortkomt is dan ook als volgt: wat zeggen de protesten in de jaren zestig rondom het standbeeld van Wissmann over het denken over kolonialisme in Duitsland? Daaruit vloeien de volgende deelvragen voort: hoe hebben de protesten tegen het standbeeld van Wissmann bijgedragen aan studentenprotesten in het algemeen? Welke tegenkrachten ontwikkelde zich in deze

1 Ingo Cornils, ‘The German Student Movement and German Colonialism’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 197-212, aldaar 201. 2 Ibidem; Andreas Eckert en Albert Wirz, ‘Wir nicht, die Anderen auch. Deutschland und der Kolonialismus’ in: Sebastian Conrad en Shalini Randeria, Jenseits des Eurozentrismus. Postkoloniale Perspektiven in den Geschichts- und Kulturwissenschaften ( am Main 2002), 372-392, aldaar 373; https://www.zeit.de/2017/25/68-interview-kai-hermann/komplettansicht, geraadpleegd op 28 mei 2019. 3 Studentenstreit um Symbolik aus Stein. Sind die ‘Afrikakämpfer’ Wissmann und Dominik unzeitgemaß?’ in: Hamburger Echo, 19 juli 1961.

4 periode en hoe sterk stonden zij in hun overtuiging dat de standbeelden juist moesten blijven staan? Waarom lukte het in 1961 niet en in 1967-68 wel om het standbeeld neer te halen? Deze studie naar de omgang met twee standbeelden in de universiteitstuin van Hamburg kan gezien worden als een vorm van microgeschiedenis waarin kleine gebeurtenissen worden bestudeerd om te reflecteren op veel grotere maatschappelijke of culturele vraagstukken. Door een lokale gebeurtenis in alle facetten te bestuderen wordt het mogelijk om het frame van de nationale geschiedenis te overstijgen en tegelijkertijd een dieper inzicht te genereren in de beweegredenen van mensen om de wereld op een bepaalde manier vorm te geven. In die zin moet microgeschiedenis ook gezien worden als een reactie op kwantitatieve methoden uit de sociaaleconomische geschiedenis.4 Het studentenprotest tegen het op de sokkel plaatsen van koloniale machthebbers zegt veel over opkomende protestculturen in het algemeen, maar ook over postkoloniale verhoudingen, veranderende ideeën over de verhoudingen tussen werelddelen en transcontinentale migratie van studenten. Deze scriptie wil daarmee ook bijdragen aan inzichten in mondiale veranderingen in het antikolonialisme, zoals die tot uiting kwam in de universiteitstuin van Hamburg.

1.1 Opbouw scriptie en relevantie Deze scriptie is opgebouwd uit vier hoofdstukken, waarvan twee hoofdstukken ingaan op de politiekmaatschappelijke ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 en 1962 en 1969. De twee andere hoofdstukken gaan op basis van uitgebreid bronnenonderzoek meer specifiek in op de protesten in 1961 en 1967-1968. In de inleiding geef ik een korte introductie rondom standbeelden als lieux de mémoire, zodat duidelijk wordt hoe de (symbolische) betekenis van een standbeeld in de loop der jaren kan veranderen. In het eerste hoofdstuk, waarin de ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 geschetst worden, ga ik in op het herstel van de Afrikapolitik van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog en de invloed van het koloniale verleden op de Duits-Afrikaanse betrekkingen. Op deze manier wordt duidelijk hoe de verhoudingen lagen en tegen welke (geo)politieke achtergrond de eerste vlaag van protesten zich afspeelde. Ook wordt er ingegaan op de vraag hoeveel aandacht er in Duitsland voor het kolonialisme was in deze periode. Vervolgens behandel ik in dit hoofdstuk het ontstaan van de eerste studentenprotesten in deze periode en bespreek ik welke kritiek de studenten hadden op de

4 Sigurdur Gylfi Magnusson en David Olafsson, ‘Local and Global Perspectives as Platforms for Barefoot Historians: A Microhistorical Approach’, in: Minor Knowledge and Microhistory. Manuscript Culture in the Nineteenth Century (New York 2017), 55-72, aldaar 58-59.

5 omgang met de koloniale erfenis. In het tweede hoofdstuk analyseer ik het protest rondom het standbeeld van Wissmann in 1961. Hierbij heb ik met name gebruik gemaakt van archiefmateriaal uit het staatsarchief van Hamburg en van krantenartikelen. Zo wordt niet alleen duidelijk hoe de kritiek ontstond, waar het precies tegen gericht was, wie er mee gemoeid was en hoe het zich uitte, maar juist ook waarom zoveel mensen toen nog vonden dat er weinig mis was met het standbeeld van Wissmann. In het derde hoofdstuk schets ik de ontwikkelingen tussen 1962 en 1969. Omdat in deze periode de protestcultuur op allerlei manieren steeds zichtbaarder werd, heb ik ervoor gekozen om een kleine selectie te maken van de meest relevante gebeurtenissen voor dit onderzoek. Ik ga hier in op de ontwikkelingen binnen de Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) en specifieker op de SDS in Hamburg. Dit wordt ingebed in de bredere maatschappelijke debatten rondom de Fischer-controverse en de Spiegelaffaire, om aan te tonen dat over de hele breedte van de samenleving het politiekmaatschappelijk engagement sterk toenam. Tot slot komt de radicale kritiek van studenten tegen de Vietnamoorlog aan bod. Dit bleek een trigger te zijn om nog eens kritisch na te denken over het eigen koloniale verleden. In het vierde hoofdstuk onderzoek ik de felle protesten in 1967 en 1968 die uiteindelijk leidden tot het neerhalen van Wissmans standbeeld. Ook hier ga ik in op hoe de kritiek zich ontwikkelde, waar het precies tegen was gericht, wie er mee gemoeid waren en hoe het zich uitte. Naast archiefmateriaal uit het staatsarchief en krantenartikelen, is voor de laatste twee hoofdstukken gebruik gemaakt van het boek Das Permanente Kolonialinstitut. 50 Jahre Hamburger Universität, in 1969 uitgebracht door de Allgemeiner Studentenausschuss (ASTA) van de universiteit van Hamburg. Op deze manier behandel ik de protesten rondom het standbeeld van Wissmann niet als op zichzelf staande gebeurtenissen, maar plaats ik ze in de bredere context van aanzwellende studentenprotesten in de jaren zestig, waarbij ook duidelijk wordt dat de inhoudelijke kritiek waaruit deze protesten zijn voortgekomen al in de jaren vijftig te vinden is. Hoewel de symbolische betekenis van het standbeeld in 1961 heel anders was dan in 1968 en ze in die zin beide een goede afspiegeling zijn van de stand van zaken van het moment, zijn de protesten tegelijkertijd toch ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide protesten richtten zich tegen de onderdrukking van de Derde Wereld en toonden solidariteit met de bewoners van Afrika. Tot slot maakt dit onderzoek ook duidelijk dat er in Duitsland wel degelijk aandacht was voor en kritiek op het koloniale verleden. De idee dat het Duitse kolonialisme pas sinds de jaren negentig is herontdekt wordt in deze scriptie weerlegd.

6

1.2 Koloniale amnesie? Uitgangspunt van veel studies is dat de Duitse bevolking zijn koloniale verleden vergeten is. Waar andere Europese grootmachten in de decennia na de Tweede Wereldoorlog te maken kregen met (gewelddadige) dekolonisatieprocessen, bleef Duitsland van mening dat zij niets te maken hadden gehad met de koloniale exploitatie van grote delen van Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Duitsland was onschuldig wat betreft de verwoestingen die andere Europese landen wel hadden aangebracht, en kon zich daarom verbinden met de nieuwe postkoloniale wereld zonder gebukt te gaan onder de donkere schaduw van een koloniaal verleden. Dit wordt ook wel ‘colonial amnesia’ genoemd.5 De eerste aanzet tot deze koloniale amnesie gaf Percy Ernst Schramm, die reeds in 1950 stelde dat ‘die deutsche Kolonialgeschichte an Interesse verloren hat’.6 Vrijwel alle literatuur uit de twintigste eeuw borduurt hier op voort. Zo wordt in het vaak geciteerde werk, Hoch die internationale Solidarität: Zur Geschichte der Dritte-Welt-Bewegung in der Bundesrepublik van Werner Balsen en Karl Rössel gesteld dat er tot in de jaren vijftig geen media waren die de antikoloniale worsteling in Afrika, Azië en Zuid-Amerika hadden kunnen oppikken en dat er tot die tijd dus eigenlijk geen sprake was van internationalisme in de Bondsrepubliek.7 Ook in het midden van de jaren negentig werd er nog een vergelijkbaar statement gemaakt door Birgit Rommelspacher. Zij stelde in het werk Dominanzkultur: Texte zu Fremdheit und Macht dat ‘bis weit hinein in die Nachkriegszeit seien die Deutschen an den Diskussionen um Dekolonisierung, wie sie teilweise in den anderen westlichen Industrienationen geführt wurden nicht beteiligt gewesen’8. Dit beeld verandert in publicaties verschenen vanaf 2000. In 2002 en 2004 verschennen er publicaties van onder andere Dirk van Laak, Joachim Zeller en Ulrich van der Heyden die een kritischere houding aannemen. Monika Albrecht stelde in 2005 heel duidelijk dat er in de eerste twee decennia na het einde van de Tweede Oorlog helemaal geen sprake is van een koloniale amnesie. In de naoorlogse periode had Der Spiegel bijvoorbeeld speciale

5 Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, ‘Introduction: German Colonialism and National Identity’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 1-8, aldaar 1; Monika Albrecht, ’(Post-)Colonial Amnesia? German Debates on Colonialism and Decolonization in the Post-War Era’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 187-196. 6 Percy Ernst Schramm, Deutschland und Übersee (Braunschweig 1950), 8. 7 Werner Balsen en Karl Rössel, Hoch die internationale Solidarität: Zur Geschichte der Dritte-Welt- Bewegung in der Bundesrepublik’ (Keulen 1986), 44 en 50. 8 Birgit Rommelspacher, Dominanzkultur: Texte zu Fremdheit und Macht (Berlijn 1995), 50.

7 secties genaamd ‘kolonies’ en ‘koloniale politiek’ en in deze rubrieken, die vrijwel elke twee weken verschenen, werd wel degelijk gesproken over ook het Duitse koloniale verleden én de keerzijde hiervan.9 Veel literatuur gaat niet expliciet in op koloniale amnesie, maar wel op welke betekenis de protesten rondom het standbeeld hadden. Zo onderzoekt Ingo Cornils in zijn artikel ‘Denkmalsturz: The German Student Movement and German Colonialism’ de manieren waarop het afbreken van het Denkmal later is herinnerd. Hij beargumenteert hierbij dat de gebeurtenis onderdeel is geworden van Duitslands’ culturele geheugen.10 Historicus Joachim Zeller heeft in zijn proefschrift uit 2002, ‘Kolonialdenkmäler und Geschichtsbewußtsein. Eine Untersuchung der kolonialdeutschen Erinnerungskultur’ met name onderzocht hoe de protesten tegen het Wissmann standbeeld niet zozeer een kritiek op het koloniale verleden waren, maar vooral op scheve machtsverhoudingen in het heden.11 Jason Verber betoogt in zijn artikel ‘Building Up and Tearing Down the Myth of German Colonialism: Colonial Denkmale and Mahnmale after 1945’ dat het bevorderen van het bewustzijn over Duitslands’ koloniale verleden en het promoten van kritisch denken over hoe dit verleden wordt herdacht, pas bij de tijdelijke terugplaatsing van het standbeeld in 2005 een rol speelde. Ook volgens hem waren de protesten van de jaren zestig vooral gericht op de huidige maatschappij.12

1.3 Koloniale Erinnerungsorte en lieux de mémoire Monumenten zijn er om tot nadenken aan te zetten en om de herinnering aan een bepaald verleden of gebeurtenis te behouden. Door receptie en sociale praktijk kunnen monumenten tot herinneringsoorden verworden. Zij worden echter niet altijd herinneringsoorden voor datgene waar ze initieel voor opgericht zijn. Het wordt nog ingewikkelder wanneer op deze manier de boodschap van het monument verandert, of wanneer het monument zelf compleet veranderd wordt.13

9 Monika Albrecht, ‘(Post-)Colonial Amnesia?’, 188-189. 10 Ingo Cornils, ‘Denkmalsturz: The German Student Movement and German Colonialism’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 197-212. 11 Joachim Zeller, Kolonialdenkmäler und Geschichtsbewußtsein. Eine Untersuchung der kolonialdeutschen Erinnerungskultur (Berlijn 1999). 12 Jason Verber, ‘Building Up and Tearing Down the Myth of German Colonialism: Colonial Denkmale and Mahnmale after 1945’ in: Bill Niven en Chloe Paver Memorialization in after 1945 (Londen 2010), 351-359. 13 Winfried Speitkamp, ‘Kolonialdenkmäler’ in: Jürgen Zimmerer, Kein Platz an der Sonne. Erinnerungsorte der deutschen Kolonialgeschichte (Frankfurt am Main 2013), 409-423, aldaar 409.

8 Herinneringscultuur en lieux de mémoire behoren al sinds jaar en dag tot de belangrijke thema’s binnen de Duitse geschiedwetenschap en geschiedschrijving. Toch was het Duitse kolonialisme tot aan de eeuwwisseling een relatief onderbelicht thema, wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat in het standaardwerk over Duitse lieux de mémoire, Deutsche Erinnerungsorte, verschenen in 2001 onder redactie van Étienne Francois en Hagen Schulze, vrijwel geen enkel woord aan het Duits kolonialisme wordt besteed.14 Volgens Andreas Eckert en Albert Wirz hangt dit zonder twijfel samen met de neiging om ‘kolonialisme’ en ‘koloniale overheersing’ gelijk aan elkaar te stellen, en Duitsland zichzelf op die manier een plek aan de rand van de koloniale betrokkenheid toewijst. Zo kan Duitsland voor één fase in de geschiedenis toch zijn handen in onschuld wassen.15 Andere plausibele verklaringen zijn dat er in de geschiedschrijving van de laatste decennia vooral aandacht is geweest voor de Holocaust en de Duitse Sonderweg16 en het feit dat er sinds 1945 relatief weinig (koloniale) minderheden in (West-)Duitsland waren, die eisten dat er ook over ‘hun’ geschiedenis geschreven en gesproken zou worden.17 Hoewel Duitsland na de Eerste Wereldoorlog haar kolonies moest opgeven, waren in werkelijkheid zowel het rijk als de bondstaten in de jaren twintig wel degelijk geëngageerd in koloniaal revisionistische propaganda. De koloniale gedachte werd opgenomen in het curriculum en bij veel openbare gelegenheden eiste men de teruggave van de kolonies. Ook gemeenschappen herinnerden aan het koloniale verleden. De Duitse Städtetag beval in 1922 om straten en pleinen naar koloniale oorden te vernoemen, iets waar vooral Noord-Duitse steden gehoor aan gaven. Toch geloofden weinigen in een echte kans op koloniale restitutie, en vermoedelijk streefde de rijksregering dit doel ook maar halfslachtig na.18 Wel herinnerde het verlies van de kolonies aan de open wond die de Vrede van Versailles had veroorzaakt in het Duitse Rijk. De terugtrekking van de kolonies werd in de vredesvoorwaarden gelegitimeerd met mismanagement en mishandeling van de inheemse bevolking. Er ontstonden koloniaal nostalgische en revisionistische bewegingen, die door

14 Étienne Francois en Hagen Schulze, Deutsche Erinnerungsorte (München 2001); Heiko Möhle, Branntwein, Bibeln und Bananen. Der deutsche Kolonialismus in Afrika – eine Spurensuche in Hamburg (Hamburg 2000); Ulrich van der Heyden en Joachim Zeller, Kolonialmetropole Berlin. Eine Spurensuche (Berlijn 2002). 15 Andreas Eckert en Albert Wirz, ‘Wir nicht, die Anderen auch. Deutschland und der Kolonialismus’ in: Sebastian Conrad en Shalini Randeria, Jenseits des Eurozentrismus. Postkoloniale Perspektiven in den Geschichts- und Kulturwissenschaften (Frankfurt am Main 2002), 372-392, aldaar 373-374. 16 Paul Nolte, ‘Die Historiker der Bundesrepublik. Rückblick auf eine lange Generation’ in: Merkur, Heft 53, 413-432. 17 Sara Friedrichsmeyer, Sara Lennox en Susanne Zantop, The Imperialist Imagination. German Colonialism and its Legacy (Ann Arbor 1998). 18 Speitkamp, ‘Kolonialdenkmäler’, 411-413.

9 middel van vieringen en andere vormen van gedenken rondom monumenten – nu verworden tot Erinnerungsorte van het koloniale verleden – de herinnering aan het verleden van de natie in overzeese gebieden in leven wilden houden. Zo veranderden de Kolonialdenkmäler tot koloniale lieux de mémoire: in hen kristalliseerde zich een verleden, dat zich steeds meer in het onwerkelijke verloor. De herinnering er aan hield de nationale communicatiegemeenschap bij elkaar, ondanks dat het nog de vraag was hoe het koloniale verleden beoordeeld moest worden.19 De nationaalsocialisten boden in eerste instantie hoop voor een koloniaal revisionistische politiek en gebruikten het koloniaal revisionisme voor hun eigen propaganda door koloniale figuren te eren als helden. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, bleef er echter weinig over van deze politiek. Waar de Denkmäler eerst herinneringsoorden voor een kleine, nationale gemeenschap waren en een nostalgische betekenis hadden, maakten de nationaalsocialisten ze tot symbool van hun agressieve expansiepolitiek van een völkische natie. Logischerwijze werden deze Denkmäler na 1945 in de collectieve herinnering gemarginaliseerd. Maar waar de DDR zich volledig distantieerde van het Duitse koloniale verleden – ze zagen dit als onderdeel van de voorgeschiedenis van het fascisme en dus van de Bondsrepubliek – bleven in de Bondsrepubliek Denkmäler en straatnamen in de regel behouden. Zo werden de Wissmann en Dominikmonumenten, die in de Tweede Wereldoorlog bij een bombardement beschadigd waren, in 1949 gewoon teruggeplaatst in de universiteitstuin. In het algemeen richtte de Duitse collectieve herinnerring zich meer en meer op het Derde Rijk en de Holocaust. Verwijzingen naar de koloniale geschiedenis waren er vrijwel niet en een breder debat over dit verleden bleef uit. Alleen bij staatsbezoeken van de rond 1960 onafhankelijke geworden Afrikaanse staten kwam het koloniale verleden weer kort in de publieke belangstelling, maar ook nu meestal zonder kritische reflectie, nog steeds met trots voor de vermeende ‘zivilisatorische Leistungen’ van het Duits kolonialisme.20 Pas met de studentenbeweging in de jaren zestig veranderde dit, stelt historicus Winfried Speitkamp. In dit perspectief werd het kolonialisme als een uitdrukking van autoritaire tradities in Duitsland gezien en als wegbereider van het fascisme en imperialisme.

19 Speitkamp, ‘Kolonialdenkmäler’, 413-414. 20 Speitkamp, ‘Kolonialdenkmäler’, 417; Britta Schilling, Postcolonial Germany. Memories of Empire in a Decolonized Nation (Oxford 2014), 90.

10 1.5 Hermann von Wissmann en zijn Denkmal

21 Hermann von Wissmann, geboren op 4 september 1853 in Frankfurt (Oder), werd in juli 1895 koloniaal gouverneur van Duits-Oost-Afrika, nadat hij eerder als ‘Afrikaforscher’ en Reichskommisar was. Deze titel had hij met name te danken aan het opbouwen en leiden van de eerste Duits koloniale Schutztruppe in deze kolonie. Deze Schutztruppe waren verantwoordelijk voor het neerslaan van revoltes en het consolideren van de Duitse macht. Wissmann stond bekend als een wrede commandant, die vijandelijke troepen afslachtte en de

21 Bron afbeelding: http://www.smb- digital.de/eMuseumPlus?service=ExternalInterface&module=collection&objectId=616015

11 tactiek van de verschroeide aarde toepaste. Deze reputatie kostte hem bijna zijn positie als gouverneur: keizer Wilhelm II benoemde hem met zeer veel tegenzin. Uiteindelijk heeft Wissmann de functie maar een jaar bekleed, mede door zijn slechte gezondheid en het feit dat hij niet overweg kon met de nieuwe commandant van de Schutztruppe, Lothar von Trotha. Na Wissmanns dood in 1905 werd er met behulp van donaties – ironisch genoeg mede van Keizer Wilhelm II – een standbeeld van hem onthuld in Dar-es-Salaam, van waaruit hij zijn eerste militaire campagne was begonnen.22 Oorspronkelijk werd het Wissmann monument in 1909 dus ingewijd in Dar Es Salaam, toentertijd het bestuurlijk centrum van Duits-Oost-Afrika. Het monument bestond uit een 2,20 meter hoge granieten sokkel en daarop stond een 2,60 meter hoog bronzen figuur van Wissmann, gekleed in uniform met tropenhelm op, licht steunend op een zwaard. Aan de voet van de sokkel stond een 1,80 meter hoge Askari23, die de Duitse vlag over een gedode leeuw legde.24 Het monument beeldt Wissmann uit als veroveraar, wat ook blijkt uit de teksten op de sokkel: “Unser Herr von Früher, er hat die Küste beruhigt und uns auf den richtigen Weg gewiesen”. Nadat Duits-Oost-Afrika na de Eerste Wereldoorlog, als gevolg van de afspraken gemaakt in het Verdrag van Versailles, werd onderverdeeld tussen de Belgen en Britten, kwam het standbeeld in 1922 in Hamburg terecht. De wederoprichting van het monument werd gevierd met een inwijdingsfeest, op initiatief van onder andere de Hamburgse afdeling van het Deutsche Kolonialgesellschaft. Dit feest werd echter niet bijgewoond door hoge afgevaardigden van de Republiek en de stad Hamburg, veel meer was het een viering door de (relatief kleine) gemeenschap van teruggekeerde koloniale ambtenaren, militairen en kolonisten. Men voelde zich, net zoals ten tijde van het Keizerrijk, in de steek gelaten door de politiek van het rijk. En Hermann von Wissmann, de onbegrepen en verraden voorvechter van ‘deutsch-imperialer Größe’ stond hiervoor symbool.25

22 Jason Verber, ‘Building Up and Tearing Down’, 352-353. 23 ‘Askari’ waren Afrikaanse soldaten die dienden in de Duitse Schutztruppe. 24 Speitkamp, ‘Kolonialdenkmäler’, 410. 25 Ibidem, 411-412; Thomas Morlang ‘”Finde ich keinen Weg, so bahne ich mir einen.”. Der umstrittene “Kolonialheld” Hermann von Wissmann’ in: Ulrich van der Heyden en Joachim Zeller, ‘… Macht und Anteil an der Weltherrschaft’. Berlin und der deutsche Kolonialismus (Münster 2005).

12 1. De eerste fase 1955 – 1961

1.1 Inleiding In de directe naoorlogse jaren was Duitsland verdeeld in bezettingszones. Het was in zichzelf gekeerd op zowel politiek als sociaal vlak. Er was geen ruimte voor politieke interesse in vroegere overzeese gebieden, daar de eigen Duitse staat volledig opnieuw ingericht en opgebouwd moest worden. De publieke herinnering aan het koloniale verleden verbleekte volledig in vergelijking met de wreedheden van het recente verleden, en was daarom ook nauwelijks aanwezig. Toch ontstond er na de oprichting van de twee verschillende Duitslanden in 1949 hernieuwde interesse in de vroegere kolonies, iets dat zich in 1955, na de totstandkoming van twee soevereine staten, nog sterker en serieuzer ontwikkelde. Hieraan lagen verschillende redenen aan ten grondslag, zowel nationaal als internationaal. Het dekolonisatieproces, de Koude Oorlog, het Wirtschaftswunder en het belang van export voor de Bondsrepubliek waren hiervan de belangrijkste. Deze factoren leidden in de jaren vijftig tot een eerste aanzet van ontwikkelingshulp, waarmee ook de herinnering aan de kolonies automatisch weer zichtbaar werd binnen het publieke domein.26

1.2 In de schaduw van de Hallstein doctrine: het herstel van de Afrikapolitik en ontwikkelingshulp in de jaren vijftig De Ghanese onafhankelijkheid op 6 maart 1957 zette een golf van onafhankelijkheidsbewegingen in gang in sub Sahara Afrika. Waar de koloniale heersers werden vervangen door Afrikaanse leiders, moesten deze nieuwe politici opnieuw onderhandelen over de internationaal gevormde allianties. In de ontwikkelingen van de Koude Oorlog betekende dit dat deze staten moesten kiezen tussen samenwerking met de Sovjet- Unie, dan wel met de VS en consorten. In eerste instantie was Duitsland, reeds sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog zonder kolonies, niet sterk betrokken bij het dekolonisatieproces. Toch werd het hierdoor nu ook voor de Bondsrepubliek, dat sinds 9 mei 1955 lid was van de NAVO, plotseling relevant. In het spoor van de Sovjet-Unie kwam de DDR in de loop van de jaren vijftig met een nieuwe politieke opvatting en plannen omtrent de Derde Wereld. De

26 Bastian Hein, Die Westdeutschen und die Dritte Welt. Entwicklungspolitik und Entwicklungsdienste zwischen Reform und Revolte 1959 – 1974 (München 2006), 11; Schilling, Postcolonial Germany, 90- 91; Sebastian Conrad, German Colonialism. A Short History, 194-196.

13 Bondsrepubliek kon vanzelfsprekend niet achterblijven en ontwikkelde daarom haar eigen Afrikapolitiek.27 De eerste betrekkingen die de Bondsrepubliek met landen uit de Derde Wereld aanging, waren handelscontacten opgedaan via het Westblok. In de bilaterale verdragen die de Bondsrepubliek in 1950 met Frankrijk en Groot-Brittannië afsloot, werd besloten dat de West-Duitse markt ook voor producten uit alle kolonies geopend moest worden. De overeenkomsten voorzagen in een (beperkte) wederkerigheid, wat inhield dat de Bondsrepubliek ook toegang kreeg tot de markten van de door de Britten en Fransen gedomineerde gebieden. Omgekeerd was de Bondsrepubliek ook voor de jonge staten in de Derde Wereld een interessante handelspartner: Bonn had geen traditionele koloniale invloedssferen die het verdedigen moest en gold in (het begin van) de jaren vijftig nog als te zwak om nieuwe invloedssferen op te bouwen door middel van handel. In 1952 ging een derde van de export van de Bondsrepubliek naar ontwikkelingslanden.28 Een andere, zeer belangrijke, factor die de Duits-Afrikaanse handel vanuit een intrinsiek oogpunt sterk bevorderde, was de Hallsteindoctrine die eind 1955 in werking trad. Deze doctrine, belangrijk uitgangspunt van de West-Duitse buitenlandse politiek, hield in dat de Bondsrepubliek geen diplomatieke betrekkingen onderhield met landen die de DDR erkenden, in officiële termen de sowjetisch besetzten Zone Deutschlands. Zo werd vermeden dat andere staten diplomatieke banden met de DDR zouden aanknopen, wat als een ‘unfreundlicher Akt’ gezien werd.29 De gevolgen van deze nieuwe politieke strategie waren enorm, zeker op economisch en handelsgebied. De traditionele handelspartners in Zuidoost- en Oost-Europa vielen onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie en daarmee verdwenen zij nu als handelspartners voor de Bondsrepubliek, waardoor er een handelsgat ontstond. De nieuw ontstane Südhandel met de Afrikaanse staten was echter dé kans om het verdwijnen van deze traditionele handelspartners mee te compenseren en daarom van groot belang voor de Bondsrepubliek. Tot aan het midden van de jaren zestig bleef deze politieke doctrine van

27 Schilling, Postcolonial Germany, 90-91; Hein, Die Westdeutschen und die Dritte Welt, 11-22. 28 Hein, Die Westdeutschen und die Dritte Welt, 28-29; Dirk van Laak, Imperiale Infrastruktur. Deutsche Planungen für eine Erschließung Afrikas 1880 bis 1960 (Paderborn 2004), 335-338. 29 Werner Kilian, Die Hallstein-Doktrin. Der diplomatische Krieg zwischen der BRD und der DDR 1955-1973 (Berlijn 2000), 25-30; Frits Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 1800 – heden (Amsterdam 2005), 428; William Glenn Gray, Germany’s Cold War. The Global Campaign to Isolate East Germany 1949-1969 (Chapel Hill 2003), 116-131.

14 groot belang en werd uiteindelijk in 1969 opgeheven, met het aantreden van als nieuwe bondskanselier en de invoering van zijn Ostpolitik.30 Toch ging het niet enkel en alleen nog om handel tussen Afrika en de Bondsrepubliek in het begin van de jaren vijftig. Zo zei Gustav-Adolf Gedat, bondsdag lid voor het CDU in 1952 het volgende:

‘Wie aber kann hier wiedergutgemacht werden? – Durch neue, zeitgemäß hygienische Einrichtungen, bessere Straßen, Häuser, Lebensverhältnisse, durch mehr Industrien und intensivere Erschließung des Landes und seiner schier unbegrenzten Möglichkeiten?’31

Volgens Gedat was het de gemeenschappelijke opgave van Europa om het Afrikaanse continent weer op de been te krijgen. In de eerste naoorlogse jaren investeerden met name Frankrijk en Groot-Brittannië dan ook behoorlijk in infrastructurele projecten in hun kolonies. Dit gebeurde op zo’n grote schaal, dat de periode van 1946 tot 1952 ook wel de ‘tweede kolonisatie’ wordt genoemd.32 Het plan van meerdere West-Europese regeringen – waaronder de Bondsrepubliek – om samen een Eurafrika als ‘derde kracht’ tussen de VS en de Sovjet Unie te ontwikkelen, maakte ook deel uit van dit proces.33 Hieruit blijkt dus duidelijk dat hiërarchieën van tijdens de koloniale tijd nog steeds invloedrijk waren – en dit was zeker het geval wat betreft ontwikkelingshulp, dat vaak plaatsvond in (vroegere) kolonies. Ook de Bondsrepubliek droeg vanaf het eind van de jaren vijftig bij aan deze ontwikkelingshulp.34 Daarnaast waren ontwikkelingshulp, economische investeringen en culturele betrekkingen ook dé manier om door middel van soft power de nieuwe staten te blijven beïnvloeden, bang dat postkoloniale bevolkingsgroepen zouden worden geleid door ‘misplaatste haat’ jegens hun vroegere onderdrukkers.35 In de tweede helft van de jaren vijftig begon de West-Duitse regering dan ook voorzichtig aan haar eigen Afrikapolitik, nadat de Bondsrepubliek op 5 mei 1955 haar politieke soevereiniteit terugkreeg als uitkomst van de Verdragen van Parijs die eind 1954 waren getekend. Deze soevereiniteit in combinatie met de net ingevoerde Hallsteindoctrine

30 Hein, Die Westdeutschen und die Dritte Welt, 29; Dirk van Laak, Über alles in der Welt. Deutscher Imperialismus im 19. und 20. Jahrhundert (München 2005), 164-165. 31 Gustav-Adolf Gedat, Was wird aus diesem Afrika? Wiedersehen mit einem Kontinent nach fünfzehn Jahren ( 1952), 49. 32 Conrad, German Colonialism, 194; Van Laak, Imperiale Infrastruktur, 343. 33 Stafford Cripps, de Britse minister van Financiën, sprak in 1948 over Eurafrika als deze ‘derde kracht’. 34 Conrad, German Colonialism, 194. 35 Quinn Slobodian, Foreign Front. Third World Politics in Sixties West Germany (Londen 2012), 19.

15 zorgden ervoor dat de West-Duitse ontwikkelingshulp een belangrijk middel werd in de ‘strijd’ met de DDR. Dit leidde in 1959 dan ook tot de eerste Afrika conferentie. Op deze conferentie werd gesteld dat de strategische positie van de Bondsrepubliek ten opzichte van Afrika sterk was, daar de Bondsrepubliek als koloniaal onbelast en economisch hoogontwikkeld land werd gezien. De Bondsrepubliek zou daarom als natuurlijke bemiddelaar tussen de Afrikaanse landen en de koloniale machten kunnen dienen.36 Zowel in opdracht van de Europese Economische Gemeenschap als onafhankelijk hiervan, construeerde de Bondsrepubliek haar beleid rondom buitenlandse hulp, waarvan het meeste werd gekanaliseerd door het net in 1961 opgerichte Bundesministerium für wirtschaftliche Zusammenarbeit en de Deutscher Entwicklungsdienst. Hulp aan Afrikaanse staten was gestoeld op het idee van het Gießkannenprizip, waarbij financiële hulp evenredig werd verdeeld over de Afrikaanse staten en niet naargelang hoe sterk een land deze steun al dan niet nodig had. Dit idee was gelanceerd door de VS, om mondiale veiligheid op Westerse voorwaarden te garanderen. 37 In 1960 waren er al rond de honderd Duitse ontwikkelingshulporganisaties actief in Afrika38.

1.3 De rol van het koloniale verleden binnen de Duits-Afrikaanse betrekkingen

Het Deutsche Afrika-Gesellschaft (DAG), opgericht in mei 1956, maakte tevens deel uit van de nieuwe Afrikapolitik. Deze organisatie, die op initiatief van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het leven geroepen was, diende de Duits-Afrikaanse relaties te promoten en de Duitse bevolking kennis te laten maken met Afrika en diens problemen. Daarnaast was dit gezelschap dé lobbyist wat betreft het promoten van Duitse ontwikkelingshulp aan Afrika.39 Ofschoon dit gezelschap geen voortzetting van een vooroorlogse instelling was, bestonden zowel de raad van bestuur als leden van deze vereniging voor een groot deel uit mensen die in de jaren dertig als academici in dienst waren geweest van het Kolonialinstitut in Hamburg. Hiermee representeerden zij dus wel degelijk een grote continuïteit tussen de koloniale en naoorlogse periode. En net zoals bij veel Afrikaanse genootschappen van voor de Tweede

36 Ulf Engel, Die Afrikapolitik der Bundesrepublik Deutschland 1949-1999 (Münster 2000), 35-40. 37 Schilling, Postcolonial Germany, 91-92: Hein, Die Westdeutschen und die Dritte Welt, 41; Van Laak, Imperiale Infrastructuur, 362. 38 ‘Karitas für Afrika. SPIEGEL-Gespräch mit dem Präsidenten des Deutschen Bundestags, Dr. Eugen Gerstenmaier’ in: Der Spiegel, nr. 44, 26 oktober 1960. 39 Walther Manshard, ‘Deutsche Afrika-Gesellschaft’, The Journal of Modern African Studies 3 (1965), 607-608, aldaar 607; Van Laak, Imperiale Infrastruktur, 357.

16 Wereldoorlog, waren veel leden van het bestuursorgaan onderdeel van de industriële en financiële elite. Het DAG was niet het enige publieke orgaan met koloniale wortels: de Afrikapolitik afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken werd geleid en bepaald door Hasso von Etzdorf, tijdens het nationaalsocialistische regime had geholpen bij het ontwikkelen van plannen voor Mittelafrika40. Andere prominente oud koloniale ambtenaren waren onder andere bondskanselier Konrad Adenauer, die van 1931 tot 1933 vicepresident van het Deutsche Kolonialgesellschaft was, en Hjalmar Schacht, vroegere president van de Rijksbank en minister van Economische Zaken en tevens koloniaal revisionist. De politici die zich bezigden met de Afrikapolitik consulteerden regelmatig academici gespecialiseerd in Afrikastudies, die op hun beurt ook hun ervaring hadden opgedaan in de vroegere kolonies. Tot aan 1967-68 werden West-Duitse studenten die geïnteresseerd waren in Afrika zelfs nog opgeleid door zulke ‘traditionalists’. 41 Uit de hand van ‘Ehemaligen’ verschenen omschrijvingen van Übersee, die vervolgens weer gerecenseerd werden door andere ‘Ehemaligen’, en als ‘dappere daad van een verantwoordelijke historicus’ omschreven werden. 42 Zo bleef een conservatief, traditioneel en overwegend positief beeld van de vroegere kolonies in bestaan. Ook private organisaties hervatten rond het midden van de jaren vijftig hun activiteiten of werden opgericht. Zo richtte Adolf Friedrich, hertog van Mecklenburg en voormalig gouverneur van Duits Togoland, in 1956 de Stiftung Heimathilfe op, om Duitsers verdrongen uit hun thuis in Afrika te assisteren. Ook werd de Traditionsverband ehemaliger Schutz- und Überseetruppen (TSU) in dit jaar opgericht. Deze organisatie vierde de herinnering aan Duitse troepen die dienden in de voormalige kolonies.43 Christiane Bürger stelt dat verbanden als het TSU met name het gevoel van ‘imperiale nostalgie’ versterkten en dat het keizerrijk en het kolonialisme voor een positieve identiteit konden zorgen. Mannen wier ‘militaire zelfbeeld’ door de Tweede Wereldoorlog vaak een deuk had opgelopen, konden zich, als ze ook in de kolonies gediend hadden, aansluiten bij het TSU en zo een positief gevoel aan het Duits kolonialisme en hun militaire kwaliteiten overhouden.44

40 Mittelafrika was een beoogde nieuwe Duitse kolonie in Afrika. Zowel tijdens de Eerste als Tweede Wereldoorlog was het realiseren van deze kolonie een (niet volbracht) oorlogsdoel. 41 Schilling, Postcolonial Germany, 92-93. 42 Van Laak, Imperiale Infrastruktur, 373. 43 Schilling, Postcolonial Germany, 91. 44 Christiane Bürger, Deutsche Kolonialgeschichte(n). Der Genozid in Namibia und die Geschichtsschreibung der DDR und BRD (Bielefeld 2017), 47.

17 De voortzetting van de koloniale herinnering in de publieke sfeer was in de tweede helft van de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig dus een voortzetting van bepaalde mentaliteiten, mede dankzij het feit dat dezelfde personen die al tijdens de Weimarrepubliek en in de Nazi tijd actief waren in koloniale organisaties, nu opnieuw prominente plekken in het publieke leven innamen. Hun grote invloed op Afrika gerelateerde zaken zorgde ervoor dat in deze periode de koloniale herinnering niet alleen weer sterk zichtbaar werd, maar ook dat dit een overwegend positieve herinnering was. Een herinnering die, volgens historicus Dirk van Laak, zorgde voor een naadloze overgang van koloniaal paternalisme naar naoorlogse ‘ontwikkeling’.45

1.4 Koloniale amnesie? De stelling van de Duitse historicus Percy Ernst Schramm in 1950, dat ‘die deutsche Kolonialgeschichte an Interesse verloren hat’46, kan volgens mij dus ook in twijfel worden getrokken. Toch borduurt vrijwel alle literatuur uit de twintigste eeuw voort op deze stelling. Duitsland was onschuldig wat betreft de verwoestingen die andere Europese landen wél hadden aangebracht. Zo schreef germaniste Sara Friedrichsmeyer in 1998 nog het volgende:

‘In the public consciousness, the German colonial past is, if at all, still present today in the same way as before 1945: as the legend of the hard-working Germans who built roads and railroads in Africa and taught the blacks their ABCs. That this legend survives so stubbornly can probably also be explained by the fact that – after the horrors of German fascism – Germans thought that in this area at least they had an edge on other peoples’.47

Ik denk dat de imperiale nostalgie waar Bürger over schrijft het idee van koloniale amnesie juist tegenspreekt. Hoewel het Duits kolonialisme in een positief daglicht gesteld werd door verbanden als TSU en in die zin dus zeker als conservatief kan worden gezien, blijkt hieruit dat er wel degelijk aandacht was voor het Duits kolonialisme. Hetzelfde geldt voor het feit dat dezelfde actoren zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog, zij het op een andere manier, actief waren in Afrika. Ik zou dus willen stellen dat het niet de vraag is of Duitsland zijn koloniale verleden vergeten was – dat was het namelijk niet -, maar of het om een positieve of

45 Schilling, Postcolonial Germany, 93; Van Laak, Imperiale Infrastruktur, 367-374. 46 Schramm, Deutschland und Übersee, 8. 47 Sara Friedrichsmeyer, ‘Introduction’ in: Sara Friedrichsmeyer Sara Lennox en Susanne Zantop, The Imperialist Imagination. German Colonialism and its Legacy (Ann Arbor 1998), 1-32, aldaar 24.

18 negatieve herinneringscultuur gaat. Waar net is gebleken hoe het een positieve herinneringscultuur betreft, betekent dit niet dat kritische geluiden jegens dit koloniale verleden compleet ontbraken. Hieronder wordt uitgewerkt hoe juist een thema als ontwikkelingshulp vanaf de jaren zestig op kritiek kon rekenen, daar het door veel studenten gezien werd als het versterking van de afhankelijkheid en een vorm van neokolonialisme. Er was dus zeker ook sprake van een negatieve herinneringscultuur.

1.5 Het ontstaan van de ‘intellektuelle Neuen Linken’ De protestbeweging in de Bondsrepubliek die zichzelf als nieuwe linkse beweging zag, vond haar politieke oorsprong al ruim een decennium eerder met de formatie van de intellektuelle Neue Linke. Deze groep bestond voornamelijk uit dissidenten van de sociaaldemocratische, socialistische en communistische partijen. Vanaf het eind van de jaren vijftig droegen zij via tijdschriften en publicaties hun ideeën over een nieuw links zelfbeeld uit, dat zich wat strategie en ideeën over de maatschappij onderscheidde van de partijen van het ‘oude links’.48 Voor de voormalige leden van de communistische partij was deze afsplitsing een gevolg van twee gebeurtenissen in het jaar 1956. Het eerste moment was de twintigste Partijdag van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie op 24 februari, waar Chroesjtsjov openlijk debatteerde over de onthullingen van de stalinistische terreur. De tweede gebeurtenis waardoor het traditionele wereldbeeld van communistisch links veranderde, was de onderdrukking van de Hongaarse Opstand door Sovjettroepen in november van datzelfde jaar. Gedesillusioneerd door deze gebeurtenissen traden veel leden uit de westerse communistische partijen en gingen op zoek naar een politiek alternatief: nieuw links. Ook de sociaaldemocratische en liberale partijen boden veel intellectuelen geen politiek thuis meer. Zo werd de SPD bekritiseerd omdat ze met het Godesberger Programm uit 1959 haar socialistische ziel had opgegeven om op deze manier meer stemmen te winnen en het parlementaire succes niet in gevaar te brengen. Het Programm streefde naar een democratisch socialisme, waarin de basisprincipes van de sociale markteconomie en integratie in het Westen werden geaccepteerd en definitief afscheid werd genomen van het marxisme en de klassenstrijd. De SPD bestempelde zichzelf nu als een volkspartij, open voor alle lagen van

48 Michael Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz. Die 68er Jahre in der Bundesrepublik und den USA (Frankfurt am Main 2003), 33.

19 de bevolking en uitgaand van morele waarden, zoals solidariteit. Besloten tot het Godesberger-Programm werd tijdens de Parteitag in november 1959, in Bad Godesberg.49 Binnen de SPD ontstond er rond Willy Brandt ook een nieuwe, ‘jongere’ vorm van leiderschap. Zo modelleerde hij in 1960 zijn eerste kandidaatstelling voor het bondskanselierschap naar het jeugdige imago van de Amerikaanse president John F. Kennedy.50 Niet alle socialisten konden zich vinden in deze nieuwe, op de Verenigde Staten en op een volkspartij georiënteerde richting, en voelden zich hierdoor niet meer thuis in de partij. Het politieke potentieel van een nieuw links ontstond dus door een dubbele afbraak van oud links: enerzijds werden communisten bekritiseerd op hun steun voor onderdrukking van democratische bewegingen en anderzijds werd het de sociaaldemocraten en liberalen verweten vanuit een pragmatisme hun oorspronkelijke sociale doelen los te laten en te veel op de Verenigde Staten te richten. Om deze intellectuele stagnatie en politieke apathie te stoppen, was het volgens intellectuele dissidenten van groot belang het socialisme te herdefiniëren. Bij de herdefinitie van het socialisme stond de analyse van de maatschappelijke kritiek ingebed in het intellectuele klimaat centraal. Als oorzaak noemden linkse intellectuelen op de eerste plaats de toenemende bureaucratisering van de maatschappelijke instituties. Als tweede oorzaak voor de politieke apathie werd de Koude Oorlog genoemd, waardoor elke kritiek op het ‘westelijke systeem’ als procommunistisch werd gezien en daarom werd gestigmatiseerd. Deze intellectuelen vonden dat de welvaartmaatschappij, overgewaaid uit de Verenigde Staten en die het individu door middel van reclame en consumptie manipuleerde, deze apathie veroorzaakte. En volgens de aan de Columbia University docerende socioloog Charles Wright Mills waren het de jonge intellectuelen die deze politieke apathie konden doorbreken en nieuwe sociale veranderingen konden doorvoeren.51 Het was in de Bondsrepubliek dan ook de SDS, na de Tweede Wereldoorlog ontstaan als studentenorganisatie van de SPD, die de organisatorische basis voor een Neue Linke in de Bondsrepubliek legde.52

49 Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 33-34; Michael Schmidtke, ‘Reform, Revolte oder Revolution? Der Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) und die Students for a Democratic Society (SDS) 1960-1970’, Geschichte und Gesellschaft 17 (1998) 188-206, aldaar 188; 50 Uta G. Poiger, Jazz, Rock, and Rebels. Cold War Politics and American Culture in a Divided Germany (Berkeley 2000), 111. 51 Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 35-37; Charles Wright Mills, ‘Letter to the New Left’, New Left Review 5 (1960), 18-23. 52 ‘Der Weg in den Widerstand. Eine Chronik des Sozialistischen Deutschen Studentenbundes Teil 1’ in: Die Zeit, nr. 8, 23 februari 2018; Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 46.

20 In november 1961 werden de SDS en haar sympathisanten echter uitgesloten door de SPD. Deze afsplitsing was een gevolg van een strijd binnen de partij die zijn oorsprong vond tijdens de partijdag in november 1959, waarbij het nieuwe partijprogramma, het eerdergenoemde Godesberger-Programm, was geïntroduceerd en aangenomen. Het overgrote deel van de SDS leden sympathiseerden met de links socialistische vleugel van de partij, ofwel de vleugel die zich kritisch uitte over dit nieuwe programma. In verscheidene artikelen in het SDS tijdschrift Neue Kritik werd het volks- en meerderheidsprogramma van de SPD als een ‘Anpassung und Resignation’ gekenmerkt.53 Deze doorlopende kritiek van de SDS zorgde aan het begin van 1960 voor onbegrip van het partijbestuur van de SPD, die (tijdelijk) alle contacten met de SDS verbrak: volgens hen was de SDS in ‘Fahrwasser kommunistischer Kräfte’ geraakt.54 Inderdaad had een groepje SDS-leden, al op 3 januari 1959, bij een studentencongres op de Freie Universität in Berlijn voor opschudding gezorgd, door voor te stellen een schets voor een vredesverdrag tussen de DDR en de Bondsrepubliek te ontwikkelen. De SPD eiste vervolgens van het bestuur van de SDS om alle oud-leden van de Kommunistische Partei Deutschland (KPD) uit de SDS te zetten, wat het bestuur weigerde. Volgens de SDS was het de nieuwe, anticommunistische ideologie van de SPD die er voor zorgde dat er geen ruimte voor kritiek meer was, zowel binnen als buiten de partij: alle oppositie werd direct als communistisch gestigmatiseerd.55 Hierdoor weigerde de meerderheid van de SDS de loyaliteit jegens de SPD en bleef de SDS doorgaan met het bekritiseren van de partij. De rechtervleugel van de SDS, die de SPD nog wel trouw was, richtte daarom op 9 mei 1960 een nieuwe studentenorganisatie op die wel loyaal aan de partij was: de Sozialdemokratischen Hochschulbund (SHB). Daarop besloot de SPD zich op 29 juli 1960 al van de SDS af te splitsen, wat op 9 november 1961 echt definitief werd.56 Nu de SDS een institutionele onafhankelijkheid kende, zocht de organisatie naar een nieuw zelfbeeld dat zich met name markeerde door de internationale debatten die werden gevoerd over het ‘nieuwe links’. In de hierop volgende jaren werden ideologische diversiteit en autonomie steeds belangrijker. Daarnaast profileerde de SDS zich ook steeds sterker als avantgardistische organisatie, om zo de hoogopgeleide middenklasse aan te trekken en

53 Thomas von der Vring, ‘Ein Jahr Neue Linke’, Neue Kritik 4 (1963), 14; Fritz Lamm, ‘Der alte Marx und die neue Linke’, Neue Kritik 21 (1964), 16-24. 54 Willi Albrecht, Der Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS). Vom parteikonformen Studentenverband zum Repräsentanten der Neuen Linken (Bonn 1994), 437. 55 Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 47-48. 56 Martin Klimke, The Other Alliance. Student Protest in West Germany & The United States in the Global Sixties (New Jersey 2010), 10-15.

21 sterker te staan in de steeds veranderende maatschappij. Door het nieuwe zelfbeeld van de SDS als studentische Neue Linke ontstonden nieuwe actiestrategieën, die als tegeninstitutioneel, tegencultureel en anti-imperialistisch beschouwd kunnen worden.57

1.6 Ontwikkelingshulp of neokolonialisme? Studentenprotest in relatie tot de Derde Wereld In de eerste helft van de jaren zestig kwamen plotseling veel studenten uit Afrikaanse en Aziatische landen naar West-Duitse universiteiten toe. Waar in 1951 in totaal 200 studenten uit deze landen in Duitsland studeerden, groeide dit aantal in 1962 uit tot ongeveer 12.000.58 Veelal gefinancierd met behulp van beurzen verleend door de staat en familiefondsen, werden deze studenten naar de Westerse wereld gestuurd met als doel om uiteindelijk de nieuwe elites van hun eigen, in ontwikkeling zijnde, landen te gaan vormen. Duitse officials ontvingen deze studenten zonder morren – als ‘gast’ welteverstaan – om zo de openheid van de Duitse staat en maatschappij aan te tonen.59 Tot verbazing van de West-Duitse regering én die van de landen van herkomst, begonnen deze studenten zich echter snel te verenigen in politieke zin. Door middel van onder meer demonstraties trachtten zij het onrecht en staatsgeweld in hun landen van herkomst voor het voetlicht te brengen. Als gevolg van deze demonstraties werden de uitwisselingsstudenten geconfronteerd met censuur en werd gedreigd ze van de universiteit af te sturen, waarbij de grenzen van de democratische tolerantie van de Bondsrepubliek ook duidelijk werden gemarkeerd. De uitwisselingsstudenten spoorden hierop linkse Duitse studenten aan om in solidariteit met hen te handelen. Hierdoor ontstond een samenwerking en gevoel van solidariteit met individuen uit de Derde Wereld, met wie ze hun status als student en jonge intellectuelen deelden. Dit droeg er mede aan bij dat er in de eerste helft van de jaren zestig een gevoel van internationalisme onder de West-Duitse studenten ontstond. In zekere zin dienden deze uitwisselingsstudenten dus ook als voorbeeld: zij lieten de West-Duitse studenten inzien dat ze wel degelijk een rol op het (inter)nationale politieke terrein konden spelen, en moedigden het Verband Deutscher Studentenschaften (VDS) aan voor de eerste

57 Klimke, The Other Alliance, 14; Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 48; Schmidtke, ‘Reform, Revolte oder Revolution’, 188. 58 Bjørn Pätzoldt, Ausländerstudium in der BRD. Ein Beitrag zur Imperialismuskritik (Keulen 1972), 101. 59 Quinn Slobodian, Foreign Front. Third World Politics in Sixties West Germany (Londen 2012), 17.

22 keer in de geschiedenis politieke standpunten in te nemen.60 Naast deze ‘kennismaking’ met de Derde Wereld dankzij de uitwisselingsstudenten, was een transformatie van de maatschappij naar een mondiale emancipatiestrijd met de bevrijdingsbewegingen van de Derde Wereld ook een van de hoofddoelen van de Neue Linke in de Bondsrepubliek. Oftewel: internationale solidariteit stond hoog in het vaandel, een idee dat zich in de loop van de jaren zestig nog verder ontwikkelde.61

60 Ibidem. 61 Schmidtke, ‘Reform, Revolte oder Revolution?’, 189; Ingo Juchler, Die Studentenbewegung in den Vereinigten Staaten und der Bundesrepublik Deutschland der sechziger Jahre. Eine Untersuchung hinsichtlich ihrer Beeinflussung durch Befreiungsbewegungen und –theorien aus der Dritten Welt (Berlijn 1996).

23 2. Casus: het Denkmal van Hermann von Wissmann 1961

2.1 Inleiding Koloniale monumenten die ooit opgericht waren ter verheerlijking van de Duitse ‘pioniersgeest’, werden na het verliezen van de kolonies, als gevolg van het Verdrag van Versailles, geïnterpreteerd als ‘Mahnmalen verlorener Größe’. Ze overleefden de Naziheerschappij, Tweede Wereldoorlog en de directe naoorlogse periode zonder nog grote emoties op te roepen. Dit veranderde echter toen met name studenten deze monumenten gingen zien als symbolen voor het (neo)kolonialisme, racisme en uitbuiting, dat zich volgens hen ook na de officiële beëindiging van het kolonialisme nog voortzette.62 Journalist Kai Hermann, zelf student aan de Universiteit van Hamburger in de jaren zestig, blikte in een interview met Die Zeit in 2017 terug:

‘Auf dem Hamburger Campus stand – bis 1967 – eine Statue des Kolonialoffiziers Hermann von Wissmann, ein Denkmal übelster Sorte. 1961 habe ich darüber ein sehr vorsichtigen Artikel im Hamburger Echo geschrieben, einem SPD-Blatt. Dafür sollte ich von der Uni fliegen. Eine Amerika- Stipendium, das ich bekommen hatte, wurde mir gestrichen.’63

Hieruit blijkt dat er rond 1960 inderdaad een besef – onder studenten – ontstond dat een persoon als Hermann von Wissmann niet meer kon worden geëerd zonder hierbij vraagtekens te plaatsen. Dat de gevestigde orde – de universiteit in dit geval – echter (nog) niet gediend was van kritiek hierop, werd tegelijkertijd ook maar al te duidelijk. Hoe het conflict tussen een kleine groep ‘radicale’ studenten en de universiteit omtrent het standbeeld zich in 1961 ontwikkelde, wordt in dit hoofdstuk geanalyseerd en dient als schets voor de algemene consensus aangaande de herinnering aan het kolonialisme aan het begin van de jaren zestig.

2.2 Bilderstürmer of Denkmalspflegern? In het begin van juli 1961 raakten de standbeelden van Wissmann en Dominik voor het eerst in opspraak. In Aspekte, de studentenkrant van de SDS aan de universiteit, van juli 1961 verscheen een artikel waarin in twijfel getrokken werd of de standbeelden wel op de juiste plaats stonden, daar in de voortuin van de universiteit. Het artikel wees onder meer op het feit

62 Andreas Eckert en Albert Wirz, ‘Wir nicht, die Anderen auch’, 373. 63 https://www.zeit.de/2017/25/68-interview-kai-hermann/komplettansicht?print, geraadpleegd 24 juni 2019.

24 dat veel Duitse studenten en medewerkers zich niet bewust waren van wie Hermann von Wissmann en Hans Dominik nu precies waren en waarom ze werden geëerd. Terwijl de Duitse studenten vrijwel geen acht sloegen op de standbeelden, noemde het universiteitspersoneel ze, haast liefkozend, ‘Unsere Kolonialisten’. Volgens de auteur van het artikel waren de medestudenten uit Azië en Afrika veel beter geïnformeerd: ‘… und es beschleichen sie sicher keine guten Gefühle, wenn sie tagtäglich an dem überlebensgroßen Hinterteil eines ihren Herren von einst vorbeidefileren müssen.’64 Opvallend is dat de Duitse student die dit artikel schreef de studenten uit Azië en Afrika ten voorbeeld stelt en hiermee aangeeft dat deze studenten een beter ‘historisch besef’ hadden dan Duitse studenten. Hierdoor realiseerde de student dat standbeelden van personen als Wissmann en Dominik enkel een provocatie was voor studenten uit (voormalig) gekoloniseerde landen en die de geschiedenis van hun vaderland wél kenden. Zijn tijd ver vooruit, werd in dit artikel het kolonialisme ook al in verband gebracht met het nazisme:

‘Aber auch wir deutsche Studenten müssen uns dagegen wenden, daß unsere Universität noch länger Männer ehrt, die mit Methoden gegen Afrikaner gewütet haben, wie sie später von den Nazis gegen unsere Nachbarn und gegen unser eigenes Volk angewendet wurden. Ob es sich um Dörfer in Afrika oder um Oradour und Lidice handelt: Wir haben keinen Anlaß, die Tradition deutscher Ausradierer im Universitätsgarten zu pflegen.’65

Om extra gehoor te geven aan de geuite kritiek, deed het bestuur van de SDS op 9 juli een aanvraag bij de toenmalige rector van de universiteit, prof. dr. D. Thielicke. Het bestuur stuurde de Aspekte mee en daarnaast werd er expliciet gevraagd om verwijdering van de standbeelden, omdat de SDS van mening was dat Wissmann en Dominik niet geëerd zouden moeten worden door studenten en medewerkers van de universiteit: ‘dabei glauben wir nicht, daß Ew. Magnifizenz oder irgendein Mitglied des akademischen Senats bewußt für eine weitere Ehrung der Konquistadoren Dominik und Wissmann eintritt.’66 Volgens het bestuur van de SDS was iedereen simpelweg zo gewend geraakt aan de twee standbeelden, dat er niet meer werd nagedacht over de betekenis ervan. De SDS deed de suggestie dat het geld dat

64 ‘Wen ehrt die Hamburger Universität?’ in: Aspekte, Zeitung für Studenten an der Universität Hamburg nr. 3, juli 1961. Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 23. 65 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 24. 66 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 21.

25 verdiend zou worden met de verkoop van de standbeelden, gedoneerd werd aan ‘Brot für die Welt’.67 Een antwoord op deze brief kwam spoedig. Op 11 juli schreef Dr. Münzner, Oberregierungsrat van de universiteit, dat het al enige tijd op de planning van de academische senaat stond om over de toekomst van de twee standbeelden te discussiëren.68 En zo geschiedde tijdens de senaatzitting van 19 juli. In deze zitting werd gesproken over het artikel in Aspekte, waarin in ‘heftigem Ton’ werd gevraagd de standbeelden van Dominik en Wissmannn uit de universiteitstuin te verwijderen.69 De senaat kon zich echter niet vinden in de geuite kritiek van de studenten. Zo verklaarde professor Brünner ‘daß dieser Antrag aus einem geschichtsloser Denken entspringe. Man könne seine Vergangenheit nicht einfach verleugnen’.70 Op verzoek van professor Ipsen besloot de senaat vervolgens ‘die Diskussion ohne Beschlußfassung zur Sache zu beenden.’71 Als reactie op dit besluit verscheen er op 19 juli een artikel in de Hamburger Echo, het blad van de SPD, van de hand van student Kai Hermann. Volgens Hermann was de reden achter de geplande verwijdering van de Denkmäler, dat beide partijen het er over eens waren ‘daß es den afrikanischen Studenten nicht mehr zumutbar sei, tagtäglich unter dem überlebengroßen Hinterteil ihrer ehemaligen Unterdrükker vorbeizudefilieren’72. Volgens Hermann kwam de universiteit de afspraak deze ‘kompromittierenden Requisiten wilhelminischen Kolonialismus klamm-heimlich verschwinden zu lassen und durch zeitgemäßere Symbolik zu ersetzen’73 dus uiteindelijk niet na. Onder andere de directeur van het Museum für Hamburgische Geschichte, prof. dr. Walter Hävernick, sprak zich uit tegen verwijdering van de standbeelden, en gaf hiervoor een zelfde soort reden als professor Brünner. Volgens Hävernick waren de standbeelden een ‘Ausdruck ihrer Zeit’. Als men de aanblik van de standbeelden tegenwoordig niet meer verdroeg, vond hij dat een teken van erbarmelijke zwakte. ‘Ihre Beseitigung wäre moderne Bilderstürmerei.’. 74 Oftewel: het verwijderen van de beelden zou volgens hem gelijk staan aan het verwijderen van ‘heiligen’, iconen, uit de Duitse geschiedenis.

67 Ibidem; Joachim Zeller, Kolonialdenkmäler und Geschichtsbewußtsein, 206. 68 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 26. 69 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 27. 70 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 28. 71 Ibidem. 72 ‘Studentenstreit um Symbolik aus Stein. Sind die ‘Afrikakämpfer’ Wissmann und Dominik unzeitgemaß?’ in: Hamburger Echo, 19 juli 1961. De Hamburger Echo was een blad van de SPD. 73 Ibidem. 74 Ibidem.

26 Kai Hermann zelf hoopte op een compromis tussen de ‘Bilderstürmer’ en ‘Denkmalspflegern’: ‘Den sehr unmodern gewordenen Herren könnte ein Platz gegeben werden, der dem musealen Charakter ihrer Standbilder gerechter wird als ausgerechnet die Universität.’75 Dit compromis kwam er echter niet. Sterker nog, het onderwerp lag bij het universiteitsrectoraat zo gevoelig, dat werd besloten Kai Hermann van de universiteit te sturen.76 Volgens het rectoraat waren de uitspraken van Hermann in het artikel onwaar: hoewel er inderdaad gesprekken tussen leden van de AStA en het rectoraat plaats hadden gevonden, was er nooit gesproken over het ‘klamm-heimlich’ laten verdwijnen van de beelden – iets dat bevestigd werd door de AStA afgevaardigden. Deze getuigenis in combinatie met het feit dat Hermann zich in het afgelopen jaar al vaker kritisch uitgelaten had over de universiteit, leidde op 7 augustus daarom tot het unanieme besluit van de senaat en het rectoraat om Kai Hermann weg te sturen.77

2.3 Tegenstanders Maar het wegsturen van Kai Hermann kon niet verhinderen dat het Wissmann standbeeld onderwerp van gesprek en discussie bleef. Een dag na het verschijnen van Hermanns artikel, reageerde Walter Görlitz, op dat moment hoofd van de afdeling cultuurpolitiek van Die Welt in dezelfde krant met het volgende:

‘Wir denken indes: sie sollen da bleiben, wo sie stehen. Afrikaner von heute entfalten mit Recht emsiges Bemühen, die eigene Geschichte sich zu gewinnen. Kein Deutscher wird daran Anstoß nehmen. Sollte aber tatsächlich einer unserer afrikanische Gäste sich weidlich entrüsten ob solcher Denkmäler unserer deutschen Geschichte, dann: trocken gesagt – können wir ihm nicht helfen. Er muß dann die Konsequenzen ziehen. Von Liebedienerei halten wir nichts. Im Gegensatz zum AStA und zu etlichen Hamburger Studenten.’78

Dat het protest rondom de standbeelden als ‘linkse hobby’ van studenten die lid waren van de AStA en SDS werd gezien, blijkt ook uit het feit dat Görlitz schrijft: ‘Wen wundert’s, nach anderen Erfahrungen in puncto Linksdrall?’79. Uit Görlitz’ artikel blijkt dus niet alleen een

75 Ibidem. 76 https://www.zeit.de/2017/25/68-interview-kai-hermann/komplettansicht?print. geraadpleegd 14 mei 2019; Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 14 t/m 17. 77 Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 16 en 17; Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 29. 78 ‘Würde’ in: Die Welt, 20 juli 1961. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung, A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. 79 Ibidem.

27 positieve houding ten opzichte van de standbeelden, maar ook een weinig empathische houding ten opzichte van de Afrikaanse studenten, die maar hun ‘eigen geschiedenis’ moesten gaan schrijven en de Denkmäler van de Duitse geschiedenis simpelweg voor lief moesten nemen. En dat Görlitz niet de enige was die zeer teleurgesteld was over het protest van de studenten, blijkt uit ingezonden lezersbrieven in Die Welt van 25 juli. In één van deze brieven blijkt duidelijk hoe gangbaar het in 1961 nog was om te denken dat Duitsland nog enkel goede dingen voor haar kolonies voortgebracht had. Zo schreef lezer en veteraan Adalbert Schüssler het volgende:

‘Aber ich möchte auf die Frage eingehen: “Was soll bloß ein afrikanischer Student denken, der da vorbeigeht?” Wenn es ein Student aus dem ehemaligen Deutsch-Ostafrika ist, so wird er sich vielleicht seines Vaters erinnern, der als Askari (schwarzer Polizeisoldat) von Lettow-Vorbeck, vier harte Jahre ruhmvoll gegen eine zig-fache Übermacht gekämpft hat und der sich bestimmt voller Stolz dieser Zeit erinnert.’80

In een volgende passage pleitte hij zelfs voor een derde standbeeld:

‘Ich glaube vielmehr, daß sie mit mir übereinstimmen würden in dem Vorschlag, noch als drittes Denkmal vor der Universität eines für den letzten Schutztrüppler, den ruhmvoller Verteidiger von Deutsch-Ostafrika, General Von Lettow-Vorbeck, zu errichten. (…) Dann würde für ein rühmliches Stück deutscher Kolonialgeschichte eine würdige Erinnerung geschaffen.’81

Generaal Paul von Lettow-Vorbeck heeft grote bekendheid vergaard door zijn rol in de Eerste Wereldoorlog, waar hij in Afrika vocht tegen de geallieerde troepen. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij als held onthaald in Berlijn en gezien als de enige Duitse generaal die zich niet had overgegeven. Ook heeft hij, onder leiding van Lothar von Trotha, een grote rol gespeeld bij ‘de opstand van de Herero en de Nama tegen de Duitsers’, die tegenwoordig bekend staat als de Namibische genocide: door de Verenigde Naties aangemerkt als de eerste genocide in de twintigste eeuw.82 Het is opvallend en tekenend voor het begin van de jaren zestig dat iemand als Von Lettow-Vorbeck als held werd gezien, en er nog geen aandacht was voor de schaduwkant van zijn ‘succes’ in de Duitse kolonies, laat staan kennis over hem.

80 ‘Aus Briefen an der Lokalredaktion: Die Standbilder vor der Universität’ in: Die Welt, 25 juli 1961. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. 81 ‘Aus Briefen an der Lokalredaktion: Die Standbilder vor der Universität’ in: Die Welt, 25 juli 1961. 82 Vilho Amukwaya Shigweda, Human Remains in Society. Curation and Exhibition in the Aftermath of Genocide and Mass-violence (Manchester 2016), 197.

28 Hermann von Wissmann werd door het lezerspubliek van ‘Die Welt’ dus heel duidelijk als een man gezien die ‘Verehrung’ en ‘Hochachtung’ verdiende. Dat er een aanzienlijke groep studenten was die hier anders over dacht, was verontrustend en diende bekritiseerd te worden. Buiten Hamburg sprak men ook over de ophef rondom de standbeelden. Zo verscheen in de Deutsche Soldaten-Zeitung – een zeer rechtse en conservatieve krant – op 18 augustus ook een artikel over Wissmann en zijn standbeeld. In dit artikel bleek maar al te sterk de tegenstelling tussen de het lezerspubliek van de desbetreffende krant en de ‘jugendlichen Bilderstürmer’. Het artikel benadrukte het heldhaftige karakter van Wissmann, ‘der dem Sklavenhandel in Deutsch-Ostafrika ein Ende setzte’. Het is, gezien het karakter van de krant, niet verwonderlijk dat hier kritiek geleverd werd op de studenten, die ‘überhaupt keine Ideale’ meer hebben, en dat hen verweten werd geen kennis over en respect voor hun eigen geschiedenis te hebben. De held Wissmann zou volgens de Deutsche Soldaten-Zeitung juist als voorbeeld voor de Duitse jeugd moeten dienen.83 Ook andere mensen benadrukten dat Wissmann iemand was die vrijheid en goeds gebracht had voor de Afrikanen. Een zekere U. von Loessl, die zich ook druk maakte over de instelling van de huidige studenten, schreef op 25 augustus aan het college van bestuur van de universiteit:

‘In Wahrheit hat von Wissmann die Neger Ostafrikas von der Unterdrückung und Ausrottung seitens der arabischen Sklävenhandler gerettet. Die farbigen verehrten ihn wegen seiner Gerechtigkeit und Menschlichkeit. Dass die Neger Ostafrikas eine Zeit der Schutzherrschaft brauchten, um sich in die moderne Zivilisation einzuleben, ist wohl kaum zu bestreiten. Wenn jemand das nicht wahr haben will, so ist das noch keine Veranlassung, um das Denkmal des grossen Wissenschafters und Menschenfreundes Wissmann auch nur um einen Centimeter zu verschieben’84

In zeer klare en expliciete taal wordt gesproken over Wissmann de mensenvriend, die beschaving naar Afrika gebracht had – iets dat de Afrikanen zelf nooit zou zijn gelukt – en hen bevrijd had van de Arabische slavenhandelaren. Het is erg opmerkelijk dat het Duits kolonialisme, in tegenstelling tot andere overheersers, constant wordt gezien als brenger van beschaving en dat de actoren voortdurend als roemvolle, vriendelijke, personen worden beschreven. En dat dit sentiment klaarblijkelijk nog zodanig leefde onder de Duitse

83 ‘Das Denkmal des Anstoßes. Hamburger Studenten wollten das Standbild des Mannes „mit zwanzigmal Verstand“ entferen’ in: Deutsche Soldaten-Zeitung, 18 augustus 1961. Staatsarchiv Hamburg, 364-5 II, 91-50.22. 84 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 33.

29 bevolking, dat de moeite werd genomen hier – ook buiten Hamburg – artikelen over te publiceren en brieven over te schrijven.

2.4 Medestanders De studenten aan de Hamburgse universiteit vonden echter ook wel degelijk bijval, zij het in mindere mate. In de Hamburger Echo – een sociaaldemocratische krant gelieerd aan de SPD en SDS – verscheen op 26 juli een aantal lezersbrieven die ingingen op de kwestie rondom het Wissmann standbeeld. Zo schreef lezer William Sieger het volgende:

‚Unsere „Afrikakämpfer“ und sicher viele Freunde der Kolonialpolitik haben im Wilhelminischen Zeitalter ihre Pflicht getan. Aber heute ist der Platz ihrer Denkmäler nicht mehr vor unseren höchsten Bildungsstätten. Auf jeden Fall sollte man sofort due Negergestalt mit der Fahne entfernen, weil der Anblick besonders auf farbige Betrachter kränkend wirken muß. Schließlich waren unsere „Afrikakämpfer“ nicht als Kulturträger draußen, sondern in erster Linie, um die Bodenschätze für die deutsche Wirtschaft billig zu erwerben und diesen Geschäften mit der Waffe Nachdruck zu verleihen.’85

Opvallend is dat de schrijver van dit ingezonden stuk voor het eerst expliciet sprak over het feit dat de kolonies in dienst stonden van de Duitse economie, doordat hier goedkoop en voordelig ‘Bodenschätze’ werden gedolven die vervolgens met veel winst werden doorverkocht. Ook lezer Ernst Behrens, die stelde dat ‘das Wißmann-Denkmal vor der Universität symbolisiert so recht das Herrenzeitalter vor dem ersten Weltkrieg’ 86 . Hij verpakte in zijn kritiek op het standbeeld ook gelijk kritiek op de (huidige) kapitalistische samenleving door te schrijven ‘und dennoch: welche Genugtuung für Herrn von Wißmann, daß im heutigen Wirtschaftswunderzeitalter große Marschkolonnen von stolzen Mercedessen und schmächtigen Goggos stündlich an ihm vorbeidefilieren. Im Museum hätte er allerdings mehr Ruhe!’87 Niet alle lezers van de Hamburger Echo vonden echter dat het standbeeld moest worden weggehaald of verplaatst. Zo benadrukte lezer F. Kraus dat het standbeeld van Wissmann voor de universiteit stond, omdat dat het voormalige Kolonialinstitut was, en ‘überlieferte Denkmäler von Forschern gehören mit zum Kulturinventar einer Stadt und wenn möglich, an ihren beziehunggegebenen Ort.’ Ook onderstreepte hij de kunsthistorische waarde van het standbeeld. Volgens hem gaven standbeelden niet alleen betekenis aan de

85 ‘Altpatriotische Oase’ in: Hamburger Echo, 26 juli 1961. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. 86 Ibidem. 87 Ibidem.

30 persoon, maar ook uitdrukking aan de herkomstperiode van het standbeeld: ‘daß dieser Geschmack dem unsern heute total zuwiderläuft, dürfen wir aber unseren Vorfahren nicht zum Vorwurf machen.’88 Wel is duidelijk dat zijn motivatie anders is dan die van ‘Die Welt’ lezers en van ‘Deutsche Soldaten-Zeitung’. Waar deze lezers het ‘Duitse volk’ zeer sterk los zagen van de ‘afrikanische Gäste’, vooral bang waren voor het ‘linkse geluid’ van de studenten en Wissmann en de koloniale tijd nog steeds zagen als ‘ruhmvoll’, is de beredenering van Kraus een stuk inhoudelijker en ‘moderner’ door te beargumenteren dat het standbeeld in zijn tijd moet worden gezien en ingaat op waarom het standbeeld überhaupt voor de ingang van de universiteit staat. Na nog enkele andere brieven van mensen die zich zorgen maakten over de toekomst van de standbeelden van de koloniale helden Dominik en Wissmann, kwam de ophef rondom de standbeelden aan het einde van het jaar 1961 langzaam ten einde.89 De discussie was over en het was duidelijk dat de beelden voorlopig zouden blijven staan. Hoewel de studenten op enige bijval konden rekenen van SPD-leden, was de overduidelijke teneur toch dat Wissmann en Dominik nog steeds moesten worden geëerd met een standbeeld in de universiteitstuin, daar zij symbool stonden voor al het goeds dat Duitsland haar Afrikaanse kolonies gebracht had. Hierbij werd de kritische toon van de studenten afgeschilderd als iets zorgwekkends, die typerend was voor deze nieuwe generatie zonder patriottistische idealen.

88 Ibidem. 89 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 30.

31 3. De tweede fase 1962-1969

3.1 Inleiding In de jaren zestig zag de studentenbeweging, onder leiding van de SDS, zichzelf als de leider van een revolutionaire strijd tegen het kapitalisme en autoritarisme. De drie hoofdpijlers waar de studentenbeweging, die in 1968 haar hoogtepunt kende, zich op richtte waren antifascisme, antikapitalisme en anti-imperialisme. De SDS kreeg in de loop van de jaren zestig dan ook een steeds sterker internationaal karakter waarbij solidariteit met (militante bewegingen in) de Derde Wereld hoog in het vaandel stond. De Derde Wereldbeweging die eind jaren vijftig opkwam – en ook voor een groot deel bestond uit studenten – kende ook haar hoogtepunt in de tweede helft van de jaren zestig, als gevolg van de sterke anti-Vietnam campagnes die toen werden gevoerd.90 In de protesten tegen de oorlog in Vietnam vonden de SDS en de Derde Wereldbeweging elkaar dan ook. Naast deze ontwikkelingen binnen de protestbewegingen, vond er in de eerste helft van de jaren zestig al een aantal gebeurtenissen in de Bondsrepubliek plaats die van grote invloed waren op het bewuster en mondiger maken van de Duitse bevolking en de publieke opinie, die na de Tweede Wereldoorlog ingedut en vrij apolitiek geworden waren. De Fischer- controverse die speelde van 1961 tot 1965 en de Spiegelaffaire in 1962 leidden tot een groter politiek bewustzijn en meer engagement onder de Duitse bevolking, waarmee ook een belangrijke toon werd gezet.

3.2 Historische momenten: de Fischer-controverse en Spiegelaffaire De eerste relevante gebeurtenis was het verschijnen van het werk Griff nach der Weltmacht van Fritz Fischer, hoogleraar aan de Universiteit van Hamburg, in november 1961. In dit boek beargumenteerde Fischer – samenvattend – dat Duitsland, zeker in moreel opzicht, de hoofdverantwoordelijke was geweest voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Duitsland had al voor juli 1914 Bismarcks gematigde politiek van het streven naar machtsevenwicht en halfhegemonie verlaten, en heel bewust gekozen voor een hegemoniale politiek met als doel Europa te overheersen en op die manier de status van wereldmogendheid te bereiken. Ook stelde hij dat er een continuïteit bestond in de buitenlandse politiek van Duitsland tussen 1900 tot aan de Tweede Wereldoorlog, en impliceerde hiermee dat Duitsland verantwoordelijk was voor de uitbraak van beide Wereldoorlogen. Volgens hem was de

90 Schilling, Postcolonial Germany, 136.

32 Duitse elite, die hij verantwoordelijk hield voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog, ook de schuldige voor het mislukken van de Weimarrepubliek, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor het nationaalsocialisme en het Derde Rijk.91 Deze zogenoemde Fischerthese leidde tot ongekend veel ophef en kritiek binnen conservatieve West-Duitse historische kringen. Het ging namelijk in tegen de algemene consensus dat niemand verantwoordelijk was geweest voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog. Daarmee bevestigde het tegelijkertijd het gehekelde Verdrag van Versailles, waarin Duitsland wél voor het uitbreken van de oorlog verantwoordelijk werd gehouden. Slechts vijftien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog voelde het voor de Duitse bevolking en publieke opinie als onnodig grievend om ook de schuld van de Eerste Wereldoorlog op zich te nemen. Daarnaast moet niet vergeten worden dat de Eerste Wereldoorlog toentertijd nog relatief nieuwe geschiedenis was: velen die zich in het debat mengden, hadden de oorlog zelf meegemaakt. Tegenstanders van de these, waaronder de historici Gerhard Ritter, Hans Herzfeld en Egmont Zechlin, hadden zelf gevochten in deze oorlog.92 Tegelijkertijd vond het bij studenten gretig aftrek, met name aan de universiteit van Hamburg. Het bijzondere aan de Fischer-controverse die hierop volgde en zijn hoogtepunt kende tussen eind 1961 en 1965, was dat de discussie niet alleen plaatsvond tussen historici, maar ook in media als Die Zeit en Der Spiegel en het uiteindelijk zelfs een politieke discussie werd. Waar de meeste historici zich dus fel tegen Fischer keerden, waren journalisten over het algemeen een stuk milder, of schaarden ze zich zelfs aan de zijde van Fischer. Leden van de CDU mengden zich vanaf 1964 ook in de discussie en waarschuwden voor wat de these teweeg kon brengen voor het ‘nationale bewustzijn’ van de jonge Bondsrepubliek.93 De controverse leidde tot een intensief en doorwrochte debat over de politieke en historische identiteit van de Bondsrepubliek, en markeerde het begin van een veel kritischere interpretatie van de moderne Duitse geschiedenis. Op 8 oktober 1962 publiceerde Conrad Ahlers in het blad Der Spiegel een artikel waarin het slechte functioneren van de Bundeswehr en van Franz Josef Strauss, de minister van Defensie, breed werd uitgemeten. Volgens Strauss en Konrad Adenauer, de

91 Fritz Fischer, Griff nach der Weltmacht: Die Kriegzielpolitik des kaiserlichen Deutschland 1914– 1918 (Düsseldorf 1961). 92 Annika Mombauer, ‘Introduction: The Fischer Controversy 50 years on’, Journal of Contemporary History 48 (2013), 231-240, aldaar 231-232; Hartmut Pogge von Strandmann, ‘The Political and Historical Significance of the Fischer Controversy’, Journal of Contemporary History 48 (2013), 251- 270, aldaar 254-255. 93 Pogge von Strandmann, ‘The Political and Historical Significance of the Fischer Controversy’, 258.

33 bondskanselier, werden daarbij militaire geheimen prijsgegeven, wat voor hen gelijk stond aan landverraad. Eigenlijk gebruikte Strauss dit artikel om af te rekenen met Der Spiegel, waarvan Rudolf Augustein hoofdredacteur was: zij waren in 1961 ook al eens met elkaar gebotst. Zonder de minister van Justitie er in te betrekken, werd er in samenwerking met het Bundeskriminalamt een actie op touw gezet tegen het weekblad. Door het uitbreken van de Cuba crisis een paar weken later, kreeg de zaak nog extra gewicht. Het gevoel dat de wereld aan de vooravond van een nucleaire oorlog stond, speelde sterk waardoor er extra hard opgetreden moest worden tegen de ‘landverraders’ van Der Spiegel. Op 26 oktober werd de redactie en de uitgeverij – die zich ook in Hamburg bevonden – bestormd door de politie waarbij alle belastende papieren in beslag werden genomen. Redactieleden, waaronder hoofdredacteur Augustein en schrijver van het artikel Ahlers, werden vervolgens in hechtenis genomen.94 De politieke gevolgen van de Spiegelaffaire waren enorm. Zowel de publieke opinie in Duitsland als het buitenland waren sterk verontwaardigd over de affaire, omdat de democratische grondrechten van de Bondsrepubliek door deze actie ter discussie werden gesteld. Door de Spiegelaffaire kwam duidelijk het onvermogen van de Duitse regering naar voren om op de juiste manier op te treden tegen dissidenten. Ook bleek dat de regering worstelde met het vinden van een balans tussen enerzijds het beschermen van de democratie te beschermen en anderzijds het ondermijnen ervan door te hard op te treden. De manier waarop de journalisten waren gearresteerd – in het holst van de nacht – bracht herinneringen aan de nationaalsocialistische tijd met zich mee. Voor hen die sowieso al kritisch tegenover de Bondsrepubliek stonden, bevestigde dit dat de Bondsrepubliek inderdaad een ondemocratische en intolerante staat was.95 Buiten kijf staat dat de Spiegelaffaire bijdroeg aan de ontwikkeling van een kritische publieke opinie in de Bondsrepubliek. Bovenstaande gebeurtenissen leidden beiden tot een groter politiek bewustzijn onder de Duitse bevolking en een meer geëngageerde publieke opinie. Waar de eerste vijftien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog vooral de focus naar binnen gericht was en lag op het ‘eigen herstel’, leidden dit soort gebeurtenissen tot een grotere politieke bewustwording en werd hier, in de eerste helft van de jaren zestig, in zekere zin dus een deel van de basis

94 ‘Bundeswehr: bedingt Abwehrbereit’ in: Der Spiegel, nr. 41, 8 oktober 1962; Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 434-435; Christina von Hodenburg, ‘Mass Media and the Generation of Conflict: West Germany’s Long Sixties and the Formation of a Critical Public Sphere’, Contemporary European History 15 (2006), 367-395, aldaar 372-373. 95 Nick Thomas, Protest Movements in 1960s West Germany. A Social History of Dissent and Democracy (Oxford 2003), 43-45.

34 gelegd voor de climax die de politieke (studenten)protesten bereikte in de tweede helft van de jaren zestig.

3.3 De verdere ontwikkelingen binnen de SDS Nu de SDS, als gevolg van de uitsluiting door de SPD eind 1961, een institutionele onafhankelijkheid kende, zocht de organisatie naar een nieuw zelfbeeld dat niet alleen door de links socialisten werd gemarkeerd, maar met name door de internationale debatten gevoerd over het ‘nieuwe links’. In de hierop volgende jaren werden ideologische diversiteit en autonomie steeds belangrijker. Daarnaast profileerde de SDS zich ook steeds sterker als avantgardistische organisatie, om zo de hoogopgeleide middenklasse aan te trekken en sterker te staan in de steeds veranderende maatschappij.96 New Left werd in het midden van de jaren zestig machtiger omdat het beter gestructureerd werd: waar er eerst geen duidelijke leider of visionair aan te wijzen viel, veranderde dit in 1964 met de publicatie van de ‘One Dimensional Man’ van Herbert Marcuse. 97 Met name Marcuses theorie dat de enige potentiele krachten voor sociale verandering in de one dimensional maatschappij te vinden waren bij de minderheden en gemarginaliseerde personen, had veel aantrekkingskracht op de SDS in het algemeen en Rudi Dutschke, leider van de SDS in de tweede helft van de jaren zestig, in het bijzonder.98 Mede door deze betere structurering, breidde de West-Duitse studentenbeweging zich vanaf het midden van de jaren zestig snel uit. Zo ontstond er, naast de kerken, een tweede binnenlandse stem die kritiek op de traditionele vorm van ontwikkelingshulp uitte. Ook richtte de studentenbeweging zich meer op solidariteit met militante vrijheidsbewegingen die streden voor onafhankelijkheid. Als gevolg van de botsing tussen de SDS en SPD ontstond er in Hamburg een linkse, radicaaldemocratische groep met een marxistische inslag tegenover een verbond van SPD aanhangers en ‘zentristen’. Na de officiële splitsing van de SDS en SPD veranderde de interne situaties van de verschillende studentengroeperingen: de SPD-aanhangers vielen langzaam uit, en de ‘zentristen’ en de trotskisten speelden vanaf nu ook geen belangrijke rol meer binnen de studentengroeperingen. Vlak daarna werd de Sozialistischen Bund (SB) opgericht.

96 Klimke, The Other Alliance, 14; Schmidtke, Der Aufbruch der jungen Intelligenz, 48. 97 Rolland Ray Lutz, ‘The New Left of Restoration Germany’, Journal of the History of Ideas 31 (1970), 235-252, aldaar 236. 98 Herbert Marcuse, One Dimensional Man (Boston 1964).

35 Tussen dit verband en de SDS ontstonden ook enige debatten, die wederom terug te voeren waren op debatten tussen marxistische radicaaldemocraten (de SDS) en zentristen (de SB).99 Ook de Hamburgse tak van de SDS moest na de officiële splitsing van de SPD op zoek naar een nieuwe identiteit. Het ging de SDS er hierbij om niet in een ‘Ghetto der Isolierung’ 100 terecht te komen, maar een ‘Zusammenarbeit mit allen demokratisch- sozialistischen Kräften innerhalb und außerhalb der SPD, die eine wirkungsvolle Vertretung der Arbeiterschaft und damit das einzige realistische Bollwerk gegen ein westdeutsches Salazar-regime’101 te bewerkstelligen. Een ander groot verschil tussen de SDS in Hamburg en de SDS in andere grote steden zoals Berlijn en Frankfurt, was dat de Hamburgse tak zich niet zozeer bezighield met intensieve, theoretische zaken, maar zich veel meer richtte op actuele politieke thema’s. Zij voerden bewustmakingscampagnes om zo tot een extern effectief beleid op universitair gebied te komen. 102 Daarnaast was het politieke werk ook sterk internationaal gericht. Vanaf 1961 werden er verscheidene solidariteitsacties op touw gezet, die vaak op weerstand van het universiteitsrectoraat en de politie konden rekenen. De acties rondom de standbeelden waren hier een schoolvoorbeeld van. Toch verschilden de anti-imperialistischte acties van 1961 wezenlijk van de anti-autoritaire revolte zoals die in 1965 in Berlijn ontstond. In 1961 was er al wel degelijk een bepaalde solidariteit met volkeren die voor onafhankelijkheid streden, er werd alleen nog geen gelijkenis getrokken tussen deze volkeren en de eigen onderdrukking door het kapitalistische systeem. De solidariteit vond dus in zekere zin op een abstracter en een moreel niveau plaats dan later tijdens de Vietnamdemonstraties het geval was – dat was tenslotte in de kern een demonstratie tegen het ‘Amerikaans imperialisme’, waar de Bondsrepubliek zelf ook aan ten prooi was gevallen. In 1961 was het sociaaldemocratische gevoel binnen de SDS nog te sterk en de kennis van politieke economie nog te gering om een verband tussen de Derde Wereld en de westerse metropolen te kunnen zien.103

99 Allgemeiner Studentenausschuss (ASTA) an der Universität in Hamburg, Das Permanente Kolonialinstitut. 50 Jahre Hamburger Universität (Hamburg 1969), 206-207. 100 ASTA, Das Permanente Kolonialinstitut, 208. 101 Ibidem. 102 Ibidem, 210-211. 103 Ibidem, 212-216.

36 3.4 Protest tegen de Vietnamoorlog Na het Tonkin-incident van augustus 1964 escaleerde de Amerikaanse betrokkenheid bij de Vietnamoorlog even snel als het verzet ertegen. Vanaf dit jaar was er een ontelbaar aantal studenten in de Bondsrepubliek dat zich aansloot bij het protest tegen de militaire interventie van de Verenigde Staten in Vietnam. Toen de VS vanaf maart 1965 vrijwel dagelijks bombardementen uitvoerden op Noord-Vietnam, nam dit protest nog heftigere vormen aan. Voor veel (linksradicale) studenten was dit een ommekeer. Dat juist de VS – die als drager van de liberale waarden in de naoorlogse tijd werd gezien – zich zo agressief gedroeg in Vietnam leidde er toe dat deze liberale vrijheden en mensenrechten voor hen in diskrediet werden gebracht. Een andere belangrijke ontwikkeling door deze gebeurtenissen was dat het onderwerp van kritiek binnen studentenkringen verschoof van Europees kolonialisme naar Amerikaans imperialisme: een groot aantal studenten begon de VS te zien als de grootste onderdrukkende kracht in de naoorlogse maatschappij. 104 Oppositie tegen de Vietnamoorlog speelde een beslissende rol in de mobilisatie en politisering van studenten.105 Daarnaast veranderde het ook permanent de voorwaarden voor de betrokkenheid bij de Derde Wereld. Waar eerst persoonlijke connecties tussen intellectuelen onderling de boventoon voerden, veranderde dit, met het ontwikkelen van de Vietnamoorlog, in de richting van de betrokkenheid die men voelde met de guerrilla-strijders. De Vietnamoorlog was om de volgende redenen een nieuw soort Derde Wereld issue. Ten eerste was het de eerste grote oorlog in het volwassen leven van veel Duitse studenten. Daarnaast was het geweld dat de VS gebruikten, bijvoorbeeld het gebruik van napalm, bijzonder wreed. Ook was het feit dat de oorlog te zien was op de tv en in andere media een reden dat het sterk speelde in het bewustzijn van de studenten. Veel studenten raakten zeer verontrust door het feit dat de VS, als afgezant van het pluralisme en democratie in het naoorlogse West-Europa, nu de aanstichter van een gruwelijke oorlog geworden waren.106 De actie ‘Erklärung über den Kieg in Vietnam’ van 27 november 1965 haalde dan ook meer 150 handtekeningen van intellectuelen uit heel Duitsland op en van ongeveer 1300 studenten aan de Freie Universität in Berlijn.107 De Vietnamoorlog was ook een belangrijk ijkpunt in het denken van Rudi Dutschke, die de overeenkomsten tussen de Derde Wereld en de situatie in moderne industriële

104 Slobodian, Foreign Front, 78. 105 Siegward Lönnendonker, Die antiautoritäre Revolte. Der Sozialistische Deutsche Studentenbund nach der Trennung von der SPD (Wiesbaden 2002) 209. 106 Slobodian, Foreign Front, 80 en 81; Klimke, The Other Alliance, 66-68. 107 Klimke, The Other Alliance, 62.

37 maatschappij explicieter wilde benadrukken. Dutschke stelde dat, als gevolg van de geglobaliseerde markteconomie en de repressieve consequenties van dit systeem, de vrijheidsbewegingen binnen gekoloniseerde volkeren exemplarisch waren voor de revolutionaire bewegingen in de Eerste Wereld:

Der Kampf der Vietkong oder der MIR in Peru sind unsere Kämpfe, müssen bei uns tatsächlich über rationale Diskussion und prinzipiell illegale Demonstrationen und Aktionen in bewußte Einsicht umfunktionalisiert werden – ein riesige, fast unlösbare Aufgabe.108

Na de dood van student Benno Ohnesorg, die op 2 juni 1967 tijdens de demonstratie van het bezoek van de sjah van Perzië werd doodgeschoten door een politieman, culmineerden de protesten rondom de Vietnamoorlog. Op 21 oktober van dat jaar deden ongeveer 10.000 mensen mee aan een Vietnamdemonstratie in Berlijn, als teken van internationale solidariteit. In een flyer uitgereikt door de ASTA in West-Berlijn werd gezegd dat Vietnam als voorbeeld diende om de politieke, economische en ideologische manipulatie in de maatschappij te benadrukken. Daarnaast was het niet alleen een moreel protest, maar bood het tegelijkertijd tegenstand aan een sociale orde die een oorlog als deze mogelijk maakte, steunde en zelfs goedkeurde.109 Het doel van het protest omschreef Dutschke als volgt: Durch systematische, kontrollierte und limitierte Konfrontation mit der Staatsgewalt und dem Imperialismus in West-Berlin die repräsentative ‘Demokratie’ zu zwingen, offen ihren Klassencharakter, ihren Herrschaftscharakter zu zeigen, sie zu zwingen, sich als ‘Diktatur der Gewalt’ zu entlarven!110 De Vietnamoorlog en de protesten hiertegen, die vanaf 1965 steeds sterker toenamen, leidden niet alleen tot een grotere internationale solidariteit met de Derde Wereld, maar ook tot heftigere protesten, waarbij er niet alleen op abstract niveau werd gedebatteerd, maar juist werd overgegaan tot actie.

108 Uwe Bergmann, Rudi Dutschke, Wolfgang Lefevre en Bernd Rabehl, Rebellion der Studenten oder die Neue Opposition (Berlijn 1968), 69. 109 Thomas, Protest Movements, 148. 110 Richard L. Merrit, ‘The Student Protest Movement in West Berlin’, Comparative Politics 1 (juli 1969), 516-533, aldaar 521; Rudi Dutschke, ‘Die Widerspriiche des Spatkapitalismus, die antiautoritaren Studenten und ihr Verhaltnis zur Dritten Welt’ in: Uwe Bergmann, Rudi Dutschke, Wolfgang Lefevre en Bernd Rabehl, Rebellion der Studenten oder Die neue Opposition (Berlijn 1968), 82.

38 4. Casus: het Denkmal van Hermann von Wissmann 1967-1969

4.1 Inleiding Aan het eind van 1961 doofden de heftigste protesten rondom de standbeelden van Wissmann en Dominik langzaam uit. Toch bleef het protest, gestimuleerd door alle ontwikkelingen in de jaren zestig, stilletjes aanhouden, om in 1967-68 opnieuw tot een uitbarsting te komen. Dat het protest in de jaren hiertussen nooit volledig verdwenen is, blijkt onder andere uit een artikel uit 1963 in het studententijdschrift Auditorium 23:

‘Über den so sehr exponierten Standort der Bildnisse wurde schon vor zwei Jahren heftig gestritten, aber beide Herren haben die Diskussionen ohne Schaden überlebt. Dominik und Wißmann sind sonst fast vergessene Exponenten einer Kolonialpolitik, für die auch Bismarck seinerzeit nicht viel übrig hatte. Die – wenn auch geringe – historische Bedeutung der ‘Schutztruppler’ ist schon garnicht dazu angetan, unseren schwarzen Kommilitonen aus Afrika zu imponieren. Man muß vielmehr das Gegenteil befürchten. Mag man auch über den geschichtlichen Wert der Standbilder verschiedener Ansicht sein, ihre künstlerische Minderwertigkeit ist selbst fur Laien allzu offenkundig. Den in jeder Hinsicht unmodern gewordenen Herren würde daher ein Platz gebühren, der dem musealen Charakter ihrer Bildnisse gerechter wird als ausgerechnet der Garten unserer Alma mater.’111

Daarnaast was een groep van de Hamburgse afdeling van de SDS in de herfst van 1966 al begonnen met het opstellen van een lijst van ‘sämtlicher, reaktionärer, revanchistischer, imperialistischer, militaristischer und faschistischer Denkmäler’. Het doel hiervan was om de heersende elite door directe acties en provocaties – waaronder ook Denkmalstürze – onzeker te maken. Monumenten waar de groep zich op focusten, waren onder andere het huizenhoge Bismarck monument in de haven van Hamburg, het uit de nazitijd stammende Kriegerdenkmal aan de Dammtorbahnhof en natuurlijk het standbeeld van Wissmann. Omdat de eerste twee monumenten te groot waren om daadwerkelijk neer te halen, viel uiteindelijk de keuze op het Wissmann monument.112

4.2 Het jaar 1967 In de zomer van 1967 was het wederom echt raak. Studenten namen geen genoegen meer met enkel verbale kritiek, maar gingen over op daadwerkelijke actie. In een folder van de SDS,

111 Auditorium 23, juli 1963, blz. 2. 112 Zeller, Kolonialdenkmäler und Geschichtsbewußtsein, 209.

39 gericht aan ‘die Bürger Hamburgs, Arbeiter und Studenten’, werd aangekondigd dat het Schandmal van Wissmann van zijn sokkel gehaald zou worden. Uit de tekst in de folder blijkt duidelijk hoe deze SDS studenten tegenover het standbeeld stonden. Zowel het motief van de geplande actie, hun geschiedbeeld, hun interpretatie van het Duitse koloniale verleden en de, volgens hen, historische continuïteiten komen naar voren:

‘Am Dienstag, den 8. August um 17 Uhr, stürzt im Garten der Hamburger Universität (...) ein berühmt berüchtigter Kolonialherr von seinem Sockel. Sein Name ist Hermann von Wissmann (...) Sein Werk ist die Erforschung und Eroberung ‚Deutsch-Ostafrikas’ für Kaiser und Reich. Was im ‚Mutterland’ als ‚friedliche Durchdringung’ und ‚Unterstellung unter die deutsche Schutzherrschaft’ dargestellt wurde, bedeutete für die Einwohner des Landes, Araber wie Afrikaner, bestenfalls Vertreibung (...) schlimmstenfalls die Ausrottung. Das Werk der ‚Befriedung’ wurde mit einer ähnlichen Gründlichkeit besorgt wie in den Indianerkriegen in Nordamerika oder wie heutzutage in Vietnam. (...) Der Kolonialismus benutzt heute wie damals dieselben Mittel (...) Die WISSMÄNNER sind noch immer unter uns, stürzen wir wenigstens ihre DENKMÄLER!’113

Hoewel de protesten zich dus, in letterlijke zin, afspeelden rondom een Denkmal van een voormalig Duits koloniaal gouverneur, was het eigenlijke doel veel groter en lag dit in het heden. Zo werd in de tekst ook de vergelijking getrokken tussen Wissmann en generaal William Westmoreland, die in Vietnam diende. Solidariteit met slachtoffers van het westers imperialisme vormden dus de initiële drijfveer van de protesten, maar tegelijkertijd diende het standbeeld ook als drager van een ander issue binnen de SDS: de pijler die zich richtte tegen het huidige establishment, die de tekortkomingen van dit establishment benadrukte en tegelijkertijd kritiek had op het nazistische verleden van sommige huidige machthebbers.114 Op de aangekondigde dag verschenen ongeveer honderd studenten en andere nieuwsgierigen. Daarnaast waren ook de politie, het Landesamt für Verfassungsschutz en een aantal journalisten aanwezig. Terwijl de in actie gekomen studenten ‘Denk mal, Kolonialschlächter, Deine letzte Stunde hat geschlagen!’ riepen, afgewisseld met het zingen van de Internationale, probeerden zij tegelijkertijd met behulp van een touw het standbeeld omver te krijgen. Vlak voordat er echt iets kon gebeuren, greep de politie in: het standbeeld wankelde, maar bleef staan. De politie arresteerde vier Denkmalstürmer op verdenking van

113 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik. 114 Jason Verber, ‘Building Up and Tearing Down the Myth of German Colonialism’, 355.

40 Sachbeschädigung en later nog eens dertien anderen op verdenking van Hausfriedensbruch.115 De actie deed de gemoederen wederom hoog oplopen en trok de nodige aandacht. De vereniging Ostafrikaner Hamburg diende op 12 augustus een klacht in tegen de Rädelsführer van de SDS en keurde het gedrag van de studenten absoluut niet goed: ‘wir sind der Meinung, daß diese jungen Leute sich lieber erst einmal eingehend mit der deutschen Kolonialgeschichte und im besonderen mit oben erwähnten Kolonialpionieren beschäftigen sollten, bevor sie solche Schandtaten, wie das Umreißen des Wißmann-Denkmals und bewerfen mit faulen Eiern beginnen.’116 Ook het TSU keurde de actie ten zeerste af: ‘in weiten Kreisen Deutschlands, insbesondere von der Mitgliedern des Traditionsverbandes, wurde das unsinnige Verhalten der Jugendlichen und ihr Dummjungenstreich scharf verurteilt.’117 Opvallend is dat de (expliciet genoemde) kritiek dus eigenlijk alleen uit de hoek van oud Afrikagedienden kwam, in tegenstelling tot de kritieken uit 1961, die voor een groot deel ook tot het Hamburgse stadsbestuur terug te leiden was. Sterker nog, uit kranten als Die Welt, Hamburger Abendblatt en Blinkfüer bleek dat de algemene publieke opinie heel anders was. Deze kranten en zowel de ingezonden lezersbrieven in het Hamburger Abendblatt laten zien dat velen zich achter de studenten schaarden. Zo merkte de Blinkfüer kritisch op hoe weinig er veranderd was in de 45 jaar dat het standbeeld al voor de universiteit stond en vond het feit dat er in de keizertijd anders over de verovering van Duits-Oost Afrika gedacht werd dan tegenwoordig, geen reden om het standbeeld te laten staan. Op die manier bleek dat ‘die Wissmänner in der Tat immer noch unter uns sind.’118 Die Welt publiceerde een interview met Dr. Friedhelm Feinfrost, de directeur van Aktionsgemeinschaft gegen die deutsche Unterdrückung afrikanischer Völker. Hierin bleek dat Feinfrost vooral verontwaardigd was over de onwetendheid van de Duitse bevolking, en de actie van de studenten met name hierom roemde.119 Opmerkelijk is dat het universiteitsbestuur en stadsbestuur ook een stuk milder reageerden op de actie dan zes jaar eerder. Er was begrip voor de kritiek die de studenten hadden op het

115 Peter Schütt, ‘Der Wissmann-Prozeß. Eine halbwegs authentische Geschichte’ in: Klarstellung, Faustregeln und Friedensangebote (Berlijn 1978), 83-89; Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 682132. 116 Staatsarchiv Hamburg 111-1, Senat 6686 Wissmann Denkmal,19. 117 Staatsarchiv Hamburg 731, A 773 Wißmann, Hermann, Von, 23. 118 ‘Die Wissmänner sind noch unter uns’ in: Blickfüer, 17 augustus 1967. Staatsarchiv Hamburg, 731- 8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. 119 ‘Schluß mit dem deutschen Kolonialismus!’ in: Die Welt, 12 augustus 1967. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1.

41 standbeeld en de symbolische waarde die het voor hen had. Tweede burgemeester, Wilhelm Drexelius, erkende zelfs dat de standbeelden al in ‘zijn eigen tijd’ – veertig jaar eerder – een ‘leichter Stein des Anstoßes’ waren. Op het feit dat studenten nu tot echte actie waren overgegaan, reageerde hij licht verbaasd, maar, zo stelde hij: ‘wahrscheinlich handelt es sich um eine Generationsfrage. Man muß sich, wenn man älter ist, immer mühen zu verstehen, wie 20- bis 30- jährige denken.’120 Rector van de universiteit, prof. dr. Karl-Heinz Schäfer, reageerde als volgt: ‘Ich verstehe sehr wol, wenn sich junge Menschen, insbesondere Studenten, gegen den Kolonialismus wie er heute noch oder wieder in den verschiedensten Formen auftritt, wehren und dagegen demonstrieren’. Hier plaatste hij echter wel een kanttekening bij. Volgens Schäfer was een actie als deze, waarbij men ‘sich gegen die Geschichte seines Landes wendet’ niet de manier om de tegenwoordige politieke verhoudingen mee te kunnen veranderen.121 Een aantal maanden later vond het proces plaats tegen de Denkmalstürmer, te weten Peter Schütt, Erhard Neckermann, Rudi Christian, Dirk Stiefer en Frank-Patrick Steckel. Aangeklaagd door de universiteit, stonden ze terecht voor landvredebreuk en verstoring van de openbare orde. Het proces duurde alles bij elkaar ruim twee jaar en werd regelmatig onderbroken. Tegelijkertijd gingen de protesten rondom de standbeelden door, hierdoor leefde het proces bij veel studenten erg sterk en vonden de processen daardoor plaats in het auditorium van de universiteit. De vraag die vooral ter discussie stond, was of het enkel om een symbolische daad ging of om een daadwerkelijke vorm van Denkmalstürz. Volgens de aangeklaagden was dit een duidelijke zaak: ‘wir wollten das Denkmal symbolisch für alle anderen Relikte aus der Kolonialepoche stürzen, und das heißt, wir wollten es tatsächlich zum Einsturz bringen. Überhaupt, wir machen aus unseren Umsturzplänen keinen Hehl! 122 Uiteindelijk werden de vijf veroordeeld tot dertig dagen cel, maar bondspresident Gustav Heinemann verleende een paar dagen na het vonnis amnestie aan alle veroordelingen naar aanleiding van de studentenprotesten.123

120 ‘Wissmann-Denkmal sollte umgestürzt werden’ in: Hamburger Abendblatt, 9 augustus 1962. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. 121 Ibidem. 122 Schütt, ‘Der Wissmann-Prozeß, 87. 123 Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 682172; Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Der Denkmalsturz’ in: Die Tageszeitung, 9 augustus 1992.

42 Studenten die het Wissmann standbeeld van zijn sokkel proberen te halen en worden tegengewerkt door de politie. (Bron: Staatsarchiv Hamburg 731-8 Zeitungsausschnitsammlung, A 144 Wissmann Denkmal. ‘Wissmann-Denkmal sollte umgestürzt werden’ in: Hamburger Abendblatt, 9 augustus 1967.)

4.3 Het jaar 1968 Terwijl het proces tegen de Denkmalstürmer van 1967 in volle gang was, bleef het protest rondom de standbeelden aanhouden. Op 27 september 1968 werd het standbeeld van Wissmann met succes omgehaald, maar direct daarna ook weer teruggeplaatst.124 Uiteindelijk werd het standbeeld in de nacht van 31 oktober 1968 – ditmaal zonder vooraankondiging –

124 Ingo Cornils, ‘Denkmalsturz’, 202.

43 alsnog van zijn sokkel gehaald, samen met dat van Hans Dominik. Een twintigtal studenten verplaatsten de standbeelden naar de eetzaal van de mensa, waar ze een aantal dagen gestaan hebben.125 Het uitgebreide proces tegen de Denkmalstürmer van 1967 leidde er toe dat de standbeelden wederom onderwerp van discussie werden, en zowel voor- als tegenstanders van zich lieten horen. Zo verscheen er op 1 november, een dag na de val van de standbeelden, al gelijk een blaadje getiteld ‘Ostafrika ist Deutsch’, gepubliceerd door de Aktion zur Rettung des Deutschtums. 126 . Uit de flyer blijkt een zeer duidelijke tegenstelling tussen deze actiegroep, die ‘es zich zur Aufgabe gemacht hat, der deutschen Sache zu ihrem Recht zu verhelfen’ en ‘diesen langhaarigen Schmutzfinken’. Ook de spreuk van de actiegroep spreekt boekdelen: ‘Gott lebt. Dominik lebt, Wissmann lebt, Che ist tot!’.127 Hoewel de flyer ook opriep tot een demonstratie diezelfde middag, is dit uiteindelijk niet gebeurd. Hieruit kan misschien wel afgeleid worden dat deze conservatieve actiegroep, in elk geval onder studenten, geen grote aanhang kende. Het is opmerkelijk dat er na de definitieve ‘val’ van de standbeelden in 1968 eigenlijk weinig publiekelijks meer over verscheen. De gebeurtenis werd in een drietal krantenartikelen besproken, waarin geen duidelijk standpunt werd ingenomen. Op 5 november – mosterd na de maaltijd – maakte de ASTA in een brief aan de academische senaat officieel kenbaar dat zij wilden dat de standbeelden van Wissmann en Dominik uit de universiteitstuin zouden worden verwijderd zouden. Als reden gaf de ASTA:

Wissmann (…) sellt ein Symbol für kolonialistische Bestrebungen dar, die wir heute in jeder Form ablehnen, z.B. in Vietnam und Angola. Das Denkmal verbildlicht das Ideal vom europäischen Herrenmenschen und das Zerrbild des afrikanischen Untermenschen. Jeden Afrikaner, auch unsere afrikanischen Komilitonen, muß es als ungeheuerliche Provokation brüskieren.128

Op 8 november sprak de senaat hierover in een vergadering. Omdat de standbeelden ondertussen al van hun sokkel gehaald waren, vond de rector de aanvraag van de ASTA doelloos. Omdat de rector zich echter niet met de ‘Art der Entfernung der Denkmäler’ wilde

125 Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Studenten stürmen Denkmäler’ in: Die Welt, 2 november 1968. 126 Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 085-40056. 127 Ibidem. 128 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 72.

44 identificeren, wilde hij de ‘doelloze’ aanvraag toch afkeuren. Hoewel de meerderheid van de senaat hiermee in principe instemde, werd toch ook uitdrukkelijk besloten dat het niet meer aan de universiteit was ‘eine Stellungnahme abzugeben’.129 Wat betreft de standbeelden rondom Wissmann en Dominik, leek iedereen moe gestreden. Dat een brief van de decaan van de filosofische faculteit aan de rector, waarin hij stelde dat de universiteit zich niet van een reactie kon onthouden en de standbeelden weer teruggeplaatst moesten worden, onbeantwoord bleef, bevestigt dit.130 De standbeelden werden, na hun korte verblijf in de mensa, opgeborgen in de opslag van de sterrenwacht in een buitenwijk van Hamburg. De reden dat de standbeelden niet werden teruggeplaatst was dat ‘dieser Standort wegen seiner Lage sehr schwer zu kontrollieren ist und deshalb ständige Beschmierereien und Angriffe auf das Denkmal nicht zu verhindern sind’. 131 Ook werd de zoon van Wissmann, die correspondentie met de universiteit onderhield omtrent het standbeeld van zijn vader, beloofd dat het standbeeld op een andere plek opnieuw zou worden opgericht. 132 Uiteindelijk heeft het standbeeld de opslag nog slechts drie keer verlaten, in 1984 voor een tentoonstelling in Hamburg, in 2015 voor een kunstproject in de haven van Hamburg en in 2016-17 voor een tentoonstelling in het Deutsches Historisches Museum. Tegenwoordig ligt het nog steeds in de opslag.

4.4 Uitleiding: Das Permanente Kolonialinstitut – 50 Jahre Hamburger Universität De studenten zagen in het monument niet alleen een verouderd koloniaal standbeeld, maar ook in heel algemene zin een autoritair monument. Hun kritiek was óók gericht op de huidige misstanden, wat sterk blijkt uit de steeds terugkomende vergelijking met bijvoorbeeld generaal Westmoreland in de Vietnamoorlog. De kritiek was gericht op de heersende verhoudingen in de Bondsrepubliek en de koloniale en imperialistische politiek, bijvoorbeeld in Vietnam. Maar door het standbeeld van zijn sokkel te halen, trachtten de studenten ook een symbolische streep onder de koloniale traditie van de Universiteit van Hamburg te zetten: de universiteit was immers voortgekomen uit het vroegere koloniale instituut van Hamburg. Een aantal studenten dat betrokken was bij de acties rondom het standbeeld, werkte tegelijkertijd, met behulp van archiefmateriaal, de geschiedenis van de universiteit uit. En uit dit archiefonderzoek ontstond in 1969 – tegelijkertijd met het vijftigjarig jubileum van de universiteit – het werk Das permanente Kolonialinstitut – 50 Jahre Hamburger Universität.

129 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 73. 130 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 74. 131 Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 57. 132 Ibidem.

45 Hierin ging het de studenten met name om het maken van een kritische analyse van de universiteit in de tegenwoordige situatie, maar juist ook de historische omstandigheden. Iets dat door de ‘Herrschenden’ niet gedaan werd, en ook niet van hen verwacht kon worden.133 De Denkmalsturz werd hier ook aangehaald, waaruit blijkt dat het vooral om een symbolische actie ging:

‘Fünfzig Jahre lang hat sich nun die Hamburger Wissenschaft voll in den Dienst koloniale rund neokolonialer Ausbeutung stellen lassen, und ehernen Ausdruck dieser Tatsache verliehen bis vor kurzem die bronzenen Standbilder von Dominik und Wissmann im Garten der Hamburger Universität, bis sie – eine tägliche, zynische Beleidigung unserer afrikanischer Kommilitonen – von fortschrittlichen Studenten beseitigt wurden. Dieser Denkmalsturz hat als unmißverständlicher Ausdruck des Willens aller fortschrittlichen Kräfte der Hamburger Universität zu gelten, die den Einsatz der bürgerlichen Wissenschaft zur planmäßigen Ausbeutung der Völker der Dritten Welt nicht dulden können’.134

Op 10 mei 1969 werd heimelijk het vijftigjarig bestaan van de Universiteit Hamburg gevierd. Rector Werner Ehrlicher hield voor een kleine groep genodigden een toespraak, en verder werden alle overige geplande feestelijkheden afgelast. De studenten van de universiteit kregen het nieuws enkel medegedeeld in een zogenoemd Festschrift. Het oordeel van de SDS over deze gang van zaken was helder:

Es scheint nun klar auf der Hand zu liegen, daß dieses Verhalten der Herrschenden deutlicher Ausdruck ihrer Schwäche und Unsicherheit gegenüber der immer bewußter und energischer für eine radikale Befreiung der Lehre und Forschung an den deutschen Hochschulen von staatlicher Kontrolle und feudaler Ordinariendiktatur auftretenden Studentenschaft ist.135

Verder trokken de auteurs met name parallellen tussen het Duitse ‘koloniale project’ van het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw en de tegenwoordige problemen in Vietnam. Ze benadrukten ook de continuïteit tussen koloniale en nazistische imperialistische doelen, én de rol van de universiteit in het promoten van expansionistische politiek in de jaren dertig en veertig.136 Opmerkelijk is dat hoewel het boek Das Permanente Kolonialinstitut heet, de nadruk dus sterker ligt op de continuïteit tussen fascistische politiek

133 Allgemeiner Studentenausschuss (ASTA) an der Universität in Hamburg, Das Permanente Kolonialinstitut. 50 Jahre Hamburger Universität (Hamburg 1969), 7-8. 134 ASTA, Das Permanente Kolonialinstitut, 39. 135 ASTA, Das Permanente Kolonialinstitut, 7. 136 ASTA, Das Permanente Kolonialinstitut, 57.

46 en de universiteitspolitiek, dan op de continuïteit tussen het kolonialisme en de universiteitspolitiek. In die zin past het ook goed bij wat er gebeurde rondom het standbeeld in 1967-68 en algemener met de studentenprotesten in de tweede helft van de jaren zestig. Hierin diende het standbeeld en het kolonialisme ook als symbool voor de huidige misstanden, en ging het – in tegenstelling tot de protesten in 1961 – veel minder om het kolonialisme zelf. In zekere zin gebruikten de auteurs de feiten omtrent de universiteit als ‘Kolonialinstitut’ dus ook puur in het belang van hun eigen agenda en was de kritiek vrij eenzijdig. Ze zagen zichzelf als een progressieve kracht in de strijd tegen het kapitalisme en imperialisme, en gebruikten de feiten op zo’n manier dat ze dit doel dienden. Een zeer belangrijk verschil tussen het protest in 1961 en dat in 1967-1968 is dat het standbeeld nu niet alleen meer werd gezien als een verouderde koloniale sculptuur, maar dat het met name symbool stond voor de huidige misstanden, wat blijkt uit de vergelijking die regelmatig met het beleid van generaal Westmoreland in Vietnam wordt getrokken. En dat de protesten in de jaren 67-68 wel succesvol waren en het standbeeld definitief van zijn sokkel werd gehaald, past perfect in de tijdsgeest van de late jaren zestig. Opmerkelijk is dat er na protest in 1968 niemand meer berecht, noch gearresteerd werd. Ook was er nu een veel grotere groep (indirect) actief bij de protesten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aandacht die het proces van de groep Denkmalstürmer in 1967 teweeg bracht – en het feit dat hun vervolging uiteindelijk ongeldig verklaard werd. Hoewel er nog steeds een kleine groep tegenstanders was, wat bleek uit de ‘Ostafrika ist Deutsch’ flyer, leek men over het algemeen moe gestreden. Ook is het zeer opmerkelijk dat er zich geen maatschappelijke elite meer verzamelde om de monumenten te beschermen. Zo ging de demonstratie tégen het verwijderen van het standbeeld niet door, en besloot de universiteitssenaat zich ook niet duidelijk uit te spreken. Het tij was gekeerd.

47 Conclusie

In deze scriptie zijn de protesten rondom de standbeelden van Hermann von Wissmann en Hans Dominik van 1961 en 1967-68 afzonderlijk van elkaar geanalyseerd en in hun tijd geplaatst. Tegelijkertijd is geanalyseerd hoe de twee evenementen aan elkaar zijn gerelateerd, wat de protesten zeggen over het denken over kolonialisme in Duitsland, hoe ze bijgedragen hebben aan studentenprotesten en waarom het protest in 1968 wél succesvol ten einde gebracht kon worden. Dit onderzoek gaat in tegen de idee van colonial amnesia en sluit daarbij aan bij recente studies van Monika Albrecht en Christiane Bürger. In mijn scriptie laat ik zien dat het kolonialisme eind jaren vijftig en in de jaren zestig wel degelijk een belangrijke plaats had in het maatschappelijke debat. In de jaren vijftig heerste nog een positieve herinnering aan het Duitse kolonialisme, ook omdat personen die al in de Weimarrepubliek en Nazi-tijd actief waren in koloniale organisaties nu opnieuw prominente plekken innamen. In de loop van de jaren zestig veranderde dit sterk. Er ontstond een kritische houding tegenover het Duitse kolonialisme, mede gevoed door de komst van uitwisselingsstudenten uit Azië en Afrika en zeker ook door de Vietnamoorlog. Deze kritische houding kristalliseerde zich in de protesten tegen het standbeeld van Wissmann en Dominik. Waar het Hamburgse establishment aan het begin van de jaren zestig nog sterk hing aan de positieve, haast sentimentele, herinnering aan het kolonialisme was hier in de late jaren zestig geen sprake meer van. Een belangrijke verklaring waarom de protesten in 1961 nog niet succesvol waren, is dan ook dat er simpelweg nog te veel weerstand was tegen een kritische kijk op het kolonialisme vanuit de bestuurslaag. Zij stelden zich actief op tegen het idee van het neerhalen van het standbeeld. Dat betekende ook dat als studenten dat wel hadden gedaan, dit grote consequenties had gehad in hun persoonlijk leven, waar Kai Hermann een voorbeeld van is. Hoewel de studentenprotesten op het eerste oog sterk van elkaar verschilden, heb ik laten zien hoezeer ze in elkaars verlengde liggen. In de loop van de jaren zestig zwol het studentenprotest sterk aan en werden de maatschappelijke opvattingen onder studenten ook steeds linkser. Het zaadje was echter al aan het eind van de jaren vijftig geplant. De kennismaking met de Derde Wereld vond al plaats in de jaren vijftig, indirect door het herstel van de Duitse Afrikapolitik na de Tweede Wereldoorlog en door het economische belang dat de Bondsrepubliek had bij relaties met Afrikaanse landen. De eerste uitwisselingsstudenten en de intellectuele banden die hierdoor ontstonden tussen Duitse en Afrikaanse studenten in

48 Hamburg hebben het protest van 1961 mede veroorzaakt. Ook het generatieconflict, waarbij studenten zich afzetten tegen het establishment, was in het protest van 1961 al sterk naar voren gekomen. In het protest uit 1967-68 stond vooral de solidariteit met de Derde Wereld centraal. Voor de studenten stond het standbeeld van Wissmann symbool voor de huidige misstanden in de Derde Wereld, met name de oorlog in Vietnam. Vooral door deze oorlog raakten de standpunten van de studenten verhard. Het standbeeld van de oude koloniale held werd steeds meer vereenzelvigd met huidige misstanden en scheve relaties tussen de ‘eerste’ en ‘derde’ wereld. De protesten staan dus helemaal niet op zichzelf, maar zijn een symbool voor een grotere, mondiale beweging die zich ook in de Hamburgse universiteitstuin manifesteerde. Ik hoop hiermee te hebben laten zien hoezeer het inzoomen op lokale fenomenen meer kan zeggen over generatieconflicten, protestcultuur, koloniale herinnering en transcontinentale uitwisseling. De microgeschiedenis van de omgang met een standbeeld in de universiteitstuin van Hamburg is zodoende een belangrijk voorbeeld van wereldgeschiedenis waarin ook nog de herinneringscultuur een belangrijke rol speelt.

49 Bronnenlijst

• Allgemeiner Studentenausschuss (ASTA) an der Universität in Hamburg, Das Permanente Kolonialinstitut. 50 Jahre Hamburger Universität (Hamburg 1969). • Auditorium 23, juli 1963. • Staatsarchiv Hamburg Staatsarchiv Hamburg 111-1, Senat 6686 Wissmann Denkmal, 19. • Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 085-40056. • Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 682132. • Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969, 682172 • Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 14. • Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 15. • Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 16. • Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal, 17. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 21. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 23. ‘Wen ehrt die Hamburger Universität?’ in: Aspekte, Zeitung für Studenten an der Universität Hamburg nr. 3, juli 1961. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 24. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 26. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 27. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 28.

50 • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 30. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 33. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 57. • Staatsarchiv Hamburg 364-5 II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 72. • Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 73. • Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik, 74. • Staatsarchiv Hamburg 731, A 773 Wißmann, Hermann, Von, 23. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Altpatriotische Oase’ in: Hamburger Echo, 26 juli 1961. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Das Denkmal des Anstoßes. Hamburger Studenten wollten das Standbild des Mannes „mit zwanzigmal Verstand“ entferen’ in: Deutsche Soldaten- Zeitung, 18 augustus 1961. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Der Denkmalsturz’ in: Die Tageszeitung, 9 augustus 1992. • Staatsarchiv Hamburg 731-8 Zeitungsausschnitsammlung, A 144 Wissmann Denkmal. ‘Studentenstreit um Symbolik aus Stein. Sind die ‘Afrikakämpfer’ Wissmann und Dominik unzeitgemaß?’ in: Hamburger Echo, 19 juli 1961. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Die Wissmänner sind noch unter uns’ in: Blickfüer, 17 augustus 1967. • Staatsarchiv Hamburg 731-8 Zeitungsausschnitsammlung, A 144 Wissmann Denkmal. ‘Wissmann-Denkmal sollte umgestürzt werden’ in: Hamburger Abendblatt, 9 augustus 1967. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Schluß mit dem deutschen Kolonialismus!’ in: Die Welt, 12 augustus 1967.

51 • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Aus Briefen an der Lokalredaktion: Die Standbilder vor der Universität’ in: Die Welt, 25 juli 1961. • Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. ‘Studenten stürmen Denkmäler’ in: Die Welt, 2 november 1968. • ‘Karitas für Afrika. SPIEGEL-Gespräch mit dem Präsidenten des Deutschen Bundestags, Dr. Eugen Gerstenmaier’ in: Der Spiegel, nr. 44, 26 oktober 1960.

Krantenartikelen

• ‘Altpatriotische Oase’ in: Hamburger Echo, 26 juli 1961. Staatsarchiv Hamburg, 731- 8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. • ‘Aus Briefen an der Lokalredaktion: Die Standbilder vor der Universität’ in: Die Welt, 25 juli 1961. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. • ‘Bundeswehr: bedingt Abwehrbereit’ in: Der Spiegel, nr. 41, 8 oktober 1962. • ‘Das Denkmal des Anstoßes. Hamburger Studenten wollten das Standbild des Mannes „mit zwanzigmal Verstand“ entferen’ in: Deutsche Soldaten-Zeitung, 18 augustus 1961. Staatsarchiv Hamburg, 364-5 II, 91-50.22. • ‘Der Denkmalsturz’ in: Die Tageszeitung, 9 augustus 1992. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. • ‘Der Weg in den Widerstand. Eine Chronik des Sozialistischen Deutschen Studentenbundes Teil 1’ in: Die Zeit, nr. 8, 23 februari 2018. • ‘Die Wissmänner sind noch unter uns’ in: Blickfüer, 17 augustus 1967. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. • ‘”Ich galt als liberaler Scheisser”’ in: Die Zeit, nr. 25, 17 juni 2017. • ‘Studentenstreit um Symbolik aus Stein. Sind die ‘Afrikakämpfer’ Wissmann und Dominik unzeitgemaß?’ in: Hamburger Echo, 19 juli 1961. • ‘Wen ehrt die Hamburger Universität?’ in: Aspekte, Zeitung für Studenten an der Universität Hamburg nr. 3, juli 1961. • ‘Wissmann-Denkmal sollte umgestürzt werden’ in: Hamburger Abendblatt, 9 augustus 1967.

52 • ‘Karitas für Afrika. SPIEGEL-Gespräch mit dem Präsidenten des Deutschen Bundestags, Dr. Eugen Gerstenmaier’ in: Der Spiegel, nr. 44, 26 oktober 1960. • ‘Schluß mit dem deutschen Kolonialismus!’ in: Die Welt, 12 augustus 1967. Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1. • ‘Studenten stürmen Denkmäler’ in: Die Welt, 2 november 1968.Staatsarchiv Hamburg, 731-8 Zeitungsausschnitsammlung. A 144 Wissmann Denkmal, 34.01-1.

Geraadpleegde archieven

• Staatsarchiv Hamburg 136-3 Landesamt für Verfassungsschutz, 485 Beschädigung und Sturz des Wißmann-Denkmals neben dem Hauptgebäude der Universität sowie die Prozesse dazu 1968-1969. • Staatsarchiv Hamburg 361-5 III Hochschulwesen, 1348 Wissmann Denkmal. • Staatsarchiv Hamburg 364-II, 91-50.22, Die Denkmale von Wissmann und Dominik. • Staatsarchiv Hamburg 731-8 Zeitungsausschnitsammlung, A 144 Wissmann Denkmal. • Staatsarchiv Hamburg 111-1, Senat 6686 Wissmann Denkmal. • Staatsarchiv Hamburg 731, A 773 Wißmann, Hermann, Von. • Staatsarchiv Hamburg 40 -70.11, Flugblätter studentischen Vereinigungen 1965-1968.

53 Secundaire literatuur

• Albrecht, Willi, Der Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS). Vom parteikonformen Studentenverband zum Repräsentanten der Neuen Linken (Bonn 1994). • Albrecht, Monika, ’(Post-)Colonial Amnesia? German Debates on Colonialism and Decolonization in the Post-War Era’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 187-196. • Balsen, Werner en Karl Rössel, Hoch die internationale Solidarität: Zur Geschichte der Dritte-Welt-Bewegung in der Bundesrepublik (Keulen 1986). • Bergmann, Uwe, Rudi Dutschke, Wolfgang Lefevre en Bernd Rabehl, Rebellion der Studenten oder die Neue Opposition (Berlijn 1968). • Boterman, Frits, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 1800 – heden (Amsterdam 2005). • Bürger, Christiane, Deutsche Kolonialgeschichte(n). Der Genozid in Namibia und die Geschichtsschreibung der DDR und BRD (Bielefeld 2017). • Conrad, Sebastian, German Colonialism. A Short History (Cambridge 2012). • Cornils, Ingo, ‘Denkmalsturz. The German Student Movement and German Colonialism’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 197-212. • Dutschke, Rudi, ‘Die Widerspriiche des Spatkapitalismus, die antiautoritaren Studenten und ihr Verhaltnis zur Dritten Welt’ in: Uwe Bergmann, Rudi Dutschke, Wolfgang Lefevre en Bernd Rabehl, eds. Rebellion der Studenten oder die Neue Opposition (Berlijn 1968). • Eckert, Andreas en Albert Wirz, ‘Wir nicht, die Anderen auch. Deutschland und der Kolonialismus’ in: Sebastian Conrad en Shalini Randeria, Jenseits des Eurozentrismus. Postkoloniale Perspektiven in den Geschichts- und Kulturwissenschaften (Frankfurt am Main 2002), 372-392. • Engel, Ulf, Die Afrikapolitik der Bundesrepublik Deutschland 1949-1999 (Münster 2000). • Fischer Fritz, Griff nach der Weltmacht: Die Kriegzielpolitik des kaiserlichen Deutschland 1914–1918 (Düsseldorf 1961). • Francois, Étienne en Hagen Schulze, Deutsche Erinnerungsorte (München 2001).

54 • Friedrichsmeyer, Sara, Sara Lennox en Susanne Zantop, The Imperialist Imagination. German Colonialism and its Legacy (Ann Arbor 1998). • Gedat, Gustav-Adolf, Was wird aus diesem Afrika? Wiedersehen mit einem Kontinent nach fünfzehn Jahren (Stuttgart 1952). • Gray, William Glenn, Germany’s Cold War. The Global Campaign to Isolate East Germany 1949-1969 (Chapel Hill 2003). • Hein, Bastian, Die Westdeutschen und die Dritte Welt. Entwicklungspolitik und Entwicklungsdienste zwischen Reform und Revolte 1959 – 1974 (München 2006). • Van der Heyden, Ulrich en Joachim Zeller, Kolonialmetropole Berlin. Eine Spurensuche (Berlijn 2002). • Von Hodenburg, Christina, ‘Mass Media and the Generation of Conflict: West Germany’s Long Sixties and the Formation of a Critical Public Sphere’, Contemporary European History 15 (2006), 367-395. • Juchler, Ingo, Die Studentenbewegung in den Vereinigten Staaten und der Bundesrepublik Deutschland der sechziger Jahre. Eine Untersuchung hinsichtlich ihrer Beeinflussung durch Befreiungsbewegungen und –theorien aus der Dritten Welt (Berlijn 1996). • Kilian, Werner, Die Hallstein-Doktrin. Der diplomatische Krieg zwischen der BRD und der DDR 1955-1973 (Berlijn 2000). • Klimke, Martin, The Other Alliance. Student Protest in West Germany & The United States in the Global Sixties (New Jersey 2010). • Kraushaar, Wolfgang, Frankfurter Schule und Studentenbewegung. Von der Flaschenpost zum Molotowcocktail 1946 bis 1995 (Hamburg 1998). • Van Laak, Dirk, Imperiale Infrastruktur. Deutsche Planungen für eine Erschließung Afrikas 1880 bis 1960 (Paderborn 2004). • Van Laak, Dirk, Über alles in der Welt. Deutscher Imperialismus im 19. Und 20. Jahrhundert (München 2005). • Lamm, Fritz, ‘Der alte Marx und die neue Linke’, Neue Kritik 21 (1964). • Lönnendonker, Siegward, Die antiautoritäre Revolte. Der Sozialistische Deutsche Studentenbund nach der Trennung von der SPD (Wiesbaden 2002). • Lutz, Rolland Ray, ‘The New Left of Restoration Germany’, Journal of the History of Ideas 31 (1970), 235-252.

55 • Magnusson, Sigurdur Gylfi en David Olafsson, ‘Local and Global Perspectives as Platforms for Barefoot Historians: A Microhistorical Approach’, in: Minor Knowledge and Microhistory. Manuscript Culture in the Nineteenth Century (New York 2017), 55-72, aldaar 58-59. • Manshard, Walther, ‘Deutsche Afrika-Gesellschaft’, The Journal of Modern African Studies 3 (1965), 607-608. • Marcuse, Herbert, One Dimensional Man (Boston 1964). • Merrit, Richard L., ‘The Student Protest Movement in West Berlin’, Comparative Politics 1 (juli 1969), 516-533. • Mombauer, Annika, ‘Introduction: The Fischer Controversy 50 years on’, Journal of Contemporary History 48 (2013), 231-240. • Möhle, Heiko, Branntwein, Bibeln und Bananen. Der deutsche Kolonialismus in Afrika – eine Spurensuche in Hamburg (Hamburg 2000). • Morlang, Thomas, ‘”Finde ich keinen Weg, so bahne ich mir einen.”. Der umstrittene “Kolonialheld” Hermann von Wissmann’ in: Ulrich van der Heyden en Joachim Zeller, ‘… Macht und Anteil an der Weltherrschaft’. Berlin und der deutsche Kolonialismus (Münster 2005). • Pätzoldt, Bjørn, Ausländerstudium in der BRD. Ein Beitrag zur Imperialismuskritik (Keulen 1972). • Perraudin, Michael en Jürgen Zimmerer, ‘Introduction: German Colonialism and National Identity’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer, German Colonialism and National Identity (New York 2011), 1-8. • Pogge von Strandmann, Hartmut, ‘The Political and Historical Significance of the Fischer Controversy’, Journal of Contemporary History 48 (2013), 251-270. • Poiger, Uta G., Jazz, Rock, and Rebels. Cold War Politics and American Culture in a Divided Germany (Berkeley 2000). • Rommelspacher, Birgit, Dominanzkultur: Texte zur Fremdheit und Macht (Berlijn 1995). • Schilling, Britta, Postcolonial Germany. Memories of Empire in a Decolonized Nation (Oxford 2014). • Schmidtke, Michael, Der Aufbruch der jungen Intelligenz. Die 68er Jahre in der Bundesrepublik und den USA (Frankfurt am Main 2003).

56 • Schmidtke, Michael, ‘Reform, Revolte oder Revolution? Der Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) und die Students for a Democratic Society (SDS) 1960-1970’, Geschichte und Gesellschaft 17 (1998), 188-206. • Schramm, Percy Ernst, Deutschland und Übersee (Braunschweig 1950). • Schütt, Peter, ‘Der Wissmann-Prozeß. Eine halbwegs authentische Geschichte’ in: Klarstellung, Faustregeln und Friedensangebote (Berlijn 1978), 83-89. • Shigweda, Vilho Amukwaya, Human Remains in Society. Curation and Exhibition in the Aftermath of Genocide and Mass-violence (Manchester 2016). • Slobodian, Quinn, Foreign Front. Third World Politics in Sixties West Germany (Londen 2012). • Speitkamp, Winfried, ‘Kolonialdenkmäler’ in: Jürgen Zimmerer, Kein Platz an der Sonne. Erinnerungsorte der deutschen Kolonialgeschichte (Frankfurt am Main 2013), 409-423. • Thomas, Nick, Protest Movements in 1960s West Germany. A Social History of Dissent and Democracy (Oxford 2003). • Verber, Jason, ‘Building Up and Tearing Down the Myth of German Colonialism: Colonial Denkmale and Mahnmale after 1945’ in: Bill Niven en Chloe Paver Memorialization in Germany after 1945 (Londen 2010), 351-359. • Von der Vring, Thomas, ‘Ein Jahr Neue Linke’, Neue Kritik 4 (1963). • Wolf, René, ‘Mass Deception without Deceivers? The Holocaust on East and West Germany Radio in the 1960s’, Journal of Contemporary History 41 (2006), 741-755. • Wright Mills, Charles, ‘Letter to the New Left’, New Left Review 5 (1960), 18-23. • Zeller, Joachim, Kolonialdenkmäler und Geschichtsbewußtsein. Eine Untersuchung der kolonialdeutschen Erinnerungskultur (Berlijn 1999).

57