BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

SCHILDE 29 W

Uitgegeven onder de auspiciën Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe• rinstitut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe• de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul• en Landbouw (LW. O.N.L.) ture (I. R. S.LA.)

1963 'Lijst van de bodernkaarten, schaal 1/20 000, met verklarende tekst te verkrijgen bij het secretariaat van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van België, Rozier 6, Gent mits storting van dc verkoopprijs op postrekening nr. 3016.86.

Bodernkaarten met verklarende tekst in het Nederlands, résumé en français : 1 W Moerkant - 1 E Essen - 2 W Horendon\ (100 F) 5E. Noordhoe\ - 14 W Kieldrecht - 14 E Lillo (175 F) 6 W Kalmthoutse Hoek^ (lOO F) 73 W Vilvoorde 6 E Kaimthout 74 W Haacht 7 W Wuusiwezel (100 F) 74 E Rotselaar 10 W De Haan - 10 E Blan/(enb. 75 W Aarschot (100 F) 75 E Scherpenheuvel 11 W Heist . 76 W Diest 11 E Wesi^apelle - Het Zwin 80 E Proven (150 F) 81 W Poperinge 15 E Kapellen 81 E leper 16 W Brecht 86 E Ninove 21 W Middel\er/ie - 21 E Oostende 87 W Asse 22 W Uredene 87 E Anderlecht 22 E Houtave 88 W Brussel'Bruxelles (100 F) 23 W Brugge 88 E Zaventem 24 W Malde gem. 89 W Erps-Kwerps 28 E Borgerhout 89 E Leuven 29 W 90 W Lubbeek 35 W De Panne (m F) 90 E Glabbeek-Zuurbemde 35 E Oostduinkerl^e (100 F) 91 W Zoutleeuw 36 W Nieuwpoort 95 W Gf 110 W Nieuwker^e - De 36 E Lcke Drie Pijpen 37 W Gistel 95 E Mesen 40 E Lochristi 97 W Mouscron " 41 W Zeveneden 101 W Sint'KwintenS'Lennik 50 W De Moeren (100 F) 101 E Halle 50 E Veurne 102 W Vccle 51 W Lampernisse (150 F) 102 E Tervuren 52 W Kortemar\ 103 W Duisburg • 56 W Wetteren 104 W Melden , 59 E Heist-op'den-Berg 104 E Tienen 60 W Booischot 105 W Landen 60 E 105 E Sint'Truiden 61 W Tessenderlo 106 W Heers 65 E Hoogstade - 106 E Borgloon (65 W Kapelhoek) 107 W Tongeren 67 E Roeselare 107 E Herderen 71 E Aalst Prijs : 123 F (tenzij het anders is aangegeven).

Verhandeling — De Bodemgesteldheid van het Oudland van Veurne-Ambacht 124 blz., 27 fig.. 34 tab., 3 pl. buiten te\st. Gent, 1951. Résumé, sous-texte des figures et des planches en francais . . • . 125 T

Voor dc franstalige teksten, zie kaftpagina 3. VERKLARENDE TEKST BIJ DE BODEMKAÂRT VAN BELGIË

TEXTE EXPLICATIF DE LA CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

\/ERKLARENDE TEKST Bij HET KAARTBLAD TEXTE EXPLIC/TIE DE ' LA PLANCHETTE DE

SCHILDE 29 W

Uitgegeven onder de auspiciën Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe• l'Institut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe• de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul- en Landbouw (L W. O. N. L.) Lure (I.R.S.LA.)

1963 De publikaties van ket Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van België omvatten :

~ kaartbladen op schaal 1/20 000 — verklarende teksten bij de kaartbladen — verhandelingen over de bodem- en de vegetatiegesteldheid van de natuurlijke streken van België.

Les publications du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique comportent :

— des planchettes à l'échelle de 1/20 000 — des textes explicatifs des planchettes — des mémoires sur la constitution des sols et de la végéta• tion des régions naturelles de la Belgique. BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

15E 16W 16 E

WMtonalla U \

Schoten 't. / ^ Halle /SehUde \ —wtjM3i m/ L ° 28E dhovjfn^ 29 E

en 1 X 1 o > ^^ K Pulltf r~ ^ o >. erat f-^ Q Broeehcm\ ( l Gr \ o \^ Nljlen ^ O L X ^•^S Kessel Lier £ 0 Y O flevi

^3E 4AW 44 E

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

SCHILDE 29 W door — par F. DE CONINCK

Centrum voor Bodem kartering Centre de Cartographie des Sols Dir. R. TA VERNIER

INHOUDSOPGAVE

Biz. Inleiding 9

1. FYSIOGRAFIE 11 11. Topografie en hydrografie 11 12. Geologische opbouw 11 13. Klimaat 12

2. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW .... 13 21. Lithologie van de bodemvormende sedimenten 13 211. Recente alluviale sedimenten ... 13 212. Holocene en pleistocene eolische sedimen• ten 13 213. Pleistocene fluviatiele sedimenten . . 14 214. Tertiaire fluviatiele sedimenten ... 15 22. Waterhuishouding 15 23. Bodemgenese . . - 16 231. Gronden met verbrokkelde textuur B hori• zont ...... 16 232. Gronden met weinig duidelijke humus of/ en ijzer B horizont . . . . 17 233. Gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 17 234. Gronden zonder profielontwikkeling en gleygronden ...... 20 235. Gronden met zwartachtige humushorizont 20 236. Gronden met diepe antropogene humus A horizont 20 24. Boderiiklasöifikaüe ...... 21 25. Bondig overzicht van de bodemgesteldheid . 24 26. Bodemeenheden en hun landbouweigenschappen 25 261. Zandgronden 25 262. Lemig-zandgronden 39 263. Licht-zandleemgronden .... 54 264. Zandleemgronden 64 8

- . Biz. 265. Lichte-kleigronden 68 266. Niet gedifferentieerde terreinen ... 70 267. Kunstmatige gronden 70

3. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 71 31. Landbouwkundig bodemgebruik . . . 71 32. Andere gegevens over menselijke aardrijkskunde 75 33. Besluiten op landbouwkundig gebied ... 76 Bibliografie ...... 81 Legende — Légende ...... 82 Résumé ...... 100 VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD SCHILDE 29 W

INLEIDING

Het kaartblad Schilde (8000 ha) behoort voor ca. 3/4 (het gedeelte ten noorden van het Albertkanaal) tot de Antwerpse Kempen (Zandstreek) en voor 1/4 tot het lemig-zandgebied (R. TAVERNIER & R. MARÉCHAL, 1958). Volgende gemeenten liggen op het kaartblad : — volledig : Massenhoven en Oelegem, — gedeeltelijk, met hun centrum : 's-Gravenwezel, Halle, Ranst, Schilde en Viersel, — gedeeltelijk, met hun centrum op een aangrenzend blad : , en (Borgerhout 28 W), Brecht (Brecht 16 W), en (Grobben• donk 29 E), Broechem (Lier 44 W.) en Vremde ( 43 E). Het gebied is nog overwegend landelijk, met in sommige delen een belangrijke uitbreiding van villawijken en kleine zomerverblijven, vooral te 's-Gravenwezel, langs de grote weg Antwerpen- en in de beboste gebieden van de gemeente Halle. Langs het Albertkanaal liggen kleine indus• triële bedrijven, vooral behorend tot de voedingssector en de faouwiii j verheid. Belangrijke verkeerswegen zijn de wegen Antwerpen-Turn• hout in het noorden, Antwerpen- en Lier-Oostmalle in het zuiden, en het Albertkanaal. De autostrade Antwerpen- Luik loopt dwars door het kaartblad, evenwijdig met het Albertkanaal. 10

In het Kempens zandgebied zijn het bos- en het landbouw• areaal ongeveer even belangrijk. De bossen bestaan overwe• gend uit naaldhoutaanplantingen; op de nattere gronden komen nochtans ook grote oppervlakten loofhout voor. De landbouw- uitbating is overwegend afgestemd op veeteelt.

Het lemig-zandgebied heeft relatief een veel kleiner bos- areaal, dat overwegend uit loofhout bestaat. In de landbouw- uitbating is, naast de veeteelt, een belangrijke oppervlakte voorbehouden aan fruit- en groenteteelt.

* « I. FYSIOGRAFIE

II. TOPOGRAFIE EN HYDROGRAFIE Het hoogste punt (18,34 m) ligt in het noordoosten, het laagste (6 m) in de valleien van de Zwanebeek en het Groot Schijn langs de westelijke grens. Het reliëf is zeer vlak in het Kempens zandgebied, vooral ten noorden van de baan Antwer- pen-Turnhout, waar de valleien nagenoeg niet ingesneden zijn. Naar het zuiden toe worden de topografische verschillen geleidelijk groter en in het lemig-zandgebled zijn de valleien duidelijk in het landschap afgetekend. Het microreliëf is alleen uitgesproken in sommige droge ruggen in het noorden en in het duingebied ten westen van Schilde-dorp. Het kaartblad behoort tot het Scheldebekken; het heeft een uitgebreid net van kleine waterlopen. Het Groot Schijn ont• vangt het water van het noordelijk gebied langs het Klein Schijn, de Zwanebeek, de Kleine Beek en verscheidene klei• nere, gegraven « lopen ». Ten zuiden van het Groot Schijn loopt het water naar de Kleine . Belangrijk is hier alleen de Appel- of Tappelbeek; daarnaast komen echter een ganse reeks kleine, overwegend gegraven beken en « lopen » voor.

12. GEOLOGISCHE OPBOUW Twee geologische substraten zijn van belang voor de bodem• gesteldheid. 1) De Kempense-kleilagen in het noorden dateren uit een interglaciale periode van het Onder-Pleistoceen. Deze formatie bestaat uit een verspneld, sterk plastisch, kleiig materiaal en grof zand; men treft ze aan in de ondergrond van sommige depressies. 2) Kalkrijk, glauconietrijk, tertiair kleiig zand en zandige klei (Scaldisiaan) vormen het substraat van de rest van het gebied. Op beide substraten werd in het Boven-Pleistoceen (Würm) zandig-lemig materiaal met typische stratificatie afgezet. In recentere perioden werd deze laag plaatselijk overstoven met zandig materiaal van lokale herkomst. De verspreiding van deze zandige afzetting schijnt nauw samen te hangen met het bestaan van vroegere of huidige valleien, hetgeen doet vermoeden dat deze zanden afkomstig zijn uit de valleien. Deze uitstuivingen zijn waarschijnlijk periodiek gebeurd. Ten gevolge van de stijging van het grondwater in recente perioden werd in de valleien en in het poldergebied veen gevormd en alluvium afgezet.

13. KLIMAAT Het gebied heeft een vochtig gematigd klimaat. De gemid• delde jaartemperatuur bedraagt lO'^C. De koudste maand (januari) heeft een gemiddelde van ca. 3°C, de warmste (juli) van IS^C. De jaarneerslag schommelt rond 750 mm (L. TONCELET &. H. MARTIK, 1947).

* 13

2. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW

21. LITHOLOGIE VAN DE BODEMVORMENDE SEDIMENTEN

211. Recente alluviale sedimenten In het noorden komt lemig- en kleiig-zandalluvium voor in de aanzet en in kleine vertakkingen van de valleien, stroomaf• waarts overgaand in licht zandleem of zandige klei. Déze afzettingen hebben normaal een hoog gehalte aan vrije ijzeroxyden en -concreties, die aan de grond, een sterk roestige kleur (gamma van 7.5 YR, soms 5 YR) geven, wanneer het gehalte aan organische stof relatief laag is. In zuidelijke rich• ting wordt dit gehalte aan vrij ijzer geleidelijk lager. Het licht zandleem bevat 10-20% klei (0-2 ^i), 15-25% leem (2-50 zodat zijn samenstelling sterk afwijkt van die van eolisch zandleem. In de vallei van de Tappelbeek is het alluvium overwegend licht zandleem, met dezelfde samenstelling, naar het zuiden overgaand in zandleem, met een hoog kleigehalte (15-20%). Plaatselijk komen in het zuidelijk gedeelte nog kleine vlekken met een hoog gehalte aan vrij ijzer voor. In de vallei van de Kleine Nete, die een kleine hoek inneemt in het zuidoosten, is de textuur licht zandleem en zandige klei, met zeer veel vrij ijzer, dikwijls verkit tot banken. In. de kleine valleien van het zuidwesten is het alluvium eveneens zandleem waarvan het kleigehalte afneemt in de richting van het brongebied, waar het alluviale zandleem geleidelijk overgaat in eolisch zandleem met ca. 5 % klei. Vrij ijzer ontbreekt hier.

212. Holocene en pleistocene eolische sedimenten Buiten de alluviale gronden vormen deze sedimenten overal de oppervlaktelaag. De textuur kan zijn : middelmatig zand, fijn zand, lemig zand, licht zandleem of zandleem. In de regel worden deze sedimenten fijner van noord naar 14 zuid. Onder de pedogenetische horizonten zijn zij steeds duide• lijk gelaagd (lemige en meer zandige laagjes). Middelmatig zand vormt het oppervlak van het grootste gedeelte van het gebied tussen de bovenloop van Klein Schijn en Groot Schijn en van kleinere vlekken ten zuiden van het Groot Schijn, in de omgeving van Halle, en ten noorden van de Tappelbeek. Het is mineralogisch arm, met weinig of geen glauconiet en zonder mica- Fijn zand vormt een groot gebied ten oosten van het Klein Schijn en bijna gans de oppervlakte tussen de verschillende valleien in het centrum. Het bevat een zekere hoeveelheid glauconiet, die toeneemt naar het zuiden. Lemig zand komt voor in enkele lagere gedeelten van het centrum, waar het gewoonlijk geleidelijk overgaat in alluvium, en op de hoge ruggen in het zuiden. Het heeft normaal een laag glauconietgehalte. Fijn zand en lemig zand vertonen dik• wijls een verfijning naar onder door het dikker worden van de lemige laagjes. De overgang kan bruusk of geleidelijk zijn. Dit ondergrondmateriaal is op vele plaatsen zandleem. Licht zandleem is beperkt tot het gebied ten zuiden van het Albertkanaal. Het bevat steeds een weinig glauconiet; waar kleizand de ondergrond vormt, neemt het glauconietgehalte toe en wordt de textuur iets grover naar onder. Elders wordt het leemgehalte gewoonlijk hoger naar onder. Het gehalte aan mica is hoog; het kleigehalte bedraagt 5 % of minder, het leemgehalte 30-50 %. Eolisch zandleem komt alleen voor in het zuiden, in depres• sies die geleidelijk overgaan in de valleien. Het bevat steeds een weinig glauconiet; naar onder is het dikwijls vermengd met tertiair materiaal en neemt het glauconietgehalte toe. Regelmatig komen onderaan kalkconcreties voor. Het kleige• halte bedraagt ca. 5 %, het leenigehalte kan 70 % bereiken. De dikte van deze laag overtreft zelden 1 m.

213. Pleistocene fluviatiele sedimenten Deze sedimenten zijn grofzandig, met enkele verspoelde, gecryoturbeerde kleilaagjes. Mineralogisch bestaan ze bijna 15 uitsluitend uit kwarts, zonder glauconiet of mica. Ze vertonen gewoonlijk sporen van een oude begroeiing.

214. Tertiaire fluviatiele sedimenten Deze sedimenten bestaan uit meestal verspoeld, groenachtig, glauconietrijk, kleiig zand tot zandige klei, dikwijls vermengd met lemige laagjes en schelpen. Indien niet verspoeld is het bovenste gedeelte entkalkt en verweerd tot een bruine of roodbruine klei met talrijke, harde ijzer- of ijzermangaanhou- dende korrels en -brokken.

22. WATERHUISHOUDING In alle gronden bevindt de grondwatertafel zich op relatief geringe diepte. De schommeling ervan is echter zeer ver• schillend; ze is des te groter naarmate de profielopbouw heterogener is en de gronden relatief hoger liggen. De water• voorziening van de planten hangt af van de diepte van het grondwater en het waterophoudingsvermogen van de grond, dat toeneemt naarmate het materiaal fijner is. Hoe fijner dus het materiaal is, des te dieper de grondwatertafel mag voor• komen. De gronden worden ingedeeld in vochttrappen volgens de tijdelijke maximale hoogte van het grondwater en, voor de nattere gronden, de duur gedurende dewelke het grondwater aan het oppervlak staat ; zeer droog : grondwater nooit op minder dan 120 cm onder het maaiveld, droog ; grondwater max. tussen 90 en 120 cm onder het maaiveld, matig droog : grondwater max. tussen 60 en 90 cm onder het maaiveld, matig nat : grondwater max. tussen 30 en 60 cm onder het maaiveld, nat : grondwater gedurende een korte periode (<3 maanden) tot aan het maaiveld, 16 zeer nat ; grondwater gedurende een matig lange periode (3-6 maanden) tot aan het maaiveld, uiterst nat : grondwater gedurende een lange periode (>6 maanden) tot aan het maaiveld. De vochttrappen worden bepaald aan de hand van morfolo• gische kenmerken van het profiel : roestvlekken, diffuse B horizont van een natte podzol, verveende A horizont, reduktie- horizont in de ondergrond.

23. BODEMGENESE In alle sedimenten die gedurende voldoend lange tijd de invloed van de bodemvormende factoren hebben ondergaan, vormden zich horizonten met bepaalde morfologische kenmer• ken.

231. Gronden met verbrokkelde textuur B horizont (..c) De Gray Brown Podzolic soils, gekenmerkt door een uitge• loogde A en een aan klei aangerijkte B horizont (Bt horizont), ondergingen een degradatie : in de Bt horizont werden de kleimineralen plaatselijk vernield, waardoor talrijke, bleke, zandige vlekken en strepen, geaccentueerd door een rood• bruine rand aangerijkt met ijzeroxyden, gevormd werden. De horizontenopeenvolging onder akkerland is : Ap : humeuze bovengrond, bruin tot donkerbruin (10 YR 4-3/3), dikwijls overgaand tot geelbruin of donker geelbruin (10 YR 5-4/4); kruhnelig; 20- 50 cm dik; abrupte overgang; A2 : uitgeloogde horizont : bleekbruin, licht geelbruin, soms wit tot licht geelbruin (10 YR 6/3-4, soms 2.5 Y 8/2-6/3); struktuurloos; 10-30 cm dik; abrupte of snelle overgang; B2t : verbrokkelde textuur B horizont; grote, geelbrui• ne (10 YR 5/6-4) banden en brokken; zwak polye- drisch; openwrijfbaar tot hard en resistent; soms met zeer harde ijzer- of ijzermangaanconcreties, 17

afwisselend met structuurloze, losse, bleekbruine of licht geelbruine (10 YR 6/4-3) banden en sterk gebleekte, bleekgele of lichtgrijze (2.5 Y 7/4-2) vlekken en horizontale banden; snelle of geleide• lijke overgang; Cg of Dg : gegleyifieerd moedermateriaal of afwijkend sub• straat. Bij deze profielontwikkeling wordt dikwijls een verdere degradatie van het profiel vastgesteld, waarbij het bovenste deel van de Bt horizont volledig afgebroken is en nog alleen harde, ijzerhoudende vlekken en -concreties overblijven (pre- podzol : ..c(h): variante met ijzerconcreties).

232. Gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont (..f) In bepaalde, vooral drogere omstandigheden vormt zich in de bovengrond van de gronden met verbrokkelde Bt horizont een vage humus- of/en ijzeraanrijkingshorizont (Brown Pod- zolic soils): in het laatste geval grijpt de aanrijking waarschijn• lijk vooral plaats door de verwering van de kleimineralen tot ijzeroxyden. Op het kaartblad hebben deze gronden meestal een ijzer B horizont. Onder akkerland is de profielopbouw van gronden met ijzer- aanrijking de volgende : Ap : humeuze bovengrond, donkerbruin tot bruin (10 YR 3- 5/3); zwak kruimelig; 20-50 cm dik; snelle, regelmatige overgang; B2ir : ijzeraanrijkingshorizont; geelbruin (10 YR 5/4-6); zwak kruimehg tot struktuurloos; openwrijfbaar; 10-25 cm dik; geleidelijke, regelmatige overgang; C : moedermateriaal; geelbruin tot licht olijfbruin (10 YR- 2.5 Y 5/6-8) ; sterk openwrijfbaar.

233. Gronden met duidelijke htunus of/en ijzer B horizont (..g) Bij nog verdere degradatie en toename van het podzolisa- 18 tieproces wordt de humus mobiel. In het geval van een profiel met verbrokkelde Bt horizont met ijzerhoudende con- creties (..c(h)), zetten de mobiele humusstofEen zich af boven en tussen de concreties. Terzelfder tijd gaat de afbraak van de Bt horizont verder, terwijl de Bir horizont zelf geleidelijk oplost, naarmate de Bh zich in de diepte ontwikkelt (podzol). In de bovengrond ontstaat door oplossing van alle verweer- bare mineralen een bleekgrijze, sterk uitgeloogde horizont, zodat nagenoeg alleen kiezel overblijft. Dit proces geeft het ontstaan aan een Humus-ijzerpodzol. De profielopbouw is : Ap : humeuze bovengrond, zeer donkergrijs, zeer don• ker grijsbruin of zeer donkerbruin (10 YR 3/2, 2/2, 3/1); los; 20-50 cm dik; snelle, regehnatige overgang; A2 : uitgeloogde horizont; lichtgrijs, grijs of licht bruin• grijs (10 YR 7-6/1-2); los; 0-10 cm dik; snelle, golvende overgang; B2h : humusaanrijkingshorizont; donker roodbruin tot donkerbruin of zwart (5-10 YR 1-2/2-3); massief; openwrijfbaar tot zeer vast; 10-30 cm dik; snelle, golvende overgang; B2ir : verbrokkelde ijzer B horizont; grote en kleine, harde tot zeer harde, bruine tot roodgele (7.5 YR 5-6/6-8) brokken en concreties, met bleekbruine en lichtgrijze (10 YR 6/3, 2.5 Y 7-6/2) losse vlekken; 10-20 cm dik; geleidelijke, onregelmatige overgang; Cg of Dg : gegleyifieerd moedermateriaal of afwijkend sub• straat; tussen Bgir en Cg komen nog resten van een Bst voor. In zandig materiaal met arme mineralogische samenstelling vormt zich in droge omstandigheden een droge humuspodzol. Dit profiel heeft de volgende kenmerken : Ao : weinig verteerde strooisellaag; 2-3 cm dik; abrupte overgang; 19

Al : humusinfiltratiehorizont; zeer donkergrijs tot grijs (10 YR 3-5/1); eenkorrelig tot massief; open wrijf baar; 3- 5 cm dik; snelle overgang; A2 : uitgeloogde horizont; grijs tot lichtgrijs (10 YR 5-7/1); los; 10-20 cm dik; abrupte, golvende overgang; Bohl : humusaanrijkingshorizont; zwart (10-7.5 YR 2/0-1); massief; openwrijfbaar tot zeer vast; 10-20 cm dik; abrupte, golvende overgang, dikwijls gekenmerkt door een ijzerpantser van enkele mm dikte; Baha : humusaanrijkingshorizont; donkerbruin, donker rood• bruin of zeer donker grijsbruin (5-10 YR 3/2-3); mas• sief; vast tot zeer vast; dunne, zeer onregelmatige, zwar• te of donkerbruine (10 YR 2/1-5 YR 2/2) bandjes; 10-20 cm dik; geleidelijke, onregelmatige overgang; C ; moedermateriaal; bleekgeel; struktuurloos, los; dunne, onregelmatige, donkerbruine (7.5 YR 3/2), subhorizon• tale bandjes. In natte omstandigheden vormt zich een natte humuspodzol. De horizontenopeenvolging ervan is : Ao + Al : strooisellaag -j- dunne humusinfiltratiehorizont; A2 ; uitgeloogde horizont; grijs tot lichtgrijs (10 YR 5- 7/1); los; 10-20 cm dik; geleidelijke overgang; Bi : overgangshorizont tussen uitgeloogde en aangerijk- te horizonten; donker grijsbruin (10 YR 4/2), paars- grijs (7.5 YR 6/2) of donkerbruin (7.5 YR 4/2); veel afgeloogde korrels; massief tot eenkorrelig; 5-10 cm dik; geleidelijke overgang; B2hi : humusaanrijkingshorizont; donkerbruin tot donker roodbruin (5-10 YR 3-2/2); struktuurloos, massief; openwrijfbaar tot zeer vast; 10-30 cm dik; geleide• lijke of diffuse overgang; B2h2 : humusaanrijkingshorizont; donker geelbruin of don• ker roodbruin (5 YR 3/3-4, 7.5-10 YR 3-4/3-4); struktuurloos, massief; openwrijfbaar tot vast; sub- horizontale, donkere bandjes; 30-50 cm dik; geleide• lijke of diffuse overgang; 2U

Bsh : humusaanrijkingshorizont; geleidelijk verblekend naar onder. In intermediaire omstandigheden van vochtigheid, of wan• neer in de ondergrond een fijner substraat voorkomt, waardoor de doorlatendheid van het profiel vermindert, zijn de B2h horizonten minder diep ontwikkeld en vormt zich een min of meer sterk roestige Cg horizont onder de B2h.

234. Gronden zonder profielontwikkeling en gleygronden (..p) In natte of zeer natte gronden op relatief arm moedermate• riaal ontwikkelde zich alleen een zwartachtige, humeuze bovengrond, zonder duidelijke vorming van een B horizont. Deze gleygronden worden gerangschikt bij de gronden zonder profielontwikkeling. De droge gronden zonder profielontwikkeling of droge rego- sols bestaan volledig uit humusarm, bleekgeel zand, waarin soms sporen van een beginnende podzol in de bovengrond aan• wezig zijn; er kan een begraven profiel, normaal een podzol, in de ondergrond voorkomen.

235. Gronden met zwartachtige humushorizont (..e) In sommige, zeer natte gronden die kalkhoudend zijn in de bovengrond heeft zich een zwarte, sterk humeuze bovengrond met uitgesproken kruimelige structuur en basische reactie gevormd.

236. Gronden met diepe antropogene humus A horizont (..m) Door menselijke invloed werd op vele plaatsen de aard en het uitzicht van het profiel diepgaand veranderd : door aanvoer van stalmest afkomstig van bos- of heidestrooisel met een zeker gehalte aan mineraal materiaal (plaggen), door diepe grond• bewerking, door de egaliserende invloed van de bewerking en door natuurlijke aanvoer van materiaal langs eolische weg kregen de oude kultuurgronden een homogene humushou- dende bovengrond van wisselende dikte. De dikte van deze 21 humeuze laag is vooral afhankelijk van de oorspronkelijke relatieve hoogteligging van de grond. Als de gemiddelde dikte van deze laag ca. 60 cm is, of als onder een humeuze boven• grond van ten minste 40 cm een overdekt bodemprofiel voor• komt, wordt de definitie « gronden met diepe antropogene humus A horizont » gebruikt.

In gans de humeuze laag komen stukjes baksteen en houts• kool voor. Volgens de aard van de oorspronkelijke profielont• wikkeling en van het opgebrachte materiaal worden twee varianten onderscheiden.

1) In de variante met grijze bovengrond heeft gans de humeuze laag een kleur 10 YR 3/2 of minder (zeer donker grijsbruin, zeer donker bruin, zeer donker grijs, zwart) en een humusgehalte van meer dan 1 %. Onder de humeuze boven• grond komt een volledige of gedeeltelijke podzol of een gley- grond voor. Gewoonlijk is de bouwvoor zwart, zeer donker grijs of zeer donker bruin (10 YR 2/1, 3/1, 2/2); dieper is de kleur iets bleker, b.v. zeer donker grijsbruin (10 YR 3/2), met blekere (donkergrijze of grijze) banden en vlekken. 2) In de variante met bruine bovengrond heeft de top van de humeuze laag een kleur 10 YR 3/2 of meer (donkerbruin, donker geelbruin, bruin) en een humusgehalte van meer dan 1 %. De onderliggende humeuze laag heeft een blekere, brui• nere kleur en meer dan 0,6 % humus. Onder de humeuze laag kan een volledig of gedeeltelijk profiel met verbrokkelde textuur B horizont, met een weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont of met een duidelijke humus of/en ijzer B horizont voorkomen. De bouwvoor is zeer donker grijsbruin tot donker grijsbruin (10 YR 3-4/2); dieper wordt de kleur bleker : grijsbruin, bruin of donker geelbruin (10 YR 5/2, 4/3, 4/4).

91 BODEMKLASSIFIKATIE De basis van het klassifikatiesysteem, uitgewerkt door het Centrum voor Bodemkartering, is de kernserie, die gekenmerkt 22

U-Zware Mei U-Argile lourde E-Klei E-Argile A-Leem A-Limon L-Zandleern L Limon saöeux P-Üchl zandleem P-Ümon saöeux léger S-Lemig zand S-5able limoneux Z-Zand Z-Sable

Fig. 1

Textuurklassendriehoeksgrafiek. Diagramme triangulaire des classes texturales. wordt door het moedermateriaal, de draineringsklasse en de profielontwikkeling. Een kernserie wordt weergegeven door een symbool van drie letters, die elk een bepaalde betekenis hebben. Andere bijkomstige kenmerken worden aangegeven door een vierde of een vijfde letter (substraatserie, varianteserie). 1) Een hoofdletter in eerste positie geeft de textuurklasse van de bovenlaag aan (fig. 1): Z.. : zand, S.. : lemig zand, P.. : licht zandleem. 23

L.. : zandleem, E.. : lichte klei.

2) Een kleine letter in eerste positie na de textuurhoofdletter geeft de drainering skiasse aan : .a. : zeer droog, .b. : droog, .c. : matig droog, .d. : matig nat, .e. : nat, .f. : zeer nat, .g. : uiterst nat. Een complex wordt aangegeven door een hoofdletter : .A. : zeer droog tot matig nat. 3) Een kleine letter in tweede positie na de textuurhoofdletter geeft de profielontwikkelingsgroep aan : ..f : gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont (bruine podzolachtige gronden), ..g : gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont (podzolen), ..c : gronden met verbrokkelde textuur B horizont(*), ..m : gronden met diepe antropogene humus A horizont, ..p : gronden zonder profielontwikkeling, ..e : gronden met zwartachtige humushorizont. 4) Een kleine letter vóór de textuurhoofdletter geeft een substraat aan, d.w.z. een ondergrondlaag die textureel sterk afwijkt van de bovengrond(**) : 1... : leemsubstraat, s... : zandsubstraat, w... : klei-zandsubstraat, V... : veensubstraat.

(*) Slechts de variante met ijzerconcreties komt voor: ..c(h). (**) Volgens de diepte waarop het substraat begint onderscheidt men : geringe diepte «80 cm): s... matige diepte (80-125 cm): (s)... geringe of matige diepte (<125 cm): s-... . 24

5) Een kleine letter (soms een cijfer) in derde of vierde positie na de textuurhoofdletter geeft minder belangrijke verschillen binnen de serie aan, zgn. varianten (bepaalde kenmerken van de bovengrond of minder belangrijke verschillen van textuur of morfologie van het profiel). — Moedermateriaalvarianten : : fijn zand (mediaan 120-150 \i) (wordt niet door een bij• zondere letter aangegeven), -b : middelmatig zand (mediaan 150-200 [i), .m : ijzerrijke bovengrond, .y : zwaarder of fijner wordend in de diepte, •z : lichter of grover wordend in de diepte. - Ontwikkelingsvarianten : . (b) : bruine bovengrond, -(g) : grijze bovengrond, . (o) : sterke antropogene invloed, .(v) : verveende bovengrond, .(h) : met ijzerconcreties, .(z) : humusarme bovengrond, .3 : dikke humeuze bovengrond. Elke serie wordt in één van de volgende groepen onderge• bracht : 1) zandgronden, 2) lemig-zandgronden, 3) licht-zandleemgronden, 4) zandleemgronden, 5) lichte-klei grond en, 6) niet gedifferentieerde terreinen, 7) kunstmatige gronden.

25. BONDIG OVERZICHT VAN DE BODEMGESTELDHEID De gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont nemen af van noord naar zuid. Het betreft humuspodzolen in het noorden en humus-ijzerpodzolen in het zuiden, met een geleidelijke overgang tussen beide. 25

De profielen met verbrokkelde textuur B horizont met ijzerconcreties vormen kleine vlekken in het centrale en het zuidelijk gedeelte. De gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont vormen enkele droge koppen in het centrale en het zuidoostelijk gedeelte. De natte gronden zonder profielontwikkeling en de gley- gronden omvatten de valleien. De droge gronden zonder profielontwikkeling en de duin- gronden vormen enkele grote vlekken in de omgeving van Schilde en Halle. De gronden met diepe antropogene humus A horizont vor• men de belangrijkste groep. In het noorden omvatten ze grote oppervlakten in de omgeving van 's-Gravenwezel, Schilde, de baan Antwerpen-Turnhout en Halle, in het zuiden nagenoeg gans de oppervlakte buiten de valleien en de natte depressies. De veengronden vormen verschillende grote vlekken in de valleien van het Groot Schijn en de Tappelbeek.

26. BODEMEENHEDEN EN HUN LANDBOUWEIGENSCHAPPEN(*)

261. Zandgronden Serie Zaj : zeer droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Profiel : « Brown Podzohc soil », fijn zand met weinig duide- hjke ijzer B horizont. Verbreiding : enkele kleine vlekken bij Zandhoven en langs de vallei van de Kleine Nete. Bodemgehruik : naaldhout. Waarde : alleen geschikt voor droogteresistente naaldhout• soorten.

(*) De series worden samen met hun eventuele ajgeleiden beschreven. De series worden volledig gedefinieerd; van de afgeleiden wordt slechts de definitie van de variante (moedermateriaalvariante, ontwikkelings- variante) gegeven. 26

Serie Zhf : droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zbf : fijn zand Zbfy : zwaarder of fijner wordend in de diepte

Projiel : « Brown Podzolie soil » met weinig duidelijke ijzer B horizont; bij Zbfy : overgang naar lemig zand of licht zandleem in de ondergrond. Verbreiding : beperkt tot het zuiden, vooral te Massenhoven en Zandhoven. Uitbating : boomgaard, akkerland, weiland, naaldhout, braak. Waarde : best geschikt voor droogteresistent naaldhout (Pinus silvestris, Pinus laricio corsicana, Pseudotsuga taxifolia ) ; weinig geschikt voor akkerteelten; ongeschikt voor weiland; weinig geschikt voor boomgaard.

Serie Zcc : matig droge zandgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont(*) Zcc(h) : fijn zand; met ijzerconcreties Zcc(h)y : met ijzerconcreties; zwaarder of fijner wordend in de diepte Zcc(h)3 : met ijzerconcreties; dikj{e humeuze bovengrond Profiel : prepodzol; roestkorrels en -vlekken van onder de humeuze bovengrond tot op boordiepte. Verbreiding : beperkt tot Massenhoven en Zandhoven. Uitbating : akkerland, hakhout, weide. Waarde : geschikt voor droogteresistent naaldhout; matig ge• schikt voor weinigeisende gewassen; weinig tot ongeschikt voor veeleisende gewassen en weide; matig geschikt voor appel op sterke onderstam en perzik. Serie Zdc : matig natte zandgronden met verbrokkelde textuur B horizonti*) Zdc(h) : fijn zand; met ijzerconcreties Zdc(h)3 : met ijzerconcreties; diWe humeuze bovengrond Zdc(h)y3 : met ijzerconcreties; zwaarder of fijner wordend in de diepte; dif^ke humeuze bovengrond

(*) Slechts de varianten met ijzerconcreties ..c(h) komen voor. 27

Profiel : zie Zcc. Verbreiding : uitsluitend in het noordelijk gedeelte van de rug ten oosten van de vallei van de Tappelbeek, Uitbating : akkerland, weide, loofhout, naaldhout. Waarde : matig geschikt voor weinigeisende gewassen; weinig geschikt voor weide en veeleisende teelten; geschikt voor appel op sterke onderstam.

Serie ZAg : zeer droge tot matig natte zandgronden met duide• lijke humus of/en ijzer B horizont ZAg : fijn zand ZAgb : middelmatig zand Profiel: sterk uitgesproken microreliëf (oude duinen), zodat droge en natte podzolen op korte afstand naast elkaar voor• komen. Verbreiding : strook ten oosten van 's-Gravenwezel; een grote oppervlakte langs het antitankkanaal, op de zuidoostelijke grens van Schilde. Uitbating : naaldhout. Waarde : alleen geschikt voor droogteresistente naaldhout• soorten.

Serie Zhg : droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zbg : fijn zand Zbgb : middelmatig zand —3 : di\}ie humeuze bovengrond Profiel : droge humuspodzol waarvan de bovengrond door be• werking diep omgewoeld werd; het microreliëf is duidelijk, zodat ook iets nattere en iets drogere plekken voorkomen. Zbg3 heeft een minder sterk microreliëf. Verbreiding : grote oppervlakten in de noordelijke helft. Uitbating : overwegend naaldhout of braak. Waarde : alleen geschikt voor aanplanting van droogteresistente naaldhoutsoorten (Pinus silvestris, Pinus laricio corsicaTia, Pseudotsuga taxifolia douglasii). 28

Serie Zeg : rnatig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zeg : fijn zand Zcgb : middelmatig zand —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte Profiel : matig droge humuspodzol met harde of zeer harde B2h en Cg horizont in het noorden; humus-ijzerpodzol in het centrum.

Verbreiding : zeer belangrijk in het noorden; enkele kleine vlekken in het centrum. Uitbating : overwegend naaldhoutaanplanting; weinig land• bouw. Waarde : best geschikt voor droogteresistente naaldhoutsoorten; akker- en weiland van matige kwaliteit. Seire l-Zcg : matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Zcg : fijn zand Profiel : zie Zeg; geleidelijke of abrupte overgang naar licht zandleem of zandleem. Verbreiding : grote vlek ten westen van Schilde. Uitbating : naaldhout. Waarde : iets beter dan Zeg.

Serie Zdg : matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zdg : fijn zand Zdgb : middelmatig zand —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte —3 : dili^^e humeuze bovengrond Profiel : matig natte humuspodzol met openwrijfbare tot harde Cg horizont of met Bsh tot op boordiepte in het noorden; humusijzerpodzol in het centrum. Verbreiding : zeer groot in het noorden; ontbreekt in het zuiden. 29

Uitbating : akkerland, weiland, naaldhout, loofbos. Waarde : goed geschikt voor naaldhout (Pinus silvestris, Pinus laricio corsicana, Pseudotsuga taxifolia douglasii, Larix lepto- lepis); matige landbouwgrond.

Serie l-Zdg : matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Zdg : jijn zand l'ZdgS : diWc humeuzc bovengrond Profiel : zie Zdg; overgang naar substraat meestal geleidelijk. Verbreiding : belangrijk op het zuidelijk gedeelte van de rug ten zuiden van de Kleine Beek te Schilde en ten noorden van de benedenloop van de Zwanebeek. Uitbating : overwegend naaldhoutaanplanting; akker- en wei• land op 1-Zdg3. Waarde : iets beter dan Zdg. Serie w-Zdg : matig natte zandgronden met duidelijhe humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepte w-Zdg : fijn zand W'Zdgb : middelmatig zand —3 : di\J{e hutneuze bovengrond Profiel : matig natte humuspodzol; het substraat bestaat uit groenachtig, glauconiethoudend klei-zand. VerbreiâÀng : verscheidene vlekken langs de benedenloop van de Zwanebeek, de Kleine Beek en het Groot Schijn. Uitbating : akkerland, weiland, naaldhout. Waarde : zie Zdg. Serie Zeg : natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zeg : fijn zand Zegb : middelmatig zand —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte —3 : dikj{e humeuze bovengrond 30

Profiel : natte Kumuspodzol met diepe aanrijkingshorizont of openwrijfbare Cg; dikwijls iets lemig naar onder. Verbreiding : zeer grote oppervlakten in het noorden; kleine, talrijke vlekken in het centrum, vooral langs de valleien. Uitbating : akkerland, weiland, naaldhout, loofhout. Waarde ; goed voor akkerland indien goed ontwaterd; goed voor weiland; geschikt voor naaldhout : Pinus silvestris (indien goed ontwaterd), Larix leptolepis, Pseudotsuga taxijolia douglasii (indien goed ontwaterd).

Serie Zfg : zeer natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont . Zfg : fijn zand Zfgb : middelmatig zand Zfgb(v) : middelmatig zand; verveende bovengrond Profiel : zeer natte humuspodzol met zwakke aanrijkingshori- zont op openwrijfbare Cg. Verbreiding : verscheidene vlekken langs de noordelijke grens. Uitbating : Pinus silvestris, verwilderd gemengd bos, weiland. Waarde ; ongeschikt voor akkerland; matig geschikt voor weiland, tenzij zeer goed ontwaterd; beste uitbating is aanplan• ting van Larix leptolepis of Picea sithaensis, maar ook hiervoor is goede ontwatering vereist. Zfgb is weinig, Z£gb(v) iets beter geschikt voor populier,

Serie Zam : zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A h.ori20ut Zam : fijn zand Zamb : middelmatig zand —(b) : ki'uine bovengrond^*''* —(S) '• g>''j^^ bovengrond . Profiel : in de fijnzandige varianten komt een bruine podzol-

(*) De variante met bruine bovengrond heeft de kleur van de kernserie, zonder overdruk. 31 achtige grond voor onder de humeuze bovengrond; in Zamb (g) is een podzol aanwezig. Verhreiding : kleine gedeelten van de hoogste ruggen in het noorden. Uitbating : overwegend naaldhout. Waarde : droogteresistent naaldhout vormt de beste uitbating.

Serie Zhm : droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zbm : jijn zand Zbmb : middelmatig zand —(b) : bruine bovengrond —(S) • S'''j^^ bovengrond —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte

Profiel : Zbm(b) : bruine podzolachtige grond, profiel met ver• brokkelde textuur B of humus-ijzerpodzol in de ondergrond. Zbm(g) : humuspodzol in de ondergrond. Verhreiding : nagenoeg over gans het kaartblad verspreid, xiit- genomen in het zuidwesten; grote aaneengesloten oppervlak• ten. Vithating : akkerland, weiland, braak, naaldhout (overwegend Pinus sïlvestris), loofhout (eik, beuk, berk). Waarde : iets beter dan Zam, ten gevolge van iets minder snelle uitdroging; matig geschikt voor weinigeisende teelten; zeer goed voor droogteresistent naaldhout.

Serie l-Zhm : droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Zbm : fijn zand \'Zbm(b) : bruine bovengrond l'Zbm(g) : grijze bovengrond

Profiel : bruine podzolachtige grond, profiel met verbrokkelde textuur B of humus-ijzerpodzol in de ondergrond; de overgang naar het substraat is gewoonlijk abrupt of snel. 32

Verbreiding : vooral belangrijk in de omgeving van 's-Graven- wezel. Uitbating : overwegend naaldhout. Waarde : iets beter dan Zbm.

Serie W'Zbm : droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsuhstraat begin• nend op geringe of matige diepte

fv-2.bm : fijn zand w-Zbm(b) : bruine bovengrond Profiel : bruine podzolachtige grond in de ondergrond; de over• gang naar het substraat is bruusk. Verbreiding : kleine oppervlakte ten oosten van Oelegem. Uitbating : weiland, luufbus. Waarde : zie Zbm.

Serie Zcm : matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zcm : fijn zand Zcmb : middelmatig zand —(b) : bruine bovengrond —(s) • g>'ijz£ bovengrond —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte Profiel: in —(b) ; profiel met verbrokkelde textuur B of humusijzerpodzol in de ondergrond; in —(g) : humuspodzol in de ondergrond. Verbreiding : zeer omvangrijk in gans het gebied, uitgenomen in het zuiden. Uitbating : gevarieerd. Waarde : matig voor akker- en weiland; zeer goed voor naald• hout (Pinus silvestris, Pinus laricio corsicana, Pseudotsuga taxifolia, Larix leptolepis). 33

Serie Ï-Zcm ; matig droge zaridgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Zcm : fijn sand l-Zcm(g) : grijze bovengrond Profiel : meestal humuspodzol in ondergrond; de overgang naar het substraat is abrupt of snel. Verbreiding : vooral belangrijk in de omgeving van 's-Graven- wezel, in mindere mate in de omgeving van Schilde en Oelegem. Uitbating : akkerland, weiland, naaldhout. Waarde : iets beter dan Zcm.

Serie Zdm : matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zdm : fijn zand Zdmb : middelmatig zand —(b) : bruine boi/engrond —(ë) • S^'jz^ bovengrond —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte Profiel: in —(b) : profiel met verbrokkelde textuur B of gleygrond in de ondergrond; in —(g) : humuspodzol of gley- grond in de ondergrond. Verbreiding : nagenoeg volledig beperkt tot de noordelijke helft van het gebied, waar de uitbreiding zeer groot is. Uitbating : gevarieerd. Waarde ; goed voor weide en akkerland; zeer geschikt voor naaldhout.

Serie w-Zdm : matig natte zandgronden met diepe antropo• gene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte w-Zdm : fijn zand w-Zdm(g} : grijze bovengrond 34

Profiel : humuspodzol in de ondergrond; abrupte overgang naar groenachtig klei-zandsubstraat. Verbreiding : enkele kleine vlekken langs de valleien en de Kleine Beek en het Groot Schijn in het centrum van het gebied. Vithating : overwegend akker- en weiland, weinig loofbos. Waarde : zie Zdm.

Serie Zern : natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zern : fijn zand Zemb : middelmatig zand —(ë) • g>'ij^^ bovengrond Projiel : Uchte roestvorming van in de bouwvoor; natte humus• podzol of gleygrond in de ondergrond; de oude vervnende bovengrond van deze profielen vormt normaal het onderste gedeelte van de humeuze laag. Verbreiding : kleine ingesloten depressies of smalle stroken langs de valleien in het noorden en het centrum. Uitbating : overwegend weiland, ook akkerland en naaldhout. Waarde : geschikt voor weiland, minder voor akkerland tenzij 'goed ontwaterd; goed voor naaldhout indien goed ontwaterd, vooral voor Picea, Larix leptolepis en Pseudotsuga taxifolia.

Serie l-Zem : natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte l'Zem : fijn zand l-Zem(b) : bruine bovengrond l'Zem(g) : grijze bovengrond

Profiel : lichte roestvorming van in de bovengrond; humus• podzol of gleygrond in de ondergrond. Verbreiding : in gesloten laagten ten westen van Schilde. Uitbating : weiland, akkerland, loofbos. Waarde : zie Zem. 35

Serie Zap : zeer droge gronden op zand Zap : fijn zand Zapb : middelmatig zand —3 : di\l{e humettze bovengrond —(z) : humusarme bovengrond —(o) : sterkte antropogene invloed

Profiel : Zap3 : de bovengrond bevat weinig humus en gaat ge• leidelijk over in geelbruin stuifzand, rustend op een bruine podzolachtige grond. Zap(z) : zelfde profielopbouw als Zap3, maar de hu- me uze bovengrond ontbreekt. Zapb : stuifzand met (heterogeen) humeuze boven• grond, rustend op een podzol. Zap(o) : opgevoerd kalkrijk zand, afkomstig van een diepe uitgraving. Verbreiding : Zap3 : een vlek ten zuiden van Halle. Zap (z) : grote oppervlakten ten zuiden van Halle. Zapb : smalle stroken ten westen van de vallei van de Zwanebeek. Zap(o) : een opgevoerde vlek in de vallei van de Zwanebeek. Uitbating : overwegend naaldhout. Waarde : in de regel alleen geschikt voor droogteresistent naaldhout.

Serie Zbp ; droge gronden op zand Zbp : fijn zand —yS : zwaarder oj jijner wordend in de diepte; dikj^e humeuze bovengrond —(o) : sterile antropogene invloed

Profiel : Zbpy3 : de bovengrond bestaat uit licht humeus stuif• zand dat overgaat in lemig zand, waarin normaal een bruine podzolachtige grond ontwikkeld is. Zbpy(o), Zbp(o) : diep omgewoelde gronden. 36

Verbreiding : verspreide vlekken. Uitbating : overwegend naaldhout. Waarde : iets beter dan Zap.

Serie Zcp : viatig droge gronden op zand Zcp : fijn zand Zcpb : middelmatig zand —(z) : humusarme bovengrond —(o) : sterfte antropogene invloed

Profiel : Zcpb : stuifzand met dunne, weinig humeuze bouw- voor. Zcpb(z) : stuifzand zonder humeuze bovengrond. Zcp(o) : sterk omgewoeld profiel of opgevoerd kalk- rijk zand. Verbreiding : enkele kleine verspreide vlekken; Zcp(o) (opge• voerd kalkrijk zand) vormt een grote vlek ten westen van het Fort van Oelegem. Uitbating : overwegend naaldhout; populieren bij het Fort van Oelegem. Waarde : best geschikt voor droogteresistente naaldhout• soorten; populieren op kalkrijk zand groeien goed. Serie l-Zcp : matig droge gronden op zand; leemsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepte l-Zcp : fijn zand l'Zcp(o) : sterke antropogene invloed Profiel : omgewoeld, gedeelten van substraat in bovengrond. Verbreiding : uitgezande vlek bij Schilde. Uitbating : braak. Waarde : zie Zcp.

Serie Zdp : matig natte gronden op zand Zdp : fijn zand Zdpb : middelmatig zand —-(o) : sterke antropogene invloed 37

Profiel : weinig humeus stuifzand of afgegraven gronden. Verbreiding : verspreide, kleine vlekken. Uitbating : naaldhout, akkerland, weiland, braak. Waarde : zeer veranderlijk, maar in het algemeen minder• waardig en alleen geschikt voor naaldhout.

Serie l-Zdp : matig natte gronden op zand; leemsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepte l'Zdp : fijn zand l-Zdpb : middelmatig zand —(z) : humusarme bovengrond —(o) : sterfte antropogene invloed Profiel : l-Zdpb(z) : stuifzand met roestverschijnselen, rustend op een podzol. l-Zdp(o) : opgehoogde of afgegraven gronden. Verbreiding : l-Zdpb(z) : natte depressies in het duingebied ten westen van Schilde. l-Zdp(o) : verspreide vlekken. Uitbreiding .'.overwegend naaldhout of braak. Waarde : zie Zdp.

Serie Zep : natte gronden op zand Zep : fijn zand Zepb : middelmatig zand —3 : dil{\e humeuze bovengrond —m : ijzerrij^e bovengrond —(o) : sterke antropogene invloed Profiel : Zepb, ZepbS, Zepm, Zepbm : gleygronden. Zep(o), Zepb(o) : afgegraven of sterk gestoorde gron• den. Verbreiding : gleygronden : in het begin en langs de rand van de valleien in het noorden en het oosten. Zep(o), Zepb(o) : verspreide, kleine vlekken. Uitbating : overwegend weiland, ook akkerland en loofhout. Waarde ; goed geschikt voor weiland en voor akkerland indien 38 goed ontwaterd; goed geschikt voor Picea excelsa, Larix lepto- lepis en Picea sitkaensis; minder geschikt voor populier.

Serie l-Zep : natte gronden op zand; leemsuhstraat beginnend op geringe oj matige diepte

l-Zep : fijn zand —i ; dil{J{e hutneuzc bovengrond —(o) : sterke antropogene invloed Profiel : afgegraven of diep gestoorde gronden. Verbreiding : enkele kleine vlekken in het noordwesten. Uitbating ; naaldhout, verwilderd loofhout, braak. Waarde : ongeveer zoals Zep.

Serie w-Zep : natte gronden op zand; klei-zandsubstraat be• ginnend op geringe oj matige diepte W'Zep : fijn zand w-Zep3 : di\l{e humeuzc bovengrond Profiel : gleygrond; snelle of abrupte overgang naar groen• achtig, glauconiethoudend substraat. Verbreiding : stroken en vlekken langs de rand van de valleien in het centrum. Uitbating : overwegend weiland; ook akkerland en loofhout. Waarde : zie Zep.

Serie Zfp : zeer natte gronden op zand Zfp : fijn zand Zfpb : middelmatig zand Profiel : gleygrond. Verbreiding : een vlek langs de oostelijke grens bij Zandhoven en een strook ten zuidwesten van Sint-Antonius-Brecht. Uitbating : weiland, naaldhout. Waarde ; te nat voor weiland, goede ontwatering vereist. 39

262. Lemig-zandgronden

Serie Shf : droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Sbf3 : diWe humeuze bovengrond Profiel : « Brown Podzolic soil » met ijzer B horizont. Verbreiding : vlek ten oosten van de baan Massenhoven-Zand• hoven. Uitbating : weiland, akkerland. Waarde : weinig geschikt voor weiland; matig geschikt voor weinigeisende teelten; weinig geschikt voor veeleisende teel• ten; goed voor naaldhout.

Serie l-Sbf : droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepte

Profiel : zie Sbf. Verbreiding : twee vlekken op Zandhoven. Uitbating : naaldhout. Waarde : minder goed dan Sbf3 wegens het ontbreken van de dikke humeuze bovengrond.

Serie l-Sdf : matig natte lemig-zandgronden met weinig dui• delijke humus of/en ijzer B horizont; leemsub• straat beginnend op geringe of matige diepte Profiel : « Brown Podzolic soil » met weinig duidelijke humus B horizont; in de Cg komen talrijke, openwrijfbare tot zeer vaste korrels en vlekken voor; snelle overgang naar het sub• straat waarin grofzandige lagen voorkomen; dunne humeuze bovengrond. Verbreiding : twee vlekken langs de westgrens ten zuiden van 's-Gravenwezel. Uitbating : weiland. Waarde : matig goed tot goed voor weiland; geschikt voor de normale zandteelten. 40

Serie l-Scc : matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; leemsubstraxit beginnend op geringe oj matige dieptei*) l-Scc(h) : met ijzerconcreties

Profiel : prepodzol; roestkorrels en -vlekken van onder de humeuze bovengrond tot boven het substraat, dat licht zand- leem tot zandleem is. Verbreiding : enkele grote vlekken te Zandhoven. Uitbating : overwegend naaldhout. Waarde : matig goede landbouwgrond; weinig geschikt voor weiland en veeleisende gewassen; goed voor naaldhout.

Serie w-Scc : matig droge lemig-zandgronden met verbrokkel• de textuur B horizont; klei-zandsubstraat be• ginnend op geringe of matige dieptei*) w-Scc(h) : met ijzerconcreties Profiel : prepodzol; de textuur B horizont is overwegend ge• vormd in het substraat, dat bestaat uit plastisch, glauconiet- houdend kleizand; weinig concreties in het profiel. Verbreiding : vlek langs de Tappelbeek bij Lammerenberg. Uitbating : weiland, akkerland. Waarde ; minder goed dan 1-Scc wegens ondiep voorkomend substraat.

Serie Sdc : matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizontC) Sdc(h} : met ijzerconcreties Sdc(h)3 : met ijzerconcreties; di^e humeuze bovengrond

Profiel : prepodzol; ijzerconcreties en roestvlekken tot op boor- diepte. Verbreiding : langs de vallei van de Tappelbeek te Massen• hoven en Oelegem.

(*) Slechts de variante met ijzerconcreties komt voor. 41

Uitbating : weiland, naaldhout, hakhout. Waarde : matig geschikt tot geschikt voor weiland; matig goed tot goed voor akkerteelten en naaldhout.

Serie l-Sdc : matig natte lemig-zandgronden met verbrokkel• de textuur B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige dieptei*) l-Sdc(h) : met ijzerconcreties l'Sdc(h)3 : met ijzerconcreties; dï^^e humetize bovengrond

Profiel : prepodzol; ijzerconcreties en roestvlekken tot op het substraat. Verbreiding : talrijke vlekken in het zuidelijk gedeelte. Uitbating : overwegend weiland en akkerland; naald- en loof• hout. Waarde : zie Sdc.

Serie w-Sdc :. matig natte lemig-zandgronden met verbrokkel• de textuur B horizont; kiei-zandsubstraat be• ginnend op geringe of matige dieptei*) W'Sdc(h)3 : met ijzerconcreties; dil{\e humeuze bovengrond

Profiel : prepodzol; ijzerconcreties en roestvlekken tot op het substraat; waar het substraat zeer ondiep voorkomt ontbreken de concreties grotendeels. Verbreiding : stroken langs de valleien en het zuidoosten. Uitbating ; weide, akkerland, loofbos. Waarde : zie Sdc.

Serie Sec : natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizonti*) Scc(h)3 : met ijzerconcreties; dil{\e humeuze bovengrond

Profiel : prepodzol; sterk roestige, maar niet verkitte horizont gaat over in een horizont met bleke en bruine kleiige vlekken en banden (Viersel, Zandhoven); horizont met talrijke ijzer-

(•) Slechts de variante met ijzerconcreties komt voor. 42

concreties gaat over in een horizont met bleke en bruine kleiige vlekken en banden (Oelegem). Verbreiding : enkele vlekken te Viersel en Zandhoven; een vlek ten zuiden van het kanaal te Oelegem. Uitbating : weiland. Waarde : goed voor weiland; voor akkerland is goede ontwate• ring nodig. Serie w-Sec : natte lemig-zandgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe oj matige diepte(*> W'Sec(h) : met ijzerconcreties Profiel : prepodzol; textuur B horizont overwegend ontwikkeld in substraat; weinig ijzerconcreties (langs de Tappelhoek) ; talrijke ijzerconcreties tot op het substraat, dat groenachtig klei-zand is (in de vallei van de Tappelbeek). Verbreiding : strook langs de Tappelbeek te Oelegem en kleine verhevenheid te midden van de vallei van de Tappelbeek. Uitbating : weiland, els, naaldhout. Waarde : blijft best voorbehouden voor weiland; gronden met weinig concreties komen in aanmerking voor populier. Serie l-Scg : matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepte Profiel : humus-ijzerpodzol. Verbreiding : langs de baan Massenhoven-Zandhoven. Uitbating : weiland, boomgaard. Waarde : weinig tot matig geschikt voor weiland en veeleisende gewassen; matig geschikt voor weinigeisende teelten; geschikt voor appel op sterke onderstam. Serie w-Scg : matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte

(*) Slechts de variante met ijzerconcreties komt voor. 43

Profiel : humus-ijzerpodzol; substraat is groenachtig klei-zand. Verbreiding : een vlek ten oosten van Oelegem. IJithating : braak. Waarde : zie I-Scg.

Serie Sdg : matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Sdgy :, zwaarder of jijncr wordend in de diepte SdgS : dif{({e humeuze bofengrond Profiel : humus-ljzerpodzol of humuspodzol. Verbreiding : een grote en verscheidene kleine vlekken te Oelegem. Vithating : vooral naaldhout en eik; weinig akker- en weiland. Waarde : goed voor akkerland, weiland en naaldhout.

Serie l-Sdg : matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsuhstraat be• ginnend op geringe of matige diepte l-SdgS : diWe humeuze bovengrond

Profiel : humus-iJzerpodzol of humuspodzol. Verhreiding : verspreide, kleine vlekken. XJitbating : zeer gevarieerd. Waarde : zie Sdg.

Serie w-Sdg : matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsuh- straat beginnend op geringe of matige diepte Profiel : humus-ijzerpodzol; substraat is groenachtige lemige klei of klei-zand. Verbreiding : enkele vlekken in het centrum. Uitbating : weide, naaldhout, eik. Waarde : zie Sdg. 44

Serie Seg : natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Segz : lichter of grover wordend in de diepte Segz3 : lichter of grover wordend in de diepte; di^^e humeuze bovengrond Profiel : meestal humuspodzol; soms komen enkele ijzerkorrels of -vlekken voor in het onderste gedeelte van de B2h. Verhreiding : enkele ingesloten laagten, vooral in het centrum. Uitbating : overwegend weiland en bos. Waarde : beste uitbating is weiland; door de ingesloten ligging is de ontwatering dikwijls onvoldoende, zodat akkerland veel van de vochtigheid lijdt; weinig geschikt voor populier; ge• schikte naaldhoutvariëteiten : Picea excelsa, harix leptolepis, Picea sitkaensis.

Serie w-Seg : natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsuhstraat begin• nend op geringe of matige diepte Profiel : humus-ijzerpodzol; de overgang naar het groenachtig substraat is snel. Verhreiding : een strook bij de samenloop van het Groot Schijn en de Kleine Beek. Uitbating : naaldhout, eik. Waarde : goed voor weiland; komt In aanmerking voor akker• land mits goede ontwatering; iets te nat voor Pinus silvestris; betere variëteiten van naaldhout zijn : Picea excelsa, Picea sitkaensis, Larix leptolepis.

Serie Shm : droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Sbm(g) : grijze bovengrond Sbm(b) : bruine bovengrond —z : lichter of grova- wordend in de diepte —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte Profiel : Sbm(b) : profiel met verbrokkelde textuur B horizont of met weinig duidelijke ijzer B horizont in de ondergrond. 45

Sbm(g) : profiel met duidelijke humus of/en ijzer B horizont in de ondergrond. Verbreiding : zeer belangrijk in de zuidelijke helft. Uitbating : overwegend akkerland; ook veel weiland en boom• gaard; naald- en loofhoutaanplantingen. Waarde : weinig tot matig geschikt voor weiland en veeleisen• de gewassen; matig geschikt tot geschikt voor weinigeisende teelten; sterk en matig sterk groeiende fruitvariëteiten komen in aanmerking; zeer goed voor droogteresistente naaldhout• soorten.

Serie l-Shm : droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe oj matige diepte l-Sbm(b) : bruine bovengrond l-Sbm(g) : grijze bovengrond Profiel : zie Sbm; geleidehjke overgang naar substraat. Verbreiding : l-Sbm(b) : zeer groot in zuidelijke helft. l-Sbm(g) : kleine oppervlakte ten zuiden van 's-G ra venwezel. Uitbating : overwegend akkerland; ook weiland en intensieve fruitaanplanting. Waarde : beter dan Sbm dank zij de aanwezigheid van het leemsubstraat, waardoor een grotere hoeveelheid water opge• houden wordt; veeleisende teelten, kers, perzik en appel op matig sterke onderstam kunnen goede opbrengsten geven.

Serie w-Sbm : droge lemig-zandgronden met diepe antropo• gene hinnus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte w-Sbm(b) : bruine bovengrond Profiel : met verbrokkelde textuur B horizont of met weinig duidelijke ijzer B horizont in de ondergrond; abrupte overgang naar substraat dat volledig roestig en zeer vast is (autochtoon Tertiair). 46

Verbreiding : een strook op de westelijke grens langs de Scha- wijkbeek; een grote vlek bij Ranst. Uitbating : akkerland, weiland.

Waarde : sterker uitdrogend dan Sbm, waardoor weinig ge• schikt voor weiland en veeleisende gewassen.

Serie Scm ; matig droge lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Scm(b) : bruine bovengrond Scrrj(g) : grijze bovengrond —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte

Profiel: Scm(b), Scmy(b) : roestige, verbrokkelde textuur B horizont, die dikwijls onduidelijk is. Scm(b) ; vaak leemlenzen in de ondergrond. Scm(g) humus- of humus-ijzerpodzol in de ondergrond. Verbreiding : belangrijk, vooral in het centrum. Uitbating : overwegend akkerland; ook v.'eiland en intensieve fruitaanplanting (appel, perzik); weinig naald- en loofhout. Waarde : matig goed voor weiland; goed voor akkerland en fruitaanplantingen, vooral appel op sterke onderstam, perzik en kers.

Serie l-Scm : matig droge lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont; leemsuhstraat begin• nend op geringe of matige diepte l-Scm(b) : bruine bovengrond l-Scm(g) : grijze bovengrond Profiel : i-Scm(b) : zie Scm(b); overgang naar het substraat is geleidelijk; l-Scm(g) : humus-ijzerpodzol of profiel met verbrok• kelde textuur B horizont in de onderstam; geleidelijke over• gang naar het substraat. Verbreiding : l-Scm(b) : belangrijk in het zuiden. l-Scm(g) : brede strook ten zuiden van 's-Gra- venwezel. 47

Uitbating : akkerland, weiland, fruitaanplantingen (appel, per• zik, kers); weinig naald- en loofhout. Waarde : iets beter dan Scm.

Serie w-Scm : matig droge lemig-zandgronden met diepe an• tropogene humus A hoHzont; klei-zandsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte W'Scm(b} : bruine bovengrond Profiel : profiel met verbrokkelde textuur B in ondergrond; snelle overgang naar substraat bestaande uit groenachtige lemige klei of klei-zand of uit sterk roestig autochtoon tertiair materiaal. Verbreiding : stroken langs de vallei van de Tappelbeek te Massenhoven en Oelegem; vlek bij Ranst (met autochtoon tertiair substraat). Uitbating : akkerland, weiland, perzik, loofbos. Waarde : ongeveer zoals Scm; iets minder waar het substraat ondiep voorkomt, omdat dit te snelle verdroging kan veroor• zaken.

Serie Sdm : matig natte lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Sdm(l>) : bruine bovengrond Sdm(g) : grijze bovengrond Profiel : Sdm(b) : profiel met verbrokkelde textuur B hori• zont of humus-ijzerpodzol in de ondergrond. Sdm(g) : humus- of humus-ijzerpodzol in de onder• grond. Verbreiding : kleinere verspreide vlekken, vooral in de zuide• lijke helft. Uitbating : overwegend akkerland; weiland, fruitaanplantingen; weinig naaldhout. Waarde : goed voor akker- en weiland, ook voor veeleisende teelten; goed voor appel op sterke of matig sterke onderstam, kers en perzik. 48

Serie l-Sdm : matig iiatte lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont; leemsuhstraat begin• nend op geringe of matige diepte l-Sdm(b) : bruine bovengrond ï'Sdm(g) : grijze bovengrond

Profiel : l-Sdm(b) : profiel met verbrokkelde textuur B hori• zont in de ondergrond of humeuze bovengrond rechtstreeks rustend op substraat, bestaand uit zuiver zandleem tot sterk klei- en zandhoudend leem met veel glauconiet. I-Sdm(g) : humus-, hu mus-ij zerpodzol of gleygrond in de ondergrond of humeuze bovengrond rechtstreeks rustend op substraat. Verhreiding : verspreide vlekken. Uitbating : overwegend akkerland; weiland, fri.iitaanplanting, loofhout. Waarde : zie Sdm.

Serie w-Sdm : matig natte lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizO'ïit; fclei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte W'Sdm(b) : bruine bovengrond w-Sdm(g} : grijze bovengrond Profiel : himius-ijzerpodzol met verbrokkelde textuur B hori• zont of Cg in de ondergrond; abrupte overgang naar het substraat bestaand uit verspeeld klei-zEmd met wat leem vermengd. Verbreiding : gering, in de omgeving van Oelegem. Waarde : zie Sdm.

Serie Sem : natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Sem(b) : bruine bovengrond Scm(g) : grijze bovengrond 49

Semy(g) : zwaarder of fijner wordend in de diepte; grijze boven• grond

Projiel : Sem(b) ; de humeuze bovenlaag rust op een verbrok• kelde textuur B horizont of op een Cg. Sem (g) : de humeuze bovengrond wordt normaal zwarter en min of meer verveend naar onder (Aj van begraven gleygrond); roest van de bovengrond af; in de ondergrond kunnen leemlenzen voorkomen. Verbreiding : Sem(b) : zeer gering in het centrum. Sem(g) : talrijke ingesloten vlekken of stroken op de rand van de valleien. Uitbating : overwegend weUand; ook akkerland en fruitaan- planting; Pinus silvestris. Picea en populier. Waarde : goed voor weiland en akkerland indien goed ont• waterd; goed voor fruitteelt indien goed ontwaterd, uitgenomen voor perzik; zeer geschikt voor populier, Picea, Larix lepto- lepis.

Serie l-Sem : natte leraïg-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe oj matige diepte l-Sem(b) : bruine bovengrond l-Sem(g) : grijze bovengrond

Profiel : l-Sem(b) : de humeuze bovengrond rust op een Cg of rechtstreeks op het substraat. l-Sem(g) : de humeuze bovengrond wordt normaal zwarter en min of meer verveend naar onder : Ai van begraven profiel, dat een humuspodzol of een gleygrond is. Verbreiding: l-Sem(b) : strook en vlekken bij Zandhoven. l-Sem(g) : enkele verspreide vlekken. Vithating : akkerland, weiland, braak. Waarde : zie Sem. 50

Serie w-Sem : natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsuhstraat begin• nend op geringe oj matige diepte W'Sem(g) : grijze bovengrond

Profiel : de humeuze bovengrond rust op een Cg; snelle over• gang naar substraat dat bestaat uit groenachtig, kleiig mate• riaal met enkele leemlenzen. Voorkomen : ingesloten laagten en stroken langs de valleien in het centrum. Uitbating : weide, akkerland, gemengd loofhout, populier. Waarde : zie Sem.

Serie Sbp : droge gronden op lemig zand Sbp(O) : sterke antropogene invloed Sbp(o)3 : sterile antropogene invloed; dil^l^e heumeuze bovengrond

Projiel : diep omgewoeld en opgehoogd; diep gespitte gronden te Halle (« gekrimd ») waarbij de lemige ondergrond naar boven gebracht werd; deze gronden vertonen een dunne, homo• gene, bruinachtige bouwvoor; normaal wordt de textuur grover naar onder (vroegere zandige bovengrond). Verbreiding : verspreide vlekken, vooral ten zuiden van Halle. Uitbating : zeer gevarieerd; « gekrimde » gronden zijn meestal akkerland. Waarde ; zeer veranderlijk, afhankelijk van de dikte van de humeuze bovengrond en de duur der bewerking; de « gekrim• de » gronden zijn matig goede tot goede kultuurgronden.

Serie Sep : matig droge gronden op lemig zand Scp(o) : sterke antropogene invloed

Projiel : diep omgewoeld; enkele « gekrimde » percelen met hetzelfde profiel als Sbp(o). Verbreiding : enkele verspreide vlekjes. Uitbating : braak, akkerland, weiland, loofhout. Waarde ; zeer veranderlijk; « gekrimde » gronden zijn van goede kwaliteit. 51

Serie l-Scp : matig droge gronden op lemig zand; leemsuh- straat beginnend op geringe of matige diepte l-Scp(O) : ster\e antropogene invloed

Profiel : diep omgewoeld profiel tot op het substraat. Verbreiding : verspreide vlekken. Uitbating : braak, akkerland, loofhout. Waarde : zeer veranderlijk.

Serie Sdp : matig natte gronden op lemig zand Sdp(o) : sterke antropogene invloed Profiel : diep omgewoeld. Verbreiding : verspreide vlekken; een « gekrimd » perceel op de grens Halle-Oelegem. Uitbating : akkerland, weiland, loofhout. Waarde : zeer veranderlijk; « gekrimd » perceel is nog te recent bewerkt om reeds goed te zijn.

Serie l-Sdp : matig natte gronden op lemig zand; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Sdp(o) : sterke antropogene invloed Profiel : diep omgewoeld; dikwijls zijn gedeelten van het sub• straat in de bovengrond gemengd; afgegraven tot op het lemig substraat. Verbreiding : kleine en grote vlekken. Uitbating : weiland, akkerland, braak. Waarde : veranderlijk, vooral afhankelijk van de duur van de uitbating na omwoeling of afgraving.

Serie lo-Sdp : matig natte gronden op lemig zand; klei-zand- suhstraat beginnend op geringe of matige diepte W'Sdp(o) : ster\e antropogene invloed Profiel : diep omgewoeld; groenachtig klei-zandsubstraat. Verbreiding : kleine strook ten noorden van Hanst, langs de autostrade. Uitbating : weiland, eik. Waarde : matige landbouwgrond.

Serie Sep : imtte grotiden op lemig zand —m : ijzernj\e bovengrond —2 : lichter oj grover wordend in de diepte —(o) : sierde antropogene invloed —3 : dikJi^ humeuze bovengrond

Vro^ieX : Sep : gleygronden met grijze of bruin-roestige boven• grond op Cg. Sepz : idem Sep, maar de Cg bestaat uit matig grof zand. Sepmz : gleygrond met roodbruine of donkerbruine (7.5 YR-5 YR 4/4-3) bovengrond en talrijke ijzerconcreties, ruittiid up niiddeliiiaUg zand. Sep(o) : afgegraven profiel. Verbreiding : Sep, Sepz, Sepmz ; in het begin of langs de grens van de valleien; enkele grote afgesloten laagten in het noorden. Sep(o) : diep omgewoelde of afgegraven gron• den; een « gekrimd » perceel langs de grens Halle-Oelegem. Uitbating : weiland; minder akkerland, bos (gemengd loofhout, Pinus s^l^5estT^s, berk, els). Waarde : geschikt voor weiland, ook voor akkerland en boom• gaard indien goed ontwaterd; goed geschikt voor Pinus silves- tris (mits goede ontwatering), Larix leptolepis, Picea en ook populier indien de humeuze bovengrond ca. 50 cm bereikt.

Serie l-Sep : natte gronden op lemig zand; Ieemsuhstraat be• ginnend op geringe of matige diepte l'SepS : dili^fie humeuze bovengrond ï-Sep(o) : Sterine antropogene invloed

Profiel: I-Sep : gleygrond met roestige, grijsachtige bovengrond en abrupte overgang naar substraat meestal met zandleem- samenstelling. 53

l-Sep(o) : afgegraven of diep omgewerkt profiel. Verbreiding : 1-Sep : enkele smalle stroken langs de valleien in hot noordwesten en het centrum.

l-Sep(o) : verspreide vlekken. Uitbating : weiland, loofhout. Waarde : zie Sep.

Serie w-Sep : natte gronden op lemig zand; klei-zandsubstraat beginnend op geringe oj matige diepte W'Sepi : diWe humcuze bovengrond

Profiel : zoals Sep; het substraat is glauconiethoudend klei- zand. Verspreiding : enkele vlekken langs de valleien in het centrum. Uitbating : overwegend weiland; gemengd loofhout. Waarde : zie Sep.

Serie Sfp : zeer natte gronden op lemig zand —m ; ijzerrijke bovcng]-ond —z : lichter oj grover wordend in de diepte —3 : dil{l^e humeuze bovengrond

Profiel : Sfp : gleygrond met sterk roestige humeuze boven• grond; reduktiehorizont in de ondergrond. Sfpz : sterk roestige humeuze bovengrond, met min of meer talrijke ijzerconcreties, rustend op middelmatig zand met reduktiehorizont. Sfpmz : dunne (ca. 10 cm) zwarte, verveende laag op donkerbruine of donker roodbruine laag met talrijke ijzercon• creties van 40-50 cm dik, op middelmatig zand met reduktie• horizont. Verbreiding : Sfp : eerder gering; vormt een paar lage vlekken aan de buitenkant van de vallei van de Tappelbeek. Sfpz en Sfpmz : zeer grote oppervlakten, maar alleen in de aanzet van de valleien in het noorden. Uitbating : weiland, naaldhout, loofhout, populier. 54

Waarde : voor landbouw hangt de waarde vooral af van de ont• watering; de beste uitbating is in ieder geval weiland; voor bosbouw komen vooral Larix leptolepis en Picea in aanmer• king; populier is alleen aan te raden op Sfp3 en SfpzS.

Serie l-Sjp : zeer natte gronden op lemig zand; leemsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte l-Sjp(o) : sterke antropogene invloed Profiel : opgevoerd met vreemd materiaal. Verbreiding : een vlek aan de samenvloeiing van Groot Schijn en Kleine Beek. Uitbating : weiland. Waarde : zie Sfp.

263. Licht-zandleemgronden

Serie Pce ; matig droge licht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizontC) Pcc(h) : met ijzercona eties —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte —3 : di}^}{e humeuze bovengrond Profiel : plaatselijk zijn relatief weinig vaste vlekken en con- creties aanwezig; in Pcc(h) komen in de ondergrond gewoon• lijk glauconiethoudende zandlagen tussen lemige lagen voor. Verbreiding : enkele vlekken in het zuidwesten. Uitbating ; groenteteelt onder glas en in open lucht, bloemen• teelt, akkerland, weiland. Waarde : goed voor weiland en akkerland; geschikt voor boom• gaard en groenteteelt; waar de verbrokkelde Bt horizont zeer vast is, bestaat nochtans gevaar voor droogteschade bij boom• gaard in droge jaren, omdat de wortelontwikkeling te opper• vlakkig blijft.

(*) Slechts de varianten met ijzerconcreties komen voor. 55

Serie Pdc : matig natte Ucht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizonti*) Pdc(h) : met tjzerconcreties —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte —3 : dikße humeuze bovengrond Profiel : in het algemeen minder conereties en vaste vlekken dan in Pcc(h.) en dus meer doorlatend profiel; plaatselijk komen alleen enkele bruine of groenachtige vlekken voor. Verbreiding : beperkt tot zuidelijk gedeelte, overwegend zuid• westen. Uitbating : weide, akkerland, fruitteelt, groenteteelt onder glas. Waarde : zeer goed voor weiland en akkerland, uitgenomen voor tarwe waarvoor hij iets te nat is; zeer goed voor groente• teelt, ook voor boomgaard, mits een goede oppervlakkige drainage. l

Serie w-Pdc : matig natte lichi-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat be• ginnend op geringe of matige diepteC*) W'Pdc(h) : met ijzer conereties —3 : dil{l{e fin?neuze bovengrond Profiel : de Bt horizont is grotendeels ontwikkeld in het sub• straat, dat bestaat uit lemige klei of klei-zand; weinig conere• ties en vaste vlekken. Verbreiding : enkele grote vlekken te Ranst; een kleine strook langs de vallei van de Tappelbeek te Massenhoven. XJitbating : akkerland, weiland, groenteteelt onder glas, popu• lier, loofbos. Waarde : zie Pdc; populier is af te raden wanneer veel con• ereties voorkomen.

(*) Slechts de varianten met ijzerconcreties komen voor. 56

Serie Pec : natte licht-zandleem.gronàen met verhrohhelde tex• tuur B horizonti*) Pec(h) : met ijzerconcreties —3 : dikj{e humeuze bovengrond Profiel : sterke accumulatie van concreties en harde vlekken onder de humeuze bovengrond; profiel verbleekt sterk naar onder. Verbreiding : Pec(h) : een kleine vlek op de grens Broechem- Ranst. Pec(h)3 : twee kleine vlekken in de noordelijke hoek van Ranst. Uitbating : weiland. Waarde : goed voor weiland indien de ontwatering in orde is; te nat voor akkerland.

Serie w-Pec : natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepteC*) W'Pec(h) : met ijzerconcreties —3 : diWe humeuze bovengrond

Profiel ; de textuur B horizont is grotendeels ontwikkeld in het substraat, dat bestaat uit groenachtige lemige klei of klei-zand; weinig concreties. Verbreiding ; belangrijk in de brongebieden en langs de val• leien in het zuiden. Uitbating : weiland, akkerland, loofbos, populier. V/aarde : goed tot zeer goed voor weiland indien goed ontwa• terd; iets te nat voor akkerland; goed voor populier.

Serie Peg : natte licht-zandleemgronden met duidelijke Humus of/en ijzer B horizont —3 : di^i(e humeuze bovengrond Profiel : humuspodzol.

(•) Slechts de varianten met ijzerconcreties komen voor. 57

Verbreiding : een paar ingesloten vlekken; één in Zandhoven en één langs de grens Oelegem-Ranst. Uitbating : weiland.

Waarde ; iets te nat voor welland ten gevolge van de ingesloten ligging.

Serie Pbm : droge licht-zandleemgronden met diepe antropo• gene humus A horizont Pbm(b) : bruine bovengrond Pbmy(b) : zwaarder of fijner wordend in de diepte; bruine boven• grond

Projiel : met verbrokkelde textuur B horizont in de onder• grond; onder in het profiel gewoonlijk glauconiethoudende zandlenzen; in Pbmy(b) : overgang naar zandleem. Verbreiding : verspreide, min of meer grote oppervlakten in het zuiden. Uitbating : akkerland, weiland, boomgaard, groenteteelt, braak. Waarde : goed tot zeer goed voor elke vorm van land- of tuin- bouwuitbating; voor late groenteteelt is beregening noodzake• lijk.

Serie s-Pbm : droge licht-zandleemgronden met diepe antro• pogene humus A horizont; zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte s-Pbm(b) : bruine bovengrond

Profiel: met verbrokkelde textuur B horizont in de onder• grond; het substraat bestaat uit grof zand, soms iets kleiig (autochtoon Tertiair) in het westen, uit fijn, iets glauconiet- houdend zand in Viersel. Verbreiding : grote vlekken in het zuiden. Uitbating : akkerland, weiland, intensieve fruitaanplantingen. Waarde : iets meer verdrogend dan Pbm. 58

Serie Pcm : matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont Pcm(b) : bruine bovengrond Pcm(g) : grijze bovengrond —y : zwaarder of jijner wordend in de diepte

Profiel : met verbrokkelde textuur B horizont, soms humus- ijzerpodzol in de ondergrond; overgaand tot zandleem in Pcmy(b). In Pcm(g) : humus-ijzerpodzol of humuspodzol. Verbreiding : Pcm (b), Pcmy (b) : grote oppervlakten in het zuiden. Pcm(g) : grote vlek te Ranst. Uitbating : akkerland, weiland, groenteteelt onder glas, fruit- aanplantingen (appel, peer, perzik); weinig loofbos. Pcm(g) : eik. Waarde : goed tot zeer goed voor elk landbouwgebruik.

Serie w-Pcm : matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; hlei-zandsub- straat beginnend op geringe oj matige diepte tu-Pcm(b) : bruine bovengrond

Profiel : met verbrokkelde textuur B horizont in de onder• grond; het substraat kan bestaan uit autochtone, vaste zandige klei, die naar onder toe schelphoudend wordt, of uit verspoeld kleiig zand tot zandige klei. Verbreiding : ten zuiden en ten oosten van Ranst. Uitbating : akkerland, weiland. Waarde : zie Pcm.

Serie s-Pcm : matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A Horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte S'Pcm(b) : bruine bovengrond

Profiel : zie s-Pbm. Voorkomen : een strook in het uiterste zuidwesten, een vlek ten oosten van Massenhoven. 59

Uitbating : weiland, akkerland. Waarde : iets meer verdrogend dan Pcm.

Serie Pdm : matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont Pdm(b) : bruine bovengTOnd Pdm(g) : grijze bovengrond —y : zwaarder of fijner wordend in de diepte Profiel : de humeuze bovengrond vertoont roestvorming vanaf 40-50 cm en rust op een sterk roestige Cg, op een verbrokkelde textuur B horizont of op een humus-ijzerpodzol, of gaat over in sterk roestig zandleem. Verbreiding : Pdm(b), Pdmy(b) : vooral in het zuidwesten. Pdm(g) : strook ten noorden van Ranst, kleine vlekken ten oosten van Massenhoven. Uitbating : akkerland, v^eiland, intensieve fruitaanplantingen, eik. Waarde : goed tot zeer goed voor akker- en weiland; iets te nat voor wintertarwe; optimaal voor groenteteelt; goed voor fruit• aanplantingen indien de oppervlakkige ontwatering goed is.

Serie w-Pdm : matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsuh- straat beginnend op geringe of matige diepte w-Pdm(b) : bruine bovengrond Profiel : de humeuze bovengrond rust rechtstreeks op een sterk roestige Cg; abrupte overgang naar groenachtig, vast zand-klei- substraat, dat dikwijls schelpen bevat. Verbreiding : zone ten noorden van Broechem. Uitbating : akkerland, weiland, fruitteelt, loofhout. Waarde : zie Pdm.

Serie s-Pdm : matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte s-Pdm(b) : bruine bovengrond s-Pdm(g) : grijze bovengrond 60

Profiel : s-Pdm(b) : verbrokkelde textuur B horizont of Cg in de ondergrond.

s-Pdm(g) : humuspodzol in de ondergrond. Het substraat bestaat in beide varianten uit iets glauconiet- houdend fijn zand. Verbreiding : een vlek ten westen van Oelegem; een paar kleine vlekken ten noordwesten van Massenhoven. Uitbating : akkerland, weide. Waarde : iets minder goed dan Pdm.

Serie Pem : natte licht-zandleemgronden met diepe antropo• gene humus A horizont Pem(b) : bruine bovengrond Pem(g) : grijze bovengrond

Profiel : Pem(b) : humeuze bovengrond op weinig duidelijke verbrokkelde Bt horizont of op Cg. Pem(g) : humeuze bovengrond op humuspodzol met verveende bovengrond. Verbreiding : talrijke ingesloten vlekken of stroken langs en in brongebieden. XJithating : weiland, akkerland, populier, gemengd loofhout. Waarde : zeer goed voor weiland, mits goede oppervlakkige ontwatering; te nat voor andere landbouwuitbating tenzij met sterke ontwatering; zeer goed voor populier.

Serie w-Pem : natte licht-zandleemgronden met diepe antropo• gene humus A horizont; klei-zandsuhstraat be• ginnend op geringe of matige diepte w-Pem(g) : grijze bovengrond W'Pein(b) : bruine bovengrond

Profiel : w-Pem(g) : humuspodzol met verveende Ai in de ondergrond. w-Pem(b) : humeuze bovengrond rustend op profiel met textuur B horizont, die grotendeels ontwikkeld is in groenachtig lemige-kleisubstraat. 61

Verbreiding : in vlekken of stroken in brongebieden. Uitbating : weiland, populier. Waarde : zie Pem.

Serie Pd-p : matig natte gronden op licht zandleem Pdp(o) : sterke antropogene invloed

Profiel : diep omgewoeld of afgegraven. Verbreiding : grote stroken te Broechem langs de autostrade (diep gespit); kleine vlekken langs de grens Massenhoven- Zandhoven en ten noorden van het Fort van Oelegem (afgevoerd). Uitbating: loofbos (Broechem), weiland (Massenhoven, Oelegem). Waarde : potentieel goede gronden.

Serie Pep : natte gronden op licht zandleem Peps : dif^l^e humeuze bovengrond Pep(o) : ster}{e antropogene invloed

Profiel : Pep : gleygrond of alluviale grond. Pep(o) ; afgegraven of « gekrimd ». Verbreiding : Pep : In brongebieden of valleien. Pep(o) (afgegraven) : vlek in het noorden van Ranst. Pep(o) (« gekrimd »): te Oelegem langs de grens met Halle. Uitbating : weiland, popuher, els. Waarde ; de kwaliteit van het weiland en vooral van het akker• land hangt in de eerste plaats af van de ontwatering; goed voor populier.

Serie w-Pep : Tiatte gronden op licht zandleem; klei-zandsub- straat beginnend op geringe of matige diepte tV'PepS : di^/{e humeuze bovengrond W'Pep(o) : ster\e antropogene invloed G2

Profiel : w-Pep : alluviale grond of gleygrond, snelle overgang naar verspeeld glauconiet- en leemhoudend klei-zandsubstraat. W-Pep (o) : diep omgewoeld profiel, met brokstukken van substraat in bovengrond gemengd. Verbreiding : w-Pep : in brongebieden en op de rand van de valleien in het zuiden. W-Pep (o) : grote vlek te Broechem, ten noorden van de autostrade. Uitbating : overwegend weiland, akkerland, groenteteelt, po• pulier. Waarde : best geschikt voor weiland; te nat voor akkerland, vooral waar het substraat ondiep voorkomt; goed voor populier.

Serie s-Pep : natte gronden op licht zandleem; zandsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte s-Peprn : ijzenijke bovengrond s-Pep3 : dil^l^e humeuze bovengrond

Profiel : grijsachtige, roestige alluviale laag van 40-50 cm, rustend op roestig glauconiethoudend zand; normaal komt een reduktiehorizont voor op meer dan 100 cm diepte; de boven• grond kan veel ijzerconcreties bevatten (s-Pepm). Verhreiding : beperkt tot de valleien van de Zwanebeek, de Kleine Beek, het Groot Schijn en het noordelijk gedeelte van de Tappelbeek; ontbreekt in het zuiden. Uitbating : weiland, populier, loofhout, Pinus silvestrïs. Waarde : iets minder goed dan Pep.

Serie Pfp : zeer natte gronden op licht zandleem Pfp3 : diWe humeuze boi/engrond Pfp(v) : venige bovengrond

Profiel ; alluviale grond, die meestal sterk humeus bhjft tot op boordiepte. Verbreiding : kleine vlekken of stroken in brongebieden of kleine vertakkingen van de valleien. Uitbating : weiland, populier, els. 63

Waarde : weinig tot matig geschikt voor weiland; ongeschikt voor akkerland tenzij zeer sterk ontwaterd; beste uitbating is populier.

Serie s-Pfp : zeer Tiatte groTiden op licht zandleem; zandsuh- straat beginnend op geringe oj matige diepte S'Pjp3 : di\^e humcuze bovengrond s-Pfpm : ijzcrnj/^e bovengrond J-Pfp(V) : fenige bovengrond s-Pfp(o) : sterke antropogene inuloed

Profiel : sterk humeus en roestig alluvium rustend op geredu• ceerd zand. Verbreiding : grote oppervlakten in de valleien. Uitbating : populier, loof- en naaldhout. Waarde ; zie Pfp; populier wordt best voorbehouden voor s-Pfp3 en s-Pfp(v).

Serie s-Pgp : uiterst natte gronden op lickt zandleem; zandsub- straat beginnend op geringe of matige diepte s-Pgp(v) : venige bovengrond

Verbreiding : enkele kleine vlekken in de valleien van het Groot Schijn en de Tappelbeek. Uitbating : gemengd loofbos, weiland. Waarde ; weinig geschikt of ongeschikt voor uitbating, tenzij een goede ontwatering toegepast wordt.

Serie vPgp : uiterst natte gronden op licht zandleem; veensuh- straat beginnend op geringe diepte vPgp(v) : venige bovengrond

Profiel : de bovengrond is sterk verveend en gaat naar onder geleideUjk over in veen. Verbreiding : een grote vlek in het noordwesten, langs de grens met kaartblad Brecht. Uitbating : weiland. Waarde : zie s-Pgp. 64

264. Zandleemgronden

Serie w-Ldc : matig gleyige zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont; klei-zandsuhstraat be• ginnend op geringe of matige dieptei*) w-Ldc(h)3 : met ijzerconcreties; dikj^c humeuze bovengrond Profiel : onder de Ap komt een sterk gebleekte A2 horizont voor; de Bt horizont is overwegend ontwikkeld in het groen• achtig lemige-kleisubstraat; weinig concreties. Verbreiding : drie vlekken te Broechem. Uitbating : weiland, akkerland, fruitaanplantingen, loofhout. Waarde : zeer goed voor weiland, iets te nat voor akkerland; voor fruitteelt moet de afwatering goed zijn; te nat voor perzik.

Serie w-Lec : sterk gleyige zandleemgronden met verbrokkel• de textuur B horizont; klei-zandsubstraat be• ginnend op geringe of matige dieptei.*) w-Lec(k)3 : met ijzerconcreties; di\he humeuze bovengrond Profiel : zie w-Ldc; duidelijke roestvorming tot in de boven• grond. Verbreiding ; vier vlekken te Broechem. Uitbating : weiland, loofhout. Waarde ; te nat voor akkerland; goed voor weide indien goed ontwaterd; goed voor populier.

Serie w-Ldp : matig gleyige gronden op zandleem; klei-zand• substraat beginnend op geringe of matige diepte w-Ldp3 : di\he humeuze-bovengrond Profiel : kalkrijke bruine bovengrond, nagenoeg rechtstreeks rustend op het substraat; kalkrijk materiaal werd waarschijn• lijk aan het oppervlak gebracht door het graven van diepe grachten.

(*) Slechts de variante met ijzerconcreties komt voor. 65

Verbreiding : grote oppervlakten ten noordwesten van Ranst. Uitbating : weiland, akkerland, loofhout. Waarde : iets te nat voor akkerland (beddenbouw vereist) ; zeer goed voor weiland; goed voor populier.

Serie Lep : sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie- horizont LepzS : lichter of grover wordend in de diepte; diWe humeuze bovengrond Lep(o) : stcr\e antropogene invloed

Profiel : Lep : gleygrond of alluviale grond; in de ondergrond komen dikwijls kleiige lagen voor; reduktiekleuren kunnen aanwezig zijn; in Lepz overgang naar licht zandleem of lemig zand. Lep(o) : diep omgewoeld. Voorkomen : Lep : enkele ingesloten laagten in de omgeving van Ranst; vertakkingen van valleien. Lepz : vertakkingen van de Tappelbeek te Broechem. Lep(o) : grote oppervlakte te Broechem langs de autostrade. Uitbating : overwegend weiland; loofhout. Waarde : beste uitbating is weiland en late groenteteelt, indien goed ontwaterd; zeer goed voor populier.

Serie w-Lep : sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie- horizont; klei-zandsubstraat beginnend op ge• ringe of matige diepte w-Lep3 : di\}{e humeuze bovengrond

Profiel : w-Lep : roestig alluvium rustend op groenachtige, zan• dige klei, die naar onder overgaat in glauconietrijk zandiger materiaal. Verbreiding : zeer belangrijk in de brongebieden en valleien van het zuidwesten; komt elders niet voor. Uitbating : weiland, populier, loofhout. Waarde : zie Lep. Serie s-Lep : sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie- horizónt; zandsuhstraat beginnend op geringe of matige diepte

S'L€p(O) : sierde antropogene invloed

Profiel : roestig humeus alluvium rustend op glauconiethou- dend zand waarin reduktie kan voorkomen. Verbreiding : enkele kleine vlekken in de vallei van de Tappel• beek. Uitbating : weiland, popuKèr. Waarde : zie Lep.

Serie Lfp : zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont Lfp3 : di.^^e humeuze bovengrond Llp(p) . ücriigd bovcngrund

Profiel : gans het profiel is in het algemeen sterk humeus of verveend; onder in het profiel komt dikwijls schelpengruis voor. Verbreiding : grote stroken in de valleien in het centrum. Uitbating : weide, populier, eik, loofbos. Waarde : best geschikt voor populier, mits voldoende opper• vlakkige afwatering; voor. weide is sterke ontwatering nodig.

Serie s-Lfp : zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont; zandsubstraat beginnend op ge• ringe of matige-diepte s-Lfp3 : dikj{e humeuze bovengrond s-Lfp(v) : I/enige bovengrond

Profiel : sterk humeus of verveend alluvium rustend op zand, dat normaal gereduceerd is. Verbreiding : grote oppervlakten van de valleien in het cen• trum en het zuiden. Uitbating : weiland, populier, loofhout. Waarde : populier wordt best voorbehouden voor de gronden 67 met alluviale laag van meer dan 30 cm dik; weüand vereist een zeer sterke ontwatering.

Serie vLfp : zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont; veensuhstraat beginnend op ge• ringe diepte Profiel : licht roestige, zwartachtige, iets venige alluviale laag, geleidelijk overgaand tot bosveen. Verbreiding : een strook in de vallei van het Groot Schijn. Uitbating : braak, hakhout. Waarde : te nat voor weiland; moeilijk te ontwateren wegens het veensuhstraat; goed voor populier, indien oppervlakkig goed ontwaterd.

Serie Lgp : gereduceerde gronden op zandleem, Lgp(v) : venige bovengrond Profiel : gans het profiel is meestal verveend; dikwijls komt veen voor in de ondergrond. Verbreiding : een strook in de vallei van de Tappelbeek. Uitbating : weiland, populier. Waarde : ongeschikt voor weiland; populierenteelt is mogelijk mits goede oppervlakkige drainering.

Serie w-Lfe : zeer sterk gleyige zandleemgronden met reduktiehorizont en met zwartachtige humus horizont Profiel : zwarte, kalkrijke bovengrond, rustend op gereduceer• de, groene lemige klei, die naar onder lichter wordt; kalkrijk materiaal werd waarschijnlijk door het maken van grachten aan het oppervlak gebracht. Verbreiding : verscheidene grote vlekken in de brongebieden van het zuidwesten. Uitbating : weiland, populier, els, eik. Waarde : te nat voor weiland; zeer goed voor populier. 68

265. Lîchte-kleigTonden Serie Eep : sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktie- horizont Eep3 : dil{f{£ humeuze bovengrond

Projiel : de bruinachtige, roestige bovengrond gaat over in sterk roestig, groenachtig, plastisch materiaal, dat dikwijls kalkrijk is. Verbreiding : twee vlekken in het brongebied van de Moerbeek te Broechem. Uitbating : weiland, loofhout. Waarde : goed voor populier; iets te nat voor weiland.

Serie s-Eep : sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktie- horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of m.n.tigp d.ipptp S'Eepm : ijzerrij^e bovengrond s-Eep3 : dik\e humeuze bovengrond

Profiel : alluviale laag met veel vrije ijzeroxyden rustend op zand, waarin reduktiekleuren kunnen voorkomen op meer dan 80 cm. Verbreiding : s-Eep : afgesloten laagten ten noorden van het Fort van 's-Gravenwezel. s-Eepm : strook in de vallei van de Zwanebeek. Uitbating : weiland, akkerland, naaldhout. Waarde : s-Eep : iets te nat voor weiland; geschikt voor po• pulier, Picea excelsa en Picea sitkaensis. s-Eepm ; goed voor weiland dank zij de goede afwa• tering.

Serie s-Efp : zeer sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktiehorizont; zandsubstraat beginnend op ge• ringe of matige diepte s-Efpm : ijzerrij\e bovengrond s-Efp3 : dif(J{e humeuze bovengrond S'Ejp(v) : venige bovengrond 69

Profiel : alluviale, humeuze, ijzerrijke of verveende laag rustend op zand, dat gereduceerd is op minder dan 80 cm. Verbreiding : zeer belangrijk in de valleien. Uitbating : weiland, populier, hakhout, loofhout. Waarde : te nat voor weiland; goed voor popuHer indien de alluviale laag dikker is dan 30 cm; in s-Efpm is een sterke verkitting van de vrije ijzeroxyden ongunstig voor populier.

Serie vEfp : zeer sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktiehorizont; veensuhstraat beginnend op ge• ringe diepte vEfpm : ijzerrijke bovengrond Profiel : vEfpm : dunne, zwarte, verveende laag, rustend op een ijzerrijke, dikwijls sterk verkitte, bruine horizont, die naar onder geleidelijk tot veen overgaat. Verbreiding : twee vlekken in de uiterste zuidoosthoek. Uitbating : weiland. Waarde : met de huidige ontwatering te nat voor weiland; door de aanwezigheid van de verkitte ijzerrijke laag mag de ontwatering nochtans niet veel sterker doorgevoerd worden, daar dan grote kans op uitdroging bestaat in droge perioden.

Serie s-Egp : gereduceerde gronden op lichte klei; zandsuh- straat beginnend op geringe of matige diepte s-Egp3 : dif^\e humeuze bovengrond S'Egp(v) : venige bovengrond Profiel : sterk humeuze of verveende alluviale laag rustend op gereduceerd zand. Verbreiding : s-Egp3 : kleine vlekken in de vallei van het Klein Schijn. s-Egp (v) : grote oppervlakten in de vallei van de Kleine Beek. Uitbating : moeras, weiland. Waarde ; alleen geschikt voor populier en Picea sitkaensis mits goede ontwatering. 70

266. Niet gedifferentieerde terreinen ' . X : duinen Gemengd landtype bestaande uit landduinen, al of niet gefixeerd, en uitgewaaide depressies. Profiel : de duinen zijn opgebouwd uit los, humusarm middel• matig zand op wisselende diepte rustend op een volledige of min of meer onthoofde podzol. In de uitgewaaide depressies komen gewoonlijk sterk of volledig onthoofde podzolen voor. Verbreiding : een grote vlek ten zuidwesten van Schilde. Uitbating : naaldhout.

Waarde ; alleen geschikt voor droogteresistent naaldhout.

V : gronden op venig materiaal Profiel : de bovengrond bestaat grotendeels uit amorf, sterk gemineraliseerd veen, in de diepte geleidelijk overgaand tot zuiver bosveen. Verbreiding : grote oppervlakten in de valleien van het Groot Schijn, de Tappelbeek en de Kleine Nete. Uitbating : moeras, populier. Waarde ; alleen geschikt voor populier en Picea sitkaensis in• dien oppervlakkig goed ontwaterd. 267. Kunstmatige gronden OB : bebouiüde zone De bebouwde zones omvatten de gebouwen, de tuinen en de sterk vergraven gronden die erbij aansluiten.

ON : opgehoogde terreinen Dat zijn plaatsen die sterk opgehoogd werden met vreemd materiaal.

OT : vergraven terreinen OT omvat hoofdzakelijk de vroegere en huidige parken rond kastelen, waar het bodemprofiel volledig omgewoeld werd. 71

3. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 31. LANDBOUWKUNDIG BODEMGEBRUIK In tabel 1 zijn opgenomen de oppervlakten (in %) van bossen + woeste gronden en van de landbouwgronden in de verschillende gemeenten van noord naar zuid. Hieruit blijkt duidelijk de toename van het belang van de landbouwuitbating naar het zuiden, gepaard gaande met een afname van het areaal van bossen en woeste gronden. Deze overgang is in de eerste plaats een gevolg van de geleidelijke verbetering van de kwaliteit van de gronden : overwegend middelmatig zand in het noorden, dan fijn zand, lemig zand en overwegend licht zandleem in het zuiden.

TABEL 1 LANDBOUWGRONDEN EN WOESTE GRONDEN + BOSSEN Terres agricoles et incultes -|- bois

Gemeente Landbouwgronden Woeste gronden + bossen % %

's-Gravenweze! '5 3+38 = 41 Schikle 22,5 21 + 18 = 39 Haile 39 t+35 = 39 Oelcgc(ï) 3S 4+23 = 27 Massenhoven 54 2+16 = 18 Vier sei ' 60,5 3+ 7 = 10 Ranst 61 1 + 14 = 15

Met deze overgang gaat ook een omschakeling in de struk- tuur van de landbouwbedrijvigheid gepaard (zie tabel 2). Globaal is er een duidelijke vermindering waarneembaar in de oppervlakte weiland en een aangroei van de intensieve fruit- en groenteteelt. Sinds 1950 zijn deze intensieve teelten nog sterk toegenomen, terwijl de verklaringen van de land• bouwers steeds aanzienlijk te laag zijn, zodat mag aangenomen worden dat de werkelijke oppervlakte op dit ogenblik ongeveer het dubbele zal bedragen. Het uitzonderlijk hoge cijfer van de 72

TABEL 2

TEELTEN IN % VAN DE LANDBOUWOPPERVLAKTE

Cultures en % de la superficie agricole

4 I Itu IO SI >.1 I^

Rogge 12 11 14 16 11,0 14 12 Haver 13 8 S 9 12,0 7 6,5 Tarwe 0,6 0,4 0,5 1 Gerst 0,3 1,2 0,8 Aardappelen 7 5 7 9 11,5 • 7 11 Voederbctcn 5 5 6 7 7,5 7 8 Groenvoeder 1 1 2 •5,5 4,0 7 1,5 Weiden 57 65 60 43 30,0 50 47 Groenten 2 J 2 2 3,4 3,4 4 Fruitteelt 1 2 1 6,5 19,0 3,4 6,5 Groenteteelt 0,2 onder glas

gemeente Massenhoven voor de fruitteelt is het gevolg van de aanwezigheid van een groot fruitbedrijf, gespecialiseerd in de perzikteelt. Het relatief hoge cijfer van de weide-oppervlakte in Viersel is het gevolg van de aanwezigheid van de Netevallei, waarin de gronden, ten gevolge van de grote vochtigheid, alleen als weiland kunnen uitgebaat worden. De produktie van deze weiden is echter zeer laag en daarbij zijn ze steeds een belangrijk deel van het jaar ontoegankelijk voor begrazing, zodat de landbouwers verplicht zijn een aanzienlijke opper• vlakte weiland buiten de vallei te hebben, hetgeen automatisch de uitbreiding van meer intensieve teelten remt. De cijfers van de veebezetting (zie tabel 3) laten toe volgende conclusies te trekken : 1) verbetering van de kwaliteit van het grasland van noord naar zuid, 73

2) lagere veebezetting te Viersei ten gevolge van de slechte weilanden van de Netevallei, 3) minder intensieve graslanduitbating te Ranst, niettegen• staande de goede kwaliteit van de gronden, ten gevolge van een steeds verder schrijdende overschakeling naar intensieve teelten.

TABEL 3 RUNDVEEBEZETTING PER HA GRASLAND Densité de bovidés par ha de prairie

Runderen per ha grasland 1,8 2 2,1 3 3,6 2,2 2,5

De meeste weiden liggen op natte en zeer natte gronden; nochtans komen er ook voor op bijna alle andere bodemseries, daar de verdeling van de bedrijfsoppervlakte zodanig is dat te weinig voor permanent weiland geschikte gronden voorkomen, of daar de ruimtelijke verdeling van de gronden slecht is. Op deze bedrijven zou zoveel mogelijk moeten getracht worden naar tijdelijk grasland over te schakelen. Deze teelt kan op matig droge en zelfs op sommige droge zandgronden en lemig- zandgronden toegepast worden. In die zin verdient ook de teelt van groenvoedergewassen uitbreiding. De fruitteelt bestaat overwegend uit jonge, intensieve fruit- aanplantingen, vooral te Ranst, Broechem en Massenhoven. De meest voorkomende soorten zijn ; appel, kers, perzik en in mindere mate peer, meestal met onderbeplanting van bessen. Te Viersel komen nog belangrijke oppervlakten oude, weinig renderende hoogstamboomgaarden voor. Geleidelijk worden ze vervangen door laagstamaanplantingen, vooral appel en perzik. 74

De fruitteelt komt overwegend voor op droge tot matig natte lemig-zandgronden en licht-zandleemgronden met diepe antro• pogene humus A horizont of dikke humeuze bovengrond. De groenteteelt is vooral gelokaliseerd te Ranst en Broe- chem, minder te Viersel en Massenhoven. Te Ranst krijgt de laatste jaren groenteteelt onder glas een merkelijke uitbrei• ding. De meest voorkomende teelten zijn : prei, selder, kervel, spinazie en kolen in open lucht, vroege selder, sla, tomaten, snijbonen, spinazie en komkommers onder glas. De gebruikte gronden zijn droog tot nat lemig zand en licht zandleem. De droge gronden worden op vele bedrijven kunstmatig beregend. Een goede mogelijkheid tot uitbreiding biedt de aspergeteelt, die een ideale grond vindt in Sbm(b) en Pbm(b).

TABEL 4 SPREIDING EN GROOTTE VAN DE LANDBOUWBEDRIJVEN Répartition et superficie des exploitations agricoles

1 g ha I O ^ 1 « I S 'S ia 'S J CA » O s

0-1 189 252 175 326 103 lO"! 43,1 1-3 17 36 66 32 13 26 50 3-5 7 27 20 18 11 8 32 5-10 10 27 32 30 13 15 33 10-20 1 7 8 n 1 5 10 20-30 1 1

Uit tabel 4 blijkt dat weinig verschil bestaat in de grootte van de bedrijven tussen verschillende gemeenten, niettegen• staande het verschil in struktuur van de bedrijven tussen noord en zuid. In algemene regel kan gezegd worden dat de bedrijven van minder dan 5 ha een gemengde of zuiver intensieve uitbating hebben of uitgebaat worden door mensen wier hoofd• bezigheid buiten de landbouw ligt. 75

Het bosareaal is zeer omvangrijk in het noorden en bestaat vooral uit Pinus silvestris en Pinus laricio corsicaiia. De laatste jaren wordt ook Picea en Larix leptolepis in geringe mate aangeplant. Op de natte gronden, waar de twee eerst genoemde soorten minder op hun plaats zijn, verdient de aanplanting van deze laatste soorten meer aandacht. Vele van deze naaldhout- aanplantingen staan op diep humeuze, oude kultuurgronden.

In het zuiden is de oppervlakte bos aanzienlijk kleiner. Normaal komen hier gemengd loofhout, of oude aanplantingen van eik en beuk voor. Meestal zijn deze bossen beperkt tot natte gronden. Talrijke populierenaanplantingen worden aan• getroffen over gans het gebied. Vooral in de rijke, dikwijls kalkhoudende valleigronden van het zuiden verdient deze teelt uitbreiding.

39: ANDERE GEGEVENS OVER MENSELIJKE AARDRIJKSKUNDE Het gebied vertoont grote oppervlakten oude kultuurgron• den, die een aanduiding zijn van de oude woonkernen : 's-Gravenwezel, waar de zone oude kultuurgronden bijna gans de rug tussen het Klein Schijn en de Zwanebeek inneemt, Schilde tussen de Zwanebeek en de Kleine Beek, Halle op de rug ten zuiden van de Kleine Beek; vanaf Oelegem tot aan de zuidelijke grens van het kaartblad worden bijna alle gebieden buiten de valleien en natte depressies ingenomen door oude kultuurgronden. Van de vroeger landelijke bewoning blijven echter nog slechts enkele schaarse hoeven over. De meeste zijn van het langgeveltype met een paar kleine bijgebouwen. Enkele hebben de gebouwen in een vierkant en zijn omwald. Vele oude hoeven werden afgebroken en vervangen door nieuwe of volledig herbouwd. In het noorden hebben vele van deze landbouwgronden nu een andere bestemming gekregen : grote oppervlakten zijn beplant met naaldhout en loofhout, of worden verkaveld voor de bouw van woonwijken en buitenverblijven. In het zuiden was de ontwikkeling van de nieuwbouw veel minder belang• rijk in de laatste jaren ten gevolge van de afwezigheid van 7G goede verbindingswegen met Antwerpen. Mogelijk zal hieraan nu verandering komen door de aanleg van de autostrade Antwerpen-Luik, die dwars door het zuiden van het kaartblad loopt. De huidige bevolking van het gebied kan geschat worden op 250-300 zielen per ha. Een groot deel van deze bevolking moet zijn bestaansmogelijkheden zoeken in de haven- en industrie- bedrijven van Antwerpen. Op het kaartblad zelf komt alleen langs het Albertkanaal enige industriële bedrijvigheid voor : enkele voedingswarenfabrieken en vooral kleine bedrijven van bouwmaterialen.

33. BESLUITEN OP LANDBOUWKUNDIG GEBIED De bodemseries worden gegroepeerd in geschiktheidsklassen volgens hun produktiecapaciteit voor een bepaalde teelt. Deze klassen werden opgesteld volgens inlichtingen betreffende op• brengsten van de verschillende teelten op de onderscheiden bodemseries, in normale omstandigheden van uitbating, aan• gevuld met persoonlijke waarnemingen van de stand van de gewassen en weiden in de verschillende perioden van het jaar. De hierbij gegeven waarden voor de zandgronden hebben betrekking op de variante « fijn zand ». Voor de variante « middelmatig zand » kan in het algemeen aangenomen worden dat de geschiktheidsklasse met één eenheid vermindert. Vijf geschiktheidsklassen werden onderscheiden : klasse 1 : zeer geschikt, klasse 2 : geschikt, klasse 3 : matig geschikt, klasse 4 : weinig geschikt, klasse 5 : ongeschikt. In tabel 5 worden de geschiktheidsklassen van de meest voorkomende bodemseries voor de voornaamste teelten van de streek weergegeven. 77

TABEL 5

GESCHIKTHEroSKIiASSEN Classes d'aptitude

s O 1 Api>el d d |l •3 St.O. m.st.o. zu'.o. > n •2 O a a X< Zaf, 2b£ 5 4 4 5 4 4 5 5 5 4 5 5 2cc(h) 4 3 3 4 3 3 4 5 5 3 5 3 Zdc(c) 3 3 3 3 3 2 3 4 5 4 4 2 ZAg, Zbg 5 5—4 5—4 5 5—4 5 5 5 5 5 5 5 Zcit, l-Zctr 4 4 5—4 4—3 3 4 5 5 4 5 3 Zdg, l-Zdg 3 3 3 3—4 3 2 3 4 5 4 4 2 Zeg 2 3 3—2 3—2 2 1 2 3 4 5 2 3 Zfg 4 5 4 4 4—3 4 5 5 5 5 3 5 Zam, Zbm 5—4 5—3 5—3 5—4 5—3 2 3 4—5 5 3 5 3 Zctn 3 3—2 3—2 3 3 2 3 4 4 2 3 2 Zdni 3—2 2—3 2—3 3 2—3 1—2 2 3 3 3 3—2 3 Zern 2 3 2—3 2—3 2 i 2 3 3 4 2 3 Zap 5 4 4 5 4 4 - 5 5 5 4 5 5 Zbp 5 4 4 5 4 4—3 5 5 5 4 5 5 Zcpb 5 4 4 5 4 4 5 5 5 5 5 5 Zdpb 4 4 4 5 4 4 5 5 5 4 5 4 Zepb 2—3 3 3—2 3 2—3 2 3 4 5 5 3 3 Zfbp 4 5 4 4 4—3 4 5 5 5 5 3 5 Sbf 4 3 3 4 3 2 3 4 5 3 5 4 )-Sa;(h) 3 3 3 3—4 3 2 3 4 4 2 4 3 Sdc{h) 3—2 2 2 3 2 2—1 2- -3 3—4 4 2 3 2 Sec 2—1 3—2 2 2 2—1 2 3 3 3 4 2 3 1-Scg 3—4 3 3 4—3 3 2 3 4 4 2 4 3 Sdg 3—2 2 2 2 2 2—1 2- -3 3—4 4 2 3 2 Scg 2—1 3—2 2 2 2—1 2 3 3 3 4 2 3 Sbm 4—3 2—3 3 3—4 3—2 1 2 3 3 1 4 3 Scm 3 2 2—3 3 2 1 1 2 2 1 3 2 Sdm 3—2 2 2 2 2 1 1 2 1—2 2 2 2 Scm 1—2 3 2 1—2 1—2 1 2 2-3 2 5 2—1 3 Sepz 3 3—2 2 2 2 2 3 3 3 5 3 4 Sfpz 4 5 4 4 4—3 4 5 5 5 5 3 5 Pce 3—2 2 2 3—2 2—1 l 2- -1 2 2—3 1 2 1 V8

Appel V tri Ü 4) U ei •5 ••^ ^ S '53 > s sl.o. m.st.o. ZIV.O. S Ä $ 1 cna 1 tä (£ Pec(h) 3 2 3--2 3 2 2 3 3 3 2 3—2 2—3 Pdc 2 2—3. 2 2 2—1 1 2—1 2 2 2 1 2 PdcCh) 2—3 3 2 2—3 2 2 2 3 3 3 1—2 3 w-Pec 1 3 2 2 1 2—3 i 3 4 5 2—1 3 Pbm 2 2 2 3 2 1 I 2 2- 1 3 I s-Pbin 2—3 2 2 3—4 2 2 2 3 3 1 3 2 Pcm 2 2 2 3—2 2 1 1 2 2 1 2 1 Pdm 1 2 2 2 1 1 1 1 1 3 1 2 Pem 1 3 2 2 2 2—3 3 3 3 4 2—1 3 Pep I 3 2 2 1 3 3—4 3—4 4 5 2—1 3 sP£p 4—3 5 4 4 4 5 5 5 5 5 4—3 5 Epgp ? 5 •Î 5 5 •j 5 ^ w-Ldc 1 3—2 2 2 2 1 1 1 1 3 2 3 w-Lec 2 3 3 3 2—3 3 3 3 3 3 3 4 w-Ldp i 3—2 2 2 2 1 1 1 1 3 2 3 w-Lep 2 3 3 3 2—3 3 3 3 3 3 3 4 Lfp 4 5 5 5 4—5 5 5 5 5 5 4 5 5 Lgp 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 w-Lfe 4 5 5 5 4—5 5 5 5 5 5 4 5 Eep 2—1 4 3 3 3 3 3 3 3 5 3 5 s-Eep 2 4 4 4 4 4 5 5 5 5 4 5 s-Efp 4 5 5 5 4—5 5 5 5 5 5 4 5 s-Egp 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 X 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 V 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5

St. o. = Sterke onderstam, m. st. O. = matig sterke onderstam, zw. O. = zwakke onderstam. 79

De geschiktheid voor bosaanplanting kan op volgende wijze geresumeerd worden.

1) Pinus silvestris, Pinus corsicana, Pseudotsuga douglasü taxi- folia (droogteverdragend naaldhout). Zeer geschikt : alle gronden met diepe antropogene humus A horizont en alle gronden met humeuze laag van meer dan 30 cm dikte, van zeer droog tot matig nat en ook nat, indien goed ontwaterd. Geschikt : alle gronden met heterogene humeuze bovengrond of homogene humeuze bovengrond van minder dan 30 cm dik• te, van zeer droog tot matig nat en ook nat, indien goed ontwaterd. Weinig geschikt : alle zeer natte en uiterst natte gronden, even• als de natte met slechte oppervlakkige ontwatering.

2) Larix leptolepis, Picea excelsa Zeer geschikt : alle matig natte en natte gronden met diepe antropogene humus A horizont en homogene humeuze boven• grond van meer dan 30 cm dikte. Geschikt : de matig droge gronden met diepe antropogene humus A horizont, alle matig natte en natte gronden met heterogene humeuze of humeuze bovengrond van minder dan 30 cm dikte en alle natte en zeer natte gronden. Weinig geschikt : zeer droge tot matig droge gronden.

3) Picea sitkaensis Zeer geschikt : alle natte en zeer natte gronden met humeuze bovengrond van meer dan 30 cm dikte. Geschikt : natte en matig natte gronden met heterogene humeuze of dunne humeuze bovengrond; alle uiterst natte gronden. Weinig geschikt tot ongeschikt : alle zeer droge tot matig natte gronden. 80

4) Populier Zeer geschikt : alle natte en zeer natte gronden met diepe antropogene humus A horizont of met homogene humeuze bovengrond van meer dan 30 cm dikte en met regelmatige ontwatering. Geschikt : alle natte en zeer natte gronden met heterogene humeuze of homogene humeuze bovengrond van minder dan 30 cm dikte. Weinig geschikt tot ongeschikt : alle zeer droge tot matig natte gronden en alle natte tot uiterst natte gronden zonder humeuze bovengrond. Verbetering van de landbouwgronden kan vooral bereikt worden door een meer doelmatige ontwatering. Hiervoor komen in de eerste plaats alle zeer natte gronden in aanmer• king. Ook talrijke natte gronden lijden periodiek van water• overlast. De beste resultaten kunnen bekomen worden op zeer natte gronden met zandige ondergrond. Profielen met veen- substraat zijn moeilijker op doelmatige wijze te draineren, omdat het organische materiaal sterker het water vasthoudt, zodat een dichter net voor de waterafvoer noodzakelijk is. Waar een klei-zandsubstraat aanwezig is, zal de uitwerking van eventuele ontwateringswerken afhangen van diepte en samenstelling van het substraat hoe ondieper het substraat en hoe hoger het kleigehalte, des te minder doeltreffend de ont• watering zal zijn en bijgevolg des te dichter het ontwaterings- net moet aangelegd worden. 81

BIBLIOGRAFIE

DE CONINCK, F. — Différences dans la morphologie des podzols suivant l'humidité ( anversoise). Actes et Comptes rendus du V Congr. Int. de la Se. du Sol., vol. IV, pp. 412-417. Léopoldville, 1954. DE CONINCK, F. — Formation de sols profondément himiifères en Campine anversoise. Pédologie. VU, pp. 102-106. Gand, 1957. DE CONINCK, F. — Bodemkaart en verklarende tekst bij de kaartbladen 7 W, 6 E, Moerkant 1 W, Essen 1 Horen• donk 2 W, Kapellen 15 E, Brecht 16 W, Borgerhout 28 E. Gent 1957- 1960. LINDEMANS, P. — Geschiedenis van de landbouw in België. Antwerpen, 1952. PONCELET, L. & MARTIN, H. — Hoofdtrekken van het Belgisch klimaat. Koninkl. Meteor. Inst, van België, verhand., dl. XXVI. Brussel, 1947. SOIL SURVEY STAFF. — Soil Survey Manual. Handbook n" 18, U.S. Department of Agriculture. Washington D.C., 1951. TAVERNIEIR, R. — Le Quaternaire. In : Prodrome d'une description géolo• gique de la Belgique. Liège, 1954. TAVERNIER , R. — Aperçu sur les sols de la Belgique et leur classifica• tion. Bull. Soc. belg. Géol, t. LXV. Bruxelles, 1956. TAVERNIER, R. & MARÉCHAL, R. — La carte des associations de sols de la Belgique. Pédologie, VIII. Gand, 1958.

Gepolycopieerde teksten MINISTERIE VAN EKONOMISCHE ZAKEN — NATIONAAL INSTI• TUUT VOOR DE STATISTIEK. — Algemene landbouwtelling 1950. VANDAMME, J. & VAN RUYMBEEŒ, M. — Systematische studie van de profielen van de kaartbladen Essen, Kalmthout, Kalmthoutse Hoek, Wuustwezel, Brecht. Centrum voor Grondonderzoek, Rijkslandbouw• hogeschool. Gent, 1950. 82

LEGENDE

ZANDGRONDEN

SOLS SABLEUX Blz.-P. Zaf Zeer droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 25 Sols sableux très secs à /loiizon B biwiique ou/et ferriqtic peu distinct

Zbf Droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 26 Sols sableux secs à horizon B hiimiqiie oii/ct ferriqiie peu distinct Fasen — Phases Zbf, Zbfy Zcc Matig droge zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 26 Sols sahlc'ix modérément secs h hoy.zon B icxttiraï morcelé

Zcc(h), Zcc(h)y, Zcc(h)3 Zdc Matig natte zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 26 Sols sableux modérément humides à horizon B textured morcelé Fasen — Phases Zdc(h), Zdc(h)3, Zdc(h)y3 ZAg Zeer droge tot matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 27 Sols sableux très secs à modérément humides à horizon B htimiqiie oujet ferruiue distinct' Fasen — Phases ZAg, ZAgb Zbg Droge zandgronden met duidelijke humus oî/en ijzer B horizont 27 Sols sableux secs à horizon B htimiqiie ou/et ferrique distinct Fasen — Phases Zbg, Zbgb, ZbgS

Zcg Matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 28 Sols sableux modérément secs à horizon B humique ou/et jerriquc distinct Fasen — Phases Zeg, Zcgb, Zcgby 83

Biz.-p. 1-Zcg Matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat begimiend op geringe of matige diepte 28 Sols sableux tuodérénient secs à horizon B humiqiie oii/et jcrrique distinct; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase 1-Zcg

Zdg Matig natte zandgronden met duidelijke himius of/en ijzer B horizont 28 Sols sableux modérément humides à horizon B humique ou jet fer ri que distinct Fasen — Phases Zdg, Zdgb, Zdgby, Zdg3 1-Zdg Matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 29 Sols sableux modérément humides à horizon B humique ou/et fcrrique distinct; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zdg, 1-Zdg3

w-Zdg Matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 29 Sols sableux modh'ément humides à horizon B humique ou/et ferrique distinct; substrat argilo-sableux débutant h faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases w-Zdg, w-Zdgb, w-Zdg3, w-Zdgb3 Zeg Natte gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 29 Sols sableux humides à horizon B humique ou/et ferrique distinct Fasen — Phases Zeg, Zegb, Zegy, Zeg3, ZegbS, Zegby, ZegbyS Zfg Zeer natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 30 Sols sableux très humides à horizon B humique ou/et ferrique distinct Fasen — Phases Zfg, Zfgb, Zfgb(v) 84

Blz.-P. Zam Zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 30 Sols sableux Irh secs à horizon A kumifère anlhropogènc épais Fasen — Phases Zam, Zamb, Zam(b), Zamb(g) Zbm Droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 31 Sols sableux secs à horizon A hiimifère anrhropogène épais Fasen — Phases Zbm, Zbmb, Zbm(g), Zbmy(g), Zbmb(g) 1-Zbm Droge zandgronden met diepe antropogene humus A hori• zont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 31 Sols sableux secs à horizon A humifère anihropogène épais; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zbm, l-Zbm(b), l-Zbm(g) w-Zbm Droge zandgronden met diepe antropogene humus A hori• zont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 32 Sols sableux secs à horizon A humifère a'ithropogènc épais; subsirut argilo-sahieux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases W-Zbm, w-Zbm(b) Zern Matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 32 Sols sableux modérément secs à horizon A humifère anthropogè'ie épais Fasen — Phases Zcm, Zcmb, Zcm(b), Zcmy(g), Zcmb(g), Zcmby(g) 1-Zcm Matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 33 Sols sableux modérément secs à horizon A humifère anthropogène épais; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases l-Zcm, 1-ZcmCg) Zdm Matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 33 Sols sableux modérément humides à horizon A humifère anthropo- gène épais Fasen — Phases Zdm, Zdmb, Zdm(b), Zdmb(g), Zdmy(g), Zdmby(g) 85

BIz.-P. w-Zdm Matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 33 SD!S sableux modérémcvi humides à horizon A biimijère anthrjpo- ghitr épais; substrat argilo-sablenK débutant à faible oit moyenne profondeur Fasen — Phases w-Zdm, w-Zdm(g)

Zem Natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 34 Sols sableux humides à horizon A humijère anihropogène épais Fasen — Phases Zern, Zem(g), Zemb(g) 1-Zem Natte zandgronden met diepe antropogene humus A hori• zont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 34 Sols sableux humides à horizon A humijère épais; substrat limo• neux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zem, l-Zem(b), l-Zem(g)

Zap Zeer droge gronden op zand 35 Sols irès secs sur sable Fasen — Phases Zap, Zapb, Zap3, Zap(z), Zap(o)

Zbp Droge gronden op zand 35 Sols secs sur sable Fasen — Phases Zbp, Zbpy3, Zbpy(o), ZbpCo) Zcp Matig droge gronden op zand 36 Sols modérément secs sur sable Fasen — Phases Zcp, Zcpb, Zcpb(z), Zcp(o) 1-Zcp Matig droge gronden op zand; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 36 Sols modérément sees sur sable: substrat Lmoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zcp, l-Zcp(o) Zdp Matig natte gronden op zand 36 Sois modérément humides sur sable Fasen — Phases Zdp, Zdpb, ZdpCo), Zdpb(o) 86

1-Zdp. Matig natte gronden op zand; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 37 5o/s modérément hiimides sur sable: substrat Imoifux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zdp, l-Zdpb(z), l-Zdp(o)

Zep Natte gronden op zand 37 Sols humides sur sable Zep, Zepb, ZepbS, Zepm, Zepbm, Zep(o), Zepb(o)

1-Zep Natte gronden op zand; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 38 Sols humides sur sable; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Zep, l-Zep(o), l-Zep(o)3 w-Zep Natte gronden op zand; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 38 Sols htimides sur sable; substrat argilo-sableiix débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases W-Zep, w-Zep3

Zfp Zeer natte gronden op zand 38 Sols très humides sur sable Fasen — Phases Zfp, Zfpb

LEMIG-ZANDGRONDEN

SOLS LIMONO-SABLEVX

Sbf Droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 39 Sols li mono-sableux secs à horizon B hiimique oiifei ferriqite peu distinct Fase — Phase Sbf3 1-Sbf Droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 39 Sols iimoiw-sableux secs à horizon B hiim.que ou/et jcrrique peu distinct; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur 87

B\z.-r. 1-Sdf Matig natte lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 39 Soli limono-stihletix iiiodércmein humides à horizon B htiniique ou/cl jerriqiie pett distinct; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur 1-Scc Matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 40 Sols l.mono'Sahleux modérément secs à horizon B tcxtiiral morcelé; substrat limoneux débutant à fa.ble ou moyenne profondeur Fase — Phase l-Scc(h) w-Scc Matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 40 Sols l.mono-sabhux modcrémem secs ii horizon B lexiu'al morcelé; substrat argilo-sabteux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Scc(h) Sdc Matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 40 Sals limono-sableiix modérément humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Sdc(h), Sdc(h)3 1-Sdc Matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; leemsubstraat begirmend op geringe of matige diepte 41 Sols InnonosabJeux modérément humides à horizon B textural morcelé: substrat limoneux débutant li faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases l-Sdc(h), 1-Sdc(h)3 w-Sdc Matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 41 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B textural morcelé; substrat argilo-sabteux débutant à faible on moyenne profondeur Fase — Phase w-SdcCh)3 88

Biz.-p. Sec Natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 41 Sols limono-sableux hiinj.des à horizon B texltiral morcelé Fase — Phase Sec(h)3 w-Sec Natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 42 Sols tiniono-sublciix luirnides à horizon B lexttiiui morcelé: substrat argilo-sablaix débutant à fa ble on moyenne projondettr Fase — Phase •w-Sec(h)

1-Scg Matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 42 Sols lirnono-sableux modérément secs à horizon B htimiqiie onfet jerriqiie distitici; substrat limoneux débutant à faible on moyenne profondeur w-Scg Matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 42 So'.s limono-sal'leiix modérément secs ïi horizon B humiqtie ou/et ferriqiie distinct: substrat argHo-s-iblciix débutant à faible on moyenne profondeur

Sdg Matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 43 Sols hmono-sableux modérénic'U humides à horizon B humiqiie ou jet fer ri que distinct Fasen — Phases Sdgy, Sdg3

1-Sdg Matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 43 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B humique oujct ferrique distinct: substrat limoneux débutant à faible on moyenne profondeur Fase — Phase 1-Sdg3 89

Blz.-P. w-Sdg Matig natte lemig-zandgronden met duidelijke liumus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 43

Sols iiniono-sableux madéréme/it hiiniiilcs à horizon B htitniqtie OU let ferriqiic distinct; substrat argilo-sabhux débutant à faible ou moyenne profondeur

Seg Natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 44 Sols limono-sabletix liinn'des à horizon B humique ouf et fenique distinct Fasen — Phases Segz, Segz3

w-Seg Natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 44 Sols litnono-sahleiix htimïdes à horizon B humique ou/et fer'-ique distinct; substrat argilo-sablciix débutant à faible ou moyenne profondeur

Sbm Droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 44 Sols UmonO'Sableux secs à horizon A humijhe anthropagène cpats Fasen — Phases Sbm(b), Sbmz(b), Sbmy(b), Sbm(g)

1-Sbm Droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 45 Sols limono-sableux secs à horizon A humifère anthropogène épais; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases l-Sbm(b), l-Sbm(g)

w-Sbm Droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 45 Sols limono-sableux secs à horizon A humifère anthropogène épais; substrat argilo-sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Sbm(b) 90

Blz.-P.

Sem Matig droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 46

Sols limono'sableiix modérément sees à horison A hiim'fère arir/iro- pogène épais Fasen — Phases Scm(b), Scmy(b), Scm(g)

1-Scm Matig droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 46 Sols limono-sahleiix inodérémeiit sees à horizon A hiimifèrc ainhio- pogènc épais; substrat limoneux àéhiitant à faihle on moyenne pro fond et If Fasen — Phases 1-ScmCb), l-Scm(g) w-Scm Matig droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 47 Sols liniono'sahlcfix modérément sees à horizon A hnmijère anthro- pogène épais; substrat argilo-sableux débutant à faible ou mo'jenn". profondeur Fase — Phase ' w-Scm(b)

Sdm Matig natte lemig-zandgronden met dîepe antropogene humus A horizont . • 47 Sols limono-sableux modérément humides à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Sdm(b), Sdm(g)

1-Sdm Matig natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 48 Sols Umono-sableux modérément humides à horizon A humifère anthropogène épais; substrat linionetix débiiliint à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases l-Sdm(b), l-Sdm(g) 91

BIz.-P. w-Sdm Matig natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte ' . • . . 48 Sols limono-sahleiix inodércnient humides à horizon A htimifère anthropgcnc épais; ml/si m! argilo-sahleux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases w-Sdm(b), w-Sdm(g)

Sem Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 48 Sols limotio-siihletix htmiides li //orison A htimifère anthropogcne épais Fasen — Phases SemCb), Sem(g), Semy(g) 1-Sem Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 49 Sols limono-sablciix humides à horizon A hitmifère anthropogène épais; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases l-Sem(b), l-Sem(g) w-Sem Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zand^ubstraat beginnend op geringe of matige diepte . < 50 Sols limonO'Sahlciix hti'nidrs à horizon A hutnifère anthropogène épais: substrat argilo-sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Sem(g) Sbp Droge gronden op lemig zand 30 Sols secs sur sable limoneux Fasen — Phases Sbp(o), Sbp(o)3 Sep Matig droge gronden op lemig zand 50 Sols modérément secs sur siible limoneux Fase — Phuic Scp(o) 1-Scp Matig droge gronden op lemig zand; leemsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 51 Sols modérément secs sur sablc hmoneux: substrat limoneux débu• tant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase l-Scp(o) 92

B1Z.-P. Sdp Matig natte gronden op lemig zand 51 Sols modérément humides sur sable limoneux Fase — Phase Sdp(o) 1-Sdp Matig natte gronden op lemig zand; leemsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 51 Sols modérément humides sur sable limoneux; subUrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase l-Sdp(o) w-Sdp Matig natte gronden op lemig zand; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 51 Sols modérément humides sur sable limoneux; substrat argilo-sableiix débutant à faible au moyenne profondeur Fase — Phase w-Sdp(o) Sep Natte gronden op lemig zand 52 Sols humides sur sable limoneux Fasen — Phases Sepz, Sep3, Sepz3, Sepmz, Sep(o) 1-Sep Natte gronden op lemig zand; leemsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 52 Sols humides sur sable limoneux; substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 1-Sep3, 1-SepCo) w-Sep Natte gronden op lemig zand; klei-zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 53 Sols humides sur sable limoneux; substrat argiîo-sableux débuta'it à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Sep3 Sfp Zeer natte gronden op lemig zand 53 Sols très humides sur sable limoneux Fasen — Phases Sfp3, Sfpz3, Sfpz, Sfpmz 1-Sfp Zeer natte gronden op lemig zand; leemsubstraat begin• nend op geringe of matige diépte 54 Sols très humides sur sable limoneux: substrat limoneux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase l-Sfp(o) 93

LICHT-ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO'LIMO'NEUX IJ.GERS

Blz.-P.

Pce Matig droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont 54 Sols sabto-Umoncux légers modérément secs à horizon B iexiural morcelé Fasen — Phases Pcc(h), Pccy(h)3, Pccy(h), Pcc(h)3

Pdc . Matig natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont 55 Sols sablo-linioiieux légers modérément humides à horizon B tcxtiiral morcelé Fasen — Phases Pdc(h), Pdc(h)3, Pdcy(h), Pdcy(h)3

w-Pdc Matig natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 55 Sols sablo-limoneitx légers modérément humides à horizon B texlural morcelé: substrat argilo-sableiix débutant à jatble ou moyenne profondeur Fasen — Phases w-Pdc{h), w-Pdc(h)3

Pec Natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont 56 Sols sablo'limoneux légers humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases PecCh), Pec(h)3 w-Pec Natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 56 Sols sablo-limoneiix légers humides à horizon B texlural morccUé; substrat argilo-sabicux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen. — Phases w-Pec(h), w-Pec(h)3

Peg Natte Ucht-zandleemgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 56 Sols sablo'limoneux légers humides à horizon B humïque ou/et fer ri que distinct Fase — Phase Peg3 94

B1Z.-P. Pbm Droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 57 Sols sablo-limonetix légers secs à bonzon A hiimifère anlhropogène épais Fasen — Phases Pbm(b), Pbmy(b) s-Pbm Droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 57 Hols sahlo-limorictix légers secs à horizon A hiimijère iinthrooogéne épais; substrat sableux débutant à fa ble ou moyenne profondeur Fase — Phase s-Pbm(b) Pom Matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 58 Sols sablo'limoneiix légers modérément secs à horizon A humijère anthropugèrie épais Fasen — Phases Pcm(b), Pcmy(b), Pcm(g) w-Pcm Matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat begmnend op geringe of matige diepte 58 Sols sablo-limoneux légers modérément secs à horizon A humiferc anthropogène épais; substrat argîlo-sableiix débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Pcm(b) sPcm Matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 58 Sols sablo-limoneux légers modérément secs à horizon A humifère anthropogène épa's; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase —• Phase s-Pcm{b) Pdm Matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene himius A horizont 59 Sols sablo-limoneux légers modérément htim:äes à horizon A humi• fère antkropogène épais Fasen — Phases Pdm(b), Pdmy(b), Pdm(g) 95

BÏZ.-P. w-Pdm Matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 59 Sols sabh-linwiieux légers modérément humides à horizon A htimi- jère anthropogcne épais: substrat argilo-sablciix débutant à faible on moyenne profondeur Fase — Phase w-Pdm(b) s-Pdm Matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 59 Sols sablo-limoncux légers modérément humides à horizon A humi- fère anthropogcne épais; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Pdm(b), s-Pdm(g)

Pem Natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 60 Sols sablo-limoncux légers hiim'des à horizon A humifère anthro• pogène épais Fasen — Phases Pem(b), Pem(g) w-Pem Natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 60 Sols sablo-limoneux légers hum-des à horizon A humifère \nlhro- pogène épais; substrat argilo-sablcux débutant à faible ou mo\'enne profondeur Fasen — Phases w-Pem(g), w-Pem(b)

Pdp Matig natte gronden op licht zandleem 61 Sols modérément humides sur limon sableux léger Fîise — Phase Pdp(o)

Pep Natte gronden op licht zandleem 61 Sols humides sur limon sableux léger Fasen — Phases Pep3, Pep(o) 96

Blz.-P. W-Pep Natte gronden op licht zandleem; klei-zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 61 Sols humides stir limon sableux léger; substrat argilo-sahleux débu• tant à faibU ou moyenne profondeur Fasen — Phases w-Pep3, w-Pep(o) s-Pep Natte gronden op licht zandleem; zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 62 Sols humides sur limon sableux léger; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Pepm, s-Pep3 Pfp Zeer natte gronden op licht zandleem 62 Sols tres hut>i;det sur limon sableux léger Fasen — Phases Pfp3, Pfp(v) s-Pfp Zeer natte gronden op licht zandleem; zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 63 Sols très humides sur limon sableux léger; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases 3-Pfp3, s-Pfp(o), s-Pfpm, s-Pfp(v) s-Pgp Uiterst natte gronden op licht zandleem; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 63 Sols extrêmement hutnides sur liman sableux léger; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase s-Pgp(v) vPgp Uiterst natte gronden op licht zandleem; veensubstraat beginnend op geringe diepte 63 Sols extrêmement humides sur limon sableux léger; substrat tourbeux débutant à faible profondeur Fase — Phase vPgp(v)

ZANDLEEMGRONDEN

SOU SABLO-UMONEUX

w-Ldc Matig gleyige zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 64 97

Blz.-r. Sols sablo-limoncnx modérément gleyijics à horizon B textural morcelé: substrat argih-sableiix débtilant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-LdcCh)3 w-Lec Sterk gleyige zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 64 Sols sablo-limonciix jorlcmcnt, glcyifiés à horizon B textural morcelé; substrat argHo-sablcux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Lec(h)3 w-Ldp Matig gleyige gronden op zandleem; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 64 Sols modérément gleyîfiés sur limon sableux: substrat argilo-sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Ldp3 Lep Sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont 65 Sols fortement gleyifiés à horizont réduit sur limon sableux Fasen — Phases Lepz3, Lep (G) w-Lep Sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 65 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur limon sableux; substrat argilo-sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase w-Lep3 s-Lep Sterk gleyige gronden op zandleem met reduktiehorizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 66 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur limon sableux; rubslrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fase — Phase s-Lep(o) Lfp Zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie• horizont 66 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur limon sableux Fasen — Phases Lfp3, Lfp(v) 98

s-Lfp Zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie- horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 66 Sols très fortement gleyifiês à horizon réduit sur limon sableux; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Lfp3, s-Lfp(v) vLfp Zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduktie- horizont; veensubstraat beginnend op geringe diepte . 67 Sols très fortement gleyifiês à horizon réduit sur limon sableux; substrat tourbeux débutant à faible profondeur Lgp Gereduceerde gronden op zandleem 67 Sols réduits sur limon sableux Fase — Phase Lgp(v) w-Iife Zeer sterk gleyige zandleemgronden met reduktiehorizont en met zwartachtige humushorizont; klei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 67 Sols sablo-limoneux très fortement gleyifiês à horizon réduit et à horizon humique no:râtre; substrat argdo-sableux débutant à iaible ou moyenne profondeur

LICHTE-KLEIGRONDEN SOLS ARGILEUX LÉGERS Eep Sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktiehorizont 68 Sols fortement gleyifiês à horizon réduit sur argile légère Fase — Phase Eep3

s-Eep Sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktiehorizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte . 68 Sols fortement gleyifiês à horizon réduit sur argile légère; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Eepm, s-Eep3

s-'Eîp Zeer sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktie• horizont; zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte 68 Sols très fortement gleyif.és à horizon réduit sur argile légère: substrat sableux débutant à fa'blc ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Efpm, s-Efp3, s-Efp(v) 99

Biz.-p. vEfp Zeer sterk gleyige gronden op lichte klei met reduktie- horizont; veensubstraat beginnend op geringe diepte . 69 Sois très fortement gleyi}:és à horizon réduit sur argile légère; substrat tourbeux débutant à faible profondeur Fase — Phase vEfpm s-Egp Gereduceerde gronden op lichte klei; zandsubstraat begin• nend op geringe of matige diepte 69 Sols réduits sur argile légère; substrat sableux débutant à faible ou moyenne profondeur Fasen — Phases s-Egp3, s-Egp(v)

NIET GEDIFFERENTIEERDE TERREINEN TERRAINS NON DIFFÉRENCIÉS X Duinen 70 Dunes V Gronden op venig materiaal 70 Sols sur matériaux tourbeux

KUNSTMATIGE GRONDEN SOLS ARTIFICIELS OB Bebouwde zone 70 Zone bâtie ON Opgehoogde terreinen 70 Remblais OT Vergraven terreinen 70 Terrains remaniés 100

RESUME

La superficie cartographiée de la planchette de Schilde atteint 8000 ha. A peu près les 3/4 appartiennent à la région sablonneuse de la Campine anversoise; le reste (au sud du Canal Albert) fait partie de la région limono-sableuse. Son caractère est encore essentiellement agraire. Dans certaines parties, surtout à 's-Gravenwezel, le long de la route Anvers- Turnhout et à Halle l'extension de quartiers résidentiels se poursuit activement; une zone industrielle peu importante s'étend le long du Canal Albert.

I. PHYSIOGRAPHIE II. BELIEF ET HÏDROGRAPHIE Le point culminant est situé à 18 m dans le nord-est. Le point le plus bas, dans les vallées du Zwanebeek et du Groot Schijn, atteint 6 m. Le relief est très plat dans la région sablonneuse; dans la région limono-sableuse, l'incision des vallées est plus prononcée. La planchette fait partie du bassin de l'Escaut. Le réseau hydrographique est formé d'un grand nombre de petits ruis• seaux naturels et artificiels, dont les plus importants sont le Groot Schijn, qui coule directement vers l'Escaut, et le Tappelbeek, qui est tributaire de la Petite Nèthe.

12. GEOLOGIE Le substrat géologique est formé par deux assises : 1) les argiles de la Campine, dans le nord, datant d'une des périodes interglaciaires du Pléistocène; il s'agit d'un matériau déplacé par ruissellement et composé de sable grossier avec des lentilles d'argile plastique; 2) du sable argileux et de l'argile sableuse très glauconifères et calcarifères (Scaldisien) dans le reste de la planchette. 101

Lors de la dernière période du Pleistocene, une couche stratifiée de sable et de limon a été déposée sur ces substrats. Après le Pléistocène des matériaux sableux de provenance locale ont recouvert ce dépôt stratifié.

2. SOLS ET AGRICULTURE La légende établie est basée sur un système de classification morphogénétique. Les séries de sols sont distinguées d'après la texture, la classe de drainage et le développement de profil. Cinq classes texturales ont été distinguées : sable, sable limo• neux, limon sableux léger, limon sableux et argile légère. Le sable compte deux variantes : sable fin et sable moyen. Les classes de drainage varient de très sec à extrêmement humide. Les développements de profil sont : à horizon B humique ou/et ferrique distinct (podzols humiques et humo-ferriques), à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct (sols podzo- liques bruns à horizon B humique ou à horizon B ferrique), à horizon B textural morcelé (prépodzol), à horizon A humi- fère anthropogène épais, à horizon A noirâtre et sans dévelop• pement de profil (sols à gley — sols alluviaux, régosols secs). Chaque série a été classée dans un des groupes suivants.

21. SOLS SABLEUX Le sable moyen englobe la plus grande partie de la moitié nord. Le sable fin occupe les zones entre les vallées dans le centre; son importance décroît graduellement vers le sud. Le sable moyen montre des profils à horizon B humique ou/et ferrique distinct (podzols humiques), à horizon A humi- fère épais ou sans développement. Dans le sable fin, on trouve en plus des sols à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct (sols podzoliques bruns) et à horizon B textural morcelé. Les sols sableux sont affectés à la prairie, les cultures et les plantations de résineux. 102

Les sols très secs à modérément secs, excepté Zcm(*), conviennent le mieux aux résineux. Les sols modérément humides et humides sont assez aptes à aptes à la prairie et aux cultures peu exigeantes, mais ils conviennent aussi très bien aux résineux.

22. SOLS UMONO-SABLEUX Le sable limoneux englobe les zones plus basses dans le nord et le centre, les parties plus élevées dans le sud. Il s'agit de sols à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct, à horizon B textural morcelé, à horizon B humique et/ou ferrique distinct (podzols humiques et humo-ferriques) et sans développement de profil (sols à gley ou sols alluviaux dans les dépressions et les vallées). On y trouve des prairies, des cultures agricoles, fruiticoles et maraîchères, des bois de résineux et de feuillus. Les sols très secs à modérément secs conviennent aux cultures peu exigeantes et aux résineux. Les sols modérément humides à humides sont bons à très bons pour les cultures plus exigeantes et maraîchères et la prairie; les résineux y viennent très bien aussi. Les sols très humides doivent être réservés autant que possible à la prairie, qui souffre cependant d'un excès d'humidité, ou à la plantation de peupliers.

23. SOLS SABLO-LIMONEÜX LEGERS Ces sols ont leur plus grande extension dans la région au sud du Canal Albert; au nord, ils occupent une partie des vallées et dépressions. Il s'agit de sols à horizon A humifère anthropogène épais, à horizon B textural morcelé et sans développement de profil. L'afîectation est en plus grande partie agricole ou horticole. Les sols secs et modérément secs conviennent aux cultures peu exigeantes et maraîchères hâtives. Les sols modérément humides et humides conviennent à la fruiticulture et à toutes

(•) Pour la définition des symboles des séries, voir légende. 103 les cultures agricoles et maraîchères tardives, à moins d'un bon drainage superficiel, et à la prairie. Les sols humides sont bons pour les peupliers. Les sols très humides doivent être réservés à la prairie et aux peupliers, mais un drainage est nécessaire, surtout pour la prairie.

24. SOLS SABLO-LIMONEUX Ces sols sont confinés à la partie sud-ouest, où Us occupent de grandes plages. On y trouve des sols à horizon B textural morcelé, à horizon A noirâtre et sans développement de profil (sols alluviaux). Ce sont surtout des prairies; une petite partie est sous culture et sous bois de feuillus (peupliers et autres). La valeur des sols modérément gleyifiés et fortement gleyi- fiés est bonne à très bonne pour la prairie et les cultures maraîchères tardives, à condition d'un bon drainage superficiel, et aussi pour les peupliers, où un drainage sommaire suffit. Les sols très fortement gleyifiés exigent un bon drainage pour les peupliers et un drainage poussé pour la prairie.

25. SOLS ARGILEUX LEGERS Les sols argileux légers se limitent aux vallées (sols sans développement de profil, sols alluviaux). Ils sont afîectés aux prairies et aux bois de feuillus (peupliers et autres). Les sols fortement gleyifiés donnent de bonnes prairies, mais sont trop humides pour les cultures. Les sols très fortement gleyifiés conviennent le mieux aux peupliers; s-Egp convient seulement aux peupliers à condition d'un drainage poussé.

3. CONCLUSIONS Dans la région sablonneuse, l'affectation des sols est essen• tiellement agricole et sylvicole. L'exploitation agricole est orientée surtout vers la production laitière et l'élevage. La sylviculture comprend surtout des résineux. 104

Dans la région limono-sableuse, l'affectation est surtout agricole, fruiticole et maraîchère. La sylviculture, qui est limitée aux sols des vallées et dépressions, s'adresse aux feuil• lus, surtout peupliers. Le tableau 5 résume l'aptitude des principales séries pour les cultures les plus importantes de la région. Cinq classes d'aptitude ont été distinguées : 1 : très apte, 2 : apte, 3 : assez apte, 4 : peu apte, 5 : inapte. Liste des cartes des sols, à l'ccheUc de 1/20 000. avec texte explicatif pouvant être obtenues au secrétariat du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique 6, Rozier, Gand, contre versement du prix de vente au compte chèques postaux n" 3016.86.

Cartes des sols avec texte explicatif français, samenvatting in het Nederlands : 103 E Hamme-Mille 141 E Seneffe 108 W Visé 142 W Gouy-lcz-Piéton 110 E Ploegsteert 142 E Gosselies 114 E Enghien 143 W Fleurus 115 W Rebecq-Rognon 143 E Spy 115 E hire 147 W Javier 116 W Waterloo 147 E Esneux 117 E Chaumoni'Gisfoux 148 W Louveigné 118 W Jodoigne 148 E Spa 118 E fauche 149 W Sart 119 W HanmU 152 W Bincke 119 E Montena\en 152 E Marian iveiz 120 W Waremme 153 W Fontaine-l'Evêque 120 E Momalle 156 E Ohey 121 W Alleur 157 W Modnve 121 E Liège 165 E Mettet 122 W Dalhem 167 W Naioye 123'A Petergensjeld 167 E Ciney 126 E Ath 168 W Maffe 127 W Lens 168 E Grandhan 127 E Soignies 169 W Durbuy 128 W Braine-le-Comte 176 E Leignon m E Feluy 178 E Dochamps 129 W Nivelles 179 W Odeigne 129 E Genappe 179 E Bihain 130 W Chasîre-Villeroux-Blanmont 180 W Bovigny 130 E Gembloux 187 W Champion m W Perwez 187 E La Roche-en-Ardenne 131 E Eghezée 188 W Wibrin 132 W Wassel ges 195 E Saint-Hubert 132 E Braives 196 W Amberloup 133 W }ehay-Bodegnée 196 E Elamierge 135 W Fléron 203 E Bras 135 E Verviers 223 W Saint-Léger 136 W Limbourg 226 W Müssen (100 F) 136 E Eitpen 136'A Reinartzhof - 136'B Hoscke'tt (150 F)

Prix : 125 F (sauf indication contraire) Mémoire — Contribution à l'étude des terrains superficiels de la région condrusienne 320 p., 84 fig. (fig. + phot.). 3 cartes. Gand, 1958. Samenvatting, onderschriften van fig. en paarten in het Nederlands . 300 F Pour les textes en nécriandais, voir page 2 de la couverture. Drukkerij AD. HOSTE, N. V. Gent