Motieven en legitimering van de NAVO-interventie in Libië: R2P als morele plicht of nationale belangen als drijfveer?

KATRIEN GOSSELIN, 00703824 Manama Conflict & Development

“Operation Unified Protector” 23 maart 2011 - 31 oktober 2011

Promotor: prof. S. Zemni Faculteit politieke en sociale wetenschappen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Motieven en legitimering van de NAVO-interventie in Libië: R2P als morele plicht of nationale belangen als drijfveer?

Wetenschappelijke verhandeling

25.201 woorden

GOSSELIN KATRIEN

MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT

PROMOTOR: PROF. DR. Sami ZEMNI

COMMISSARIS: DR. Koenraad BOGAERT

ACADEMIEJAAR 2011 - 2012

INHOUDSTAFEL:

VOORWOORD Lijst met gebruikte afkortingen Lijst met gebruikte afbeeldingen, kaderteksten en tabellen 1. INLEIDING...... 1 2. Libisch protest binnen een internationale context: de totstandkoming van ‘Operation Unified Protector’...... 3 2.1. Libië en de ‘Arabische omwenteling’...... 3 2.2. Aanloop naar ‘Operation Unified Protector’: vanaf de eerste protesten (15 februari 2011) tot de eigenlijke opstart van de NAVO-interventie (23 maart 2011)...... 5 A. Discussie over lidmaatschap Libië in VN Mensenrechtenraad...... 5 B. De rebellen verenigen zich in de Nationale Overgangsraad (NTC): 17 februari – 5 maart. .... 6 C. Erkenning van de NTC (10 maart): Frankrijk neemt het voortouw...... 7 D. UNSCR 1970 en EU-sancties...... 8 E. ICC-onderzoek naar situatie in Libië...... 9 F. Aanloop naar stemming UNSCR 1973 (18 maart 2011): ...... 12 G. VN-resolutie 1973, 17 maart 2011...... 17 H. Khaddafi schendt resolutie 1973 (18/03): voer voor discussie tijdens internationale top in Parijs (19/03). Een ‘coalition of the willing’ komt tot stand...... 20 I. De ‘coalition of the willing’ gaat over tot actie...... 22 2.3. De NAVO neemt de controle over (23 maart 2011): start ‘Operation Unified Protector’...... 23 2.4. Reflecties op snelle opstart interventie en mogelijke (nationale/internationale) belangen van de betrokken actoren...... 25 A. De Libische olie als motief om te interveniëren? ...... 25 B. Wapenhandel: de hypocrisie van het Westen? ...... 32 C. Nationale en internationale politieke belangen...... 37 3. Casus Libië plaatsen in algemene discussie rond militaire interventies en het R2P-principe...... 45 3.1. Inhoud ‘R2P’-concept en positie van deze ‘nieuwe norm’ binnen de internationale gemeenschap...... 46 3.2. Toepassing ‘R2P’ in Libië...... 49 3.3. Toekomst ‘R2P’-notie binnen de internationale gemeenschap? ...... 52 4. POST-INTERVENTIE SITUATIE...... 55 4.1. Eindbalans interventie: ...... 55 4.2. Discussie over burgerslachtoffers NAVO-interventie...... 57 4.3. Verloop ICC-onderzoek naar situatie in Libië...... 61 4.4. Is er verbetering op vlak van mensenrechten in de post-interventiefase? ...... 62 4.4. Wat brengt de toekomst? Een kleine vooruitblik in het kader van de legislatieve verkiezingen op 7 juli...... 65 5. BESLUIT: ...... 67 BIBLIOGRAFIE: ...... 70 BIJLAGEN: ...... 80

VOORWOORD:

Net als bij vele anderen heeft de massale media-aandacht voor de transformaties in de Arabische regio in 2011 mijn interesse in deze regio versterkt. Wanneer we bij de aanvang van het voorbije academiejaar een thema mochten kiezen voor onze masterproef, vond ik het een uitdaging om me te verdiepen in de NAVO-interventie in Libië. Deze keuze werd geleid door mijn twijfels rond de snel op de been gebrachte interventie, het leek me dan ook interessant om na te gaan welke motieven deze snelle actie inspireerden. Vanwaar kwam de plotse interesse in Libië, terwijl de bevolking in de buurlanden schijnbaar aan zijn lot werd overgelaten vanuit de gedachte dat ze de mogelijkheid moeten hebben zelf hun toekomst te bepalen? Waarom wordt de Libische bevolking dit recht ontzegd? Omgekeerd stellen we ons ook de vraag waarom de Libische burgers zoveel meer bescherming nodig hebben, terwijl ook elders ter wereld zoveel mensen lijden onder een autoritair of repressief beleid. Dit zijn slechts enkele vragen die aan de basis liggen van mijn interesse in dit onderwerp. Vanuit mijn historische achtergrond, met focus op de middeleeuwse periode, leek het tevens ook zeer interessant om eens met een zeer actueel thema aan de slag te gaan. Dit onderzoek is voor mij persoonlijk een zeer leerrijke en aanvullende ervaring geweest. Het is inspirerend om een onderwerp te hebben dat voortdurend in beweging is en om je eindresultaat mee te zien evolueren doorheen de tijd wanneer nieuwe informatie opduikt. Hopelijk is mijn kijk op de NAVO-interventie in Libië voor degenen die dit lezen even inspirerend en biedt het misschien de mogelijkheid om bepaalde aspecten die hier worden aangekaart van naderbij te analyseren.

Daarnaast wens ik ook nog enkele personen te bedanken die mij hebben gesteund in de uitwerking van deze masterproef. In de eerste plaats mijn promotor, prof. S. Zemni, om me op weg te zetten en enkele invalshoeken aan te wijzen over de manier waarop ik dit onderzoek kon aanpakken. Ik dank ook prof. Y. Haeck voor de interessante lessen rond mensenrechten en de aanvullende hulp om dit aspect te betrekken bij mijn evaluatie van de NAVO-interventie. Daarnaast dank ik mijn familie, vrienden en studiegenoten om me doorheen het jaar te steunen en te luisteren wanneer de ‘thesisfrustraties’ iets te groot werden. Als laatste, maar zeker niet minst belangrijk, wens ik Koen Jongenelen en Daan Declercq te bedanken voor hun inspanningen bij het nalezen van deze thesis.

Sint-Niklaas, 22 juli 2012

Lijst met gebruikte afkortingen:

AL: Arabische Liga AU: Afrikaanse Unie EU: Europese Unie ICC: International Criminal Court (Internationaal Crimineel Strafhof) MENA-regio: Middle East and North African region (region die Midden Oosten en Noord Afrika omvat) NATO: North Atlantic Treaty Organization NFZ: “No-Fly Zone” NTC: National Transitional Council (nationale overgangsraad van de rebellen) OUP: “Operation Unified Protector” R2P: “Responsibility to Protect” UNSCR: UN Security Council Resolution, resolutie van de VN-Veiligheidsraad. VN: Verenigde Naties VN-MRR: VN Mensenrechtenraad VN-VR: VN Veiligheidsraad VS: Verenigde Staten

Lijst met gebruikte afbeeldingen, kaderteksten en tabellen:

Afbeeldingen: 1. Afrikaanse oliereserves per land in 2011. (p. 26) 2. Afrikaanse gasreserves per land in 2011. (p. 27) 3. Importeurs Libische olie, januari-november 2010. (p.28) 4. Cartoon: Wapenexport naar Libië, toonbeeld van de Westerse hypocrisie. (p. 37) 5. Cartoon: Libië en de geloofwaardigheid internationale gemeenschap. (p. 39) 6. Cartoon: vermeende sponsering verkiezingscampagne Sarkozy door Khaddafi. (p.41) 7. Sarkozy en Khaddafi voor het Elyssée te Parijs (voor de Arabische Lente uitbrak). (p. 45)

Kaderteksten: 1. Commandostructuur Operation Unified Protector (NAVO). (p. 24) 2. De 8 Europese criteria voor het beoordelen van vergunningsaanvragen voor wapenexport. (p. 34) 3. R2P: World Summit outcome 2005, par. 138-139. (p. 46)

Tabellen: 1. Wereldwijde wapenexportakkoorden in periode 2003-2006 en 2007-2010. (p.37) 2. Acht luchtaanvallen die volgens rapport HRW mogelijk geen legitieme militaire targets waren. (p. 59)

1. INLEIDING.

Probleemstelling: In deze masterproef wordt de NAVO-interventie in Libië onder de loep genomen. De focus ligt op de snelle opstart van deze interventie en de intenties die aanleiding hebben gegeven tot deze (internationale) actie. Het recent opgekomen ‘Responsibility to Protect’- principe vormt de basis voor VN-resoluties 1970 en 1973, die de NAVO-interventie van een legitieme basis voorzien. Het doel van deze verhandeling is om in de eerste plaats een overzicht te geven van de aanloop naar de NAVO-interventie. Aan de hand van enkele sleutelmomenten proberen we te achterhalen hoe men op zeer korte tijd voldoende internationale steun en politieke wil bijeen heeft gesprokkeld om een interventie van dit kaliber op poten te zetten. We gaan dieper in op de mogelijke nationale en internationale belangen die meespeelden in de aanloop naar deze NAVO-campagne. In welke mate spelen de Libische olievoorraden een rol? Wat met andere economische belangen? Zijn de Franse presidentsverkiezingen de voornaamste drijfveer voor Sarkozy om deel te nemen? Of is deze interventie dan toch louter een gevolg van een algemeen verantwoordelijkheidsgevoel om de Libische burgers te beschermen? We staan tevens iets langer stil bij het R2P-principe als motivering voor de NAVO-interventie in Libië. Is de Libische interventie een juiste toepassing van het R2P-principe? Was een buitenlandse inmenging van militaire aard de enige mogelijkheid om de Libische burgers te beschermen? En in welke mate beïnvloedt de Libische toepassing het R2P-principe naar de toekomst toe? Tenslotte besluiten we deze verhandeling met een blik op de post- interventiefase en wat de toekomst mogelijk zal brengen voor de Libische bevolking. Is de NAVO-interventie in Libië een succes? Zijn de Libische burgers er werkelijk beter van geworden? Hoe zit het intussen op vlak van democratische inspraak en mensenrechten? Kortom, ziet de Libische toekomst er rooskleuriger nu de interventie ten einde is, de heropbouw kan beginnen en de autoritaire leidersfiguur die het jaar decennialang regeerde van het toneel is verdwenen?

Dit zijn slechts enkele vragen die opduiken wanneer we deze thematiek aankaarten. Het is onmogelijk op al deze vragen een kant-en-klaar antwoord te geven. Het doel van deze verhandeling is dan ook niet om eensgezinde antwoorden te bieden, maar eerder om de lezer een samenvattende kijk te geven op de verschillende evoluties die de opstart, het verloop, de uitkomst en de naweeën van de NAVO-operatie hebben bepaald. Deze verhandeling is opgevat als een literatuurstudie en brengt verschillende elementen samen, die op zich de basis kunnen vormen van een meer gedetailleerd veldonderzoek. Daarnaast hopen we op deze manier ook een bijdrage te kunnen leveren aan de complexe debatten rond de NAVO-interventie in Libië

1 en het R2P-principe. Door een overzicht te geven van de verschillende onderliggende processen die de NAVO-interventie hebben bepaald en ongetwijfeld ook een invloed zullen hebben op de toekomst van het R2P-principe.

Bronnen, werkmethode en theoretisch kader: Het onderwerp van deze verhandeling is vrij actueel, daardoor zijn we genoodzaakt om naast wetenschappelijke artikels ook een beroep te doen op minder wetenschappelijke bronnen zoals krantenartikelen, blogs en dergelijke. Daarbij willen we opmerken dat wanneer gebruik gemaakt wordt van dit soort bronnenmateriaal, er in de mate van het mogelijke rekening gehouden is met de nodige bronnenkritiek. Belangrijke of contradictorische uitspraken zijn steeds getoetst aan meerdere mediabronnen, in de hoop op die manier zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen. Naast wetenschappelijke artikels en een waaier aan mediabronnen, wordt ook regelmatig beroep gedaan op officiële sites van bepaalde internationale instellingen zoals de NAVO en de VN. Zoals vermeld is deze verhandeling een literatuurstudie, waarbij het verzamelde bronnenmateriaal op een kritische, analytische methode wordt verwerkt.

Om deze verhandeling te plaatsen binnen een theoretisch kader, wordt de link gelegd met de bredere discussie rond buitenlandse, militaire interventies. De NAVO-interventie in Libië is dan ook in hoge mate mee bepaald door de opkomende internationale norm, het ‘Responsibility to Protect’-principe. Om de Libische case binnen een breder kader te plaatsen, leggen we dan ook de link met dit nieuwe concept en bekijken we hoe beide elkaar hebben beïnvloed. In welke mate heeft R2P de Libische interventie mee bepaald en in welke mate zal deze interventie de toekomst van dit concept op het internationale toneel bepalen? Deze laatste vraag zal ongetwijfeld nog veel aandacht krijgen binnen de toekomstige debatten over R2P en de mate waarin dit concept aanleiding kan geven tot een militaire interventie.

Tenslotte geven we nog mee dat deze verhandeling is opgebouwd in drie delen. Het eerste deel behandelt de aanloop naar de NAVO-interventie, vanaf de eerste opstanden tot de eerste NAVO-acties. Daarnaast worden ook de onderliggende nationale en internationale motieven aangehaald. Een tweede deel gaat dan meer in detail ingaan op het belang van R2P als motief voor de interventie en de mate waarin de Libische toepassing de toekomst van dit concept kan beïnvloeden. In het derde en laatste deel staan we stil bij de post-interventie situatie in Libië.

2 2. Libisch protest binnen een internationale context: de totstandkoming van ‘Operation Unified Protector’. 1 Zoals aangegeven in de inleiding, ligt de focus van deze verhandeling op het verloop van de protestbeweging in Libië en de manier waarop deze aanleiding geeft tot een buitenlandse interventie op basis van het ‘Responsibility to protect’-principe. De verdere ontwikkelingen in andere landen uit de regio worden niet betrokken bij deze analyse omwille van het aparte karakter van de Libische protesten en onze focus op de impact van de NAVO-interventie in Libië. We schetsen wel kort de invloed van de ‘Arabische Lente’ op de aanvang van de protesten in Libië en de unieke positie die Libië inneemt binnen deze beweging. Verder in dit eerste deel bekijken we dan de aanloop naar de NAVO-interventie in Libië. Aan de hand van enkele scharniermomenten overlopen we de periode vanaf het begin van de protesten tot de eerste NAVO-aanvallen. Aan het einde van dit eerste deel volgt dan een korte reflectie op de snelheid waarmee deze interventie op gang is gebracht en de mogelijke beweegredenen van de verschillende betrokken actoren.

2.1. Libië en de ‘Arabische omwenteling’. Het jaar 2011 zal waarschijnlijk in ons collectief geheugen gegrift worden als het jaar van ‘de Arabische lente’. De Arabische wereld stond in rep en roer: er kwamen massale protestbewegingen op gang tegen de vaak autoritaire regimes en tegen de onrechtvaardigheid en ongelijkheid die het neoliberaal geïnspireerde beleid van deze leiders met zich meebracht. Het zou echter te voorbarig zijn om deze opstanden allemaal over eenzelfde kam te scheren. Elk land kende een eigen voorgeschiedenis, een eigen verloop van de protestacties en onvermijdelijk ook een eigen eindresultaat ten gevolge van deze massabeweging. Binnen de context van de ‘Arabische omwenteling’ neemt één land een speciale plaats in: Libië. Waarom? In de eerste plaats omdat dit het enige land is waar men een buitenlandse interventie nodig achtte. Maar ook een aantal kenmerken eigen aan de Libische protestbeweging onderscheiden deze van de evoluties die onder andere in Egypte en Tunesië waar te nemen zijn. Zo is Libië het enige land waarbij de protesten van meet af aan worden aangezwengeld door gewapende rebbelen, waardoor een hardhandig terugslaan van het regime meer voor de hand liggend is dan bij de relatief vreedzame protesten in de buurlanden. Het protest in Libië mist ook het elan van populair verzet vanuit een samenhorigheids- en solidariteitsgevoel en de collectieve vraag naar sociale en politieke rechten, wat bijvoorbeeld wel nadrukkelijk aanwezig is in Egypte en Tunesië. De Libische protestbeweging is niet alleen

1 In bijlage (nr.1) vindt u tevens een tijdlijn met enkele sleutelmomenten van het Libische conflict (februari 2011-juli 2012) die als leidraad kan dienen doorheen deze verhandeling.

3 gewelddadig, maar ook meer tribaal geïnspireerd. Daardoor lijkt het conflict veel meer te draaien rond staatscontrole en controle over de bodemrijkdommen dan om een gezamenlijke actie van de gehele bevolking in een poging het regime omver te werpen. (Zemni, hoorcollege politiek van de globalisering, 2011, 26 oktober; Falk, 2011, 9 november; Richard Falk, 2011, 20 maart)

Een kleine anekdote verschaft ons meer inzicht in de rol van een generatie autoritaire leiders, die door de recente gebeurtenissen in de Arabische regio hun laatste pluimen verliezen: “In March 2008, Muammar al-Qaddafi took the podium at an Arab League summit in Damascus to deliver one of his famously long-winded and rambling speeches. Halfway through, he issued a prophetic warning, berating the assembled heads of state for acquiescing to the overthrow and subsequent execution of Iraq's Saddam Hussein. "A foreign power occupies an Arab country and hangs its leader while we all stand watching and laughing," Qaddafi thundered. "Your turn is coming soon!" The audience broke into laughter. As television cameras panned across the room, the summit's host, Syrian President Bashar al-Assad, chuckled. Qaddafi continued, undeterred: "Even you, the friends of America. No, I will say we -- we, the friends of America. America might approve of our hanging one day." There was more laughter.” (Bazzi, 2011, 21 oktober) Enkele jaren later is het lachen van de toen aanwezige leiders stilaan verstomd en lijkt Khaddafi’s voorspeling uit te komen. Khaddafi zelf is al enkele decennia aan de macht in Libië en maakte zijn intrede als deel van een nieuwe groep leiders die geïnspireerd was door het Arabisch nationalisme en de charismatische persoon van Gamal Abdel El-Nasser. Deze generatie leiders laat het volk geloven in een nieuwe periode van populistische hervorming. Enkele decennia later, lijkt er echter weinig in huis te komen van deze verwachtingen. (Bazzi, 2011, 21 oktober) Stilaan krijgen deze regimes meer tegenstand, wat in 2011 kristalliseert in een schijnbaar nieuwe beweging van pan-Arabisme en zich uit in wat bestempeld wordt als de ‘Arabische lente’. In verschillende Arabische landen komen mensen op straat met de vraag naar politieke en sociale rechten, vrijheid, rechtvaardigheid en waardigheid. “Al-shaab yurid isqat al-nizam”, wat ongeveer neerkomt op “The people want the fall of the regime”, luidt één van de slogans. (Bazzi, 2012, 21 oktober; Zemni, hoorcollege politiek van de globalisering, 2011, 26 oktober)

4 2.2. Aanloop naar ‘Operation Unified Protector’: vanaf de eerste protesten (15 februari 2011) tot de eigenlijke opstart van de NAVO-interventie (23 maart 2011). De opstand in Libië is geïnspireerd door de protestbewegingen in buurlanden Tunesië en Egypte en vindt zijn oorsprong in een oproep via het internet om in ‘opstand’ te komen tegen het regime van kolonel Muammar Khaddafi die al sinds 1969 aan de macht is. Donderdag 17 februari 2011 zal de ‘dag van de woede’ worden. (Knack, 2011, 17 februari) De eerste Libische protesten vinden al twee dagen eerder plaats - op 15 februari 2011 - naar aanleiding van de arrestatie van Fathi Terbil, een advocaat die bekend staat als een uitgesproken regeringscriticus. Ondanks de vrijlating van Fathi Terbil blijven de protesten aanhouden, deze worden nog versterkt door de eerder geplande protesten van de anti-Khaddafi krachten in het land op 17 februari. (Knack, 2011, 16 februari) Het regime van Khaddafi zal hardhandig terugslaan tegen de demonstranten, tot groot ongenoegen van de internationale gemeenschap. Deze hardhandige reactie van de regering is deels een gevolg van een poging van het regime om de protesten in de kiem te smoren. Wanneer men rekening houdt met de ravage die de protestbewegingen aan de regimes in Tunesië en Egypte hebben aangericht, is dit geen onlogische actie. Bovendien is dit hardhandig optreden in Libië ook grotendeels te begrijpen omwille van het gewelddadige karakter van de opstand. Want zoals eerder aangehaald gaan de protesten in Libië, in tegenstelling tot de andere Arabische protestbewegingen, gepaard met acties van gewapende rebellengroepen. Net als de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte, wordt ook de situatie in Libië op de voet gevolgd door de internationale media. Noord-Afrika staat plots in het midden van de belangstelling en al snel volgt dan ook enige ongerustheid over het gewelddadige karakter van de Libische opstand en waartoe die kan leiden. Na enkele dagen van geweld heerst er twijfel bij enkele westerse leiders over de houding die ze moeten aannemen ten aanzien van deze transformaties in de Arabische wereld. Stilaan wordt het duidelijk dat na een stilzwijgend toekijken bij de situaties in Tunesië en Egypte, de Libische case enkele unieke karaktertrekken heeft die een actie van de internationale gemeenschap zullen uitlokken.

A. Discussie over lidmaatschap Libië in VN Mensenrechtenraad. Eén van de eerste acties van de internationale gemeenschap in reactie op de harde repressie van het Libische regime, is de schorsing van Libië als lid van de VN-Mensenrechtenraad. Sinds mei 2010 maakt Libië deel uit van deze instelling, waarvan de 47 leden voor drie jaar aangesteld worden door de Algemene Vergadering van de VN. (Smith, 2010, p. 60) Door de huidige turbulente situatie in Libië ontstaat er wrevel over de toekenning van dit lidmaatschap aan een land dat nu zijn eigen bevolking lijkt aan te vallen.

5 Op 23 februari 2011 richt de Hongaarse ambassadeur András Dékány zich in naam van de EU tot de voorzitter van de Mensenrechtenraad in Genève met de vraag een speciale sessie te organiseren over de mensenrechtensituatie in Libië. (Dékány, 2011, 24 februari) Dit verzoek wordt gesteund door 22 leden van de VN-Mensenrechtenraad en nog 33 andere VN-lidstaten. Daarmee voldoet men aan de criteria om een speciale bijeenkomst te organiseren.2 Op 25 februari volgt dan ook de vijftiende speciale bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad die ‘The situation of human rights in the Libyan Arab Jamahiriya’ zal behandelen. (OHCHR, Press Release, 2011, 23 februari) De Mensenrechtenraad komt zelden bijeen voor speciale zittingen en Libië is tevens het eerste lid dat zelf het onderwerp vormt van een speciale sessie. De bijeenkomst bundelt zijn evaluatie in een resolutie (S-15/L.1) die de schorsing van Libië uit de VN-Mensenrechtenraad vraagt en de recente grote en systematische schendingen van de mensenrechten in Libië veroordeelt. Bovendien zal er ook een onafhankelijke, internationale onderzoekscommissie ingesteld worden om de geweldplegingen van het Libische regime te onderzoeken. (Knack, 2011, 2 maart; OHCHR, press release, 2011, 23 & 25 februari) De Mensenrechtenraad vraagt unaniem een opschorting van het Libische lidmaatschap. Dit is slechts een advies want de eindbeslissing komt toe aan de Algemene Vergadering van de VN. Die kan met een tweederde meerderheid het lidmaatschap van een lid van de Mensenrechtenraad opschorten, wanneer het lid in kwestie grove en systematische schendingen van de mensenrechten heeft begaan. Een week na deze speciale bijeenkomst vindt de eerstvolgende Algemene Vergadering van de VN plaats en Libië wordt op 1 maart 2011 officieel geschorst als lid van de VN-Mensenrechtenraad. (Ramcharan, 2011, p. 36; UN news centre, 2011, 1 maart 2011) Het lidmaatschap van Libië is al sinds zijn aanvang in mei 2010 zeer omstreden, maar de recente harde repressie van leider Khaddafi is duidelijk een brug te ver. Deze schorsing maakt duidelijk dat zulke daden niet getolereerd worden door de internationale gemeenschap, een regime moet instaan voor de bescherming van zijn burgers.

B. De rebellen verenigen zich in de Nationale Overgangsraad (NTC): 17 februari – 5 maart. Er is natuurlijk niet alleen reactie van buitenaf, ook intern krijgt het regime steeds meer tegenkanting. Zo richten de rebellen kort na de eerste protesten lokale raden op in verschillende ‘bevrijde’ steden en dorpen. Deze raden willen de orde en veiligheid bewaren in delen van het land die niet meer onder controle van het Khaddafi-regime staan. Om hun krachten te bundelen wordt er een overkoepelende raad opgericht, waarin een dertigtal leden

2 Voorwaarde voor de organisatie van een speciale bijeenkomst is de goedkeuring van een derde van de leden van de Mensenrechtenraad. Daaraan is in dit geval voldaan.

6 plaatsnemen die verschillende steden vanuit het hele land vertegenwoordigen. Dit overkoepelend orgaan is de ‘nationale transitieraad’ (NTC)3, die gevestigd is in Benghazi en de voormalige minister van justitie Mustafa Abdel Jalil als voorzitter heeft. Op 5 maart bevestigen de rebellen de officiële oprichting van de ‘interim transnational national council of the Libyan Republic’. (BBC, 2011, 10 maart)

Wat wil de NTC bereiken op korte en lange termijn? In de eerste plaats willen ze instaan voor het politiek en militair leiderschap in de interim- periode die zal volgen indien het Khaddafi-regime wordt omvergeworpen. Ze zullen dan vrije verkiezingen organiseren en een nieuwe grondwet opstellen. Ze benadrukken geen regering te zijn, hun hoofddoel is deze toekomstige overgangsperiode in goede banen te leiden. In tussentijd trachten ze de vrede en veiligheid in de bevrijde steden te bewaren, bieden ze hulp aan Libiërs in nood en doen ze er alles aan om de andere steden te ‘bevrijden’. (http://www.ntclibya.org/english/, 18 februari 2012; Gritten, 2011, 25 augustus) De leden van de NTC roepen de internationale gemeenschap op hun raad te erkennen als de enige legitieme vertegenwoordiger van de Libische bevolking en de Libische staat. Hun legitimiteit steunt op de beslissingen van de lokale raden die sinds 17 februari zijn opgericht. Verder beloven ze alle internationale en regionale akkoorden te respecteren die de voormalige Libische regering heeft ondertekend en beweren ze een significante rol te willen spelen bij het bewerkstelligen van internationale vrede en veiligheid. (http://www.ntclibya.org/english/, 18 februari 2012; BBC, 2011, 9 maart; BBC, 2011, 10 maart)

C. Erkenning van de NTC (10 maart): Frankrijk neemt het voortouw. Op 10 maart zal Frankrijk als eerste land de NTC erkennen als legitieme vertegenwoordiger van de Libische bevolking. Deze erkenning wordt vlak voor een extra EU-top rond Libië bekend gemaakt. (Knack, 2011, 10 maart; Europa nu, 2011, 10 maart) Een aantal westerse landen zijn op dat moment al van mening dat men een ‘no-flyzone’4 boven Libië moet instellen als antwoord op de aanhoudende repressie van Khaddafi’s troepen. Toch ontstaat er binnen de EU onenigheid over deze Franse zet. Enkele Europese ministers van Buitenlandse Zaken brengen in herinnering dat men volgens het internationale recht geen partijen, maar staten erkent.5 Toenmalig Belgisch minister van Buitenlandse Zaken Vanackere verduidelijkt deze

3 Ookwel de National Transitional Council in het Engels, voortaan zal hiernaar verwezen worden als ‘NTC’. 4 Verder in deze verhandeling meestal aangeduid als ‘NFZ’. 5 Verduidelijking bij de ‘recognition of states only policy’ is te vinden in Peterson, M.J.(1997), Recognition of governments: legal doctrine and state practice, 1815-1995. Basingstoke: MacMillan Press, p. 178-182.

7 algemene stelling: “Het volstaat niet te zeggen dat je tegen Khaddafi bent om meteen internationale erkenning te krijgen. Daarvoor moeten ook andere voorwaarden gerespecteerd worden.” Volgens hem is het voor een duidelijke erkenning nog te vroeg, wat niet uitsluit dat Europa met de Libische oppositie kan praten. (Knack, 2011, 10 maart) Het Europese parlement is van mening dat Catherine Ashton, als hoge vertegenwoordiger voor het Europees Buitenlands Beleid, banden moet aanknopen met de Libische oppositie om de NTC stilaan een officieel karakter te geven. Daarnaast zal ze ook blijven praten met enkele gematigde leden van Khaddafi’s regime, om zo de mogelijkheid tot een diplomatische oplossing open te houden. Bovendien heerst er quasi een consensus dat een beslissing over de NTC in overeenkomst met de Arabische Liga en Afrikaanse Unie gemaakt moet worden. (Rettman, 2011) Voorlopig staat Frankrijk alleen wat betreft de erkenning van de NTC. Toch raakt de internationale gemeenschap er stilaan van overtuigd dat een inmenging in het Libische conflict noodzakelijk is. Een eerste stap die gezet wordt is de stemming van VN-resolutie 1970 door de VN-Veiligheidsraad.

D. UNSCR 1970 en EU-sancties. Op 26 februari 2011 keurt de VN-Veiligheidsraad resolutie 1970 goed. In deze resolutie wordt enige ongerustheid geuit over de situatie in Libië en mogelijke schendingen van de mensenrechten. Er worden eveneens richtlijnen voor de houding van het Libische regime en de VN-lidstaten ten aanzien van het conflict opgenomen. Zo wordt onder meer een wapenembargo afgekondigd, is er een bevriezing van tegoeden van - en een reisverbod voor - enkele spilfiguren van het Libische regime en wordt er humanitaire hulp op touw gezet. De Veiligheidsraad beslist tevens om de gebeurtenissen in Libië (sinds 15 februari) te laten onderzoeken door het ‘International Criminal Court’6, om zo eventuele schendingen van de mensenrechten en ‘oorlogsmisdaden’ aan het licht te brengen en indien nodig te vervolgen. Een laatste belangrijk onderdeel van deze resolutie is de ‘commitment to review’, wat inhoudt dat men de situatie in Libië op de voet zal volgen en afhankelijk van de verdere ontwikkelingen de hier voorgestelde maatregelen zal aanpassen. (VN, S/RES/1970, 2011)

In navolging van resolutie 1970 zal de EU een aantal bijkomende maatregelen treffen. Naast het naleven van de hierboven vermelde maatregelen, geldt er voor de EU-lidstaten een bijkomend verbod op handel met Libië (voor zover de handelswaren ingezet kunnen worden bij interne repressie). Lopende onderhandelingen over een kaderovereenkomst tussen de EU en Libië zijn al sinds 22 februari stopgezet. Naast deze opgelegde sancties zullen de EU-

6 Verder in deze thesis steevast vermeld als het ‘ICC’.

8 lidstaten ook nauw samenwerken op vlak van repatriëring en grenscontrole. (Europese Commissie, 2011, 10 maart) Deze eerste maatregelen lijken het conflict niet te kunnen bedaren en stilaan zoekt men naar andere mogelijkheden. Op 11 maart komen de Europese leiders bijeen om hun reactie op de gebeurtenissen in Libië en de regio te bespreken. De verklaringen na deze top maken duidelijk dat men van mening is dat Khaddafi moet opstappen. Maar men benadrukt dat elke mogelijke vorm van militaire actie met goedkeuring van de VN-veiligheidsraad dient te gebeuren en de morele steun van de Arabische Liga (AL) en Afrikaanse Unie (AU) moet genieten.7 Samenwerking met de VN, de AL en de AU staat dan ook centraal in de verdere aanpak van deze conflictsituatie. Vanaf 11 maart zullen er ook extra financiële sancties in werking treden. (Europese Commissie, 2011, 10 maart; Europese Raad, begeleidende nota, 2011, 11 maart; Rettman, 2011).

Men neemt dus verdere maatregelen in de hoop het gewelddadige karakter van het conflict een halt toe te roepen. Tot dusver met weinig succes. We zien zodadelijk dat vooral Frankrijk en Groot-Brittannië steeds meer te vinden zijn voor een militaire inmenging in Libië. Sarkozy en Cameron proberen de andere Europese leiders en de leden van de VN-Veiligheidsraad te overtuigen hierin mee te gaan. Toch blijven de meeste leiders nogal terughoudend wanneer een militaire interventie ter sprake komt, maar één ding staat vast: “The Gaddafi regime is finished. This is clear […] but nobody knows how to translate that statement into action… I don’t think he will leave just because we tell him to.” (Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Franco Fratterni in Rettman, 2011) Alvorens daar verder op in te gaan, geven we nog enige achtergrond bij het onderzoek van het ICC naar de situatie in Libië, dat opgestart wordt op aanbeveling van UNSCR 1970.

E. ICC-onderzoek naar situatie in Libië. Eén van de elementen vervat in UNSCR 1970 is de doorverwijzing van het Libische conflict naar het ICC. Dit heeft als doel een neutraal onderzoek op te starten naar de aard van de misdaden begaan in Libië. Als achtergrondinformatie geven we mee dat het ICC een onafhankelijk en permanent gerechtshof is. Het is - na zijn creatie door het in 1998 opgestelde Statuut van Rome - actief sinds 2002 in Den Haag. De achterliggende gedachte is dat bepaalde misdaden niet ongestraft mogen blijven. De misdaden die het ICC kan vervolgen zijn oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, genocide en de zogenaamde ‘crime of agression’. Het ICC

7 Verder in deze verhandeling regelmatig vermeld met deze afkortingen.

9 springt dan ook bij wanneer een land een individu dat verantwoordelijk is voor één van deze misdaden, niet kan of wil vervolgen.8 (Smith, 2010, p. 58)

Vijf dagen na de stemming van UNSCR 1970, start ICC-procureur Luis Moreno-Ocampo zijn onderzoek. (ICC - Office of the prosecutor, 2011, 16 mei) Hij rond zijn onderzoek af op 16 mei en adviseert de rechters van het ICC om een arrestatiebevel uit te vaardigen tegen Muammar Khaddafi, zijn zoon Saif al- Khaddafi en Abdullah al-Senussi. Dit op verdenking van misdaden tegen de mensheid die begaan zijn in Libië sinds 15 februari 2011. (ICC, Press Release, 2011, 16 mei; ICC-01/11, 2011, 27 juni 2011) Moreno-Ocampo heeft naar eigen zeggen voldoende bewijsmateriaal verzameld om de voornoemde personen te verdenken van dergelijke misdaden. Zo had Khaddafi zelf directe controle over het Libische staatsapparaat en droeg hij persoonlijk bevelen op die aanleiding gaven tot repressiemaatregelen ten aanzien van demonstranten. Zijn zoon Saif al-Islam functioneerde daarbij als een ‘de facto’ eerste minister en stond zijn vader bij in het nemen van beslissingen. al-Senussi fungeerde als Khaddafi’s rechterhand en zou rechtstreeks betrokken zijn bij aanvallen tegen demonstranten. Hij was tevens het toenmalige hoofd van de Libische veiligheidsdienst, één van de meeste efficiënte repressieapparaten van het regime.9 (ICC - Office of the prosecutor, 2011, 16 mei; ICC, Press Release, 2011, 16 mei) Volgens de procureur zijn de desbetreffende misdaden nog steeds aan de gang op 16 mei. Hoewel het merendeel van de slachtoffers Libische burgers zijn, hebben deze systematische aanvallen toch een impact op de gehele internationale gemeenschap omdat ze gecategoriseerd kunnen worden als misdaden tegen de mensheid. Om deze reden heeft de VN-VR beslist de situatie in Libië door te verwijzen naar het ICC. (ICC - Office of the prosecutor, 2011, 16 mei; ICC, Press Release, 2011, 16 mei)

Het onderzoek van het ICC stelt aan het licht dat sinds het uitbreken van de protesten op 15 februari, en dit tenminste tot 28 februari, de Libische veiligheids- en militaire troepen honderden vermoedelijke dissidenten hebben gearresteerd of vermoord. Dit gebeurde voornamelijk in , en Benghazi, maar ook in andere steden. Volgens het ICC is het duidelijk dat deze aanpak een aanval is op de burgerbevolking, wat geldt als een misdaad tegen de mensheid. Om deze misdaden aan de kaak te stellen overhandigde Moreno-Ocampo zijn 74-pagina’s lange dossier met de verzamelde bewijslast aan een panel van drie ICC

8 Voor meer informatie over de jurisdictie van het ICC kan je terecht op volgende site: http://untreaty.un.org/cod/icc/statute/romefra.htm (Geraadpleegd op 26 juni 2012) 9 Er kunnen ook overlegmomenten tussen hen drieën aangetoond worden, waarop ze deze (repressie)activiteiten planden. Deze ‘activiteiten’ zijn onder meer het aanvallen van burgers in hun eigen huis of op publieke plaatsen, het inzetten van zware artillerie en levende munitie tegen demonstranten en het plaatsen van scherpschutters aan moskeeën. Khaddafi zou bovendien persoonlijk bevel gegeven hebben voor het aanvallen van ongewapende burgers.

10 rechters en adviseert hen om arrestatiebevelen uit te vaardigen tegen Khaddafi zelf, zijn zoon Saif al-Islam en al-Senussi. (Al Jazeera, 2011, 28 juni) De desbetreffende rechters kunnen dit verzoek aanvaarden, verwerpen of meer bewijslast vragen aan de procureur alvorens een beslissing te nemen. Wanneer het hof deze arrestatiebevelen officieel uitvaardigt, dan zijn de Libische autoriteiten verplicht de drie verdachten uit te leveren wanneer deze nog aanwezig zijn in Libië. (ICC, Press Release, 2011, 16 mei) Moreno-Ocampo is van mening dat zijn voorstel de meest efficiënte manier is om de Libische burgerbevolking van verdere aanvallen te beschermen. Bovendien stelt dit een voorbeeld voor andere leiders die in de toekomst geweld willen gebruiken (tegen hun eigen bevolking) om hun macht te behouden. (ICC - Office of the prosecutor, 2012, 16 mei) De rechters aanvaarden het voorstel van Moreno-Ocampo en in navolging van hun beslissing worden arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen de drie verdachten op 27 juni. (ICC, Press release, 2011, 27 juni) De uitvaardiging van deze arrestatiebevelen is echter geen bewijs van ‘schuld’, daarover zal een toekomstig proces uitsluitsel moeten geven.10 Het is slechts de tweede maal ooit dat er een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd tegen een zittend staatshoofd, na de veroordeling van de Sudanese president Omar al-Bashir in 2009. Deze laatste is echter nog steeds niet gearresteerd, wat de hoop op een werkelijk proces tegen de Libische leider en zijn kompanen niet zeer groot maakt. (Al Jazeera, 2011, 28 juni)

De reacties in Libië zijn tweezijdig, zo verwerpen de Libische autoriteiten deze actie van het ICC en weigeren ze de autoriteit van het tribunaal te erkennen. Ze zien het ICC als een instrument van westerse leiders om niet-westerse leiders in diskrediet te brengen. Er zijn ook negatieve reacties vanuit de bevolking zelf, zij vrezen dat deze beslissing de mogelijkheid op een vreedzame, politieke oplossing voor het conflict definitief onmogelijk maakt. Khaddafi’s vastberadenheid om te vechten tot het bittere einde kan hierdoor versterken, aangezien succesvolle (vredes)onderhandelingen van dan af aan onvermijdelijk tot zijn arrestatie zullen leiden. (Al Jazeera, 2011, 28 juni) De NTC daarentegen verwelkomt de beslissing van het ICC en toont zich bereid te helpen om Khaddafi voor het gerecht te brengen. Vlak na de uitvaardiging van de arrestatiebevelen blijft het nog onduidelijk welke impact deze zullen hebben in de praktijk. Op dat moment lijkt Khaddafi nog lang niet van plan te zijn de strijd te staken en

10 Maar de bewijslast laat vermoeden dat er een reële kans is dat de verdachten wel schuldig bevonden kunnen worden en biedt daarom een voldoende basis voor de uitvaardiging van arrestatiebevelen.

11 eerdere arrestatiebevelen van het ICC zijn ook niet altijd even succesvol gebleken (cf. Al- Bashir). (Al Jazeera, 2011, 28 juni)11

F. Aanloop naar stemming UNSCR 1973 (18 maart 2011): Na deze korte uitweiding over het ICC-onderzoek naar de situatie in Libië, gaan we verder met ons overzicht van de aanloop naar de NAVO-interventie. Het wordt al snel duidelijk dat Frankrijk en Groot-Brittannië het voortouw nemen en als eersten overtuigd zijn dat meer verregaande maatregelen noodzakelijk zullen zijn, wil men de wantoestanden in Libië een halt toeroepen. Na de stemming van resolutie 1970 schrijven Cameron en Sarkozy een gezamenlijke brief naar ‘Europees president’ Herman van Rompuy. Daarin verklaren ze hun steun voor het aangekondigde onderzoek van de ICC-procureur. Ze zijn beiden van mening dat de daden van het Khaddafi regime wel degelijk misdaden tegen de mensheid zijn en hopen dat het regime dankzij dit onderzoek verantwoording zal moeten afleggen voor zijn daden. (Rettman, 2011) Dit is slechts een voorbode van de eensgezindheid tussen Cameron en Sarkozy. Samen nemen ze het initiatief in aanloop naar de stemming van UNSCR 1973. Die andere Westerse ‘grootmacht’, de VS, houdt zich eerder afzijdig en zal pas op het laatste moment mee op de kar springen. Naast de inspanningen van Cameron en Sarkozy om de internationale gemeenschap te overtuigen van de noodzaak in te grijpen in Libië, is vooral de Arabische steun voor een dergelijke internationale interventie doorslaggevend bij de stemming van resolutie 1973 in de Veiligheidsraad.

De ‘push’ van Frankrijk en Groot-Brittannië.

Frankrijk en Groot-Brittannië werpen zich op als grote voorstanders van een interventie in Libië. De berichten van geweld ten aanzien van Libische burgers blijven de internationale media bereiken en daarmee stijgt ook de gewilligheid van enkele leiders om initiatief te nemen. Sarkozy en Cameron vormen daarbij een heuse tandem en beweren dit in de eerste plaats te doen vanuit humanitaire overwegingen en hun ‘plicht’ om de Libische bevolking te beschermen tegen de aanvallen van diens eigen regering. Met uitzondering van Frankrijk en Groot-Brittannië, blijft een afwachtende houding de standaard binnen de internationale gemeenschap. Toch hoopt Cameron op meer internationale steun, want: “if you don’t show your support for the Libyan people and for democracy at this time, you are saying you will intervene only when it’s about your security”. (Rogin, 2011) In tussentijd heeft Frankrijk aan alle leden van de VN-VR een oproep gelanceerd om bij de aankomende vergadering van de

11 In het laatste deel van deze verhandeling schetsen we kort hoe het ICC-onderzoek en de lopende arrestatiebevelen in de post-interventiefase verder evolueerden.

12 VN-VR de door Libanon uitgewerkte resolutie (1973) goed te keuren. (Rogin, 2011) Frans minister van Buitenlandse Zaken Alain Juppé maakt het standpunt van Frankrijk duidelijk: “Il ne suffit pas de proclamer, comme l’ont fait à peu près toutes les grandes démocraties, que “Kadhafi doit partir”. Il faut se donner les moyens d’aider efficacement ceux qui ont pris les armes contre sa dictature. […] Il est souvent arrivé dans notre histoire contemporaine que la faiblesse des démocraties laisse le champ libre aux dictatures. Il n’est pas encore trop tard pour faire mentir cette règle. Ce sera l’honneur de la France d’avoir tout tenté pour y parvenir. ” (Juppé, 2011, 24 juni 2012)

Wat is de rol van Bernard Henri Lévy?

Naast Sarkozy en Alain Juppé speelt nog een andere figuur aan Franse zijde een opvallende rol. Bernard Henri Lévy wordt regelmatig naar voor geschoven als de man die Sarkozy aanmaande te interveniëren in Libië. Lévy is een Franse filosoof en mediafiguur. Hij ging kort na de start van de protesten naar Benghazi en ontmoette daar M.A. Jalil, de voorzitter van de NTC. Daarop belde hij de Franse president en overtuigde hem de leden van de NTC te ontmoeten in Parijs. Wanneer Sarkozy de NTC op 10 maart erkent als legitieme vertegenwoordiger van Libië, is Lévy aanwezig bij de voorafgaande ontmoeting tussen Sarkozy en vertegenwoordigers van de NTC. Verder duikt hij nog op bij verschillende belangrijke diplomatieke ontmoetingen in aanloop naar de stemming van UNSCR 1973. Bernard Henri Lévy zelf relativeert zijn rol tot het in contact brengen van de NTC met de Franse president, toch zijn velen ervan overtuigd dat hij een grotere rol op zich nam in de plotse omslag van Sarkozy’s positie ten aanzien van het Libische conflict. Lévy zelf prijst Sarkozy voor zijn vastberaden aanpak en is van mening dat indien men geen actie had ondernomen dit gelijkstond aan het aanvaarden dat Benghazi een nieuw Srebrenica wordt. De herinnering aan Rwanda en Bosnië staat nog steeds vers in het geheugen gegrift van vele Europese leiders. (Brody, 2011, 25 maart; Bourmeau, Semo & Sergen, 2011, 7 november)12 Hoe doorslaggevend de mening van Lévy ook was, waarschijnlijk was Sarkozy ook zonder aanstalten van Lévy voorstander geweest van een interventie in Libië. De inbreng van Lévy blijft waarschijnlijk beperkt tot een versnelde opeenvolging van de feiten in aanloop naar UNSCR 1973.

12 Voor wie meer te weten wil komen, Bernard Henri Lévy heeft intussen ook een boek geschreven over de ontwikkelingen aan het Elyssée in de periode van de Libische ‘revolutie’ genaamd ‘La guerre sans l’aimer’.

13 De VS: een late beslisser. In de eerste helft van maart is de VS eerder terughoudend wat betreft verdere acties tegen Khaddafi’s regime. Ze nemen geen duidelijke positie in en houden naar eigen zeggen “alle opties open”. Dit tot irritatie van Frankrijk en Groot-Brittannië. De VS wacht voorlopig af waartoe de verdere ontwikkelingen in Libië leiden, maar Obama verklaart wel dat ze zich klaar houden om in te grijpen - in samenwerking met andere landen - wanneer de situatie zou escaleren tot een humanitaire crisis. (Calabresi, 2011) Frankrijk en Groot-Brittanië vrezen echter dat het ‘getreuzel’ van de VS de waarschijnlijkheid van een Russisch of Chinees veto bij verdere beslissingen in de VN-VR doet stijgen. Daarnaast is er ook ‘onenigheid’ binnen de VS- administratie, er zijn zowel fervente voor- als tegenstanders voor een mogelijk (militair) ingrijpen. John Kerry, Joe Lieberman en John McCain zijn uitgesproken voorstanders van het afdwingen van een NFZ boven Libië. Dat zou vermijden dat Khaddafi nog luchtaanvallen kan uitvoeren en zal kracht bijzetten aan de ‘Gaddafi must go’-uitspraken van Obama en andere internationale leiders. (Calabresi, 2011; Raddatz, 2011) Tegenover de ‘hawks’ staan enkele tegenstanders van de NFZ-optie, Robert Gates en Bill Daley op kop.13 Zij stellen dat het opleggen van een NFZ moeilijker is dan sommigen denken en dat de voorstanders ervan te weinig rekening houden met de impact van een dergelijke actie. (Tiku, 2011; Calibresi, 2011) Er hangt tevens een hoog prijskaartje vast aan een dergelijke maatregel en er is een aanzienlijke hoeveelheid (militair) materieel voor nodig. Het grootste nadeel is echter dat er bombardementen nodig zullen zijn om het Libische afweergeschut uit te schakelen, wat een directe oorlog tegen Khaddafi’s regime impliceert. Iets waar de VS-administratie niet voor staat te springen. Een laatste nadeel dat men naar voor schuift, is dat Khaddafi’s populariteit in Libië kan stijgen wanneer hij erin zou slagen een VS-vliegtuig neer te halen tijdens de operatie. (Tiku, 2011; Raddatz, 2011)

Minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton en president Obama nemen geen duidelijke positie in, ze blijven eraan vasthouden dat alle opties mogelijk blijven zolang Khaddafi zijn burgers bedreigt. Ze staan wel achter de mening van de internationale gemeenschap, dat een aftreden van Khaddafi sterk in het belang is van de Libische bevolking. Maar ze zijn eerder geneigd indirecte steun te bieden aan de rebellen, daar het sturen van troepen naar vijandige gebieden steeds risico’s inhoudt. (Calabresi, 2011; Tiku, 2011) Het ligt voor de hand dat Obama niet zo gewillig is om VS troepen naar een nieuw conflict te sturen. Met Afghanistan en Irak in het achterhoofd, weet hij maar al te goed dat een militaire interventie niet altijd even vlot uitdraait als gepland.

13 Respectievelijk ‘defense secretary’ en ‘chief of staff’ van Obama.

14 Intussen blijft de druk op de VS stijgen om iets te ondernemen tegen het geweld in Libië, zeker wanneer het conflict lijkt aan te slepen zonder duidelijke winnaar. Vooral Sarkozy en Cameron roepen Obama op om het NFZ-voorstel te steunen, in de hoop een VN-mandaat te verkrijgen voor een dergelijke actie. Obama blijft echter bij zijn standpunt; alle opties open houden, afwachten hoe het conflict evolueert en hopen dat men een militaire interventie kan vermijden. Hij wil in overleg met de internationale gemeenschap bekijken wat het beste is voor de Libische burgers en verduidelijkt zijn standpunt door te verwijzen naar de revolutie in Egypte. "We did not see anti-American sentiment arising out of that movement in Egypt precisely because they felt that we hadn't tried to engineer or impose a particular outcome, but rather they owned it." (Raddatz, 2011) Men blijft het belangrijk vinden dat er geen ‘oplossing’ wordt opgelegd door de internationale gemeenschap. Het initiatief moet zoveel als mogelijk aan de Libische bevolking zelf overgelaten worden. Indien het conflict lijkt te escaleren, kan men nog altijd overwegen om verdere acties te ondernemen.

Tijdens een top van de buitenlandministers van de G8 op 14 maart in Parijs, komt een debat op gang over het al dan niet ondernemen van verdere acties tegen Khaddafi’s regime nu deze geweld tegen zijn bevolking blijft gebruiken. Groot-Brittannië en Frankrijk zijn ongetwijfeld grote voorstanders van directe actie. Duitsland en Rusland stellen zich eerder negatief op tegen verregaande acties. Het standpunt van de VS blijft onduidelijk, zoals dat de weken daarvoor ook al het geval was. Ze uitten geen openlijke steun aan het opleggen van een NFZ tot ontgoocheling van Frankrijk en Groot-Brittannië. Er wordt geopperd dat deze afwachtende houding van de VS eenzelfde effect heeft als de positie van Duitsland of Rusland, met name dat verdere acties tegen Khaddafi worden geblokkeerd. De beslissing aangaande verdere actie in Libië wordt doorgeschoven naar de VN-VR. (Rogin, 2011)

Op 15 maart zal president Obama, na een lange vergadering met de ‘National Security Staff’, dan toch zijn steun voor een militaire interventie bevestigen. Een goede 48 uur later wordt resolutie 1973 goedgekeurd in de VN-VR. (Hennessey, Willsher & Spilius, 2011)

Uiting Arabische steun voor NFZ. In aanloop naar de bijeenkomst van de Veiligheidsraad zal de Arabische Liga een opvallende positie innemen. Op 12 maart 2011 vindt er in Caïro een ontmoeting plaats van de ministers van Buitenlandse Zaken. Na afloop van deze vergadering lanceert de secretaris-generaal Amr Moussa een oproep aan de VN-Veiligheidsraad en vraagt hen een NFZ op te leggen boven Libië. (Al Bawba News, 2011, 12 maart; Bronner & Sanger, 2011; Leiby & Mansoer, 2011) Libië zelf is niet vertegenwoordigd. Hun lidmaatschap is enkele weken eerder opgeschort, omwille

15 van het gewelddadige neerslaan van de protesten door het regime. De AL bevestigt tevens banden aan te knopen met de NTC, maar gaat nog niet zover als een erkenning van de Raad als legitieme vertegenwoordiger van het Libische volk. (Bronner & Sanger, 2011; Leiby & Mansoer, 2011) De leden van de AL zijn het erover eens dat het regime van Khaddafi zijn legitimiteit verloren heeft, maar benadrukken dat ze geen voorstander zijn van een militaire interventie. De oplegging van een NFZ moet gezien worden als een humanitaire maatregel om de Libische bevolking te beschermen tegen luchtaanvallen van de regeringstroepen. (Leiby & Mansoer, 2011; USAtoday, 2011, 13 maart) Er ging een hevig debat vooraf aan deze beslissing, Syrië en Algerije vrezen dat een buitenlandse interventie de regio zou destabiliseren en zijn traditioneel tegenstanders van buitenlandse inmengingen in Arabische landen. Ze willen geen acties die de soevereiniteit, onafhankelijkheid en eenheid van Libië kunnen schaden. Beide landen stemmen uiteindelijk toch toe met deze beslissing, door de nadruk op het beschermen van de Libische bevolking als hoofddoel van de NFZ en niet een daadwerkelijk ingrijpen in het conflict. (Bronner & Sanger, 2011)

Het belang van deze oproep is dat hiermee aan een belangrijke voorwaarde voor een Westerse inmenging voldaan wordt. Regionale steun is noodzakelijk om te vermijden dat een dergelijke inmenging opgevat wordt als een zoveelste “Westerse interventie”.14 Nu deze voorwaarde voldaan is, verhoogt de kans dat de landen die bereid zijn in te grijpen in Libië een sterkere resolutie kunnen doordrukken binnen de VN-VR. We zien later of dit voldoende zal zijn om Rusland en China te overtuigen, de twee landen die traditiegetrouw het minst te vinden zijn voor een inmenging in binnenlandse aangelegenheden. Daarbij verhoogt deze oproep de druk op de VS om een duidelijker standpunt in te nemen. (cf. supra)

Na deze beslissing van de AL is de VN nog steeds verdeeld, maar deze oproep verhoogt wel de druk op Khaddafi en versterkt het de internationale steun aan de Libische bevolking. Het is nog interessant op te merken dat de AL zich tot de VN richt omdat ze zelf niet in staat zijn een NFZ af te dwingen. Ze trachten daarom de VN-VR te overtuigen van het belang daarvan vanuit humanitair oogpunt, in de hoop dat men zo westerse landen kan engageren zich hiervoor in te zetten. Het blijft dan ook onduidelijk in welke mate de Arabische landen zullen deelnemen aan een dergelijk actie. Daar komen we later nog op terug. (Bronner & Sanger, 2011; Leiby & Mansoer; USAtoday, 2011, 8 juni 2012)

14 Naast de Arabische Liga, zullen ook de Gulf Cooperation Council (GCC) en de Organization of the Islamic Conference (OIC) hun steun betuigen voor verdere internationale inmenging in Libië.

16 We concluderen hieruit dat de internationale gemeenschap het erover eens is dat de gewelddadige situatie in Libië moet stoppen, alleen is men er op dit moment nog niet uit welke maatregelen men zal nemen en wie zich daarvoor gaat engageren.

G. VN-resolutie 1973, 17 maart 2011. In de aanloop naar de VN-VR vergadering van 17 maart staan Groot-Brittannië en Frankrijk duidelijk op één lijn. (cf. supra) De plannen voor een NFZ boven Libië worden steeds realistischer. Frankrijk en Groot-Brittannië staan op één lijn, ook de AL spreekt zich uit over een dergelijke maatregel en doet een oproep aan de VN. Op het laatste nippertje sluit ook de VS zich daarbij aan. Maar het blijft afwachten of Rusland en China gebruik zullen maken van hun vetorecht bij het stemmen van een verregaande resolutie.

Toch wordt op 17 maart 2011 tijdens de 6498ste meeting van de VN-Veiligheidsraad resolutie 1973 goedgekeurd. Deze autoriseert ‘alle noodzakelijke maatregelen’ die nodig zijn om de Libische burgers te beschermen en keurt een ‘NFZ’ boven Libië goed. Er zijn geen tegenstemmen, maar wel vijf onthoudingen: Brazilië, China, Duitsland, India en Rusland. (UN, SC/10200, 2011, 17 maart) 15 Het is hierbij opvallend dat Rusland en China ervoor kiezen zich te onthouden. Eerder werd verwacht dat één van beide landen zijn vetorecht zou gebruiken. (Knack, 2011, 8 maart) In de eerste plaats omdat ze zich vragen stellen bij enkele specifieke kwesties die in de resolutie vervat zijn. Het gaat dan over de manier waarop men een NFZ zal opleggen, de noodzaak en effectiviteit van een dergelijke maatregel en of daar wel een legitieme basis voor is. De eerdere twijfels over de aanwezigheid van regionale steun zijn al opgehelderd door de oproep van de AL (cf. supra). (Bronner & Sanger, 2011) Naast die bezorgdheden, zijn beide landen uitdrukkelijk voorstanders van een vreedzame oplossing en staan ze bekend voor het inroepen van hun vetorecht wanneer het gaat om mogelijke acties die ingaan tegen de soevereiniteit van een land.16 (BBC, 2011, 18 maart) Ondanks deze bedenkingen maken ze geen gebruik van hun vetorecht, dit om duidelijk te maken dat ze ermee akkoord gaan dat er een einde moet komen aan het geweld ten aanzien van de Libische burgers. Ze stemmen dan weer niet ‘voor’ als gevolg van de voornoemde onopgehelderde onduidelijkheden. Ze willen geen fiat geven voor een mogelijke interventie met goedkeuring van de VN-VR die verder gaat dan het Charter van de VN toelaat en hechten belang aan het respecteren van de normen van het internationaal recht; zoals respect voor de soevereiniteit,

15 Bosnië-Herzegovina, Colombia, Frankrijk, Gabon, Groot-Brittannië, Libanon, Nigeria, Portugal, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika stemden ‘voor’ resolutie 1973. 16 De terughoudendheid om zich te moeien met interne aangelegenheden vindt zijn oorsprong in de eigen binnenlandse situatie, zoals de perikelen tussen Tibet en China en Tsjetsjenië en Rusland aantonen.

17 onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Libië. China voegt daar nog aan toe dat ze geen beroep doen op hun vetorecht uit respect voor de wensen van de AL, de AU en enkele Afrikaanse landen. (China-UN, 2011, 17 maart) We zagen zonet al dat de AL een oproep doet aan de VN om een NFZ op te leggen, de AU heeft op zijn beurt het ‘disproportioneel geweld’ in Libië veroordeeld. De AU gaat niet zover als de AL en stuurt niet aan op een buitenlandse inmenging, maar ijvert wel voor een directe stopzetting van de repressie en het geweld in Libië. Deze verklaring komt als een onverhoopte verrassing, daar Khaddafi een relatief grote invloed heeft binnen de AU.(RFI, 2011, 24 februari) Deze regionale steun is zoals vermeld een belangrijke voorwaarde voor verdere actie.

We plaatsen nog enkele kantlijnen bij de onthouding van Rusland. In de eerste plaats moeten we erop wijzen dat er enige interne onenigheid is over de houding t.a.v. UNSCR 1973. President Dmitry Medvedev en eerste minister Vladimir Poetin staan niet volledig op dezelfde lijn. Zo zijn er geruchten dat Medvedev aanvankelijk ‘voor’ de resolutie wou stemmen, wat pal tegenover de mening van de minister van Buitenlandse Zaken staat die sterk aanmaande op een Russisch veto. Ook Poetin is niet tevreden met resolutie 1973, hij ziet dit vooral als een zoveelste uiting van de Amerikaanse neiging naar ‘wereldhegemonie’. Zijn principe is dat Rusland moet opkomen tegen de Amerikaanse ‘wereldhegemonie’. Uiteindelijk gaat Rusland voor een compromis door zich te onthouden bij de stemming. Deze interne meningsverschillen doen echter vragen rijzen over de krachtdadigheid en de consistentie van het Russische buitenlands beleid. Binnen de internationale politieke arena komt het tevens gunstiger over om als ‘grootmacht’ een duidelijk standpunt in te nemen. (Ivanov, 2011; Lukyanov, 2011) Een ander element dat daarbij aanleunt, is dat deze Russische (ont)houding opnieuw benadrukt dat Rusland op internationaal vlak steeds minder de houding van een globale grootmacht aanneemt. Ze stellen zich steeds meer op als een regionale macht waarmee men rekening moet houden binnen een welbepaalde geografische zone. Bij zaken die buiten hun regionale ‘belangenzone’ vallen, is de rol van Rusland vaak beperkt. (Lukyanov, 2011) Tenslotte is het nog vermeldenswaardig dat de Russische beslissing om zich te onthouden bij deze stemming zeer pragmatisch is. Rusland heeft in het geval van Libië twee belangrijke redenen om zijn veto niet te gebruiken. Resolutie 1973 wordt gestemd op een moment dat er volgens internationale waarnemers een grootschalige aanval op Benghazi door Khaddafi’s troepen zit aan te komen. Wanneer deze aanval zou plaatsvinden omdat Ruslands veto een NFZ onmogelijk maakte, zouden zij de morele schuld krijgen wanneer er burgerslachtoffers vallen. Indien Rusland zich echter neutraal opstelt, dan zijn mogelijke slachtoffers de verantwoordelijkheid van Khaddafi, de rebellen en de coalitie van de internationale gemeenschap. (Ivanov, 2011) Ten tweede zou

18 een ‘veto’ de dialoog tussen Rusland en de NAVO sterk kunnen ondermijnen. Wat in Ruslands nadeel is omdat op dat moment het ‘Europees rakettenschild’ hoog op de agenda staat van de lopende debatten. Dit is een belangrijke kwestie binnen Ruslands nationale veiligheidsstrategie. Rusland heeft niet zoveel te verliezen in Libië om zijn inbreng in deze kwestie te hypothekeren. Bovendien is de situatie in Libië al zover gevorderd dat bedenkingen over het eventuele verlies van contracten met Libië een verloren moeite lijkt: “given the situation there now, business as usual with Gaddafi would not have gone on anyway”. (Ivanov, 2011; Lukyanov, 2011) Rusland wijkt dus niet zomaar af van zijn standaardvisie t.a.v. interne aangelegenheden, hun onthouding bij de stemming van resolutie 1973 is zeer pragmatisch. Het is een duidelijk afgewogen beslissing waarbij het voor Rusland nu eenmaal voordeliger lijkt om geen gebruik te maken van hun ‘vetorecht’. Hun principiële bezwaren tegen inmenging in interne aangelegenheden zorgen er wel voor dat ze zich enkel ‘onthouden’ en niet ‘voor’ stemmen. (Ivanov, 2011)

De andere ‘onthouders’ bij deze stemming (Brazilië, Duitsland en India) benadrukken het belang voor een vreedzame oplossing van het conflict en waarschuwen voor ‘unintended consequences of armed intervention’. (UN, SC/10200, 2011, 17 maart)17 De motivering van de voornaamste ‘voorstanders’ van deze resolutie wordt later besproken wanneer we dieper ingaan op de ‘nationale belangen’ van de betrokken actoren.

Wat houdt resolutie 1973 net in? In de eerste plaats erkent men het falen van de Libische autoriteiten om aan resolutie 1970 te voldoen. Ten tweede ziet men de situatie in Libië vanaf dat moment als een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid. Daarom vraagt men een onmiddellijke ingang van een staakt-het-vuren en is er meer nood aan pogingen om een oplossing te zoeken voor de crisis waarbij men rekening houdt met de wensen van het Libische volk. Er wordt nog eens benadrukt dat de Libische regering zich aan de internationale regels moet houden, zoals het respecteren van de mensenrechten. Daarenboven voelt de internationale gemeenschap zich verantwoordelijk voor de veiligheid en bescherming van de Libische burgerbevolking. Om dit te bewerkstelligen stelt men voor een NFZ boven Libië te handhaven, naast enkele kleinere maatregelen zoals een verstrenging van de bevriezing van tegoeden van prominente leden van het regime en het raadplegen van een panel van experts in de hoop zo tot een degelijke oplossing van het conflict te komen. (UN, UNSCR 1973, 2011; Ministère de la Défense – France, 16 november 2011; MOD – UK, 2011, 6 februari 2012) Naar de verdere invulling van ‘alle

17 Verdere informatie over de positie van de Brazilië, Duitsland en India kan u vinden in Jones, 2011, p. 53-55.

19 noodzakelijke maatregelen’ is het gissen, hoewel de bereidwilligheid van een groot aantal landen om militair in te grijpen niet onder stoelen of banken geschoven wordt. Een eerste stap in de richting van een militaire interventie is gezet. We kijken nu verder naar de reactie van de Libische autoriteiten op de stemming van resolutie 1973.

H. Khaddafi schendt resolutie 1973 (18/03): voer voor discussie tijdens internationale top in Parijs (19/03). Een ‘coalition of the willing’ komt tot stand. Op 18 maart verklaart Moussa Koussa - de Libische minister van Buitenlandse Zaken - dat Libië als lid van de Verenigde Naties de op 17 maart gestemde VN-resolutie 1973 zal respecteren. “ has decided an immediate ceasefire and an immediate halt to all military operations.” (Amara & Karouny, 2011) Deze aankondiging komt slechts enkele uren nadat Khaddafi erop hamerde dat de Veiligheidsraad geen bevoegdheid heeft om te interveniëren in een ‘intern’ conflict en verklaarde de resolutie niet na te leven. Even later zou Libië de resolutie dan toch erkennen en respecteren, maar al direct is er sprake van schendingen van de aangekondigde wapenstilstand door pro-Khaddafi troepen. Er waren onder meer bomaanslagen in Misrata (Pannell, 2011) en Benghazi (Al Jazeera, 2011, 19 maart), twee steden die op dat moment in handen zijn van de rebellen. Khaled al-Sayeh van de NTC deelt mee dat de pro-Khaddafi troepen in Benghazi “never stopped firing or attacking people. Until this moment he [Khaddafi] is still attacking places under siege. […] in Zintan, Ajdabiya and Misrata.” Al Jazeera (2011, 19 maart) laat bovendien weten dat troepen van Khaddafi op 18 maart snel in de richting van rebellenbolwerk Benghazi optrekken, ondanks het die dag aangekondigde staakt-het-vuren. Het Libische regime blijft op zijn beurt beweren dat ze sinds de afkondiging van het staakt-het- vuren geen nieuwe aanvallen meer uitvoerden. (BBC News, 2011, 18 maart) Deze ontkenningen blijken niet geloofwaardig genoeg te zijn voor de internationale gemeenschap. Men waarschuwt Khaddafi dat er een militaire interventie zal volgen om de Libische bevolking te beschermen wanneer hij VN-resoluties 1970 en 1973 niet naleeft. "These terms are not subject to negotiation. If Gadhafi does not comply with the resolution, the international community will impose consequences. The resolution will be enforced through military action," aldus Obama. (Mudge & Illmer, 2011) Op 19 maart 2011 volgt er een internationale top in Parijs om de opvolging van het conflict in Libië te bespreken. Al voor de start van de top lijkt een militaire interventie quasi onvermijdelijk te worden.

De internationale top vindt plaats in het Elysée te Parijs, er zijn zowel Westerse als Arabische leiders aanwezig. Op de top wordt overeen gekomen dat men een internationale militaire interventie in Libië zal opstarten. Er zijn zelfs al Franse vliegtuigen in actie boven Libië alvorens de top wordt afgerond. De officiële verklaring van President Sarkozy gaat als volgt: “Ensemble,

20 nous avons décidé d’assurer l’application de la résolution du conseil de sécurité […] Nos forces aériennes s’opposeront à toute agression des avions du colonel Kadhafi contre la population de Benghazi. D’ores et déjà nos avions empêchent les attaques aériennes, d’ores et déjà d’autres avions, français, sont prêts à intervenir contre les blindés qui menaceraient des civils désarmés.” (Gruot, 2011)18 In Parijs maken niet alleen een groot aantal Europese leiders hun opwachting; naast gastland Frankrijk zijn ook Groot-Brittanië, Duitsland, Italië, Spanje, Portugal, Polen, Denemarken, Nederland, België, Griekenland, Noorwegen en de Verenigde Staten vertegenwoordigd. Ook secretaris-generaal van de VN (Ban Ki-moon) en leiders van de EU (Ashton en van Rompuy), de Arabische Liga (Amr Moussa en Hoshyar Zebari) en de Afrikaanse Unie zijn aanwezig. Daarbij merken we op dat de Westerse landen regionale (Arabische) steun voor een mogelijke interventie in Libië noodzakelijk achten, om te vermijden dat men kan spreken van een ‘westers complot’. Aan deze regionale steun wordt tegemoetgekomen door de vertegenwoordiging van Jordanië, Marokko, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten in Parijs, alsook de eerder vermelde Arabische Liga. (L’Express, 2011, 19 maart)

Er duikt wel één prangende vraag op tijdens deze top, wie zal de leiding van deze interventie op zich nemen? Neemt een bepaald land of een alliantie van landen het voortouw of zal de NAVO optreden als leidinggevende actor? Op de top in Parijs is hierover nog geen definitieve keuze gemaakt, maar omwille van de ‘hoogdringendheid’ om over te gaan tot actie wordt er al een ‘coalition of the willing’ gevormd. In deze eerste fase zal de VS de leiding op zich nemen. De coalitie zelf bestaat verder uit Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada, België, Denemarken, Italië, Noorwegen, en Qatar. Ook Nederland, Spanje en Griekenland tonen zich bereid deel te nemen en zullen in een later stadium aansluiten. In een latere fase gaan daarnaast ook Bulgarije, Jordanië, Roemenië, Zweden, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten steun bieden aan de operatie. (De Redactie, “reportage Inge Vranken”, 2011, 19 maart) Duitsland is een opvallende afwezige in dit lijstje van deelnemende landen, wat geen volledige verrassing is na hun onthouding bij de stemming van UNSCR 1973. Ze benadrukken wel dat het noodzakelijk is dat er een einde komt aan de gevechten in Libië en zijn dus niet radicaal gekant tegen de nakende interventie. (De Redactie, 2011, 19 maart) Verder is vooral de deelname van Qatar belangrijk, omwille van de nadruk op Arabische steun. Die steun blijkt in Parijs - met uitzondering van Qatar - vooral beperkt te zijn tot morele steun. Het blijft moeilijk voor een Arabisch land om een ander Arabisch land aan te vallen. Bovendien vrezen vele Arabische

18 De volledige toespraak van Nicolas Sarkozy kan u via volgende link bekijken (filmpje): http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/mediatheek/nieuws/buitenland/1.985200, geraadpleegd op 4 februari 2012.

21 leiders zelf het mikpunt van volksprotesten te worden in hun eigen land, wat een deelname aan de interventie tegen de Libische leider niet voor de hand liggend maakt. (De Redactie, “reportage Inge Vranken”, 2011, 19 maart; Lukyanov, 2011)

I. De ‘coalition of the willing’ gaat over tot actie. Op 19 maart komt dus een ‘coalition of the willing’ tot stand. Dit slechts twee dagen na de stemming van UNSCR 1973, die een mogelijke interventie in Libië van een legitieme basis voorziet. In deze aanvangsfase krijgt de Franse deelname aan de internationale militaire operaties de naam ‘Opération Harmattan’ mee. (Ministère de la defence - France, 16 november 2011) Bijna gelijktijdig met de eerste Franse acties nemen ook Britse troepen deel aan de gecoördineerde acties tegen het Libische luchtafweersysteem. De Britse deelname wordt de naam ‘’ meegegeven. De Britse premier David Cameron verklaarde dat het dringend tijd is voor actie vanuit de internationale gemeenschap nadat Khaddafi het staakt-het-vuren niet respecteerde en zijn eigen burgers blijft aanvallen. (MOD-UK, 18 november 2011; L’express, 2011, 19 maart) In deze aanvangsfase zal de VS de leiding op zich nemen, zij verenigen de acties van de ‘coalition of the willing’ onder ‘operation Odyssey Dawn’. De legitieme basis voor deze interventie wordt voorzien door UNSCR 1973, die toelaat alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de Libische burgers te beschermen. (cf. supra) Obama benadrukt van meet af aan dat de VS slechts tijdelijk deze leidersrol op zich wil nemen. Ze willen niet de eindverantwoordelijkheid dragen over de uitkomst van de interventie en verwijzen al snel naar de NAVO als mogelijke opvolger om de coördinatie en leidinggevende verantwoordelijkheid over te nemen. Met deze eerste operaties in het Libische luchtruim is de interventie in Libië een feit, toch zijn er op dat moment nog twee grote onduidelijkheden. In de eerste plaats blijft het in de aanvangsfase onduidelijk wie de leiding zal nemen. Het voorstel voor een overname van de leiding door de NAVO circuleert, maar nog niet alle leden van de NAVO zijn daarvoor te vinden. Een tweede onduidelijkheid is het einddoel van de interventie. Is dat werkelijk de bescherming van Libische burgers an sich? Of wil men ook steun bieden aan de oppositie en misschien zelfs een exit van Khaddafi bereiken? Bovendien is er ook nog geen duidelijke termijn afgesproken, omdat niemand simpelweg kan voorspellen hoe vlot de interventie zal verlopen en wat men uiteindelijk wil bereiken alvorens zich terug te trekken. (De redactie-Videozone, “interview Coolsaet”, 2011, 19 maart)

Aan de andere zijde van het conflict blijft Khaddafi strijdvaardig, ook nu er een buitenlandse interventie op touw is gezet. Hoewel het te betwijfelen is dat zijn arsenaal een vergelijking met de middelen ingezet door de coalitie aankan. De nood aan een sterker centraal gezag binnen

22 de coalitie groeit en de NAVO lijkt de beste mogelijke optie te zijn. Toch is dit niet voor iedereen even aanvaardbaar en de NAVO zelf heeft op dat ogenblik nog geen beslissing genomen over zijn rol binnen de operaties in Libië. De NAVO-leden zijn verdeeld: Turkije en Duitsland zijn tegen en ook Frankrijk liet al merken geen voorstander te zijn. Op 29 maart 2011 zal men samenzitten in Londen met de AL, de AU en de NAVO om te bekijken wie de interventie kan leiden. (Goncalves, 2011, 25 maart; RFI, 2011, 19 maart) Vanaf 31 maart zal de NAVO alle operaties onder UNSCR 1970 en 1973 overnemen. (cf. infra)

2.3. De NAVO neemt de controle over (23 maart 2011): start ‘Operation Unified Protector’. De NAVO-operatie in Libië zal op 23 maart 2011 officieel van start gaan onder de naam ‘Operation Unified Protector’. Op die dag begint de NAVO zijn maritieme acties voor het implementeren van een wapenembargo.19 Op 24 maart beslist de NAVO ook een NFZ op te leggen boven Libië op basis van UNSCR 1973. Het zal nog duren tot 31 maart vooraleer alle militaire operaties die onder VN-resoluties 1970 en 1973 vallen, overgenomen worden door de NAVO. Van dan af aan zal de NAVO zich ook actief bezig houden met het beschermen van de Libische burgers. (NATO, “ Timeline”, 4 juli 2012; NATO, “Final Mission Statistics”, 2011, 16 november) De beslissing van de NAVO om de leiding over te nemen, is gebaseerd op drie voorwaarden waaraan sinds de stemming van UNSCR 1973 voldaan is: een sterke legale basis, sterke regionale steun en een duidelijk aangetoonde noodzaak. (NATO, “OUP”, 16 november 2011)20

De NAVO is vanaf 31 maart actief op drie terreinen: het handhaven van een wapenembargo, het opleggen van een NFZ en het beschermen van de Libische burgerbevolking. De legitieme basis van deze operaties wordt voorzien door de mandaten van de VN-VR (UNSCR 1970 en 1973). De NAVO-leiding beweert de operatie volledig binnen het werkkader van deze mandaten uit te voeren. Dat impliceert onder andere dat er geen grondtroepen actief zullen zijn, daar dit niet wordt toegelaten door de desbetreffende resoluties. (NATO, “OUP”, 16 november 2011) Aan de operatie neemt een brede coalitie van zowel NAVO-leden als externe partnerlanden deel. De Canadese Luitenant Generaal Charles Bouchard staat aan het hoofd van een ‘combined joint task force’ voor deze operatie. De luchtcampagne wordt vanuit

19 Legitieme basis voor deze acties zit vervat in mandaat UNSCR 1970. 20 De legale basis wordt geleverd door UNSCR 1973: ‘alle noodzakelijke maatregelen’ mogen genomen worden om de Libische burgers te beschermen, daardoor zijn ook militaire maatregelen toegestaan. De regionale steun wordt o.a. voorzien door de oproep van de AL om een NFZ op te leggen en de aangetoonde noodzaak wordt geleverd door de repressie van het regime en het vermoedelijke bloedbad dat Benghazi te wachten staat wanneer de regeringstroepen daar de controle kunnen overnemen.

23 Napels geleid, terwijl de maritieme operaties in theorie vanuit Turkije, maar in praktijk vooral vanuit Italië worden uitgevoerd21. Deze drie commandocentra staan in voor de uitvoering van de beslissingen die in het NAC (North Atlantic Council, Brussel) en SHAPE (Supreme Headquarters Allied powers Europe, Mons) genomen worden. (NATO, “OUP: command structure”, 4 juli 2012) Onderstaand schema verduidelijkt de commandostructuur van de operatie.

Kader1: Commandostructuur Operation Unified Protector (NAVO).22

De NAVO-operatie belooft een succes te worden en wordt na zeven maanden stopgezet (op 31 oktober 2011), in navolging van UNSCR 2016. (cf. infra) In het derde deel wordt nog kort stilgestaan bij de eindfase van de operatie en de implicaties ervan in de post-interventiefase.23

21 NAVO’s maritiem commandocentrum in Napels (FR), NAVO’s luchtcommandocentrum voor Zuid- Europa in Izmir (TURK) en NAVO’s ‘combined air operations centre’ in Poggio Renatico (IT) delen dus de verantwoordelijkheid en leiden de operaties in Libië. 22 NATO, ‘NATO and Libya: command and control’, geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/71679.htm.

24 2.4. Reflecties op snelle opstart interventie en mogelijke (nationale/internationale) belangen van de betrokken actoren. Resolutie 1973 zorgt aldus voor een legitieme basis om een militaire operatie in Libië te verantwoorden. Er is echter één grote bedenking te plaatsen bij deze opeenvolging van de feiten: waarom verloopt alles zo snel? Natuurlijk staan er mensenlevens op het spel, maar dat is wel vaker het geval bij dergelijke conflicten. Het is daarom noodzakelijk om langer stil te staan bij enkele factoren die kunnen verklaren waarom een militaire inmenging in het Libische conflict op zo een korte tijd voldoende internationale steun bijeen kan sprokkelen.

Vanwaar komt met andere woorden deze opvallend grote interesse in de Libische binnenlandse aangelegenheden? Een eerste aspect dat we hierbij aankaarten is olie. Niet iedereen is het erover eens, maar olie wordt vaak naar voor geschoven als één van de voornaamste redenen waarom de internationale gemeenschap veel sneller tot een consensus kan komen rond een mogelijke interventie in Libië dan wanneer het om een ander Afrikaans land met minder bodemrijkdommen zou gaan. Op economisch vlak kunnen ook de belangrijkste handelspartners van Libië enige belangen te verdedigen hebben. Italië is de voornaamste handelspartner maar blijkt eerder terughoudend te zijn in de aanloop naar resolutie 1973. Dit omwille van hun relatief ‘goede’ relatie met het Khaddafi-regime. Verdere economische belangen laten we buiten beschouwing met uitzondering van de wapenhandel. Deze vermelden we wel omdat die ‘handelswaren’ een speciale positie innemen binnen het conflict. Er wordt namelijk kritiek geuit op de vele ‘Westerse wapens’ die het Libische regime de voorbije decennia bemachtigd heeft en nu lijkt in te zetten tegen de eigen bevolking. Naast de economische belangen, zijn er nog een aantal politieke belangen die zeker vermeld moeten worden. In het bijzonder de geloofwaardigheid van de internationale gemeenschap en het ‘R2P’-principe en de rol van Sarkozy in het kader van de Franse presidentsverkiezingen. Daarnaast komen ook enkele nationale belangen van de VS, Groot-Brittannië en Italië aan bod.

A. De Libische olie als motief om te interveniëren? Het voornaamste ‘economische motief’ dat achter de interventie in Libië kan schuilen is zoals zopas vermeld de aanwezigheid van olie. Het belang van olie voor de wereldeconomie hoeft geen verdere uitleg. De voorraden zijn beperkt en de vraag blijft hoog, zeker met de recente

23 Voor een overzicht van enkele sleutelmomenten doorheen het conflict en de interventie in Libië kan u volgend artikel raadplegen: Al Jazeera English (2011, 18 november). Battle for Libya: key moments. Geraadpleegd op 3 februari 2011 op http://www.aljazeera.com/indepth/spotlight/libya/2011/10/20111020104244706760.html. Bovendien kan u via volgende link ook de verschuiving van de ‘frontlijn’ in Libië volgen (maart-september 2011): http://www.nato.int/nato_static/assets/pdf/pdf_2011_09/20110922_110922-libya-frontlines.pdf, geraadpleegd op 16 november 2011.

25 opkomst van een aantal nieuwe groeilanden. Libië is rijk aan olie en is dan ook lid van de OPEC. De economie van het land steunt hoofdzakelijk op olie-export, minstens 95% van de totale exportinkomsten zijn afkomstig uit de oliesector. (EIA, 8 maart 2012; OPEC, 15 maart 2012) Libië heeft - met ongeveer 46,4 biljoen vaten - de grootste aangetoonde oliereserves van Afrika. Voor de opstand haalden ze een dagelijkse productie van ongeveer 1,8 miljoen vaten per dag. Daarmee halen ze net de top-20 van olie-exporteurs wereldwijd. (EIA, 8 maart 2012)

Afbeelding 1: Afrikaanse oliereserves per land in 2011.24

Naast olie, is het land ook rijk aan aardgas. De Libische aardgasreserves zijn goed voor een vierde stek op het Afrikaanse continent. De productie en export daarvan is sterk gestegen sinds de opening van ‘The Greenstream Pipeline’ naar Europa eind 2004. (EIA, 8 maart 2012)

24 Bron: EIA (2010). Countries: Libya. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.eia.gov/countries/country-data.cfm?fips=LY&trk=m.

26 Afbeelding 2: Afrikaanse gasreserves per land in 2011.25

Wanneer we deze cijfers bekijken, is het duidelijk dat Libië over belangrijke olie- en aardgasreserves beschikt. Onzekerheid over de olie- en aardgasexport kan nadelig zijn voor de importerende landen naargelang de mate waarin zij afhankelijk zijn van de Libische export. Wanneer we willen achterhalen in welke mate de verzekering van de toekomstige olie-export heeft meegespeeld voor de deelnemende landen aan de interventie, moeten we de Libische olie-export van naderbij bekijken. Volgens cijfers van het International Energy Agency (IEA) is het merendeel van de Libische olie-export bestemd voor Europa. Dit loopt op tot 85% van de totale olie-export en is goed voor ongeveer 10% van de totale olie-import van Europa. Italië, Duitsland, Frankrijk en Spanje zijn de voornaamste importeurs. Daarnaast zijn ook China en de Verenigde Staten significante importeurs van Libische olie, zoals geïllustreerd in onderstaand diagram. (EIA, 8 maart 2012; IEA, http://www.iea.org/, 2 maart 2011)

25 Bron: EIA (2010). Countries: Libya. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.eia.gov/countries/country-data.cfm?fips=LY&trk=m.

27 Afbeelding 3: Importeurs Libische olie, januari-november 2010.26

Deze cijfers bevestigen het belang van de Libische olieaanvoer voor Europa. Als gevolg van de opstand in Libië vanaf half februari 2011, ligt de olieproductie quasi volledig stil tegen half maart. Daar de olievoorraden wereldwijd redelijk beperkt zijn, is een stopzetting van de Libische olieproductie vrij problematisch voor Europa. Er kan niet zomaar van vandaag op morgen meer olie beschikbaar zijn op de markt en minder olie importeren is ook niet echt een optie. (Cassandraclub, 2011, 27 maart) Logischerwijze stelt men zich de vraag of de Europese leiders achter de internationale interventie in Libië staan omwille van hun ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ ten aanzien van de Libische burgers of eerder om hun eigen nationale (olie)belangen te beschermen. Een internationale interventie kan voorkomen dat het Libische conflict ontaard in een jarenlange strijd tussen de regering en de rebellengroepen en een snellere oplossing van het conflict leidt op zijn beurt dan weer tot een vlottere heropstart van de Libische olieproductie.

26 Bron: EIA (2010). Countries: Libya. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.eia.gov/countries/country-data.cfm?fips=LY&trk=m.

28 Zoals vermeld zijn de meningen over het belang van olie als reden om te interveniëren verdeeld. Zo gelooft professor Rik Coolsaet (universiteit Gent, internationale betrekkingen) niet dat oliebelangen een primaire rol speelden in Libië. “Als olie zo doorslaggevend is, dan kun je beter onderhandelen dan oorlog voeren […] Olie heeft in het geval van Libië geen enkele rol gespeeld als beweegreden om tot oorlog over te gaan.” Coolsaet redeneert “dat precies een cocktail van beweegredenen verklaart waarom Frankrijk en andere Europese landen wél in Libië maar niét in Ivoorkust tussenbeide komen. Een: het nationaal belang, men kon het zich niet permitteren dat Khadaffi aan de macht zou blijven. Twee: binnenlandse politieke beweegredenen in Frankrijk. En drie: de humanitaire beweegreden.” (Coolsaet in Clerix, 2011, 25 maart)27 Ook Midden-Oosten deskundige professor Juan Cole (universiteit Michigan) is niet te vinden voor ‘oliebelangen’ als beweegreden voor de interventie. Hij wijst onder andere op de terughoudendheid van de VS om in te grijpen ondanks de aangetoonde olierijkdommen. Bovendien is Italië het land met de meeste oliebelangen in Libië. Dus wanneer olie zo belangrijk is om over te gaan tot een interventie, waarom zijn Frankrijk en Groot-Brittannië dan de voornaamste initiatiefnemers terwijl Italië een eerder afwachtende houding aanneemt? Tenslotte hebben de meeste Westerse landen en ook de VS sinds het opheffen van de sancties tegen Libië meerdere olieakkoorden afgerond met Khaddafi. Ondanks het onzekere karakter van Khaddafi, is een interventie in Libië niet echt bevorderlijk voor deze eerder afgeronde akkoorden. (Cole, 2011, 14 juni)28 Niemand kan voor de interventie al voorspellen welke olieakkoorden stand zullen houden, deelnemen aan de Libische interventie houdt met andere woorden een zeker risico in op vlak van oliebelangen. Wanneer we deze tegenargumenten in rekening houden wordt het stilaan duidelijk dat olie niet de voornaamste beweegreden is geweest om over te gaan tot een interventie. Voor de grootste importeurs van Libische olie is het eerder een reden om een afwachtende houding aan te nemen en zo de bestaande olieakkoorden met Khaddafi niet in het gedrang te brengen.

Olie mag dan niet de voornaamste beweegreden zijn om de interventie op te starten, toch blijft het een belangrijke rol spelen doorheen en vooral na de interventie. Het einde van de NAVO-interventie kan gezien worden als het begin van de ‘strijd’ om de Libische olie. We vermoeden dat Frankrijk en Groot-Brittannië – net als de Verenigde Staten - hopen een extra streepje voor te hebben wanneer er olieakkoorden gesloten worden met het nieuwe regime.

27 Later zal men ook in Ivoorkust interveniëren op basis van het R2P-principe, op het moment van deze uitspraak is een interventie in Ivoorkust nog niet aan de orde. Het heeft weliswaar veel langer geduurd alvorens men daar tot dezelfde beslissing komt die in Libië zo snel gemaakt is. 28 Indien Khaddafi blijft, wordt de uitvoering van deze akkoorden uitgesteld ten gevolge van de opstand. Maar wanneer men hem wegwerkt, komen deze akkoorden op de helling te staan en er is op dat moment nog geen zekerheid dat een nieuw regime eerder gemaakte akkoorden zal respecteren.

29 Voor de opstand is de ‘National Oil Corporation’ - een staatsbedrijf - verantwoordelijk voor de organisatie van de oliesector en het afsluiten van EPSA-akkoorden met internationale oliebedrijven. Deze internationale bedrijven vinden pas hun weg naar Libië na het opheffen van de VS- en VN-sancties in 2003-2004. Vlak voor de opstand zijn er al een vijftigtal oliebedrijven actief. Wanneer in 2011 de opstand uitbreekt, valt de oliesector stil om vanaf eind september 2011 stilaan terug op gang te komen. (EIA, 8 maart 2011; Kraniotis, 2011, 25 augustus; NOS, 2011, 26 september) Begin maart 2012 zit de Libische olie-industrie, volgens gegevens van de OPEC, bijna terug op zijn normale niveau. Toch blijven vertragingen van de heropbouw mogelijk, niet alleen door vernielingen die de olie-infrastructuur geteisterd hebben tijdens het conflict. Ook het gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel, de schade aan het transportnetwerk en de interne rivaliteiten binnen de interim-regering die na het conflict opduiken, kunnen het herstel van de olie-industrie nog vertragen in de komende maanden. Zolang het land politiek onstabiel blijft, zal de terugkeer van buitenlandse oliebedrijven niet zonder risico zijn. Ondanks het relatief vlotte verloop van de heropbouw van de oliesector, blijft buitenlandse steun daarbij onontbeerlijk. (UPI, 2012, 23 januari; Kraniotis, 2011, 25 augustus; Krauss, 2011, 22 augustus)

Het wordt afwachten wie in het post-Khaddafi tijdperk een belangrijke rol zal spelen binnen de Libische oliesector. Zullen er nieuwe contracten gesloten worden in het belang van de coalitiepartners? Zal men de oude contracten uit het Khaddafi-tijdperk respecteren? En verwachten Frankrijk en/of Groot-Brittannië enige voordelen omwille van hun voortrekkersrol in het opstarten van de interventie? De eerste twee vragen zijn redelijk eenvoudig te beantwoorden. De nationale overgangsraad bevestigt dat ze de eerder gesloten contracten zullen respecteren. Maar men laat ook uitschijnen dat bij het sluiten van nieuwe contracten de voorkeur uitgaat naar de coalitiepartners en de landen die de rebellenregering al langere tijd erkennen. Dit zou in het nadeel van onder meer China, Rusland en Brazilië kunnen spelen. (Kraniotis, 2011, 25 augustus; Borger & Macalister, 2011, 1 september; Krauss, 2011, 22 augustus) Toch benadrukt de NTC steeds dat de expertise en het aanbod van de kandidaat- bedrijven doorslaggevend blijft. Het wordt dus geen pure vriendjespolitiek, wie het meest geschikt is om te helpen met de heropbouw van het land krijgt voorrang. Desalniettemin gaan er geruchten de ronde dat het ‘eerlijk en logisch’ is dat men bij voorkeur contracten zal sluiten met de coalitiepartners en ‘bevriende’ landen. (Borger & Macalister, 2011, 1 september; ANP, 2011, 1 september; Energy-pedia News, 2011, 1 september)

30 Franse hoop op voorkeursbehandeling bij Libische oliecontracten? Als voorbeeld voor deze mogelijke voorkeursbehandeling van de coalitiepartners, kijken we even van naderbij welke koers de Franse oliebelangen uitgaan. In september 2011 duiken er geruchten op over een Franse ‘olie-deal’ met de Libische rebellen. De rebellen beloven in een brief 35% van de Libische olieproductie aan Frankrijk toe te wijzen wanneer ze aan de macht komen, dit in ruil voor permanente en totale steun aan de NTC.29 Deze gulle belofte vindt zijn oorsprong in de Franse erkenning van de NTC als enige legitieme vertegenwoordiging van het Libische volk. (cf. supra) De desbetreffende brief zou dateren van 3 april 2011, kort na de aanvang van de buitenlandse interventie in Libië, waar voornamelijk Frankrijk op aandrong. (Borger & Macalister, 2011, 1 september; ANP, 2011, 1 september ) Hoewel Frankrijk sinds het begin van de interventie volhoudt geen andere doelstellingen te hebben dan steun en bescherming aan het Libische volk te bieden, lijkt deze brief er toch op te wijzen dat de Franse oliebedrijven uitzicht hebben op gunstige contracten. Het is enigszins logisch dat de NTC in de eerste plaats beroep doet op de coalitiepartners van de interventie om de oliesector terug op gang te trekken. Maar de informatie in deze brief wijst erop dat er al enkele maanden geleden, lang voor er uitzicht was op een einde van het conflict, afspraken en cijfers op papier gezet zijn die Frankrijk sterk bevoordelen. (De Fillipis, 2011, 1 september)

Wat is waar van deze speculaties? We zullen het waarschijnlijk nooit met zekerheid weten, want alle betrokken partijen ontkennen op de hoogte te zijn van een dergelijke brief of akkoord. Vertegenwoordigers van de nieuwe Libische autoriteiten ontkennen het bestaan (en de inhoud) van een dergelijke brief. Volgens hen zullen nieuwe oliecontracten toegekend worden aan de beste kandidaten en niet op basis van ‘vriendjespolitiek’. (ANP, 2011, 1 september; De Fillipis, 2011, 1 september) Ook de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Alain Juppé, ontkent enige kennis te hebben van een dergelijke brief. Hij verwacht wel dat het nieuwe bewind zich bij voorkeur tot de landen zal richtten die hen gesteund hebben bij het zoeken naar hulp voor de heropbouw van het land. Volgens Juppé is dat een logische zaak, maar zijn er geen formele akkoorden gesloten. (ANP, 2011, 1 september; Borger & Macalister, 2011, 1 september) Juppé’s verklaringen zijn enigszins ambigu, hij heeft geen weet van enig akkoord, maar lijkt er toch van uit te gaan dat Franse bedrijven een begunstigde positie genieten wanneer het gaat over de economische heropbouw in Libië. Naast deze ontkenningen, is er ook nog een alternatieve hypothese van Midden-Oosten energie-analist Samuel Ciszuk. Hij stelt het bestaan van een dergelijke brief in vraag omdat de NTC dan

29 De desbetreffende brief is gericht aan Qatar, als bemiddelaar tussen Frankrijk en de NTC, en kan men vinden via volgende link: http://www.liberation.fr/monde/01012357324-petrole-l-accord-secret-entre- le-cnt-et-la-france. (geraadpleegd op 15 maart 2012).

31 eerdere contracten met andere bedrijven zou verbreken, wat het herstel van de oliesector in gedrang kan brengen. Volgens Ciszuk bestaat daarom de mogelijkheid dat de brief een vervalsing is, bijvoorbeeld op initiatief van Khaddafi in een poging de NTC in diskrediet te brengen. (Borger & Macalister, 2011, 1 september)

Kortom, er duikt een brief op waarvan alle betrokken partijen ontkennen op de hoogte te zijn. Mogelijk gaat het om een vervalsing, maar we kunnen niet met zekerheid achterhalen of de NTC deze brief daadwerkelijk heeft opgesteld en wie daarvan op de hoogte was. Wat weten we wel? Dat het vrij ondenkbaar is dat Franse oliebedrijven effectief 35% van de olieproductie toegewezen zullen krijgen. De NTC heeft bovendien beloofd om de contracten opgesteld in de ‘Khaddafi-periode’ te respecteren. Wanneer er al een brief of dergelijk akkoord is tussen Frankrijk en de NTC, dan zal het hoogstwaarschijnlijk niet in praktijk omgezet worden. Een dergelijk akkoord zal dus nooit een beweegreden geweest zijn voor een actieve rol van Frankrijk in het opzetten van de interventie in Libië. Omdat er simpelweg te weinig zekerheid was, en is, over de toekomstige situatie in Libië om sterke beloftes of garanties te maken over de oliesector.

B. Wapenhandel: de hypocrisie van het Westen? Naast olie is er nog een ander handelsproduct dat vermeld moet worden: wapens. Deze spelen een belangrijke rol tijdens het conflict en bovendien hebben een aantal van de coalitiepartners aanzienlijke wapentransacties opgezet met Libië sinds de opheffing van de VN-sancties in 2003, die onder meer een wapenembargo inhielden30. We bekijken hier de situatie van de internationale wapenhandel en focussen daarbij vooral op de wapenexport vanuit Europa naar Libië. Daarna schetsen we de Europese wapenexport naar de MENA-regio. Om tenslotte nog aandacht te schenken aan het Europese wapenexportbeleid an sich en de huidige initiatieven op regionaal en globaal vlak om de wapenhandel meer te harmoniseren. Vooral Europese landen, met Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië op kop, zien na 2004 geen problemen in wapenexport naar Khaddafi’s regime.31 Die laatste zal in ruil voor het opheffen van het wapenembargo onder meer zijn nucleaire plannen opbergen en niet langer terroristische groeperingen steunen. Toch blijven ook na de stopzetting van het embargo

30 De VN stelde een wapenembargo in tegen Libië binnen UNSCR 748 (31 maart 1992), na meer dan tien jaar zal UNSCR 1506 (12 september 2003) dit wapenembargo opheffen. De houding van de EU ten aanzien van Libië was nog strenger, zij legden al in januari een wapenembargo op dat pas in oktober 2004 werd opgeschort. 31 In 2009 is Italië de belangrijkste leverancier met wapenexportvergunningen t.w.v. 107,7 miljoen euro, Frankrijk volgt als tweede, waarna Groot-Brittannië en België met vergunningen t.w.v. om en bij 20 miljoen euro een gedeelde derde plaats bezetten. (De Brabander, 2011, 30 november)

32 bepaalde aspecten van Khaddafi’s beleid twijfelachtig, maar dit lijkt de wapenexport niet tegen te houden. De economische en politieke belangen die samenhangen met de internationale wapenhandel zijn dan ook niet te onderschatten. (De Mulder, 2011, 7 maart; De Brabander, 2011, 30 november) Dit is niet alleen te merken in het geval van Libië, maar gaat ook algemeen voor de MENA-regio op. In 2009 wordt voor bijna 12 miljard euro aan wapens getransfereerd vanuit de EU naar de MENA-regio. Libië zelf is in dat jaar goed voor meer dan 340 miljoen euro aan wapencontracten. Een jaar later ligt de waarde van Europese exportvergunningen ten gunste van autoritaire regimes in de MENA-regio op een nog steeds zeer omvangrijke 8.3 miljard euro. (De Mulder, 2011, 7 maart; Vredesactie, 2012) Daarbij komt nog dat men in de voorbije jaren amper vergunningen weigerde aan landen uit deze regio, terwijl sommige van deze regimes amper voldoen aan de Europese criteria voor wapenexport. (cf. infra) Alleen landen die als ‘fundamenteel onacceptabel’ gezien worden kennen problemen, vaak is de politieke houding van het regime in kwestie doorslaggevend. Anti-westerse landen hebben meer problemen dan regimes die bekend staan als ‘westerse bondgenoten’. (De Brabander, 2011, 30 november) Onze eigen Belgische staat blijkt volgens de cijfers van 2010 de grootste exporteur van militaire vuurwapens naar het Midden-Oosten te zijn en haalt samen met Duitsland en Oostenrijk de top drie op vlak van militaire vuurwapens wereldwijd. Voor de totale wapenexport prijken we op een achtste plaats. (Vredesactie, 2012)32 De Arabische Lente lijkt de Internationale gemeenschap toch weer wakker te schudden. Wanneer Khaddafi met behulp van zijn geïmporteerd militair materieel de opstanden in zijn land met harde hand onderdrukt, zal men maatregelen treffen. Op 26 februari wordt een nieuw wapenembargo opgelegd aan Libië, dit is één van de maatregelen die men in UNSCR 1970 naar voor schuift in een poging het Libische conflict te bedaren. De EU zal volgen met de afkondiging van een eigen wapenembargo op 28 februari (2011/137/CFSP). (SIPRI, 2012, 26 juni)

Europees wapenexportbeleid: Hoewel de wapenhandel aanvankelijk een nationale bevoegdheid is, groeit al snel het besef dat een meer op elkaar afgestemd beleid nodig is op regionaal en globaal vlak. Binnen de Europese Unie komen al sinds de jaren negentig initiatieven op gang om het wapenexportbeleid te stroomlijnen. Daarbij stelt men zich steeds vaker de vraag in welke mate

32 De volledige cijfergegevens met betrekking tot de Europese wapenexport naar Libië is terug te vinden in het Europese rapport van 2010, p. 175-178. ‘EU: jaarverslag controle van export van militaire goederen en technologie 2010’, link: http://eur- lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2011:382:0001:0470:NL:PDF (Geraadpleegd op 28 juni 2012).

33 men moet toezien op een degelijke bestemming van de getransporteerde wapens. In 1998 werkt men een ‘Europese gedragscode voor wapenuitvoer’ uit, waarin minimacriteria voor het verlenen van uitvoervergunningen worden voorgesteld. Deze gedragscode wordt eind 2008 vervangen door het ‘Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport’ en krijgt een belangrijke plaats binnen het wapenbeleid van de EU. Het is daarenboven wettelijk bindend en legt acht criteria vast waarmee wapenexportlanden rekening dienen te houden bij het verlenen van vergunningen. (Vlaams Vredesinsituut, 2012)

Kader 2: De 8 Europese criteria voor het beoordelen van vergunningsaanvragen voor wapenexport. 33

De 8 Europese criteria voor het beoordelen van vergunningsaanvragen voor wapenexport: 1. Een uitvoervergunning wordt geweigerd indien die in strijd is met internationale verbintenissen van lidstaten. 2. Lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van de eerbiediging van de mensenrechten. 3. Lidstaten staan geen uitvoer toe van militair materieel waardoor gewapend conflict wordt uitgelokt of verergerd. 4. Lidstaten verlenen geen uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat het ontvangende land het materieel voor agressie tegen een ander land zou inzetten. 5. Lidstaten nemen de defensie- en veiligheidsbelangen van EU-lidstaten en andere bondgenoten mee in rekening. 6. Lidstaten houden rekening met het gedrag van het aankopende land tegenover de internationale gemeenschap, met name de houding van dat land tegenover terrorisme, het gebruik van geweld, en non-proliferatie. 7. Lidstaten onderzoeken het risico dat de goederen via interne ontduiking of het ongewenst opnieuw uitvoeren van wapens, een ongewenst eindgebruik krijgen. 8. Lidstaten beoordelen of de wapenuitvoer afgestemd is op de technische en economische capaciteit van het ontvangende land, en de hoogte van de militaire uitgaven ten opzichte van de sociale uitgaven.

Voor de wapenexport naar Libië zijn vooral criterium twee en zes interessant. In de uitgebreide versie van het Gemeenschappelijk Standpunt wordt bij criterium twee nog extra vermeld dat de lidstaten na evaluatie van de situatie t.a.v. internationale mensenrechteninstrumenten in het ontvangende land, genoodzaakt zijn tot het “weigeren van een uitvoervergunning wanneer

33 Bron: Vlaams vredesinstituut (januari 2012).Factsheet: De Europese Unie en controle op wapenhandel. Geraadpleegd op 24 juni 2012 op www.vlaamsvredesinstituut.eu.; De volledige versie van het ‘Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport’ is te raadplegen via volgende link: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:335:0099:01:NL:HTML (Geraadpleegd op 25 juni 2012).

34 er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking”. Exportvergunningen moeten tevens geweigerd worden wanneer er een duidelijk risico bestaat dat “de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het Internationaal Humanitair Recht”. (Raad van de EU, 2008) Bij criterium zes wordt nog bijgevoegd dat de lidstaten rekening moeten houden met de mate waarin het importerende land in het verleden: “a) het terrorisme en de internationaal georganiseerde criminaliteit heeft gesteund of aangemoedigd; b) zijn internationale verbintenissen […] en het internationaal humanitair recht heeft nageleefd;” (Raad van de EU, 2008) Deze twee criteria kunnen de Europese wapenexport naar Libië duidelijk in vraag stellen, gezien het historische traject dat Khaddafi heeft afgelegd.34

Ondanks de harmonisering van het Europese wapenexportbeleid concludeert het SIPRI (Stockholm International Research Institute) in zijn jaarboek van 2011 dat de EU-lidstaten nog steeds verschillende interpretaties geven aan de te volgen criteria. Deze verschillen zijn te wijten aan de impact van nationale veiligheid, economische belangen en historische banden tussen de betrokken landen wanneer men wapenexportvergunningen beoordeelt. (SIPRI– Vlaams Vredesinstituut, 2011, p. 13) Ook aan de gebrekkige rapportage door de lidstaten en de mate waarin men rekening houdt met desbetreffende jaarlijkse rapportering is nog werk. (Vredesactie, 2012) Op papier zijn er dus goede intenties op Europees niveau om de wapenexport te harmoniseren en het verlenen van exportvergunningen aan bepaalde criteria te koppelen. Maar in de praktijk is er nog veel werk aan de winkel, zoals het aandeel van de MENA-regio als grote afnemer van de EU-lidstaten en het recente gebruik van Europese vuurwapens en militair materieel bij de repressie tegen het Libische volk aantonen.

Globale aanpak wapenexportbeleid? Ook op globaal vlak besteedt men recent meer aandacht aan de stroomlijning van het internationale wapenexportbeleid. Steeds meer staten zijn te vinden voor het opstellen van een ‘Arms Trade Treaty’ (ATT). De evolutie naar een dergelijk verdrag zit nog in een voorbereidende fase en het zal niet eenvoudig worden om een degelijke consensus uit te werken rond een aantal aspecten van het wapenbeleid. (SIPRI-Vlaams Vredesinsituut, 2011, p. 17) Algemeen wordt de intentie om een ATT op te stellen positief onthaald, toch stellen sommigen zich vragen bij de effectiviteit van een dergelijk verdrag in de praktijk. Het zal

34 De staat van de mensenrechten in Libië is steeds twijfelachtig geweest onder Khaddafi’s beleid. Bovendien heeft de Libische leider in het verleden al steun geboden aan terroristische groeperingen en ook de Lockerbie-aanslag is nog steeds niet vergeten. Reden genoeg om ook het toekomstige beleid van Khaddafi in twijfel te trekken en daarmee ook de toekomstige gebruik van de geïmporteerde wapens en het militair materieel.

35 bijvoorbeeld nooit volledig te verhinderen zijn dat (toekomstige) repressieve leiders militaire materieel al dan niet legaal kunnen importeren. Bovendien wordt het moeilijk een dergelijk verdrag te controleren in de praktijk. (SIPRI-Vlaams Vredestinstituut, 2011, p. 17; Nature, 2012, p. 275) Daar komt dan nog bij dat sommigen opperen voor een meer regionale aanpak, om zo enkele van de negatieve aspecten van een globaal akkoord teniet te doen. In de meeste gevallen zal het eenvoudiger zijn tot een consensus te komen op regionaal niveau. Regionale samenwerking zal dan ook een belangrijke plaats krijgen, wat niet wil zeggen dat men de globale initiatieven volledig moet opbergen. Er kan een dynamische wisselwerking ontstaan tussen regionale en internationale initiatieven, om zo hopelijk tot een meer verantwoord wapenexportbeleid te komen. Hoewel men zich natuurlijk ook kan afvragen of het überhaupt wel mogelijk is om tot een ‘verantwoord wapenbeleid’ te komen. (Nature, 2012, p. 275; Efrat, 2012, pp. 126-128) Maar door niets te doen zal de situatie ook niet verbeteren. Deze initiatieven kunnen gezien worden als maatregelen om de negatieve impact van de wapenhandel in de mate van het mogelijke in te perken.35

Tenslotte vullen we nog aan dat de internationale wapenhandel getuigt van enige hypocrisie vanuit het Westen. Niet alleen de opgemerkte grote aantallen wapens die jaarlijks naar de MENA-regio en ongetwijfeld ook naar andere twijfelachtige regimes vloeien zijn daar een voorbeeld van. Wanneer we verder kijken naar de positie van de VN-Veiligheidsraad ten opzichte van het Libische conflict en hun uitgesproken verantwoordelijkheid om de Libische burgers te beschermen, staat dit in fel contrast met cijfergegevens die aanwijzen dat net de leden van de VN-Veiligheidsraad bij de grootste wapenexporteurs ter wereld horen. Waar zit die verantwoordelijkheid bij het massaal verschepen van wapens en dergelijke naar leiders zoals Khaddafi? Blijkbaar wordt die ‘verantwoordelijkheid’ zeer beperkt in tijd en ruimte opgevat. Ongetwijfeld voer voor discussie wanneer we het later hebben over het ‘R2P’- principe. (SIPRI-Vlaams Vredesinstituut, 2011, p. 12)

35 Voor bijkomende informatie omtrent globale initiatieven t.a.v. het wapenexportbeleid kan men volgende publicaties raadplegen: de Soysa, I., Jackson, T. & Ormhaug, C.M. (2010). ‘Tools of the torturer? Small arms imports and repression of human rights, 1992-2004. The International Journal of Human Rights, 14 (3), pp. 378-393; the report by Control Arms Campaign, ‘Arms Without Borders: Why a Globalized Trade Needs Global Controls’, Amnesty International, International Action Network on Small Arms and Oxfam International, 2006, bron: http://www.controlarms.org/; Yanik, L. K. (2006) Guns and Human Rights: Major Powers, Global Arms Transfers, and Human Rights Violations. Human Rights Quarterly, 28, pp.357–88; Wallacher H. and da Silva C. (2008). Assessing the Feasibility of an Arms Trade Treaty. (PRIO working paper, Oslo).

36 Tabel 1: Wereldwijde wapenexportakkoorden in periode 2003-2006 en 2007-2010.36

Wereldwijde wapenexportakkoorden in periode 2003-2006 en 2007-2010 Exporterend land Waarde in miljoen $ (2010) Percentage van totaal bedrag 2003-2006 2007-2010 2003-2006 2007-2010 Verenigde Staten 63,363 107,401 31,19 44,80 Rusland 42,627 38,432 20,98 16,03 Frankrijk 22,004 15,396 10,83 6,42 Groot-Brittannië 16,426 13,377 8,08 5,78 China 7,182 8,090 3,53 3,37 Duitsland 10,932 11,875 5,38 4,95 Italië 4,340 10,794 2,14 4,50 Andere Europese 23,977 23,047 11,80 9,61 landen Rest 12,333 11,321 6,07 4,72 Totaal 203,184 239,733 100% 100%

Afbeelding 4: Cartoon: Wapenexport naar Libië, toonbeeld van de Westerse hypocrisie.37

C. Nationale en internationale politieke belangen. De internationale gemeenschap: Aangezien we net argumenteerden dat de rol van olie niet doorslaggevend is om (zo snel) tot een interventie over te gaan, richten we ons nu op de politieke beweegredenen. In de eerste

36 Tabel zelf samengesteld op basis van cijfermateriaal uit: Grimmett, R. F. (2011). Conventional Arms Transfers to Developing Nations, 2003-2010’, CRS (Congressional Research Service) report for Congress. 37 Bron: geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://columns.skynetblogs.be/archive/2011/03/09/cartoon- belgische-airbus-evacueert-mensen-in-libie.html.

37 plaats de geloofwaardigheid van het ‘R2P’-principe. Dit wordt in het tweede deel van deze thesis nog uitgebreider becommentarieerd, maar we vermelden hier alvast kort in welke mate dit principe een rol heeft gespeeld in de aanloop naar de NAVO-interventie.

Het ‘Responsibility to protect’- principe (R2P) is door de internationale gemeenschap aangenomen tijdens de ‘2005 world summit’, op de 60ste sessie van de Algemene Vergadering. Op deze conferentie wordt overeen gekomen dat een “Clear and unambiguous acceptance by all governments of the collective international responsibility to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. […is. Evenals een …] Willingness to take timely and decisive collective action for this purpose, through the Security Council, when peaceful means prove inadequate and national authorities are manifestly failing to do it.” (UN – World Summit 2005, “fact sheet”, 15 maart 2012) VN- resoluties 1970 en 1973 hebben dit ‘R2P’-principe als legitimerende basis. Kort gezegd komt het erop neer dat deze resoluties bevestigen dat het Libische regime zijn verantwoordelijkheid niet opneemt om de eigen burgerbevolking te beschermen. Waar men bij de stemming van resolutie 1970 het Libische regime nog oproept om deze verantwoordelijkheden zo snel mogelijk na te komen, oordeelt men enkele weken later bij resolutie 1973 dat het tijd is dat de internationale gemeenschap haar eigen verantwoordelijkheid nakomt om ‘erger te voorkomen’. (UNSCR 1970 & UNSCR 1973, 2011) De R2P-notie houdt namelijk in dat wanneer een staat zijn verantwoordelijkheid niet kan of wil nakomen, het de taak is van de internationale gemeenschap om in te grijpen. Het is tevens de eerste keer dat er een interventie wordt opgezet met de ‘R2P’- notie als legitieme basis.

Welke belangen spelen dan een rol voor de internationale gemeenschap? In de eerste plaats moet het R2P-principe geloofwaardig zijn. Dit houdt in dat men het niet te vaak, maar ook niet te weinig mag inroepen. In Libië wordt voor het eerst een militaire interventie op basis van het ‘R2P’-principe gelegitimeerd. Voor deze interventie doken er al twijfels op over de bruikbaarheid van het R2P-principe in de praktijk. In theorie kan deze ‘verantwoordelijkheid’ wel mooi klinken, maar zolang deze mooie woorden niet omgezet worden in daden blijft de geloofwaardigheid gering. De R2P-notie zou stilaan een nieuwe ‘boost’ nodig gehad hebben om te blijven voortleven op internationaal vlak. Daarnaast wil de internationale gemeenschap tonen dat ze nog voldoende slagkracht heeft om in te grijpen waar nodig, of waar zij het nodig acht. De R2P-notie bevat dus voldoende voer tot discussie (cf. infra), maar hier onthouden we vooral dat het stilaan tijd werd dat de internationale gemeenschap de geloofwaardigheid van het R2P-principe bestendigde om het van een ‘stille dood’ te redden. (Evans, 2008) Daarnaast wou de internationale gemeenschap ook niet blijven toekijken aan de zijlijn. Het conflict in

38 Libië barstte uit in de context van de ‘Arabische lente’. Omwille van het vreedzame karakter van de eerdere protesten in Tunesië en Egypte, grijpt de internationale gemeenschap daar niet in. Maar hoe meer protesten er ontstaan in de Arabische wereld, hoe minder controle de internationale gemeenschap lijkt te hebben op de regio. Daar de protesten in Libië net op een moment van twijfel ten aanzien van de internationale gemeenschap starten en bovendien gepaard gaan met gewelddadige protesten, lijkt dit een ideaal moment om het R2P principe boven te halen en orde op zaken te stellen in de regio.

Niet alleen de onrustige situatie in de regio die al enkele maanden aansleepte, maar vooral ook de rol van Arabische Liga zorgde voor een snelle opeenvolging van de feiten. Ook zij willen een einde stellen aan het geweld ten aanzien van de Libische burgers en roepen daarvoor de hulp in van de internationale gemeenschap. Hun oproep om een NFZ op te leggen in Libië, en meer algemeen hun vraag naar actie vanuit de internationale gemeenschap, is doorslaggevend. Anders zou een groot aantal landen niet zo snel te overtuigen zijn om daadwerkelijk te interveniëren. We zien dit ook regelmatig terugkeren tijdens de onderhandelingen in aanloop naar de stemming van UNSCR 1973. (cf. supra)

Afbeelding 5: Cartoon: Libië en de geloofwaardigheid internationale gemeenschap.38

38 Bron: geraadpleegd op 11 maart 2012 op http://beleggenopdegolven.blogspot.com/2011/03/cartoons-libie-en-no-fly-zone.html.

39 Nationale belangen: Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Italië. Tenslotte zijn er nog enkele nationale belangen die vermeldenswaardig zijn als politieke beweegredenen. Voor Frankrijk spelen natuurlijk de op dat moment aankomende presidentsverkiezingen een rol. Sarkozy wil maar wat graag tonen dat Frankrijk onder zijn leiding nog steeds over enige slagvaardigheid beschikt op politiek en militair vlak. Al is zijn ijveren voor een interventie in Libië een berekend risico, daar die evengoed slecht kon aflopen. Een succesvolle interventie zou hem daarentegen in een gunstig daglicht plaatsen. Hoewel we intussen al weten dat deze interventie hem niet aan een overwinning heeft geholpen in de intussen afgeronde presidentsverkiezingen, vermoeden we toch dat zijn enthousiasme voor een Libische interventie niet zozeer de hoofdoorzaak is van zijn nederlaag. Wel is het interessant op te merken dat ondanks het relatieve succes van de interventie in Libië, de aandacht eerder wordt afgeleid naar een andere link tussen Sarkozy en Libië. In aanloop naar de presidentsverkiezingen komt Sarkozy in nauwe schoentjes te staan wanneer er geruchten opduiken van een mogelijke financiering van Sarkozy’s verkiezingscampagne door Khaddafi. Deze laatste zou Sarkozy in 2007 vijftig miljoen euro gegeven hebben volgens een brief uit 2006. Dat is althans wat het Franse Mediapart beweert. Sarkozy zelf ontkent logischerwijze deze aantijgingen. (www.mediapart.fr/dossier/international/sarkozy-kadhafi-dix-mois-d- investigations, 2012, 1 mei) In welk mate deze geruchten correct zijn is niet met zekerheid te achterhalen. Khaddafi gaat in 2006 zo goed als zeker akkoord met de sponsoring van Sarkozy’s verkiezingscampagne en zou daar in 2007 inderdaad een schamele vijftig miljoen voor vrijmaken. Maar het blijft onduidelijk of het geld een jaar later daadwerkelijk is overgemaakt aan de Franse presidentskandidaat. Het moet wel gezegd worden dat de Libische leider in 2007 nog een graag geziene figuur is aan het Franse Elyssée, toch blijft deze mogelijke ‘sponsoring’ zonder harde bewijzen slechts een sterk vermoeden. Sarkozy verdedigt zichzelf door te wijzen op een mogelijk ‘links complot’ om zijn reputatie te schaden in aanloop naar de verkiezingen. De ‘bewijzen’ van mediapart zouden vervalst zijn en bovendien wijst Sarkozy op de nauwe banden tussen de mediapart investeerders en zijn opponent François Hollande. (Lefevre, 2012, 30 april)

40 Afbeelding 6: Cartoon: vermeende sponsering verkiezingscampagne Sarkozy door Khaddafi.39

Een andere reden voor Sarkozy om te ijveren voor een interventie in Libië, is eerder aangehaald wanneer we het hadden over de rol van Bernard Henri Lévy. Deze laatste wees erop dat Sarkozy met de humanitaire catastrofes in Bosnië en Rwanda in het achterhoofd, niet de president wil zijn die Libië een ‘nieuw Srebrenica’ laat worden. (cf. supra) Ook bij andere Westerse grootmachten speelt deze morele last uit de jaren negentig mee in hun beslissing. Hoewel deze morele kwestie zeker meespeelt, moeten we het belang ervan ook relativeren. Er zijn meerdere conflictsituaties waarin men ondanks morele bedenkingen het nut van een interventie niet inziet. Natuurlijk kan men dan de vraag stellen waar men de lijn trekt tussen al dan niet interveniëren in bepaalde conflicten. Hoeveel van dat soort situaties kan men de rug toekeren? De morele plicht die rust op de schouders van de Westerse leiders moet eerder gezien worden als een bijkomend argument, dat in combinatie met andere factoren kan leiden tot een werkelijke interventie. Men kan niet in de hele wereld tussenbeide komen, daarom staan we hier ook stil bij aanvullende nationale en internationale belangen die meespelen in de beslissing rond een interventie in Libië. (Hennesey, Willsher & Spillius, 2011, 19 maart; Falk, 2011, 5 april)

Ook Groot-Brittannië dringt sterk aan op een interventie. Het argument van nakende verkiezingen gaat hier niet op. De Britse interesse in het Libische conflict kan waarschijnlijk verklaard worden door een combinatie van eventuele economische belangen, het willen aantonen dat ze nog steeds een belangrijke grootmacht zijn en vooral het nakomen van hun

39 Bron: geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://www.presscartoon.com/nl/4775.

41 morele plicht en verantwoordelijkheid om de Libische bevolking te beschermen. Cameron kan toch niet onderdoen voor Sarkozy wanneer die zich opwerpt als ‘redder’ van het Libische volk.

Obama probeert op zijn beurt de rol van de Verenigde Staten als ‘wereldpolitiemacht’ terug op de kaart te zetten. Toch is zijn keuze om deel te nemen aan een interventie in Libië niet zo eenvoudig in de nasleep van de campagnes in Irak en Afghanistan. De VS heeft al aan den lijve ondervonden dat dit soort ‘interventieklusjes’ niet altijd even gemakkelijk op te knappen zijn dan men op het eerste zicht zou denken. Bovendien heeft de VS zeer lang gewacht om zich duidelijk uit te spreken over deze situatie. Men wou niet alleen bekijken waarheen het conflict evolueerde, er was ook interne verdeeldheid over de te volgen strategie. (cf. supra) Obama heeft er dan toch voor gekozen om de Amerikaanse aspiraties als ‘wereldpolitiemacht’ nog eens in de verf te zetten. Het mag daarenboven niet over het hoofd gezien worden dat zonder medewerking van de VS, een dergelijke interventie moeilijk haalbaar zou zijn. Daarnaast speelt ook voor de VS een sterk moreel argument mee, met de situatie in Rwanda en Bosnië in het achterhoofd.(cf. supra) Ook de nakende presidentsverkiezingen spelen een niet te onderschatten rol. Obama’s buitenlandse beleid verschilt duidelijk van dat van zijn voorganger. Hij belooft onder meer de aanwezige Amerikaanse troepen in Afghanistan af te bouwen en minder in te zetten op ‘oorlog’, omdat onder de bevolking steeds minder sympathie te vinden is voor buitenlandse interventies waarbij Amerikaanse soldaten sneuvelen. In die zin is het logisch dat Obama niet staat te springen om zich te gaan moeien in Libië, waarmee zijn aanvankelijke terughoudendheid wordt opgeklaard. Maar de stijgende druk van de internationale media en de overtuigingskracht waarmee Frankrijk en Groot-Brittannië ijveren voor een ‘humanitaire interventie’ doet de balans in het Amerikaanse kamp stilaan kantelen. Op een bepaald moment kunnen ze niet meer ‘achterblijven’, zeker na de oproep van de AL wordt het duidelijk dat er iets op til is in Libië. De VS ziet zijn mogelijkheid om aan te tonen dat ze nog steeds een belangrijke positie innemen op wereldvlak. Obama’s invloed resulteert weliswaar in een beperkt leiderschap van de VS, want al snel wordt de leiding overgedragen aan de NAVO. De komende verkiezingen zullen aantonen of zijn switch in het buitenlands beleid hem in dank wordt afgenomen. (Ellison, 2011, 26 augustus; Falk, 2011, 5 april)

Voor Frankrijk, Groot-Brittannië en Verenigde Staten is er nog een overkoepelend argument van belang. Wanneer de Veiligheidsraad een beslissing moet nemen ten aanzien van het conflict, beseffen de betrokken landen maar al te goed de consequenties van de keuzes die zij maken. Niet ingrijpen in Libië is ook een bewuste keuze, die kan leiden tot vele slachtoffers. Bovendien hebben de Westerse leiders eerder verkondigd dat Khaddafi alle legitimiteit

42 verloren heeft. Is het dan de juiste keuze om te beslissen niets te doen om het Libische volk te helpen? Weerom duikt een moreel argument op; niets doen kan gelijk gesteld worden met Khaddafi een vrijgeleide te geven zijn repressie door te zetten. Willen de leden van de Veiligheidsraad hiervoor verantwoordelijk zijn? De stemming van UNSCR 1973 toont aan van niet. (Elliot, 2011) Zoals Falk verwoordt: “in Libya, the risks of inaction must have seemed too great to bear.” (Falk, 2011, 5 april)

Ook de belangen van Italië zijn het vermelden waard. Grotendeels als een gevolg van hun koloniale verleden, onderhoudt Italië redelijk goede diplomatieke banden met Libië. Wanneer het regime van Khaddafi steeds meer onder druk komt te staan, zijn ze stilaan genoodzaakt zich duidelijker uit te spreken over hun positie ten aanzien van de conflictsituatie. Na een eerder afwachtende houding in de aanloop naar UNSCR 1973, zal Italië toch meewerken aan de internationale interventie.40 Welke belangen kunnen meespelen in de beslissing van Italië? We zagen eerder dat het land een belangrijke olie- en gasimporteur van Libië is. De handelscontacten tussen beide landen zijn niet gering. Waarom zouden ze dan toch hun steun verlenen aan de internationale interventie? Er zijn enkele bezorgdheden die we hier vermelden, wat niet wil zeggen dat dit de enige redenen zijn voor de Italiaanse steun. Waarschijnlijk vormen ze wel de belangrijkste motiveringen. In de eerste plaats spelen humanitaire overwegingen mee. Ook het stilaan overduidelijke feit dat Khaddafi’s tijd gekomen is moet in rekening gebracht worden. Hoe langer het conflict aanhoudt, des te ongunstiger het is om hem te blijven steunen. Bovendien voelt Italië zich extra verantwoordelijk voor de vele Libische slachtoffers, door hun steun aan Khaddafi in de voorbije jaren waarbij onder meer een aanzienlijke hoeveelheid financiële middelen en wapens naar het Libische regime vloeide. (Rettman, 2011, 10 maart) Tenslotte is er nog een reden die we meer in detail bespreken: de invloed van potentiële migratieproblemen. Algemeen bestaat in Europa de vrees dat het Libisch conflict kan zorgen voor een verhoogde toestroom van migranten uit die regio. Geografisch lijkt Italië het meest kwetsbaar voor een mogelijke migratiestroom vanuit Libië. Vanaf 20 februari gaat op verzoek van de Italiaanse regering ‘operatie Hermes’ van start. Dit is een gezamenlijke grenscontroleoperatie van Italië en Frontex (Europees buitengrenzenagentschap) in het Middellandse Zeegebied en heeft als doel Italië te helpen de potentiële migratiestromen uit Noord-Afrika onder controle te houden nu er een golf van protestbewegingen door die regio waait. (Europese Commissie, 2011, 10 maart) Deze gezamenlijke grenscontrole wordt nog eens versterkt na een buitengewone

40 Dit hoofdzakelijk door het beschikbaar stellen van hun luchtmachtbasissen, daar die een goede strategische ligging hebben ten opzichte van Libië.

43 zitting van de Europese raad op 11 maart. Daarin wordt bevestigd dat “de meest direct bij de migratiebewegingen betrokken lidstaten […] onze concrete solidariteit nodig [hebben]. De EU en de lidstaten staan paraat om de nodige ondersteuning te bieden naargelang de situatie evolueert.” Operatie Hermes vormt daarbij het belangrijkste uitgangspunt van deze Europese samenwerking. Daarnaast benadrukt men de nood aan een alomvattende aanpak, het belang van Europese samenwerking en de nood om de situatie in de regio op de voet te volgen zodat men kan inspelen op nieuwe tendensen. (Europese raad, 2011, 11 maart) Het is duidelijk dat het indijken van een potentiële verhoging van migratiestromen uit de Arabische regio een belangrijke factor is binnen de Europese gemeenschap en dus niet over het hoofd mag worden gezien bij het overlopen van de ‘belangen’ die de interventie in Libië mee bepaalden.

Tenslotte is er nog een nationaal belang dat geldig is voor de meeste westerse coalitiepartners. Velen van hen waren na het opheffen van de VS- en VN-sancties plots ‘goede maatjes’ met Khaddafi. Een gevolg van deze amicale politieke relaties met de Libische leider is dat wanneer het imago van Khaddafi bezoedeld wordt door het Libische conflict en de aangetoonde mensenrechtenschendingen, dit indirect ook kan afstralen op het imago van enkele ‘bevriende’ westerse leiders die hem tot kort voor de opstand uitbrak nog steunden.41 In de hoop zo minder negatieve reacties te krijgen op hun pre-conflict relatie met de in opspraak gekomen Libische leider, zijn een aantal Westerse leiders misschien sneller geneigd om in te grijpen tegen Khaddafi’s regime. Ze leiden met andere woorden de aandacht af van hun eerdere banden met het Libische regime, door nu snel hun kar te keren wanneer de interne en externe druk op Khaddafi stijgt. Deze factor zal zeker niet doorslaggevend geweest zijn om een militaire interventie te bewerkstelligen, maar heeft wel bijgedragen tot de bereidwilligheid van een aantal westerse leiders om de Libische burgers niet zomaar aan hun lot over te laten. Onderstaande foto illustreert bijvoorbeeld dat Khaddafi enkele jaren geleden nog een graag geziene gast was op het Elyssée te Parijs. Het is blijkbaar belangrijk om het juiste moment af te wachten waarop men Khaddafi de rug toekeert om zelf in een goed daglicht te blijven staan.

41 Zoals onder meer wordt aangekaart in volgende artikels: Faujas, A. (2011, 24 februari). Les dangers et les illusions du commerce avec Kadhafi. le monde, geraadpleegd op 24 juni 2012 op http://www.lemonde.fr/economie/article/2011/02/24/les-dangers-et-les-illusions-du-commerce-avec- kadhafi_1484539_3234.html en Knoop, H. (2011, 23 februari). Krokodillentranen. Hans Knoop over de hypocrisie van het westen als het op Arabische dictaturen en Israël aankomt. Geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://joodsactueel.be/2011/02/23/krokodillentranen-hans-knoop-over-de-hypocrisie-van-het-westen- als-het-op-arabische-dictaturen-en-israel-aankomt/.

44 Afbeelding 7: Sarkozy en Khaddafi voor het Elyssée te Parijs (voor de Arabische Lente uitbrak).42

Uiteindelijk lijkt één argument nadrukkelijk aanwezig te zijn in de aanloop naar UNSCR 1973 en de NAVO-interventie: de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om de Libische burgerbevolking te beschermen en een humanitaire catastrofe te voorkomen. Omwille van het belang van dit morele argument bij de motivering en legitimering van de interventie in Libië staan we in het volgende deel uitgebreider stil bij het ‘R2P’-principe.

3. Casus Libië plaatsen in algemene discussie rond militaire interventies en het R2P- principe. In wat vooraf ging, zagen we dat de voornaamste actoren steeds opnieuw verwijzen naar de R2P en hun morele plicht om de Libische bevolking te redden als primair motief voor de Libische interventie. In dit tweede deel gaan we dieper in op de invulling van dit begrip en de positie ervan binnen de internationale gemeenschap, om zo de toepassing ervan in Libië beter te kunnen plaatsen. Het wordt al snel duidelijk dat zowel het ‘R2P’-principe zelf als zijn toepassing in Libië tot menig debat en discussie leiden. Het is onmogelijk om dit volledige debat te integreren, toch proberen we de voornaamste elementen aan bod te laten komen, vooral dan met het oog op de Libische toepassing. Daarnaast bekijken we ook in welke mate de Libische interventie de toekomst van het R2P-concept binnen de internationale gemeenschap beïnvloed heeft.

42 Bron: geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://israel- palestijnen.blogspot.be/2011_02_20_archive.html.

45 3.1. Inhoud ‘R2P’-concept en positie van deze ‘nieuwe norm’ binnen de internationale gemeenschap. Het R2P-principe is snel opgeklommen tot een nieuwe internationale norm. In september 2000 wordt het ICISS (International Commission on Intervention and State Sovereignty) opgericht met G. Evans en M. Sahnoun als voorzitters. Deze commissie werkt een rapport uit, dat in december 2001 het ‘Responsibility to Protect’-principe introduceert.43 Al in 2005 - tijdens de World Summit - wordt deze nieuwe norm aangenomen door de VN. (Mertus, 2011, p. 108-110) Dit principe houdt in dat een land zijn burgers moet beschermen en wanneer een land dit niet kan of wil doen, het de plicht is van de internationale gemeenschap om deze bescherming te verzekeren. (cf. supra) In de kadertekst hieronder staan de specifieke voorwaarden opgesomd, zoals vastgelegd tijdens de World Summit in 2005.

Kader 3: R2P: World Summit Outcome 2005, par. 138-139. 44

Responsibility to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity: 138. Each individual State has the responsibility to protect its populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. This responsibility entails the prevention of such crimes, including their incitement, through appropriate and necessary means. We accept that responsibility and will act in accordance with it. The international community should, as appropriate, encourage and help States to exercise this responsibility and support the United Nations in establishing an early warning capability. 139. The international community, through the United Nations, also has the responsibility to use appropriate diplomatic, humanitarian and other peaceful means, in accordance with Chapters VI and VIII of the Charter, to help to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. In this context, we are prepared to take collective action, in a timely and decisive manner, through the Security Council, in accordance with the Charter, including Chapter VII, on a case- by-case basis and in cooperation with relevant regional organizations as appropriate, should peaceful means be inadequate and national authorities are manifestly failing to protect their populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. We stress the need for the General Assembly to continue consideration of the responsibility to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity and its implications, bearing in mind the principles of the Charter and international law. We also intend to commit ourselves, as necessary and appropriate, to helping States build capacity to protect their populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity and to assisting those which are under stress before crises and conflicts break out.

43 Het desbetreffende rapport kan u raadplegen via volgende link: ICISS, “The Responsibility to Protect”, december 2001, Ottawa: International Development Research Centre, geraadpleegd op 18 november 2012 op www.iciss-ciise.gc.ca. 44 Bron: UN General Assembly (2005, 24 oktober). A/Res/60/1:World Summit Outcome 2005: final document. Geraadpleegd op 27 maart 2012 op http://www.un.org/summit2005/documents.html.

46 De bovenstaande paragrafen beperken de toepasbaarheid van R2P tot vier specifieke gevallen: genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuivering en misdaden tegen de mensheid. Alleen in deze gevallen kan men in overeenstemming met het charter van de VN collectieve maatregen treffen in een “timely and decisive manner”. Bovenal is het belangrijk op te merken dat dit op een ‘case-by-case’ basis moet gebeuren. (Doyle, 2011, p. 80) Dit laatste aspect doet twijfels opkomen over de toepassing van het concept in de praktijk. Wanneer men geval per geval bekijkt of men beroep kan doen op de R2P, dan is er een grotere kans op selectiviteit en dubbele standaarden. Aan de andere kant is het dan weer onmogelijk om een dergelijke norm zo uit te werken dat hij in elke specifieke situatie van toepassing kan zijn. Wat dan weer een andere kritiek op het nieuwe principe is, het zou niet sterk genoeg zijn en verre van toepasbaar in de grote variëteit aan conflictsituaties waarin mensen nood hebben aan bescherming. (Faber, 2009, p. 22-23) Het gevoel van dubbele standaarden bij het opzetten van ‘humanitaire interventies’ is tevens één van de redenen waarom men op zoek gaat naar aan een nieuw discours. Maar de introductie van R2P gaat verder dan het invoeren van een nieuwe terminologie. De nieuwe norm vindt zijn oorsprong in een soort ‘never again’ gevoel na de jaren ’90 (cf. Rwanda, Bosnië) en steunt op het idee van soevereiniteit als verantwoordelijkheid. (Newman, 2009 p. 49, 93) In (vier) uitzonderlijke gevallen kan de R2P- norm boven het soevereiniteitsprincipe staan. Het is net deze mogelijkheid van de internationale gemeenschap, om onder het mom van deze verantwoordelijkheid zonder toestemming in een land te interveniëren, die velen zorgen baart. (Doyle, 2011, pp. 82-83) Veel landen zien dit principe als een zoveelste manier voor het globale Noorden om interventies in zwakkere staten te legitimeren. (Ramcharan, 2011, p. 96) Er ontstaan dan ook al snel twijfels rond deze norm, kan R2P werkelijk het lijden van mensen die recht hebben op bescherming inperken? Of is deze norm eerder een legitimering voor militaire interventies? We bekijken hier enkele problemen waarmee het R2P-principe te maken krijgt en hoe deze mogelijk opgelost kunnen worden. Vaak zijn die problemen gekoppeld aan de moeilijkheden die men ondervindt bij het inroepen van het principe in de praktijk.

Een eerste probleem zijn de vele misvattingen over het nieuwe concept en de mate waarin dit een militaire interventie kan legitimeren. Het is belangrijk duidelijkheid te scheppen op conceptueel vlak en dan vooral over de mogelijkheden om een militair ingrijpen te rechtvaardigen. Volgens de bepalingen van 2005 is geen enkele militaire interventie legitiem zonder autorisatie van de VN en kan men enkel beroep doen op de R2P wanneer het gaat om bescherming tegen de vier voornoemde wreedheden. Bovendien kan de VN deze internationale verantwoordelijkheid enkel inroepen wanneer het land in kwestie zelf geen

47 bescherming kan of wil bieden en dient elke vorm van militaire inmenging een laatste mogelijkheid te zijn. (Bellamy, 2008, p. 638)

Een ander probleem hangt samen met de traditionele tegenkanting tegen inmenging in interne aangelegenheden van enkele VN-leden. Daarbij zijn vooral China en Rusland belangrijk, daar zij resoluties op basis van deze nieuwe norm kunnen tegenhouden via hun vetorecht in de VN-VR. (Weiss, 2009, p. 31) Ook andere landen hebben bij nader inzien twijfels over het nieuwe concept. Vooral de vrees dat het een zoveelste legitimering is voor sterkere staten om zwakkere staten binnen te vallen is één van de grootste struikelblokken. Andere tegenargumenten zijn de vrees voor inconsistentie in de toepassing van het principe of zelfs het gebrek aan een praktische uitwerking van de norm. (Weiss, 2009, p. 31; Evans, 2011, p. 285-289) Sommigen opperen dan ook dat het dringend tijd wordt dat het principe in de praktijk wordt toegepast, onder de vorm van een daadwerkelijke interventie, om het van een stille dood te redden. (Evans, 2008) Het R2P principe heeft nog een lange weg te gaan om twijfelaars en opponenten te overtuigen. Daartoe moet men vooral duidelijkheid scheppen over de essentie van het R2P-principe: een verantwoordelijkheid om te beschermen en geen recht om te interveniëren, zoals velen vrezen. (Adams, 2011, 28 september; Evans & Sahnoun, 2002, pp. 100-101)

Een laatste aspect dat we aankaarten bij de discussie rond R2P is het belang van mensenrechten. Doorheen de recente discussie rond R2P gaat er steeds meer aandacht naar een ‘rights-based approach’ binnen de internationale gemeenschap. Het principe doet de aandacht vestigen op universele standaarden van IHL en IHRL45 en draagt bij aan de verzekering van deze standaarden door mensen in alle omstandigheden te beschermen van de vier internationale misdaden. (Gierycz, 2010, p. 124-125) De R2P-norm is ongetwijfeld één van de aspecten die de werking van de VN in de komende jaren sterk zal beïnvloeden. Het brengt mensenrechten - en schendingen ervan - meer in de aandacht van de internationale gemeenschap en het principe inspireert dan ook vele mensenrechtenactivisten. Men mag wel niet uit het oog verliezen dat R2P eerder een aanvullende factor is en geen vervangend discours voor het huidige mensenrechtenmodel. De R2P- en mensenrechten agenda kunnen elkaar op een positieve manier beïnvloeden en samen bijdragen tot een meer humane toekomst. (Ramcharan, 2011, p. 96; Mertus, 2011, p. 153)

We zien dus dat er binnen de internationale gemeenschap twijfel heerst over het R2P-concept. Er duiken steeds meer vragen op over de bruikbaarheid van het concept aan de vooravond van

45 Respectievelijk ‘International Humanitarian Law’ en ‘International Human Rights Law’.

48 de opstand in Libië. Het globale ‘Zuiden’ is dan weer minder enthousiast over deze nieuwe norm omdat ze vrezen dat het een zoveelste instrument is van ‘Westerse’ landen om te interveniëren in zwakkere staten wanneer ze dat willen of wanneer ze daar belang bij hebben.

3.2. Toepassing ‘R2P’ in Libië. Voor de opstand in Libië duikt het R2P-principe al enkele malen op in VN-resoluties, daarbij beperkt men zich steeds tot een oproep aan het land in kwestie om zijn verantwoordelijkheid na te komen. Dit gebeurt ook voor Libië in UNSCR 1970, maar wanneer Khaddafi deze verantwoordelijkheid niet nakomt en UNSCR 1970 schendt, wordt de situatie moeilijker. Wanneer de internationale gemeenschap hier niet op reageert, kan dit hun geloofwaardigheid schaden. Bovendien beperkt UNSCR 1970 vooral de mogelijkheden van het regime op lange termijn. Wanneer men zich oprecht verantwoordelijk voelt, is ‘the wait and see approach not an option’. (GCR2P, “open letter”, 2011, 4 maart) Deze resolutie toont wel aan dat de internationale gemeenschap onder de autoriteit van de VN collectieve maatregelen wil nemen indien een staat zijn eigen verantwoordelijkheid niet nakomt, toch zijn die maatregelen te traag en te beperkt om de Libische bevolking daadwerkelijk te beschermen. De oproep van de AL is samen met andere regionale steunbetuigingen bepalend voor het ondernemen van verdere acties, men wil duidelijk een einde stellen aan de wreedheden in Libië. De VN-VR dient verdere stappen te ondernemen om de Libische bevolking te beschermen en verdere bedreigingen te voorkomen. Niets doen is geen optie, want: ‘the world is watching and the council’s credibility is at stake’. (GCR2P, “Libya: time for decision”, 2011, 14 maart; GCR2P, “open letter”, 2011, 4 maart)

Uiteindelijk gaat op 17 maart een nieuwe deur open voor het R2P-principe wanneer UNSCR 1973 “alle noodzakelijke maatregelen” toelaat om de Libische bevolking te beschermen. (GCR2P, “Populations at risk: Libya”, 1 maart 2012) Ondanks alle bedenkingen en twijfels over de toepasbaarheid van dit principe, zal men in Libië de proef op de som nemen en voor de eerste maal een militaire inmenging op basis van deze nieuwe norm legitimeren.

Was een militaire interventie in Libië te legitimeren? Hoewel UNSCR 1973 de noodzakelijke legitieme basis voorziet voor een militaire inmenging in Libië, stelt men zich toch de vraag of we in het geval van Libië kunnen spreken van een juiste toepassing van het R2P-principe. Voorstanders van de interventie zien deze operatie als een overwinning voor de R2P-notie. In hun ogen heeft de internationale gemeenschap aangetoond te kunnen ingrijpen op een gepaste manier wanneer een land zijn eigen bevolking niet kan en in dit geval schijnbaar niet wil beschermen. Criticasters wijzen er dan weer op dat Libië geen

49 schoolvoorbeeld van het R2P-principe mag worden, daar de interventie volgens hen niet uitsluitend vanuit puur humanitaire overwegingen tot stand kwam. Volgens velen speelden geopolitieke overwegingen mee en handelde de NAVO zeer dicht tegen (of zelfs buiten) de grenzen van het VN-mandaat. (Bajoria, 2011, 24 maart) We overlopen hier kort in welke mate de R2P juist is toegepast in Libië door te kijken naar de bepalingen van de VN-resoluties en de praktische uitvoering ervan door de NAVO.

De R2P legitimeert een militaire inmenging enkel mits toestemming van de VN en in extreme gevallen. Beide voorwaarden zijn vervult in het geval van Libië. Daarnaast moet de interventie nog aan vier andere voorwaarden voldoen: een ‘right intention’, een ‘last resort’, via ‘proportional means’ en met ‘reasonable prospects’. (Evans & Sahnoun, 2002, p. 101-106) Velen stellen zich de vraag of een militaire interventie in dit geval werkelijk de enige mogelijke oplossing was. Waren alle niet-militaire opties ten volle benut? Los van het feit of deze interventie werkelijk een ‘last resort’ is of niet, spreekt het wel in het voordeel van de interventionisten dat de ontwikkelingen in Libië zeer snel evolueerden. Het was te laat voor preventieve acties en op korte termijn leek een interventie voor velen de best mogelijke optie. Toch lijkt het dat men vrij snel de hoop op een diplomatieke oplossing laat varen. Door langer en meer druk op het regime uit te oefenen, had men misschien wel succesvolle onderhandelingen kunnen bewerkstelligen. Doch kan niemand met zekerheid zeggen welke strategie het beste eindresultaat had opgeleverd. (Adams, 2011, 28 september; Falk, 2011, 30 oktober) Is de interventie met proportionele middelen uitgevoerd? De NAVO- bombardementen brachten bijvoorbeeld veel schade aan die de heropbouw van het land bemoeilijken. Waren dergelijke grote acties noodzakelijk in verhouding met het doel van de interventie, het beschermen van de bevolking? Was er daarnaast voldoende garantie voor een succesvolle uitkomst? Want door een conflict te verlengen zal men eerder meer slachtoffers in de hand werken, dan dat men levens redt. (Doyle, M.W., 2011, 20 maart) Tot de dag van vandaag blijft het afwachten hoe succesvol de operatie uitdraait, de toekomst zal uitwijzen in welke mate een nieuw regime het tij kan keren en meer respect zal hebben voor mensenrechten en democratie. (Falk, 2011, 7 maart) Is er tenslotte sprake van een ‘right intention’? In het voorgaande deel zagen we een waaier aan motieven naar voor komen. Het is onvermijdelijk dat andere motieven meespelen bij dergelijke interventies, toch lijkt de nadruk steeds te liggen op de bescherming van de Libische burgers als hoofddoel. In dat geval kunnen we spreken van een ‘right intention’. Doorheen de interventie lijkt men echter steeds meer begaan met de politieke uitkomst van het conflict, hoewel daar geen rekening mee gehouden wordt in de desbetreffende resoluties. (GCR2P, “background briefing”, 2011, p.6) De

50 aanvankelijke intentie om de Libische burgers te beschermen, wordt in een negatief daglicht geplaatst door deze vervlechting met het ijveren voor een regimewissel. In welke mate zijn de luchtaanvallen op Sirte en Bani Walid - twee steden die bekend staan om hun loyaliteit aan het Khaddafi-regime – te verantwoorden als bescherming van de burgers? Gelooft men daadwerkelijk dat Khaddafi zijn eigen aanhangers uit de weg wil ruimen? Waarschijnlijk niet. (Adams, 2011, 28 september; Almario, 2011, 23 oktober) Men kan de intenties van de interventie in twijfel trekken wanneer duidelijk wordt dat een regimewissel eveneens een doel op zich lijkt te zijn, terwijl in resoluties 1970 en 1973 geen sprake is van een regimewissel als einddoel.46 De deelnemende landen aan de interventie verdedigen zich door erop te wijzen dat een einde van het Khaddafi-regime noodzakelijk is om de bescherming van de Libische burgers op lange termijn te verzekeren en op die manier dus wel te legitimeren is op basis van UNSCR 1973. (Henderson, p. 772, 777)

Ondanks enkele bedenkingen lijken resoluties 1970 en 1973 op een juiste manier het R2P- principe in te roepen. Eén groot probleem is echter de ambiguïteit die in resolutie 1973 vervat zit. Bepaalde formuleringen zijn vatbaar voor interpretatie waardoor ook de reikwijdte van het mandaat kan variëren. Dit is tevens één van de grootste kritieken op de interventie. Volgens sommigen gaat de NAVO verder dan het mandaat van de VN toelaat, wat zijn oorsprong heeft in de ruime interpretatie van UNSCR 1973 door de bij de interventie betrokken actoren. (Henderson, 2011, p. 771)

Daarnaast is er kritiek op de schijnbare selectiviteit waarmee de R2P wordt toegepast. Dat is niet geheel onterecht wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de opstanden in Bahrein en Yemen. Ook daar zijn onschuldige burgers het slachtoffer van repressiemaatregelen van hun eigen regering. Wat maakt dat men in Libië wel bescherming wil bieden en niet in andere landen waar burgers duidelijk bescherming nodig hebben? Natuurlijk speelt het aspect van politieke wil ook mee, er moeten voldoende landen zijn die willen meewerken aan een dergelijke interventie. Daarbij spelen ook de kans op een succesvolle uitkomst en de aan- of afwezigheid van regionale steun een belangrijke rol. Wanneer de militaire en geopolitieke risico’s te groot zijn in verhouding met de potentiële humanitaire voordelen, zal men niet interveniëren ook al heeft de bevolking duidelijk hulp nodig. Volgens Patrick Stewart (CFR) is het onvermijdelijk dat geopolitieke overwegingen meespelen en dat de R2P selectief wordt toegepast. Zonder voldoende politieke wil en een relatieve slaagkans zal de internationale gemeenschap zich niet gaan mengen in een intern conflict, het is gewoon niet realistisch om

46 Het Khaddafi-regime wordt wel veroordeeld voor zijn daden, maar men spreekt zich niet uit over de politieke uitkomst van het conflict.

51 overal in te grijpen. Maar “Just because the international community can't or chooses not to act everywhere doesn't mean that it shouldn't act anywhere when there is sufficient political will to be mobilized.” (Stewart in Bajoria, 2011, 24 maart) Een selectieve toepassing van de R2P is dus quasi onvermijdelijk, toch kan men veel kritiek omzeilen door alvast meer werk te maken van de alom aanwezige dubbele standaarden. Door een duidelijk standpunt in te nemen tegenover landen die hun verantwoordelijkheid niet nakomen, ongeacht of het land in kwestie een bondgenoot is of niet, kan men op een aselectieve manier de ‘niet-interventie’ aspecten van de R2P-norm kracht bij zetten. (Ratnesar, 2011, 28 maart; Bajoria, 2011, 25 maart)

Een laatste aspect dat in het nadeel van de interventie speelt, zijn bewijzen die aantonen dat er burgerslachtoffers vielen als direct gevolg van de NAVO-interventie. (cf. infra) Dit is wat contradictorisch wanneer het doel van diezelfde interventie net het beschermen van de burgerbevolking is. Kan men de Libische operatie werkelijk een succes wanneer deze het aantal slachtoffers in Libië misschien nog hoger heeft doen oplopen dan wanneer men zich niet had gemoeid? Niemand kan weten hoe het conflict zou evolueren zonder buitenlandse inmenging, wel is duidelijk dat zowel tijdens als na de NAVO-interventie nog een groot aantal slachtoffers vielen. (Milne, 2011, 26 oktober) We zullen het uitgesproken succes van de interventie hierdoor enigszins moeten relativeren.

De NAVO wordt dus bekritiseerd voor het veroorzaken van burgerslachtoffers en zijn ruime interpretatie van resolutie 1973. Men stelt zich ook vragen over de manier waarop men ‘bescherming’ biedt, zoals de noodzaak van een regimewissel, de bombardementen op Sirte enzovoort. Wel is het positief dat de interventie de autoriteit van de VN bestendigt. De ambiguïteit van de VN-resoluties is dan weer geen positieve reclame voor de geloofwaardigheid van de VN en de praktische uitwerking van het R2P-principe. (Henderson, 2011, p. 778)

3.3. Toekomst ‘R2P’-notie binnen de internationale gemeenschap? De Libische interventie is de eerste militaire operatie die op basis van het R2P-prinicpe tot stand komt en is van uitzonderlijk belang voor de geloofwaardigheid van de R2P. Het zet het engagement van de VN kracht bij om deze verantwoordelijkheid daadwerkelijk op te nemen wanneer niet-militaire maatregelen niet baten. De interventie in Libië is slechts een eerste stap, nu komt het erop aan dit principe ook in de toekomst op gepaste wijze te implementeren en lessen te leren uit de kritiek waarmee deze eerste interventie te maken kreeg. (cf. supra) In de eerste plaats dient men meer aandacht te hebben voor de preventieve functie van deze

52 norm. De interventie in Libië toont aan hoe moeilijk het is om in dergelijke complexe situaties op een gepaste wijze in te grijpen. Door meer in te zetten op preventieve maatregelen kan men in veel gevallen een escalatie van massale gruweldaden vermijden. (Adams, 2011, 28 september) Voorkomen is nog steeds beter dan genezen. Daarnaast is er ook voldoende bewegingsruimte nodig voor verdere maatregelen wanneer preventie niet meer aan de orde is. De Libische interventie maakt pijnlijk duidelijk hoe beperkt de mogelijkheden zijn wanneer een regime zijn eigen bevolking bedreigt. Ondanks de kritiek op de interventie in Libië, mogen we de mogelijkheid voor dergelijke interventies in de toekomst niet uitsluiten. Wel moet men bekijken hoe men de norm beter kan implementeren in vaak zeer verschillende en complexe situaties. (Adams, 2011, 28 september; Jones, 2011, p. 59) Daarbij moet men een balans zoeken tussen preventieve en interveniërende maatregelen, zodat beiden te gepasten tijden worden ingezet. Hoe beter het preventieve luik uiteindelijk is uitgebouwd, hoe kleiner de noodzaak aan interventies.

De belangrijkste bijdrage van de interventie in Libië is ongetwijfeld de lancering van het R2P concept in de praktijk, althans wat de mogelijkheid tot een militaire interventie op basis van dit principe betreft. Ondanks de twijfels en problemen die gepaard gaan met de invulling van R2P in de praktijk en meer specifiek de uitwerking ervan in Libië, wordt het duidelijk dat de internationale gemeenschap in bepaalde gevallen bereid is daadwerkelijk actie te ondernemen in functie van hun verantwoordelijkheid. Zonder de eerdere toepassing in Libië, is het twijfelachtig dat men enkele weken later een gelijkaardige interventie in Ivoorkust zou autoriseren in de VN-VR. De Libische case toont aan dat men deze verantwoordelijk wel degelijk in daden kan omzetten. Op 30 maart 2011 wordt in de VN-VR unaniem resolutie 1975 goedgekeurd. Deze resolutie volgde naar aanleiding van de aanhoudende problemen in het land ten gevolge van een bediscussieerde verkiezingsuitslag. Laurent Gbagbo weigerde de macht af te staan aan de algemeen erkende winnaar van de verkiezingen, Alassane Ouattara. (Henderson, 2011, p. 768) Ook deze resolutie laat ‘alle noodzakelijke maatregelen’ toe om de burgers te beschermen.47 Jammer genoeg gaat ook hier de verantwoordelijkheid om te beschermen samen met het bewerkstelligen van een regimewissel.48 Net als in Libië duiken vragen op over de selectiviteit en de werkelijke motieven die schuilen achter het

47 Meer achtergrond bij de voorgeschiedenis van het conflict en de uitwerking van resolutie 1975 in Ivoorkust vindt u in: Bellamy, A.J. & Williams P.D. (2011). The new politics of protection? Côte d’Ivoire, Libya and the responsibility to protect. International Affairs, 87 (4), pp.829-838. 48 Met het verschil dat deze keer de politieke uitkomst van het conflict wel vervat zit in de resolutie, men erkend de verkiezingsoverwinning van Ouattara.

53 verantwoordelijkheidsgevoel van de internationale gemeenschap. (Bellamy & Williams, 2011 p. 834-835)

Toekomstige uitdagingen voor de R2P? Het is duidelijk dat de internationale gemeenschap massale gruweldaden veroordeelt en dat niemand verantwoordelijk wil zijn voor het tegenhouden van verdere acties in dergelijke situaties. Bij resolutie 1973 merkten we nog enige terughoudendheid, wanneer men voor de eerste maal een militaire actie zal goedkeuren. Maar de unanieme goedkeuringen van UNSCR 1970 en 1975 doen vermoeden dat er toekomst zit in het R2P-concept. Toch wordt het afwachten welke invloed de naweeën van beide interventies op lange termijn zullen hebben op dit nieuwe concept. (GCR2P, “background briefing”, p. 6) Er zijn ook lessen te trekken uit deze interventies. Bij toekomstige militaire interventies kan men beter vermijden dat de legitimerende resolutie(s) vatbaar zijn voor interpretatie. Men moet tevens helderheid scheppen over de relatie tussen de R2P en eventuele andere doeleinden van de interventie. Alle acties moeten in de eerste plaat gericht zijn op de bescherming van de bevolking, tenzij anders overeengekomen bij de opstelling van de resolutie. Een ander probleem is de grote aandacht die gaat naar de mening van regionale organisaties, dat kan een probleem zijn wanneer er geen regionale steun is of onenigheid heerst onder verschillende organisaties. Wat moet men in dergelijke gevallen doen? Om dergelijke problemen uit de weg te gaan, is het belangrijk om de eindbeslissing over mogelijke interventies ook in de toekomst aan de VN-VR over te laten en een globale aanpak te behouden. Weliswaar blijft de mening van regionale actoren een belangrijke factor spelen in die eindbeslissing. (Bellamy & Williams, 2011, p. 847-849; GCR2P, “background briefing”, p.5) Tenslotte willen we nog opmerken dat de Libische interventie geen schoolvoorbeeld is van een interventie op basis van het R2P-principe. Elke crisis heeft unieke karaktertrekken en vraagt een eigen aanpak. Bovendien mogen de ‘slordigheden’ die doorheen (en na) de Libische campagne opdoken de internationale gemeenschap er niet van weerhouden om in de toekomst elders te interveniëren. De interventies in Libië en Ivoorkust tonen aan dat de nieuwe norm al grote vooruitgang geboekt heeft sinds 2005, toch is er nog heel wat verbetering mogelijk op conceptueel, politiek en institutioneel vlak om de implementering van de R2P-norm te verbeteren en een consistente toepassing te verzekeren. Dat is nodig om in toekomstige situaties op een snelle en effectieve manier te reageren tegen dreigingen van massale wreedheden. Daarnaast moet men elke crisis aanpakken naargelang het unieke karakter daarvan. De toepassingen van het R2P-principe in Libië en Ivoorkust hebben enkele uitdagingen voor de toekomst blootgelegd en

54 nu is het de taak van de internationale gemeenschap om op basis van deze ervaringen een beter parcours af te leggen bij toekomstige interventies.49 (GCR2P, “background briefing”, 2011, p. 6; Evans, Egland, Dallaire & Méndez, “Upholding R2P”, 2011, 20 september)

4. POST-INTERVENTIE SITUATIE. 4.1. Eindbalans interventie: Na deze evaluatie van de snelle opstart van de interventie in Libië en enkele reflecties op de belangen die daarmee verbonden zijn, maken we een sprong in de tijd naar het einde van de interventie. Wanneer Khaddafi steeds meer terrein verliest, worden stilaan voorbereidingen getroffen voor de beëindiging van de NAVO-interventie. Op 6 oktober bespreekt men tijdens een NAVO-vergadering in Brussel de vooruitzichten van OUP. Men komt daar tot het besluit dat het nog te vroeg is om de operatie stop te zetten. Er wordt hierbij opgemerkt dat het gevaar voor de Libische bevolking afneemt. Wanneer dit gevaar is geweken wordt de operatie stop gezet. Wanneer op 20 oktober Sirte wordt ingenomen, laat Khaddafi daarbij het leven en wordt een voorlopig einde van de operatie tegen eind oktober verwacht. (NATO, “NATO and Libya: OUP”, 16 november 2011; NATO-Newsroom, 2011, 6 oktober) Intussen roept Mustafa Abdel Jalil, als vertegenwoordiger van de NTC, de onafhankelijkheid uit op 23 oktober 2011. (Al Jazeera, 2011, 18 november)

Op 27 oktober keurt de VN-VR een nieuwe resolutie met betrekking tot Libië goed. UNSCR 2016 bepaald dat de acties met als doel een NFZ te handhaven boven Libië en het beschermen van de Libische burgers op 31 oktober 2011 worden stopgezet om 23u59 lokale (Libische) tijd. (UN, S/RES/2016, 2011) De laatste vluchten worden op 31 oktober uitgevoerd en de ingezette schepen varen daags nadien terug naar hun thuishaven. (NATO, “NATO and Libya: OUP”, 16 november 2011) Ook na het aflopen van hun mandaat is de NAVO bereid verdere steun te verlenen aan Libië50, vooral betreffende de hervorming van de veiligheids- en defensiestructuren kunnen zij een waardevolle bijdrage leveren. Deze steun zal er enkel komen op vraag van de nieuwe Libische autoriteiten. (NATO-Newsroom, 2011, 6 oktober)

49 Recent lanceerde het Global Centre for R2P al een nieuw initiatief dat nationale focal points voor R2P opricht en men creëerde tevens een UN office voor de preventie van genocide en de R2P. De preventieve functie van de R2P krijgt alvast meer aandacht in de toekomst. 50 Dit onder meer via de VN-ondersteuningsmissie die in september 2011 wordt opgestart en de naam UNSMIL (United Nations Support Mission in Libya) meekrijgt. (UN, S/RES/2009, 2011).

55 Intussen wordt de eindbalans opgemaakt van de zeven maanden durende interventie. In totaal nemen er een twintigtal landen, waarvan vijf niet-NAVO leden51, deel aan OUP en zijn er eenentwintig schepen en meer dan honderd vliegtuigen ingezet. Bovendien zijn er meer dan 26.000 vluchten uitgevoerd en worden meer dan 5.900 militaire doelwitten uitgeschakeld. Daarnaast heeft men controles uitgevoerd aan boord van 300 schepen, waarvan er uiteindelijk elf hun tocht niet mogen verder zetten. (NATO, “Final Mission Statistics”, 2011) De secretaris- generaal van de NAVO, A.F. Rasmussen, reageert positief op de NAVO-operatie. Hij ziet OUP als een goede voorzet naar de toekomst toe. De operatie is snel op gang gebracht, kan rekenen op een brede basis - zoals de steun van enkele Arabische landen kan bevestigen - en wordt al na zeven maanden succesvol afgerond. (NATO-Newroom, 2011, 31 oktober; Westervelt, 2011) Rasmussen vindt het ook een positieve ontwikkeling dat de NAVO de VN-VR kan bijstaan in het implementeren van diens beslissingen. Ook het initiatief dat getoond is door enkele Europese landen, is een gunstige evolutie. De NAVO mag niet enkel afhankelijk zijn van de gewilligheid van de VS en de middelen die zij beschikbaar stellen. Voor de Libische operatie is de inbreng van de VS nog van cruciaal belang, maar de Europese bijdrage lijkt een voorbode voor meer initiatief vanuit Europa in toekomstige operaties. (Westervelt, 2011; NATO-Newsroom, 2011, 31 oktober) De Libische interventie toont met andere woorden aan dat de NAVO snel kan ingrijpen wanneer nodig en dat men in staat is alle deelnemende partners op één lijn te krijgen. (NATO-Newsroom, 2011, 31 oktober) Toch is er ook kritiek op de rol van de NAVO in Libië. Criticasters vrezen dat de NAVO zijn oorspronkelijke doel voorbij zal streven.52 Ook merkt men op dat de NAVO wel heel dicht tegen de grenzen van het VN-mandaat handelde en dat de duidelijke steun aan de rebellen doorheen het conflict tevens gevoelig ligt. Er lijken voornamelijk vragen op te duiken rond de toekomstige rol van de NAVO in dergelijke conflictsituaties en meer specifiek over de criteria die bepalen wanneer men wel of niet intervenieert. (Westervelt, 2011) Daarnaast duiken na de interventie nog enkele zaken op die prangende vragen oproepen. Het gaat dan over de burgerslachtoffers ten gevolge van de NAVO-interventie, het ICC onderzoek en de uitblijvende uitlevering van al-Islam en al-Senussi en de indicaties van aanhoudende mensenrechtenschendingen in Libië. Deze aspecten zullen in wat volgt becommentarieerd

51 De voornaamste landen die deelnamen zijn: België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Turkije, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten als leden van de NAVO, werden bijgestaan door Jordanië, Qatar, Marokko, de Verenigde Arabische Emiraten en Zweden. 52 De missie en het doel van de NAVO wordt onder meer verduidelijkt via volgende link: ‘Strategic Concept for the Defence and Security of the Members of the North Atlantic Treaty Organisation adopted by Heads of State and Government in Lisbon’, http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_68580.htm (geraadpleegd op 16 november 2011).

56 worden om daarna dit laatste deel te beëindigen met een korte vooruitblik op het toekomstperspectief van Libië in het kader van de recent georganiseerde verkiezingen.

4.2. Discussie over burgerslachtoffers NAVO-interventie. Wanneer ‘Operation Unified Protector’ ten einde loopt, komt aan het licht dat ten gevolge van de luchtaanvallen die door de NAVO zijn uitgevoerd ook burgerslachtoffers te betreuren zijn. Vooral mensenrechtenorganisaties, met Human Rights Watch op kop, vragen om meer aandacht voor en onderzoek naar de omstandigheden waarin deze burgers om het leven zijn gekomen. Tijdens het conflict probeert het Khaddafi regime deze nadelige gevolgen van de NAVO-interventie in de verf te zetten door de aantallen te overdrijven en bepaalde sites moedwillig in te kleden (bv. door het plaatsen van knuffels en kinderschoentjes) alvorens deze aan journalisten te tonen. Het regime heeft er voordeel bij om bewijsmateriaal te verwijderen en de mogelijke militaire aard van doelwitten te maskeren. In welke mate bepaalde getroffen plaatsen zijn ‘opgeruimd’ is niet meer te achterhalen, toch is het belangrijk dat men degelijk onderzoek uitvoert naar de omstandigheden waarin burgers omkwamen bij NAVO- luchtaanvallen. (HRW, Report, 2012, pp. 12-21) Human Rights Watch stelde daarom een rapport op rond enkele doelwitten van de NAVO-campagne die volgens hen niet met zekerheid als ‘militaire doelwitten’ kunnen bestempeld worden.53 Volgens de bevindingen in dit rapport heeft men te maken met minstens 72 burgerslachtoffers in acht aanvallen op vermoedelijk niet-militaire doelwitten. Wanneer men rekening houdt met de omvang en de duur van OUP is dit aantal nog relatief laag, wat niet betekent dat men geen aandacht moet schenken aan de omstandigheden waarin deze mensen zijn omgekomen. (HRW, Report, 2012, p. 4) Wanneer er twijfel is over de aard van een getroffen doelwit, is er verder onderzoek nodig. Dat is niet alleen belangrijk voor de nabestaanden van de slachtoffers die willen weten waarom hun familieleden getroffen zijn door de luchtaanvallen. Wanneer er daadwerkelijk fouten zijn gemaakt binnen de NAVO-campagne, moet men ook compensatie voorzien aan de (nabestaanden van de) slachtoffers en bekijken hoe men in toekomstige campagnes dergelijke imperfecties kan voorkomen. (HRW, Report, 2012, pp. 14-16; HRW-News, 2012, 27 juni 2012)

Wat mogelijk fout gelopen kan zijn tijdens de NAVO-luchtaanvallen, bekijken we kort aan de hand van enkele basisregels van het Internationaal Humanitair Recht. Volgens het Internationaal Humanitair Recht mogen actoren van een gewapend conflict enkel militaire

53 HRW (2012, 14 mei). Unacknowledged deaths: civilian casualties in NATO’s Air Campaign in Libya. Een begeleidend filmpje kan geraadpleegd worden via volgende link: http://www.hrw.org/video/2012/05/13/libya-unacknowledged-deaths (geraadpleegd op 27 juni 2012).

57 doelwitten aanvallen, daarbij moeten ze alle mogelijke voorzorgen nemen om risico’s voor burgers te beperken. Tijdens OUP zijn er ondanks alle voorzorgen van de NAVO toch burgerslachtoffers gevallen. Dit impliceert niet noodzakelijk dat de NAVO zich schuldig maakt aan oorlogsmisdaden. Wel is het de verantwoordelijkheid van de NAVO om in gevallen van vermeende illegitieme aanvallen de desbetreffende situaties te onderzoeken. Dit met als doel na te gaan of het wel degelijk om een militair doelwit gaat en of men alle noodzakelijke maatregelen genomen heeft om het aantal burgerslachtoffers te minimaliseren. (HRW-News, 2012, 27 juni 2012; HRW, Report, 2012, pp. 6, 57-58) Wanneer wordt aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van oorlogsmisdaden, moeten de betrokken staten compensatie voorzien aan de nabestaanden en ervoor instaan dat de verantwoordelijken gestraft worden. Dit impliceert dat activiteiten van de landen die actief deelnamen aan de luchtaanvallen tijdens OUP54, het onderwerp kunnen vormen van een ICC-onderzoek, op voorwaarde dat er geloofwaardige aanwijzingen zijn van mogelijke oorlogsmisdaden.55 (HRW, Report, 2012, pp. 14 & 58-60) Verder moet men tijdens een gewapend conflict steeds een onderscheid maken tussen burgers en strijders, enkel tegen deze laatste groep mag men aanvallen richten. Bewuste aanvallen op burgers zijn ‘not done’ en het is verplicht een aanval direct te staken wanneer men geen duidelijk onderscheid kan maken tussen militaire of burgerdoelwitten. (HRW, Report, 2012, pp. 56-57) Een legitiem militair doelwit wordt gedefinieerd als volgt: “Military objectives are limited to those objects which by their nature, location, or purpose make an effective contribution to military action and whose total or partial destruction, capture or neutralization, in the circumstances ruling at the time, offers a definite military advantage." 56 Volgens het Internationaal Humanitair Recht kunnen de NAVO-luchtaanvallen dus opgevat worden als ‘oorlogsmisdaden’, indien men kan aantonen dat ze niet enkel legitieme, militaire doelwitten als doel hadden. Dit versterkt de noodzaak voor verder onderzoek in bepaalde twijfelgevallen, om uitsluitsel te kunnen geven over de werkelijke aard van de gekozen doelwitten.

54 De landen die rechtstreeks betrokken zijn bij de luchtaanvallen boven Libië zijn: België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Noorwegen en de Verenigde Staten. 55 In het geval van OUP zouden er aanwijzingen moeten zijn dat men bewust luchtaanvallen heeft uitgevoerd op burgers of niet-militaire doelwitten. Vandaar de noodzaak voor verder onderzoek aangaande de acht situaties die HRW in zijn rapport in twijfel trekt. Zonder verdere medewerking van de NAVO en de deelnemende staten, is het echter moeilijk om een degelijke bewijslast op te bouwen. 56 Volgens ‘rule 8: definition of military objects’, zoals aangegeven in ‘Customary International Humanitarian Law’ (2005), http://www.icrc.org/ihl.nsf/WebList?ReadForm&id=612&t=art (geraadpleegd op 2 juni 2012). Dit is ook terug te vinden in Henckaerts J.-M., Doswald-Beck L. en Alvermann, C. (2005). Customary International Humanitarian Law: volume I: rules. Cambridge: Cambridge University Press. (rule 8 op p. 29-31)

58 HRW geeft in zijn rapport een duidelijke voorzet aan de NAVO, zij hebben grondig veldonderzoek uitgevoerd in Libië op plaatsen waar burgerslachtoffers vielen. Hun bevindingen tonen aan dat er in acht gevallen twijfel bestaat over de keuze van het doelwit in kwestie, omdat men amper of zelfs geen bewijs kan vinden van enige militaire aanwezigheid of activiteit. Slechts in één van deze acht gevallen geeft de NAVO een fout van het wapensysteem aan als reden. Toch heeft de NAVO geen verder onderzoek uitgevoerd naar de exacte oorzaak en omstandigheden van deze fout en heeft men evenmin een compensatie voorzien voor de slachtoffers. (HRW, Report, 2012, pp. 4-7 & 22) In onderstaande tabel zijn de betreffende ‘twijfelgevallen’ en enkele kenmerken ervan opgesomd.

Tabel 2: Acht luchtaanvallen die volgens rapport HRW mogelijk geen legitieme militaire targets waren.57

Aantal ‘Target’ volgens Datum Plaats Wat wordt geraakt? doden NAVO? ‘weapons system 9 juni 2011 Tripoli 5 Huis van familie Al-Gherari failure’ toegegeven ‘a command and 20 juni 2011 Sorman 13 Boerderij familie el-Hamedi control node’ huis van Mustafa al- ‘a commmand and 4 aug 2011 Zliten 3 Morabit control node’ ‘a pro-Khaddafi forces Huizen van families Gafez 8 aug 2011 Majer 34 staging base and en al –Jarud military accomodation’ 29/30 aug ‘a major command Bani Walid 5 2 huizen van familie Jfara 2011 and control node’ NAVO geeft geen Apartementsgebouw 16 sept 2011 Sirte 2 duidelijke informatie Imarat al-Tameen over doelwit aanval NAVO geeft geen Am- 23 sept 2011 3 Huis van familie Gidwar informative over Gurdabiya doelwit aanval NAVO geeft geen 25 sept 2011 Sirte 7 Huis van familie Dyab informatie over doelwit aanval

De bevindingen van HRW komen grotendeels overeen met andere rapporteringen, aangaande burgerslachtoffers in Libië veroorzaakt door NAVO-operaties, zoals resultaten van de

57 De informatie uit tabel 2 is persoonlijk samengesteld op basis van het rapport van HRW: Unacknowledged deaths: civilian casualties in NATO’s Air Campaign in Libya (14 mei 2012).

59 onderzoekscommissie van de VN58, een analyse van de NYTimes59, Amnesty International en CVIC (campaign for innocent victims). (HRW, Report, 2012, p.14) In reactie op deze aantijgen blijft de NAVO toch volhouden dat al hun doelwitten in Libië legitieme militaire doelwitten zijn, zonder daarbij weliswaar specifieke informatie vrij te geven om deze beweringen hard te maken. De doelwitten in kwestie zijn door hen meestal geïdentificeerd als ‘command and control node’ of ‘military staying ground’. Maar het veldonderzoek van HRW kan deze claims amper bevestigen, daarbij komt nog dat getuigen en nabestaanden volhouden dat er geen militair personeel of militaire activiteiten te bekennen waren. (HRW-News, 2012, 27 juni 2012; HRW, Report, 2012, p. 6) In één geval is het mogelijk dat een Libische generaal het doelwit was, maar dit strookt dan weer niet met de bewering van de NAVO dat ze geen specifieke individuen bewust viseren als doelwit.60 Indien generaal Dyab dan toch gezien kan worden als een ‘target’, wegen zeven burgerslachtoffers dan op tegen het uitschakelen van één individu? (HRW, rapport, pp. 13 & 47-50)

Het is betreurenswaardig dat de NAVO geen verdere stappen lijkt te ondernemen om deze twijfelgevallen uit te klaren. Zo beweren ze na het conflict geen geldig mandaat te hebben om onderzoek uit te voeren in Libië naar de omstandigheden waarin deze burgerslachtoffers omkwamen. HRW merkt echter cynisch op dat de NAVO dan ook nog geen aanvraag heeft ingediend bij de Libische overgangsregering om de betreffende incidenten te onderzoeken. De NAVO zou wel bereid zijn om op alle mogelijke vlakken bij te dragen aan bijkomende onderzoeken van de Libische overgangsregering zelf. Deze laatste heeft intussen een ‘task force’ samengesteld dat onderzoek zal voeren naar de burgerslachtoffers veroorzaakt door de NAVO-campagne. Al wordt niet echt verwacht dat de overgangsregering zich zeer kritisch zal opstellen ten opzichte van de NAVO, daar deze hen onontbeerlijke steun hebben geleverd bij het behalen van hun overwinning op Khaddafi’s regime. (HRW-News, 2012, 27 juni 2012; HRW, Report, 2012, p. 14)

We concluderen hierbij dat er wel degelijk burgerslachtoffers zijn gevallen gedurende OUP, ondanks alle voorzorgsmaatregelen. Het is positief dat dit aantal relatief laag blijkt te zijn in

58 De onderzoekscommissie van de VN in Libië merkte op dat er op vijf sites zestig burgerslachtoffers en vijfenvijftig gewonden vielen als rechtstreeks gevolg van de NAVO-luchtaanvallen. 59 Het desbetreffende artikel van de NYTImes Chivers C. J. & Schmitt, E. (2011, 17 december). In strikes on Libya by NATO, an unspoken civilian toll. kan men raadplegen via volgende link: http://www.nytimes.com/2011/12/18/world/africa/scores-of-unintended-casualties-in-nato-war-in- libya.html?_r=1&pagewanted=all (geraadpleegd op 01 juli 2012). 60 Dit wordt bevestigd in het onderzoek van de VN onderzoekscommissie die is aangesteld voor de situatie in Libië, waarin de NAVO duidelijk maakt dit standpunt wel degelijk gevolgd te hebben tijdens OUP.

60 verhouding met de duur en omvang van de operatie. Toch wordt deze relatief positieve balans overstemd door de gebrekkige aandacht die de NAVO eraan schenkt. Vooral hun blijvende weigering om meer gedetailleerde informatie betreffende enkele twijfelachtige doelwitten vrij te geven is betreurenswaardig. Het is dan ook te hopen dat de NAVO en de betrokken staten hun verantwoordelijkheid nog zullen opnemen in de komende maanden en toch een poging ondernemen om bepaalde zaken uit te klaren. Dit is zoals vermeld belangrijk voor de getroffen families, maar ook om mogelijke fouten in toekomstige campagnes te vermijden.

4.3. Verloop ICC-onderzoek naar situatie in Libië. Hoe zit het intussen met het verdere verloop van het ICC-onderzoek naar de situatie in Libië? Op 22 november 2011 beslist de ‘pre-trial chamber’ van het ICC om de zaak tegen Muammar Khaddafi te beëindigen en het arrestatiebevel aan zijn persoon wordt ingetrokken. Daar de Libische leider in oktober overleed en het ICC tot doel heeft de criminele verantwoordelijkheid van individuen te achterhalen, wordt de zaak tegen Muammar Khaddafi afgesloten na zijn overlijden. 61(ICC - Press Release, 2011, 22 november) Het onderzoek naar zijn zoon Saif al- Islam en naar Abdullah al-Senussi blijft intussen wel actief. Sinds de uitvaardiging van de arrestatiebevelen tegen deze verdachten, is de Libische overgangsregering - die geacht wordt mee te werken aan het ICC onderzoek op basis van UNSCR 1970 - verplicht om Saif al-Islam Khaddafi en Abdullah al-Senussi uit te leveren aan het ICC wanneer deze gearresteerd worden op hun grondgebied. (ICC - Press Release, 2011, 23 november) Saif al-Islam wordt op 19 november aangehouden door de NTC in Zuid-Libië, na zijn aanhouding wordt hij vastgehouden in Zintan. al-Senussi zou op zijn beurt, eveneens in Zuid-Libië, gearresteerd zijn op 21 november 2011. Daarna verdween hij terug van het toneel om in maart 2012 op te duiken in Mauritanië. Daar Mauritanië het statuut van Rome niet ondertekende, is het niet zeker dat ze al-Senussi zullen uitleveren aan het ICC, want ook de Libische overheid vraagt om zijn uitlevering.62 De vraag blijft natuurlijk of de Libische regering zijn veiligheid kan garanderen na een eventuele uitlevering. (BBC, 2011, 17 maart) Ook in het geval van Saif al-Islam is er grondige reden tot ongerustheid over zijn gezondheidstoestand. Zeker wanneer men in rekening brengt dat zijn vader en jongere broer, vlak na de inname van Sirte op 20 oktober 2011, vermoedelijk in gevangenschap overleden. (HRW, 19 & 21 november 2011, 27 juni 2012) In theorie is de Libische overgangsregering verplicht om beide verdachten binnen het ICC- onderzoek humaan te behandelen en zo snel mogelijk uit te leveren aan het ICC. Dat is tot op heden niet gebeurd en een mogelijke uitlevering van Saif al-Islam wordt bovendien vertraagd

61 De jurisdictie van het hof vervalt dien ten gevolge na het overlijden van de beschuldigde in kwestie. 62 Het Statuut van Rome werd opgesteld in 1998 en vormt de basis van het ICC. Landen die dit verdrag niet ondertekenden zijn niet verplicht mee te werken aan ICC-onderzoeken.

61 door een aanvraag van de Libische autoriteiten bij het ICC om Saif al-Islam zelf te veroordelen. Hiervoor moeten ze aantonen hem een eerlijk proces te kunnen garanderen en capabel te zijn om in te staan voor zijn veiligheid en hem humaan behandelen tijdens het proces. Er is voorlopig nog geen beslissing gevallen over deze aanvraag en in tussentijd wordt Saif al-Islam nog steeds vastgehouden in Libië. al-Senussi verblijft voor zover bekend nog steeds in Mauritanië. (ICC - Press Release, 2011, 1 juni; ICC - Press Release, 2011, 23 november)

4.4. Is er verbetering op vlak van mensenrechten in de post-interventiefase? Eerder is al aangehaald dat Libië’s lidmaatschap in de VN Mensenrechtenraad is opgeschort sinds 1 maart 2011. Dit lidmaatschap wordt hersteld op 18 november, na de val van Khaddafi’s regime. (UN-HRC, http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/membership.htm, 2012, 28 juni) In dit stuk staan we kort stil bij de situatie van de mensenrechten doorheen en vooral na het conflict. Is de mensenrechtensituatie in november 2011 al zoveel verbeterd? Is met andere woorden Libië’s zitje in de Mensenrechtenraad terecht hersteld?

Mensenrechtenschendingen doorheen het conflict. Het eindrapport van de onderzoekscommissie van de VN MRR (2 maart 2012) concludeert dat zowel pro- als anti-Khaddafi troepen zich schuldig hebben gemaakt aan misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden doorheen het conflict. (FCO, 2012, 31 maart) Ook een rapport van HRW brengt duidelijke mensenrechtenschendingen en andere misdaden aan het licht. Tijdens de gevechten gebruiken regeringstroepen onder meer mortieren en GRAD-granaten in zones waar burgers leven, er zijn ook anti-persoons- en antivoertuigmijnen gebruikt in bepaalde delen van het land. De regeringstroepen maakten zich ook schuldig aan meerdere schendingen van de mensenrechten, waaronder moord, marteling, gedwongen verdwijningen, seksueel geweld en systematische aanvallen tegen de burgerbevolking. Khaddafi’s troepen hebben ook duizenden mensen gearresteerd en getuigen bevestigen vermoedens van frequente marteling en mishandeling. Enkele gevangenen zijn vermoedelijk overleden als gevolg van deze mishandeling en een gebrek aan medische zorg. Daarenboven zijn er ook gevangenen geëxecuteerd, dit voornamelijk net voor de val van Tripoli. (HRW, 2012, 22 januari; OHCHR, 2012, 8 maart)

De anti-Khaddafi strijders zijn op hun beurt verantwoordelijk voor marteling, executies, verdwijningen, onbezonnen aanvallen en plunderingen en maken zich daarmee ook schuldig aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. (OHCHR, 2012, 8 maart)

62 Post-conflict mensenrechtenschendingen. Wat meer zorgen baart, is dat ook na de beëindiging van het conflict, anti-Khaddafi milities zich schuldig blijven maken aan mensenrechtenschendingen en internationale misdaden. Zo worden Khaddafi sympathisanten willekeurig opgepakt, mishandeld, gemarteld en in sommige gevallen zelfs geëxecuteerd. In Sirte werden eind oktober bijvoorbeeld 53 mensen vermoedelijk geëxecuteerd, terwijl in Tawergha duizenden mensen gedwongen hun dorp hebben moeten verlaten. (HRW, 2011, 24 oktober; HRW, 2012, 11 mei) Ook de condities in de gevangenissen laten wensen te over. Naast de fysieke mishandeling van gevangenen, zijn er ook problemen omwille van overbevolking en gebrekkige water- en voedselvoorzieningen. Het gerechtelijk systeem van het land moet terug op gang gebracht worden en dat verloopt traag, met de nodige gevolgen van dien voor wie wordt vastgehouden. De mogelijkheid op een eerlijk proces of de toegang tot een advocaat is zeer miniem. Bovendien heeft de overgangsregering problemen om alle gevangenissen onder hun gecentraliseerde autoriteit te brengen en worden er nog steeds gevangenissen bestuurd door plaatselijke milities. (HRW, 2012, 22 januari)

Het probleem bij deze post-interventie misdaden is vooral het gebrek aan onderzoek vanuit de NTC en de overgangsregering naar misdaden begaan door anti-Khaddafi milities. Hetzelfde probleem stelt zich bij het onderzoek naar misdaden en mensenrechtenschendingen begaan doorheen het conflict. Daar ligt de focus vooral op de excessen van de regeringstroepen en blijven de verantwoordelijken aan de ‘overwinningszijde’ grotendeels buiten schot. Bovendien heeft de NTC heel wat kritiek moeten verwerken na de goedkeuring van ‘wet 38’, deze wet verleend amnestie voor misdaden begaan in het voordeel van de ‘revolutie’. Men maakt men zich daarbij vooral zorgen over de onwil van de overgangsregering om misdaden, begaan door anti-Khaddafi strijders, te onderzoeken of te vervolgen. Deze amnestie is evenwel niet geldig in andere nationale en internationale rechtbanken, daarom roept HRW het ICC en de VN-VR op om deze misdaden niet ongestraft te laten.63 (HRW, 2012, 11 mei; HRW, 2012, 16 mei) Ook de gebrekkige medewerking aan het ICC onderzoek (cf. supra) en het uitblijven van een onpartijdig onderzoek naar de dood van Khaddafi en zijn zoon Mutassim64 spreken niet in het voordeel van de overgangsregering. (OHCHR, 2012, 8 maart; HRW, 2011, 22 oktober)

63 Internationale misdaden zoals oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid mogen niet ongestraft blijven (cf. supra, ICC). Nationale rechtbanken kunnen op basis van het principe van universele jurisdictie deze misdaden vervolgen, net als het ICC deze misdaden kan onderzoeken. In geen van beide mogelijkheden staat de Libische amnestieverlening in de weg van een mogelijke vervolging. 64 De dood van Muammar en Mutassim Khaddafi is mogelijk een oorlogsmisdaad wanneer kan aangetoond worden dat zij omkwamen na hun gevangen-name. Er is beeldmateriaal opgedoken dat doet vermoeden dat beiden nog in leven waren op het ogenblik van hun in arrestatie.

63 De inspanningen van de NTC: vooruitgang maar nog veel uitdagingen! Naast deze negatieve aspecten, is er ook enige ‘vooruitgang’. De NTC toont zich nog steeds bereid om te streven naar een betere mensenrechtensituatie in Libië. Zo richt men een ‘National Council for Civil Liberties and Human Rights’ en een ‘National Fact-Finding and reconciliation commissie’ op.65 (OHCHR, 2012, 8 maart; UN News Centre, 2012, 29 februari) Toch is er nog een lange weg te gaan. Wanneer de overgangsregering daadwerkelijk de situatie van de mensenrechten wil verbeteren, zullen ze de straffeloosheid ten aanzien van de gewapende milities moeten aanpakken, een gecentraliseerd toezicht op alle gevangenissen bewerkstelligen en zorgen dat iedereen verantwoordelijk gesteld wordt voor zijn daden, indien deze een schending van de mensenrechten of een internationale misdaad omvatten. Eén van de belangrijkste uitdagingen wordt de controle over de verschillende milities die actief zijn doorheen het land. De overgangsregering moet zijn autoriteit over deze groeperingen bestendigen. (HRW, 2012, 22 januari; OHCHR, 2012, 8 maart)

Is er beterschap? Op bepaalde vlakken is er duidelijk vooruitgang geboekt en de overgangsregering blijft zich inzetten om de situatie van de mensenrechten in Libië te verbeteren, toch zijn er nog enkele grote struikelblokken. De rehabilitatie van Libië’s plaats binnen de Mensenrechtenraad lijkt iets te voorbarig. Dit land heeft duidelijk nog veel werk voor de boeg en het risico dreigt dat men, zowel in Libië zelf als binnen de internationale gemeenschap, te snel gaat denken dat de mensenrechtensituatie in Libië terug in orde is. Libië is stilaan op de goede weg, maar die weg is nog zeer lang. De internationale gemeenschap moet het land wel steunen, maar niet door te laten uitschijnen dat de mensenrechtensituatie in Libië terug strookt met de richtlijnen waaraan leden van de Mensenrechtenraad geacht zijn te voldoen. Normaal wordt verwacht dat ‘countries aspiring membership shall uphold the highest standards in promotion and protection of Human Rights, shall fully cooperate with the council, and shall be reviewed under the universal periodic review mechanism during their membership term.’ (Ramachan, 2011, p. 36) In mijn ogen voldoet Libië op 18 november nog lang niet aan deze beschrijving. De overgangsregering is wel van goede wil, maar in de praktijk zijn ze nog lang niet in staat om ‘hoge standaarden’ op vlak van mensenrechten te realiseren.

65 Eerstgenoemde zal klachten over schendingen van mensenrechten behandelen, terwijl de commissie de misdaden en mensenrechtenschendingen sinds 1969 zal onderzoeken.

64 4.4. Wat brengt de toekomst? Een kleine vooruitblik in het kader van de legislatieve verkiezingen op 7 juli. Nu het land stilaan aan heropbouw toe is, groeien de verwachtingen onder de bevolking. Voorlopig zijn er jammer genoeg vooral teleurstellingen. Er heerst nog steeds grote onveiligheid in het land en de situatie is verre van stabiel onder het beleid van de overgangsregering. De NTC heeft nog veel werk voor de boeg. Toch heeft men intussen een eerste belangrijke stap genomen op weg naar ‘democratie’. Althans in theorie, want voor het eerst in 42 jaar zijn er vrije verkiezingen georganiseerd in de Libische staat. Deze gingen aanvankelijk doorgaan op 19 juni 2012, maar zijn verzet naar 7 juli om voldoende voorbereidingstijd in te lassen. Bij gebrek aan ervaring, is het noodzakelijk dat men voldoende tijd heeft om de verkiezingen te organiseren, de veiligheid te garanderen en de bevolking voldoende op de hoogte te brengen. (UN News Centre, 2012, 22 mei)

In aanloop naar de eigenlijke verkiezing kunnen stemgerechtigden zich registreren. Volgens de Nationale verkiezingscommissie hebben ongeveer 2,7 miljoen Libische burgers zich geregistreerd voor hun deelname aan de verkiezingen. Dit is een redelijk hoog cijfer in vergelijking met de totale bevolking, welke zich rond 6,6 miljoen inwoners bevindt. De registratie wordt dan ook gezien als een relatief succes voor de ‘democratische transitie’ die het land doormaakt. (Election Guide, 2012, 15 mei; UN News Centre, 2012, 22 mei) De inzet van deze verkiezingen is de toewijzing van 200 zetels66 van een op te richten Nationaal Volkscongres, welke als voornaamste taak de opstelling van een nieuwe grondwet heeft. (UN News Centre, 2012, 29 februari)

Wat ook de uitkomst van de verkiezingen is, deze dag is ongetwijfeld een belangrijke mijlpaal in de evolutie naar stabiliteit en democratie in Libië. Deze verkiezingen zijn een duidelijke breuk met het verleden, na 42 jaar zonder vrije verkiezingen kunnen de Libische burgers eindelijk hun politieke stem uitten. (UN News Centre, 2012, 11 juni) Toch is dit pas een eerste stap in de nog lange weg naar veiligheid, stabiliteit en democratie in Libië. De confrontaties tussen verschillende rivaliserende groepen die actief zijn binnenin het land, zijn de grootste uitdaging die de overgangsregering voorgeschoteld krijgt sinds de val van Khaddafi’s regime. (UN News Centre, 2012, 22 mei) Ze hebben er duidelijk problemen mee om hun autoriteit op te leggen en in veel ‘bevrijde steden’ hebben gewapende milities de macht in handen

66 Er zijn 120 zetels voorbehouden aan individuen en de overige 60 zetels worden op basis van de partijresultaten verdeeld. Op 19 juli 2012 werd in de Libya Herald de volledige verkiezingsuitslag gepubliceerd, deze is te consulteren via volgende link: http://www.libyaherald.com/elected-members- of-the-national-congress-by-constituency/ (geraadpleegd op 21 juli 2012).

65 genomen. 67 (Assed, 2012, 10 juli) In tussentijd raken ook steeds meer mensen gefrustreerd over de moeizame weg naar ‘democratie’. Het is logisch dat men niet zomaar een land kan heropbouwen in een paar maanden tijd. Toch is er veel kritiek op de overgangsregering, omdat zij niet op alle vlakken evengoed de democratische idealen nastreven die ze aanvankelijk predikten. Daarnaast is vooral de aanhoudende onveiligheidssituatie een probleem. In mei en juni 2012 is er zelfs een escalatie van geweld.68 (Azikiwe, 2012)

Wat zal de toekomst brengen in Libië? De heropbouw van het land zal niet van een leien dakje lopen, dat is intussen wel duidelijk. De revolutie is wel met zekerheid een succes, daar Khaddafi definitief van het toneel verdwijnt. De val van zijn regime laat echter weinig over om een nieuwe staat op te vestigen. Er zijn geen degelijke staatsinstellingen, de nationale eenheid en identiteit zijn fragiel en de economie ligt net als grote delen van het land volledig in puin. Daarenboven is er geen democratische traditie aanwezig en sleept het volk een erfenis van repressie, mensenrechtenschendingen en een burgeroorlog met zich mee. (Van Genuchten, pp. 66-67) De laatste decennia heeft Khaddafi wel veel energie geïnvesteerd in de creatie van een nationale eenheid en identiteit. Maar één groot nadeel is dat deze Libische identiteit staat en valt met Khaddafi zelf. Quasi alle aspecten die een eenheidsgevoel onder het Libische volk reflecteren, zijn een erfenis van Khaddafi. De voorbije maanden heeft de NTC dan ook moeilijkheden gekend om zijn autoriteit en legitimiteit in het hele land te handhaven. Dit wordt niet vergemakkelijkt door de grote verscheidenheid en artificiële samenstelling van het land. Libië herbergt onder andere een lappendeken van stammenfederaties. Een ander pijnpunt is de eenheid binnen de NTC zelf.69 De oppositie verenigde zich rond één hoofddoel: Khaddafi moest weg. Nu dit doel bereikt is, zijn ze genoodzaakt tot een consensus te komen over de opbouw van het land. (Lewis, pp. 43- 44; Van Genugten, pp.62-63) De taak van de NTC wordt eveneens bemoeilijkt door hun banden met zowel buitenlandse oppositiegroepen70 als met ex-Khaddafi getrouwen. Ze moeten het vertrouwen van het volk winnen en aantonen dat ze de controle over het land

67 Ter verduidelijking: de gewapende groepen in kwestie vochten mee tegen de regeringstroepen. 68 Zo is er op 11 juni een moordpoging op de Britse ambassadeur in Benghazi, volgen er op 12 juni een bomaanslag op de kantoren van het ICRC in Misrata en een bomaanslag aan het Amerikaanse consulaat en is er diezelfde dag een tijdelijke inname van de luchthaven van Tripoli door een militiegroep. In het Zuiden van het land zouden er op drie dagen tijd 14 doden vallen door gevechten in Zintan. (Azikiwe, 2012, 19 juni) En dit is slechts een selectie uit het aanbod van incidenten in Libië doorheen de voorbije maanden. Niet moeilijk dat Libische burgers zich niet veilig voelen in het ‘bevrijde Libië’. 69 De leden van de NTC zijn zowel conservatieven, liberalen en sociaal-democraten. Het wordt niet zo gemakkelijk om vanuit deze verschillende stromingen tot een consensus te komen voor de organisatie van de nieuwe Libische staat. Men zal een evenwicht moeten zoeken tussen de verschillende standpunten. 70 Deze buitenlandse oppositiegroepen zijn het land ontvlucht toen Khaddafi nog aan de macht was en hebben belangrijke steun geboden aan de oppositie doorheen de opstand.

66 kunnen behouden zonder - op Khaddafi’s wijze - terug te moeten grijpen naar repressieve maatregelen. (Van Genugten, pp. 66-67) Voor de economische heropbouw van het land, kan men ongetwijfeld rekenen op buitenlandse hulp. De landen die actief deelnamen aan de interventie staan waarschijnlijk te springen om Libië te helpen bij de exploitatie van zijn olierijkdommen. Waardoor de economische heropbouw waarschijnlijk gedirigeerd zal worden door buitenlandse belangen. (Falk, 2011, 26 augustus) Het is de taak van de nieuwe autoriteiten om erop toe te zien dat de inkomsten die dit oplevert goed besteed worden en in het voordeel van het Libische volk worden aangewend.

De Libische vooruitzichten blijven dus onzeker. Khaddafi is definitief verdreven, maar voorlopig kan niemand voorspellen wat er in de plaats zal komen. De overgangsregering heeft wel goede intenties, maar het gebrek aan ervaring en een democratische traditie maken het er niet gemakkelijk op. De toekomst zal moeten uitwijzen hoever de Libische revolutie het land kan brengen op weg naar democratie, stabiliteit en vrede.

5. BESLUIT: Deze verhandeling toont in de eerste plaats aan dat de NAVO-interventie in Libië door een samenloop van omstandigheden en een waaier aan motieven op korte tijd tot stand komt. Van deze waaier aan motieven steekt er één bovenuit, de ‘Responsibility to Protect’. Alle betrokken actoren verwijzen naar hun plicht, als deel van de internationale gemeenschap, om deze verantwoordelijkheid na te komen ten aanzien van de Libische burgers. Daarnaast wordt deze morele plicht aangevuld met bijkomende (inter)nationale belangen. Het zijn dus niet alleen de Franse presidentsverkiezingen en de Libische olie die een interventie mogelijk maakten, maar eerder een combinatie van verschillende belangen. Daarbij voorzag de R2P (als een sterk moreel argument) de nodige legitieme basis voor een interventie. In het tweede deel komen wel enkele nadelen en kritieken aan bod ten aanzien van deze Libische interventie. Maar de R2P norm staat op vlak van daadwerkelijke interventies nog in zijn kinderschoenen, dus problemen waren bijna onvermijdelijk. Het is wel belangrijk dat men werk maakt van deze pijnpunten naar de toekomst toe, wil men het bestaan van deze nieuwe norm verzekeren en men de toepasbaarheid ervan in gelijkaardige situaties niet wil hypothekeren. Vooral aan de selectieve toepassing van de R2P-notie is nog werk, net als aan de noodzakelijke VN-resoluties die dergelijke interventies van een legitieme basis voorzien. Deze mogen niet voor interpretatie vatbaar zijn en moeten voldoende duidelijkheid scheppen over het einddoel van zulke operaties. Daarnaast mag men niet uit het oog verliezen dat de R2P in de eerste plaats draait rond ‘bescherming’ en geen pure vrijgeleide voor een interventie is. Preventie blijft het

67 belangrijkste deelaspect van deze norm en een interventie kan enkel in uitzonderlijke omstandigheden en als ‘last resort’. De toekomst van het R2P-principe wordt bepaald door de mate waarin men rekening zal houden met de lessen die men kan leren van de toepassing ervan in Libië. Wanneer we dan kijken naar de naweeën van het conflict, sijpelt stilaan de vraag door in welke mate de Libische burgers baat gehad hebben bij deze interventie. Was de NAVO-interventie een goede zaak voor Libië? Is de situatie werkelijk verbeterd? Het is wel positief dat Libië de kans krijgt om te evolueren naar een democratie, een evolutie die onder Khaddafi’s regime onmogelijk zou zijn. Toch kunnen we ons grote vraagtekens plaatsen bij de neveneffecten die duidelijk herkenbaar zijn sinds het wegvallen van Khaddafi en de beëindiging van de buitenlandse interventie. De overgangsregering slaagt er voorlopig nog niet in om de veiligheid van de burgers te garanderen, men heeft problemen met de controle over gedecentraliseerde milities die in verschillende steden de facto de macht uit oefenen, er vinden nog steeds grove mensenrechtenschendingen plaats, de levensstandaard is gedaald en noem maar op. Moeten we ons dan niet de vraag stellen of een interventie echt zo noodzakelijk was en of deze de Libische burgers werkelijk vooruit geholpen heeft? Weegt de (mogelijke) transitie naar een democratie op tegen de vele negatieve randfenomenen waar de Libische bevolking mee te maken heeft in de post-interventie fase? Het zijn vragen die moeilijk beantwoord kunnen worden van buitenaf en de toekomst zal uitwijzen in welke mate men werkelijk een democratische staat kan uitbouwen. Toch willen we het ‘succes’ van de NAVO-interventie enigszins relativeren. Indien het conflict was uitgedraaid op een langdurende burgeroorlog, zal men inderdaad veel mensenlevens gespaard hebben. Toch denken we dat men in het geval van Libië te snel is overgegaan tot een interventie. Men had meer pogingen moeten ondernemen via diplomatie, economische sancties, enzovoort. Het is steeds beter dat een land zelf zijn geschiedenis bepaald en niet het gevoel heeft dat de nu aan de gang zijnde transitie is gedirigeerd vanuit het Westen. De Arabische Wereld zal een eigen model van ‘democratie’ moeten uitdenken. Het Westen kan een dergelijke evolutie wel steunen, maar je kunt een natie niet verplichten een bepaalde weg uit te gaan. Vanuit dit oogpunt is het dan wel weer positief dat men kort na de ‘overwinning’ van de rebellen de operaties in Libië heeft afgerond. Maar de overgangsregering steunt op veel vlakken nog steeds op steun vanuit het Westen, zoals we bijvoorbeeld aanhaalden voor de economische heropbouw. Een laatste punt van kritiek aan het adres van ‘het Westen’, is het gebrek aan aandacht voor de negatieve evoluties waarmee de Libische bevolking te maken krijgt in de post-interventiefase. De aanhoudende mensenrechtenschendingen, het stijgende geweld in bepaalde delen van het land, het gebrek aan een efficiënt, gecentraliseerd bestuur met voldoende autoriteit over zijn bevolking en

68 dergelijke meer, zijn zaken die amper vernoemd worden in onze media. Toch zijn dit neveneffecten van de ‘succesvolle’ NAVO-interventie die een voorbeeld genoemd wordt voor toekomstige operaties. Is de huidige situatie in Libië werkelijk een ‘succes’ te noemen? Waarschijnlijk niet in de ogen van zij die er dagdagelijks mee te maken krijgen. Toch blijft de operatie gezien worden als een succes binnen de internationale gemeenschap. Misschien is er meer nood aan respect voor de mening van de mensen die men wil gaan beschermen, alvorens hals over kop als een ‘ridder op het witte paard’ een land te gaan bevrijden van zijn ‘slechte leider’. Bovendien is dit ‘wit’ eerder ‘grijs’ wanneer we rekening houden met de hypocrisie en de dubbele standaarden die leven onder de Westerse grootmachten en de selectiviteit waarmee men al dan niet intervenieert. Zal men dan nooit interveniëren enkel en alleen om burgers van een andere natiestaat te redden? Voorlopig niet. Vaak zal het gaan het om een combinatie van het ‘R2P’-gedachtegoed en een verscheidenheid aan nationale belangen zoals dit ook bij de interventie in Libië het geval is. Tenslotte besluiten we dat het bovenal belangrijk blijft lessen te trekken uit het verleden, om zo de R2P-notie in de toekomst beter te kunnen implementeren. Want hoe we het ook draaien of keren, er is in de hedendaagse wereld ‘iets’ nodig (zoals de huidige R2P-norm) om de bescherming van burgers te verzekeren wanneer hun eigen regering daarin faalt.

69 BIBLIOGRAFIE: Adams, S. (2011, 28 september). R2P and the Libya mission: when does “responsibility to protect” grant countries the right to intervene? LA Times.

Al Bawba News (2011, 12 maart). Arab League asks for no fly zone over Libya. Geraadpleegd op 8 juni 2012 op http://www.albawaba.com/main-headlines/arab-league-asks-no-fly-zone-over-libya.

Al Jazeera English (2011, 18 november). Battle for Libya: key moments. Geraadpleegd op 3 februari 2012 op http://www.aljazeera.com/indepth/spotlight/libya/2011/10/20111020104244706760.html.

Al Jazeera English (2011, 19 maart). France sees Libya armed action within hours. Geraadpleegd op 4 februari 2012 op http://www.aljazeera.com/news/africa/2011/03/20113191336346695.html.

Al Jazeera English (2011, 19 maart). Gaddafi forces encroaching on Benghazi. Geraadpleegd op 4 februari 2012 op http://www.aljazeera.com/news/africa/2011/03/201131934914112208.html.

Al Jazeera English (2011, 28 juni). ICC issues Gaddafi arrest warrant. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://www.aljazeera.com/news/africa/2011/06/20116278148166670.html.

Almario, M.F. (2011, 23 oktober). Deceit in NATO bombing of Gadhafi cities and loyalists revealed. Opinion Inquirer, geraadpleegd op 9 februari 2012 op http://opinion.inquirer.net/15883/deceit-in-nato- bombing-of-gadhafi-cities-and-loyalists-revealed.

Amara, T. & Karouny, M. (2011, 8 maart). Gaddafi forces shell west Libya’s Misrata, 25 dead. Reuters, geraadpleegd op 6 februari 2012 op http://uk.reuters.com/article/2011/03/18/us-libya-misrata- bombard-idUKTRE72H4L520110318.

ANP (2011, 1 september). Frankrijk heeft geheime oliedeal met Libische rebellen. ANP, geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://www.volkskrant.nl/vk/nl/5444/De-opstand-in- Libie/article/detail/2882500/2011/09/01/Frankrijk-heeft-geheime-oliedeal-met-Libische-rebellen.dhtml.

Assed, N. (2012). Is Libya ready for elections? Libya Herald, geraadpleegd op 10 juli 2012 op http://www.libyaherald.com/is-libya-ready-for-the-elections/.

Azikiwe, A. (2012, 19 juni). Sham elections postponed in Libya while tensions escalate: US, British interests attacked as ICC staff is detained. 4th media, geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.4thmedia.org/2012/06/19/sham-elections-postponed-in-libya-while-tensions-escalate-us- british-interests-attacked-as-icc-staff-is-detained/.

Bajoria, J. (2011, 24 maart). Libya and the responsibility to protect. Council on Foreign Relations, geraadpleegd op 8 februari 2012 op http://www.cfr.org/libya/libya-responsibility-protect/p24480 .

Bazzi, M. (2011, 21 oktober). The death of the Qaddafi generation: the era of Arab strongmen comes to an end. Foreign Affairs, geraadpleegd op 21 oktober 2011 op http://www.foreignaffairs.com/articles/136603/mohamad-bazzi/the-death-of-the-qaddafi-generation.

BBC News (2011, 9 maart). Rebel leader calls for EU recognition. BBC News, geraadpleegd op 18 februari 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12688727.

BBC News (2011, 10 maart). Q&A: Libyan National Council. BBC News, geraadpleegd op 18 februari 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12699785.

70 BBC News (2011, 17 maart). Gaddafi spy chief Abdullah al-Senussi held in Mauritania. BBC News, geraadpleegd op 3 juli 2012, http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-17413626.

BBC News (2011, 18 maart). Libya: UN backs action against Colonel Gaddafi. BBC News, geraadpleegd op 6 februari 2012, http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12781009.

BBC News (2011, 18 maart). Libya: pro-gaddafi forces “to observe ceasefire”. BBC News, geraadpleegd op 6 februari 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12787739.

Bellamy, A.J. (2008). The Responsibility to Protect and the problem of military intervention. International Affairs, 84 (4), 615-639.

Bellamy, A.J. & Williams P.D. (2011). The new politics of protection? Côte d’Ivoire, Libya and the responsibility to protect. International Affairs, 87 (4), 825-850.

Borger, J. & Macalister, T. (2011, 1 september). The race is on for Libya’s oil, with Britain and France both staking a claim. The Guardian, geraadpleegd op 4 maart 2012 op http://www.guardian.co.uk/world/2011/sep/01/libya-oil.

Bourmeau, S., Semo, M. & Sergen F. (2011, 7 november). Quoi qu’il arrive, la nouvelle Libye sera meilleure. Liberation, geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://www.liberation.fr/monde/01012369979- quoi-qu-il-arrive-la-nouvelle-libye-sera-meilleure.

Brody, R. (2011, 25 maart). Did Bernard-Henry Lévy take NATO to war? New Yorker, geraadpleegd op 16 februari 2012 op http://www.newyorker.com/online/blogs/movies/2011/03/bernard-henri-levy-nato- libya.html.

Bronner, E. & Sanger, D.S. (2011, 12 maart). Arab League endorses No-Flight Zone over Libya. NYTimes, geraadpleegd op 8 juni 2012 op http://www.nytimes.com/2011/03/13/world/middleeast/13libya.html?pagewanted=all.

Calabresi, M. (2011, 4 maart). Obama refines talk of Libyan intervention. Time US, geraadpleegd op 7 juni 2012 op http://www.time.com/time/nation/article/0,8599,2057191,00.html.

Cassandraclub-Worldpress (2011, 27 maart). Kan Europa de Libische olie missen? Cassandraclub – worldpress, geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://cassandraclub.wordpress.com/2011/03/27/kan- europa-de-libische-olie-missen/.

China-UN (2011, 17 maart). Explanation of vote by Ambassador Li Baodong after Adoption of security council resolution on Libya. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://www.china- un.org/eng/gdxw/t807544.htm.

Clericx, K. (2011, 25 maart). De Libië-oorlog gaat niét over olie: zaterdaginterview met professor Rik Coolsaet. MO, geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.mo.be/opinie/de-libie-oorlog-gaat-niet- over-olie.

Cole, J. (2011, 14 juni). Libya not a war for oil. Geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.juancole.com/2011/06/libya-not-a-war-for-oil.html.

De Brabander, L. (2011, 30 november). Europese wapenhandel naar autoritaire regimes floreert. Geraadpleegd op 9 maart 2012 op http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/11/30/europese- wapenhandel-naar-autoritaire-regimes-floreert .

71 De Fillipis, V. (2011, 1 september). Pétrole : l’accord secret entre le CNT et la France. Libération, geraadpleegd op 15 maart op http://www.liberation.fr/monde/01012357324-petrole-l-accord-secret- entre-le-cnt-et-la-france.

Dékány, A. (2011, 24 februari). A/HRC/S-15/1: Request for special session. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/specialsession/15/index.htm.

De Redactie (2011, 19 maart). We moeten de angstkreet van de Libiërs beantwoorden. Geraadpleegd op 4 februari 2012 op http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/Arabisch%2Bprotest/1.984903.

De Redactie – Videozone (2011, 19 maart). 7u journaal op 19 maart 2011: reportage Inge Vranken. Geraadpleegd op 4 februari 2012 op http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/mediatheek/programmas/journaal/2.14834/2.14835/1.98530 5.

De Redactie – Videozone (2011, 19 maart). 7u journaal op 19 maart 2011: interview met Rik Coolsaet: “Nog veel vragen over operatie”. Geraadpleegd op 4 februari 2012 op http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/mediatheek/programmas/journaal/2.14834/2.14835/1.98530 4.

Doyle, M.W. (2011). International ethics and the Responsibility to Protect. International Studies Review, 13, 72-84.

Doyle, M.W. (2011, 20 maart). The folly of protection: is intervention against Qaddafi’s regime legal and legitimate? Foreign Affairs, geraadpleegd op 7 feburari 2012 op http://www.foreignaffairs.com/articles/67666/michael-w-doyle/the-folly-of-protection.

Efrat, A. (2010). Toward Internationally regulated Goods: controlling the trade in small arms and light weapons. International Organization, 64, 97-131.

EIA (US Energy Information Administration) (2010). Countries: Libya. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.eia.gov/countries/country-data.cfm?fips=LY&trk=m.

Election Guide (2012). Election profile: Libya. Geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://www.electionguide.org/election.php?ID=2224 (GO: 21-05-2012)

Elliot, M. (2011, 19 maart). Viewpoint: How Libya became a French and British war. Time, geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://www.time.com/time/world/article/0,8599,2060412,00.html.

Ellison, K. (2011, 26 augustus). U.S. role made the difference in Libya. CNN, geraadpleegd op 7 juni 2012 op http://articles.cnn.com/2011-08-26/opinion/ellison.libya.obama_1_libyan-conflict-libyan-people- moammar-gadhafi?_s=PM:OPINION.

Energy-pedia News (2011, 1 september). Libya oil contracts will not be favours. Geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.energy-pedia.com/news/libya/libya-oil-contracts-will-not-be-political- favours.

Europa Nu (2011, 10 maart). Franse erkenning Libische Nationale Raad leidt binnen EU tot ergernis. ANP/BELGA, geraadpleegd op 2 juni 2012 op http://www.europa- nu.nl/id/vinink6wc6xf/nieuws/franse_erkenning_libische_nationale_raad.

Europese Commissie (2011, 10 maart). Ontwikkelingen in Libië: een overzicht van de reacties van de EU. Geraadpleegd op 2 juni 2012 op http://ec.europa.eu/news/external_relations/110310_1_nl.htm.

72 Europese Raad (2011, 11 maart). Begeleidende Nota: buitengewone zitting van de Europese Raad: EUCO 7/1/11 REV 1. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://www.european-council.europa.eu/council- meetings/conclusions.aspx?lang=nl.

Evans, G. (2008). The Responsibility to Protect: an idea whose time has come … and gone? International Relations, 22 (3), 283-398.

Evans, G. (2002). The Responsibility to Protect: revisiting Humanitarian Intervention. Foreign Affairs, 81 (6), 99-110.

Evans, G., Egland, J., Dallaire, R., & Méndez, J. (2011, 20 september). U.N. should better utilize the ‘Responsibilty to protect’ in the future. Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://globalr2p.org/advocacy/index.php.

Evans, G. & Sahnoun M. (2002). The Responsibility to Protect: revisiting humanitarian intervention. Foreign Affairs, 81 (6), 99-110.

Faber, M.J. (2009). R2P, humanitarian intervention and independence the proof of the pudding is in the eating. Amsterdam Law Forum, 1(2), 4-24.

Falk, R. (2011, 7 maart). Will we ever learn. Kicking the intervention habit. Geraadpleegd op 25 januari 2012 op http://richardfalk.worldpress.com/ .

Falk, R. (2011, 20 maart). Qaddafi, moral interventionism, Libya, and the Arab revolutionary moment. Geraadpleegd op 25 januari 2012 op http://richardfalk.wordpress.com/ .

Falk, R. (2011, 5 april). Obama’s Libyan folly: to be or not to be. Geraadpleegd op 25 januari 2012 ophttp://richardfalk.wordpress.com/ .

Falk, R. (2011, 26 augustus). Libya without Qaddafi: decoding an uncertain future. Geraadpleegd op 25 januari 2012 op http://richardfalk.wordpress.com/ .

Falk, R. (2011, 9 november). Global revolution after Tahrir square. Geraadpleegd op 25 januari 2012 op http://richardfalk.wordpress.com/.

Falk, R. (2011, 30 oktober). Libya after Muammar el-Qaddafi’s execution. Geraadpleegd op 25 januari 2012 op http://richardfalk.wordpress.com/ .

FCO (Foreign & Commonwealth Office, 2012, 31 maart). Human Rights and Democracy Report: quarterly updates Libya. Geraadpleegd op 30 juni 2012 op http://fcohrdreport.readandcomment.com/human- rights-in-countries-of-concern/libya/quarterly-updates-libya/ .

Garamore, J. (2011, 28 maart). Obama makes case for U.S. participation in Libya. American Forces Press Service, geraadpleegd op 5 juli 2012 op http://www.defense.gov/news/newsarticle.aspx?id=63342.

GCR2P. Populations at risk: Libya. Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://globalr2p.org/ .

GCR2P (2011, 4 maart). Open letter to the Security Council on the situation in Libya. Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://globalr2p.org/advocacy/index.php.

GCR2P (2011, 14 maart). Libya: time for decision. Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://globalr2p.org/advocacy/index.php.

73 GCR2P (2011, 7 november). Background briefing: R2P after Libya and Cote d’Ivoire. Geraadpleegd op 1 maart 2012 op http://globalr2p.org/advocacy/index.php.

Gierycz, D. (2010). From humanitarian Intervention (HI) to Responsibility to Protect (R2P). Criminal Justice Ethics, 29 (2), pp. 110-128.

Goncalves, A. (2011, 25 maart). Dossier Libye: Opération Harmattan. Geraadpleegd op 16 februari 2012 op http://www.lesechos.fr/entreprises-secteurs/air-defense/dossier/0201254324382-libye-operation- harmattan-125922.php.

Gritten, D. (2011, 25 augustus). Key figures in Libya’s rebel council. BBC News, geraadpleegd op 18 februari 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12698562.

Gruot, B. (2011, 19 maart). Libya: Nos forces Aériennes s’opposeront a toute agression des avions du colonel Kadhafi. Geraadpleegd op 16 november 2012 op http://www.defense.gouv.fr/actualites/operations/libye-nos-forces-aeriennes-s-opposeront-a-toute- agression-des-avions-du-colonel-kadhafi.

Henckaerts, J.-M., Doswald-Beck, L. & Alvermann C. (2005). Customary International Humanitarian Law: volume I: rules. Cambridge: Cambridge University Press.

Henderson, C. (2011). International measures for the protection of civilians in Libya and Côte d’Ivoire. International and Comparative Law Quarterly, 60 (3), pp. 767-778.

Hennessey, P., Willsher, K. & Spillius, A. (2011, 19 maart). Libya: it’s the coalition of the willing – but can it hold? Geraadpleegd op 18 februari 2012 op http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/africaandindianocean/libya/8393325/Libya-its-the- coalition-of-the-willing-but-can-it-hold.html.

HRW (2011, 22 oktober). Libya: Investigate deaths of Gaddafi and son. Geraadpleegd op 27 juni 2011 op http://www.hrw.org/news/2011/10/22/libya-investigate-deaths-gaddafi-and-son.

HRW (2011, 24 oktober). Libya: Apparent execution of 53 Gaddafi supporters. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/news/2011/10/24/libya-apparent-execution-53-gaddafi-supporters.

HRW (2011, 19 november). Libya: surrender Saif al-Islam Gaddafi to ICC. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/news/2011/11/19/libya-surrender-saif-al-islam-gaddafi-icc.

HRW (2011, 21 november). Libya: reported capture of Abdullah Sanussi. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/news/2011/11/20/libya-reported-capture-abdullah-sanussi.

HRW (2012, 22 januari). World Report 2012: Libya. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/world-report-2012/world-report-2012-libya (GO: 27/06/2012).

HRW (2012, 11 mei). Libya: amend new special procedures law. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/news/2012/05/11/libya-amend-new-special-procedures-law.

HRW (2012, 16 mei). Unacknowledged deaths: civilian casualties in NATO’s Air Campaign in Libya. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op www.hrw.org.

HRW-News (2012, 14 mei). NATO investigate civilian deaths in Libya. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.hrw.org/news/2012/05/14/nato-investigate-civilian-deaths-libya.

74 ICC (2011, 26 februari). Libya: ICC-01/11: situation in Libya, pre-trial, referral 26.02.2011. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.icc-cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ICC0111/.

ICC – Office of the prosecutor (2011, 16 mei). Statement ICC prosecutor press conference on Libya 16 may 2011. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://www.icc- cpi.int/menus/icc/structure%20of%20the%20court/office%20of%20the%20prosecutor/reports%20and %20statements/statement/statement%20icc%20prosecutor%20press%20conference%20on%20libya%2 016%20may%202011?lan=en-GB.

ICC – Office of the prosecutor (2012, 16 mei). ICC-01/11: Situation in the Libyan Arab Jamahiriya. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op www.icc-cpi.int.

ICC – Press Release (2011, 16 mei) ICC prosecutor: Gaddafi used his absolute authority to commit crimes in Libya. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://www.icc-cpi.int/NR/exeres/1365E3B7-8152-4456-942C- A5CD5A51E829.htm.

ICC - Press Release (2011, 27 juni). Pre-trail Chamber I issues three warrants of arrest for , Saif al-Islam Gaddafi and Abdullah al-Senussi. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.icc-cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ICC0111/ .

ICC – Press Release (2011, 22 november). Pre-trail Chamber I orders the termination of the case against Muammar Gaddafi. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.icc- cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ICC0111/ .

ICC – Press Release (2011, 23 november). Course of action before the ICC following the arrest of the suspect Saif al-Islam Gaddafi in Libya. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.icc- cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ICC0111/ .

ICC – Press Release (2012, 1 juni). Postponement of the execution of the request for surrender of Saif al- Islam Gaddafi to the ICC. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op http://www.icc- cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ICC0111/ .

IEA (International Energy Agency). Geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://www.iea.org/ .

Ivanov, E. (2011, 25 maart). Russia’s response to the Libyan crisis: a paradigm shift? Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://rbth.ru/articles/2011/03/25/russias_response_to_the_libyan_crisis_a_foreign_policy_paradigm_ shif_12617.html .

Jones, B. D. (2011). Libya and the Responsibilities of Power. Survival: Global Politics and Strategy, 53 (3), pp. 51-60.

Juppé, A. (2011, 16 maart). Notre Honneur. Geraadpleegd op 24 juni 2012 op http://www.al1jup.com/?m=201103 .

Knack (2011, 16 februari) Dossier Libië: 14 mensen gewond bij betoging. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op www.knack.be/nieuws/dossiers/libie .

Knack (2011, 17 februari). Dossier Libië: Bahrein en Libië treden hardhandig op tegen de rebellen. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op www.knack.be/nieuws/dossiers/libie .

Knack (2011, 2 maart) Dossier Libië: Libië uit VN-Mensenrechtenraad gezet. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op www.knack.be/nieuws/dossiers/libie (GO: 10/02/2012)

75 Knack (2011, 10 maart). Frankrijk erkent als eerste Libische rebellenraad. Geraadpleegd op 26 januari 2012 op http://www.knack.be/nieuws/buitenland/frankrijk-erkent-als-eerste-libische- rebellenraad/article-1194965989180.htm.

Knack (2011, 10 maart) Franse erkenning Libische oppositie zorgt voor wrevel bij EU. Geraadpleegd op 26 januari 2012 op http://www.knack.be/nieuws/buitenland/franse-erkenning-libische-oppositie-zorgt- voor-wrevel-bij-eu/article-1194966080389.htm.

Knack (2011, 8 maart). Rusland tegen militaire interventie in Libië. Geraadpleegd op 26 januari 2012 op http://www.knack.be/nieuws/buitenland/rusland-tegen-militaire-interventie-in-libie/article- 1194964633405.htm .

Kraniotis, L. (2011, 25 augustus). Olie van levensbelang voor toekomst Libië. Geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://nos.nl/artikel/267242-olie-van-levensbelang-voor-toekomst-libie.html .

Krauss, C. (2011, 22 augustus). The scramble for access to Libya’s oil wealth begins. NYTimes, geraadpleegd op 2 maart 2012 op http://www.nytimes.com/2011/08/23/business/global/the-scramble- for-access-to-libyas-oil-wealth-begins.html?pagewanted=all .

Lefevre, F. (2012, 30 april). Khadafi wilde Sarkozy sponsoren. Het Nieuwsblad.

Leiby, R. & Mansoer, M. (2011, 12 maart). Arab League asks U.N. for no-fly zone over Libya. Washington Post, geraadpleegd op 8 juni 2012 op http://www.washingtonpost.com/world/arab-league-asks-un-for- no-fly-zone-over-libya/2011/03/12/ABoie0R_story.html .

Lewis, W. (2011). Libya: dream vs reality. Mediterranean Quarterly, 22 (3), pp. 42- 52.

L’Express (2011, 19 maart). Libye: une première frappe française a eu lieu. Geraadpleegd op 16 februari 2012 op http://www.lexpress.fr/actualite/monde/libye-une-premiere-frappe-francaise-a-eu- lieu_974057.html.

Lukyanov, F. (2011, 23 maart). Two Russias face off on Libya. Geraadpleegd op 3 juni 2012 op http://rbth.ru/articles/2011/03/23/two_russias_face_off_on_libya_12602.html.

Nature (2012). Worldwide weapons. In: Nature, 482, p. 275.

Mediapart (2011). Dossier: Sarkozy-Kadhafi: dix mois d’investigations. Geraadpleegd op 1 mei 2012 op www.mediapart.fr/dossier/international/sarkozy-kadhafi-dix-mois-d-investigations.

Mertus, J.A. (2009, 2de uitgave). The United Nations and Human Rights: a guide for a new era. London & NY: Routledge.

Milne, S. (2011, 26 oktober). If the Libyan war was about saving lives, it was a catastrophic failure. The Guardian. Geraadpleegd op 9 februari 2012 op http://www.guardian.co.uk/commentisfree/2011/oct/26/libya-war-saving-lives-catastrophic-failure .

Ministère de la Défense - France (2011, 27 september). L’Opération Harmattan. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.defense.gouv.fr/operations/autres-operations/operation-harmattan- libye/dossier/l-operation-harmattan .

Ministry of Defence- UK (2011). Operation Ellamy: background briefing. Geraadpleegd op 18 november 2011 op http://www.mod.uk/DefenceInternet/FactSheets/LibyaOperationEllamyBackgroundBriefing.htm.

76 Mudge, R. & Illmer, A. (2011, 19 maart). Rebels, West wary of Libyan ceasefire. Geraadpleegd op 6 februari 2012 op http://www.dw.de/dw/article/0,,14922684,00.html.

Mulder, F. (2011, 7 maart). Herkomst Libische wapens pijnlijk voor Europese leiders. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://stopwapenhandel.org/node/1121.

NATO. NATO and Libya: Operation Unified Protector. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/71679.htm.

NATO. NATO and Libya: Operation Unified Protector - Command and Control. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/71679.htm.

NATO. NATO and Libya: Operation Unified Protector – Command Structure of Operation Unified Protector. Geraadpleegd op 4 juli 2012 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/topics_71652.htm?.

NATO. NATO and Libya: Operation Unified Protector – Final Mission Statistics. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/71679.htm.

NATO. Strategic Concept for the Defence and Security of the Members of the North Atlantic Treaty Organisation adopted by Heads of State and Government in Lisbon. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_68580.htm.

NATO – Newsroom (2011, 6 oktober). Ministers determined to pursue operation in Libya as long as threats persist. Geraadpleegd op 18 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/natolive/news_78934.htm.

NATO – Newsroom (2011, 31 oktober). “We answered the call'' - the end of Operation Unified Protector. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.nato.int/cps/en/SID-980ABA34- F575F00E/natolive/news_80435.htm.

Newman, M. (2009). Revisiting the “Responsibility to Protect”. The Political Quarterly, 80 (1), 92-100.

NTC. Geraadpleegd op 18 februari 2012 op http://www.ntclibya.org/english/.

OHCHR, press release (2011, 23 februari). Human Rights Council holds a Special Session on the situation of Human Rights in the Libyan Arab Jamahiriya. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op http://www.ohchr.org/en/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=10749&LangID=E.

OHCHR, press release (2011, 25 februari). UN Human Rights Council recommends suspension of Libya. Geraadpleegd op 10 februari 2012 op http://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/HRCSpecialSessionLibya.aspx.

OHCHR (2012, 8 maart). Human Rights violations and war crimes committed on both sides – the latest report on Libya. Geraadpleegd op 1 juli 2012 op http://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/LibyaReport.aspx.

OPEC (2010/2011). Libya: facts and figures. Geraadpleegd op 15 maart op http://www.opec.org/opec_web/en/about_us/166.htm.

Pannell, I. (2011, 19 maart). Libya: Gaddafi forces attacking rebelheld Benghazi. BBC News, geraadpleegd op 6 februari 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12793919.

Pannell, I. (2011, 21 maart). Libya: US “to reduce role in military campaign”. BBC News, geraadpleegd op 5 juli 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-12813757.

77 Peterson, M. J. (1997). Recognition of governments: legal doctrine and state practice, 1815-1995. Basingstoke: MacMillan Press.

Raad van de Europese Unie (2008, 13 december). Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie. Geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://eur- lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:335:0099:01:NL:HTML.

Raddatz, M. (2011, 7 maart). Should the United States enforce Libyan No-Fly Zone. ABC News, geraadpleegd op 7 juni 2012 op http://abcnews.go.com/International/libya-gadhafi-united-states- enforce-fly-zone/story?id=13072666.

Ramcharan, B.G. (2011). The UN Human Rights Council. London & NY: Routledge.

Ratnesar, R. (2011, 28 maart). In defence of inconsistency. Time, geraadpleegd op 1 maart 2012 op bron: http://www.time.com/time/nation/article/0,8599,2061745,00.html.

Rettman, A. (2011, 10 maart). France alienates fellow EU countries on Libya. EU observer, Geraadpleegd op 2 juni 2012 op http://euobserver.com/24/31961.

RFI (2011, 24 februari). African Union condemns Libya crackdown. Geraadpleegd op 30 juni 2012 op http://www.english.rfi.fr/africa/20110224-african-union-condemns-libya-crackdown .

Rogin, J. (2011, 16 maart). European governments “completely puzzled” about US position on Libya. Foreign Policy (the cable). Geraadpleegd op 7 juni 2012 op http://thecable.foreignpolicy.com/posts/2011/03/16/european_governments_completely_puzzled_abo ut_us_position_on_libya.

SIPRI. Arms Embargoes database: Libya. Geraadpleegd op 26 juni 2012 op http://www.sipri.org/research/armaments/transfers/transparency/national_reports/databases/embarg oes.

SIPRI-Vlaams Vredesinstituut (2011). Sipri yearbook 2011: Armaments, disarmament and International Security. Samenvatting in het Nederlands. Geraadpleegd op 25 juni 2012 op http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/index.php?option=com_content&view=article&id=255&Itemid=4 :.

Smith, R. (2010). Textbook on International Human Rights. Oxford: Oxford University Press.

Tiku, N. (2011, 7 maart). The U.S. position on Libya: No-Fly Zones versus asking the Saudis to supply weapons (again). Geraadpleegd op 7 juni 2012 op http://nymag.com/daily/intel/2011/03/mccain_pushes_for_a_no-fly_zon.html.

UN (2011, 26 februari). S/RES/1970 (2011). Geraadpleegd op 16 november 2011 op www.un.org/Docs/sc/uncs_resolutions11.htm.

UN (2011, 17 maart). S/RES/1973 (2011). Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions11.htm.

UN (2012, 27 oktober). S/RES/2016 (2011). Geraadpleegd op 12 november 2011 op http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions11.htm.

UN (2011, 17 maart). SC/10200: Security Council 6498th meeting. Geraadpleegd op 24 november 2011 op http://www.un.org/News/Press/docs/2011/sc10200.doc.htm.

78 UN General Assembly (2005, 24 oktober). A/Res/60/1: World Summit Outcome 2005. Geraadpleegd op 27 maart 2012 op http://www.un.org/summit2005/documents.html .

UN News Centre (2012, 29 februari). UN envoy confident Libya can overcome challenges and pursue democracy. Geraadpleegd op 26 juni 2012 op http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=41415&Cr=libya&Cr1=.

UN News Centre (2011, 1 maart). General Assembly suspends Libya from rights body; Ban says regional change must come ‘from within’. Geraadpleegd op 11 februari 2012 op http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=37656&Cr=libya&Cr1=.

UN News Centre (2012, 22 mei). UN envoy to Libya welcomes successful voter registration as a ‘milestone’ achievement. Geraadpleegd op 26 juni 2012 op http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=42063&Cr=libya&Cr1=.

UN News Centre (2012, 11 juni). Top UN official welcomes new election date for Libya’s legislative polls. Geraadpleegd op 26 juni 2012 op http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=42191&Cr=Libya&Cr1=.

UN – World Summit 2005 (2005). Factsheet: 2005 world summit outcome: achievements in brief. Geraadpleegd op 15 maart 2012 op http://www.un.org/summit2005/documents.html.

UPI (United Press International) (2012, 23 januari 2012). Energy resources: analyst – Libyan oil recovery has limits. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.upi.com/Business_News/Energy- Resources/2012/01/23/Analyst-Libyan-oil-recovery-has-limits/UPI- 60731327320289/?rel=78551329394537.

USAToday (2011, 13 maart). Arab League asks for no-fly zone over Libya. Geraadpleegd op 8 juni 2012 op http://www.usatoday.com/news/world/2011-03-12-arab-league-libya_N.htm.

Van Genugten, S. (2011). Libya after Gadhafi. Survival: global politics and strategy, 53 (3), 61-74.

Vlaams Vredesinstituut (2012, januari). Factsheet: De Europese Unie en controle op wapenhandel. Geraadpleegd op 24 juni 2012 op www.vlaamsvredesinstituut.eu.

Vredesactie, persbericht (2012, 11 januari). EU rapport over wapenhandel: België exporteert massaal wapen naar het Midden-Oosten. Geraadpleegd op 30 maart 2012 op http://www.vredesactie.be/article.php?id=739.

Weiss, T.G. (2009). Once again never again? Amsterdam Law Forum, 1(2), 29-32.

Westervelt, E. (2011, 12 september). NATO’s intervention in Libya: a new model? NPR, geraadpleegd op http://www.npr.org/2011/09/12/140292920/natos-intervention-in-libya-a-new-model.

Zemni, S. (2011, 26 november). Hoorcollege politiek van de globalisering:‘2011: het jaar van de Arabische omwenteling?

79 BIJLAGEN: 1. Tijdlijn: een aantal sleutelmomenten van de Libische crisis die belangrijke ijkpunten vormden doorheen deze verhandeling worden hierin samengebracht.

80

81 2. Factsheet NAVO: OUP Final Mission Stats, 2 november 2012.

82