Kennisdocument Vissen & Amfibieën Natura 2000

REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND

Kennisdocument Vissen & Amfibieën Natura 2000 Overijssel

Natura 2000 gebieden: Aamsveen, Boetelerveld, Buurserzand & Haaksbergerveen, Dinkelland, Landgoederen Oldenzaal, Oldematen & Veerslootlanden, Springendal & Dal van de Mosbeek, Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht, Vecht en Beneden , Weerribben, Wieden, Witte Veen

Een rapportage van RAVON in opdracht van de Provincie Overijssel

augustus 2010

Karin Didderen, Annemarieke Spitzen-Van der Sluis, Arthur de Bruin, Willem Kuijsten, Jan Kranenbarg & Ronald Zollinger

STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl

Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Colofon

© 2010 Stichting RAVON, Nijmegen Rapportnummer: 2010.057 Tekst: Karin Didderen, Annemarieke Spitzen – van der Sluijs, Arthur de Bruin, Willem Kuijsten, Jan Kranenbarg & Ronald Zollinger Met medewerking van: Peter Frigge, Edo Goverse, Joran Janse, Wilbert Bosman. In opdracht van: Provincie Overijssel Foto omslag: Kamsalamander, Arnold van Rijsewijk Wijze van citeren: Didderen K.,, A.M. Spitzen – van der Sluijs, A. de Bruin, C.W. Kuijsten, J. Kranenbarg & R. Zolllinger, 2010. Kennisdocument Vissen & Amfibieën Natura 2000 Overijssel. RAVON, Nijmegen, Rapport 2010.057

Stichting RAVON

INHOUD

1 INLEIDING ...... ………………………………………1 1.1 Kennisdocument ...... ………………………………………1 1.2 Leeswijzer ...... ………………………………………2

2 ONDERZOEKSMETHODIEK ...... ………………………………………3 2.1. Werkwijze ...... ………………………………………3 2.2 Gebruikte bronnen en copyrights ...... ………………………………………4

3 PROFIELDOCUMENTEN ...... ………………………………………7 3.1 Kamsalamander (H1166) ...... ………………………………………7 3.2 Beekprik (H1096) ...... ………………………………………8 3.3 Bittervoorn (H1134) ...... ………………………………………9 3.4 Grote modderkruiper (H1145) ...... ………………………………………10 3.5 Kleine modderkruiper (H1149) ...... ………………………………………13 3.6 Rivier- en beekdonderpad (H1163) ...... ………………………………………14

4 LEEFGEBIEDEN BINNEN NATURA 2000 ...... ………………………………………17 4.1 Aamsveen ...... ………………………………………17 4.2 Boetelerveld ...... ………………………………………18 4.3 Buurserzand & Haaksbergerveen ...... ………………………………………18 4.4. Dinkelland ...... ………………………………………21 4.5 Landgoed Oldenzaal ...... ………………………………………24 4.6 Oldematen & Veerslootlanden ...... ……………………………………26 4.7 Springendal & Dal van de Mosbeek ...... ………………………………………29 4.8 Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht ...... ………………………………………32 4.9 Vecht & Beneden Regge ...... ………………………………………35 4.10 Weerribben ...... ………………………………………41 4.11 Wieden ...... ………………………………………44 4.12 Witte Veen ...... ………………………………………48

5 LITERATUUR ...... ………………………………………49

BIJLAGEN

Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Stichting RAVON

1 INLEIDING

1.1 Kennisdocument

De Provincie Overijssel is voortouwnemer van 17 Natura 2000 gebieden (tabel 1). Kennis van de huidige situatie omtrent het voorkomen van soorten is essentieel om doelstellingen te kunnen formuleren omtrent het behoud en/of het verbeteren van de natuurwaarden. Om deze reden heeft de Provincie Overijssel RAVON verzocht een Kennisdocument Vissen & Amfibieën Natura 2000 op te stellen.

Het kennisdocument omvat:  kaarten met hierop aangegeven het actuele en potentiële leefgebied van de soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd (tabel 1) (offerteverzoek 1.3a)  Interpretatie van de kwaliteit van het huidige leefgebied in een tabel en in een toelichting (1.3b)  Informatie over de ecologische vereisten van de soorten in de profielendocumenten (1.3b)  Trends van populaties van soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd (1.3c)

Tabel 1. Natura 2000 gebieden in Overijssel. Op basis van de concept aanwijzingsbesluiten zijn voor vissen en amfibieën aangeduid met x instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. RAVON adviseert om voor de soorten aangeduid met * instandhoudingsdoelstellingen te formuleren. kamsala- grote modder kleine modder Rivierdon- beekprik bittervoorn mander kruiper kruiper derpad H1166 H1096 H1134 H 1145 H1149 H1163

Aamsveen x Bergvennen & Brecklenkampse Veld Boddenbroek Boetelerveld x Buurserzand & Haaksbergerveen x x Dinkelland x * x Landgoederen Oldenzaal x Lemselermaten Lonnekermeer Oldematen & Veerslootlanden x x x Springendal & Dal van de Mosbeek x x x Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht x * x Vecht en Beneden Regge x x x x x Weerribben x x x Wieden x x x x Wierdense Veld Witte Veen x

1 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

1.2 Leeswijzer

Deze rapportage is als volgt opgebouwd: De werkwijze die gehanteerd is, is beschreven in hoofdstuk 2. Daarna zijn in hoofdstuk 3 allereerst de bestaande profielendocumenten van de soorten geactualiseerd. Deze bestaan uit een algemene beschrijving van de soorten met betrekking tot onder andere de ecologie en bedreiging van de soorten. In hoofdstuk 4 zijn de leefgebieden van de soorten met instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000 gebieden gegroepeerd en per gebied beschreven. Zowel het relatieve voorkomen van de soort in het gebied, de relatieve bijdrage van het gebied in de landelijke verspreiding van de soort, de huidige trend van de soort in het gebied, het actuele leefgebied van de soort binnen het gebied en de kwaliteit van het leefgebied zijn beschreven. Indien mogelijk is er een advies gegeven voor verbeteringen en of vergroting van het leefgebied, de ligging van potentiële leefgebieden of het vergroten van het inzicht in het voorkomen van de soort in het gebied.

2 Stichting RAVON

2 ONDERZOEKSMETHODIEK

2.1 Werkwijze

Profieldocumenten De profielen van de doelsoorten bevatten informatie over het uiterlijk, de landelijke verspreiding, de ecologie, de bedreigingen en bescherming en beheer en herstel van de soorten. Voor het opstellen van de profielen is gebruik gemaakt van de bij Stichting RAVON bekende literatuur over deze onderwerpen aangevuld met praktijkkennis van de bij RAVON werkzame ecologen.

Verspreidingsgegevens RAVON heeft gebruik gemaakt van de de nieuwste GIS bestanden (shape-files) (versie februari 2010) van de Natura 2000 begrenzingen. Met behulp van ArcGIS zijn de verspreidingsgegevens van RAVON geplot en per Natura 2000 gebied is zo per soort een verspreidingskaart gemaakt. Binnen de kaarten zijn de verspreidingsgegevens zo nauwkeurig mogelijk weergegeven waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen waarnemingen op kilometerhok en hectareniveau. Er is uitsluitend gebruik gemaakt van actuele gegevens (1980-2010). De verspreidingskaarten zijn samen met de leefgebiedaanduidingen opgenomen als bijlagen, waarbij de aangegeven nummering in de tekst correspondeert met de nummering van de bijlage. Voor elke soort is, aangemerkt in een tabel als “aantal kmhokken”, aangegeven in hoeveel kilometerhokken de soort is aangetroffen binnen het Natura 2000 gebied vanaf het jaar 2000.

Leefgebieden kaarten Naast de actuele verspreiding, is op basis van expert judgement aangegeven waar zich binnen het Natura 2000 gebied belangrijke leefgebieden van de soorten bevinden. Er is onderscheid gemaakt in 1. actueel- en geschikt leefgebied, 2. potentieel leefgebied en 3. ongeschikt leefgebied. Het oordeel dat leidt tot de eerste categorie is gebaseerd op de verspreiding (actueel) en geschiktheid van het gebied voor de betreffende soort. Voorts zijn gebieden die potentieel geschikt of ongeschikt lijken, aangeduid. Een toelichting in de tekst geeft aan welke eigenschappen van het gebied zorgen dat het leefgebied momenteel (nog) niet geschikt is.

Inschatting relatieve belang van het gebied voor de soort De relatieve bijdrage van Natura 2000 gebieden aan de totale populatieomvang van de habitatsoorten binnen Nederland, is berekend op basis van de verspreiding van de soorten. De bijdrage wordt uitgedrukt in drie klassen: < 2 %, 2 – 15 %, > 15 % van het totale voorkomen in Nederland. Bij de analyse is gebruik gemaakt van actuele (1992-2009) verspreidingsgegevens uit het databestand van RAVON. Indien op basis van recent onderzoek nieuwe inzichten verkregen zijn betreffende de verspreiding van soorten is dit tekstueel aangegeven. De achterliggende berekening die tot indeling voor een bepaalde klasse resulteert, is als volgt: per gebied wordt bepaald hoeveel waarnemingen binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied liggen, deze worden gedeeld door het totaal aantal waarnemingen in Nederland en vermenigvuldigd met 100 om tot een percentage te komen. Dit percentage is vervolgens ingedeeld in 3 klassen van <2 %, 2-15%, >15%. Alle waarnemingen zijn berekend op

3 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

kilometerhok niveau, indien een waarneming (hoe klein dan ook) binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied ligt is deze meegerekend. In geval er onvoldoende actuele verspreidingsgegevens van een soort in een gebied aanwezig zijn, is het redelijkerwijs niet mogelijk te berekenen in welke mate de gebieden de landelijke verspreiding dekken. In dergelijke gevallen is tekstueel aangegeven wat op basis van expert judgement als een reëlere schatting aan de landelijke bijdrage kan worden gezien.

Trend van de soort in het gebied Door het ontbreken van historische gegevens, evenals het ontbreken van systematische onderzoeken die gericht zijn op de populatieomvang van de soorten binnen de gebieden, is het niet mogelijk trends te bepalen op basis van kwantitatieve gegevens. Bovendien variëren vangst- en waarnemingsinspanning over de tijd. Het bepalen van een trend is daarom voor de meesten soorten en gebieden niet mogelijk geweest. Daar waar het wel mogelijk is, is de trend bepaald op basis van expert judgement. Voor de overige gebieden is de landelijke trend overgenomen.

Actueel leefgebied Voor de verschillende Natura 2000 soorten is per gebied een bondige beschrijving gemaakt van wat bekend is van het voorkomen van een soort in het betreffende Natura 2000 gebied. Hiervoor is per gebied gebruik gemaakt van de verspreidingskaarten, de beschrijving aangevuld met relevante kennis en literatuur, die met bronvermelding is opgenomen in de tekst.

Kwaliteit leefgebied Voor de verschillende Natura 2000 soorten is per gebied en op basis van de aanwezige en extern geraadpleegde gebiedskennis een bondige beschrijving gemaakt van de inschatting van de kwaliteit van het leefgebied in het betreffende Natura 2000 gebied. Hiervoor is per gebied gebruik gemaakt van de verspreidingskaarten, gebiedskennis, werkdocumenten van de Provincie Overijssel en de kennis van lokale water- en natuurbeheerders. De kwaliteit van het gebied is op basis van het expert oordeel geclassificeerd in gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig of onbekend.

2.2 Gebruikte bronnen en copyrights

Verspreidingskaarten Voor de verspreidingskaarten in dit rapport is gebruik gemaakt van top 50 kaarten van het Kadaster. De auteursrechten en databankrechten van de in de bijlagen opgenomen topografische ondergronden zijn voorbehouden aan Kadaster, Emmen, [1999-2006]”.

Verspreidingsgegevens Als basisdatabestand is het vissenbestand van RAVON (versie 2010) gebruikt. Daarnaast zijn de volgende bestanden toegevoegd: - RAVON Hemelvaartweekend 2010 - RAVON midzomer vissenweekend 2010 - Visgegevens Waterschap Velt en Vecht van 2006 – 2009 - Visgegevens Waterschap Reest en Wieden - Bevissing Weerribben in opdracht van de provincie Overijssel (2009) - Bevissingen Olde Maten & Veerslootlanden in opdracht van DLG (2008-2009) - Gegevens van Telmee.nl (versie 17 juli 2010)

4 Stichting RAVON

Gebiedskennis De volgende mensen zijn geraadpleegd met betrekking tot hun kennis van de gebieden: - Jeroen Bredenbeek (Staatsbosbeheer) - Wilbert Bosman (RAVON) - Ruurd van Donkelaar (Ruurd van Donkelaar Groenadvies) - Gerrit Jan van Dijk (Waterschap Groot ) - Jan Luc van Eijk (Gemeente Berkelland) - Marion Geerink (Waterschap Regge en ) - Edo Goverse (RAVON) - Bart de Haan, Natuurmonumenten - Agnes Kleinsmit (Natuurmonumenten) - Bert Knol (Waterschap Regge en Dinkel) - Rob Meulenbroek (Natuurmonumenten) - Kristian van Oene (Landschap Overijssel) - Jan Spijkerman (Staatsbosbeheer) - Matthijs de Vos (Waterschap Rijn en IJssel) - Daan Vreugdenhil (Natuurmonumenten) - Mark Zekhuis (Landschap Overijssel) - Ronald Zollinger (RAVON)

5 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

6 Stichting RAVON

3 PROFIELDOCUMENTEN

3.1 Kamsalamander (H1166)

Verspreiding Verspreid over het noorden, zuiden en midden van Nederland liggen belangrijke gebieden voor de kamsalamander. In Overijssel is met name Twente dicht bezet, waarbij het gaat om het gebied tussen Enschede, Oldenzaal, Ootmarsum, Denekamp en Losser en ook om het gebied Aamsveen, Zuid-Eschmarke en Witte Veen. In Twente ligt een min of meer aaneengesloten reeks van 60 bezette kilometerhokken (Arntzen & Smit, 2009).

Ecologie De kamsalamander is een goede indicatorsoort voor de kwaliteit van leefgebieden. Kamsalamanders worden vooral aangetroffen in bosrijke gebieden, of in een landschap met voldoende struweel en houtwallen. Het terrein wordt vaak gekenmerkt door kleinschaligheid in de directe nabijheid van het voortplantingswater. De kamsalamander heeft een voorkeur voor relatief grote, diepe, geïsoleerde, stilstaande en visloze voortplantingswateren. Zelden wordt de soort in agrarische gebieden aangetroffen, wel veel in beekdalen, op landgoederen en langs de grote rivieren. Het versterken van kamsalamanderpopulaties gebeurt vooral door de aanleg van poelen, maar ook de aanwezigheid van voldoende landhabitat is essentieel.

Bedreigingen De kamsalamander staat op de Rode Lijst in de categorie ‘kwetsbaar’ (Van Delft et al., 2007). Ten opzichte van de referentie periode (voor 1950) is de soort met 33% achteruitgegaan. De oorzaken hiervoor zijn divers, maar het verdwijnen van geschikte voortplantingspoelen lijkt de belangrijkste reden te zijn. Ook het verlies aan kleinschaligheid in het landschap, verdroging, het gebruik van pesticiden en fungiciden en het ongeschikt raken van landhabitat hebben zorggedragen voor deze neerwaartse trend. Kamsalamanders worden opvallend vaak als verkeersslachtoffer gemeld. De landelijke trend van de amfibieën monitoring (1997 – 2007 ongewogen, maar laat een matige toename zien voor kamsalamander over de afgelopen 10 jaar (Goverse et al., 2008). De toegenomen versnippering van het leefgebied en het verkeer zorgen voor problemen voor de kamsalamander. Door de aanleg van poelen en amfibietunnels, zoals in Twente en het aanwijzen van beschermde gebieden in het kader van Natura 2000, is de negatieve landelijke trend in de laatste 10 jaar omgebogen naar een stabiele situatie c.q. matige toename.

Beheer en herstel Aandachtspunten voor de aanleg en het onderhoud van poelen  Poelen moeten groot en waterhoudend zijn, met voldoende vegetatie en zonder vis.  Inzijging van pesticiden en fungiciden in poelen moet voorkomen worden.  De kolonisatie kans is het grootst als poelen goed begroeid zijn en binnen een straal van maximaal 500 meter van een ander voortplantingswater liggen.

Aandachtspunten voor de aanleg en het onderhoud van landhabitat  Grootschalig agrarisch landschap dient omgevormd te worden tot kleinschalig cultuurlandschap, mede door middel van houtwallen (groene dooradering).  Het aanleggen van corridors in dichte bosgebieden stimuleert dispersie.

7 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

 Keerschermen en amfibietunnels voorkomen verkeersslachtoffers op wegen.  Het bieden van voldoende schuilgelegenheid door middel van dode bomen, stenen, strooisel etc. is belangrijk.

3.2 Beekprik (H1096)

Uiterlijk Beekprikken hebben een slank, langgerekt en cilindrisch lichaam met een gladde huid zonder schubben. Aan de zijkant van het lichaam hebben zij zeven donkere kieuwopeningen en één neusopening bovenop de kop. Er zijn geen borst- en buivinnen aanwezig. De twee rugvinnen zijn vrijwel aaneengegroeid. De larven van de beekprik, ammocoeten genaamd, leven in de bodem en hebben geen ogen. Zij hebben een spleetvormige mond zonder kaken. Het lichaam is geel tot roze gekleurd. Voorafgaand aan het volwassen stadium treedt een metamorfose op waarbij de beekprik ogen en een mondschijf ontwikkeld. Volwassen dieren zijn donkergrijs tot bruin van kleur op de rug en licht grijs tot wit op de buik. Volwassen beekprikken worden maximaal 19 cm lang (Spikmans & Kranenbarg, 2006).

Verspreiding Het voorkomen van de beekprik in Nederland is goed bekend. De beekprik komt verspreid voor in beken in de Achterhoek, Veluwe, Noord-Brabant en Limburg. Uit de gegevens van beekprikken in Nederland blijkt dat tussen de periode 1945 en 1980 het aantal vindplaatsen met beekprikken met 64% is afgenomen (de Nie, 1996). Binnen stroomgebieden komt de beekprik nu versnipperd voor in de beektrajecten die geschikt zijn als leefgebied. De leefgebieden liggen veelal geïsoleerd van elkaar, gescheiden door beektrajecten waarin de beekprik niet kan leven als gevolg van droogval, verstuwing of kanalisatie.

Ecologie Beken en (bovenlopen van) kleine rivieren vormen het belangrijkste leefgebieden van de beekprik. De soort komt voor op plaatsen met een natuurlijke afvoerdynamiek en bijbehorende diversiteit van substraattypen. Snelstromende trajecten met een grof substraat in de vorm van grof zand en grind worden hierbij afgewisseld met luwe traagstromende delen met slib en detritus (Kroodsma & de Vos, 2005). Beekprikken migreren over korte afstanden. In het laatste levensjaar metamorfoseren beekprikken tot volwassen dieren en vindt het paaien plaats, waarna ze sterven. Afhankelijk van de watertemperatuur begint de paai tussen februari en begin mei. De dieren paaien op locaties met grind en steentjes op plekken met een hogere stroomsnelheid. Om deze plaatsen te bereiken wordt over kleine afstanden gemigreerd. Door met hun zuigmond stenen te verplaatsen maken de prikken een soort nesten, ovale kuiltjes van ongeveer 20 cm doorsnede (Gubbels, 2009). In deze periode zijn de dieren nauwelijks schuw en een gemakkelijke prooi voor roofvissen en andere predatoren. De eitjes worden in de kuiltjes afgezet en bedekt met zand. Na de paai sterven de volwassen dieren. Twee weken later komen de larven uit, die na enige tijd de beek afzakken naar geschikte plaatsen waar ze zich in kunnen graven. De larven leven meerdere jaren in traagstromende delen waar slib, detritus en blad accumuleert. Op deze plekken filteren de larven kiezelalgen en fijn detritus. Deze biotopen zijn vooral aanwezig in binnenbochten en luwe delen van meanderende (bos-)beken.

Bedreigingen De beekprik heeft baat bij permanent stromende beken met grote variatie in beekmorfologie en substraat. Normalisatie van beken waarbij gevarieerde, sneller stromende trajecten

8 Stichting RAVON

omgevormd worden tot rechte, eenvormige trajecten met een lage stroomsnelheid en dikke sliblaag resulteert in habitatverlies voor de soort. In de 20e eeuw heeft grootschalige normalisatie van beken en de slechte waterkwaliteit geresulteerd in een achteruitgang van beekprik. Voor een effectief behoud en herstel van beekprikpopulaties moet de beheerder rekening houden met de gehele levenscyclus. Tussen de paaiplaatsen en opgroeiplaatsen mogen geen migratiebarrières aanwezig zijn. Ook de bedding waar beekprikken paaien mag niet verstoord worden (van Emmerik & de Nie, 2006). Droogval, verstuwing en het verstoren van paai- en opgroeihabiat door het machinaal schonen van beken vormen bedreigingen voor beekprikpopulaties.

Beheer en herstel  Beekherstelmaatregelen zoals het terugbrengen van stroming in combinatie met het vispasseerbaar maken van beekdelen, waarbij nieuw leefgebied ontstaat kunnen zorgen voor uitbreiding van beekprikpopulaties.  Herstel van de hydrologie, waarbij een natuurlijke afvoerdynamiek ontstaat, zonder veel piekafvoeren of situaties met geringe afvoer of droogval, dragen bij aan het herstel van het leefgebied van beekprik.  Werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door deskundige personen die de beekprikken verwijderen en uitzetten op locaties van waaruit de soort zich na de werkzaamheden naar hetzelfde traject kan verspreiden.

3.3 Bittervoorn (H1134)

Uiterlijk De bittervoorn is een kleine, stevige karperachtige met over de flank en op de staartwortel een opvallende blauwgroene lengte streep. Hij heeft een zijdelings afgeplat lichaam met hoge rug, relatief kleine kop met smalle eindstandige bek. De schubben zijn relatief groot en de zijlijn is onvolledig (vier tot zeven schubben lang). De iris van het oog is voor de bovenste helft diep oranje gekleurd. De rug- en anaalvin zijn beide relatief lang. De rug is grijsgroen tot olijfkleurig, de flanken zilver en de buik licht gekleurd (wittig of lichtroodachtig). In de paaitijd kleuren mannetjes rood op de borst en buik en krijgen ze een blauwgroene kleur op de rug en flanken en paaiuitslag (witte knobbeltjes) op de kop. Vrouwtjes zijn in de paaitijd te herkennen aan de lange legbuis onder het lichaam waarmee ze hun eitjes in zoetwatermosselen kunnen afzetten (Spikmans & Kranenbarg, 2006).

Verspreiding De bittervoorn komt wijd verspreid over Nederland voor. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in het veenweidegebied (Holland, Utrecht en Friesland) en in het rivierenlandschap (Struijk et al., 2010). Het vermoeden bestaat dat het Nederlandse verspreidingsgebied van de bittervoorn in de loop van de twintigste eeuw een kwart kleiner is geworden. Het verspreidingsbeeld van de soort in ons land is onvolledig, zeker in het noorden van het land. Wel is het zeer waarschijnlijk dat de soort tussen 1945 en 1970 achteruitging in Noord-Holland en Noordwest-Overijssel.

Ecologie De bittervoorn komt voor in stilstaand en langzaam stromend water met een goed ontwikkelde vegetatie en aanwezigheid van zoetwatermosselen. Voorbeelden van geschikte

9 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

wateren zijn, sloten, vaarten, plassen, vijvers en de plantenrijke oeverzones van meren en stromende wateren. Het voorkomen van zoetwater mosselen is essentieel voor de voortplanting, omdat de mossel fungeert als zogenaamde ‘draagmoeder’ van de bittervoorn larven. De paaitijd begint in april en duurt tot augustus, waarbij vrouwtjes tot 5 keer per seizoen paren. De bittervoorn leeft doorgaans in scholen, maar tegen het begin van de paaitijd gaan mannetjes op zoek naar een geschikt territorium, waarin zich één of meerdere zoetwatermosselen (geslachten Unio of Anadonta, maar niet A. cyganea) bevinden. Met behulp van haar legbuis zet het vrouwtje via de uitstroomopening eieren af in de mossel. Het mannetje strijkt over de instroomopening en laat daarin zijn homvocht stromen, waarna de bevruchting in de mossel plaatsvindt. Zodra de eieren zijn gelegd, vertoont het mannetje zeer agressief gedrag naar andere mannetjes. Naast het territoriale mannetje stelen secundaire mannetjes (sneakers) bevruchtingen, door na de eiafzet stiekem hun sperma in de buurt van de instroomopening te verspreiden. Tijdens de ei- en embryofase in de mossel wordt het broed voorzien van vers water en beschermd tegen predatoren. Het voedsel bestaat uit algen, diatomeeën en plantenmateriaal, maar ook wormen, kleine kreeftachtigen en insectenlarven worden gegeten.

Bedreigingen De bedreigingen voor de bittervoorn hangen samen met het verdwijnen van vegetatierijke wateren en van zoetwatermosselen. De bittervoorn is gevoelig voor verontreiniging en vermesting van het water. Vermesting kan nadelig zijn voor de ontwikkeling van onderwater- en oevervegetatie en leiden tot vertroebeling van het water. Ook kan hierdoor de aanwezigheid en conditie van zoetwatermosselen afnemen. Tevens kunnen hoge fosfaatwaarden resulteren in een voortijdige uitstoot van bittervoorn eieren uit de mosselen. Een tweede bedreiging voor bittervoorn hangt samen met het intensief baggeren en schonen van watergangen waarbij, naast sterfte onder bittervoorns zelf, ook grote hoeveelheden zoetwatermosselen beschadigd raken of op de kant belanden. Als door baggerwerkzaamheden of ander onderhoud de mosselen verdwijnen, gaat ook het paaibiotoop van de bittervoorn verloren.

Beheer en herstel  Voor de instandhouding van bittervoornpopulaties is het van belang dat op locaties met bittervoorns gefaseerd gewerkt wordt en dat zoetwater mosselen die na het schonen van de watergang op de kant belanden, weer teruggeplaatst worden.  Herstelmaatregelen die de bittervoorn ten goede komen, betreffen het creëren van meer natuurlijke oevers waarbij submerse en emergente waterplanten en helofyten tot ontwikkeling kunnen komen.

3.4 Grote modderkruiper (H 1145)

Uiterlijk De grote modderkruiper heeft een langgerekt, bijna rolrond lichaam, dat alleen bij de staart zijdelings afgeplat is. Er zijn tien bekdraden aanwezig, waarvan vier lange op bovenlip, vier op de onderlip en twee in de mondhoeken. De schubben zijn zeer klein en bedekt met een dikke slijmhuid. De vinnen zijn afgerond, waarbij de borst- en buikvinnen gepaard aanwezig zijn en de rug- en anaalvin beide kort en gelijk van lengte. De rug is donkerbruin tot roodbruin gekleurd en gevlekt. De flanken zijn voorzien van donkere lengtestrepen. De buik is licht geelbruin van kleur en in de paaitijd oranjerood. Over het hele lichaam en op de

10 Stichting RAVON

vinnen zijn donkere vlekjes zichtbaar. Mannetjes zijn te onderscheiden van vrouwtjes doordat de borstvinnen van het mannetje langer en puntiger zijn. Daarnaast hebben de mannetjes een zijdelings ingedeukt lichaam waarmee zij tijdens de paai grip kunnen houden op het vrouwtje. Op basis van het pigmentpatroon zijn grote modderkruipers individueel herkenbaar (Spikmans & Kranenbarg, 2006).

Verspreiding Binnen Europa is Nederland van groot belang voor de grote modderkruiper. Dit komt doordat ons land van oorsprong een moerassig deltagebied is, doorsneden door een groot aantal beken en rivieren. De grote modderkruiper was hier tot in de 20ste eeuw een algemene vis. In de tweede helft van de 20ste eeuw is deze soort in ons land sterk achteruitgegaan (Kranenbarg et al., 2008; de Bruin & Kranenbarg, 2009). Beroepsvissers wijzen er op dat de bijvangsten van grote modderkruipers in poldergebieden sterk verminderd zijn en de soort uit veel poldergebieden verdwenen is sinds de jaren zeventig (van Eekelen & van den Berg, 2006). Concentraties van waarneming komen uit West Brabant, de laagveengebieden van Noordwest-Overijssel en het rivierengebied (Kranenbarg et al., 2008). De grote modderkruiper blijkt vooral gebonden aan plaatsen in het landschap die vroeger tot de overstromingsgebieden van rivieren en beken behoorden (de Bruin & Kranenbarg, 2009). Binnen zijn leefgebied migreert de grote modderkruiper tegenwoordig nauwelijks (Meyer & Hinrichs, 2000). Hierdoor zijn veel vindplaatsen van grote modderkruipers geïsoleerd.

Ecologie De grote modderkruiper is een bewoner van stilstaande tot langzaam stromende wateren zoals poldersloten, vennen, plassen en afgesneden riviermeanders. Overstromingsvlakten van rivieren en beken vormen het oorspronkelijke leefgebied van de grote modderkruiper. De soort is een echte habitat specialist en stelt specifieke eisen aan zijn leefomgeving. Een dikke, zachte modderbodem waarin hij zich goed kan ingraven en de aanwezigheid van verlandingsvegetaties zijn van groot belang. De paai vindt plaats tussen waterplanten, waarbij het mannetje zich om het vrouwtje krult en eitjes worden losgelaten. De activiteit van de grote modderkruiper is seizoensgebonden. In ondiepe verlandende wateren komen sterk schommelende zuurstofgehalten en temporele droogval voor. Door huidademhaling kan de grote modderkuiper hier goed overleven. Naast huidademhaling kan de grote modderkruiper ook overschakelen naar darmademhaling. Deze aanpassingen stelt de grote modderkruiper in staat perioden van droogte te overbruggen door zich in te graven in de modderbodem. In de winterperiode graaft de grote modderkruiper zich ook in de bodem, om vanaf maart weer actief te worden. Het voedsel bestaat uit op de bodem levende ongewervelden. Overdag verbergt de grote modderkuiper zich in de modderbodem of vegetatie. In de schemering en de nacht worden ze actief (de Bruin & Kranenbarg 2009).

Bedreigingen Op de Rode Lijst heeft de grote modderkruiper de status 'kwetsbaar' (De Nie & Van Ommering, 1998). Grote modderkruipers zijn afhankelijk van plantenrijke wateren, waarbij met name laagdynamische verlandende wateren de voorkeur hebben. Door de intensivering van de landbouw in de tweede helft van de 20e eeuw is er veel leefgebied van de grote modderkuiper verdwenen en sterk versnipperd geraakt. Met name het dempen van sloten en het droogleggen van moerassen hebben een sterk negatief effect gehad. De huidige populaties van de grote modderkruiper zijn vaak klein en betreffen relicten van grotere

11 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

populaties die zijn achtergebleven in oude waterlopen die niet door de ruilverkaveling zijn aangetast. Omdat de grote modderkruiper vaak ingegraven in de modder zit, heeft het machinaal schonen en uitbaggeren van wateren zeer negatieve gevolgen.

Beheer en herstel Het veiligstellen van reeds aanwezige bronpopulaties door middel van extensief (agrarisch) slootbeheer en natuurtechnische maatregelen gericht op het herstel van verlandingsvegetaties is een belangrijke maatregel voor de instandhouding van de grote modderkruiper. Gebieden waar de soort nog voorkomt en waar dergelijke habitats sterk zijn afgenomen, hebben hierbij een hoge prioriteit. Geschikte beheermaatregelen zijn het gefaseerd schonen van kleine sloten en grotere watergangen. In aanvulling op beheermaatregelen kan een vergroting van de ecologische kwaliteit veroorzaakt worden door:  Het opstellen van een faseringsplan (fasering in ruimte en tijd) van de bagger- en schoningswerkzaamheden.  Het vergroten van het moerasoppervlakte van sloten door verflauwing van het profiel.  Aanleg van natte overhoeken op bijvoorbeeld doodlopende slooteinden.

In de huidige situatie is de soort vaak in slechts enkele wateren binnen een gebied aanwezig, waardoor de soort erg kwetsbaar is voor ingrepen. Met name in het rivierengebied waar er veel buitendijkse inrichtingsplannen zijn voor het verhogen van de rivierdynamiek (o.a. in het kader van Ruimte voor de Rivier) in laagdynamische uiterwaarden is oplettendheid vereist. Bij de afgraving van uiterwaarden kunnen oude uiterwaardplassen als gevolg van een toenemende dynamiek hun laagdynamische karakter en bewoners (zoals de grote modderkruiper) verliezen. Het succes van natuurontwikkeling kan vergroot worden indien rekening gehouden wordt met de al aanwezige natuurwaarden. De uitgangssituatie bij de ontwikkeling van riviernatuur zou een vormgeving moeten zijn, die de overstromingsvlakte van voor de bedijking benadert, waarbij ook plaats is voor oudere laagdynamische vegetatierijke wateren.

Het komt regelmatig voor dat in gebieden met grote modderkruipers gebouwd wordt of anderzijds functieveranderingen plaatsvinden. In vrijwel alle gevallen wordt er een ontheffing met compenserende of mitigerende maatregelen verleend, als reactie op de beschermde status die de soort heeft volgens de Flora- en Faunawet. Het is echter niet duidelijk in hoeverre de habitat van de grote modderkruiper te compenseren valt met bijvoorbeeld een nieuw gegraven sloot of poel. Daarnaast worden compensatiemaatregelen geregeld ontoereikend, of niet uitgevoerd (Schippers, 2007). Ook vindt veelal geen monitoring plaats van de effectiviteit van de toegepaste maatregelen. De beschermde status als soort van bijlage 3 van de Flora en Faunawet houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen (www.minlnv.nl).

De uitgangspunten voor bescherming dienen te zijn: 1. Het veiligstellen van de locaties waar de soort nu nog voorkomt. 2. Het, daar waar noodzakelijk, verbeteren van de habitatomstandigheden. 3. Kijken naar de mogelijkheden waarop krachtige populaties als bronpopulatie kunnen fungeren. 4. Meer begeleiding van deskundigen bij de uitvoering van compensatiemaatregelen. 5. Monitoren van de effectiviteit van compensatiemaatregelen voor de grote modderkruiper.

12 Stichting RAVON

3.5 Kleine modderkruiper (H1149)

Uiterlijk De kleine modderkruiper heeft een slank, langgerekt, zijdelings afgeplat lichaam. Het lichaam is bedekt met kleine diepliggende schubben. De kop is spits en hij heeft een kleine, onderstandige bek met zes bekdraden, waarvan vier aan de bovenlip en twee in de mondhoeken. De ogen staan hoog op de kop. Net onder de ogen bevindt zich een groef met daarin een stevige, uitklapbare, gevorkte stekel, die dienst doet als verdedigingsmechanisme en een rol speelt bij de voortplanting (Crombaghs et al. 2000). De kleine modderkruiper heeft een lichte witgele basiskleur met op de rug en flanken een contrastrijk en regelmatig patroon van kleine en grote, donkere vlekjes. Mannetjes kunnen onderscheiden worden van vrouwtjes door de verdikte tweede vinstraal van de borstvin en een grote ronde schub bij de inplanting, het zogenaamde “schildje van Canestrini” (van Emmerik & de Nie, 2006). De rugvin is klein en bevindt zich ongeveer halverwege het lichaam. Op de basis van de staartvin bevindt zich aan de rugzijde een karakteristiek zwart vlekje. De vinnen zijn afgerond (Spikmans & Kranenbarg, 2006).

Verspreiding De kleine modderkruiper komt wijd verspreid over Nederland in zowel stilstaande als stromende wateren voor. Binnen West Europa wordt de soort het meest aangetroffen in Nederland. Het is onduidelijk of de kleine modderkruiper altijd al zo wijd verspreid was of dat dit een vrij recente ontwikkeling is en dat de soort aan een opmars bezig is. De soort is namelijk minder goed te vangen met beroepsmatig toegepaste vangtuigen en is in de afgelopen 15 jaar met de opkomst van het vissen met een schepnet op zeer veel plaatsen gevangen. In veel gebieden is het verspreidingsbeeld waarschijnlijk niet compleet, gericht onderzoek met een schepnet kan hier in de toekomst meer inzicht in geven. De kleine modderkruiper verkeert in een landelijke gunstige staat van instandhouding. Bij een op zeldzamere vissoorten (bittervoorn, grote modderkruiper) afgestemd beheer zullen populaties van de kleine modderkruiper zich naar verwachting duurzaam kunnen handhaven.

Ecologie Kleine modderkruipers worden aangetroffen in sloten, kanalen, beken, rivieren, zandwingaten, plassen en meren. De soort heeft een voorkeur voor stilstaande en langzaamstromende plaatsen met zandige bodems. Daarbij zijn ondiepe plekken met een rijke begroeiing van water- en oeverplanten favoriet. De kleine modderkruiper is net als de grote modderkruiper in staat om gebruik te maken van darmademhaling. Wanneer de soort niet actief is, ligt hij verscholen onder stenen of waterplanten, of in de bodem, waarbij alleen de kop boven de bodem uitsteekt. De paaitijd van de kleine modderkruiper ligt in de periode april tot en met juli (Kottelat & Freyhof, 2007). Het mannetje raakt tijdens het paairitueel het vrouwtje aan met de stekel achter het oog. Uiteindelijk wikkelt het mannetje zich om het vrouwtje waardoor de eitjes naar buiten geperst worden. De geelachtige kleverige eieren worden afgezet op kale, zandige bodems, stenen, aan waterplanten of tussen flab (van Emmerik & de Nie, 2006). Het voedsel, dat bestaat uit organisch materiaal, kleine kreeftachtigen en insecten, wordt met behulp van de tastdraden opgespoord in de bodem.

Bedreigingen De kleine modderkruiper staat vermeld in bijlage 3 van de Conventie van Bern en bijlage 2 van de Europese Habitatrichtlijn, omdat de soort in grote delen van Europa zeldzaam is. De kleine modderkruiper is in Nederland op dit moment niet bedreigd.

13 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

De grootste potentiële bedreiging voor de kleine modderkruiper is water(bodem)vervuiling. Sinds de waterkwaliteit verbeterd is, lijkt de kleine modderkruiper bezig aan een opmars. Lokale populaties kunnen verstoord worden door vermesting van het water of intensief dan wel achterstallig onderhoud van sloten. Bij vermesting van het water of te frequent onderhoud, zoals schonen en baggeren, van watergangen, zal de onderwater- en oevervegetatie zich nauwelijks ontwikkelen. Bovendien kunnen de kleine modderkruipers fysiek schade ondervinden tijdens het mechanisch onderhoud. Daarnaast kan achterstallig onderhoud leiden tot verlanding of een toename van de sliblaag. Wanneer dit leidt tot zuurstofarme omstandigheden, kunnen maar weinig insecten en waterplanten zich handhaven en neemt het voedselaanbod voor kleine modderkruipers af.

Beheer en herstel Herstelmaatregelen die de kleine modderkruiper ten goede komen betreffen:  Het creëren van meer natuurlijke oevers waarbij submerse en emergente waterplanten en helofyten tot ontwikkeling kunnen komen.  Het opstellen van een faseringsplan (fasering in ruimte en tijd) van de bagger- en schoningswerkzaamheden.

3.6 Rivier- en beekdonderpad (H1163)

Uiterlijk Voorheen werd in Nederland rivierdonderpad tot de soort Cottus gobio gerekend. Dit bleek echter onjuist te zijn. In 2007 is aangetoond dat Cottus gobio niet in Nederland voorkomt. De in Nederland aanwezige donderpadden bleken Cottus perifretum (rivierdonderpad) en Cottus rhenanus (beekdonderpad) te zijn (Crombaghs et al., 2007; Dorenbosch et al., 2008). Donderpadden hebben een brede afgeplatte kop, grote bek en zeer grote borstvinnen. Aan de achterzijde van de kieuwdeksel bevindt zich een stekel, de rugvin bestaat uit twee gescheiden delen. Het lichaam is bedekt met een donker vlekken- en banderingspatroon. De lichaamskleur is variabel en gedeeltelijk afhankelijk van de bodemkleur waarop de dieren zich bevinden, meestal zijn de dieren echter bruin-grijs gekleurd. Doorgaans zijn de dieren goed gecamoufleerd en moeilijk van het bodemsubstraat te onderscheiden. De boven- en zijkant van het lichaam van rivierdonderpadden zijn vanaf de borstvinnen bedekt met kleine stekeltjes. Met dit kenmerk onderscheid de rivierdonderpad zich van de sterk gelijkende beekdonderpad. Bij beekdonderpadden zijn deze stekeltjes vrijwel afwezig en voelt de huid glad aan. Bij adulte rivierdonderpadden kunnen de stekeltjes ontbreken. Bij dieren kleiner dan 6 cm zijn de stekeltjes echter altijd aanwezig.

Verspreiding Genetisch en taxonomisch onderzoek (Nolte et al., 2005; Freyhof et al., 2005) heeft aangetoond dat er in Nederland sprake is van twee afzonderlijke soorten: Cottus perifretum en Cottus rhenanus. Hoewel Cottus perifretum en Cottus rhenanus uiterlijk te onderscheiden zijn, is van de meeste oude waarnemingen van de donderpad onduidelijk om welke soort het gaat doordat het onderscheid pas sinds 2006 gemaakt wordt. Op basis van recent onderzoek (Dorenbosch et al., 2008) is meer inzicht verkregen in de actuele verspreiding van de twee soorten in Nederland. Het voorkomen van de soort Cottus rhenanus (beekdonderpad) is beperkt tot een drietal locaties gelegen in de snelstomende bovenlopen van de Roer, de Berkel (Aa strang) en de Geul. Deze locaties zijn allen van het benedenstrooms gelegen deel gescheiden door een stuw. Cottus perifretum is in tegenstelling tot Cottus rhenanus wijd verspreid en komt over heel Nederland voor in zowel stromende als stilstaande wateren.

14 Stichting RAVON

Ecologie De rivierdonderpad wordt vaak gekenmerkt als een karakteristieke vissoort voor de bovenlopen van snelstromende rivieren en beken. Echter, de rivierdonderpad wordt ook in langzaam stromende wateren aangetroffen. Donderpadden hebben geen zwemblaas waardoor de levenswijze sterk aan de bodem is gebonden. De soort prefereert hier structuurrijke, koele, zuurstofrijke plaatsen met een ruim aanbod aan schuilmogelijkheden (grind, puin, stortstenen, holle oevers, takken, etc). Naast beschutting gebruikt de rivierdonderpad deze structuren om een nest te graven en hierin eieren te leggen. Plaatsen in polderwateren waar de rivierdonderpad in hogere dichtheden worden aangetroffen zijn stenige zuurstofrijke oevers (in meren plaatsen met veel golfslag) of plaatsen met overstortend water (beneden stuwtjes). Duits onderzoek (Nolte et al., 2005) wijst erop dat beekdonderpad een andere ecologische niche heeft als de rivierdonderpad. De rivierdonderpad is toleranter t.o.v. hogere temperaturen (lagere stroomsnelheden), heeft een hogere reproductiecapaciteit en is in staat zich in zowel rivieren als meren te handhaven. Ook komt de soort voor in poldergebieden. De beekdonderpad komt uitsluitend voor in snelstromende bovenlopen van kleine riviertjes en beken. Donderpadden kennen broedzorg. De eieren worden in april-mei in pakketjes in kleine nestholtes in de schuilplaatsen afgezet. Het mannetje bewaakt de nesten. Juveniele rivierdonderpadden groeien op tussen fijn substraat zoals grind. Adulte rivierdonderpadden zijn honkvast en migreren weinig. Larven en jonge dieren kunnen zich wel over grote afstanden verplaatsen. Op deze wijze kan de soort snel nieuwe geschikte habitats koloniseren. Hierbij vindt ook stroomopwaartse kolonisatie plaats (Dorenbosch et al., 2008). Donderpadden hebben een nachtelijke levenswijze en jagen vanuit hun schuilplaats op diverse prooidieren (o.a. vlokreeften, waterpissebedden, muggenlarven en visseneieren).

Bedreigingen Donderpadsoorten zijn gevoelig voor water(bodem)verontreiniging, met name lage zuurstof gehaltes en vervuiling door zware metalen. In de 20e eeuw heeft grootschalige normalisatie van beken en de slechte waterkwaliteit geresulteerd in een achteruitgang van rivierdonderpad. Hierdoor werden gevarieerde, sneller stromende trajecten omgevormd tot rechte, eenvormige trajecten met een lage stroomsnelheid en dikke sliblaag, hetgeen resulteerde in habitatverlies en het verdwijnen van de soort.

Beheer en herstel  Beekherstelmaatregelen zoals het terugbrengen van stroming in combinatie met de aanwezigheid van schuilmogelijkheden (holle oevers, dood hout, grindbanken) kunnen zorgen voor uitbreiding van donderpadpopulaties.

15 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

16 Stichting RAVON

4 LEEFGEBIEDEN BINNEN NATURA 2000

4.1 Aamsveen

Kamsalamander binnen Aamsveen

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Aamsveen (nr 55) Bijlage kaart nr. 1

Kwaliteit leefgebied: gunstig Bijdrage: <2 %

Trend: matige toename (landelijk), lijkt te groeien Aantal kmhokken: 2

Actueel leefgebied van kamsalamander De populatie bevindt zich met name in het zuidwestelijk deel van het gebied. Het Aamsveen zelf is te zuur voor kamsalamanders, maar de soort komt wel voor langs de randen en in het aangrenzende gebied (weilanden en ruige graslanden). De populatie lijkt te groeien. De snelle kolonisatie van de nieuwe poelen, die aangelegd zijn in het kader van het LIFE Ambition project (Bosman et al. 2008) wijzen hierop, maar een trend is niet te geven. De landelijke trend is ‘matige toename’.

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander Kwaliteit van zowel terrestrisch als aquatisch leefgebieden is afdoende, welke derhalve behouden dienen te worden.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander De verbinding met het kleinschalig agrarische achterland is belangrijk. De agrariërs in het gebied Zuid-Eschmarke zijn actief betrokken bij natuurontwikkeling en hier liggen dan ook kansen om de kamsalamander populatie richting het westen te versterken, maar ook richting Witte Veen (gebied 54). Van een dergelijke uitbreiding profiteren ook boomkikker en adder.

Zollinger & van Diepenbeek (2005) stellen voor het gebied uit te breiden ten westen met het gebied rondom het Lappenpad. Deze uitbreiding zal uitwisseling mogelijk maken tussen de kamsalamanders ten westen van de huidige begrenzing en de populatie binnen het gebied.

17 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

4.2 Boetelerveld

Kamsalamander binnen Boetelerveld

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Boetelerveld (nr 41) Bijlage kaart nr. 2

Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Bijdrage: < 2%

Trend: matige toename (landelijk) Aantal kmhokken: 5

Actueel leefgebied van kamsalamander Het Boetelerveld is een heiderestant te midden van een agrarisch cultuurlandschap (Smits et al. 2006). In 2010 zijn in een tiental bospoelen en ook in het Grote rietgat en het Kleine turfgat kamsalamanders aangetroffen in het Boetelerveld (mond. med. K. van Oene). Van deze twee laatste locaties is de soort al langere tijd bekend. Zowel het aquatisch leefgebied als het terrestrisch leefgebied is klein. Het ligt tevens geïsoleerd ten opzichte van andere heidegebieden, waardoor migratie mogelijkheden voor de kamsalamander naar het naastgelegen landgoed Schoonheten onvoldoende zijn.

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander Het Boetelerveld is grotendeels ongeschikt als leefgebied voor de kamsalamander (Zollinger & van Diepenbeek, 2005) en de kwaliteit is zeer ongunstig. Het landhabitat is beperkt, het aandeel loofbos is niet meer dan 1½ ha. In 2005 zijn nieuwe poelen aangelegd. Door het onderhoud van deze poelen en van het landhabitat kan de soort zich hier handhaven. Het gebied is tevens droog en heeft te maken met de inzijging van chemicaliën van de omringende landbouwpercelen en ligt geïsoleerd ten opzichte van andere natuurgebieden.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Voor een verduurzaming van de populatie is het versterken van het omringende landschap middels het herstellen van kleinschalige landschapselementen en poelen, met name richting landgoed Schoonheten, relevant.

4.3 Buurserzand & Haaksbergerveen

Kamsalamander binnen Buurserzand & Haaksbergerveen

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Buurserzand & Haaksbergerveen (nr 53) Bijlage kaart nr. 3a

Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Bijdrage: < 2%

Trend: matige toename (landelijk) Aantal kmhokken: 6

Actueel leefgebied van kamsalamander Recente waarnemingen (2010) zijn alleen bekend uit het Haaksbergerveen. Op deze locatie is voortplanting geconstateerd. Uit 2005 zijn ook waarnemingen bekend van het Buurserzand. De soort is niet bekend uit het tussenliggend gebied, uit het omringende agrarisch gebied en

18 Stichting RAVON

het Duitse Ammeloer Venn. Zollinger & van Diepenbeek (2005) suggereren dat dit mogelijk komt door een lage onderzoeksintensiteit.

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander De kwaliteit van zowel het aquatisch als terrestrisch leefgebied is voldoende, maar de kwantiteit gering. De kwantiteit kan worden versterkt door inrichtingsmaatregelen te nemen in de bufferzone rond het Haaksbergerveen en tevens actief de verbinding naar het Buurserzand te maken. Het aanleggen van poelen in de grasveldjes die rondom de meest recente waarnemingen liggen, is een kansrijke manier om de populatie uit te breiden. Aansluiting met de populatie kamsalamanders in het Witte Veen (gebied 54) verdient aandacht (Zollinger & van Diepenbeek, 2005). In het Haaksbergerveen roept sinds enkele jaren weer één (of twee) boomkikker mannetje(s) (pers. med. E. Goverse). In het noordoosten van het Buurserzand zijn waarnemingen van kamsalamander uit 2003 en 2005 bekend. Dit gebied is niet optimaal voor de kamsalamander, maar de beekbegeleidende loofbossen bieden potentieel leefgebied. De aanleg van poelen kan kansen bieden voor kamsalamanders, maar ook voor boomkikkers.

Aquatisch habitat In de enige drie gebufferde wateren in het Haaksbergerveen komt kamsalamander voor. Uitbreiding van het aquatisch leefgebied kan door op deze locatie poelen specifiek voor de kamsalamander aan te leggen. Het gebied is niet optimaal voor de kamsalamander. Een punt van zorg is het gebruik van het onkruid bestrijdingsmiddel RoundUp rond deze wateren. Ook in het Buurserveen is het aquatisch milieu te zuur om echt geschikt te zijn voor de kamsalamander. In dit gebied liggen enkele locaties waar ruimte is voor poelen ingericht voor de kamsalamander en de boomkikker. Ook hier zit sinds kort een boomkikker (pers. med. E. Goverse). De wateren die worden gemonitoord, zijn aan de zure kant voor kamsalamander. Er liggen kansen om in enkele grasveldjes voor kamsalamander (en boomkikker) geschikte poelen aan te leggen.

Terrestrisch habitat Het landhabitat is in voldoende mate aanwezig. Lijnvormige landschapselementen zouden kunnen worden aangelegd om enkele intensieve akkers te overbruggen, zodat deze geen barrière vormen in de noord-zuid migratie binnen het Natura 2000 gebied. De Buurserstraat en de Enschedestraat zijn enkele drukke wegen die waarschijnlijk een barrière vormen voor migrerende dieren. Geadviseerd wordt om onderzoek te doen naar locaties waar verwacht wordt dat er veel slachtoffers vallen (Leemreise, 2010).

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Leemreise (2010) geeft concrete voorstellen hoe de EHS in Haaksbergen ingericht en beheerd kan worden en welke maatregelen noodzakelijk zijn om de Natura 2000 gebieden duurzaam te behouden. Zo worden er heide corridors voorgesteld tussen Lankheet – Haaksbergerveen – Buurserzand voor o.a. het gentiaanblauwtje. Het verbinden van deze gebieden kan positief uitwerken op het leefgebied van kamsalamander. Het is echter belangrijk om in de uitvoering rekening te houden met de mogelijkheden voor kamsalamander, maar ook andere amfibieën (boomkikker, poelkikker) om van deze corridors gebruik te maken. Het behouden van geleidende groene elementen (struweel, houtwallen, bosschages) en geschikte voortplantingswateren in deze verbindingszones verdient hierbij de voorkeur.

19 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Grote modderkruiper binnen Buurserzand & Haaksbergerveen

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

Buurserzand & Haaksbergerveen (nr 53) Bijlage kaart nr. 3b

Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Bijdrage: <2% Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 5

Actueel leefgebied van grote modderkruiper Waarnemingen van de grote modderkuiper zijn uitsluitend afkomstig uit de zuidzijde van het Haaksbergerveen. De eerste waarnemingen van grote modderkruipers in het Haaksbergerveen zijn bekend uit de jaren 30 van de vorige eeuw. In 1999 werden tientallen tot honderden exemplaren van de grote modderkruiper gezien tijdens de paai (Van Eijk & Zekhuis, 2001). Ook daarna zijn er in de zuidelijke delen van het Haaksbergerveen vrijwel jaarlijks grote modderkuipers tijdens de paai waargenomen. In 2005 werd een grote modderkruiper waargenomen in het deelgebied Groene plas en Horsterveen. Van een tweetal afwateringsloten die uit het veen stromen zijn eveneens meerdere waarnemingen van grote modderkruiper bekend. In de zo geheten Koffiegoot, die vanuit het Haaksbergerveen uiteindelijk een verbinding maakt met de Berkel, worden jaarlijks (van 2006 tot en met 2010) enkele tientallen dieren gevangen. Ook in de afwateringssloot tegen de Duitse grens aan komt de soort voor.

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper Het leefgebied van de grote modderkruiper in het Haaksbergerveen kan als afwijkend worden gezien, wanneer het vergeleken wordt met de veelal voedselrijke wateren die de soort doorgaans bewoont in het rivieren- en laagveengebied. Verwacht wordt dat de soort zich vroeger vanuit de voormalige overstromingsvlakten van de Berkel via moerassen en sloten in de rand van het voormalige hoogveengebied heeft kunnen vestigen en hier een geschikt leefgebied gevonden heeft. In het veenwater heeft de soort geen concurrentie van andere vissoorten, waardoor het voortplantingssucces in het gebied waarschijnlijk groot is. Een belangrijk aandachtspunt voor de kwaliteit van het Haaksbergerveen als leefgebied voor de grote modderkruiper is de zuurgraad van het water. Door de diepe vervening tot op de minerale bodem aan de zuidzijde van het Haaksbergerveen zijn de aanwezige veenwateren gebufferd. Het is aannemelijk dat de grote modderkruiper hiervan profiteert en dat de ongebufferde wateren in het Buurserzand en het noordelijke deel van het Haaksbergerveen te zuur zijn voor de soort. Langs delen van de Koffiegoot en de hiermee in verbinding staande Middelhuisgoot zijn door het Waterschap Rijn en IJssel inrichtingsmaatregelen genomen, die tot een vergroting van het oppervlakte ondiepe moeraszones hebben geleid. Verwacht wordt dat deze moeraszones een belangrijk leefgebied gaan vormen voor de grote modderkruiper.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Het leefgebied en de populatie van de grote modderkruiper in het Haaksbergerveen zijn zeer uniek. Het verdient de aanbeveling om onderzoek te doen naar de omvang van de populatie in het Haaksbergerveen en de verspreiding en het habitatgebruik van de soort beter in kaart te brengen. Vergroting van het oppervlakte moeras aan de meer gebufferde zuidzijde van het gebied kan bijdragen aan een uitbreiding van het leefgebied van de populatie grote modderkruiper. Een belangrijke aandachtspunt is de verbinding van het Haaksbergerveen met de Berkel. De grote modderkruiper populatie in het Haaksbergerveen kan via de

20 Stichting RAVON

afwateringsgoten (Koffiegoot, Middelhuisgoot) geschikt leefgebied koloniseren langs de deze wateren. Door versterking en uitbreiding van de populatie in het Haaksbergerveen kan deze dienen als bronpopulatie voor de kolonisatie van leefgebieden langs de Berkel. Hierbij is het van belang dat in de geplande natuurontwikkeling langs de Berkel voldoende aandacht uitgaat naar de ontwikkeling van laag dynamische moerassen, die ook tijdens hoog water bereikbaar moeten zijn voor de soort.

4.4 Dinkelland

Kamsalamander binnen Dinkelland

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Dinkelland (nr 49) Bijlage kaart nr. 4a

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Trend: matige toename (landelijk) Aantal kmhokken: 0

Actueel leefgebied van kamsalamander In het gebied Dinkelland zijn geen waarnemingen van kamsalamander bekend. Aansluiting met de gebieden 47 (Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek) 50 (Landgoederen Oldenzaal) kan de metapopulatie die zich met name buiten de Natura 2000-gebieden bevindt, versterken.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Dinkelland is momenteel ongeschikt als leefgebied voor de kamsalamander door het stromende karakter van de beek. Door de aanleg van poelen in het agrarisch gebied, met name aan de westkant van de Dinkel, kan het leefgebied worden uitgebreid en worden versterkt. Kamsalamanders komen namelijk buiten de Natura 2000 begrenzing voor. Door het aanleggen van poelen op agrarische gronden en door het versterken van de groenblauwe dooradering van het landschap tussen de Natura 2000 gebieden, kan de soort zich hier uitbreiden en handhaven. Punthuizen en het Beuninger achterland vormen geen geschikt leefgebied voor de kamsalamander. In dit gebied bevinden zich twee bomgaten die als enige voortplantingswater in aanmerking komen. Het gebied is verder te droog. Twee graslanden aan de noordkant van Stroothuizen vormen potentieel habitat voor de kamsalamander. De rest van dit gebied is te zuur om geschikt leefgebied voor de kamsalamander te vormen.

21 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Beekprik binnen Dinkelland

Beekprik (Lampetra planeri) H1096

Dinkelland (nr 49) Bijlage kaart nr. 4b

Bijdrage: 2-15 % Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Trend: zeer ongunstig (landelijk) Aantal kmhokken: 4

Actueel leefgebied van beekprik Binnen Dinkelland zijn recente waarnemingen van beekprik afkomstig uit de Ruenbergerbeek, de Boven Dinkel en de Dinkel ter hoogte van Losser. Buiten de begrenzing is de soort onder andere recent waargenomen in de Ruenbergerbeek in Duitsland, bovenstrooms van het Natura 2000 gebied. Het betreft in alle gevallen vondsten van beekpriklarven (amoeceten).

Kwaliteit van het leefgebied van beekprik Het leefgebied van beekprik binnen Dinkelland bevindt zich in delen van het gebied, met name de Ruenbergerbeek, die permanent water voeren. Het leefgebied van de beekprik beperkt zich tot de meer natuurlijke delen met een redelijke variatie in bodemsubstraat en structuren (boomwortels, dood hout) en beschaduwing. Er is zowel opgroeihabitat voor larven (detritus, slib) als voortplantingshabitat (zand, grind) aanwezig. De kwaliteit van het leefgebied kan met name door de onnatuurlijke hydrologie (lage afvoeren in de zomer en piekafvoeren in tijden van veel neerslag) in de huidige toestand als ongunstig worden beoordeeld. Potentieel leefgebied bestaat uit delen van het stroomgebied die momenteel minder geschikt zijn. Dit zijn onder andere delen van beken die worden gekenmerkt door drainage en normalisatie en daaraan gekoppeld een minder natuurlijke hydrologie. Ook locaties waar intensief onderhoud zorgt voor een verminderde beschikbaarheid van natuurlijke structuren zijn momenteel ongeschikt, maar in potentie kunnen ze dienen als leefgebied van de soort.

Advies mbt het leefgebied van beekprik Waarnemingen van beekprik in Dinkelland geven aan dat het gebied door de soort gebruikt wordt als leefgebied. Naast leefgebieden in de Achterhoek, Veluwe, Noord-Brabant en Limburg, duidt dit op de aanwezigheid van belangrijke leefgebieden voor de soort in Overijssel. Met een bijdrage van 2-15 % is het Natura 2000 gebied van groot belang voor de landelijke instandhouding van de soort. De beekprik is niet opgenomen in het ontwerpbesluit. RAVON adviseert de beekprik alsnog op te nemen in het ontwerpbesluit en het volgende instandhoudingsdoel te formuleren: ‘Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie’. Het is niet bekend wat de omvang is van de huidige populatie beekprik in de Dinkel. Bovendien is het niet bekend op welke locaties in het stroomgebied van de Dinkel de beekprikken zich voortplanten. Gericht onderzoek in de voortplantingsperiode kan hier inzicht in geven. Het is echter duidelijk dat leefgebied voor larven van beekprik aanwezig is in het gebied.

22 Stichting RAVON

Rivierdonderpad binnen Dinkelland

Rivierdonderpad H1163 (Cottus perifretum)

Dinkelland (nr 49) Bijlage kaart nr. 4c

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 18

Actueel leefgebied van rivierdonderpad Rivierdonderpad is recent waargenomen op locaties verspreid door het hele gebied. Zo zijn er waarnemingen in de Dinkel ter hoogte van de Meulemansbrug, Lutterzand, Losser, Snoeyink en in de Boven Dinkel ter hoogte van de grens met Duitsland. Ook is de soort recent waargenomen in de monding van de Barlebecke in de Dinkel, de monding van de Snoeyinksbeek, de Elsbeek, de , de Luttermolenbeek en in het gehele traject van de Ruenbergerbeek tot aan de Duitse grens. Het leefgebied van rivierdonderpad binnen Dinkelland beperkt zich met name tot de hoofdlopen van drie beken die tot het stroomgebied van de Dinkel behoren: de Glanerbeek, de Ruenbergerbeek en de Dinkel. De soort is in deze beeklopen waargenomen vanaf de grens met Duitsland tot aan de Meulemansbrug.

Kwaliteit van het leefgebied van rivierdonderpad De beeklopen bieden in de meer natuurlijke delen een geschikt leefgebied aan rivierdonderpad met een zandbodem, gevarieerde morfologie, langzaam tot snelstromend water en voldoende structuren in de vorm van bijvoorbeeld stenen, grof grind, boomwortels, dood hout, overhangende takken en kunstwerken. Delen van beken die zijn genormaliseerd en weinig structuren bevatten, zijn minder geschikt als leefgebied voor rivierdonderpad. Veel zijbeken van de Dinkel (Snoeyinksbeek, Bethlehms beek, Elsbeek, Luttermolenbeek) zijn potentieel geschikt, maar vallen jaarlijks droog en bieden slechts een gedeelte van het jaar geschikt leefgebied aan rivierdonderpad. Er zijn er verschillende antropogene factoren (overstorten, zuiveringsinstallaties) die incidenteel tot calamiteiten kunnen leiden en hebben geleid. Deze calamiteiten hebben tot sterfte van rivierdonderpadden geleid (med. Bert Knol). Voor het behoud van de populatie is het belangrijk dat dergelijke calamiteiten worden voorkomen.

Advies mbt het leefgebied van rivierdonderpad Geografisch gezien ligt het gebied aan de rand van het verspreidingsgebied van rivierdonderpad in Nederland, waardoor het instandhouden van de populatie ook van belang is voor het (her)koloniseren van andere gebieden en om de geografische verspreiding van de soort in Nederland te behouden Het voorkomen van calamiteiten, het opheffen van migratiebarrières en het op orde brengen van de hydrologie (voorkomen van droogval en piekafvoeren) in het stroomgebied van de Dinkel kunnen bijdragen aan een toename van de kwaliteit en de omvang van het leefgebied.

23 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

4.5 Landgoederen Oldenzaal

Kamsalamander binnen Landgoederen Oldenzaal

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Landgoederen Oldenzaal (nr 50) Bijlage kaart nr. 5

Bijdrage: 2-15 % Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: matige toename (landelijk), lijkt te groeien Aantal kmhokken: 15

Actueel leefgebied van kamsalamander Het gebied Landgoederen Oldenzaal behoort tot een van de belangrijkste leefgebieden van de kamsalamander in Nederland (Zollinger & van Diepenbeek, 2005).

F i

F i F i g Figuur 1. (Meta)Populatiestructuur op Landgoederen Oldenzaal. Om alle poelen waarin in 2009 kamsalamanders zijn aangetroffen is een cirkel met een straal van 500 meter getrokken. Dit is de meest waarschijnlijke maximale migratieafstand van kamsalamanders. Zichtbaar worden 1 grote kernpopulatie, 2 kleinere kernpopulaties en 5 satellietpopulaties. Overgenomen uit: Zonder, 2009.

24 Stichting RAVON

In 2009 zijn 220 van de 280 in het gebied aanwezige amfibie poelen bemonsterd, in 86 poelen zijn kamsalamanders aangetroffen (Zonder, 2009). In dit gebied zijn drie kernpopulaties met vijf satelliet populaties die met elkaar verbonden zijn aanwezig(Zonder, 2009). De Boerskotten, Landgoed Elfterheurne, Landgoed Egheria en Hakenberg vormen 1 kernpopulatie met een zeer hoge poelendichtheid. De snelweg A1 is geen onoverkomelijke barrière meer door de aanwezigheid van een wildecoduct. Op het Roderveld en op De Lutte bevinden zich 2 nog kleinere kernpopulaties. De satellietpopulaties liggen in de gebieden Duivelshof, het Snippert, Galgenven, IJsbaan Losser en Molterheurne.

Terrestrisch habitat De landhabitat (voor overzomering en overwintering) ligt verspreid over het hele Natura 2000 gebied. De agrarische percelen vormen momenteel ongeschikt habitat. De grotere agrarische percelen zonder tussenliggende lijnvormige elementen liggen met name in het zuiden van het gebied.

Aquatisch habitat In 2009 is in 86 poelen kamsalamander aangetroffen, deze locaties zijn aangegeven in figuur 1.

Trend Tussen 1995 en 1997 heeft de populatie zich succesvol uitgebreid dankzij de toenmalige uitgevoerde herstel- en beheersmaatregelen. De bezettingsgraad van poelen is de laatste jaren door maatregelen in het kader van Pond Project (jr ’80), Life Ambition (2004 – 2009) en Oases van Biodiversiteit (2009-2010) verder gestegen. Het rendement van het herstel en de aanleg van wateren voor de kamsalamander is in dit gebied hoog (Bosman et al., 2008). De metapopulatiestructuur is goed ontwikkeld en de verwachting is dat in herstelde en nieuw aangelegde wateren de komende jaren kolonisatie zal plaatsvinden en hierdoor de metapopulatie zal versterken (Bosman et al., 2008; Zonder, 2009).

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander De landhabitat van de kamsalamander wordt gevormd door bossen, houtwallen, overhoekjes bij woningen en struwelen. Grote aaneengesloten bosgebieden kunnen een barrière vormen voor de migratie van kamsalamanders, evenals intensief beheerde agrarische percelen. Deze agrarische percelen zijn aangemerkt als potentieel geschikt habitat. Door een extensivering van het gebruik en de aanleg en het onderhoud van poelen kan dit type landschap op den duur leefgebied vormen voor de kamsalamander. De redenen van het ontbreken van kamsalamander in verschillende poelen worden in Zonder (2009) opgesomd. De bezetting van wateren hangt in grotere mate samen met de kwaliteit van het voortplantingswater, dan met het landgebruik om de wateren heen. De kamsalamander komt nauwelijks voor in vis-, tuin- en parkvijvers, maar wel in bospoelen en poelen. Andere redenen voor het ontbreken van kamsalamander zijn onder andere dat de poelen nauwelijks water bevatten, te sterk verland zijn, pas hersteld zijn, te afgelegen liggen, nauwelijks vegetatie bevatten of juist een te dik bladerdek. Kortom: de poelen bevatten vis, of worden onvoldoende beheerd.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Het leefgebied van de kamsalamander ligt voor een groot deel in kleinschalig agrarisch gebied dat buiten de begrenzing van het Natura 2000 netwerk ligt. Voor het behoud en versterking van de populaties is een belangrijk aandachtspunt de aansluiting met de

25 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

omliggende deelpopulaties (Zollinger & van Diepenbeek, 2005). Deze aansluiting kan gevonden worden door een robuuste corridor aan te leggen aan de oostkant van de huidige begrenzing, richting de gebieden Groote Luttelerveld en Lutterveldmaten en ook aan de noordkant om aansluiting te vinden met de populatie ten noorden van de Hooge Lutte (Zollinger & van Diepenbeek, 2005).

4.6 Oldematen & Veerslootlanden

Bittervoorn binnen Oldematen & Veerslootlanden

Bittervoorn (Rhodeus sericeus) H1134

Oldematen & Veerslootlanden (nr 37) Bijlage kaart nr. 6a

Bijdrage: < 2 % Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 13

Actueel leefgebied van bittervoorn De meeste recente waarnemingen van bittervoorn zijn afkomstig van een inventarisatie binnen het Natura 2000 gebied Olde maten & Veerslootlanden, waarbij de visfauna in diverse wateren in het gebied in kaart gebracht is (Brandhof, 2009). Waarnemingen van bittervoorn komen uit verschillende bredere watergangen vooral de in het noordwesten van het gebied gelegen Stadswijk en de Oude Maatsloot. Uit de petgaten ten noorden van de Kloosterzielstreng zijn eveneens waarnemingen van de soort bekend. Buiten de begrenzing van het gebied is bittervoorn waargenomen in een sloot net ten noorden van het reservaat Veerslootlanden.

Kwaliteit van het leefgebied van bittervoorn Binnen Olde Maten & Veerslootlanden zijn vooral in de bredere watergangen en open petgaten geschikte omstandigheden voor bittervoorn aanwezig. De voor bittervoorn noodzakelijk aanwezige zoetwatermossel komt in deze bredere watergangen voor. Zeer modderige bodems in sterk verlande sloten zijn niet geschikt. Veel van de kleinere watergangen tussen de Kostverloren streng en de Kloosterzielstreng zijn sterk verland en met boomopslag begroeid, waardoor deze watergangen momenteel ongeschikt zijn en alleen in potentie (na uitvoering van beheersmaatregelen) geschikt zijn als leefgebied voor bittervoorn.

Advies mbt het leefgebied van bittervoorn Het is van belang om tijdens schoningswerkzaamheden rekening te houden met de aanwezigheid van grote zoetwatermosselen en deze na schoning terug te zetten in het water. Een bedreiging voor de bittervoorn vormt doorgaande successie in de sloten van de Olde Maten & Veerslootlanden. Bij uitblijven van schoningsbeheer kan de omvang van het leefgebied voor de bittervoorn worden verkleind. De soort kan meeprofiteren wanneer er een beheerplan wordt opgesteld ten behoeve van het veiligstellen van de kwetsbare grote modderkruiper, die ook in dit gebied aanwezig is. Sloten die nu sterk verland zijn, zullen na beheer (schonen, baggeren, verwijderen bosopslag) de eerste paar jaar, wanneer er voldoende open water en onderwater- en oevervegetatie aanwezig is, geschikt habitat vormen voor de bittervoorn. Na verloop van tijd verlanden de sloten verder, waardoor ze ongeschikt zijn als leefgebied voor bittervoorn, maar tegelijkertijd geschikt worden voor de grote

26 Stichting RAVON

modderkruiper. Een gradiënt van verlandingsstadia binnen het gebied wordt wenselijk geacht.

Grote modderkruiper binnen Oldematen & Veerslootlanden

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

Oldematen & Veerslootlanden (nr 37) Bijlage kaart nr. 6b

Bijdrage: 2-15% Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 7

Actueel leefgebied van grote modderkruiper Het Natura 2000 gebied Olde Maten & Veerslootlanden maakt deel uit van één van de belangrijkste leefgebieden van de grote modderkruiper in Nederland. Van de soort zijn oudere waarnemingen bekend afkomstig uit de bredere watergang tussen de Olde Maten en Veerslootlanden. Recent is de grote modderkruiper op veel verschillende locaties aangetroffen: in de Olde Maatsloot, de Stadswijk aan de noordwestelijke zijde van het gebied, de Kloosterzielstreng en de watergang tussen de Olde maten en de Veerslootlanden (Brandhof, 2009). Buiten de begrenzing van het gebied is de grote modderkruiper aangetroffen net ten noorden van het reservaat Veerslootlanden.. Op basis van een in 2009 uitgevoerde studie naar de habitatgeschiktheid van verschillende gebiedsdelen voor de grote modderkruiper wordt verwacht dat de soort op meer locaties voorkomt in het gebied dan reeds bekend is (de Bruin, 2009). Het merendeel van de recente waarnemingen is afkomstig uit de Olde Maatsloot en in de grenssloot tussen de Olde Maten en Veerslootlanden en van groot belang als leefgebied voor de soort. Daarnaast wordt verwacht dat ondiepere sloten in het gebied van belang zijn voor de voortplanting van de grote modderkruiper, als ook de opgroei van de jonge dieren. Het gebied rondom de Veerslootlanden, met vegetatierijke ondiepe sloten met goede modderbodem, is als zeer geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper beoordeeld (de Bruin, 2009). De soort werd hier in 2009 aangetroffen in een sloot, direct buiten de begrenzing, waarmee het belang van dit gebied werd bevestigd. Omdat de hoofdwatergangen eenvoudiger te bemonsteren zijn dan de meer verlande zijwatergangen is het aannemelijk dat de huidige verspreiding geen compleet beeld geeft van de verspreiding en het actuele leefgebied van de grote modderkruiper.

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper Binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied Olde Maten & Veerslootlanden is veel actueel- en geschikt leefgebied aanwezig voor de grote modderkruiper. Kwalitatief zeer geschikte watergangen in het gebied zijn te vinden binnen en buiten de begrenzing van de Veerslootlanden, de Rechterensgracht, het noordelijk deel van het gebied, enkele watergangen ten oosten en westen van de Postweg, de Oude Maatsloot, Kloosterzielstreng en enkele sloten in het zuidoosten van het gebied. De watergangen in deze delen zijn te typeren als wateren met een rijke onderwater- en oever- vegetatie en een veelal goed ontwikkelde schone modderbodem. Relatief veel waarnemingen van de grote modderkruiper komen uit de bredere watergangen die door het gebied heen lopen. Op basis van de ecologie van de soort wordt verwacht dat naast deze hoofdwateren, vooral de aangrenzende meer verlande sloten en slooteinden van groot belang zijn voor de voortplanting en opgroei van juveniele grote modderkruipers.

27 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Binnen de begrenzing is een groot areaal als potentieel leefgebied aangemerkt. Veel van de potentieel geschikte watergangen voldoen nu niet aan de habitateisen van de grote modderkruiper, omdat deze in te vergaande verlandingsstadia verkeren of compleet verland zijn (moerasbos). Om het potentiële leefgebied geschikt te maken is het nodig om de successie in deze sloten terug te zetten te worden.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Ten behoeve van het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor de grote modderkruiper is het noodzakelijk dat het oppervlakte verlandingsvegetatie ten minste gelijk blijft. Hiervoor is het van belang dat de successie in sterk verlande sloten, met boomopslag en zonder open water, wordt teruggezet zodat deze op den duur weer geschikt worden voor de soort. Beheer gericht op de aanwezigheid van gradiënt van verlandingsstadia binnen het gebied, waarbij de successiestadia per locatie over de tijd variëren, maar het totale oppervlakte van elk stadium gelijk blijft, wordt wenselijk geacht. Tijdens schonings- of baggerwerkzaamheden in en rondom het gebied dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de grote modderkruiper. Dit kan door sloten extensief te schonen en door de werkzaamheden te begeleiden. De grote modderkruiper belandt vaak op de kant tijdens schoningswerkzaamheden, waardoor schoning een negatief effect kan hebben op de populatieomvang. Geplande inrichtingsmaatregelen in het gebied ten behoeve van andere natuurdoelen (bijvoorbeeld het verondiepen van sloten ten behoeve van een hoger waterpeil) dienen zeer nauwkeurig te worden beoordeeld op het effect voor de duurzame staat van instandhouding van grote modderkruiper in dit gebied. Vooral de ondiepere vegetatierijke sloten vormen belangrijk leefgebied voor de soort en dienen behouden te blijven. Verwacht wordt dat vooral de meer verlande sloten en slooteinden van groot belang zijn voor met name de voortplanting en opgroei van juveniele dieren. Onderzoek naar het habitatgebruik van de soort gedurende het jaar kan het benodigde inzicht geven in het habitat gebruik van de verschillende levensstadia van de grote modderkruiper. Hiermee kan het beheer beter op de soort worden afgestemd.

Kleine modderkruiper binnen Oldematen & Veerslootlanden

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

Oldematen & Veerslootlanden (nr 37) Bijlage kaart nr. 6c

Kwaliteit leefgebied: gunstig Bijdrage: <2 %

Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 16

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper Binnen het Natura 2000 gebied Olde Maten & Veerslootlanden komt de kleine modderkruiper wijd verspreid en plaatselijk zeer algemeen voor. In 2009 heeft er een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden waarbij de visfauna in verschillende watergangen van het gebied in kaart gebracht is (Brandhof, 2009) en hierbij is de soort op verschillende locaties aangetroffen. Waarnemingen van de kleine modderkruiper komen uit de in het noordwesten van het gebied gelegen Stadswijk en de bredere De Oude Maatsloot. Ook in de bredere sloot tussen de Olde Maten en Veerslootlanden (Recherensgracht) komt de soort zeer algemeen voor. Naast een zeer algemeen voorkomen van de soort in de bredere watergangen in het gebied zijn verschillende waarnemingen van de soort bekend uit de

28 Stichting RAVON

kleinere sloten. Buiten de begrenzing wordt de soort bovendien aangetroffen op verschillende locaties in de Veerslootlanden.

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper Binnen het Natura 2000 gebied Olde Maten Veerslootlanden is actueel- en geschikt leefgebied voor de soort aanwezig in de bredere meer open sloten en vaarten van het gebied. Sloten met een dichte verlandingsvegetatie vormen geen geschikt leefgebied voor de kleine modderkruiper. Sommige sloten zijn momenteel dermate verland of staan gedurende lange periodes van het jaar droog, waardoor ze ongeschikt zijn als leefgebied voor kleine modderkruiper. Dit potentiële leefgebied, kan na beheer, waarbij de successie binnen deze sloten wordt teruggezet, op termijn geschikt leefgebied vormen voor kleine modderkruiper.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper Beheer van de grotere doorgaande watergangen, waarbij de aanwezigheid van een goed ontwikkelde oever- en watervegetatie in combinatie met voldoende open water wordt nagestreefd, zal een positief effect hebben op het leefgebied en de populatie kleine modderkruipers. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding van de soort en het algemeen voorkomen van de soort binnen het gebied zijn voor de kleine modderkruiper geen soort specifieke maatregelen nodig.

4.7 Springendal & Dal van de Mosbeek

Kamsalamander binnen Springendal & Dal van de Mosbeek

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Springendal & Dal van de Mosbeek (nr 45) Bijlage kaart nr. 7a

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: toename populatie Aantal kmhokken: 3

Actueel leefgebied van kamsalamander Kamsalamander is met name bekend uit vier poelen in het noorden van het gebied. Hier vindt ook voortplanting plaats (van Donkelaar, 2009). De Mandersteu is een klein beekdal met grasland en is omsloten door bos en houtwallen. De populatie is hier in totaal gezien klein en geïsoleerd. Zeer recent zijn kamsalamanders waargenomen in een calamiteitenbak van de NAM. Voor deze dieren is een noodvijver aangelegd en binnenkort wordt een permanente alternatieve locatie voor de dieren op ongeveer 200 meter ten oosten van de NAM locatie aangelegd (mond. med. R. Ruis).

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander Kleinschalig landhabitat lijkt voldoende aanwezig te zijn, evenals voldoende mogelijkheden voor voortplanting. Het behoud van kleinschalige landschapselementen voor overwintering, voortplanting en dispersie ook buiten het Natura 2000 gebied, zijn essentieel voor de duurzame staat van instandhouding van de populatie in het Springendal en het Dal van de Mosbeek. Per jaar en per locatie zijn de aantallen dieren die gevonden worden in de gemonitoorde poelen verschillend. Slechts 1 poel geeft een constant beeld, doch de aantallen dieren (volwassen dieren en larven) zijn nooit hoger dan 10 exemplaren. Drie poelen zijn in 2006

29 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

geschoond en vertonen een langzaam herstel. Het landhabitat bestaat uit bos en wallen met oud hakhout van eik, linde en hazelaar. Landschap Overijssel werkt aan het herstel van het oude hakhout en de struweelranden en dit zal vermoedelijk gunstig zijn voor de kamsalamander. Uitbreiding van het aantal poelen is gewenst. De beste plek voor een nieuwe poel is vlakbij de stromende Eendebeek, die ondergronds ook de andere poelen voedt. In de Eendebeek is zonnebaars aanwezig vanuit een paar poelen in Duitsland. Er moet voorkomen worden dat de zonnebaars zich in de Manderstreu vestigt. Uitbreiding van de kamsalamander richting de Mosbeek heeft tot nog toe niet plaats gevonden.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Het habitat in het Springendal lijkt geschikt, maar waarnemingen ontbreken. Geadviseerd wordt het gehele gebied, maar met name het Springendal te inventariseren op aanwezigheid van de kamsalamander. Het gebied lijkt kansrijk, hetgeen geïllustreerd wordt door de snelle kolonisatie van de poel ten oosten van de NAM locatie. Versterkende maatregelen zijn dus zinvol. Uitbreiding van het aantal poelen is gewenst.

Beekprik binnen Springendal en Dal van de Mosbeek

Beekprik (Lampetra planeri) H1096

Springendal en Dal van de Mosbeek (nr 45) Bijlage kaart nr. 7b

Bijdrage: 2-15% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: zeer ongunstig (landelijk) Aantal kmhokken: 4

Actueel leefgebied van beekprik Met een bijdrage van 2-15 % speelt het gebied een belangrijke rol voor de landelijke instandhouding van de beekprik in Nederland. Het leefgebied van beekprik binnen Springendal is beperkt tot het gedeelte van de Springendalse beek met een meer natuurlijk karakter. De soort wordt daar aangetroffen van de bovenloop (noordtak) tot aan de grens van het gebied (Uelserdijk).

Kwaliteit van het leefgebied van beekprik Het leefgebied van beekprik in de Springendalse beek is te kenmerken als een laaglandbeek met een min of meer natuurlijke hydrologie en morfologie. Broncomplexen op de stuwwal voeden de grotendeels grondwater gevoede beek, waarna het afstromende water twee bovenlopen voedt (zuidtak en noordtak), die zich samenvoegen tot de middenloop. De noordtak loopt door bos en wordt gekenmerkt door een goede waterkwaliteit en constante afvoer, hetgeen resulteert in een grote variatie aan stabiele habitats, waaronder zand, grind, blad en detritus, welke belangrijk zijn voor de verschillende levensstadia van de beekprik. Het leefgebied is hier van uitstekende kwaliteit. Het lijkt erop dat een natuurlijke barrière ter hoogte van het Onland ervoor zorgt dat de migratie van beekprikken naar meer bovenstrooms gelegen delen van de noordtak niet mogelijk is. De zuidtak is ook min of meer natuurlijk, maar door beïnvloeding van de landbouw (drainage) is dit gedeelte van de beek lange tijd gekenmerkt geweest door piekafvoeren, wat heeft geleid tot insnijding van de beek en onstabiele habitats. Met keidammetjes is getracht de beekbodem te verhogen. Desondanks is de zuidtak hydromorfologisch minder geschikt als leefgebied voor beekprik.

30 Stichting RAVON

Ook de middenloop behoort tot het leefgebied van de beekprik. Normalisatie benedenstrooms en drainage zorgen hier dat het beekwater soms snel wordt afgevoerd en insnijding van de beek is opgetreden. Het leefgebied is kwalitatief in orde, maar minder geschikt als de natuurlijke noordtak. Andere stromende wateren in het gebied zoals de Hazelbeek en de Mosbeek zijn potentieel geschikt als leefgebied. Deze beken wateren af aan de westkant van het gebied en zijn zodoende ver verwijderd van bestaande beekprikpopulaties in Twente, die zich tot dusver beperken tot het stroomgebied van de Dinkel. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat deze beken door beekprikken gekoloniseerd zullen worden. Bovendien worden de beken door veranderingen in het verleden (drainage, normalisatie) gekenmerkt door een minder natuurlijke hydrologie met lage afvoeren in de zomer en piekafvoeren in tijden van veel neerslag, waardoor het leefgebied in deze wateren op dit moment ongeschikt is. De recent herstelde Brunnikhuizerbeek, is grotendeels onbeschaduwd en wordt gekenmerkt door verschillende migratiebarrieres (keiendammetjes), waardoor deze beek momenteel niet geschikt is voor beekprik. Bovendien is ook hier kolonisatie op korte termijn niet waarschijnlijk. Wanneer zowel de benedenloop van de Springendalse beek en de Tilligterbeek hersteld zouden worden, kan beekprik wellicht zijn weg vinden naar de Brunnikhuizerbeek.

Advies mbt het leefgebied van beekprik Het leefgebied binnen de Springendalse beek kan eventueel uitgebreid worden wanneer de natuurlijke barrière in de noordtak passeerbaar wordt gemaakt en de insnijding en onnatuurlijke morfologie van de zuidtak en middenloop wordt hersteld naar een meer natuurlijke situatie. De populatie beekprikken in Springendal is sterk geïsoleerd. Buiten de begrenzing is er momenteel weinig geschikt leefgebied voor beekprik aanwezig. De op dit moment genormaliseerde benedenloop van de Springendalse beek, zou na herstel potentieel kunnen dienen als leefgebied voor beekprik. Knelpunten als onnatuurlijke morfologie, hydrologie, migratiebarrières en beïnvloeding (o.a. industrie) zouden binnen beekherstel kunnen en moeten worden opgelost. Gezien de uitbreidingsdoelstelling voor deze soort is het aan te bevelen de begrenzing van de Springendalse beek (de waterloop zelf) uit te breiden tot aan de monding in de Tilligterbeek. Verbinding van de populatie beekprik in Springendal met de populatie in de Dinkel wordt wenselijk geacht.

Kleine modderkruiper binnen Springendal en Dal van de Mosbeek

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

Springendal en Dal van de Mosbeek (nr 45) Bijlage kaart nr. 7c

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 0

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper Er zijn geen recente waarnemingen van kleine modderkruiper binnen de begrenzing van Springendal & het Dal van de Mosbeek. Net buiten het gebied is de soort recent aangetroffen in de Springendalse beek vlak voordat deze in de Tilligterbeek uitmondt. De kleine modderkruiper verkeert in een landelijke gunstige staat van instandhouding. De betekenis van Springendal & Dal van de Mosbeek voor de landelijke verspreiding van de

31 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

kleine modderkruiper is met <2% hoe dan ook gering. Er zijn echter geen aanwijzigen dat het gebied daadwerkelijk tot het leefgebied van kleine modderkruiper behoort.

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper Er is gezien het gebrek aan waarnemingen weinig bekend over het leefgebied van de kleine modderkruiper binnen Springendal & Dal van de Mosbeek. De beken en beekdelen van Springendal binnen de begrenzing en bovenstrooms van de huidige waarnemingen zijn vaak ondiep, sterk beschaduwd en worden gekenmerkt door matige tot hoge stroomsnelheden. De kleine modderkruiper komt bij voorkeur voor in stilstaande tot zwakstromende wateren, waardoor het gebied ongeschikt is als leefgebied voor de soort. De recente waarnemingen in de Springendalse beek net buiten de begrenzing zijn afkomstig van een gedeelte van de beek dat genormaliseerd is en gekenmerkt wordt door geringe stroomsnelheid en de aanwezigheid van een sliblaag.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper Door de afwezigheid van kleine modderkruiper binnen Springendal & Dal van de Mosbeek en ongeschiktheid van het gebied als leefgebied voor de soort, is het aan te bevelen deze soort te verwijderen als instandhoudingsdoel voor gebied 45.

4.8 Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht

Bittervoorn binnen Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht

Bittervoorn (Rhodeus sericeus) H1134

Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht (nr 36) Bijlage kaart nr. 8a

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 1

Actueel leefgebied van bittervoorn De Kop van Overijssel maakt deel uit van het hoofdverspreidingsgebied van de bittervoorn. Binnen het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht is desondanks bij RAVON slechts één waarneming van bittervoorn bekend. Deze waarneming van 3 exemplaren is vrij recent (2008) en afkomstig van de Noorderkolk. Daarnaast is de soort waargenomen bij een inventarisatie van bermsloten langs de N331 (tussen Barsbekergemaal en Zwartsluis) (Provincie Overijssel, 2009). Door deze geringe hoeveelheid verspreidingsinformatie is vooralsnog niet duidelijk wat de betekenis van het gebied is voor de verspreiding van de bittervoorn. Buiten de begrenzing en in de nabijheid van het Natura 2000 gebied zijn verschillende waarnemingen bekend. Recente waarnemingen in het noorden zijn afkomstig van sloten in Buitenlanden, Barsbeker binnenpolder en Schinkellanden. Ten oosten van het gebied komen recente waarnemingen uit de Stadswijk, de oude Maatsloot, de Olde Maten en sloten en vaarten in de poldergebieden Oosterslag, Veerslootlanden en Zuideindigerslag. In het westen zijn de waarnemingen afkomstig uit polder Mastenbroek en in het zuiden uit Hes en uit de Nieuwe Vecht in . Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de grotere sloten, weteringen en oevers van kolken in het gebied tot het leefgebied van bittervoorn behoren. Er is echter geen gericht onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van bittervoorn in het gebied, waardoor het verspreidingsbeeld incompleet is.

32 Stichting RAVON

Kwaliteit van het leefgebied van bittervoorn Langs en tussen de rivieren Vecht en Zwarte water zijn veel kolken te vinden die in potentie geschikt zijn als leefgebied voor de bittervoorn. Ook zijn er verschillende bredere watergangen met veel ondergedoken waterplanten in het gebied aanwezig welke in potentie geschikt zijn voor bittervoorn. Wateren in de uiterwaarden die frequent overstromen, worden doorgaans gekenmerkt door een beperkt doorzicht, waardoor ondergedoken waterplanten onvoldoende tot ontwikkeling kunnen komen. Bovendien is de waterkwaliteit van de rivieren matig (Provincie Overijssel, 2009c), tot slecht (KWR, 2007). Dit maakt dat wateren die onder de directe invloed van de rivieren verkeren, ongeschikt zijn als leefgebied van bittervoorn. Minder dynamische uiterwaardwateren die slechts een gedeelte van het jaar onder invloed staan van rivierwater zijn wel potentieel geschikt als leefgebied voor bittervoorn.

Advies mbt het leefgebied van bittervoorn Gericht onderzoek naar bittervoorn geeft meer inzicht geven in de betekenis van het gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht voor bittervoorn en de populatieomvang in het gebied. Het leefgebied van de bittervoorn kan uitgebreid worden door het geschikt en bereikbaar maken van de uiterwaarden van de Vecht en Zwarte Water. Langs deze rivieren zijn veel kolken te vinden die in potentie geschikt zijn als leefgebied voor de bittervoorn. In het algemeen geldt voor bittervoorn dat maatregelen die de water- en waterbodemkwaliteit verbeteren positief uitwerken op de soort. De zoetwatermosselen die van belang zijn voor de voortplanting van bittervoorn zijn gevoelig voor water- en bodemverontreiniging. Herstel van een natuurlijk waterpeil, het terugzetten van verlandingsstadia en het terugbrengen van laagdynamische wateren kan bijdragen aan de hoeveelheid wateren met voldoende ondergedoken waterplanten, welke van belang zijn als leefgebied voor de soort. Voorts geldt dat beheer aangepast kan worden aan het voorkomen van bittervoorn, onder andere door werkzaamheden gefaseerd uit te voeren en zoetwatermosselen terug te plaatsen.

Grote modderkruiper binnen Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht (nr 36) Bijlage kaart nr. 8b

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: onbekend Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 2

Actueel leefgebied van grote modderkruiper Binnen het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water & Vecht komt de grote modderkruiper voor in de Vecht. Recent (2010) is de soort aangetroffen en in een sloot in de uiterwaarden van het Zwarte water nabij Roebolligehoek. Buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied zijn verschillende waarnemingen bekend uit polders Mastenbroek, Veerslootlanden en Oosterslag. Het is aannemelijk dat het verspreidingsbeeld van de grote modderkruiper binnen en buiten het gebied incompleet is.

33 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper Het natuurlijke habitat van de grote modderkruiper bestaat uit moerassen en verlandende wateren in de overstromingsgebieden van (voormalige) rivieren en beken (de Bruin & Kranenbarg, 2009). Binnen het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht zijn vele kleine watergangen aanwezig in de voormalige overstromingsgebieden van de Vecht en het Zwarte Water. Deze uiterwaardwateren kunnen in potentie geschikt leefgebied vormen voor de grote modderkruiper. Wateren in de uiterwaarden die frequent overstromen, zijn niet geschikt als leefgebied voor grote modderkruiper. De rivieren zelf kunnen als verspreidingsas dienen voor grote modderkruiper, maar het is niet waarschijnlijk dat ze dienen als voortplantings- en opgroei gebied. Laag dynamische wateren die slechts enkele keren per decennium onder invloed staan van rivierwater zijn wel potentieel geschikt als leefgebied voor grote modderkruiper. Op den duur verlanden laag dynamische wateren geheel, waarmee ze ongeschikt raken als leefgebied voor grote modderkruiper. Door overstromingen van de rivieren of door beheer kunnen verlandingsstadia worden teruggezet en het leefgebied worden behouden of uitgebreid.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Op basis van de RAVON database zijn twee waarneming van de grote modderkruiper in het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht bekend. Bij RAVON zijn geen gerichte onderzoeken naar de grote modderkruiper soort in dit gebied bekend. Op basis van gebiedseigenschappen kan worden gesteld dat er veel potentieel leefgebied aanwezig is binnen het gebied. Het wordt dan ook aannemelijk geacht dat binnen de begrenzing van het gebied een populatie van de grote modderkruiper voorkomt. Er is een hoge urgentie om de populatieomvang van deze soort in dit gebied vast te stellen. Hiermee kan de betekenis van dit gebied in relatie tot de landelijke bijdrage voor de grote modderkruiper worden bepaald.

Kleine modderkruiper binnen Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht (nr 36) Bijlage kaart nr. 8c

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 12

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper Binnen het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht komt de kleine modderkruiper verspreid voor. Er zijn met name waarnemingen uit wateren die in verbindingen staan met de rivieren. Er zijn waarnemingen bekend bij het gemaal Barsbeker, verschillende uiterwaarden plassen van het Zwarte water, de Westerveldse kolk, de Noorderkolk, Langenholte Buitenland, de Genninger Buitenlanden, de uiterwaarden bij Streukel en de Vecht bij Berkum. Buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied zijn veel verschillende waarnemingen bekend uit onder andere de gebieden de Wieden, omgeving Zwolle, Polder Mastenbroek en rondom het Natura 2000 gebied Olde maten Veerslootlanden. Het aandeel van het gebied in de landelijke verspreiding van de kleine modderkruiper is met minder dan 2% gering. Het is aannemelijk dat het verspreidingsbeeld van de kleine modderkruiper binnen en buiten het gebied incompleet is en dat het leefgebied van de soort verspreid aanwezig is over tal van uiterwaardwateren binnen het gebied.

34 Stichting RAVON

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper Binnen de begrenzing van het gebied komt de kleine modderkruiper voor in de rivier de Vecht en diverse zijwateren. De kleine modderkruiper kan in tal van watertypen voorkomen. Het is een bewoner van de ondiepere oeverzone van zowel sloten, kanalen, weteringen, kolken, petgaten als rivieren. Buiten de begrenzing van het gebied komt de kleine modderkruiper dan ook veelvuldig voor in diverse weteringen, kanalen, sloten en rivier. Gezien de grote hoeveelheid sloten, kanalen binnen en buiten het gebied is te verwachten dat de soort op meer locaties voorkomt dan nu bekend is en dat het leefgebied binnen Uiterwaarden Zwarte water en Vecht naast de kolken en rivier ook de sloten, weteringen en kanalen omvat.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper Gezien de grote hoeveelheid sloten, kanalen en plassen (kolken) het gebied en de verwachting dat het merendeel van deze wateren tot het leefgebied van kleine modderkruiper behoort, is instandhouding van de soort gekoppeld aan het instandhouden van voldoende uiterwaardwateren met voldoende kwaliteit. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding zijn voor de kleine modderkruiper geen extra soortspecifieke maatregelen nodig. Wanneer onderhoud aan polderwateren (schonen, baggeren) te intensief gebeurt, treedt sterfte en verslechtering van het leefgebied op. Echter wanneer het onderhoud te extensief is, kunnen polderwateren geheel verlanden en zodoende ongeschikt raken al leefgebied voor kleine modderkruiper. De oppervlaktewaterkwaliteit van zowel de Vecht als Zwarte water zijn momenteel ontoereikend (WGS, 2008). Een verbetering van de waterkwaliteit heeft direct positief effect, maar ook indirect, via de kwaliteit van het voedsel (detritus, macrofauna) kan een verbetering van de waterkwaliteit leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper, evenals de andere vissoorten in het gebied

4.9 Vecht & Beneden Regge

Kamsalamander binnen Vecht en Beneden Regge

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Vecht en Beneden Regge (nr 39) Bijlage kaart nr. 9a

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: gunstig ‘matige toename’ (landelijk) Aantal kmhokken: 1

Actueel leefgebied van kamsalamander Het huidige leefgebied van de kamsalamander is beperkt tot het landgoed Eerde. De enige waarneming van buiten dit gebied dateert uit 1979 langs de Vecht (km hok 227 – 503). Binnen het landgoed komt de soort voor in 4 – 5 poelen. Rondom het kasteel liggen drie poelen en in 2008 is ten zuiden van het kasteel een nieuwe poel gegraven waar in 2009 voortplanting is geweest. Juist ten noorden van de N342 ligt een kleine poel waar ook kamsalamanders in voorkomen. Waarnemingen van het noordelijk deel van het gebied ontbreken. Herstelwerkzaamheden aan poelen worden hier wel uitgevoerd, waar de kleine watersalamander van profiteert.

35 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

De populatie lijkt te groeien, de snelle kolonisatie van een nieuwe poel lijkt hierop te duiden. De populatie is echter klein en kwetsbaar. De landelijke trend van de kamsalamander is een ‘matige toename’.

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander In 1996 (Anoniem, 1996) werd de kamsalamander alleen in twee bospoelen op het landgoed Eerde aangetroffen, waarbij geen voortplanting kon worden vastgesteld. De kwaliteit van deze poelen scoorde ‘redelijk’. Dit hield verband met de te lage waterstand waardoor de dieren geen eieren aan vegetatie konden afzetten.

Dit probleem bestaat nog steeds, omdat het gebied een verdrogingsgebied is. Natuurmonumenten is voornemens een netwerk van 10 poelen aan te leggen, om het voortbestaan van de kamsalamander duurzaam veilig te stellen. Bij de realisatie stuit Natuurmonumenten op een aantal knelpunten die op de korte termijn deels te slechten zijn. Momenteel is het gebied te droog om de populatie echt uit te breiden, want ook als deze poelen er liggen, zullen ze waarschijnlijk te snel droogvallen. In de Eerder Hooilanden liggen tevens kansen. Hier zijn op dit moment nog een aantal percelen in reguliere pacht, waar het beheer te intensief is. Natuurmonumenten ontwikkelt samen met de pachters een landbouwvisie waarbij de percelen in het Eerder Achterbroek ten noorden van de Bevert in de toekomst extensiever beheerd en vernat zullen worden (mond. med. A. Kleinsmit & D. Vreugdenhil). De omvang van het voortplantingshabitat is nu nog beperkt. Het landhabitat is in voldoende mate en in voldoende kwaliteit aanwezig. Om die reden is het zuidelijk deel (het gehele Eerder Achterbroek) aangemerkt als potentieel habitat voor de kamsalamander.

Het grootste deel van dit Natura 2000 gebied vormt ongeschikt leefgebied voor de kamsalamander doordat het ofwel te droog of te zuur (bijv. Beerzerveld) is. Door vernatting en buffering kunnen mogelijkheden voor de kamsalamander worden gecreëerd.

Het verondiepen van de Regge, iets dat mogelijk op langere tijdschaal gaat gebeuren, zal zorgen voor een vernatting van het gebied. Echter, mogelijk zal dit als gevolg hebben dat de Eerder Hooilanden geïnnundeerd worden en blank komen te staan, waardoor vis succesvolle voortplanting van de kamsalamander zal bemoeilijken.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander Natuurmonumenten legt een netwerk van poelen aan om de toekomst voor de kamsalamander duurzaam veilig te stellen en ontwikkelt samen met de pachters een landbouwvisie waarbij de percelen in het Eerder Achterbroek ten noorden van de Bevert in de toekomst extensiever beheerd en vernat zullen worden, hetgeen waarschijnlijk zal leiden tot een uitbreiding van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander.

36 Stichting RAVON

Bittervoorn binnen Vecht en Beneden Regge

Bittervoorn (Rhodeus sericeus) H1134

Vecht en Beneden Regge (nr 39) Bijlage kaart nr. 9b

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: ontoereikend Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 1

Actueel leefgebied van bittervoorn In het Natura 2000 gebied Vecht- en Beneden Regge is maar één waarneming van bittervoorn bekend. De waarneming is afkomstig uit het kilometerhok 232/504, iets ten noorden van Beerze en ten oosten van het Stegeren. Het betreft een enigszins gedateerde waarneming uit 1997. Net buiten het Natura 2000 gebied is de soort in 1999 meer stroomopwaarts aangetroffen in het kilometerhok 234/504 in een kolk van de Vecht (Uilenkamp bij Diffelen). Ook stroomafwaarts is bittervoorn aangetroffen in een kolk van de Vecht (bij Hessum) in 1999. Omdat de meeste waarnemingen dateren van vóór 2000 en er geen gericht onderzoek naar bittervoorn heeft plaatsgevonden in het gebied is het onduidelijk wat het actuele leefgebied is van bittervoorn binnen het gebied Vecht en Beneden Regge. Tijdens verschillende visonderzoeken in onder andere de Vecht, waarbij niet gericht naar de soort is gezocht, is bittervoorn niet aangetroffen (Zweep 2010, data Waterschap Velt en Vecht 2006-2009).

Kwaliteit van het leefgebied van bittervoorn Het gebied maakt geen deel uit van het hoofdverspreidingsgebied van de bittervoorn. De relatieve bijdrage van het gebied voor de duurzame instandhouding van de soort kan als gering worden ingeschat. Het geringe voorkomen van de soort binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied en de omringende regio kan verklaard worden door een minimaal areaal geschikt leefgebied in de vorm van kanalen, vaarten, weteringen en oude rivierstrangen of langzaam stromende of stilstaande delen van beken en riviertjes.

Advies mbt het leefgebied van bittervoorn Het leefgebied van de bittervoorn kan uitgebreid worden door het geschikt en bereikbaar maken van de uiterwaarden van de Vecht. Langs de Vecht zijn veel kolken en oude rivierarmen te vinden die in potentie geschikt zijn als leefgebied voor de bittervoorn. Dat er nauwelijks waarnemingen bekend zijn van de soort in deze uiterwaardwateren, kan betekenen dat de soort er niet of marginaal voorkomt. Echter er is onvoldoende inspanning geleverd om daadwerkelijk aan te tonen dat de soort niet aanwezig is het gebied. In het algemeen geldt voor bittervoorn dat maatregelen die de water- en waterbodemkwaliteit verbeteren positief uitwerken op de soort. De zoetwatermosselen die van belang zijn voor de voortplanting van bittervoorn zijn gevoelig voor water- en bodemverontreiniging. Herstel van een natuurlijk waterpeil, het terugzetten van verlandingsstadia en het terugbrengen van laagdynamische wateren kan bijdragen aan de hoeveelheid wateren met voldoende open water en ondergedoken waterplanten, welke van belang zijn als leefgebied voor de soort. Voorts geldt dat beheer aangepast kan worden aan het voorkomen van bittervoorn, onder andere door werkzaamheden gefaseerd uit te voeren en zoetwatermosselen terug te plaatsen.

37 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Grote modderkruiper binnen Vecht en Beneden Regge

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

Vecht en Beneden Regge (nr 39) Bijlage kaart nr. 9c

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: zeer ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 2

Actueel leefgebied van grote modderkruiper De grote modderkruiper is bekend van 2 locaties in het Natura 2000 gebied Vecht en Beneden Regge. Een locatie ligt in het stroomgebied van de Vecht in de omgeving van het Junner koeland, de andere locatie ligt in het stroomgebied van de Beneden Regge bij de Eerder Hooilanden. Hier is de soort aangetroffen in een sloot, nabij de Beneden Hammer een zijwater van de Beneden Regge. In beide gebieden zijn de waarnemingen van vóór 2000. Of de grote modderkruiper nog aanwezig is in deze gebieden, is onbekend. Tijdens verschillende visonderzoeken in onder andere de Vecht, waarbij niet gericht naar de soort is gezocht, is grote modderkruiper niet aangetroffen (Zweep 2010, data Waterschap Velt en Vecht 2006-2009).

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper Beide locaties met historische waarnemingen liggen in de directe invloedsferen van de riviertjes de Vecht en de Beneden Regge. In het Junner Koeland ligt een oude riviermeander die afgesloten is geraakt van de Vecht, direct naast deze rivierarmen liggen nog oude rivierduinen. Doordat dit water afgesloten is van de Vecht is er een laagdynamisch rivierstrang ontstaan die in potentie als leefgebied voor de grote modderkruiper kan fungeren. De waarneming in het stroomgebied van de Beneden Regge is afkomstig uit een sloot in de Eerder Hooilanden. Het gebied Eerder Hooilanden bestaat uit rabatten. Deze verhoogde delen die van oorsprong zijn aangelegd om bomen te kunnen planten in natte omstandigeden zijn omgeven door greppels die geschikt waren als leefgebied voor grote modderkruiper. Op dit moment is het gebied echter sterk verdroogd, waardoor de greppels geen geschikt leefgebied bieden aan de soort.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Potentiële leefgebieden voor de grote modderkruiper zijn te vinden in de nabijheid van Vecht en Beneden Regge in de vorm van oude rivierstrangen en overstromingsvlakten. Om het areaal geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper te vergroten en de (eventueel aanwezige) populaties te versterken, is het van belang laagdynamische oude rivierarmen en overstromingsvlakten van zowel Vecht als Beneden Regge te herstellen. Herstel van een natuurlijk waterpeil, het herstellen en terugzetten van verlandingsstadia, het terugbrengen van laagdynamische wateren in de uiterwaarden en een aan de soort aangepast beheer van geschikte wateren zijn maatregelen die gunstig zijn voor de soort. Het lijkt er op dat wanneer de grote modderkruiper uit bepaalde gebieden verdwenen is, de soort niet of nauwelijks terugkomt. De oorzaak hiervoor ligt in de geringe dispersiemogelijkheden van de soort in relatie tot het huidige waterbeheer. Het is aannemelijk dat de soort zich verplaatst tijdens hoge waterstanden en zo via overstromingsvlakten oude rivierstrangen kan bereiken. Een natuurlijk peilbeheer en ruimte voor zowel Vecht als Beneden Regge kan bijdragen aan herstel en instandhouding van de soort. Belangrijk is om bij herstel van laterale verbindingen en van rivierbegeleidende

38 Stichting RAVON

wateren te zorgen dat er voldoende laagdynamische wateren ontstaan of blijven bestaan. Wanneer een water (meer)jaarlijks overstroomd wordt door de rivier, is dit niet geschikt als leefgebied voor grote modderkruiper. Aangezien er geen recente waarnemingen van de soort bekend zijn, is het onduidelijk of de soort nog aanwezig is binnen het Natura 2000 gebied. Om vast te kunnen stellen of er relictpopulaties van de soort aanwezig zijn, zijn gericht inventarisaties noodzakelijk. Op basis van de gegevens uit deze inventarisaties kan de betekenis van het gebied en de potentie van de verschillende delen als leefgebied voor de soort nader worden onderbouwd. Tevens kunnen hiermee gerichte inrichting- en beheerplannen opgesteld worden.

Kleine modderkruiper binnen Vecht en Beneden Regge

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

Vecht en Beneden Regge (nr 39) Bijlage kaart nr. 9d

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: voldoende Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 8

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper De kleine modderkruiper is aangetroffen in 8 kilometerhokken binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied. Een aanzienlijk aantal van deze waarnemingen is gedateerd (vóór 2000). Uit vier kilomerhokken zijn zeer recente (2008-2010) waarnemingen bekend. Dit zijn waarnemingen uit het stroomgebied van de Beneden Regge nabij de stuw bij de Archemerbrug, waarnemingen uit het stroomgebied van de Vecht bij Ommen en oostelijker bij een oude rivierarm aan de zuidzijde van de Vecht, even ten westen van Beerze.

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper Binnen de begrenzing van het gebied komt de kleine modderkruiper voor in de rivieren de Vecht en de Beneden Regge alsmede in verschillende zijwateren. De kleine modderkruiper is een generalist en kan in tal van watertypen voorkomen. Het is een bewoner van de ondiepere oeverzone van zowel sloten, kanalen, weteringen, kolken, oude rivierarmen als rivieren. Zowel binnen als buiten het Natura 2000 gebied komt de soort dan ook voor in diverse watertypen. Omdat de soort het best te vangen is met een schepnet en minder gevangen wordt met fuiken en electrovisserij is de verwachting dat de soort op meer plekken voorkomt, dan nu bekend is.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper De staat van instandhouding van de kleine modderkruiper is landelijk gezien gunstig. De perspectieven voor de duurzame instandhouding zijn gunstig, zowel landelijk, als binnen Vecht- en Beneden Reggegebied en er zijn geen soortspecifieke maatregelen nodig. Geografisch gezien ligt het gebied aan de rand van het verspreidingsgebied, waardoor het instandhouden van de populatie ook van belang is voor het (her)koloniseren van andere gebieden.

39 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Rivierdonderpad binnen Vecht en Beneden Regge

Rivierdonderpad H1163 (Cottus perifretum)

Vecht en Beneden Regge (nr 39) Bijlage kaart nr. 9e

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: neemt af Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 5

Actueel leefgebied van rivierdonderpad Van rivierdonderpad zijn waarnemingen bekend uit vijf kilometerhokken binnen het Natura 2000 gebied. Vier van deze kilometerhokken zijn afkomstig uit het stroomgebied van de Vecht, waar de soort recent (2005-2010) op een viertal locaties is aangetroffen (gegevens WS Velt en Vecht). Eén waarneming is afkomstig uit de Beneden Regge, dit betreft een minder recente waarneming (vóór 2000).

Kwaliteit van het leefgebied van rivierdonderpad Rivierdonderpad komt vooral voor in de hoofdstromen van Vecht en Beneden Regge zelf. De rivierdonderpad heeft een habitat nodig waarin voldoende beschutting aanwezig is in de vorm van stenen, bladeren en takken. Naast beschutting gebruikt de rivierdonderpad deze structuren om een nest te graven en hierin eieren te leggen. Daarnaast is de aanwezigheid voldoende zuurstofrijk water van belang voor de soort. De structuren in de hoofdstromen van de Vecht en Beneden Regge bestaan voornamelijk kunstmatig substraat in de vorm van stortstenen oevers en kunstwerken. Dit habitat is geschikt voor de rivierdonderpad. In een enkel geval wordt de soort ook aangetroffen in nevengeulen.

Advies mbt het leefgebied van rivierdonderpad Behoud van structuren, in dit geval de aanwezige kunstmatige stortstenen oevers, draagt bij aan de instandhouding van geschikt leefgebied voor de soort. De voorgenomen verwijdering van stortstenen in het kader van de Vechtvisie (Provincie Overijssel, 2009b) zal het leefgebied van rivierdonderpad negatief beïnvloeden. Het is dan ook aan te raden onnatuurlijk structuren tijdig te vervangen door natuurlijk structuren (bijvoorbeeld grind, takken, hout, boomwortels). Op dit moment zijn enkele zijbeken (bijvoorbeeld Beneder Hammerwetering) niet bereikbaar door de aanwezigheid van vismigratiebarrières. Bij de herinrichting van de Hammerwetering en de Bevert wordt rekening gehouden met de eissen van rivierdonderpad (Provincie Overijssel 2009). Opheffen van vismigratiebarrières draagt bij aan de omvang van het leefgebied van de soort. Het oprukken van exoten in de grote rivieren, waaronder de Gelderse IJssel, kan in de nabije toekomst een bedreiging vormen voor de rivierdonderpad in het stroomgebied van de Vecht en de Beneden Regge. Het is echter onbekend wat de ecologische effecten zijn van komst van deze nieuwe soorten. Het niet passeerbaar maken/houden van de stuwen in de Vecht kan helpen om de rivierdonderpad voor deze bedreiging te beschermen. Het nadeel van een dergelijke maatregel is dat andere soorten de rivier eveneens niet kunnen bereiken en dat de omvang van het leefgebied van rivierdonderpad door barrières beperkt blijft.

40 Stichting RAVON

4.10 Weerribben

Bittervoorn binnen de Weerribben

Bittervoorn (Rhodeus sericeus) H1134

de Weerribben (nr 34) Bijlage kaart nr. 10a

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 14

Actueel leefgebied van bittervoorn Binnen het Natura 2000 gebied Weerribben zijn verschillende waarnemingen van de bittervoorn bekend. Zo zijn er waarnemingen van de soort bekend uit de Kalenbergergracht, ’t Jurries, Meentegat, de petgaten net ten noorden van Nederland, De Kampen en uit de Flodder. Verwacht wordt dat de bittervoorn op meerdere locaties in het gebied voorkomt maar door het ontbreken van soortgerichte inventarisaties is er geen compleet beeld van deze soort in dit gebied.

Kwaliteit van het leefgebied van bittervoorn Binnen de Weerribben is op grote schaal potentieel leefgebied voor de bittervoorn aanwezig. De bredere vaarten in het gebied hebben veelal een goed ontwikkelde oevervegetatie met kraggen en ingegroeide helofyten, daarnaast is op veel plekken onderwatervegatie aanwezig waaronder diverse fonteinkruiden. In de petgaten van het gebied zijn eveneens geschikte leefomstandigheden voor de bittervoorn aanwezig. Sommige petgaten zijn echter vrij recent gegraven waardoor vegetatieontwikkeling nog niet aanwezig is. Een deel van de petgaten is dermate geïsoleerd, waardoor ze mogelijk niet bereikbaar zijn als leefgebied voor de bittervoorn. Binnen de Weerribben komen de voor de voortplanting noodzakelijke grote zoetwatermosselen (geslachten Unio en Anadonta) vrij algemeen voor in de bredere watergangen (Streekproef veldbezoek 25-08-2010).

Advies mbt het leefgebied van bittervoorn binnen de Weerribben Binnen de Weerribben zijn in de vegetatierijke bredere grachten, vaarten en open petgaten geschikte omstandigheden voor bittervoorn aanwezig. Doorgaande successie in de petgaten kan ervoor zorgen dat deze na verloop van tijd ongeschikt worden voor de soort. Door nieuwe petgaten te maken en/of oudere ten delen terug te zetten in de successie, blijft er geschikt leefgebied voor de soort aanwezig in dit gebied. Geïsoleerde petgaten zijn niet bereikbaar voor de bittervoorn en dragen hiermee niet bij aan het leefgebied van bittervoorn. Het is van belang om tijdens schoningswerkzaamheden rekening te houden met de aanwezigheid van grote zoetwatermosselen en deze na schoning terug te zetten.

41 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Grote modderkruiper binnen de Weerribben

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

de Weerribben (nr 34) Bijlage kaart nr. 10b

Bijdrage: < 2% Kwaliteit leefgebied: Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 6

Actueel leefgebied van grote modderkruiper Binnen de Weerribben zijn enkele waarnemingen van de grote modderkruiper bekend. Ook zijn er historische waarnemingen uit het gebied gedocumenteerd. Oud beroepsvisser Geert Bootsma ving in in het late najaar/ winter van 1962 fuiken vol met grote modderkruipers in de omgeving van Ossenzijl (Kappelle, 2003). Recente waarnemingen van de grote modderkruiper in de Weerribben zijn afkomstig uit een sloot in het Woldlakebos, omgeving Meentekluft, ten zuiden van Ossenzijl, uit een eendekooi ten ten zuiden van De Kooibossen (2008) en uit een sloot ten noorden van de Rietweg. Op basis van deze waarnemingen is het duidelijk dat de soort op verschillende plaatsen in de Weerribben voorkomt. Niet duidelijk is wat de huidige betekenis van de Weerribben is als leefgebied voor de grote modderkruiper en voor de landelijke staat van instandhouding.

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper De binnen het gebied aanwezige bredere watergangen vormen geen geschikt leefgebied voor grote modderkruiper, maar kunnen dienen als verspreidingsas. Binnen het gebied zijn gedeeltelijk verlande petgaten aanwezig die mogelijk geschikt leefgebied vormen voor de grote modderkruiper. Over de geschiktheid van petgaten met veelal krabbenscheervegetaties als leefgebied voor de grote modderkruiper is echter weinig bekend. Tijdens een veldbezoek werden enkele sloten aangetroffen die als potentieel leefgebied voor grote modderkruiper getypeerd kunnen worden. De betreffende sloten hadden een goed ontwikkelde kraggenvegetatie, een goede schone modderbodem en een uitbundige waterplantengroei (foto 1).

Foto 1. Sloot in de Weerribben die potentieel leefgebied biedt aan de grote modderkruiper.

42 Stichting RAVON

Verwacht wordt dat de grote modderkruiper op meer locaties in het gebied voorkomt dan nu bekend is.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Er zijn slechts weinig waarnemingen van de grote modderkruiper uit de Weerribben bekend. In potentie heeft de Weerribben een grote betekenis als leefgebied voor de grote modderkruiper. Aanvullend onderzoek op de meest kansrijke locaties is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de betekenis van dit gebied als leefgebied voor de grote modderkruiper. Het is van belang dat bestaande bronpopulaties in kaart worden gebracht. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken welke habitats geschikte levensomstandigheden bieden voor de verschillende levensstadia van de grote modderkruiper. De rol van met krabbenscheer dichtgroeiende petgaten als leefgebied voor de grote modderkuiper is vooralsnog onduidelijk. Beheer, waarbij een gradiënt van verlandingsstadia binnen het gebied in stand wordt gehouden, wordt wenselijk geacht. De successiestadia kunnen daarbij per locatie over de tijd variëren, maar het is belangrijk dat het totale oppervlakte van elk stadium gelijk blijft en dat de wateren bovendien bereikbaar zijn voor grote modderkruiper vanuit bestaande populaties.

Kleine modderkruiper binnen de Weerribben

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

de Weerribben (nr 34) Bijlage kaart nr. 10c

Bijdrage: <2 % Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 19

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper Binnen de Weerribben komt de kleine modderkruiper verspreid over het gebied voor. Er zijn waarnemingen bekend uit het Kanaal Steenwijk Ossenzijl, Kalenbergergracht, petgaten Schut- en Grafkampen, petgaten wiertoon, petgaten net ten noorden van Nederland en in de watergangen van het Woldlakebos. Aangenomen kan worden dat de kleine modderkruiper op meerdere locaties in het gebied voorkomt, maar door het ontbreken van soortgerichte visinventarisaties is er geen compleet beeld van deze soort in dit gebied.

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper Binnen de Weerribben is veel geschikt leefgebied voor de kleine modderkruiper aanwezig. De vele bredere sloten en vooral de vaarten en grachten bieden geschikte leefomstandigheden voor de soort. De vaarten hebben een meestal goed ontwikkelde onderwater- en oevervegetatie en op veel locaties is een redelijk harde bodem aanwezig. Daarnaast vormen de verschillende petgaten geschikt leefgebied voor de soort, mits deze niet te ver verland zijn en bereikbaar zijn voor vissen.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper Beheer van de grotere doorgaande watergangen, waarbij de aanwezigheid van een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie, in combinatie met voldoende open water wordt nagestreefd, zal een positief effect hebben op de populatie kleine modderkruipers. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding van de soort en het algemeen voorkomen van de

43 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

soort binnen het gebied zijn voor de kleine modderkruiper geen soortspecifieke maatregelen nodig.

4.11 Wieden

Bittervoorn binnen de Wieden

Bittervoorn (Rhodeus sericeus) H1134

de Wieden (nr 35) Bijlage kaart nr. 11a

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 22

Actueel leefgebied van bittervoorn Binnen de Wieden komt de bittervoorn verspreid over het gebied voor. Met name in grote lijnvormige wateren zoals vaarten en grachten met voldoende oever- en waterplanten (Zuiderdiep, Ettelandskanaal, Moespotvaart, Arembergergracht, Zijlwetering, bredere sloot bij Leeuwte, Haagjesgracht), maar ook in de oevers van kleinere plassen en petgaten (Duinigermeer, Venematen, Botergaten, Schinkelland) is de soort waargenomen. Aangenomen kan worden dat de bittervoorn op meer locaties in het gebied voorkomt, dan op dit moment bekend is. Door het ontbreken van gericht onderzoek naar de soort is het verspreidingsbeeld echter incompleet. Ook kan aangenomen worden dat de verspreiding van de soort binnen het gebied plaatsvindt via de westkant en dat de Wieden. Ten oosten en noorden van de Wieden zijn nauwelijks waarnemingen van de bittervoorn bekend. Binnen de Wieden is veel geschikt habitat voor de bittervoorn aanwezig, in de vorm van matig grote plantenrijke veenwateren met voldoende open water en ondergedoken water- of oeverplanten.

Kwaliteit van het leefgebied van bittervoorn Binnen de Wieden is op grote schaal potentieel leefgebied voor de bittervoorn aanwezig. De bredere vaarten en kanalen, als ook de petgaten in het gebied hebben meestal een goed ontwikkelde oevervegetatie. Ook is in deze wateren de begroeiing met ondergedoken waterplanten (fonteinkruiden, blaasjeskruid) vaak volop aanwezig. Sommige petgaten zijn vrij recent gegraven, waardoor de benodigde vegetatieontwikkeling nog niet aanwezig is. Andere petgaten zijn geïsoleerd, waardoor deze mogelijk niet bereikbaar zijn als leefgebied voor de bittervoorn of de zoetwatermosselen die nodig zijn voor de voortplanting. Bovendien zijn er verschillende petgaten die in potentie geschikt zijn als leefgebied, maar op dit moment worden gekenmerkt door een vergaande verlanding met weinig open water. Ook petgaten die volledig omgeven worden door bomen hebben door schaduwwerking en bladval, vaak geen goed ontwikkelde oever- en onderwatervegetatie. Deze wateren zijn potentieel geschikt als leefgebied voor bittervoorn, maar op dit moment niet geschikt. Tot slot is er in sommige grotere wateren sprake van drukke (recreatie) scheepvaart en bijbehorende golfslag, waardoor oever- en waterplanten nauwelijks tot ontwikkeling komen. Deze wateren zijn ongeschikt als leefgebied voor de bittervoorn.

44 Stichting RAVON

Advies mbt het leefgebied van bittervoorn Vergaande successie in brede sloten en petgaten kan ervoor zorgen dat het leefgebied van de bittervoorn na verloop van tijd ongeschikt wordt voor de soort. Door nieuwe petgaten en sloten te graven of de successie terug te zetten met beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door extensief schonen en baggeren, blijft er geschikt leefgebied voor de soort aanwezig in dit gebied. Het is van belang om bij nieuw te graven wateren rekening te houden met de bereikbaarheid voor vissen. Beheer van de wateren kan worden aangepast op de aanwezige vissoorten. Zo is het van belang om schonings- en baggerwerkzaamheden gefaseerd uit te voeren en rekening te houden met de aanwezigheid van zoetwatermosselen, waarbij deze na schoning teruggezet dienen te worden. Verschillende vissoorten en –stadia maken gebruik van leefgebieden die vaak gekoppeld zijn aan verschillende verlandingsstadia. Het is daarom belangrijk om een gradiënt van verschillende verlandingsstadia binnen de Wieden te behouden.

Grote modderkruiper binnen de Wieden

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H1145

de Wieden (nr 35) Bijlage kaart nr. 11b

Bijdrage: 2-15% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 12

Actueel leefgebied van grote modderkruiper De Wieden behoort tot het hoofdverspreidingsgebied van de grote modderkruiper. Binnen het gebied is de soort verspreid aangetroffen in kleinere polderwateren, zoals sloten bij de Reeënweg, het Groene Kruispunt, de verbindingzone bij Giethoorn, bij Jonen, Muggenbeet en bij het Leeuwterveld. In grotere lijnvormige wateren, zoals de Moespotvaart, de zijwetering in de Barbekerbinnenpolder en het Zuiderdiep is de soort ook aangetroffen. Daarnaast is de soort aangetroffen in fuiken in de Beulakerwijde, een groot ondiep veenmeer. Met een bijdrage van 2-15% speelt het gebied een belangrijke rol voor de landelijke instandhouding van de grote modderkruiper in Nederland. Met de grote aantallen vegetatierijke veenwateren (sloten, petgaten, vaarten) met goed ontwikkelde verlandingsvegetaties is het waarschijnlijk dat een groot deel van de Wieden dient als leefgebied voor de soort.

Kwaliteit van het leefgebied van grote modderkruiper Het natuurlijke habitat van de grote modderkruiper bestaat uit moerassen en verlandende wateren in de overstromingsgebieden van (voormalige) rivieren en beken (de Bruin & Kranenbarg, 2009). Binnen het Natura 2000 gebied de Wieden zijn veen- en polderwateren aanwezig in gebieden die voorheen behoorden tot overstromingsgebieden in de delta van de IJssel. Omdat er geen gericht onderzoek naar grote modderkruiper in het gebied heeft plaatsgevonden, is het onduidelijk wat tot het actuele leefgebied van de grote modderkruiper behoort, maar in potentie zijn er veel sloten, vaarten en petgaten met verschillende ontwikkelde verlandingsvegetaties (waaronder krabbescheer vegetaties), die uitermate geschikt lijken als leefgebied voor grote modderkruiper. Wateren in een verdergaand stadium van verlanding, zoals moerasbossen, vormen geen geschikt leefgebied voor de soort. Door beheer (baggeren, graven van sloten en petgaten) kunnen verlandingsstadia worden teruggezet. Grote open wateren zonder onderwatervegetatie zijn eveneens ongeschikt en

45 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

dienen waarschijnlijk niet als voortplantings- en opgroeigebied, al spelen deze wateren soms een rol bij de verspreiding van de soort.

Advies mbt het leefgebied van grote modderkruiper Er zijn weinig waarnemingen van grote modderkruiper in de Wieden bekend, hoewel het gebied in potentie een groot areaal geschikt leefgebied bevat. Met gericht onderzoek naar de verspreiding van de soort kan het belang van de Wieden voor de landelijke instandhouding van de soort worden onderbouwd. Er is een hoge urgentie om de populatieomvang van deze soort in dit gebied vast te stellen. Omdat de Wieden behoort tot één van de grootste laagveengebieden van Europa en er weinig bekend is over het habitat gebruik van grote modderkruiper in veengebieden, is het aan te raden tevens onderzoek te doen naar de belangrijke habitats voor de verschillende levensstadia van de soort. Met deze kennis kan het leefgebied van grote modderkruiper specifiek voor laagveengebieden in kaart worden gebracht. In het algemeen geldt dat herstel van een natuurlijk waterpeil en innundaties, het vispasseerbaar maken van poldersystemen (visvriendelijke gemalen, verwijderen stuwen), het herstellen en terugzetten van verlandingsstadia en een aan de soort aangepast beheer van geschikte wateren maatregelen zijn, die gunstig zijn voor de soort.

Kleine modderkruiper binnen de Wieden

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H1149

de Wieden (nr 35) Bijlage kaart nr. 11c

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 28

Actueel leefgebied van kleine modderkruiper Binnen de Wieden komt de kleine modderkruiper verspreid over het gebied voor. Zowel ondiepe veenplassen (Vollenhovenmeer, Giethoornse meer, Duinigermeer, Beulakerwijde), grote lijnvormige wateren zoals, kanalen, vaarten en grachten (Vollenhovenkanaal, Zuiderdiep, Ettelandskanaal, Moespotvaart, Moddergat, Arembergergracht, Beukersgracht, Oostelijke Schutsloot, Haagjesgracht), petgaten (Venematen, Botergaten, Landen achter het Singel) als sloten (bv. in polder ’t Wijde zicht, bij de Reeenweg, bij Zuideinde) behoren tot het leefgebied van kleine modderkruiper. Aangenomen kan worden dat de kleine modderkruiper op meer locaties in het gebied voorkomt, dan op dit moment bekend is. Door het ontbreken van gericht onderzoek naar de soort is het verspreidingsbeeld echter incompleet. Binnen de Wieden is veel geschikt habitat voor de kleine modderkruiper aanwezig, in de vorm van plantenrijke veenwateren met voldoende open water en een modderbodem.

Kwaliteit van het leefgebied van kleine modderkruiper De vele plantenrijke veenwateren, zoals de bredere sloten, ondiepe plassen en vooral de vaarten en grachten bieden geschikt leefgebied voor de soort. De vaarten hebben een veelal goed ontwikkelde onderwater- en oevervegetatie. In de plassen zal het leefgebied zich voornamelijk beperken tot het gedeelte met voldoende beschutting door de aanwezigheid van oever- en onderwatervegetatie. Petgaten en sloten vormen leefgebied voor de soort wanneer er voldoende open water met ondergedoken waterplanten aanwezig is. Wanneer

46 Stichting RAVON

vergaande verlanding optreedt (stadia van trilvenen, moerasbos) zijn deze wateren niet meer geschikt als leefgebied voor kleine modderkruiper.

Advies mbt het leefgebied van kleine modderkruiper Beheer van veenwateren, waarbij de aanwezigheid van een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie, in combinatie met voldoende open water, wordt nagestreefd, zal een positief effect hebben op de omvang van het leefgebied van de kleine modderkruiper. Vispasseerbaarheid van obstakels (gemalen, stuwen, duikers) draagt bij aan de bereikbaarheid en daarmee de omvang van het leefgebied. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding van de soort en de wijde verspreiding van de soort binnen het gebied zijn voor de kleine modderkruiper geen soortspecifieke maatregelen nodig.

Rivierdonderpad binnen de Wieden

Rivierdonderpad H1163 (Cottus perifretum)

de Wieden (nr 35) Bijlage kaart nr. 11d

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: matig ongunstig Trend: onbekend (landelijk) Aantal kmhokken: 7

Actueel leefgebied van rivierdonderpad De waarnemingen van rivierdonderpad beperken zich tot de westkant van het gebied in het Vollenhovenmeer, het Giethoornse meer en bij gemaal Stroyink. Verder zijn er enkele waarnemingen in de grote plassen in het gebied: de Beulaker –en Belterwijde. Het actuele leefgebied bestaat uit de grote ondiepe wateren en watergangen met structuren in de vorm van beschoeiing, kunswerken en bijvoorbeeld boomwortels. Op de landelijke verspreidingskaart is zichtbaar dat de rivierdonderpadden in de Wieden zich naar alle waarschijnlijkheid verspreiden vanuit het IJsselmeergebied, waar de soort in hoge dichtheden voorkomt. Ten oosten van de Wieden wordt de soort nauwelijks waargenomen.

Kwaliteit van het leefgebied van rivierdonderpad Hoewel er waarnemingen zijn van rivierdonderpad is de kwaliteit van het leefgebied van rivierdonderpad gering. De soort is in het gebied met name gebonden aan grotere ondiepe wateren met voldoende (onnatuurlijke) structuren. Deze wateren komen in het gebied weinig voor, maar er zijn nog enkele potentieel geschikte wateren waar de soort te verwachten is (bv. Duinigermeer, Schutloterwijde). Voor de verspreiding van rivierdonderpad vanuit het IJsselmeer, werken de verschillende stuwen en gemalen vertragend en verkleinen zo het leefgebied van de soort. De sloten, vaarten en petgaten met veel vegetatie en een veen of modderbodem, die in het grootste gedeelte van de Wieden voorkomen, vormen geen geschikt leefgebied voor de soort.

Advies mbt het leefgebied van rivierdonderpad Behoud en herstel van natuurlijke structuren draagt bij aan de instandhouding van geschikt leefgebied voor de rivierdonderpad. Daarnaast zijn het vispasseerbaarmaken van kunstwerken of het gebruik van visvriendelijke gemalen maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit en de omvang van het leefgebied. Omdat er in de Wieden geen visonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij speciale aandacht uitging naar beschermde soorten en rivierdonderpadden slecht worden gevangen bij reguliere visbemonsteringen (bijvoorbeeld

47 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

voor de KRW) is het verspreidingsbeeld van de soort niet compleet. Het is daarom niet duidelijk wat de omvang en het belang is van het leefgebied in de Wieden in relatie tot de landelijke instandhouding van de soort.

4.12 Witte Veen

Relatieve voorkomen van kamsalamander binnen Witte Veen

Kamsalamander (Triturus cristatus) H1166

Witte Veen (nr 54) Bijlage kaart nr. 12

Bijdrage: <2% Kwaliteit leefgebied: gunstig Trend: onbekend. Matige toename (landelijk) Aantal kmhokken: 5

Actueel leefgebied van kamsalamander binnen Witte Veen De populatie kamsalamander bevindt zich met name in het noordelijk deel van het gebied. Hier bevinden zich verschillende voortplantingswateren. Door het hele gebied heen zijn basishabitats aangelegd voor kamsalamander en boomkikker, o.a. in het kader van het project Life Ambition. Beide soorten zijn in het gebied aanwezig en ontwikkelen zich goed.

Kwaliteit van het leefgebied van kamsalamander binnen Witte Veen De kwaliteit van zowel aquatisch als terrestrisch habitat is goed, hoewel de kern van het gebied te zuur is voor amfibieën.

Advies mbt het leefgebied van kamsalamander binnen Witte Veen Zollinger & van Diepenbeek (2005) stellen voor het gebied uit te breiden met het natuurgebied Buurscher Heege ten noorden van de Hegeveldweg. De kwantiteit van het habitat kan worden versterkt, waarbij duidelijk de verbinding met het noordelijk gelegen Buurscher Heege en het Duitse deel van het Witte Veen en ook met het noordelijker gelegen Aamsveen en zuidwestelijker gelegen Haaksbergerveen (gebied 53) gezocht dient te worden.

Een aandachtspunt is de begrazingsdichtheid met Schotse hooglanders, die in sommige jaren te hoog is. Hierdoor wordt het struweel aangetast, waardoor het leefgebied van de kamsalamander negatief wordt beïnvloed. De wateren in de kern van het gebied verzuren, waardoor kamsalamanders naar de omliggende poelen in de gebufferde randzone trekken. Nieuwe poelen worden snel gekoloniseerd.

48 Stichting RAVON

5 LITERATUUR

Anoniem. 1996. Het landgoed Eerde in Overijssel. Een onderzoek naar het voorkomen van herpetofauna en onderzoek naar de waarde van kleine wateren voor amfibieën. Stichting RAVON en Bureau Natuurbalans, Limes Divergens, Nijmegen.

Arntzen, J. W. & G. F. J. Smit. 2009. De kamsalamander Triturus cristatus. In: Creemers, R. C. M. & J. J. C. W. van Delft (RAVON; redactie) 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.

Bosman, W. & R. Zollinger & J. Janse. 2008. LIFE AMBITION – Amphibian Biotope Improvement in the . Monitoring in de periode 2004-2008. Stichting RAVON. Rapportnr. 2008-21.

Bruin, A. de & J. Kranenbarg. 2009. Fossiel uit een dynamisch deltagebied. Onderzoek naar de verspreiding en achteruitgang van de grote modderkruiper in Nederland & Aanbevelingen tot behoud van deze soort. Stichting RAVON. Nijmegen.

Bruin, A. de. 2009. Rapportage veldbezoek Olde Maten & Veerslootlanden.

Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf. 2000. Vissen in Limburgse beken. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.

Crombaghs, B.H.J.M., Dorenbosch M., Gubbels R.E.M.B. & J. Kranenbarg. 2007. Nederlandse Rivierdonderpad uit de Habitatrichtlijn bestaat uit twee soorten. De Levende Natuur 108: 248-251.

Delft, J. J. C. W. van, R. C. M. Creemers & A. M. Spitzen – van der Sluijs. 2007. Basisrapport Rode Lijsten Amfibieën en Reptielen volgens Nederlandse en IUCN criteria. Stichting RAVON, Nijmegen. In opdracht van Directie Kennis, Ministerie van LNV.

De Nie, de H. W. & G. van Ommering. 1988. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nummer 33, Wageningen.

Dorenbosch, M., N. van Kessel, F. Spikmans, J. Kranenbarg & B.H.J.M. Crombaghs. 2008. Voorkomen van rivier- en beekdonderpad in Nederland. Natuurbalans - Limens Divergens BV / RAVON, Nijmegen.

Eekelen, van R. & A. van den Berg. 2006. De grote modderkruiper in het rivierengebied. De Levende Natuur, 202-207.

Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie. 2006. De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.

49 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

Freyhof, J., M. Kottelat & A. Nolte. 2005. Taxonomic diversity of European Cottus with description of eight new species (Teleostei: Cottidae). Ichthyol. Explor. Freshwaters 16: 107–172

Goverse, E., T. van der Meij & G. Smit. 2008. Resultaten 1996 – 2007. RAVON Werkgroep Monitoring, Meetnet amfibieën Mededelingen 23: 2 – 6.

Gubbels, R.E.M.B. 2009. Waarnemingen aan paaiende beekprikken in de nieuwe vispassage bij de Gitstappermolen te Vlodrop. Natuurhistorisch maandblad 98 (1): 8-12.

Kottelat, M. & J. Freyhof. 2007. Handbook of European freshwater fishes. Kottelat, Cornol, Switserland and Freyhof, Berlin, Germany.

Kranenbarg, J., R. Struijk, E. Brokkelkamp, W. Kuijsten, F. Spikmans & P. Frigge. 2008. Verspreidingsonderzoek vissen 2007, Stichting RAVON, Nijmegen.

Kroodsma, H. & de Vos. 2005. Prikken, ammocoeten en ander gespuis. Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer. 22 (8): 1-5.

KWR. 2007. Knelpunten en kansenanalyse Natura 2000 gebieden. KWR/EGG, Nieuwegein.

Leemreise, P. 2010. Eindrapport. Ambitiekaart EHS Haaksbergen. ‘Blauwe parels in de EHS van Zuidoost-Twente’. Centrum voor Plattelandsontwikkeling Oost (i.s.m. Ecologisch Adviesbureau Schröder; i.o.v. Vereniging Natuurmonumenten, Haaksbergen).

Meyer, L. & D. Hinrichs. 2000. Microhabitat preferences and movements of the weatherfish, Misgurnus fossilis, in a drainage channel. Enviromental Biology of Fishes 58 , 297-306.

Nie, H. W. de. 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen, Doetinchem.

Provincie Overijssel. 2009. Werkdocument Natura 2000 Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. 31 juli 2009 074230646:0.2 B01024.300027.005/LB.

Provincie Overijssel. 2009b. Werkdocument Natura 2000 Vecht en Beneden Regge, versie 31 juli 2009.

Provincie Overijssel. 2009c. Waterbijlage Omgevingsvisie – Appendix oppervlaktewateren conform de Kaderrichtlijn Water.

Schippers, T.C. 2007. Evaluatie compenserende maatregelen ten behoeve van reptielen, amfibieën en vissen. Stichting RAVON, Nijmegen.

Smits, J. G., W. Francke, P. Verbeek, M. Scherpenisse, E. Brouwer, M. Knigge, L. van Tweel-Groot. 2006. Boetelerveld. Evaluatie en beheervisie 2005. Landschap Overijssel.

Spikmans, F. & J. Kranenbarg. 2006. Herkenning zoetwatervissen. Stichting RAVON, Nijmegen.

50 Stichting RAVON

Struijk, R.P.J.H., J. Kranenbarg & A. de Bruin, 2010. Verspreidingsonderzoek vissen 2009. Stichting RAVON, Nijmegen.

Van Donkelaar. 2009. Verslag inventarisaties poelen Manderstreu/Holtsuze 2009. Ruurd van Donkelaar groenadvies, Koekange.

Waterschap Groot Salland. 2008. Waterbeheerplan 2010-2015.

Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans. 2003. Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, Nijmegen.

Zollinger, R. & A. van Diepenbeek. 2005. Instandhoudingsdoelstellingen en analyse begrenzingen Habitatrichtlijngebieden voor kamsalamander (Triturus cristatus Laurenti 1768). Stichting RAVON, Stichting RAVON, Nijmegen.

Zonder, B. 2009. Landgoederen Oldenzaal. Metapopulatiestructuur van een kamsalamanderpopulatie. Stichting RAVON, Nijmegen & VanHall – Larenstein, Velp.

Zweep, W.P. 2010. Visstandbemonstering en visstandbeoordeling 2009. Onderzoek naar de samenstelling van de visfauna in zes wateren in het beheersgebied van Waterschap Velt en Vecht.

51 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

52 Stichting RAVON

BIJLAGE 1 KAMSALAMANDER H1166/ AAMSVEEN

53 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 2 KAMSALAMANDER H1166/ BOETELERVELD

54 Stichting RAVON

BIJLAGE 3A KAMSALAMANDER H1166/ BUURSERZAND & HAAKSBERGERVEEN

55 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 3B GROTE MODDERKRUIPER H1145/ BUURSERZAND & HAAKSBERGERVEEN

56 Stichting RAVON

BIJLAGE 4A KAMSALAMANDER H1166/ DINKELLAND

57 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 4B BEEKPRIK H1096/ DINKELLAND

58 Stichting RAVON

BIJLAGE 4C RIVIERDONDERPAD H1163/ DINKELLAND

59 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 5 KAMSALAMANDER H1166/ LANDGOEDEREN OLDENZAAL

60 Stichting RAVON

BIJLAGE 6A BITTERVOORN H1134/ OLDEMATEN & VEERSLOOTLANDEN

61 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 6B GROTE MODDERKRUIPER H 1145/ OLDEMATEN & VEERSLOOTLANDEN

62 Stichting RAVON

BIJLAGE 6C KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ OLDEMATEN & VEERSLOOTLANDEN

63 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 7A KAMSALAMANDER H1166/ SPRINGENDAL & DAL VAN DE MOSBEEK

64 Stichting RAVON

BIJLAGE 7B BEEKPRIK H1096/ SPRINGENDAL & DAL VAN DE MOSBEEK

65 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 7C KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ SPRINGENDAL & DAL VAN DE MOSBEEK

66 Stichting RAVON

BIJLAGE 8A BITTERVOORN H1134/ UITERWAARDEN ZWARTE WATER EN VECHT

67 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 8B GROTE MODDERKRUIPER H 1145/ UITERWAARDEN ZWARTE WATER EN VECHT

68 Stichting RAVON

BIJLAGE 8C KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ UITERWAARDEN ZWARTE WATER EN VECHT

69 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 9A KAMSALAMANDER H1166/ VECHT EN BENEDEN REGGE

70 Stichting RAVON

BIJLAGE 9B BITTERVOORN H1134/ VECHT EN BENEDEN REGGE

71 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 9C GROTE MODDERKRUIPER H 1145/ VECHT EN BENEDEN REGGE

72 Stichting RAVON

BIJLAGE 9D KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ VECHT EN BENEDEN REGGE

73 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 9E RIVIERDONDERPAD H1163/ VECHT EN BENEDEN REGGE

74 Stichting RAVON

BIJLAGE 10A BITTERVOORN H1134/ WEERRIBBEN

75 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 10B GROTE MODDERKRUIPER H 1145/ WEERRIBBEN

76 Stichting RAVON

BIJLAGE 10C KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ WEERRIBBEN

77 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 11A BITTERVOORN H1134/ WIEDEN

78 Stichting RAVON

BIJLAGE 11B GROTE MODDERKRUIPER H 1145/ WIEDEN

79 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 11C KLEINE MODDERKRUIPER H1149/ WIEDEN

80 Stichting RAVON

BIJLAGE 11D RIVIERDONDERPAD H1163/ WIEDEN

81 Kennisdocument Vissen & Amfibieen Natura 2000 Overijssel

BIJLAGE 12 KAMSALAMANDER H1166/ WITTE VEEN

82