Echt en oprecht

Geluidsversterking, radio en politieke retoriek, 1900-1945

Huub Wijfjes

In 1936 sprak de Nederlandse premier Colijn de legendarische woorden 'Ik ver­ zoek den luisteraars (...) rustig te gaan slapen (...). Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn.' De frase is later vooral gebruikt als illustratie van de naïeve wereldvreemdheid van de Nederlandse regering. De con­ temporaine critici waren echter unaniem lovend. Dat roept de vraag op waarom Colijn niet wordt gezien als een van de politici die een modern en effectief gebruik van radio maakte. Steevast worden wel Roosevelt, Churchill en Hitler genoemd. Huub Wijjjes onderzoekt waarom zij wel en waarom Colijn niet.

Op woensdag 11 maart 1936, 's avonds om 8 uur, onderbraken beide Nederlandse radiozenders hun programma voor een ingelaste uitzending. De Nederlandse regering, onder leiding van de antirevolutionair Hendrik Colijn, achtte de tijd rijp om de bevolking in te lichten over de maatrege­ len waartoe het kabinet had besloten in verband met de oplopende inter­ nationale spanning. Vier dagen eerder had rijkskanselier Adolf Hitler in een rede voor de Reichstag eenzijdig het verdrag van Locarno opgezegd, waarna Duitse troepen met vriendelijke doch nadrukkelijke pressie de Franse bezettingsmacht uit het Rijnland verdreven. De wereld had de adem ingehouden, want was hier geen sprake van een casus bellP. Colijn had zich al die dagen in stilzwijgen gehuld. Dat kon hij doen omdat journalisten toen geen vragen stelden aan politici. Uiteindelijk be­ sloot het kabinet in alle rust om de winterverloven van enkele bataljons dienstplichtigen in te trekken. Omdat Colijn zich bewust was van een mogelijk verontrustend effect van de weliswaar beperkte, maar toch onge­ bruikelijke maatregel, besloot hij tot een opmerkelijke daad. Hij vorderde zendtijd via beide Nederlandse radiozenders om het Nederlandse volk di­ rect toe te spreken. Het was acht uur toen hij rustig het woord nam voor een rede waarin 'legerstede', 'rust', 'vertrouwen' en 'dutten' de kernwoor­ den vormden. De maatregelen moesten volgens Colijn niet worden gezien als een alarmerend signaal; ze zouden waarschijnlijk van korte duur zijn. 134

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 'Het is beter dat men later getuigen moet, dat de regeering wel heel erg voorzichtig is geweest, dan dat haar, met hoe geringe kans ook, later verweten zou kunnen worden, dat zij gedut had op een tijd dat waak­ zaamheid plicht was. Ik verzoek den luisteraars dan ook om wanneer ze straks hunne legersteden opzoeken even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn. En daarmee, geachte luisteraars, laat ik u over aan de verpozing die de radio u pleegt te bieden. Goedenavond."

Het Algemeen Handelsblad dat zich in de edities van de voorgaande vier dagen had uitgeput in allerlei internationaal-politieke beschouwingen, maar dat geen regel had gewijd aan de reacties in Nederland, plaatste de volgende ochtend de tekst van de radiorede integraal op de voorpagina. Het begeleidend commentaar karakteriseerde de rede als 'vertrouwenwek­ kend' en 'oprecht'. 'De kracht, maar vooral ook de rust, die van Colijns woord is uitgegaan moge door ons volk op zijn juiste en hooge waarde worden geschat', concludeerde de liberale krant.1 In het licht van dit oordeel - dat overigens in brede kring werd ge­ deeld - wekt het verbazing dat de rustig-slapen-frase na de oorlog talloze malen uitsluitend in negatieve zin is aangehaald. Ze is wellicht zelfs het meest aangehaalde, geparafraseerde en herhaalde Nederlandse radiofrag­ ment van de twintigste eeuw. Sinds 1945 wordt het fragment doorgaans gebruikt ter illustratie van de onmacht en wereldvreemdheid van voor­ oorlogse politici zoals Colijn. In die interpretatie waren dat ouderwetse politici die - levend in een afgesloten wereld vol lang vervlogen opvat­ tingen - de dreiging van de dictatoriale regimes niet zagen of niet wilden zien en de bevolking doelbewust om de tuin leidden met bedwelmende verhalen. Dit artikel beoogt geen politiek-inhoudelijke weerlegging van deze in­ terpretatie te ondernemen. Herman Langeveld heeft enige jaren geleden afdoende aangetoond dat Colijns ideeën over de dreiging dat Nederland in een oorlog betrokken zou raken, consistent waren en stoelden op diepe overtuiging en weloverwogen analyse van de internationale verhouding­ en.' Dit artikel beoogt de vraag te beantwoorden waarom Colijn niet wordt gezien als een politicus die een modern en effectief gebruik van ra­ dio maakte. Om uiteenlopende redenen worden in dat verband steevast politici zoals F.D. Roosevelt, Winston Churchill en Adolf Hitler ge­ noemd, maar waarom? En waarom Colijn niet? Colijns optreden zal dus in het licht van het radio-optreden van drie tijdgenoten worden geplaatst, maar ook in het licht van de veranderingen 135 die het politiek bedrijf en de communicatietechnologie sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw doormaakten. De voortdurende uitbrei-

TI)DSCHRIFTVOORMEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 ding van het kiezerscorps dreigde de relatie tussen kiezer en gekozene steeds anoniemer en afstandelijker - minder 'echt' als het ware - te ma­ ken. Maar de moderne journalistiek, geluidsversterking en radio schiepen mogelijkheden om deze problemen te ondervangen. Dat vergde evenwel aanpassing in stijl en presentatie die in vorm en richting per politicius en per politiek systeem verschilde.

Veranderende politieke communicatie

Aan het eind van de negentiende eeuw werd de politiek uit het domein van de liberale en conservatieve burgerij gehaald door een nieuwe genera­ tie politici die zich opwierp als vertegenwoordiger van grote, tot dan toe ondervertegenwoordigde groepen. Nieuwe politici zoals Abraham Kuy- per, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra trokken het land in om een massa aan te spreken met een politiek programma dat wortelde in een samenhangende opvatting over maatschappij en cultuur. De politieke cultuur veranderde als gevolg daarvan geleidelijk van een tamelijk ethisch en juridisch debat tussen onafhankelijke en beschaafde heren in de beslotenheid van de Staten Generaal in een gevecht om mobi­ lisering van een achterban door middel van ideologische of programma­ tische appèls.4 Deze nieuwe politieke cultuur van partijen en massabewegingen bete­ kende tevens een verandering van politieke communicatietechniek. Het toespreken van een amorfe massa vereiste nu eenmaal andere vaardighe­ den dan het debat met andere politici. De nieuwe politici pasten bijvoor­ beeld hun redevoeringen aan het publiek dat voor hen stond aan. Volgens de oude generatie was dat 'gemaakt' en 'oneerlijk', omdat de nieuwe poli­ ticus slechts uit was op het vestigen van een indruk van echtheid. Kuyper en de andere nieuwlichters waren wellicht in hun overtuiging oprecht, maar ze joegen in hun publieke optreden effecten na waarbij de inhoud er minder toe deed. Het doel heiligde blijkbaar de middelen. Daartegenover betoogde de nieuwe garde dat rekening houden met het publiek niet ver­ keerd of onecht was, maar bittere noodzaak. Het ging er immers om een breed en tamelijk anoniem publiek politiek bewust te maken van een vali­ de overtuiging.' De nieuwe politieke cultuur vestigde aldus de aandacht op de presen­ tatietechniek, met name die van de publieke redevoering. Bij groeiende kiezers- en dus toeschouwersaantallen was het probleem op dit vlak evi­ dent. In grote zalen, en zeker in de open lucht, reikte de stem doorgaans 136 niet verder dan de eerste rijen van het publiek. Zelfs in kerken en concert­ zalen, waar de akoestiek de stem nog wat verder droeg, konden de meeste

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 aanwezigen niet meer dan enkele flarden van het gesprokene verstaan, zelfs al maande de organisatie voortdurend tot absolute stilte. Omdat het vrijwel onmogelijk was hele zinnen in voor iedereen verstaanbare vorm uit te spreken, moest de goede redevoering vooral veel krachtige en vaak her­ haalde woorden bevatten waarin alle betekenis lag opgesloten. Deze woor­ den moesten naar alle kanten van de zaal met stemverheffing worden uit­ gesproken en het liefst worden ondersteund door gebaren die niets aan duidelijkheid te wensen overlieten en die de indruk van oprechte overtui­ ging moesten vestigen. Driftig ijsberen, de gebalde vuist, de opgeheven vinger, de bezwerende arm, de stampende voet en de priemende ogen zijn daarvan de meest typerende voorbeelden. De spreker diende de zaal in zijn ban te krijgen en de aanwezigen gelijktijdig te laten delen in zijn emotie, opvatting en beleving. Kuyper schreef daarover in 1908:

'De geboren redenaar gaat voor de schare staan, voelt contact tusschen zijn geest en den geest van zijn publiek, en nu zet hij de kraan open, en schier automatisch stroomen de woorden, vloeien de gedachten, dartelen de beelden en is een psychologisch kunststuk in actie.'6 Er diende letterlijk een vonk over te springen in het directe, visuele, ver­ bale en soms zelfs fysieke contact tussen spreker en toegesprokene. Voor deze manier van politieke communicatie wordt in de voornamelijk Angel­ saksische literatuur doorgaans het begrip spellbinding gebruikt.7 De partij en de daaraan gebonden pers speelden in de nieuwe politieke communicatie een cruciale ondersteunende rol. Belangrijke redevoeringen werden uitvoerig voorgekauwd in het partij-apparaat en voorbeschouwd in de eigen pers. Pamfletten en aankondigingen zorgden voor de brood­ nodige toelichting op de inhoud en de uitvoerige nabeschouwing in pers en pamflet stond in het teken van verduidelijking van wat niet gehoord, doch alleen maar gezien had kunnen worden. Redevoeringen werden veel­ al letterlijk in de krantenverslagen verwerkt, waarbij de verslaggever de sfeer tot uiting liet komen in waarnemingen van de publieksreacties. Na citaten voegde hij in zijn tekst tussen haakjes sfeerindicaties toe, zoals 'hilariteit', 'gelach', 'donderend applaus' of 'luide toejuichingen'. Het was niet voor niets dat de perstafel, waaraan verslaggevers hun aantekeningen konden maken, direct onder het podium of spreekgestoelte werd ge­ plaatst. Vanaf 1900 namen daar geleidelijk ook enkele 'grote' verslaggevers plaats die door hun krant in de gelegenheid werden gesteld een meer per­ soonlijk ooggetuigeverslag te maken van de gebeurtenis. Zij hadden als taak in de krant te beschrijven of en hoe de spreker erin was geslaagd het publiek van zijn echtheid en oprechtheid te overtuigen. Typerend voor deze nieuwe verhouding tussen politiek, pers en 137 publiek is de beschrijving die de sterverslaggever van de Nieuwe Rotter-

TIJDSCHRIFTVOORMEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 damsche Courant, M.J. Brusse, in 1915 gaf van het optreden van SDAP- voorman P.J. Troelstra op het congres van zijn partij. Brusse zag in Troelstra een 'door zijn enkele aanwezigheid volkomen intimideerenden dictatorsfiguur'. Alle zintuigen van Brusse waren beroerd. 'Telkens weer heb ik, als door een magnetische aantrekkingskracht hem moeten bekijken (...). En herhaaldelijk heb ik den wonderlijken reflex gevoeld, aan den lijve, in mijn nerven gevoeld, van dien toevallig op mij gevestigden blik zijner uit de schuinen wiggespleetjes staalhard priemende oogen.' Want Troelstra biologeerde alle toeschouwers met zijn nadrukkelijke aan­ wezigheid, door zijn maniertjes waarmee hij tegenstanders vernederde en medestanders prees. Zijn welsprekendheid en lichaamstaal waren fameus:

'Kapittelend, vermanend, vleiend, bedwingend, opzwepend met 't ge­ knal van zijn zweep, - en geduldig betoogend, leerarend, predikend, verongelijkt klagend, 't slachtoffer, martelaar spelend, en den heer- scher, den leidsman, den herder in een stil behagen om 't kuddeke voor hem uit, - waarvan hij terloops de onwillige schapen de kluiten pardoes in den snoet mikt. In zwaren gang van weloverwogen impro­ visatie, al sprekend bedachtzaam, wikkend en wegend de werking van ieder woord naar zijn wil, enorm bewust en toch sparend, toch mij­ dend, toch de zaken vervormend naar de sympathieën, naar 't onder­ bewustzijn van 't congres, waarin hij alle stroomingen, alle nuancen immers beter dan de afgevaardigden zelf kent, - maakt hij den indruk van onverzettelijkheid, van nooit chicaneeren en van het socialistisch bewustzijn de eenig zuivere incarnatie te wezen. Van nooit te twijfe­ len, en lijnrecht, schraprecht den weg naar den heilstaat voor zich te zien, waar anderen soms aarzelen en af willen dwalen.' Troelstra, kortom, was een politicus die hypnotiseerde met zijn hele per­ soonlijkheid. Hij liet aanwezigen tegelijkertijd delen in zijn emotie, zijn oprechtheid en zijn geloof in het eigen gelijk. Troelstra schiep intimiteit. De aanwezigen, onder wie de verslaggever namens een afwezig publiek, vonden hem 'echt'.

Technologie, politiek en intimiteit

De elektrische geluidsvastlegging schiep voor de politiek nieuwe commu­ nicatiemogelijkheden, maar die bleven aanvankelijk beperkt tot enkele ex­ 138 perimenten. Tijdens de verkiezingscampagne van 1908 liet de Amerikaanse presidentskandidaat William Taft grammofoonplaten maken waarop zijn

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCWEDENIS — 2000 [3] 1 speeches waren vastgelegd. Ze waren bedoeld voor de boeren in het noordoosten en westen, gebieden die dermate dunbevolkt waren dat het niet loonde om naar af te reizen.9 Taft gebruikte echter nog een techniek waarbij zijn stemgeluid akoestisch en direct (dus zonder noemenswaardige versterking) in een matrijs werd gekrast. Eind jaren tien leverden experi­ menten met technische systemen waarmee geluid kon worden versterkt bruikbare resultaten op. ° Dat verbeterde de kwaliteit van het geluid dat op platen werd vastgelegd aanzienlijk, maar het maakte ook mogelijk dat geluid kon worden verspreid via grote luidsprekers die op openbare plaat­ sen waren opgesteld. Op n november 1921 sprak de Amerikaanse presi­ dent W.G. Harding voor het eerst een menigte toe met behulp van een luidsprekersysteem. Een jaar later, op 8 december 1922, was hij de eerste president die de jaarlijkse State of the Union uitsprak voor een microfoon die verbonden was met luidsprekers buiten het Congres." In Nederland vond, voor zover bekend, het eerste gebruik van luid­ sprekers plaats tijdens het Eucharistisch Congres op 27 juli 1924 in het oude openluchtstadion in -Zuid. Via een zogenaamd public adress system konden de naar schatting veertigduizend bezoekers koorzang en sprekers horen. Een maand later werd een menigte op de strandboule- vard van Scheveningen toegesproken met behulp van een luidsprekend telefoonsysteem van Western Electric. Een technisch geïnteresseerde toe­ schouwer stak zijn ongebreideld optimisme over deze vooruitgang niet onder stoelen of banken: 'Terwijl tot nog toe niet meer dan hoogstens 5000 menschen tegelijk een redevoering konden aanhooren, is dit aantal door de toepassing van het beschreven systeem tot op ongeveer 1.000.000 gebracht en nog is de grens van het aantal toehoorders niet bereikt."1 De mogelijkheden waren ongekend, maar aan deze communicatie­ vorm kleefden ook nadelen. De microfoon dwong de politicus tot een sta­ tische houding en deze weinig gevoelvolle positie werd nog eens versterkt doordat het zicht op, en daarmee het contact met het publiek verminder­ de. Daar kwam bij dat de geringe kwaliteit van de eerste generaties kool­ microfoons een 'neuzig' geluid opleverden waarin elke klankkleur, nuance of emotie ontbrak en dat klonk alsof de spreker door een stofzuigerslang praatte." Het is niet voor niets dat goedgeoefende sprekers de geluidsver­ sterking aanvankelijk verafschuwden. De journalist en auteur van enkele boeken over spreekvaardigheid, P.H. Ritter jr., noemde de microfoon in dit verband zelfs 'een guillotine der welsprekendheid'.'4 De radio — in technische zin nauw verweven met de geluidsversterking - vergrootte het probleem om tegelijk het grotere publieksbereik te willen benutten en de gemeenschappelijke beleving te willen behouden. De ra­ dio schiep vanzelfsprekend ideale mogelijkheden voor gelijktijdigheid van 139 beleving, maar wel op een totaal andere manier. Het directe contact van

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 de spreker en de toegesprokene was immers weg. Radio werd weliswaar steevast aangeduid als een massamedium, maar het luisterpubliek was geen zichtbare en tastbare massa die massagedrag vertoonde. Tot circa 1927 werd radio voornamelijk via koptelefoons beluisterd. Het vroegste radiopubliek was dus een massa van individuen. Nadat de luidspreker — aanvankelijk losstaand, maar na 1927 vrij snel geïntegreerd in het ont­ vangtoestel - in korte tijd de koptelefoon overbodig had gemaakt, werd radiobeluistering een meer collectieve aangelegenheid. Het radioapparaat kreeg een plaats in de huiskamer en sprak dus kleine gezelschappen aan, doorgaans het gezin. De radio bereikte op deze manier de enorme groep vrouwen, die pas sinds kort tot de politieke besluitvorming waren toege­ laten en die nog niet gepokt en gemazeld waren in het door mannen ge­ maakte politieke taalgebruik." Alleen al hierom was de politicus gedwongen rekening te houden met wat hij via de radio zei en vooral ook hoe hij dat zei. De radio was als een ongenode gast die zonder te kloppen in de persoonlijke levenssfeer door­ drong. De Engelse omroephistoricus Paddy Scannell heeft erop gewezen dat programma's daarom alleen succesvol konden zijn als ze 'pasten' in het huiselijk leven en als ze rekening hielden met de normen die in intie­ me relaties belangrijk werden gevonden. Programma's moesten fatsoenlijk zijn en een persoonlijke toon aanslaan. Ze dienden voorts te passen in het ritme van het leven van alledag en ze moesten een suggestie geven van authenticiteit, gemeenschappelijke beleving en oprechtheid.' De vroege programmamakers kwamen daar al experimenterend achter en in die zin onderscheidt de radio zich niet van andere media-innovaties. Bij de introductie van elk nieuw medium verschijnt immers de inhoud in vormen die overgenomen zijn van reeds bestaande. Door de ervaring die men hiermee opdoet, ontstaan geleidelijk nieuwe vormen die zijn toege­ sneden op het karakter van het nieuwe medium. Zo ook bij de radio. Daar kopieerden de vroege makers de lezing, de preek, het voorleesver­ haal, de politieke toespraak, de concertuitvoering en het toneelspel. Maar het tempo, de lengte, de aanspreektoon en de geluidssterkte van deze vor­ men pasten slecht bij de radio, zo bleek in de praktijk. En dus ontstonden in de loop van de jaren twintig en dertig programma's die daarmee reke­ ning hielden. De programmamakers vonden als het ware de radiotraditie uit met de radiomuziek, het hoorspel, de radioreportage, het ooggetuigen­ verslag en de causerie. Wat dat in de praktijk betekende illustreert Scannell op charmante wijze aan de hand van de zang. De steeds verfijndere microfoontechniek van de radio schiep in de jaren dertig een totaal nieuwe vorm van zingen. 140 De oude zangtechniek was gebaseerd op onversterkte concertzalen, waarin de hard zingende zangers en zangeressen probeerden direct contact te

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 maken met de zaal door middel van expressie in de stem, ondersteund door lichaamstaal. Vooral de elektromagnetische microfoon die vanaf 1923 de, wat geluidskwaliteit betreft, primitieve koolmicrofoons verving, gaf aan stemexpressie een andere inhoud. De zanger was gedwongen tot een statische positie op het toneel (namelijk daar waar de microfoon was ge­ plaatst) waardoor het contact met de zaal grotendeels verloren ging. De steeds verfijnder geluidstechniek maakte hard zingen uiteindelijk niet meer nodig, in sommige gevallen zelfs onwenselijk. Voor de radio kwam daarbij dat visueel contact afwezig was, zodat het alleen nog maar ging om de stem. Een geheel nieuwe vorm van zingen kon zich zo ontwikkelen bij de radio, het zogenaamde croonen. Artiesten als Rudy Vallee, Bing Crosby, 'whispering' Jack Smith en Vera Lynn fluisterden hun liedteksten direct het hart van de luisteraar in. De oude muziekcritici verafschuwden dit nieuwe zingen als sentimenteel, technisch beperkt, kunstmatig en expres- sieloos. Ze vonden croonen niet 'echt'.'7 Hetzelfde proces is te zien bij de politieke radiorede, want de politicus stond voor hetzelfde dilemma als de radiozanger: hoe kom ik oprecht en echt over bij een onzichtbaar en onbekend publiek? Hoe laat ik vanuit een kille geluidsstudio een vonk overspringen zonder fysieke presentie in de huiskamer? P.H. Ritter jr. vertolkte zijn eerste radio-ervaringen als volgt:

'Wie spreekt voor een zichtbaar publiek heeft contact met zijn men- schen, hij leest het af van hun gezichten, of hij vervelend is, dan wel of hij hen pakt. Hij heeft het gebaar, hij heeft de onverhoedsche afwisse­ ling die, een geeuw kan doen veranderen in een glimlach. Maar de radioredenaar is aangewezen op zijn eenzame stem. Hij moet bezieling en kracht putten uit zijn onderwerp, hij heeft de regie van de voorstel­ ling niet in handen. (...) Hij kan niet boeien met zijn blik, met zijn gebaar, met zijn indeeling, hij kan niet afbreken, want deze rede is geplaatst in een onbarmhartig kader van den tijd."8

De politieke radiocauserie werd dus al snel een korte en opgelezen rede. Spraken de eerste radiosprekers nog in een 'lezing-duur' van minimaal 45 minuten en bij voorkeur improviserend, in de jaren dertig werd tien tot twintig minuten een modale duur en heette het dat 'de ervaring heeft ge­ leerd dat het op schrift stellen van de toespraak bij redevoeringen, gehou­ den voor een onzichtbaar publiek waarbij de van een zichtbaar gehoor uit­ gaande bezieling ontbreekt, noodzakelijk is."9 Vanzelfsprekend had dat grote betekenis, want de lengte vereiste scherpe inhoudelijke keuzes, die niet iedereen bereid was te maken. Men vreesde verschraling tot onecht­ heid. Begin 1937 schreef VPRO-secretaris dominee E.D. Spelberg bijvoor- beeld in een artikel over de culturele betekenis van radio:

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 'Een lezing van drie kwartier houdt men sinds lang al niet meer uit; er zijn omroepvereenigingen die al tot een twintig-minuten-systeem ver­ smald zijn. Ieder weldenkend mensch erkent graag de belangrijkste be­ zwaren van dit soort geestelijke sightseeing.'10 De causerie stelde ook eisen aan de voordracht. P.H. Ritter jr., die voor de Avro een letterkundige rubriek verzorgde en een gevierd gelegenheids- spreker was over bijna elk onderwerp, pleitte voor een goede articulatie (zonder te vervallen in een overdreven spraakoefening!), oefening met adem techniek en een overdacht ritme. Voor de 'radiomicrofoonrede' gol­ den zijns inziens strenge regels, want de luisteraar hoorde immers alles wat de spreker aan geluiden produceerde en probeerde zijn verbeelding te la­ ten werken bij gebrek aan visueel contact: 'Al wat persoonlijk is aan een spreker, wordt door de luisteraars bij een ontvangtoestel nog veel scherper opgemerkt dan de persoonlijke eigenaardigheden van een spreker door het publiek in een zaal.'2' De spreker moest dus proberen gelijkmatig in sterkte te spreken, op een babbelende toon. De goede causerie was niet monotoon, maar bevatte ook geen grote contrasten. 'De zwellingen en de­ crescendo's van de stem kunnen bij een mikrofoonrede zeer veel gematig­ der zijn dan bij een rede voor een zaal.(...) De geoefende mikrofoon- spreker kan met zijn instrument schakeeringen van klank te weeg bren­ gen, die zelfs de beste zaal-akoustiek hem onthoudt. Men kan fluisteren door den mikrofoon.'22 De goede radiocauseur was een crooner. In niet-dictatoriale landen kreeg de politieke causeur of politieke crooner de overhand. Het waren causeurs die uiteindelijk allemaal pro­ beerden een kalmerende, geruststellende en oprechte toon aan te slaan. De huiskamers moesten immers rustig blijven en een vrijplaats zijn voor de schrijnende werkelijkheid en de politieke scherpslijperij van alledag. 'Politiek brengt heusch niet het beste in den mensch naar voren', schreef oud-minister M.W.F. Treub in 1927 in een beschouwing waarin hij pleitte voor het weren van politiek uit de ether. En hij vervolgde: 'Harts­ tochten worden opgewekt bij het machteloos aanhoren van ideeën, die tegen de eigen overtuiging ingaan."' Want met name de Vara had inmid­ dels de politieke polemiek voor de microfoon gebracht en dat stuitte op veel weerzin. Dat leidde uiteindelijk tot reglementering door de overheid die beoogde de politieke polarisatie en debat uit de ether te houden. Daarin stond Nederland overigens niet alleen, want ook in Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten hadden programmamakers al snel ge­ merkt dat debatten op de radio niet goed overkwamen. De voor de lui­ steraar onzichtbare gemoedsstemmingen en lichaamstaal speelden daarbij 142 een te grote rol.24

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 De nieuwe technologie dwong de politiek overal ter wereld tot een be­ zinning op het vraagstuk van de microfoon- en radiopresentatie. De toe­ komst was aan politici die gezegend waren met een goede microfoonstem en die het talent bezaten om kort en onderhoudend te kunnen converse­ ren met een publiek dat in huiselijke sfeer verkeerde. Politici die de tech­ niek van spellbinding tot in de puntjes beheersten, hadden het er maar moeilijk mee. Retorische kanonnen als de Engelsman Lloyd George en de Amerikanen Harding en Bryant ondervonden problemen bij de overgang en in Nederland ging het ook niet van een leien dakje. Een kenmerkend voorbeeld is wat de inmiddels bejaarde SDAP-leider Troelstra overkwam toen hij tijdens de bijeenkomst die de socialistische beweging ter gelegen­ heid van zijn afscheid als partijleider op zaterdag 19 september 1925 had georganiseerd, voor het eerst van zijn leven moest spreken voor de micro­ foon die de radio uit Hilversum in de zaal had geplaatst. In zijn gedenk­ schriften schrijft hij:

'Ik moest hier voor het eerst spreken voor de mikrofoon en mijn vrienden hadden mij op het hart gedrukt, mij niet van het toestel te verwijderen. De eerste minuut ging alles goed, doch weldra kwam ik "er in", vergat al het andere en vertoonde neiging, op het podium heen en weer te gaan loopen, zoodat Schaper mij herhaalde malen aan de panden van mijn jas op mijn plaats moest terug trekken.'2'

Hoe pasten Roosevelt, Hitler, Churchill en Colijn zich aan?

Franklin Delano Roosevelt en de gewone man

In de Amerikaanse politieke cultuur oefenden grootschaligheid en indivi­ dualisme invloed uit. Politici bemerkten al aan het begin van de twintig­ ste eeuw dat hun autoriteit steeds meer afhankelijk werd van het vermo­ gen om publieke steun te krijgen door middel van de nieuwsmedia. De Amerikaanse journalist en historicus Ponder ziet in de beïnvloeding van pers en fotografie door politici in het eerste kwart van de twintigste eeuw de oorspong van het 'media-presidentschap'. Managing the media werd een eigenschap die voor het moderne presidentschap onontbeerlijk was.16 Naast management van de pers ging in de jaren twintig management via versterkt geluid en radio tot de gereedschappen van politici behoren. Dat was echter niet altijd een kwestie van oefening. Sommigen waren ge­ zegend met meer talent dan anderen. President Herbert Hoover bijvoor­ beeld (1929-1932) bakte er weinig van met microfoonredes die klonken als 'reading a textbook on engineering'. Een niet bijster hoog aangeschreven 143 politicus als Calvin Coolidge daarentegen (president tussen 1923 en 1928)

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 kwam via de radio voortreffelijk over. Hij had een vriendelijke, licht vibrerende stem en sprak monotoon, langzaam, koel, articulerend en zon­ der stemverheffing. Voor een zaal en in het politiek debat was dat on­ geschikt gebleken, maar zijn stem schiep in de huiskamer ruimte en ver­ trouwen. Hij was daarbij ook amusant, sprak over niet direct politieke za­ ken zoals het huiselijk geluk en wenste de luisteraar een goede nachtrust toe aan het eind van zijn causerie. Zo beëindigde hij vlak voor de verkie­ zingen in november 1924 een radiorede met de woorden: 'To my father, who is listening-in in my old home in Vermont, and to my other invisible audience, Good Night.' Coolidge was de goede huisvriend die ieder graag te gast had.27

144 Custav Czopp, De wereld kreeg radio, z.p. 1939 Sinds de radio bestaat, is het mogelijk, een volk te hypnotiseeren.

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 Nog getalenteerder was de democraat Franklin Delano Roosevelt. Hoewel hij uitstekende redevoeringen hield, ondervond hij juist in zalen grote problemen. Door zijn lichamelijke handicap - zijn benen waren door polio aangetast - was hij gedwongen om scheef onderuitgezakt op een stok te blijven leunen terwijl hij sprak. Zijn gebruik van de radio, vooral in de periodes van zijn gouverneur- en presidentschap zou het voorbeeld worden van tal van politici, onder wie de Nederlander Colijn. Als gouverneur van New York, tussen 1928 en 1932, trad hij meer dan vijf­ tig keer op voor de radio in een stijl die is gekarakteriseerd als 'vriendelijke overtuiging'. Rustig babbelend verbond hij zichzelf met eigenschappen als 'openheid' en 'betrouwbaarheid' en schilderde zijn opponenten af als zelf­ zuchtig, slecht en onverantwoordelijk.28 Het was een stijl die hij als presi­ dent na 1932 verder zou vervolmaken. Op zondagavond 12 maart 1933, tien uur, hield Roosevelt in het pro­ gramma dat NBC hem gratis ter beschikking had gesteld een praatje van veertien minuten over de crisis in het bankwezen. Het was geen ingewik­ kelde beschouwing over economische zaken, bedrijfspolitiek en regerings­ beleid, maar een verhaal over de vele banksluitingen van de laatste tijd en de daaruit voortvloeiende angst van Amerikanen dat hun geld bij banken niet langer veilig was. Roosevelt probeerde het geschonden vertrouwen te herstellen door op positieve ontwikkelingen te wijzen. Vlak voor het sla­ pengaan van de meeste luisteraars besloot hij vol vertrouwen: 'I can assure you, my friends, that it is safer to keep your money in a reopened bank than under the mattress.'29 Het was de eerste van een reeks radiopraatjes, die al snel werden aan­ geduid als fireside- of bedtime-chats. Het laatste verwees naar het tijdstip van uitzenden, het eerste naar de plaats: Roosevelt sprak staande naast een haard in de ontvangstkamer van het Witte Huis. Tussen maart 1933 en juni 1938 werden ze slechts veertien maal uitgezonden, maar de impact was enorm. De praatjes pasten in een mediastrategie die Roosevelt en zijn adviseurs hadden uitgestippeld. In een poging het door de economische crisis geschonden vertrouwen in de politiek te herstellen, wenste hij de politiek dicht bij de gewone Amerikanen te brengen. Geregeld organiseer­ de hij een persconferentie voor alle journalisten en niet, zoals zijn voor­ gangers deden, voor slechts een aantal geselecteerden. Hij leerde zelfs de voornamen van journalisten uit zijn hoofd om ze direct en persoonlijk te kunnen toespreken. Ook liet hij zich gewillig in allerlei ongedwongen poses fotograferen voor dag- en weekbladen. Hoewel Roosevelt dus het vermogen had om grote zalen te begeeste­ ren, zag hij in de radio het middel bij uitstek om de Amerikaan in zijn in­ tiemste omgeving aan te spreken zonder journalistieke tussenkomst. In 145 elk zorgvuldig geregisseerd praatje legde hij op een vriendelijk-keuvelende

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 manier uit welke problemen de Amerikaanse samenleving bedreigden en welke oplossingen hij daarvoor had bedacht. Hij somde zijn concrete op­ lossingen puntsgewijs op. Geen detail ontsnapte aan zijn aandacht. Hij liet ervaren radiomakers zijn teksten schrijven (waarbij hij de regie van de inhoud in eigen hand hield) en liet zelfs speciaal ritselvrij papier maken om onnodige afleiding van zijn stem te voorkomen. Hij zorgde er ook voor dat een klein aantal bekenden in zijn 'studio' aanwezig was, die hij direct en min of meer amicaal kon toespreken. Dat deed hij in eenvou­ dige zinnen en gewone-mensenwoorden. Op zorgvuldig geregisseerde punten in zijn praatje laste hij de frase 'my friends' in en ook zijn spreken in de wij-vorm plaatste de luisteraar op gelijke hoogte. Hij nodigde hen bovendien uit kritiek te leveren op zijn woorden.'" Dit alles droeg ertoe bij dat hij het vraagstuk op kon lossen dat de radio door zijn aard meebracht: hoe schep je een gemeenschappelijke en intieme beleving voor miljoenen mensen die in individuele luisterposities zitten? Roosevelt klonk oprecht en echt en dat daarvoor geen zichtbare werkelijkheid nodig was, bleek symbolisch uit het feit dat de fireside waarnaast hij sprak een kunsthaard was. 31 Dat het werkte, bleek uit de honderdduizenden brieven die Roosevelt ontving, van zowel voor- als tegenstanders. Het wordt ook duidelijk uit het eerste grootschalige onderzoek naar het effect van radio dat in 1935 on­ der de titel The psychology of radio verscheen. Daaruit bleek dat effecten van radio niet uniform waren (iedere luisteraar deed met radio iets vanuit zijn eigen referentiekader), maar dat radio vooral goed was in het vermin­ deren van onzekerheidsgevoelens en angst voor het onbekende en het ont­ zenuwen van geruchten: 'It diminishes the mischievous effect of rumour and allays dread and apprehension of what is unknown."2

Spellbinder Adolf Hitler

De opkomst van het Duitse nationaal-socialisme is omgeven met mythen. Een daarvan is een overschatting van de rol van moderne media. Media- socioloog Marshall McLuhan meende bijvoorbeeld dat Hitler 'de moge­ lijkheid van zijn politiek bestaan rechtstreeks te danken heeft aan de radio en de andere middelen om het publiek toe te spreken'." McLuhan valt hier alsnog voor de propaganda die de nazi's na de machtsovername ver­ spreidden over het organisch verband tussen technologie, ideologie en volkswil, dat een onafwendbare zegetocht van NSDAP tot stand zou heb­ ben gebracht. Wie naar de historische realiteit kijkt, ziet echter dat de 146 nieuwe geluidstechnieken, en zeker de radio, voor Hitler aanvankelijk grote problemen schiepen.

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 Zo zat Joseph Goebbels met de handen in het haar toen de nazi-partij in Duitsland in 1932 voor het eerst de beschikking kreeg over radio-zend­ tijd. Er lagen natuurlijk schitterende mogelijkheden voor beïnvloeding, maar het grote probleem was vanzelfsprekend de Führer. Als er één spre­ ker op aarde rondliep die ongeschikt voor radio was, dan was het wel Adolf Hitler, de spellbinder bij uitstek. Diens redevoeringen duurden zel­ den korter dan twee uur en moesten het vooral hebben van Hitlers fysieke en emotionele uitstraling. Dat zijn overslaande stem zalen kon hypnotise­ ren, was gebaseerd op intimidatie en overdondering en in zoverre bewees de geluidsversterking alleen maar goede diensten. Maar met het hoge krij­ sen en overslaand schreeuwen was Hitlers stem duidelijk ongeschikt voor de radiomicrofoon. Hij had een groot deel van het Duitse volk zonder ra­ dio veroverd, want pas op 14 juni 1932 kreeg de NSDAP voor het eerst een half uur zendtijd bij de Reichsrundjunkgesellschaft. Hitler zelf weigerde tot eind 1932 voor de radio te spreken, omdat de autoriteiten daarbij de voor­ waarde stelden dat zij de tekst tevoren zouden mogen inzien en controle­ ren.'4 In zijn eerste radio-optreden, in de herfst van 1932 toen het tekst- inzendgebod tijdelijk was opgeheven, was Hitler gedwongen om een radio­ praatje te houden en het ging hem niet eens slecht af. Ook zijn eerste radiorede als rijkskanselier direct na het kabinetsberaad op 1 februari 1933 ging niet slecht, ondanks het feit dat hij zenuwachtig was, omdat hij rus­ tig en monotoon moest spreken en geen publiek zag." Maar Hitler was er doodongelukkig onder. De tientallen keren dat hij tussen februari en oktober 1933 vanuit de radiostudio moest spreken, mis­ te hij het contact met toehoorders. Het kort keuvelen in de microfoon be­ knotte de theatrale neigingen van de man die graag urenlang grote massa's toespraak. Bovendien beviel de gedachte hem niet dat luisteraars in staat waren zijn stem uit te schakelen. Ook konden ze tijdens zijn praatje ande­ re dingen gaan doen dan ademloos luisteren. Dat was overigens dezelfde angst voor ontheiliging die vele vorstelijke en kerkelijke autoriteiten deed twijfelen aan de waarde van de radio. Het idee dat de luisteraar tijdens een preek of een koninklijke toespraak koffie kon drinken, de krant zou lezen of, nog erger, dronken aan een cafétafel kon hangen en zelfs mop­ pen zou kunnen vertellen, vervulde velen met afschuw.'6 Goebbels kreeg op 11 maart 1933 de leiding over het nieuwe Reichs- ministerium fiir Volksaufklarung und Propaganda. Hij zag de radio als 'de belangrijkste schakel tussen Beweging en Natie, tussen Idee en Mens' maar had een open oog voor Hitlers dilemma. Vrij snel had hij drie oplossingen bedacht.'7 Als eerste besloot hij dat Hider niet dan bij hoge uitzondering in een studio zou spreken. Goebbels zelf zou dit soort praat­ jes voor zijn rekening nemen, sprekend namens Adolf Hitler. In oktober 147 1933 verscheen Hitler dus voor het laatst voor een microfoon in een radio-

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 studio. Voortaan zouden alleen redevoeringen voor een groot publiek worden uitgezonden. Ten tweede begon Goebbels te stimuleren dat als een grote rede van de Führer voor de radio werd uitgezonden, de radio niet individueel maar zoveel mogelijk in gezamenlijkheid werd beluisterd in fabriekshallen, op pleinen, in zalen, restaurants en stadions of bij de buren thuis. Het denken van luisteraars moest veranderd worden van wat de Reichssendeleiter Eugen Hadamovsky noemde 'het anarchistisch intel­ lectualisme van het individu' naar de 'zich organisch ontwikkelende spiri­ tualiteit van de gemeenschap'.'8 Helemaal vanzelf ging dat 'organische' echter niet. Het was nodig om luisteraars af en toe een flinke duw in de rug te geven. Als Hitler zou gaan spreken, zorgden door de partij aange­ stelde functionarissen, de Funkwarte, voor de installatie van grote luid­ sprekers en bedienden ze de sirenes die de rede aan- kondigden. Ook hiel­ den ze in de gaten hoe het publiek reageerde op deze Standen der Nation. Goebbels slaagde er zo in een bereik voor de radioredes te scheppen van naar schatting 56 miljoen luisteraars in 1935.39 En dan waren er ten derde de redes zelf. Die werden niet als causerie aangekondigd en vormgegeven. Het waren live-evenementen, waarbij Hitler werd gepresenteerd als een mythische leider die de gemeenschap in zijn gevoel liet delen. Grootscheepse manipulatietechnieken werden inge­ zet om de afwezige visuele prikkels te kunnen compenseren met geluid en tekst. Zo zorgden betrouwbare reporters, onder wie aanvankelijk Goeb­ bels zelf, voor een sfeeropbouw door uitvoerige beschrijvingen te geven van de ambiance en het enthousiasme van de aanwezigen, die overigens speciaal voor de gelegenheid waren geselecteerd uit betrouwbare partijaf­ delingen. Dan waren er voor- en nabeschouwingen door betrouwbare des­ kundigen en werden tijdens de rede zelf geluidstechnieken toegepast die dezelfde indruk moesten wekken als bij grote sportevenementen gebruike­ lijk was en nog steeds is. Zo introduceerde Goebbels de techniek van de geluidsclose-up. Hij plaatste daartoe microfoons op strategische plaatsen in de zaal. Op zorgvuldig geregisseerde momenten, bijvoorbeeld tijdens toe­ juichingen of applaus, schakelde hij deze microfoons in. Dat zweepte het enthousiasme bij de luisteraars thuis op of het wakkerde angst en ontzag bij hen aan. Dit had bovendien het voordeel dat de mythische Führer die, zoals Goebbels wist, ook maar een mens was, ongehoord een slokje water kon nemen en uit kon hijgen.40 Goebbels en Hitler probeerden hier dus eigenlijk de aard van het medium radio te vervormen naar de traditie die de nazi-partij groot had gemaakt. Dat was een beleid dat alleen bij vergaande dictatoriale bevoegd­ heden kon werken want, zoals Avro-reporter Gustav Czopp in 1939 op­ 148 merkte, slechts 'wie een slechte zaak voorstaat, vermijdt de intimiteit tus- schen hemzelf en de toehoorders. (...) De dictator kan niet als een een-

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 ling voor den microfoon verschijnen. Zijn succes moet om hem heen zijn opgesteld. Niet zijn woorden behoeven te overtuigen, doch de mede­ uitgezonden reacties op die woorden.'4' De dictator kon zich handhaven mits hij opereerde als een sportheld die een spannende wedstrijd tot een schitterend einde bracht. Dan pas was hij 'echt'.

Winston Churchill en the voice of the nation

In Engeland, de bakermat van het politieke debat, besloot de BBC in samenspraak met de regering al eind jaren twintig dat politieke contro­ verse ongeschikt was voor radio. Enkele ongelukkige ervaringen tijdens de nationale staking van 1926 lagen daaraan ten grondslag. De radio in Enge­ land was een publieke dienst die tot het gehele volk moest spreken.4' In dat kader paste bijvoorbeeld het besluit de verdeling van zendtijd voor po­ litieke partijen aan de partijen zelf over te laten, waardoor opposanten binnen die partijen geen ruimte kregen de ether te benutten. Tot de be­ langrijkste slachtoffers van deze regeling behoorde een van de grootste oratorische talenten van de twintigste eeuw.4' Winston Churchill, toen minister van Marine, sprak voor het eerst via de radio op 27 juni 1924 en in de jaren daarna verscheen hij gemiddeld eenmaal per jaar voor de BBC-microfoon. Na 1929 was dat voornamelijk om goede doelen aan te prijzen. Dat was geen toeval, want Churchill ont­ wikkelde zich in deze jaren steeds meer tot een opposant binnen zijn con­ servatieve partij. Na 1937 spitste die oppositie zich toe op de zijns inziens onjuiste appeasemenfi-poïmek ten aanzien van Duitsland, die verpersoon­ lijkt werd door premier Neville Chamberlain. De BBC vond zijn steeds alarmerender oproepen tot een onverzettelijke houding tegenover de Eu­ ropese dictators ongeschikt voor de radio. Het gevolg was dat tussen april 1937 en september 1939 Churchill niet via de BBC was te horen. Slechts via de Amerikaanse radio kon hij af en toe zijn ei kwijt.44 In Engeland be­ stond overweldigende steun voor de kalme en toegeeflijke houding van Chamberlain, die vaak, misschien zelfs te vaak, de luisteraars het veilige bed inpraatte. Geleidelijk ontstond toch publieke onrust, omdat de voort­ durend sussende taal van de regering op gespannen voet kwam te staan met de door de BBC als nieuwsgebeurtenissen uitgezonden redevoeringen van schreeuwende en dreigende dictators, die blijkbaar werden gesteund door een uitzinnige menigte. Een vrouwelijke luisteraar schreef op 2 fe­ bruari 1939 in The Times: We are subjected every night in BBC news bul­ letins to hearing only those words from abroad which must aggravate ill feelings and exasperate tired minds, so that nightly we can go to bed more 149 certain that war must come.*

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 Winston Churchill tijdens een van zijn radioredes over 'standvastigheid, eensgezindheid en hoop'. Bron: Spaarnestad

Omdat de oorlog ook uit zou breken en Churchill als het ware met terugwerkende kracht gelijk kreeg, keerde hij sinds september 1939 steeds vaker terug in de ether. Vooral als leider van het oorlogskabinet sinds mei 1940 zou hij uitgroeien tot een legendarische radiospreker. Dat was eigen­ lijk opmerkelijk want Churchill was weliswaar een oratorische gewelde­ naar, maar zijn retoriek kwam vooral tot haar recht in het Lagerhuis, dat hijzelf ook beschouwde als zijn voornaamste werkterrein. Ondanks het feit dat zijn stem al vroeg werd herkend als uitstekend geschikt voor de ra­ dio, had hijzelf een grote hekel aan praten voor een microfoon. Een deel van zijn beroemde 'radioredes' waren toespraken voor het Lagerhuis die later werden vastgelegd door de BBC. Zijn beroemde oproep van 4 juni 1940 - 'We will fight on the beaches... we shall never surrender' - direct na het debacle van Duinkerken, is zelfs nooit uitgezonden, maar voorgele­ zen door de BBC-nieuwslezer.46 Met zekerheid is ook vastgesteld dat som­ mige redevoeringen, zoals de wereldberoemde This was theirfinest hour op 18 juni 1940, zijn ingesproken door een radio-acteur die Churchills stem goed wist te imiteren.47 Dat Churchill desondanks vooral wordt herinnerd als een radiospreker is te danken aan de periode waarin hij zijn legendarische redevoeringen hield, en aan zijn literair talent. Tijdens de oorlog was Churchill 65 keer 150 via de radio te horen, maar alle redevoeringen die in de collectieve herin­ nering zijn blijven hangen, werden uitgesproken tussen 13 mei 1940 en

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 augustus 1941. Deze redes hadden standvastigheid, eensgezindheid en hoop als thema. Juist met dit thema op dit tijdstip kwam Churchills on­ gewone taalgebruik vol originele woorden en rollend in een literaire ca­ dans tot zijn recht. Dat taalgebruik, ook wel omschreven als 'poetry in prose', kon voordat de oorlog uitbrak niemand bekoren omdat de strek­ king verontrustend was. In de donkere maanden van de Battle ofBritain viel het echter in vruchtbare grond."8 De Amerikaanse radiocommentator Edward Murrow schreef in mei 1940 vanuit Londen: 'Mr. Churchill can inspire confidence. And he can preach a doctrine of hate that is acceptable to the majority of this country.'49 Mede door de voortdurende herhaling via grammofoonplaten, leeft Churchill sindsdien in de collectieve herin­ nering voort als de man van retorische juweeltjes als: 'I have no more to offer than Blood, Tears, Toil and Sweat' (speech voor Lagerhuis op 13 mei 1940 als minister van Marine); 'Be ye men of valour' (19 mei 1940, eerste radiospeech als premier); 'This was their finest hour' (Lagerhuis-rede 18 juni 1940); 'We are fighting by ourselves alone, but we are not fighting for ourselves alone' (14 juli 1940); 'Give us the tools and we will finish the job' (9 februari 1941); 'But westward, look, the land is bright' (27 april 1941); en 'We shall bomb Germany by day as well as by night (22 juni 1941). Veel beter beluisterde redes van later in de oorlog zijn diep in de geschiedenis verdwenen.'0 Churchills succes was dus ergens anders op gebaseerd dan dat van zijn Amerikaanse collega Roosevelt. Churchill probeerde niet intiem contact te krijgen met de gewone luisteraar door direct in te spelen op zijn dagelijkse problemen in gewone keuveltaal. Churchill schiep met zijn zwaar metafori­ sche taalgebruik juist afstand. Net als die van Hitler moesten zijn radio­ praatjes het daarom vooral hebben van het moment waarop ze werden uit­ gesproken en van de afstand die de visionaire leider op een crisismoment schiep tot de luisteraar. Churchill was the voice of the nation, niet the voice ofthepeople. Die rol was weggelegd voor een man die in de anonimiteit van de geschiedenis is weggezonken. De radiopraatjes die J.B. Priesdey voor de BBC hield, genoten een doorgaans hogere luisterdichtheid dan die van Churchill. Vanaf najaar 1939 werden ze direct na het zondagavond- nieuws van negen uur uitgezonden onder de titel Postscripts to the News. Priesdey sprak vanuit het gezichtspunt van gewone mannen en vrouwen thuis. In zijn praatjes over alledaagse problemen zoals stijgende prijzen, rantsoenering en de eisen van de oorlogsindustrie, koos Priesdey een apoli- tieke koers, bekritiseerde gezag waar deze de belangen van de gewone Engelsman bedreigde en droeg, in een taal die was ontdaan van elke thea­ trale retoriek, een alledaags ideaal uit ter rechtvaardiging van de strijd tegen de dictatuur. Daaruit bleek dat de gemiddelde Engelsman de oorlog niet 151 vocht uit groot idealisme, maar uit praktische hoop op een beter bestaan."

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 Hendrik Colijn spreekt via de radio tot het volk Bron: //SC

Colijn en het Nederlandse volk

Op dezelfde dag dat Churchill in Londen zijn eerste radiorede hield, vrij­ dag 27 juni 1924, verscheen minister van financiën Colijn in Hilversum om zijn eerste radiorede te houden over 'de financiële toestand en toe­ komst van het land'. Hij was daartoe uitgenodigd door het omroepcomité Hilversumsche Draadlooze Omroep (HDO), dat onder leiding stond van Willem Vogt. Colijns rede was tevens de eerste politieke verhandeling in Nederland die via de radio werd uitgezonden. Volgens Vogt maakte dat zoveel indruk dat sommige gemeenteraden hun vergadering onderbraken om te luisteren. Colijn daarentegen was aanvankelijk niet onder de in­ druk. Hij was hevig teleurgesteld toen hij de armoedige 'studio' zag, waar­ in een paar oude gordijnen tegen de muren waren gehangen om het ge­ luid te dempen. De microfoon was een zwaar gietijzeren geval dat op een kussentje lag. Hoe een radiorede te houden, was hem en de overige aan­ 152 wezigen onbekend en dus stak hij van wal zoals hij gewoon was te doen voor een zaal aanhangers. In eenvoudige woorden en korte zinnen deed

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEOENIS — 2000 [3] 1 hij enkele duidelijke uitspraken. Hij sprak drie kwartier in een wat boerse tongval die, in combinatie met de kortheid der zinnen, leerstellig over­ kwam." Met één been op een keukenstoel en de duimen ontspannen ge­ haakt achter zijn vest, sprak hij met slechts een paar aantekeningen voor zich. Pal na zijn rede belden luisteraars naar de studio van de Nederland- sche Seintoestellen Fabriek, van waaruit de HDO uitzond. Ze verklaarden hem woord voor woord te hebben verstaan. Colijn stond buiten de uit­ zending zelfs enige van die luisteraars te woord, onder wie zijn politieke tegenstander F.M. Wibaut die verklaarde dat hij zich het recht voorbe­ hield Colijn tegen te spreken." Colijn was gegrepen door de radio. Een jaar later was hij terug in Hil­ versum voor wat de eerste verkiezingsuitzending in Nederland zou wor­ den. Het zou een gedenkwaardige uitzending worden, die typerend is voor de spontaniteit en experimenteerdrift van de vroege radiomakers. De HDO had in navolging van haar grote voorbeeld de BBC een reeks politieke avonden belegd, waarbij de voornaamste vertegenwoordigers van politieke partijen een redevoering mochten houden met het oog op de Tweede- Kamerverkiezingen van i juli 1925. In het programmablad kondigde HDO- programmaleider Willem Vogt trots aan dat voor het eerst de radio in dienst zou worden gesteld van 'het verbreiden van meeningen over de in­ richting van ons staatsbestel'. Hij beloofde dat de HDO de neutraliteit zou bewaken door iedere spreker evenveel zendtijd te geven. Niet iedere partij had overigens enthousiasme getoond en 'er waren er ook, die vreesden dat het fel snorrende verkiezingsvuur, de sprekers niet zou verwarmen tot ver­ voerende geestdrift, met niet meer dan een ijzeren cylinder in front, een gemakkelijke stoel om te zitten en een Omroep Secretaris, met een op het Parijsche tijdsein afgestemd uurwerk in de hand, als eenig toehoorder."4 Het programmablad maakte voorts melding van de voorzorgsmaatre­ gelen die op de laatste avond moesten worden genomen. Buiten de stu­ dio, maar ook op het Amsterdamse IJsclubterrein, had zich een menigte verzameld die naar de redevoeringen van onder anderen F.M. Wibaut (SDAP), H. Colijn (ARP) en DJ. de Geer (CHU) wensten te luisteren via grote luidsprekers." Nauwelijks was Wibaut in de studio gaan zitten of hij werd door persfotografen belaagd. Hij verklaarde dat het de eerste keer was dat hij een redevoering tevoren op papier had gezet. Toen hij na een korte technische uideg voor de microfoon plaatsnam en het licht van uit­ zending brandde, verklaarde hij te zullen spreken over de vraag 'Waarom Colijn niet?' Colijn, die al aanwezig was in de wachtkamer riep met sten- torstem: 'Ja, waarom eigenlijk niet?' en kreeg de lachers op zijn hand. Colijns eigen rede stond in het teken van rust en gezond verstand. Het centrale motto luidde: 'Wij kunnen de feiten rustig voor zichzelf laten 153 spreken.'

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 In een zaal in Gouda stond inmiddels de liberale leider H.C. Dressel- huys met het horloge in de hand te wachten tot het stipt 21.15 uur was, want hij had begrepen dat dan de microfoon voor zijn neus op de zender zou worden gezet. Na zijn toespraakje zette mejuffrouw Ribbius het Vrij- heidslied in dat door de aanwezigen in Gouda uit volle borst werd meege­ zongen. De beste radiospreker van de avond bleek de katholieke A.I.M.J. baron van Wijnbergen omdat, zoals de Radio Luistergids schreef 'zijn stem rijk voorzien is van bastonen' en zich 'uitnemend voor radio-overbrenging' leende. Alle sprekers kregen in de loop van hun redevoeringen door een technicus een bord voor de neus geduwd waarop stond dat ze nog vijf mi­ nuten hadden. Dat maakte zoveel indruk dat alle redes tijdig eindigden.' De HDO kon terugkijken op een geslaagde avond. In een terugblik sprak Vogt van een ongekende gemeenschappelijke beleving die een sti­ mulans was voor politieke gedachtewisseling:

'Het maakte een levendiger debat mogelijk over inhoud en betekenis van het gehoorde, met het voorrecht dat bij iedere discussie zo welkom is, namelijk eigen, veelzijdige, zintuiglijke waarneming.'57

Colijn was geboeid maar ook geïmponeerd door deze macht van de radio, waarbij de schaduwkanten hem en vele geestverwanten dreven naar scher­ pe reglementering ter beteugeling van de politieke en maatschappelijke po­ larisatie. Tijdens zijn zesjarig premierschap vanaf mei 1933 was die beteuge­ ling het centrale beleidsthema en de radio speelde daarin een rol. Zo be­ sloot hij in 1933 de Vara te verbieden nog langer De Internationale uit te zenden, omdat hij vreesde dat dit de polarisatie bevorderde. 'Elke avond dat dit gebeurt', schreef hij in september 1933 over de uitzending van De Internationale, 'komen er weer vijftig nieuwe fascisten bij.' Kort daarop ontwierp zijn politieke geestverwant en minister van binnenlandse zaken JA. de Wilde een regeling op grond waarvan de regering in verband met bijzondere tijdsomstandigheden zendtijd kon vorderen.58 Op 1 augustus 1935 sprak Colijn voor het eerst 25 minuten tot het Nederlandse volk, waarbij hij gevoerde beleid toelichtte en maande tot rust en eendracht.59 Luisteraars betoonden zich enthousiast over deze 'radiobemoedigingsrede' en sommigen lieten zich zelfs inspireren tot een proeve van rijmelarij:

'Gij zijt geen sterken man, Nog minder dictatuur; Maar uw stem die ik heb gehoord, Al op dat avonduur; Die klonk den aether door. 154 Zoo helder en zoo schoon, Die drong tot elks oor,

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 En weergaf den goeden toon. Gij hebt het uitgelegd, Uw wil, uw zuiver streven, Voor een ieder, heer of knecht, In dit donker crisisleven. Gij gaf den goeden raad, Voor Nederlands land en volk, Om steeds te zijn paraat, Daarvoor zijt gij den Tolk.'60

Tot 1939 zou Colijn regelmatig radiobemoedigingsredes houden, waaron­ der die op 11 maart 1936. Zorgvuldig beperkte hij zich daarbij tot medede­ lingen en geruststellende woorden. Politiek gevoelige onderwerpen liet hij doelbewust buiten beschouwing. Op 11 maart 1936 sprak hij bijvoorbeeld geen oordeel uit over de Duitse politiek. En ook zweeg hij over de heikele kwesties waarmee het kabinet zich in die enerverende dagen bezighield: de economische betrekkingen met Duitsland en de mogelijke rol van Neder­ land in de onderhandeling voor een nieuw internationaal verdrag.' Met zijn radioredes passeerde Colijn overigens het parlement. De Tweede Kamer, die unaniem Colijns maatregel omtrent de intrekking der winterverloven steunde, toonde zich aanvankelijk nog wel verontrust door deze opmerkelijke actie, maar liet haar bezwaren varen toen Colijn be­ weerde dat een mededeling aan de Tweede Kamer zou kunnen worden uitgelegd als angst voor oorlog, terwijl hij juist beoogde verontrusting on­ der de bevolking tegen te gaan.' Dat Colijn zich voor dergelijke radioredes liet inspireren door Roos- evelts imponerende radio-optreden is aannemelijk, hoewel niet direct aan­ toonbaar. Dat hij, zoals Avro-verslaggever Gustav Czopp in 1939 beweer­ de, de kalmerende radioredes voor het gehele volk aangepraat had ge­ kregen door ervaren radiomakers, is overdreven en miskent Colijns eigen inzicht. Het geeft wel aan dat Colijn de mening van mediamensen over zijn optreden serieus nam en geïnteresseerd was in het effect van zijn pu­ blieke optreden.6' Als hoofdredacteur van het antirevolutionaire dagblad De Standaard en als lid van de Nederlandsche Journalistenkring was hij een graag geziene gast in perskringen en zijn relatie met de liberale en neutrale dagbladen kan niet anders dan uitstekend worden genoemd. Dat Colijn zich in deze periode ook ongedwongen in zijn huiselijke omgeving door persfotografen liet fotografen en zich niet verzette toen begin 1936 de persfotograaf dr. Erich Salomon voor het eerst ongeposeerde foto's begon te maken van de debatten in Eerste en Tweede Kamer, laat de bewering toe dat hij een van de eerste Nederlandse politici was die probeerde een 155 publiek imago via moderne media te vestigen.4

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 Slot

De geluidsversterkings- en radiotechnologie schiepen voor de politiek nieuwe mogelijkheden om publieksgroepen te bereiken. Maar ze con­ fronteerden haar ook met het probleem hoe de gelijktijdige en multi- zintuigelijke beleving, die de politieke communicatie tot dan toe had gekenmerkt, in stand kon blijven. Door de microfoon, en zeker door de radio, kon de oprechtheid van de politicus niet meer direct en intiem door de toehoorder zelf worden gecontroleerd op echtheid. Deze begrip­ pen moesten dus voor microfoon en radio in nieuwe vormen worden gegoten, hetgeen in verschillende politieke contexten op verschillende manieren gebeurde. De politieke rede kon, mits bewerkt met behulp van medium-eigen effecten, als een //^gebeurtenis worden gepresenteerd waarbij het erom ging een suggestie van 'echt en onmiddellijk' te doen. Dat was een kunstgreep die niet voor niets wordt omgeven met klachten over manipulatie en propaganda. Politici met een literair talent, zoals Churchill, konden proberen op het juiste moment de juiste metaforen te vinden, maar hun succes was sterk tijdgebonden. Een meer mediagenieke en daardoor tijdloze vorm van politieke reto­ riek was de causerie, waarvan F.D. Roosevelt het grote voorbeeld is. De goede radiocauseur hield het kort, simpel en kalm, kwam onmiddellijk ter­ zake, polemiseerde niet, stelde zich beschaafd en bescheiden op, en pro­ beerde in te spelen op de huiselijke omstandigheden van de doorsnee lui­ steraar. De indrukken van echtheid en oprechtheid konden hier dicht bij elkaar komen, zoals bijvoorbeeld ook bleek uit het succes van Max Blokzijl als radiocauseur sinds 1941. Zijn minder succesvolle tegenstrever Lou de Jong van Radio Oranje schreef in 1942 over de populariteit van Blokzijl: 'Wanneer zij des avonds aan tafel zitten met hun nauwelijks gestilden honger met al de duizend kleine verdrietelijkheden van weer een dag bezet Nederland achter zich - dan komt uit den luidspreker de rustige vriendelijke stem van Max Blokzijl. Hij spreekt hen toe als oude be­ kenden. (...) Velen griezelen van hem - en worden toch geboeid. Zijn invloed laat zich niet in cijfers uitdrukken. Dat hij een gevaar is staat vast. Waarom? Omdat hij geen charlatan is, maar een overtuigde. Max Blokzijl is niet een marionet van een sinister opdrachtgever, die twee­ maal in de week uitkient waar hij zijn besten propagandist over zal laten spreken. Max Blokzijl meent wat hij zegt.'6'

Ook Colijn meende wat hij zei en was zich bewust hoe hij dat zei. Zijn radiorede van 11 maart 1936 was dus zeker niet een negentiende-eeuwse 156 communicatiepoging, die op een of andere bizarre manier verloren was ge­ raakt in een modern medium. De oproep rustig te gaan slapen is in de

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 context van 1936 zelfs een uitgesproken voorbeeld van moderniteit, mede omdat ze past in een overdachte mediastrategie en maatschappijvisie. Colijn was zich op grond van buitenlandse voorbeelden en zijn eigen twaalfjarige ervaring bewust van de functie en uitwerking van de radio. Hij sprak kort en in gewone woorden een oprecht klinkend, geruststellend woord. Hij speelde bovendien in op de intimiteit van de luisteraars thuis. Hen om kwart over acht een goede nachtrust toewensen is een intiem ge­ baar, zeker als de luisteraars eerst ook nog mogen 'verpozen bij het ver­ maak dat de radio ons pleegt te brengen'. Colijn op de radio was 'echt'.

Noten

1 Radiorede dr. H. Colijn, 11 maart 1936, NAA-radioarchief 12488. 2 Algemeen Handelsblad 12 maart 1936, ochtendeditie. 3 H.J. Langeveld, '"Gaat u maar rustig slapen". Colijn en de mogelijkheid van een Duitse aanval op Nederland, 1933-mei 1940', in: Jaarboek voor de Geschie­ denis van het Nederlands Protestantisme na 1800, 3 (1995), p. 178-207. 4 H. te Velde, 'Van Grondwet tot Grondwet. Oefenen met parlement, partij en schaalvergroting, 1848-1917', in: R. Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een po­ litieke geschiedenis van Nederland 1780-1990, Nijmegen 1999, p. 99-175. 5 Zie daarvoor uitvoeriger: H. te Velde, 'Een aparte techniek. Nederlandse po­ litieke acteurs en de massa na 1870', in: Tijdschrift voor Geschiedenis 110 U997) • P- 198-212. 6 Geciteerd in Te Velde, 'Een aparte techniek', p. 201-202. 7 Zie daarvoor het meer sociologische dan historische: A.R. Willner, The Spell- binders. Charismaticpolitical leadership, New Haven 1984. 8 'Mr. Troelstra op het paaschcongres', in: M.J. Brusse, Onder de menschen, 1924, p. 153-163. 9 T. Crook, International radio journalism. History, theory andpractice, Londen 1998, p. 77. 10 Een kort overzicht van de techniek van geluidsversterking en geluidsregistratie levert: S. Lubar, Info culture. The Smithsonian book of information age inven- tions, Boston 1993, p. 167-184. 11 R. S. Fine, Roosevelt's radio chatting. lts development and impact during the great depression, Ph.D. American Studies New York University 1977, p. 14. 12 E. Wollner, 'Het gebruik van luidsprekende telefonen gedurende de plechtig­ heid ter herdenking der mobilisatie te Scheveningen', in: Radio Expres, 14 au­ gustus 1924. Vgl. J. van Herpen, 'De eerste geluidsversterking', in: Aether, april 1999, p. 28-29. 13 N. Gobits, 'Geluid bij de Nederlandse radio-omroep', in: Aether, oktober 1999, p. 12-15. 14 P. H. Ritter jr., Van stamelaar tot redenaar, 1940, p. 107. 15 C. Frederick, 'Women, politics and radio', in: The Wireless Age xn, oktober 157 1924, p. 36-37.

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 i6 P. Scannell, Radio, television and modem life. A phenomenological approach, Oxford 1996. 17 Scannell, Radio, television and modem life, p. 58-73. 18 P.H. Ritter jr., 'Een radio-benjamin voor den microfoon', in: Idem, De lusten en lasten der redeneerkunst, Amsterdam 1926, p. 123-124. 19 'Mededeelingen en wenken voor de sprekers in den Vara-omroep', mei 1930, in: collectie auteur. 20 E.D. Spelberg, 'De cultureele beteekenis van de radio', in: Volksontwikkeling 18 (1936-1937), p. 151-159- 21 Ritter jr., Van stamelaar tot redenaar, p. 97. 22 Idem, p. 99-100. 23 Zie daarvoor uitvoerig: H. Wijfjes, Radio onder restrictie. Overheidsbemoeiing met radioprogramma's, 1919-1941, Amsterdam 1988. 24 Zie de beschrijving van radio-uitzending van partijpolitieke conventies in: Fine, Roosevelt's radio chatting, p. 46-47. 25 P.J. Troelstra, Gedenkschriften. DeelIV: Storm, Amsterdam 1950, p. 310. 26 S. Ponder, Managing the media. Origins of the media presidency, 1897-1933, New York 1999. 27 Fine, Roosevelt's radio chatting, p. 26-33. Citaat op p. 44. Vgl. ook: E.W. Chester, Radio, television and American politics, New York 1969. 28 Fine, Roosevelt's radio chatting, p. 114-116. 29 Idem, p. 155. 30 Een selectie van zijn redevoeringen is vastgelegd op een in 1960 door Washing­ ton Records uitgebrachte grammofoonplaat: F.D.R. speaks, 1933-1945. Collectie NAA, C 1936. 31 Fine, Roosevelt's radio chatting, p. 121-159. 32 H. Cantril and G.W. Allport, The psychology of radio, New York 1935, p. 21. 33 M. McLuhan, Mens en media, Utrecht 1964, p. 293. 34 Op 14 juni sprak Gregor Strasser over 'Staatsidee des Nationalsozialismus'. Op 18 juli sprak Joseph Goebbels voor het eerst via de radio. H. Pohle, Der Rundfunk als Instrument der Politik. Zur Geschichte des deutschen Rundfunks von 1923/38, Hamburg 1955, p. 166-167. 35 I. Kershaw, Hitler. 1889-1936 hubris, Harmondsworth 1998, p. 440. Vgl. Crook International radio joumalism, p. 79. Rede van 1 februari 1933 'Aufruf zum Deutschen Volk', in collectie NAA, c 5053. 36 Scannell, Radio, television and modern life, p. 77. 37 H.J.P. Bergmeier and R.E. Lotz, Hitler's airwaves. The inside story of Nazi radio broadcasting and propaganda swing New Haven 1997, p. 4-9. Vgl. A. Diller, Rundfunkpolitik im Driften Reich, München 1980. 38 D. Welch, The Third Reich. Politics and propaganda, Londen 1993, p. 33. 39 Welch, The Third Reich, p. 30-34; Pohle, Der Rundfunk als Instrument der Politik, p. 221-238. 40 Zie bijvoorbeeld de beschrijving van de eerste grote rede als kanselier in het Berlijnse Sportpalastop 10 februari 1933. Kershaw, Hitler, p. 452-454. 41 G. Czopp, En de wereld kreeg radio. Uit het dagboek van een radioreporter, 158 Amsterdam 1939, p. 127.

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIAGESCWEDENIS — 2000 [3] 1 42 P. Scannell en D. Cardiff, A social history ofBritish Broadcasting. Volume one: 1922-1929, serving the nation, Cambridge 1991. Vgl. J. Seaton, 'Reith and the denial of politics', in: J. Curran en J. Seaton, Power without responsibility. The press and broadcasting in Britain, Londen 19914, p. 131-150. 43 Als zodanig wordt Churchill getypeerd in een serie van twaalf Decca- grammofoonplaten waarop in 1964 de meeste van zijn speeches en delen van zijn memoires werden vastgelegd: Winston S. Churchill, his memoirs and his speeches fron Armistice to Victory, 1918-1945, in collectie NAA, C 5033. 44 Scannell en Cardiff, A social history of British Broadcasting, p. 93-96; DJ. Wenden, 'Churchill, radio and cinema' in: R. Blake en W.R. Louis (red.), Churchill, Oxford 1992, p. 219-220. 45 Scannell en Cardiff, A social history ofBritish Broadcasting, p. 91. 46 S. Nicholas, The echo of war. Home front propaganda and the wartime BBC, 1959-194% Manchester 1996, p. 57. 47 Op grond van beweringen in D. Irving, ChurchilTs war, Londen 1987, p. 312-313, is onderzoek verricht naar alle Churchill-redes. Daaruit is gebleken dat minimaal vier redes door de acteur Norman Shelley zijn ingesproken, waarschijnlijk later in de oorlog in opdracht van de British Council, die er propaganda mee wenste te maken. Van die vier is er één (die van 4 juni 1940) nooit door Churchill via de radio uitgesproken. Wenden, 'Churchill, radio and cinema', p. 236-239; Nicolas, The echo of war, p. 57. 48 De retorisch schitterende speech die Churchill vlak na het akkoord van München eind september 1938 in het Lagerhuis hield, was bijvoorbeeld een mislukking, omdat toen niemand wilde luisteren naar zinnen als: 'All is over. Silent, mournful, abandoned, broken, Czechoslovakia receded into the dar- kness.' Zie hiervoor: R. Rhodes James, 'Churchill the parliamentarian, orator, and statesman', in: Blake en Louis, Churchill, p. 503-517. 49 E. Bliss (red.), In search oflight: the broadcasts ofEdwardR. Murrow, Londen 1968, p. 237. Vgl.: Wenden, 'Churchill, radio and cinema', p. 222. 50 Churchill trok in de eerste oorlogsjaren gemiddeld 65% van de luisteraars. De best beluisterde BBC-uitzending ooit, het nieuws van 21.00 uur op D-Day en de daaropvolgende toespraak van de koning bereikte bijna 82% van de luiste­ raars. 51 Nicholas, The echo of war, p. 58-59 en 243-245. 52 Over de stijl van Colijn zie: R Hagoort, 'Dr. Colijn als journalist en volksre­ denaar', in: B. Offringa (red.), Een groot vaderlander. Dr. H. Colijn herdacht door tijdgenoten, Leiden 1947, p. 86-97. H. Langeveld, Dit leven van krachtig handelen. 1869-1944. Deeli: 1869-1955, z.p. 1998, p. 290-294. 53 W. Vogt, Spanne en spanningen. De veertigjarige geschiedenis van de nv Philips' Telecommunicatie Industrie voorheen nv Nederlandsche Seintoestellen Fabriek, z.p. 1958, p. 147-148. 54 'De verkiezingen', in: Radio Luistergids, 26 juni 1925. 55 'De partijleiders voor den microfoon', in: Radio Luistergids, 3 juli 1925; De Telegraaf, 1 juli 1925, ochtendeditie. 56 Ibidem en: J. van Herpen, De Hilversumse Draadloze Omroep. Deel 5: Smidse van ideeën, Hilversum 1999. 159 57 Vogt, Spanne en ppanningen, p. 150.

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1 58 Wijfjes, Radio onder restrictie, p. 160 (citaat Colijn) en p. 182-183. 59 Radiorede H. Colijn 1 augustus 1935, NAA-radioarchief 13971. 60 W. Verlinde 'Gedicht uit het oog van een werklooze', in: archief-Colijn, Documentatiecentrum Nederlands Protestantisme vu: 054, doos 17, map juli-oktober 1935. 61 Over de inhoud van de rede overlegde Colijn tevoren uitvoerig met zijn minister van buitenlandse zaken. R. van Diepen, Voor Volkenbond en vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde, ipiQ-1946, Amsterdam 1999, p. 216. 62 Kamervragen van W. Vliegen (SDAP) en P. Aalberse (RKSP), in: Algemeen Handelsblad 13 maart 1936, avondeditie. 63 Czopp pocht in zijn herinneringen dat hij het was die Colijn op de gedachte bracht voor rustgevende radioredes voor het hele volk. Czopp, En de wereld kreeg radio, p. 78-79. 64 T. Luyendijk en L. Zweers, Parlementaire fotografie. ... Van Colijn tot Lubbers, 's-Gravenhage 1987, p. 43. 65 Geciteerd in: R. Kok, Max Blokzijl. Stem van het nationaal-socialisme, Amster­ dam 1988, p. 107.

160

TIJDSCHRIFT VOOR MEDIACESCHIEDENIS — 2000 [3] 1