DRENTE's VRIJHEID Bij Een Beschouwing Van De Sociale
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
DRENTE'S VRIJHEID DOOR DR. B. H. SLICKER VAN BATH Bij een beschouwing van de sociale toestanden, die gedurende de 17ee n 18eeeu w op het platteland in onze Oostelijke gewesten heerschten, valt dadelijk een groot verschil in het oog tusschen Drente en de meer Zuidelijk gelegen provinciën, Overijsel en Gelderland. In de beide laatsten zien we een oppermachtige adel, wonende op de talrijke kasteelen, welke over het geheele gebied verspreid lagen; in de omgeving van de adellijke behuizingen ontmoeten we een onderworpen bevolking, grootendeels be staande uit pachters, terwijl sommigen nog in staat van hoorig- heid verkeerden. Deze laatsten moesten verschillende gedwongen diensten voor hun heer verrichten, zij stonden onder diens ge recht en moesten zich velerlei persoonlijke onvrijheden laten welgevallen. In Drentewa sd etoestan d in deze tijd geheel anders; ook hier wel een adel, maar met slechts geringe invloed, de hoo- righeid was verdwenen, en, hoewel er een vrij groote armoede heerschte, genoten de bewoners, of althans het meerendeel van hen, een zekere vrijheid in rechtspraak en bestuur, welke men tevergeefs in Gelderland en Overijsel zal zoeken. De Drentsche historicus Magnin, die in het begin van de 19e eeuw een geschiedenis der besturen in Drente schreef, is dit ver schil tusschen Drente eenerzijds en Gelderland-Overijsel ander zijds reeds opgevallen. Hij meende in het vroege verleden een verklaring te kunnen vinden. De Germaansche vrijheid zou in Drente onafgebroken en onveranderd hebben voortgeduurd: ..,,zij hebben niet het grievende lot behoeven te ondergaan, het welkde n naburigen Twenthenaren is ten deel gevallen, namelijk van, door de alles overheerende Saksen, tot lijfeigenen en slaven — 161 — Bijdr. gesch. d. Ned. I 11 162 DR. B. H. SUCHER VAN BATH vernederd te worden" i). Elders merkt hij op, dat de Drenten eigenlijk Friezen waren, er zouee n soort verbroedering tusschen deDrentsch e Friezene nSakse nhebbe n plaats gevonden, van een onderwerping door de Saksen zou echter geen sprake kunnen zijn, daar de kenmerken hiervan, n.1. hofhoorigheid en leenrecht, ont braken 2). De Drentsche vrijheid zou aldus volgens Magnin een zwakke afstraling van de meer beroemde Friesche zijn, beide ge worteld in de oorspronkelijk algemeen Germaansche vrijheid, Deze veronderstelling betreffende het oudste stadium van de Drentsche toestanden is niet geheel en al juist. Afgezien van de vraag of de Drenten tot deFrieze n behoorden *),moe t het onmid dellijk opvallen, dat er een zeer groot verschil bestaat tusschen de oorsprong van de vrijheid in Friesland en die in Drente. Men heeft opgemerkt, dat de term vrijheid in de Middeleeuwen niet een onbepaalde vrijheid beteekent, maar de zeer speciale beteekenis heeft van vrij te zijn van een bepaald iets, bijv. een belasting of een bepaald gezag *). Zoo is de Friesche vrijheid, waarvan de gedachte in de Middeleeuwen reeds sterk leeft, oor spronkelijk bedoeld als een vrij zijn van het gezag van den heer, den graaf. Na de herhaalde vervallen-verklaring van markgraaf Egbert van Meissen van het grafelijk gezag en de herhaalde schenking van de graafschappen Oostergo en Westergo aan de Utrechtsche kerk *)wa s de grafelijke macht in Friesland zeer in aanzien ver minderd. De verwarring nam nog toe toen in 1101 de rechtheb bende pretendent, bij een poging om zijn rechten te doen gelden vermoord werd. De bisschop van Utrecht, de graaf van Holland en de graaf van Zutphen (later Gelre) betwistten elkaar het Frie sche gebied. Geen van hen allen was echter in staat hier een lang durig gezag uit te oefenen. Het was vanzelfsprekend, dat de •) J. S. Magnin, Geschiedkundig overzigt van de besturen, die vóór de herstelling van Nederland in 1814 elkander in Drente zijn opgevolgd, I (1838) 11 vlg. *) Id., a.w., 46, 63 n. 30, 66 vlg. 3) Het Noorden en Westen van Drente, maakte evenals de Friesche kuststreken deel uit van het cultuurgebied rond de Noordzee. Later is een gedeelte van dit ge bied vanuit de Friesche landen gekoloniseerd. *) H. Fehr, 'Zur Lehre von mittelalterlichen Freiheitsbegriff', Mitteilungen des österreichischen Instituts für Geschichtsforschung. 47 (1933) 290-294. G. Teilenbach, Liberias, 1936, 20-23. Th. Mayer 'Die Entstehung des „modernen" Staates in Mit telalter und die freien Bauern', Zeitschrift für Rechtsgeschichte, Germ. Abt., 57 (1937) 237-246. ') OorkondenboekSticht Utrecht, (gecit. als OU.) nos. 248 en 254. DRENTE'S VRIJHEID 163 Friesche bevolking ging gelooven in een aloude Friesche vrijheid en zich hierop tegenover de vele pretendenten beriep. De vrijheid in Friesland wasdu s gericht tegen den (pretendent-) landsheer en daardoor tegen ieder landsheerlijk gezag. In Drente was de gang van zaken anders. Sedert de schenking van 1046» ) was het gezag over Drente definitief in handen van den bisschop van Utrecht. Door andere landsheeren is hem dit gezag niet betwist. Wel is de macht van den bisschop door de bewoners van Drente zelf ernstig bedreigd. Toch is het weinig waarschijnlijk, dat het de oorspronkelijke bedoeling was om een soort van republikeinsch gezag te stellen tegenover het lands- heerlijke. Naar ik verder nog zal uiteenzetten, waren de oorzaken van de Drentsche opstand in het begin van de 13e eeuw niet ge legen in een afkeer van denbisscho pal slandsheer . Bijee n volledig slagen van de opstand zou een vernietiging van het bisschoppe lijk gezag uiteindelijk wel het resultaat geweest zijn, maar een reden tot opstand was het geenszins. De overeenkomst tusschen de Drentsche en Friesche toestan den — volgens Magnin zich uitend in een gelijksoortige vrijheid, die het gevolg zou zijn van de bewoning der beide gewesten door dezelfde volksstam — is slechts schijnbaar. Overeenkomst be staat er inderdaad, doch zij dient op andere wijze verklaard te worden. De oorsprong van de vrijheid is in Friesland een geheel andere dan die in Drente. Friesland heeft een geschiedkundige ontwikkeling doorgemaakt, welke groote verschillen toont met die van Drente. Evenmin juist isd e meening van Magnin, dat de hofhoorigheid in Drente onbekend zou zijn. In 1040 (OU. 192) worden de goe deren van Uffo te Uffelte, Wittelte en Peelo gelegen, met de erbij behoorende hoorigen aan de Utrechtsche kerk toegewezen. Later zijn deze goederen in het bezit van het kapittel van St. Pieter te Utrecht en worden hoven vermeld te Uffelte en Peelo *). Over de verplichte leveringen en diensten, welke door de hoorigen van de hof te Uffelte verricht moesten worden, verschaft ons een re- ') OU. 201. Over de verwerving van de grafelijkheid in Drente door den bisschop van Utrecht, I. H. Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente, 1941, 18vlg. ») 1215 (OU. 619) en (1298-1304), Oorkondenboek Groningen en Drente, (gecit. alsOGD.)no. 199. 164 DR. B. H. SLICHER VAN BATH gister van omstreeks 1300eenig egegeven s >). Hoorigen behoorden ook bij de bisschoppelijke hoven te Emmen en te Anlo2). Hoorigen — niet in verband met een hof — worden vermeld te Pesse en Bunne in 1141 (OU. 381). Ook elders in Drente zijn in later tijd nog sporen van hoorigheid aan te wijzen 3). Van een algeheele vrijheid, zooals Magnin zich deze voorstelde, is dus geen sprake. Duidelijk is bewezen, dat ook Drente de hoorigheid gekend heeft. Uit het geringe materiaal, dat ons over de hoorig heid inlichtingen verschaft, mogen we echter misschien wel ver moeden, dat deze status in Drente slechts in geringe mate ver breid is geweest. De vraag dringt zich op, wat wel de redenen geweest zijn, dat de hoorigheid in Gelderland en Overijsel zich in sterker mate ver toont, althans een langer voortdurende rechtstoestand is geble ven dan in Drente? Om hierop te antwoorden, is het gewenscht een onderzoek in te stellen naar de verspreiding van de hoven, welke, naar wij zagen, met de hoorigheid in verband staan 4). Gaan we de verbreiding hiervan over de drie verschillende ge westen vóór 1500 na, dan krijgen we de volgende cijfers: Over ijsel 159, Gelderland ten Oosten van de IJsel 110, Drente telt daarentegen slechts 21hoven . Aan niet al deze hoven waren hoo rigen verbonden; dit was alleen bij de oudsten het geval. Bij scherper toezien krijgt men de indruk, dat de benaming curtis, curia of hof gedurende de late Middeleeuwen vooral gebruikt wordt om een landgoed van grootere omvang aan te duiden. Toch is de tegenstelling tusschen Overijsel-Gelderland eenerzijds en Drente anderzijds daarom niet minder merkwaardig. De oudste hoven verrichtten in de maatschappij van de 10e tot de 13e eeuw een speciale functie. Het is bekend, dat grond bezit in dezetij d bijna deeenig evor m vantijkdo m was, waarnaast geld en andere beleggingsobjecten slechts een geringe rol speel den. De opbrengsten van de landgoederen werden door de pach ters en hoorigen grootendeels in natura aan hun heer geleverd. i) (129&-1304) (OGD. 199). Over Uffelte, A. S. de Blécourt, 'Aanteekeningen over marken', Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, I (1918) 320 vlg. J. Ph. de Monté verLoren , Grondbezit en standen in het Oosten des lands, 1939, 97;vlg .Gosses ,a .w. , 104 vlg. 2) Uitvoeriger Gosses, a.w., 73. 3) Id., 80. *) Voor het ontstaan en de ontwikkeling van de hoven verwijs ik naar mijn Mensch en land in de Middeleeuwen, I (1944). DRENTE'S VRIJHEID 165 De rogge, de haver, de gerst, de varkens, de kippen en wat niet al meer geleverd moest worden, werd verzameld op een centraal gelegen boerderij. Van hier werd alles doorgezonden naar den bezitter van de landgoederen (bijv. den koning, den bisschop, een klooster of een andere kerkelijke instelling) l). Daar deze bezitter meestal niet op de plaats woonde, waar zijn goederen gelegen waren, was het voor hemnoodzakelij k het beheer over zijn verspreid liggende goederen over te laten aan iemand daar ter. plaatse, den op de hof wonenden meijer. Door dezen werd toegezien, dat de goederen door de pachters en hoorigen geleverd en dat de diensten verricht werden. Door de hoven werden de hoorigen in één gemeenschap samengebracht, zij werden tot hof- hoorigen, onderworpen aan het hofgerecht.