<<

DRENTE'S VRIJHEID

DOOR

DR. B. H. SLICKER VAN BATH

Bij een beschouwing van de sociale toestanden, die gedurende de 17ee n 18eeeu w op het platteland in onze Oostelijke gewesten heerschten, valt dadelijk een groot verschil in het oog tusschen Drente en de meer Zuidelijk gelegen provinciën, Overijsel en Gelderland. In de beide laatsten zien we een oppermachtige adel, wonende op de talrijke kasteelen, welke over het geheele gebied verspreid lagen; in de omgeving van de adellijke behuizingen ontmoeten we een onderworpen bevolking, grootendeels be­ staande uit pachters, terwijl sommigen nog in staat van hoorig- heid verkeerden. Deze laatsten moesten verschillende gedwongen diensten voor hun heer verrichten, zij stonden onder diens ge­ recht en moesten zich velerlei persoonlijke onvrijheden laten welgevallen. In Drentewa sd etoestan d in deze tijd geheel anders; ook hier wel een adel, maar met slechts geringe invloed, de hoo- righeid was verdwenen, en, hoewel er een vrij groote armoede heerschte, genoten de bewoners, of althans het meerendeel van hen, een zekere vrijheid in rechtspraak en bestuur, welke men tevergeefs in Gelderland en Overijsel zal zoeken. De Drentsche historicus Magnin, die in het begin van de 19e eeuw een geschiedenis der besturen in Drente schreef, is dit ver­ schil tusschen Drente eenerzijds en Gelderland-Overijsel ander­ zijds reeds opgevallen. Hij meende in het vroege verleden een verklaring te kunnen vinden. De Germaansche vrijheid zou in Drente onafgebroken en onveranderd hebben voortgeduurd: ..,,zij hebben niet het grievende lot behoeven te ondergaan, het­ welkde n naburigen Twenthenaren is ten deel gevallen, namelijk van, door de alles overheerende Saksen, tot lijfeigenen en slaven

— 161 — Bijdr. gesch. d. Ned. I 11 162 DR. B. H. SUCHER VAN BATH vernederd te worden" i). Elders merkt hij op, dat de Drenten eigenlijk Friezen waren, er zouee n soort verbroedering tusschen deDrentsch e Friezene nSakse nhebbe n plaats gevonden, van een onderwerping door de Saksen zou echter geen sprake kunnen zijn, daar de kenmerken hiervan, n.1. hofhoorigheid en leenrecht, ont­ braken 2). De Drentsche vrijheid zou aldus volgens Magnin een zwakke afstraling van de meer beroemde Friesche zijn, beide ge­ worteld in de oorspronkelijk algemeen Germaansche vrijheid, Deze veronderstelling betreffende het oudste stadium van de Drentsche toestanden is niet geheel en al juist. Afgezien van de vraag of de Drenten tot deFrieze n behoorden *),moe t het onmid­ dellijk opvallen, dat er een zeer groot verschil bestaat tusschen de oorsprong van de vrijheid in Friesland en die in Drente. Men heeft opgemerkt, dat de term vrijheid in de Middeleeuwen niet een onbepaalde vrijheid beteekent, maar de zeer speciale beteekenis heeft van vrij te zijn van een bepaald iets, bijv. een belasting of een bepaald gezag *). Zoo is de Friesche vrijheid, waarvan de gedachte in de Middeleeuwen reeds sterk leeft, oor­ spronkelijk bedoeld als een vrij zijn van het gezag van den heer, den graaf. Na de herhaalde vervallen-verklaring van markgraaf Egbert van Meissen van het grafelijk gezag en de herhaalde schenking van de graafschappen Oostergo en Westergo aan de Utrechtsche kerk *)wa s de grafelijke macht in Friesland zeer in aanzien ver­ minderd. De verwarring nam nog toe toen in 1101 de rechtheb­ bende pretendent, bij een poging om zijn rechten te doen gelden vermoord werd. De bisschop van Utrecht, de graaf van Holland en de graaf van Zutphen (later Gelre) betwistten elkaar het Frie­ sche gebied. Geen van hen allen was echter in staat hier een lang­ durig gezag uit te oefenen. Het was vanzelfsprekend, dat de

•) J. S. Magnin, Geschiedkundig overzigt van de besturen, die vóór de herstelling van Nederland in 1814 elkander in Drente zijn opgevolgd, I (1838) 11 vlg. *) Id., a.w., 46, 63 n. 30, 66 vlg. 3) Het Noorden en Westen van Drente, maakte evenals de Friesche kuststreken deel uit van het cultuurgebied rond de Noordzee. Later is een gedeelte van dit ge­ bied vanuit de Friesche landen gekoloniseerd. *) H. Fehr, 'Zur Lehre von mittelalterlichen Freiheitsbegriff', Mitteilungen des österreichischen Instituts für Geschichtsforschung. 47 (1933) 290-294. G. Teilenbach, Liberias, 1936, 20-23. Th. Mayer 'Die Entstehung des „modernen" Staates in Mit­ telalter und die freien Bauern', Zeitschrift für Rechtsgeschichte, Germ. Abt., 57 (1937) 237-246. ') OorkondenboekSticht Utrecht, (gecit. als OU.) nos. 248 en 254. DRENTE'S VRIJHEID 163

Friesche bevolking ging gelooven in een aloude Friesche vrijheid en zich hierop tegenover de vele pretendenten beriep. De vrijheid in Friesland wasdu s gericht tegen den (pretendent-) landsheer en daardoor tegen ieder landsheerlijk gezag. In Drente was de gang van zaken anders. Sedert de schenking van 1046» ) was het gezag over Drente definitief in handen van den bisschop van Utrecht. Door andere landsheeren is hem dit gezag niet betwist. Wel is de macht van den bisschop door de bewoners van Drente zelf ernstig bedreigd. Toch is het weinig waarschijnlijk, dat het de oorspronkelijke bedoeling was om een soort van republikeinsch gezag te stellen tegenover het lands- heerlijke. Naar ik verder nog zal uiteenzetten, waren de oorzaken van de Drentsche opstand in het begin van de 13e eeuw niet ge­ legen in een afkeer van denbisscho pal slandsheer . Bijee n volledig slagen van de opstand zou een vernietiging van het bisschoppe­ lijk gezag uiteindelijk wel het resultaat geweest zijn, maar een reden tot opstand was het geenszins. De overeenkomst tusschen de Drentsche en Friesche toestan­ den — volgens Magnin zich uitend in een gelijksoortige vrijheid, die het gevolg zou zijn van de bewoning der beide gewesten door dezelfde volksstam — is slechts schijnbaar. Overeenkomst be­ staat er inderdaad, doch zij dient op andere wijze verklaard te worden. De oorsprong van de vrijheid is in Friesland een geheel andere dan die in Drente. Friesland heeft een geschiedkundige ontwikkeling doorgemaakt, welke groote verschillen toont met die van Drente.

Evenmin juist isd e meening van Magnin, dat de hofhoorigheid in Drente onbekend zou zijn. In 1040 (OU. 192) worden de goe­ deren van Uffo te Uffelte, Wittelte en Peelo gelegen, met de erbij behoorende hoorigen aan de Utrechtsche kerk toegewezen. Later zijn deze goederen in het bezit van het kapittel van St. Pieter te Utrecht en worden hoven vermeld te Uffelte en Peelo *). Over de verplichte leveringen en diensten, welke door de hoorigen van de hof te Uffelte verricht moesten worden, verschaft ons een re-

') OU. 201. Over de verwerving van de grafelijkheid in Drente door den bisschop van Utrecht, I. H. Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente, 1941, 18vlg. ») 1215 (OU. 619) en (1298-1304), Oorkondenboek en Drente, (gecit. alsOGD.)no. 199. 164 DR. B. H. SLICHER VAN BATH gister van omstreeks 1300eenig egegeven s >). Hoorigen behoorden ook bij de bisschoppelijke hoven te Emmen en te Anlo2). Hoorigen — niet in verband met een hof — worden vermeld te Pesse en Bunne in 1141 (OU. 381). Ook elders in Drente zijn in later tijd nog sporen van hoorigheid aan te wijzen 3). Van een algeheele vrijheid, zooals Magnin zich deze voorstelde, is dus geen sprake. Duidelijk is bewezen, dat ook Drente de hoorigheid gekend heeft. Uit het geringe materiaal, dat ons over de hoorig­ heid inlichtingen verschaft, mogen we echter misschien wel ver­ moeden, dat deze status in Drente slechts in geringe mate ver­ breid is geweest. De vraag dringt zich op, wat wel de redenen geweest zijn, dat de hoorigheid in Gelderland en Overijsel zich in sterker mate ver­ toont, althans een langer voortdurende rechtstoestand is geble­ ven dan in Drente? Om hierop te antwoorden, is het gewenscht een onderzoek in te stellen naar de verspreiding van de hoven, welke, naar wij zagen, met de hoorigheid in verband staan 4). Gaan we de verbreiding hiervan over de drie verschillende ge­ westen vóór 1500 na, dan krijgen we de volgende cijfers: Over­ ijsel 159, Gelderland ten Oosten van de IJsel 110, Drente telt daarentegen slechts 21hoven . Aan niet al deze hoven waren hoo­ rigen verbonden; dit was alleen bij de oudsten het geval. Bij scherper toezien krijgt men de indruk, dat de benaming curtis, curia of hof gedurende de late Middeleeuwen vooral gebruikt wordt om een landgoed van grootere omvang aan te duiden. Toch is de tegenstelling tusschen Overijsel-Gelderland eenerzijds en Drente anderzijds daarom niet minder merkwaardig. De oudste hoven verrichtten in de maatschappij van de 10e tot de 13e eeuw een speciale functie. Het is bekend, dat grond­ bezit in dezetij d bijna deeenig evor m vantijkdo m was, waarnaast geld en andere beleggingsobjecten slechts een geringe rol speel­ den. De opbrengsten van de landgoederen werden door de pach­ ters en hoorigen grootendeels in natura aan hun heer geleverd.

i) (129&-1304) (OGD. 199). Over Uffelte, A. S. de Blécourt, 'Aanteekeningen over marken', Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, I (1918) 320 vlg. J. Ph. de Monté verLoren , Grondbezit en standen in het Oosten des lands, 1939, 97;vlg .Gosses ,a .w. , 104 vlg. 2) Uitvoeriger Gosses, a.w., 73. 3) Id., 80. *) Voor het ontstaan en de ontwikkeling van de hoven verwijs ik naar mijn Mensch en land in de Middeleeuwen, I (1944). DRENTE'S VRIJHEID 165

De rogge, de haver, de gerst, de varkens, de kippen en wat niet al meer geleverd moest worden, werd verzameld op een centraal gelegen boerderij. Van hier werd alles doorgezonden naar den bezitter van de landgoederen (bijv. den koning, den bisschop, een klooster of een andere kerkelijke instelling) l). Daar deze bezitter meestal niet op de plaats woonde, waar zijn goederen gelegen waren, was het voor hemnoodzakelij k het beheer over zijn verspreid liggende goederen over te laten aan iemand daar ter. plaatse, den op de hof wonenden meijer. Door dezen werd toegezien, dat de goederen door de pachters en hoorigen geleverd en dat de diensten verricht werden. Door de hoven werden de hoorigen in één gemeenschap samengebracht, zij werden tot hof- hoorigen, onderworpen aan het hofgerecht. De oudste hoven in het Oosten van ons land waren in het be­ zit van den koning en van ver weg liggende kloosters. Eerst later wordt melding gemaakt van hoven in het bezit van den landsheer, den bisschop van Utrecht, De oudste hoven komen het eerst in het Rijngebied voor en dringen, na verloop van tijd, langs de IJsel naar het Noorden door (838i n Duiven en Groessen, 1139 in Emmen). De hoven zijn dus in Drente niet alleen veel geringer in aantal, maar ze zijn er ook later bekend geworden dan in de Zuidelijke gewesten. Een zeer belangrijk deel van de 290 hoven, die vóór 1500 be­ kend zijn in het geheele Oosten deslands ,staa t tot den landsheer, den bisschop van Utrecht, in betrekking, namelijk 125. Hoewel hiervan 85hove n in leen zijn uitgegeven en derhalve waarschijn­ lijk geen rolgespeel d hebben in de organisatie van het landsheer- lijk bezit, is het aantal hoven, dat den bisschop behoort, nog groot genoeg om een belangrijke invloed uit te oefenen op de toestanden van het platteland en de gemeenschappen, welke zich aldaar gevormd hebben. Van al de bisschoppelijke hoven in geheel Oost-Nederland, wordt die te Emmen het vroegst vermeld (1139, OU. 376); de eenige, welke in de 12e eeuw voorkomt. In de 13e eeuw worden twee bischoppelijke hoven in Drente vermeld, n.1. te Anlo (1223, OU. 711) en te Kälteren bij Diever (1209, OU. 589). Deze laatste was in leen gegeven aan Hugo Storm. In Overijsel komen twee

i) Zie hierover bijv. S. Muller Fzn., 'Een huishouden zonder geld', Schetsen uit de Middeleeuwen, nieuwe bundel, 1914, 1 vlg. 166 DR. B. H. SLICHER VAN BATH hoven voor (in 1230 en (1298-1304)) en in Gelderland één (in ?1234) . Wat de verspreiding van de bisschoppelijke hoven be­ treft, zien we dus juist het tegengestelde van dat, wat we zagen bij de verspreiding van de oudste hoven in het algemeen. Vóór 1225 zijn drie bisschoppelijke hoven in Drente bekend, in de Zuidelijke gewesten niet één; eerst na dit jaar komen de bisschop­ pelijke hoven ook in het Zuiden voor i). In de 14e en 15e eeuw neemt de vermelding van bisschoppelijke hoven in het Zuiden een massaal karakter aan, terwijl er in Drente een stilstand schijnt te zijn. We kunnen dit verschijnsel aldus verklaren, dat in het begin van de dertiende eeuw in Drente de bisschoppelijke macht, steunend op het grondbezit, dat door middel van hoven beheerd werd, bezig was zich te ontwikkplen. In de Zuidelijke gewesten is hetzelfde proces waarschijnlijk later begonnen en de bisschoppelijke macht heeft zich daar ten volle kunnen ont­ plooien, terwijl in Drente deze ontwikkeling na 1223 gestuit moet zijn door bepaalde omstandigheden. Bij een beschouwing van de geschiedenis van Drente en de omliggende gebieden zien wespoedig ,welk ed eredene n geweest zijn, dat het landsheerlijk gezag zich in Drente niet verder heeft kunnen ontwikkelen.

Over de gebeurtenissen in het begin van de 13e eeuw zijn we goed ingelicht door een kroniek van een anoniem schrijver uit deze tijd *). Men moet echter bij de beoordeeling van het verhaal in het oog houden, dat de schrijver aan de bisschoppelijke zijde stond, dus vijandig tegenover de Drenten. Moeilijkheden tusschen Drente en de bisschoppen van Utrecht dreigden vanaf het oogenblik, dat bisschop Harbert (1139-1150) zijn beide broeders, Ludolf en Leffard , erfelijk beleende met de praefectuur in Groningen en met het kasteel te Coevorden en het rechterlijk gezag over Drente. Deze beide broeders en hun opvolgers streefden er naar het leenverband voortdurend losser te maken en tot grooter onafhankelijkheid te komen, terwijl de

') Deze opmerkingen over het voorkomen van de hoven berusten op hun ver­ melding in de oorkonden. Het beeld, dat hierdoor ontstaat, is niet geheel nauwkeurig daar het afhankelijk is van de schaarschte of de rijkdom van het oorkonden-mate­ riaal. In het volgende zullen we zien, dat in Salland en de Vechtstreek in het begin der 13e eeuw ook reeds bisschoppelijke hoven voorkwamen. Zij zijn, behalve de hof te Colmschate (1230), echter nog niet in 13e eeuwsche oorkonden vermeld. 2). Quedam narracio de Groninghe, de Trente, de Covordia , ed. C. Pijnacker Hordijk, Werken Historisch Genootschap, nwe ser., 49, 1888. (Gecit. als Anon.). DRENTE'S VRIJHEID 167 opvolgers van bisschop Harbert in de daad van hun voorganger terecht een bevoordeeling van diens eigen familie zagen. Zij trachtten de schade en de vermindering van het gezag van de Utrechtsche kerk te beperken en zoo mogelijk ongedaan te ma­ ken. Sedert dedoo d van bisschop Harbert (1150) bestond erdu s een punt van wrijving tusschen het bisschoppelijk gezag en de Coevordensche kasteleinsfamilie. Tenslotte echter was dit ge­ schil iets, wat buiten de Drentsche bevolking omging >). We mogen niet verwachten, dat in het begin van de 13e eeuw, dus na verloop van 70à 80 jaar, de Coevordensche familie er inge ­ slaagd zouzij n eendergelij k overheerschende positie int e nemen, dat zij de Drentsche bevolking voor haar persoonlijke belangen zou kunnen laten vechten. Dat dit inderdaad niet het geval is, blijkt zeer duidelijk uit het verhaal vande nanonieme n schrijver. Steeds maakt hij een scherp onderscheid tusschen Drenten en Coevordenaren (n.1.d ekasteleinsfamilie) . Hetzij n twee opstands­ partijen, welke zich vereenigen tegen hun gemeenschappelijken heer, denbisscho p 2). Voordat de opstandigheid in de jaren na 1225fe l opvlamt, broeit het ali n 1196. Na een mislukte belegering van Coevorden door denbisscho p verbrandden de Drenten Ootmarsum en plun­ derden Venebrugge. Na terugkeer van deze tocht hebben zij de inkomsten van den bisschop en de zijnen van geheel Drente aan den Gelderschen graaf toegewezen, die hen geholpen had*). Bij burgertwisten, die omstreeks 1225i n de stad Groningen uitgebroken waren,werde n ookd eDrente nbetrokke n enzooal sd e Anonymus zegt: „Trentone s nimispresumptuos e et stulte Covor- densibus se bellando adiungunt" 4). Een bisschoppelijk leger, bij Ommen opgesteld omt e verhinderen, dat Rudolf van Coevor­ den het Overijselsch gebied binnen valt, wordt door dezen laat­ ste met behulp van een slechts geringe legermacht smadelijk op de vlucht gejaagd. Door deze overwinning werden de Drenten zoo stoutmoedig, dat het geheele volk zich met hart en ziel bij Rudolf van Coevorden aansluit. Om het dreigend gevaar af te wenden en de opstandigheid voor goed de kop in te drukken,

i) Omstreeks 1185 hielpen de Drenten den bisschop nog bij een belegering van, het kasteel te Coevorden, Anon. cap.7 . J) Gosses, a.w., 254. >) Anon., cap.10 . ') Anon., cap. 25, waar eveneens hetvolgende . 168 DR. B. H. SUCHER VAN BATH besluit de bisschop van Utrecht, Otto van Lippe, een groot- scheepsche strafexpeditie tegen Coevorden te organiseeren. Naar alle zijden richt hij verzoeken om hulp en steun, welke hem ook grif verleend wordt. Bij het leger sluiten zich de graven van Hol­ land, Gelre, Bentheim en Kleef aan, tezamen met de bloem der West-Europeesche ridderschap, o.a. de beroemde Bernard van Horstmar. Dit machtige leger, eerst verzameld in Ommen, daarna opgerukt naar Hardenberg, maakt zich op om Coevorden te gaan belegeren. Alvorens het echter zoover komt, raakt het in de moerassen bij Ane met Rudolf van Coevorden en de Drenten slaags (28 Juli 1227). Het resultaat van dit gevecht is een vol­ komen vernietiging van het bisschoppelijke leger. De bisschop zelf en 400edele n sneuvelen !). Ophu n vlucht door de moerassen, belemmerd door hun zware wapenrusting, worden de meeste ridders door Drentsche boeren en vrouwen afgeslacht, anderen komen om in het waterrijke gebied. Uit de felle woede, waarmede gestreden wordt2), zien we, dat we met een volksopstand te maken hebben. Een volksopstand kan in Drente niets anders zijn dan een boeren-opstand. We kunnen de beteekenis van de slag bij Ane het best vergelijken met de Guldensporenslag. bijna honderd jaar later (1302), toen het Fransche ridderleger door Vlaamsche poorters werd vernietigd 3). We willen het verhaal van> d e op en neer gaande oorlogsge­ beurtenissen niet vervolgen, doch slechts de nadruk leggen op die momenten, waaruit blijkt, dat Drenten en Coevordenaren twee afzonderlijke partijen zijn. Zoowijs t het feit, dat na de over­ winning bij Ane het Landschap door den bisschop en de zijnen op zes plaatsen tegelijk aangevallen wordt, er op, dat de strijd tegen geheel Drente gaat (cap.29) .W evernemen , dat de Drenten zich bij een hervatting van de strijd door de Coevordenaren eerst afzijdig houden en pas na een nederlaag van den bisschop bij Steenwijk zich weer bij den strijdlustigen Rudolf van Coevorden hebben aangesloten (cap. 32). In 1231 hooren we, dat de Coevor- dens zich opnieuw met de boeren tegen kerk en bisschop ver- ') Een lijst van gesneuvelden bij A. Matthaeus, Veteris aevi analecta, t. V (173S) n. p 33B vlg. J) Er wordt van de Drenten gezegd, dat ze niet als menschen, maar als verbeten wilde beesten vochten. 3) L. A. F. H. van Heeckeren, 'Het Staphorsterveld', Tijdschrift voor staathuis­ houdkunde en statistiek, 17 (1859) 259 vergelijkt Rudolf van Coevorden met Götz von Berlichingcn. DRENTE'S VRIJHEI D 169 bonden hebben (cap. 33). De onkosten van het opwerpen en de bezetting van de versterking te Nutspete (bij Groningen) wordt door de Drenten uit de opbrengsten van de bisschoppelijke goe­ deren bestreden (cap. 35). i). In 1231 trof de Drentsche zaak een zware slag, toen Rudolf van Coevorden op het kasteel Hardenberg, waarheen hij zich tijdens een wapenstilstand had begeven om onderhandelingen te voeren, door bisschoppelijke dienstlieden op lafhartige wijze werd vermoord (cap. 33)2). Hij schijnt opgevolgd te zijn door zijn broeder Frederik (als voogd?), maar in 1233 vernemen we, dat de aanspraken op Coevorden aan Hendrik van Borculö zijn gekomen, die gehuwd was met een dochter van Rudolf (cap.40) . In hoeverre de Borculo's hier reedsonmiddellij k de macht hebben kunnen uitoefenen is twijfelachtig. Leiding kan er van deze zijde niet meer zijn uitgegaan 3). Het verhaal van den anoniemen schrijver vermeldt het einde van de Drentsche gebeurtenissen niet. Uit de Vita Sibrandi weten we, dat ongeveer in 1240 de Drenten aan den elect van Utrecht verzoeken de twist te beëindigen. De elect aanvaardt dit aanbod, op voorwaarde, dat, een klooster gesticht wordt op de plaatSi waar bisschop Otto van Lippe gesneuveld is «).O p een volkomen onderwerping, zooals Ebling meents), wijst dit allerminst, daar van voor de Drenten vernederende voorwaarden niets bekend is. Integendeel men kan eerder gelooven, dat de elect blij is, dat hij zonder verdere kosten en bloedvergieten deze netelige kwestie kan liquideeren en misschien was dat gevoel van opluchting wel wederzijdsch. Het feit, dat de opstand niet dadelijk met de dood van Rudolf van Coevorden in elkaar zakt, maar nog een tiental jaren voort­ duurt, wijst er op, dat de Drenten voor een eigen zaak vochten; dieva n deCoevorden slee k in 1233hopeloo sverloren .D e Borculo's

>) Dit verschil ook in de Kronyken van Emo en Metiko (ed. Feith, 1866) 117: de bisschop verzamelt zijn leger om de muiterij van Rudolf van Coevorden te bedwin­ gen, hij wordt echter door de Drenten verslagen; eveneens in de Gesta abbatum orii sancte Marie (ed. Aem. Wybrands, 1879) 156 vlg. 2) 25 Juli 1231, zie inleiding Anon. p. XX. 3) Hendrik van Borculo is waarschijnlijk kort na 1236 gestorven (Oorkondenboek Gelre en Zutfen, no. 588). In 1275 (OGD. 145) wordt zijn zoon Hendrik van Borculo, vermeld als burggraaf van Coevorden. In 1263 (OGD. 133) is hij nog niet in het bezit van het kasteel aldaar. «) Gesta abbatum orti sancte Marie, ed. Aem. Wybrands, 1879, 170 vlg. 5) B. Ebling, Geschillenover hetdrostambt van Drente, 1932, 10. 170 DR. B. H. SUCHER VAN BATH herwonnen demach t in Coevorden eerst een veertigtal jaren later door de invloed van den graaf van Gelre. Uit het verhaal van den Anonymus wordt niet duidelijk, wat de Drenten eigenlijk tot deze opstand bewogen heeft; in het eer­ stehoofdstu k worden de Drenten er van beschuldigd deUtr ech t- sche kerk van haar goederen en recliten te hebben beroofd. In de Gesta abbatumorti sancte Marie (ed. Wybrands, 156) heet het, dat bisschop Wilbrand de Friezen tot de kruistocht tegen de Drenten oproept: ad defendum ius ecclesie Traiectensis et ad pheodum beati Martini conservandum. Sybrandus Leo wijst in zijn Abtenlevens (ed. D. A. Wumkes, 1929, 9) vooral op deweige ­ ring van de Drenten om de tienden op te brengen. Bisschop Otto trekt ten strijde,: pro defensione iuris decimani ecclesiae Traiecti- nae contra Drentanos, suas ex omni agrorum fructu décimas negantes. Het hierop volgende verhaal van de Drentsche gebeur­ tenissen is echter door Sybrandus Leo zoo verward weergege­ ven —d e kloosterstichting te Assen (ong. 1259) en de verzoening van de Drenten met elect Otto (III, 1235-1249) worden vermeld vóór de bisschopsverkiezing van Wilbrand (1227) en de slag bij Bakkeveen (1231) ! — dat aan bovenstaande mededeeling weinig waarde gehecht kan worden. Duidelijker komen echter de motieven te voorschijn, indien we letten op de gebeurtenissen, welke eenige jaren tevoren (in 1224) in Salland plaats vonden. Tijdens de regeering van den­ zelfden bisschop Otto van Lippe breekt een opstand van 's bis- schops dienstmannen in Salland en in de Vechtstreek uit, welke aangestookt wordt door den graaf van Gelre !). Deopstan d neemt een dergelijke omvang aan, dat de geheele Sallandsche bevolking meedoet en het juk van den bisschop en zijn meijers afschudt, hiertoegedreve n door dedrukkend elasten ,di ehe nkwelle n (Anon. cap. 19). De bisschop verzamelt hierop in Deventer een leger, vernietigt de weerstand van de Sallandsche bevolking in een ge­ vecht bij Herculo en verovert de kasteelen Voorst en Bukhorst (ten Noorden en ten Westen van Zwolle).- Het bisschoppelijk

») De graaf van Gelre bezat in Salland de voogdij over de rijke bezittingen van het klooster Essen. Ook deze goederen werden echter door de bisschoppelijke meijers en de harde en ondragelijke lasten, welke er op drukten, van hun waarde beroofd. Hierom steunde de graaf de ontevreden ministerialen van deze streek (Anon. cap. 22). Bovendien kon de graaf van Gelre rechten op het grafelijk gezag in Salland doen gelden, waarvan hij eerst in 1226 (OU. 741) afstand deed. DRENTE'S VRIJHEID • 171 bewind wordt zelfs door den schrijver van de Quedam narratio niet goedgekeurd en voor de bevolking te hard geacht. De bis­ schop schijnt er in geslaagd te zijn Salland geheel te bedwingen. Van moeilijkheden met de bevolking zelf hooren we verder niet meer. De Sallanders hebben in ieder geval later niet meegedaan met de Drentsche opstand. We zien hier dus, dat in Salland het drukkende gezag van de bisschoppelijke meijers, de hoven-organisatie, de oorzaak van de opstand is geweest. We zagen in Drente, dat de bisschoppe­ lijke hoven daar vóór 1225 reeds vroeg voorkomen, maar dat deze ontwikkeling daarna geremd is. Het felle verzet van de Drentsche bevolking moet wel voornamelijk tegen de ho­ ven-organisatie gericht zijn geweest, één van de weinige mid­ delen, waarmede de landsheerlijk e macht haar gezag over de plattelands-bevolking kon doen gelden. Grootgrondbezit kwam reeds vóór 1225 in Drente voor, hoorigheid, hoe dan ook ont­ staan, eveneens, Het is dan ook niet hiertegen, dat de Drentsche bevolking zich verzet heeft; men streefde niet naar een soort boerenbevrijding, want daarvoor was het aantal hoorigen in Drente te gering, evenmin naar sociale gelijkheid. Grootgrond­ bezit en hoorigheid kan men ook na 1225no g in Drente vinden. Het verzet daarentegen richtte zich tegen het verband, dat hoo­ righeid en grootgrondbezit tot elkaar bracht en tezamen omvatte, tegen de organisatie-vorm, waardoor het voor den bezitter moge­ lijk was zijn bezittingen op een voor die tijd moderne wijze pro­ ductief te maken, te exploiteeren, kortom tegen de hof-organisa­ tie. Deze maakte het mogelijk, dat zelfs vrije boeren in een staat van afhankelijkheid van den heer geraakten. Dubbel gevaarlijk waren echter de hoven, waarvan de landsheer de bezitter was. Hoelich t kon niet verwarringontstaa n tusschen de verplichtingen welke men verschuldigd was als onderdaan en die waaraan men als pachter of als hoorige moest voldoen.1) Indien debisscho pi n zijn opzet geslaagd ware, zou bijna de geheele Drentsche bevol­ king in een staat van afhankelijkheid geraakt zijn. Vooral ook, omdat in Drente de akkers op de esschen vereenigd liggen, waar­ door het geheele dorp één economische eenheid is. Men richtte

') Van een dergelijke verwarring getuigen waarschijnlijk ook de verplichtingen, waaraan in sommige Hollandsche ambachten de niet-hoorigen onderworpen waren. J. H. Gosses, Welgeborenen en huislieden, 1926,71 en A. S. de Blécourt, Welgeborenen huis- en dienstlieden in Holland, Tijdschrift voor Recktsgeschiedenis, VII (1927)321/2 172 DR. B. H. SUCHER VAN BATH zich niet tegen den landsheer, maar wel tegen de wijze, waarop hij het platteland wilde organiseeren en productief maken. Uit berichten van eenlater etijd ,he t beginva nd e 14eeeuw ,we ­ ten we, dat de bisschoppelijke hof-organisatie in Drente mislukt is. Terwijl in Twente in de 14eeeuw , zooalsui td e bisschoppelijke rekeningen blijkt •), dehove n goed georganiseerd en volopi n wer­ king zijn, is dit metd ebeid ehove n inDrente , teEmme nent e An- lo, niet meer het geval. In 1313e n 1314zijnzereedsaandemeijers in erfpacht uitgegeven *). Hieruit kunnen we dus concludeeren, dat de ondergang van het landsheerlijk hovensysteem in Drente heeft plaats gevonden tusschen 1223 (OU.711 ) en 1313(OGD . 244); hie r tusschen liggen de jaren van de Drentsche opstand.

Bijna honderd jaar na de slag bij Ane zien we weer dezelfde partijen tegenover elkaar staan, aan de eene zijde den bisschop, aan de andere de Drenten met de Coevordens, nu burggraaf Reinoud van Coevorden, uit het geslacht Borculo. We willen hier slechts letten op de verhouding tusschen den bisschop en de Drenten, andere twisten voorloopig buiten beschouwing latende. Uit een lijst van grieven van den bisschop tegen de Drenten vernemen we,da t zed ebisschoppelijk e beden en tienden niet wilden betalen. DeDrente n doodden hen, diedez e trachtten teinnen .Z estoorde n zichnie t aand ehoorig e rechten van den bis­ schop en ze kochten en verkochten de bisschoppelijke goederen alsof het eigen goederen waren (1324o f 1325,OGD . 285). Eener- zijds kan men hieruit besluiten ,dat de Drenten zich weinig om de bisschoppelijke macht bekommerden, anderzijds is het echter belangrijk vast te stellen, dat het bisschoppelijk bezit in Drente niet goed georganiseerd was,da t er niet voldoende centra waren, waard eadministratieoverd everspreidliggendelanderije n gevoerd werd en men toezag, dat'sbisschopsrechte n niet gekort werden. Kortom de hoven ontbraken, het bezit kon niet beheerd worden. In 1327 (OGD.310 )boo dhe t Domkapittelzij nbemiddelin g aan burggraaf Reinoudva n Coevorden en de universitas terreDrentie aan, onder mededeeling, dat de bisschop zich aan een arbitrale uitspraak van het Domkapitte l hadonderworpen . Tenslotte wer-

') • De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336, ed. S. Muller Fzn., werken van het Historisch Genootschap, nwe ser. no. 54, 1901. 2) OGD. 244 en 247; zie ook Gosses, a.w., 67 vlg. DRENTE'S VRIJHEID 173 den de geschillen in 1328 (OGD. 314) beëindigd. Aan den bis­ schop werden o.a. de inkomsten uit zijn bezittingen verzekerd. Aan de andere kant gaf hij aan de Drenten het privilege, dat ze niet buiten de landsgrenzen gedaagd konden worden (OGD.315) . Juist uit hetgeen we in de 14e eeuw zien gebeuren, worden de beweegredenen, die in de 13eeeu w tot de opstand hebben geleid, nader belicht. Het is een opstand van agrarisch-economische aard, welke, doordat bijna het geheele volk er bij betrokken was, een vrijheidslievend karakter kreeg.

Een andere vraag komt als vanzelfsprekend naar voren: wie waren de leiders van de opstand ? In de eerste plaats komt hier­ voor de Coevordensche kasteleinsfamilie in aanmerking, maar we zagen boven reeds, dat in de bronnen een scherp onderscheid tusschen Drenten en Coevordenaren gemaakt werd. Door de Coevordensche kasteleinsfamilie zal zeker invloed op de Drenten zijn uitgeoefend, echter slechts tot 1233, en ook dit wil nog niet zeggen, dat de Coevordens de leiding hadden over de Drenten. Er is een tweede groep, welke bij nader beschouwing niet in aanmerking komt, de Drentsche adel. Voor een zeer groot deel stond deze namelijk aan de zijde van Drente's vijanden, zooals blijkt uit de volgende feiten. Onder hen, die aan de bisschoppe­ lijke zijde in desla gbi j Anegesneuvel d zijn, bevindt zich Frederik van Anlo J). Bij de verleening van het stadsrecht aan Zwolle door bisschop Wilbrand in 1230 (OU. 803) wordt uitdrukkelijk vermeld, dat deze verleening geschiedt als belooning voor de verdiensten van de Zwolsche burgers in de strijd tegen de Dren­ ten. In deze oorkonde treden o.a. de volgende Drentsche edelen als getuigen op: Johannes van Ruinen, Rudolf van en Rodolf van , verder talrijke edelen uit Noordwest- Over- ijsel en de Vechtstreek *). Uit 1233(OU . 860) ison s de stichtings­ oorkonde van het klooster Zwartewater bekend, dat voor het zieleheil van bisschop Otto van Lippe en allen, die het leven in de strijd tegen de Drenten gelaten hebben, in de nabijheid van Hasselt gebouwd zal worden. Ook hier weer worden eenige Drent-

1) A. Matthaeus, Veteris aevi analecia, t. V (1738) 338; behooren ook Rolof van den Rathe (Roden?) en Albert van Haren tot de Drentsche adel? 2) Bij dezen o.a. Walter Reding (Radinc), Hugo Storm (leenman van den bisschop), Hugo Dunker en Ghysilbertus de Leweth (Geert Lewe?). Allen worden vaak als getuigen in de oorkonden van het klooster te Ruinen genoemd. 174 DR. B. H. SUCHER VAN BATH

sehe edelen onder de getuigen genoemd, weer Rodolf van Norg en de broeders Herman en Gerard van Roden. Het is belangrijk reeds hier te constateeren, dat eenige edelen, voornamelijk be- hoorende tot West-Drentsche geslachten, niet aan de zijde van de Drentsche bevolking stonden in haar strijd tegen den bis­ schop •). Bij sommige geslachten, o.a. die van Ruinen en van Norg, mag deze houding wel haar reden vinden in het feit, dat zij tot de bisschoppelijke ministerialen behoorden. Bijna ongeveer honderd jaar later zien we wederom hetzelfde gebeuren. Naast de moeilijkheden tusschen den bisschop en de Drenten in de jaren 1324 tot 1328, waarover we reeds spraken, was er een strijd gaande tusschen de Drentsche adel en de Dren­ ten. Zooals gewoonlijk in een dergelijk geval geven beide partijen elkaar de schuld. Uit een oorkonde van (waarschijnlijk) 13242 ) blijkt, dat het landschap Drente aan de schouten en ingezetenen van Vollenhove, Kampen, Zwolle, Hasselt, Steenwijk, Giethoorn, Wanneperveen, Rouveen en Staphorst 3) verzoekt om zekere ingeborenen, die hun vroeger zoo vredige vaderland verlaten hebben en het thans met roof, brand en plundering bedreigen, niet te willen helpen en ondersteunen. Wie deze ingeborenen zijn, blijkt uit twee andere oorkonden van 1324 (OGD. 282 en 283). Hierbij beloven enkele Drentsche edelen, behoorende tot de ge­ slachten van Norg,va n Eelde, van Echten, Clencke,va n Langelo, van der Polle en van den Ghore, eenerzijds en de bisschop van Utrecht anderzijds elkaar bij te staan tegen de Drenten «). Als reden, welke tot het sluiten van de overeenkomst met den bis­ schop geleid heeft, voeren ze aan, dat ze dit gedaan hebben „om zulkecrach t endegheweltals t land van Drenthen ons andoet ende heeft ghedaen, ons ende onse huse ende ons goet mit cracht ende mit ghewelt te houwen". Omtrent de buit, welke beide partijen op de Drenten hopen te behalen, wordt het volgende bepaald: „Ende weert tsake.dat wienec hgoe t opdi eDrenthe n ghewonnen.

i) In West- en Noord-Drente zijn sporen van Fricsche invloed, zie mijn Mensch en land in de Middeleeuwen, II (1944). — Hulp kreeg de bisschop vooral van de Frie­ zen uit Oostergo en Westergo, Anon. cap. 34 en Gestaabbatum orti sancte Marie (ed. Wybrands), 157 2) OGD. 234, foutief gedateerd op 1310. 3) Allen bij Drente's Zuidwesthoek gelegen! «) Deze edelen nemen bij vele personen geld op, zie 1324 (OGD. 284), 1325 (OGD. 286, 291, 292), 1326 (ÖGD. 295, 297), 1327 (OGD. 304, 305, 306). Zie ook 1327 (OGD. 312). DRENTE'S VRIJHEID 175 weert bi vanghenesse ocht bi pandenghe ocht in ander maniren, woe dat were, also verre als ons here voernoemt siin banire ocht sine scout ocht sine knapen onder ons hadde, so soudewi heme dat goet mededeyle ter heelft toe. Ende en weer dies niet, so wat wi wonnen, dat soude ons selves siin ende dat soudewi onder ons deylen". Deze plannen totbuitverdeelin ggeve naanleidir go m te denken, dat de bisschop hierin verbondi sgeraak t met eengroe p edelen, welke er op uit is de Drentsche bevolking te plunderen. Van belang ishe t op te merken, dat deze edelen allen, behalve Clencke,ui t West-Drente afkomstig zijn. Dit isoverigen s het deel van Drente, waar de adel het meest voorkomt. We zien hier dus zeer duidelijk dat de Drentsche adel niet tot de opstands-partij behoord heeft ; in het begin van de 13e eeuw evenmin als in de 14e eeuw. Integendeel zij heeft zich tegenover de „Drenten" ge­ plaatst, aan de bisschoppelijke zijde.

De vraag, wie dan toch die Drentones zijn, dringt zich steeds meer op. Een goedkoop antwoord zou luiden: het zijn de boeren. Men kan echter van middeleeuwsche boeren, volgens Réville steeds gereed om naar de wapens te grijpen, „les grands révolu- tionnairs de ce temps" •), wel een plotselinge uitbarsting van opstandigheid verwachten als vlammend protest tegen brute onderdrukking, maar geenszins een langdurige opstand, zooals die van 1227, welke tot ongeveer 1240 voortduurde. In tegen­ spraak hiermede is ook het feit, dat we met een groep te maken hebben, die honderd jaar later weer optreedt; een partij, waarin de landsheer voldoende vertrouwen stelt om daarmede in 1328 een verdrag te sluiten. Een verdrag moet toch ook de opstand in de 13e eeuw beëindigd hebben. De gegevens, die ons tot oplossing van het vraagstuk van de leiders van de twee Drentsche opstanden ten dienste staan, moe­ ten wedoo r een onderzoek van deoorkonde n tot ong. 1330bijee n zien te brengen. Het materiaal, dat we op deze wijze verkrijgen, is gering en de enkele aanwijzingen kunnen dan ook hoogstens tot vermoedens, niet tot zekerheden leiden. Bij deopstan d van 1324to t 1328zage n we,da t het verzoek aan de schouten en ingezetenen van Vollenhove, enz. (OGD. 234) uitging van de universilas terre Drentie .Deze term komt in de *) A. Réville,Les paysans au Moyen-Age, 1896, 62. 176 DR. B. H. SUCHER VAN BATH oorkonden veel vaker voor. Hierbij kan men een onderscheid maken tusschen die oorkonden, waarin de terra, het landschap Drente zelf actief optreedt, en die, waarin alleen een bekrachti­ ging met het landschapszegel wordt aangekondigd. Het actief optreden van het landschap komt in het door ons behandelde tijdperk slechts drie maal voor. In 1291 (OGD. 187) sluiten de overheden van de stad Groningen (iusticiarii et consu- les ac commune de Groninghe) eenerzijds en de kastelein van Coevorden en het gemeene land van Drente (commune terre Threnthie) anderzijds een wederzijdsch verbond tot onderlinge verdediging en bescherming. Het stuk is bezegeld met de zegels der beide partijen l). — In 1324 (OGD. 234) richten de iurati et universitas terre Drentie het reeds hierboven besproken verzoek aan deschoute n eningezetene n van Vollenhove, Kampen,Zwolle , enz. — Tenslotte wordt bij de beëindiging van de twist met den bisschop in 1328 een verdrag gesloten tusschen het landschap Drente (iurati et universitas terre Threnthie) en den bisschop (OGD.314) . Oorkonden, waarin een bezegeling met het zegel van het land­ schap Drente wordt vermeld, zijn veel talrijker, n.1. 15 stuks. Deze bezegeling dient tot bekrachtiging van de oorkonde of ge­ schiedt, indien één der partijen zelf geen zegelheeft . In dit laatste geval kan men nog weer onderscheiden, dat de partij, die niet in het bezit van een zegel is,ee n gemeenschap (kerspel of zijlvest) of een particulier persoon is. In 1262 (OGD. 131) wordt het landschapszegel aangebracht aan een oorkonde, waarbij broekgronden bij Zuidlaren door de buren (cives) van deze plaats verkocht worden aan de abdij Aduard. Over deze verkoop zijn geschillen gerezen tusschen beide partijen, zooals uit een oorkonde van 1264 (OGD. 135) blijkt, uitgaande van de gemeenschap der buren van Zuidlaren (univer­ sitas civium de Suethlare). Namens deze gemeenschap treden een zevental boeren op: Poppo dictus Dyemel, Eveko Helmerchin- ga, de jonge Walfridus, Thidboldus Sychinga, Johannes Wyme- ringa, Hylo Everynga en Arnoldus Ewardynga 2). Ook deze oor­ konde is voorzien van de zegels der beide partijen ; dat van den

>) Het zegel van Drente is nog aanwezig, zie OGD. plaat 1, no. 3; Corpus sigillo- ru-n Neerlandicorum, I (1937) no. 550. *j Zie mijn Mensch en land in de Middeleeuwen, I (1944) lil. DRENTE'S VRIJHEID 177 abt van Aduard en, namens degemeenscha p derbure n vanZuid ­ laren, met het zegel van het geheele land Drente (sigillo totius terre Thrientie). Uit 1284dateer t een overeenkomst tusschen Gerhardus Men- singe end eingezetene n vanZuidlare n over debetalin g van tien­ den. Getuigen zijn Hendrik van Borculo, prefect Egbert van Groningen, de vier burgemeesters van Groningen, die alle het stuk bezegeld hebben. Verder ishe t voorzien met het „zegelde s lands van Drenthe", zooals de 17e eeuwsche vertaling luidt. Bij een uitspraak door scheidsrechters in een geschil tusschen de abdij te Aduard eenerzijds en de ingezetenen (homines) van Oosterwolde (Duurswolde) en het Goorecht anderzijds in 1285 (OGD. 168), wordt deoorkond e bezegeld door denprefec t Egbert van Groningen, de stad Groningen, de abt van Aduard en voor­ zien vand ezegel s van Hunzingo, Fivelgo en Drente (terre Huns- gonie, terre Fivlgonie, terre Threntie) '). In 1310 (OGD.232 )neme n deparochiane n (cives) van Havelte en Uffelte bij de stichting van een kerspelkerk te Havelte zekere verplichtingen op zich. Ter bekrachtiging verzoeken zij aan het landschap deze oorkonde van het landschapszegel te voorzien. Ditzelfde zegel vindt men eveneens aan een overeenkomst tus­ schen de abdij Aduard en de zijlvesten van Liewerderwolde (=- Hoogkerk en Leegkerk) en , en over een sluis (1313, OGD.241) .Ee nverdrag , in 1320(OGD . 267) tusschen denbisscho p van Utrecht en debewoner s van Stelling­ werf gesloten, is bezegeld door den gardiaan van het Minder­ broederklooster te Groningen, den deken van Steenwijk, den deken vanDrente ,de n pastoor vanVrie se nhe tlandscha p Drente. In 1323 (OGD. 276e n 277)slui t het klooster Essen metd e buren of kerspellieden van Noordlaren, Haren, Eelde 2) end e kerspelen in het Goorecht een overeenkomst over het Winsumer zijlvest. Beide oorkonden zijn door het landschap bezegeld. Eveneensee n afwateringskwestie wordt behandeld in een oorkonde van 1332 (OGD. 330), waarbij wederom dezelfde kerspelen zijn betrokken; ook dit stuk isme the t landschapszegel voorzien. Bij oorkonden van particulieren ishe t landschapszegel in de

i) Van dit zegel is nog een brokstuk aan één der exemplaren van de oorkonde aanwezig. Diti s het oudste overblijfsel van het Drentschelandschapszegel . 2) Deze worden in OGD. 277cives Thriantie genoemd. Bijdr. gesch. d. Ned. I 12 178 DR. B. H. SUCHER VAN BATH volgende oorkonden vermeld: in 1288 (ÖGD. 177) bij de schen­ king van een huis te Duurse door Henricus en Rodolphus Hilde- boldinga aan het klooster te Assen; in 1294 (OGD. 193) bij ver­ koop van goederen in Assen aan het klooster aldaar door Rodol­ phus en Reinerus Weiger (van den laatste wordt een eigen zegel aangekondigd) enJacobu s en Adolphusva n Eelde; in 1313(OGD . 244) en 1314 (OGD. 247) bij het sluiten van pachtcontracten door de pachters van de bisschoppelijke hoven te Emmen en te Anlo i); in 1315 (OGD. 248) bij de beslechting van een geschil tusschen Reinoud van Coevorden en het klooster te Assen. Als resultaat van deze eenigszins dorre opsomming kunnen we vaststellen, dat de „Drenten", diebi j het begin van het onderzoek nog een verwarde hoop leken, een belangrijk college vormen, dat in het bezit is van een eigen zegel. Dit college bekrachtigt met zijn zegeloorkonden ,uitgaand eva n dekleiner egemeenschap ­ pen (kerspelen, zijlvesten), het houdt een oogje in het zeil bij het sluiten van de pachtcontracten van de bisschoppelijke hoven en het treedt eenige malen zelf handelend op, richt zich o.a. tot de magistraten van de steden Kampen en Zwolle en sluit zelfs na­ mens de „Drenten" verdragen, in 1291 met de stad Groningen, in 1328 met den bisschop, en wel als een gelijkwaardige partij. Het landschap treedt in de hier besproken oorkonden onder verschillende benamingen op: terranostra, 1288 (OGD. 177) «); communis terra nostra, 1262 (OGD. 131) ; communitas terre nostre, 1301 (OGD.214) ; terraThrentia (Drentia), 1285 (OGD. 168), 1294 (OGD. 193), enz., in het geheel tien maal; totaterra Threntia, 1264 (OGD. 135) ; communis terra Threntia, 1291 (OGD. 187); . communitas Threnthie, 1332 (OGD.332 ); communitas terreThrenthie, 1291 (OGD. 187), 1314 (OGD. 247); universitär Drenthie, 1310 (OGD.232 ) ; universitas terre Drenthie (Threnthie), 1313 (OGD. 244), 1315 (OGD.248) , enz., in het geheel acht maal; universitas terre nostreThrenthie, 1328 (OGD.314) .

1) Opmerkelijk is, dat de pachtcontracten van de bisschoppelijke hoven de goed­ keuring van het landschap behoeven. 2) De dateering van deze oorkonde is corrupt. DRENTE'S VRIJHEID 179

Uit deze groote verscheidenheid van benamingen blijkt, dat de betiteling van het landschap nog allerminst vaststond. Doch ook hier kan men eenige groei ontdekken: spreekt men eerst nog over terra nostra, terre Drentia (het land Drente) J) of com­ munis terra nostra (het gemeene land) (1262),i n 1291 bij het ver­ drag met de stad Groningen, waarbij het landschap zelf actief optreedt, wordt gesproken van een communitas 2) ; in 1310 van een universitas 3). Deze laatste benaming krijgt daarna spoedig de overhand. Met communitas en universitas wordt echter aan­ geduid, dat we hier met een college te maken hebben.

Bij de benaming van het landschap komen soms nog andere termen voor: in 1314 (OGD. 247) is sprake van iudices (rechters) et communitas terre Threnthie, in 1324 (OGD. 234) van iurati (gezworenen) et universitas terre Drentie; in 1328 (OGD. 314, 315) van iurati et universitas terre Threnthie; in 1332 (OGD.330 ) van de iurati Threnthie, tenslotte in 1332 (OGD.332 ) van iudices ettheman, communitas Threnthie. Uit de laatste oorkonde blijkt, dat we onder de iudices en de iurati hier de etten moeten ver­ staan, de leden van de Etstoel, het hoogste Drentsche rechtscol­ lege «). We zien, dat de Etstoel tezamen met het landschap ge­ kend is in het sluiten van het pachtcontract betreffende de bis­ schoppelijke hof te Anlo (1314, OGD. 247) s). De kennisgeving

l) Evenzoo elders. In de oudste oorkonde, waarin een Friesch land zelfstandig optreedt, het verdrag tusschen Rustringen en de stad Bremen (1220, Bremisches UB., I, 119 = Oldenburgisches UB., II, 53) wordt ook gesproken over terrara nos- tram videlicet Rustringiam. *) Communitas het eerst in het verdrag tusschen Ditmarschen en Hamburg (1265, Hamburgisches UB., I, 683) : tota communitas terre Thetmarsie. Op het los bij de oorkonde liggende zegel staat: Universitas terre Thetmarsie. 3) Universitas het eerst in een oorkonde van keizer Frederik II, waarin hij de Stedingers dank zegt voor hun ondersteuning van de Duitsche Orde (1230, Bremisches UB., I, 154). Ook in een p'auselijke oorkonde van 1233 voor de Stedingers (E. Linden- brog, Scriptores rerum germanicarum septentrionalium, 1706, 176 no. 66). In Friesche oorkonden voor het eerst in 1269 (Ostfriesisches UB., I 29): consules et universitas Federgonum. — In Zwitserland gebruikelijk sedert 1245(universitate m incolarum in Ebikon), K. Weller, .Die freien Bauern in Schwaben', Zeitschrift für Rechtsgeschichte, Germ. Abt., 54 (1934) 223-224. Over het gebruik van het begrip universitas, zie G. de Lagarde, .Individualisme et corporatisme au Moyen Age', L'organisation corporative du Moyen Age à la fin del'Ancien Régime, II, Université de Louvain, Recueil de travaux, 2e sér., fasc. 44me, 1937, 18suiv. «) In een vidimus van 1354 (OGD. 431) is sprake van.... iudicum etbman com- munitatis Drenthie. s) De etstoel is niet gekend in het pachtcontract van

zelf is dit waarschijnlijk het geval met het verbond met de stad Groningen (1291 Juni 24, OGD. 187), uitgevaardigd 14dage n na Pinksteren en het verdrag met den bisschop van 1328(OGD .314 ) gedateerd op feria quinta post Pentecostes, dus Donderdag na Pinksteren. Deze laatste oorkonde is echter niet uitgevaardigd te Rolde, maar te Coevorden, omdat de bisschop aldaar vertoef­ de. Van de stukken alleen met het landschapszegel voorzien, is de oorkonde van 1284 (OGD. 163) betreffende de inning van de tienden te Zuidlaren gedateerd: up Maendage na Paeschagtdaege (17 April); de uitspraak in het geschil tusschen het Goorecht en de abdij Aduard (1285, OGD. 168) is gedateerd op 8 April, dus 14 dagen na Paschen in dat jaar; de verkoop van eenige goederen te Assen aan het klooster aldaar is gedateerd op St. Magnusdag ' (1294, OGD. 193,i n festo beati Magni martiris). Opmerkelijk is, dat reedso p 9Februar i 1310d e oprichting van een kerk te Havel- te werd toegestaan (OGD. 231), terwijl de oorkonde, waarbij de verplichtingen van de nieuwe parochianen werden vastgesteld (OGD. 232) dateert van 11Jun i van datzelfde jaar. De dateering luidt Donderdag na Pinksteren (feria quinta post Pentecostes), dus op de zitdag van de etstoel. Ook deze oorkonde is bekrach­ tigd met het landschapszegel. De overeenkomst tusschen de zijlvesten Lieuwerderwolde, Peize, enz. en de abdij Aduard da­ teert van 28 April 1313 (OGD. 241), dit is 14dage n na Paschen. Methe tlandschapszege li soo kvoorzie n eenbeslechtin gva nee nge ­ schiltussche nReinou dva nCoevorde ne nhe tklooste rt eAssen (131 5 Mei4 , OGD.248) . Dezeoorkond e dateert van 7dage n vóór Pink­ steren. De mogelijkheid is zeer groot, dat deoorkond evóó r Pink­ stereni sopgemaak te nda t de bezegeling met het landschapszegel op de zitdag van de etstoel na Pinksteren heeft plaats gevonden. De boven opgesomde oorkonden zijn allen voorzien met het landschapzegel, ze zijn uitgevaardigd op de zitdagen van de et­ stoel. We mogen hieruit concludeeren, dat deze oorkonden door de etstoel met het landschapszegel voorzien zijn, daar deze, zoo- als webove n reeds zagen, in eenige gevallen over het landschaps­ zegelblijk t te beschikken. Op het nauwe verband tusschen het landschap en de etstoel is reeds eerder door anderen gewezen i). Gosses legt erd e nadmk

i) Magnin, a.w., II, 1(1839 ) 74vlg , 90 vlg. S. J. Fockeraa Andreae, Bijdragen tot de Nederlandschc rechtsgesckiedenis, IV (1900)250 . 182 DR. B. H. SLICHER VAN BATH op, dat de etstoel niet alleen rechtscollege is. maar ook maatrege­ len van algemeen bestuur vaststelt en naar buiten het „land" vertegenwoordigt '). Hij meent zelfs, dat er geen verdragen be­ kend zijn, waarin de etten niet naast de universitas of het land van Drente afzonderlijk als mede verdragsluitenden genoemd worden 2). Doch dit isnie t juist. Bij het verbond van 1291 (OGD. 187) met de stad Groningen is alleen sprake van het landschap, communitas terre Threnthie, niet van de etstoel. Evenzoo is bij de bezegeling met het landschapszegel in de oorkonden betref­ fende de waterstaatskwesties met de Noordelijker gebieden, n.1., die van 1285(OGD . 168)voo r het Goorecht,va n 1313 (OGD.241 ) voor de zijlvesten Peize, enz., van 1323 (OGD. 276, 277) voor Noordlaren,Haren ,Eeld ee nhe t Goorecht en tenslottei n het ver­ drag van 1320 (OGD. 267) tusschen den bisschop en Stelling­ werf geen sprake van de etten of de etstoel, doch alleen van het- landschap. We zagen echter boven bij het onderzoek naar de dateering, dat met uitzondering van de beide laatstgenoemde oorkonden, de eerste drie stukken gedateerd zijn op de zitdagen van de etstoel. Bij deze handelingen zal de etstoel zeker betrok­ ken zijn, al wordt hij niet uitdrukkelijk vermeld. — Anderzijds zien we echter, dat men etstoel en landschap niet geheel en al met elkaar mag identificeeren. Dit blijkt ook uit de oorkonde van 1309 (OGD. 1228),waari n de etten alleen, zonder het landschap, een scheidsrechtelijke uitspraak doen. Naar mijn meening mogen we misschien de ontwikkeling aldus zien, dat er oorspronkelijk een college bestond, dat zoowel be­ stuur als rechtspraak samen uitoefende. In het begin van de 14e eeuw begint zich hier een afzonderlijk rechtsprekend college uit af te scheiden, dat echter toch nog niet geheel los staat van de bestuurstaak. Een zelfde ontwikkeling vindt elders bij de vorste­ lijke raden plaats. We mogen in de 14e eeuw beide colleges, etstoel en landschap, niet meer als één groot geheel zien, de on­ derlinge verschillen beginnen zichreed sa f te teekenen.

Er zijn nog andere gegevens, die er op wijzen, dat etstoel en landschap niet aan elkaar gelijk gesteld kunnen worden. Het landschap omvatte nog anderen dan de etten,n.1 .d e geestelijken;

>) Gosses, a.w., 223. J) Id., 223. DRENTE'S VRIJHEID 183 de deken van Drente end epastoor s vand eDrentsch e kerspelen speelden ook een rol inhe tlandschap . Bij deverkoo p vanbroek - gronden bij Zuidlaren door de buren van deze plaats, in126 2 (OGD. 131), treden de pastoors van Zuid-en Noordlaren, Eyl- ward enSicco , tezamen met de buren op. Deoorkond e is methe t landschapszegel voorzien. Toch behoeven we hier niet dadelijk de beide geestelijken als vertegenwoordigers vanhe t landschap te zien, daar bij de koloniseering van ongecultiveerd, vooral moe­ rassigland , zooalsdi t door deHollander s en Friezen ind e Middel­ eeuwen geschiedde, invloed vand egeestelijkhei d niet iets merk­ waardigs is i). Invloed vangeestelijke n treffen we aani nd eoorkonde , waar­ in deverplichtinge n van dekerspelliede n vanHavelt e en Uffelte ten aanzien van het nieuw gestichte kerspel Havelte worden vastgesteld (1310, OGD. 232); ditstu k isme the t landschapszegel bezegeld. In 1315(OGD . 248) vindt een scheidsrechtelijke uit­ spraak plaats in een geschil tusschen Reinoud van Coevorden en hetklooste r teAsse n; arbiter s zijn Hendrik van Norg enGod ­ fried van Borculo (waarschijnlijk namens Reinoud van Coevorden optredend) en de pastoor Frederik van Rolde en de deken van Drente, Wicher van Vries (namens het klooster te Assen). De bezegeling geschiedt door Hendrik van Borculo en door het land­ schap. Hieruit blijkt, dat de beide geestelijken over het land­ schapszegel beschikken. In 1320 bij het verdrag tusschen den bisschop en Stellingwerf geschiedt de bezegeling door Frederik van Rolde, deken van Drente, en Wicher, pastoor van Vries, ieder met hun eigen zegel, terwijl tevens nog het landschaps­ zegeli stoegevoeg d (OGD.267) . In 1311 (OGD. 236) zegelen eenige Drentsche en Groningsche geestelijken ieder met hun eigen zegel,i n 1327 (OGD.311 ) echter bij eenscheidsrechtelijk e uitspraak door vijf Drentsche pastoors in een geschil tusschen de mark Weerdinge en het klooster te Schildwolde wordt de oorkonde met het landschapszegel voor­ zien. Eveneens isd everklaring , in 1332 (OGD. 332) door de pas­ toors van Rolde en Noordlaren over het geestelijk gerecht in Drente afgelegd, methe t landschapszegel bezegeld. De geestelijken van Drente vormen echter een afzonderlijk college, zooals blijkt uit een oorkonde van 1294 (OGD. 192). i) Zie mijn Mensch enland in de Middeleeuwen, I (1944) 83vlg . 184 DR. B. H. SUCHER VAN BATH

De universitas clericorum Drentie verzoekt den bisschop van Utrecht de strijd tusschen Thiszo en het klooster te Essen (bij Haren) te beslechten. Het stuk is bezegeld met het eigen zegel van deze universitas >). In 1301 (OGD. 214) treedt hetzelfde college, zich thans betitelend als universitas sacerdoiumet ckri­ corumterre Dretithiee n als capitulant, als scheidsrechter tusschen R. van Eelde en het klooster te Assen op. Ook dit stuk is eer­ tijds met het boven besproken zegel voorzien geweest. Merkwaardig is de groote overeenkomst tusschen het beeld van het landschapszegel2) en dat van de geestelijkheid. Het laat­ ste maakt een oudere indruk. Beide toonen reeds de bekende tronende Maria-figuur, op het zegel der geestelijken omgeven door eenige gestyleerde ranken. De voorstelling op het land­ schapszegel toont ons Maria gezeten onder een romaansch poort­ gewelf en omgeven door de vier evangelisten symbolisch voor­ gesteld, zooalsda t in de Middeleeuwen gebruikelijk was (Ezechiel, 1,5 e n Openbaring van Johannes, 4, 6) 3). Dereed shierbove n behandelde oorkonde van 1327 (OGD.311) , waarbij vijf Drentsche pastoors als scheidsrechters optreden, is vooral belangrijk, daar deze met het landschapszegel voorzien is. Deze oorkonde dateert uit de tijd van de strijd met den bisschop en met de West-Drentsche edelen. De geestelijken blijken hier dus met het landschap in verbinding te staan, zij beschikken over het landschapszegel. Van de zijde der West-Drentsche ede­ len is ons ook een oorkonde uit deze jaren bekend betreffende een schenking van Arnoldus Lansinghe aan het klooster te Dik- ninge (1325, OGD. 294). De gever, Lansinghe, is niet in het be­ zit van een eigen zegel; vroeger zou een dergelijke oorkonde met het landschapszegcl bezegeld zijn. De West-Drentsche ede­ len, waartoe Lansinghe behoort, zijn echter niet in het bezit van het landschapszegel en de oorkonde wordt nu voorzien met de zegels van Hendrik van Eelde, Otto van Norg en Johannes Clenke. In 1327(OGD .312 )vertoef t delaatst e nogbuite n Drente.

') Zie OGD. plaat I no. 1 en 2; Corpus sigillorum Neerlandicorum, I (1937) nos. 285 286. Het tegenzegel heeft als randschrift: (CAP) ITVLI CLERICORVM (D) R (ENTIE). ») OGD. plaat I no. 3; Corpus, I (1937) no. 550. 3) Men mag het religieuze motief van het landschapszegel niet als bewijs voor invloed van de geestelijkheid op het landschap gebruiken. Men moet in het oog hou­ den, dat het godsdienstig karakter van de Middeleeuwen sterk in het dagelijksch leven, ook dat van de leeken, tot uiting kwam. DRF.NTE'S VRIJHEID 185

— Evenmin vinden we het landschapszegel aan het verbond tus- schen den bisschop en de West-Drentsche adel in 1324 (OGD. 283). De edelen, die over een eigen zegel beschikken, bezegelen het ook namens hen, die geen zegel rijk zijn. — In normale om­ standigheden zou ook een oorkonde, waarbij dezo ojuis t genoem­ de Johannes Clenke een jaarlijksche opbrengst aan het klooster te Dikninge verkoopt, met het landschapszegel voorzien zijn, maar door de strijd tusschen de West-Drentsche adel en het landschap is dat nu niet mogelijk (1327, OGD. 312). Eenige jaren later, in 1334 (OGD. 336), vindt men aan een soortgelijke oor­ konde wel weer het landschapszegel. Deinvloe d van de geestelijkheid in het landschap kan door een toevallige omstandigheid nog nader aangetoond worden. De naam van het land wordt in de middeleeuwsche stukken meestal met een T geschreven, dus Threnthe, enz.; in eenige stukken komt echter de schrijfwijze Drenthiavoor , nl. in 1301 (OGD.214) , waarbij de universitas clericorum als scheidsrechter optreedt; leider van deze universitas is de in dit stuk voorkomende deken van Drente, Wicher, pastoor van Vries>) . Drenthia treft men ook in de stukken betreffende de kerk­ stichting te Havelte aan (1310, OGD. 231 en 232) en ook hier treedt Wicher van Vries weer als deken van Drente op. In 1311 (OGD. 236) bij een verklaring door eenige Drentsche en Gro- ningsche geestelijken, afgelegd over de afkondiging van het ban- vonnis tegen de Stellingwervers, komt weer de schrijfwijze Dren­ thia voor en hier treedt eveneens wederom Wricher van Vries op. In 1313 (OGD. 244) wordt het pachtcontrac t van de bisschop­ pelijke hof te Emmen vastgesteld; ook hier is weer sprake van Drenthia. We mogen vermoeden, dat dit stuk door Wicher van Vries is opgesteld. Het pachtcontract van de bisschoppelijke hof te Anlo van 1314 (OGD. 247) heeft Threnthia en bij de beze­ geling van deze oorkonde worden de etten genoemd. Beide pacht- contracten zijn voor groote deelen gelijkluidend. Ik meen te mogen gelooven, dat we hier het landschap in de twee samen­ stellende deelen ontleed zien, n.1. het college der geestelijken en de etstoel. De werkverdeeling is in deze tijd overigens nog vrij willekeurig.

>) Drentia komthe teers t voor in 1294 (OGD.) 192);di t stuk gaat uit van de uni­ versitasclericoru m Drentie. 186 DR. B. H. SUCHER VAN BATH

In 1320(OGD .267 ) is Wicher van Vriesgee n deken van Drente meer, deze functie'wordt bekleed door Frederik van Rolde; zijn titel luidt: decanus christianitatis Trenthie. Wicher van Vries wordt in de oorkonde nog wel genoemd als pastoor van Vries, maar hij heeft geen leidende functie meer. Uit de veran­ derde schrijfwijze voor de naam Drente mogen we opmaken, dat de deken van Drente optreedt namens het landschap; dez e oor­ konde is o.a. met het landschapszegel bezegeld. Drenthia komt tenslotte nog voor in de oproep aan de Over- ijselsche steden door etstoel en landschap gericht om de vijandige West-Drentsche edelen niet te steunen (1324, OGD. 234). Wicher van Vries wordt niet genoemd, maar we mogen in hem misschien den opsteller van dit stuk vermoeden en dan tevens den leider van het verzet tegen de West-Drentsche adel en de met hen ver­ bonden bisschop !). Het gebruik van het woord universiias om het landschap aan te duiden komt waarschijnlijk uit dezelfde kring van geestelijken voort. Ongeveer in het midden der 13eeeu w ishe t begrip univer- sitas gebruikelijk bij de philosophen en de canonisten om de eenheid van de groep of de menigte weer te geven; vóór dien kende men slechts de menigte als een verzameling van indivi­ duen 2). In de Friesche landen is dit woord eerder binnengedron­ gen dan in Drente. Eerst in 1310 (OGD. 232) is voor het eerst sprake van de universitas Drenthie. In dit stuk komt ook de schrijfwijze Drenthia voor en treedt Wicher van Vries op. Uni­ versitas en Drenthia samen vindt men in de oorkonden van 1313 (OGD. 244), 1324 (OGD. 234) en 1327 (OGD. 310); het laatste gaat uit van het Domkapittel3). Universitas zonder Drentia treft men aan in de oorkonde van 1315 (OGD. 248), waarbij we meenden te mogen veronderstellen, dat de beide geestelijken Frederik van Rolde en Wicher van Vries over het landschaps­ zegel beschikten, in 1323 (OGD. 277), in de verdragen met den bisschop van 1328 (OGD.31 4 en 315),e n tenslotte in 1332(OGD . 332) in deverklarin g van twee Drentsche geestelijken betreffende het geestelijk gerecht in Drente.

') In het vredesvoorstel van het Domkapittel van 1327 (OGD. 310) komt ook Drenthia voor. Geschiedt dit in navolging van, of als antwoord op brieven van Wicher van Vries? *) G. de Lagarde, a.w., 18-20. Ï) Zie noot 1. DRENTE'S VRIJHEID 187

Universitas vinden we derhalve voornamelijk — in het begin uitsluitend — in stukken, welke onder invloed van geestelijken staan. Deze indruk wordt nog versterkt, indien we zien, dat het college der geestelijken in Drente zich reeds veel eerder univer­ sitas noemt :i n 1294 (OGD. 192) en in 1301 (OGD. 214). In beide stukken ontmoet men ook de schrijfwijze Drenthia en in het stuk van 1301kom t Wicher van Vriesvoo r i). Invloed van geestelijken op het landschapsbestuur bestaat reeds veel vroeger. Uit 1250(OGD . 114)bezitte n weee n oorkonde waarbij de elect van Utrecht aan den pastoor van Anlo schrijft, dat hij aan abt en convent van Aduard verlof heeft gegeven hout en vee door Drente en het geheele bisdom Utrecht vrij te ver­ voeren. Hij verzoekt den pastoor van Anlo voor verdere bekend­ making van dit privilege te willen zorg dragen : Uit de bewoor­ dingen kan men opmaken, dat de pastoor van Anlo in functie boven de „iudices" van Coevorden, Eelde en Groningen staat en min of meer het hoogste gezag in Drente vertegenwoordigt; het hoofd van het lanschap dus? In de oorkonden hebben we eenerzijds bewijzen gevonden van invloed van de etstoel op het landschap, anderzijds voor die van de Drentsche geestelijken. Tot de eerste groepbehoore n een acht­ tal oorkonden, tot de tweede een zevental; invloed van etstoel en geestelijkheid tezamen blijkt uit een viertal oorkonden. Ten­ slotte zijn er nog vier oorkonden, die wij niet nader kunnen defi- nieeren (OGD. 133, 177, 276 en 277). Geestelijkheid en etstoel, de door het volk verkozen rechters, vormen dus tezamen het landschap; zi j voerden de regeering van het land Drente.

Na 1330 is de ontwikkeling van het bestuur van Drente in een eenigszins andere richting gegaan. In eenoorkond e van Goede Vrijdag 1334 (OGD. 336) betreffende de verkoop van tienden te Halen wordt een bezeling door het landschap aangekondigd, die wel op de zitdag van de etstoel in de tweede week na Paschen

i) Het gebruik van „universitas" onder invloed van de geestelijkheid zou zeer fraai blijken uit de bovenvermelde oorkonde van 1269 (Ostfriesisches UB., I, 29), waarvan het slot luidt: Quia sigillo non utimur, litteram hanc sigillo Liudardi pro­ positi nostri fecimus roborari, indien we niet wisten, dat in Federgo (Uttum) de proos­ dij in handen van een leek was, zooals ook elders in het Münstersche Friesland (K. von Richthofen, Untersuchungen über Friesische Rechtsgeschichte, II (1882) 982). 188 DR. B. H. SLICHER VAN BATH geschied zalzij n i). —Tezame n met delater e Groningsche Omme­ landen sluit Drente een verdrag met de stad Groningen ter reger ling van de munt (1338, ÖGD. 354). Hiertoe zullen jaarlijksche bijeenkomsten worden gehouden op de tweede Zondag na Pinkr stèren. Namens Drente treden de pastoors van Eelde en Sleen met tien leeken op 2). Inderdaad zal het volgende jaar, in 1339, zulk een bijeenkomst gehouden zijn. Aan het einde van de week, die begint met de tweedeZonda g na Pinksteren, wordt een defen­ sief verbond tusschen Drente en de stad Groningen gesloten (1339, OGD. 357) *). Er is echter één groot verschil met de toe­ stand van het vorig jaar. Namens Drente treden op: Reynaldus, borggravius Covordie,.. scultetus in Elethe, iurati dicti etthen et universitas terre Threnthie. De bezegeling geschiedde door burggraaf Reynald van Coevorden en het land Drente. Dit stuk is kenmerkend voor de rol, die de Coevordens sedert dien gaan spelen. In 1344 (OGD. 382) wordt een bevestiging van het ver­ drag met den bisschop van Utrecht (1328) door de iurati et universitas terre Drenthie en de stad Groningen, mede bezegeld door Reinald van Coevorden. Enkele jaren later (1350, OGD. 415) luidt de aanhef van een verdrag tusschen Drente en Gronin­ gen: „Wy Reynolt, here van Covorden unde van Borchlo, ende dat mené lant van Drenthe" 4). Het is dezelfde tijd, waarin de hoofdelingen-geslachten in de Ommelanden en Oost-Friesland op de voorgrond komen. Ook daar komt steeds meer de macht in handen van enkele personen. In Oost-Friesland eindigt deze ontwikkeling met de graventitel der Cirksena's. De Coevordens schijnen soortgelijke verlangens in Drente gehad te hebben. Keizer Karel IV verleende aan „Rey- nout, herre von Covorden" de bevoegdheid „in den landen Co­ vorden und Drinten" een vrijgraafschap en een vrij gerecht in te stellen (1357, OGD. 451). — Van Vrijdag na Pinksteren, dus

i) Het hierboven geuite vermoeden, dat de opstelling van de oorkonde vóór de zitdag van de Etstoel geschiedt en dat de bezegeling eerst op de zitdag zelve plaats vindt, wordt hierdoor bevestigd, Zie ook 1341 (OGD. 364), deze oorkonde dateert van Zaterdag vóór Pinksteren; bij de zegelaankondiging vindt men:.... unde hebbe darto ghebeden des landessegel van Drenthe. 2) Tezamen 12persone n ; twee uit ieder dingspel? 3) Dit verdrag heet de pligt of commune pligt, welke tegen den hertog van Gclre gericht was, die in deze tijd opnieuw vaste voet in het Noorden trachtte te krijgen. Magnin, a.w., II, 94, 97. «) Deze oorkonde is van Zondag 8 Aug. Op 19 Aug. vond de zitting van de etstoel plaats. — Dezelfde intitulatie in 1352 (OGD. 421). DRENTE'S VRIJHEID 189 daags na de zitdag van de etstoel, dateert een oorkonde, waarbij „Reynolt, here van Covorden ende van Borchlo ende dat lant van Drenthe"aa nd esta d Groningen enHunzing obeloof t het afge­ broken huis te Selwerd niet meer te zullen versterken. Kenmer­ kend is, dat het stuk bezegeld is door Reinald, maar dat van het Drentsche landschapszegel geen sprake meer is (1357,OGD .453) . Hoe zeer de toestand gewijzigd is, vergeleken met die van een goede veertig jaar geleden, blijkt ook bij de verpachting van de bisschoppelijke hof te Anlo in 1359 (OGD. 470). Eertijds (1314, OGD. 247) traden hierbij de etten op en werd het stuk voorzien met het landschapszegel •), thans zijn de heer van Coevorden, de deken van Drente en de pastoor van Rolded eoorkonder se n de zegelaars. De iudices et communitas terre Threnthie zijn even spoorloos verdwenen als het landschapszegel. Het isnie t onwaar­ schijnlijk, dat Reinald van Coevorden als opvolger van de etten beschouwd moet worden en dat de deken van Drente de plaats heeft ingenomen van de oude universitas clericorum Drenthie. Reeds eerder wezen we op de belangrijke rol, die we aan den deken Wicher van Vriesi n de jaren rond 1320meende n te moeten toekennen. Een oorkonde, waarbij de heer van Ruinen afstand doet van eenige rechten op personen en goederen te Ruinen ten voordeele van het klooster te Dikninge, wordt bezegeld door den bisschop van Utrecht, Reinald van Coevorden, twee andere edelen, den pastoor van Havelte en tenslotte door de communitas terre Drenthie (1363, OGD.525 ) 2). De vermindering van het aanzien van het land Drente blijkt ook in de verhouding tot de Ommelanden. Het is begrijpelijk, dat Drente geen deel uitmaakte van het verbond tusschen de stad Groningen en de Friesche landen van 1361 (OGD. 509) en van 13683 ), hoewel bij het verdrag ter regeling van de munt in 1338(OGD .354 ) Drente wel met de Noordelijke landen meedeed. Bevreemdend is echter, dat Drente buiten de regeling van de

1) In 1314 zegelt wel reeds Reinald van Coevorden, doch hij is geen oorkonder. 2) Communitates d'Osterwolt et Gho en communitas Octo Silvestiarum in 1364 (OGD. 527); tota communitas civitatis Groninghen en tota communitas de Wold et Goe, in 1365 (OGD. 537). 3) Dit verdrag vermeld door Ubbo Emniius, De agro Frisiae inter Amasum et I.avUam, (ed. 1656), 76-77 en id., Rerum Frisicarum historiae, lb. XIIII (ed. 1598) 124 190 DR. B. H. SUCHER VAN BATH

waterstaatskwesties wordt gehouden, waarbij het Goorecht be­ trokken is (1364, OGD. 527 en 1365, OGD. 537). Eén hiervan gaat zelfs terug op een uitspraak van 1285 (OGD. 168), welke mede door Drente bezegeld was. Uit oorkonden van 1382e n 1386 leeren we, dat de macht van de Coevordens in deze jaren haar hoogtepunt bereikt heeft. Reinald van Coevorden spreekt van „unsengemeyne n lande van Drente"; Drente daarentegen betitelt Reinald als „uns liven Juncker" (1382,OGD .709 ) •). In 1386(OGD .757 ) belooft Reinald van Coevorden voor zich en voor zijn nakomelingen aân de stad Groningen ,,,alle de breve to holden, de unse vorvaren, dat land van Drentheend e de stad Groninghe vors. malcanderen bezeghelt hebben In oercunde der waerheyt so hebbe wy onsen zeghel an dezen breef ghehanghen vor ons ende vor onse erfghenamen". De heer van Coevorden neemt dus de verplichtingen op zich, welke vroeger op het land van Drente rusten. De etten en de geestelijkheid hebben niets meer te vertellen, de belofte geschiedt onder het zegel van den heer van Coevorden, niet onder het land­ schapszegel. Uit hetzelfde jaar nog dateert de oorkonde, waarvan de aanhef luidt: ,,Wy, Belye van Buren, joncfrou van Covorde ende vrouwe van Drenthe" (1386,OGD . 766) *). De strijd van bisschop Frederik van Blankenheim tegen de Coevordens en hun nederlaag zijn te bekend om hier nog nader uiteengezet behoeven te worden 3). Gewezen dient alleen te wor­ den op het feit, dat er in de werkelijke toestand niet zooveel ver­ anderd is. De bisschop spreekt over „unss lant van Drinthe", „onse land van Drenthe, onse guede lüde ende ondersatcn van Drenthe", voor de Drenten is de bisschop „unss genedige here" *) „ons lieve genedige heere", die hen zal beschermen „voir die ge­ welde,di eon slang e tyt overgaan syn uyt ende van Covoerden"'). De huldiging van den bisschop van Utrecht als heer geschiedt door „wysheyt, gesworen ende ghemene land van Drenthe". De

') Deze formule nog niet in 1382 (OGD. 704), hoewel de zegelaankondiging: „Ende wy, Reynolt, here van Covorden, knape, ende dat lant van Drenthe, om bede wille der ziilvestene voers. so hebben wy onses landeszeghel van Drenthe.... an desen brief ghehanghen" een nauw verband tusschen Reinald en Drente laat vermoeden. 2) Overigens steeds alleen vrouwe van Coevorden, bijv. 1389 (OGD. 797). 3) Zie L. Schmedding, De regeering van Frederik van Blankenstein, 1899, oorkon­ den OGD. nos., 876, 878, 880, 882, 884-891, 895, 898, 903. «) 1395 (OGD. 879), 1395 (OGD. 900), 1395 (OGD. 909). J) 1395 (OGD. 901). DRENTE'S VRIJHEID 191 oorkonde wordt bezegeld met het landszegel en is gedateerd op 14Aug , vijf dagen vóór St. Magnus, de gebruikelijke zitdag van de Etstoel. Een terugkeer tot het oude bestuur? Voor zoover het de etstoel betreft zeker, maar daarnaast wordt door den bisschop een ambtman van Coevorden en Drente aangesteld, in wiens instructie men lezen kan: „Want onse gestichte groet hinder ende afterdeel toecomen is over mids ontrouwe ende ver- sumenisse der amptlude, diei n voertiden oponse n hues ende slote te Coevorden hebben geseten, soe dat datselve onse hues ende slot ende oec onse land van Drenthe daermede lange tyt van onsen gestichte ghedwaelt ende vervreemt gheweest hebben" (1395, ÖGD. 916). Deze ambtsman werd de feitelijke bestuurder van het landschap. Tenslotte heeft de uiteindelijke afstand van alle rechten op Coevorden en Drente door den heer van Coevorden eerst in 1402 (OGD. 1103 en 1104) plaats gevonden. De afstand van Coevorden geschiedde daar ter plaatse, die van Drente voor het kerkhof van de kapel te Hulsforde (gelegen op de grens van Drente en de heerlijkheid Coevorden): „Ende desgelycs quam Reynalt van Covorden tot Hulsfoirde unde droech dair up voir den etten ende voir dat gemeyne landt van Drinthe dat alinge landt van Drinthe mit allen sinen toebehoren". Deoverdrach t geschied­ de op de in Drente gebruikelijke wijze bij stoklegging. De oor­ konde werd bezegeld door „etten, wyssheit ende gemeyenten der ghemeynre kirspelen van Drinthe". De afstand vond plaats op de gebruikelijke zitdag van de etstoel op de tweede Dinsdag na Paschen. Ter gelegenheid van het heugelijke feit onthaalde de bisschop de aanwezigen op 12aa m bier i). In deze oorkonde vinden we een spoor van de verdere groei van het landsbestuur in Drente, immers naast de etstoel waren bij de overdracht de gemeyentender ghemeynre kirspelen, de ge­ zamenlijke kerspelvertegenwoordigers aanwezig. Reeds eerder wezen we er op, dat etstoel en landschap niet geheel identiek waren, thans treedt ons een vertegenwoordigend lichaam tege­ moet, dat men voor het begin van de Staten van Drente kan houden. De organen voor rechtspraak en bestuur gaan meer uit elkaar, hoewel de verdeeling in functie in Drente nooit volkomen

i) Ruim 1800liter . 192 DR. B. H. SLICHER VAN BATH is geweest »). Ook later nog beweegt de etstoel zich vaak op het terrein van het bestuurslichaam. De Staten van Drente hebben nooit een dergelijke macht en aanzien verworven alsdi ede r overi­ gegewesten . Overigens moet het oorspronkelijk een vreemd soort Staten geweest zijn, er was namelijk maar één stand in vertegen­ woordigd, diede r eigenerfden. Elders kendeme n Staten met twee, drie of zelfs met vier standen, bijna steeds bestaande uit verte­ genwoordigers van degeestelijkheid , de adel, de steden, en slechts heel zelden van de boeren, de z.g. vierde stand, of de „arme Leute"2). Stedelijke representanten kon men moeilijk in het steden-arme Drente verwachten. De West-Drentsche adel, oor­ spronkelijk voor een deel bisschoppelijke ministerialen, had in de 13e en 14e eeuw de zijde van den bisschop gekozen. Eerst sedert 1537 wordt de ridderschap als een afzonderlijk lichaam vermeld; zij bezat toen één stem, tegenover de twee stemmen van de eigenerfden '). De geestelijkheid, die oorspronkelijk zoo'n belangrijk aandeel in het Drentsche bestuur heeft gehad, wordt in de oorkonde van 1402 niet meer genoemd, terwijl toch de bestuurs-overdracht voor Drente een gebeurtenis van buitengewone beteekenis was. Reeds eerder zagen wij, dat in de loop van de 14eeeu w de deken van Drente de plaats van de universitas clericorum had ingeno­ men. Uit de tijd van 1332 tot 1379 zijn een negental oorkonden overgeleverd, uitgaande van den deken van Drente en met het dekanaatszegel voorzien. Het meerendeel hiervan heeft betrek­ king op zuiver geestelijke zaken4). Behalve een oorkonde van 1379, die op Vrijdag na Pinksteren is uitgevaardigd, zijn de overigen niet met de zitdagen van de etstoel in verband te bren­ gen. Ook is in de dateering geen regelmaat te vinden, zoodat men mag aannemen, dat de deken zelfstandig optrad en niet

') Maguin, a.w., II, 90; S. Gratama, Een bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van Drenthe, 1883, 55-56. ') P. S. Leicht, 'La posizione giuridica dei parlamenti medievali italiani', L'orga­ nisation corporative du Moyen-Age à la fin de I' Ancien Régime, t. II (1937) 106-108. 3) Magnin, a.w., I, 23 e.V.; Gratama, a.w., 56; J. Linthorst Homan, .Schets der Drentsche rechtsgeschiedenis', Drente, I (1943) 250. — De havezaten, waaraan be­ schrijving in de ridderschap verbonden was, lagen bijna allen in West-Drente, zie de lijst in de Tegenwoordige staat van het landschap Drente, 1795, 19. •) 1332 (OGD. 331), 1335 (OGD. 344), 1339 (OGD. 359), 1348 (OGD. 408), 1359 (OGD. 466), 1359 (OGD. 470), 1360 (OGD. 480), 1374 (OGD. 615), 1379 (OGD. 671). — Hierbij valt op te merken, dat in al deze oorkonde naam Drente met een D ge­ schreven is. DRENTE'S VRIJHEID 193 als vertegenwoordiger van een regelmatig vergaderende univer- sitas clericorum. Achteruitgang van de politieke macht der gees­ telijkheid kan men tegen het einde van de 14e eeuw ook in de Ommelanden en in Oost-Friesland constateeren, waar de abdijen niet meer zoo sterk in het politieke leven op de voorgrond traden als eenige decennia tevoren Ï). Er bestaat een groote overeenstemming in de organisatie van het bestuur in de Noordelijke gewesten en die in Drente, vóór dat de Coevordens de macht aan zich trokken. In 1252 (OGD. 118) stellen abten en wijsten (ebbetena and wisesta) de keuren van Hunzingo vast (in het Latijn: abbates et discretion); dus zij died ehoogst e geestelijke en rechtelijke macht in het land uit­ oefenden 2). In 1276 (OGD. 149) sluiten de „consules, iurati ac universitates" van Reiderland, Eemsgo, Oldambt en Brokmer- land een verdrag met den bisschop van Münster; ook hier treden de rechtsprekende colleges namens de landen op. Als bestuurders van Oostergo worden in het verbond met de stad Groningen van 1318 (OGD. 258) een viertal abten en de grietmannen genoemd (universitas gretmannorum in Ostergo ceterorumque iudicum). Als overheden van Westergo vindt men in 1323 (OGD. 280): greetmanni, iudices, clerus et prelati teire Westergo. Hier in Friesland dus ook, evenals in Drente, een samengaan van geeste­ lijken en rechters 3). We zien derhalve in Friesland en de Ommelanden, in gebieden, waar het landsheerlijk gezag is ten onder gegaan, een soortgelijke ontwikkeling als in Drente: he t bestuur over het land wordt uit­ geoefend door geestelijkheid en rechters. We toonden boven reeds aan, dat de kiem voor het Drentsche zelfbestuur gelegd is in de tijd van de strijd tegen den eigen landsheer. Gedurende deze strijd stonden de Drenten in nauw contact met de Noordelijke

i) O.a. R. Post, ,Hct Sint Bernardsklooster te Aduard', Archief voor degeschie­ denis van het aartsbisdom Utrecht, 47 (1921) 168-277. — Magnin a.w. I, 26-28 n. 9, voorbeelden van uitspraken van de etstoel ter belemmering van de verwerving van grondeigendom door de kloosters. Overigens voerde de seculiere geestelijkheid in Drente het bewind en niet de abdijen, zooals in de meeste Friesche landen, behalve o.a. in het Westerkwartier. 2) Wyssheit in Drente in 1402 (OGD. 1104). Sapientia, wisemenn reeds in Angel­ saksische oorkonden gebruikt voor de witan, F. Liebermann, The national assembly in the Anglo-Saxon period, 1913, 6-8. Ook daar een nauwe band tusschen wereldlijke en geestelijke machthebbers,p . 13ss . 3) Zooreed si n 1231e n 1232 (Anon.cap .34 ,p . 70, 71 ; cap. 36,p . 77; cap . 37, p. 78 en cap. 39, p. 88/89). Bijdr. Gesch. d. Ned. I 13 194 DR. B. H. SUCHER VAN BATH gewesten; Fivelgo, Langewold en Vredewold waren Drente's bondgenooten >). In Fivelgo ontmoeten we, merkwaardig ge­ noeg, ook voor eerst de uit het Friesch stammende term athaman (etten). Dit woord komt hier reeds in 1301 (OGD. 210) voor; eveneens in 1317 (OGD. 254); in Drente daarentegen pas in 1332 (OGD.332 ) ettheman 2). Aan een bewuste invoering van regeerings colleges behoeft men in deze tijden en onder deze omstandigheden niet te denken. Men kan de overeenkomst tusschen de toestanden in Drente en in de Ommelanden en Friesland beter aldus verklaren, dat in Drente een tijdlang dezelfde omstandigheden hebben geheerscht als in de Ommelanden en Friesland en dat deze het levenslicht hebben geschonken aan regeeringsinstellingen van gelijke aard. Demogelijkhei d bestaat, dat men in Drente tijdens destrij d tegen den landsheer — vooral toen de leiding van de Coevordens ont­ brak — onwillekeurig de instellingen van de bondgenooten heeft nagevolgd. Het woord etten laat gevolgtrekkingen in deze rich­ ting open. Atten vinden weoo ki n het landrecht van Buddinge — en Haakswolde (1428) 3), misschien in navolging van de Drent- sche etten, misschien ook echter een gevolg van de sterke Frie- sche invloed, welke in deze streek merkbaar is *). Het Drentsche Maria-zegel kan getuigen van de belangrijke rol der geestelijkheid, maar we denken toch ook dadelijk aan de Maria-zegels van de Friesche landen, en wel allereerst aan het Totius Frisiae zegel van de Upstalboom 5), verder aan de Maria­ zegels van Bant (een vierendeel van Rüstringen), Ostringen en Brokmerland «). In dezelfde richting wijzen de dagen, waarop de etstoel bijeenkwam : Dinsdag na Pinksteren, de dag der bijeen­ komsten van de Upstalboom 7), St. Magnusdag, die van Wester-

>) Anon. cap. 34. — Gosses meent, dat de Friesche invloed een gevolg is van Dren­ te's geographische ligging (a.w., 42). Zonder deze factor te onderschatten moet men ook met het politiek verband rekening houden. ») In 1252 (OB. Holland en Zeeland, 550) wordt in de keur van Dordrecht gespro­ ken over: tale vulnus, quod athebare dicitur. 3) Drentsche rechtsbronnen uit de 14e, 15een 16eeeuwen, uitg. d. S. Gratama, 1894, 169. 4) Zie mijn Mensch en land in de Middeleeuwen, II (1944) 40 n. 4 en 97. 5) G. Sello, ,Vom Upstalsbom und vom Totius-Frisiae-Siegel', Emder Jahrbücher, 21 (1925)65«. 6) K. von Richthofen, Untersuchungen, I, 497. ') 1324, Ostfriesisches UB., I, 51. — K. von Richthofen, Untersuchungen, I, 200, 396. — De Angelsaksische witena-gemot kwam meestal enkele dagen vóór of na Paschen, Pinksteren en Kerstmis bijeen, Liebermann, a.w., p. 48. DRENTE'S VRIJHEID 195 go i). Meer dan deze kleine aanwijzingen overtuigt ons echter de geest van het geheel van een nauwe band met het Noorden: de samenwerking tusschen rechtelijke colleges en geestelijkheid bij het bestuur van het land, het groote aandeel van de geeste­ lijkheid in het politieke leven, dat alles vinden we juist zoo in dezejare n in alle Friesehe landen terug 2).

Mogen we in het geval van Drente van een standenstaat spre­ ken? N a 1402zeker , ali she t dan een standenstaat van een eenigs- zins eigenaardige structuur. Landsheer en onderdanen hadden elkaar gevonden in hun gemeenschappelijke strijd tegen den heer van Coevorden, die het land aan zijn macht wilde onderwerpen. In de 13ee n 14eeeu w was Drente zeker geen standenstaat. Daar­ voor was de overeenkomst met de Friesche regeeringswijze te groot. Kenmerkend voor de standenstaat is de bevoorrechting van bepaalde standen door den koning of den landsheer 3). De Friesche landen kenden reeds sedert lang geen landsheer; boven­ dien, delandsheerlijk e macht isdaa r nooit in diemat e uitgegroeid zooals in de andere landen in de 13eeeuw . Elders is de grafelijke macht juist toen tot een landsheerlijke geworden, welke een absolutistisch karakter droeg 4). Een reactie tegen die vorstelijke almacht was de standenstaat van de 14ee n 15eeeuw . DeFriesch e landen waren even als de Zwitsersche eedgenooten zelf souverein en hadden geen standenvertegenwoordiging noodig *). In Drente is de ontwikkeling anders geweest. Oorspronkelijk een feodale staat met den bisschop van Utrecht als graaf. Toen ') 1296, Hamburgisches UB., I, 893. — St. Magnus komt voor op de zegels van Wildinge (Westergo), 1270, De vrije Fries, 2 (1842) 32 en van Harlingerland (Oost­ friesland), 1324, Ost/ries. UB., I, 51.Ove r Magnus in de Frieschegeschiedschrijving , J. Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedschrijving, 1873,38-44 . 2) Nader ontwikkeld in een eerlang te verschijnen studie De Friesche vrijheid in de 13e en 14eeeuw. — Zie ook L. J. van Apeldoorn, ,Het Romeinsch recht in Fries­ land', Mededeelingen Nederl. Akad. v. Wet., nwe reeks, dl. 3, 1940, no. 10, 379-436. Deze ontkent echter juist de invloed der geestelijkheid in Drente (blz. 432) evenals vroeger reeds Magnin,a.w. , I 23,72 , II, 1, 108. 3) O. Hintze, .Weltgeschichtliche Bedingungen der Reprâsentativverfassung', Historische Zeitschrift, 143 (1931) 36. E. Lousse, ,La formation des ordres dans la société médiévale',L'organisation corporativedu Moyen-Age à la fin del'Ancien Régi­ me, t. II (1937) 71, 73. G. de Lagarde, 'La structure politique et sociale de l'Europe au XlVe siècle ,ib., t. III (1939) 104. «) H. Spangenberg, 'Landesherrliche Verwaltung, Feudalismus und Ständetum', Historische Zeitschrift, 103 (1909) 483, 488-500. Id., Vom Lehnstraat zum Ständestaat, 912, 20-23. ') A. Gasser, 'LandständischeVerfassunge n in der Schweiz',Zeitschrift für Schwei­ zerische Geschichte, 17 (1937) 108. 196 DR. B. H. SLICHEK VAN BATH deze zijn macht door middel van de hof-organisatie wilde uit­ breiden, kwam hiertegen een fel verzet van de boerenbevolking, die niet ten onrechte vreesde in haar geheel tot een staat van hoorigheid gebracht te worden. De eerste periode van de strijd vielsame n met den oorlog van de Coevordensche kasteleins tegen hun leenheer, den bisschop. Door de moord op Rudolf van Coe- vorden in 1231 was leiding van deze zijde niet meer mogelijk. Anderzijds werden de Drenten gesteund door een deel van de Ommelanden. Zij namen de daar reeds bestaande regeeringsvorm over. De Friesche terrae werden bestuurd door rechters en geeste­ lijkheid. Ook in Drente was dit in de 13ee n in de eerste helft van de 14e eeuw het geval. De etstoel kwam op geregelde tijden bij­ een, sloot verdragen, bekrachtigde overeenkomsten van de in­ woners, beschikte over een eigen landschapszegel. Hiernaast be­ stond een universitas clericorum, welke nauw met de etstoel sa­ menwerkte. Honderd jaar later, in 1324, staan de bisschop en het landschap weer tegenover elkaar. Evenals de vorige maal kiest de West-Drentsche adel de zijde van den bisschop. Aan de Drentsche kant treedt vooral de deken van Drente, Wicher van Vries,o pd evoorgrond .D euniversita sclericoru mverdwijn t achter de eenhoofdige leidingva n den deken. Decollege sbeginne n plaats te maken voor een eenhoofdig gezag. In de tweede helft der 14e eeuw vindt in de Friesche streken de groei van de hoofdelingen- macht plaats. Sedert 1339 ziet men in Drente de macht van de etstoel geleidelijk overgaan op den heer van Coevorden, totdat deze tenslotte Drente alszij n heerlijkheid gaat beschouwen(1386) . Slechts weinige jaren duurde deze almacht. Door een krachtig bisschop werd er een einde aan gemaakt, in 1402 moest de heer van Coevorden zoowel van Drente als van Coevorden afstand doen.D eoverdrach t van de heerschappij vond plaatsi naanwezig ­ heid van de etten en de vertegenwoordigers van de kerspelen, die de landsheer verkozen hadden boven den usurpator. Het her­ stel van de oude toestand is slechts gedeeltelijk, een bisschoppe­ lijk ambtman moet voortaan voor de belangen van zijn heer wa­ ken en diens bevelen uitvoeren. Toch bleef de bevolking een zekere mate van vrijheid in bestuur en rechtspraak gewaarborgd, waardoor één van de belangrijkste resultaten uit de tijd van de strijd tegen de bisschoppelijke hof-organisatie voor de Drenten behouden bleef. April 1943.