Het voorkomen van enkele soorten van Nemophora en op Terschelling (: )

Piet Zumkehr

ZUMKEHR, P., 1987. THE OCCURRENCE OF SOME OF NEMOPHORA AND ADELA ON THE ISLAND OF TERSCHELLING (LEPIDOPTERA: ADELIDAE). - ENT. BER., AMST. 47(2): 21-24

Abstract: Five species of the genera Nemophora and Adela were found on the Wadden Island of Terschelling in the years 1984 and 1985. Until then only N. degeerella (Linnaeus) was known from the island. A. reaumurella (Linnaeus) proved to be very common in oak-woods. A. croesella (Scopoli) occurred locally, but was common in some places. N. ochsenheimerella (Hübner) and A. cuprella (Denis & Schiffermüller) were both rare.

Staatsbosbeheer Terschelling, Longway 28, 8881 CM West Terschelling.

Inleiding

In 1984 en 1985 werden op Terschelling en bomen. De vliegtijden vallen globaal in waarnemingen en vangsten gedaan van en¬ de eerste helft van het jaar, van april tot in kele soorten langsprietmotten uit de ge¬ juli. slachten Nemophora en Adela. Er werden vijf soorten aangetroffen, nl. Nemophora Nemophora degeerella (Finnaeus) degeerella, N. ochsenheimerella, Adela cu¬ (fig- b prella, A. reaumurella en A. croesella. Van deze vijf soorten was voorheen alleen Dit is een gemakkelijk herkenbare en zeer N. degeerella op één van de Friese Wad¬ verbreide soort in Friesland en ook de enige deneilanden gevangen, namelijk op Ter¬ adela die van één van de Friese Wadden¬ schelling in 1978 (Lempke, 1986), de ove¬ eilanden bekend was. Desondanks bleek ze rige soorten waren nog niet van de Friese in de onderzoeksperiode opvallend schaars Waddeneilanden bekend. te zijn en werd ze op maar enkele plaatsen In de onderzoeksperiode werden in het aangetroffen, meestal in kleine aantallen. veld gegevens verzameld door een drietal Enkele waarnemingen werden al gedaan in enthousiaste vlinderkenners. Zij bezochten 1983, op twee verschillende plaatsen in to¬ in beide jaren bijna alle kilometerhokken taal 4 exemplaren. In 1984 werden ver¬ van het eiland en noteerden de aantallen spreid 35 exx. opgemerkt, maar in 1985 on¬ aangetroffen adela’s. Omdat de langspriet¬ danks goed zoeken slechts drie op één motten uitsluitend overdag actief waren, vliegplaats. konden ze worden waargenomen in hun Lempke (1986) noemt voor Friesland een eigen habitat. In dit artikel worden de ver¬ vliegtijd van 5.vi tot en met ll.vii. Op Ter¬ zamelde gegevens besproken en wordt in¬ schelling kwam de vliegtijd hiermee over¬ gegaan op de vliegtijden en de habitat van een, hoewel de eerste exemplaren vrij laat de verschillende soorten. werden gezien. De vroegste datum was Adelidae staan bekend als „leaf-litter 16.vi, de laatste lO.vii. feeders”, omdat de rupsen voornamelijk op De soort komt op Terschelling voor op de grond leven van bladstrooisel van hun beschutte plekken in bossen met een goed voedselplanten. De vlinders zijn meestal te ontwikkelde ondergroei van loofhout en vinden op zonnige plaatsen op het blad of vaak bramen (Rubus fruticosus L.), waar de rond de bloemen van verschillende planten zon door de boomkruinen heen de bodem 22 Enï. Ber., Amst. 47 (1987)

Oostenrijkse dennen (Pinus nigra var. nigra Arnold) met een geringe ondergroei van verschillende soorten loofhout.

Adela cuprella (Denis & Schiffermüller) (fig- 3) Deze soort werd tot nu toe slechts één keer waargenomen, namelijk op 19.iv. 1985: 5 exx. op de Landerumerhei boven de bloeiende katjes van kruipwilgen (Salix re- pens L.). Mogelijk is de vlinder op Ter¬ schelling wat algemener. Hij is ook bekend van Texel (med. B. J. Lempke). De habitat waarin de soort werd waargenomen betrof sterk vergraste heide, met zeer laag struik¬ gewas van kruipwilg en gagel (Myrica gale L.) en verspreid staande hogere struiken. Fig. 1-3. Verspreiding van Adela en Nemophora op Lempke (1986) meldt de soort van het Frie¬ Terschelling, in de jaren 1983-1985. 1, N. degeerella, se vasteland, waar ze lokaal en voorname¬ tot dusverre was dit de enige soort die van Terschelling lijk ook in april is aangetroffen. bekend was; 2, A. reaumurella vertoont een sterke binding aan struwelen van zomereik; 3, de drie meer zeldzame soorten: A. croesella (•), A. cuprella (★) en N. ochsenheimerella (☆). Adela reaumurella (Linnaeus) (fig- 2) of de ondergroei bereiken kan. De rijkste Deze bekende langsprietmot was de talrijk¬ vliegplaats was de omgeving van de Groene ste adela op Terschelling. Vooral in 1984 Pollen in de bossen van West Terschelling, was hij in zeer grote aantallen aanwezig; er waar in totaal 17 exx. werden gezien. Ook werden 3928 exemplaren op verschillende was de soort aanwezig op overeenkomstige vliegplaatsen geteld. In 1985 was reaumu¬ plaatsen in bosranden en boomwallen. rella veel minder algemeen, het totale aan¬ Vliegplaatsen waren: bosrand Formerumer- tal exemplaren bedroeg toen 404. Opmer¬ bos zuidzijde, Kooibosjes, Midsland noord kelijk is dat Lempke (1986) deze soort van (3 plaatsen) en West Terschelling (camping geen van de Friese Waddeneilanden ver¬ Staatsbosbeheer). meldt; kennelijk is ze nooit opgemerkt. Van reaumurella is bekend dat ze al vroeg kan verschijnen. Onder gunstige om¬ Nemophora ochsenheimerella (Hübner) standigheden vliegen de eerste exemplaren (fig. 3) in april. Op Terschelling werden de eerste Op 10.vi.1984 werd door J. Peerenboom exemplaren nooit eerder dan begin mei ge¬ van deze zeldzame soort een exemplaar ge¬ zien. De vroegste waarneming viel op vangen in het Formerumerbos. Dit exem¬ 6.V. 1985 (2 exx., Landerumerhei). De soort plaar is nu aanwezig in de collectie van het vloog door tot in begin juni. Gedurende de Fries Natuurhistorisch Museum te Leeu¬ laatste tien dagen van mei en de eerste warden. De heer Küchlein bevestigde de week van juni werden de grootste aantallen determinatie. Tot nu toe is dit het enige be¬ gezien. De laatste waarneming in het sei¬ kende exemplaar van de Waddeneilanden. zoen viel op 8.vi.l984 (1 ex., Landerumer¬ De habitat waarin het exemplaar werd aan¬ hei). Zie ook tabel 1. getroffen was hoogopgaand naaldbos van De rupsen van reaumurella leven volgens Ent. Ber., Amst. 47 (1987) 23

Heath & Pelham-Clinton (1983) op de develden en half open duingebieden met la¬ bodem van loofbossen van bladstrooisel. ge, en door de zeewind zwaar beschadigde De eitjes worden afgezet op lage planten of zomereikestruiken; 24% van de vlinders soms op eikeblad (Chapman, 1892). Ken¬ werd in dergelijke terreinen gezien. Het ge¬ nelijk is er een sterke voorkeur voor eiken drag van de vlinders werd hier sterk beïn¬ {Quereus spec.). Patocka (1980) geeft aan vloed door de verkoelende zeewind. Vlo¬ dat de rups leeft in „Waldstreu der Eichen¬ gen de vlinders in de bossen vooral hoog in wälder”. Op Terschelling bleek de ver¬ de bomen rond het uiteinde van de takken, spreiding (zie fig. 2) van reaumurella voor¬ in het open veld verkozen ze vooral de laag namelijk samen te hangen met de aanwe¬ bij de grond gesitueerde takken, steeds aan zigheid van zomereiken {Quercus robur de van de wind afgekeerde zijde van de L.). De optimale habitat werd gevonden in struiken. de loofbossen met eiken, of in gemengde Opvallend was het nagenoeg ontbreken bosaanplant met veel zomereik; 74,4% van van reaumurella in het Terschellinger elzen- de waargenomen vlinders werd hier opge¬ singelgebied. Slechts 67 vlinders werden merkt. De hoofdvliegtijd viel op Terschel¬ hier gezien (1,6% van het totaal). De Ter¬ ling samen met de bloeitijd van de zomer¬ schellinger elzensingels zijn vrij eenvormig eik. Er werden vaak grote zwermen manne¬ en bestaan uitsluitend uit zwarte elzen {Ai¬ tjes rond de bloeiende takken aangetroffen; nus glutinosa (L.) Gaertner), een kennelijk zwermen van enkele honderden tot soms niet geschikte boomsoort voor reaumurella. meer dan duizend exemplaren bij elkaar. De paar vlinders die in dit gebied werden Ook werden ze regelmatig gezien rond de ontdekt, vlogen dan ook weer juist op die takken van bloeiende tamme kastanjes Cas- plaatsen waar enkele eiken aanwezig waren tanea sativa Miller), berken {Betula spec.) (Nieuw Formerum, Kooibosjes) of in één en lijsterbessen {Sorbus aucuparia L.). geval buiten de aanwezigheid van eiken Vooral de vroeg vliegende vlinders hadden rond de takken van de lijsterbes (28.v. 1985, voordeel van de gemengde aanplant van 35 exx. Kooibosjes). het bos. De vlinders die rond half mei vlo¬ gen, vonden de eiken nog niet in bloei, (Scopoli) maar werden aangetrokken door de fig. 3) bloeiende Oostenrijkse dennen. De zeer vroege exemplaren werden gezien rond A. croesella is bekend als een betrekkeiijk laatbloeiende wilgen {Salix spec.). schaarse soort in Nederland, die op maar Hoewel de verspreiding van reaumurella weinig plaatsen is gevangen. Hij is plaatse¬ vooral samenviel met de aanwezigheid van lijk uit de duinstreek bekend. Op de Wad¬ eiken, bleek het dat de soort niet erg kies¬ deneilanden is de soort nooit eerder gesig¬ keurig was in de keuze van de habitat. Een naleerd. Lempke (1986) noemt slechts één aantal sterk van elkaar verschillende ter¬ vangst uit Friesland (Giekerk, vorige reinen was geschikt, mits daar zomereik eeuw). stond. Zo was de soort ook present in hei¬ Op Terschelling was croesella in 1984 en

Tabel 1. Vliegtijden van Nemophora degeerella, Adela reaumurella en A. croesella op Terschelling. Aantallen waargenomen vlinders in periodes van vijf dagen.

Datum mei juni juli

o <~n 6-10 6-10 11-15 16-20 11-15 16-20 16-20 11-15 21-25 26-31 21-25 26-30 reaumurella 7 109 123 115 1264 2708 6 degeerella — 19 — 5 15 3 — — croesella — — — — — — — — — 22 209 8 35 5 2 24 Ent. Ber., Amst. 47 (1987)

1985 op verschillende plaatsen aanwezig, en De plaatsen die gekozen werden lagen soms in flinke aantallen. De in Nederland steeds aan de warme, naar de zon gekeer¬ zo zeldzame soort bleek hier gewoon te de, maar van de zeewind af geschermde zij¬ zijn. In 1984 werden 58 exx. opgemerkt, in den van de boomsingels. 1985 223 exx. Eén van de exemplaren werd De andere vliegplaatsen op Terschelling gevangen voor de collectie van het Fries hadden veel met de Kooibosjes gemeen. Natuurhistorisch Museum te Leeuwarden; De vliegplaatsen Nieuw Formerum, kweke¬ de determinatie werd bevestigd door de rij Lies en Hoornerkooi waren alle drie heer J. Küchlein (Wageningen). boomsingels (meestal zwarte elzen) met Van croesella is bekend dat ze wat later een ondergroei van bramen op de zonbe¬ vliegt dan de andere adela’s. Dit bleek ook schenen en van de wind afgekeerde kant. uit de waarnemingen op Terschelling. De Ook de vliegplaatsen in de bossen van West meeste vlinders werden gezien in de laatste Terschelling hadden veel overeenkomsten week van juni en de eerste week van juli met het hier beschrevene. In één geval be¬ (zie tabel 1). De vroegste waarneming viel trof het een camping met open veldjes en op 23.vi. 1985 (3 exx., Nieuw Formerum), boomsingels met ondergroei van onder de laatste op 19.vii. 1984 (1 ex., Kooibos- meer bramen. Een vliegplaats bij de Groe¬ jes). ne Pollen werd gevonden in een smalle Heath & Pelham-Clinton (1983) geven strook gemengd dennen-eikenbos met een enkele aanwijzingen over de habitat van sterke ondergroei van onder andere bra¬ croesella in Engeland. De rups zou eerst in men langs een open en redelijk zonbesche¬ de bloemen en later op het afgevallen blad nen bospad. Overigens werd hier tot nu toe van liguster ( L.) of op maar één exemplaar aangetroffen. Wel was duindoorns (Hippophaë rhamnoides L.) dit de enige plaats waar croesella voorkwam voorkomen. Op Terschelling is hiervan in gezelschap van de grotere N. degeerella. geen sprake; ligusters komen hier nauwe¬ Mogelijk bestaat er tussen beide soorten lijks voor en duindoorns zijn meestal door enige concurrentie. een te laag kalkgehalte van de duingrond klein en slecht ontwikkeld. Dankwoord Op Terschelling werd croesella op 6 plaatsen aangetroffen. Twee vliegplaatsen Ik dank de heren J. Peerenboom (Nijmegen) en L. Bot (Hoogeveen) voor hun medewerking bij het verza¬ lagen in de bossen van West Terschelling, melen van de gegevens; tevens wil ik de heer J. Küch¬ de overige vier min of meer verspreid in het lein (Wageningen) danken voor zijn hulp bij het deter¬ elzensingelgebied. Verreweg de belang¬ mineren. rijkste vliegplaats werd gevonden in de Kooibos jes, waar in totaal 230 exx. Literatuur (81,8%) werden geteld. Dit reservaat be¬ staat uit een complex van kleine vochtige Chapman, T. A., 1892. Oviposition of Adela viridella. - Entomologist’s mon. Mag. 28: 42-44. hooiland jes omringd door maximaal 7 me¬ Heath, J. & E. C. Pelham-Clinton, 1983, Incurvarii- ter hoge elzensingels en enkele kleine hak- dae. In: The and Butterflies of Great Britain houtbosjes, ook voornamelijk bestaande uit and Ireland (J. Heath ed.) 1: 277-300, Harley Books, Colchester. zwarte elzen. De croesella's waren te vin¬ Lempke, B. J., 1986. De vlinders van Friesland: 23-24. den op de plaatsen in de elzensingels met Fryske Akademy, Leeuwarden. een ondergroei van bramen, waar zij zich PatoCka, J., 1980, Die Raupen und Puppen der Ei¬ meestal op de bladeren of rond de bloemen chenschmetterlinge Mitteleuropas - Monogr. an- gew. Ent. 23: 1-188 (34). ophielden. Maar niet op alle plaatsen waar bramen groeiden was croesella aanwezig. Geaccepteerd 18.vi. 1986.