Monitoringsplan Griend

Het monitoringsplan van Griend bestaat uit vier aparte monitoringsonderdelen: 1) Monitoring van geomorfologie, 2) connectiviteitsonderzoek wad-eiland, 3) Broedonderzoek grote sterns (Thalasseus sandvicensis), en 4) onderzoek naar het belang van Griend voor drieteenstrandlopers (Calidris alba). Hieronder wordt de inhoud van alle onderdelen van dit procesgerichte monitoringsplan uiteengezet. Per onderdeel wordt de frequentie en verblijfsduur aangegeven en wordt een indicatie gegeven van maatregelen om verstoring zoveel mogelijk te beperken.

Generieke notitie geldend voor het gehele monitoringsplan is dat alle apparatuur en biologische structuren die volgens onderstaand plan op- en bij Griend worden aangebracht binnen het gesloten gebied rondom Griend staan.

1. Geomorfologie

Frequentie: Maandelijks tot tweemaandelijks (afhankelijk van weer en vervoer) en niet tijdens het broedseizoen (april-half juli). Mogelijk frequenter na zware stormen buiten het broedseizoen. Drone vluchten maximaal 4x per jaar Duur: 1-2 dagen met maximaal één overnachting Mankracht: Max. 2-4 mensen (4p bij dronevluchten, anders 2p) Maatregelen: Monitoring op de suppletie, en wad alleen tijdens laagwater (max. 3 uur vóór laag, 3 uur na laag. Extra maatregelen bij dronevluchten worden hieronder uitgebreider beschreven. Tijdens de geboorteperiode van de grijze zeehonden (eind nov. – december) zullen de meetpunten aan de noordzijde van het eiland worden vermeden en op andere punten wordt min. 100 m afstand gehouden van zowel moeders als pups.

De geomorfologische monitoring bestaat uit metingen aan abiotische en biotische factoren en heeft als doel om de (bio)geomorfologische ontwikkeling van het eiland te volgen na de herstelwerkzaamheden van augustus 2016. Daarnaast willen we ook meer inzicht verkrijgen in de natuurlijke processen die de eilanddynamiek sturen. Hieronder staat een lijst van te meten factoren en de methode die daarvoor gebruikt zal gaan worden. Deze monitoring zal zoals hierboven aangegeven maandelijks tot tweemaandelijks plaatsvinden waarbij sommige factoren vaker gemeten zullen worden dan anderen. Het uitvoeren van de metingen zal worden gecombineerd om het aantal bezoeken aan het eiland te beperken.

Abiotiek 1. Golfdynamiek 2. Sedimentatie 3. Luchtfotografie drone (aangroei/afslag) 4. Weerdata (neerslag & wind) 5. Volgen ontwikkeling aangelegde schelpenbanken 6. Overstromingsfrequentie 7. Hoogtemetingen 8. Windgedreven zandtransport 9. Bodemprofielen Biotiek 10. Vegetatieontwikkeling

Een aantal van deze metingen (sedimentatie-, hoogtemetingen, bodemprofielen aeolisch zandtransport), zullen op niveau van een aantal transecten worden uitgevoerd (Fig. 1). Deze transecten zijn in oktober/november 2016 uitgezet d.m.v. kleine houten piketpaaltjes. Deze paaltjes zullen in overleg met Natuurmonumenten na de lopende monitoring in 2020 worden verwijderd. Transectpunten bevinden zich op elke 50 m van het transect.

Figuur 1 Het herstelde Griend met de posities van de meettransecten.

1. Golfdynamiek Op het wad zullen een aantal golfloggers worden geplaatst om de golfdynamiek aan zowel de geëxponeerde (noordwest) als de luwe kant (zuid) van het eiland te meten tijdens het stormseizoen (oktober t/m maart). Het doel van deze metingen inzicht verkrijgen in de effecten van golfslag op sedimentatie en erosie van Griend. Deze golfloggers zullen op het wad rond -0.10 m NAP geplaatst worden aan een steigerbuispaal. Deze palen steken ongeveer 40 cm. Boven het wad uit (Fig. 2) en zullen tegelijkertijd met de loggers worden verwijderd. Vraagstelling: Bij welke golfslag vindt welke mate van erosie/sedimentatie plaats? Methode: Golfloggers in het stormseizoen (oktober-maart) Figuur 2 Golflogger van het NIOZ Mitigerende maatregelen: minimale verstoring door plaatsen op het wad ten noordwesten van tussen 2u voor/ 2u na laagwater. Griend Frequentie: 1x per jaar neerzetten (okt.) en ophalen (maart) waarna de informatie kan worden uitgelezen. 2. Sedimentatiemetingen Om grootschalige sedimentatie en erosie te meten van het eiland tot op het wad wordt gebruik gemaakt van zogenaamde ‘sedimentatie staafje’ waarbij een plat metalen ringetje aan een dun glasvezel paaltje wordt geregen en op het sediment wordt gelegd (Fig. 3). D.m.v. deze methode kan over een bepaalde tijd bruto sedimentatie en erosie worden bepaald door bij elk monitoringsbezoek zowel de afstand van het sediment oppervlak tot het ringetje, als de afstand van het ringetje tot de punt van het stokje te bepalen. Deze sedimentatiestaafjes staan over het gehele washovertransect Figuur 3 ’Sedimentatiestaafje’ laat en op twee punten aan het uiteinde van elke transect. Deze sedimentatie zien op de washover staafjes zullen tijdens de gehele monitoringsperiode blijven staan. Vraagstelling: Wat is het effect van extreem weer op sedimentatie/erosie van het eiland? En wat zijn de sedimentatie/erosie snelheden onder ‘normale’ omstandigheden? Methode: Sedimentatiestaafjes. Mitigerende maatregelen: Minimale verstoring verwacht, maar metingen aan sedimentstaafjes op het wad zullen plaatsvinden tussen 2u voor en 2u na laagwater. Frequentie: maandelijks tot tweemaandelijks m.u.v. broedseizoen.

3. Luchtfotografie per Drone Elk kwartaal (en na extreme weersomstandigheden) zullen gedetailleerde luchtfoto’s worden gemaakt (met een drone) om zo op eilandschaal veranderingen te kunnen volgen. Met name in het eerste seizoen zal dit met relatief hoge frequentie plaatsvinden en na dit seizoen zullen de resultaten hiervan worden geëvalueerd. Dronevluchten zullen alleen plaatsvinden met laag water (wanneer er geen of weinig steltlopers en andere overtijende vogels in de buurt zijn van het eiland) en vogelgedrag tijdens de vluchten zal geobserveerd en gerapporteerd worden. In het broedseizoen (half april-juli) zal er slechts éénmaal (eind mei) worden gevlogen om het aantal broedvogels en de locatie van de broedvogels in kaart te brengen. Dit zal hieronder in het onderdeel ‘broedecologie sterns’ uitvoeriger worden beschreven. Dronevluchten in maart en september zullen naast de geomorfologische karakterisering ook worden gebruikt t.b.v. vegetatiekartering. Droneopnames zullen gemaakt worden met een professionele quadcopter UAV (Inspire One) gevlogen door gecertificeerde dronepiloten van the Fieldwork Company. Afhankelijk van de aan/afwezigheid broedvogels zal op een hoogte van min. 20 m boven het eiland worden gevlogen. Om het hele eiland in kaart te brengen is ongeveer 6 uur nodig op een hoogte van 20 m en slechts enkele uren wanneer het eiland in minder hoge grondresolutie in kaart hoeft te worden gebracht. Vraagstelling: Hoe ontwikkelt het eiland zich geomorfologisch gezien op eilandschaal? Hoeveel broedvogels zitten er op het eiland? Welke vegetatietypes bevinden zich waar op het eiland? Methode: Quadcopter drone (Inspire One) gevlogen door ervaren dronepiloten i.s.m. the Fieldwork Company Mitigerende maatregelen: Er zal alleen bij laagwater (3u voor en 3u na laagwater) worden gevlogen wanneer er zich zo min mogelijk overtijende steltlopers en meeuwen op en rondom het eiland bevinden. Min. Hoogte van 20 m maar hierbij zal worden gelet op het gedrag van eventueel aanwezige vogels en hun reactie op de drone en vlieghoogte. Vliegtijd zal zoveel mogelijk worden beperkt. Respons van aanwezige vogels zal zorgvuldig worden geobserveerd en gerapporteerd. Frequentie: Vier keer per jaar, weersafhankelijk maar mikken op: febuari/maart, eind mei (broedvogelmonitoring), september (vegetatiekartering/biogeomorfologie) en november/december.

4. Weerdata Er is inmiddels (sinds mei 2016) een weerstation aanwezig op het eiland dat neerslag, windsnelheid en windrichting rapporteert. Deze data zijn online beschikbaar zullen centraal opgeslagen worden en gebruikt voor analyses m.b.t. weersomstandigheden (sedimentatie/erosie, broedsucces). Vraagstelling: Wat voor weer is het op Griend en wat zijn de gevolgen daarvan voor de eilanddynamiek en broedvogels? Methode: weerstation met simkaart. Mitigerende maatregelen: Bij plaatsing is rekening gehouden met broedvogels (max. 20 min. Verstoring) Frequentie: Éénmalige plaatsing en uitlezen van weerdata kan op afstand via de simkaart.

5. Ontwikkeling schelpenbanken Op Griend zijn bij de herstelwerkzaamheden 7 grote schelpenbanken geplaatst op de opgespoten westkant van het eiland (100 x 4 x 0.5). De ontwikkeling van deze schelpenbanken zal maandelijks tot tweemaandelijks worden gevolgd door middel van rtk-dGPS metingen (hoekpunten, hoogte metingen, dwarsdoorsnedes). Vraagstelling: Hoe ontwikkelen de aangelegde schelpenbanken zich en waar komen de schelpen terecht als ze wegspoelen? Figuur 4 Locaties Methode: rtk-dGPS. schelpenbanken op de suppletie Mitigerende maatregelen: Metingen op de suppletie alleen met van Griend laagwater Frequentie: maandelijks tot tweemaandelijks m.u.v. broedseizoen.

6. Overstromingsfrequentie De overstromingsfrequentie en waterhoogte wordt gemeten met Reefnet Sensus drukloggers (divers) die op twee locaties aan de rand van het eiland aan bestaande palen op het wad zijn neergehangen. Deze loggers worden 2x per jaar uitgelezen en weer teruggehangen. Vraagstelling: Aan welke waterhoogtes wordt het eiland blootgesteld en hoe verhouden deze zich tot gemeten waterstanden bij Harlingen en West-? Methode: Reefnet Sensus drukloggers Mitigerende maatregelen: Plaatsing tijdens laagwater (3u voor, 3u na laagwater) Frequentie: 2x per jaar, maart en september

7. Hoogtemetingen Maandelijks zullen met behulp van een rtk-dGPS nauwkeurige hoogtemetingen worden gedaan langs de transecten (Fig. 1) om de ontwikkeling van het eiland te volgen. Elke 50 m l op elk transect zal worden ingemeten (met uitzondering van het broedseizoen. Vraagstelling: Hoe verandert de hoogte van het eiland over de jaren, met name ná extreme weersomstandigheden? Methode: rtk-dGPS Mitigerende maatregelen: Metingen op suppletie en op het wad alleen met laag water (3u voor en 3u na) en metingen buiten het broedseizoen Frequentie: maandelijks tot tweemaandelijks m.u.v. broedseizoen.

8. Aeolisch zandtransport Om aangroei en afslag processen te kunnen begrijpen moet naast watergedreven zanddepositie ook de mate van windgedreven zandtransport (aeolisch zandtransport) worden bepaald. Dit zullen we doen door middel van eenvoudige ‘sand traps’ (Fig. 5) die we op 6 locaties op de suppletie zullen plaatsen (net boven de springtij hoogwaterlijn en net voor de vegetatie). Deze vallen zullen regelmatig (maandelijks of tweemaandelijks, afhankelijk van observaties) worden Figuur 5 Zandval voor metingen aan gefotografeerd en geleegd. windgedreven Vraagstelling: Wat is het belang van windgedreven (aeolisch) zandtransport zandtransport voor aangroei en erosie van Griend? Methode: zandvallen Mitigerende maatregelen: Metingen en plaatsing op suppletie en op het wad alleen met laag water (3u voor en 3u na) en metingen buiten het broedseizoen Frequentie: maandelijks tot tweemaandelijks m.u.v. broedseizoen

9. Bodemprofielen Jaarlijks zullen ook bodemprofielen worden gestoken (100 cm, max. 5 cm diameter), op alle transectpunten, waarbij alle grondlagen in kaart worden gebracht en beschreven. Daarnaast zullen uit elke bodemlaag 20ml monsters worden genomen die in het lab worden geanalyseerd op korrelgrootte, organisch stof en nutriënten (C/N/P) gehalte). Idealiter vindt dit ook eenmalig plaats met een grondradar die ook de diepere grondlagen (kleilaag) in kaart kan brengen. Vraagstelling: Hoe ontwikkelt het bodemprofiel van Griend zich na de herstelmaatregel (klei- opbouw, schelpenlaag, organische laag)? Methode: steken van bodemprofielen met een guts tot op 1m diepte. Grondradar. Mitigerende maatregelen: Metingen en plaatsing op suppletie en op het wad alleen met laag water (3u voor en 3u na) en metingen buiten het broedseizoen Frequentie: Jaarlijks in september

10. Vegetatieontwikkeling Met name de vegetatieontwikkeling op de zandsuppletie en de geplagde delen zal nauwlettend in de gaten worden houden. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de vegetatieopnames die Ben Hoentjen jaarlijks in opdracht van Natuurmonumenten maakt. Daarnaast zullen bestaande dronefoto’s van vóór en na het broedseizoen (2x per jaar) die ook gebruikt worden voor het volgen van de geomorfologische ontwikkelingen van het eiland worden gebruikt voor het volgen van de vegetatie ontwikkeling. Ook zal twee keer per jaar (maart en september) vanaf elk transectpunt een vegetatieopname worden gemaakt (% bedekking en vegetatiekarakterisering volgens RWS-methode) voor ground- truthing van de drone-opnames. Vraagstelling: Hoe ontwikkelt de vegetatie zich op de geplagde delen en op de suppletie? Methode: Dronefotografie zoals hierboven beschreven en vegetatieopnames (met draagbare kwadranten) Mitigerende maatregelen: voor dronefotografie zoals hierboven en vegetatie-opnames zullen plaatsvinden met draagbare kwadranten (geen permanent gemarkeerde transecten). Metingen vinden plaats buiten het broedseizoen. Frequentie: 2x per jaar in maart en september

2. Connectiviteitsonderzoek wad-eiland

Het herstel van Griend, maar ook andere grootschalige ingrepen in het Waddengebied (zandsuppleties, baggeren geulen, gas- en zoutwinning) kunnen grootschalige ecologische en geomorfologische veranderingen tot stand brengen op het wad, kwelders, duinen en stranden. Het is echter niet bekend hoe deze deelsystemen op landschapsschaal met elkaar verbonden zijn. Uit buitenlands onderzoek is gebleken dat deze deelsystemen verbonden zijn over lange afstanden en wij willen onderzoeken wat het belang is van dit soort habitatoverstijgende interacties in het Waddengebied.

Griend blijkt hiervoor een uitgesproken modelsysteem. Uit historische literatuur (Brouwer et al. 1950) en eigen metingen blijkt namelijk dat Griend anders functioneert dan de Waddeneilanden die aan de Noordzee grenzen (barrière eilanden) en dat habitat- overstijgende interacties tussen wad en eiland waarschijnlijk erg belangrijk zijn voor de opbouwende processen op eilandniveau. Daarom zullen we binnen het Griendherstelproject deze processen bestuderen en kwantificeren. Het doel hiervan is om het ‘Griend-type’ eiland, waartoe ook en de Duitse eilanden en Trische behoren, beter te kunnen beheren.

Het hierboven beschreven procesgerichte monitoringsplan zal hier ook aan bijdragen. Daarnaast willen we een groot experiment uitvoeren waarbij we de effecten van een rijk wad (zeegras/mossels) voor eilanddynamiek (erosie/sedimentatie) in kaart zullen brengen. Omdat het de specifieke eilanddynamiek van een Figuur 6 Griend en de Grienderwaard (luchtfoto van vóór de Griend-type, midden in de Waddenzee werkzaamheden) met in geel de locaties van de proefopstelling. liggend eiland betreft (waarbij andere processen dan op de barrière eilanden een rol spelen) is het noodzakelijk dat dit experiment bij Griend plaats zal vinden.

Beschrijving In het zogenaamde ‘facilitatie-cascade experiment’ zal een proefopzet worden aangelegd waarbij het belang van lange-afstandsinteracties tussen wad en eiland voor de afslag/aangroei van Griend zal worden onderzocht. Voor dit experiment worden de biogene structuren die op het oorspronkelijke Griend (voor 1930) ook aanwezig waren, zeegrasvelden en mosselbanken, aangelegd op het droogvallende wad ten noordwesten en ten zuiden van Griend (Fig. 6). Hierbij zal gebruik worden gemaakt van biologisch afbraakbare structuren (BESE) in samenwerking met STW-project ‘bridging thresholds’ onder leiding van Tjisse van der Heide (Radboud Universiteit, NIOZ), zeegrasproject MERCES (Radboud Universiteit, NIOZ), het lopende zeegrasherstelproject (Waddenfonds/Natuurmonumenten, Radboud Universiteit en Natuurmonumenten) en kustbeschermingsproject STW ‘all-risk’ (Rijksuniversiteit Groningen, NIOZ). Door deze projecten te combineren (qua mensen en middelen) kunnen we de proef aanleggen op een schaal die relevant is voor Griend en kunnen we een breed scala aan metingen doen. Op deze wijze kunnen binnen één experiment vier doelstellingen worden gecombineerd:

1. Bestuderen en kwantificeren van het belang van een rijk wad voor de dynamiek van het ‘Griendtype’ eiland. (Griendproject, RUG/RU) 2. Grootschalig mosselbankherstel op het wad bij Griend met behulp van biologisch afbreekbare structuren. (STW bridging thresholds, RU/NIOZ) 3. Bestuderen of mosselbanken het herstel van zeegrasvelden bij Griend zouden kunnen stimuleren/faciliteren én of BESE-elementen zeegrasherstel zouden kunnen stimuleren. (MERCES, RU/NIOZ, Zeegrasherstel Waddenfonds/Naturmonumenten) 4. Het belang van een rijk wad (mosselbanken, zeegras) voor kustbescherming. (STW all-risk, NIOZ/RUG).

Figuur 7 Opzet BESE elementen mosselbankherstel Griendproef Experimentele opzet Voor het experiment zal gebruikt worden gemaakt van BESE-structuren voor de aanleg van mosselbanken d.m.v. het natuurlijk invangen van mosselzaad en zeegrasveldjes zullen worden aangelegd door het uitzaaien van groot zeegraszaad (Zostera marina) afkomstig van het Duitse Waddeneiland . Hetzelfde type zaad wordt ook gebruikt in het zeegrasherstelproject ‘Zeegras: herstel biobouwer van de Waddenzee’ (Waddenfonds, uitgevoerd door Natuurmonumenten’.

Het experiment zal op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden uitgevoerd, wat inhoudt dat de design ‘full-factorial’ zal zijn. Dit betekent dat er naast een proefopstelling met zowel mossels (BESE) als zeegras er ook een opstelling zal zijn met alleen mossels, alleen zeegras en zonder mossels en zeegras. Deze opstelling (‘blok’) zal 4x worden herhaald op beide locaties (NW en Zuid, Fig. 6).

BESE-structuren voor mosselbankherstel zullen worden aangelegd in patronen die ook in natuurlijke mosselbanken te zien zijn. Één mosselbank-BESE structuur zal 10 strips van 5x0,5 m BESE bevatten (Fig. 7). Elk full- factorial blok bevat 2 van dat soort structuren (10 x 5 x 2 = 100 m BESE structuren) en wordt op elke locatie 4x herhaald (400 m BESE per locatie). In totaal zal er dus 800 m BESE structuren (0.5 m Figuur 8 BESE structuur van 16 cm hoog op het wad bij Griend, vastgezet met 6 breed) op het wad bij Griend betonijzeren pinnen. worden aangebracht. Elke structuur zal met 6 betonijzerenpinnen van 1 m lang worden vastgezet (Fig. 8). Een pilot-experiment heeft uitgewezen dat deze opstelling stormproof is. Zowel de BESE-elementen als de ijzeren pinnen zijn biologisch afbreekbaar en steken slechts 16 centimeter boven het wad uit. Bovendien zal de kleur van de BESE-elementen in de definitieve opstelling grijs zodat de structuren minder afsteken tegen het wad.

Zeegras zal aangebracht worden achter de mosselbanken door zaden in afgebakende plots te injecteren. Dit zal op drie verschillende experimentele manieren worden gedaan: zonder BESE elementen, met bovengrondse BESE elementen en met ondergrondse (ingegraven) BESE elementen. In totaal zal er 80 m2 zeegras per locatie en dus 160 m2 in totaal worden ingezaaid in de proef.

Logistiek Het experiment zal worden opgezet in de week van 7-14 maart (8 dagen). Vanwege de grote hoeveelheid materiaal (>60 m3 BESE structuren en 5 ton betonijzer) zal het vervoer naar het eiland worden uitgevoerd d.m.v. een ponton met daarop containers. Op deze wijze kan het ponton vlakbij de experimentele locatie droogvallen waardoor de tijd benodigd voor het vervoer van materialen sterk kan worden beperkt. Hieronder zal puntsgewijs worden aangegeven wat de plannen van uitvoering zijn en welke mitigerende/verstoringsverminderende maatregelen hierbij zullen worden getroffen.

Vervoer: Per ponton van Harlingen naar Griend met hoogwater waarbij behoorlijke afstand tot het eiland zal worden bewaard. Na het plaatsen van de opstelling op locatie 1 zal het ponton eenmalig worden versleept naar locatie 2. Zodra het plaatsen van het materieel op deze locatie klaar is zal het ponton weer terug naar Harlingen worden vervoerd. Mitigerende maatregelen: Afstand bewaren van het eiland tijdens het plaatsen met hoogwater. Monitoren gedrag eventuele overtijende vogels bij plaatsen ponton. Accommodatie: Omdat er alleen op het wad wordt gewerkt en om activiteit op het eiland met hoogwater te beperken zal er gewerkt worden vanaf een Friese Vloot schip waar de aanwezige onderzoekers op kunnen overnachten en overtijen tijdens hoogwater. Mitigerende maatregelen: Het gebruik van dit type accommodatie is een mitigerende maatregel om de activiteit op het eiland zelf sterk te beperken en het werk op het wad efficiënter te maken. Verder zal het schip bij hoogwater moeten aanvaren waarbij gepaste afstand van het eiland zal worden bewaard en waarbij zo min mogelijk mensen aan dek zullen staan. Ook hierbij zal vogelgedrag worden geobserveerd en gerapporteerd. Plaatsen: Het plaatsen van de structuren zal plaatsvinden tijdens laagwater (2,5u voor tot 2,5u na laagwater) met max. 10 personen (allen ervaren wadonderzoekers). Door het gebruik van betonijzeren pinnen zal alles handmatig geplaatst kunnen worden. Het materiaal zal met kruiwagens en wadkarren vanaf de ponton naar de juiste locatie (van tevoren uitgemeten met een dGPS en meetlinten) worden vervoerd waarna de structuren kunnen worden geplaatst. Door van tevoren alles zorgvuldig voor te bereiden (materialen, werkwijze, briefing) zal het werk zo efficiënt mogelijk plaats kunnen vinden. Naar verwachting zijn er per locatie (NW en Z) drie getijden van 5u nodig om alles te plaatsen. Dit staat gelijk aan 3 werkdagen omdat het getij midden op het dag valt en we alleen tijdens daglicht zullen werken. Mitigerende maatregelen: Activiteit op het wad zal beperkt worden tot 2.5u voor en 2.5u na laagwater. Zorgvuldige voorbereiding zal leiden tot een efficiënte werkwijze waardoor de werktijd (in aantal dagen) kan worden beperkt. Handwerk zal er voor zorgen dat er geen machines op het wad hoeven te rijden. Ook hierbij zal vogelgedrag en –aanwezigheid worden gemonitord. In totaal zal naar verwachting 6 dagen met 10 man geclusterd (dus niet verspreid over het wad) aan de opzet van het experiment worden gewerkt. Ook vindt het plaatsen ruim vóór de start van het broedseizoen plaats om verstoring van vestigende broedvogels te voorkomen. Het ponton zal tussen het eiland en de werkzaamheden worden geplaatst om werkende onderzoekers zo veel mogelijk uit het zicht van vogels op het eiland te houden. Structuren De BESE elementen zijn van gemaakt van biologisch afbreekbaar aardappelzetmeel. Mochten de structuren nu onverhoopt, ondanks positieve ervaringen van de afgelopen 4 jaar, breken of uiteenvallen in stukken die voor vogels en andere fauna een gevaar zouden kunnen vormen (bijv. inslikkingsgevaar), dan zal het experiment direct worden stopgezet en zal alles worden opgeruimd.

Metingen Na de opzet van het experiment zullen de volgende factoren worden gemonitord tijdens de duur van de proef (2-3 jaar). De meeste metingen zullen non-destructief zijn om mosselbank- en zeegrasherstel te stimuleren.  BESE elementen: conditie van de structuren, vestiging van mossellarven, overleving van mossellarven, ontwikkeling en bedekking door mossels, vestiging andere fauna in de structuren.  Zeegras: kieming van zaden, zaailing overleving, zeegrasdichtheid, zeegrasmorfologie en conditie, zaadproductie en zaadverspreiding (d.m.v. steekbuizen).  Sedimentdynamiek: sedimentdynamiek in een gradiënt van voor de structuren tot op de vooroever van het eiland m.b.v. bovengenoemde sedimentatiestaafjes  Golfdynamiek: Op dezelfde locaties als sedimentstaafjes door het plaatsen van golfloggers (jaarrond) en gipsstaafjes (gedurende twee getijden).  Sedimentkenmerken: Nemen sedimentmonsters (20 ml) twee keer per jaar op dezelfde schaal als metingen aan sedimentdynamiek.  Biogeochemie: Nemen porievochtmonsters op transectpunten 3-4x per jaar.  Hoogtemetingen: Over transecten met een rtk-dGPS 6x per jaar (met name naar stormen)  Luchtfoto’s: Door het oppervlak van de geplande drone foto’s (zie boven) uit te bereiden kan ook de ruimtelijke ontwikkeling van de proef vanuit de lucht in kaart worden gebracht.  Benthos: Om het effect van de proefopstelling op de bodemfauna (epi- en endobenthos) te kwantificeren zullen er 3x per jaar op de transectpunten bodemmonsters worden genomen met een SIBES-steekbuis (diameter 10 cm, diepte 30 cm) worden genomen.  Vogeltellingen: Bij zowel hoog- als laagwater zullen vogeltellingen worden uitgevoerd (NW locatie) om de effecten van en gebruik van de opstelling door steltlopers en eenden (eidereenden, bergeenden) te quantificeren. Dit zal plaatsvinden vanuit een schuiltentje op de zandsuppletie die ruim voor hoogwater betreden zal worden. (4x per jaar)  Vis aanwezigheid en diversiteit: Met behulp van fuiken zal 2x per jaar de vis- en krabdichtheid op en rondom de opstelling worden bepaald (zowel in de mossel als controleplots). Vanwege de betrokkenheid van NIOZ bij dit experiment kan voor het uitvoeren van deze metingen worden aangesloten bij de visvergunning t.b.v. wetenschappelijk onderzoek van het NIOZ die momenteel op nieuw is aangevraagd. Wanneer deze nieuwe vergunning binnen is zal melding worden gemaakt van de geplande vismetingen bij de vergunningverlener. Fuiken zullen max één volledige getijdencyclus (12u) blijven staan. Mitigerende maatregelen: Alle metingen (m.u.v. habitatgebruik door vogels bij hoogwater) zullen tijdens laagwater (2.5u voor tot 2.5u na laagwater) plaatsvinden. Metingen tijdens het broedseizoen zullen zoveel mogelijk worden beperkt, maar wanneer noodzakelijk, zal gezocht worden naar manieren om broedvogels niet te verstoren. Sowieso bevindt het experiment zich op het wad, op enige afstand van het eiland, en er zal gezocht worden naar manieren om het betreden van het eiland te voorkomen d.m.v. bijv. ééndagsbezoeken. Eind mei zal de Wadtoren van Natuurmonumenten/NIOZ gedurende 2 weken op Griend liggen voor het drietenenonderzoek (zie onder). Er zal van deze gelegenheid gebruik worden gemaakt om zoveel mogelijk metingen te kunnen doen aan het experiment zonder het eiland met broedkolonies te hoeven betreden. Wanneer er voor bepaalde metingen paaltjes of apparaten geplaatst moeten worden dan zullen op die paaltjes zogenaamde ‘bird pins’ geplaatst worden om te voorkomen dat slechtvalken of kiekendieven deze paaltjes als uitvalsbasis kunnen gebruiken om op wadvogels te jagen. Vóór de aanleg van de proef zal ook eerst het lokale habitatgebruik door wadvogels worden bepaald om de effecten van de proefstructuur in kaart te kunnen brengen.

Planning Experiment Datum Actie Mitigerende maatregelen #personen Dec. 2016 Plaatsen pilot BESE- Tijdens laagwater 2 elementen Jan. 2017 Inspectie BESE-pilot Tijdens laagwater 2 Feb. 2017 Kwantificeren Tijdens laagwater en tijdens 2 habitatgebruik locaties hoogwater vanuit een schuilhutje experimenten 7-14 Maart Plaatsen experiment Tijdens laagwater (2.5u voor tot 2.5u 10 2017 en eerste metingen na), verblijf op droogvallend Friese (T0) vlootschip, niet op het eiland, Efficiënte voorbereiding – zo kort mogelijke werktijd 4-5 april Inzaaien zeegras, Niet betreden eiland, op- en neer 6 Hoogtemetingen dGPS varen en elementinspectie Laatste 2 Meetserie (T1) Niet betreden eiland, werken vanuit 4 weken mei de wadtoren, alleen bij laagwater Juni 2017 Zeegrasmonitoring 1 dag, bij laagwater, niet betreden 4 eiland Half Juli Meetserie (T2) Na uitvliegen kuikens, bij laagwater 6 2017 Augustus Zeegrasmonitoring Bij laagwater, niet betreden eiland 4 2017 September Meetserie (T3) Bij laagwater 6 2017 November Meetserie (T..) Bij laagwater 6 2017 Winter Meetserie (T..) na Bij laagwater, buiten 4 2017-2018, storm zeehondenseizoen na storm Maart 2018 Meetserie + Bij laagwater, vóór broedseizoen 6 onderhoud + uitzaaien zeegras Juni 2018 Zeegrasmonitoring Bij laagwater, beperken verstoring 4 broedvogels (max. 3 dagen) Eind juli Meetserie (T…) Bij laagwater, ná broedseizoen 6 2018 Augustus Zeegrasmonitoring Bij laagwater 4 2018 September Meetserie (T..) Bij laagwater 6 2018 November Meetserie (T..) Bij laagwater 6 2018 Winter Meetserie (T..) na Bij laagwater, buiten 6 2018-2019, storm zeehondenseizoen na storm Voorjaar Inspectie toestand Bij laagwater 6 2019 structuren, beslissing laten staan of niet

3. Broedonderzoek grote sterns

Het Waddeneiland Griend herbergde ooit de grootste broedkolonie van grote sterns in heel Noordwest-Europa. Begin van de jaren 2000 broedden er meer dan 10.000 paar grote sterns op het eiland, maar sinds 2006 is het aantal broedparen grote sterns afgenomen tot historisch lage aantallen van slechts iets meer dan 500 broedpaar in 2016. Om te achterhalen waarom het aantal grote sterns op Griend zo is afgenomen en waarom het broedsucces zo laag is wordt er sinds 2016 onderzoek gedaan naar de broedecologie van de grote sterns op Griend. Om deze gegevens in perspectief te kunnen stellen wordt hierbij een vergelijking gemaakt met andere, recent opgekomen broedkolonies in het Nederlandse Waddengebied; Utopia op en de Feugelpolle op .

Naast de grote stern zullen ook nabij broedende kokmeeuwen bij dit onderzoek worden betrokken vanwege de nauwe interactie tussen kokmeeuwen en broedende grote sterns die uit eerder onderzoek (Stienen et al. 2001) is gebleken. De grote sterns van Griend broeden dicht bij elkaar maar worden omgeven door kokmeeuw-broedparen omdat de grote sterns gebruik maken van de bescherming die de agressievere kokmeeuwen bieden tegen predatoren zoals grote meeuwen (zilvermeeuwen, kleine mantelmeeuwen). Aan deze bescherming zijn echter wel kosten verbonden want de kokmeeuwen stelen regelmatig vis die door grote sterns aan hun jongen wordt aangevoerd (kleptoparasitisme).

De belangrijkste vraagstellingen in dit onderzoek zijn: 1. Wat bepaalt de nestplaatskeuze van grote sterns? (is Griend minder aantrekkelijk?). 2. Wat bepaalt het broedsucces van de grote sterns op Griend? (Predatie/kleptoparasitisme/voedselbeperking, interactie grote stern-kokmeeuwen)

1. Nestplaatskeuze Dit onderzoek zal met name plaatsvinden m.b.v. ruimtelijke analyses op basis van luchtfoto’s die zoals hierboven beschreven éénmalig gemaakt zullen worden in het broedseizoen, eind mei als de grote sterns en kokmeeuwen stevig op de eieren zitten. De overige ruimtelijke analyses zullen plaatsvinden d.m.v. analyses aan satellietbeelden (Sentinel, Landsat 8) van broedlocaties van grote sterns in heel Nederland. Mitigerende maatregelen: Luchtfoto per drone zal worden gemaakt zoals hierboven in het monitoringsplan beschreven is, tijdens laagwater, eind mei wanneer de kans op verstoring van broedvogels minimaal is. Vlieghoogte zal min. 20 m zijn.

2. Broedsucces Om inzicht te krijgen in factoren die bepalend zijn voor het (uitblijven van) het broedsucces van de grote sterns op Griend zal onderzoek plaatsvinden aan predatie, mate van kleptoparasitisme en voedselaanvoer (frequentie, soort en lengte) waarbij zowel naar kokmeeuwen als grote sterns zal worden gekeken.

In 2016 is hier al een eerste proef mee gedraaid waarbij, om verstoring in de kolonie te beperken, in de kolonie 10 paaltjes geplaatst zijn met daaraan intervalcamera’s die elke 15 min. één minuut filmopnames maakten. Uit analyse van deze beelden is een algemeen beeld

Figuur 9 Still uit een camerabeeld van Griend (2016) met daarop een adulte grote stern gekomen van het die een vis aanvoert voor een kuiken. Door de slechte resolutie is identificatie van de vis belang van de moeilijk. factoren (Fig. 9), maar helaas niet een volledig beeld vanwege de beperking van de reikwijdte van de camerabeelden en het maar 1/15 van de tijd kunnen volgen van de sterns.

Om de frequentie van visaanvoer, vissoort, visgrootte, lot van de prooi (ouder/kuiken/kleptoparasitisme/anders) en predatie te kunnen kwantificeren is daarom een andere benadering nodig waarbij naast grote sterns ook nabije kokmeeuwennesten zullen worden gevolgd. We werken met een tweevoudige benadering voor de broedseizoenen van 2017 en 2018.

1. Fotokwantificering prooiaanvoer Recent Zuid-Afrikaans onderzoek (Gaglio et al. 2016) aan de grote kuifstern (Thalasseus bergii), een verwant van de grote stern, heeft laten zien dat een door hun ontwikkelde methode doeltreffend is om aangevoerde vis te identificeren en op te meten vanwege de hoge fotokwaliteit. Hierbij is handmatig, vanuit een schuilhutje alle vis die werd aangevoerd gefotografeerd d.m.v. een spiegelreflexcamera met een telelens. Deze methode is noodzakelijk om te kunnen beantwoorden welke vis er wordt aangevoerd en van welke grootteklasse omdat de beeldresolutie van videostills (Fig. 9) hiervoor niet toereikend is. Vraagstelling: Welke vis en van welke grootteklasse wordt aangevoerd aan de kuikens? Methode: Vastleggen aangevoerde prooien grote sterns en kokmeeuwen door middel van digitale fotografie vanuit een schuilhut Mitigerende maatregelen: Fotografie vanuit een schuilhut op 40 m. afstand van de kolonie, Hele dag in de schuilhut, max. 3 min. verstoring van de omringende kolonies. Frequentie: 2-3 dagen in de week na het uitkomen van de kuikens. En 2-3 dagen wanneer de kuikens 3 weken oud zijn.

2. Frequentie prooiaanvoer en lot van de prooi Om te kwantificeren hoeveel prooi de kuikens daadwerkelijk gevoerd krijgen willen we bepalen a) hoe vaak er prooi aangevoerd wordt, b) wat het lot is van de prooi en c) hoe vaak de kuiken gepredeerd worden. Om dit te doen zonder continue aanwezigheid van onderzoekers in de kolonie in schuilhutjes willen we een geavanceerd videosysteem bouwen dat continue opnames maakt van zo’n 10 nesten in de kolonie en het omringende luchtruim. Een dergelijke camera zal dan zowel in de grote sternenkolonie als in de nabije kokmeeuwenkolonie geplaatst worden. Het bouwen van een dergelijk systeem, dat de videobeelden door moet sturen naar een computer/harde schijf in het huisje, zal enige verstoring opleveren in de kolonie, maar de winst is dat deze verstoring éénmalig is en dat een dergelijk systeem vrijwel geen onderhoud zal vragen. Vraagstelling: Hoeveel prooi komt er daadwerkelijk bij de kuikens terecht? Methode: Videosystemen voor continue filmopnames die op afstand door kabels van stroom voorzien zullen worden. Mitigerende maatregelen: Beperking van verstoring tijdens het plaatsen. Dit systeem is al een mitigerende maatregel om frequent bezoek aan de kolonie te beperken. Op het systeem worden bird-pins geplaatst om te voorkomen dat kokmeeuwen makkelijk in de grote sternenkolonie kunnen gaan zitten Frequentie: Plaatsen eind mei wanneer de sterns ‘stevig’ op hun nesten zitten. Weghalen half juli na uitvliegen laatste kuikens.

Zenderen Naast bovenstaande onderzoekscomponenten bestaat ook de wens om te volgen waar grote sterns gaan foerageren tijdens het broedseizoen. Op deze manier zouden we broedsucces kunnen koppelen aan het ruimtelijk gebruik van het Waddenecosysteem. Daarom bestaat de wens om grote sterns in de toekomst ook te zenderen om dit te kunnen volgen. Dit is eerder ook succesvol gedaan in de Delta (Fijn et al. 2017). Voor deze activiteit zal worden samengewerkt met Ruben Fijn van Bureau Waardenburg die veel ervaring heeft met het vangen en zenderen van grote sterns. Bureau Waardenburg heeft momenteel een overkoepelende DEC-aanvraag ingediend en deze zal naar verwachting al in het broedseizoen gelden. Voor aanvang van de geplande activiteiten zal dit worden gemeld aan de vergunningverlener. Vraagstelling: Waar foerageren de sterns van Griend in de kuikenperiode? Methode: Vangen van grote sterns op het nest (4x) en voorzien van een flexibel harnas met zender Mitigerende maatregelen: Beperking van verstoring door vangactiviteiten te combineren met geplande werkzaamheden van de vogelwachters. Gebruik maken van een flexibel harnas dat na 2 maanden vanzelf afvalt. De sterns dragen de zender dus maar zeer beperkte tijd. Maximale tijd in de kolonie is 1 uur. Vangen en zenderen zal door ervaren onderzoekers gebeuren Frequentie: ÉÉnmalig in mei 2017

4. Belang van Griend voor drieteenstrandlopers

Langlopende tellingen laten zien dat het aantal drieteenstrandlopers van de Oost- Atlantische populatie sinds de jaren ’80 is verdrievoudigd. In diezelfde periode is het aantal doortrekkende drieteenstrandlopers rond Griend maar liefst 18 keer zo groot geworden. Die toename rond Griend, die zelfs groter is dan de populatie-toename, laat zien dat Griend een bijzonder aantrekkelijke plek voor drieteenstrandlopers is. In deze component van het onderzoek willen we onderzoeken welke factoren Griend zo’n aantrekkelijke plek maken voor drieteenstrandlopers. Dit onderzoek bestaat uit vier componenten: I. de wadbemonstering van mobiele benthossoorten, II. hoogwatertellingen en ringlezingen en III. Laagwaterverspreidingsonderzoek. Aanvullend op dit onderzoek zal ook het ruimtelijk gebruik van de Grienderwaard door drieteenstrandlopers worden onderzocht in de zomer van 2017. Hiervoor zullen vogels worden gevangen en gezenderd. Dit onderzoek, en alle onderzoek dat het vangen, ringen en zenderen van steltlopers behelst, loopt via de NIOZ- vergunning. Voor het onderzoek dat in de 2e helft van mei plaatsvindt zal gebruik worden gemaakt van de wadtoren van het NIOZ/Natuurmonumenten die dan naar verwachting bij Griend zal liggen zodat voor dit soort onderzoek het eiland niet betreden hoeft te worden. De vergunningaanvraag (Waterwet) hiervoor is recentelijk door NIOZ ingediend.

I. Wadbemonstering Uit veldobservaties is gebleken dat drieteenstrandlopers rond Griend voornamelijk bewegende prooien eten: crustacea (garnaalachtigen en krabben). Gebaseerd op deze informatie is een specifiek bemonsteringsprogramma opgezet om de verspreiding van dit voedsel in kaart te brengen. In juli (aankomst drieteenstrandlopers) en eind september (vertrek drieteenstrandlopers) wordt met laag water het wad rond Griend bemonsterd. Dit werk vindt grotendeels plaats vanaf de Navicula van het NIOZ die onder de NIOZ-vergunning vaart. Vraagstelling: Hoe is het voedsel van drieteenstrandlopers verspreid over het wad? Hoe verandert deze verspreiding over verloop tijd? Methode: Laagwater-bemonstering rond Griend in 4 duo’s Mitigerende maatregelen: Er werken 4 teams gelijktijdig om de duur van verstoring te beperken tot 5 laagwaterperiodes. Daarnaast werken de teams naast elkaar om eventuele verstoring te beperken tot één hoek van de Grienderwaard. Frequentie: 5 dagen eind juli en 5 dagen eind september

II. Hoogwatertellingen en ringlezingen Drieteenstrandlopers broeden in het arctisch gebied en overwinteren in een gebied dat zich uitstrekt van Europa tot Zuid-Afrika. In al deze gebieden worden vogels gevangen en geringd. Elk individu krijgt een unieke combinatie kleurringen. Op verschillende momenten en locaties worden kleurringen afgelezen zodat er een beeld kan ontstaan waar de vogels naartoe gaan. Uit recent onderzoek op Griend is gebleken dat het eiland een kruispunt is voor drieteenstrandlopers die in uiteenlopende gebieden overwinteren. Ze verschillen bovendien in de periode dat ze op Griend zijn: Europese overwinteraars blijven langer op Griend dan Afrikaanse overwinteraars. Met hoogwater wordt gekeken hoeveel drieteenstrandlopers er gebruik maken van Griend en hoe dit verandert gedurende de doortrekperiode.

Vraagstelling: Wanneer maken welke drieteenstrandlopers gebruik van Griend? Methode: Hoogwatertellingen en ringlezingen op de hoogwatervluchtplaats van Griend Mitigerende maatregelen: De tellingen worden uitgevoerd door 1 persoon die in het water staat, zo lijkt de teller kleiner. De teller beweegt zo min mogelijk om te voorkomen dat de vogels verstoord worden. De teller neemt al plaats in het water terwijl het water opkomt op de verstoring van de beweging zoveel mogelijk te beperken. Frequentie: Elk hoogwater in de 2de helft van mei en van de 2de helft van juli tot eind september.

III. Laagwaterverspreidingstellingen op het wad Met laag water gaan de drieteenstrandlopers op de wadplaten op zoek naar voedsel. Waarnemers gaan met laag water ook het wad op, om te onderzoeken welke specifieke plekken gebruikt worden door drieteenstrandlopers. Door te noteren waar er drieteenstrandlopers worden waargenomen, kan in kaart worden gebracht of er bepaalde hotspots zijn. Ook kan er dankzij kleurringen onderzocht worden of drieteenstrandlopers steeds dezelfde plekken bezoeken, met andere woorden of ze plaatstrouw zijn.

Vraagstelling: Welke delen van het wad rond Griend zijn aantrekkelijk voor drieteenstrandlopers? Zijn drieteenstrandlopers plaatstrouw? Methode: Met laag water te voet het wad op. Groepen tellen en kleurringen aflezen. Alleen of in duo’s. Mitigerende maatregelen: Meestal gaan waarnemers alleen het wad op (maximaal 2), in andere gevallen 2 teams van 2 personen. De waarnemers bewegen rustig om de vogels niet te verstoren. Als er een groep is gevonden, bewegen de waarnemers langzaam in de richting van de groep om te voorkomen dat de vogels opvliegen daarbij wordt een gepaste afstand bewaard. Frequentie: dagelijks, de 2de helft van mei en van de 2de helft van juli tot eind september.