UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

De crisis in en de apolitieke morele strijd van de internationale gemeenschap: ‘ethisch gelegitimeerde onwetendheid’, ‘responsibility to protect’ of ‘right to punish’. Een kritische analyse van Mamdani’s ‘saviors and survivors’

Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 24.997

Van Alboom Kristof

MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT

PROMOTOR: (PROF.) DR. WALRAET

COMMISSARIS: (PROF.) DR. VLASSENROOT

COMMISSARIS: (PROF.) DR. ZEMNI ACADEMIEJAAR 2009 - 2010

Inhoudstafel

Abstract

Inleiding p.2

Hoofdstuk 1: De politiek van de ‘Save Darfur Coalition’

1.1 Inleiding p. 3 1.2 Save Darfur Coalition p. 3 1.2.1 Ontstaan en uitbouw van een brede basis p. 3 1.2.2 De politiek van de coalitie: een apolitieke morele strijd p. 4 1.2.3 De strijd om cijfers: de media als magnetisch veld voor het morele kompas p. 5 1.2.4 Internationale sterren voorop in de morele strijd p. 6 1.2.5 De religieuze basis van de SDC: heilige morele godsdiensten tegen het p. 6 absolute moslimkwaad 1.3 De apolitieke morele strijd: claims versus resultaten p. 7 1.3.1 De SDC: een exponent van een morele Amerikaanse bevolking? p. 7 1.3.2 Morele legitimatie of intellectueel bedrog? p. 7 1.3.3 Toch eerst begrijpen alvorens in te grijpen? p. 8 1.3.4 Een strijd binnen ieder conflict: cijfers als equivalent voor de ernst van p. 9 de situatie 1.3.5 Universele waarden of de universele drijfveer:moraliteit versus grondstoffen p.10 1.3.6 De rol van de media: kritische observator of manipulator? p. 11 1.3.7 Het verlichte Westen tegen het absolute moslimkwaad en het uitdragen van p. 12 de democratie 1.3.8 De SDC: sloganeske benamingen versus praktische resultaten p. 15

Hoofdstuk 2: Een complex conflict: de nood aan historisering en contextualisering

2.1 De focus op Darfur: een raciaal conflict p. 17 2.2 De verspreiding van de islam en de Arabische cultuur p. 19 2.3 Het koloniale bestuur: heridentificeer en verdeel p. 20 2.4 Op zoek naar een gevoel van eenheid p. 21 2.5 Van een lokaal naar een nationaal conflict p. 23 2.6 Het conflict binnen een regionale context p. 23 2.7 Land als inzet van het conflict: het einde van een verzoeningstraditie p. 25 2.8 Counterinsurgency vanuit Khartoem p. 26 2.9 Het ‘Darfur Peace Agreement’: de uitzichtloosheid nabij? Polarisering en p. 26 verdeeldheid 2.10 Een genuanceerde visie op een internationaal conflict p.28 2.10.1 Ras, religie en koloniaal bestuur: de afwezige eenheid p. 28 2.10.2 De Janjawiid als regionaal fenomeen: Khartoem als broodheer p. 29 2.10.3 Land als belangrijke stap naar vrede p. 30

Hoofdstuk 3: Het ICC en de R2P

3.1 Al – Bashir in de beklaagdenbank: de visie van Mamdani p. 32 3.2 Het ICC schrijft een aanhoudingsbevel uit p. 33 3.2.1 De belangrijkste mogelijkheden van het ICC p. 33 3.2.2 Een niet onbesproken openbare aanklager: de methodes en persoonlijkheid p. 34 van Ocampo 3.3 Naar een humanitaire interventie: responsibility to protect p. 38 3.3.1 Mensenrechten versus soevereiniteit p. 38 3.3.2 R2P p. 39 3.3.3 R2P: het grote gelijk van extreme voorbeelden p. 41 3.3.4 R2P: Darfur als volgende…? p. 42

Hoofdstuk 4: Toekomstperspectieven voor Darfur en Soedan

4.1 ‘Victor’s justice’, ‘Survivor’s justice’ of een ‘waarheids – en verzoenings – p. 43 commissie 4.2 De AU: een zoektocht naar vrede, verzoening en gerechtigheid zonder het ICC p. 43 4.2.1 Daders en verantwoordelijken voor het gerecht p. 43 4.2.2 Een regionaal initiatief: berechting, vrede en …vergeving p. 44 4.3 Al – Bashir als garantie voor verkiezingen, een secessiereferendum en p. 46 vredesakkoorden? 4.3.1 Verkiezingen: en de winnar is… p. 46 4.3.2 Het secessiereferendum: kroniek van een aangekondigd conflict? p. 49 Afsluitende opmerkingen p.51 Conclusie p. 54 Bijlagen Bibliografie

Abstract In voorliggende studie wordt de analyse van Mamdani’s ‘Saviors and survivors’ kritisch onderzocht. We zullen aandacht hebben voor de ‘Save Darfur Coalition’, waar Mamdani een groot belang en invloed aan toeschrijft. Vervolgens zullen we de analyse van deze coalitie kaderen binnen de historisering en contextualisering die Mamdani van het conflict geeft. In het laatste deel van zijn studie onderzoekt Mamdani welke mogelijkheden er voor vrede, gerechtigheid en verzoening zijn. De internationale gemeenschap wordt hierbij met de vinger gewezen. De voorstellen en kritiek van Mamdani zullen een basis zijn om zelf mogelijkheden te onderzoeken, alsook de kritiek van Mamdani op de internationale gemeenschap te evalueren.

Inleiding In 2003 – 2004 vindt in Darfur een conflict plaats dat meer dan welk ander conflict ook, onder de aandacht zal gebracht worden door de internationale media. De roep om het geweld te stoppen wordt steeds luider. Dit gebeurt echter wanneer de noodtoestand in het gebied niet langer van toepassing is. Mamdani onderzoekt in zijn ‘Saviors and Survivors. Darfur, Politics and the War on Terror’ de drijvende kracht achter deze mediatisering. Hij zal felle kritiek leveren op het feit dat men zich niet meer informeert, maar onmiddellijk oproept tot actie, vanuit een moreel geweten. In het eerste deel van dit schrijven zullen we deze analyse uiteenzetten, alsook een eigen analyse maken van dit fenomeen.

In een tweede deel wordt summier – maar geheel in de traditie van Mamdani – het conflict in zijn historische context geplaatst. Dit als noodzakelijke voorwaarde om een conflict te begrijpen en er de juiste hedendaagse consequenties aan te verbinden. In een tweede bijlage wordt een chronologisch overzicht voorzien.

In het derde deel onderzoeken we de mogelijkheden van het Internationaal Strafhof, actueler dan ooit na de doorverwijzing van de zaak – Darfur door de Veiligheidsraad en de aanklacht tegen president al – Bashir. Ook wordt de doctrine geëvalueerd die de afgelopen jaren de internationale politieke scène heeft beheerst: de ‘Responsibility to Protect’. Voor – en tegenstanders worden aan het woord gelaten. We zullen de zwakheden en mogelijkheden van beide visie bespreken.

Tot slot kijken we naar de huidige toestand in Darfur en Soedan. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden die er zijn aangaande vrede, verzoening, berechting,…Ook het toekomstige secessiereferendum van Zuid – Soedan wordt in rekening gebracht. Cruciaal is het argument dat we steeds weer horen – vooral om de verkiezingen te aanvaarden –: is het dulden van al – Bashir werkelijk een noodzakelijke voorwaarde om vrede te brengen, gerechtigheid te laten plaatsvinden, de vredesakkoorden te implementeren (dus ook het plaatsvinden van het referendum),…

Hoofdstuk 1: De politiek van de ‘Save Darfur Coalition’ 1.1 Inleiding In 2003 – 2004 is er een sterke toename van het geweld in Darfur. Dit gebeuren kent een grote weerklank in de internationale media. Een berichtgeving die haar gelijke niet kent. Mamdani (2009: 20-21) stelt dat andere conflicten, zoals in Angola en de Democratische Republiek Congo (DRC), alle moeite hebben om aan bod te komen. Nochtans is de ellende en het aantal slachtoffers er zeker niet minder. Er is de verklaring dat men de bevriende regimes niet voor het hoofd wil stoten, ook vanwege de aanwezige grondstoffen. Maar ook in Soedan en Tsjaad – indirect betrokken bij het conflict (infra) – zijn grondstoffen aanwezig. Op 26 februari 2003 bezetten een driehonderdtal opstandelingen, die zichzelf het ‘Darfur Liberation Front’ (DLF) noemen, de stad Gulu (hoofdstad van de provincie Jebel Marra in het centrum van Darfur). De regering onderdrukte deze opstand brutaal. Zeventien maanden later was het conflict in Darfur groot nieuws in de Amerikaanse media toen het U.S. Congress, op voorspraak van het U.S. Holocaust Memorial Museum (USHMM), een resolutie aannam die stelde dat er een ‘genocide’ plaatsvond in Darfur, gepleegd door de regering in Khartoem. Ook toenmalig president Bush verklaarde op 30 juni 2004 dat er een ‘genocide’ aan de gang was in Darfur. De enige politicus die zijn weerspannige stem liet horen was Powell, toenmalig minister van buitenlandse zaken. Hij verklaarde, nota bene in Khartoem, dat hij eerst bewijzen wilde zien alvorens over te gaan tot een bevestiging van de ‘genocide’. Enkele dagen later echter, en waarschijnlijk onder druk van bepaalde organisaties, was van zijn twijfel niets meer te merken en beschuldigde hij eveneens Khartoem van het plegen van een ‘genocide’. Het was ongezien dat een zittende regering een andere ervan beschuldigde een ‘genocide’ te plegen. Dit was, volgens Mamdani (2009: 22-25) niet in het minst een gevolg van de ‘Save Darfur Coalition’ (SDC).

1.2 Save Darfur Coalition 1.2.1 Ontstaan en uitbouw van een brede basis De SDC werd midden 2004 opgericht en is een organisatie die een kleine tweehonderdtal bewegingen verenigt. Het is een geheel van religieuze bewegingen, studenten, mensenrechtenspecialisten, filmsterren, sporters,…die een morele apolitieke verontwaardiging uitdrukt. Darfur werd onder de aandacht gebracht door Eric Reeves, professor Engelse literatuur die reeds in 1998 gealarmeerd werd over de situatie aldaar door een rapport van ‘Artsen Zonder Grenzen’. Enkele maanden later begon ook ‘New York Times’ – columnist Nicholas Kristof de situatie onder de aandacht te brengen. Echter, de eerste maanden kregen zij geen gehoor. Dat zou veranderen wanneer ze de steun kregen van organisaties die actie hadden gevoerd rond het conflict Noord – Zuid in Soedan. Vanaf 2003 komt het onderwerp meer en meer onder de aandacht en de oprichting van verschillende organisaties leidt tot de SDC, vooral door de inspanningen van het USHMM. Het eerste doel van de SDC was het conflict onder de aandacht brengen van de Amerikaanse en internationale bevolking. Cruciaal voor de ontwikkeling was de massale steun die er onder studenten (Students Take Action Now: Darfur (STAND)) ontstond. De focus kwam bovendien meer en meer te liggen op het werven van fondsen voor de eigen werking en de ondersteuning van internationale troepen (wat uiteraard wettelijk niet evident was). Niet enkel het conflict werd onder de aandacht gebracht, men wilde iedereen overtuigen van het plaatsvinden van een ‘genocide’. De campagne werd steeds agressiever en op paginagrote affiches werd iedereen die het plaatsvinden van de ‘genocide’ in vraag stelde (of het aantal slachtoffers), zwaar op de korrel genomen. Ook werd aangevallen vanwege haar oliebelangen in de regio. Ook werd een stickercampagne opgezet, 400.000 in aantal, die elk op zich een slachtoffer voorstelden. Mamdani (2009: 48-71) laakt de politiek van deze beweging: ze geeft foute cijfers aangaande het aantal slachtoffers en ze brengt de geschiedenis en de context van het conflict te weinig in rekening. Ook hebben ze geen aandacht voor de oliewedloop die aan de gang is tussen China en de Verenigde Staten van Amerika (VSA).

1.2.2 De politiek van de coalitie: een apolitieke morele strijd De coalitie stelde alles in het werk om hun strijd een moreel karakter te geven, daarbij gebruik makend van de zogenaamde CNN-factor. Op de website is een ‘pornografie’ van geweld te zien. Deze beelden hadden tot doel een morele verontwaardiging teweeg te brengen. Beelden spraken voor zich. Als men zulke uitspattingen van geweld ziet, dan zijn politieke overwegingen van geen belang. Men zou niet meer de fout uit het verleden maken door te kijken naar genociden en niets te ondernemen, onder het mom van ‘informatie inwinnen, de situatie trachten te begrijpen,…’. Voortaan zou men handelen, dit op basis van een moreel oordeel, gemaakt door morele wezens. Onder invloed van de religieuze bewegingen werden drie analogieën getrokken: deze met de Holocaust, de genocide in Rwanda en de oorlog tussen het noorden en zuiden van Soedan. Arabische milities waren de nazi’s die maar één doel voor ogen hadden: de Afrikaanse bevolking uitmoorden. We zouden toch niet dezelfde fout maken als tijdens de Rwandese genocide: toekijken en niet handelen. Toen werd er oeverloos gediscussieerd over het al dan niet plaatsvinden van een genocide, terwijl men niet ingreep en er honderdduizenden mensen de dood vonden. Maar, zo stelt Mamdani (2009: 65-68), er was wel degelijk een Amerikaanse betrokkenheid tijdens de Rwandese genocide. Indirect was er steun via Oeganda aan het Rwandees Patriottisch Front (RPF) dat Rwanda binnenviel en de macht overnam. De christelijke groeperingen benadrukten ook de analogie met het conflict in Soedan. Ook daar werden christelijke Afrikanen het slachtoffer van de Arabische moslims. Mamdani (2009, 68-70) waarschuwt voor het gebruik van deze analogie. Er is een totaal verschillende historische achtergrond. Zo was de slavernij in Darfur geen Arabisch, maar een lokaal instituut. Ook is Darfur steeds gemarginaliseerd door Khartoem. Binnen Darfur werden Arabieren gemarginaliseerd, met dus als resultaat een dubbele marginalisatie. Het conflict kent een geschiedenis tussen gesettelden en nomaden (en dus niet zozeer tussen Afrikanen en Arabieren). Het Westen is bovendien betrokken bij het conflict door de bewapening van de regio tijdens de Koude Oorlog. De Janjawiid, gezien als handlangers van Khartoem, is een nomadisch fenomeen, aanwezig in de ganse regio van de Sahel (Tsjaad, Centraal Afrikaanse Republiek (CAR),…). Tot slot onderdrukte al – Turabi de opstand in het zuiden, terwijl deze nu zijn steun verleent aan de ‘Justice and Equality Movement’ (JEM), een rebellengroep in Darfur.

1.2.3 De strijd om cijfers: de media als magnetisch veld voor het morele kompas Het aantal doden binnen het conflict is voorwerp van discussie. De ‘World Health Organization’ (WHO) schatte het aantal doden tussen september 2003 en januari 2005 op 118.142. Er werd benadrukt dat de meeste doden een gevolg waren van diarree en onzuiver water. De ‘Coalition of International Justice’ (CIJ) oordeelde op vraag van de Amerikaanse regering dat er 396.563 doden waren. Ondanks de studie van de WHO sprak men ook binnen de Verenigde Naties (VN) over 300.000 doden. Reeves en Kristof rapporteerden in hun columns fluctuerende cijfers. De ene maand waren er 300.000 slachtoffers, de volgende maand 500.000 en de maand nadien 400.000 – exclusief toegeschreven aan gewelddadige oorzaken. De hoge schattingen bekwam men door cijfers uit de periode dat het conflict op zijn hevigst was, te extrapoleren naar periodes waarbij de context en omstandigheden minder gewelddadig waren. Deze veranderende context is nu net van cruciaal belang. Op het moment dat de SDC aan haar steile opmars bezig is in 2005, bedraagt het aantal doden als gevolg van geweld nog ongeveer honderd per maand. Deze daling wordt toegeschreven aan de interventie van de Afrikaanse Unie (AU) en Internationale NGO’s die zich vooral richten op de kwalijke gevolgen van het onzuivere water. Het werk van de AU wordt vaak bespot en afgedaan als ruim onvoldoende en inefficiënt. Het werk van de INGO’s wordt doorgaans zeer gewaardeerd omdat zij een humanitaire bezorgdheid combineert met aandacht voor een inclusief politieke oplossing. Toch zijn er ook nuancerende geluiden te horen, zoals bijvoorbeeld bij Natsios, speciale gezant voor Darfur in Amerika: hij stelt in 2007 dat de cijfers fel gedaald zijn en dat er ook doden vallen bij conflicten tussen Arabieren onderling. De Amerikaanse senaat – waar hij deze getuigenis aflegde, was niet voorbereid op zulke analyse. Hij werd sterk in het verweer gedrongen, onder andere door Biden, thans vicepresident van de VSA. Natsios zou niet aan de druk kunnen weerstaan en legde zijn functie eind 2007 neer. De strijd om de cijfers – en de exclusieve toeschrijving ervan aan gewelddadige oorzaken – kaderden binnen de strijd om te bewijzen dar er in Darfur een ‘genocide’ aan de gang was. Dit was nodig om het onderscheid te maken met ‘misdaden tegen de menselijkheid’ die op zoveel andere plaatsen gepleegd werden. Ook de tegenwerping dat HIV/AIDS en malaria meer slachtoffers maakte kon daarmee van tafel geveegd worden. In de bewoordingen van Kristof: de mens bezit een moreel kompas en dat wees door het menselijk lijden en het kwaad ondubbelzinnig richting Darfur. Het pure kwaad moet bestreden worden en door dit aspect onderscheidt het conflict in Darfur zich van andere conflicten. (Mamdani, 2009: 25-39)

1.2.4 Internationale sterren voorop in de morele strijd Een andere oorzaak voor het succes van de SDC was de steun die ze kreeg van internationale ‘sterren’. Zo sprak Meryl Streep filmpjes in en raakte bekend dat Pitt en Jolie $ 1 miljoen schonken. Ook Matt Damon maakte zijn opwachting in de media om een pleidooi te houden. De meest bekende activist is waarschijnlijk George Clooney. Uit de talrijke tv – optredens van al deze ‘sterren’ bleek dat alles goed was voorbereid. Zo trok Clooney met zijn vader naar het getroffen gebied en toonde bij Oprah Winfrey een filmpje waarbij kinderen ‘hi Oprah’ in de camera schreeuwden. Clooney stelde dat het tijd was om te handelen en vroeg aan de kijkers hoe zij zouden omgaan met hun Holocaust, Rwanda en Cambodja. In 2006 zou hij de Veiligheidsraad van de VN toespreken. Bij de Olympische Spelen in China (2008) was het de beurt aan Spielberg om zich terug te trekken uit de organisatie van de openingsceremonie wegens mensenrechtenschendingen. Wat ze niet wisten (of wilden weten) was dat op het moment van hun acties, van een noodtoestand in Darfur geen sprake meer was. Ook Europa kon niet achterblijven. Blair, toenmalig prime minister van Groot – Brittannië, riep de 27 lidstaten van de Europese Unie (EU) op om de VN tot actie aan te manen. Ook het morele geweten van de muziekindustrie Bob Geldof sprak met succes culturele zwaargewichten als Eco, Fo, Havel, Grass en Pinter aan. We konden dit niet opnieuw laten gebeuren, zeker niet omdat deze nachtmerrie binnen drie weken ten einde zou kunnen zijn. Zouden we eindelijk de oorverdovende stilte na Srebrenica verbreken?

1.2.5 De religieuze basis van de SDC: heilige morele godsdiensten tegen het absolute moslimkwaad Religie was een belangrijke factor binnen de SDC. De christelijke groeperingen stonden bovenaan de hiërarchie en zouden de machteloze slachtoffers redden. De Joodse tak zou, refererend naar haar verleden, medelijden en sympathie opwekken. De islamitische groeperingen konden zich bij de interreligieuze strijd voegen door het op te nemen tegen het absolute kwaad binnen de eigen rangen. De weigering van de Arabische landen om een interventie te steunen werd zwaar op de korrel genomen. Was het door de afwezigheid van Amerikaanse of Israëlische daders dat er een oorverdovende stilte was? Stond niet in de koran dat ‘doden’ tegen Allah was? Deense moslimcartoons waren voldoende om de moslimwereld in vuur en vlam te zetten, maar honderdduizenden doden door Arabische daders kon geen reactie teweeg brengen. De Arabische landen moesten dringen onderwezen worden in mensenrechten.

1.3 De apolitieke morele strijd: claims versus resultaten 1.3.1 De SDC: een exponent van een morele Amerikaanse bevolking? De SDC verenigt een 180 – tal op religie gebaseerde verenigingen en verzamelt zo een 130 miljoen mensen. Door de jaren heen heeft men miljoenen dollars geïnvesteerd in campagne voeren. In de periode 2005 – 2008 heeft deze organisatie meer dan $75 miljoen publieke ontvangsten gekregen. 2006 was hierbij een hoogtepunt met $ 48 miljoen.[1] Dit geeft de indruk dat er een massale mobilisatie is in de VSA van mensen die op een apolitieke morele manier met mensenrechten begaan zijn. Maar is dit wel zo? Onderzoeken die worden gepubliceerd en waaruit zou moeten blijken hoezeer Amerikanen begaan zijn met mensenrechten, zijn vaak misleidend, zo stellen Mc Farland & Mathews (2005: 305-319). Het belang van mensenrechten stijgt wanneer het gaat om binnenlandse aangelegenheden: rechten voor vrouwen, homoseksuelen, mensen met een donkere huidskleur. Internationale mensenrechten zou voor één op de twee Amerikanen zeer belangrijk zijn. Wanneer we de resultaten van naderbij bekijken, zien we een genuanceerd beeld. Vooreerst is het belang dat men aan mensenrechten hecht afhankelijk van grote gebeurtenissen. Zo was de steun na de val van de Berlijnse muur (58%) meer dan dubbel zo groot als tijdens de onpopulaire missie in Somalië drie jaar later (28%). In vele onderzoeken komt ook naar voren dat nationale belangen sterk doorwegen (bijvoorbeeld bescherming tegen internationaal terrorisme). Een andere belangrijke voorwaarde is het prijskaartje dat verbonden is aan de internationale verdediging van de mensenrechten. Tot slot brengen velen de internationale mensenrechten maar in rekening wanneer ze er expliciet aan herinnerd worden. Ze zullen deze dus niet spontaan noemen wanneer ze hieromtrent ondervraagd worden. Ook blijken de antwoorden op theoretische vragen niet overeen te komen met antwoorden op vragen die peilen naar praktische implicaties (bijvoorbeeld het sturen van troepen).

1.3.2 Morele legitimatie of intellectueel bedrog? We moeten erkennen dat het niet altijd even makkelijk is om rechtlijnig te zijn wanneer men opkomt voor de slachtoffers van een bepaald conflict. Steeds weer is er de discussie welke tragedie het ergst is en rond welk thema men actie moet voeren. Het is uiteraard niet omdat er binnen een conflict minder slachtoffers vallen dat men geen campagne mag voeren omtrent dat conflict. Het is niet omdat er in Irak of Congo, of door malaria en AIDS veel of zelfs meer doden vallen dat een bepaalde organisatie omtrent Darfur geen campagne zou mogen voeren. Het is bovendien niet zo dat wie de strijd om de meeste slachtoffers ‘wint’, het alleenrecht krijgt op een internationale campagne. Al te vaak wordt het aantal slachtoffers als legitimatie voor protest aangewend, alsof een ander conflict voor de mensen ter plaatse minder erg zou zijn. Het is evenwel zo dat de SDC bovenstaande redenering niet verdedigt. Zij stellen niet dat er andere conflicten of tragedies zijn die misschien meer menselijk lijden teweeg brengen. Zij verdedigen hun keuze met de heel eenvoudige reden dat in Darfur het ‘zuivere’ kwaad aan het werk is. Het is een moreel kompas dat hen naar Darfur brengt. Dit is natuurlijk moreel en intellectueel misleidend bedrog. Wanneer men een morele justificatie zou gebruiken, moet men het leed van verschillende doodsoorzaken in rekening brengen om dan een voorkeur voor Darfur te legitimeren. Er kan een innerlijke morele drijfkracht aanwezig zijn, maar deze kan niet verklaard worden door het ‘absolute kwaad’. Het conflict in Congo is volgens de SDC minder erg omdat het een ‘etnische zuivering’ betreft, terwijl deze in Darfur gebaseerd is op een raciaal onderscheid. Moreel gezien houdt dit onderscheid geen steek. Daarom is het ook een intellectueel bedrog. Men brengt het conflict binnen in de retoriek van de War on Terror (WoT). De wereld wordt bedreigd door een absoluut kwaad, dat eenvoudigweg gelijkgesteld kan worden aan ‘hét moslimkwaad’, ter vervanging van ‘hét communistenkwaad’. Het discours sinds 9/11 is heel duidelijk: je staat moreel aan de goede of de absoluut foute kant, je bent voor de strijd of je bent ertegen. De Aristoteliaanse logica waarbij A en ¬A in hetzelfde bewijs onmogelijk samen kunnen voorkomen, laat geen nuancering toe. Dit werd ook duidelijk wanneer landen als Frankrijk en België niet wilden deelnemen aan de invasie in Irak. Meteen werden deze landen door toenmalig president Bush gelijkgesteld aan ‘steun voor de as van het kwaad’. Problematisch voor de coalitie is dat het conflict niet gelijk te schakelen is aan een raciale zuivering (infra).

1.3.3 Toch eerst begrijpen alvorens in te grijpen? De grote verdienste van het werk van Mamdani is dat hij een uitgebreide historische analyse brengt, waardoor we in staat zijn het conflict beter te begrijpen. Dat men gedurende de genocide in Rwanda niet ingreep omdat men discussieerde of het al dan niet om een ‘genocide’ ging – wat het recht tot interventie oplegt – was fout en doet vermoeden dat er andere belangen mee gemoeid waren. Zo was er bijvoorbeeld de zeer slechte ervaring van de VSA met haar troepen in Somalië. Ook was er de nog steeds niet volledig opgehelderde rol van het RPF en de steun van Oeganda en de VSA. Er was voldoende informatie van inlichtingendiensten en rapportages van mensen ter plaatse (zoals Dellaire) om er niet aan te twijfelen dat het om een ‘genocide’ ging. Toch mag deze situatie nu niet misbruikt worden om te pleiten voor een modus operandi ‘ingrijpen voor begrijpen’. Dit zet met name de deur wagenwijd open voor misbruik van het ‘recht tot interventie’. Toch moet men binnen de discussie een onderscheid maken tussen twee zaken – een onderscheid dat door Mamdani niet gemaakt wordt. Enerzijds waren er in 2003 – 2004 signalen dat er grove schendingen van de mensenrechten plaatsvonden in Darfur. Over het recht op ‘humanitaire interventies’ gaan we nu nog niet in, maar duidelijk mag zijn dat er toen redenen waren om maatregelen te overwegen. Anderzijds is er uiteraard – en daar blinkt Mamdani in uit – de plicht om de situatie ter plaatse ten volle te begrijpen door een historische analyse en een onderzoek van de toestand op het moment van de discussie. Dat filmsterren niet de aangewezen personen zijn om deze taak op zich te nemen voor de Veiligheidsraad mag duidelijk zijn. Een grondig onderzoek van de geschiedenis legt de valse argumentaties van de SDC bloot en een onderzoek van de huidige toestand laat zien dat de SDC een interventie aan het bepleiten was op een moment dat de noodtoestand reeds achter de rug was. Een grondige analyse in 2006 – het hoogtepunt van de SDC – liet zien dat een roep om interventie totaal ongerechtvaardigd was. De SDC wordt pas opgericht als de noodsituatie reeds grotendeels achter de rug is. Mamdani heeft dus gelijk wanneer hij stelt dat al te vaak voor een ingrijpen gepleit wordt, terwijl men niet van de omstandigheden en de situatie op de hoogte is. Maar Mamdani maakt niet het onderscheid met de situatie in 2003 – 2004 en dewelke de mogelijkheden van een roep om interventie zouden geweest zijn, indien de SDC dan op haar hoogtepunt zou geweest zijn. Men kan niet zomaar op basis van gevoelens pleiten voor ingrijpende maatregelen, maar Mamdani mist een kans om deze denkoefening te maken. Hij heeft uiteraard wel gelijk dat in 2006 de bal volledig mis wordt geslagen en er zelfs op een foutieve manier over Darfur wordt bericht.

1.3.4 Een strijd binnen ieder conflict: cijfers als equivalent voor de ernst van de situatie Het is een steeds weerkerend fenomeen: wanneer een genocide plaatsvindt of zware mensenrechtenschendingen, vindt er een discussie plaats over het aantal slachtoffers. Uiteraard verdienen slachtoffers het grootste respect en binnen deze overweging is een correct cijfer van het grootste belang. Toch zien we ook bij de judeocide en de genocide in Rwanda – om binnen de analogie van de SDC te blijven – twee verwante fenomenen optreden: dodencijfers worden systematisch overschat en iedere poging om deze te corrigeren staat gelijk aan negationisme. Zo is het cijfer van ‘zes miljoen’ joodse slachtoffers symbolisch geworden, ondanks het feit dat onderzoek aantoont dat er minder slachtoffers gevallen zijn. Als in de jaren negentig uit onderzoekt blijkt dat er geen vier miljoen maar anderhalf miljoen doden in Auschwitz gevallen zijn – grotendeels joden – reageren joodse en anti – fascistische bewegingen furieus. (Van den Berghe, 1997: 275-291) Er is ook een omgekeerde beweging mogelijk. Om een groep collectief verantwoordelijk te stellen, kan men ook het aantal daders systematisch laten toenemen. Mamdani (2001:266) getuigt dat bij ieder bezoek aan Rwanda het aantal daders stijgt, tot iedere Hutu gelijk staat aan een genocidair. Ook de exclusiviteit is enorm belangrijk: zigeuners, homoseksuelen, communisten en politieke tegenstanders als slachtoffers van de naziecampagne, worden al te vaak verwaarloosd. Ook de slachtoffers onder de Hutu’s worden veelal niet tot slachtoffers van de genocide gerekend. Binnen tendentieuze analyses over het conflict in Darfur wordt gefocust op de Janjawiid en de strijdmakkers van de regering in Khartoem. De daden van de rebellenbewegingen – al dan niet gemotiveerd vanuit een decennialange marginalisatie – blijven te vaak onvermeld. De strijd om cijfers legt een pijnlijk streven bloot. Het is alsof men zoveel mogelijk slachtoffers moet hebben om bepaalde daden te rechtvaardigen. Denken we maar aan de politiek van Israël en van de Tutsi – regering in Rwanda. Zijn conflicten met minder doden minder erg, of zou het conflict minder erg geweest zijn wanneer er minder doden gevallen waren? Hier verschijnt een contradictie. Enerzijds wil men er alles aan doen om te bewijzen dat er een ‘genocide’ heeft plaatsgevonden en anderzijds gaat dit gepaard met een drang om de dodentol zoveel mogelijk op te drijven. Ook dit is een onderdeel van de SDC, waar schattingen circuleren die bijna vijf maal zo hoog zijn als deze van de WHO. De contradictie verschijnt wanneer we naar de voorwaarden kijken die vervuld moeten zijn om van een ‘genocide’ te kunnen spreken. Er moet met name de ‘intentie’ zijn om een ganse bevolkingsgroep uit te roeien. Op zich zijn cijfers daarbij belangrijk, maar niet doorslaggevend. In de praktijk komt het hierop neer: ook al zouden er een miljoen slachtoffers gevallen zijn in Darfur, als men geen intentie kan bewijzen, is er geen sprake van een genocide. Omgekeerd geldt hetzelfde: stel dat er ‘slechts’ 50.000 doden vielen, maar dat men zou kunnen bewijzen dat er een plan bestond die de intentie tot uitroeiing in de praktijk moest brengen, dan kunnen we wel spreken van een genocide. Het is dus totaal tegenstrijdig om de cijfers te overschatten om het plaatsvinden van de ‘genocide’ te bewijzen. Om een genocide te bewijzen moet men, hoe moeilijk dit ook is, een aanwezige ‘intentie’ bewijzen.

1.3.5 Universele waarden of de universele drijfveer: moraliteit versus grondstoffen De hoorn van Afrika is belangrijk om haar olie en andere grondstoffen. In het verleden was Chevron, een groot Amerikaans oliebedrijf, reeds werkzaam in Soedan. Maar na de moord op enkele van haar medewerkers in 1984 verliet zij het land. De VSA is vandaag de dag gefrustreerd over haar eigen officiële politiek, met name programma’s volgens de voorwaarden van de Wereldbank (WB) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Dit terwijl China niet wakker ligt van zulke politiek en met heel wat geld over de brug komt om olie te mogen boren. China is bovendien al decennialang wapenleverancier van Khartoem (sinds het regime van Nimeiry in 1969). China kent een sterk groeiende economie en is voor meer dan 30% afhankelijk van Afrika voor haar olie. In deze context dient de aandacht gezien te worden voor het conflict in Darfur. In buurland Tsjaad – een belangrijke speler in het conflict (infra) – is de VSA gevestigd, al richt president Déby meer en meer zijn aandacht op China. Er vinden onderhandelingen tussen deze twee plaats. De VSA richt ook zijn peilen op Guinee, van waaruit het de olievelden in Congo, Gabon, Equatoriaal Guinee, Kameroen en Nigeria kan controleren. Gebieden waar China ook zijn zinnen op gezet heeft. Darfur is dus van het grootste strategisch belang voor de oliebelangen. (Globalresearch, 20.05.2007) Op 30 oktober 2002 trok ‘Talisman’ – een Canadees bedrijf –, zich uit Soedan terug na jarenlange druk vanwege de mensenrechtenschendingen. Het Zweedse bedrijf ‘Lundin’ is niet te overtuigen. Na enkele gewelddadigheden op personeelsleden schort ze de werkzaamheden even op, maar blijft toch in Soedan. Dit bedrijf zet ook enkele humanitaire projecten op, maar deze kunnen geenszins het lijden (onder andere gedwongen verplaatsingen, dood, vernieling,…) van de bevolking compenseren. (Human Right Watch (HRW),24.11.2003:414-455). Op 5 februari 2009 verlaat Lundin uiteindelijk Soedan wegens tegenvallende boorresultaten in Zuid – Soedan. ( Tribune (ST),7.02.2009) Het is belangrijk om bij onze analyse deze belangen in kaart te brengen. Dit zijn belangen die Mamdani niet in rekening brengt. Nochtans vermeldt hij ze bij de argumenten van de SDC. Deze laatste illustreert de selectiviteit van haar motivaties. Dat China – dat zelf niet bekend staat als voorvechter van mensenrechten – een oogje toeknijpt omtrent de mensenrechten in ruil voor olievoorwaarden is correct, maar dat de VSA hier geen verantwoordelijkheid treft, is onwaar. Ook de inval in Irak kan niet grondig geanalyseerd worden zonder de oliebelangen van de VSA in rekening te brengen. Het pleit China geenszins vrij, maar wanneer deze argumenten gebruikt worden door een Amerikaanse beweging, vervalt ze in dezelfde fout als China: selectieve blindheid. Dat China dus wapens, gebruikt door de regering, financiert in dit conflict is correct, maar de VSA doet dit ook. Enerzijds door een historische erfenis van de Koude Oorlog (infra), anderzijds door haar oliebelangen in Tsjaad. Dat de olie – inkomsten voor Soedan van groot belang zijn en waarschijnlijk voor minder nobele doelen gebruikt worden, blijkt uit de discrepantie tussen de gepubliceerde cijfers. China vermeldt twaalf miljoen vaten olie meer - $370 miljoen – dan Khartoem. De totale discrepantie voor alle maatschappijen loopt op tot 26%. Dit is ook een belangrijke frustratie binnen de implementatie van het vredesakkoord tussen het noorden en het zuiden van Soedan, dewelke een verdeelsleutel bevat voor de ‘officiële’ verkoop van olie. (Global Witness, 17.03.2010) 1.3.6 De rol van de media: kritische observator of manipulator? Murphy (2007:314 – 336) heeft 83 columns onderzocht die verschenen zijn tussen maart en september 2004, het moment dat het conflict het hevigst was en het moment waarop de SDC sterk opgang maakte. De algemene teneur was dat het om Arabische daders en Afrikaanse slachtoffers ging en dat het geweld onder regie van de Soedanese overheid stond. Er werd ook gepleit voor een interventie. Een groot deel van de publicaties herinnerden bovendien aan de genocide in Rwanda die toen tien jaar achter de rug lag. Een ‘nieuw’ en ‘ander’ Rwanda moest de internationale gemeenschap dwingen tot actie. Enige poging om gelijkenissen en verschillen te duiden was niet aan de orde. In juni nam de aandacht voor de achtergrond van de crisis af en werd gefocust op de VSA en de VN die dringend actie moesten ondernemen. Toch vermelden 23 van de 83 artikels dat het geweld een respons is op geweld van rebellen, die weer op hun beurt geweld gebruiken als reactie op de marginalisering door Khartoem. Over het algemeen werd weinig aandacht besteed aan de rebellen. De helft van de artikels benoemen de Arabieren letterlijk als de daders en de Fur, Masalit en Zaghawa worden beschouwd als slachtoffers. Slechts 11 artikels brengen de historische competitie om land en water in rekening. Slechts 15 artikels brachten de oorlog in Zuid - Soedan in rekening. Het is reeds vanaf de eerste artikels dat er geappelleerd wordt op de morele verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap. Ook Kofi Annan, toenmalig secretaris – generaal van de VN wordt ook op de korrel genomen. Hij moest zijn morele verantwoordelijkheid nemen en wilde toch niet herinnerd worden als de man die de Rwandese genocide niet kon stoppen en er niets aan gedaan had om deze in Darfur een halt toe te roepen. Sinds Irak en Afghanistan was het duidelijk geworden dat er geen onderscheid meer gemaakt werd tussen ‘waarden’ en ‘belangen’. Er was nu maar één doel: bevolkingen bevrijden van de tirannie. De WoT was een humanitaire missie. Dat Osama bin Laden tot 1996 onderdak kreeg van Khartoem paste perfect in het plaatje. Dit was de reden waarom de Amerikaanse burgers bezorgd moesten zijn om wat er in Soedan gebeurde. Dat een interventie een enorme weerslag zou hebben binnen de moslimwereld werd zelden in overweging genomen en indien dit wel gebeurde, werd er onmiddellijk aan toegevoegd dat dit geen reden mocht zijn om een interventie uit te sluiten. Er was sinds 9/11 een morele zuiverheid die tegen het absolute kwaad ten strijde zou trekken en dit op basis van universele morele principes. Toch werden vooral de AU en de EU opgeroepen om troepen te leveren. We vinden drie grote evoluties binnen de artikels terug. Vooreerst werd politieke druk nog in overweging genomen, maar dit werd snel achterwege gelaten omdat Khartoem zijn beloftes niet nakwam. Ook een multilateralisme werd snel ingeruild voor een unilateralisme. Dit kan vooral toegeschreven worden aan de oppositie binnen de Veiligheidsraad van de permanente leden China en Rusland, van de niet – permanente leden Pakistan en Algerije en van een Afrikaans front. Deze oppositie werd ingegeven door olie – en wapenbelangen, alsook door moslimloyaliteit. Een derde alternatief was dat er een interventie zou plaatsvinden door de AU, zonder mandaat van de VN, maar met financiering van de VSA. Kortom, er was volgens de meeste columns sprake van een ‘genocide’ of een ‘mogelijke genocide’. De slachtoffers werden allen gekozen op basis van hun huidskleur. Bovendien moest er nog niet officieel sprake zijn van een genocide, een mogelijke dreiging was voldoende volgens de genocidenconventie om tot preventieve actie over te gaan. De centrale kwestie was niet langer het specifieke geval ‘Darfur’, maar na Irak en Afghanistan probeerde men opnieuw de ‘humanitaire interventie’ op de agenda te zetten (hoewel sommigen de twee bovenstaande invallen ook onderbrachten onder deze doctrine). 1.3.7 Het verlichte Westen tegen het absolute moslimkwaad en het uitdragen van de democratie Amerika heeft steeds nood gehad aan externe vijanden. Gedurende de Koude Oorlog waren dat dé communisten, nu zijn het dé moslims. Politieke, religieuze en fundamentalistische islam worden daarbij over dezelfde kam geschoren. Het Verlichte Westen heeft alles, kan alles en zal alles en iedereen redden. De anderen moeten ook gered worden aangezien ze zich op religieuze teksten baseren. Zij zijn niet in staat te evolueren. We moeten ze dringend gaan onderwijzen en al de slachtoffers die ze maken, redden. (Mamdani,2002:767) Dit gevoel en deze stemmingmakerij dateert reeds van voor de aanslagen van 9/11. Huntington (1993:22-49) kondigde een strijd aan tussen de verschillende beschavingen waarbij de grootste vijand de islamitische beschaving was, gekenmerkt door haar bloedige grenzen. Dé moslims kunnen dus niet anders dan hét kwaad representeren. Vooreerst is het Lewis die de buitenlandse politiek in de VSA zal bepalen. Deze waarschuwt ervoor dat niet alle moslims fundamentalisten zijn en dat men de ‘goede’ moslims moet steunen in de strijd tegen de ‘slechte’ moslims. Er moet intern een strijd plaatsvinden en het Westen moet ‘de goede kant’ steunen. Met de inval in Irak wordt deze stelling verlaten en zal het Westen de goede moslims bevrijden. (Mamdani, 2004:23-24) Steeds weer komt hetzelfde patroon terug op de internationale scène: het Westen is superieur, verlicht en zal de democratie uitdragen. We pakken graag uit – en we ‘dragen’ het ook uit – met onze rationele Verlichting en ons model van de democratie. Laat ons kort opmerken dat dé Verlichting niet bestaat: het is een verzamelnaam voor vele ideeën – de ene al radicale dan de andere – die evenwel allen stonden voor vooruitgang, rede, godsdienstvrijheid, universele tolerantie, gelijkheid voor wet, recht op betere kennis, onderwijs, vrije meningsuiting…Wat velen echter vergeten is dat vele denkers deze universaliteit vooral toegepast zagen op een beperkt deel van de bevolking. Godsdienstvrijheid werd verdedigd, maar niet voor niet – christenen of atheïsten. De rechten van gelijkheid werden bovendien niet uitgebreid tot iedereen. Zo schreef Voltaire – toch één van de namen binnen de Verlichting – dat het uiteraard niet de bedoeling was de schoenmakers en de dienstmeiden te verlichten. Zo waren de ideeën van de nazi’s geen uitzondering in het Westerse denken, maar waren zij gestoeld op het verlichtingsidee van vooruitgang, onderscheid in ras, suprematie van bepaalde volkeren en bevolkingsgroepen,…en de daaruit volgende ideeën van vooruitgang en eugenetica. In die zin waren deze ideeën eerder een voortzetting van het Westerse denken dan een breuk met dat denken. (Van den Berghe, 2008:29, 267-297) Meer en meer is te horen dat dit Westen beter eens in de spiegel zou kijken. Vele bloedige conflicten hebben in de loop der eeuwen op Amerikaanse en Europese bodem plaatsgevonden. Maar uiteraard heeft het superieure volk zijn eigen manier om met dat verleden om te gaan. Over de slavernij zei Condoleeza Rice dat we moeten ‘leren te vergeten’ in functie van de voortzetting van de beschaving en het vermijden van wraak. Maar, zo stelt Mamdani (2002:773) we mogen uiteraard ook niet ‘vergeten te leren’. Het Westen leert al te makkelijk het eigen minder fraaie verleden te vergeten, terwijl ze ‘de anderen’ maar al te graag op hun fouten wijzen. Een tweede punt dat tot bescheidenheid aanmaant is de democratie die we zo graag uitdragen en die gestoeld is op het basisidee dat ‘het volk’ vertegenwoordigd wordt door het parlement, dat het volk zich om de zoveel tijd mag uitspreken over dat parlement, dat de bestuurders handelen in het belang van het volk en dat er een scheiding der machten is. De verkiezingen van dit jaar in Groot – Brittannië lieten zien dat deze verre van perfect overeenkomen met deze ideeën. Zo behaalden de liberaal – democraten 23% van de stemmen en kregen zij nog geen 9% van de zetels in het parlement, dit door een districten – en meerderheidsstelsel. Ook konden sommige mensen hun stem niet uitbrengen, dit door een slechte organisatie van de kiesbureaus. Ook binnen het Belgisch systeem van proportionele vertegenwoordiging is er grote kritiek op het feit dat de partijen door de lijstvorming grotendeels de vertegenwoordigers in het parlement op voorhand verkiezen (particratie). Er is binnen dit schrijven geen ruimte om nader in te gaan op deze systemen, beide hebben ze voor – en nadelen, maar het moet gewoon duidelijk zijn dat dé democratie, net zoals dé Verlichting, theoretisch verschillen van deze in de praktijk. Onderzoek laat zien dat de verschillen tussen ‘beschavingen’ minder groot zijn dan men aanneemt. Er is één groot verschil en dat situeert zich op het vlak van ‘gendergelijkheid’ en ‘seksuele bevrijding’. Hier neemt ‘dé Westerse beschaving’ een ander (progressiever?) standpunt in dan andere beschavingen. Maar op het vlak van religie en democratie zijn er geen significante verschillen. Als er al verschillen over democratische thema’s zijn, dan situeren deze zich in het voormalige Oostblok. Wanneer er dus vele minderheidsgroepen aanwezig zijn, die geen beleidsdeelname in de verre toekomst in het vooruitzicht hebben, moeten we dus op zoek gaan naar een andere vorm van democratie. Kwasi Wiredu vertokt daarom een consensusidee. (in Haenen, 2006: 199-233) Hij stelt dat wanneer men etnische identiteiten politiseert, deze tegelijk gecultiveerd worden en zo de flexibiliteit tussen groepen in gevaar komt. Zo wordt de etniciteit een bepalende kwestie. Constante uitsluiting van bepaalde groepen roept een explosieve situatie op, zeker als educatie, welvaart, werkgelegenheid niet aan de ganse bevolking toekomt. Hij verwerpt niet het meerpartijensysteem, maar wel de evidentie waarmee het aan Afrikaanse staten wordt opgedrongen. Het formele aspect is belangrijk (aantal stemmen leveren aantal zetels op), maar ook het inhoudelijke aspect is van belang (er moet door dialoog gestreefd worden naar beslissingen die door een zo breed mogelijke basis gedragen worden). Daarom is de sociale interactie waarbinnen men elkaar respecteert en erkent van vitaal belang – zeker voor minderheidsgroepen. De competitieve sfeer moet zeker niet uit de politiek gehaald worden, maar het is niet van belang dat je wint, maar wel met welke argumenten. Men moet de weg van het communitarisme kiezen waar de gemeenschap ten volle erkend wordt en waar naar een consensus gezocht wordt. Men moet de partijpolitiek overstijgen en de ideologisering mag de ontwikkeling van het land niet afremmen. Ook de dialoog tussen de generaties moet aangewakkerd worden (cfr. Janjawiid, supra). Wiredu is zich bewust van het theoretische niveau van zijn model, maar niettemin kan zij een vertaling naar de praktijk krijgen. Afwezig binnen zijn model is wel de invloed van economie en de grootschalige complexe maatschappij. Het idee van consensus komt voort uit de aanwezige dissensus. Binnen Westerse parlementaire democratieën worden politieke meningsverschillen geïnstitutionaliseerd. Polarisatie is namelijk nodig om kiezers van andere politieke partijen aan te trekken. Dit is niet het model waarop men in Afrika zit te wachten. Het individuele vernietigt namelijk de consensus. Politieke partijen vertegenwoordigen op die manier meer zichzelf dan het volk. De emancipatiepolitiek – in plaats van de elitepolitiek – en het solidariteitsprincipe brokkelen dramatisch af in het Westen. Er heerst een politieke zelfvoldaanheid en gedachteloosheid. De middelen domineren de doelstellingen – waarmee versus waartoe. Het omvattende pakkende verhaal ontbreekt. Er is een uitdaging voor een pluraliteit in opvattingen en culturele contexten. Een democratie en een civil society moeten gemaakt worden. Er moet een machtsdeling komen. Men moet de verantwoordelijkheid opnemen naar de eigen burgers en niet naar de donorlanden, die al te vaak de democratie als voorwaarde stellen voor donaties. Er is met andere woorden nood aan een staatsmacht, een economische macht en een kritisch en democratisch gemobiliseerde samenleving. Er heerst evenwel het probleem van de internationalisering en globalisering: er is een geglobaliseerde macht, er zijn multinationals, grote NGO’s die allen aan de controle ontsnappen en de soevereiniteit bedreigen. Om met Kimmerle (1995:112) te besluiten: “wat op korte termijn in Afrika op politiek gebied nodig is, staat los van idealen en ideologieën en ook van mooie of minder mooie verhalen. Het gaat om een minimale, het wezen van de democratie betreffende eis, die voor de Afrikaanse staten van een vitale betekenis is, namelijk een mechanisme te vinden en te introduceren ‘dat de macht verplicht om rekenschap af te leggen en dat een wisseling van de wacht zonder burgeroorlog mogelijk maakt “

Een laatste punt dat we willen aanhalen betreft de Deense Mohammed cartoons. Het is niet onze bedoeling hier uitgebreid op in te gaan, maar we willen het vermelden omdat het exemplarisch is voor het stereotype beeld dat heerst over hét Westen en dé moslimwereld. Veel gehoorde argumenten waren dat ‘wij’ voor een vrije meningsuiting stonden, bij ‘ons’ moest de spot gedreven kunnen worden met religieuze figuren en ‘wij’ zouden ‘hun’ bekrompenheid’ niet aanvaarden. Sommigen pleitten zelfs voor een dagelijks verschijnen van zulke cartoons. In het algemeen kunnen we zeggen dat elk aanvoelen met de situatie ontbreekt. Moet men de spot kunnen drijven met bepaalde zaken, ja. Maar als men weet dat men daarmee een ganse beschaving kwetst, moet men daar zeer spaarzaam en zorgvuldig mee omspringen. Bovendien moeten we niet pretenderen dat dé verlichtingsprincipes algemeen geldig zijn. ‘Vrijheid van meningsuiting’ is heel relatief wanneer men een republikeins spandoek ontvouwt bij koninklijk bezoek, of wanneer men bij een nationale radiocampagne voor vluchtelingen, ook aandacht vraagt voor de vluchtelingen in eigen land. Bovendien bleek dat men – voor wat de cartoons betrof – alweer met twee maten en twee gewichten oordeelde, daar een cartoon over Jezus enkele weken voordien geweigerd was door de krant (bovenop het argument dat het christendom een afbeeldingsgodsdienst is, terwijl de islam dit zeker niet is). (Salt, 2008:695) Beschavingen hebben zeker het recht om voor hun waarden op te komen, ook het Westen. Maar men moet dringend de dubbelzinnigheid verlaten waarmee men zichzelf steeds weer ophemelt en dé andere steeds weer aanvalt. De enige reden is dat in onze eigen beschaving de principes en de praktijk ook nooit overeenkomen. De cartoons in de discussie over Darfur betrekken is dus onjuist en niet minder dan intellectueel bedrog.

1.3.8 De SDC: sloganeske benamingen versus praktische resultaten Mamdani schrijft de SDC een grote invloed toe. Toch stelt hij het teveel voor alsof de SDC de internationale stellingen en handelingen aangaande Darfur heeft bepaald. Een verwezenlijking die de SDC kan toegeschreven worden is dat ze het conflict internationaal op de agenda heeft gezet en dat er een ware mobilisering van manschappen en middelen heeft plaatsgevonden. Er was geen aandacht voor de werkelijke toestand, noch om deze te kaderen binnen een ruimere context en geschiedenis. (Mamdani, mei 2009) Ook is de SDC erin geslaagd, gesteund door de journalistieke wereld, een eenvoudige morele wereld te creëren omtrent het conflict.(Mamdani,2007:6) ‘Not on our watch’ werd de slogan van de coalitie. Dit verwees naar de nota die president Bush schreef in de kantlijn van het rapport over de regering Clinton en haar beleid in Rwanda. In april 2005 haalden de studenten een ware overwinning wanneer de Harvard University haar samenwerking met Petrochina opzegde. Ook de politiek werd onder druk gezet, al werden de verregaande voorstellen (militaire interventie) nooit bekrachtigd en veranderde het beleid op zich niet drastisch. Enkel de benaming ‘genocide’ werd overgenomen. (Hamilton & Hazlett, 2007: 337-351) Want wat is nu het werkelijke effect geweest van de SDC? De hele wereld leerde Darfur kennen en er zijn bij momenten ongeziene uitspraken geweest van politici over een zittende regering. Dit alles werd bereikt door op te roepen ‘te handelen alvorens te informeren’, de weergave van foute statistieken en een ‘pornografie’ van geweld. Meer is er in de praktijk niet bereikt. De VSA blies warm en koud tegelijk. De ene keer een troepenmacht van de AU steunend, dan weer pleitend voor een VN – machtsontplooiing. Enerzijds werd er toenadering gezocht tot Khartoem, anderzijds werd deze streng veroordeeld. De VSA heeft de doorverwijzing van een onderzoek naar al – Bashir in de Veiligheidsraad niet gesteund. Officieel omdat zij geen deel uitmaken van het Internationaal Strafhof (ICC). Maar hieromtrent moeten we ons geen illusies maken: dit argument was van geen tel geweest indien de VSA belangen had om dit ten volle te steunen. Met andere woorden: dubbelzinnigheid troef. Ze hebben dus een invloed gehad op het taalgebruik van politici, maar wanneer we kijken naar de doelstellingen van de beweging (interventie) dan lieten de politici een gans andere houding zien. Mamdani gebruikt de SDC als een goed voorbeeld dat moet illustreren dat men zich beter eerst correct informeert alvorens conclusies te trekken, maar de werkelijke invloed van de SDC mag zeker niet overschat worden.

Hoofdstuk 2: Een complex conflict: de nood aan historisering en contextualisering

Om de kritiek van Mamdani op de aanklacht tegen al – Bashir te begrijpen, dienen we dit conflict in zijn historische context te zien. We zullen dus eerst deze historisering en contextualisering beschrijven, alvorens de aanklacht te onderzoeken. 2.1 De focus op Darfur: een raciaal conflict

Zoals we reeds gezien hebben doet de SDC er alles aan om dit conflict voor te stellen – anders dan het conflict in de DRC of Irak – als een raciaal conflict. Het zijn ‘zwarte’ Afrikanen die het slachtoffer zijn van ‘lichtgekleurde’ Arabieren. Dat maakt de situatie zo bijzonder, dat duwt het morele kompas richting Darfur. Maar waar komt die raciale opdeling vandaan? Mamdani (2009: 75-108), die niet akkoord gaat met deze opdeling, onderzoekt de bron van dit onderscheid.

De nadruk op de zwarte huidskleur van de mensen ten zuiden van de Sahara dateert uit een ver verleden. In de orale traditie van de Babylonische Talmoed (zesde eeuw voor onze tijdsrekening) werd dit verklaard door de zonde van Cham, zoon van Noach. Deze had zijn blik niet afgewend – in tegenstelling tot zijn twee broers – van de schaamstreek van zijn dronken vader. De vervloeking van zijn nakomelingen bestond uit de zwarte huidskleur. Ook in het oude Egypte werd de benaming van deze volkeren gereduceerd tot de huidskleur: ‘Bilad al – Sudan’ of ‘land van de zwarten’. De Grieken en Romeinen noemden het gebied ten zuiden van Egypte dan weer ‘Ethipia’ afgeleid van ‘ethiops’ of ‘verbrande gezichten’. Ook middeleeuwse Arabische schrijvers gebruikten deze benaming.

Het vruchtbare Soedan heeft een lange geschiedenis zonder inmenging van buitenaf, dit in tegenstelling tot de twee grote beschavingen in de regio: Egypte en Irak. Het werd niet bezet door een vreemde macht tot 1821, wanneer Ottomaanse en Britse krachten vanuit Egypte Soedan binnenvielen. Wanneer Turks – Egyptische krachten het land ingenomen hebben, wordt het ‘the Soudan’ genoemd: het land van de zwarten. Later werd het ‘the Sudan’ genoemd en in het Engels werd, in tegenstelling tot het Arabisch, ‘the’ weggelaten. De koloniale geschiedschrijving wordt dan weer geschreven vanuit een superioriteitsgevoel naar de plaatselijke bevolking toe. Als er van ontwikkeling al enige sprake was, dan was dit zeker het gevolg van externe inmenging. Zo lezen we bij Churchill, toen nog journalist: “The Soedanese are of many tribes, but two main races can be clearly distinguished: the aboriginal natives, and the Arab settlers. The indigenous inhabitants of the country were negroes as black as coal. Strong, virile and simple – minded savages, they lived as we may imagine prehistoric men – (…) The smallness of their intelligence excused the degradation of their habits. (…) Although the negroes are the more numerous, the exceed in power. (…): the dominant race of Arab invaders was unceasingly spreading its blood, religion, customs and language among the black aboriginal population, and at the same time it harried and enslaved them.” (In Mamdani, 2009: 78 – 9, onze cursivering)

Vanwaar komen de Arabieren dan in Darfur? West – Afrikanen ondernamen een lange tocht naar Mekka. Omdat ze arm waren – en zich geen kamelen konden veroorloven – kozen ze niet voor de veilige en korte route via de Libische woestijn. Ze trokken via Darfur naar Mekka. Vaak voltrok de reis zich niet en bleven ze in Darfur, als nomaden of als gesettelden. Een andere groep bestond uit Afrikanen die de dwangarbeid van het kolonialisme ontvluchtten of slaven uit Zuid – Soedan. Belangrijk is evenwel dat zij zich cultureel assimileerden en gemengde huwelijken geen uitzondering waren doordat ook een acculturatie plaatsvond bij de inwoners van Dar Fur. De Arabisering valt dus niet ter herleiden tot deze migratie of het verspreiden van de Arabische cultuur en taal. Arabisering staat wel gelijk aan het inschrijven van de wet, de handel, het beleid en de religie binnen een Arabische omkadering om meer status te verwerven. Vooral in het sultanaat Dar Fur en Funj beriepen stammenleiders vanaf de zestiende eeuw – met gedetailleerde bloedlijnen in de hand – zich op een bevoorrechte afkomst van de profeet. In het sultanaat Funj staat de Arabische identiteit gelijk aan machtige posities terwijl in Dar Fur deze gekenmerkt wordt door opstand en rebellie. Een ander verschil is dat de Arabieren in de Nijlvallei (Khartoem) sedentair zijn, terwijl deze in Dar Fur grotendeels nomaden waren. Vandaag in Darfur leven in het zuiden Arabische nomaden met vee (Baggara) en in het noorden trekken deze nomaden met kamelen rond (Abbala). Hoe kunnen we nu bepalen wie een Arabier is en wie niet? Er zijn twee mogelijkheden: een objectieve en een subjectieve waarheid. Wanneer we naar de bloedbanden met de profeet of het heilige land kijken, zullen vele claims de falsificatietest niet doorstaan. Daarom nemen velen een subjectieve waarheid als test: in welke mate voelt men zich met de profeet en het heilige land verbonden, zonder letterlijk te moeten aantonen dat er bloedbanden zijn. Met Arabisering wordt in Soedan bedoeld dat er een acculturatie is geweest door migratie en contact. De Arabische identiteit is dus etnisch noch raciaal, maar cultureel. Het is onmogelijk om in Darfur en Soedan een strikt onderscheid te maken tussen Arabieren en niet – Arabieren. Door de geschiedenis heen is de samenleving doordrongen van Arabische elementen. Ook niet – Arabische bevolkingsgroepen spreken naast hun moedertaal ook Arabisch, zoals de Zaghawa en de Massalit, twee stammen uit het noorden van Darfur. De Tunjur en de Berti, ook twee niet – Arabische stammen hebben het Arabisch als moedertaal, maar zullen zichzelf niet representeren als Arabisch. Er moet dus een gedeelde cultuur zijn om zichzelf een Arabier te noemen. Dit is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. Wanneer we naar het heden kijken is er ook een bepaald gevoel van verbondenheid op politiek vlak. We zouden dus vandaag de dag kunnen spreken van een politiek – culturele identiteit in plaats van een raciale of etnische identiteit. 2.2 De verspreiding van de islam en de Arabische cultuur

Het huidige Soedan is ontstaan uit het koninkrijk Funj (1504) en het sultanaat Dar Fur (1650). De eerste kende een koning en een gedecentraliseerde macht. Naarmate de koning zijn macht steeds meer centraliseerde, kwam het koninkrijk meer en meer in verval. De geschiedenis van Darfur begint met drie opeenvolgende dynastieën, elk afkomstig uit een andere streek: de Daju (uit het zuiden), de Tunjur (uit het noorden) en de Keira Fur (uit het centrale massief Jebel Marra). Allen waren het gecentraliseerde autocratieën met een belangrijke aanwezigheid van slaven. Deze dynastieën volgden elkaar op zonder al te grote of langdurige bloedvergieten. De rol van de Islam werd steeds groter. De stichter van de Keira – dynastie Sulayman Solongdungo (circa 1650 – 1680) had een grote invloed op het ontstaan van Dar Fur en na zijn dood volgde er een eeuw van interne twisten, alsook met naburige staten. De zevende sultan, en tweede invloedrijke heerser, Muhammad Tayrab (1752 tot 1786), riep een leger in het leven en veroverde op de Funj, waardoor het sultanaat zich uitstrekte van de Witte Nijl tot het sultanaat Wadai (de huidige grens Soedan – Tsjaad). Hij werd opgevolgd door Abd al – Rahman, die El Fasher in het noorden tot hoofdstad maakte. Dit was een gevolg van een conflict tussen de Fur en de Zaghawa dat door de laatste gewonnen was. De vestiging van de hoofdstad aldaar moest duidelijk maken dat het sultanaat niet langer afhankelijk was van de Fur. In 1874 waren de Fur niet langer in de meerderheid. Pastoralisten, nomaden en boeren werden verwelkomd in het sultanaat en waren belangrijk voor de buitenlandse handel. Wanneer dit gepaard ging met vragen tot autonomie, werd dit zeer repressief beantwoord. Het sultanaat bestond in de praktijk uit verschillende stammen. Er werd een eigendomssysteem uitgebouwd om de macht over het sultanaat te behouden en om conflicten in de toekomst te vermijden: het ‘hakura’ – systeem. Er was een administratieve en een persoonlijke hakura. De eerste werd gegeven aan leiders van stammen die beperkte rechten kregen toegewezen (zoals het innen van belastingen) in ruil voor loyaliteit aan het centrale gezag. Deze behield dan weer de controle over het ganse gebied. Een andere vorm was de individuele hakura. Daarbij werd land toegewezen aan individuele personen die de instituties bemanden: handelaren, het leger, adviseurs, religieuzen. Zij kenden meer privileges dan de administratieve hakura, maar waren ook meer afhankelijk van het gezag. Eenmaal uit de gratie gevallen, verloren zij voorgoed hun bezitrecht. Het sultanaat werd gekenmerkt door een sterke detribalisering van de landverdeling. Etnische onderscheiden, zoals men kon terugvinden in andere staten, waren hier zo goed als onbestaande.

In de Islam werd de basis gevonden om een gevoel van verbondenheid te creëren in het sultanaat. De verspreiding in de zeventiende en achttiende eeuw ging gepaard met de deze van de Arabische cultuur die als basis diende voor de marktuitbreiding en de staatsformatie.

Belangrijk voor de uitbouw voor het sultanaat waren slaven. Deze werden ingezet op plantages, in het leger en maakten deel uit van de ganse hiërarchische structuur. Belangrijk is dat slaven – eunuchen waren zeer gegeerd –niet in een onderdanige positie bleven, maar in de mogelijkheid waren om op te klimmen tot de hoogste regionen van het bestuur. Slaven werden gevangen genomen, veelal in het zuiden van het huidige Soedan. Ze waren ook een belangrijke bron van inkomsten. Men kon er belastingen mee betalen of ze werden doorverkocht aan bijvoorbeeld Egypte of staten in het Mediterrane gebied. Tegen het einde van de achttiende eeuw wordt het gebied de draaischijf van een internationale slavenhandel. Het monopolie van Dar Fur vervalt en ze kunnen de beter bewapende concurrenten te paard niet de baas. De afhankelijkheid van de slavenhandel wordt geïllustreerd doordat het verlies van het slavenmonopolie, gelijk staat het einde van Dar Fur (1874). Tot 1916 zou het een semi – zelfstandige entiteit blijven om dan bij het Brits – Egyptische condominium gevoegd te worden.

Een halve eeuw ervoor was het koninkrijk Funj reeds ten val gebracht door Turks – Egyptische krachten. De installering van de Turkiyya – zoals de Turks – Egyptische overheersing genoemd wordt – zorgde ervoor dat Dar Fur Kordofan verloor. Het is dan dat het noorden en het zuiden verenigd worden en de huidige staatsgrenzen vastgelegd worden. Muhhamad Ahmad, die zichzelf Mahdi – de Messias – noemde, startte een jihad: een religieus geïnspireerde militante strijd tegen een vreemde onderdrukker. Hij slaagde erin het noorden en het westen te verenigen tegen een gemeenschappelijke vijand. In 1885 zouden ze Khartoem innemen. De verdrijving van buitenlandse krachten werd hun belangrijkste verwezenlijking, al moet ook gezegd worden dat ze zeer repressief waren tegen ‘neutrale’ stammen in het binnenland. De Mahdiyya zou tot 1898 aan de macht blijven en zou tribale krachten onderdrukken. Op de ochtend van de overwinning stierf de Mahdi en een schisma binnen de beweging was geboren. De breuk tussen het westen en het noorden was een feit. De Turkiyya en de Mahdiyya staan bekend als ‘umm kwakiyya’ (jaren van ellende, benardheid en banditisme). Geschat wordt dat tijdens de heerschappij van de Mahdiyya een derde van de noordelijke bevolking gestorven is aan hongersnood, ziekte en politiek geweld. Uiteindelijk zou deze staat omver geworpen worden door de Britten, die hiermee een dubbel doel hadden. Enerzijds de Mahdi – staat omverwerpen (die een europees expansionisme in de weg stond), anderzijds de Fransen weghouden uit het gebied boven de Nijl. (Mamdani,2009:109-145)

2.3 Het koloniale bestuur: heridentificeer en verdeel De kolonisator is begaan met de economie en de politiek in de koloniale staat. Zo moest het Gezira – project in de vruchtbare streek rondom Khartoem de katoennood in Groot – Brittannië ledigen. Ook was er een politieke bekommernis. De kosten van de kolonisering moesten onderdrukt worden door een goed uitgedokterde strategie waarbij heden (volkstelling), verleden (geschiedschrijving) en toekomst (wetten) ervoor moesten zorgen dat de bevolking onder controle bleef. Nadat de Mahdisten gestreefd hadden naar een transetnische identiteit, moesten de verschillende identiteiten heruitgevonden worden (geschiedschrijving). De bevolking zou zich hiervan bewust worden door dit onderscheid tijdens de volkstelling toe te passen. Een onderscheid dat later zou bepalen welke wetten van toepassing zouden zijn op de eigen stam en welke plaats men binnen het bestuur zou innemen. ‘Verdeel en heers’ werd vervangen door ‘heridentificeer en verdeel’. De bevolking werd ingedeeld volgens ras, etnie en andere onderverdelingen. Ook werden de tribale leiders opnieuw in hun macht hersteld. De koloniale macht deed er alles aan de erfenis van de Mahdisten definitief te verwijderen. De dramatische gevolgen die de Mahdiyya voor de bevolking had zijn niet goed te praten, maar er moet erkend worden dat zij erin geslaagd waren een translokale identiteit op te bouwen. Deze eenheid moest teniet gedaan worden. Niet – inheemse stammen zouden voortaan ondergeschikt zijn aan inheemse stammen (gebaseerd op raciale verschillen). Zo werden elites gecreëerd die in ruil voor privileges loyaliteit betoonden aan de koloniale machten en heersten over andere bevolkingsgroepen. Zo werd een stam getransformeerd van een administratieve identiteit tot een legitimatie voor discriminatie. Het Britse koloniale bestuur kan in drie fasen onderverdeeld worden: de militaire autocratie, het indirecte bestuur en koloniale hervormingen. Eerst werd dus de macht gevestigd en nadien werd op een indirecte manier, via tribale leiders, bestuurd. Politieke oproerkraaiers moesten lokaal de mond gesnoerd worden. Er ontstonden sociale en economische ongelijkheden en er werd gevreesd dat het systeem in gevaar kwam. Vooral voor de opgeleide klasse moest een oplossing gevonden worden. De tribale leiders werd hun macht grotendeels ontnomen en er kwamen lokale besturen die geleid werden door een stedelijke elite. Darfur heeft zeer te lijden gehad onder de marginalisatie. Zo waren er bijvoorbeeld in 1944 twee lagere scholen, voor een gebied dat qua oppervlakte vergelijkbaar is met Frankrijk. Ook na de onafhankelijkheid in 1956 zou Darfur gemarginaliseerd (economisch, sociaal, educatief) blijven binnen Soedan. Land was reeds tijdens de kolonisatie een cruciaal thema. Bevoorrechte gesettelde stammen kregen een tribaal land (dar), terwijl de pastoralisten in het noorden en zuiden geen recht hadden op een stuk land (met enkele uitzonderingen van niet te negeren grote stammen). Zolang de ecologische omstandigheden draaglijk waren, zorgde dit meestal niet voor al te veel problemen. Wanneer echter de desertificatie toeneemt, zal ‘land’ een cruciaal thema zijn binnen het conflict in Darfur. (Mamdani,2009:145-170)

2.4 Op zoek naar een gevoel van eenheid Begin jaren ’50 van de vorige eeuw werd de onafhankelijkheid van Soedan in het vooruitzicht gesteld, dewelke realiteit zou worden in 1956. Er brak een strijd los rond de aanhangers van de ‘traditie’ en de ‘moderniteit’. De eerste wenste de identiteit van de stam en de religie bevestigd te zien. Twee sektarische partijen domineerden deze nationale beweging. Enerzijds was er de ‘Democratic Unionist Party’ (DUP), de andere partij was de ‘Umma Party’ (UP). Verdedigers van de ‘moderniteit’ waren in urbane sociale klassen terug te vinden: intelligentsia, het leger, handelaren. Seculiere intellectuelen richtten zich tot de ‘Communist Party’ (CP). Religieuze intellectuelen verbonden zich dan weer met het ‘National Islamic Front’ (NIF) of met haar antifundamentalistische tegenhanger ‘Republican Brothers’ (RB). Er mag echter geen verwarring zijn inzake de begrippen ‘traditie’ en ‘moderniteit’. De eerste kozen de weg van de democratie terwijl de tweede deze wilden omverwerpen. Daarvoor zochten en vonden ze steun bij het leger. De aanhangers van de ‘traditie’ willen de samenleving stoelen op collectieve rechten en verantwoordelijkheden, terwijl deze van de ‘moderniteit’ de individuele burger centraal stelt. Dit verklaart waarom de modernisten de steun van het leger nodig hadden en hebben – zij kwamen op voor een systeem dat een minderheid van de bevolking ten goede zou komen. Het zou met andere woorden nooit op een democratische wijze gerealiseerd worden. Het eerste democratisch verkozen parlement in 1953 werd geleid door de DUP. In december 1955 beslisten de twee religieuze leiders dat ze een coalitie zouden vormen. De tweede democratische periode (1964 – 1969) werd geleid door de UP en de derde (1986 – 89) was een alliantie van de twee die door de UP werd geleid. De militaire regimes werden daarentegen geleid door ‘modernistische’ intellectuelen: niet – communistische seculieren in 1958, communisten in 1969 en religieuze radicalen in 1989. allen beloofden ze ‘moderniteit’ (in een of andere vorm) te brengen. Het kolonialisme had er alles aan gedaan om een nationaal gevoel niet te laten ontstaan vanwege de bedreiging voor de vreemde overheerser. Na het kolonialisme hebben de opeenvolgende machthebbers er alles aan gedaan om zo’n gevoel te creëren. In 1958 kwam Abboud aan de macht door een staatsgreep als reactie op de federalistische plannen van de regering (op vraag van het zuiden). Hij wilde één taal (Arabisch) en één godsdienst (islam) voor één staat (Soedan). De Oktoberrevolutie zou in 1964 een einde maken aan het regime dat een Arabisch nationalisme in de praktijk bracht. Nadat een regering van achtereenvolgens linkse en rechtse partijen er niet in slaagde om het probleem met het zuiden op te lossen, nam Nimeiry in 1969 de macht. Achtereenvolgens zou hij met de communisten, de rebellen uit het zuiden en de islamisten samenwerken. Allen waren ze modernistisch georiënteerd en tegen sektarische partijen. Het Nimeiry – regime mag twee verwezenlijkingen op haar naam schrijven: het Addis Ababa Agreement (het zou de burgeroorlog tussen het noorden en het zuiden (1955-1972 & 1983-2005) met elf jaar onderbreken), en een hervorming van het lokale bestuur, geërfd uit de koloniale periode. Communisten probeerden echter zelf een coup te plegen op het regime. Doordat deze aan de kant geschoven werden, kon er onderhandeld en uiteindelijk samengewerkt worden met het zuiden. Het regime werd populair in het zuiden, maar kan op geen steun rekenen in het noorden. Na het vinden van olie en de groeiende ontevredenheid in het noorden, worden de zuiderlingen ingeruild voor de islamisten. Uiteindelijk zouden de hongersnood en de stijgende voedselprijzen het einde inluiden van zestien jaar repressief beleid. Een derde natieopbouwend project start op 30 juni 1989 wanneer al – Bashir de regering van Sadiq al – Mahdi omverwerpt. Het islamisme zou wel op een brede basis kunnen rekenen omdat een meerderheid in Soedan tot de islam behoort. Er moest volgens al – Turabi een onderscheid gemaakt worden tussen het theoretische islamisme en praktische Arabische implicaties. Dit onderscheid werd echter meteen verlaten in 1989. Reeds voor de coup weren er barsten in het NIF – blok. Zo nam Bolad ontslag omdat deze vond dat het NIF teveel de kaart van de nomaden trok. In 1999 splitste het NIF in de ‘National Congress Party’ (NCP) van al – Bashir en het ‘Popular National Congress’ (PNC) van al – Turabi. De eerste steunden de nomaden, terwijl de tweede meer voor de gesettelden zouden opkomen. De laatste zouden het ‘Black Book’ op de markt gebracht hebben: een studie die moest aantonen hoezeer Darfur systematisch door de regering was gemarginaliseerd. Een vierde project kan men het Afrikanisme noemen en werd verdedigd door John Garang, leider van de ‘Sudan People’s Liberation Army / Movement’ (SPLA/M). Dit is een rebellenbeweging – politieke partij die na het ‘Comprehensive Peace Agreement’(CPA) een coalitiepartner van al – Bashir werd en bovendien een asymmetrisch federalisme voor Zuid – Soedan heeft verkregen. Dat er een Arabische cultuur is, wordt zeker niet betwist, maar dat is iets anders dan een Arabische politiek. Garang streefde naar een unitair, democratische en seculier Soedan, waarbij het kenmerk dat iedereen verenigde het Afrikanisme was. (Mamdani,2009:171-205)

2.5 Van een lokaal naar een nationaal conflict In 1987 – 1989 woedt er een zwaar conflict tussen de Fur en Arabische stammen, die zich verenigd hebben onder de ‘Arab Gathering’. Deze alliantie wordt door de SDC als de bezieler van conflict in 2003 – 2004 gezien. Dit is volgens Mamdani (2009:231) onjuist. In het recente conflict zijn vooral nomaden met kamelen uit het noorden betrokken. Deze waren binnen de ‘Arab Gathering’ slechts een minderheid. Een ander misverstand is er rond de betrokkenheid van de regering. Deze raakte pas in het conflict tussen de Arabische milities en de Massalit (1995) betrokken. Het conflict in 2003 – 2004 werd een zaak van gans Soedan. Dit door de betrokkenheid van de regering, de SPLA/M en de PNC. De eerste bewapende en steunde milities om de opstand te onderdrukken. De zuiderlingen waren betrokken via de ‘Sudan Liberation Army/Movement’ (SLA/M) en de PNC steunde de JEM. Het conflict in 1987 – 89 was een zeer brutaal conflict. De Fur verweten de Arabieren dat deze hen wilden uitmoorden en de Arabische stammen verweten van hun land verdreven te worden door de Fur, die zich als Afrikanen manifesteerden. Daarop richtten de Fur hun eigen milities op. Dit conflict onderscheidde zich op een aantal vlakken van eerder voorgevallen conflicten: de transtribale mobilisatie, de brutaliteit, gebrek aan beheersing, de onverminderde vijandigheid, de ideologieën en het racisme. Het staat vast dat aan beide kanten wreedheden begaan zijn. Plaatselijk wordt voor het eerst over een ‘genocide’ gesproken.

2.6 Het conflict binnen een regionale context Bij het conflict in Darfur zijn heel wat Tsjadische strijders betrokken. Dit kent enerzijds een regionale ecologische reden en anderzijds een nationale politieke reden. Eind jaren ’60 wordt de regio van de Sahel geconfronteerd met een toenemende desertificatie en bodemerosie. Dit door de afwezigheid van voldoende regen, overbegrazing en landbouw. Gedurende vier decennia was de woestijn honderd kilometer zuidwaarts opgeschoven. Daardoor staken vele mensen de Tsjadisch – Soedanese grens over richting het vruchtbare gebied rondom de Nijl. Dit ging gepaard met heel wat banditisme en daaruit voortvloeiende conflicten. Deze migratie vond plaats samen met een interne migratie in Darfur, want ook daar hadden de nomaden in het noorden te lijden onder de droogte. Dit leidde begin jaren ’70 en in de periode 1980 – 1984 tot zware hongersnood. Deze migratie verliep niet vreedzaam: vee werd gestolen waarna als reactie akkers in brand werden gestoken. Tsjaad is een voormalige Franse kolonie waar Arabische en niet – Arabische nomaden in het noorden systematisch gemarginaliseerd werden. Het noorden voert na de dekolonisatie oppositie tegen het repressieve beleid van Tombalbaye en wordt hierin van steun voorzien door Khartoem. De ontdekking van uranium en olie en de Koude Oorlog, waarbij Tsjaad strategisch ligt ten opzichte van Libië, hebben de inmenging van derden (vooral de VSA en Frankrijk) alleen maar groter gemaakt. Ook al – Qadhafi steunde de Tsjadische rebellen, waarop Nimeiry de relaties herstelde met Tsjaad. Na jarenlange interne strijd nam Habré in 1982 de macht en werd meteen dé man van Amerikaans president Reagan. Wapens werden via Egypte en Soedan aan Habré geleverd. Voordat deze de macht nam, liet Khartoem zijn milities toe in Darfur zodat deze zich zouden kunnen voorbereiden op hun missie. Het is een feit dat de wapens die in Darfur aanwezig zijn, grotendeels te verklaren zijn door de bewapening tijdens de Koude Oorlog en de conflicten in Tsjaad. Oppositieleden organiseerden zich steeds weer op het grondgebied van Darfur waarbij wapens werden achtergelaten of verkocht. De in ongenade gevallen medestanders van Habré en nadien Déby konden zich telkens weer herorganiseren in de CAR en Darfur, afwisselend gesteund en bevoorraad door Libië en Khartoem. Het is overigens niet toevallig dat met het einde van de Koude Oorlog ook het rijk van Habré (1990) uit is. De VSA houdt hem niet langer de hand boven het hoofd vanwege de afwezigheid van een strategisch belang. Overigens zullen de partners door de jaren heen steeds weer anderen steunen, steeds om uiteenlopende redenen. (Mamdani,2009:206-227) De Arabische stammen werden vooral gesteund door Libië en de UP, in een poging de ganse regio te Arabiseren (droom van Qadhafi). De Fur kregen de steun van Tsjaad en de VSA, Frankrijk, Egypte en Israël (als tegengewicht voor Libië). In 2003 zouden de Zaghawa zich bij de Fur voegen en werden Tsjadische militairen gerekruteerd, terwijl de nomaden met kamelen Tsjadische nomaden en strijders rekruteerden. Het werd een conflict tussen de JEM en SLA/M enerzijds en de Janjawiid, gesteund en bevoorraad door de regering anderzijds.

In 2003 werd Gulu ingenomen (supra) door het ‘Darfur Liberation Front’. Deze werd geleid door al – Nur, een jonge Fur advocaat van de universiteit van Khartoem. Hij was reeds lid van de CP en de SPLA/M. In zijn strijd zocht hij steun bij Garang. Deze eiste dat de naam zou veranderd worden (gericht op Soedan) en dat men zich als een politieke beweging zou profileren (en niet als een anti – Arabische militie). De SLA/M was geboren. Men zou de fout van Bolad niet herhalen, die door een gebrek aan steun bij de bevolking gemakkelijk geïsoleerd en geliquideerd kon worden. De JEM vormde in de jaren ’90 reeds oppositie tegen het NIF (supra) en kende ook Arabieren in haar rangen.

Er kwam steun van de SPLA/M en van het PNC, maar ook van Eritrea en Tsjaad. Eritrea zocht bondgenoten daar zij na de onafhankelijkheidsstrijd tegen Ethiopië geïsoleerd stond in de regio. Tsjaad zou eerst nog als bemiddelaar in het conflict optreden, maar na een mislukte coup in 2004 trokken de coupplegers de grens over en vestigden zich in Darfur. Déby zocht steun bij de Zaghawa om zijn eigen regime te beschermen en zo werden wapens geleverd, vooral aan de JEM, geleid door Ibrahim, zelf behorend tot de Zaghawa. Verzoeningspogingen zouden mislukken vanwege de betrokkenheid van de regering in het conflict en omdat zij er tijdens de onderhandelingen alles aan deed om de samenhang binnen en tussen de rebellengroepen uit elkaar te spelen.

2.7 Land als inzet van het conflict: het einde van een verzoeningstraditie

Zoals reeds gezegd werd het noorden van Darfur getroffen door een desertificatie. Dit bracht een migratie op gang richting Zuid – en West – Darfur. Er heerste door de hervorming van Nimeiry een machtsvacuüm, het conflict in Tsjaad en de coup van Nimeiry hadden het gebied gemilitariseerd. In 1987 – 89 werden de Fur voor het eerst geconfronteerd met een alliantie van tegenstanders. Een conflict mag, gegeven de beschreven ingrediënten, niet verbazen. Het was bovendien een conflict dat draaide rond land en andere bronnen. Waterputten werden ingenomen, graasroutes werden geblokkeerd, graasland werd door gesettelden uit het noorden als landbouwgrond gebruikt,…De inheemse bevolking beriep zich op groepsrechten (tijd kolonisatie), terwijl zij die geen land hadden zich op individuele burgerrechten beriepen. Dit conflict rond de Noord – Zuid as wordt traditioneel aangehaald. Daarbij vergeet men dat er ook een conflict tussen zuiderlingen onderling aan de gang was. Grote groepen binnen de Baggara hadden namelijk in het verleden ook eigen land gekregen. Hierdoor ontstonden ook gevechten tussen de Baggara onderling. Er is dus zowel een Noord – Zuid als een Zuid –Zuid dimensie van het conflict. Dit alles werd nog complexer door de ‘Unregistered Land Act’ van 1970, waarbij alle niet – geregistreerde land bezit van de staat werd.

De geschiedenis van Darfur is er één van gemengde huwelijken en lokale conflictresolutie. Er heerste geen taboe op gemengde huwelijken tussen verschillende stammen (nomadisch of sedentair) en wanneer er conflicten waren, kenden traditionele verzoeningspoging een zeer groot succes. Dit veranderde door het ontdekken van de markt. Men realiseerde zich dat hetgeen men meer oogstte dan men nodig had, verkocht zou kunnen worden op de markt, wat een welgekomen extra inkomstenbron betekende. Migratieroutes werden dus afgesloten. Bovendien had de traditionele wijze van verzoenen (bijvoorbeeld door diya of bloedgeld) niet langer een kans door het in omloop zijn van vele wapens. De grenzen van de gebieden werden niet langer in vraag gesteld. Men vormde allianties en men stelde het bestaan van ‘de ander’ in vraag. Overheden konden niet langer bemiddelen, aangezien deze als bevooroordeeld werden gezien. Bovendien werd in 1971 de ‘Abolition of Native Administration act’ ingevoerd. Daarmee werden traditionele administratoren vervangen door bureaucraten, waardoor de bemiddeling afnam. Zo werd het conflict steeds brutaler: moorden met messen of machinegeweren, platbranden van dorpen en velden, stelen van vee, versperren van routes en waterputten,…

2.8 Counterinsurgency vanuit Khartoem

Het inzetten van het leger was geen optie. Vele soldaten waren uit het westen gerekruteerd waardoor de loyaliteit in vraag werd gesteld. De inlichtingendienst, luchtstrijdkrachten en bevoorrading van de Janjawiid maakten onderdeel uit van de nieuwe strategie. De herkomst van de naam is niet bekend. Een mogelijke verklaring is de samenstelling ‘jaan’ of ‘jinn’ wat ‘kwaad’ of ‘duivels’ betekent en ‘’jawad of ‘jawid’ wat paard of ruiter betekent. Met andere woorden: het duivels kwaad te paard. Het is niet zo dat de Janjawiid gevormd werd door de regering. Deze was sinds jaar en dag actief in de regio van de Sahel en bestond voornamelijk uit mannelijke tieners die zich in een uitzichtloze situatie bevonden (geen uitzicht op studies, werk, overleven). Zij werden dus door Khartoem bevoorraad om strijd te leveren tegen de rebellenbewegingen.

2.9 Het ‘Darfur Peace Agreement’: de uitzichtloosheid voorbij? Polarisering en verdeeldheid

Sinds eind 2003 werd vele malen een staakt – het – vuren ondertekend. Deze hielden echt nooit lang stand. Na druk van de AU werden medio 2004 onderhandelingen opgestart in Abuja (Nigeria). Er werd onder andere over de berechting van daders, het vrijlaten van gevangenen en het mogelijk maken van humanitaire hulp gesproken. Deze vond plaats in verschillende rondes. Wanneer de derde ronde start in oktober 2004 heeft de Veiligheidsraad twee resoluties aangenomen. Resolutie 1556 (VN,2004a) bepaalde dat Khartoem significante daden moest stellen aangaande de berechting van daders, het ontwapenen van de Janjawiid en het onderzoeken van mensenrechtenschendingen. Indien daar geen gehoor aan gegeven zou worden, zouden sancties volgen. Resolutie 1564 (VN,2004b) installeerde een internationale onderzoekscommissie die de wandaden in Darfur zou onderzoeken. In december 2004 kwam men samen en het zou de laatste keer worden dat er effectief onderhandeld zou worden. De volgende rondes zouden gekenmerkt worden door de afwezigheid van onderhandelen vanwege het oplaaiend geweld in Darfur en de machtskwestie binnen de SLA/M die verdeeld was tussen Minawi en Wahid. Ook Tsjaad kon niet langer de onderhandelingen in goede banen leiden omdat Déby ondertussen weer in oorlog was met Khartoem wegens het steunen van elkaars rebellengroepen. (Toga,2007:214-244) Op 25 april 2005 werd een finaal voorstel verspreid en de druk van de internationale actoren werd steeds groter. Men strompelde van deadline naar deadline, een methode die door velen is bekritiseerd. Al is er geen garantie dat een andere methode wel positieve resultaten gehad zouden hebben. (Nathan, 2007: 265) Er moest een akkoord gevonden worden tijdens deze ontmoeting. Khartoem ging akkoord met het voorstel en Minawi twijfelde nog, zij het dat deze niet onoverkomelijk was. Wahid en Ibrahim (JEM) konden onmogelijk akkoord gaan met wat er in het akkoord stond aangaande machts – en welvaartsdeling, ontwapening, terugkeer van vluchtelingen en IDP’s. Ook vroegen zij een interventiemacht zoals in Bosnië het geval was geweest. De onderhandelaars beseften dat ze zeker Khartoem en Minawi (omdat ze foutief dachten dat hij de grootste steun onder de bevolking had) achter het akkoord moesten krijgen en de anderen werden gewaarschuwd: wie dit niet ondertekende zou niet langer meespelen en zou als outlaw beschouwd worden. Ook een poging van Kiir (president Zuid – Soedan) om de vredesonderhandelingen nieuw leven in te blazen, mislukte. (de Waal,2007b:267-283) Het akkoord werd in eerste instantie bij de bevolking goed onthaald omdat ze dachten dat vrede en veiligheid nu een feit zouden zijn. Voor de vredesakkoorden wees onderzoek uit dat zowel de rebellengroepen als de groepen verbonden aan Khartoem met een beschuldigende vinger werden gewezen. De ontwikkelingen na het vredesakkoord zouden dramatisch zijn. Voor zover er sprake was van homogene groepen voor de onderhandelingen, vielen deze allen uiteen en voerden rebellengroepen nu ook onderling strijd (voornamelijk tussen de ondertekenaars van het akkoord en zij die dit niet deden). Minawi verloor steeds meer gebied, materiaal en manschappen. Soldaten van Khartoem liepen over naar rebellenbewegingen, de Janjawiid maakte zich los van Khartoem daar er niet voor hen was opgekomen tijdens de onderhandelingen,…Nieuwe interviews toonden aan dat mensen nu resoluut de kant kozen van de niet – ondertekenaars. In juni 2006 werd het ‘National Redemption Front’ (NRF) opgericht ter bestrijding van het akkoord. Dit bestond uit de JEM, de ‘Sudan Federal Democratic Alliance’ en de G-19 (een groep leiders die zich van de SLA/M afscheurde vanwege het autoritarisme van Minawi en de zwakheid van Wahid). Deze groep reeg de overwinningen aan mekaar. Ook in dit front kwamen algauw barsten wanneer de eer voor het behaalde succes diende opgeëist te worden. Ondertussen nam de aandacht van de internationale gemeenschap af: Irak, binnenlandse problemen voor Blair, het nucleaire programma van Iran,…eisten meer de aandacht op. Ter plaatse verschoof men de schuld van de strijdende partijen naar de regering in Khartoem. De plaatselijke bevolking achtte conflictoplossing tussen stammen niet nodig, daar ze door de regering werden aangevallen. Veiligheid werd nu als absolute voorwaarde gesteld alvorens men opnieuw zou onderhandelen. De AU had in hun ogen haar onafhankelijkheid bij de onderhandelingen verloren en enkel een VN – troepenmacht zou de situatie onder controle kunnen brengen. Niet onbelangrijk is dat voor een troepenmacht de toestemming van Khartoem nodig zou zijn. Mogelijks zou Khartoem bevreesd zijn dat zulke troepenmacht informatie over de gruwelijkheden zou verzamelen. Bovendien zijn zulke missies in het verleden niet altijd even succesvol geweest, integendeel. (Fadul & T anner, 2007:284-313) Op 5 november 2006 maakt de JEM bekend dat ze de overgang zal maken naar een politieke beweging. Ze roepen de internationale gemeenschap nogmaals op om stappen te ondernemen die vrede kunnen bevorderen. (ST,09.11.2006) Op 10 mei 2008 valt Ibrahim Khartoem aan, waardoor prompt een prijs op zijn hoofd belandt. Hij eist met zijn actie dat alle delen van Soedan gelijk behandeld worden. Daar is niet minder dan het verwijderen van de NCP voor nodig. (ST,16.06.2008) Op 10 februari 2009 startten in Doha (Qatar) onderhandelingen tussen de JEM en de regering. Zij eisen echter een exclusiviteit: er mag ondertussen niet met andere partijen onderhandeld worden. (ST,11.02.2009) Op 15 februari 2010 is er dan toch een preliminair akkoord over het kader waarbinnen in Doha verder onderhandeld kan worden.(ST,20.02.2010) Khartoem en andere partijen zegden niet te begrijpen waarom er iets tegen onderhandelingen met andere partijen was. JEM oordeelde dat dit opnieuw zou inhouden dat er gepolariseerd werd. Ze zeiden hun les na Abuja geleerd te hebben. Vijf dagen later liet de JEM al weten de onderhandelingen voor onbepaalde tijd op te schorten, zolang er onderhandeld zou worden met de Liberation Justice Movement (LJM). De JEM beschouwt deze groepering bovendien niet als vertegenwoordigers van de burgers in Darfur. (JEM,25.02.2010) De spanningen lopen ook opnieuw op wanneer de regeringstroepen de SLA/M aanvallen. Ibrahim roept dan ook op tot een algemeen staakt – het – vuren. (JEM,03.03.2010) Ondanks het feit dat de JEM toch opnieuw onderhandelt met de regering, komt er geen akkoord. (Enoughproject,06.04.2010) begin mei is het definitief: de onderhandelingen hebben tot niets geleid. (ST,03.05.2010) Ondertussen heeft SLA – Abdel Shafi zich bij de LJM gevoegd. Dit wordt aangemoedigd door internationale waarnemers, die de rebellengroepen ertoe aanzet een front te vormen. (Enoughproject,28.04.2010)

2.10 Een genuanceerde visie op een internationaal conflict 2.10.1 Ras, religie en koloniaal bestuur: de afwezige eenheid Uit bovenstaande beschrijving is gebleken dat de visie van de SDC een lange geschiedenis kent. Blijkbaar is het voldoende om mensen met een zwarte huidskleur in conflict te zien gaan met mensen met een lichtere huidskleur, om van een raciaal conflict te spreken. Ook de religie wordt met eenzelfde stereotype bril bekeken. Elke nuancering en aandacht voor assimilatie en acculturatie is daarmee zoek. Het mag duidelijk zijn dat de kolonisatoren grote schade hebben aangericht door de bevolking te verdelen, tegen elkaar uit te spelen en te destabiliseren. Dit was echter een normale strategie van de koloniale machten, het systeem van ‘indirect rule’. Dit om het tekort aan personeel waar iedere koloniale macht mee geconfronteerd werd, op te vangen. Men stelde lokaal mensen aan die alles onder controle dienden te houden – en vooral iedere mogelijke opstand moesten onderdrukken. Ten aanzien van de economie en de veiligheid was dit ‘administrative tribalism’ de beste oplossing. Een tribale leider was bovendien het beste antwoord op het verlangen naar autonomie dat binnen de stammen leefde. Dit systeem kwam in gevaar doordat de provinciale en stedelijke elite de stamhoofden als obstakels zagen om hun macht te laten gelden. (de Waal, 2007a: 27-28) Bovendien was dit systeem na WOII uitgeput door ruraal protest tegen de (raciale) uitsluiting van vele mensen. (Mamdani, 1996: 73,77, 102 - 103) Niettemin zijn vele bevolkingen verdeeld geweest en gebleven door dit systeem. Het oude systeem zou niet meer terugkeren na de onafhankelijkheid aangezien de regeringen steeds meer de macht naar zich toe trokken in Soedan. De orde werd niet langer door stamhoofden gegarandeerd en ook rechtspraak en het innen van taksen werd aan hen onttrokken. (Abdul – Jalil e.a.,2007:43 -50)

Het conflict is onmogelijk op te delen volgens religie, daar ze het voorwerp vormt van een interne strijd in Khartoem. Vanuit het islamistische bestuur zijn er nooit inspanningen ten aanzien van Darfur geweest. Darfur werd steeds gemarginaliseerd en er heerste sociale en economische onrechtvaardigheid. Toen er nog eenheid was binnen Khartoem was er geen speciaal plan voor Darfur. Na de breuk binnen het NIF is Darfur voorwerp geweest van de interne strijd in Khartoem waarbij de PNC nu de zijde kiest van de rebellenbewegingen. (El – Din,2007:92 -112)

2.10.2 De Janjawiid als regionaal fenomeen: Khartoem als broodheer

De Janjawiid werd dus bevoorraad door Khartoem en ingezet in de strijd tegen de rebellenbewegingen. Deze ‘counterinsurgency on the cheap’ (de Waal,2004) staat binnen dit conflict bekend om hun wreedheden. Het zijn jonge mannen te paard, gewapend met onder andere ‘GM 3 rifles’. Ze zouden afkomstig zijn uit de ganse Sahel en bestaan vooral uit jongen mannen zonder toekomstperspectief. Deze kenmerken voegen een genderdimensie toe aan dit conflict: vrouwen worden aangevallen, misbruikt, verkracht en gemutileerd. (Willemse, 2005). De redenen waarom zij wreedheden tegen de bevolking begaan zijn economische (als gevolg van droogte en landverlies) en persoonlijke verrijking, alsook voor veiligheid en reputatie. (Rolandsen,2007:166) Ook zouden zij bijgestaan worden door gevangenen, uit Khartoem vrijgelaten, en door de ‘Popular Defense Forces’. Dit zijn beloftevolle militairen uit de academie, waar ook al – Bashir uit afkomstig is. De verhouding tussen de Janjawiid en Khartoem zou bekoeld zijn, omdat de druk op Khartoem om deze te ontwapenen heel groot is en omdat de Janjawiid zich door Khartoem in de steek gelaten voelt (supra). De kans is echter groot dat al – Bashir geen greep meer heeft op deze milities en de ontwapening, als hij dat al zou willen, niet meer binnen zijn mogelijkheden ligt. (de Waal,2004:724)

De Janjawiid kan symbool staan voor twee fenomenen. We benadrukken dat deze groepering, die zichzelf ‘fursan’ noemt (horsemen) een verzameling is van vele groepen en dat er reeds in de jaren ’70 (mogelijks vroeger) sprake is van de Janjawiid. De overgang naar een semi – reguliere of paramilitaire kracht is wel versneld door hun deelname aan het conflict in Darfur. (Haggar, 2007 : 126 – 130). Ten eerste staan zij symbool voor een jonge generatie die geen vooruitzichten hebben binnen een gebied zo groot als de Sahel. Ze zijn makkelijk te rekruteren want het grijpen naar de wapens geeft hen vooruitzichten op diefstal, verkrachting, eer, macht,…Ten tweede staan zij symbool voor de regionale proporties die het conflict aangenomen heeft.

De regioanale betrokkenheid is enorm groot. Vooreerst is er de betrokkenheid van Tsjaad. Beide landen steunen elkaar rebellengroeperingen, een strategie die geen uitzondering is in de regio. Bovendien heeft Déby een moeilijke relatie met de Zaghawa. Hij behoort zelf tot de Zaghawa, maar tot een lagere stam. Ibrahim behoort bijvoorbeeld tot een ‘hogere’ stam. Zij hebben zijn regime veelal ondersteund, maar de ‘dankbaarheid’ van de president kregen ze nooit te zien. Daarom is er ook op dit vlak een strijd aan de gang. (Marchal, 2007: 181 – 182) Enerzijds steunt hij de rebellen, anderzijds zijn er ook spanningen tussen hen. Op 9 februari 2010 (ST) was er voor het eerst sinds vier jaar een ontmoeting tussen Déby en al – Bashir, waarbij ze beloofden elkaars rebellenbewegingen niet langer te steunen. Dit werd aangemoedigd door de internationale gemeenschap die een regionale stabiliteit als noodzakelijke voorwaarde zien voor vrede in Darfur en Soedan. (ST,10.02.2010)

2.10.3 Land als belangrijke stap naar vrede Land is een belangrijk issue binnen de overgang naar een nieuwe rechtvaardige maatschappij. Ook in Oeganda en Zimbabwe, hoezeer de gevolgen ervan gecontesteerd zijn, was dit een zeer belangrijke symbolische daad. Land, toebehorend aan Aziaten of blanken, werd opnieuw aan de plaatselijke bevolking teruggegeven. (Mamdani, 2008) In Zuid – Afrika werd de sociaal – economische transitie verre van voltrokken, dit door een artikel dat het recht op het behoud en de verwerving van eigendom behield, waardoor het moeilijk was om van een gelijkekansenbeleid te spreken. (Walraet,2001:263) De landhervormingen daar moeten ook dringend ingeschreven worden in een bredere agrarische herstructurering, die gepaard moeten gaan met veranderingen binnen de politieke economie. De opgerichte landcommissies hebben dus zeker niet de vooropgestelde doelen bereikt. (Hall, 2004:227) Ook in Rwanda en Burundi, twee kleine dichtbevolkte landen in Afrika, is land een probleem. Om aan de eisen van de bevolking te kunnen voldoen zou er vier maal zoveel land moeten zijn of zou de bevolking met drie kwart moeten verminderen (voor Rwanda). Alternatieven, zoals een verhuis naar Tanzania, laten zien dat de landkwestie vele gevoeligheden en obstakels kent. Vele mensen weigeren hun gebied te verlaten. Soedan is geen uitzondering op deze precaire kwestie. Toch zal er een oplossing moeten gevonden worden voor de miljoenen IDP’s en vluchtelingen, de verpauperde pastoralisten die niet langer een livelihood hebben,…Men zal dus dringend een antwoord moeten geven op de vele vragen die er rondom land zijn, onder andere omtrent de vele soorten afspraken – mondelinge, neergeschreven,… - die er zijn. Dit wordt een zeer moeilijke opdracht voor de landcommissie, als men weet dat er in Darfur ongeveer 2.7 miljoen IDP’s zijn op een bevolking van ongeveer 6 miljoen. (IDMC,2010) Deze hebben zich vaak rondom steden gevestigd waardoor de verstedelijking in 6 jaar tijd verdubbeld is. Vele van deze mensen willen niet meer terugkeren, maar ook als ze blijven zullen er aanpassingen moeten komen daar de situatie niet leefbaar is. (de Waal, 31 maart 2009) Land is nu eenmaal een bron om de mensen van een livelihood te voorzien. Het is evident dat wat zo levensnoodzakelijk is, steeds weer voor conflicten zal zorgen, zolang de kwestie niet opgelost is. De desertificatie en de milieudegradatie zullen de oplossing van deze kwestie in ieder geval niet makkelijker maken. Er zal een dialoog moeten komen tussen de verschillende partijen om deze kwestie zo goed mogelijk op te lossen. De landcommissies – opgericht door de vredesverdragen – staan voor een loodzware opdracht.(Pantuliano, 2007: 1 – 11) Er moet dus een oplossing komen voor de landkwestie en voor livelihoods van de mensen. Toch waarschuwt men ook voor een toename in livelihoodmogelijkheden: beter onderwijs, een toename in landbouwgrond, waterputten,…kunnen het aantal conflicten in de toekomst opnieuw doen toenemen. (Tubiana, 2007: 91) Ook deze kwestie draagt gedeeltelijk de stempel van de kolonisering. Het landsysteem werd grondig hervormd door de kolonisator omdat zij exclusieve rechten wilden: individuele en collectieve rechten konden niet naast mekaar bestaan. Ook kregen de chiefs rechten over het land en werden groepen die niet als inheems werden beschouwd, uitgesloten van landbezit – en rechten. (Mamdani, 1996: 139-140)

Hoofdstuk 3: Het ICC en de R2P

3.1 Al – Bashir in de beklaagdenbank: de visie van Mamdani

Op 14 juli 2008 werd onder massale mediabelangstelling door de openbare aanklager van het ICC, Luis Moreno Ocampo, aangekondigd dat er een aanklacht werd ingediend tegen Omar Hasan Ahmad al – Bashir, huidig president van Soedan. De aanklacht luidde: samenzwering in functie van het plegen van een genocide en oorlogsmisdaden. Het verzoekschrift legde al – Bashir volgende zaken ten laste: (a) het raciaal polariseren in Darfur:‘Arabieren’ en ‘Zurga’ of ‘Zwarten’, (b) de onderdrukking van de opstand in 2003 – 2005 werd als excuus gebruikt om ‘Zurga’ etnische groepen van hun land (dar) te verdrijven en (c) het onderwerpen van de overlevenden aan een ‘trage dood’ door ondervoeding, verkrachting en folteringen in de IDP – kampen. (Mamdani, 2009: 271) Mamdani (2009:271-300) verwijt Ocampo dat hij de zaak niet aan een grondig onderzoek heeft onderworpen en dat hij meegaat in de logica van de SDC: het is een raciaal conflict, zelfs een genocide, zonder de context en geschiedenis in rekening te brengen. Ocampo presenteert dodencijfers als allen veroorzaakt door geweld, waar één man verantwoordelijk voor is: al – Bashir. Dat het conflict reeds dateert van voor al – Bashir aan de macht is, wordt niet in rekening gebracht. De koloniale periode wordt als een minzame traditie voorgesteld, in plaats van opgenomen te worden in de historisering. Ocampo doet niet minder dan de huidige president demoniseren onder het mom van rechtvaardigheid. De Afrikaanse bevolking is niet bezorgd om de schuld of onschuld van Bashir, wel over de politisering van het ICC.

Het ICC verdeelt de wereld in humane, morele, soevereine staten en barbaarse, falende staten waar soevereiniteit niet voor geldt. De nieuwe humanitaire orde stelt, in tegenstelling tot soevereiniteit, burgers onder voogdij. Het zijn passieve wezens die gered moeten worden. Het humanitaire heeft tot doel de afhankelijkheid te vergroten. Waar het vroeger een ‘humanitaire interventie’ betrof, spreekt men nu van de ‘Responsibility to protect’ (R2P). Binnen soevereine staten is er altijd de verplichting geweest om de eigen burgers te beschermen, maar deze nieuwe doctrine leverde een belangrijke vraag: wie is verantwoordelijk voor wie en onder welke voorwaarden en met welk doel dient dit te gebeuren?

Irak was een oorlog tussen een vreemde bezetter en een bezet volk, terwijl er in Darfur een burgeroorlog aan de gang was. Het ene was een daad om het kwaad te verdrijven, het ander had een interventie op humanitaire gronden nodig, een R2P om het kwaad te vernietigen. Het is dus van het grootste belang iets als genocide te benoemen om een R2P te rechtvaardigen, ja zelfs te verplichten.

Het ICC is niet minder dan een politiek instrument in de handen van de VSA. Dit blijkt uit de vier cases die (anno 2009) onderzocht worden: Oeganda, DRC, CAR en Soedan. Niet zozeer deze onderzoeken tonen dit aan, doch wel het selectieve onderzoek en het niet in verdenking stellen van Amerikaanse bondgenoten. Ditzelfde ICC verhindert iedere mogelijke toekomstige vrede. Zo had het Oegandese parlement ingestemd met amnestie voor leden van het ‘Lord’s Resistance Army’ (LRA), maar werd iedere kans op onderhandelingen en vrede weggenomen door het inroepen van het ICC door president Museveni. Men moet vrede boven straffen verkiezen en een vorm van gerechtigheid zoeken die een duurzame vrede tot stand kan brengen. Vele samenlevingen verkiezen nu eenmaal amnestie, verzoening en vrede boven dé waarheid, het straffen en het verlengen van het conflict.

In 2004 werd de ‘African Union Mission in Sudan’ (AMIS) geïnstalleerd, maar op de ‘Darfur – Darfur Dialogue and Consultation’ (DDDC) (2006) werd duidelijk dat men deze wilde vervangen door VN –troepen. Wat men volgens Mamdani niet in rekening bracht was dat er in de praktijk niets zou veranderen, enkel de regie zou in de handen komen van de machtige wereldspeler(s). Ook onderzoek ter plaatse liet een vraag zien om de AMIS te vervangen. Dat er consumenten gecreëerd worden voor de ‘humanitaire interventie’, wordt door Mamdani als een van de grootste verwezenlijkingen van haar ideologen gezien. De toekomst zijn de verkiezingen waarbij een brede alliantie zal gevormd worden en waarbij ook rebellengroepen steun zullen moeten zoeken bij de bevolking.

Wat zijn nu de mogelijke oplossingen? Generaal Anyidoho, speciale vertegenwoordiger van de ‘AU / UN Hybrid Operation in Darfur’ (UNAMID) stelt dat er een staakt – het – vuren met alle partijen moet komen, dat alle Darfurse partijen bij het beleid moeten betrokken worden en dat de Janjawiid ontwapend moet worden. Bovendien moet de IDP – kampen gesloten worden daar zij gemilitariseerd zijn en als rekruteringsgebied dienen voor strijders. De AU moet voor een oplossing zorgen, zij staat immers voor ‘survivor’s’ justice’, terwijl de VN staat voor ‘victor’s justice’. Een interventie is geen goed idee, er moet een inclusieve politieke oplossing komen. 3.2 Het ICC schrijft een aanhoudingsbevel uit

3.2.1 Belangrijkste mogelijkheden van het ICC

Het ICC trad in werking in juli 2002. De internationale gemeenschap zou niet langer tolereren dat er waar dan ook ter wereld, door wie dan ook, zware misdaden gepleegd zouden worden. Het ICC kan vier soorten misdaden onderzoeken: misdaden tegen de menselijkheid (moord, slavernij, marteling, verkrachting,…), genocide, oorlogsmisdaden (volgens de Conventie van Genève, 1949) en daden van agressie. Artikel 123 van het Statuut van Rome (1998), dat de basis legde voor de oprichting van het ICC, bepaalde dat er na zeven jaar een conferentie zou plaatsvinden dewelke wijzigingen aan het Statuut zou kunnen doorvoeren. Dit was cruciaal voor twee vernoemde misdaden. Frankrijk ratificeerde het Statuut ‘onder voorbehoud’ en eiste dat het gebruik van nucleaire wapens niet onder de jurisdictie van het ICC zou vallen. Ook de toevoeging van terrorisme zal voorwerp van discussie zijn. Ook omtrent daden van agressie werd in 1998 geen overeenstemming bereikt en dit zal dus op de conferentie ingevuld moeten worden. (Köchler, 2003: 218-228)

Het ICC kan enkel recht spreken over misdaden die begaan zijn na het in werking treden van het Hof (jurisdiction ratione temporis) en zal zich toeleggen op belangrijke personen binnen staten (en dus niet op het niveau van de staat) Er zal een onderzoek gestart worden wanneer blijkt dat de desbetreffende staat niet in de mogelijkheid is, of niet de bereidheid toont, een onderzoek te starten (artikel 17). Een onderzoek kan op drie manieren gestart worden (artikel 13): een staat is lid van het ICC en verwijst zelf een zaak door (artikel 14), de Veiligheidsraad van de VN verwijst een zaak door (13(b)) of de openbare aanklager start zelf een onderzoek (proprio motu, artikel 15). Belangrijk en omstreden is artikel 16: het geeft de Veiligheidsraad het recht een onderzoek of aanklacht met een jaar uit te stellen, bovendien jaarlijks hernieuwbaar. Dit is een heel controversieel punt omdat drie van de vijf permanente leden (VSA, Rusland en China) geen lid zijn van het ICC. Zij erkennen het ICC niet, maar kunnen dus wel de werking ervan bepalen. Dit legt de onafhankelijkheid van het ICC bovendien aan banden. De voorstanders motiveren dat de opdracht van de Veiligheidsraad bestaat uit het bewaren van de vrede en de internationale veiligheid. Soms is het dan ook nodig om met het zicht op vredesonderhandelingen een onderzoek of aanklacht uit te stellen. (Pace, 2006:136) In eerdere versies van het Statuut was de macht van de Veiligheidsraad echter groter. Nu zijn het bijvoorbeeld de leden van het ICC, en niet de Veiligheidsraad, die rechters en de openbare aanklager benoemen.

Artikel 12, de ‘territorialiteit’ en ‘nationaliteit’, heeft landen die het verdrag niet geratificeerd hebben, zorgen gebaard. Het ICC heeft zowel rechtspraak over onderdanen van leden van het ICC, als over de misdaden die op het territorium begaan zijn, onafhankelijk van wie ze pleegt. Met andere woorden, onderdanen van niet – leden van het ICC kunnen vervolgd worden voor misdaden die ze plegen op het territorium van een lid van het ICC. Het is daarom dat de VSA bilaterale akkoorden sluit met individuele landen, waarbij beloofd wordt elkaars onderdanen niet uit te leveren (bijvoorbeeld met Rwanda). Voor landen die het Statuut geratificeerd hebben, is dit problematisch. Artikel 86 verplicht ieder lid zijn volle medewerking te verlenen aan het ICC. Ook werd een resolutie binnen de Veiligheidsraad aangenomen die stelt dat het onmogelijk is leden van een vredesmissie te vervolgen wanneer hun land geen lid is van het ICC. Dit kwam er na grote druk en zelfs chantage van de VSA. 3.2.2 Een niet onbesproken openbare aanklager: de methodes en persoonlijkheid van Ocampo.

De openbare aanklager wordt voor negen jaar verkozen, een mandaat dat vanwege de onafhankelijkheid en mogelijke beïnvloeding niet verlengbaar is. Op 31 maart 2005 verwijst de Veiligheidsraad de case Darfur door naar de openbare aanklager (resolutie 1593). Flint & de Waal (2009) noemen Ocampo een van de grootste zwakheden van het ICC. Hij zou alles behalve een teamspeler zijn en hij luistert niet naar de waarschuwingen en adviezen van naaste medewerkers. Dit heeft, gecombineerd met zijn opvliegend karakter, vele medewerkers tot ontslag gedwongen. Er wordt hem in deze zaak verweten geen onderzoek te hebben gedaan of interviews te hebben afgenomen vanwege de onveilige situatie. Ervaringsdeskundigen aangaande deze onderzoeken wijzen erop dat met de nodige voorzichtigheid de veiligheid van getuigen wel degelijk gewaarborgd kan worden. Ook legt hij te vaak straffe verklaringen in de media af, die achteraf niet overeenkomen met de werkelijke aanklacht. Zo verkondigde hij Lubanga (DRC) te vervolgen voor onder andere ‘genocide’ en andere zware misdrijven. Uiteindelijk zou hij ‘slechts’ voor het ‘rekruteren van kindsoldaten’ terechtstaan. (ICC, 10 februari 2006) Ook werd door Ocampo ontlastende informatie achtergehouden. Hij baseerde zich op geheime documenten van de MONUC (missie van de VN in de DRC), die dus niet in de rechtszaal konden gebruikt worden. Er dreigde een vrijlating, maar uiteindelijk kwam men overeen dat enkel de rechters de documenten in mochten kijken.

Op 27 februari 2007 (ICC) dient hij een verzoek in om een arrestatievel uit te vaardigen tegen Harun (voormalig Soedanees minsister van binnenlandse en humanitaire zaken) en tegen Kushayb (leider van de Janjawiid). Hij roept beide mannen op zich te melden. Hier wordt Ocampo een inefficiënte strategie verweten: hij had dit verzoek verzegeld kunnen doen zodat de kans groter zou zijn dat beide mannen ooit voor het ICC zouden verschijnen. Dit laatste argument geldt zeker ook voor de aanklacht tegen al – Bashir. Nu kondigde hij in het openbaar aan dat hij Harun op een vliegtuig naar Saoedi – Arabië zou arresteren. Wanneer blijkt dat hij de huidige president van Soedan wil aanklagen, raadden zijn adviseurs hem dat af. Opnieuw baseert hij zich op geheime documenten en houdt hij vast aan een dodentol van 5.000 per maand (anno 2008). Volgens medewerkers blijft hij sleutelen aan de tekst om toch maar tot ‘genocide’ te kunnen besluiten. Opnieuw slaat hij de aanbevelingen in de wind en doet hij zijn reputatie van cavalier seul alle eer aan. Op 20 oktober 2006 wordt tegen hem een klacht ingediend wegens verkrachting, seksueel aanvallend gedrag, dwang en misbruik. Dit gebeurde na een ontmoeting met een journaliste in een hotelkamer. Het is duidelijk dat dit de reputatie van het ICC ernstig geschaad heeft.

Het mag duidelijk zijn dat de openbare aanklager een aartsmoeilijke opdracht heeft. Er is de druk van de publieke opinie en van de grootmachten, dit via artikel 13 en 16 van het Statuut. Enerzijds zijn de oliebelangen in Soedan groot, anderzijds hebben de permanente leden zich niet verzet tegen een doorverwijzing van de zaak – Darfur. Willen zij een goede indruk maken tegenover de publieke opinie – normaliter toch niet hun grootste bezorgdheid – of sturen zij ook aan op een regimeverandering?

Een van de grootste kritieken – ook van Mamdani – is dat er enkel Afrikaanse zaken behandeld worden. Ocampo zegt dat hij zelf een Argentijn is en dat drie vierde van de zaken hem zijn doorverwezen door de landen zelf en dat de vierde zaak hem door de Veiligheidsraad is doorverwezen. Hij laat zich bovendien leiden door de vraag waar de zwaarste misdaden plaatsvinden. Het nationaliteitsargument is een zwak argument. Het is niet omdat hij niet uit het Westen komt, dat hij niet de logica van het Westen kan volgen, onder druk kan staan van het Westen of dat zijn bezorgdheid of obsessie eenvoudigweg niet breder is dan Afrika. Anderzijds is dit een reactie op een even zwakke aanval: het ICC zou in theorie neutraal moeten zijn. De samenstelling van de kamers en de verkiezing van de rechters wijst daar bovendien op. Is het zo dat hij zich met geen andere zaken bezighoudt? Zijn argument van de doorverwijzingen is terecht, al pleit het hem niet vrij waarom hij binnen de doorverwezen casussen selectief onderzoek voert naar schuldigen. Het onderzoek naar het geweld omtrent de Keniaanse verkiezingen (2007 – 2008) is een onderzoek dat Ocampo zelf geopend heeft. Op 31 maart 2010 (ICC) kreeg hij groen licht om een onderzoek te starten, na opnieuw verschillende vragen van de ‘eerste preliminaire kamer’ om de zaak beter te motiveren (ICC: 19 februari 2010). Ook is het ‘Office of the Prosecutor’ (OTP) bezig met voorbereidende onderzoeken aangaande Afghanistan, Colombia, Georgië en Palestina. Enerzijds duidt dit op een verbreding van de focus, want uiteraard vinden ook grove mensenrechtenschendingen buiten Afrika plaats. Anderzijds is het OTP ook gebonden aan het feit dat enkel landen die het Statuut geratificeerd hebben, voorwerp kunnen zijn van onderzoek, tenzij de Veiligheidsraad zaken doorverwijst.

Dat de openbare aanklager voor negen jaar benoemd wordt en dit niet kan verlengd worden is een goede zaak (supra). Dat er bovendien ‘checks and balances’ zijn ingebouwd met onder anders de ‘eerste preliminaire kamer’ is niet meer dan normaal. Toch zijn wij van oordeel dat er een andere invulling zou moeten komen van het OTP. Wanneer de openbare aanklager voor negen jaar benoemd wordt, en intern lijkt de samenwerking verre van ideaal te verlopen, zouden er maatregelen mogelijk moeten zijn. Hij is het hoofd van een onderzoeksteam en zou moeten kunnen samenwerken, waarbij de openbare aanklager de eindverantwoordelijkheid draagt. Dat zijn afgevaardigde enkel kan gekozen worden uit een lijst die hijzelf opstelt is geen goede zaak. Men zou in overweging moeten nemen hoe men het OTP kan hervormen zodanig dat dit ten volle kan functioneren als een team. Een betere screening van de kandidaten zou mogelijks ook een bijdrage kunnen leveren – hoewel dit situaties als met Ocampo nooit zou uitsluiten. Wel is het zo dat men binnen de vroegere werkomgeving van Ocampo geenszins verrast is over de kritiek op de werkwijze en het karakter van de man.

Of het aanklagen van al – Bashir een goede zaak was, zorgt voor controverse. Als antwoord op de aanklacht wees al – Bashir INGO’s het gebied uit. Dit had zeer kwalijke humanitaire gevolgen voor de mensen ter plaatse. Maar de aanklacht op zich heeft de INGO’s niet uitgewezen, het was een reactie van Al - Bashir die eens te meer liet zien welke zijn manier van optreden is tegen zulke tegenstand. (ICG, 17.07.2009) Ook had hij zijn goede bedoelingen kunnen laten zien door dit niet te doen. Het meest gehoorde argument is dat Ocampo hiermee het vredesproces in gevaar brengt. (HRW, 27.03.2009) Maar welk vredesproces wordt hier in gevaar gebracht? Na het DPA is het geweld opnieuw toegenomen in Darfur en iedere vredesonderhandeling wordt belemmerd door zowel de rebellengroepen die niet eensgezind optreden, als door de regering die er alles aan doet deze uit elkaar te spelen (supra). Het is steeds weer een te gemakkelijk argument dat streven naar gerechtigheid – daarbij niet uitsluitend focussend op het ICC – vrede in de weg zou staan. Zij die dit verdedigen zijn al te naïef wanneer ze denken dat morgen al – Bashir of Kony, leider van het LRA, de wapens zal neerleggen en de strijd zal staken wanneer er geen aanhoudingsbevel zou zijn. In de twee vermelde gevallen zien we een geschiedenis van steeds weer onderhandelen en de belofte dat men nu effectief tot een akkoord wil komen, terwijl het geweld onverminderd voortgaat. Een andere mogelijkheid is dat er binnen de kortste keren een verborgen agenda naar boven komt die eigenlijk iedere intentie om tot vrede te komen, van tafel veegt. Dat de aanklacht niet zwaar zou wegen omdat genocide niet is weerhouden, is een waardeloos argument dat niet het minste respect toont voor de slachtoffers. Men moet nu eens af van de redenering dat indien iets niet als genocide wordt benoemd, niet erg is. Moord, foltering, uitroeiing, slavernij zijn allen misdaden waarvoor het ICC bevoegd is. Uiteindelijk staat genocide gelijk aan uitroeiing, vanuit de intentie om een ganse gemeenschap uit te roeien. De omstandigheden en de feiten zijn voor de slachtoffers vaak hetzelfde, alleen is er een verschil in de politiek die achter het moorden zit.

Uiteraard wordt dit argument ook versterkt door Ocampo, die al te vaak lijkt uit te gaan van een lijst misdaden tegen een bepaalde persoon, om nadien bewijzen als evidentie te zoeken. Op 4 maart 2009 (ICC) had de Eerste Preliminaire Kamer beslist dat al – Bashir zou aangeklaagd worden voor ‘oorlogsmisdaden’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’. De aanklacht van ‘genocide’ kwam te vervallen wegens gebrek aan bewijzen. Ocampo ging echter in beroep op 6 juli 2009 tegen de verwerping van de aanklacht ‘genocide’. De Kamer die het beroep onderzocht, besliste op 3 februari 2010 dat de uitspraak opnieuw moest gebeuren, niet omdat er evidentie voor een genocide was, daar spreekt zij zich niet over uit, maar omdat de verkeerde standaarden aangaande de bewijslast was gebruikt. Tot slot dienen we nog te vermelden dat er ook leden van de rebellengroeperingen zijn aangeklaagd. Abu Garda, leider van het ‘United Resistance Front’, werd op 7 mei 2009 aangeklaagd voor drie ‘oorlogsmisdaden’, waaronder het aanvallen van AMIS – troepen. Hij meldde zich vrijwillig. Ook deze zaak heeft opnieuw te lijden onder de bewijslast geleverd door Ocampo. Hij baseerde zich opnieuw op anonieme getuigenissen en zij die kwamen getuigen bevestigden slecht gedeeltelijk de bewijsvoering van Ocampo. Er zal nu nieuwe bewijslast moeten aangevoerd worden. (ICC, 8 februari 2010, paragraaf 163 – 233). De Waal (2009: paragraaf 6, 78 – 96) pleit voor het gebruik van artikel 16 door de Veiligheidsraad. Het belangrijkste argument hiervoor is dat de implementatie van het CPA, vrede in Darfur en het succes van UNAMID anders geen kans krijgt. De Waal legt hier onterecht een oorzakelijk verband: het niet aanklagen van al – Bashir is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor vrede. Moeten we van de man en zijn regering die zulke toestand gecreëerd heeft, echt verwachten dat hij vrede zal brengen? Hangt het succes van vredesakkoorden af van iemand die geen middelen schuwt om aan de macht te blijven. Waar is de garantie dat de implementatie van het CPA (referendum) zal doorgaan en dat er serieuze vredesonderhandelingen zullen komen? Het zou eerder zo kunnen zijn dat gerechtigheid (al dan niet door het ICC) een voorwaarde is voor toekomstige vrede. De voorbije verkiezingen en de spanningen omtrent het secessiereferendum eind 2010 laten niet vermoeden dat al – Bashir de absolute voorwaarde voor dit proces zal zijn.

3.3 Naar een humanitaire interventie: Responsibility to Protect 3.3.1 Mensenrechten versus soevereiniteit Het principe van R2P is een van de meest controversiële van de afgelopen jaren binnen de internationale politiek. Er is een conflict tussen twee basispremissen: de internationale gemeenschap – algemeen beschouwd als ‘de democratieën’ – zal niet aanvaarden dat er grove mensenrechtenschendingen gepleegd worden en zullen ingrijpen wanneer de betreffende staat zelf geen maatregelen neemt om de schendingen te stoppen. Daartegenover staat het oude begrip van de soevereiniteit, hetgeen bepaald dat staten onafhankelijk zijn en dat andere staten zich niet zullen inlaten met binnenlandse aangelegenheden. Onder R2P en haar voorganger ‘humanitaire interventie’ wordt dan het ingrijpen van een staat of groep van staten begrepen, dit omwille van humanitaire doeleinden. Deze bepalingen roepen heel wat vragen op: is het ingrijpen per definitie militair of vallen economische sancties hier ook onder, wie grijpt in, wie is de internationale gemeenschap, welke rechten worden geschonden (Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)?), is er steeds toestemming van de Veiligheidsraad nodig, moet het land in kwestie toestemming geven voor een interventie,… (Hellema & Reiding, 2004: 7) De notie ‘soevereiniteit’ is van het grootste belang, al kent deze wel haar oorsprong in een tijd waarin men zich telkens weer moest verweren tegen de expansionistische neigingen van buren, met vaak de keizer en de paus voorop. (Duindam, 2004: 24-25) Ook de tijd dat de eigen soevereiniteit heilig was terwijl men koloniseerde en de kolonie militair of met een koloniaal bestuur in bedwang hield is nu verleden tijd. (Kuitenbouwer, 2004:44) Eind negentiende eeuw werden de mensenrechten geïnternationaliseerd, maar tegelijk verlaagde dit ook de drempel voor een militaire interventie. Welke de motivaties ook waren, een gevoel van suprematie was er nooit vreemd aan. Het was de beschaafde wereld die tegen de barbaren ten strijde trok (inval in het Ottomaanse Rijk ter bescherming van de christelijke minderheden). (Van Vuurde, 2004: 57-59) WOI en het Verdrag van Versailles brachten agressieve nationalistische staten voort en een vrees voor een nieuwe oorlog zorgde ervoor dat Japan, Duitsland en Italië hun gang konden gaan.(Van Ginneken, 2004: 83 – 104) Bij de oprichting van de VN stond de soevereiniteit nog steeds hoog aangeschreven. Het Handvest van de VN (1945) onderstreept de gelijkheid van soevereine staten (Hoofdstuk I: artikel 2.1). Enkel de Veiligheidsraad kan binnen hoofdstuk VII overgaan tot geweld. Bij een afwezigheid van unanimiteit bij de permanente leden om de vrede in de wereld te verzekeren (vetorecht) kan de zaak doorgeschoven worden naar de Algemene Vergadering (AV) van de VN (resolutie 377, AV/VN). Tijdens de Koude Oorlog stonden mensenrechten niet altijd even hoog op de agenda, zeker omdat de VSA en de Sovjet Unie lijnrecht tegenover elkaar stonden en indirecte oorlogen voerden. Zo waren ze zelf betrokken bij heel wat mensenrechtenschendingen. Denken we maar aan de oorlogen in Indochina en het driest hoogtepunt in Afghanistan. (Mamdani, 2004: 63 –177). Vandaag de dag lijkt het voor velen normaal dat er diplomatieke, juridische en economische middelen voorhanden zijn, net als militaire middelen. Er wordt zelfs niet altijd op de toestemming van de Veiligheidsraad gewacht om tot actie over te gaan. In 1998 bombardeert de NAVO zonder toestemming Servische doelwitten en in 2003 wordt Irak binnengevallen met een Amerikaans – Britse alliantie (Coalition of the willing), zonder autoriteit van de VN of de NAVO.

3.3.2 R2P Het idee van R2P volgde op een vraag die Annan, toenmalig secretaris – generaal van de VN, zich stelde in 2000: “ If humanitarian intervention is indeed an unacceptable assault on sovereignty, how should we respond to a Rwanda, to a Srebrenica—to gross and systematic violations of human rights that offend every precept of our common humanity? (In Evans, 5 augustus 2008)

Op de VN – top van 2005 werd een consensus bereikt omtrent de plicht die iedere soevereine staat heeft aangaande het beschermen van haar burgers tegen ‘genocide’, ‘etnische zuivering’, ‘oorlogsmisdaden’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’. De internationale gemeenschap zou niet langer toekijken wanneer zulke misdaden gepleegd worden. Tegenstanders stellen dat het om een herformulering gaat van de ‘humanitaire interventie’, die volledig verworpen werd door ‘het Zuiden’. Men zou voortaan focussen op de slachtoffers, weg van een militaire interventie, in de praktijk gebracht door Westerse grootmachten. Het geld dat zij investeren in deze militaire campagnes zou beter voor ontwikkelingshulp en andere doeleinden gebruikt worden, dat bovendien de voedingsbodem voor misdadige regimes zou wegnemen. Het neokolonialisme is geruild voor een humanitair imperialisme dat selectieve blindheid vertoont tegenover bevriende regimes. (Bricmont, 2009) Het Westen en meer specifiek de VSA blijven op een paranoïde manier op iedere vorm van bedreiging reageren door het demoniseren van de tegenstander, waarbij communisten probleemloos ingeruild werden voor moslims. Vanuit een onwetendheid en arrogantie wordt de publieke opinie een beeld voorgehouden, gesteund door een mediaconformisme, waarbij de taak van kritische waakhond van de democratie volledig verdwenen is. We moeten ons beter informeren (Mamdani, supra) over desbetreffende situaties en de tijd een kans geven. (Bricmont, 2008 [2005]: 85-87) Uiteindelijk hebben wij ook Napoleon en Leopold II moeten doorstaan om te worden wat we nu zijn. Dat oorlog geen democratie brengt, noemt Bricmont (2008 [2005]: 129-148) een zwak argument omdat er wel degelijk een kans is dat een oorlog democratie tot stand brengt (zij het ten koste van heel veel, cfr. Irak). Ook de vele slachtoffers die een oorlog maakt, is geen overtuigend argument. Toekomstige evoluties zouden mogelijks het aantal slachtoffers kunnen reduceren. Dat het internationaal recht dient gerespecteerd te worden is een veel krachtiger argument, aangevuld met een anti – imperialistisch: de VSA doet er alles aan de ander zwakker te maken, teneinde zelf ‘de sterkste’ te blijven. Chomsky (2008) somt een lange lijst voorbeelden op van moorddadige regimes die geïnstalleerd, bevoorraad en ondersteund zijn door de VSA (Pinochet, Hoessein, Soeharto,…), vaak ter vervanging van democratische regimes. Het hoeft niet altijd gepaard te gaan met geweld. Drie voorzitters van het ‘food for oil’ – programma in Irak namen ontslag omdat ze van oordeel waren dat dit programma een genocidaal effect teweeg bracht. De ware reden van de VSA is nooit humanitair. Hij vindt het dan ook cynisch dat voorbeelden die in aanmerking komen voor een ‘ware humanitaire interventie’ – waarbij mensenrechtenschendingen op grote schaal een halt werden toegeroepen – door de ‘internationale gemeenschap’ nooit erkend zijn. We denken hierbij aan India (1971: inval Oost – Pakistan, thans Bangladesh), Tanzania (1979: het Oeganda van ) en Vietnam (1978: het Cambodja van Pol Pot). Ngugi wa Thiong’o legt een grote nadruk op de ongelijkheden die verantwoordelijk zijn voor de vele misdaden die plaatsvinden. Ten eerste moet de breuklijn tussen de welvarende machtige internationale spelers en de arme zwakke spelers verdwijnen. Dit slaat zowel op het privilege van enkel Westerse staten als binnen de arme staten zelf, waar men ook met een kleine elite geconfronteerd wordt. Ten tweede moet de sociale ongelijkheid weggewerkt worden: mensen in sloppenwijken, gevangenissen,…die niets van toekomstperspectieven hebben. Dit moet nu aangepakt worden opdat in de toekomst geen R2P meer nodig zou zijn. Alle drie deze auteurs leggen een grote nadruk op het feit dat de VN, de Veiligheidsraad en de AV/VN het ideale instrument is om vrede op deze wereld te brengen, alleen moet het goed uitgevoerd worden.

Voorstanders van R2P stellen dat de focus verlegd moet worden van zij die ingrijpen naar degene die hulp nodig hebben. Benadrukt wordt ook dat er pas actie zal ondernomen worden wanneer een soevereine staat haar verplichtingen tegenover haar burgers niet nakomt. Bovendien is het onderdeel van een drieluik: verantwoordelijkheid tot preventie, bescherming en heropbouw. Men bedient zich hiervoor van politieke, juridische, economische en in extreme omstandigheden, militaire middelen. Vooreerst moet er een gerechtvaardigde oorzaak zijn: er vallen op grote schaal doden. Dit is moeilijk te kwantificeren en een militaire reactie moet een uitzondering blijven. Mensenrechtenschendingen zoals raciale of politieke onderdrukking komen niet in aanmerking. De actie moet gevoerd worden vanuit een correcte intentie (het stoppen van het doden, proportionele belangen ten aanzien van de gebrachte opofferingen, multilaterale steun,…), er mag niet langer uitzicht zijn op een niet – militaire oplossing, de duur en de intensiteit van de interventie mag het minimum noodzakelijke niet overschrijden, het effect op het politieke systeem mag niet groter zijn dan wat noodzakelijk is om de doelen te bereiken en de vooruitzichten mogen niet erger zijn dan deze van een niet – interventie. (Evans, 29 juli 2007) De autoriteit moet geleverd worden door de Veiligheidsraad, maar als disputen een noodzakelijke interventie in de weg staan, zijn er andere mogelijkheden om autoriteit te verkrijgen. Kosovo wordt hier een succes genoemd: een interventie van de NAVO zonder toestemming van de Veiligheidsraad. (Evans, 2002: 99-111) Het is dus niet zomaar een a priori militair ingrijpen dat overal zal worden toegepast. Het is volgens voorstanders veel genuanceerder dan dat. Ook zijn er politieke en institutionele uitdagingen: wie zal de politieke wil opbrengen en welke instituties zullen deze verantwoordelijkheid en bijdrage leveren. (Evans, 30 november 2007)

3.3.3: R2P: Het grote gelijk van de extreme voorbeelden De tegenstanders van R2P maken correcte historische analyses: wanneer we naar het recente verleden kijken, is het onmogelijk te aanvaarden dat er landen zijn die uit zuivere medemenselijkheid andere bedreigde mensen gaan redden. De olie in Irak en de megacontracten die Amerikaanse bedrijven sloten voor de heropbouw van het land, gecombineerd met het installeren van een gehoorzaam regime – belangrijk in de woelige regio en tegen buur Iran – kunnen moeilijk humanitair gemotiveerd worden. Daar is zelfs in de feiten geen reden tot twijfel, aangezien nu aangenomen wordt– en zelfs opgebiecht is – dat er van massavernietigingswapens (het cruciale argument dat een inval legitimeerde) geen sprake was. Ook de analyse dat er meer duurzame oplossingen moeten komen die op termijn conflicten zullen verminderen, is correct. Helaas schiet deze benadering in één cruciaal domein tekort: de praktijk. De hier opgesomde argumenten zijn correct, maar wat doen we wanneer we met een massaslachting geconfronteerd worden? Dat er in het verleden nooit (door het Westen) een zuivere ‘humanitaire interventie’ is geweest en dat de ongelijkheid de wereld uit moet, is correct, maar ze geven op dit concreet geval geen antwoord. Dat het Handvest van de VN de best mogelijke handleiding is om de vrede en de veiligheid in de wereld te waarborgen, kan in theorie waar zijn, maar de tientallen historische voorbeelden die ze aanreiken laten zien dat het blijkbaar niet werkt. Men zal bepaalde instituten moeten hervormen om resultaten te bereiken. De voorstanders van de R2P worden met grote problemen geconfronteerd. Wie is die ‘internationale gemeenschap’ en waar haalt zij de morele en intellectuele superioriteit vandaan om tot ingrijpen over te gaan? Kan men nog spreken van morele motieven als er proportionele baten mogen zijn bij de kosten en hoe bepaalt men die proportionaliteit? Hoe gaat men inschatten of de interventie gerechtvaardigd is en of deze een betere uitkomst zal kennen dan de huidige situatie? Ondanks de vele nuances die Evans aanbrengt, zal het concept verbonden blijven met militaire acties – of daden die gelijkaardige effecten hebben – en daar zijn de landen die zich op R2P beroepen verantwoordelijk voor door hun gedrag in het verleden, het heden en heel waarschijnlijk ook in de toekomst. Dat de missie in Kosovo een succes worden genoemd, mag de wenkbrauwen doen fronsen. De ganse discussie is een welles – nietes spelletje aan de hand van extreme voorbeelden. Niets is bovendien zo eenvoudig om een mening te verdedigen als het gebruik van extreme voorbeelden. Bricmont (2008 [2005]: 194-195) merkt terecht op dat Rwanda steeds weer gebruikt wordt om huidige interventies te motiveren. Dit gebeurt ook door de SDC: we gaan toch niet weer staan toekijken zonder in te grijpen? Dit combineren met onvolledige of incorrecte informatie is de ideale mix om tot ongenuanceerde standpunten over te gaan. Toch wordt geen motivering gegeven bij Bricmont over wat we nu hadden moeten doen in 1994. Het Handvest van de VN volgen? De situatie heeft toen uitgewezen dat dit niet gewerkt heeft.

3.3.4 R2P: Darfur als volgende … De mening van de tegenstanders aangaande Darfur laat zich raden: zij zullen zich verzetten wegens de oliebelangen in het land, de strategische ligging in de regio, het installeren van een bevriend regime,…Maar ook Evans (6 oktober 2008) is een tegenstander van een militaire interventie in Darfur, hoewel de ernst van de situatie daartoe gerechtvaardigd zou zijn. Hij stelt dat het vinden van een interveniërende alliantie niet het probleem is. Het is echter zo dat de diplomatieke middelen nog niet opgebruikt zijn. Bovendien zou het de kansen van het CPA en het DPA in gevaar brengen. (5 augustus 2008) Indien we deze zaak bekijken vanuit de argumenten van de voorstanders, zijn de voorwaarden voor een militaire interventie niet vervuld. Het proportionaliteitsbeginsel zou geschaad worden (olie, strategische ligging,…). Ook zijn nog niet alle middelen (diplomatiek, wettelijk,…) uitgeput en zijn er tekenen dat er, naast de acties van het ICC, ook in de regio gezocht wordt naar een oplossing om de huidige situatie te veranderen (infra). Of met de huidige president akkoorden zullen bereikt of uitgevoerd worden, is volgens ons zeer twijfelachtig, maar de oorzaken van het conflict zijn van die aard, dat een regimewissel in Khartoem en een eventuele bezetting van het land geen oplossing zal brengen voor de problemen rondom land, natuurlijke bronnen, ontwapening van de milities, oliebelangen, verlangen naar onafhankelijkheid,…(dit wil evenwel niet zeggen dat verantwoordelijken niet berecht moeten worden). Een militaire interventie is uiteraard geen antwoord op zulke vragen. Vandaag is deze vraag zeker niet meer aan de orde aangezien men niet meer met een ‘noodsituatie’ geconfronteerd wordt – hoezeer de situatie nog te betreuren is.

Hoofdstuk 4: de toekomst van Darfur en Soedan 4.1 ‘Victor’s justice’, ‘survivor’s justice’ of een ‘waarheids – en verzoeningscommissie’ ‘Victor’s justice’ is een rechtspraak gevoerd door de overwinnaars die zo hun machtspositie, verworven na een bloedige strijd, veilig willen stellen naar de toekomst toe. Voorbeelden hiervan zijn het ‘Neurenberg’ tribunaal na WOII en het ‘International Criminal Tribunal for Rwanda’ (ICTR). Ondanks het mandaat om alle misdaden gepleegd in 1994 te onderzoeken, was er steeds weer obstructie vanuit Rwanda om mee te werken aan onderzoek naar de misdaden van het RPF. Klassiek argument is dat een vervolging van de overwinnaars de nieuwe situatie zou destabiliseren. Uiteindelijk zou een bilateraal akkoord tussen de VSA en Rwanda verlossing brengen voor de Tutsi – leiders. (supra) Hardnekkigheid van de openbare aanklager Del Ponte stootte op zware kritiek en het kostte haar (waarschijnlijk) een verlenging van haar mandaat. Ook de gacaca – rechtbanken (om de vele daders te vervolgen) werden voorbehouden om Hutu – daders te berechten. (del Ponte, 2008: 264, 327-339) Een antwoord op deze vorm van gerechtigheid vinden we bij ‘survivor’s justice’. Deze vorm focust op alle overlevenden binnen de samenleving na het conflict, ongeacht de rol die ze tijdens het conflict gespeeld hebben. Er moet gezocht worden naar een vorm van gerechtigheid en verzoening. Wanneer velen voordeel gehaald hebben uit het conflict, dringt sociale gerechtigheid zich op. Politieke gerechtigheid is aan de orde wanneer weinigen voordeel hebben gehaald uit het conflict. Dit laatste is van toepassing op Darfur. Volgens Mamdani (2002 [2001]: 270-282) is er geen nood aan strafrechtelijke vervolging van individuen, maar is er nood aan een hervorming van instituties.

4.2 De AU: een zoektocht naar vrede, verzoening en gerechtigheid zonder het ICC Het ‘High – level panel of Darfur’ (AUPD) (29 oktober 2009) schreef een rapport over de situatie in Darfur en hoe men vrede, verzoening en rechtvaardigheid kan bereiken. Men moet tot een onderhandelde oplossing komen, Darfur moet toegang krijgen tot politieke macht en welvaart, er moet een democratie geïnstalleerd worden, de socio – economische ontwikkeling moet bespoedigd worden, er moet een oplossing gevonden worden voor de miljoenen IDP’s en vluchtelingen in de regio, er moet verzoening en vertrouwen komen en er moet een oplossing komen voor Darfur, Soedan en de ganse regio.

4.2.1 Daders en verantwoordelijken voor het gerecht De AU liet geregeld weten niet te willen meewerken met het ICC (artikel 98) en dit op basis van het feit dat ze de immuniteit van een zittend staatshoofd zal respecteren. Ook de manier van onderzoek en de weigering van de Veiligheidsraad om artikel 16 te gebruiken, motiveren deze beslissing. (AU, 1–3 juli 2009: 7-9) Ook de verkiezingen in april 2010 en het referendum in december 2010 mogen niet in gevaar gebracht worden. De AU oordeelt terecht dat de verkiezingen en het referendum niet in gevaar gebracht mogen worden. Toch kan dit niet tegen elke prijs. Al – Bashir als president is geen noodzakelijke voorwaarde om deze twee gebeurtenissen te laten slagen (infra). Wel is het inderdaad zo dat er moet voorkomen worden dat de toestand nog erger wordt dan deze nu reeds is. Een mogelijkheid zou erin bestaan om na het opstellen van een tijdschema, een zeer beperkt aantal keren artikel 16 te gebruiken, vanuit de motivatie dat het ICC het eindpunt is en dat moet bewezen zijn dat alle andere middelen zijn uitgeput. Door tijd te kopen kan men regionaal een plan uitwerken om mogelijke schuldigen voor het gerecht te brengen. Het gebruik van artikel 16 zou dan eigenlijk voor een formele steun zorgen voor een regionaal initiatief, doch dit is geen noodzakelijke stap aangezien de AU niet de intentie heeft Al – Bashir uit te leveren. Toch zou het een sterk signaal zijn dat men deze poging een kans wil geven. Het is de AU die stelt dat er verandering moet komen in Soedan en dat er mensen moeten opstaan die deze verandering willen brengen. Een belangrijke rol ligt hier weggelegd voor de AU en – indien zij daar beroep willen op doen – internationale expertise.

4.2.2 Een regionaal initiatief: berechting, vrede en …vergeving Het panel pleit voor het oprichten van hybride rechtbanken, waarmee bedoeld wordt dat er Soedanese en buitenlandse mensen dit instituut zullen bevolken. Dit strafhof zal voor een heel moeilijke taak staan gezien de verschillende rechtssystemen die aanwezig zijn in Soedan (geschreven en orale traditie, ,…) Het is bovendien geen schande wanneer beroep moet worden gedaan op externe hulp. Soedan staat dan ook voor een enorme taak. De infrastructuur en de instituties zijn niet op zulk onderzoek voorzien. In augustus 2008 werd vanuit het ministerie van Justitie een speciale aanklager voor Darfur aangesteld. Met beperkte middelen moet deze 50.000km2 trotseren. Het moet dan wel expertise en mankracht zijn die aangeboden wordt, en geen opgelegde steun vanuit superieure gevoelens. Er moet naar de toekomst toe vrede komen en die kan enkel bereikt worden door de berechting van daders en door procedures waarbij een grote aandacht is voor slachtoffers – met een eventuele mogelijkheid om zich te verzoenen met de daders. Dat er aan berechting gewerkt wordt, is een goede zaak. Wanneer zulke misdaden hebben plaatsgevonden is het cruciaal voor een samenleving dat er berecht wordt. Ook moet er een mogelijkheid tot herstelbetaling zijn. Over Al – Bashir wordt enkel gezegd dat deze immuniteit bezit, dewelke door drie vierde van het parlement kan opgeheven worden. Er zal en moet een uitweg gevonden worden voor de positie van de president, en deze ligt en lag niet bij de verkiezingen, dewelke hem enkel een schijn van legitimiteit hebben bezorgd. Er wordt gepleit voor de oprichting van een ‘Truth, Justice and Reconciliation Commission’ (TJRC). Hiermee zou speciale aandacht gaan naar compensaties, herstelbetalingen en het verkrijgen van vergeving in ruil voor het vertellen van de waarheid. Bij het conflict in Darfur is zo goed als de ganse gemeenschap betrokken en het is belangrijk dat men naar mogelijkheden zoekt om met elkaar in de toekomst te kunnen samenleven. Herstelbetalingen en compensaties kunnen daar een bijdrage toe leveren, net als het openbaar maken van de waarheid en verzoeningspogingen tussen daders en slachtoffers. Het zijn uiteindelijk zij die op lange termijn aan een vreedzame samenleving zullen moeten bouwen. Als voorbeeld kunnen we hier de ‘Truth and Reconciliation Commission’ (TRC) van Zuid – Afrika nemen. Vooreerst moeten we stellen dat deze commissie een complexe ontstaansgeschiedenis kende waar we niet uitvoerig op kunnen ingaan. Deze TRC werd opgericht om de overgang naar een democratie te ondersteunen. Er waren niet overdreven veel daders, maar wel heel wat mensen die door het apartheidsregime voordelen hadden genoten. Men diende voor de commissie de volledige waarheid te spreken in ruil voor amnestie, dewelke niet zomaar werd gegeven. Een derde van de ruim 21.000 aanvragen zouden positief beantwoord worden. De voordelen waren dat de slachtoffers betrokken werden bij de commissie en dat er openbare zittingen plaatsvonden, met als doel nationale verzoening en traumaverwerking. Er wordt dan ook gesteld dat deze collectieve therapie tot verzoening geleid heeft. Daardoor was democratie mogelijk geworden en werd de trots aan de bevolking teruggegeven. (Verdoolaege, 2005: 5 – 32) Een veelgehoorde kritiek was dat het teveel tijd en geld kostte. Dit is volgens ons een verwaarloosbaar argument wanneer de werkelijke doelen ook effectief bereikt zouden worden. Ook andere vormen van gerechtigheid zouden geld kosten. Ook werd de commissie een heksenjacht op de blanken verweten, terwijl het ANC dan weer ontevreden was omdat ook de daden van de vrijheidsbewegingen onderzocht werden. Kritiek uit allerlei politieke hoeken is een positieve waardering voor de TRC. De zwaarste kritiek kwam van de zwarte bevolking zelf: enkel zware mensenrechtenschendingen werden behandeld en de vele mensen die geleden hadden onder structurele maatregelen (bijvoorbeeld gedwongen verhuizingen) kregen geen gerechtigheid. Ook de herstelbetalingen werden als ruim onvoldoende aangevoeld. Mamdani (2002:54-57) merkt op dat in de oprichtingsakte de apartheid als een ‘misdaad tegen de menselijkheid’ wordt beschouwd (zoals ook in het Statuut van Rome), maar dat dus veel mensen in de kou bleven staan. Er kan dan ook geen sprake geweest zijn van een brede verzoening, maar enkel van een politieke verzoening, aangezien enkel politieke slachtoffers aandacht kregen van de commissie. Het is volgens ons onmogelijk om tot een leefbare samenleving te komen – na zo’n extreem gewelddadig en langdurig conflict – zonder dat er gerechtigheid komt voor daders in de vorm van straffen. Het is in theorie heel mooi om te stellen dat men elkaar moet vergeven en dat dit de enige mogelijkheid is om verder met elkaar samen te leven. Maar laten we even naar de praktijk kijken: tienduizenden doden, miljoenen IDP’s en vluchtelingen, verkrachtingen en seksueel geweld, verwoestingen,…moeten we nu echt verlangen van slachtoffers dat ze na een volledige publieke bekentenis van een dader – en wie garandeert die volledigheid? – verwachten dat slachtoffers deze persoon terug opnemen in de maatschappij, meer nog, samen met die persoon aan een betere maatschappij bouwen. We zijn ervan overtuigd dat er methodes uitgewerkt moeten worden om het verleden te verwerken en om samenleven mogelijk te maken, maar een mens blijft een mens: wanneer zulke wreedheden gepleegd zijn verwacht men dat de dader daarvoor boet alvorens die terug deel kan uitmaken van de maatschappij. Als Mamdani stelt dat met ‘victor’s justice’ nieuw geweld een kwestie van tijd is, wel dan geldt dit ook wanneer men tot vergeving en verzoening overgaat zonder dat er gestraft wordt. Als we dan toch zo graag willen dat ‘het globale Zuiden’ zich aan de Westerse suprematie spiegelt: wie zou het hier aanvaarden dat hij na een publieke bekentenis opnieuw naast de moordenaar van haar man en de verkrachter van haar dochter moet gaan leven? En wat betekent dat trouwens, vergeving? Wij vinden dat deze term niet in zijn ware betekenis gebruikt wordt binnen deze discussie. Voor ons betekent ‘iemand vergeven’ een uitzonderlijke daad aangezien men met degene die men vergeven heeft, verder leeft alsof de vergeven daad nooit heeft plaatsgevonden. De daad van vergeving is dus een zeer uitzonderlijke daad. (Burggraeve & Levinas, 1990: 105) Uiteraard komen ‘misdaden tegen de menselijkheid’ hiervoor niet in aanmerking, meer nog, zulke zwijnerijen komen nooit in aanmerking voor verjaarbaarheid: nooit zal een klok om twaalf uur kunnen slaan, daarmee verkondigend dat deze daad nu nooit meer berecht zou kunnen worden. (Jankélévitch, 1967:48-49) Het is zeker niet aan anderen – politici of vredesonderhandelaars – om in de plaats van anderen de voorwaarden voor vergeving te bepalen. (Jankélévitch, 1986:26) Politici moeten de maatschappij organiseren en alle maatregelen treffen om op termijn een leefbare samenleving te creëren. De daad van vergeving kan de slachtoffers echter niet ontnomen worden. Men zou kunnen stellen dat de politieke variant ‘amnestie’ is. Maar ook hier zien we dat dit binnen een maatschappij blijft ‘wringen’. Er is de commotie rond de Spaanse onderzoeksrechter Garzon die misdaden onder het Franco – regime wil onderzoeken, hetgeen niet toegestaan is wegens een amnestieregeling. Garzon wordt nu zelf aangeklaagd.(Le Monde, 16 april 2010) Ook in Argentinië is de laatste dictator Bignone nog veroordeeld tot 25 jaar nadat de amnestieregeling dit jaar werd tenietgedaan. (Le Monde, 21 april 2010) Voor zulke misdaden heeft een maatschappij niet in de eerste plaats vergeving nodig, wel gerechtigheid en rechtspraak, anders blijft ze met het verleden worstelen – een maatschappij heeft het zo al moeilijk genoeg met zulk verleden –, en het is hier dat de volgende ronde van geweld zich aankondigt.

4.3 Al – Bashir als garantie voor verkiezingen, een secessiereferendum en vredesakkoorden? Een veel gehoord argument tegen de aanklacht van Al – Bashir is dat dit de verkiezingen en het referendum in gevaar zou brengen. We hebben hier reeds onze twijfels over uitgesproken. Bovendien zijn de verkiezingen achter de rug en komt het secessiereferendum naderbij.

4.3.1 Verkiezingen: en de winnaar is… Het CPA (9.01.2005, hoofdstuk II,1.8.3) voorzag verkiezingen op het einde van het derde jaar van de transitieperiode. Het zouden de eerste meerpartijenverkiezingen worden sinds 1986 (de presidentsverkiezingen in Soedan van 2000 werden door de oppositie geboycot). De verkiezingen voor 2008 werden al snel uitgesteld tot 2009 en februari 2010. (BBC,11.09.2008&2.04.2009). Een struikelblok was de volkstelling: er waren grote twisten over de correctheid hiervan. Zuid – Soedan stelde dat er meer burgers kiesgerechtigd waren op hun grondgebied en de IDP’s in Darfur boycotten de volkstelling.(BBC,30.06.009) Ook was er een opschorting van de financiering door Khartoem, die door de VN werd bijgepast. (BBC,02.09.2007) In Zuid – Soedan nam de zenuwachtigheid toe omdat zij met een uitstel van de verkiezingen ook een uitstel van hun referendum vreesden, wat voor hen nog steeds van primair belang was. Op 21 mei 2009 werd bekendgemaakt dat er 39.15 miljoen mensen in Soedan leefden. 8.2 miljoen mensen werden geteld in Zuid – Soedan, terwijl de SPLM beweerde dat het er 11 à 13 miljoen waren. (ST,22.05.2009) Eerste vice – president van de Government of National Unity (GNU) en president van de Government of Southern Sudan (GoSS), Salva Kiir, stelde zich in 2008 kandidaat voor het presidentschap en sprak zich uit tegen het ICC. (ST,27.07.2008) Vanuit Oost – Soedan kreeg hij steun, omdat hij voor alle gemarginaliseerde Soedanezen opkwam. (ST,29.07.2008). 69 partijen hadden zich voor de verkiezingen laten registreren. Velen zouden de verkiezingen boycotten omwille van het oneerlijke verloop. Ze slaagden er niet in zich te verenigen rondom een tegenkandidaat. Even leek dit te gebeuren rond Sadiq Al – Mahdi, kleinzoon van de Mahdi en reeds tweemaal premier (de laatste keer door de coup van Al- Bahir verwijderd). (ST,02.06/ 03.12.2009b) Uiteindelijk zou ook Kiir zich terugtrekken omdat zijn kandidaatstelling niet strookte met het vooruitzicht van een referendum dat Zuid – Soedan onafhankelijk zou maken. (BBC,15.01.2010) In zijn plaats werd Yassir Arman aangeduid, belangrijk lid van de SPLM en afkomstig uit het Noorden: de ideale mix om over gans Soedan stemmen te halen. Ook deze zou zich op 31 maart 2010 terugtrekken. Als reden werd het niet eindigende conflict in Darfur en de onregelmatigheden bij de voorbereidingen van de verkiezingen opgegeven. Er werd gefluisterd dat er een deal was gemaakt, het unitaire Soedan voor Al – Bashir en het Zuiden voor de SPLA/M. Al – Bashir wilde niet langer de verkiezingen uitstellen en de oppositie klaagde dat de kiezersregistratie oneerlijk was verlopen en dat de mediarechten en rechten op bijeenkomst niet werden gerespecteerd. (BBC,31.03.2010) Aangaande Darfur waren er twee kampen: zij die vonden dat er verkiezingen moesten komen, daar het de vrede zou bevorderen (Arman), anderen stelden dat de situatie te onveilig was en dat er later verkiezingen zouden moeten komen. Dit was voor Khartoem uiteraard geen optie, daar er erkend zou worden dat de situatie nog steeds onveilig was. (ST,22&25.02.2008) De oppositiepartijen in Darfur boycotten de verkiezing omdat deze niet normaal zouden verlopen in een gebied waar de helft van de bevolking ontheemd is. Ook Al – Mahdi boycotte deze verkiezingen in een gebied waar hij bij de laatste verkiezingen een ruime overwinning had geboekt. De instabiliteit werd dan ook door de NCP gebruikt om de weerstand uit een gebied dat traditioneel tegen hen gericht was, te marginaliseren. (ST,30.03.2008) Uiteindelijk kwam eind 2009 het bericht uit Khartoem dat Darfur zou deelnemen aan de verkiezingen. (ST,03.12.2009a) Waarnemers zijn er van overtuigd dat deze niet correct zouden verlopen, al was het maar door de boycot in de IDP – kampen en de chaos en onveiligheid in het gebied. (ST,15.03.2010) Op 21 maart 2010 beslisten 17 oppositiepartijen (zonder de SPLM en de PNC) om de verkiezingen te boycotten. De SPLM wilden zo snel mogelijk verkiezingen en ze dreigden zelfs met het plan eerst het referendum te laten plaatsvinden, zodat verkiezingen in een unitair Soedan eventueel niet meer nodig zouden zijn.(ST,22.03.2010) Op 11 april 2010 startten de eerste ‘vrije’ verkiezingen in een kwarteeuw en reeds op voorhand stond vast dat Al – Bashir en Kiir zichzelf zouden opvolgen. Er waren grote moeilijkheden omtrent de toegankelijkheid van de stemlokalen en de aanwezige benodigdheden om het stemmen te laten plaatsvinden. De kiescommissie besliste gauw dat de verkiezingen met twee dagen verlengd zouden worden om iedereen een kans te geven te stemmen. (BBC,12.04.2010) Al – Bashir zou uiteindelijk de verkiezingen winnen met 68.24%, Arman zou 21.69% halen.(ST,27.04.2010b) Deze stond door zijn late terugtrekking nog op de kieslijsten. Toch was er kritiek op de manier waarop de stemmen geteld zijn en werd een mogelijkheid tot manipulatie niet uitgesloten. (Carter Center,10.05.2010) Al – Bashir bedankte de burgers van Soedan voor het goede verloop van de verkiezingen. Hij had niet zijn Soedanese tegenstanders verslagen, maar wel de internationale gemeenschap. (ST,02.05.2010) De meeste oppositiepartijen verwierpen de verkiezingsuitslag als ‘nietig’, ‘moreel verwerpelijk’ en ‘corrupt’. Het resultaat representeerde niet de echte mening van de Soedanezen. (ST,27.04.2010b) De AU feliciteerde de bevolking van Khartoem en de kiescommissie, omdat deze praktische problemen snel en efficiënt had aangepakt. Toch werden ook enkele aandachtspunten opgesomd, die door andere internationale waarnemers ook vernoemd zouden worden: de hoge graad van analfabetisme[2], de terugtrekking van de belangrijkste tegenkandidaten, de hulp die nodig was bij het stemmen, de ongeschiktheid van het materiaal, de stembiljetten die uitsluitend in het Arabisch waren opgesteld, er was vaak geen geheimhouding gegarandeerd en foto’s op de kiezersregistratie zouden in de toekomst dubbel stemmen moeten tegengaan. (AU,15.04.2010) Ook de EU (17.04.2010), net als voormalig president van de VSA Carter (19.04.2010) herinnert aan de zeer moeilijke opdracht van het organiseren van de verkiezingen. De verkiezingen voldeden niet aan internationale standaarden, maar beide erkennen ze deze wel omdat er een ‘democratische ruimte’ gecreëerd was en omdat er hoop naar de toekomst toe is. Ook werd een implementatie van het CPA gezien. Er wordt geduld gevraagd, al wordt de situatie in Darfur wel gehekeld, waar geen waarneming mogelijk was door de gevaarlijke situatie, geïllustreerd door de kidnapping van vier Zuid – Afrikaanse vredessoldaten. Een rebellenbeweging wilde zo de onveiligheid aankaarten en de gekidnapten maar vrijlaten na de bekendmaking van de verkiezingsuitslag. Uiteindelijk werd de druk op Al – Bashir verhoogd om iets te ondernemen, waarna de soldaten werden vrijgelaten. (ST,17/27.04.2010a) HRW (26.04.2010) liet kritischer geluiden horen. Naast de onregelmatigheden (supra) werd ook melding gemaakt van arrestatie van oppositieleden, gewelddadige beïnvloeding, politieke onderdrukking, intimidatie en mensenrechtenschendingen. De ‘International Crisis Group’ (ICG,30.03.2010) uitte zware kritiek op het feit dat de kiesdistricten aangepast werden ten voordele van de NCP. Ook werden vele groepen bedreigd of omgekocht (met geld of deelname aan de macht). Ook werd opnieuw de etnische kaart getrokken om de bevolking verder te polariseren. Uiteindelijk kunnen we stellen dat de verkiezingen gebracht hebben wat ze moesten brengen. Al – Bashir en Kiir (die met 93% won) zouden aan de macht blijven. Dat er begrip wordt getoond voor de moeilijke organisatorische omstandigheden, kan verdedigd worden. Soedan organiseerde voor het eerst sinds lang verkiezingen, de infrastructuur in het land is verre van ideaal en er was een complex kiessysteem opgezet (evenredige vertegenwoordiging met absolute (presidenten) of normale (gouverneurs, 40% van de zetels in het parlement waarvan 25% voorbehouden aan vrouwen) meerderheid, meerderheidskiesstelsel (60% van de zetels in het parlement), waarbij vele verkiezingen gebundeld werden (in het zuiden moest men twaalf keer stemmen, in het noorden acht keer) (ST,15.07.2008) Op de bekendmaking van de resultaten volgden heel wat onlusten. Bijvoorbeeld in de provincie Unity (Warrap), belangrijk voor zijn vele oliebronnen op de grens noord – zuid, werden onregelmatigheden vastgesteld. Eerst werd Angelina Teny, echtgenoot van vice – president Machar van de GoSS – als overwinnaar uitgeroepen en dit als eerste vrouwelijke gouverneur. Na druk op de kiescommissie zou uiteindelijk Deng, de favoriet van Kiir, als overwinnaar uitgeroepen worden. Dit ging gepaard met gevechten die aan verschillende mensen het leven kostten. (ST,20/23/24/30.04.2010)

4.3.2 Het secessiereferendum: kroniek van een aangekondigd conflict? Na de verkiezingen kwam de SPLA/M samen in Juba om de situatie te bespreken. Meteen werd aan Khartoem gemeld dat het referendum sowieso zou doorgaan, met of zonder de steun van de NCP. Anderen waarschuwen voor deze unilaterale intentie. (ST,07.05.2010) Er wordt aan een alliantie gewerkt ter ondersteuning van een ‘nieuw Soedan’, met onder andere de noordelijke oppositiepartijen UP, PCP en CP. Ook wordt de NCP ervan beschuldigd de regio doelbewust te destabiliseren om het referendum in gevaar te brengen of de uitslag te beïnvloeden. Zo waren er reeds conflicten tussen de SPLA en de zuidelijke provincie Jonglie. Rebellenleider Athor zou er steun ontvangen van buitenaf. (ST,09.05.2010) Het conflict gaat over de nieuw verkozen gouverneur met daaraan gekoppeld een grensconflict met de ‘Upper Nile’ en steun vanuit ‘Northern Bahr el Ghazal’. (ST,05.05.2010a/b) Lokale leiders hebben hun bezorgdheid uitgedrukt over de onlusten, waarschuwend dat het referendum in gevaar zal komen. (ST,05.05.2010d) Dit zijn geen alleenstaande incidenten en de bezorgdheid omtrent de veiligheid in Zuid – Soedan is dan ook erg groot. Het is zeker niet, zoals men vaak laat uitschijnen, een hecht blok. (ST,06.05.2010b) Zo waarschuwde Agar, vooraanstaande binnen de SPLM en gouverneur van de ‘Blue Nile’ staat dat zij die voor secessie pleiten, de veiligheid en stabiliteit zwaar op de proef zullen stellen. (ST,04.05.2010) De VSA heeft aan de GoSS beloofd te helpen bij het toepassen van interne veiligheidsstrategieën, in functie van conflictresolutie en stabilisering. (ST,06.05.2010a) Zuid – Soedan dringt dan ook aan op een dringende herneming van de gesprekken omtrent het referendum. Deze waren stilgelegd door de verkiezingen. Nu de vorming van de regering is uitgesteld tot eind mei – begin juni wordt hierin een vertragingsmanoeuvre gezien om de gesprekken niet te moeten hervatten. De commissies moeten dringend samengesteld worden. Vooral in verloopt dit problematisch. Ook over de noord – zuid grens is geen akkoord, vooral rond olierijke gebieden. 80% van de grens zou vastgelegd zijn (ST,05.05.2010c) maar uiteraard zullen de laatste percenten gelijk staan aan de cruciale oliegebieden. Zuid – Soedan stelt dat de olie zich op haar grondgebied bevindt, maar is zich ervan bewust dat het noordwaarts richting Port Soedan stroomt en dat er dus een compromis gevonden zal moeten worden. Ook moet er dringend gesproken worden over de toekomst na 9 januari 2010, de dag dat de definitieve resultaten bekendgemaakt zullen worden. Wat zal er gebeuren met de olie, transport, economie, internationale akkoorden, schulden, publieke diensten, water, het leger,…Deze vraag zal moeten beantwoord worden, ook als er niet tot een afscheiding beslist wordt. (ST,10.05.2010b) Ook Britse en Amerikaanse diplomaten zetten grote druk op het proces: een goede volkstelling en kiezersregistratie voor het referendum en afspraken omtrent de toekomst na het referendum, zijn cruciaal. (ST,06.05.2010c) Er is ook regionale druk en belangstelling. Na een onderhoud met Bashir verklaarde Egypte dat ze er alles aan zal doen om de eenheid van Soedan te behouden. Ze doelden ermee op de ontwikkelingsprojecten die worden voortgezet om zo de zuiderlingen ervan te overtuigen dat een unitair Soedan beter is. Zij willen niet dat er een onstabiele staat bijkomt in de regio. Oeganda is dan weer een voorstander van een afscheiding, daar zij de nieuwe staat als een buffer ziet tegen de LRA. (ICG, 6 mei 2010)

Afsluitende opmerkingen Zoals we reeds opgemerkt hebben, Mamdani heeft het conflict van een historische context voorzien, iets wat nodig was na de verschillende versies die de wereld werden ingestuurd, onder andere door de SDC. We hebben reeds gesteld dat het belang van deze coalitie eerder symbolisch is. De historisering en contextualisering laat een gans ander licht schijnen op de huidige situatie en ontkracht vele uitspraken die gedaan zijn in de afgelopen jaren. Het valt echter te betreuren dat deze analyse rond 1989, de coup van al – Bashir, lijkt te stoppen. Uiteraard bespreekt hij nog wel de ontwikkelingen van de afgelopen jaren aangaande het ICC, maar de politieke strategieën en de vele vredesonderhandelingen, krijgen nauwelijks aandacht. Het is alsof Mamdani vreest dat zijn uithaal naar de internationale gemeenschap en het ICC aan kracht zal verliezen wanneer hij de daden van al – Bashir in rekening zou brengen. Met zijn analyse dat ‘berechting en vrede geen zaak is van het ICC’ en dat er vooral ‘politieke rechtvaardigheid’ moet komen, lijkt hij zich uit te spreken tegen het ICC. Dit strafhof is inderdaad gecontesteerd, maar Mamdani geeft geen argumenten. Hij raakt niet verder dan te wijzen op de ‘politisering’ van het Hof door Amerika. Dit hof heeft nochtans interessante vragen opgeworpen, omdat ze de intentie heeft mensenrechtenschendingen te vervolgen. De onderliggende filosofie is niet minder dan de aanname dat er universele mensenrechten bestaan die door iedereen gerespecteerd moeten worden. Vele auteurs betwijfelen dit en pleiten dan ook voor een heronderhandeling van deze UVRM. De grote uitdaging zal dan zijn een akkoord te vinden over een beperkt aantal mensenrechten waarvan iedereen zich voorneemt deze te respecteren, ongeacht culturele verscheidenheid (de opgelegde beperking in aantal woorden liet ons niet toe hier verder op in te gaan). Mamdani mist hier een kans door ‘goedkoop’ dit Hof af te schilderen als een marionet van het Westen dat bovendien al – Bashir demoniseert. Een diepere analyse van het ‘presidentschap’ van al – Bashir en een genuanceerdere visie op het ICC had een correctere analyse kunnen brengen. Mamdani, die bekend staat voor zijn historische analyses, lijkt dit doelbewust niet te onderzoeken om hier zelf een polarisering te creëren. Het Hof heeft vele tekortkomingen, staat bovendien ook nog in zijn kinderschoenen, maar deze vereenvoudigde voorstelling doet afbreuk aan Mamdani’s analytische kwaliteiten. Volgens ons heeft het ICC wel degelijk mogelijkheden en kan zij ook positieve gevolgen in de praktijk hebben. De eerste conferentie die dit jaar gehouden wordt, waar verandering besproken zullen worden, zal een eerste beproeving zijn voor de toekomst van het Hof.

Het feit dat internationale waarnemers de verkiezingen ‘aanvaard’ hebben, heeft ons verwonderd. Zeker door de argumentatie die ze er aan verbinden: het is nodig voor de implementatie van de vredesakkoorden. Wat we tot nu toe te zien kregen was dat in Darfur de rebellengroepen, mede door Khartoem, verdeeld zijn. Iedere opstand of verzet wordt ook in het oosten van Soedan ondersteund (daar is ook een ‘vredesakkoord’ ondertekend). De uitvoering van het CPA is voor discussie vatbaar. De verkiezingen toonden verschillende tekenen van enscenering (beïnvloeding, onderlinge afspraken tussen SPLA/M en NCP?, de gecontesteerde volkstelling, de mogelijke manipulatie tijdens het tellen van de stemmen,…) Ook het secessiereferendum zorgt nu reeds voor de grootste spanningen. Al – Bashir mag dan verklaren dat hij de eerste zal zijn om de uitslag te aanvaarden, (ST, 20.01.2010) we kunnen enkel vermoeden – kijkend naar de afgelopen jaren – dat hij enkel iets zal aanvaarden wat in zijn voordeel is. Bovendien zal het referendum eerst moeten gehouden worden. Ook de interne verdeeldheid in het zuiden laat zien dat het een complexe situatie is. Er moet bovendien nog onderhandeld worden over hoe men alles zal verdelen, dit enkele maanden voor het referendum! Daarbij komt nog dat er een grote regionale belangstelling is, omdat velen belang hebben bij deze of gene beslissing. Dat de sfeer gespannen is in gans Soedan, mag blijken uit de arrestatie van Al – Turabi (ST,16.05.2010a), de JEM die is aangevallen door regeringstroepen (ST, 16.05.2010b), de dreigende hongersnood in het zuiden (ST, 15.05.2010a) en de JEM die aangekondigd heeft de vredesonderhandelingen definitief stop te zetten (ST, 15.05.2010b).

We sluiten af met te wijzen op het belang van verantwoordelijkheid binnen zulke conflicten. Vooreerst is er de individuele verantwoordelijkheid. Iedereen, welke kleine schakel hij ook in het geheel is, heeft de verantwoordelijkheid zich in te zetten in functie van een hoger doel dat vrede en veiligheid heet. Iedereen die niet kan weerstaan aan gewelddadigheden, zal verantwoording moeten afleggen alvorens hij opnieuw mee kan bouwen aan een samenleving. Men kan niet alle verantwoordelijkheid afschuiven op het verleden, de regering of hogere niveaus. De nationale overheden hebben een zeer grote verantwoordelijkheid in deze zaak. Alle partijen, zowel regering als rebellenbewegingen, laten onvoldoende goede wil zien om vrede te bereiken. Internationale bemiddeling zal waarschijnlijk noodzakelijk zijn. Zij kunnen niet langer de schuld op elkaar blijven afschuiven, zij zullen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Dat er vele andere motieven spelen (en dat dus velen belang hebben bij de situatie) zal de zaken niet vergemakkelijken. Tot slot is er een grote verantwoordelijkheid weggelegd voor de internationale gemeenschap. We zijn bovendien mede verantwoordelijk voor de huidige situatie. Historische verantwoordelijkheid kunnen we uiteraard niet tot in de eeuwigheid gaan herstellen, maar het mag duidelijk zijn dat de invloed van het kolonialisme nog doorwerkt in de huidige conflicten, iets wat uiteraard de landen in kwestie niet ontslaat van in het hier en nu hun verantwoordelijkheid op te nemen. We zien dan ook een ondersteunende rol weggelegd en zeker geen dwingende rol vanuit een superioriteitsgevoel. Uiteraard zijn vele idealistische suggesties mogelijk, maar de ‘realpolitik’ is wat ze is: oliebelangen en strategische belangen zullen niet verdwijnen. Daarom is het nodig dat landen ‘die er wel in geloven’ met projecten naar buiten komen die positieve gevolgen in de praktijk hebben en die – hoe klein ook – een tegengewicht bieden aan de internationale spelers die zich van regels niets aantrekken. Het huidige internationale instrument, de VN, moet bovendien dringend hervormd worden om deze strijd eerlijker te maken. Er zal een grondige hervorming nodig zijn, met een van de belangrijkste – van de vele – punten de kwestie rond het vetorecht in de Veiligheidsraad. De internationale situatie is veranderd, dus de regels moeten ook dringend veranderd worden – althans deze die niet langer van toepassing blijken. De situatie is heel complex en het zal een werk van lange adem worden, maar er zijn landen nodig die geloven in een positieve verandering die processen in gang moeten zetten die stapje voor stapje een tegengewicht kunnen bieden tegen de ‘realpolitik’ en haar belangen. Grote woorden en theorieën kunnen een inspiratiebron zijn, maar resultaten en daden zullen in de praktijk gezocht moeten worden.

Conclusie In voorliggend schrijven hebben we de SDC, met argumenten van Mamdani, aan een kritisch onderzoek onderworpen en moeten besluiten dat haar belang vooral symbolisch moet gezien worden en niet mag worden overschat. De historisering en contextualisering van het conflict heeft ons in staat gesteld het conflict in Darfur beter te begrijpen en meer genuanceerde standpunten in te nemen. Deze nuancering is nodig tegen de wijze waarop vandaag de dag al te makkelijk gepolariseerd wordt en eenvoudige slogans het halen van diepere analyses. We hebben onderzocht in welke mate er van een R2P sprake kan zijn. De steun lijkt hiervoor theoretisch onbestaande, al heeft deze kwestie het debat lang gedomineerd. Ook de oprichting van het ICC en de doorverwijzing van de zaak – Darfur heeft voor heel wat opschudding gezorgd. Het laat evenwel zien dat er veel ‘beweegt’ rondom mensenrechten en rechtvaardigheid. De huidige situatie in Soedan en Darfur blijft heel gespannen en huidige analyse heeft aangetoond dat – in tegenstelling tot wat Mamdani stelt – er meer zal nodig zijn dan politieke gerechtigheid om tot vrede te komen. Het is voor ons onaanvaardbaar dat de internationale waarnemers al – Bashir blijven ‘sparen’ in functie van de implementatie van de vredesakkoorden. Het is dan ook ons aanvoelen en onze voorspelling – en we hopen het fout te hebben – dat het secessiereferendum, voorzien voor december 2010 er niet zonder slag of stoot zal komen. De aanwezigheid van olie is uiteraard een belangrijk factor binnen de discussies die aan de gang zijn. Bovendien mogen de waarschuwende stemmen binnen het zuiden ook niet genegeerd worden: heeft Zuid – Soedan er wel belang bij onafhankelijk te worden en met welke situatie zullen we geconfronteerd worden: dezelfde conflicten als nu, maar enkel op een kleiner territorium? Het is in ieder geval zo dat de ganse regio gespannen toekijkt en met haar de ‘internationale gemeenschap’, niet in het minst omdat een nieuwe golf van geweld zich lijkt aan te melden. Tot slot kunnen we stellen dat alle initiatieven van de AU gesteund moeten worden om gerechtigheid te brengen. Bovendien zijn vele initiatieven nodig om tot verzoening en vrede te komen. Deze zullen bovendien niet enkel op Darfur of Soedan gericht moeten zijn, maar op de ganse regio. De regio heeft belang bij vrede in Darfur en Soedan en omgekeerd zullen deze laatste ook de vruchten plukken van een gestabiliseerde regio. Dit zal een extreem moeilijke opdracht worden binnen een geglobaliseerde context, die ervoor zorgt dat vele spelers veel te verliezen hebben. De vele anderen die er alles bij te winnen, moeten voluit gesteund worden in de strijd naar vrede en gerechtigheid. Bijlage 1: Kaart Darfur / Soedan

Bijlage 3: tijdslijn belangrijke gebeurtenissen Darfur/ Soedan

16e eeuw: stammenleiders beroepen zich meer en meer op bloedbanden met de profeet en het heilige land. Arabieren vestigen zich in Darfur tijdens pelgrimstochten of om de slavernij te ontvluchten (reeds vroeger ook).

Circa 1504: koninkrijk Funj wordt gesticht.

Circa 1630: Sultanaat Dar Fur wordt gesticht. Circa 1650 – 1680: invloedrijke heerser Sulayman Solongdungo, stichter Keira – dynastie, heeft grote invloed op ontstaan Dar Fur.

Circa 1750: hakura systeem (land) wordt ingevoerd.

1752 – 1786: De zevende sultan, Muhammad Tayrab, is de tweede invloedrijke heerser. Onder hem kent Dar Fur zijn meest uitgestrekte periode, door de verovering in 1787:

1787: Dar Fur verovert Kordofan.

Einde 18e eeuw: het gebied wordt de internationale draaischijf van slavenhandel. Het verlies van het monopolie zal het einde inluiden.

1821: Egypte verovert Soedanese Nijl.

1874: Sultanaat wordt omvergeworpen.

1884: Mahdisten nemen Dar Fur en Khartoem in, ze zullen een zeer repressief beleid voeren.

1898: Mahdisten worden verslagen, het sultanaat wordt hersteld.

1913: droogte en hongersnood.

1916: sultan Ali Dinar van macht verdreven.

1917: Darfur wordt bij Soedan gevoegd.

1923: Dar Massalit wordt bij Soedan gevoegd.

1920: ‘native administration’ wordt ingevoerd.

1953: parlementaire democratie wordt voorbereid.

1956: Soedan wordt onafhankelijk. 1958: Generaal Abbud leidt een militaire coup tegen de burgerregering die eerder dat jaar werd verkozen. 1962: De burgeroorlog breekt uit in het zuiden, geleid door de Anya Nya-beweging. 1964: De Oktoberrevolutie heft Abbud uit het zadel en een nationale regering wordt gevormd. 1969: Een nieuwe militaire coup brengt Jaafar Nimeiry aan de macht.

1970: Moslimbroederschappen in Soedan.

1970: ‘Unregistered Land Act’: alle niet – geregistreerd land wordt staatsbezit. 1971: Leiders van de communistische partij worden geëxecuteerd nadat ze een couppoging ondernemen.

1971: ‘Abolition of native administration: Einde van het ‘native administration’ systeem. 1972: Een vredesakkoord wordt ondertekend in Addis Abeba waardoor het zuiden een autonome regio wordt.

1973: Libië levert Tsjadische oppositie wapens in Darfur. 1976: Invasie moslimbroeders vanuit Libië. 1978: Er wordt olie gevonden in Bentiu in het zuiden. De olie wordt een belangrijke factor in het conflict tussen noord en zuid.

1980: Regionale regering en verkozen gouverneur in Darfur.

1982: Hissène Habré neemt de macht in Tsjaad. 1983: President Nimeiry voert de islamitische Shariawet in. Een nieuwe burgeroorlog breekt uit in het overwegend christelijke zuiden. De SPLM onder leiding van John Garang bestrijdt de regeringstroepen.

1984: Droogte leidt opnieuw tot hongersnood in Darfur. 1985, april: Nimeiry wordt opzij gezet door een militaire coup. De grens Libië – Darfur wordt geopend. 1986: Een coalitieregering wordt gevormd na algemene verkiezingen.

1986: Tsjadische gewapende groepen vestigen zich in Darfur.

1987 – 9: Oorlog tussen Arabieren en Fur, Janjawiid wordt gevormd. 1988: De coalitiepartner Democratic Unionist Party komt tot een staakt-het-vuren-akkoord met de SPLM, maar het wordt niet toegepast. 1989 juni, 30: Omar Hassan al-Bashir en zijn Islamitische Front (NIC) grijpen de macht na een militaire coup.

1990 december: Déby neemt de macht in Tsjaad.

1991: Darfur wordt staat in federaal systeem.

1991, december: SPLA in Darfur: Bolad.

1994: Darfur wordt in drie opgedeeld: ‘native administration’ opnieuw ingevoerd. 1995: De Soedanese regering wordt er van beschuldigd betrokken te zijn bij een moordcomplot op de Egyptische president Mubarak. De VN beslist sancties op te leggen aan Soedan.

1995 – 99: Conflict tussen Arabieren en Massalit. 1998: De VS voeren een raketaanval uit op een farmaceutische fabriek in Khartoem, waarvan de VS gelooft dat er materialen worden geproduceerd voor chemische wapens. 1998: Een nieuwe grondwet wordt in een referendum gesteund door meer dan 96% van de kiezers. 1999: President al-Bashir ontbindt de National Assembly en roept de staat van beleg uit na een machtsstrijd met parlementair spreker Hassan al-Turabi. Start NCP en PNC.

1999: Soedan begint met de export van olie. 2000: Al-Bashir wordt herkozen voor nog eens vijf jaar na verkiezingen die geboycot werden door de belangrijkste oppositiepartijen.

2000, mei: Publicatie ‘black book’ waarin marginalisering Darfur gedetailleerd wordt weergegeven. 2001 februari: Hassan al-Turabi wordt gearresteerd nadat diens partij, de Popular National Congress, vredesonderhandelingen startte met de rebellen van de SPLA.

2001 maart: Hongersnood bedreigt drie miljoen mensen. 2001 juni: Vredesonderhandelingen in Nairobi, die worden bijgewoond door president al-Bashir en rebellenleider John Garang, falen. 2001 oktober: Na de terroristische aanvallen van 9/11 legt de VS Soedan nieuwe sancties op. De VS beschuldigt Soedan van betrokkenheid bij internationaal terrorisme. 2002 januari: Er komt eindelijk een akkoord tussen regeringstroepen en de SPLA/M over een staakt-het-vuren. 2002 juli: Na besprekingen in Kenia ondertekent de regering en SPLA-leider Garang het Machakos Protocol dat het einde moet betekenen voor de 19-jarige burgeroorlog. Voor de eerste keer ontmoet president al-Bashir SPLA-leider Garang. Op 31 juli valt de regering de SPLA opnieuw aan. 2002 oktober: Er komt een akkoord voor een staakt-het-vuren gedurende de onderhandelingen. Desalniettemin gaan de vijandelijkheden door. 2003 februari: In het westen van het land, in West-Darfur, komen rebellen in opstand tegen de regering in het noorden. De stad Gulu wordt bezet.

2003, februari: SLA wordt officieel opgericht.

2003, maart: JEM wordt officieel opgericht. 2003 april: President al-Bashir en John Garang ontmoeten elkaar voor de tweede keer in 20 jaar van conflict. 2003 december: Vorderingen worden gemaakt tijdens de vredesonderhandelingen. De besprekingen focussen zich vooral op het delen van de olieopbrengsten.

2003: Vijandelijkheden in Darfur laaien hoog op. 2004 januari: Regeringstroepen trekken naar Darfur om de opstand neer te slaan. Meer dan 100. 000 mensen vluchten naar Tsjaad. De VN beschuldigt de regering en Arabische milities van massale wandaden tegen burgers en vluchtelingen. 2004 maart: De VN zegt dat Arabische milities, die pro-regering zijn, systematisch Afrikaanse dorpelingen vermoorden in Darfur. De VN bestempelt de situatie in Darfur als momenteel de grootste humanitaire crisis, maar er gebeurt niets. 2004 april: Een akkoord tot staakt-het-vuren wordt ondertekend door de rebellen in Darfur en de regering, maar het geweld gaat gewoon door. 2004 mei 26: Een historisch vredesakkoord tussen noord en zuid wordt ondertekend, maar de situatie in Darfur is nog steeds onveranderd en nog steeds zeer kritisch. 2004 mei 28: Een nieuw staakt-het-vuren wordt ondertekend. Internationale observatoren moeten naar Darfur gaan om daarop toe te zien.

2004, mei: eerste AMIS – troepen komen aan in Darfur.

2004, juni: US Congress bestempelt het conflict als ‘genocide’.

2004, juli: Veiligheidsraad geeft Khartoem 30 dagen om Janjewiid te ontwapenen en humanitaire hulp te faciliteren.

2004, augustus: onderhandelingen tussen rebellen en regering in Abuja, Nigeria.

2004, september: Powell noemt conflict ‘genocide’. Er komt een commissie voor Darfur.

2004, oktober, november: derde ronde vredesonderhandelingen Abuja.

2004, december: vierde ronde vredesonderhandelingen, Abuja.

2005, 9 januari: regering en SPLA tekenen CPA.

2005, 31 maart: Resolutie verwijst zaak – Darfur door naar het ICC. 2005, mei: discussie over rol VN door kritiek op AMIS.

2005, juli: GNU gevormd, Garang komt om bij helikoptercrash.

2005, juli: vijfde ronde vredesonderhandelingen, akkoord over principes waarover onderhandeld moet worden.

2005, september – oktober: Zesde ronde vredesonderhandelingen Abuja.

2005, derde kwartaal: SLM split, VSA ondernemen verzoeningspogingen.

2005, november: zevende ronde vredesonderhandelingen.

2005, december: na aanval Tsjadische rebellen verklaart Tsjaad de oorlog aan Soedan.

2006, januari: Er wordt verhinderd dat al – Bashir president van de AU wordt.

2006, maart: AU Peace and Security Council stemt dat binnen de zes maanden de VN het overneemt van AMIS.

2006, april: Ook de Veiligheidsraad van de VN stemt toe. Er komt druk op de vredesonderhandelingen.

2006, mei: DPA getekend door regering en SLA/M – Minawi.

2006: gevechten laaien opnieuw op in Darfur, nu ook tussen de uiteengevallen rebellengroepen onderling.

2006, augustus: Veiligheidsraad vraagt Soedan toestemming voor vredesmacht.

2006, november: Annan stelt hybride formatie voor, UNAMID.

2006, november: JEM maakt de overstap naar een politieke beweging.

2007, 27 februari: verzoek tot arrestatiebevel tegen Harun en Kushyab.

2008: het CPA voorziet verkiezingen

2008, 10 mei: Ibrahim valt Khartoem aan en eist de verwijdering van de NCP.

2008, 14 juli: Er wordt door Ocampo een aanklacht tegen al – Bashir ingediend

2008: Kiir stelt zich kandidaat voor het presidentschap en spreekt zich uit tegen het ICC.

2009: ook dit jaar lijken verkiezingen moeilijk haalbaar

2009, 10 februari: er starten onderhandelingen in Doha, Qatar. Dit tussen de JEM en de regering

2009, 7 mei: Abu Garda, leider van een rebellenbeweging wordt aangeklaagd en meldt zich vrijwillig bij het ICC

2009, 6 juli: Ocampo gaat in beroep aangezien de aanklacht ‘genocide’ tegen al – Bashir niet weerhouden wordt.

2009, 3 december: Khartoem beslist dat Darfur meedoet aan de verkiezingen ondanks boycot in de IDP – kampen. 2010, 15 januari: Kiir trekt zich terug als presidentskandidaat.

2010, februari: verkiezingen worden gepland.

2010, 3 februari: de aanklacht ‘genocide’ moet opnieuw onderzocht worden.

2010, 9 februari: er vindt een normalisering plaats tussen Déby en al – Bashir.

2010, 15 februari: preliminair akkoord tussen JEM en de regering.

2010, 21 maart: 17 oppositiepartijen beslissen de verkiezingen te boycotten.

2010, 31 maart: ook Arman, vervanger van Kiir, trekt zich terug.

2010, maart: SLA/M wordt aangevallen door de regering.

2010, april: internationale actoren moedigen frontvorming aan bij de rebellengroepen.

2010, 11 april: de verkiezingen vinden plaats

2010, 27 april: al – Bashir en Kiir winnen de verkiezingen

2010, mei: JEM blaast vredesonderhandelingen op, de eis om exclusieve gesprekspartner te zijn is niet ingewilligd.

2010, mei: spanning rondom referendum stijgt in Soedan.

Bijlage 2:Afkortingenlijst AMIS: African Union Mission in Sudan AU: Afrikaanse Unie AUPD: High – Level Panel on Darfur AV (/VN): Algemene Vergadering (van de Verenigde Naties) CAR: Centraal Afrikaanse Republiek CIJ: Coalition of International Justice CP: Communist Party CPA: Comprehensive Peace Agreement DDDC: Darfur – Darfur Dialogue and Consultation DLF: Darfur Liberation Front DPA: Darfur Peace Agreement DRC: Democratische Republiek Congo DUP: Democratic Unionist Party EU: Europese Unie GNU: Government of National Unity GoSS: Government of Southern - Sudan HRW: ICC: International Criminal Court ICG: International Crisis Group ICTR: International Criminal Tribunal for Rwanda IMF: Internationaal Monetair Fonds INGO: International Non – Governmental Organization JEM: Justice and Equality Movement LJM: Liberation Justice Movement. LRA: Lord’s Resistance Army NCP: National Congress Party NIF: National Islamic Front NRF: National Redemption Front OTP: Office of the Prosecutor (ICC) PNC: Popular National Congress R2P: Responsibility to Protect RB: Republican Brothers RPF: Rwandan Patriotic Front SDC: Save Darfur Coalition SLA/M: Sudan Liberation Army / Movement SPLA/M: Sudan People’s Liberation Army / Movement ST: Sudan Tribune STAND: Students Take Action Now: Darfur TJRC: Truth, Justice and Reconciliation Commission UNAMID: AU / UN Hybrid Operation in Darfur UP: Umma Party USHMM: Holocaust Memorial Museum UVRM: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens VN: Verenigde Naties VSA: Verenigde Staten van Amerika WB: Wereldbank WoT: War on terror WHO: World Health Organization

Bibliografie Geraadpleegde werken Abdul Jalil, M.; Mohammed, A.A. & Yousuf, A. (2007). Native administration and local governance in Darfur: past and future. pp. 39 – 67. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Bricmont, J. (2008 [2005]). Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog. pp. 246. Oorspronkelijke titel: Impérialisme humanitaire. Droits de l’homme, droit d’ingérence, droit du plus fort? Vertaald uit het Frans door de Neuter, W. & Innekens, K. Berchem: Uitgeverij EPO. Burggraeve, R. & Levinas, E. (1990). Levinas over vrede en mensenrechten. pp. 231. Leuven: Uitgeverij Acco.

Del Ponte, C. & Sudetic, C. (2008). Mevrouw de aanklager. Oog in oog met de grootste misdadigers in deze tijd en de cultuur van straffeloosheid. Een terugblik. pp. 556. Vertaald uit het Italiaans door van der Waa, F. Oorspronkelijke titel: La Gaccia. Io e i criminali di guerra. Amsterdam: De bezige bij. De Waal, A. (2004). Counter – Insurgency on the cheap. Review of African political economy, Vol. 31 (102): 716 – 725. De Waal, A. (2007a). Sudan: The turbulent state. pp. 1 – 39. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. De Waal, A. (2007b). Darfur’s deadline: the final days of the Abuja Peace Process. Pp. 267 – 283. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Duindam, J. (2004). Soevereiniteit. Het geleidelijk verharden van een kneedbaar principe, 1450 - 1815. pp.23 – 36. In Hellema, D. & Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 307. Amsterdam: Uitgeverij Boom. El – Din, A. K. (2007). Islam and in Darfur. pp. 92 – 112. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Evans, G. & Sahnoun, M. (2002). The Responsibility to protect. Foreign Affairs, 81 (6): 99 – 111. Fadul, A.-J. & Tanner, V. (2007). Darfur after Abuja: a view from the ground. pp. 284 – 313. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Flint, J. (2007). Darfur’s armed movements. pp. 140 – 172. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Flint, J. & de Waal, A. (spring 2009). Case Closed. A prosecutor without borders. World Affairs, 23 – 38. Haenen, H. (2006). Afrikaans denken. Ontmoeting, dialoog, frictie. Een filosofisch onderzoek. pp. 288. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief. Haggar, A. (2007). The origins and organization of the Janjawiid in Darfur. pp. 113 – 139. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Hall, R. (2004). A political economy of land reform in South – Africa. Review of African Political Economy, No. 100: 213 – 227. Hamilton, R. & Hazlett, C. (2007). “Not On Our Watch”. pp. 337 – 366. In: de Waal, A. (Ed). (2007). War in Darfur – and the research for peace. pp.431. Harvard: Harvard University Press. Hellema, D.& Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 7 – 19. In Hellema, D. & Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 307. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Huntington, S. (summer 1993). The clash of civilizations. Foreign Affairs, Vol. 72 (3): 22 – 49. Jankélévitch, V. (1967). Le pardon. pp.213. Paris: Aubier Montaigne.

Jankélévitch, V. (1971). Pardonner? pp.63. Geraadpleegd in: L’imprescriptible. (1986). pp.104 Paris : Editions du Seuil.

Kimmerle, H. (1995). Mazungumzo. Dialogen tussen Afrikaanse en Westerse filosofieën. pp. 196. Amsterdam/Meppel: Boom.

Köchler, H. (2003). Global justice or global revenge? International criminal justice at the crossroads. pp. 448. Wien / New York: Springer. Kuitenbrouwer, M. (2004). Van beschavingsmissie tot zelfbeschikkingsrecht: de evolutie van Europese soevereiniteit buiten Europa. pp. 37 – 56. In Hellema, D. & Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 307. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Mc Farland, S. & Mathews, M. (2005). Do Americans care about human rights? Journal of Human Rights, 4:305 – 319. Mamdani, M. (1996). Citizen and subject. Contemporary Africa and the legacy of late colonialism. pp. 353. Princeton and New Jersey: Princeton University Press. Mamdani, M. (2001). When victims become killers. Colonialism, nativism, and the genocide in Rwanda. pp. 364. Princeton and Oxford: Princeton University Press. Mamdani, M. (autumn – winter 2002). Amnesty or impunity? A preliminary critique of the report of the truth and reconciliation commission of South – Africa. Diacritics, Vol 32 (3-4), 32 59. Mamdani, M. (2002). Good muslim, bad muslim: a political perspective on culture and terrorism. American Anthropologist, Vol. 104 (3): 766 – 775. Mamdani, M. (2004). Good Muslim, bad Muslim. America, the Cold War, and the roots of terror. pp. 304. New York: Three Leaves Press. Mamdani, M. (mart 2007). The politics of naming: Genocide, Civil War, Insurgency. London Review of books, Vol. 29 (5):5 – 8. Mamdani, M. (December 2008). Lessons of Zimbabwe. London Review of books, Vol. 30 (23/ 4): 17 – 21. Mamdani, M. (2009). Saviors and Survivors. Darfur, Politics and the War on Terror. pp. 398. New York: Pantheon Books. Marchal, R. (2007). The unseen regional implications of the crisis in Darfur. pp. 173 – 198. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Murphy, D. (2007). Narrating Darfur: Darfur in the U.S. Press, March – September 2004. pp. 314 – 336. In: de Waal, A. (Ed). (2007). War in Darfur – and the research for peace. pp.431. Harvard: Harvard University Press. Nathan, L. (2007). The making and unmaking of the Darfur Peace Agreement. pp. 245 – 267. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Norris, P. & Inglehart, R. (2002). Islamic culture and democracy: testing the ‘clash of civilizations’ thesis. Comparative Sociology, Volume 1 (3-4): 235 – 263. Pace, W.R. (2006). Het Internationale Strafhof: laatste toevluchtsoord voor de mensheid? pp. 127 – 140. In Wouters, J. & Pattyn, B. (2006). Misdaden tegen de mensheid. pp. 284. Leuven / Voorburg: Acco. Rolandsen, O.H. (2007). Sudan: The Janjawiid and government militias. pp.151 – 171. In Boas, M. & Dunn, K.C. (Ed.). (2007). African Guerrillas.Raging against the machine. Boulder, CO: Lynne Rienner. Salt, J. (2008). Global disorder and the limits of ‘Dialogue’. Third World Quaterly, 29 (4): 691 – 710. Toga, D. (2007). The African Union mediation and the Abuja Peace Talks. pp. 214 – 244. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Tubiana, J. (2007). Darfur: A war for land? pp. 68 – 91. In de Waal, A. (2007). War in Darfur. And the search for peace. pp. 431. Harvard: Harvard University Press. Van den Berghe, G. (mei – juni 1997). Rekenkunde van het leed. Hou jij je mond maar, ik was in Auschwitz. Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen, 208: 275 – 291. Van den Berghe, G. (2008). De mens voorbij. pp. 380. Antwerpen / Amsterdam: Meulenhoff / Manteau. Van Ginniken, A. (2004). Staatsraison en Volkenbond. Het Interbellum. pp. 83 – 104. In Hellema, D. & Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 307. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Van Vuurde, R. (2004). ‘Humanitaire interventies’ tijdens de opkomst van de natiestaat, 1800 – 1870. pp. 57 – 81. In Hellema, D. & Reiding, H. (2004). Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling. pp. 307. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Verdoolaege, A. (2005). De Zuid – Afrikaanse Waarheids – en Verzoeningscommissie als model voor conflictverzoening. Afrika Focus, 18 (1 – 2): 5 – 32. Walraet, A. (2001). De politieke economie van postapartheid. Van herverdelingsambities naar duurzame ongelijkheid. pp. 242 – 269. In Doom, R. (2001). Structuur van de waanzin. Conflicten in de periferie. Gent: Academia Press.

Geraadpleegde internetbronnen African Union. (1 – 3 juli 2009). Assembly of the African Union Thirteenth Ordinary Session. Geraadpleegd op http://www.africa-union.org/root/au/Conferences/2009/july/summit/ decisions/ ASSEMBLY%20AU%20DEC%20243%20-%20267%20(XIII)%20_E.PDF op 16 maart 2010. African Union. (31 januari – 2 februari 2010). Assembly of the African Union Thirteenth Ordinary Session. Geraadpleegd op http://www.africa-union.org/root/au/Conferences/2010/ January/ summit/dec/Assembly%20Dec.268-288,%20Decl.1-3,%20Res%20E.pdf op 16 maart 2010. African Union. Peace and Security Council (29 oktober 2009). Report of the African Union High – Level Panel on Darfur (AUPD). Geraadpleegd op http://www.africa-union.org/root/ ar/index/AUPD%20Report%20on%20Darfur%20%20_Eng%20_%20Final.pdf op 10 maart 2010. African Union. (15 april 2010). Preliminary statement of the African Union observer to the Sudan elections 11 – 15 april 2010. Geraadpleegd op http://www.africa-union.org/root/ar/ index/AU%20EOM%20Sudan%202010%20Preliminary%20statement%20(Final).doc.op 25 april 2010. BBC. (2 september 2007). Funds row delays key Sudan census. Geraadpleegd op http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/6975469.stm op 4 april 2010. BBC. (11 september 2008). Sudan election ‘could be delayed’. Geraadpleegd op http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/7610670.stm op 4 april 2010. BBC. (2 april 2009). Sudan elections put back to 2010. Geraadpleegd op http://news. bbc.co.uk /2/hi /africa/ 7980032.stm op 4 april 2010. BBC. (30 juni 2009). Sudan delays presidential ballot. Geraadpleegd op http://news.bbc.co.uk/ 2/hi/africa/8127562.stm op 4 april 2010. BBC. (15 januari 2010). The SPLM choses Yassir Arman to challenge president Al – Bashir in Sudan’s April elections. Geraadpleegd op http://www.bbc.co.uk/worldservice /africa/2010 / 01/ 100115_sudanpres.shtml op 12 maart 2010. BBC. (31 maart 2010). Yassir Aman quits Sudan presidential polls. Geraadpleegd op http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/8597996.stm op 12 april 2010. BBC. (12 april 2010). Sudan extends landmark election after ballot mix – ups. Geraadpleegd op http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/8616249.stm op 20 april 2010. Bricmont, J. (28 juli 2009). The problem with the ‘responsibility to protect’. Bombing for a juster world? Geraadpleegd op http://www.counterpunch.org/bricmont07282009.html op 12 maart 2010. Carter Center. (19 april 2010). Trip report by former US president Jimmy Carter to Sudan April 7 – 18 2010. Geraadpleegd op http://www.cartercenter.org/news/trip_reports/sudan- april2010.html op 2 mei 2010. Carter Center. (10 mei 2010). Carter center reports widespread irregularities in Sudan’s vote tabulation and strongly urges steps to increase transparency. Geraadpleegd op http://www.cartercenter.org/news/pr/sudan-051010.html op 15 mei 2010. Chomsky, N. (september 2008). Humanitarian Imperialism: the new doctrine of imperial right. Geraadpleegd op http://www.chomsky.info/articles/200809--.htm op 12 maart 2010. Comprehensive Peace Agreement. (2005) Geraadpleegd op http://www.aec-sudan.org/docs/ cpa/cpa-en.pdf op 16 maart 2010. De Keyser, V. (17 april 2010). Elections au Soudan : des déficiences significatives mais une note d’espoir. Geraadpleegd op http://www.vdekeyser.be/2010/04/21/elections-au-soudan- des-deficiences-significatives-mais-une-note-despoir/ op 3 mei 2010. De Keyser, V. (2 mei 2010). Les Soudanais auraient – ils une longueur d’avance sur nous ? Geraadpleegd op http://www.vdekeyser.be/2010/05/02/les-soudanais-auraient-ils-une- longueur-davance-sur-nous/ op 10 mei 2010. De Waal, A. (2009). A critique of the public application by the chief prosecutor of the ICC for an arrest warrant against Sudanese president Omar al Bashir. Geraadpleegd op http://blogs.ssrc.org/sudan/wp-content/uploads/2009/01/bashir-public-application-critique- d6-250109.pdf op 10 maart 2010. De Waal, A. (31 maart 2009). Do Darfur’s IDP’s have an urban future? Geraadpleegd op http://blogs.ssrc.org/sudan/2009/03/31/do-darfurs-idps-have-an-urban-future/op 10 maart 2010. Enough, the project to end genocide and crimes against humanity. (6 april 2010). The Darfur peace process: recipe for a bad deal? Geraapleegd op http://www.enoughproject.org/ publications/update-doha op 10 mei 2010. Enough, the project to end genocide and crimes against humanity. (28 april 2010). Darfur rebel faction joins peace process. Geraadpleegd op http://www.enoughproject.org/blogs/darfur- rebel-faction-joins-peace-process op 10 mei 2010. European Union. (17 april 2010). MEPs in Sudan: standards for genuine democratic elections not met. Geraadpleegd op http://www.europarl.europa.eu/news/expert/infopress_page/ 030-72966-106-04-16-903-20100416IPR72965-16-04-2010-2010-false/default_nl.htm op 20 april 2010. Evans, G. (29 juli 2007). The limits of state sovereignty: the responsibility to protect in the 21st century. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2007/ evans-the-limits-of-state-sovereignty-the-responsibility-to-protect-in-the-21st-century.aspx op 15 maart 2010. Evans, G. (30 november 2007). Delivering on the responsibility to protect: four misunderstandings, three challenges and how to overcome them. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2007/evans-delivering-on-the- responsibility-to-protect.aspx op 15 maart 2010. Evans, G. (5 augustus 2008). The responsibility to protect: meeting the challenges. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/speeches/2008/the- responsibility-to-protect-meeting-the-challenges.aspx op 15 maart 2010. Evans, G. (6 oktober 2008). The responsibility to protect. Holding the line. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/en/publication-type/commentary/evans-the-responsibility-to- protect-holding-the-line.aspx op 15 maart 2010. Global Research. (20 mei 2007). China and USA in new Cold War over Africa’s oil riches. Darfur? It’s the oil, stupid…Geraadpleegd op http://www.globalresearch.ca/ index.php?context=va&aid=5714 op 12 maart 2010. Global Witness. (17 maart 2010). New evidence confirms oil revenue transparency still eludes Sudan. Geraadpleegd op http://www.globalwitness.org/media_library_detail.php/942/ en/new_evidence_ confirms_oil_revenue_transparency_still_eludes_sudan op 12 maart 2010. Human Rights Watch. (24 november 2003). Sudan, oil and human rights. Geraadpleegd op http://www.hrw.org/en/reports/2003/11/24/sudan-oil-and-human-rights op 12 maart 2010 op 12 maart 2010. Human Rights Watch. (27 maart 2009). Darfur and the ICC: myths versus Reality. Geraadpleegd op http://www.hrw.org/en/news/2009/03/27/darfur-and-icc-myths-versus- reality op 15 maart 2010. Human Rights Watch. (26 april 2010). Sudan: flawed elections underscore need for justice. Geraadpleegd op http://www.hrw.org/en/news/2010/04/25/sudan-flawed-elections- underscore-need-justice op 2 mei 2010. International Criminal Court. (10 februari 2006). Situation in the Democratic Republic of the Congo in the case of the prosecutor v. Thomas Lubanga Dyilo. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/iccdocs/doc/doc191959.PDF op 2 februari 2010. International Criminal Court. (27 februari 2007). Situation in Darfur, Sudan. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/Menus/ICC/Situations+and+Cases/Situations/ Situation + ICC+0205/ op 2 februari 2010. International Criminal Court. (4 maart 2009). Situation in Darfur, Sudan in the case of the prosecutor v. Omar Hassan Ahmad al Bashir (“Omar al Bashir). Public document: Warrant of arrest for Omar Hassan Ahmad al Bashir. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/iccdocs/ doc/doc639078.pdf op 10 maart 2010. International Criminal Court (3 februari 2010). Al Bashir case: The Appeals Chamber directs Pre – Trial Chamber I to decide anew on the genocide charge. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/menus/icc/press%20and%20media/press%20releases/pr494?lan=en- GB op 10 maart 2010. International Criminal Court. (8 februari 2010). Situation in Darfur, Sudan in the case of the prosecutor v. Bahar Idriss Abu Garda. Public Redacted version. Decision on the confirmation of charges. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/iccdocs/doc/doc819602.pdf op 10 maart 2010. International Criminal Court. (19 februari 2010). ICC judges request clarification and additional information with regard to the situation in Kenya. Geraadpleegd op http://www.icc- cpi.int/menus/icc/press%20and%20media/press%20releases/news%20and%20highlights/ pr497 op 8 maart 2010. International Criminal Court. (31 maart 2010). ICC judges grant the Prosecutor’s request to launch an investigation on crimes against humanity with regard to the situation in Kenya. Geraadpleegd op http://www.icc-cpi.int/menus/icc/press%20and%20media/ press%20releases/news% 20and%2 0high lights/pr512.op 6 mei 2010. International Crisis Group. (17 juli 2009). Sudan: Justice, Peace and the ICC. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/africa/horn-of-africa/sudan/ Sudan%20Justice%20Peace % 20and%20the%20ICC.ashx op 10 februari 2010. International Crisis Group. (30 maart 2010). Rigged Elections in Darfur and the consequences of a probable NCP victory in Sudan. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/en/regions/ africa/horn-of-africa/sudan/b072-rigged-elections-in-darfur-and-the-consequences-of-a- probable-ncp-victory-in-sudan.aspx 10 mei 2010. International Crisis Group. (6 mei 2010). Sudan: Regional perspectives on the prospects of southern independence. Geraadpleegd op http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/africa/ horn-of-africa/sudan/ 159%20Sudan%20Regional%20Perspectives%20on%20the%20Prospect%20of%20Southern%20Independence.ashx op 16 mei 2010. Internal Displacement Monitoring Center. (2010). Estimates for the total number of IDP’s for all of Sudan. Geraadpleegd op http://www.internal-displacement.org/idmc/website/ countries.nsf/ (httpEnvelopes)/0026B2F86813855FC1257570006185A0?OpenDocument op 10 april 2010. Justice and Equality Movement. (25 februari 2010). JEM leader rejects separate talks on Darfur with other rebels. Geraadpleegd op http://www.sudanjem.com/2009/archives/25058/ en/ op 10 maart 2010. Justice and Equality Movement. (3 maart 2010). Darfur rebels threaten to leave peace talks. Geraadpleegd op http://www.sudanjem.com/2009/archives/25304/en/ op 10 maart 2010. Le Monde. (16 april 2010). Le juge Garzon au cœur d’un conflit judiciaire et politique. Geraadpleegd op http://www.lemonde.fr/europe/article/2010/04/16/le-juge-garzon-au-c-ur-d- un-conflit-judiciaire-et-politique_1334319_3214.html op 24 april 2010. Le Monde. (21 april 2010). Le dernier dictateur argentin condamne à 25 ans de prison. Geraadpleegd op http://www.lemonde.fr/ameriques/article/2010/04/21/le-dernier-dictateur- argentin-condamne-a-25-ans-de-prison_1340444_3222.html op 24 april 2010. Mamdani, M. (mei 2009). The genocide myth. Joel Whitney interviews Mahmood Mamdani. Geraadpleegd op http://www.guernicamag.com/interviews/1031/the_genocide_myth/ op 20 december 2009. Pantuliano, S. (december 2007). The land question: Sudan’s peace nemesis. Geraadpleegd op http://www.odi.org.uk/resources/download/3182.pdf op 10 maart 2010. Save Darfur. (2009). Financial information fiscal year 2009. Geraadpleegd op http://darfur.3cdn.net/08c1d5ffd387c9c99a_8lm6y9tbo.pdf op 2 mei 2010. Sudan Tribune. (9 november 2006). Darfur JEM to create an inclusive political party. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article18571 op 10 februari 2010. Sudan Tribune. (22 februari 2008). Sudan ruling party says elections can be conducted without Darfur. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article26082 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (25 februari 2008). Sudanese official says elections will be conducted in all of Darfur. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article26120 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (30 maart 2008). Darfur rebel JEM calls for boycott of Sudan census and elections. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article26557 op 13 april 2010. Sudan Tribune. (16 juni 2008). Darfur JEM leader says Sudan ruling party not serious about peace. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article27545 op 10 maart 2010. Sudan Tribune. (27 juli 2008). SPLM Kiir to run for president in Sudan 2009 elections. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article28034 op 13 februari 2010. Sudan Tribune. (29 juli 2008). Eastern Sudan Beja, SPLM discuss electoral alliance. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article28067 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (8 februari 2009). Swedish Lundin sells East Africa interests after negative results in Sudan. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article30096 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (11 februari 2009). Sudan and Darfur JEM begin first round of peace talks in Qatar. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article30136 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (22 mei 2009). Sudan announces details of contested census results. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article31243 op 10 maart 2010. Sudan Tribune. (2 juni 2009). Sudan says 69 parties registered for elections. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article31366 op 6 maart 2010. Sudan Tribune (3 december 2009a). Election commissioner on arrival in Darfur says no delay to election. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article33328 op 12 maart 2010. Sudan Tribune. (3 december 2009b). SPLM, opposition parties may nominate Sudan ex – PM as presidential candidate. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/ spip.php?article33322 op 12 maart 2010. Sudan Triubune. (20 januari 2010). Sudan’s Bashir says he will be the first to recognize independent South. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article33844 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (9 februari 2010). Chad’s Déby in Sudan supporting normalization process. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34065 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (10 februari 2010). USA and laud reconciliation between Déby, Bashir. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34077 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (21 februari 2010). Sudan, JEM to sign Darfur peace deal within three weeks. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34198 op 10 maart 2010. Sudan Tribune. (15 maart 2010). Darfur IDPs alienated from elections process – Group. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34419 op 13 april 2010. Sudan Tribune. (22 maart 2010). Sudan opposition parties demand postponement of elections. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34495 op 15 april 2010. Sudan Tribune. (17 april 2010). UNAMID says kidnapped peacekeepers are unharmed. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34791 op 20 april 2010. Sudan Tribune. (20 april 2010). Taban Deng seizes NEC office in Bentiu, refuses to accept defeat. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34820 op 2 mei 2010. Sudan Tribune. (23 april 2010). Taban Deng locally announced winner in Sudan’s Unity State. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34856 op 2 mei 2010. Sudan Tribune. (24 april 2010). Three people killed following Taban Deng declared win in Unity State. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34865 op 2 mei 2010. Sudan Tribune (27 april 2010a). Four South African peacekeepers released in Darfur. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34891 op 30 april 2010. Sudan Tribune. (27 april 2010b). Sudan Presidential elections 2010. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34901 op 29 april 2010. Sudan Tribune. (30 april 2010). Warrap women celebrates election of first female governor. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34923 op 2 mei 2010. Sudan Tribune. (2 mei 2010). Bashir c alls elections ‘a blow to enemies of sudan’. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34941 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (3 mei 2010). JEM rebels freeze peace talks with Sudanese government. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34954 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (4 mei 2010). SPLM’s Agar says he’s a unionist, warns against secessionist tendencies. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34967 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (5 mei 2010a). Jonglei governor – elect reacts to defeated rival’s demand to quit office. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34976 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (5 mei 2010b). General Dau dismisses defection of SPLA forces in Northern Bahr al – Ghazal. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34973 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (5 mei 2010c). Sudan says 80% of North – South border demarcation complete. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34980 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (5 mei 2010d).Traditional leaders condemn attacks in Upper Nile State. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34977 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (6 mei 2010a). GOSS and US discuss security initiatives in Southern Sudan. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34986 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (6 mei 2010b). Soedan’s Machar referendum polling may take place in December 2010. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article34993 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (6 mei 2010c). US urges speedy referendum arrangements as lawmaker calls for replacing Sudan envoy. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/ spip.php?article34994 op 10 mei 2010. Sudan Tribune. (7 mei 2010). SPLM’s Amum accuses NCP of dragging its feet on referendum. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35005 op 15 mei 2010. Sudan Tribune. (9 mei 2010). SPLM calls for new alliance to support South Sudan referendum. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35019 op 14 mei 2010. Sudan Tribuna. (10 mei 2010a). says working to save unity of Sudan. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35031 op 15 mei 2010. Sudan Tribine; (10 mei 2010b). South Sudan wants quick resumptions of referendum talks. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35032 op 15 mei 2010. Sudan Tribune. (15 mei 2010a). Sudanese security arrests opposition Hassan Turabi. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35091 op 17 mei 2010. Sudan Tribune. (15 mei 2010b). Sudanese army captures Jebel Moon kills over hundred JEM rebels. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35086 op 17 mei 2010. Sudan Tribune. (16 mei 2010a). South Sudan exempts from taxation all food commodities as hunger is looming. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35080 op 17 mei 2010. Sudan Tribune. (16 mei 2010b). JEM say no perspective to resume Darfur peace talks soon. Geraadpleegd op http://www.sudantribune.com/spip.php?article35076 op 17 mei 2010. Thiong’o, N. (23 juli 2009). Uneven Development is the root for many crimes. Geraadpleegd op http://www.un.org/ga/president/63/interactive/protect/ngugi.pdf op 12 maart 2010. United Nations. (1945). Charter of the United Nations. Geraadpleegd op http://www.un.org/ en/documents/charter/index.shtml op 3 maart 2010. United Nations. (1950). Resolutions adopted by the General Assembly 377 (v). Uniting for peace. Geraadpleegd op http://www.un-documents.net/a5r377.htm op 10 maart 2010. United Nations. (2004a). Resolution 1556 (2004). Geraadpleegd op http://daccess-dds- ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N04/446/02/PDF/N0444602.pdf?OpenElement op 10 maart 2010. United Nations. (2004b). Resolution 1564 (2004). Geraadpleegd op http://daccess-dds- ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N04/515/47/PDF/N0451547.pdf?OpenElement op 10 maart 2010. United Nations. (2005). Resolution 1593 (2005). Geraadpleegd op http://ods-dds-ny.un.org/ doc/UNDOC/GEN/N05/292/73/PDF/N0529273.pdf?OpenElement op 2 februari 2010. United Nations Population Fund. (2006). Briefing note on Southern Sudan. Geraadpleegd op http://sudan.unfpa.org/docs/UNFPA%20Southern%20Sudan.pdf op 10 mei 2010. Willemse, K. (Spring 2005). Darfur in war. The politicization of ethnic identities. Geraadpleegd op http://www.nias.knaw.nl/en/news_forthcoming_activities/new_1/new/ Darfur+in+War.pdf op 10 april 2010.

[1] Dit zijn de cijfers (afgerond): 2005/$ 15 miljoen, 2006/$ 48 miljoen, 2007/ $ 7 miljoen, 2008/ $ 5 miljoen. (Save Darfur, 2009: 13) [2] In noord – Soedan is 71% van de mannen alfabeet, voor de vrouwen is dat 52%. In Zuid – Soedan is deze verhouding 37% tegenover 12%. (UNFPA,2006)