Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar: 2006-2007

HET PACHTCONTRACT IN EN OESELGEM , 1700-1850

door Bram VERLINDE

Promotor: Prof. Dr. Isabelle DEVOS Commissarissen: Prof. Dr. Erik THOEN, Dr. Thijs LAMBRECHT

Verhandeling ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de geschiedenis INHOUDSOPGAVE ...... II

DANKWOORD ...... V

1. INLEIDING ...... 1 1.1. probleemstelling en onderzoek...... 1 1.2. Bronnentypologie ...... 3 1.3. Historiografie...... 5

2. SOCIAAL -ECONOMISCHE KRACHTLIJNEN VAN DE KASSELRIJ EN DE PAROCHIE DENTERGEM , 17 DE – 19 DE EEUW ...... 8 2.1. Geografisch en bestuurlijk kader...... 8 2.2. Bevolking ...... 13 2.2.1. Bevolkingsevolutie...... 14 2.2.2. Nuptialiteit ...... 18 2.2.3. Fecunditeit ...... 19 2.2.4. Nataliteit ...... 21 2.2.5. Mortaliteit ...... 23 2.3. Bedrijfsstructuur...... 25 2.4. Eigendomsverhoudingen...... 30 2.5. Arbeid ...... 35 2.5.1. Landbouw ...... 37 2.5.2. Nijverheid en proto-industrie...... 41 2.5.3. Dienstpersoneel...... 42 2.6. Besluit ...... 44

3. ADEL EN ADELLIJKE GRONDBEZITTERS IN DENTERGEM EN OESELGEM ...... 45 3.1. De adel als participant in de economie in de Zuidelijke Nederlanden ...... 46 3.2. Genealogische achtergrond van de adellijke grondbezitters te Dentergem en Oeselgem...... 48 3.2.1. De familie Lanchals...... 49 3.2.2. De familie de Kerchove...... 51 3.2.2.1.De familie de Kerchove de Dentergem ...... 53 3.2.2.2.De familie de Kerchove de Ousselghem...... 53 3.2.3. De familie de Moerman...... 54 3.2.4. De familie de Piers de Raveschoot...... 56 3.3. De administratie van de bezittingen van de adellijke grondbezitters ...... 58 3.4. Besluit ...... 61

DE 4. HET PACHTCONTRACT IN DENTERGEM EN OESELGEM TIJDENS DE 18 EN DE EERSTE HELFT VAN DE 19 DE EEUW ...... 62 4.1. De ‘costumen’ en de pacht...... 64 4.1.1. Algemene pachtvoorwaarden...... 65 4.1.2. Bijzondere pachtvoorwaarden...... 66 4.1.3. Einde van de pacht ...... 69 4.2. Analyse van de pachtcontracten ...... 70 4.3. Bedrijfspacht ...... 71 4.3.1. Algemene pachtvoorwaarden...... 71 4.3.1.1.Evolutie van de oppervlakte en samenstelling van de bedrijven ...... 77 4.3.1.2.Evolutie van de pachtprijs...... 82 4.3.2. Bijzondere pachtvoorwaarden...... 87 4.3.2.1.Bepalingen aangaande de gebouwen...... 87 4.3.2.2.Bepalingen aangaande de straten en waterlopen...... 89 4.3.2.3.Bepalingen aangaande het gebruik van de landerijen ...... 89 4.3.2.4.Bepalingen aangaande bomen en hagen ...... 91 4.3.2.5.Bepalingen aangaande de betalingen...... 92 4.3.2.6.Andere bepalingen...... 95 4.3.3. Einde van de pacht ...... 96 4.4. Perceelspacht...... 98 4.4.1. Algemene pachtvoorwaarden...... 98 4.4.1.1.Evolutie van de oppervlakte en samenstelling van de verpachte percelen102 4.4.1.2.Evolutie van de pachtprijs van de verpachte percelen...... 104 4.4.2. Bijzondere pachtvoorwaarden...... 107 4.4.2.1.Bepalingen aangaande de straten en waterlopen...... 107 4.4.2.2.Bepalingen aangaande het gebruik van de landen...... 108 4.4.2.3.Bepalingen aangaande bomen en hagen ...... 109 4.4.2.4.Bepalingen aangaande de betalingen...... 110 4.4.2.5.Andere bepalingen...... 113 4.4.3. Einde van de pacht ...... 113 4.5. Besluit ...... 114

5. ALGEMEEN BESLUIT ...... 120

III

6. BIJLAGEN ...... 124 6.1. Tabel met pachtprijs, oppervlakte en prijs per hectare van de verpachte bedrijven in Dentergem en Oeselgem 6.2. Inkomsten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801 6.3. Tabel van de nominale bedrijfspacht in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortijk, 1711-1860 6.4. Tabel van de reële bedrijfspacht in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1711-1860 6.5. Tabel met omschrijving, duur, grootte, prijs en prijs per ha van de verpachte percelen 6.6. Tabel: Evolutie van de gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 6.7. Tabel: Evolutie van de aard van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 6.8. Tabel van de nominale perceelspacht in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortijk, 1736-1795 6.9. Tabel van de reële perceelspacht (samen, akkerland en weiland) in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1711-1860

7. BRONNEN EN BIBLIOGRAFIE ...... 139 7.1. Onuitgegeven bronnen 7.2. Uitgegeven bronnen 7.3. Literatuurlijst

8. LIJST VAN TABELLEN , GRAFIEKEN EN AFBEELDINGEN ...... 148

IV Dankwoord

Aan deze scriptie is een lange weg vooraf gegaan. Vele uren werden gespendeerd in de archieven, op de campus en achter mijn computer. Toch loonde het harde werk mijns inziens zeker de moeite. Ik wil dan ook alle personen die op de één of andere manier bijgedragen hebben tot het tot stand komen van deze eindverhandeling oprecht bedanken. In de eerste plaats denk ik hierbij aan Isabelle Devos, Thijs Lambrecht en Eric Thoen, die bereid waren om voor deze scriptie de taken van promotor en commissarissen op zich te nemen. Zij stonden me bij waar nodig en konden door hun expertise en ervaring heel wat aan deze verhandeling bijdragen. Altijd hadden zij een luisterend oor en steeds kon ik op hun interesse rekenen.

Mijn vriendin Karen Demeulemeester heeft wellicht de totstandkoming van deze scriptie het meest intensief beleefd. Ik bedank haar dan ook voor het nalezen, maar vooral voor de interesse en het vele geduld dat zij heeft getoond bij het voltooien van dit onderzoek.

Een speciale dank gaat uit naar mijn ouders, die me de kans gaven deze (tweede) opleiding aan te vangen. Zonder hun steun en die van mijn zussen Griet en Joke had ik deze opleiding nooit kunnen voltooien. Zij hebben mij altijd gemotiveerd en bijgestaan in mijn studiekeuze.

Bram Verlinde

V 1. Inleiding

De Vlaamse agrarische geschiedenis heeft een rijke traditie. Enerzijds is deze gebouwd op grootschalige macrobenaderingen, anderzijds weten ook van onderuit opgebouwde micro- analyses bij te dragen tot deze traditie. Aan de basis van deze onderzoeken ligt een brede waaier aan bronnen. De studie van het pachtcontract is binnen Vlaanderen echter nog grotendeels braakliggend terrein. Vooral pachtcontracten van bedrijven of percelen binnen dorpen als Dentergem en Oeselgem, die toch gekenmerkt werden door een uitzonderlijke bevolkingsevolutie, een bijzonder sterke uitbouw van de huisnijverheid en een grote landbouwproductiviteit, kwamen nauwelijks aan bod. Daar wij zelf afkomstig zijn van deze streek, willen met een onderzoek over deze dorpen deze leemte enigszins proberen opvullen.

1.1. Probleemstelling en onderzoek

Het dagelijkse leven van pachters in Dentergem en Oeselgem speelde zich allesbehalve af in een vacuüm. In de eerste plaats richten wij ons dan ook op de sociaal-economische krachtlijnen van deze parochies. Alle mogelijke facetten komen hierbij aan bod. Naast een algemene bestuurlijke en geografische schets, willen wij de bevolkingsevolutie van deze twee parochies onderzoeken. Wij zullen hierbij nagaan in hoeverre en op welke manier de bevolkingsevolutie sociaal-economische facetten als de bedrijfs- en bezitsstructuur en de arbeidsverdeling beïnvloedde.

Uit onderzoek naar de bezitsstructuur kwam naar voor dat de adel een aanzienlijk deel van de gronden op het platteland in eigendom had. Binnen deze verhandeling focussen wij ons op de pachtgoederen van de adellijke families. Het belang van deze eigendommen mag in geen geval onderschat worden. Hoe meer grond in handen van de adellijke eigenaars, hoe meer geld er immers in de vorm van pachten van het platteland wegvloeide. Het loont dan ook de moeite om ons in een derde hoofdstuk toe te leggen op deze adellijke eigenaars. In een kort onderdeel vragen wij ons af welke rol de adel in het algemeen vervulde binnen de 18 de eeuwse economie. Speelde zij tijdens deze eeuw een actieve rol in de economie of bleef zij vasthangen aan haar traditionele macht en grondbezit? Vervolgens komen de belangrijkste adellijke eigenaars van gronden in Dentergem en Oeselgem in beeld. Hierbij proberen wij hen te identificeren en aan te tonen hoe zij in het bezit kwamen van landgoederen in Dentergem en Oeselgem. Verder was ook de fysische en psychische afstand tussen pachter en eigenaar groot. Deze afstand nam nog toe in de loop van de 18 de eeuw. De eigenaars exploiteerden immers maar zelden zelf hun bezittingen. Adellijke families beschikten dan ook over een hiërarchisch administratief apparaat dat voor het beheer van hun goederen moest instaan. We vragen ons hierbij af welke invloed dit apparaat had op het beheer van de onroerende goederen van deze families.

In het vierde en meest omvangrijke hoofdstuk gaan we de pachtcontracten van gronden binnen Dentergem en Oeselgem aan een onderzoek onderwerpen. Na een blik op de regelgeving die vanuit de kasselrij Kortrijk, waartoe Dentergem en Oeselgem behoorden, werd opgelegd, richten we onze aandacht op de pachtcontracten zelf. Respectievelijk komen daarbij de bedrijfspacht en de perceelspacht aan bod. In de eerste plaats willen wij door middel van de statistische verwerking van de algemene gegevens (pachtprijzen, oppervlakte, duur) in de pachtcontracten inzicht krijgen in het agrarisch conjunctureel verloop en in de evolutie van de aard en oppervlakte van de verpachte goederen. Wij hopen dan ook dat deze gegevens ons tal van indirecte inlichtingen over de economische gesteldheid van het platteland in Dentergem en Oeselgem kunnen verstrekken. Een periode die hierbij onze bijzondere aandacht vereist, is de periode aan het eind van de 18 de eeuw. Gelijkaardig onderzoek toonde immers aan dat pachtprijzen in andere regio’s toen een spectaculaire vlucht namen. We proberen na te gaan hoe onze adellijke grondbezitters met deze verhoging van de pachtprijzen omgingen. Gaan zij gewoon vasthouden aan hun jaarlijkse inkomsten of gaan zij hier actief op inspelen en hun pachtprijzen ook in die zin optrekken? En hoe gaan de pachters op deze eventuele nieuwe situatie reageren?

Naast algemene pachtvoorwaarden worden aan een pachtcontract nog verschillende bijzondere voorwaarden gekoppeld. Het onderzoeken van de regelgeving die uitging van het kasselrijbestuur van Kortrijk laat ons toe om na te gaan of sommige van deze bijzondere bepalingen daarmee in strijd waren. Verder kan bij deze bepalingen de vraag gesteld worden of de heer zijn eigen belangen liet primeren of dat hij een beleid voerde of toestond waarbinnen de gemeenschap van pachters zich kon ontwikkelen. Waren de bepalingen in de pachtcontracten met andere woorden een rem op de expansiemogelijkheden (onder andere het verbouwen van nieuwe gewassen) van de landbouw of helemaal niet?

2 1.2. Bronnentypologie en methodologie

De titel van deze verhandeling laat reeds vermoeden dat pachtcontracten de belangrijkste archiefbronnen zijn waarop wij ons onderzoek baseren. Daar het adellijke grondbezit binnen dit onderzoek centraal staat, dienen wij ons in de eerste plaats te richten op de archieven van de adellijke families met bezittingen in Dentergem en Oeselgem.1 Deze families gaven er tijdens en na het Ancien Régime de voorkeur aan om te verblijven in de steden. Zo resideerden zij in dit geval bijna uitsluitend in Gent. Het is dan ook geen toeval dat deze familiearchieven zich nog altijd stuk voor stuk in het Rijksarchief en Stadsarchief van dezelfde stad bevinden.

Verspreid over deze archieven vindt men de pachtcontracten die, hoewel de meeste familiearchieven over een inventaris beschikken, soms willekeurig in de fameuze stapels werden opgenomen. Niet alle pachtcontracten werden echter teruggevonden. Voor de 17 de eeuw konden we slechts beschikken over een beperkt aantal pachtcontracten. Dit is meteen ook één van de redenen waarom deze periode binnen dit onderzoek buiten beschouwing werd gelaten. Het overgrote deel van de pachtcontracten is vermoedelijk in de loop der jaren verloren gegaan. Na afloop van de pachttermijn verloren deze contracten immers hun waarde, althans voor de eigenaars. Bovendien werd bij het pachten van een perceel soms helemaal geen pachtcontract opgesteld. In dit geval was het voor de eigenaars immers gemakkelijker om de pachters na een periode van militaire overlast of misoogsten een vermindering of gedeeltelijke kwijtschelding van de pachtsom te weigeren.2 Verder was de totale pachtsom bij het pachten van een perceel een stuk lager. Bedrijven strekten zich immers uit over een grotere oppervlakte, en hierbij ging het dus om grotere bedragen. De ijver waarmee eigenaars dus al dan niet een pachtcontract gingen opstellen was dus met andere woorden afhankelijk van het financiële geldgewin dat hiermee gepaard ging.

1 Pachtcontracten werden hoofdzakelijk teruggevonden in de volgende archiefstukken: R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5976; R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366, 1378, 1381; R.A.G., de Potter d’Indoye, nr. 519 en R.A.G., de Moerman d’Harlebeke, nr. 670 2 THOEN E., Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de moderne tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (Gent 1988) deel I p. 591 en LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp. Relaties van arbeid en pacht op het Vlaamse platteland tijdens de 18 de eeuw (Gent 2002) p. 53

3 Aan de hand van pachtcontracten, maar ook van rekeningen en ontvangstenboeken, kan de huurwaarde en de bedrijfsoppervlakte over lange termijn worden gevolgd. 3 Bij een studie van de pachtprijzen maakt men best het onderscheid tussen bedrijfs- en perceelspacht. 4 Voor de studie van de bedrijfspacht konden we over een reeks pachtcontracten beschikken waarvan de duur zich uitstrekt over 150 jaar, tot het midden van de 19 de eeuw. Over de perceelspacht waren de archieven minder spraakzaam. De periode waarbinnen deze contracten kunnen geplaatst worden beslaat nauwelijks 60 jaar, van 1735 tot 1795. Het patrimonium van onze adellijke families kende immers op het einde van het Ancien Régime zijn hoogtepunt. De gevolgen van de Franse Revolutie waren ook voor het adellijke familiepatrimonium duidelijk merkbaar.

Om de evolutie van de huurwaarden en van de oppervlakte te volgen, baseren wij ons op de methoden die ons werd aangereikt door Vandenbroeke en De Wever. 5 Wij kunnen aan de hand van gegevens uit de pachtcontracten een gemiddelde nominale pachtprijs per hectare afleiden. Veelzeggender zijn echter de reële pachtprijzen per hectare die wij zullen uitdrukken in een courant verbruiksartikel als rogge. Daarbij zullen wij eventuele evoluties zoveel mogelijk grafisch ondersteunen. Ook kan iets meer verteld worden over de evolutie van de oppervlakte van de verpachte bedrijven of percelen. Zoals reeds vermeld kunnen rekeningen en ontvangstenboeken deze berekeningen ondersteunen.

Ook de pachtvoorwaarden zijn de moeite waard om te bestuderen. 6 Was het terugvinden van de pachtcontracten niet onoverkomelijk, dan is het verwerken van deze gegevens zeker geen gemakkelijke taak. Sommige contracten zijn immers zeer kort, andere beslaan dan weer verschillende bladzijden. Bovendien worden de clausules of voorwaarden die in de contracten werden opgesomd op een willekeurige manier gerangschikt. Het komt er dan ook op neer om een methode te hanteren die het precies noteren van gegevens mogelijk maakt. Dergelijke methode wordt ons aangereikt door Vandewalle bij zijn studie over de 16 de en 17 de eeuwse

3 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw (16 de – 18 de eeu). Bijdrage tot de konjunctuurstudie tijdens het ancien régime’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 85 (1972) pp. 180-204 en VANDENBROEKE C., ‘Pachtprijzen en exploitatiekosten in de Vlaamse landbouw in seculair perspectief (14de - 20 ste eeuw)’, in: Liber amicorum Achiel de Vos (Evergem 1989) pp. 207-217 4 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk. Van de late 16 de tot het begin van de 19 de eeuw’ in: De Leiegouw 27 (1985) p. 33 5 DE WEVER F., ‘Pacht- en verkoopprijzen in Vlaanderen’ pp. 249-273; VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 33-54 6 VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontrakt in westelijk Vlaanderen 1550-1645. Een analytische studie’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis ‘Société d’Emulation’ te Brugge 118 (1981) pp. 5-61

4 pachtcontracten in de streek van . 7 Hierbij deelt hij alle pachtcontracten op een gelijkaardige manier in. Allereerst vinden we in een contract algemene voorwaarden terug waarin gegegevens als de naam van de eigenaar en pachter, een korte omschrijving van het bedrijf of perceel en de jaarlijkse pachtsom voor ons de belangrijkste waren. Daarnaast zijn er de bijzondere voorwaarden, die telkens ondergebracht worden in voorafbepaalde categorieën: aangaande de gebouwen, straten en waterlopen, gebruik van landerijen, bomen en hagen, betalingen en tenslotte bepalingen die nergens anders kunnen worden ondergebracht. Ook aan het einde van de pachttermijn worden enkele voorwaarden gekoppeld. Er wordt hierbij een poging ondernomen om deze pachtcontracten te toetsen aan de 18 de eeuwse regelgeving omtrent de pacht die uitging van het kasselrijbestuur. 8

De bepalingen in de pachtcontracten en de costumen hebben een hoofdzakelijk normatief karakter en werden niet altijd strikt nageleefd door beide partijen. 9 Daarom wordt gepoogd om briefwisseling en andere ego-documenten aan te wenden om interessante aanvullende informatie te verkrijgen.

Het onderzoek over de sociaal-economische situatie in Dentergem en Oeselgem en dit over de adellijke grootgrondbezitters is hoofdzakelijk gebaseerd op informatie uit secundaire literatuur. Deze onderdelen hebben zeker hun belang, maar vormen niet de de kern van ons onderzoek. Bovendien kunnen wij beschikken over een uitgebreide waaier aan publicaties waarin deze onderwerpen reeds ruimschoots aan bod kwamen. Zodoende hoeven wij ons voor deze onderdelen niet zelf te richten op de archieven.

1.3. Historiografie

De belangstelling voor de geschiedschrijving van de eigen regio is tegenwoordig nog nooit zo groot geweest. Terecht spelen historici hierop in. De regionale geschiedschrijving kan aan het onderzoek meer diepgang verlenen. Het resultaat daarvan is uitgedrukt in een vloedgolf van lokale en regionale monografieën en een spectaculaire toename van het aantal historische

7 VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontrakt in westelijk Vlaanderen’ pp. 5-61 8 DE GOESIN P., Costumen der stede ende casselrye van Cortrycke (Gent, 1772) 9 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp

5 kringen en genootschappen. 10 De streek van Dentergem en Oeselgem kon hierin zeker niet achterblijven. In 1970 werd dan ook de Heemkundige kring “De Roede van ” opgericht. Binnen hun publicaties komen verschillende gemeenten van de voormalige roede van Tielt, waaronder ook Dentergem en Oeselgem, meermaals aan bod.

Niettemin valt op dat de meeste bijdragen in regionale tijdschriften nog steeds aan de eigenlijke achtergronden van het maatschappelijke gebeuren voorbij gaan. Al te veel ligt de klemtoon op feitelijkheden. Naar de eigenlijke contouren van de sociale en economische realiteit in het verleden wordt vaak onvoldoende gezocht. Zo werd er verrassend weinig gepubliceerd over de gangbare bezits- en bedrijfsstructuren tijdens het Ancien Régime binnen de roede van Tielt. Hetzelfde geldt voor de evolutie van de bedrijfs- en perceelspacht. Aan het belang van de pacht en pachtcontracten voor de agrarische geschiedenis kan nochtans niet getwijfeld worden. Toch is het onderzoek naar pachtcontracten voor Vlaanderen nog grotendeels braakliggend terrein. Echt baanbrekend waren de werken van De Wever en Vandenbroeke waarin zij vooral de evolutie van de pachtprijzen gingen bestuderen. 11 Hiernaast zijn ons slechts enkele deelstudies bekend. 12 Nog slechter is het gesteld met het onderzoek naar de verschillende clausules die in de pachtcontracten werden opgenomen. Nochtans dringt onderzoek zich ook hier op. Het baanbrekende werk van Daelemans en Vandewalle kreeg vooralsnog weinig navolging. 13

10 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 33 11 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw (16 de – 18 de eeu). Bijdrage tot de konjunctuurstudie tijdens het ancien régime’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 85 (1972) pp. 180-204; DE WEVER F., ‘Pacht- en verkoopprijzen in Vlaanderen’ pp. 249-273; VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 33-54 en VANDENBROEKE C., ‘Pachtprijzen en exploitatiekosten in de Vlaamse landbouw’ pp. 207-217 12 Onder meer: BUNTINX J., ‘Lichtelaar te Lochristi, Redewinkel te Zeveneken en het Torregoed en Bruinewalle te Zaffelare. Een onderzoek naar de sociaal-economische betekenis van grote abdijpachthoeven en hun bewoners (late 13 de eeuw – einde Ancien Régime)’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent 52 (1998) pp. 17-56; DAELEMANS F. (ed.), Pachtprijzen en economische conjunctuur, 14 de – 20 ste eeuw (Brussel 1983); DAELEMANS F., ‘Pachten en welvaart op het platteland van Belgisch Brabant (15 de – 18 de eeuw)’, in: A.A.G.-Bijdragen 28 (1986) pp. 165-183; DALLE D., De bevolking van Veurne-Ambacht in de 17 de en 18 de eeuw (Brussel 1963); DEPREZ P., ‘De verkoopprijs van akkergrond in de heerlijkheid Nevele’, in: Bijdragen tot de prijzengeschiedenis 3 (1958) pp. 121-131; VAN ISTERDAEL H., ‘Evolutie van grond- en pachtprijzen te Okegem (17 de – 18 de eeuw)’, in: Het Land van Aalst 32 (1980) pp. 195- 225 13 DAELEMANS F., ‘Peiling naar de evolutie van de landbouw te Grimbergen aan de hand van enkele pachtcontracten (13 de – 18 de eeuw)’, in: Eigen Schoon en de Brabander 54 (1971) pp. 409-427; VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontrakt in westelijk Vlaanderen’ pp. 5-61

6 Naast een algemeen overzicht voor de regio Kortrijk en een studie van enkele bedrijven in de streek van Kortrijk (en Oudenaarde), zijn ons over deze streek geen detailstudies bekend. 14 Dorpen in het zuiden van de provincie West-Vlaanderen blijven nagenoeg onbesproken en vormen zelden het onderwerp van een studie over pachtcontracten. Dit is op zijn minst een vreemde vaststelling wanneer men weet dat dorpen als Dentergem en Oeselgem, net zoals de hele streek tussen Kortrijk en Tielt, een vrij spectaculaire ontwikkeling kenden. Kenmerkend voor deze dorpen was immers de sterke uitbouw van de vlasindustrie en een bijzonder intensieve landbouwbeoefening. Ook heeft de sterke bevolkingsgroei die tijdens de 18 de eeuw op gang kwam, tot een ongeëvenaarde dynamiek geleid. Desondanks kregen parochies als Dentergem en Oeselgem geenszins de aandacht die ze verdienden.

Wij denken dan ook dat we door het analyseren van deze pachtcontracten, waarbij zowel de algemene als de bijzondere pachtvoorwaarden aan bod komen, een bijdrage kunnen leveren tot het begrijpen van het economische leven in deze twee parochies tijdens de 18 de eeuw.

14 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 33-54 en CASTELAIN R., ‘Pachtvoorwaarden voor grote bedrijven in de kasselrijen Oudenaarde en Kortrijk (15 de en 16 de eeuw)’, in: J aarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke” 15 (1987) p. 175-190

7 2. Sociaal-economische krachtlijnen van de kasselrij Kortrijk en de parochie Dentergem, 17 de – 19 de eeuw

In dit hoofdstuk worden enkele kenmerken van het sociaal-economisch leven in Dentergem en Oeselgem behandeld. Zoveel mogelijk wordt hierbij getracht vergelijkingen te maken, zowel in de tijd als in de ruimte met de buurgemeenten, de roede van Tielt en de kasselrij Kortrijk. Na een bestuurlijk en geografisch overzicht komt ook de demografische evolutie aan bod. Zeker de 18 de eeuw met zijn enorme bevolkingstoename gaven aanleiding tot enkele belangrijke verschuivingen. De wijzigingen in de bedrijfsstructuur die zich vooral voordeden onder invloed van de demografische groei worden besproken. Aan de hand van cijfermateriaal van Dentergem, Oeselgem en Markegem wordt een algemene evolutie weergegeven. Vervolgens komen ook de bezitsverhoudingen aan bod. Deze zijn voor ons onderzoek minder belangrijk. Toch kunnen we in dit verband enkele verschuivingen aantonen die zich vooral voordeden in de tweede helft van de 18 de eeuw. Aan de hand van de bevolkingstelling van 1796 is het ten slotte mogelijk een beroepsstructuur te schetsen van deze parochie. In deze plattelandsparochie was het overgrote deel van de bevolking aangewezen op de landbouw. Een algemeen overzicht van de landbouw en nijverheid die voor deze samenleving zo belangrijk was, komt in dit hoofdstuk aan bod.

2.1. Geografisch en bestuurlijk kader

Het graafschap Vlaanderen was tijdens het Ancien Régime ingedeeld in 17 kasselrijen waarvan de kasselrij Kortrijk met haar 70 parochies fiscaal de derde belangrijkste was. De belangrijkste taak van de kasselrijen bestond erin om de subsidies of beden die de Staten van Vlaanderen aan de landsheer hadden toegestaan te verdelen over de verschillende lokale besturen of parochies, de aandelen te innen en die aan de ontvanger-generaal van de Vlaamse beden te gaan betalen. Het omslaan van deze belasting gebeurde via de ‘pointing’ en ‘zetting’. Daarnaast was het kasselrijbestuur ook verantwoordelijk voor het verdelen van militaire lasten in oorlogstijd. 1 De gerechtelijke bevoegdheden waren zeer beperkt. De rechtspraak in de kasselrij was erg versnipperd, zowel wat de rechtsgebieden als wat de bevoegdheden betreft. 2 In de loop van de eeuwen, vooral in de 17 de – 18 de eeuw, hebben de kasselrijen hun

1 MADDENS N., ‘De kasselrij Kortrijk’, in: De Leiegouw 20 (1983) p. 243 2 MADDENS N., ‘De kasselrij Kortrijk’ p. 251 werkterrein aanzienlijk weten uit te breiden. 3 De kasselrij Kortrijk was verder onderverdeeld in vijf administratieve regio’s: de roeden van Tielt, , , en de Dertien Parochies. De rol van de roeden was vrij beperkt. Zij fungeerden voor bepaalde administratieve aangelegenheden als schakels tussen het kasselrijbestuur en de lokale instanties. 4 Dentergem en Oeselgem maakten samen met nog 17 andere parochies deel uit van de roede van Tielt. Ze zijn gelegen in het zuiden ervan en zijn respectievelijk 1176 en 461 ha groot. 5 Oeselgem is daarmee ook een van de kleinste parochies in de roede van Tielt.

Afbeelding 2.1: De kasselrij Kortrijk en de roede van Tielt 6

3 MADDENS N., ‘Kasselrij Kortrijk (1067-1795)’, in: PREVENIER W. en AUGUSTYN B. (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Brussel 1997) p. 369 4 MADDENS N., ‘De kasselrij Kortrijk’ p. 247 5 HOLLEVOET F., Markegem. Het vermaakelyk dorp (Tielt 1996) p. 27 6 Kaart overgenomen uit: VANDEPITTE P., Tielt. Speuren naar heden en verleden van Tielt, Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle (Tielt 1985) p. 20

9 Elke parochie was op haar beurt verdeeld in een aantal heerlijkheden, die tot aan het einde van de 18 de eeuw de basis vormden van de maatschappelijke organisatie. Zowel het uitvoerend als het lokaal wetgevend en gerechtelijk bestuur werd in het kader van de heerlijkheid uitgeoefend. 7 Voor de lokale plattelandsbewoners betekende de heerlijkheid dan ook een geheel van rechten dat de bezitter ervan een duidelijk overwicht gaf op de plattelandsgemeenschap en zijn inwoners. Deze rechten kwamen voor de plattelandsbewoners vooral neer op het leveren van een aantal economische prestaties: karweien, betalingen in natura of in speciën. In ruil daarvoor kregen de inwoners bepaalde economische en juridische rechten, veelal gebruiksrechten. 8 De parochie Dentergem telde ongeveer 15 à 20 heerlijkheden waarvan de dorpsheerlijkheid Dentergem, Oude Walle en ’t Kapittel van Doornik of ’t Kapittelsche de belangrijkste waren. 9 In de parochie Dentergem bezaten dan ook enkel deze drie heerlijkheden de hoge justitie. Dit betekent dat zij de zwaarste straffen mochten opleggen: lijfstraffen met zwaard, galg, rad, gevangenis, stok en pilorijn, boeten tot 60 pond parisis, confiscatie van goederen, compositie voor misdrijven ‘ daer lijf noch let aan cleeft ’, het houden van ‘ duergaende waerheden ’ en straatschouwingen. 10

In geologisch opzicht vertonen Dentergem en de omliggende gemeenten een diversiteit aan bodemkundige samenstellingen. We kunnen een golvend licht-zandleemgebied, een vlak heterogeen zandleemgebied, de alluviale vlakte van de Leie, de Vlaamse Zandstreek en het golvend lemig zandgebied onderscheiden. Het grootste deel van het gebied wordt ingenomen door een vlak heterogeen zandleemgebied. Het landschapsgebied wordt hier gekenmerkt door een afwisseling van zeer vlakke zandlemige platen en licht golvende licht-zandlemige of lemige zandige kouterruggen. Het geheel wordt door een dicht beekstelsel ingesneden. Dentergem en Oeselgem bevinden zich namelijk in het stroomgebied van de Leie en meer specifiek in het verzamelgebied van de Mandel. 11 De Mandel ontspringt ten westen van en mondt uit in de Leie ter hoogte van . De Mandel kent verschillende vertakkingen, waaronder de Oude Mandelbeek, die ook de zuidelijke grens vormt van de parochies Dentergem en Markegem.

7 MERTENS J., ‘Heerlijkheden (9 de eeuw -1795)’, in: PREVENIER W. en AUGUSTYN B. (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Brussel 1997) p. 554 8 DAELEMANS F. en SCHEELINGS F., ‘De economische impact van de heerlijkheid op het platteland’, in: Les structures du pouvoir dans les communautés rurales en Belgique et dans les pays limitrophes (XIIe-XIXe siècles). Actes 13 e colloque international Spa, 3-5 sept. (Brussel 1988) p. 453 9 BEKAERT E. en HOLLEVOET F., ‘Een nieuwe schandpaal voor Oude Walle’, in: De Paelwulghe Dentergem 4 (1986) p. 5 10 MERTENS J., ‘Heerlijkheden (9 de eeuw - 1795)’ p. 554 11 Met dank aan VANAVERBEKE M.

10

Afbeelding 2.2: Bodemgesteldheid in de roede van Tielt 12

Het huidige cultuurlandschap van Dentergem is in grote mate gevormd door processen van bodemhydrografie en vegetatie. De inbreng van de natuur is op een bepaald moment echter eerder beperkt geworden. De ontginningsfasen in de Middeleeuwen hebben het uitzicht van de hele streek grondig gewijzigd naar een landschap dat in grote trekken tot op heden nog voortbestaat. Gemengde loofbossen moesten na de 8 ste eeuw plaats ruimen voor vee, zodat er vooral grasheiden met eiken en berken overbleven. Na het jaar duizend verdween ook deze beperkte boomgroei door de schapenbeweiding zodat er boom- en bosloze heidevlakten ontstonden. 13 Op het einde van de Middeleeuwen bereikte de uitbreiding van het cultuurlandschap zijn limiet, zodat de bevolking, vooral in de 18 de eeuw gekenmerkt door een grote bevolkingsaangroei, zijn toevlucht moest zoeken in het intensief bewerken van de beschikbare grond. 14

Over het bodemgebruik in de 16 de eeuw zijn we vrij goed ingelicht door de penningkohieren die op last van de Spaanse overheid werden opgemaakt. In de onderstaande tabel kunnen we deze situatie vergelijken met het grondgebruik in Dentergem en Oeselgem in 1765.15 Hoewel

12 Kaart overgenomen uit: VERBEKE C., De penningcohieren als sociaal-economische bron en demografische bron. De roede van Tielt rond 1571-1572 (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1988) deel I p. 30 13 VERHULST A., Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen (Antwerpen 1995) p. 107 14 VERHULST A., Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief (Brussel 1966) p. 55 15 Gebaseerd op VERBEKE C., De penningcohieren deel I, p. 42 en 46; Gegevens uit dit werk werden gebaseerd op DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk 8 (1929) p. 106

11 we ons moeten hoeden voor verkeerde interpretaties en onnauwkeurige cijfers, kunnen we toch specifieke kenmerken en enkele verschuivingen aantonen. 16

Tabel 2.3: Grondgebruik in Dentergem en Oeselgem, 1571-1765 Dentergem Oeselgem

1571 1765 1571 1765 Ha % Ha % Ha % Ha %

Akkerland 877,58 77,8 610,36 63,7 222,95 53,5 345,74 78,1 Grasland 84,41 7,5 82,18 8,6 123,60 29,7 86,91 19,6 Bos 88,36 7,8 245,13 25,6 4,72 1,1 9,92 2,3 Vijvers 21,25 1,9 Veld 2,17 0,2 Erf 34,09 3,0 4,30 1,0 Boomgaard 4,46 1,1 Niet aangegeven 20,73 1,8 19,84 2,1 56,46 13,6

Totaal 1128,6 100 957,51 100 416,49 100 442,57 100 Benutte oppervlakte 96 % 81 % 90 % 96 %

Tijdens de 16 de eeuw was in Dentergem 77,8 % van de grond geschikt voor het verbouwen van akkergewassen. Het aandeel weide en bos bedroeg respectievelijk slechts 7,5 % en 7,8 %. Akkerbouw was voor de 16 de eeuwse bewoners van de parochie Dentergem van primordiaal belang, terwijl veeteelt waarschijnlijk een veel kleinere rol kreeg toebedeeld. Deze situatie is enigszins gewijzigd in de 18 de eeuw. Dat de benutte oppervlakte in ongeveer twee eeuwen gedaald is van 96 naar 81 % is op zijn minst opvallend. In 1765 is de oppervlakte bosgrond vrij sterk toegenomen ten nadele van het akkerland, wat wijst op een aanplanting van bossen. In de hele roede van Tielt bedroeg het aandeel akkerland toen ongeveer 70 %, weilanden besloegen ongeveer 10 % en het aandeel bos 19 %. 17 Dentergem wijkt in dit opzicht dus weinig af van de dorpen in de roede van Tielt. Helemaal anders is de situatie in Oeselgem. Daar zien we dat tijdens de 16 de eeuw een relatief beperkte oppervlakte (53,5 %) gebruikt werd voor de akkerteelt. Het aandeel weiland was daarentegen 29,7 %. De verklaring hiervoor is de aanwezigheid van Leie en Mandel. Op de meersen langs deze rivieren kon men tijdens de zomer het vee laten grazen. De situatie in 1765 toont aan dat dit landschap enkele grondige

16 De exactheid van een reconstructie opgesteld aan de hand van de penningcohieren was in grote mate afhankelijk van de nauwkeurigheid en de gedetailleerdheid van de taxator. En bij het overzicht van de economische situatie in de kasselrij Kortrijk uit 1765 krijgen we alleen opgave van de oppervlakte van zaailand, grasland en bos. Zie verder VERBEKE C., De penningcohieren deel I, p. 32-33 17 CALLENS I., Leven en werken in de kasselrij Kortrijk: sociaal-economische en demografische studie van de 18 de eeuw (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1985) deel I p. 202

12 wijzigingen onderging in de loop van de 17 de en 18 de eeuw. Het aandeel akkerland steeg sterk, vooral ten koste van het gras- en weideland, dat in 1765 nog maar 19,6 % besloeg. Het bosareaal is in de 18 de eeuw licht toegenomen (2,3 %), maar blijft net zoals in 1572 (1,1 %) heel beperkt. Ook opvallend hierbij is dat in vergelijking met de dorpen aan de rechteroever van de Leie (, Olsene, Machelen) de bebossingsgraad op de linkeroever (Oeselgem, Gottem, Grammene) veel beperkter was. 18

2.2. Bevolking

In verband met de bevolkingsevolutie in het arrondissement Tielt tijdens de Nieuwe Tijd werden reeds heel wat studies gepubliceerd. Vier dorpen werden al aan een gezinsreconstructie onderworpen: Aarsele, Kanegem, maar ook Dentergem.19 Ook het arrondissement Tielt en de stad zelf werden aan een studie onderworpen. 20 Andere componenten van het demografisch onderzoek kwamen ook aan bod in verschillende artikels waaronder een artikel met betrekking tot Oeselgem.21 Voor een grondiger inzicht in de demografische geschiedenis van de roede van Tielt moeten wij verwijzen naar deze werken. Zoals eerder werd aangegeven is de bevolkingsevolutie, en vooral de bevolkingsgroei die zich manifesteert in de tweede helft van de 18 de eeuw, een niet te onderschatten factor in de verklaring voor de verschuivingen die zich voordoen in het sociaal-economisch leven van de plattelandsbevolking. Daarom kan het nuttig zijn om kort de bevolkingsevolutie van deze parochies en de omliggende dorpen te bespreken en mogelijk ook te verklaren.

18 CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., Bevolking en grondbezit in Oeselgem tijdens de 18 de eeuw, in: De roede van Tielt 32 (2001) p. 171 19 CASIER M., De bevolking van Dentergem. Een historisch-demografisch onderzoek van een plattelandsparochie (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL 1982); DE CONINCK B., Kanegem (1647- 1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plattelandsgemeenschap (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 2000); DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw (Leuven 1998); MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele tijdens de nieuwe tijd (1627-1795) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL 1984) 20 STEVENS C., Het arrondissement Tielt in de Franse tijd. Demografische en sociaal-economische studie met inbegrip van mobiliteitsanalyse (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1981); WYFFELS C. ‘De evolutie van het Tieltse bevolkingscijfer in de 17 e en de 18 e eeuw’, in: Verslagen en Mededelingen van “De Leiegouw” 3 (1961) pp. 213-227 21 GOEMINNE L., ‘De bevolking van Oeselgem in 1695’, in: De Roede van Tielt 32 (2001) pp. 28-34; Maes P., ‘De demografische crisis te Oostrozebeke op het einde van de 17 de eeuw (1690-1700)’, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke” 16 (1988) pp. 47-56; CLOET M., ‘Bevolkingsevolutie en demografische crisissen te in de 17 de eeuw’, in: DEVOLDERE W. (ed.), Vriendenboek Valère Arickx (Roeselaere 2000) pp. 59-73

13 2.2.1. Bevolkingsevolutie

Vooral tijdens de 18 de eeuw was in de kasselrij Kortrijk een uitzonderlijke demografische groei waar te nemen. De roede van Tielt droeg hier in niet onbelangrijke mate aan bij. Tussen 1700 en 1800 steeg de bevolking hier zelfs met 160 %. 22 De groei is vooral ingegeven door de evolutie op het platteland. Kleine regionale verzorgingscentra zoals Tielt beleven slechts een vrij beperkte groei tijdens de 18 de eeuw. 23 Wanneer we echter de bevolkingsevolutie binnen de roede van Tielt en het latere arrondissement Tielt uitschetsen over lange termijn, meerbepaald van begin 17 de eeuw tot het einde van de 19 de eeuw, krijgen we te maken met enkele moeilijkheden van archivalische aard. 24 Dat er weinig verschil is tussen de evolutie in de dekenij Tielt en die in het arrondissement Tielt blijkt uit de grafische voorstelling.25 De evolutie van de bevolking in de dekenij Tielt kan dus als representatief worden beschouwd voor de bevolkingsevolutie in de roede en het arrondissement Tielt. De parochies Dentergem en Oeselgem behoorden zowel tot het arrondissement Tielt als tot de dekenij Tielt.

Tijdens de 17 de eeuw kent het Tieltse een beperkte of zelfs stagnerende bevolkingsaangroei. Op het einde van deze eeuw is er zelfs een kleine bevolkingsdaling onder invloed van oorlogsomstandigheden.26 Alles wijst erop dat de bevolking daarna gedurende 150 jaar een belangrijke groei kende: 0,9 % per jaar tussen 1700 en 1806 en 0,6 % per jaar tussen 1806 en 1845. 27 De kentering na het jaar 1846 is duidelijk zichtbaar op de grafiek. De crisis in de Vlaamse linnenindustrie, die deze streek zo lang een economisch voordeel bood op andere regio’s, bereikte hier een hoogtepunt. Samen met een aantal mislukte oogsten lag dit aan de basis van een tyfusepidemie. Het arrondissement Tielt werd enorm zwaar geteisterd. 28

22 VANDENBROEKE C., ‘Agriculture flamande et démographie (XVe-XIXe siècles)’, in: FAUVE- CHAMOUX A. (ed.), Evolution agraire et croissance démographique (Luik 1987) p. 328 23 CALLENS I., ‘De evolutie van de bevolking in de kasselrij Kortrijk in de 18 de eeuw’, in: De Leiegouw 29 (1987) pp. 60-61 24 Vooral voor het Ancien Régime is het vrij moeilijk om tot een adequaat beeld van de bevolkingsevolutie te komen omdat men, met uitzondering van 1765, zich steeds op afgeleide waarden moet verlaten. Voor de Franse Tijd wordt de informatie overvloediger, ook al blijken de resultaten van bepaalde tellingen uitermate dubieus. Een bijkomend probleem stelt zich met betrekking tot de territoriale omschrijving. De dekenij Tielt heeft namelijk een veel kleinere oppervlakte dan het arrondissement Tielt. De gemeenten Egem, Koolskamp, Ooigem, Pittem, en Zwevezele behoren wel tot het arrondissement, maar ressorteerden als parochie niet onder de dekenij Tielt. Zie verder STEVENS C., Het arrondissement Tielt p. 2-8 25 Gebaseerd op STEVENS C., Het arrondissement Tielt p. 9 26 CLOET M. en DELMOTTE M., ‘De kasselrij Kortrijk en de Gaverstreek, de grote verliezers van de Negenjarige Oorlog (1688-1697)’, in: Vierde Jaarboek van de geschied- en heemkundige kring “De Gaverstreke (1976) pp. 91-214 27 STEVENS C., Het arrondissement Tielt p. 12 28 DEVOGELAERE J., De slechte jaren 1840-1850 in het arrondissement Roeselare-Tielt ( 1982) p. 138

14

80000

70000

60000

50000

40000 bevolkingscijfer 30000 Dekenij Tielt Arrondissement Tielt 20000 Lineair (Dekenij Tielt) Lineair (Arrondissement Tielt)

10000

0

0 0 30 40 5 90 00 10 2 60 70 80 90 30 40 50 60 00 16 16 16 1660 1670 1680 16 17 17 17 1730 1740 1750 17 17 17 17 1800 1810 1820 18 18 18 18 1870 1880 1890 19 jaartal

Figuur 2.4: Bevolkingsevolutie in het Tieltse, 1630-1900

Op basis van bestaande literatuur was het mogelijk om ook de bevolkingsevolutie in de plattelandsparochies van Dentergem en Oeselgem weer te geven (cf. figuur 4.5).29 De onderstaande grafiek geeft de evolutie weer van 1638 tot 1900. Een eerste aanduiding van de grootte van de bevolking in Oeselgem is terug te vinden in 1638. Toen werden 60 volwassen weerbare mannen geteld. Oeselgem had toen dus ongeveer 320 inwoners.30 De eerste gegevens voor Dentergem vinden we pas terug in 1669 en werden berekend op basis van communicantencijfers. De grafiek vertoont echter duidelijk enkele lacunes. Vooral over de bevolking van Oeselgem tijdens de 17 de en de 18 de eeuw beschikken we over vrij weinig informatie. In de eerste helft van de 18 de eeuw kunnen we voor Dentergem ook niet beschikken over talrijke gegevens. Ondanks de schaarse gegevens voor enkele periodes kunnen we ons toch een goed beeld vormen van de verschillende bevolkingsevoluties in de respectievelijke dorpen.

29 Dentergem gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem pp. 38-45; VRIELINCK S., De territoriale indeling van België (1795-1963) (Leuven 2000) deel III, pp. 1686-1687; Oeselgem gebaseerd op GOEMINNE L., ‘De bevolking van Oeselgem in 1695’ p. 31; VRIELINCK S., De territoriale pp. 1740-1741 30 Berekend op basis van CALLENS J., e.a., Weerbare mannen in de roede van Tielt anno 1638 (Tielt 2000) pp. 80-81

15 3500

3000

Dentergem Oeselgem 2500 Lineair (Dentergem) Lineair (Oeselgem)

2000

1500 bevolkingscijfer

1000

500

0

0 4 2 0 8 2 6 0 8 6 0 4 8 6 4 3 5 86 94 0 1 1 4 6 74 82 9 9 0 3 5 62 70 7 8 9 6 6 6 7 7 7 7 8 8 8 8 8 1 1638 1646 16 1662 1670 1678 1 1 17 17 1 1726 1734 17 1750 1758 1 1 1 17 17 1 1814 1822 18 1838 1846 1 1 1 18 18 1 jaartal

Figuur 2.5: Bevolkingsevolutie van Dentergem en Oeselgem, 1638-1900

Het laatste kwart van de 17 de eeuw, in de literatuur vaak als het dieptepunt in de ongelukseeuw beschreven, leken in Dentergem toch niet onopgemerkt voorbij te zijn gegaan. Tussen de jaren 70 en 90 van deze eeuw is een kleine bevolkingsdaling waar te nemen waarvan de oorzaak misschien wel gezocht kan worden bij een dysenteriecrisis (rooloop) in de jaren 1676-77. Dentergem bleef daarbij zeker niet gespaard.31 De sterke verspreiding van de proto-industrie in het Tieltse zorgde er wel voor dat de bevolking niet zo sterk terugliep. Maar echt rampzalig voor Dentergem en Oeselgem waren de gebeurtenissen in het laatste decennium van de 17 de eeuw. Gedurende de Negenjarige Oorlog (1688-1697) waren onze gebieden het operatie– en stroopterrein van Europa en werden zij het toneel van verwoestingen, plunderingen en opeisingen zonder weerga. Zoals heel wat andere dorpen rond de streek van Kortrijk en Tielt werd Dentergem één van de grote slachtoffers. In 1695 werd de parochie zelfs grotendeels door de Fransen verwoest en platgebrand. 32 Dentergem ging tijdens deze jaren ook gebukt onder een zware fiscale druk en werd getroffen door een dysenterie- of tyfusepidemie. De aanwezigheid van vreemde troepen kon tot zo’n besmetting hebben bijgedragen of ze zelfs hebben veroorzaakt. Bovendien was een aanzienlijk deel van de bevolking tijdens het oorlogsjaar 1695 naar andere oorden uitgeweken. Ook Oeselgem

31 CASIER M., De bevolking van Dentergem pp. 38-45 32 CLOET M. en DELMOTTE M., ‘De kasselrij Kortrijk en de Gaverstreek’ pp. 91-214

16 werd door deze omstandigheden zwaar getroffen. In deze rampzalige jaren verloor Oeselgem zeker 40 inwoners of een tiende van de bevolking. 33

Na een geleidelijke groei in de eerste decennia van de 18 de eeuw zien we vooral na 1750 een enorme bevolkingsaangroei in Dentergem. Hoewel we over Oeselgem voor deze periode over vrij weinig informatie kunnen beschikken, kunnen we toch besluiten dat deze evolutie daar meer gematigd verliep. Het aantal woningen in Dentergem en Oeselgem steeg van respectievelijk 237 en 97 in 1765 naar 329 en 168 in 1796. 34 In 1815 werden er in Dentergem zelfs 415 en in Oeselgem 184 woningen geteld. 35 Aan de basis van deze enorme groei ligt de aanwezigheid en de bloei van de huisnijverheid. De Tieltse linnenmarkt was van de 16 de tot halfweg de 18 de eeuw relatief onbelangrijk. Daarna groeide de markt echter uit tot één van de belangrijkste regionale marktcentra, met een absolute piek in de eerste helft van de 19 de eeuw. Dit bleef zo tot het midden van de 19 de eeuw. 36 De bloeiperiode van de Tieltse linnenmarkt ging dus hand in hand met de enorme bevolkingstoename. Er trad vrijwel geen emigratie op in deze streek. De linnenindustrie zorgde immers voor tewerkstellingsmogelijkheden buiten de landbouw zodat een groeiende bevolking, ondanks de eindeloze opsplitsing van de landbouwbedrijfjes, in staat was om in het levensonderhoud te voorzien. In 1846 werd de streek van Tielt en Dentergem, die zo afhankelijk was van de linnenindustrie, dan ook zwaar getroffen wanneer de Vlaamse linnenindustrie ineenstortte. Daarenboven maakte een tyfusepidemie na een aantal mislukte oogsten een enorm aantal slachtoffers over heel Vlaanderen. De epidemie stak de kop op in Vlaanderen in juni 1846 en verspreidde zich voor het einde van het jaar over een honderdtal gemeenten. In Dentergem woedde de crisis volop. In 1847 alleen al overleden maar liefst 257 personen. 37 De crisis is één van de zwaarste die Dentergem ooit heeft gekend. Ook Oeselgem werd, zij het in iets mindere mate, getroffen. Dentergem en Oeselgem zouden in de volgende eeuwen nooit meer het bevolkingsniveau bereiken van net voor de crisis.

33 GOEMINNE L., ‘De bevolking van Oeselgem’ p. 31 34 Cijfers gebaseerd op DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’ p. 106; DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime. Een socio-professionele en demografische analyse. Werkdocumenten (Gent 1984) deel I pp. 124-126 en deel II pp. 526-528 35 DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling in West- Vlaanderen, 1814-1815. Een socio-professionele en demografische analyse. Werkdocumenten (Gent 1984) deel I pp.208-210 en deel III pp.796-798 36 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 101 37 DEVOGELAERE J., De slechte jaren p. 138

17 2.2.2. Nuptialiteit

Huwen was in het Ancien Régime allesbehalve een alledaagse gebeurtenis. Vroeg of laat werd de overgrote meerderheid van de bevolking wel voor de keuze geplaatst. Ongeveer 85 tot 90% van de mannen en de vrouwen gingen deze verbintenis aan. Een huwelijk sluiten deed men vaak ook heel bewust. Van de vele aspecten van het demografisch onderzoek was dit dan ook het enige waar men min of meer zelf verantwoordelijk voor was. Vanzelfsprekend had het huwelijk een grote invloed op de demografische evolutie en het sociale en economische leven van de betrokken personen. Een onmisbare indicator hierbij is de leeftijd van het eerste huwelijk. Hoe jonger men immers huwt, hoe groter het kinderaantal kan zijn. Huwen betekent verder ook dat men vaak niet langer economisch afhankelijk was van de ouders en dat men moest uitkijken naar een nieuwe woonplaats. Het is mogelijk om een overzicht op te stellen van de gemiddelde huwelijksleeftijd in enkele parochies in de roede van Tielt. 38

Tabel 2.6: De gemiddelde huwelijksleeftijd in de Roede van Tielt Dentergem Aarsele Kanegem Oostrozebeke Vlaanderen - (1760-1789) (1710-1739) (1720-1790) (1729-1797) Brabant (AR)

Vrouwen 26,59 27,17 26,11 26,43 27 Mannen 29,51 28,79 28,38 29,28 28 à 30

Sociaal-economische factoren zorgden er meestal voor dat het huwelijk hier vrij lang werd uitgesteld. De meeste jongeren beschikten niet over genoeg financiële middelen om heel snel een eigen gezin, met daarbij een eigen woning, te stichten. Een veelal gepachte woning, met daarbij vaak een stuk grond, was noodzakelijk om te kunnen overleven in die overwegend agrarische maatschappij. Men moest rekening houden met de beschikbaarheid van woningen en grond. Indien er geen woning beschikbaar was, moest het huwelijk noodgedwongen worden uitgesteld, aangezien jonge paartjes het veelal vertikten bij ouders of schoonouders in te trekken. Bovendien werd men in het Ancien Régime slechts als volwassen beschouwd op de leeftijd van 25 jaar. Bijgevolg was bij een huwelijk voor deze leeftijd de toestemming van de ouders nodig.

38 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem pp. 89-91; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) pp. 172-175; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 pp. 89-90; MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele pp. 132; VANDENBROEKE C., ‘Karakteristieken van het huwelijks- en voortplantingspatroon. Vlaanderen en Brabant, 17 de -19 de eeuw’, in: Tijdschrift voor Sociale geschiedenis 2 (1976) p. 112

18 Daarnaast kenden huwelijken doorheen het jaar een heel geritmeerd verloop. Doorgaans werd weinig gehuwd tijdens de zomermaanden en de maanden maart en december. De verklaring hiervoor kan enerzijds gezocht worden bij sociaal-economische factoren, anderzijds bij factoren van cultureel-religieuze aard. De arbeidsintensieve oogst maakte dat het overgrote deel van de bevolking in deze agrarische maatschappij gewoon geen tijd had om te huwen tijdens de zomermaanden. Dat er zo weinig werd gehuwd in de maanden maart en december is dan weer het gevolg van de kerkelijke verbodsbepalingen om te huwen tijdens de vastenperiode en de adventperiode. Om begrijpelijke redenen werden net voor en na deze periodes wel veel verbintenissen afgesloten. Ten slotte was ook de maand mei erg populair bij de toenmalige bewoners. Het blijft voorlopig moeilijk om hiervoor een sluitende verklaring te vinden. Misschien zag men hier een laatste kans om nog snel te huwen voor de zware oogstmaanden eraan kwamen. Een andere verklaring kan misschien gezocht worden in het feit dat vele dienstcontracten van jonge meiden en knechten eind april of mei afliepen.

2.2.3. Fecunditeit

De fecunditeit, de vruchtbaarheid in de breedste zin van het woord, vormt één van de meest fundamentele aspecten van het demografisch onderzoek. We kunnen deze vruchtbaarheid op verschillende manieren bestuderen. Voor het bepalen van de fecunditeit per leeftijdsklasse berekent men het aantal geboorten in functie van het aantal jaren dat iedere vrouw in die leeftijdscategorie heeft doorgebracht. Wanneer we de resultaten voor Dentergem afzetten tegenover enkele andere dorpen in de roede van Tielt en een gemiddelde in Vlaanderen en Brabant komen we tot enkele verrassende resultaten (cf. tabel 4.6).39 De coëfficiënten van Dentergem liggen op een enorm hoog niveau. De vruchtbaarheid ligt er m.a.w. heel hoog. Wanneer we de resultaten van de dorpen in de roede van Tielt afwegen tegenover de algemene gemiddelden van Vlaanderen en Brabant moeten we stellen dat de resultaten van de roede over de hele lijn hoger zijn. Dit wijst voor deze streek op een zuiver natuurlijk gedragspatroon. Van anticonceptie was er dus waarschijnlijk helemaal geen sprake. Maar ook in de rest van Vlaanderen en Brabant was anticonceptie hoogstwaarschijnlijk afwezig. Een verklaring voor deze abnormaal hoge vruchtbaarheid is voorlopig moeilijk te formuleren. Mogelijk is er een verband met de huisnijverheid of de duur van de lactatie.

39 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem p. 107; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) p. 185; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 p. 103; MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele p. 118; VANDENBROEKE C., ‘Karakteristieken’ p. 136

19 Tabel 2.7: Vruchtbaarheidscoëfficiënten per leeftijdsklasse in de Roede van Tielt Leeftijdsklasse Dentergem Aarsele Kanegem Oostroze- Vlaanderen (1760-89) (1710-39) (1720-90) beke en Brabant (1729-97) (1730-99)

15-19 0,500 1,000 0,462 20-24 0,579 0,462 0,574 0,498 0,491 25-29 0,514 0,466 0,477 0,446 0,461 30-34 0,438 0,429 0,458 0,446 0,412 35-39 0,433 0,402 0,416 0,386 0,330 40-44 0,280 0,231 0,251 0,165 0,193 45-49 0,052 0,066 0,056 0,012 0,021

Een andere manier om de fecunditeit te onderzoeken, is de methode waarbij de vruchtbaarheidscoëfficiënten per huwelijksduur worden berekend. Opnieuw wijzen de hoge resultaten van de dorpen in de roede van Tielt op een natuurlijk, premalthusiaans gedragspatroon, waarin anticonceptie bijna totaal afwezig was.40

Tabel 2.8: Vruchtbaarheidscoëfficiënt volgens huwelijksduur in de roede van Tielt Huwelijksduur Dentergem Aarsele Kanegem Oostrozebeke (1760-89) (1710-39) (1720-90) (1729-97)

0-4 jaar 0,534 0,423 0,468 0,500 5-9 jaar 0,357 0,310 0,407 0,360 10-14 jaar 0,238 0,253 0,318 0,272 15-19 jaar 0,292 0,180 0,245 0,158 20-24 jaar 0,121 0,037 0,103 0,046

Met de bovenstaande methoden van de vruchtbaarheidscoëfficiënten kunnen we echter nog geen sluitende vaststellingen maken over het contraceptief gedrag bij een bepaald deel van de bevolking. Vruchtbaarheidscoëfficiënten kunnen alleen een indicatie geven. Wanneer we echter een classificatie van de gezinnen volgens geboorte-intervallen opstellen, krijgen we een veel beter en correcter zicht op de toepassing en de verspreiding van contraceptie. Het is mogelijk een vergelijking te maken tussen enkele dorpen in de roede van Tielt.41

40 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem p. 108; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) p. 187; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 p. 106; MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele p. 121 41 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem p. 111; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) p. 190; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 p. 111; MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele p. 123

20 Tabel 2.9: Classificatie van de gezinnen volgens geboorte-intervallen (%)

Interval Dentergem Aarsele Kanegem Oostrozebeke (1760-89) (1710-39) (1720-90) (1729-97) kleiner dan 19 maanden 44,49 16,60 19,51 6,10 19-30 maanden 36,56 65,40 68,29 50,85 31-48 maanden 14,54 16,60 12,20 30,51 groter dan 48 maanden 4,41 1,40 0,00 12,54

Zowat 80 % van de gezinnen uit Dentergem kent een geboorte-interval dat onder de 30 maanden ligt. Daarvan wordt het grootste aandeel ingenomen door gezinnen met een kort geboorte-interval (44,49 %). In Dentergem zou er dus bijna helemaal geen sprake geweest zijn van anticonceptie of geboorteplanning maar wel van een algehele natuurlijke vruchtbaarheid. Dit alles in tegenstelling tot Oostrozebeke, waar men waarschijnlijk een meer verspreide borstvoeding kende of waar men misschien aan een vorm van geboortebeperking of –planning deed.

2.2.4. Nataliteit

Wanneer kinderen het levenslicht zagen, kon men vaststellen dat de verhouding tussen het aantal geboren jongens en meisjes niet in evenwicht was. Medisch onderzoek heeft bewezen dat er wel een vrij constante verhouding bestaat tussen het aantal jongens en meisjes die werden geboren. Deze secundaire geslachtsverhouding bedroeg ongeveer 105/100. Om het voorgaande te illustreren kunnen we enkele gegevens met betrekking tot de geslachtsverhoudingen bij de geboorte in de roede van Tielt samenbrengen in een tabel. 42 We merken hierbij op dat deze waarden gedurende de respectievelijke perioden zeker niet constant waren. De waarden voor Dentergem en Kanegem leunen vrij dicht aan bij het algemeen gemiddelde. Voor Oostrozebeke kan er op zijn minst gesproken worden van een schamel mannelijk overschot.

Tabel 2.10: Geslachtsverhoudingen bij de geboorte in de roede van Tielt Sex-ratio

Dentergem (1680-1795) 104,21/100 Kanegem (1650-1796) 105,40/100 Oostrozebeke (1729-1795) 101,50/100

42 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem pp. 73-76; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) pp. 155-156; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 pp. 75-76

21

De primaire geslachtsverhouding daarentegen slaat op de verhouding jongens-meisjes bij de conceptie. Medische statistieken met betrekking tot miskramen leverden hier het bewijs dat er bij de conceptie veel meer jongens dan meisjes verwekt werden. De grote foetale sterfte die het mannelijke geslacht trof, zorgde er dus voor dat de geslachtsverhouding bij de geboorte nog slechts een licht overwicht laat zien. Miskramen konden worden veroorzaakt door besmettelijke ziekten (pest, tyfus, dysenterie) en geslachtsziekten (syfilis), maar ook in tijden van graanschaarste nam het aantal gevallen van spontane abortus spectaculair toe. Het (al dan niet bewust) eten van door moederkoren vergiftigd graan had ook fatale gevolgen. Gemiddeld zou tien tot twintig procent van de zwangerschappen vroegtijdig beëindigd zijn door een abortus. 43

Net zoals de huwelijken kennen ook de concepties een sterk geritmeerd verloop, opnieuw bepaald door de tijd van het jaar of het seizoen. De meeste concepties vonden plaats tijdens de maanden april-juli, met mei en juni als piekmaanden, terwijl de periode augustus-december een dal kende. De verklaring voor de seizoenschommelingen moet ook gezocht worden in het seizoensgebonden levenspatroon van de mensen in het Ancien Régime. De lage waarden tijdens de late zomermaanden kunnen logisch verklaard worden door de drukke oogstmaanden. De seksuele omgang tussen mannen en vrouwen nam in deze periode sterk af. Bovendien moet men rekening houden met de tijdelijke emigratie van dagloners, die seksuele betrekkingen al helemaal onmogelijk maakten. Vanaf oktober zijn de drukke oogstmaanden voorbij en dan zien we de indices geleidelijk stijgen. De hoge waarden voor de maanden april-juli zijn niet éénduidig te verklaren. Het is mogelijk dat onze voorouders bewust aan geboorteplanning deden. Wanneer de conceptie plaatsvindt in april-juni, dan kan de vrouw tijdens de eerste maanden van de zwangerschap nog meewerken bij het binnenhalen van de oogst, het in de wintermaanden wat kalmer aandoen binnenshuis (spinnen), en vervolgens bevallen in het dode seizoen. Verder kan nog gewezen worden op het nauwe verband met de welbekende piekperiodes bij het afsluiten van huwelijken. De vele huwelijken die worden afgesloten in april en mei zorgen voor een groter aantal concepties tijdens de maanden erna. Tot slot kunnen we nog vermelden dat de kerkelijke verbodsbepalingen - in de vasten en de advent mocht men geen seksuele omgang hebben – vrijwel geen enkele rol speelden.

43 VANDENBROEKE C., ‘Het seksueel gedrag der jongeren in Vlaanderen sinds de late XVIe eeuw’, in: Bijdragen tot de geschiedenis 62 (1979) p. 197

22 2.2.5. Mortaliteit

Een laatste component van het demografisch onderzoek is de mortaliteit of de sterfte. Dat er tijdens het Ancien Régime helemaal anders werd omgegaan met een fenomeen als de dood, hoeft geen verwondering te wekken, alleen maar als we enkele gegevens in verband met de kindersterfte in enkele parochies in de roede van Tielt bekijken. 44

Tabel 2.11: Sterftecoëfficiënten in de roede van Tielt

aqx Dentergem Aarsele Kanegem Oostrozebeke Zuid- (1760-1789) (1710-1739) (1720-1790) (1729-1797) Vlaanderen (1731-1800)

q0 181 229 196 199 201 4q1 140 208 174 129 134 5q5 80 160 66 60 69 5q10 42 140 61 55 33 15 q0 379 559 417 380 -

Op 1000 kinderen die werden geboren in Dentergem overleefden er gemiddeld slechts 819 kinderen hun eerste levensjaar. Dit was nog vrij veel in vergelijking bij de rest van Vlaanderen. De zuigelingensterfte (maar ook de kindersterfte) in Aarsele was zelfs spectaculair hoog. In Dentergem heeft een éénjarige zelfs nog 140 ‰ kans om te sterven voor hij 5 jaar oud is. Eens men de eerste vijf levensjaren is doorgekomen, had men blijkbaar een grotere kans op overleven. Toch halen in Dentergem gemiddeld slechts 621 kinderen op 1000 geboren kinderen de leeftijd van 15 jaar. Dit leek al bij al nog mee te vallen. In Aarsele bereikt nog niet eens de helft van alle geboren kinderen deze leeftijd. Al moet hierbij wel vermeld worden dat de bovenstaande cijfers van Aarsele betrekking hebben op een vroegere en bovendien vrij korte periode. Onze voorouders gingen dan ook anders en veel bewuster om met een doodgeboorte, een kinderbegrafenis of een wiegendood. Vandenbroeke schrijft in dit verband zelfs: ‘ Niemand die erbij stil stond. Niet eens voorzag men een speciale lijkdienst bij het wegvallen van een klein kindje. Gehuld onder haar kapmantel droeg de moeder het lijkje naar de vroegmis; zelf bracht ze het nadien naar het kerkhof, waar de grafdelver op zijn taak voorzien was en wel meer dergelijke mini-kuiltjes had toegedekt. Geen haan die er voor het

44 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem p. 123; DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797) p. 201; DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797 p. 130; MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele pp. 142; VANDENBROEKE C., ‘Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen (18 de -19 de eeuw), in: Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9de tot de 20 ste eeuw in de Nederlanden (1977) p. 220

23 overige naar kraaide, zodat iedereen opnieuw de gewone dagtaken kon aanvatten. Zo eenvoudig ging het eraan toe wanneer het om wichtjes van enkele dagen of weken ging. ’45 Ook na het eerste levensjaar waren onzekerheid, ziekte en dood de basiskenmerken van een levensfase die wij thans als zorgeloos omschrijven.

Ten slotte kan ook de levensverwachting tijdens het Ancien Régime worden berekend voor iedere leeftijdscategorie van de bevolking. Hieronder wordt de levensverwachting van de bevolking in het toenmalige Dentergem grafisch weergegeven. 46 Bij de geboorte was de gemiddelde levensverwachting ongeveer 37,39 jaar. Meer algemene cijfers tonen aan dat de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte in Vlaanderen tussen 37 en 40 jaar was te situeren. 47 Wanneer men zijn eerste levensjaren overleefde, werd de kans op overleven groter. Vanaf het vijfde levensjaar daalt de levensverwachting geleidelijk. Slechts heel weinig mensen hadden het geluk om ouder dan 85 jaar te worden. Ook buiten Dentergem kan verder worden vastgesteld dat de levensverwachting voor vrouwen over het algemeen iets hoger lag.

55

50

45

Levensverwachting MV 40 Levensverwachting M Levensverwachting V 35

30

25

20

15

10

5

0 0 1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep

Figuur 2.12: Levensverwachting per leeftijd, Dentergem, 1760-89 (15q0 = 379‰)

45 VANDENBROEKE C., Vrijen en Trouwen van de Middeleeuwen tot heden (Brussel 1986) p.140 46 Gebaseerd op CASIER M., De bevolking van Dentergem pp. 130-132 47 VANDENBROEKE C., ‘Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen’ p. 213-214

24 2.3. Bedrijfsstructuur

Reeds tijdens de 12 de eeuw, die wordt kenmerkt door de opkomst van de steden, is er op het Vlaamse platteland een doorgedreven versnippering van de landbouwbedrijven waar te nemen. De meeste bedrijven waren slechts enkele hectaren groot en vele exploitaties strekten zich niet eens over één hectare uit. Deze dwergbedrijfjes werden “cortsitters” genoemd. 48 Toch besloegen deze bedrijven niet de grootste oppervlakte van het land. Het waren de bedrijven van 10 à 20 ha die over het grootste deel van het land konden beschikken. 49

Dankzij de penningkohieren zijn we goed ingelicht over de situatie op het einde van de 16 de eeuw. Ik probeerde dan ook een vergelijkend overzicht op te stellen aan de hand van deze gegevens over Dentergem, Oeselgem, het nabijgelegen Markegem en de roede van Tielt. 50

Tabel 2.13: Bedrijfsstructuur in Dentergem, Oeselgem, Markegem en de roede van Tielt, 1571-1572 (%) Dentergem Oeselgem Markegem roede van Tielt aantal bedrijven 189 53 84 /

< 1 ha 39,15 28,30 44,05 38,68 1 - 5 ha 30,69 39,63 34,52 28,62 5 - 10 ha 11,64 15,09 11,91 15,37 10 - 20 ha 12,17 3,77 3,57 10,37 > 20 ha 6,35 13,21 5,95 6,96

De overheersende klassen van kleine bedrijven waren vooral gesitueerd in het zuiden van de roede van Tielt (Markegem, Wontergem en Sint-Baafs-Vijve).51 Dentergem volgde de algemene gemiddelden van de roede. Net als in Oeselgem was meer dan twee derde van de bedrijven kleiner dan 5 ha. In Oeselgem overheersten echter de middelkleine bedrijven (1-5 ha), in Dentergem de kleine of minibedrijven (< 1 ha). Een agrarisch bedrijf in Vlaanderen was toen echter pas leefbaar met een areaalbezetting van 5 ha zodat vele inkomens moesten aangevuld worden. 52 In Dentergem zijn er op een totaal van 189 bedrijven 132 kleiner dan 5 ha. Ongeveer 154 bedrijven zijn zelfs kleiner dan 10 ha. Op de 53 bedrijven in Oeselgem zijn

48 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk (Leuven 1984) p. 133 49 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 21 50 VERBEKE C., De penningcohieren deel I, pp. 53-65 51 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 21 52 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk p. 135-136

25 er 36 kleiner dan 5 ha en 44 kleiner dan 10 ha. In Oeselgem valt verder ook de relatieve afwezigheid van grote bedrijven (10-20 ha) op. Er zijn er slechts twee. Er moet echter wel worden gewezen op het relatief grote aantal superbedrijven (> 20 ha). Er zijn 7 landbouwbedrijven in Oeselgem die over meer dan 20 ha kunnen beschikken. In Dentergem vinden we slechts 12 heel grote landbouwuitbatingen terug, verhoudingsgewijs toch heel wat minder. We stellen dus rond het laatste kwart van de 16 de eeuw, vooral in Oeselgem, een uitgesproken polarisatie vast binnen deze landbouwgemeenschap. Het grootste deel van de landbouwers moest zich redden met een klein lapje grond, terwijl een relatief beperkte groep over de grootste oppervlakte van het landbouwareaal kon beschikken.

In deze regio konden dus slechts heel weinig mensen over een zelfstandige en marktgerichte exploitatie beschikken. Velen waren wel afhankelijk van de markt voor hun voedselvoorziening. Naast de markt van Tielt zal de oprichting van de markt in Wakken, gelegen tussen Dentergem en Oeselgem, in 1561 voor deze mensen van levensbelang zijn. 53 Vanaf 1565 werd deze markt wekelijks georganiseerd. Door zijn uitstekende ligging, centraal in de driehoek Kortrijk – Tielt - Deinze, zal Wakken in korte tijd uitgroeien tot een belangrijk regionaal verzorgingscentrum. Reeds in de 16 de eeuw beschikte Wakken over speciale marktgebouwen. 54 Vandaag vindt op dinsdagvoormiddag te Wakken nog altijd een wekelijkse markt plaats.

De economische crisis op het einde van de 16 de eeuw zorgde echter voor een aanzienlijke verstoring van de hierboven beschreven situatie. De bedrijfsversnippering zette zich tijdens de 17 de eeuw iets trager door. Kleine bedrijven werden op dat ogenblik eerder ontbonden en door middelgrote en meer nog door grote opgeslorpt. In de late 17 de en de eerste helft van de 18 de eeuw was de landbouw blijkbaar minder rendabel. Meerdere boeren lieten hun bedrijf zelfs in de steek. Vooral de periode 1670-1710, die zeker voor de streek van Dentergem herhaaldelijk met oorlogsgeweld gepaard ging, kenmerkte zich door het verstrakken van de polarisatie binnen de plattelandsgemeenschap. 55 De volgende tabel met gegevens van enkele dorpen uit deze streek kan deze evolutie illustreren.56

53 DE BORCHGRAVE O., ‘De stichting van de dinsdagmarkt te Wakken’, in: Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk 51 (1984) pp. 61-68 54 DE BORCHGRAVE O., ‘De stichting van de dinsdagmarkt te Wakken’ pp. 61-68 55 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk p. 135 56 Tabel gebaseerd op: VANDENBROEKE C., ‘Landbouw in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden (deel8) (Haarlem 1979) p. 74; LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 21-24

26 Tabel 2.14: Bedrijfsstructuur in Vlaanderen tijdens de 16 de – 18 de eeuw Procentueel aandeel van bedrijven kleiner dan 1 ha en kleiner dan 5 ha regio data < 1 ha < 5 ha regio data < 1 ha < 5 ha (%) (%) (%) (%)

Lede 1540 46,1 84,6 Sint- 1572 47,1 91,2 1571 38,2 81,2 Kornelis- 1650 41,3 83,7 1658 39,2 81,7 Horebeke 1670 41,2 80,6 1695 43,7 88,8 1690 40,2 89,3 1701 36,0 85,2 1709 44,2 90,8 1751 36,4 90,1 1718 46,3 88,6 1791 48,8 91,1 1731 41,0 89,7 1750 32,4 73,6 Markegem 1572 45,0 78,6 1770 47,7 90,1 1742 20,0 81,3 1790 57,8 92,2 1800 70,3 75,7 Sint- 1752 / 72,2 Meigem 1571 26,6 66,0 Martens- 1608 / 62,7 1631 19,2 57,6 Latem 1724 / 78,4 1673 22,3 71,8 1765 17,1 73,8 1787 25,5 75,9

Tijdens de late 17 de eeuw en het begin van de 18 de eeuw is overal een terugval van het aantal minibedrijfjes merkbaar. In een periode van neergaande conjunctuur gaven grondbezitters er blijkbaar de voorkeur aan om gronden te concentreren. 57 Met het economische herstel van het tweede kwart van de 18 de eeuw nam de bedrijfsversnippering echter terug toe. Het aantal “cortsitters” nam in Zuid- en Binnen-Vlaanderen vooral tussen 1710 en 1790 enorm toe. Ook bedrijven van 10 ha of meer verminderden toen in aantal, een beweging die door de toename van middelgrote bedrijven werd gecompenseerd. 58 Ondanks de specifieke interpretatieproblemen van de bron 59 konden wij aan de hand van de landbouwtelling van 1846 een dwarsdoorsnede opstellen van de bedrijfsstructuur in Dentergem, Oeselgem, Markegem en het arrondissement Tielt.60

57 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 23 58 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk p. 135 59 In de landbouwtelling van 1846 werden percelen met zetel in Dentergem/Oeselgem/Markegem, maar gelegen buiten Dentergem/Oeselgem/Markegem mee in de telling opgenomen. Bedrijven met zetel in een nabijgelegen gemeente, maar met percelen in Dentergem/Oeselgem/Markegem, werden daarentegen niet opgenomen in de telling van Dentergem/Oeselgem/Markegem. Daarenboven werden ook niet-productieve delen van de bedrijven (bv. het erf, verharde wegen binnen het bedrijf, enz.) niet in de totale bedrijfsoppervlakte opgenomen. Zie verder: DE BELDER J. en VANHAUTE E., ‘Sociale en economische geschiedenis’ in: ART J. (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: Nieuwste Tijden – 19 de en 20 ste eeuw (Gent 1996) pp. 116-119 60 Statistique de la Belgique. Agriculture. Rencensement générale (15 octobre 1846) (Brussel 1850) deel II Dentergem p. 202; Markegem p. 204; Oeselgem p. 207; het arrondissement Tielt p. 216

27 Tabel 2.15: Bedrijfsstructuur in Dentergem, Oeselgem, Markegem en het arrondissement Tielt, 1846 Dentergem Oeselgem Markegem Arrondissement Tielt

Aantal bedrijven 511 170 182 11059

< 1 ha 74,76 % 65,88 % 70,33 % 70,99 % 1 – 2 ha 4,89 % 10,59 % 3,30 % 4,94 % 2 – 4 ha 6,26 % 11,18 % 8,24 % 7,22 % 4 – 5 ha 3,52 % 2,94 % 3,30 % 3,88 % 5 – 10 ha 5,48 % 2,94 % 10,44 % 7,09 % > 10 ha 5,09 % 6,47 % 4,39 % 5,87 %

In de bovenstaande tabel werden bedrijven groter dan 10 ha niet verder onderverdeeld. Het aantal bedrijven met een areaal tussen 10 en 20 ha was immers verwaarloosbaar. Daarom werd alles samengevoegd in een overkoepelende categorie. 61 In vergelijking met 1572 is het aantal bedrijven in Dentergem bijna verdriedubbeld, van 189 naar 511 bedrijven. In Oeselgem zien we dit aantal zelfs meer dan verdriedubbeld, van 53 naar 170 uitbatingen. Opvallend is de enorme toename van het aantal minibedrijfjes van kleiner dan 1 ha. In Dentergem en Oeselgem zijn in 1846 respectievelijk 382 en 112 van deze minibedrijven terug te vinden. In 1846 is dus maar liefst meer dan twee derde van de bedrijven in Dentergem kleiner dan 1 ha. In Oeselgem is dit net iets minder (65,88 %). Toch kunnen we stellen dat ook hier, net zoals in de rest van het arrondissement Tielt, minibedrijfjes overheersten. Het gemiddelde in het arrondissement Tielt ligt wel heel wat hoger dan het nationale gemiddelde (55 %). 62 In Dentergem zijn 89,45 % van de bedrijven (457) kleiner dan 5 ha, in Oeselgem zelfs 90,59 % (154 bedrijven). In Oeselgem zien we in vergelijking met de andere parochies en het volledige arrondissement Tielt nog altijd een iets hoger percentage grote bedrijven (> 10 ha).

De vermenigvuldiging van het aantal minibedrijven vond voor Dentergem en Oeselgem waarschijnlijk plaats op het einde van de 18 de en de eerste helft van de 19de eeuw. Deze evolutie greep vooral plaats ten koste van de middelkleine bedrijven (1-5 ha). Grote zelfstandige en marktgerichte exploitaties (> 5 ha) leden in deze periode weinig areaalverlies. ‘Kleine’ boeren kregen het echter hard te verduren. Het enige alternatief voor deze boeren was hun semi-industriële bedrijvigheid in de huisnijverheid op te trekken. 63

61 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 24 62 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 25 63 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk pp. 134-136

28 Het is onmogelijk om een éénduidige verklaring te geven voor de bovenstaande evolutie. Wel kunnen wij enkele factoren opnoemen die deze evolutie beïnvloed kunnen hebben. Allereerst is er een nauw verband met de sterke bevolkingstoename tijdens de laatste helft van de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw. In 1743 telde Dentergem 1070 inwoners, in 1800 reeds 1697 en in 1846 maar liefst 2873. Zoals eerder vermeld verliep de bevolkingsevolutie in Oeselgem veel meer gematigd. Toch kende de bevolking ook hier een aanzienlijke stijging. Rond 1700 telde Oeselgem ongeveer 400 inwoners, rond 1800 450 meer en in 1846 net iets minder dan 1200 inwoners. De grotere bevolking en de bijhorende stijgende vraag naar grond kan zeker bijgedragen hebben tot de bedrijfsversnippering. Regio’s met hoge bevolkingscijfers worden immers doorgaans gekenmerkt door veel minibedrijfjes en bedrijfsversnippering. 64 Verdere ontginning van het landschap kon immers niet eindeloos worden volgehouden en volstond zeker niet om de bevolkingsgroei bij te houden.

De bevolkingsgroei kon niet alleen verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsversnippering. Ook de landeigenaars zorgden door hun beleid voor de doorgedreven bedrijfsversnippering. Door hun landeigendommen op te splitsen, konden zij hun opbrengsten hiervan gevoelig verhogen. Toch kan ook deze opsplitsing door landeigenaren geen verklaring op zichzelf zijn voor de toenemende bedrijfsversnippering. Op het eind van de 16 de eeuw overheerste in de streek van Tielt het klein boereneigendom. Zo was in de naburige parochie Markegem van de bedrijven met een oppervlakte van 1 tot 5 ha, 22,78 % in het bezit van de gebruiker. 22,72 % werd in pacht uitgegeven en gemengde bedrijven maakten dan weer 50 % van het geheel uit. 65 Een aanzienlijk deel van de kleinere bedrijven was dus in het bezit van de gebruiker. De uitbreiding van de pacht voltrok zich vooral in de tweede helft van de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw. In 1846 was deze situatie dan ook grondig gewijzigd. In het arrondissement Tielt was 80 % van de grond volledig in pacht en 12 % volledig in eigendom. Op het einde van de 19 de eeuw was deze situatie in het arrondissement vrijwel niet gewijzigd. 81 % van de grond werd gepacht en nog steeds 12 % van de grond werd door de eigenaars ook bewerkt. 66 Deze veranderingen in de eigendomsverhoudingen kunnen dus een factor zijn in de verklaring voor de bedrijfsversnippering, maar zeker niet de enige.

64 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 26 65 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 26 66 VANHAUTE E., ‘Eigendomsverhoudingen in de Belgische en Vlaamse landbouw tijdens de 18 de en de 19 de eeuw’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 24 (1993) p. 218

29 Tot slot kan ook worden gewezen op de introductie van de aardappel in onze streken. Dit leidde er alvast toe dat het graanverbruik per persoon met zowat éénderde tot de helft was gedaald tegen het eind van de 18 de eeuw. 67 De aardappelteelt doorbrak voor het eerst de spanning tussen productie en consumptie. Twee derde van een hectare met aardappelen volstond in de 18 de eeuw om een huishouden van vier personen te voeden. 68 Bepaalde landbouwers waren met andere woorden voor het eerst in staat om met een beperkte oppervlakte aan landbouwgrond zichzelf en hun gezin te voeden.

2.4. Eigendomsverhoudingen

Zoals hierboven reeds kort werd vermeld is de evolutie in de eigendomsverhoudingen een niet te onderschatten factor in de veranderende sociaal-economische situatie van de inwoners van Oeselgem en Dentergem. Hoe groter het aandeel pacht was, hoe meer geld immers aan de plattelandsbevolking van deze parochies werd onttrokken in de vorm van pacht. Algemeen kon men stellen dat er vijf klassen van eigenaars bestonden: adel, clerus, liefdadigheid, burgerij en plaatselijke bevolking. Onder de plaatselijke bevolking kunnen vooral landbouwers begrepen worden. Het overgrote deel van de bevolking haalde immers zijn inkomen geheel of gedeeltelijk uit de landbouw. Onder clerus worden vooral religieuze instellingen zoals abdijen en kloosters begrepen. Zo hadden de Sint-Pietersabdij en het Klooster van Deinze te Gent in Oeselgem en het Kapittel van Doornik in Dentergem grote oppervlakten landbouwgrond in hun bezit. De onderverdeling tussen de twee resterende groepen, adel en burgerij, moet echter minder strikt worden genomen dan zij soms wordt gemaakt. Vooral tijdens de 18 de eeuw is het onderscheid tussen deze twee groepen, hoewel zeker nog verschillen merkbaar waren, voor de plattelandsbevolking van ondergeschikt belang. Beiden exploiteerden hun gronden niet rechtstreeks. De overgrote meerderheid van de gronden werd door beide groepen in pacht uitgegeven. Voor de plattelandsbewoners waren de verschillen tussen deze groepen dus helemaal niet merkbaar. Toch werd deze tweedeling hier ook behouden om het mogelijk te maken onze onderzoeksresultaten te vergelijken met deze van andere auteurs.

67 VANDENBROEKE C., “Aardappelteelt en aardappelverbruik in de 17 de en 18 de eeuw” in: Tijdschrift voor geschiedenis 82 (1969) pp. 50-54 68 LIS C. en SOLY H., Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa (Antwerpen 1980) p. 174

30 Aan de hand van de penningkohieren kon een eerste dwarsdoorsnede worden gemaakt van de situatie in Oeselgem en Markegem in het derde kwart van de 16de eeuw. Het bleek hierbij echter niet mogelijk een onderscheid te maken tussen burgerij en de plaatselijke bevolking. Ook het afbakenen van de adel zorgde voor enkele problemen, vanwege twijfels over de echtheid van adellijke titels. 69 Een tweede analyse kon gemaakt worden aan de hand van de landboeken. In Oeselgem en Markegem werd respectievelijk in 1770 en in 1761 een landboek opgesteld. Per artikel of grondperceel wordt de oppervlakte, de aard van de grond en de eigenaar vermeld. In Markegem wordt de eventuele pachter vermeld. In Oeselgem is dit echter niet het geval en wordt de pachter nergens weergegeven. 70 Onder burgerij werden alle eigenaars opgenomen die geen landbouwactiviteiten uitoefenden en niet in de respectievelijke parochies resideerden. Zeker tien landeigenaars in Oeselgem woonden niet in dit dorp en verpachtten enkel hun eigendom ter plaatse. 71

Gezien de belangrijke transformaties die zich in de tweede helft van de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw voordoen, zou het heel interessant zijn om ook een dwarsdoorsnede te maken van de parochies in het midden van de 19 de eeuw. Dit zou mij echter te ver leiden. Zodoende baseren wij ons voor deze periode op cijfers uit naburige parochies met analoge kenmerken. Maar ook zonder gegevens uit de 19 de eeuw konden wij een overzicht opstellen van de eigendomsverhoudingen per sociale categorie in Oeselgem en Markegem.

Tabel 2.16 - Eigendomsverhoudingen in Oeselgem en Markegem, 1572-1770

Oeselgem Markegem

1572 1770 1572 1761

Ha % Ha % Ha % Ha %

Adel 79,7 19,1 105,5 23,4 76,1 18,6 94,3 22,7 Clerus 38,8 9,3 57,0 12,6 34,9 8,5 37,0 8,9 Liefdadigheid 2,3 0,6 2,2 0,5 Burgerij 288,8 64,0 295,3 72,3 60,5 14,5 Plaatselijke bevolking 222,1 53,4 Totaal 416,5 100 451,0 100 408,7 100 416,0 100

69 VERBEKE C., De penningcohieren deel I p. 116 en deel II pp. 27, 54-55 70 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 171; LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 28. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het procentuele aandeel van de adel en de clerus in 1770 in Oeselgem volgens de auteurs De Clercq, Goeminne en Vandeputte respectievelijk 22,9 en 12,3 % bedroeg. Waarschijnlijk gaat het hier om een rekenfout. In de tabel in deze verhandeling werden de procentuele waarden aangepast. 71 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 171

31 Op het einde van de 16 de eeuw bedroeg het aandeel van de adel in Oeselgem 19,1 %, in Markegem (18,6 %) was dit aandeel iets kleiner. De grootste adellijke grondbezitters van Oeselgem waren Antheunis de Gruuther (54932 kleine roeden of 48,6 ha) en de weduwe van Lowys Mestach (24000 kleine roeden of 21,3 ha). 72 Binnen de roede van Tielt (16 %) was het aandeel van het adellijke grondbezit in Oeselgem en Markegem iets groter dan het gemiddelde. In vergelijking met de parochie Dentergem vallen de concentraties adellijk grondbezit eerder hoog uit. Sommige parochies binnen de roede van Tielt zoals Wingene, Wontergem en Sint-Baafs-Vijve werden echter door een nog groter aandeel adellijk grondbezit gekenmerkt. 73 In vergelijking met andere regio’s als het Land van Waas en Dendermonde (5 %) was dit aandeel zelfs heel groot. Met een gemiddeld aandeel van 6 % voor de hele roede van Tielt scoort de clerus binnen Oeselgem en Markegem nog relatief hoog. Toch zijn deze percentages relatief laag ten opzichte van andere streken. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de afwezigheid van reguliere kerkelijke instellingen als abdijen en kloosters in de nabije omgeving. Alleen in de stad Tielt was er sprake van twee vrouwenkloosters. De grootste kerkelijke bezitters in Oeselgem en Dentergem waren de Sint- Pietersabdij (13600 kleine roeden of 12,0 ha in Oeselgem), het klooster van Deinze en het Kapittel van Doornik. 74 Het is, zoals reeds vermeld, onmogelijk om op basis van de penningkohieren een onderscheid te maken tussen burgerij en plaatselijke bevolking. Lambrecht schat het aandeel van de burgerij in Markegem op 10 %. 75 De invloed van de burgerij op het platteland nam immers als maar toe. Sinds de 13 de eeuw ging de burgerij steeds meer landbouwgrond aankopen met als doel die te verpachten, turfgrond te verwerven om de steden te bevoorraden of landbouwbedrijven oprichten. Tijdens deze investeringsgolf (‘first offensive of the bourgoisie as landlords’ ) gingen zij deze gronden nooit zelf exploiteren. Enerzijds konden zij hiermee wel hun prestige verhogen, anderzijds konden zij terugvallen op deze investeringen in tijden van nood en voedselschaarste. 76

Uit de landboeken van 1770 en 1761 is af te leiden dat het aandeel van de clerus in Markegem ongeveer gelijk blijft. In Oeselgem stijgt dit aandeel gevoelig tot 12,6 %. De adel slaagde er zowel in Oeselgem als in Markegem in haar bezittingen uit te breiden. In Markegem bleef het

72 VERBEKE C., De penningcohieren deel II p. 54 73 VERBEKE C., De penningcohieren deel I p. 117 74 VERBEKE C., De penningcohieren deel I pp. 117-121 en deel II p. 55 75 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 28 76 THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution. The Flemisch countryside and the transition to capitalism (middle ages-19th century)’, in: HOPPENBROUWERS P. en VAN ZANDEN J.L. (eds.), Peasants into farmers? The transformation of rural economy and society in the Low countries (middle ages-19th century in light of the Brenner debate (Gent 2001) pp. 130

32 aandeel van de clerus ongeveer even groot, in Oeselgem had de clerus echter meer grond verworven. Deze nieuwverworven gronden werden vooral bemachtigd ten nadele van de plaatselijke bevolking. De burgerij had immers haar tweede offensief ( ‘second offensive of the bourgoisie as landlords’ ) ingezet. Zij kon hierbij profiteren van de lage verkoopsprijzen van grond na de Godsdienstoorlogen. In tegenstelling tot vorige perioden werden deze stukken grond vooral in Binnen-Vlaanderen niet geconcentreerd tot grote landbouwuitbatingen. Vele kleine percelen verpachten bracht immers veel meer op dan één grote landbouwuitbating. 77 Adel, clerus en burgerij bezaten dus een veel groter deel van de totale grond. Slechts een heel klein deel hiervan werd niet in pacht uitgegeven. In de regio tussen Gent en Tielt bedroeg het totale aandeel van de pacht omstreeks de 18 de eeuw tussen 60 en 70 % van de productieve oppervlakte. 78

Het zou ons binnen het tijdsbestek van deze verhandeling te ver leiden om ook tijdens de 19 de eeuw een dwarsdoorsnede te maken van de eigendomsverhoudingen. Wij kunnen ons hier wel baseren op cijfers van naburige gemeenten als Markegem en Eke. 79 In deze parochies doen zich belangrijke verschuivingen voor op het einde van de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw. Na de Franse annexatie werden de kerkelijke bezittingen immers geconfisqueerd en verkocht. Rond het midden van de 19 de eeuw bezat de clerus dus vrijwel geen gronden meer. Het overgrote deel van die gronden werd opgekocht door de burgerij (en de adel) en niet door de plaatselijke bevolking. Deze kon niet profiteren van deze buitenkans. De burgerij had zo haar derde offensief ingezet dat bleef duren tot het begin van de 20 ste eeuw. Zij bleven, vooral in tijden van crisis, gronden aankopen en ze verpachten. 80 Daarbij kwamen heel wat gronden van de plaatselijke bevolking in handen van de burgerij en de adel. Terwijl de plaatselijke bevolking in Markegem in 1761 nog 53,4 % van de gronden bezat moest men in 1850 tevreden zijn met slechts 46,8 %. 81 In Eke daalde het aandeel van de lokale bevolking in het grondbezit van 48,1 % in 1762 tot 40,5 % in 1832. 82

We hadden het reeds over het toenemende belang van de pacht in Vlaanderen. Vanaf de late 16 de eeuw wordt het mogelijk om ons hierover een goed beeld te vormen. In de volgende tabel

77 THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ pp. 134-135 78 VANHAUTE E., ‘Eigendomsverhoudingen in de Belgische en Vlaamse landbouw’ p. 200 79 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 28 en THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ p. 134 80 THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ p. 135 81 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 28-30 82 THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ p. 134

33 werden gegevens opgenomen over Meigem, een dorp gelegen op ongeveer 12 km van Oeselgem en Dentergem. 83 Deze gegevens kunnen als representatief worden beschouwd voor de parochies Dentergem en Oeselgem.

Tabel 2.17: Het belang van pacht in Meigem (een proto-industrieel dorp), 1571-1846 1571 1631 1673 1765 1846

Aantal bedrijven 75 78 103 111 212

Eigendom 13 17 10 11 16 Pacht 27 32 71 79 179 Gemengd 35 29 22 21 17

Op het einde van de 16 de eeuw werd in Vlaanderen tot 70 % van de grond verpacht. Deze percentages waren het laagst op plaatsen waar de macht van de lokale heren het kleinst was tijdens de Middeleeuwen. Het overgrote deel van de bedrijven die in volle eigendom gehouden werden, waren heel kleine bedrijven (< 1ha). Deze kleine eigenaars probeerden hun grond zo lang mogelijk in hun bezit te houden, maar daarnaast gingen zij in toenemende mate grond bijpachten. 84 Kleine eigenaars verloren als maar meer eigendommen, vooral in de Vroegmoderne periode en in versneld tempo ook in de tweede helft van de 18 de en eerste helft van de 19 de eeuw zoals hierboven werd beschreven. Omstreeks de helft van de 19 de eeuw werd in Vlaanderen ongeveer 80 tot 90 % van de grond uitgegeven in pacht. 85 Verder is ook in Meigem een ver gevorderde vorm van bedrijfsversnippering weergegeven, zoals die reeds eerder werd besproken.

Het stijgende belang van de pacht, en het toegenomen aandeel van grondbezit van de adel en clerus ten nadele van de plaatselijke bevolking kunnen een onderdeel zijn in de verklaring voor de verarming van het platteland. Naarmate er immers meer grond werd verpacht vloeide steeds meer geld van het platteland weg.

Verder in deze verhandeling willen wij ons vooral richten op Dentergemse en Oeselgemse gronden die door adellijke families in pacht werden uitgegeven.

83 Tabel gebaseerd op gegevens uit: THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ pp. 132-133 84 THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution.’ p. 133 85 VANHAUTE E., ‘Eigendomsverhoudingen in de Belgische en Vlaamse landbouw’ p. 200

34 2.5. Arbeid

Voor het einde van de 18 de eeuw zijn gegevens over de sociaal-economische structuur van de bevolking schaars. Voor Dentergem en Oeselgem kunnen we dan ook alleen maar beschikken over gegevens vanaf 1796. Aan de hand van de tellingen van het jaar IV en die van 1815 was het mogelijk een overzicht van de beroepsstructuur op te stellen. 86 Ondanks alle tekortkomingen van deze bron was het toch mogelijk om tot een representatief beeld van de basissectoren te komen. 87

Tabel 2.18: Beroepsstructuur in Dentergem, Oeselgem en het arrondissement Tielt, 1796-1815 (%) Dentergem Oeselgem Arrondissement Tielt

1796 1815 1796 1815 1796 1815

1. a. Landbouw 33,13 28,19 34,52 32,07 30,1 23,7 b. Losse arbeid 40,42 39,28 36,31 25,00 33,6 22,1 Totaal 73,55 67,47 70,83 57,07 63,7 45,8 2. a. Textiel 8,21 17,59 13,69 26,09 17,1 37,5 b. Hout en bouw 4,25 1,93 1,79 2,17 2,8 2,6 c. Voeding 1,52 1,93 2,98 1,09 2,0 2,0 d. Kleding 3,04 2,89 2,98 1,63 3,6 2,3 e. Andere 0,91 0,48 0,00 0,54 1,1 1,2 Totaal 17,93 24,82 21,44 31,52 26,6 45,6 3. Handel en transport 4,56 4,82 2,98 3,80 4,6 3,9 4. Administratie en vrije beroepen 3,65 1,20 2,38 2,17 2,2 2,0 5. Niet-productieven 0,30 1,69 2,38 5,43 2,7 2,6

In 1796 was het overgrote deel van de bevolking in beide parochies, meer dan 70 %, werkzaam in de landbouw. Dit wijst op het overwegend agrarische karakter van de beide parochies, zeker in vergelijking met het volledige arrondissement Tielt. Een deel daarvan

86 DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime deel I pp. 124-126 en deel II pp. 526-528; DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen deel I pp.208-210 en deel III pp.796- 798; GYSSELS C. en VANDERSTRAETEN L., Bevolking, arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen 1796- 1815 (Gent 1984) pp. 105-106 87 De gegevens uit de tellingen zijn dikwijls onvolledig en onnauwkeurig; alleen de gezinshoofden en alleenstaanden kregen een beroepsvermelding, zodat de activiteiten van vrouwen en kinderen niet werden geëvalueerd. Dubbelberoepen werden in de tellingen zelden opgenomen, niettegenstaande het feit dat ze in deze periode meer regel dan uitzondering waren. In de gevallen waar er voor de gezinshoofden wel een dubbelberoep werd opgegeven, werd alleen rekening gehouden met het eerste beroep. Bovendien moet er rekening worden gehouden met het feit dat de tellingen niet door éénzelfde persoon werden opgesteld en er dus zeker geen uniformiteit in de criteria van de beroepsomschrijvingen bestaat. Ondanks alle gebreken is het toch mogelijk om tot een algemeen en representatief beeld te komen. Zie verder GYSSELS C. en VANDERSTRAETEN L., Bevolking p. 101

35 waren als gezinshoofden actief op de eigen bedrijven, terwijl een iets groter deel onder hen hun arbeid verhuurden als loonarbeider of dagloner op de grotere landbouwuitbatingen. Het percentage losse arbeidskrachten is nauw verbonden met het bestaan van kleine landerijen naast grote commerciële landbouwbedrijven. Naargelang het overwicht van de eerstgenoemde exploitaties groter is, krijgen we een groter percentage zelfstandige landbouwers. Tegenover het jaar IV neemt het aandeel van de bevolking dat in de landbouw werkt licht af. Het percentage losse arbeiders tewerkgesteld in de landbouw in Oeselgem daalt zelfs gevoelig.

De textielarbeid was tamelijk matig vertegenwoordigd in 1796, ook in vergelijking met de algemene gemiddelden in het arrondissement Tielt. Deze afwijking is waarschijnlijk te wijten aan de sterke onderschattingen van de huisnijverheid bij deze telling. In 1815 was het aandeel van de bevolking dat werkzaam was in de textielsector ongeveer verdubbeld. Toch was dit aandeel nog altijd heel wat kleiner dan de gemiddelden in het arrondissement Tielt. Opmerkelijk is dat in beide parochies, maar ook in het arrondissement Tielt, meer dan 80 % van de bevolking tewerkgesteld was in de landbouw en/ of de textielnijverheid.

Ongeveer een vijfde van de bevolking was in 1796 actief in de sector van de ambachten, en zoals reeds vermeld vooral in de textielnijverheid. In 1815 verhoogde dit aandeel nog enigszins. Deze cijfers wijzen op een groot potentieel aan schrijnwerkers, metsers, molenaars, kleermakers en stielmannen. In Dentergem was er, hoewel er in 1765 2 molens worden vermeld, slechts 1 molenaar actief in 1796.88 In Oeselgem was in 1765 slechts sprake van één molen. 89 Ook in het landboek is er sprake van de ‘meulendam’ en het ’meulenhuys’. De molen, toendertijd eigendom van de dorpsheer Emmanuel de Kerchove d’Ousselghem, werd anno 1796 gebruikt door Nicolas Jammart (52 jaar) en François Claeys (69 jaar). Rond diezelfde tijd werd er dichtbij de dorpsmolen – enkel de Meuledreve lag ertussen, zo toont de Popp-kaart van 1850-1855 – een tweede houten windmolen gebouwd, maar die werd reeds kort na 1856 afgebroken. 90 Verder waren er in Dentergem en Oeselgem in 1796 respectievelijk 8 en 1 schrijnwerkers, 2 en 1 metsers en 6 en 3 kleermakers. In 1815 werden er respectievelijk 3 en 2 schrijnwerkers, 1 en 1 metsers en 8 en 2 kleermakers geteld. 91 In de

88 DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’ p. 106; DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime deel I p. 125 89 DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’ p. 106 90 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 172 91 DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime deel I pp. 124-126 en deel II pp. 526-528; DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen deel I pp.208-210; deel III pp.796-798

36 regionale steden en verzorgingscentra als Tielt en Wakken en later ook zullen deze verhoudingen nog beter uitvallen, als gevolg van een beter uitgebouwd verzorgingspatroon. De aanwezigheid van een markt in deze centra is daar zeker niet vreemd aan. 92 Omwille van hun gunstige geografische ligging gingen heel wat inwoners van Oeselgem en Dentergem daarheen voor enkele van hun levensnoodzakelijke behoeften.

De andere sectoren zijn slechts beperkt vertegenwoordigd. Een heel klein deel van de bevolking is actief in de handel- en transportsector. Slechts enkelen hiervan zijn handelaars of winkeliers. De meerderheid is actief als herbergier. Zo telde Oeselgem in 1770 drie herbergen: het schepenhuis ‘De Arend’, ‘Den Deurniet’ en ‘De Zwaan’. 93 Negen jaar later worden er echter maar twee meer vermeld: ‘Den Deurniet’ en eene herbherghe daer voor teecken uythangt de waepen van den heere der selver prochie (het schepenhuis). 94 Er kan ook nog worden gewezen op het relatief beperkte aandeel van de administratieve en de vrije beroepen (griffier, notaris, baljuw, burgemeester, koster, enz.). In de roede van Tielt bedraagt dit in 1796 en 1815 respectievelijk slechts 2,2 en 2,0 % van de bevolking. Net zoals in de rest van West-Vlaanderen is dit percentage vrij laag ten opzichte van andere regio’s.

Omwille van hun grote overwicht in de beroepsstratificatie van de Dentergemse en Oeselgemse bevolking worden de Vlaamse landbouw en de (huis)nijverheid in wat volgt kort besproken. Verder richten we ook onze aandacht op de klasse van het dienstpersoneel.

2.5.1. Landbouw

Doorheen de Nieuwe Tijden was de landbouw een probleemsector die permanent voor spanningen zorgde en het ganse maatschappijgebeuren domineerde. Niet alleen was ongeveer driekwart tot viervijfden van de bevolking tewerkgesteld in de landbouw, maar de levensmiddelenvoorziening moest er ook in slagen de bevolkingsaangroei bij te houden. De traditionele Vlaamse landbouw werd aan het begin van de Nieuwe Tijden gekenmerkt door een klassiek drieslagstelsel. Vanaf de 16 de eeuw zou dit traditionele drieslagstelsel vooral rond de grote Vlaamse steden, maar later ook elders, worden doorbroken. Op tal van terreinen boden zich innovaties aan in de landbouw en het landbouwersbestaan. De landbouwers die

92 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 78-79 93 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 172 94 ARICKX V., ‘Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779’, in: Verslagen en Mededelingen van ‘De Leiegouw’ 7 (1965) p. 22

37 kleine stukken grond bewerkten, al dan niet in pacht, zagen zich, mede ook door de hoge pachtprijzen, immers genoodzaakt om inventieve oplossingen te vinden om hun opbrengsten te vergroten. De Vlaamse landbouw wekt vanaf dan zelfs ruime belangstelling op van buitenlandse reizigers en agronomen. De Vlaamse landbouw werd dan wel bewonderd door enkele van hun tijdgenoten, voor de lokale landbouwers was een lage levensstandaard echter een realiteit. Er moest ook heel veel en enorm zware arbeid worden geleverd. 95

Het klassieke drieslagstelsel waarbij het akkerland afwisselend wordt bebouwd met wintergranen of zomergranen dan wel braak blijft liggen was tot de 16 de eeuw het algemeen aanvaard stelsel in het Noordzeegebied. Telkens wanneer de bevoorrading het liet afweten of wanneer men onvoldoende in staat was om de gestegen vraag op te vangen, tekende er zich een differentiëring af op het vlak van de akkerbouwgewassen. Zo kende men in de 16 de eeuw de verspreiding van minder eisende gewassen zoals boekweit. Vanaf de 17 de eeuw verdwenen onder invloed van de zogenaamde ‘ New Husbandry ’ een groot aantal braakliggende gronden uit het landschap. Men ging meer en meer over tot het verbouwen van veevoedergewassen, en dan voornamelijk klaver. De teelt van voedergewassen liet de overwintering toe van het vee (gemengde landbouw), wat een betere bemesting van het landbouwareaal mogelijk maakte. In de volgende tabel kon op basis van de graantelling uit 1740 een overzicht worden opgesteld van het belang van de verschillende graangewassen in Dentergem. Deze telling werd in Dentergem op 20 mei 1740 door de overheid georganiseerd naar aanleiding van de crisis na de harde winter van 1739-1740. 96

Tabel 2.19: Verdeling van de graangewassen in Dentergem, 1740 Tarwe Rogge Haver Boekweit Bonen

Zakken 102 281 39 29 0 Vaten 2 0 5 1 2 Pinten 2 2 0 2 0

Rogge was in Dentergem, maar ook in Oeselgem en de hele roede van Tielt het belangrijkste graangewas tijdens de 18 de eeuw. Naast een bodemkundige factor waren ook bepaalde eigenschappen van de rogge verantwoordelijk voor deze sterke verspreiding. Het telen van rogge was, in tegenstelling tot onder andere tarwe, voederbieten, vlaszaad en erwten

95 VANHAUTE E., ‘Rich agriculture and poor farmers. Land, landlords and farmers in in the eightteenth and nineteenth centuries’ in: Rural History 12 (2001) pp. 19-40 96 R.A.G., Raad van Vlaanderen , nr. 32121

38 nauwelijks riskant en de kansen op een goede oogst bij rogge waren groter dan bij tarwe. Rogge (en ook gerst) kunnen immers in koudere streken worden verbouwd. 97 Daarnaast was de opbrengst van stro hoger dan bij tarwe, wat belangrijk was voor de veeteelt en de bemesting. Rogge putte de grond ook minder snel uit en vereiste minder mest dan tarwe. 98 Toch vertegenwoordigde het aandeel tarwe nog altijd een groot deel van de graanwinning binnen Dentergem.

Daarnaast was ook boekweit aanwezig in Dentergem. In de kasselrij Kortrijk bedroeg de verhouding boekweit ten opzichte van het geheel van tarwe, masteluin en rogge volgens de telling van 1740 ongeveer 5,6 %. Waarschijnlijk wordt de boekweitteelt hier nog onderschat door enkele tekortkomingen in de telling. 99 Hierbij kende de roede van Tielt de sterkste verspreiding van boekweit. Het belang van de boekweitteelt daalde echter in de loop van de 18 de eeuw door de verspreiding van de aardappel, maar toch verdween de teelt niet helemaal. 100 Het kanton Wakken, waartoe Dentergem, Oeselgem en Markegem behoren, wordt in 1796 in vergelijking met andere streken in West-Vlaanderen gekenmerkt door een sterke verspreiding van boekweit (3,49 % van de oppervlakte bezaaid met rogge, tarwe en masteluin). In 1846 is de boekweitteelt goed voor 5,88 % van de totale oppervlakte bezaaid met tarwe, rogge en masteluin. Dit is na het arrondissement Brugge het hoogste percentage in West-Vlaanderen. In vergelijking met enkele arrondissementen in Oost-Vlaanderen (Gent, Sint-Niklaas en Eeklo) leek de boekweitteelt in de streek van Tielt echter beperkt. 101

De haverwinning was in de streek van Tielt van minder belang. Omdat er immers in deze streek maar weinig grote bedrijven voorkwamen, was de nood aan haver om paarden te voederen eerder gering. 102

De graanwinning liet zich verder ook onderscheiden door een sterk ongelijkmatige arbeidsverdeling, met intense hoogtepunten tijdens de zomer en de nazomer en een verregaande vorm van passiviteit tijdens de wintermaanden. Hoofdzakelijk vanaf mei/juni tot

97 SLICHER VAN BATH B.H., ‘Oogsten, klimaat en conjunctuur in het verleden’, in: A.A.G.-Bijdragen 15 (1970) 119-121 98 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 76 99 Niet voor alle gemeenten werd dit gewas even nauwkeurig in de tellingen genoteerd. Zie verder: VANDENBROEKE C. en VANDERPIJPEN W., ‘De voedingsgewassen in Vlaanderen in de XVIIIe en XIXe eeuw’ in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 2 (1970) pp. 50-51 100 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 76-77 101 VANDENBROEKE C. en VANDERPIJPEN W., ‘De voedingsgewassen in Vlaanderen’ p. 64 102 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 77

39 en met oktober was een verhoging van de inspanningen nodig. Vooral het binnenhalen van de oogst vereiste een enorme inzet aan arbeid en dit binnen een tijdsspanne van nauwelijks enkele dagen of weken. Het dorsen ging er daarentegen wat rustiger aan toe. Wel is het zo dat door de toenemende verspreiding van bijvoorbeeld bieten, reeds een grotere activiteitsspreiding tot stand was gebracht, met onder meer een verhoogde tewerkstelling in het najaar (november) tot gevolg. Vast staat dat de 16 de eeuw eerder door een zwakke prestatiedruk werd gekenmerkt. Binnen de dominant agrarische maatschappij gingen immers heel wat potentiële arbeidsdagen verloren, nu eens omdat het te koud en te regenachtig was en dan weer omdat er in het dode seizoen toch weinig of geen vraag naar arbeid was. Daarnaast werd het aantal zondagen nog eens met een zelfde aantal heiligendagen vermeerderd. In essentie was de Vlaamse landbouw gericht op overleven. In crisisjaren werd harder gewerkt, in jaren zonder zware moeilijkheden werd wat minder gewerkt. Dat patroon zou doorheen de Nieuwe Tijden geleidelijk gewijzigd worden. De meer gelijkmatige arbeidsspreiding werd in de 17 de en 18 de eeuw ingeleid met de proto-industrie. Er werd immers gesponnen en geweven tijdens het dode winterseizoen. Ook de kerkelijke en de wereldlijke overheden droegen door het afschaffen van een aantal rust -en heiligendagen, evenals door het herhaaldelijk optreden tegen een teveel aan festiviteiten en kermissen bij om tot een meer gelijkmatig patroon te komen over het ganse jaar verdeeld.

We zien tijdens de Vroegmoderne periode eveneens de introductie van peulvruchten (vitsen, erwten en bonen), maar vooral van industriële gewassen, zoals vlas, die vanaf dan ook op grotere schaal werden verbouwd. Vooral Oeselgem werd een vlasdorp bij uitstek. Nu nog herinneren vele overblijfselen van vlasbedrijven en toponiemen (bijvoorbeeld: restaurant ’t Roterijtje’, parochiezaal ‘de Vlaskappelle’, enz.) aan het vlasverleden van Oeselgem.

In de 18 de eeuw deed een waardevol substitutiegewas zijn intrede: de aardappel. In de streek rond Tielt werden aardappelen waarschijnlijk voor het eerst verbouwd tijdens het laatste kwart van de 17 de eeuw. 103 In de eerste helft van de 18 de eeuw kwamen aardappelen voor in 41 % van de staten van goed uit de roede van Tielt. Binnen de kasselrij Kortrijk was de aardappel het sterkst en vroegst verspreid in de roede van Tielt. De teelt van aardappelen was voor kleine bedrijven belangrijk om te voorzien in hun eigen consumptie. Grote bedrijven verbouwden weinig aardappelen wegens de hoge teeltkosten.

103 ARICKX V., ‘De eerste aardappelen in het Tieltse’, in: Biekorf 65 (1965) 17-18

40

Aanpassingen met betrekking tot de technische uitrusting zouden daarentegen, op een paar uitzonderingen na, niet zijn voorgekomen. Daarvoor waren de bedrijven wellicht te klein en de bedrijfsstructuur te versnipperd.

2.5.2. Nijverheid en proto-industrie

De eerder besproken grondversnippering, het toenemende belang van pacht en de stijgende pachtprijzen hadden tot gevolg dat nog maar weinig landbouwers de pacht konden betalen. De bedrijven waren te klein om ervan te leven en dus moest er gezorgd worden voor aanvullend inkomen. Voor die verhoogde omzet werd vaak gezorgd door een agrarische en een semi- industriële job te combineren. Hierbij was de vlasnijverheid heel belangrijk. Uit eerder onderzoek concludeerde Mendels dat proto-industrie vooral diende om een krap inkomen aan te vullen. 104 Nu is men eerder van mening dat ook grotere landbouwers een bijdrage leverden aan de proto-industrie, als producent of als (tussen)handelaar. 105

Reeds op het einde van de 14 de eeuw zijn er aanwijzingen dat de vlasnijverheid in Dentergem en Oeselgem goed ingeburgerd was. 106 Echter pas rond het midden van de 17 de eeuw zou de textielnijverheid echt doorbreken op het platteland. In 1731 was minstens 56 % van de bevolking in de roede van Tielt al dan niet gedeeltelijk werkzaam in de linnennijverheid. Tijdens de 18 de eeuw kwam in drie huishoudens op vier een weefgetouw voor. 107 Tot de crisis in de vlasindustrie zou de proto-industrie voor de streek van Tielt van vitaal belang blijven. De groei van deze proto-industrie ging op het einde van het Ancien Régime ook gepaard met de exponentiële toename van het belang van de Tieltse linnenmarkt.108

De grondstof vlas werd zoals reeds vermeld ook in de streek van Tielt geteeld, en zelfs niet in geringe mate. Dit was een intensieve bezigheid: het vlas moest na de oogst nog verschillende bewerkingen ondergaan voor het naar de markt werd gebracht. Vooraleer het vlas kon worden gezwingeld, moest het eerst geroot worden. Het was tot in de 18 de eeuw verboden te roten in

104 MENDELS F., ‘Des industries rurales à la proto-industrialisation: historique d’un changement de perspective’, in: Annales. Economies, Sociétes, Civilations 39 (1984) pp. 977-1008 105 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 104 106 SABBE E., ‘Grondbezit en landbouw, economische en sociale toestanden in de kastelnij Kortrijk op het en de der XIVe eeuw’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortijk 15 (1936) pp. 448-450 107 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 101-102 108 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 101

41 stromend water en men gebruikte dus putten en grachten. 109 Na het zwingelen, hekelen en kammen werd het vlas gesponnen en wanneer er genoeg garen beschikbaar was, werd overgegaan tot het weven.

Door de proto-industrie werd tot op zekere hoogte in de autoconsumptie voorzien, maar veruit het grootste deel van deze productie werd evenwel op de plaatselijke marktcentra aangeboden en in het interregionaal of internationaal commercieel circuit gebracht. Bedrijven die vlas verbouwden, bestemd voor de markt, verwerkten zelden het vlas tot weefgaren wegens het arbeidsintensief karakter van deze bewerkingen. Binnen het proto-industrieel circuit in de streek rond Tielt was in dit verband in de eerste helft van de 19 de eeuw een specifiek systeem ontstaan. Weinig gezinnen waren immers in staat om voldoende voedsel en vlas te verbouwen om in de eigen behoeften te voorzien. Daarom gingen deze gezinnen vlas aankopen bij een vlashandelaar of een grote landbouwer. Kleinere landbouwers gingen vaker vlas inkopen bij grote landbouwers omdat daar vaak de mogelijkheid bestond om op krediet te kopen. Het vlas werd gekocht per oppervlakte-eenheid wanneer het nog als groen gewas op het veld stond. De schulden werden meestal afgelost rond Pasen, wanneer de meeste gezinnen over wat opbrengsten van hun linnenverkoop konden beschikken. 110 De kopers van het vlas zorgden meestal zelf voor de verwerking van het vlas. De afgewerkte linnendoeken passeerden meestal via verschillende tussenhandelaren voor ze de consument bereikten. Deze handelaars kwamen vaak uit de steden. Zij kochten grote hoeveelheden doeken op de markt en verkochten deze met aanzienlijke winsten verder aan exporteurs of aan verdelers die zich dan richtten op de stedelijke markten. 111

2.5.3. Dienstpersoneel

Tot slot willen wij nog kort even de aandacht richten op de groep van het dienstpersoneel. Deze groep bevat al de knechten en meiden, zonder onderscheid naar de aard van hun werk. Men werd dienstbode kort na de puberteit en stopte meestal kort voor het huwelijk. Dienstboden waren gemiddeld dus vrij jonge mensen. Personen op middelbare en hogere leeftijd werden nog slechts uitzonderlijk als personeelslid vermeld.

109 HOLLEVOET F., Markegem p.237-238 110 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 105 111 RAATS J., De kijk van de Belgische volksvertegenwoordigers op de ‘Ellende der Vlaanders’. Analyse van de parlementaire debatten over de crisis in de vlasnijverheid 1840-1850 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 2003) s.p.

42 Tijdens het Ancien Régime was het dienstpersoneel vertegenwoordigd met 5 tot 10 % van de totale bevolking. In Zuid- en Binnen-Vlaanderen, de streek met de meest doorgedreven bedrijfsversnippering en huisnijverheid, lag dit percentage waarschijnlijk iets lager dan in de rest van Vlaanderen. 112 Want vanzelfsprekend hebben kleine of minibedrijven geen nood aan bijkomende arbeidskrachten. In de roede van Tielt bedroeg dit gemiddelde in de 17 de eeuw 9,4 % en in de 18 de eeuw 7,3 % van de totale bevolking. 113 Op het eind van het Ancien Régime was het aantal dienstboden in het arrondissement Tielt (12,7 %) laag, veel lager dan de gemiddelden binnen het West-Vlaamse platteland (14,1 %). 114 Aan de hand van de tellingen van het jaar IV en 1815 is het mogelijk om ons een beeld te vormen van het aandeel van het dienstpersoneel in Oeselgem en Dentergem aan het eind van het Ancien Régime. 115

Tabel 2.20: Aandeel van het dienstpersoneel in de bevolking van Dentergem, Oeselgem en het arrondissement Tielt Dentergem Oeselgem Arrondissement Tielt

1796 1815 1796 1815 1796 1815

Mannen 11,8 14,7 10,6 9,7 14,3 13,6 Vrouwen 8,8 12,7 10,4 8,2 11,0 9,2 Totaal 10,4 13,7 10,5 9,0 12,7 11,4

Het aandeel van het dienstpersoneel in de totale bevolking was zowel in de parochies Dentergem en Oeselgem in 1796 nog geringer dan de gemiddelden voor het hele arrondissement Tielt. Dit wijst op een doorgedreven bedrijfsversnippering, veel huisnijverheid en de afwezigheid (op enkele na) van grote landbouwuitbatingen. In 1815 krijgen we een licht gewijzigde situatie. Terwijl het aandeel van het dienstpersoneel in Oeselgem verder zakt en onder de gemiddelden blijft van het arrondissement Tielt, gaat het aandeel van het dienstpersoneel ten opzichte van de totale bevolking sterk omhoog. De oorzaak hiervan is mij onbekend. Ten slotte willen wij nog wijzen op het overwicht van de mannen in het dienstpersoneel. Niet onlogisch wanneer we denken aan de noeste, zware arbeid op het platteland waarin de mannen nu eenmaal meer presteren.

112 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis p. 145 113 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 145 114 GYSSELS C. en VANDERSTRAETEN L., Bevolking p. 145-147 115 DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime deel I p. 127 en deel II p. 529; DE BELDER J., JASPERS L., GYSSELS C. en VANDENBROEKE C., Arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen deel I p. 211 en deel III p.799; GYSSELS C. en VANDERSTRAETEN L., Bevolking p. 146

43 2.6. Besluit

Dentergem en Oeselgem vertonen tijdens het Ancien Régime op het gebied van demografie, bedrijfsverhoudingen, eigendomsverhouding en tewerkstelling analoge kenmerken met dorpen in Zuid- en Binnen-Vlaanderen. In de 18 de eeuw nam de bevolking enorm toe. Weliswaar nam de bevolking in Dentergem heel wat sterker toe dan in Oeselgem. Toch is ook deze bevolkingstoename niet te onderschatten. Het grootste deel van de bevolking leefde in de 16 de eeuw op landbouwbedrijven die kleiner waren dan 5 ha. Naar het einde van het Ancien Régime, en dan vooral de laatste helft van de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw, nam de bedrijfsversnippering sterk toe en rond het midden van de 19 de eeuw leefde een grote meerderheid van de gezinnen op bedrijven van minder dan 1 ha. Het grootste deel van de grond was tijdens de 16 de eeuw eigendom van de plaatselijke bevolking. Dat aandeel nam af naar het einde van het Ancien Régime, vooral ten voordele van de burgerij, en in mindere mate de adel. Het aandeel van pacht nam sinds de 16 de eeuw, maar vooral in de 18 de eeuw, sterk toe. Het grootste deel van de bevolking was tewerkgesteld in de landbouw. Dit zorgde ervoor dat de landbouw van primordiaal belang was voor deze parochies. Een aanzienlijk deel van de bevolking was verder tewerkgesteld in de ambachten, en dan vooral in het textielambacht. De aanwezigheid van verzorgende, administratieve en vrije beroepen en handelaars was zeer beperkt.

Net als de meeste dorpen in Vlaanderen bestonden de parochies Oeselgem en Dentergem vooral uit arme keuterboeren, die sociaal en economisch werden gedomineerd door enkele grote bedrijven. De grote massa landbouwers, die het moest stellen met steeds minder grond en steeds meer pacht, werd soms verplicht om een aanvullend inkomen te zoeken, meestal binnen de linnennijverheid. Meestal hadden ze immers de mogelijkheden niet meer om op hun uitbatingen voldoende voedsel te produceren om te kunnen overleven. Ze waren dan ook in grote mate afhankelijk van markten als Wakken of Tielt, of van andere landbouwers om in hun levensnoodzakelijke behoeften te voorzien.

44 3. Adel en adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem

Het onderzoek naar adellijke families tijdens de 18 de eeuw staat niet in zijn kinderschoenen. Getuige hiervan zijn de talloze familieonderzoeken uit de 19 de eeuw waarbij afstammelingen van roemrijke families niets liever doen dan de prestaties van hun voorvaderen de hemel in te prijzen. De moderne historiografische studie van de adel is amper zeventig jaar oud en kende een enorme opleving tijdens de laatste twee decennia van de vorige eeuw. Robert Forster heeft in de jaren 1960 baanbrekend onderzoek verricht naar de rol van de adel in het agrarische en economische leven. 1 Hierbij focust hij niet langer op een individuele familie, maar wel op prominente groepen binnen een elite of op regionale elitegroepen. Forster legde hiermee de basis voor verder onderzoek dat in verschillende landen werd gevoerd. 2 Ook in onze streken kreeg zijn werk navolging. Hierbij werd vooral gefocust op het adellijke ondernemerschap van enkele vooraanstaande families.3

Vele landbouwers en hun gezinnen waren rechtstreeks afhankelijk van adellijke grootgrondbezitters. Het loont dan ook de moeite om iets meer te vertellen over de adellijke families die grote stukken grond in Dentergem en Oeselgem in hun bezit hadden. Alle documenten die wij in de archieven terugvonden werden immers op hun last opgesteld of aan hen gericht. Na een meer algemeen overzicht over de economische bedrijvigheid van de adel in de Zuidelijke Nederlanden, volgt een hoofdzakelijk genealogisch overzicht van een viertal families die van cruciaal belang waren voor de Dentergemse en Oeselgemse samenleving, hoewel ze vrijwel niet zichtbaar in de plattelandsgemeenschap aanwezig waren.

1 Ondermeer: FORSTER R., ‘The provincial noble: a reappraisal’, in: American Historical Review 68 (1963) pp. 681-691; FORSTER R., ‘The noble as landlord in the region of Toulouse at the end of the old regime’, in: Journal of Economic History 17 (1957) pp. 224-244; FORSTER R., ‘The world between seigneur and peasant’, in: ROSBOTTOM R.C. (ed.), Studies in eigteenth-century culture (Madison 1976) pp. 401-421; FORSTER R., ‘Seigneurs and their agents’, in: HINRICHS E., SCHMITT E. en VIERHAUS R.E. (eds.), Vom Ancien Régime zur Französischer Revolution: forschungen und perspektiven (Göttingen 1978) 169-187 2 Ondermeer: BRYER R.A., Accounting for the English agricultural revolution: a research agenda. Part two: genesis of the capitalist landlord (Warwick); HABAKKUK H.J., ‘Economic functions of English landowners in the seventeenth and eighteenth centuries’, in: MINCHINTON W.E. (ed.), Essays in agrarian history (Newton Abbot 1968) pp. 189-201; HAINSWORTH D.R., Stewards, lords and people. The estate steward and his world in later Stuart England (Cambridge 1992); HAINSWORTH D.R., ‘The essential governor: the estate steward and English society, 1660-1714’, in: Historical Studies 21 (1985) pp. 359-375; O’BRIEN P.K., ‘Quelle a été exactement la contribution de l’aristocratie britannique au progrès de l’agriculture entre 1688 et 1789?’, in: Annales. Economies, Sociétés, Civilations 42 (1987) pp. 1391-1409; SCOTT H.M., The European nobilities in the seventeenth and eighteenth centuries (Londen 1995) 3 Ondermeer: HOEDEKIE V., De familie Soenens. Een sociaal-economische studie van een Gents adellijk geslacht in de 17 de en 18 de eeuw (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1994); WYDOOGHE K., Het adellijk fortuinbeheer in revolutionaire tijden. Een economische studie van de families van der Meere en Desmanet de Biesme (1750-1830) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 2003) 3.1. De adel als participant in de economie in de Zuidelijke Nederlanden

In de Zuidelijke Nederlanden bezorgde de Contrareformatie de adel een voordien ongekende machtspositie als instrument van het monarchale en kerkelijke gezag. 4 Tijdens de 17 de eeuw consolideerde de adel zijn vermogen dankzij een economische heropleving en een bloeiende handel en nijverheid, die gepaard gingen met stijgende grondrenten. Zij werden daardoor in staat gesteld hun grondbezit te vrijwaren en zelfs uit te breiden. Zij slaagden er wonderwel in om de woeste en gemeenschappelijke gronden van de dorpsgemeenschappen op te kopen. Ook de hoeves en gronden die voordien in eigendom werden gehouden door lokale landbouwers ontsnapten niet aan de honger naar grondbezit van de adel. De adel bezat tijdens het Ancien Régime een groot deel van de grond. In de roede van Tielt bezat de adel in de 17 de en 18 de eeuw zowat 15 à 20 % van de grond. De landheren verwierven zo een bevoorrechte plaats om in het geval van een gunstige economie hun graantje mee te pikken.

Bovendien kreeg de adel in deze periode de mogelijkheid om opnieuw te ondernemen. In 1694 vaardigde de overheid immers de ordonnantie op de ‘dérogance’ uit. Voordien stond het adeldom gelijk met het verplicht afstappen van elke actieve economische bezigheid. Vanaf 1694 mocht de adel echter, mits toestemming van de koning, groothandel bedrijven. 5 Vanaf 1736, wanneer ook deze laatste beperking werd opgegeven, braken deze mercantilistische denkbeelden volledig door. Groothandel werd vanaf dan bestempeld als het loffelijkste middel om rijkdom na te streven en als één van de meest eerbare maatschappelijke activiteiten. 6 De economische activiteiten van de adel bleven echter nog altijd het duidelijkst aanwezig in sectoren die nooit onder de dérogance-wetgeving vielen, waaronder het landbezit.

De adel kende echter ook tijdens deze periode zijn zorgen. Gedurende de 17 de en 18 de eeuw kampten heel wat adellijke families met financiële problemen. Een groot deel van de adel bestond immers uit een economische niet-actieve topklasse die productieve investeringen ging verwaarlozen ten gunste van weelde-uitgaven. Deze uitgaven waren voor deze groep een middel om zich aanzien te verschaffen en zich als lid van de ‘leisure class’ te manifesteren.

4 JANSSENS P., ‘De Zuidnederlandse adel tijdens het ancien régime (17 de –18 de eeuw). Problemen en stand van het onderzoek’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980) p. 446 5 DE PEUTER R., ‘Ondernemende adel en adellijke ondernemers in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw’, in: Virtus. Bulletin van de Werkgroep Adelsgeschiedenis 5 (1998) p. 4 6 JANSSENS P., ‘De Zuidnederlandse adel tijdens het ancien régime’ p. 461

46 De vraag naar de financiële haalbaarheid kwam hierbij veelal niet aan de orde. 7 Op lange termijn luidde dit het begin in van een verschuiving van de rijkdom naar een opkomende middenklasse. Bovendien werd de adelstand in de loop van de 17 de eeuw overwegend uit geadelden samengesteld. De stand werd immers toegankelijk voor al wie voldoende eigendommen had verworven. Deze groep geadelde zakenlui bleef gedurende de 18 de eeuw economisch bedrijvig en hun aantal nam tijdens deze eeuw voortdurend toe. Omgekeerd was het ook zo dat vooraanstaande adellijke families zelfs binnen één generatie het grootste deel van hun vermogen en invloed verloren lieten gaan. Dit zorgde voor een nivellering tussen deze burgerlijke adel, de meer traditionele adel en een opkomende middenklasse. De teloorgang van de adellijke voorrechten werkte deze gelijkschakeling eveneens in de hand. 8

Daarnaast verloor de adel zijn traditionele autoriteit in het politieke en sociale geheel. De centraliserende staat monopoliseerde de politieke macht en andere groepen in de samenleving stelden de sociale bevoordeling van de adel in vraag. De morele basis waarop het adelschap was gebouwd, raakte ondermijnd. Hun politieke, economische en militaire rol werd immers succesvol onder vuur genomen. Adellijke heren waren vaak het middelpunt van spot. Toch verloor men niet overal het vertrouwen in deze gevestigde orde. De nieuwe groep geadelden nam immers zonder morele problemen hun adellijk leven en titel op.

Men kan echter stellen dat de 17 de en 18 de eeuw voor de adel zeker niet als een crisisperiode omschreven kan worden. Spreken van een transformatieperiode komt in dit geval beter tot zijn recht. Het wegvallen van de uiterlijke macht over de landbouwers inspireerde vele edellieden tot het zoeken van een compensatie in geld. Ze richtten zich nu op hun domeinen en probeerden de volledige bezitsrechten van hun gronden aan de pachters op te leggen. Daarnaast gingen adellijke grootgrondbezitters het zwaartepunt van hun investeringen verschuiven van onroerende naar roerende goederen. De adellijke inkomsten uit onroerende goederen liepen te Gent tijdens het midden van de 18 de eeuw nauwelijks op tot de helft van het totale vermogen. Op het eind van het Ancien Régime is de adel er met andere woorden in geslaagd om niet alleen de ideologische uitdaging het hoofd te bieden, zij heeft zich stevig verankerd in de nieuwe maatschappij en heeft zelfs misschien een sterkere positie verworven. 9

7 Van Den Berg M., ‘De adel in de 18 de eeuw: een leisure class?’, in: VERBESSELT J., VAN ERMEN R., VAN UYTEN R. e.a., De adel in het hertogdom Brabant (Brussel 1985) p. 170 8 JANSSENS P., ‘De Zuidnederlandse adel tijdens het ancien régime’ p. 446 9 SCOTT H.M., The European nobilities p. 9

47 3.2. Genealogische achtergrond van de adellijke grondbezitters te Dentergem en Oeselgem

Aan het einde van de 9 de eeuw en begin van de 10 de eeuw ontstond in Vlaanderen het heerlijk stelsel. Vlaanderen werd opgedeeld in kasselrijen en nog verder onderverdeeld in roeden. Wanneer het leenstelsel in onze streken doorgevoerd werd, valt moeilijk exact te achterhalen. De vroegste sporen van heren van de heerlijkheid Dentergem gaan terug tot de 11 de eeuw. In 1035 is er voor het eerst sprake van een zekere Libertus de Denterghem. 10 Pas in 1259 wordt een Willaume de Oulsenghien vermeld. Wie in de 12 de , 13 de en 14 de eeuw in het bezit was van de dorpsheerlijkheid Oeselgem, is echter niet bekend. 11 Dentergem kende tijdens de Late Middeleeuwen en tijdens de Vroegmoderne Tijd nog verschillende eigenaars zoals de Sint- Pietersabdij te Gent (eind 12 de eeuw-13 de eeuw?) of de families vander Zype (1390-1535) en Dolhain (1535-1566) en Lieven Huevick (1567-1578). 12 Ook Oeselgem behoorde zo toe aan de families van Uitkercke (1421 – 1441), van (1442– ca.1485), de Luceboone (ca.1485- 1510) en de Gruutere (1510-1607).13 De periode waarin deze adellijke grondbezitters leefden, overstijgt echter het tijdsbestek van deze verhandeling. In het kader van dit onderzoek doen deze personen en families met hun levensloop dan ook niets ter zake. Voor verdere lectuur hieromtrent verwijzen we u dan ook door naar de artikels van René De Clerq en Luc Goeminne (Oeselgem) en dat van Erik en Filip Bekaert (Dentergem). 14

In wat volgt bespreken wij de families die voor ons onderzoek van belang zijn. In de familiearchieven van deze adellijke grondbezitters bevinden zich namelijk enorm veel pachtcontracten, rekeningen, ontvangstboeken, briefwisseling, enz. waarop deze verhandeling werd gebouwd. Vooral de families Lanchals, de Kerchove, de Moerman en de Piers de Raveschoot bezaten aanzienlijke stukken grond en pachthoeven in Dentergem en Oeselgem. Zij vormen dan ook het onderwerp van de volgende paragrafen. We beseffen dat hierbij zeker enkele adellijke families worden vergeten die eveneens over gronden en pachthoeven konden beschikken in Dentergem en Oeselgem. Na het overlopen van de pachtcontracten bleek echter dat de families waartoe wij ons hier beperken voor deze parochies echter het belangrijkst waren, of toch althans de meeste sporen nalieten in de archieven.

10 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’, in: De Roede van Tielt 36 (2005) p. 3 11 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’, in: De Roede van Tielt 32 (2001) p. 3 12 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ pp. 4-13 13 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ pp. 4-7 14 ; DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ pp. 3-9; BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ pp. 3-24

48 3.2.1. De familie Lanchals

De geschiedenis van deze familie neemt een aanvang wanneer in 1440 in Brugge ene Pieter Lanchals geboren wordt als telg van een schrijnwerkersgezin. Ondanks zijn bescheiden komaf, wist deze zich op te werken tot vertrouwensman aan het hof van Maximiliaan van Oostenrijk die in die tijd in onze contreien de plak zwaaide. Geïnspireerd door zijn naam koos Pieter Lanchals, toen hij door Maximiliaan tot ridder werd geslagen, een zwaan als symbool voor zijn wapenschild. Via twee huwelijken integreerde Pieter Lanchals zich in de Brugse en in de landadel. Zo bekwam hij grote stukken leengoed. Aan zijn naam is ook een beroemde Brugse legende verbonden. 15 Zijn zoon Pieter verwierf onder andere de heerlijkheid Olsene.

In 1578 verwierf de familie Lanchals de heerlijkheid Dentergem. Jooris Lanchals, die stierf in 1597, kocht de heerlijkheid Dentergem van Lieven Huevick die zich om financiële redenen genoodzaakt zag om de heerlijkheid te verkopen. Jooris was gehuwd met Catherine van Schoonvelde, vrouw van Potterie. Hij schonk echter de heerlijkheid vrijwel onmiddellijk aan zijn enige zoon Pieter Lanchals. Deze huwde met Joanna de Manchicourt. Hij was meermaals burgemeester van Kortrijk en was ook heer van Olsene. Pieter werd in 1612 begraven in de kerk van Olsene. 16

Philips Lanchals had als enige zoon van Pieter Lanchals de heerlijkheden Dentergem, Olsene en Gottem gekregen. Verder was hij in 1622 hoofddeken van het land van Waas en zes jaar schepen van Gent. Hij huwde op 23 augustus 1606 met Florance de Gruutere, de erfdochter van Eksaarde, Zandvoorde, Oeselgem, enz. Door zijn huwelijk met Florance de Gruutere werd Philips ook heer van Oeselgem. 17 Hun huwelijk bracht twee kinderen voort: een dochter

15 De naam Pieter Lanchals wordt voor altijd verbonden met de Brugse zwanen. Hij was schout, baljuw en raadsheer van Maximiliaan van Oostenrijk. Vooral na de dood van Maria van Bourgondië in 1482 beleefde Brugge woelige tijden. Maximiliaan wilde de macht van de gemeenten breken en hen een maximum aan belastingen opleggen. Brugge was zijn eerste doelwit. Daarom sloten de Bruggelingen Maximiliaan een tijdlang op in het huis Craenenburg op de Markt. Vanuit een getralied raam was hij dagenlang getuige van de folteringen die men een aantal hem trouw gebleven edellieden en burgers oplegde alvorens ze onthoofd werden. Ook Pieter Lanchals verloor er letterlijk het hoofd: dit werd op een piek op de Gentpoort geplaatst. Aan deze echt gebeurde feiten voegt de legende toe dat Maximiliaan, éénmaal weer vrijgelaten en opnieuw aan de macht, de Bruggelingen verplichtte voor eeuwig ‘ langhalzen ’ of zwanen op de Reien te onderhouden. Deze tekst werd overgenomen uit: http://www.brugge.be/internet/nl/content/files/Toerisme/PT/Persteksten/Legende_Zwanen_Brugge.pdf (laatst geraadpleegd: 28/06/2007) 16 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 13 17 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 8

49 Jeanne-Philipine, die met Gaspar Damman huwde, en een zoon Maximiliaan-Antoon. Philips Lanchals overleed te Gent op 17 oktober 1637, vijf jaar na zijn echtgenote ( † 8 april 1632).18

Afbeelding 3.1: Philip Lanchals (1585-1637) 19

Maximiliaan-Antoon Lanchals was de wettige opvolger van Philips. Hij trad op 1641 in het huwelijksbootje met Joanna Van der Gracht, met wie hij één zoon had, Frans-Filips (° 1644) genaamd. Net als zijn vader werd hij hoofdschepen van het Land van Waas. 20 Op 10 januari 1645 werd zijn heerlijkheid Eksaarde door de Spaanse koning Filips IV tot baronie verheven, waardoor Maximiliaan-Antoon en zijn erfgenamen voortaan de titel van baron mochten voeren. Na zijn vroegtijdig overlijden op 19 augustus 1650 trad zijn jonge weduwe opnieuw in het huwelijk met de uit Firenze afkomstige kolonel Donate Allemani. 21

Frans-Filips of Francies-Philip Lanchals was zes jaar oud toen hij heer van Dentergem en Oeselgem werd. Op zeer jonge leeftijd huwde hij op 1 juni 1658 met Victoria-Désideria Allemani. Frans-Filips was veertien, Victoria-Désideria slechts een jaar ouder. Zij huwden in het kasteel van Kruishoutem. 22 Boven het portaal van de huidige kerk die gebouwd werd in 1855-1856 vinden we de wapenschilden van deze twee families terug. 23 Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Anna-Isabella, Margaretha-Francisca en Donaat-Maximilien-

18 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 13 19 Afbeelding overgenomen uit: BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 15 (Eigenaar: Roger de Kerchove de Denterghem, Waterloo) 20 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 8 21 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 13 22 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 21 23 Afbeelding overgenomen uit BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 20. De afbeelding toont twee door een kroon overspannen wapenschilden: een zwaan die in een rivier zwemt (Lanchals) en een rond schild met schuine balk (Allemani).

50 Francies. Zijn tweede dochter Margaretha-Francisca huwde in maart 1692 met Jan Piers, hoogpointer van de kasselrij Kortrijk. Deze familie liet later in haar patronimieke naam haar heerlijkheden Nieuwenhuize en Welle vervangen door Raveschoot. Vandaar wordt vanaf dan de naam Piers de Raveschoot gebruikt (cf. infra). Op 29 oktober 1677, nauwelijks 33 jaar oud, overleed Frans-Filips. Zijn weduwe hertrouwde met Jan-Frans Iddekinghe, heer van Cazele. 24

Afbeelding 3.2: Wapenschilden Lanchals en Allemani

De enige zoon, Donaat-Maximilien-Francies Lanchals, werd dus de nieuwe heer van Dentergem en Oeselgem. Hij huwde in 1695 met Marie-Antoinette Hangouart d’Avelin. Ook hij droeg dezelfde titels als zijn voorvaderen. Hij stierf kinderloos op 29 juni 1727 na maar liefst bijna 50 jaar aan het hoofd gestaan te hebben van de heerlijkheden Dentergem en Oeselgem. Hij werd begraven in Eksaarde bij Lokeren, de woonplaats van zijn familie. 25 In onze zoektocht naar het verleden van Dentergem vonden we dan ook talrijke archiefstukken terug die onder zijn bewind werden opgesteld. Donaat-Maximilien-Francies liet geen opvolger na. Zijn heerlijke bezittingen gingen dus over op zijn zus Anna Isabella.

3.2.2. De familie de Kerchove

Anna-Isabella Lanchals, geboren rond 1675, was de laatste barones van Eksaarde met die naam. Zij erfde alle bezittingen van haar broer. Op 29-jarige leeftijd huwde zij met Jan-Frans de Kerchove (° 1672 – fs. Joos x Maria-Joanna della Faille), heer van Etikhove, Vaulx en la Deuze. Zo kwamen de heerlijkheden Dentergem en Oeselgem in 1727 in handen van de

24 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 21 25 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 21

51 familie de Kerchove. 26 Jan-Frans overleed op 61-jarige leeftijd op 29 juli 1733. Zijn echtgenote overleed op 12 augustus 1735 en werd begraven in Olsene. 27

Afbeelding 3.3: Jan-Frans de Kerchove (1672-1733) 28

Het wapenschild van Dentergem bevat nog altijd een element dat verwijst naar deze adellijke familie. De duif met een olijftak in haar bek was immers een onderdeel van het wapenschild van de familie de Kerchove. 29 Tegen het zuidelijke transept van de kerk van Dentergem lieten de de Kerchoves ook een gravenkapel oprichten.

Afbeelding 5.4: Wapenschilden van de familie de Kerchove (links) en van Dentergem (rechts)

26 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 21 27 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 8 28 Afbeelding overgenomen uit: BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 19 (Eigenaar: Roger de Kerchove de Denterghem, Waterloo) 29 Afbeeldingen overgenomen uit: VAN HOOREBEKE G., Le nobilaire de Gand (Gent, 1849) p. 84; en www.dentergemonline.com (laatst geraadpleegd: 02/07/2007). Het wapenschild van de familie de Kerchove was geschaakt in zilver en lazuur met een schildhoofd van goud met een duif van sabel, houdend in haar bek een olijftak van sinopel (uit: DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 6)

52 Na het overlijden van Jan-Frans de Kerchove werden zijn feodale bezittingen verdeeld onder zijn drie zonen en dochter. De drie zonen werden zo de stamvaders van de verschillende takken de Kerchove. Engelber-Martin-Jozef ( † 21 februari 1748) had de titel geërfd van baron van Eksaarde en werd heer van het naburige Olsene, Etikhove en la Deuze. De dochter Caroline-Françoise ( † 17 april 1749) huwde met Jeroom-Olivier Limnander, heer van Zulte. Jan-Frans de Kerchove jr. werd geboren als de tweede zoon van Jan-Frans de Kerchove en werd op 29-jarige leeftijd heer van Dentergem. Zijn jongste broer Gerard-Ferdinand-Jozef was heer van Oeselgem en Gottem. 30 De vaste verblijfplaats van de familie de Kerchove was Gent. Nooit woonden zij in Oeselgem of Dentergem. 31

3.2.2.1.De familie de Kerchove de Dentergem

Jan-Frans de Kerchove de Dentergem (° 10 april 1702) huwde op 11 februari 1740 met Theresa-Isabella Van de Vivere (° 30 december 1706 - † 5 maart 1789). Hij overleed te Gent op 21 december 1756. Hun huwelijk bracht drie kinderen voort: Jan-Frans-Jozef, Charlotte- Maximilienne-Josefien en een kind dat stierf op jonge leeftijd. 32

Jan-Frans werd opgevolgd door zijn negenjarige zoon Jan-Frans-Jozef de Kerchove (° 31 juli 1747). Op 23 augustus 1773 huwde hij met Sabine della Faille (° 29 juni 1754 - † 12 oktober 1810). 33 Jan Frans-Jozef was meteen de laatste heer van de heerlijkheid Dentergem. Hij maakte het einde van het Ancien Régime mee en overleed op 13 juni 1813. 34

3.2.2.2.De familie de Kerchove de Ousselghem

De jongste zoon van Jan-Frans de Kerchove, Gerard-Ferdinand-Jozef, werd geboren op 30 juli 1709 en overleed op 3 mei 1763. Van 1752 tot 1758 was hij ook leenman van de kasselrij van de Oudburg te Gent. Hij huwde op bijna 27-jarige leeftijd op 14 juli 1736 met Marie- Anne-Colette de la Faille (° 13 maart 1704 – † 27 januari 1767). Samen brachten zij drie kinderen voort. 35

30 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 9 31 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 9 32 POPLIMONT C., La Belgique héraldique (Parijs 1867) p. 92 33 BEKAERT E. en BEKAERT F., ‘De heren van Dentergem’ p. 24 34 POPLIMONT C., La Belgique héraldique p. 92 35 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1859) p. 206

53 Hun zoon Emmanuel-Jan-Boudewijn de Kerchove d’Ousselghem (° 16 juni 1739 - † 5 januari 1815) was de zestiende en laatste dorpsheer van Oeselgem en Gottem. Hij huwde op 24 juni 1760 met Constance-Antoinette de la Tour Taxis, die echter twee jaar na hun huwelijk kinderloos stierf. De weduwnaar hertrouwde op 11 april 1763 met Maria-Francisca de Heems, die hem maar liefst veertien kinderen schonk. 36 Zij was de dochter van Jan-Baptist, baron van Heems, heer van Luchteren en Zeveren en onderbaljuw van Gent. 37 Volgens het landboek van 1770 bezat deze laatste heer van Oeselgem 62,41 ha land en was daarmee ruimschoots de grootste bezitter binnen de parochie Oeselgem. 38 Na zijn dood in 1815 werd hij bijgezet in het familiegraf op het kerkhof van Olsene.

3.2.3. De familie de Moerman

De familie de Moerman, oorspronkelijk afkomstig van Thérouanne (Terwaan, vroeger ook Terenburg in het vroegere Artesië), verhuisde tijdens de 16 de eeuw naar Kortrijk. In Kortrijk namen verschillende leden van de familie als schepen deel aan het bestuur van de stad.39 Voor deze verhandeling is deze familie vooral van belang omdat ze in het bezit was van één van de belangrijkste heerlijkheden van Dentergem, met name Oudewalle. We starten deze korte uiteenzetting dan ook met de eerste heer van Oudewalle, Robert-François Moerman.

Afbeelding 3.5: Wapenschild van de familie de Moerman 40

36 DE CLERCQ R. en GOEMINNE L., ‘De heren van Oeselgem’ p. 9 37 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) p. 206 38 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 174. Emmanuel-Jan-Boudewijn de Kerchove d’Ousselghem bezat in 1770 62,41 ha met in de Pontwijk: weide: 0,65 ha; in de Kerkwijk: een hofstede met een boomgaard: 0,65 ha, land: 17,37 ha, den Molendam: 0,15 ha, een bos met een omwalde motte: 0,24 ha, het Vennebos: 6,48 ha, bos: 1,63 ha, weide: 0,68 ha; en in de Neerhoek: een pachthof: 2,11 ha, het Molenhuis: 0,33 ha, land: ‘De kouter’: 10,32 ha, weiden: 10,02 ha. 39 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) p. 183 40 Afbeeldingen overgenomen uit: VAN HOOREBEKE G., Le nobilaire de Gand , p. 120

54 Robert-François de Moerman, heer van Oudewalle en Romais, werd geboren in Kortrijk in 1656. In 1711 verplaatst hij zijn residentie naar Gent, waar hij verblijft tot zijn dood. Op 26 augustus 1725 werd hij door Karel VI van het Heilig Roomse Rijk in de adelstand verheven en op 6 oktober 1725 verkreeg hij eveneens de toelating om groothandel te bedrijven zonder zijn adellijke rang te verloochenen. Net als zijn vader was hij licentiaat in burgerlijk en kerkelijk recht, maar hij was daarnaast ook schepen en daarna pensionaris van de stad Kortrijk. 41 Hij was gehuwd met Catherine-Thérèse van den Neste ( † 12 april 1759), met wie hij slechts één zoon had. Op 8 februari 1733 overleed Robert-François te Gent. 42

François-Robert de Moerman d’Oudewalle, geboren in juni 1695, was tijdens zijn leven onder andere burgemeester van Kortrijk (1738), hoogpointer van de kasselrij Kortrijk (1740) en raadgever en auditeur van de rekenkamer in Brussel. In 1762 nam hij ontslag uit deze functies. De keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk toonde haar erkentelijkheid tegenover François-Robert. Hij werd door haar op 24 januari 1764 wegens zijn goede diensten benoemd tot burggraaf van Harelbeke.43 François-Robert huwde op 13 april 1716 met Catherine- Thérèse Robette ( † 22 augustus 1761), dochter van Jean, heer van Bergen ter Linden, de Leystraete. Dit huwelijk bracht vier zonen en twee dochters (waarvan er één overleed op jonge leeftijd) voort. Na de dood van François-Robert de Moerman gingen de feodale bezittingen over in handen van Robert-Jean. Robert-Jean, de oudste zoon, werd burggraaf van Harelbeke, heer van Oudewalle, Ledeghem, Voorhoute, Ayshove, Varent, enz. 44

Robert-Jean de Moerman, burggraaf van Harelbeke en heer van Ledeghem, Ayshove, Oudewalle, Voorhaute, Varent, enz. werd in Gent geboren op 12 februari 1717. Hij was hoogpointer van de kasselrij van Kortrijk (1743) en grootbaljuw van het Land van Waas (1754). Op 3 september 1746 trad hij in Gent in het huwelijk met Françoise Jeanne Baptiste Maelcamp (of Malcampo), dochter van Jacques-Fortutunat en Sabine-Jeanne du Bois. Hij overleed in Gent op 20 mei 1777. 45

Wat er gebeurde met de heerlijkheid Oudewalle na de dood van Robert-Jean kunnen we niet met zekerheid vertellen. Vast staat echter dat de douairière van zijn broer Emmanuel-Bernard

41 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) p. 183 42 VAN HOOREBEKE G., Le nobilaire de Gand , p. 121 43 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) p. 183 44 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) pp. 183-184 45 POPLIMONT C., La Belgique héraldique p. 320

55 de Moerman haar rechten op Oudewalle waarnam. Zij kocht immers in 1764, na de dood van haar man, ook de heerlijkheid Hecke die in de onmiddellijke omgeving van Oudewalle gelegen was. 46 Ook gaf zij de opdracht om een schandpaal op te richten op haar heerlijkheid. 47 Emmanuel-Bernard werd geboren op 5 januari 1725 en huwde op 5 september 1761 Anne- Marie Maelcamp (of Malcampo), de dochter van Etienne en Anne van de Woestyne. Zij kregen één dochter Marie-Françoise (° 2 september 1762 – † 29 april 1795) die haar hele leven celibatair bleef. Emmanuel-Bernard de Moerman, die tijdens zijn leven ook raadsheer was in de Raad van Vlaanderen, overleed op 22 januari 1764. 48

3.2.4. De familie de Piers de Raveschoot

Het geslacht Piers is afkomstig uit Engeland. Een zekere Piers Gaveston, geboren rond 1280, had bindingen met het Engelse hof. Hij fungeerde als vertegenwoordiger van dit hof in het toenmalige Frankrijk. Na meerdere onenigheden met de Franse hoge adel werd hij verbannen en vermoord. Sporen van de familie werden echter teruggevonden in de omgeving van Sint- Omer, waar ze de feodale rechten bezaten van de heerlijkheid Monnecove of Moninkhove. 49 Voor ons is deze familie slechts van belang vanaf het huwelijk van Jan Piers met Margaretha- Francisca Lanchals. Zij gingen een wettig huwelijk aan op 19 maart 1692 en een kerkelijk huwelijk op 24 april 1692. 50 Voor het eerst bezat een lid van de familie Piers grond in Dentergem en in Oeselgem, maar vooral ook in Olsene en Zulte. Jan Piers overlijdt op 2 maart 1706. Zijn vrouw Margareta blijft leven tot 21 oktober 1721. 51 Zij behartigde tot dan de belangen van de familie in Oeselgem en Dentergem inzake pachten en pachtcontracten. 52

Het koppel kreeg zeven kinderen: François, de heer van Nieuwenhuyse († 27 februari 1759), de oudste zoon die zijn hele leven ongehuwd bleef, Marie-Anne-Françoise-Dorothée, Jeanne- Jacqueline, dame van Moninckhoven (°1696 – † 28 februari 1759) die slechts één dag na haar broer François overleed, Mari-Madeleine-Françoise-Désirée, Marie-Marguerite (12 april 1702 – † 8 mei 1766), dame van Terkerken, Françoise (op jonge leeftijd overleden) en Jan-Karel- Ignaas Piers. Jan-Karel-Ignaas was het tweede kind van Jan Piers en was heer van Welle en

46 R.A.G., de Moerman d’Harlebeke , nr. 667 47 BEKAERT E. en HOLLEVOET F., ‘Een nieuwe schandpaal voor Oude Walle’ p. 4 48 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1851) p. 184 49 http://kasteelvanolsene.be/Geschiedenis.html (laatst geraadpleegd: 3/07/2007) 50 Zie ook onder ‘5.2.1. De familie Lanchals’ 51 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1865) p. 246 52 R.A.G., Piers de Raveschoot, 1376

56 hoogpointer van de kasselrij van Kortrijk. Hij huwde op 15 juni 1732 met Marie-Théodore Triest, de dochter van Jean-François Triest, heer van Raveschoot. Vanaf dan mocht de familie de naam de Raveschoot aan de familienaam toevoegen. Jan-Karel-Ignaas overleed op 1 januari 1767 en werd begraven in Olsene. Zijn vrouw overleed zeven jaar vroeger op 8 juni 1760 en werd bijgezet in de grafkelder van de familie Triest. 53 Jan-Karel-Ignaas bezat heel wat gronden in Oeselgem (maar ook in Dentergem en Olsene). 54 Dit blijkt uit het landboek van Oeselgem uit 1770, waar hij ondanks zijn overlijden drie jaar voor het opstellen van het landboek, nog altijd als eigenaar staat vermeld. Zijn opvolger(s) bezaten volgens dit landboek 30,41 ha, waarmee hij de op één na grootste grondbezitter was van Oeselgem. 55 Ook de zussen van Jan-Karel-Ignaas, vooral Jeanne-Jacheline, de dame van Moninckhove en Marie- Marguerite, dame van Terkerken, en zijn broer François gingen zich actief bemoeien met het grondbeheer zoals blijkt uit enkele pachtcontracten. 56

Afbeelding 3.6: Wapenschild van de familie Piers 57

De bezittingen van Jan-Karel-Ignaas en Marie-Théodore Triest werden na hun dood verdeeld onder de kinderen. Zij kregen samen vier kinderen, waarvan er één op zeer jonge leeftijd overleed. Karel-Frans-Jozef Piers (° 24 april 1733 - † 23 januari 1795) werd heer van

53 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1865) p. 247 54 Jan-Karel-Ignaas Piers had door het testament van zijn maternele oom Donaat-Maximilien Lanchals het kasteel van Olsene en een groot aantal goederen te Oeselgem en Olsene ontvangen. In Olsene bezat deze 174 ha. 55 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 174 DE CLERCQ R., GOEMINNE L., VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem’ p. 171. In het landboek staat vermeld: Piers Jan-Karel-Ignaas, heer van Nieuwenhuyse, erven: Pontwijk: een weide als aard aan de leie: 0,35 ha, land: 1,14 ha, weide: 1,46 ha; Kerkwijk: een hofstede: 1,01 ha, land: 16,28 ha, bos: 3,72 ha; Neerhoek: land: 1,14 ha, weide: 5,31 ha. Totaal: 30,41 ha. Er zijn volgens de auteurs nog twijfels wie de erven van de heer van Nieuwenhuyse waren. Met de erven worden waarschijnlijk de kinderen van Jan-Karel-Ignaas en zijn vrouw Maria-Theodora Triest bedoeld. Hun ouders waren namelijk allebei overleden voor het opstellen van het landboek. Een andere mogelijkheid is dat met de heer van Nieuwenhuyse zijn broer François bedoeld wordt. Deze droeg zeker de titel van heer van Nieuwenhuyse. Deze laatste mogelijkheid is echter onwaarschijnlijk omdat deze ongehuwd overleed in 1759. 56 R.A.G., Piers de Raveschoot , nr. 1366, 1376 en 1381 57 Afbeelding overgenomen uit: de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1865) p. 244

57 Nieuwenhuyse en (laatste) heer van Welle. Hij was in 1789 en 1790 schepen van de Keure van Gent en huwde met een lid van de familie de Kerchove. Augustijn-Hyacinth-Jozef Piers (° 22 november 1737 - † 21 februari 1809) werd heer van Raveschoot. Hij huwde in Waasmunster op 25 april 1776 met Marie-Jossine de Neve (° 30 december 1744 - † 18 april 1806). 58 Beiden maakten zij dus het einde van het Ancien Régime mee. Vooral Augustijn Piers behartigde veel van de feodale belangen van de familie in Dentergem en Oeselgem, zoals blijkt uit vele pachten die hij onder zijn autoriteit afsloot.59 Naast deze twee was er ten slotte de jongste broer, Frans-Jozef-Theodoor Piers, die in de context van deze verhandeling minder belangrijk is.

3.3. De administratie van de bezittingen van de adellijke grondbezitters

De eigenaars zelf bezochten zelden hun bezittingen in Dentergem en Oeselgem. Liever hielden zij zich op in de steden. 60 Onze adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem resideerden, met uitzondering van de familie Piers die lange tijd in woonde, bijna allemaal in Gent. Omdat de ruimtelijke afstand tussen de eigenaar en zijn pachters toenam, verloren eigenaars het fysieke contact met hun pachtgoederen. Dit leidde er onder meer toe dat noodzakelijke investeringen op de pachtgoederen de nodige vertraging opliepen. De adellijke grondbezitters cultiveerden tevens een negatief beeld van de plattelandsbevolking. In hun ogen was de plattelandsbevolking en –samenleving barbaars en achterlijk. In sommige pachtcontracten werd een clausule opgenomen waarin de eigenaar het recht behield om op de pachthoeve te overnachten. 61 Onder de bestudeerde pachtcontracten van Dentergem en Oeselgem kon er echter geen enkel weerhouden worden waarin een dergelijke voorwaarde werd opgenomen. Bovendien hadden pachtgoederen hun rol als voedselleverancier voor de eigenaar verloren. De relatieve militaire en politieke rust tijdens de 18 de eeuw bracht de voedselbevoorrading van de steden, waar deze eigenaars verbleven, niet meer in het gedrang, zodat de eeuwenoude subsistentierol van pachtgoederen verdween. 62 Pachtgoederen werden zo herleid tot puur economische inkomstenbronnen zonder veel symboolwaarde. Sociaal prestige werd niet langer aan landelijke bezittingen gekoppeld.

58 de STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse de Belgique (Brussel 1865) pp. 247-248 59 R.A.G., Piers de Raveschoot , nr. 1366, 1376 en 1381 60 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 65 61 CASTELAIN R., ‘Pachtvoorwaarden voor grote bedrijven’ p. 179 62 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 65

58 Slechts weinig families stonden dan ook zelf in voor het beheer van hun roerende en onroerende goederen. De meeste families deden voor de praktische aspecten van de administratie een beroep op personen die over een bepaalde financiële en/ of juridische kennis beschikten. 63 De organisatie van de functies betreffende het goederenbeheer van de adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem zag er ongeveer als volgt uit.

ADELLIJKE EIGENAAR

(ALGEMENE ONTVANGER)

LOKALE ONTVANGER

PACHTERS INWONERS VAN DE HEERLIJKHEID IN HET BEZIT VAN HEER

Figuur 3.7: Organogram van het goederenbeheer van de adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem

Indien er, en dit is zeker niet overal het geval, een algemene ontvanger werd aangesteld door de adellijke families werd deze belast met het toezicht en beheer van de verschillende bezittingen: hij stond in voor de inning van de pachten en heerlijke renten, maakte pachtcontracten op, benoemde officieren, correspondeerde met de pachters, enz. Als ontvanger moest hij ook nagaan of de pachters geen schade berokkenden aan de pachtgoederen. 64 Voor sommige pachters was het dan ook van belang op goede voet te leven met deze personen. Hoewel het de eigenaar was die finaal de beslissingen nam, oefenden de algemene ontvangers immers een grote invloed uit op het goederenbeheer van hun meesters. In de heerlijkheid Steenhuize kregen de ontvangers als vergoeding hiervoor een percentage van de opbrengst. Het hoeft dan ook niet gezegd te worden dat deze hun werk nauwkeurig uitvoerden. Hoe nauwkeuriger de inning immers werd uitgevoerd, des te meer stegen hun inkomsten. 65

63 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 43 64 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 45-46 65 SCHOLLIERS E., ‘Prinsen en boeren in de vrijheerlijkheid Steenhuize’ in Het Land van Aalst 40 (1988) p. 164

59

Als gevolg van de grote geografische spreiding van het grondbezit van deze adellijke families, werd een deel van de bevoegdheden van de algemene ontvanger overgeheveld naar de plaatselijke ontvangers. 66 De algemene ontvanger kon hierbij beschikken over een netwerk van lokale ontvangers die hem op de hoogte hielden van wat er zich afspeelde binnen hun heerlijkheden. Lokale ontvangers werden door de heer aangesteld. 67 Voorbeelden van dergelijke lokale ontvangers te Dentergem waren: Joos Vanden Berghe, Joannes Galle, Guillibertus d’Amours, Laurens d’Haveloose, Carel Carbonelle, enz.68 Deze ontvangers op lokaal niveau waren de belangrijkste informanten van de eigenaars. Ze stonden immers, vaak als inwoners van dezelfde parochie, dicht bij de plaatselijke bevolking en waren goed op de hoogte van lokale toestanden. Wanneer beslissingen moesten genomen worden, deed men vaak een beroep op hun kennis. Dit resulteerde in een zekere macht over de lokale bevolking. Zo werd pachter Philippe Vermeersch bijvoorbeeld van zijn pachthoeve Oudewalle verwijderd, nadat ontvanger Carel Carbonnelle een negatief advies had gegeven om Oudewalle verder aan Philippe Vermeersch te verpachten. Hoewel Philippe Vermeersch ook baljuw was van Oudewalle, haalde niet toevallig de ontvanger, die doorgaans dichter bij de eigenaar stond, hier de bovenhand. 69

Helemaal onderaan op het organigram vinden we ten slotte de pachters terug. Zij kwamen zelden in contact met de algemene ontvanger, laat staan met de eigenaars. Wanneer er toch contact moest opgenomen worden, gebeurde dit indirect via de lokale ontvanger, die zo de culturele en mentale kloof kon helpen overbruggen. 70 De wereld van de adellijke grondbezitters was immers een wereld waarvan de modale 18 de eeuwse landbouwer zich waarschijnlijk geen voorstelling kon maken. 71 Toch waren zij voor hun bestaan in grote mate afhankelijk van deze grootgrondbezitters.

66 De familie Moerman d’Harlebeke beschikte zo bijvoorbeeld over pachtgoederen die verspreid lag over drie arrondissementen in West-Vlaanderen (o.a. Kortrijk en uiteraard Tielt), over vier Arrondissementen in Oost- Vlaanderen en over telkens één arondissement in de provincies Antwerpen en Brabant 67 SCHOLLIERS E., ‘Prinsen en boeren in de vrijheerlijkheid Steenhuize’ p. 164 68 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 721, 722, 723; R.A.G., Schenking Lippens, nr. 55; S.A.G., Lanchals, nr. 332, 1978 69 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670. Deze zaak wordt uitgebreider behandeld onder hoofdstuk 6.3.3. 70 HAINSWORTH D.R., Stewards, lords and people pp. 48-74 71 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 48

60 3.4. Besluit

De adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem zijn een typevoorbeeld te noemen van wat in de vakliteratuur als de opgang van de ‘bourgeoisie parlementaire’ wordt omschreven en waarbij het prestige van het grondbezit later via een intellectuele en politieke promotie zal versterkt worden. Deze families van grootgrondbezitters stonden aan de top van de toenmalige samenleving. Vele leden van deze families wisten zich dan ook ten volle in de ambtenarij en de politiek door te zetten, en bekleedden aantrekkelijke functies. Aan het eind van het Ancien Régime bevond de opbouw van het familiale patrimonium zich op een hoogtepunt. Dit verklaart mede waarom we bij het onderzoeken van de pachtcontracten het best zijn ingelicht over de periode net voor het einde van het Ancien Régime.

Veel van de adellijke eigendommen verloren hun subsistentierol voor de eigenaars en mede door de grote fysische en mentale afstand tussen de pachter en de eigenaar werden de pachtgoederen herleid tot puur economische inkomstenbronnen. Aan het bezitten van grondeigendommen was niet langer een sociaal prestige verbonden, zodat enkel de financiële opbrengsten van deze goederen voor de eigenaars van belang waren.

Om deze inkomsten te verzekeren, konden de adellijke eigenaars beschikken over een heuse hiërarchisch geordende ambtenarij, waarbij een algemene ontvanger en zijn lokale vertegenwoordigers de tussenschakels waren tussen de adellijke eigenaars en de pachters.

61 4. Het pachtcontract in Dentergem en Oeselgem tijdens de 18 de en de eerste helft van de 19 de eeuw

Bij de studie van pachtcontracten is vooral aan de streek van Kortrijk nauwelijks aandacht besteed. 1 Bij een studie van de lokale landbouw kan men nochtans onmogelijk voorbij gaan aan de pacht en de impact daarvan op het lokale leven. Met het begrip pacht bedoelen wij in de eerste plaats de huur van gronden en huizen. Dit huren van gronden en huizen gebeurt door één of meerdere personen aan één of meerdere eigenaars, die zowel natuurlijke personen als instellingen kunnen zijn. Tussen deze eigenaars en deze huurders werd een contract opgesteld waarin de overeenkomst beschreven werd. De eigenaars van de gronden te Dentergem en Oeselgem kwamen hoger aan bod. In dit hoofdstuk focussen wij ons op de pachtcontracten die terug te vinden zijn in de familiearchieven van deze grondeigenaars. 2 Deze verhuurden bedrijven en percelen aan de lokale bevolking, die daarom niet van Dentergem of Oeselgem zelf afkomstig hoefden te zijn. De volgende contracten werden terug gevonden.

Tabel 4.1: Pachtcontracten per parochie Dentergem Oeselgem Totaal

Aantal contracten van niet-hoeven 17 46 63 Aantal contracten van hoeven 13 21 34

Totaal 30 67 97

Verrassend is dat we hier, en dan zeker voor Oeselgem, heel veel pachtcontracten konden terugvinden waarbij een bedrijf in pacht wordt gegeven. Heel wat van deze pachtcontracten werden opgesteld door of in opdracht van de familie Piers de Raveschoot. In Dentergem vonden wij slechts 13 gevallen waarbij een hofstede wordt verpacht. Het gaat hierbij slechts om twee verschillende hoeven: het Vijvergoed en vooral Oudewalle. De meeste pachtcontracten voor percelen die wij konden terugvinden hadden ook betrekking op gronden

1 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 33-54 2 Voor het onderzoek baseerden wij ons hoofdzakelijk op de volgende archiefstukken: R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5976 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 R.A.G., de Potter d’Indoye, nr. 519 R.A.G., de Moerman d’Harlebeke, nr. 670 in Oeselgem. Veel van deze gronden waren opnieuw in het bezit van de familie Piers de Raveschoot. Deze familie bleef ook, zelfs tot in de twintigste eeuw, de streek rond Oeselgem en dan vooral de buurgemeente Olsene domineren.

Naast een verdeling van de pachtcontracten per parochie, kunnen wij deze overeenkomsten ook per periode rangschikken. Eén pachtcontract werd hierbij niet opgenomen. In het pachtcontract, opgesteld in 1787, werd namelijk geen datum vermeld waarop de pacht zou ingaan. Er werd wel gestipuleerd dat ‘ het eerste jaer pagt cours ende ingang nemen sal met het overlyden van den nog geseyden Francis Lippens verpagter ’. 3 Wanneer pachter Joseph Tytgat, die al dan niet toevallig, zo blijkt uit een later gedateerd pachtcontract, gehuwd bleek te zijn met Anne Caroline Lippens, dan effectief de hoeve in gebruik kon nemen, konden wij niet achterhalen.

Tabel 4.2: Pachtcontracten per tien jaar Periode Diverse gronden Hoeven Totaal

1690-1699 1 1 1700-1709 0 1710-1719 1 1 1720-1729 3 3 1730-1739 4 4 8 1740-1749 2 4 6 1750-1759 3 2 5 1760-1769 3 3 6 1770-1779 16 4 20 1780-1789 32 3 35 1790-1799 3 2 5 1800-1809 0 1810-1819 1 1 1820-1829 2 2 1830-1839 1 1 1840-1849 1 1 1850-1859 1 1

Totaal 63 33 96

De contracten aangaande hoeven zijn vrij goed verspreid over de 18 de en 19 de eeuw. Het is aan de hand van deze contracten dan ook mogelijk om de evolutie over iets langere termijn te schetsen. Wanneer we daarentegen de perceelspacht willen bestuderen, merken we dat deze

3 R.A.G., de Potter d’Indoye, nr. 519. Daarbij kan nog opgemerkt worden dat Francis Lippens vrijwel zeker niet van adel was. Hij was met absolute zekerheid zelf een inwoner van Oeselgem. Later kwam de hofstede wel in handen van de adellijke familie Soenens terecht.

63 contracten te situeren zijn binnen een periode die zich uitstrekt over nauwelijks 60 jaar. Voor zowel de eerste drie decennia van de 18 de eeuw als voor de 19 de eeuw werd geen enkel contract teruggevonden waarin een perceel werd verpacht. Waarschijnlijk is dit te wijten aan de staat van de archiefbronnen. Op twee na werden alle percelen verpacht door de familie Piers de Raveschoot. Geen enkel ander familiearchief bevat 18 de of 19 de eeuwse contracten waarbij percelen werden verpacht. Waarschijnlijk werd ook, in tegenstelling tot de bedrijfspacht, door de adellijke families zelf heel weinig aandacht geschonken aan de verpachting van percelen. Soms werd er helemaal geen contract opgesteld in het geval van perceelspacht. 4 Uit het vorige kunnen we besluiten dat de studie van de perceelspacht in dit geval betrekking zal hebben op de periode 1735-1795. De bedrijfspacht in Dentergem en Oeselgem kan gevolgd en bestudeerd worden over bijna anderhalve eeuw.

4.1. De ‘ costumen ’ en de pacht

Het is niet vreemd dat er in een agrarische samenleving, waarin een groot deel van de grond en de bedrijven wordt gepacht, veel aandacht wordt besteed aan pacht en pachtcontracten in de costumen. In de 18 de eeuwse uitgegeven ‘ costumen der stede ende casselrye van Cortrycke ’ werd aan de pacht zelfs een aparte rubriek gewijd ‘ Van hueringen, ende verhueringen, pachtingen, ende verpachtingen ’. 5 Om de bepalingen in de costumen te kunnen bestuderen maakten wij, net als Vandewalle, een onderscheid tussen de volgende categorieën: 1. Algemene pachtvoorwaarden; 2. Bijzondere pachtvoorwaarden: Aangaande gebouwen; Aangaande straten en wegen; Aangaande akkerland; Aangaande weiden; Aangaande bomen en hagen; Aangaande de betalingen; 3. Einde van de pacht.6

4 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 53 5 DE GOESIN P., Costumen 351 p. In wat volgt wordt telkens verwezen naar deze costumen, waarbij telkens verwezen wordt naar de rubriek met een Romeins cijfer en naar het nummer van dit artikel. 6 VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontract in westelijk Vlaanderen 1550-1675’ pp. 7-8

64 Op basis van dit schema willen wij dieper ingaan op de bepalingen over de pachtcontracten in de Kortrijkse costumen. De costumen zijn immers de algemeen geldende regel wanneer bepaalde voorwaarden niet specifiek in het pachtcontract vermeld worden. In vrijwel alle contracten wijst men er ook op dat de bepalingen die niet terug te vinden zijn in het contract zelf, de algemeen geldende regels van het Kortrijkse costumiere recht zijn.

4.1.1. Algemene pachtvoorwaarden

Onder algemene pachtvoorwaarden, worden voorwaarden in de ruimst mogelijke betekenis begrepen. Algemene pachtvoorwaarden bevatten hier alle bepalingen die verband houden met het sluiten van een contract.

De costumen zeggen niet hoe een pachtovereenkomst tot stand moet komen. Er werd niet vermeld wie al dan niet grond mag verpachten of pachten. Ook werd niets gezegd over de manier waarop de percelen of bedrijven in pacht genomen moesten worden. De huizen en bedrijven mochten zowel in loyale pacht, in pachtgave als in ‘ water en wind geweert ’ gegeven worden. 7 De termijn voor de pachtcontracten mocht niet langer zijn dan 3, 6 of 9 jaar. 8

Er werd duidelijk gesteld dat de pachters de pachtgoederen niet verder mochten verpachten, noch ten dele noch in het geheel, zonder toestemming van de eigenaar. De eigenaar kon de pacht verbreken en de pachters hadden daarbij geen enkel recht op een vergoeding. Maar dit kon enkel wanneer de eigenaar daartoe een beslissing nam binnen het jaar na het moment waarop hij in kennis werd gesteld van de onderpacht. Wanneer de pachter echter om de toestemming vroeg om het goed verder te verpachten, moest de eigenaar van de grond of hoeve onmiddellijk zijn toestemming of weigering meedelen. Wanneer de pacht, in de beide gevallen, toch doorging, moesten de voorwaarden die werden opgesteld in het oorspronkelijke pachtcontract gerespecteerd blijven.9

Omdat men wegens het precaire bestaan nooit zeker wist of een pachttermijn door de pachter volledig kon worden uitgedaan, werd toch de mogelijkheid voorzien om de continuïteit op de bedrijven of landen te waarborgen. De weduwe of de erfgenamen van de pachter hadden het

7 DE GOESIN P., Costumen p. 18, VII, nr. 14 8 DE GOESIN P., Costumen p. 16, VII, nr. 4 9 DE GOESIN P., Costumen pp. 16-17, VII, nr. 5

65 recht om de pachttermijn uit te doen, natuurlijk wel op voorwaarde dat zij de pachtsom bleven betalen. Zij moesten vooral ook in staat zijn om het bedrijf of de landen te onderhouden en te bewerken. Zij mochten deze goederen ook niet opsplitsen, tenzij met de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar. 10 Indien de beide partijen niet tot een overeenkomst wilden of konden komen omtrent de toekomst van de goederen, sprak het voor zich dat de eigenaar opnieuw over zijn goederen kon beschikken.11

4.1.2. Bijzondere pachtvoorwaarden

In de 18 de eeuwse costumen werden enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de huizen en andere gebouwen op de verpachte goederen. Heel algemeen werd gesteld dat de pachter de gebouwen op de goederen gedurende zijn pacht moest onderhouden. Er werd in de costumen, net als in vele pachtcontracten, veel aandacht besteed aan de strooien daken. In de costumen werd zelfs vermeld hoe dik die moesten zijn, en dat deze goed moesten aansluiten op de bovenrand van de muren. 12 De pachter moest de nodige herstellingen aan de daken uitvoeren, zonder dat hij daarvoor een vergoeding of een vermindering van zijn pacht aan de eigenaar kon vragen. 13 Verder was de pachter ook verplicht de ‘solementen’ van de gebouwen te onderhouden. Wanneer deze van aarde waren, moesten ze hersteld worden op kosten van de pachter, indien ze van steen waren op kosten van de eigenaar. 14 Wanneer de pachter op de gepachte goederen op eigen kosten een nieuw gebouw had opgericht met instemming van de eigenaar, kon die eigenaar vrij over deze gebouwen beslissen. Hij kon ze laten staan en daarvoor een gepaste vergoeding aan de pachter betalen, maar hij kon ze ook gewoon laten afbreken, zonder daarvoor een vergoeding te betalen.15

De wegen gelegen op het gepachte goed en in de omgeving daarvan moesten door de pachter hersteld en onderhouden worden in hun oorspronkelijke staat. Hij moest de arbeid die daartoe nodig was verrichten zonder dat hij recht had op een vermindering van de pachtsom, tenzij dit tussen de pachter en de eigenaar anders werd afgesproken.16 Zeker vanaf 1764 werd daar, ook in de pachtcontracten, veel aandacht aan geschonken. Op 3 maart 1764 werd vanuit Brussel

10 DE GOESIN P., Costumen p. 16, VII, nr. 2 11 DE GOESIN P., Costumen p. 16, VII, nr. 3 12 DE GOESIN P., Costumen p. 20, VII, nr. 24 13 DE GOESIN P., Costumen p. 20, VII, nr. 25 14 DE GOESIN P., Costumen p. 20, VII, nr. 24 15 DE GOESIN P., Costumen pp. 21-22, VII, nr. 33 16 DE GOESIN P., Costumen p. 21, VII, nr. 30

66 immers een ordonnantie ‘ portant réglement pour la visite et l’entretien des chemins, ponts et aqueducs dans la Flandre ’ opgelegd. Te veel wegen waren volgens de overheid immers in slechte staat. Volgens de centrale overheid was de belangrijkste oorzaak daarvan ‘dat de eygenaers ofte gebruykers der landen paelende jegens de publique wegen, deselve op vele plaetsen hebben ingenomen, ofte met bomen beplant’, en wat erger is ‘dat deselve gemeene wegen ofte straeten ten deele hebben bestaen in cheynse uyt te geven om daerop huysen te bouwen, alles by openbaere usurpatie ende tot groot nadeel van het publiek, hetgone altyd heeft moeten hebben, ende alsnoch moet genieten het vry en ongehindert gebruyk der heirbaenen ende gemeyne wegen, op hunnen behoorelyke breedte ’. 17

Het gebruik van het akkerland werd aan enkele bepalingen onderworpen. Deze voorwaarden beschermden meestal de belangen van de eigenaar. Vanzelfsprekend mocht de pachter de akkerlanden niet uitputten. Daarom mocht hij maximaal twee vruchten op een stuk akkerland zaaien en het derde jaar moest hij dit stuk land braak laten liggen. 18 Wie de gronden toch ging verwaarlozen of uitputten werd daarom niet van het goed geweerd, maar werd wel verplicht om het dubbele van de pachtprijs van elk stuk uitgeputte grond aan de eigenaar te betalen. 19 Om toch enigszins de vruchtbaarheid van de grond te verzekeren werden de pachters verplicht om de mest die op de hoeven werd geproduceerd daar ook te laten. Wie deze mest toch verkocht of transporteerde, moest aan de eigenaar een schadevergoeding betalen. Ook het stro dat op deze landen werd geoogst moest daar ter plaatse blijven. 20

Over weiden waren de costumen vrij kort. Het werd niet verboden om nieuwe weiden aan te leggen. Weiden scheuren en transformeren tot akkerland mocht daarentegen niet zonder de toestemming van de eigenaar. Wie de gepachte weilanden toch bezaaide met koren, even, ‘maertsche ’ of andere vruchten moest daarvoor aan de eigenaar een vergoeding betalen. 21

Veruit de meeste bepalingen in de costumen behandelden de bomen en de hagen. Deze kostbare brandstof was immers op vrijwel alle bedrijven en landerijen aanwezig, vooral in de vorm van wilgen en eiken. Hierbij beschermden de costumen ook duidelijk de belangen van

17 VERHAEGEN P. en DE LE COURT J., Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, Troisième Serie. – 1700-1794, (Brussel 1897) Vol. 9, pp. 77-82 18 DE GOESIN P., Costumen p. 18, VII, nr. 15 19 DE GOESIN P., Costumen p. 20, VII, nr. 26 20 DE GOESIN P., Costumen p. 18, VII, nr. 16 21 DE GOESIN P., Costumen p. 19, VII, nr. 22

67 de eigenaar. De pachter stond in voor het onderhoud van de bomen. 22 De eigenaar mocht echter op elk moment bomen laten snoeien en omhakken zonder daarvoor ook maar enige vergoeding aan de pachter te moeten betalen. 23 De pachter mocht dan weer geen jonge bomen kappen die ouder waren dan negen jaar, tenzij hij die bomen zelf had aangeplant tijdens een voorafgaande pachttermijn. 24 Wanneer in de pachtcontracten de ouderdom van het hout niet vermeld werd, was het de pachter verboden om eiken jonger dan negen jaar of nieuwe bomen die geen zeven jaar oud waren te kappen. 25 Wanneer de ouderdom van de bomen wel vermeld werd, moest bij het aflopen van de pacht een vergoeding betaald of ontvangen worden, al naargelang de nieuwe toestand van deze bomen. 26 Om bossen en hagen te beschermen, werd aan de pachter een verbod opgelegd om deze te roden, en daar akkerland van te maken zonder de toestemming van de eigenaars. Er kon door de eigenaar een schadevergoeding worden geëist indien de pachter zich hier niet aan hield. 27 Ten slotte werden ook maatregelen genomen tegen de beschadiging van het bos door dieren. De pachter mocht zijn paarden, koeien, schapen, geiten of andere dieren niet door bossen drijven of ze daar laten grazen. Alweer werd aan deze overtreding een schadevergoeding verbonden. 28

Uiteraard werd in de costumen aandacht besteed aan de betaling van de pachtsom. Bij nalatigheid van betaling van de pachter, werd aan de eigenaar het recht gegeven de goederen en meubelen die de pachter op het pachtgoed bracht, en de vruchten die hij er gewonnen had, in beslag te nemen om de lopende pacht of achterstallige pachten en leningen te kunnen recupereren. 29 Dit overkwam onder andere de onfortuinlijke pachter Pieter De Coene. Deze pachtte in 1728 een hofstede in Oeselgem. In 1732 gaf hij aan de baljuw de toestemming om zijn vee, wagens, ploegen, huisraad en andere goederen op de pachthoeve te verkopen om met die opbrengst zijn openstaande schulden aan de parochie te kunnen betalen. Later eiste François Piers, de eigenaar van de hofstede, echter ook zijn deel van de opbrengst op. De inmiddels onvindbare Pieter De Coene was hem immers nog een hele som schuldig. 30 Verder werd nog bepaald dat de betalingen van de pachten in de Kasselrij van Kortrijk voor de ene

22 DE GOESIN P., Costumen p. 19, VII, nr. 19 23 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 9 24 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 10 25 DE GOESIN P., Costumen p. 19, VII, nr. 18 26 DE GOESIN P., Costumen pp. 18-19, VII, nr. 17 27 DE GOESIN P., Costumen p. 19, VII, nr. 21 28 DE GOESIN P., Costumen p. 19, VII, nr. 20 29 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 8 30 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

68 helft met Kerstmis en voor de andere helft met Sint-Jan (24 juni) vallen, tenzij er andere regelingen werden getroffen. 31

4.1.3. Einde van de pacht

Na afloop van de pachttermijn moest de pachter de hoeve of gronden terug overdragen aan de eigenaar. Deze lating werd aan heel wat regels onderworpen. Wanneer een pachter de landerijen of hoeve moest verlaten in mei, mocht de aankomende pachter vanaf de kerstavond voorafgaand aan het einde van de pacht het land komen bewerken. Indien de huidige pachter hem dit belette, moest hij aan de aankomende pachter een schadevergoeding betalen. 32 Was er echter geen aankomende pachter in het vooruitzicht en bleef een pachter toch langer op zijn pachtland, dan werd hij daarvoor verplicht om de pachtsom te betalen die van toepassing was op het laatste jaar van de reguliere pacht. Bovendien was hij niet verplicht deze pachtlanden te verlaten indien hij daar niet uitdrukkelijk door de eigenaar toe gesommeerd werd. 33

In verband met de lating of overdracht van akkerlanden en meersen werden in de costumen enkele bepalingen opgenomen. De akkerlanden mochten niet meer gebroken worden na de oogst in het laatste jaar van de pachttermijn. 34 Om de uitputting van akkerland tegen te gaan en de belangen van de eigenaar en de aankomende pachter te beschermen, werden de volgende bepalingen opgenomen. Wanneer een afgaande pachter meer gezaaid had dan werd toegelaten, dan kon de eigenaar of de aankomende pachter mits betaling van de aankoopprijs van het zaad de oogst daarvan opeisen. 35 Ook had de afgaande pachter bij zijn afscheid geen enkel recht op een vergoeding voor eventuele meststoffen die zich nog in de grond bevonden, wanneer hij uit deze grond twee of meer vruchten had verkregen. 36 Tot slot mocht de pachter ook in het laatste jaar van zijn pacht, wanneer die uitging in mei, zijn vee na half maart niet meer laten grazen in de meersen. Hij werd verplicht om deze dieren vanaf dan in de stallingen, bij of in het woonhuis te plaatsen. Deed hij dit niet, dan moest hij een schadevergoeding betalen. 37

31 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 6 32 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 7 33 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 12 34 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 31 35 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 32 36 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 35 37 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 23

69 Uit de opsomming van deze bepalingen mag men dus gerust stellen dat het kasselrijbestuur van Kortrijk de pacht en het pachtcontract vrij ernstig nam. Vooral de rechten en het belang van de eigenaar werden maximaal beschermd. De pachter kon bij het omgaan met zijn gepachte landerijen of hoeven echter wel beschikken over een zekere vrijheid op landbouwtechnisch vlak. Zeker wanneer hij op goede voet leefde met de eigenaar van de gepachte goederen was voor de landbouwer veel mogelijk.

4.2. Analyse van de pachtcontracten

Was het opzoeken van de pachtcontracten in de archieven van adellijke families een niet onoverkomelijke moeilijkheid, dan was het bestuderen en het verwerken van de gegevens uit de pachtcontracten zelf geen sinecure. Het opsporen, maar vooral het verwerken van de pachtcontracten is een heel tijdrovende bezigheid. Er bestond immers geen algemeen geldende standaard voor het opstellen van de pachtcontracten. Het komt erop aan een methode te ontwikkelen die de bepalingen in de pachtcontracten nauwkeurig rangschikt, zodat ze op een effectieve manier verwerkt kunnen worden. In de eerste plaats is het belangrijk om bij een studie van de pachtcontracten en hun bepalingen een onderscheid te maken tussen bedrijfs- en perceelspacht. 38 Aan de hand van de methode die ons door Vandewalle werd aangereikt, werden wij in staat gesteld om deze pachtcontracten te analyseren. 39 Bij vele pachtcontracten keerden de verschillende bepalingen voortdurend terug. Daarom werden deze gerangschikt op de manier die hierboven reeds werd beschreven. Naast de algemene bepalingen zijn er bijzondere bepalingen aangaande de gebouwen, de straten en wegen, de bijhorende landerijen en de betalingen. 40 Verder zijn er ook bepalingen die niet thuishoren in één van de bovenstaande categorieën. Tot slot worden ook vaak verschillende voorwaarden gekoppeld aan het uitgaan van de pacht. Alle bepalingen uit het pachtcontract hebben echter hoofdzakelijk een normatief karakter en werden niet altijd strikt nageleefd door beide partijen. Waar mogelijk konden rekeningen, ontvangstenboeken, briefwisseling en dergelijke stukken die men ook kan aantreffen in de familiearchieven hierbij interessante aanvullingen zijn.41

38 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk.’ pp. 33-54 39 VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontract in westelijk Vlaanderen 1550-1675’pp. 5-61 40 Bijzondere bepalingen in verband met gebouwen worden vanzelfsprekend niet besproken bij de paragraaf over de perceelspacht. 41 LAMBRECHT T., ‘Sociaal-economische geschiedenis van het platteland (16 de - 18 de eeuw): methodologische en bibliografische wegwijzer’, in: ART J. en BOONE M. (eds), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12 de tot de 18 de eeuw (Gent, 2004) pp. 133-154

70 4.3. Bedrijfspacht

De hoeven waren tijdens het Ancien Régime een centrum van agrarische bedrijvigheid. Vaak komen er een hele reeks gebouwen van zeer uiteenlopende aard voor. Allereerst vinden we vanzelfsprekend overal een woonhuis, het centrum van de hoeve, dat meestal gebouwd werd zonder verdieping. De vormgeving was meestal sober, maar zeer praktisch. Als dakbedekking werd meestal stro aangewend. Daarnaast namen op vrijwel elk bedrijf de stallingen een voorname plaats in. Vooral op grote bedrijven vond men steeds koe-, paarden-, varkens- en kalverstallen terug. De oogst werd opgeborgen in een schuur die vaak aanzienlijke afmetingen had. Ook wagenhuizen of bakhuizen (of ovenbuur) vond men op vele hoeven terug.1 Het is dan ook logisch dat de bepalingen in de pachtcontracten van bedrijven heel wat langer uitvielen dan deze waarbij een perceel werd verpacht. Enerzijds ondervonden we dat tussen de pachtcontracten aangaande hoeven nog enorme verschillen merkbaar waren wat de uitgebreidheid betreft. Anderzijds merkten we ook dat de opstellers van contracten zich ook vaak baseerden op oudere pachtcontracten. Zo werden in de kantlijn van het pachtcontract van een hoeve in Oeselgem tussen Joan François de Potter en Pieter Francis d’Huyvetter, opgesteld in 1798, enkele aantekeningen (datum van ingang, pachtprijs per jaar, enz.) gemaakt. In het pachtcontract tussen jonkvrouw Julie De Potter en Rosalie Martens, dat maar liefst 38 jaar later, in 1836, werd opgesteld, werden deze veranderingen opgenomen. 2 De eigenaar kon zich bij het opstellen van de pachtcontracten eventueel laten vertegenwoordigen door een tussenpersoon of zaakgelastigde, meestal de griffier. Waarschijnlijk werden de meeste pachtcontracten in twee exemplaren opgesteld.

4.3.1. Algemene pachtvoorwaarden

De aanhef van de pachtcontracten, die meestal weinig met de eigenlijke pachtvoorwaarden te maken had, werd meestal op dezelfde manier neergeschreven. Er werden een aantal identificatiegegevens in vermeld, die zeker de moeite waard zijn om te onderzoeken. Wij geven twee voorbeelden van een dergelijke aanhef:

1 DESPRIET P., Twintig Zuidwestvlaamse hoeven. Een inleiding tot de studie, kennis en de herwaardering van onze aloude boerderijen (Kortrijk 1978) pp. 16-17 2 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381

71 ‘Wel is te weten dat joncker Fran(çoi)s Moerman, heere van Oudewalle, Prost, ten raede ende tot Gendt in pachte gegeven heeft, soo hy doet by desen aen Ph(i)l(ipp)e fs. Jooris, landtsman tot Denterghem syn goed t’Oudewalle tot het voorn(oemde) Denterghem met de landen ende mersschen mitsg(ade)rs het thiendeken daer mede gaende gelyck ‘t selve tevoorent by hem gebruyckt is geweest voor eenen termyn van neghen achtereenvolgende jaeren dies t’eerste ingaen sal te kerstavondt eerst commende een duysent seven hondert sesendertigh voor ende mits de somme van veertigh ponden grooten s’ jaers vry suyver gelt boven alle lasten van pointynghen ende settinghen soo ord(inai)re als extraord(inai)re pepeynst ende ongepeynst die geduerende den voornoemden termyn ten laste van de voors(eide) hoof(sted)e, landen, mersschen ende thiendeken sullen worden gevraeght. (...) ’3

‘Daete onderschreven bekent Carel Carbonnelle over ende uuyt den naem van jo(nke)r Jean Fran(çoi)s de Kerckhove, heere van Denterghem, etc. in pachte ghegheven t’hebben an Jan d’Hont tot het selve Denterghem, die van ghel(yken) van hem Carbonnelle bekent in pachte ghenomen thebben eene hofstede groot met de landen daer mede ghaende ontrent twee bunder twaelf hondert onbegrepen, ghenoemt den ghoede te vyvers emmers ghelyck de selve alsnu by den selven d’Hont ghebruyckt voort, dat voor eenen termyn van dry naer een volghende jaeren, wanof het eerste jaer inganck sal nemen kersavont eerstcommende 17c sevenenveertigh ende het eerste jaer sal commen te vallen ende verschynden ten ghel(ycken) daghe 1748, ende alsoo voorts van jaere te jaere, tot den expireren vanden voorn(oemde) dry jarighen termyn. Synde dezen pacht anghegaen voor ende omme de somme van ses ponden grootten Vlaems courant ghelt tsiaers (...) ’4

De twee voorbeelden van een aanhef van een pachtcontract voor hofsteden mogen volstaan om de aanhef van een dergelijke overeenkomst te typeren. In een aanhef vinden wij alle identificatiegegevens terug: de naam, titels en woonplaats van de eigenaar, de naam en woonplaats van de pachter, de parochie waar de hoeve is gelegen, eventueel de naam en de grootte van het bedrijf, de pachttermijn, de prijs en de betalingstijdstippen. Werd de datum waarop het contract werd opgesteld niet in de aanhef vermeld, dan werd deze helemaal achteraan de tekst vermeld. De algemene bepalingen worden in een volgend onderdeel besproken.

3 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670 4 R.A.G., Algemeen familiefonds 5276

72 Waar de namen van de eigenaars en pachters en de grootte van de hoeven verschillen, kunnen wij toch vaststellen dat de pachttermijn dikwijls dezelfde is in de pachtcontracten. Zoals de costumen al stelden waren de meeste pachttermijnen periodes van 3, 6 of 9 jaar. 5 In verband hiermee konden wij enkele statistische gegevens verzamelen.

Tabel 4.3: Duur van de overeenkomsten van bedrijfspacht, Dentergem en Oeselgem Periode 1 jaar 3 jaar 6 jaar 9 jaar 3, 6 of 9 jaar

1690-1699 1 1700-1709 1710-1719 1 1720-1729 1 2 1730-1739 1 3 1740-1749 2 1 1 1750-1759 2 1760-1769 1 2 1770-1779 3 1 1780-1789 3 1 1790-1799 1 1 1800-1809 1810-1819 1 1820-1829 2 1830-1839 1 1840-1849 1 1850-1859 1

Totaal 1 3 12 15 3

De meeste pachtcontracten in Dentergem en Oeselgem werden afgesloten voor een termijn van 6 of 9 jaar. De uitzonderingen daarop moeten verklaard worden door de politieke, sociale en economische toestand. De eigenaars werden immers door een kortere pachttermijn in staat gesteld om kort op de bal te spelen bij toenmalige politieke, sociale en economische gebeurtenissen. Tijdens een eventuele politieke crisis werden er door de eigenaars kortere pachttermijnen vooropgesteld. Dat net tijdens de jaren 1740 twee 3-jarige pachttermijnen werden afgesloten, was gezien de Oostenrijkse Successieoorlog en de Franse inval in onze streken waarschijnlijk geen toeval. Ook de toenemende bevolkingsdruk die, zoals we reeds aantoonden, vooral in Dentergem zeker aanwezig was, zorgde ervoor dat eigenaars, zeker naar het einde van de 18 de eeuw, kortere pachttermijnen voorop gingen stellen om zo bij een eventuele volgende verpachting van de goederen de prijs iets sneller te kunnen opdrijven. Eén

5 DE GOESIN P., Costumen p. 16, VII, nr. 4

73 pachttermijn liep slechts over 1 jaar. Deze werd dan wel afgesloten in een uiterst onzekere periode onder het Franse bestuur in 1798. Verder werden ook nog drie bedrijven verpacht voor een termijn van 3, 6 of 9 jaar telkens ’ des paghters keure ’.6 Hoewel in de pachtcontracten duidelijk werd vermeld dat de pachter kon beslissen, moesten waarschijnlijk de beide partijen na 3 of 6 jaar akkoord zijn voor men al dan niet doorging met de pacht.

In alle pachtcontracten, behalve één die wij reeds hierboven hebben besproken, wordt vermeld wanneer de pacht begint. Alle pachttermijnen vangen aan op kerstavond, waarbij het jaar van ingang in de contracten staat vermeld. Daar ook alle contracten gedateerd werden, kan worden nagegaan hoeveel maanden er verliepen tussen het sluiten van de overeenkomst en het begin van de pacht. De volgende tabel brengt deze gegevens samen.

Tabel 4.4: Tijdsafstand tussen datum contract en begin pacht in maanden voor bedrijfspacht, Dentergem en Oeselgem Periode + 6 6-3 3-0 0-3 4-6 7-9 10-12 + 12 ? later later later

1690-1699 1 1700-1709 1710-1719 1 1720-1729 1 1 1 1730-1739 1 1 1 2 1740-1749 1 2 1 1750-1759 1 1 1760-1769 1 1 1 1770-1779 1 1 2 1780-1789 2 1 1 1790-1799 2 1800-1809 1810-1819 1 1820-1829 1 1 1830-1839 1840-1849 1 1850-1859 1

Totaal 1 4 8 7 5 6 0 1 2

Verrassend hierbij is dat de meeste contracten werden afgesloten binnen de eerste drie maanden nadat de pacht zijn ingang had genomen. Dit gegeven is waarschijnlijk te verklaren door een aantal factoren. Eerst en vooral werden contracten vrijwel altijd in tweevoud

6 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519 en R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381

74 opgesteld. Zo vonden we twee pachtcontracten van de hoeve Oudewalle voor een pachttermijn die begon op kerstavond 1772. Eén daarvan werd gedateerd op 24 mei 1772, en dus meer dan 7 maanden voor de ingang van de pachttermijn. Het ander werd gedateerd op 1 juni 1773, en dus bijna 6 maanden na het begin van de pacht. Zij het dat in dit contract enkele kleine wijzigingen van de voorwaarden voorkwamen. 7 Dit geeft aan dat pachtcontracten die eigenlijk werden afgesloten voor het begin van de pacht soms nog gekopieerd werden en dat deze kopieën, waarschijnlijk bestemd voor de administratie van de eigenaars, soms iets later werden gedateerd. Een andere mogelijke verklaring is dat de verschillende pachtcontracten slechts betrekking hebben op een zevental bedrijven. Hieruit bleek dat de pachters de bedrijven gedurende een langere tijd, dit wil zeggen langer dan één pachttermijn, konden pachten, met als gevolg dat er helemaal geen haast bij kwam kijken om een vernieuwd contract op te stellen. Wanneer men rekening houdt met deze verklaringen is de algemene trend toch duidelijk merkbaar. Naar het einde van de 18 de eeuw ging men steeds vroeger de contracten afsluiten. Meestal nam de pachter daartoe het initiatief. De vraag naar hoeven was wegens de spectaculaire bevolkingsontwikkeling immers groter dan het aanbod. De pachters probeerden er dus als het ware als de kippen bij te zijn om hun verblijfplaats voor de volgende jaren veilig te stellen. Uitschieter in dit geval was pachter Jooseph Galle, die met Augustijn Piers een contract afsloot op 30 april 1786, terwijl de pacht maar inging op kerstavond van het jaar daarop, of maar liefst bijna 20 maanden voor het begin van de pacht. 8

De manier waarop eigenaars hun bezittingen beheerden weerspiegelde zich ondermeer in de schommelingen van de pachtprijzen en de oppervlakte. In de volgende paragrafen wordt de evolutie van beide factoren geschetst. Wij konden achterhalen dat de 34 teruggevonden pachtcontracten slechts betrekking hadden op een 7-tal bedrijven. Voor 6 bedrijven was het mogelijk deze evoluties over iets langere termijn te bestuderen. Twee hoeves, het Vijvergoed en Oudewalle, allebei gelegen in Dentergem, werden in de pachtcontracten ook bij naam genoemd. Van de andere hoeves kon de naam niet worden achterhaald. In het verdere verloop van deze verhandeling ben ik dan ook verplicht om aan deze hoeves gewoon een nummer van 3 tot 6 toe te kennen. Hoeve nummer 3, gelegen in Oeselgem, werd in pacht genomen door de familie De Smet, Jacobus Herri, Pieter De Coene en Joannes Vandorpe. 9 Hoeve nummer 4 in

7 R.A.G., de Moerman d’Harlebeke, nr. 670 8 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 9 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

75 Oeselgem werd bewoond door Joannes Spilthoorn en Jooseph Galle. 10 Pieter Francies d’Huyvetter en Rosalie Martens brachten een deel van hun leven door in Oeselgem op hoeve nummer 5. 11 Hoeve nummer 6 in Oeselgem werd voor een hele tijd bewoond door Joseph Tytgat en zijn vrouw Caroline Lippens. 12 Voor een tabel waarin zowel gegevens omtrent de totale pachtsom, de oppervlakte en de pachtprijs per hectare verwijs ik naar de bijlagen. 13

Afbeelding 4.5: ‘Plan figuratif’ uit 1773 van Dentergem met daarop enkele hoeven waaronder Oudewalle aangeduid met nr. 7 14

10 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 11 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 12 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519 13 Zie hoofdstuk 6 Bijlagen, bijlage 6.1 14 R.A.G., Kaarten en Plans, nr. 1580

76 4.3.1.1.Evolutie van de oppervlakte en samenstelling van de bedrijven

Enkel in de pachtcontracten van Oudewalle van 1727 tot 1772 wordt de oppervlakte van het bedrijf niet meegedeeld. De evolutie van de oppervlakten van de andere bedrijven en van Oudewalle na 1772 kon dus wel worden gevolgd over een iets langere termijn. De resultaten hiervan werden gebundeld in de volgende grafiek.

45,00

40,00

35,00

30,00

25,00 1 - Vijvergoed 2 - Oudewalle 3 20,00 4 oppervlakte (ha) oppervlakte 5 15,00 6

10,00

5,00

0,00

0 5 15 20 25 30 40 50 60 65 70 75 85 95 05 1 15 20 30 40 50 5 7 7 8 1710 17 17 1 17 1735 17 1745 17 1755 17 17 1 17 1780 17 1790 17 1800 18 18 1 18 1825 18 1835 18 1845 18 18 jaar

Figuur 4.6: Evolutie van de oppervlakte van de verpachte bedrijven in Dentergem en Oeselgem, 1710-1858 (ha)

Hier blijkt dat we te maken hebben met 2 soorten bedrijven. Enerzijds waren er 3 grote bedrijven met een oppervlakte tussen 20 en 40 ha waaronder Oudewalle, anderzijds 3 kleinere bedrijven waarvan de oppervlakte schommelde rond de 5 ha.

Uit de grafiek is af te leiden dat vooral de kleine bedrijven de neiging hadden om nog verder ingekrompen te worden. Het vijvergoed en hoeve nummer 6, gepacht door Jooseph Tytgat, werden na een pachttermijn allebei ongeveer met een hectare ingekrompen. Voor pachters van hoeven met een toch al een beperkte oppervlakte, was dit een aanzienlijk deel landbouwgrond waarover zij sindsdien niet meer konden beschikken. Deze kleine tot middelgrote bedrijven hadden dus het meest te lijden onder deze bedrijfsinkrimping.

77 Helemaal anders verloopt het bij de grote pachtbedrijven. We zien bij de drie grote hoeven een toename van het beschikbare areaal. Onderzoek naar het goederenbeheer heeft nochtans aangetoond dat grootgrondbezitters reeds vanaf het einde van de 16 de eeuw begonnen met het afbouwen van grote pachthoeven. Ook tijdens de 18 de eeuw bleef dit proces zich manifesteren. 15 Waarschijnlijk zijn ook bij grote pachthoeven in Dentergem en Oeselgem en Dentergem dergelijke pogingen ondernomen, echter zonder succes.

Als mogelijke verklaring voor deze inkrimping of tenminste pogingen daartoe kan de theorie van het populationnisme misschien een antwoord bieden. Grote bedrijven waren volgens deze theorie een rem op de vruchtbaarheid en de bevolkingsgroei. Door de grotere bedrijven op te splitsen in verschillende kleinere bedrijven zou de huwelijksleeftijd van de bevolking gevoelig dalen. Wanneer men op jongere leeftijd over een eigen bedrijfje kon beschikken, was men immers geneigd om op jongere leeftijd te huwen. Door de lagere huwelijksleeftijd nam de vruchtbare periode van de vrouw toe, en dit zou volgens deze theorie moeten resulteren in een stijgende bevolking. 16 Onderzoek in Brabant toonde aan dat deze theorie echter geen steek houdt. Grote bedrijven waren daar zeker geen rem op de nuptialiteit. 17

Dit was een aantrekkelijke theorie voor onze adellijke grondbezitters. Hoe meer inwoners een bepaalde heerlijkheid immers telde, hoe meer inkomsten uit heerlijke rechten voor de eigenaars. Algemeen genomen, stelden deze heerlijke rechten tijdens de 18 de eeuw echter niet veel meer voor. In de loop van deze eeuw kwam er immers heel wat protest tegen deze rechten. Waarschijnlijk was dit ook het geval in Dentergem en Oeselgem.

Wanneer we de ontvangsten van de familie Moerman d’Harlebeke van hun goederen in Dentergem analyseren, kunnen we het belang van de heerlijke rechten beter inschatten. Aan de hand van rekeningen- en ontvangstenboeken voor de periode 1733-1801 konden de totale inkomsten (uitgezonderd de verkoop van hout en turf voor rekening van de eigenaar) uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost worden gereconstrueerd. 18 Voor de exacte cijfers verwijzen we naar de bijlagen. 19

15 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 49 16 HASQUIN H., ‘Moyenne culture et populationnisme dans les Pays-Bas autrichiens ou les ambiguïtés du despotisme éclairé’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste geschiedenis 12 (1981) pp. 691-712 17 BRUNEEL C., L’hostilité à l’égard des grandes fermes, un aspect du populationnisme dans les Pays-Bas autrichiens. Théorie et réalités brabançonnes (Louvain-La Neuve 1990) 18 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 709, 710, 711, 712, 713, 714, 715, 716 19 Zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.2

78

1000,00

900,00

800,00

700,00 heerlijke renten 600,00

andere 500,00 heerlijke rechten

400,00

Inkomsten (schellingen Inkomsten groten) 300,00

200,00

100,00

0,00

3 3 38 83 93 748 758 768 778 1733 17 1743 1 1753 1 176 1 177 1 17 1788 17 1798 jaar

Figuur 4.7: Inkomsten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801

Wanneer we hieruit het procentuele aandeel van de heerlijke renten en heerlijke rechten berekenen tegenover de totale inkomsten, komen we tot de volgende grafiek.

100%

80%

60%

andere heerlijke rechten heerlijke renten

40% procentuele opbrengst procentuele

20%

0%

3 8 3 43 58 73 88 1733 1738 17 1748 1753 17 176 1768 17 177 1783 17 179 1798 jaar

Figuur 4.8: Procentueel aandeel van de inkomsten van heerlijke rechten en renten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801

79 De inkomsten uit heerlijke rechten en cijnzen waren dus slechts van secundair belang. Het aandeel daarvan bedroeg slechts ongeveer 20 % doorheen de 18 de eeuw. Op het einde van die eeuw vielen de heerlijke rechten zelfs helemaal weg. Tijdens de Franse overheersing werden ook in onze streken tienden, cijnzen en heerlijke rechten afgeschaft. 20 Om dit verlies te compenseren, kon de eigenaar de pachtprijzen optrekken. De pachtprijzen voor de periode 1791-1795 bleven echter op het zelfde niveau of daalden zelfs licht in vergelijking met de periode voordien (1788-1790) zoals we later nog zullen zien. De afschaffing van de heerlijke rechten was voor de eigenaars dus geen reden om de pachtprijzen op te trekken.

Er zijn ook geen aanwijzingen terug te vinden die wijzen op een rechtsheerlijke reactie. Uit ‘den boeck van de beste hoofden ende wandelcoopen van Denterghem Ousselghem Olsene ende Gotthem ’ van de familie de Kerchove blijkt dat die heerlijke rechten helemaal niet veel meer voorstelden. We geven enkele voorbeelden. In 1701 werd als beste hoofd ‘ een yseren pot ’ geëist. Dit werd echter omgezet in ‘ eene dagh wercken ’. In 1711 eistte de baron ‘ een pluymen bedde ’ op, maar hij ‘ veraccordeert voor twee ponden groten ’, waarvan ‘ een derde geremitteert ofte quytghescholden ende de twee resterende betaelt aenden heere baron ’. 21 Wanneer men de heerlijke rechten immers te sterk ging opeisen, trof men de hele gemeenschap. Naarmate deze heerlijke druk zwaarder werd, ging de bevolking die ook steeds meer proberen ontlopen. 22 Ander onderzoek op een nabijgelegen heerlijkheid toonde ook aan dat de bevolkingsstijging geen positief effect had op de inkomsten van de heerlijke rechten. 23

De theorie van het populationnisme leverde dus geen sluitend antwoord op. Andere motieven lagen dus aan de basis van de beslissing om vele bedrijven op te splitsen. Vooral financiële motieven lagen aan de basis van dit proces. In de tweede helft van de 18 de eeuw was er een toename van de perceelspacht. Dat deze vorm van pacht de eigenaars financieel geen windeieren ging leggen, komt later aan bod. Toch hebben we hier al de belangrijkste verklaring waarom de eigenaars geneigd waren bedrijven aanzienlijk kleiner te maken. De mening van de pachters deed voor de eigenaars weinig ter zake.

20 DE VLEESHOUWER R., ‘Les droits féodaux et leur abolition en Belgique’, in: Annales historiques de la révolution Française (1969) pp. 149-162 21 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 824 22 Bijvoorbeeld: ROSE A., De landsheerlijke reactie in Vlaanderen: casus Steenhuize’ p. 148 en SCHOLLIERS E., ‘Prinsen en boeren in de vrijheerlijkheid Steenhuize’ in Het Land van Aalst 40 (1988) p. 36 23 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 50-51

80 Een tweede oorzaak van de inkrimping van (grote) bedrijven is ook ingegeven vanuit economische motieven. De stijgende vraag naar hout deed de prijzen enorm stijgen. Bossen verloren hun landbouweconomische functie en veranderden in handelseconomische domeinen die de eigenaars graag zelf gingen exploiteren. In de rekeningen en ontvangstenboeken van Oudewalle en Proost vonden we 5 vermeldingen van inkomsten uit de verkoop van hout (en turf). Zij vormen een goede indicatie voor de enorme waarde die hout voor de eigenaar had. 24

Tabel 4.9: Houtopbrengsten op de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1758-1801 Periode Ontvangsten uit de verkoop van hout en turf Totale inkomsten

in schellingen groten % in schellingen groten

1758-1760 3315 55,18 6008 1779-1781 8328 76,74 10852 1782-1784 7123 69,72 10217 1785-1787 6292 67,74 9289 1794-1801 4267 94,09 4535

Geen wonder dat eigenaars dus sommige percelen aan zich wilden voorbehouden en daarop bossen gingen aanplanten. De uitbreiding van het bos reduceerde dus ook vaak de totale oppervlakte van de bedrijven.

Wat ten slotte de samenstelling van de pachtbedrijven betreft, konden wij slechts in vier pachtcontracten zelfs maar partiële gegevens hierover terugvinden. In een contract uit 1735 van het Vijvergoed wordt op een totale oppervlakte van 4,65 ha, 3,86 ha (83 %) als akkerland beschouwd. Over de aard van de andere gronden wordt niets gezegd. 25 In 1787 pacht Joseph Galle (hoeve 4) een bedrijf met 5,35 ha (83 %) akkerland en 0,56 ha (9 %) weiland. 26 Over hoeve 6 zijn we beter ingelicht, en wel op twee verschillende tijdstippen, met name in 1813 en 1828. Joseph Tytgat pacht in beide gevallen 3,53 ha akkerland en 0,33 ha bos. In 1828 is daar nog slechts 0,37 ha weiland bij begrepen, terwijl hij in 1813 nog kon beschikken over 1,49 ha. Dit resulteerde in een totale pachtoppervlakte van 5,34 ha in 1813. Hij zag de oppervlakte van zijn bedrijf in 1828 gereduceerd worden tot 4,23 ha. 27 Algemeen kan dus gesteld worden dat de grootste oppervlakte van de pachtbedrijven werd ingenomen door akkerland, en in mindere mate door weiland.

24 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 713, 714, 716 25 R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5276 26 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 27 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519

81 4.3.1.2.Evolutie van de pachtprijs

Een ander facet van de verhouding tussen pachter en eigenaar betreft de pachtprijs. De Wever merkt op dat de pachtprijzen ‘ indirecte inlichtingen over de economische gesteldheid van het platteland verstrekken en zijn als het ware de uitdrukking van de gunstige of ongunstige toestand waarin zich de hele landbouwconjunctuur bevindt. 28 Toch moeten tegenover pachtprijzen enkele reserves worden ingebouwd. De pachtprijzen zorgen immers voor een overschatting van het productieniveau. Dit gaat zeker op voor gebieden met veel minibedrijven, een hoge bevolkingsdruk en veel huisnijverheid, net zoals dit in Dentergem het geval is. In deze gebieden werden pachtprijzen vooral berekend op het totale gezinsinkomen, en niet exclusief op het landbouwinkomen. Bovendien kan er enkel rekening gehouden worden met de prijzen die in het pachtcontract werden vermeld, en niet met de som die effectief werd betaald. 29 Toch zijn pachtprijzen indicatief voor de landbouweconomie op lange termijn. 30 In de volgende figuur wordt de pachtprijs van onze bedrijven in Dentergem en Oeselgem weergegeven.

160,00

140,00

120,00

100,00

80,00

60,00

1 - Vijvergoed 2 - Oudewalle 40,00 prijsperha in schellingen grotenVlaams 3 4 5 20,00 6

0,00

5 0 15 25 30 3 40 50 60 65 7 75 85 95 05 10 20 30 40 45 55 7 7 1710 17 1720 17 1 17 17 1745 17 1755 17 1 17 17 1780 17 1790 17 1800 18 18 1815 18 1825 18 1835 18 18 1850 18 jaar

Figuur 4.10: Pachtprijs per ha van bedrijven in schellingen groten Vlaams te Dentergem en Oeselgem, 1710-1858

28 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw ‘ pp. 180-204 29 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw’ p. 184 30 VANDENBROEKE C., ‘Pachtprijzen en exploitatiekosten’ pp. 207-208

82

De pachtprijzen nemen in deze grafiek duidelijk een vlucht na het midden van de 18 de eeuw. Omstreeks 1820-25 volgde een terugval van de bedrijfspacht. Uit de bovenstaande grafiek kunnen we echter vooral afleiden dat de pachters van grotere bedrijven (hoeve 2, 3 en 5) een relatief lagere pachtprijs per hectare hoefden te betalen.

Wanneer we de gemiddelde pachtprijs berekenen voor alle bedrijven, kunnen we de evolutie van de pachtprijs op langere termijn weergeven. Om vergelijkingen mogelijk te maken en om de representativiteit van de Dentergemse en Oeselgemse pachtprijzen na te gaan werd ook een andere reeks in de grafiek opgenomen. De gemiddelde pachtprijs van bedrijven uit de streek rond Kortrijk (Dentergem, , Hulste, Harelbeke en Heestert) hebben betrekking op bezittingen (waaronder Oudewalle) van de familie Moerman d’Harlebeke en waren uitbatingen groter dan 15 ha. 31 De gemiddelde pachtprijs, die werd herleid tot 5-jaarlijkse gemiddelden, werd weergegeven in schellingen groten Vlaams. Voor een tabel met de gemiddelde pachtprijs in Dentergem en Oeselgem verwijzen we naar de bijlagen. 32

160,00 Dentergem en Oeselgem regio Kortrijk

140,00

120,00

100,00

80,00

60,00

40,00 nominalebedrijfspacht in schellingen groten Vlaams 20,00

0,00

5 15 25 35 45 55 65 70 75 80 8 90 00 10 20 30 40 50 7 7 1710 17 1720 17 1730 17 1740 17 1750 17 1760 17 1 17 1 17 17 1795 18 1805 18 1815 18 1825 18 1835 18 1845 18 1855 jaar

Figuur 4.11: Nominale pachtprijzen van bedrijven in Dentergem en Oeselgem en in de regio Kortrijk, 1710-1858 (schellingen groten Vlaams per ha)

31 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 33-54 32 Voor de tabel met deze gegevens verwijzen we naar de bijlagen: zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.3

83 Tijdens de eerste decennia van de 18 de eeuw bleef de pachtprijs erg laag en was veel lager dan het niveau dat werd gehaald in het midden van de 17 de eeuw. 33 Deze periode vormde dus voor de kasselrij Kortrijk een periode van economisch herstel, dat evenwel even werd onderbroken in het tweede kwart van de 18 de eeuw. Waarschijnlijk is dit laatste te wijten aan de voorkeur van de plattelandsbevolking voor industriële en semi-industriële activiteiten. Er waren toen immers zeer hoge lonen te verdienen binnen de vlasindustrie. De bevolking toonde hierdoor minder belangstelling voor de zuiver agrarische sectoren. De Gentse roggeprijzen bevestigen trouwens voor deze periode de geringe winstmarge en weinig rooskleurige vooruitzichten in de commerciële landbouw. 34 De eigenaars van de onderzochte bedrijven in Dentergem en Oeselgem kunnen gedurende deze periode zeker niet verweten worden dat ze hun pachtprijzen tot excessieve hoogten opdreven. In vergelijking met gemiddelden die voor de regio Kortrijk werden weerhouden, lagen de pachtprijzen in Dentergem en Oeselgem tot de helft lager. Een heel ander beeld krijgen we na 1755. Tussen 1755 en 1795 noteren we voor Dentergem en Oeselgem een toename van de bedrijfspacht van maar liefst ruim 460 %. De pachten in Dentergem en Oeselgem stijgen vanaf 1775 zelfs even boven het niveau van de regio Kortrijk uit. Het einde van het Ancien Régime vormde hier allerminst een onderbreking. De pachtprijzen bleven tot 1820-25 zeer hoog. De afschaffing van de heerlijke renten stelde immers een analoge en compenserende verhoging van de pachtprijs in het vooruitzicht. Na het eerste kwart van de 19 de eeuw gingen de pachtprijzen zowel in Dentergem en Oeselgem, als in de hele regio Kortrijk stabiliseren of zelfs geleidelijk dalen.

Interessant wordt het ook wanneer we deze gegevens kunnen vergelijken met die van andere regio’s zoals het Meetjesland en de streek van Ninove. 35 De volgende tabel brengt een samenvatting van de evolutie van de bedrijfspachten in deze regio’s.

Tabel 4.12: Evolutie van de Bedrijfspacht in Vlaanderen, 1701-1800 Periode Dentergem en Streek van Meetjesland Streek van Oeselgem Kortrijk Ninove

1701-1725 19,83 (100) 44,13 (222,5) 37,12 (187,2) - 1726-1750 17,74 (100) 40,63 (229,0) 33,02 (186,1) 33,97 (191,5) 1751-1775 31,99 (100) 46,35 (144,9) 39,02 (122,0) 40,93 (127,9) 1776-1800 88,89 (100) 79,75 (89,71) 62,73 (70,6) 51,45 (57,9)

33 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 44 34 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw’ pp. 199-200 35 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 47

84 De pachtprijzen in de eerste drie kwartalen van de 18 de eeuw lijken in Dentergem en Oeselgem in vergelijking met de andere regio’s bijzonder laag uit te vallen. Terwijl de pachtprijs in verhouding met de kasselrij Kortrijk in het eerste kwart van de 18 de eeuw nog stijgt, daalt die ten opzichte van het Meetjesland. De stijging van de pachtprijzen in Dentergem en Oeselgem in het laatste kwart van de 18 de eeuw zijn echt spectaculair te noemen. Waar de pachtprijzen in Dentergem tijdens de eerste drie kwartalen onder alle gemiddelden liggen, stijgt deze pachtprijs tijdens het laatste kwart van de 18 de eeuw boven alle andere gemiddelden uit.

Betekenisvoller wordt het wanneer we nagaan hoe zwaar deze pachtsommen op de plattelandbevolking gingen wegen. Daarom kunnen we de reële pachtprijs berekenen, waarbij de tegenwaarde van de prijs van een hectare wordt uitgedrukt in een courant verbruiksartikel als rogge. 36 Om een vergelijking mogelijk te maken voegden we ook de gegevens van de regio Kortrijk aan de grafiek toe. 37 Voor een tabel met de gegevens verwijzen we naar de bijlagen. 38

1200,00 reële pachtprijs in liter rogge reële pachtprijs in liter rogge regio Kortrijk

1000,00

800,00

600,00

400,00 reëleliterin rogge pachtprijs

200,00

0,00

0 0 5 0 0 5 0 0 5 0 0 5 1 15 2 25 3 40 5 6 65 7 80 9 0 05 1 20 3 4 45 5 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 17 1 17 1 1730 17 1 1745 1 1755 17 1 1770 17 1 1785 1 1795 18 1 1810 18 1 1825 1 1835 18 1 1850 18 jaar

Figuur 4.13: Reële pachtprijs in liter rogge van bedrijven in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortrijk, 1710-1858

36 Het bepalen van de reële pachtprijs gebeurde aan de hand van de roggeprijzen in: VANDENBROEKE C., ‘De leefbaarheid van het platteland in Vlaanderen, 15 de -19 de eeuw’ in: Bijdragen tot de geschiedenis 54 (1981) pp. 138-139. 37 Zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.4 38 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 53-54

85 De schommelingen in de eerste helft van de 18 de eeuw kunnen we toeschrijven aan het relatief beperkte aantal pachtcontracten waarmee we het voor deze periode moeten stellen. Waarschijnlijk kende de evolutie van de bedrijfspacht een relatief stabiel verloop. De reële pachtprijs is tijdens deze periode in Dentergem en Oeselgem nog een stuk lager dan de gemiddelden voor de regio Kortrijk. Tegen het einde van de 18 de eeuw zien we dit relatief stabiele verloop in een bruuske stijging overgaan. De reële pachtprijzen in Dentergem en Oeselgem overstijgen het niveau van de regio Kortrijk. Aangezien we daarnaast ook weten dat de productiviteitsstijging al die tijd heel miniem was, kunnen we eruit afleiden dat de last voor de pachters gevoelig was gestegen.

Deze gegevens vertellen ons maar weinig wanneer men de gemiddelde opbrengst per hectare niet kennen. De gemiddelde opbrengst van rogge bedroeg in West-Vlaanderen omstreeks 1760 ongeveer 13,3 %, rond 1812 16,6 % en in 1846 21,2 % hectoliter per hectare. 39 Tijdens de periode 1710-1775 besteedde de pachter dus ongeveer 15 % van zijn opbrengst aan het betalen van de pachtsom. De berekeningen van Vandenbroeke bevestigen dit beeld. Hij stelt dat de bedrijfspacht in het eerste kwart van de 17 de eeuw slechts 12 % van de opbrengst van één hectare rogge bedroeg. Tijdens de periode 1726-75 liep deze verhouding op tot bijna 20 %.40 Nadien stijgen de reële pachtprijzen spectaculair, wat ervoor kon zorgen dat de pachter in Dentergem en Oeselgem 30 à 40 % van de opbrengst moest reserveren om de pachtsom af te lossen. Voor de regio Kortrijk berekende men dat de pacht toen tot 30 % van de opbrengst kon opslorpen. 41 Absolute uitschieter hierbij is de periode 1821-25 waarin de reële pachtprijs enorm hoog is. Dit is echter vooral ingegeven door de lage graanprijzen. Volgens de gegevens moest de pachter toen 50 à 60 % van zijn opbrengsten afstaan voor het betalen van de pacht.

De excessieve toename van de bedrijfspacht kwam met andere woorden de levensstandaard van de plattelandsbevolking zeker niet ten goede. Bovendien gingen ook de inkomsten uit de linnennijverheid tijdens deze periode sterk dalen en konden nog maar nauwelijks voor een bestaansminimum zorgen. Tegen deze achtergrond moeten de verarmingsprocessen van de latere periode gezien worden. 42

39 DEJONGH G. en VANHAUTE E., ‘Arable productivity in Flanders and the former territory of in a long-term perspective (from the Middle Ages to the end of the Ancien Régime)’, in: B.J.P. Van Bavel en Thoen E. (eds.), Land productivity and agro-systems in the North Sea area (Middle Ages-20 th century). Elements for comparison (Gent 1999) p. 52 40 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 50 41 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 50 42 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk pp. 203-224

86 Het was echter vooral de pachter van kleine landbouwuitbatingen die hieronder te lijden had. Doordat grote pachters een aanzienlijk deel van de opbrengst van hun bedrijf op de markt konden brengen, hebben zij door de prijsstijging van de agrarische producten steeds grotere winsten kunnen maken. Het groeiende belang van de aardappelproductie, waarvan een groot deel kon worden verkocht, en het feit dat men nu in gunstige jaren graan kon exporteren, hebben de rijkdom van de grote pachters nog doen toenemen. De aanzienlijke aangroei van de landbouwprofijten werd echter wel getemperd door de krachtige stijging van de pachtprijzen. De kleine pachters hebben hun levensstandaard in de tweede helft van de 18 de eeuw daarentegen nooit boven een zeer laag niveau kunnen optrekken. Het oogstvolume van dergelijke uitbatingen was, ook in gunstige jaren, vaak ontoereikend om in de levensbehoeften van een gezin te voorzien. Zij hadden niet alleen het hoofd te bieden aan de snel stijgende pachten, maar waren bovendien verplicht, gezien de prijsstijging van de landbouwproducten en de daarmee gepaard gaande daling van de reële lonen, om het tekort aan levensmiddelen aan te schaffen tegen betrekkelijk hoge prijzen. 43 Vandenbroeke stelt dat de pachtprijs van grotere bedrijven voor vele pachters een vijfde tot een tiende van de bruto- opbrengsten kon opslorpen. Voor kleinere bedrijven liep de verhouding echter regelmatig op tot 30 % . 44

4.3.2. Bijzondere pachtvoorwaarden

Naast de algemene bepalingen die werden besproken, werden in de contracten van bedrijven tal van andere voorwaarden gekoppeld aan de pacht. Deze werden op een willekeurige manier in de pachtcontracten opgesomd. Wij geven een overzicht van de meest voorkomende bepalingen en probeerden ze hierbij enigszins te groeperen.

4.3.2.1. Bepalingen aangaande de gebouwen

De bepalingen aangaande de gebouwen vinden wij op willekeurige manier en volgorde terug in de pachtcontracten. Sommige vullen elkaar aan en maken elkaar zelfs overbodig. Zij geven vooral uiting aan de vaste wil van de eigenaar om zijn gebouwen zo goed mogelijk te laten beschermen en onderhouden. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar de ‘ stroydakken ’, de

43 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw’ p. 191 44 VANDENBROEKE C., ‘Pachtprijzen en exploitatiekosten in de Vlaamse landbouw’ p. 207.

87 ‘glaese vensters ’ en de ‘ cleyn werken aen de pompen zoo van duyer trekker als slot ’. 45 In vrijwel alle contracten is deze bepaling terug te vinden. Maar ook de ovenbuur, de schuren en de stallingen krijgen de nodige aandacht. De kleine herstellingen worden meestal bekostigd door de pachter zelf. Indien nodig moet hij hierbij ook werklieden inschakelen. Meestal zal de pachter daarbij ‘ gratis ende sonder verghelt moeten den cost gheven aen wercklieden’. 46 Hierbij wordt vrijwel altijd geëist dat ‘ alle materialen soo hout, steen, calck, iser, etc. noodig tot reparatie ofte nieuwe gebauwen op d’hofstede moet den pachter sonder vergelt ofte diminutie van pachte op haelen, doch sal hem gerestitueert worden de barriere ofte diergelycke rechten ’. 47 Soms wordt aan de pachter gevraagd of hij gedurende de termijn van zijn pacht een nieuwe schuur, pomp, aalput of stalling wil optrekken. Meestal worden deze grotere kosten door de eigenaar vergoed. Pachter Pieter de Coene wordt zo gevraagd om een nieuwe aalput te maken, om de koestallen uit te breiden en een nieuwe schuur te maken. Hierbij zal hij echter door werklieden worden geholpen, die door de eigenaar worden betaald. Als compensatie hiervoor krijgt hij de rotte stukken hout van de oude gebouwen. Hij moet zich dus tevreden stellen met het afval, en ervoor zorgen dat alles wordt opgeruimd. 48

Om de zoveel jaren wordt een schatting of ‘ prysye ’ gemaakt van alle gebouwen met strodaken, vensters en dergelijke. Pachtcontracten kunnen tientallen jaren verwijzen naar de zelfde schatting. Pieter Francis d’Huyvetter ondertekent zo in 1798 een pachtcontract waarbij verwezen wordt naar de schatting gedaan door Pieter De Smet op 14 juni 1787. 49 De pachter is normaal verplicht om voor het ingaan van de pacht deze ‘prysye’ te betalen aan de eigenaar. In de meeste gevallen wordt die echter ‘ in leeninghe en latinghe ’ gegeven aan de pachter. Na afloop van de pacht wordt dan opnieuw een schatting gemaakt, door een schatter die door beide partijen wordt aangewezen. De pachter is dan verplicht het verschil in waarde bij te passen, of in het beste geval de meerwaarde te ontvangen.

Zeker naar het einde van de 18 de eeuw komt de volgende bepaling alsmaar meer voor. ‘Ingeval door brand ofte andersints desen goede qwame vernietigt te worden ten deele of ten geheele en zal de proprietaris niet gehouden zyn het selven te erbauwen gelyk hy ook niet en zal moeten geven indemniteyt van verhaegelinge, innondatien, contributien ofte

45 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519 46 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 47 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670 48 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 49 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381

88 fourrageringen ’. 50 De eigenaar wil zich met andere woorden indekken tegen stormschade, overstromingen of troepenbewegingen. Hij is niet verplicht om dan de schade te herstellen. In sommige gevallen wordt dan wel een vermindering op de pachtsom toegestaan, waar we het verder nog zullen over hebben.

4.3.2.2.Bepalingen aangaande de straten en waterlopen

Wat de wegen betreft, komt in alle pachtcontracten, op twee na, de volgende of een gelijkaardige bepaling voor. De pachter is ‘ noch geobligeert vande gheplackte weeghen op den selven goede te onderhouden van vlichten ende placken ende hunnen afscheede te laeten in goeden staet ghelijck de selve jeghenwordigh sijn’ .51 Hij moet dus de wegen op het pachtbedrijf en de openbare wegen die daaraan palen, opvoeren met graszoden, en staat ook in voor het algemene onderhoud. Slechts in twee contracten werd deze bepaling niet opgenomen. Niet toevallig werden deze contracten opgesteld voor 1764, wanneer de ordonnantie ‘portant réglement pour la visite et l’entretien des chemins, ponts et aqueducs dans la Flandre ’ werd opgelegd. Te veel wegen waren volgens de overheid immers in slechte staat. De pachters werden vanaf dan verplicht om de wegen te onderhouden en ze zeker niet te versmallen door bomen aan te planten en hun weiland uit te breiden. 52 Naast de wegen, werden de pachters ook verantwoordelijk gesteld voor de grachten en waterlopen, die ze ook in hun oorspronkelijke staat moesten behouden.

4.3.2.3.Bepalingen aangaande het gebruik van de landerijen

De uitbating van het bedrijf, met name het gebruik van akkerland en weiland, is ook aan enkele bepalingen onderworpen. Het onderhoud van deze landen is opnieuw de grootste bekommernis van de eigenaar. De landen mogen door de pachter nergens verwaarloosd worden en er moest voldoende mest worden ingebracht. Nergens ook mochten landen geconverteerd worden zonder de toestemming van de eigenaar.

Waar nodig moesten putten worden gevuld en de landen opnieuw ‘egael’ worden gemaakt. Het meermaals voorkomen in pachtcontracten van bepalingen omtrent het vullen van deze

50 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 51 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 52 VERHAEGEN P. en DE LE COURT J., Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens pp. 77-82

89 putten wijst erop dat men in Dentergem, maar vooral in Oeselgem, een probleem had met de afwatering. Waar nodig moesten daarom de grachten uitgediept en gereinigd worden. Zo moest pachter Jooseph De Smet in 1748 ‘ binnen de twee eerste jaeren van synen pacht op te vullen den put ofte rootput liggende binnen de selve weede genaempt den boony ende selve weede egael ende heffen te bringhen dat hy op alle canten haer water scheedende ’ en ‘ dycken ronttomme delven ende op de geseyde weede voeren de huytgedolven haerde ’. 53 Pieter Francis d’Huyvetter moest ‘ op het aenwyzen vanden proprietaris syne landen verbeteren met het vollen van leegten, op karnen der hoofdeynden en leggen van grachten zonder vergeldt te heysschen als ook de zelve landen niet te laeten krinken in hunne paelen ofte limiten, met geene servituten te laten belasten op pene van te presteren schaeden en intresten ’. 54 Hij moest er, naast het opvullen van de putten, met andere woorden voor zorgen dat de oppervlakte van de landen werd behouden. Tevens mocht hij geen overeenkomsten sluiten met wie dan ook om hen doorgang te verlenen op de landerijen, uit angst om deze te beschadigen.

Daar vooral in Dentergem vrij veel turf was te vinden, en deze turf ook soms werd geëxporteerd naar andere parochies, werden in vrij veel pachtcontracten bepalingen omtrent turf terug gevonden. 55 In Oudewalle mag Philippe Vermeersch in 1727 ‘ turf voor syne provisie ’ steken. 56 Zijn zoon Philippe mag enkele jaren later de pachtovereenkomst opzeggen wanneer de landen beschadigd zouden worden door het steken van turf, mits hij binnen de zes maanden een schaderapport opstelt en voorlegt aan de eigenaar. 57 Dit laatste wijst erop dat hij niet enkel turf steekt voor eigen gebruik, maar dat ook de eigenaar gebruik kan maken van de grondstof die op deze landen te vinden is. Nog op Oudewalle bepaalt de eigenares Maelcamp in 1772 dat zij ‘sal vermogen t’elckens als het haer gelieven sal turf te doen steken uyt eenige partien van haere landen sonder aenden pachter iet te vergoeden over schaede de gonne men soo veel doendelyck sal vermeyden, den pachter sal twee voeren turf profiteren telckens als de vrauw proprietarige turf sal doen steken, behoudens dat hy pachter den selven t’synen coste steke ter plaetse aen hem te designeren ende de vrauw proprietarige geene de minste lasten danof en draegt ’. 58 Het turf steken wordt op deze hoeve door de eigenaars dus aan steeds strengere bepalingen onderworpen, wat niet vreemd is gezien de hoge turfprijzen op het einde van de 18 de eeuw.

53 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 54 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 55 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 125 56 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670 57 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670 58 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670

90 Sommige pachtcontracten bepaalden ten slotte ook dat een pachter een stuk land moest (of mocht) converteren. Eigenaar Augustijn Piers bepaalt dat Jooseph Galle in 1787 ‘ sal moeten converteren in saijlant het westeijnde vanden boomgaert mits plantende deenedoorn haege tusschen tween ’59 En Joannes Spilthoorn moet in 1778, in opdracht van dezelfde Augustijn Piers, een stuk weiland scheuren en ‘ besyngelen ’ zodat de eigenaar daar een ‘ queeckerye van plantsoenen ’ kan aanleggen. 60 Bepalingen omtrent het converteren van land vinden we echter slechts in drie pachtcontracten terug.

4.3.2.4.Bepalingen aangaande bomen en hagen

Een vierde rubriek behandelt de bepalingen omtrent de bomen en struiken, zowel de bestaande als de nieuw te planten bomen en struiken. Aan bomen en struiken worden heel wat bepalingen gewijd in de pachtcontracten. Zeker met de enorm hoge houtprijzen aan het eind van de 18 de eeuw zijn ze voor de eigenaren een niet te onderschatten bron van inkomsten. In vrijwel alle pachtcontracten wordt bepaald dat de pachters zorg moeten dragen voor bomen en hagen. Deze worden, net als de gebouwen, voor het ingaan van de pacht geschat. Na afloop van de pacht kon dan een vergoeding ontvangen of een schadevergoeding betaald worden, al naargelang de verbetering of verslechtering van het bomen- en struikenbestand. In de overgrote meerderheid van de gevallen behoudt de eigenaar het recht om zoveel bomen en struiken te doen vellen of aanplanten als hij wil. Daartoe laat de eigenaar werklieden aanrukken die in zijn opdracht bomen gaan kappen of aanplanten. In vele gevallen zijn de ‘mondcost ’ en hun daguren ten koste van de pachter die in ruil daarvoor de ‘afvallenden snoey ’ of overschot van de snoei kon genieten. De pachter wordt met andere woorden weer belast met het opruimen van de takjes en twijgjes die blijven liggen na de snoei. Zo reserveert eigenaar Jan-Baptiste Soenens bijvoorbeeld ‘ de facultyt en ongemindert also vooren van op ende rond deze verpagte hofstede landen en meerschen te mogen cappen vellen en planten zoodanige fruyt op gaende en tronkboomen als het hun goeddunken ende gelieven zal zonder dat deze pagters daer aen eenig het minste zegt ofte gezag zullen hebben. Nemaer de pagtere zullen eeniglyk profiteren den snoey mits betaelende de daghueren van de snoeyers ’. 61 In enkele pachtcontracten werd wel ook opgenomen dat de pachter mag kappen tot ‘ zoo verre

59 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 60 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 61 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519

91 het hauwmes gaet ’. 62 Alles wat hij dus met een met behulp van een houwmes, en niet met een zaag, kan afdoen, mag hij zelf gebruiken. In enkele bepalingen wordt ook aan de pachter gevraagd om bepaalde stukken bos om te zetten in zaailand of weide of omgekeerd. Dit laatste komt echter zelden in de pachtcontracten voor.

4.3.2.5.Bepalingen aangaande de betalingen

Ook de betalingen werden in de meeste pachtcontracten bijzonder goed geregeld. Dit geldt althans zeker vanaf het midden van de 18 de eeuw. Vrijwel alle pachten moesten op iedere ‘valdag ’, dit wil in ons geval zeggen op kerstavond, worden betaald, meestal ten huize van de eigenaar. In praktijk betaalden de pachters de pachtsom waarschijnlijk op heel onregelmatige tijdstippen. Slechts één contract vermeldt een andere valdag of betalingsdag. Er wordt van pachter Pieter Francies d’Huyvetter geëist dat deze zou betalen na de 1 ste nivôse van het achtste jaar van de Franse Republiek (21 december 1799), en dit wel binnen de 40 dagen. 63 Wanneer de pachtsom helemaal niet wordt betaald, dan wordt de pachtovereenkomst in de meeste gevallen gewoon beëindigd.

Vanaf de tweede helft van de 18 de eeuw beginnen de eigenaars meer en meer aandacht te besteden aan de betaling van de pachtsommen. De pachters worden vanaf dan verplicht te betalen op of na de valdag, maar binnen een bepaalde termijn. De eigenaars willen er met andere woorden zeker van zijn dat zij hun inkomsten ontvangen, en wel binnen een redelijke termijn. Deze termijn werd voordien heel zelden in de pachtcontracten opgenomen. In de onderstaande tabel is deze evolutie goed te volgen.

Tabel 4.14: Termijn na de valdag waarbinnen de pacht moet betaald worden (maanden) periode niet opgegeven 0-1 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 + 6

1700-1719 1 1720-1739 7 2 1740-1759 6 1760-1779 2 3 2 1780-1799 1 1 1 1 2 1800-1819 1 1820-1839 1 1 1 1840-1859 1

62 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 63 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381

92

Voor 1760 komt het slechts in één geval voor dat er moet worden betaald binnen een bepaalde termijn. Pachter Joannes Velghe moet in 1735, wanneer hij zijn pachtcontract voor het Vijvergoed ondertekent, beloven dat hij ‘ teleken ghemalle kersavondt uuyterlyck lichtmesse’ de pachtsom zal komen betalen. 64 Hij krijgt dus net iets meer dan een maand tijd om zijn schulden bij de eigenaar af te lossen. Na 1760 komen de bepalingen omtrent een maximumtermijn meer en meer voor. Sterker nog, in de overgrote meerderheid van de pachtcontracten wordt de periode waarbinnen de pacht moet worden betaald heel duidelijk omlijnd. In de laatste twee decennia van de 18 de eeuw, die ook voor de grondbezitters een heel onzekere periode zijn, komt slechts één pachtcontract voor waarop geen ultieme betalingsdatum wordt voorgesteld. In deze periode kiezen de eigenaars ervoor om toch enige zekerheid in te bouwen over het tijdstip waarop ze kunnen beschikken over hun geld. Andere eigenaars proberen de pachters te stimuleren om ze zo snel mogelijk te laten betalen. Augustijn Piers geeft in 1778 zijn pachter Joannes Spilthooren de kans om zijn pachtsom van 28 ponden groten Vlaams binnen de drie maanden te betalen in wisselgeld. Wanneer hij echter de pachtsom later betaalt, moet hij, nog altijd binnen de 9 maanden, de volledige pachtsom betalen in ponden groten Vlaams courant. 65 Pachter Pieter Joseph Tytgat moet in 1813, indien hij zijn betaling doet binnen de 4 maanden, 362,81 frank betalen in plaats van de volledige pachtsom die 423 frank en 28 centimes bedraagt. 66

De bezorgdheid van de eigenaar om over zijn geld te beschikken, vinden we ook op een andere manier terug tussen de algemene bepalingen in het pachtcontract. De eigenaar wil vooral zijn eigendom zien renderen en wil daarom financieel ‘zekere’ personen als pachter. Daarom werd in de meeste pachtcontracten deze of een gelijkaardige clausule opgenomen: ‘Verbindende de pachters hun by desen onder de clausule solidaire van elck voor andere ende een voor al in solidum, ende in het onderhaut ende volcommen vande voorenstaende condietien, ende wel namentlyck inde betaelyn vande jaerelycksche pachtsomme.’67

Zeker wou de eigenaar ook zijn wanneer het de valuta betrof waarin de pachtsom werd geïnd. Naar het einde van de 18 de eeuw, maar zeker na de Franse overheersing, lieten de eigenaars hele paragrafen opnemen omtrent de betaalmiddelen die gebruikt moesten worden bij het

64 R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5276 65 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 66 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519 67 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670

93 betalen van de pachtsom. Na de Franse revolutie werden immers assignaten uitgegeven met de onteigende kerkelijke bezittingen als onderpand om de schuldenlast van de Franse staat af te lossen. Doordat de Franse overheid echter te veel van deze assignaten uitgaf, ging de waarde ervan spoedig ernstig dalen. Per jaar konden de assignaten wel tot 99 % van hun waarde verliezen. Pieter Francis D’Huyvetter moet bijvoorbeeld in 1798 zijn pachtsom van 120 ponden groten Vlaams betalen ‘ in oude fransche kroonen en in geene andere munte hoe genaemt ’. Anders zal de eigenaar ‘ vermogen den pacht te heysschen in graenen, als taerwe, rogge, haever, boucquyt, ten advenante van den minsten prys op de publique merckt van gendt binnen de vier decaden naer den eersten nivose te bevinden ’.68 Eigenaar Jan-Baptiste Soenens besteedt in 1822 nog heel wat meer woorden aan de betaalmiddelen die gebruikt moeten worden. De pachtsom zal betaald moeten worden ‘ in clinkende gemunte spetien van goud ofte zilver en cours hebbende ’ Wat niet mag gebruikt worden, komen we iets later te weten: ‘ eenige assignaten bank, wisselbrieven, staetsbilletten of ander gemunt papier onder wat benaeminge het zoude connen ofte mogen wezen ende de welke by vervolg vantyde door eenige wet decreet ofte besluyt ‘tzy van wegen het gouvernement of andersints in deze landen zouden connen gintroduseert worden en geforceerden cours van spetien moeten hebben ’. 69

In geval van oorlog of slechte weersomstandigheden kon, zoals reeds kort werd aangestipt, een kleine vermindering van de pachtsom worden toegestaan. De volgende clausule werd in tal van pachtcontracten teruggevonden: ‘ In cas van verlies in syne vruchten door hemels ofte oorloogs gewelt den pachter sal moderatie genieten naer proportie ende breede van lande, midts van geleden schaede inkennen doende binnen de 36 uren, ende andersints geene moderatie ’. 70 In andere gevallen stelt de eigenaar echter dat hij enkel zal tussenkomen in geval van oorlog. Bij verlies door stormschade of overstromingen moeten alle kosten gedragen worden door de pachter. In de praktijk kon men vaststellen dat eigenaars van hofsteden, vooral na militaire of meteorologische catastrofes, gingen investeren in hun gebouwen, de zogenaamde ‘ rentinvestments ’. 71 De eigenaars stelden met andere woorden kapitaal beschikbaar om de hoeves verder te kunnen laten renderen. Tijdens de 16 de eeuw werd door de eigenaars gemiddeld 5 % van de pachtsom terug geïnvesteerd in de bedrijven. De uitzonderlijke omstandigheden die hierboven werden beschreven, zorgden soms voor het

68 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 69 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519 70 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670 71 THOEN E., Landbouwekonomie en deel I pp. 595-604 en LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp pp. 61-64

94 uitzonderlijk optrekken van de investeringsgraad tot 10 %. 72 Wel was het aan de pachters om het initiatief te nemen om de investeringen ter sprake te brengen of om eventuele stappen te ondernemen tot een eventuele herstelling van de pachthoeve. Eigenaars zullen hier slechts zelden het initiatief toe nemen. 73

Naast de principale pachtsom werd in vele gevallen een kleine symbolische som (in natura of in speciën) van de pachter gevraagd voor het schrijven van de het pachtcontract, voor het sluiten van de voorwaarde, voor het personeel van de eigenaar, voor de armen, enz. We geven als voorbeeld een bepaling uit het contract van Jan d’Hont uit 1747: ‘ Den pachter sal onghemindert alsvooren anden heere ontrent kers(avon)t eerstcommende noch te leveren een swynhespe ende an syn dommistiquen ghiere in plaetse van voorwaerdegelt die gratis is gheschreven tot veerthien stuyvers ’. 74

4.3.2.6.Andere bepalingen

In deze laatste rubriek bespreken we voorwaarden die in feite niet konden geplaatst worden bij de bepalingen van de vorige vijf rubrieken. Amper één voorwaarde kon hiervoor als representatief beschouwd worden, daar ze toch vier maal voorkwam. Het ging hierbij om een bepaling omtrent de bestrijding van rupsen. Pachter Pieter d’Huyvetter wordt verplicht tot ‘ het afdoen van rispen in cas van diergelycke ordonnantiën ende alle boeten dienaengaende den verpachter af te draegen ’. 75 Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat er vanuit de centrale overheid reeds pogingen werden ondernomen om een rupsenplaag de kop in te drukken. Er werden inderdaad gedurende de 18 de en 19 de eeuw enkele ordonnanties uitgevaardigd tot het bestrijden van rupsen. In de pachtcontracten van Pieter Tytgat werden gelijkaardige voorwaarden teruggevonden. Er wordt zelfs meegegeven wat de pachter met de rupsen moet doen. Hij is verplicht om ‘ jaerlykx af te doen soo van de fruytboomen alsmede van de opgaende boomen alle de puppen ende roispen hunne nesten te vernielen ende verbranden op pene insgelyke van te moeten presteren de schaeden en intresten die van heere proprietaris daer dorre zoude commen lyden en te incurreren de boeten en amenden daer toe staende ’.76

72 THOEN E., Landbouwekonomie deel I p. 602 73 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp p. 63 74 R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5276 75 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 76 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519

95 4.3.3. Einde van de pacht

Het einde van de pacht werd in sommige gevallen geregeld. De eigenaar was immers vooral bezorgd om de goede staat van de pachtgoederen, die zo aan de eventuele nieuwe pachter konden overgegeven worden en onmiddellijk konden opbrengen.

Sommige pachters kregen de opdracht om bepaalde landen het laatste jaar te bewerken zoals de eigenaar dat wou. Indien de pachter zich niet naar de eisen van de eigenaar schikte werd hij verplicht om een schadevergoeding te betalen. Joannes Vandorpe moest in 1766 ‘ ten expireeren van synen pacht sal laeten een bunder jonghe claevers in haever ofte vlasch gesayt waer vooren hij maer en sal profiteren den ordinairen prijs oppeene van te moeten presteren alle costen schaeden ende intresten die den aencommenden pachter daer doore soude commen te lyden ’. 77 Pieter d’Huyvetter kreeg in 1783 de volgende richtlijn: ‘ By het afscheyden ofte expireeren van synnen pacht sal den pachter gehouden syn synne gepachten landen te bedrichten mesten labeuren ende besayen, even alsvoor eygen soude moeten doen, gelyck namentlyck hy pachter sal moeten laeten liggen tot acht hondert roeden claever ten voorigen jaeren besayd gelyck acht hondert roeden landts tot het besayen met vlas, op peyne dat die niet bevonden wordende tot het dobbel sal moeten instaen gelyck inde naaste aengelegene geburte sullen gepresen worden ende den prys inden grond sal verbeuren ’. 78

Kwamen deze laatste groep voorwaarden tot stand met het oog op het gebruik van deze bedrijven door een nieuwe pachter, dan was het meer uitzondering dan regel dat een pachter of zijn familie het gepachte bedrijf zal verlaten. Men merkte reeds op dat een zekere ‘familiale honkvastheid ’ kenmerkend was voor het pachten van een behuisde hofstede. 79 Kreeg een familie het voor elkaar om een belangrijke hoeve te pachten, dan bleef ze verscheidene generaties lang op de hoeve. 80 Meteen stond men onder een geringere druk bij het sluiten van een pachtcontract. Dit was ook een mogelijke reden waarom sommige pachtcontracten (financieel) iets voordeliger uitkwamen voor de pachters en waarom sommige pachtcontracten zo laat werden afgesloten. Wij konden deze vaststelling bevestigen. Oudewalle werd voor een hele tijd gepacht door de familie Vermeersch en hoeve nummer 3 door verschillende leden van de familie De Smet.

77 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 78 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1381 79 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 46 80 CASTELAIN R., ‘Pachtvoorwaarden voor grote bedrijven’ pp. 186-187

96 Uiteindelijk moesten toch heel wat personen hun pachtgoed na verloop van één of enkele termijnen verlaten. In twee gevallen is het ons bekend waarom. Pieter De Coene zag zich, zoals we reeds zagen, na financiële tegenslagen verplicht zijn pachtgoed te verlaten (cf. supra).81 Helemaal anders was de situatie van Philippe Vermeersch, de pachter van Oudewalle. Zijn vader Philippe baatte reeds verschillende jaren Oudewalle uit, toen de eerstgenoemde in 1752 uiteindelijk zelf Oudewalle ging pachten. Binnen de plaatselijke plattelandsgemeenschap kon hij een aanzienlijke staat van dienst voorleggen. In 1752 werd hij immers door Emanuel Bernard Moerman benoemd tot baljuw van Oudewalle ‘ betrauwende op syne bequamheyt, discretie, neerstigheyt ’. 82 De relaties met de eigenaar van Oudewalle, op dat moment de weduwe van Emanuel Bernard Moerman, lijken in 1772 echter bekoeld. Hij krijgt op 22 oktober 1772 namelijk het volgende te horen: ‘ Ten versoucke vanden onderschreven last hebbende vande vrauwe Douareere van den heere van oudewalle, sal den eersten off(icie)r hiertoe ansocht met het insinueren copie deser doen verbot ende interdictie an S(ieur) Philippus Vermeersch bailliu van oudenwalle ten eynde van bij hem gheen voorder ghebruyck te nemen van de hofs(tede) landen bosschchen ende meerschen ghenoemt het ghoet toudewalle in denterghem ’. 83 De verwijdering van Philippe van Oudewalle moet binnen de plaatselijke plattelandsbevolking gezorgd hebben voor heel wat wrijvingen. Carel Carbonnelle, die toen griffier en lokale ontvanger was van Oudewalle, schreef immers het volgende in zijn brief naar de heer Vanderstraeten, de algemene ontvanger van de familie Moerman. ‘ Den pachter vermeersch heeft mij geavanceert dat ick de schult ben dat hy moet verhuysen, dat hy sulcx gehoort hadde vande dommistiquen waerschynelyck vande gonne vandevrauw douariere, ende van differente andere persoonen, t’gonne valsch is gelyck ul(ieden) is bekent, den pastor durft oock al inhet publieck tselve devulgeren, waerdoore ick van een ieder gehaet worde, en naementlyck vande familie van vermeersch, daer om bidde dito vermeersch van syn quaet vermoeden trachten te dissuaderen alswanneer ul(ieden) by hem syt, om allen haet ende affronten ongemeriteert te eviteren ’. 84

Gelukkig werden niet vaak dergelijke taferelen aangetroffen na afloop van de pacht. Echter over gevallen waarbij een ‘vreedzaam’ einde kwam aan de pacht, zwijgen de archieven.

81 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 82 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 722 83 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 722 84 R.A.G., Moerman d’Harlebeke, nr. 670

97 4.4. Perceelspacht

Naast de hierboven besproken pachtcontracten van de hoeven, beschikken wij over een reeks contracten aangaande losse gronden: voornamelijk akkers en weiden die in eerste instantie los van een hoeve worden verpacht, maar door de pachters natuurlijk wel bij een bestaand bedrijf kunnen gevoegd worden. De contracten voor losse percelen zijn opmerkelijk korter en minder uitgebreid dan deze afgesloten voor hoeven, maar zij verdienen ook onze belangstelling, zeker omdat uit deze contracten enkele belangrijke indicaties met betrekking tot de toenmalige plaatselijke landbouw konden worden afgeleid. We gaan bij de bespreking ervan op een gelijkaardige manier te werk als hierboven. Voor een tabel met alle percelen, de aard van de percelen, de grootte, de totale pachtsom en de prijs per ha verwijzen wij naar de bijlagen. 1

4.4.1. Algemene pachtvoorwaarden

Net zoals bij de bedrijfspacht, vinden we in ieder contract een aanhef die een aantal identificatiegegevens bevat. We geven opnieuw een paar voorbeelden.

‘Hedent daete naerschreven bekent jo(ncker) Jean Franchoys de Kerckhove d’Olsene filius m(yn)he(e)r Jean Franchoys in loyalen pachte ghegheven te hebben soo hy doet by desen aen Joannes Velghe tot Denterghem die van ghelycken van den selven heere in pachte bekent ghenomen te hebben, een vierhoeckte stuck lants groot ontrent seventhien hondert dryentwintigh roen onbegrepen maete gheleghen binnen de voornoemde prochie van Denterghem ghenaemt het vyverstuck paelende van oosten aen de straete, west syn selfs neren vyvere, noort den reyghers Bosch. Dit voor eenen termyn van neghen achter een volghende jaeren, wanof het eerste jaer sal inganck nemen kersavont toecommende 1735, ende het eerste jaere van betaelynghe sal commen te vallen ende verschynen ten ghelycken daeghe jaere ende kersavondt 1736 ende alsoo voorts van jaere te jaere tot het eyndighen ende expireren vanden voornoemden neghen jaerighen termyn ende omme de somme van neghen schellynghen grootten courant ghelt (...) ’2

1 Zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.5 2 R.A.G., Algemeen familiefonds, nr. 5276

98 ‘Op den 31en january 1759 bekent Charles Carbonnelle, baillue van Ousselghem, machtigh by procuratie over d’hoors Jaille, in pachte gegeven thebben an Joosyne Van den Driessche, w(eduw)e Louys Durieux tot Oesselgem, die van ghelyck vanden sel(ve) Carbonnelle bekent in pachte genomen thebben, eerst ontrent thien hondert lants, op de meulecauter, suyt en west de straete, voor neghen guldens tsiaers met ontrent twee gemeth meersch noort de priesteragie ontrent hondert lants tegen den voorseyden meersch al de pachteresse wel bekent ende al by haer alsnu gebruyckt wordende de leste twee partyen voor elf guldens tsiaers maeckende soo tsamen twintigh guldens tsjaers, boven de lasten ende heerel(ycke) rente, indien dat er uyt ghaenen dat voor neghen achtereen volgende jaeren, inghaende kersavont eerstcommende 1759, de betaelynge van de jaerelycksche pachten sullen moeten ghebeuren volgens costume ende reglement (...) ’3

Deze voorbeelden verschillen in feite weinig van deze die werden gevonden in de contracten van hoeven. De identificatiegegevens die in de aanhef voorkomen zijn de volgende: naam van pachter en eigenaar, parochie, grootte, pachtduur, prijs en betalingsvoorwaarden.

De gegevens omtrent de pachtduur hebben wij in de volgende tabel samengevat. Uit de contracten bleek dat hier een groter aantal termijnen van toepassing was.

Tabel 4.15: Duur van de overeenkomsten van perceelspacht, Dentergem en Oeselgem Periode 3 jaar 5 jaar 6 jaar 7 jaar 9 jaar 3, 6 of 9 18 jaar jaar

1730-1739 1 2 1 1740-1749 1 1 1750-1759 1 2 1760-1769 2 1 1770-1779 6 8 1 1 1780-1789 1 3 25 1 2 1790-1799 1 2

Totaal 2 9 38 1 8 4 1

Tot de jaren 1770 overheerste in Dentergem en Oeselgem een 9-jarige pachttermijn. In mindere mate kwamen ook pachttermijnen van 6 jaar voor. Opvallend hierbij is dat één pachttermijn werd afgesloten van 18 jaar, hoewel dit volgens de costumen niet gebruikelijk

3 R.A.G., Potter d’Indoye, nr. 519

99 was en de overeenkomst zelfs ongeldig kon verklaard worden. 4 De pachttermijn van 7 jaar is gemakkelijker te verklaren. De weide waarover het gaat werd gepacht door Jacobus De Smet in 1741. In 1739 sloot deze pachter daarnaast ook een pachtcontract af voor 9 jaar voor een behuisde hofstede, tevens met eigenaar François Piers. Beide pachtcontracten liepen aldus af in het jaar 1748. 5 Vanaf 1770 wijzigde de situatie echter grondig. We zien vanaf dan een duidelijke voorkeur van de eigenaars om pachtcontracten af te sluiten van 6 jaar. Deze kortere termijn liet de eigenaar, net zoals bij de bedrijfspacht, toe kort op de bal te spelen bij veranderende economische (en in mindere mate politieke) omstandigheden. De enorm snel stijgende prijzen zorgden er immers voor dat pachtprijzen na enkele jaren al achterhaald konden zijn. Ook de 5-jarige pachttermijn laat zich vrij makkelijk verklaren. Deze werden bijna allemaal afgesloten om dezelfde eigenaar toe te laten meerdere pachten op het zelfde moment te laten eindigen en de volgende pachttermijnen te laten starten, waarover later meer.

Wij kunnen ook voor deze pachtcontracten de tijdsafstand berekenen die er bestaat tussen het afsluiten van het contract en het begin van de pacht. Net als bij de pachtcontracten van bedrijven gaan ook deze pachten allemaal in op kerstavond. In de volgende tabel worden deze gegevens opgenomen en samengebracht volgens groepen van 3 maanden.

Tabel 4.16: Tijdsafstand tussen datum contract en begin pacht in maanden van perceelspacht, Dentergem en Oeselgem Periode + 6 6-3 3-0 0-3 4-6 7-9 10-12 + 12 later later later

1730-1739 1 1 2 1740-1749 2 1750-1759 1 1 1 1760-1769 2 1 1770-1779 6 2 1 8 1780-1789 2 1 19 8 1 1790-1799 2 1

Totaal 6 6 2 35 12 0 1 1

Alleen al het feit dat voor het einde van de 18 de eeuw zoveel pachtcontracten werden teruggevonden, wijst erop dat eigenaars meer belang gaan stellen in de perceelspacht. Deze belangstelling zou er vanzelfsprekend niet gekomen zijn, indien de perceelspacht niet

4 DE GOESIN P., Costumen p. 16, VII, nr. 4 5 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

100 voldoende zou hebben opgebracht. De eigenaars brachten het, in tegenstelling tot vroegere perioden, dus wel op om pachtcontracten op te stellen, daar passende prijzen op te plakken en voorwaarden aan te koppelen.

Verder is er opnieuw een verschil merkbaar tussen de periodes voor of na 1770. De meeste pachtcontracten voor percelen werden voor 1770 afgesloten binnen de 3 maanden voorafgaand aan de pacht. Tussen 1770 en 1779 werden acht pachtcontracten afgesloten binnen de 3 maanden voorafgaand aan de pachttermijn en zes pachtcontracten meer dan zes maanden later. Twaalf daarvan werden echter opgesteld op 1 december 1778. Zes pachtcontracten gingen in op kerstavond 1778 voor een termijn van 5 jaar, de andere zes op kerstavond 1777 voor een termijn van 6 jaar. We zien dat de griffier die de contracten opstelde, in casu Carel Carbonelle, bij het opstellen van deze pachtcontracten een soort systematiek wilde hanteren door zoveel mogelijk pachtcontracten te sluiten op dezelfde dag en ze ook nog eens te laten expireren op dezelfde dag. In 1783 zien we dan ook dat dezelfde gronden allemaal verpacht worden op 24 december, allen voor een termijn van 6 jaar. De twaalf pachtcontracten, allemaal met gelijkaardige voorwaarden, werden hierbij zelfs gebundeld tot één document. In 1789 vinden we deze twaalf gronden nogmaals terug, maar hierbij werd geen gelijkaardig systeem meer gehanteerd. 6 Rekening houdend met de bovenstaande opmerkingen kunnen we stellen dat men naar het einde van de 18de eeuw de pachtcontracten steeds vroeger wil gaan afsluiten. De pachters willen met andere woorden zeker zijn van hun lapje grond. Door de enorme stijging van de bevolking was er gewoonweg geen grond genoeg om iedereen te voorzien van een stuk grond dat voldoende opbracht om een zorgeloos bestaan te kunnen leiden, gesteld dat dit laatste überhaupt al mogelijk kon zijn. Vroeg bij de zaak zijn was dus voor iedere pachter een must. Uitschieter is in dit geval Jan- Baptiste Tytgat uit Dentergem die in 1784, meer dan 2 jaar voor de ingang van zijn pacht, een pachtcontract kon afsluiten, en zo de toenmalige gebruiker te snel af was. 7

De evolutie in de verpachte oppervlakte en de pachtprijzen per hectare van percelen leveren enkele heel interessante resultaten op die in de volgende paragrafen worden besproken. Dit kan ons iets meer vertellen over de manier waarop onze adellijke grootgrondbezitters met hun goederen omgingen.

6 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 7 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366

101 4.4.1.1.Evolutie van de oppervlakte en samenstelling van de verpachte percelen

Wanneer we per jaar de gemiddelde oppervlakte van alle verpachte percelen bestuderen, komen we tot de onderstaande grafiek. De onderstaande gegevens bevinden zich in tabelvorm onder de bijlagen. 8

5,0000

4,5000 Gemiddelde oppervlakte verpachte percelen (ha) 4,0000 Lineair (Gemiddelde 3,5000 oppervlakte verpachte percelen (ha))

3,0000

2,5000

2,0000

gemiddeldeoppervlakte(ha) 1,5000

1,0000

0,5000

0,0000

0 35 45 55 65 75 85 9 95 17 1740 17 1750 17 1760 17 1770 17 1780 17 17 17 jaar

Figuur 4.17: Evolutie van de gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795

De grote schommelingen tijdens de periode 1735-1775 zijn waarschijnlijk te wijten aan het geringe aantal pachtcontracten dat we voor deze periode konden weerhouden. Interessant wordt het echter wanneer we de evolutie over langere termijn gaan bekijken. De algemene trend is duidelijk. De oppervlakte van de percelen daalt gestaag. In Dentergem en Oeselgem neemt de gemiddelde oppervlakte van een pachtperceel over de hele eeuw met ongeveer de helft af. De reden hiervoor dient gezocht te worden bij het grondbeheer dat de adellijke grondbezitters gingen voeren. De steeds kleinere percelen konden gezien de bevolkingstoename en dus grotere vraag, voor een hogere prijs worden verpacht. Het spel van vraag en aanbod zorgde er hier dus voor dat steeds meer percelen werden opgesplitst en die dan afzonderlijk werden verpacht maar natuurlijk ook meer gingen opbrengen, waarover later meer.

8 Zie hoofdstuk 6 Bijlage 6.6

102 De pachtcontracten van de afzonderlijke percelen bevatten meestal, doch niet altijd, ook informatie over de aard van de gepachte percelen. Het was dan ook mogelijk om hierover een benaderend beeld te schetsen. De volgende grafiek geeft de evolutie weer van de verhouding tussen akkerland, weiland en bos. Van vele gronden kon echter niet achterhaald worden van welke aard ze waren. Zij werden aangeduid als ‘onbekend’. 9

100%

80%

60% %

40%

percentage onbekend 20% percentage bos percentage weiland percentage akkerland

0%

5 55 65 75 735 740 750 7 760 7 770 7 780 78 795 1 1 1745 1 1 1 1 1 1 1 1 1790 1 jaar

Figuur 4.18: Aard van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795

De periode voor 1775 kan omwille van het lage aantal pachtcontracten van percelen niet echt als representatief worden beschouwd. De curve vertoont dan ook rare wendingen waarmee we beter geen rekening houden. Een ander beeld krijgen we na 1775 waar we wel over voldoende gegevens konden beschikken. Daaruit blijkt dat de meerderheid (60 à 70 %) van de verpachte percelen uit akkerland bestond. 10 à 20 % van de beschikbare landbouwgrond bestond uit weiland. Dit wijst erop dat in Dentergem en Oeselgem vooral de akkerbouw primeerde. In Dentergem overheerste de akkerbouw al eeuwen. In Oeselgem was dit waarschijnlijk ooit anders. Tijdens de 16 de eeuw werd immers bijna 30 % van de grond ingenomen door weiland. 10 Cijfers voor Oeselgem uit 1765 bevestigen dan weer de bovenstaande grafiek. 11 Vermoedelijk werd dus in de loop van deze twee eeuwen heel wat weiland getransformeerd in

9 Voor een tabel met de gegevens die werden weergegeven in de grafiek verwijs ik naar de bijlagen: zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.7 10 VERBEKE C., De penningcohieren deel I, p. 32-33 11 DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’ p. 106

103 akkerland. Feit is in elk geval dat weiland eerder schaars was, wat de prijs ervan kon opdrijven. Sommigen waren wegens hun professionele bezigheden echter verplicht om wel weiland te pachten. De toenmalige slager van Wakken, Anthone Sengier, zag zich bijvoorbeeld verplicht om in 1778 een stuk weidegrond te pachten in Oeselgem. 12

In de archieven van de adellijke families konden we slechts één pachtcontract terugvinden waarbij een perceel bos werd uitgegeven. Pieter Lambrecht kon in 1780 het westelijke deel van het Hellebos in Dentergem pachten voor 10 pond groten Vlaams courant.13 Gezien de hoge houtprijzen is het niet verwonderlijk dat slechts een beperkt aantal percelen bos werd verpacht. Veel eigenaars reserveerden immers de percelen die beplant waren met bos voor zichzelf. Bovendien is het aandeel van bosgronden in Oeselgem, waarvan de meeste pachtcontracten werden teruggevonden, nooit erg hoog geweest. Uit de penningkohieren opgesteld aan het eind van de 16 de eeuw kon worden afgeleid dat slechts 4,72 ha (1,1 %) van de Oeselgemse gronden bestond uit bos. In 1765 is het percentage bosgrond in Oeselgem er enigszins op vooruit gegaan, maar van een spectaculair cijfer kunnen we zeker niet spreken. Amper 2,3 % of 9,92 ha werd ingenomen door bos. In Dentergem was toen heel wat meer bos terug te vinden. In 1765 werd zo 25,6 % of 245 ha van de beschikbare grond ingenomen door bos. 14 Het zal wel geen toeval zijn dat het enige contract waarbij bosgrond werd verpacht, en dat hierboven werd besproken, net een stuk grond in Dentergem betreft.

4.4.1.2.Evolutie van de pachtprijs van de verpachte percelen

Een heel belangrijk onderdeel van het contract, zowel voor de eigenaar als voor de pachter, was natuurlijk de pachtprijs. Bij het bepalen van de gemiddelde prijs van de percelen maakten we een onderverdeling tussen akkerland en weiland daar we merkten dat tussen beiden toch een verschil merkbaar was. Gelijkaardig onderzoek van perceelspacht in de regio Kortrijk werd aan de grafiek toegevoegd om vergelijkingen mogelijk te maken. 15 De volgende grafiek bundelt de resultaten. De gemiddelde pachtprijs werd om afwijkingen te voorkomen herleid tot 5-jaarlijkse gemiddelden.

12 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 13 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 14 VERBEKE C., De penningcohieren deel I, p. 32-33 en DESMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’ p. 106 15 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 53-54. Voor de bijhorende tabel verwijs ik naar de bijlagen. Zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.8

104 250,00 pachtprijs percelen regio Kortrijk pachtprijs percelen akkerland Dentergem en Oeselgem pachtprijs percelen weiland Dentergem en Oeselgem

aams pachtprijs percelen Dentergem en Oeselgem

200,00

150,00

100,00

50,00 Nominale pachtprijs per ha in schellingen groten Vl

0,00

5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 3 4 5 6 7 8 9 7 7 7 7 7 7 7 1 174 1 175 1 176 1 177 1 178 1 179 1 jaar

Figuur 4.19: Nominale pachtprijzen van percelen in Dentergem en Oeselgem en in de regio Kortrijk, 1710-1858 (schellingen groten Vlaams per ha)

Globaal verloopt de curve van de perceelspacht parallel met die van de landpacht. Tijdens de periode 1735-50 geeft de grafiek voor Dentergem een lichte stijging aan, onmiddellijk gevolgd door een lichte daling, die zich in de regio Kortrijk iets eerder had doorgezet. Na 1760 stijgt de pachtprijs per hectare in Dentergem vrij snel en na 1770 stijgt deze zelfs boven de gemiddelden voor de regio Kortrijk uit.

Binnen de grafiek werden ook de gemiddelde pachtprijs per hectare voor akkerland en die voor weiland opgenomen. Een vrij opvallende vaststelling is dat het pachten van weiland voor de pachter wel een erg dure onderneming bleek, veel duurder dan het pachten van akkerland. Vanaf 1780 swingen de prijzen voor weiland zelfs de pan uit. Per jaar betaalde men gemiddeld bijna 200 schellingen voor een hectare weiland. De prijs van akkerland volgt meer de gemiddelden voor de regio Kortrijk.

Ook de evolutie van de perceelspacht kan in een comparatief kader bekeken worden. Door de vergelijking te maken met het prijsverloop in de regio Kortrijk, het Land van Aalst, de streek van Zele en de Heerlijkheid Nevele kunnen we onze gegevens over Dentergem en Oeselgem controleren.16

16 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ p. 48

105 Tabel: 4.20: Evolutie van de perceelspacht in Vlaanderen, 1726-1800 Periode Dentergem Streek van Land van Streek van Heerlijkheid en Oeselgem Kortrijk Aalst Zele Nevele

1726-1750 35,87 (100) 51,42 (143,3) 44,98 (125,4) 97,18 (270,9) 31,68 (88,3) 1751-1775 49,64 (100) 57,63 (116,1) 56,92 (114,7) 99,92 (201,3) 47,28 (95,3) 1776-1800 109,77 (100) 94,40 (86,0) 92,37 (84,2) 124,57 (113,5) 78,02 (71,1)

Het tweede en derde kwartaal van de 18 de eeuw werd in Dentergem en Oeselgem, net als in de heerlijkheid Nevele, gekenmerkt door een laag prijsniveau. In Dentergem is de toename in het laatste kwart echter heel spectaculair te noemen. Alleen in de streek van Zele wordt een hoger prijsniveau waargenomen. Het (uitzonderlijk) hoge prijsniveau werd daar echter de hele 18 de eeuw aangehouden, met slechts een lichte stijging in het laatste kwart van die eeuw. Terwijl we in Dentergem en Oeselgem binnen die 75 jaar te maken hebben met een toename van de pachtprijzen van percelen met maar liefst 300 %, zien we in de streek van Kortrijk en het Land van Aalst een toename van 180 à 200 % en in de heerlijkheid Nevele van 250 %.

Opnieuw kunnen we vanuit de nominale pachtprijs de reële pachtprijs per hectare uitgedrukt in liter rogge berekenen en de vergelijking maken met de regio Kortrijk. 17

800,00 perceelspacht in de regio Kortrijk perceelspacht Dentergem en Oeselgem

700,00

600,00

500,00

400,00

300,00 Reële in liter pachtprijs rogge Reële

200,00

100,00

0,00

5 35 40 70 7 7 1 17 1745 1750 1755 1760 1765 17 17 1780 1785 1790 1795 jaar

Figuur 4.21: Reële pachtprijs in liter rogge van percelen in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortrijk, 1735-1795

17 Het bepalen van de reële pachtprijs gebeurde aan de hand van de roggeprijzen in: VANDENBROEKE C., ‘De leefbaarheid van het platteland in Vlaanderen’ pp. 138-139. De vergelijking met de regio Kortrijk uit: VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk’ pp. 53-54. Voor de tabel met deze gegevens: zie hoofdstuk 6: Bijlagen, bijlage 6.9

106

Aangezien de gemiddelde opbrengst van één hectare voor die periode gemiddeld slechts 1330 liter rogge opbracht, komen we tot de vaststelling dat de landbouwers voor het pachten van een perceel landbouwgrond diep in de buidel moesten tasten. 18 Tijdens de periode 1736-40 valt het pachten van een perceel grond nog mee. De daaropvolgende 15 jaar wordt de last voor de pachter echter heel wat zwaarder, vooral ingegeven door de lage graanprijzen. De curve van de reële bedrijfspacht wijst voor deze periode op een gemiddelde tegenwaarde van 360 tot 400 liter. De pachters in Dentergem en Oeselgem moesten toen met andere woorden 27 à 30 % van de opbrengst reserveren voor het betalen van hun pacht. De tien jaren daarop zal deze zware druk enigszins verlicht worden om daarna vanaf 1770 exponentieel te stijgen. Absolute uitschieter is de periode 1786-90 waarin landbouwers die een hectare grond pachtten maar liefst 55 % van de gemiddelde opbrengst van een hectare rogge moesten reserveren voor het betalen van de pacht. In gunstige jaren was de druk op de plattelandsbevolking reeds groot. Een minder gunstige oogst, oorlogsomstandigheden of andere tegenslagen konden voor sommige pachters in Dentergem en Oeselgem, en dan voor de kleinere pachters in het bijzonder, ronduit rampzalig aflopen.

Indien we de percelen akkerland en weiland van elkaar afzonderen, mogen we verwachten dat de reële pachtprijs voor weiland nog een stuk hoger zal liggen dan deze voor akkerland. De tegenwaarde voor de pacht van een hectare weiland was in de periode 1786-1790 1240 liter.

4.4.2. Bijzondere pachtvoorwaarden

Naast het feit dat pachtcontracten van percelen in mindere mate in de archieven terug te vinden zijn, vallen de bijzondere bepalingen in de pachtcontracten ook heel wat korter uit. De rubriek over de gebouwen wordt in dit onderdeel uiteraard niet meer besproken.

4.4.2.1.Bepalingen aangaande de straten en waterlopen

In ongeveer één derde van de onderzochte pachtcontracten kwam, net als bij de bedrijfspachten, een bepaling voor die het onderhoud van de straten en de waterlopen regelde. Het volgende citaat komt in deze of gelijkaardige vorm meermaals voor: ‘ gelyck sy pachters

18 DEJONGH G. en VANHAUTE E., ‘Arable productivity in Flanders’ p. 52

107 noch geobligeert syn ongemindert alsvoorent om hun gepacht lant de grachten behoorelykck te onderhouden ende op te raepen als oock de straeten ende waterloopen als onvermindert alsvooren tot onderhoudinghe van al t’gonne voorschreven ’19 Zoals reeds vermeld vaardigde de overheid in 1764 de ordonnantie ‘portant réglement pour la visite et l’entretien des chemins, ponts et aqueducs dans la Flandre ’ uit. 20 In één pachtcontract, dat niet toevallig werd opgesteld in 1764, en dus met de ordonnantie nog fris in het achterhoofd, verwijst men zelfs naar de wetgeving hieromtrent. Joannes Galle moet ‘ de straete verbreeden ende beke delven ende maeken met hout t’synen coste, ingevolghe het placaet ’. 21 Alle andere pachtcontracten die deze bepaling bevatten, dateren allen van na 1764, wat er toch op wijst dat er slechts na de uitvaardiging van deze ordonnantie enige aandacht wordt geschonken aan het onderhoud van straten en wegen die palen aan een verpacht perceel.

4.4.2.2.Bepalingen aangaande het gebruik van de landen

Slechts in 13 pachtcontracten (20 %) kwam een bepaling voor die het gebruik van de landerijen regelt. Hierbij wordt meestal aan de pachter gevraagd om de landen in een goede staat te stellen of ze te onderhouden. Uit deze voorwaarden kunnen we afleiden dat er heel wat gronden waren die te kampen hadden met wateroverlast. De eigenaars deden er dan ook alles aan om het water enigszins van hun landen te laten weren, door het aanleggen van grachten of het opvullen van putten op deze landen. Het ‘ waeterlaet ’ maakt zijn naam waarschijnlijk waar, want Livinus Cabbeke moest in 1789 ‘ten noorden van syn ghepacht lant moeten maeken een dobbel (...)vore bequaem tot tweren van twaeter ’. 22 Sylvester Galle, de vader van Joannes die hiervoor aan bod kwam, moest ‘ alle oude putten die van oude tyden syn uytgedolven geweest egalelyck brenghen ’ zodat ‘ de waeteren connen afstroomen van suyden in den dyck van Jerom De Gardin ’. 23 De putten die op deze meers werden aangetroffen waren vermoedelijk het gevolg van het steken van turf. Francis Van Der Cruyssen moet zonder vergoeding ‘ sulck danighe grachten delven ront idere van dese twee verpachte partyen als het vanweghen den heer proprietaris hun sal worden geordonneert ’. Die aarde moet dan dienen ‘tot het ophooghen den voetwegh ende vullen put van dese verpachte partye lant ’. 24

19 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 20 VERHAEGEN P. en DE LE COURT J., Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens pp. 77-82 21 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 22 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 23 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 24 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

108 Andere afspraken worden gemaakt omtrent het omvormen van het verpachte land. In twee gevallen moest een stuk weiland opengetrokken worden, al dan niet binnen een bepaalde termijn. In 1787 moest Jan-Baptiste Tytgat binnen het eerste jaar van zijn pacht de weide ‘ den bulck ’ opentrekken en ‘ labeuren en besaeyen ’ en Pieter Francies De Jaghere mocht een stuk weiland pachten op voorwaarde dat hij dit stuk weiland zal ‘ converteren in saeylant ’. 25

Ten slotte wordt ook het steken van turf in een drietal pachtcontracten geregeld. Jeanne- Jacheline Piers, de dame van Moninckhove, en haar zus Marie-Marguerite Piers, dame van Terkerken, stonden in 1762 toe dat pachter Joseph De Borgrave, een van de rijkste pachters in Dentergem, elk jaar twee voeren turf mocht steken. 26 Karel Piers eiste daarentegen tot twee maal toe, in 1777 en 1785, ook zijn deel van de turfopbrengst op. Wanneer hij dit wenste, kon deze eigenaar uit de verpachte gronden turf laten steken en daarenboven ‘ oock aerde laeten delven ende steen laeten backen soodaniche quantiteyt als hy het sal geraedgh vinden ’. Daarvoor zou de pachter wel een vergoeding genieten, maar daarvoor moest de ‘ weet afgestopt ende soo onderhouden worden den voorderen gront daeraen paelende omden turf ende steen te bevryden van ongemacken van beeste ’. 27

4.4.2.3.Bepalingen aangaande bomen en hagen

In ongeveer de helft van de pachtcontracten komen één of meerdere bepalingen voor in verband met bomen of hagen. In de meeste gevallen behoudt de eigenaar zich het recht voor om zoveel bomen of hagen te kappen, te snoeien of te laten aanplanten als hij wil. De volgende of gelijkaardige bepaling kwam hierbij in ongeveer één derde van alle pachtcontracten voor: ‘ den heer proprietaris reserveert geduerende den termyn van pachte te mogen vellen ende planten langs de canten der geseyde partye alsulkdaenige boomen en plantsoen als hy te raede woude sal sonder ter dier causen eenigen intrest te moeten betaelen ’. 28 Vaak wordt de pachter, weliswaar tegen een kleine vergoeding, hiervoor aangesproken. In andere gevallen kan de eigenaar werkmannen daartoe aanstellen, die in soms door de pachter moeten worden betaald, alweer tegen een kleine vergoeding.

25 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 en nr. 1376 26 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 Joseph De Borgrave verloor in 1773 maar liefst 19 koeien wanneer in Dentergem een besmettelijke ziekte onder het vee uitbrak, wat toch wijst op een zekere welvarendheid. 27 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 28 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366

109 Verder proberen de eigenaren er voor te zorgen dat hun kapitaal aan hout goed wordt onderhouden. Jan-Baptiste Tytgat, die hierboven ook aan bod kwam, wordt verplicht om ‘ongemindert alsvooren de jonge gheplante en noch te planten plantsoenen ghedeurende synen pacht te houden inden groey op pene dat hy pachter gheobligeert is in de plaetse alwer eenige der selve souden commen te verdroogen van de selve nature ander te planten ofte den dobbelen intrest van dien aenden heer proprietaris te betaelen ende voldoen’. 29 Verder zorgen de eigenaars er ook voor dat het bosbestand behouden blijft of dat het op het gewenste niveau wordt gebracht. Pachter Judocus Goemaere moet zijn pachtgoederen zo gratis ‘ beplanten met hellenhaeghen popeliere ende wulghe potstaeken gelyck het den proprietaris sal ordonneren ’. 30 In een zestal contracten werd een gelijkaardige bepaling opgenomen. In ruil voor het onderhouden van de bomen of hagen konden de pachters in de meeste gevallen de snoei, of althans een deel daarvan, genieten.

Het enige pachtcontract waarover we konden beschikken waarbij een perceel bos werd verpacht, werd gesloten tussen Augustijn Piers en Pieter Lambrecht. De pachter is verplicht om het gepachte deel van het ‘ helleboschken ’ helemaal ‘ uyt te roden en saeyende lant te maecken ’. Ter compensatie mag de pachter ‘ proffitteren den helft van alle de rolynghen daer uyttecommende waer vanden heer proprietaris dander helft aen sigh reserveert omme welcke verdeelinge te doen hy Lambrecht noch geobligiert is alle de selve rolynghen naer uytgerot te hebben in gelycke hoopen te stellen om alsdan de lotinghe en verdeelinghe sonder disputen behoorelyck te doen ’. 31 Het enige stuk bos waarvan wij zeker weten dat het werd verpacht, werd dus met andere woorden geveld.

4.4.2.4.Bepalingen aangaande de betalingen

De betalingen werden in de pachtcontracten van percelen ook vrij goed geregeld. In slechts vijf gevallen werd geen enkele bepaling in het pachtcontract opgenomen waarin de betaling wordt geregeld. De meeste pachten moeten betaald worden op de ‘valdag’. Toch komt het hier, in tegenstelling tot de bedrijfspachten, veel meer voor dat de betaling moet gebeuren op een andere dag. Vermits de meeste adellijke grondbezitters resideren in Gent, valt deze ‘alternatieve’ betalingsdag op de dag van de paardenmarkt van de Gentse halfvastenfeesten.

29 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 30 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 31 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366

110

We merken hierbij dat de eigenaars de trend, die reeds werd besproken bij de bedrijfspacht, om de betaling te laten doen binnen een vooraf bepaalde termijn hier gewoon doortrekken. Wanneer we de gegevens daaromtrent uit de pachtcontracten gaan destilleren, bekomen we de volgende tabel.

Tabel 4.22: Termijn na de valdag waarbinnen de pacht moet betaald worden (maanden) periode niet opgegeven 1 2 3 4 5 6 + 6

1731-35 2 1736-40 2 1741-45 2 1746-50 1751-55 1 1 1756-60 1 1761-65 1 1 1 1766-70 1771-75 1776-80 1 5 12 1781-85 1 15 1786-90 1 3 10 2 1 1791-95

We krijgen opnieuw hetzelfde beeld. Hoewel we maar over contracten kunnen beschikken vanaf 1735, vermeldt geen enkel van de contracten opgesteld in de eerste helft van de 18 de eeuw een uiterlijke betalingsdag. Wanneer de pachtbrief geen betaaldag vermeldt, moet de pachtsom volgens de costumen voor de helft betaald worden op Kerstmis en voor de andere helft op Sint-Jansmis. 32 Vermoedelijk werden de pachtsommen echter betaald op erg onregelmatige tijdstippen. Het ene jaar wordt dan bijvoorbeeld niets betaald, het andere jaar het dubbele van de pachtsom. Vanaf 1750 kwam het vastleggen van een ultieme betalingsdag in de pachtcontracten meer voor. De eigenaars werden zo in staat gesteld om hun inkomsten beter te controleren. Zij wisten wanneer ze ten laatste konden beschikken over een bepaalde pachtsom, en konden dan ook hun uitgaven daarop afstemmen.

Eigenaars verlangden van hun pachters dat zij de pachtsom zeker gingen betalen. In sommige gevallen werd daarom, net als bij de bedrijfspacht, een clausule opgenomen waardoor de eigenaar een eventuele niet-betaalde pachtsom kon verhalen op de erfgenamen van de pachter.

32 DE GOESIN P., Costumen p. 17, VII, nr. 6

111 Het volgende citaat kan hierbij als representatief worden beschouwd: ‘ voorts verbinden den pachtere hem aan alle tgonne voorschreven ende naementlyck in de betaelynghe van syne jaerel(yckse) pachtsomme synen persoon goederen present ende toecommende mitsg(aders) de gonne van syne future weduwe hoirs ende naercommers elck in solidum ’. 33

Ook aan de munteenheid waarin de pachtsom moet worden betaald, wordt aandacht besteed. In vier gevallen wordt daarom deze of een gelijkaardige clausule opgenomen in de pachtbrieven: ‘ syne jaerlycksche pachtsomme moet hy betaelen in munte gelyck het heden cours ende ganck heeft binnen de casselrie van Cortryck niet jeghenstaende hoedaenighe veranderinghe van munte alser by eenighe mogentheden souden gereguleert worden by placaete ofte andersinte aen de welcke hy midts desen verclaert te renoncheren ’.34

In geval van oorlog of slechte weersomstandigheden werd in sommige gevallen, maar zeker niet altijd, een korting toegestaan op de pachtsom. Joseph De Borgrave kan zo bijvoorbeeld rekenen op zo’n korting: ‘ door verlies van oorloghe in syne vruchten sal den pachter moderatie genieten gelyck syne nae gebeuren behoudens advertentie te doen drye dagen naer het verlies ’. 35 Philippe de Caluwe hoefde echter niet op een financiële tegemoetkoming te rekenen wanneer zijn oogst tegenviel ten gevolge van hagel of vorst. 36 Toch kwamen dergelijke bepalingen in de onderzochte pachtcontracten slechts zes maal voor.

Wanneer een pachter een goed voor de eerste maal gaat pachten moet hij boven de jaarlijkse pachtsom ook de ‘ prysye ’ of een schatting van de waarde van alle goederen (o.a. meststoffen) die op de gronden aanwezig zijn, aan de eigenaar betalen. Indien na afloop blijkt dat de grond meer waard is, ontvangt hij hiervoor een vergoeding. In alle andere gevallen is de pachter verplicht om het verschil bij te passen. In één geval komen we te weten hoeveel die ‘ prysye ’ bedraagt. Pachter Jucocus Goemaere moet binnen de twee maanden ‘ hondert guldens courant min seven stuyvers ’ aan de eigenaar betalen. Eigenaar Karel Piers had deze som immers al betaald aan de afgaande pachter Vandendorpe. 37 In andere gevallen laat de eigenaar echter deze ‘ prysye ’ in ‘ leeninghe en in laetinghe ’ aan de pachter, wat wil zeggen dat de pachter achteraf enkel het verschil in waarde moet betalen of in het beste geval kan ontvangen.

33 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 34 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 35 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 36 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 37 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

112

Tot slot zien we ook bij de perceelspacht dat sommige eigenaren een kleine som geld in natura of in speciën eisen. Men zou kunnen spreken van ‘voorwaardengeld’. Deze symbolische gift stelde meestal weinig voor. Bij het bezegelen van zijn overeenkomst in 1762 moest Joseph De Borgrave bijvoorbeeld voor ‘ wynpot een permissie pistole ’, ‘ ses permissie schellingen ’ voor het huispersoneel van de eigenaar en ‘ twee permissie schellingen ’ voor de armen aan de eigenaar betalen. 38 Een gelijkaardige symbolische gift kwam bij het bestuderen van de perceelspacht 12 maal voor, wat verhoudingsgewijs toch wel een stuk minder is dan bij de bedrijfspacht.

4.4.2.5.Andere bepalingen

In deze categorie komen de bepalingen aan bod die nergens anders thuishoren. Slechts één pachtcontract bevat dergelijke bepalingen die niet ondergebracht konden worden in de bovenstaande categorieën. In de pachtbrief van Jan-Baptiste Tytgat uit 1780 wordt aan de pachter gevraagd om bruggen over de beek die toegang geven tot de gepachte weide te verplaatsen naar de plaats die de eigenaar zal aanwijzen. Ook zal hij aan de eigenaar en de pachter van de aanpalende meers altijd ‘ moeten leveren behoorelycken passaige en repassaige soo voor menschen coeyen peerden wegens heechen ende ploegen ’, om er zo voor te zorgen dat alle materiaal kan worden aangehaald om die naburige meers in cultuur te brengen. 39

4.4.3. Einde van de pacht

Terwijl bij de bedrijfspacht pachters en hun familie, éénmaal de hoeve in gebruik genomen werd, lang dezelfde hoeve gingen pachten, kunnen we bij de perceelspacht net het tegengestelde waarnemen. Hierbij treedt een grotere mobiliteit op. Het valt uiterst zelden voor dat een landbouwer hetzelfde stuk land verschillende keren na elkaar zal pachten. Het einde van de pacht moest dan ook door de eigenaars goed worden geregeld, om zodoende een hogere pachtsom te kunnen vragen aan de aankomende pachter. Toch komen bepalingen met betrekking tot het einde van de pacht relatief weinig voor. In slechts 17 van de 63 pachtbrieven komt een bepaling voor die het einde van de pacht regelt.

38 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 39 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366

113 In vijftien van die gevallen komt een vrijwel gelijkaardige bepaling voor die het bemesten van de percelen landbouwgrond regelt: ‘ voorders sal hy pachter twee jaeren voor het expireren van deser synen pacht ofte pachtbraeke niet vermogen tgepachte lant te vetten met calck ofte andere diergelycke vette oppene van geen vergelt bovendies moeten betaelen de schaeden ende intresten daer uyt causerende ’.40 Andere voorwaarden regelen hoe het perceel moet achtergelaten worden. Jan-Baptiste Tytgat moet zo ‘ den bulck ’ en ‘ de vette weede ’, zijn twee gepachte stukken weiland, twee jaar voor het aflopen van de pachttermijn laten liggen. 41 En Pieter Francies De Jaghere moet zijn stuk land ‘ callois ’ het laatste jaar van zijn pacht bezaaien met klaver of lijnzaad. 42

Interessant is ook de pachtbrief van Lieven De Smet uit 1778. Daarbij laat de eigenaar weten dat hij er niet toe gebonden is om de pachter tijdens het laatste jaar van zijn pacht op de hoogte te brengen of hij het gepachte land al dan niet verder kan pachten. Het perceel zal na afloop van de pachttermijn opnieuw openbaar worden verpacht. 43

Dat het einde van de pacht voor de eigenaar niet altijd even vlot verloopt, vernemen we bijvoorbeeld op 10 december 1790. Toen werd de weduwe van Lieven De Smet, die hierboven aan bod kwam, verboden om nog gebruik te maken van het eerder gepachte stuk meers in Oeselgem. 44 Toch zal het einde van de pacht, wanneer de pachter ook effectief het perceel verlaat, vermoedelijk niet altijd even moeilijk verlopen. Over deze zaken lichten de archiefbronnen ons echter niet zo uitvoerig in.

4.5. Besluit

De pachtbrieven van bedrijven en die van percelen bevatten een gelijkaardige aanhef. Naast de naam van de eigenaar en de naam van de pachter wordt ook vermeld om welk bedrijf of perceel het gaat en waar dit bedrijf gelegen is. Elk pachtcontract vermeldt een pachttermijn en werd gedateerd. Het verwerken van deze gegevens leverde enkele interessante resultaten op.

40 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 41 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1366 42 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 43 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376 44 R.A.G., Piers de Raveschoot, nr. 1376

114 De meest voorkomende termijn bij het pachten van bedrijven was in de eerste helft van de 18 de eeuw 9 jaar. Bij perceelspacht was de meest voorkomende termijn iets korter, namelijk 6 jaar. Een kortere pachttermijn liet de eigenaar toe kort op de bal te spelen bij politieke en vooral bij economische omstandigheden. Zeker naar het einde van het Ancien Régime gingen de eigenaars hun grond, wegens de stijgende pachtprijzen, verpachten voor een korte termijn.

Een kenmerk van het pachten van een groter bedrijf is dat de pachter, of zijn familie, het bedrijf voor langere tijd ging pachten. Het afsluiten van pachtcontracten voor bedrijven stond zo onder een geringe druk. Deze contracten werden later afgesloten, soms zelfs na de ingang van de pacht, en vielen vaak (financieel) voordeliger uit voor de pachter van deze grote uitbatingen. Helemaal anders was de situatie bij de perceelspacht in Dentergem en Oeselgem. Naast een poging van de griffiers om het afsluiten van pachtcontracten te systematiseren, zien we dat pachten steeds vroeger werden afgesloten. Percelen werden immers in de overgrote meerderheid van de gevallen openbaar verpacht aan de hoogste bieder. De versnippering en de stijgende bevolking zorgden ervoor dat vraag en aanbod van gronden ver uit elkaar gingen liggen. Hoe kleiner het in pacht aangeboden land, hoe meer kandidaat pachters er immers kwamen opdagen. De onderlinge wedijver tussen kandidaat pachters, vooral van percelen, zorgde ervoor dat de pachtprijzen de hoogte werden ingejaagd. Deze onderlinge wedijver bij de verpachting was des te groter gedurende de 18 de en begin van de 19 de eeuw. Het bevolkingsoverschot van het platteland zocht toen immers geen uitweg meer naar de steden, waar de geringe bestaansmogelijkheid de immigratie in de weg stond. 45

Uit de samenkoppeling van deze factoren, met name de schaarsheid van de grond en de grote bevolkingsdichtheid, spruit noodzakelijk voort dat de kleine uitbating in Dentergem en Oeselgem overheerste. Vooral in de tweede helft van de 18 de eeuw worden veel pachthoeves en percelen gesplitst. Op deze wijze werd als het ware kunstmatig grond vrijgemaakt waarop nieuwe gezinnen zich konden vestigen. Bij de percelen is deze evolutie duidelijk merkbaar. De gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen neemt sterk af. Onder de onderzochte bedrijven in Dentergem en Oeselgem hebben vooral kleine bedrijven te lijden onder deze bedrijfsversnippering. De oppervlakte van alle gronden bij grotere bedrijven blijft eerder stabiel of stijgt zelfs. Vermoedelijk zijn er echter wel pogingen ondernomen om deze bedrijven op te splitsen. Redenen voor deze opdeling werden vooral ingegeven door de

45 DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw’ p. 192

115 economische belangen van de eigenaar. Door stukken van het pachtbedrijf af te scheuren konden eigenaars deze percelen immers apart gaan verpachten. Vooral in de tweede helft van de 18 de eeuw nam de perceelspacht sterk toe. Dat de verschuiving van bedrijfspacht naar perceelspacht wel degelijk de eigenaars financieel ten goede kwam, illustreert de volgende tabel.

Tabel 4.23: Evolutie van land- en bedrijfspacht in Dentergem en Oeselgem, 1736-1795 Periode Perceelspacht (A) Bedrijfspacht (B) Verschil (A-B)

1736-40 24,86 21,84 13,83 % 1741-45 34,74 20,79 67,10 % 1746-50 50,40 19,79 154,67 % 1751-55 42,03 13,07 221,58 % 1756-60 39,89 28,32 40,85 % 1761-65 46,31 32,13 44,13 % 1766-70 57,92 32,13 80,27 % 1771-75 80,66 54,27 48,63 % 1776-80 88,62 79,05 12,11 % 1781-85 110,84 84,99 30,42 % 1786-90 115,28 93,21 23,68 % 1791-95 120,12 95,27 26,08 %

Deze cijfers tonen aan dat het voor de eigenaars voordeliger was de grotere bedrijven op te delen en de percelen afzonderlijk te verpachten. De perceelspacht leverde in de periode voor de onderzochte contracten gemiddeld 63,61 % meer op dan de bedrijfspacht. Waarschijnlijk lag dit percentage in werkelijkheid iets lager. De enorme percentages tijdens de periode 1746- 55 zorgen er immers voor dat het gemiddelde enorm zal stijgen. Toch kon de perceelspacht vermoedelijk 20 à 30 % meer opbrengen. Ook bij de grote abdijen was dit de meest doorslaggevende motivatie om de pachthoeven op te splitsen. 46

Tijdens de eerste helft van de 18 de eeuw bleven de pachtprijzen, zowel voor de bedrijven als voor de percelen, in Dentergem en Oeselgem vrij laag in vergelijking met andere regio’s. De pachtprijs per hectare voor grote bedrijven was doorheen de hele onderzochte periode wel een stuk lager dan deze voor kleinere uitbatingen. Wellicht konden de relatief lage pachtprijzen verklaard worden door de sterke uitbouw van de huisnijverheid in Dentergem en Oeselgem. Doordat er zeer hoge lonen in de vlasindustrie te verdienen waren en de vooruitzichten in de

46 BUNTINX J., De sociaal-economische betekenis van grote abdijpachthoeven en hun bewoners (late 13 de – einde ancien régime) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent 1998) p. 94

116 commerciële landbouw weinig rooskleurig waren, liet de plaatselijke plattelandsbevolking zich bij voorkeur met industriële en semi-industriële activiteiten in en toonde minder belangstelling voor de zuiver agrarische sector. Na 1750 namen we een sterke stijging van de nominale pachtprijzen per hectare in Dentergem en Oeselgem waar. In vergelijking met andere regio’s was de stijging met ongeveer 300 % hier echt spectaculair te noemen. De pachtprijzen in Dentergem en Oeselgem stijgen na 1770 boven de gemiddelden voor andere regio’s als Kortrijk, het Meetjesland en het Land van Aalst uit. Dat de pachtprijs per hectare voor percelen hoger was dan die voor bedrijven kwam hierboven aan bod. Indien echter ook het onderscheid werd gemaakt tussen akkerland en weiland, stelden we vast dat de prijzen voor een hectare weiland gemiddeld veel hoger lagen dan die voor akkerland. Ook de toename van de pachtprijzen op het einde van de 18 de eeuw is veel sterker voor weiland. De hoge pachtprijzen namen met het einde van het Ancien Régime zeker niet af. Na 1825 volgde wel een stabilisering of daling van de pachtprijzen.

Uit de nominale pachtprijzen per hectare kon de reële pachtprijs per hectare in liter rogge berekend worden. Wanneer we de gegevens over bedrijfspacht koppelen aan deze van de perceelspacht komen we tot de volgende grafiek.

1200,00 bedrijfspacht Dentergem en Oeselgem perceelspacht Dentergem en Oeselgem

1000,00

800,00

600,00

400,00 Reële bedrijfspacht Reële in rogge liter

200,00

0,00

15 25 35 45 55 65 75 85 95 05 15 25 35 45 55 1710 17 1720 17 1730 17 1740 17 1750 17 1760 17 1770 17 1780 17 1790 17 1800 18 1810 18 1820 18 1830 18 1840 18 1850 18 jaar

Figuur 4.24: Reële pachtprijs in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1710-1858

117 Globaal verloopt de curve van de landpacht parallel met die van de bedrijfspacht. Wel valt het op dat de opgaande bewegingen zich eerst bij losse percelen lieten onderscheiden. De neergaande fase tekende zich daarentegen met enige vertraging af bij de perceelspacht. Voor 1770 besteedde de pachter ongeveer 15 à 20 % van de opbrengsten aan het pachten van een bedrijf. De kosten voor het pachten van een perceel grond kon tijdens deze periode al oplopen tot 30 % van de gemiddelde opbrengst van een pachter. Na 1770, wanneer de pachtprijzen enorm gingen stijgen, kon deze verhouding voor het pachten van bedrijven oplopen tot 30 à 40 %. Tijdens de periode 1821-25 is de last voor de pachters, vooral ingegeven door de lage graanprijzen, bijna ondraaglijk. Nadien valt het pachten van een bedrijf in Dentergem en Oeselgem opnieuw mee. Het pachten van percelen bereikt een absoluut zwaartepunt in de periode 1786-90, wanneer maar liefst 55 % van de gemiddelde opbrengst moet worden bestemd voor het betalen van de pacht. Het is dankzij de huisnijverheid gekoppeld aan een intensieve landbouw, dat vele kleine boeren en landarbeiders aanvankelijk in staat waren de hoge pachten op te brengen. Tegen het einde van de 18 de eeuw gaan de inkomsten uit de linnennijverheid echter ook sterk dalen zodat hiermee de basis van de sociale achteruitgang en de verarmingsprocessen van de latere periode werd gevormd.

Vooral de pachter van kleine landbouwuitbatingen had hier het meest onder te lijden. Zij konden hun levensstandaard doorheen de 18 de eeuw immers nooit tot een hoog niveau optrekken. Het oogstvolume van kleine uitbatingen was, zelfs na een gunstige oogst, vaak ontoereikend om in de primaire levensbehoeften te voorzien. Naast het betalen van de hoge pachtsommen, moesten zij gezien de prijsstijgingen van landbouwproducten (en dus de daling van het reële loon), ook het tekort aan levensmiddelen aanschaffen tegen relatief hoge prijzen. De pachters van grotere bedrijven konden daarentegen in het geval van een goede oogst een groot deel van de opbrengst voorbehouden voor de export naar de markten. De hoge landbouwprijzen zorgden er dan voor dat hun welvaart alleen maar toenam.

Het onderzoeken van de aard van de verpachte percelen, en in mindere mate die van de bedrijven, liet ons toe een beeld te vormen van de toenmalige landbouw en veeteelt in Dentergem en Oeselgem. Aangezien ongeveer 60 tot 70 % van de verpachte percelen uit akkerland bestond, was het duidelijk dat de landbouw van primordiaal belang was voor het 18 de eeuwse Dentergem en Oeselgem. Veeteelt was zeker ook aanwezig, maar toch in beperktere mate. Bosgrond, die in Oeselgem trouwens vrijwel niet te vinden was, werd vrijwel nooit verpacht.

118

Na de aanhef van het pachtcontract volgde een waaier van bepalingen die in willekeurige volgorde werden opgesomd. De bepalingen die in een pachtcontract werden opgenomen in het geval van bedrijfspacht zijn heel wat uitgebreider dan in het geval van perceelspacht. In de beide gevallen bestond er wel geen fundamenteel verschil tussen de voorwaarden die in de pachtcontracten werden opgesomd en de voorschriften omtrent de pachtcontracten in de costumen. De voorwaarden die in de pachtcontracten werden opgenomen waren dus bijna volledig in overeenstemming met de regels die werden opgelegd in de costumen van de kasselrij Kortrijk.

In deze voorwaarden werden zowel de belangen van de eigenaar, als de belangen van de pachter maximaal behartigd. De belangen van beide partijen lagen dan ook op verschillende niveaus. Voor de eigenaar kwam het erop neer zijn eigendom in zijn goede staat te bewaren. Zo konden de eigendommen verpacht worden aan mensen die in staat waren het bedrijf goed te laten renderen en hun pachtsom op tijd en stond te betalen. Wanneer de eigenaar dan ook bepalingen aan het pachtcontract toevoegt omtrent het beheer van de goederen, moet dit eerder gezien worden als een bescherming van zijn eigendom, en niet als als een tussenkomst in het beheer van het bedrijf door de pachter. De pachter daarentegen kon bijna genieten van een maximale vrijheid om zijn bedrijf te runnen of zijn gronden te bewerken.

Houden de eigenaars van de bedrijven en de gronden bij het bepalen van de pachtvoorwaarden rekening met de wensen van de pachter, dan doen zij dat bij het bepalen van de pachtprijs echter helemaal niet. De hoge pachtprijs en de versnippering en inkrimping van de bedrijven zorgt er immers voor dat het rooskleurige beeld dat men uit de bepalingen in de pachtcontracten kon opmaken in realiteit te kampen had met ernstige beperkingen. De zware last die de pachtsommen voor de toenmalige bevolking van Dentergem en Oeselgem betekenden, zorgden er immers voor dat de levensvatbaarheid van het platteland tegen het einde van het Ancien Régime werd ondermijnd en de eventuele nieuwe projecten van de pachter financieel helemaal niet haalbaar bleken. Ook een relatief beperkte duur van een pachtcontract kon ervoor zorgen dat de pachter niet ging investeren in zijn bedrijf of grond.

119 5. Algemeen besluit

Dentergem en Oeselgem werden tijdens de 18 de eeuw gekenmerkt door een enorme bevolkingstoename. De modale landbouwer leefde er dan ook op kleine kapitaalarme bedrijfjes. Slechts een klein aantal bedrijven was er toe in staat om te produceren voor de markt. De inwoners van deze grotere bedrijven overheersten dan ook vaak de plaatselijke plattelandsgemeenschap. De overgrote meerderheid van de bevolking haalde haar inkomen uit de akkerbouw en in mindere mate uit de veeteelt. Voor vele bewoners van Dentergem en Oeselgem volstonden hun inkomsten uit de akkerbouw, wegens de beperkte oppervlakte van hun bedrijfje echter niet. Zij werden dan ook verplicht om hun gronden zo intensief mogelijk te bewerken en een aanvullend inkomen uit de linnennijverheid te halen. Een aanzienlijk deel van de landbouwers kon tijdens de 16 de eeuw nog over een eigen bedrijf en stukje grond beschikken. In de volgende twee eeuwen werd deze situatie daarentegen grondig gewijzigd. Alsmaar meer landbouwers zagen zich verplicht hun eigendommen te verkopen of tenminste een stuk grond bij te pachten. Omstreeks het midden van de 19 de eeuw hadden de landbouwers in Dentergem en Oeselgem nauwelijks zelf nog grond in eigendom.

Een deel van deze gronden werd opgekocht of was reeds lang in handen van adellijke families. Het waren de gronden van deze adellijke heren en de daarmee gepaard gaande pachtcontracten die het onderwerp vormden van deze studie. De adellijke grootgrondbezitters in Dentergem en Oeselgem waren allen lid van een familie waarvan het prestige van het grondbezit later nog werd versterkt door intellectuele en politieke promotie. Allen stonden zij aan de top van de 18 de eeuwse samenleving. Zij gingen hun eigendommen niet zelf exploiteren maar gingen deze verpachten aan de lokale inwoners van Dentergem en Oeselgem. Onze eigenaars beschouwden hun pachtgoederen hierbij als een puur economische bron van inkomsten. Hun eigendommen moesten vooral opbrengen. De relatie met de pachters was hierbij dan ook strikt zakelijk en onpersoonlijk. Directe contacten tussen eigenaar en pachter waren vrijwel onbestaande. De algemene ontvanger en zijn lokale vertegenwoordigers traden op als tussenpersonen. Hoewel zij een zekere, en in sommige gevallen zelfs heel grote invloed hadden op beslissingen in verband met het goederenbeheer van de adellijke eigenaar, was het toch altijd deze laatste die finaal de beslissingen nam. De mening of de verlangens van de pachters deden hierbij niets ter zake.

Het pachten van bedrijven gebeurde meestal voor een periode van 9 jaar. De meest voorkomende termijn bij de perceelspacht was dan weer 6 jaar. We zien dat de eigenaars de duur van de overeenkomsten gingen verkorten, vooral ingegeven vanuit financiële motieven. De eigenaars gingen actief inspelen op veranderingen van politieke, maar vooral van economische aard. Wanneer de pachtprijzen op het eind van de 18 de eeuw in vele regio’s enorm gingen stijgen, sloten zij kortere pachttermijnen af om zo na een relatief beperkt aantal jaren de mogelijkheid te creëren om hun pachtprijzen aan te passen aan de heersende prijzen.

De druk op pachters die een bedrijf in Dentergem of Oeselgem pachtten, viel tijdens de eerste helft van de 18 de nog relatief goed mee. In vergelijking met andere regio’s vielen de pachtprijzen relatief laag uit. Deze situatie wijzigde grondig in de loop van de tweede helft van de 18 de eeuw, toen de pachtprijzen zelfs boven de gemiddelde pachtprijzen van andere regio’s gingen uitstijgen. De pachtprijzen voor de bedrijven in Dentergem en Oeselgem stegen vanaf 1770 heel snel. De enorme bevolkingsgroei en het quasi stabiele aanbod van gronden zorgden er immers voor dat vraag en aanbod niet meer in evenwicht waren. Terwijl een pachter in de eerste drie kwartalen van de 18 de eeuw slechts 10 tot 20 % van zijn gemiddelde opbrengst moest voorbehouden voor het betalen van de pachtsom, kon dit percentage tijdens de periode 1775-1800 oplopen tot 30 à 40 %. De hoge pachtprijzen bleven aanhouden en kenden slechts na 1825 een (lichte) daling. Vooral pachters van kleinere bedrijven kregen hieronder te lijden. Het oogstvolume van kleine uitbatingen was immers vaak onvoldoende om in hun levensbehoeften te voldoen. Naast het betalen van de hoge pachtsommen, zagen zij zich verplicht om hun tekort aan levensmiddelen aan te schaffen tegen relatief hoge prijzen. Bovendien werd ook de oppervlakte van hun kleine bedrijfjes aangetast. De onderzochte grote bedrijven (ongeveer 20 ha) in Dentergem en Oeselgem kregen daarentegen niet te maken met deze vorm van bedrijfsversnippering. De adellijke eigenaars hadden immers de neiging om vooral deze kleine uitbatingen op te splitsen. Daarachter scholen voornamelijk financiële motieven. De percelen die zo van deze bedrijven werden afgesplitst, konden apart worden verpacht. Het verpachten van losse percelen bracht immers heel wat meer op. In Dentergem en Oeselgem zal de kleine uitbating dus overheersen. De bedrijfsversnippering zette zich door, vooral ten koste van de kleine bedrijven. Slechts enkele (grote) bedrijven waren min of meer in staat om aan deze druk te weerstaan. Zij gingen dan ook de plaatselijke samenleving op politiek, sociaal en economisch vlak overheersen.

121 Het pachten van een perceel landbouwgrond was reeds de eerste decennia van de 18 de eeuw iets duurder. De pachtprijs per hectare voor percelen kon 30 tot 60 % hoger liggen dan deze voor bedrijven. De reden hiervoor kon gezocht worden bij de zekere ‘familiale honkvastheid’ die zo kenmerkend was voor het pachten van grotere bedrijven. Pachtersfamilies bleven vaak langere tijd een bedrijf bewonen. Het opstellen van een nieuw pachtcontract stond zo onder een geringere druk, hetgeen voor de pachter kon resulteren in gunstige financiële (maar ook andere) voorwaarden. Bij het verpachten van percelen was dit geenszins het geval. Het is dus geen wonder dat eigenaars het liefst zoveel mogelijk losse percelen gingen verpachten. Vanaf 1770 zagen we, net als bij de bedrijfspacht, dat de pachtprijzen van percelen enorm gingen stijgen. Terwijl de pachters in de eerste drie kwartalen van de 18 de eeuw (toch al) tot 30 % van hun gemiddelde opbrengst moesten reserveren om de pachtsom te kunnen betalen, liep deze verhouding na 1775 op tot een maximum van 55 % in de periode 1786-90. Dezelfde bevolkingsgroei en schaarscheid van de grond waren hiervoor verantwoordelijk. Daarbij kwam nog eens dat de onderlinge concurrentie onder de pachters enorm was. Hoe kleiner het perceel immers was, hoe meer pachters in staat waren om de pachtsom te betalen en hoe zwaarder de concurrentie was wanneer percelen openbaar verpacht werden. De adellijke eigenaars speelden hier dan ook handig op in door ook verschillende percelen op te splitsen en hun pachtprijzen op te drijven. De gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen daalde dan ook sterk gedurende de 18 de eeuw. Wanneer we de percelen nog verder gingen opsplitsen en het akkerland van het weiland gingen scheiden, zagen we dat de pachtprijs voor een perceel weiland gemiddeld veel hoger lag dan deze voor een perceel akkerland. Weiland was binnen Oeselgem en Dentergem, die bijna volledig gericht waren op de akkerbouw, immers schaars.

Naast deze algemene pachtvoorwaarden als de duur, de pachtsom en de grootte van het bedrijf of perceel, werden aan een pacht nog verschillende bijzondere voorwaarden gekoppeld. Zelden gingen deze voorwaarden in tegen de regels die door het kasselrijbestuur van Kortrijk werden opgelegd. Op het eerste zicht werden bij deze bijzondere voorwaarden in de pachtcontracten zowel de belangen van de eigenaar, het kasselrijbestuur als die van de pachter maximaal behartigd. Voor de eigenaar kwam het erop neer om zijn eigendommen in een goede staat te bewaren, zodat die voor hem konden renderen. De bedrijven of landen konden immers zo verpacht worden aan landbouwers die in staat waren op tijd en stond hun pachtsom te betalen. Wanneer de eigenaar bijzondere voorwaarden aan een pachtbrief toevoegde, moest dit dus in de eerste plaats begrepen worden als een middel om zijn eigendommen te

122 beschermen. De pachter op zijn beurt kon genieten van een grote vrijheid om zijn bedrijf te runnen of zijn gronden te bewerken. Dit rooskleurige beeld werd echter voor een groot deel doorbroken door de hoge pachtprijzen. De pachter kon helemaal niet doen wat hij wou, maar moest er daarentegen voor zorgen dat hij steeds de meest rendabele manier koos om zijn gronden te bewerken. Het ontwikkelen van nieuwe gewassen kwam daarbij vaak niet aan te pas. Ook de (relatief) beperkte duur van de pachtcontracten was ervoor verantwoordelijk dat er weinig werd geïnvesteerd in de bedrijven of landen. Wie was immers bereid om op lange termijn in een bedrijf of landerijen te investeren, wanneer hij niet eens zeker was of hij hetzelfde bedrijf of land zou kunnen verder pachten.

Aanvankelijk konden de pachters dankzij hun aanvullend inkomen uit de huisnijverheid en een intensieve bewerking van hun gronden de zware last van de pachten nog wel blijven torsen. Tegen het einde van de 18 de eeuw gingen de inkomsten uit de linnennijverheid in deze streek echter ook sterk dalen. Hiermee werd de basis gelegd voor de sociale achteruitgang en de verarmingsprocessen van de latere periode.

Om te besluiten zouden wij zeker verder onderzoek kunnen aanbevelen. Naast de adellijke grondbezittingen werden nog vele andere gronden in pacht uitgegeven. Het grondbezit in Dentergem en Oeselgem van de clerus en de burgerij werd nog nooit bestudeerd. Nochtans loont het de moeite om dit, zeker voor deze scharnierperiode, te doen!

123 6. Bijlagen

6.1. Tabel met pachtprijs, oppervlakte en prijs per hectare van de verpachte bedrijven in Dentergem en Oeselgem

Jaar 1. 2. 3. Vijvergoed Oudewalle

pacht- prijs / pacht- prijs / pacht- prijs / prijs ha ha prijs ha ha prijs ha ha

1710 460,00 22,67 20,29 1711 460,00 22,67 20,29 1712 460,00 22,67 20,29 1713 460,00 22,67 20,29 1714 460,00 22,67 20,29 1715 460,00 22,67 20,29 1716 1717 1718 1719 1720 1721 1722 0,00 22,67 0,00 1723 360,00 22,67 15,88 1724 360,00 22,67 15,88 1725 360,00 22,67 15,88 1726 360,00 22,67 15,88 1727 800,00 360,00 22,67 15,88 1728 800,00 333,33 23,20 14,37 1729 800,00 333,33 23,20 14,37 1730 800,00 333,33 23,20 14,37 1731 800,00 333,33 23,20 14,37 1732 800,00 180,00 23,20 7,76 1733 800,00 180,00 23,20 7,76 1734 800,00 180,00 23,20 7,76 1735 140,00 4,65 30,08 800,00 180,00 23,20 7,76 1736 140,00 4,65 30,08 800,00 180,00 23,20 7,76 1737 140,00 4,65 30,08 800,00 180,00 23,20 7,76 1738 140,00 4,65 30,08 800,00 1739 140,00 4,65 30,08 800,00 260,00 23,20 11,21 1740 140,00 4,65 30,08 800,00 260,00 23,20 11,21 1741 140,00 4,65 30,08 800,00 260,00 23,20 11,21 1742 140,00 4,65 30,08 800,00 260,00 23,20 11,21 1743 140,00 4,65 30,08 800,00 260,00 23,20 11,21 1744 120,00 3,90 30,80 800,00 260,00 23,20 11,21 1745 120,00 3,90 30,80 800,00 260,00 23,20 11,21 1746 120,00 3,90 30,80 800,00 260,00 23,20 11,21 1747 120,00 3,90 30,80 800,00 260,00 23,20 11,21 1748 120,00 3,90 30,80 800,00 374,00 28,60 13,07 1749 120,00 3,90 30,80 800,00 374,00 28,60 13,07 1750 800,00 374,00 28,60 13,07 1751 880,00 374,00 28,60 13,07 1752 880,00 374,00 28,60 13,07 1753 880,00 374,00 28,60 13,07 1754 880,00 374,00 28,60 13,07 1755 880,00 374,00 28,60 13,07 1756 880,00 374,00 28,60 13,07 1757 880,00 933,33 29,05 32,13 1758 880,00 933,33 29,05 32,13 1759 880,00 933,33 29,05 32,13 1760 1000,00 933,33 29,05 32,13 1761 1000,00 933,33 29,05 32,13 1762 1000,00 933,33 29,05 32,13 1763 1080,00 933,33 29,05 32,13 1764 1080,00 933,33 29,05 32,13 1765 1080,00 933,33 29,05 32,13 1766 1080,00 933,33 29,05 32,13 1767 1100,00 933,33 29,05 32,13 1768 1100,00 933,33 29,05 32,13 1769 1100,00 933,33 29,05 32,13 1770 1100,00 933,33 29,05 32,13 1771 1100,00 933,33 29,05 32,13 1772 1786,66 23,38 76,42 933,33 29,05 32,13 1773 1786,66 23,38 76,42 933,33 29,05 32,13 1774 1786,66 23,38 76,42 933,33 29,05 32,13 1775 1786,66 23,38 76,42 1776 1786,66 23,38 76,42 1777 1786,66 23,38 76,42 1778 1800,00 24,00 75,00 1779 1800,00 24,00 75,00 1780 1800,00 24,00 75,00 1781 1800,00 24,00 75,00 1782 1800,00 24,00 75,00 1783 1800,00 24,00 75,00 1784 2000,00 24,29 82,35 1785 2000,00 24,29 82,35 1786 2000,00 24,29 82,35 1787 2000,00 24,29 82,35 1788 2000,00 24,29 82,35 1789 2000,00 24,29 82,35 1790 2000,00 24,29 82,35 1791 2000,00 24,29 82,35 1792 2000,00 24,29 82,35

125 Jaar 4. 5. 6.

pacht- prijs / pacht- prijs / pacht- prijs / prijs ha ha prijs ha ha prijs ha ha

1778 560,00 6,46 86,62 1779 560,00 6,46 86,62 1780 560,00 6,46 86,62 1781 560,00 6,46 86,62 1782 560,00 6,46 86,62 1783 560,00 6,46 86,62 2400,00 24,80 96,79 1784 560,00 6,46 86,62 2400,00 24,80 96,79 1785 560,00 6,46 86,62 2400,00 24,80 96,79 1786 560,00 6,46 86,62 2400,00 24,80 96,79 1787 720,00 6,46 111,37 2400,00 24,80 96,79 320,00 5,58 57,36 1788 720,00 6,46 111,37 2400,00 24,80 96,79 1789 720,00 6,46 111,37 2400,00 24,80 96,79 1790 720,00 6,46 111,37 2400,00 24,80 96,79 1791 720,00 6,46 111,37 2400,00 24,80 96,79 1792 720,00 6,46 111,37 2000,00 24,80 80,66 1793 720,00 6,46 111,37 2000,00 24,80 80,66 1794 720,00 6,46 111,37 2000,00 24,80 80,66 1795 720,00 6,46 111,37 2000,00 24,80 80,66 1796 2000,00 24,80 80,66 1797 2000,00 24,80 80,66 1798 2400,00 26,21 91,55 1799 1800 1801 1802 1803 1804 1805 1806 1807 1808 1809 1810 1811 1812 1813 777,78 5,35 145,41 1814 777,78 5,35 145,41 1815 777,78 5,35 145,41 1816 777,78 5,35 145,41 1817 777,78 5,35 145,41 1818 777,78 5,35 145,41 1819 777,78 5,35 145,41 1820 777,78 5,35 145,41 1821 777,78 5,35 145,41

126 1822 777,78 5,35 145,41 1823 777,78 5,35 145,41 1824 777,78 5,35 145,41 1825 777,78 5,35 145,41 1826 777,78 5,35 145,41 1827 777,78 5,35 145,41 1828 499,92 4,23 118,21 1829 499,92 4,23 118,21 1830 499,92 4,23 118,21 1831 499,92 4,23 118,21 1832 499,92 4,23 118,21 1833 499,92 4,23 118,21 1834 1835 2600,06 39,67 65,53 1836 2600,06 39,67 65,53 1837 2600,06 39,67 65,53 1838 2600,06 39,67 65,53 1839 2600,06 39,67 65,53 1840 2600,06 39,67 65,53 1841 2600,06 39,67 65,53 1842 2600,06 39,67 65,53 1843 2600,06 39,67 65,53 1844 2600,06 39,67 65,53 1845 2600,06 39,67 65,53 1846 2600,06 39,67 65,53 1847 2600,06 39,67 65,53 1848 2600,06 39,67 65,53 1849 2600,06 39,67 65,53 1850 2600,06 39,67 65,53 1851 2600,06 39,67 65,53 1852 2600,06 39,67 65,53 1853 2600,06 40,14 64,77 1854 2600,06 40,14 64,77 1855 2600,06 40,14 64,77 1856 2600,06 40,14 64,77 1857 2600,06 40,14 64,77 1858 2600,06 40,14 64,77

127 6.2. Inkomsten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801

Jaar Heerlijke renten Andere heerlijke rechten Totaal

Schellingen Schellingen Schellingen Vlaams groten % Vlaams groten % Vlaams groten

1733 524,61 82,62 110,33 17,38 634,94 1734 524,61 82,62 110,33 17,38 634,94 1735 524,61 82,62 110,33 17,38 634,94 1736 1737 1738 1739 1740 582,61 93,41 41,08 6,59 623,69 1741 582,61 93,41 41,08 6,59 623,69 1742 582,61 93,41 41,08 6,59 623,69 1743 590,77 97,12 17,50 2,88 608,27 1744 590,77 97,12 17,50 2,88 608,27 1745 590,77 97,12 17,50 2,88 608,27 1746 590,77 97,12 17,50 2,88 608,27 1747 1748 1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755 645,59 84,97 114,24 15,03 759,83 1756 645,59 84,97 114,24 15,03 759,83 1757 645,59 84,97 114,24 15,03 759,83 1758 626,83 89,82 71,01 10,18 697,84 1759 626,83 89,82 71,01 10,18 697,84 1760 626,83 89,82 71,01 10,18 697,84 1761 669,56 70,71 277,35 29,29 946,92 1762 669,56 70,71 277,35 29,29 946,92 1763 669,56 70,71 277,35 29,29 946,92 1764 716,65 65,66 374,74 34,34 1091,39 1765 716,65 65,66 374,74 34,34 1091,39 1766 716,65 65,66 374,74 34,34 1091,39 1767 718,52 75,54 232,65 24,46 951,17 1768 718,52 75,54 232,65 24,46 951,17 1769 718,52 75,54 232,65 24,46 951,17 1770 862,87 79,31 225,06 20,69 1087,92 1771 862,87 79,31 225,06 20,69 1087,92 1772 862,87 79,31 225,06 20,69 1087,92 1773 738,57 77,79 210,90 22,21 949,47 1774 738,57 77,79 210,90 22,21 949,47

128 1775 738,57 77,79 210,90 22,21 949,47 1776 796,34 86,93 119,78 13,07 916,12 1777 796,34 86,93 119,78 13,07 916,12 1778 796,34 86,93 119,78 13,07 916,12 1779 724,93 86,18 116,29 13,82 841,22 1780 724,93 86,18 116,29 13,82 841,22 1781 724,93 86,18 116,29 13,82 841,22 1782 827,50 80,21 204,12 19,79 1031,62 1783 827,50 80,21 204,12 19,79 1031,62 1784 827,50 80,21 204,12 19,79 1031,62 1785 857,59 85,85 141,32 14,15 998,91 1786 857,59 85,85 141,32 14,15 998,91 1787 857,59 85,85 141,32 14,15 998,91 1788 845,65 76,21 264,01 23,79 1109,66 1789 845,65 76,21 264,01 23,79 1109,66 1790 845,65 76,21 264,01 23,79 1109,66 1791 276,31 85,05 48,58 14,95 324,89 1792 276,31 85,05 48,58 14,95 324,89 1793 276,31 85,05 48,58 14,95 324,89 1794 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1795 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1796 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1797 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1798 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1799 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1800 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62 1801 33,62 100,00 0,00 0,00 33,62

129 6.3. Tabel van de nominale bedrijfspacht in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortijk, 1711-1860

Periode Prijs per hectare bedrijfspacht Prijs per hectare bedrijfspacht Dentergem en Oeselgem regio Kortrijk (schellingen groten Vlaams) (schellingen groten Vlaams)

1711-15 20,29 45,22 1716-20 - 45,48 1721-25 11,91 46,13 1726-30 14,97 40,98 1731-35 11,31 40,48 1736-40 21,84 42,53 1741-45 20,79 39,52 1746-50 19,79 39,68 1751-55 13,07 39,13 1756-60 28,32 40,65 1761-65 32,13 45,47 1766-70 32,13 50,25 1771-75 54,27 56,22 1776-80 79,05 67,40 1781-85 84,99 75,57 1786-90 93,21 81,10 1791-95 95,27 83,68 1796-00 84,29 91,00 1801-05 - 102,75 1806-10 - - 1811-15 145,41 - 1816-20 145,41 123,68 1821-25 145,41 123,68 1826-30 129,09 119,45 1831-35 105,04 118,40 1836-40 65,53 - 1841-45 65,53 - 1846-50 65,53 - 1851-55 65,08 - 1856-60 64,77 -

130 6.4. Tabel van de reële bedrijfspacht in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1711- 1860

Periode Prijs per hectare Prijs van rogge Reële pachtprijs per bedrijfspacht (schellingen groten hectare in liter rogge (schellingen groten Vlaams per hl) Vlaams)

1711-15 20,29 15,43 131,47 1716-20 - 11,73 - 1721-25 11,91 12,67 94,02 1726-30 14,97 12,62 118,66 1731-35 11,31 10,32 109,64 1736-40 21,84 15,00 145,59 1741-45 20,79 9,37 221,90 1746-50 19,79 12,42 159,38 1751-55 13,07 11,53 113,36 1756-60 28,32 12,83 220,67 1761-65 32,13 13,47 238,60 1766-70 32,13 13,77 233,40 1771-75 54,27 15,13 358,64 1776-80 79,05 13,12 602,70 1781-85 84,99 15,07 564,07 1786-90 93,21 15,43 603,96 1791-95 95,27 21,07 452,22 1796-00 84,29 19,42 434,10 1801-05 - 23,93 - 1806-10 - 20,03 - 1811-15 145,41 23,47 619,63 1816-20 145,41 30,90 470,57 1821-25 145,41 14,35 1013,28 1826-30 129,09 19,78 652,51 1831-35 105,04 20,25 518,72 1836-40 65,53 20,58 318,38 1841-45 65,53 22,45 291,91 1846-50 65,53 26,00 252,05 1851-55 65,08 31,60 205,05 1856-60 64,77 26,58 243,65

131 6.5. Tabel met omschrijving, duur, grootte, prijs en prijs per ha van de verpachte percelen

Omschrijving Jaar Duur Grootte (ha) Prijs in sch. gr. Prijs/ha

1 akkerland 1735 9 1,5870 9,00 5,67 2 akkerland 1790 6 0,5668 61,66 108,79 3 akkerland 1790 3 0,7502 106,66 142,18 4 onbekend 1790 6 0,3897 40,00 102,64 5 onbekend 1761 9 0,3330 23,33 70,06 6 weide 1739 18 0,7085 40,00 56,46 7 bos 1780 6 1,0627 200,00 188,20 8 akkerland 1787 6 0,3542 33,33 94,10 9 weide 1764 9 0,6199 50,00 80,66 10 weide 1781 6 0,7085 155,00 218,77 11 onbekend 1762 3, 6, 9 5,6678 220,00 38,82 12 onbekend 1752 9 5,6678 160,00 28,23 13 akkerland 1779 6 1,0627 90,00 84,69 14 akkerland 1785 6 1,0627 100,00 94,10 15 onbekend 1735 9 6,7306 180,00 42,10 16 weide 1780 6 0,6553 106,00 161,76 17 weide 1786 9 1,3284 261,00 196,48 18 akkerland 1789 3 0,1771 28,33 159,97 19 akkerland 1789 5 0,3542 56,66 159,97 20 akkerland 1789 6 0,6872 63,33 92,16 21 akkerland 1789 6 1,6649 180,00 108,11 22 akkerland 1789 6 2,3468 270,00 115,05 23 akkerland 1789 6 0,6305 70,00 111,02 24 akkerland 1789 6 0,5314 60,00 112,91 25 akkerland 1789 5 0,3542 53,33 150,56 26 akkerland 1789 6 0,3932 56,66 144,10 27 akkerland 1789 5 0,3542 53,33 150,56 28 akkerland 1737 6 1,4170 20,00 14,11 29 akkerland 1742 6 1,6826 44,00 26,15 30 weide 1741 7 - 30,00 31 akkerland 1751 6 1,4170 53,33 37,64 32 weide 1778 9 2,4797 240,00 96,79 33 onbekend 1785 3, 6, 9 2,4797 280,00 112,92 34 onbekend 1778 3, 6, 9 4,2509 400,00 94,10 35 onbekend 1785 3, 6, 9 4,2509 440,00 103,51 36 onbekend 1788 6 2,3061 231,33 100,31 37 akkerland 1783 6 2,3823 220,00 92,35 38 akkerland 1783 6 0,4357 60,0 137,71 39 akkerland 1783 6 2,0404 200,0 98,02 40 akkerland 1783 6 0,5314 51,66 97,21 41 akkerland 1783 6 1,6649 156,66 94,10 42 akkerland 1783 6 1,0627 100,00 94,10 43 akkerland 1783 6 0,2161 23,33 107,96 44 akkerland 1783 6 0,9742 106,66 109,48

132 45 akkerland 1783 6 0,1771 20,00 112,93 46 akkerland 1783 6 0,3542 36,66 103,50 47 akkerland 1783 6 0,3542 36,66 103,50 48 akkerland 1783 6 0,6872 48,33 70,33 49 akkerland 1786 6 0,9742 110,00 112,91 50 akkerland 1777 6 0,6323 35,00 55,35 51 akkerland 1777 6 2,3823 210,00 88,15 52 akkerland 1778 5 0,3542 35,00 98,81 53 akkerland 1778 5 0,3542 35,00 98,81 54 akkerland 1778 5 0,1771 17,50 98,81 55 akkerland 1778 5 0,9742 96,66 99,22 56 weide 1778 3 0,9175 80,00 87,19 3 100,00 108,99 57 akkerland 1778 5 0,2161 22,50 104,12 58 akkerland 1777 6 1,0627 73,33 69,00 59 akkerland 1777 6 0,5314 46,66 87,81 60 akkerland 1777 6 1,6649 140,00 84,09 61 akkerland 1778 5 0,6872 43,33 63,05 62 akkerland 1777 6 2,0404 180,00 88,22 63 onbekend 1759 9 3,8081 66,66 17,50

133 6.6. Tabel: Evolutie van de gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 jaar ha jaar ha jaar ha

1735 4,1588 1755 2,5978 1775 - 1736 4,1588 1756 2,5978 1776 - 1737 3,2449 1757 2,8339 1777 1,1877 1738 3,2449 1758 2,8339 1778 1,2483 1739 2,6108 1759 4,7380 1779 1,2367 1740 2,6108 1760 4,7380 1780 1,1948 1741 2,6108 1761 2,0706 1781 1,1692 1742 2,4251 1762 3,2696 1782 1,1692 1743 2,6772 1763 3,2696 1783 1,1588 1744 1,1956 1764 2,6072 1784 1,1722 1745 1,1956 1765 2,6072 1785 1,4648 1746 1,1956 1766 2,6072 1786 1,4955 1747 1,1956 1767 2,6072 1787 1,1850 1748 0,7085 1768 2,2069 1788 1,2440 1749 0,7085 1769 2,2069 1789 1,1912 1750 0,7085 1770 3,1439 1790 1,0978 1751 1,0628 1771 0,6199 1791 1,0997 1752 2,5978 1772 0,6199 1792 1,1613 1753 2,5978 1773 - 1793 1,2425 1754 2,5978 1774 - 1794 0,9488

134 6.7. Tabel: Evolutie van de aard van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 jaar akkerland weide bos onbekend totaal

ha % ha % ha % ha % ha

1735 1,59 19,08 0,00 0,00 0,00 0,00 6,73 80,92 8,32 1736 1,59 19,08 0,00 0,00 0,00 0,00 6,73 80,92 8,32 1737 3,00 30,86 0,00 0,00 0,00 0,00 6,73 69,14 9,73 1738 3,00 30,86 0,00 0,00 0,00 0,00 6,73 69,14 9,73 1739 3,00 28,77 0,71 6,78 0,00 0,00 6,73 64,45 10,44 1740 3,00 28,77 0,71 6,78 0,00 0,00 6,73 64,45 10,44 1741 3,00 28,77 0,71 6,78 0,00 0,00 6,73 64,45 10,44 1742 4,69 38,65 0,71 5,84 0,00 0,00 6,73 55,51 12,13 1743 3,27 30,53 0,71 6,62 0,00 0,00 6,73 62,85 10,71 1744 1,68 70,37 0,71 29,63 0,00 0,00 0,00 0,00 2,39 1745 1,68 70,37 0,71 29,63 0,00 0,00 0,00 0,00 2,39 1746 1,68 70,37 0,71 29,63 0,00 0,00 0,00 0,00 2,39 1747 1,68 70,37 0,71 29,63 0,00 0,00 0,00 0,00 2,39 1748 0,00 0,00 0,71 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,71 1749 0,00 0,00 0,71 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,71 1750 0,00 0,00 0,71 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,71 1751 1,42 66,67 0,71 33,33 0,00 0,00 0,00 0,00 2,13 1752 1,42 18,18 0,71 9,09 0,00 0,00 5,67 72,73 7,79 1753 1,42 18,18 0,71 9,09 0,00 0,00 5,67 72,73 7,79 1754 1,42 18,18 0,71 9,09 0,00 0,00 5,67 72,73 7,79 1755 1,42 18,18 0,71 9,09 0,00 0,00 5,67 72,73 7,79 1756 1,42 18,18 0,71 9,09 0,00 0,00 5,67 72,73 7,79 1757 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 5,67 100,00 5,67 1758 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 5,67 100,00 5,67 1759 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 9,48 100,00 9,48 1760 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 9,48 100,00 9,48 1761 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 4,14 100,00 4,14 1762 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 9,81 100,00 9,81 1763 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 9,81 100,00 9,81 1764 0,00 0,00 0,62 5,94 0,00 0,00 9,81 94,06 10,43 1765 0,00 0,00 0,62 5,94 0,00 0,00 9,81 94,06 10,43 1766 0,00 0,00 0,62 5,94 0,00 0,00 9,81 94,06 10,43 1767 0,00 0,00 0,62 5,94 0,00 0,00 9,81 94,06 10,43 1768 0,00 0,00 0,62 9,36 0,00 0,00 6,00 90,64 6,62 1769 0,00 0,00 0,62 9,36 0,00 0,00 6,00 90,64 6,62 1770 0,00 0,00 0,62 9,86 0,00 0,00 5,67 90,14 6,29 1771 0,00 0,00 0,62 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,62 1772 0,00 0,00 0,62 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,62 1773 1774 1775 1776

135 1777 8,31 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 8,31 1778 11,08 59,16 3,40 18,14 0,00 0,00 4,25 22,70 18,73 1779 12,14 61,35 3,40 17,17 0,00 0,00 4,25 21,48 19,79 1780 12,14 56,45 4,05 18,84 1,06 4,94 4,25 19,77 21,51 1781 12,14 54,65 4,76 21,43 1,06 4,78 4,25 19,14 22,21 1782 12,14 54,65 4,76 21,43 1,06 4,78 4,25 19,14 22,21 1783 11,94 54,24 4,76 21,62 1,06 4,83 4,25 19,31 22,02 1784 11,94 56,60 3,84 18,22 1,06 5,04 4,25 20,15 21,10 1785 11,94 42,91 3,84 13,81 1,06 3,82 10,98 39,46 27,83 1786 12,92 45,46 4,52 15,89 0,00 0,00 10,98 38,65 28,42 1787 13,27 62,22 1,33 6,23 0,00 0,00 6,73 31,55 21,33 1788 13,27 56,15 1,33 5,62 0,00 0,00 9,04 38,23 23,64 1789 9,88 48,81 1,33 6,56 0,00 0,00 9,04 44,63 20,25 1790 11,20 51,02 1,33 6,05 0,00 0,00 9,43 42,93 21,96 1791 10,14 48,53 1,33 6,36 0,00 0,00 9,43 45,12 20,89 1792 8,99 45,52 1,33 6,73 0,00 0,00 9,43 47,75 19,74 1793 7,88 42,30 1,33 7,13 0,00 0,00 9,43 50,58 18,64 1794 6,82 79,88 1,33 15,56 0,00 0,00 0,39 4,56 8,54 1795 0,57 59,26 0,00 0,00 0,00 0,00 0,39 40,74 0,96

136 6.8. Tabel van de nominale perceelspacht in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortijk, 1736-1795

Periode Prijs per hectare Prijs per hectare Prijs per hectare Prijs per hectare perceelspacht akkerland weiland perceelspacht Dentergem en Dentergem en Dentergem en regio Kortrijk Oeselgem Oeselgem Oeselgem (schellingen groten (schellingen (schellingen (schellingen Vlaams) groten Vlaams) groten Vlaams) groten Vlaams)

1736-40 24,86 9,05 56,46 53,80 1741-45 34,74 18,68 56,46 53,80 1746-50 50,40 26,15 56,46 41,85 1751-55 42,03 37,64 56,46 49,02 1756-60 39,89 - 56,46 53,80 1761-65 46,31 - 80,66 59,78 1766-70 57,92 - 80,66 59,78 1771-75 80,66 - 80,66 65,77 1776-80 88,62 85,25 99,74 89,68 1781-85 110,84 94,88 151,59 91,48 1786-90 115,28 110,45 191,32 97,75 1791-95 120,12 119,46 196,48 98,65

137 6.9. Tabel van de reële perceelspacht (samen, akkerland en weiland) in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1711-1860

Periode Prijs per hectare Prijs van Reële pachtprijs per hectare perceelspacht (schellingen rogge in liter rogge groten Vlaams) (schellingen groten Vlaams per hl)

samen akkerland weiland samen akkerland weiland

1736-40 24,86 9,05 56,46 15,00 165,74 60,31 376,40 1741-45 34,74 18,68 56,46 9,37 370,86 199,45 602,78 1746-50 50,40 26,15 56,46 12,42 405,89 210,60 454,71 1751-55 42,03 37,64 56,46 11,53 364,43 326,36 489,54 1756-60 39,89 - 56,46 12,83 310,79 - 439,95 1761-65 46,31 - 80,66 13,47 343,89 - 598,96 1766-70 57,92 - 80,66 13,77 420,76 - 585,91 1771-75 80,66 - 80,66 15,13 533,00 - 533,00 1776-80 88,62 85,25 99,74 13,12 675,61 649,95 760,42 1781-85 110,84 94,88 151,59 15,07 735,64 629,75 1006,12 1786-90 115,28 110,45 191,32 15,43 746,96 715,67 1239,65 1791-95 120,12 119,46 196,48 21,07 570,18 567,04 932,66

138 7. Bronnen en bibliografie

7.1. Onuitgegeven bronnen

Algemeen familiefonds (R.A.G.) 5276 Stukken m.b.t. het “Vijvergoed” (Dentergem), 1735

Familiearchief Lanchals (S.A.G.) 332 Stuk houdende de benoeming van een greffier in de heerlijkheid van Dentergem, 1721 343 Stukken van diverse aard inzake Dentergem (ongedateerd) 1975 t’Goedt te Walle 1980 Pièces diverses

Schenking Lippens (R.A.G.) 55 Lettres de commissions d’officiers publics, nominations etc., 1592-1786

Familiearchief de Moerman d’Harlebeke (R.A.G.) 670 Stukken betreffende de verpachting van de hoeve: pachten, schattingen, afrekeningen met de landbouwers, 1576-1784 704 Schatting der mutatierechten in de heerlijkheden Oudewalle en Hecke, 1761-1790 709 Rekeningen der heerlijke inkomsten uit Oudewalle en Proost, 1725-1735 710 Rekeningen der heerlijke inkomsten uit Oudewalle, Proost en Cleynhuyse, 1740- 1746 711 Rekening der achterstallige heerlijke renten van Oudewalle, Proost en Cleynhuyse, 1736-1747 712-713 Rekeningen der heerlijke inkomsten uit Oudewalle, Proost, Cleynhuyze en Caelberghe, 1747-1763 714-716 Rekeningen der heerlijke inkomsten uit Oudewalle, Proost, Hecke en Caelberghe, 1764-1801 721 Vernieuwing van de wet, 1756 722 Benoemingen van de baljuw en de griffier, 1631-1773 723 Afkondigingen, 1709-1782 Familiearchief Piers de Raveschoot (R.A.G.) 824 Ontvangstboek van beste hoofden te Olsene, Oeselgem, Dentergem en Gottem, 1699-1727 1360 Kerkgeboden tot betalen van de heerlijke renten, 1698-1726 1366 Pachtbrieven, schattingen etc., 1734-90 1374 Kerkgeboden tot betaling van de heerlijke renten, 1701-1723 1376 Pachtbrieven, schattingen, afrekeningen etc. van het goed te Walle, etc., 1660- 1790 1381 Koopbrieven, pachtbrieven, denombrementen etc. van een hofstede, in 1783 gekocht door Joannes de Potter, 1754-1854

Familiearchief de Potter d’Indoye (R.A.G.) 519 Verkoop van een hoeve met landerijen, op 29 september 1813 verkocht door Pieter-Joseph Tijtgat en zijn vrouw Anne-Caroline Lippens aan Jan-Baptist Soenens; met retroakten, briefwisseling betreffende de verkoping en latere pachtbrieven, 1737-1828

7.2. Uitgegeven bronnen

De Belder J., Jaspers L., Gyssels C. en Vandenbroeke C., Arbeid en tewerkstelling op het einde van het Ancien Régime. Een socio-professionele en demografische analyse. Werkdocumenten (Gent 1984) De Belder J., Jaspers L., Gyssels C. en Vandenbroeke C., Arbeid en tewerkstelling in West- Vlaanderen 1814-1815 (Gent 1984) De Goesin P., Costumen der stede ende casselrye van Cortrycke (Gent, 1772) 351 p. Statistique de la Belgique. Agriculture. Récensement général (15 octobre 1846) (Brussel 1850) Stabel P. en Vermeylen F., Het fiscale vermogen in Brabant, Vlaanderen en in de heerlijkheid Mechelen: de Honderdste penning van de hertog van Alva (1569-1572) (Brussel 1997) Verhaegen P. en De Le Court J., Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, Troisième Serie. – 1700-1794 , (Brussel 1897) Vol. 9, pp. 77-82

140 7.3. Literatuurlijst

ARICKX V., ‘De eerste aardappelen in het Tieltse’, in: Biekorf 65 (1965) pp. 17-18 BRYER R.A., Accounting for the English agricultural revolution: a research agenda. Part two: genesis of the capitalist landlord (Warwick) BUNTINX J., ‘Lichtelaar te Lochristi, Redewinkel te Zeveneken en het Torregoed en Bruinewalle te Zaffelare. Een onderzoek naar de sociaal-economische betekenis van grote abdijpachthoeven en hun bewoners (late 13 de eeuw – einde Ancien Régime)’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent 52 (1998) pp. 17-56 CALLENS I., Leven en werken in de kasselrij Kortrijk: sociaal-economische en demografische studie van de 18 de eeuw (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1985) CALLENS I., ‘De evolutie van de bevolking in de kasselrij Kortrijk in de 18 de eeuw’, in: De Leiegouw 29 (1987) pp. 60-61 CASIER M. De bevolking van Dentergem, Een historisch-demografisch onderzoek van een plattelandsparochie (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL 1982) CASTELAIN R., ‘Pachtvoorwaarden voor grote bedrijven in de kasselrijen Oudenaarde en Kortrijk (15 de en 16 de eeuw)’, in: J aarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke” 15 (1987) pp. 175-190 CHAUSSINAND-NOGARET G., La noblesse au XVIIe siècle (Parijs 1976) COPPEJANS-DESMEDT H., De gegoede burgerij in Gent tijdens de 18 de eeuw: de vorming van een sociaal-economische Stand ten tijde van Maria-Theresia (Brussel 1952) DAELEMANS F. en SCHEELINGS F., ‘De economische impact van de heerlijkheid op het platteland’, in: Les structures du pouvoir dans les communautés rurales en Belgique et dans les pays limitrophes (XIIe-XIXe siècles). Actes 13 e colloque international Spa, 3-5 sept. 1986 (Brussel 1988) pp. 451-467 DAELEMANS F., ‘Pachten en welvaart op het platteland van Belgisch Brabant (15 de – 18 de eeuw)’, in: A.A.G.-Bijdragen 28 (1986) pp. 165-183 DALLE D., De bevolking van Veurne-Ambacht in de 17 de en 18 de eeuw (Brussel 1963) DE BELDER J., ‘Veranderingen in de sociaal-economische positie van de adel in de 19 de eeuw. Een terreinverkenning’, in Tijdschrift voor geschiedenis 112 (1980) pp. 483-501 DE CLERCQ R., GOEMINNE L. en VANDEPUTTE M., ‘Bevolking en grondbezit in Oeselgem tijdens de 18 de eeuw’, in: De roede van Tielt 32 (2001) pp. 168-187

141 DE CONINCK B., Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West- Vlaamse plattelandsgemeenschap (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 200) DEJONGH G., Krachtlijnen in de ontwikkeling van het agrarische bodemgebruik in België, 1750-1850 (Leuven 1996) DEJONGH G. en VANHAUTE E., ‘Arable productivity in Flanders and the former territory of Belgium in a long-term perspective (from the Middle Ages to the end of the Ancien Régime)’, in: VAN BAVEL B.J.P. en THOEN E. (eds.), Land productivity and agro- systems in the North Sea area (Middle Ages-20 th century). Elements for comparison (Gent 1999) pp. 30-64 DEJONGH G., ‘New estimates of land productivity in Belgium, 1750-1850’, in The Agricultural History Revieuw 47 (1999) pp. 7-28 DE LANGE M., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw (Leuven 1998) DELMOTTE M., ‘De kasselrij Kortrijk en de Gaverstreek, de grote verliezers van de Negenjarige Oorlog (1688-1697), in: Jaarboek van de Geschied– en Heemkundige Kring “De Gaverstreke” 4 (1976) pp. 91-211 DE PEUTER R., ‘Ondernemende adel en adellijke ondernemers in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw’, in: Virtus. Bulletin van de Werkgroep Adelsgeschiedenis 5 (1998) pp. 1-12 DEPREZ P., ‘De verkoopprijs van akkergrond in de heerlijkheid Nevele’, in: Bijdragen tot de prijzengeschiedenis 3 (1958) pp. 121-131 DE SMET J., ‘De toestand van de kasselrij Kortrijk in 1765’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk 8 (1929) pp. 103-107 DESPRIET P., Twintig Zuidwestvlaamse hoeven. Een inleiding tot de studie, kennis en de herwaardering van onze aloude boerderijen (Kortrijk 1978) DE STEIN D’ALTENSTEIN, Annuaire de la noblesse Belgique (Brussel) DEWALD J., The formation of a provincial nobility. The magistrates of the parlement of Rouen, 1499-1610 (Princeton 1980) DEWALD J., Aristocratic experience and the origins of modern culture. France, 1570-1715 (Berkeley 1993) DE WEVER F., ‘Pachtprijzen in Vlaanderen en Brabant in de achttiende eeuw. Bijdrage tot de conjunctuurstudie tijdens het ancien régime’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 85 (1972) pp. 180-204 DUPLESSIS R., Transitions to Capitalism in Early Modern Europe (Cambridge 1997)

142 FORSTER R., ‘The provincial noble: a reappraisal’, in: American Historical Review 68 (1963) pp. 681-691 FORSTER R., ‘The noble as landlord in the region of Toulouse at the end of the old regime’, in: Journal of Economic History 17 (1957) pp. 224-244 FORSTER R., ‘The world between seigneur and peasant’, in: ROSBOTTOM R.C. (ed.), Studies in eigteenth-century culture (Madison 1976) pp. 401-421 FORSTER R., ‘Seigneurs and their agents’, in: HINRICHS E., SCHMITT E. en VIERHAUS R.E. (eds.), Vom Ancien Régime zur Französischer Revolution: forschungen und perspektiven (Göttingen 1978) pp. 169-187 GYSSELS C. en VAN DER STRAETEN L., Bevolking, arbeid en tewerkstelling in West- Vlaanderen , 1796-1815 (Gent 1984) HABAKKUK H.J., ‘Economic functions of English landowners in the seventeenth and eighteenth centuries’, in: MINCHINTON W.E. (ed.), Essays in agrarian history (Newton Abbot 1968) pp. 189-201 HAINSWORTH D.R., Stewards, lords and people. The estate steward and his world in later Stuart England (Cambridge 1992) HAINSWORTH D.R., ‘The essential governor: the estate steward and English society, 1660- 1714’, in: Historical Studies 21 (1985) pp. 359-375 HOEDEKIE V., De familie Soenens. Een sociaal-economische studie van een Gents adellijk geslacht in de 17 de en 18 de eeuw (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 1994) JANSSENS P. ‘De Zuidnederlandse adel tijdens het ancien régime (17 de –18 de eeuw). Problemen en stand van het onderzoek’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980) pp. 445-465 LAMBRECHT T., Een grote hoeve in een klein dorp. Relaties van arbeid en pacht op het Vlaamse platteland tijdens de 18 de eeuw (Gent 2002) LAMBRECHT T., ‘Sociaal-economische geschiedenis van het platteland (16 de - 18 de eeuw): methodologische en bibliografische wegwijzer’, in: ART J. en BOONE M. (eds), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12 de tot de 18 de eeuw (Gent, 2004) pp. 133- 154 MADDENS N., ‘Zestiende-eeuwse fiscale bronnen ter bestuderening van de sociaal- economische toestanden op het Vlaamse platteland’, in: Economische geschiedenis van van België. Behandeling van de bronnen en problematiek. Handelingen van het colloquium te Brussel 17-19 nov. 1971 (Ie-Ive secties) (Brussel 1972) pp. 21-30 MADDENS N., ‘De kasselrij Kortrijk’, in De Leiegouw 20(1983) 233-255

143 MADDENS N., ‘Kasselrij Kortrijk (1067-1795)’, in: PREVENIER W. en AUGUSTYN B. (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Brussel 1997) pp. 363-373 MAURO F., ‘La noblesse Toulousaine au XVIIIe siècle’, in: Annales: Economies, Sociétés, Civilations 16 (1961) pp. 1012-1016 MERTENS J., ‘Heerlijkheden’, in: PREVENIER W. en AUGUSTYN B. (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Brussel 1997) pp. 552-560 MINGAY G.E., ‘The seize of farms in the eighteenth century’, in: Economic History Review 14 (1962) pp. 469-488 MUS F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele tijdens de Nieuwe Tijd (1627-1795) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL 1984) O’BRIEN P.K., ‘Quelle a été exactement la contribution de l’aristocratie britannique au progrès de l’agriculture entre 1688 et 1789?’, in: Annales. Economies, Sociétés, Civilations 42 (1987) pp. 1391-1409 ROSE A., De landsheerlijke reactie in Vlaanderen: casus Steenhuize’, in: Het Land van Aalst 42 (1990) pp. 145-192 SABBE E., ‘Grondbezit en landbouw, economische en sociale toestanden in de kastelnij Kortrijk op het en de der XIVe eeuw’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortijk 15 (1936) pp. 394-458 SCHEELINGS F., ‘De economische impact van de feodaliteit en de revolutionaire gezindheid van de boren aan de vooravond van de revolutie’, in: Craeybeckx J. en Scheelings F. (eds.), La révolution Française et la Belgique. Les Pays-Bas autrichiens entre l’ancien et le nouveau régime. Actes du colloque du 1 et 2 décembre 1988 à Bruxelles (Brussel 1990) pp. 131-145 SCHEELINGS F., ‘Het bosbestand van de heerlijkheden in de nieuwe tijd: constant (of) verkleinend?’, in: Billen C. en Vanrie A. (eds.), Bronnen voor de bosgeschiedenis in België. Acten van het colloquium (Brussel, 29-30.10.1992) (Brussel 1994) 211-248 SCHOLLIERS E., ‘Prinsen en boeren in de vrijheerlijkheid Steenhuize’ in Het Land van Aalst 40 (1988) pp. 9-64 SCOTT H.M., The European nobilities in the seventeenth and eighteenth centuries (Londen 1995) SLICHER VAN BATH B.H., ‘Oogsten, klimaat en conjunctuur in het verleden’, in: A.A.G.- Bijdragen 15 (1970) pp. 118-133

144 SLICHER VAN BATH B.H., De agrarische geschiedenis van West-Europa, 500-1850 (Utrecht 1987) STEVENS C., Het arrondissement Tielt in de Franse tijd. Demografische en sociaal- economische studie met inbegrip van mobiliteitsanalyse (onuitgegeven licentiaatsverhandling RUG 1981) THOEN E., ‘A commercial survival economy in evolution. The Flemisch countryside and the transition to capitalism (middle ages-19th century)’, in: HOPPENBROUWERS P. en VAN ZANDEN J.L. (eds.), Peasants into farmers? The transformation of rural economy and society in the Low countries (middle ages-19th century in light of the Brenner debate (Gent 2001) pp. 102-157 THOEN E., Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de moderne tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (Gent 1988) THOEN E., ‘Een model voor de integratie van historische geografie en economische structuren in Binnen-Vlaanderen. De historische evolutie van het landschap in de Leiestreek tussen Kortrijk en Gent tijdens de Middeleeuwen’, in: Jaarboek van de Heemkring Scheldeveld 19 (1990) pp. 3-34 THOEN E., ‘Technique agricole, culture nouvelles et économie rurale en Flandre au bas Moyen Âge’, in: Plantes et cultures nouvelles en Europe occidentale au Moyen Âge et à l’époque moderne (Auch 1992) pp. 51-67 THOEN E. en VANHAUTE E., ‘The “Flemish Husbandry” at the edge: the farming system on small holdings in the middle of the 19th century’ in: B.J.P. VAN BAVEL en E. THOEN (eds.), Land productivity and agro-systems in the North Sea area (Middle Ages-20th century). Elements for comparison (Gent 1999) pp. 271-296 VAN DEN BERG M., ‘De adel in de 18 de eeuw: een leisure class?, in: VERBESSELT J., VAN ERMEN R., VAN UYTEN R. e.a., De adel in het hertogdom Brabant (Brussel 1985) pp. 143-181 VANDENBROEKE C., ‘Sociale en conjuncturele facetten van de linnennijverheid in Vlaanderen (late 14 de – 19 de eeuw)’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 33 (1979) pp. 117-174 VANDENBROEKE C., ‘De leefbaarheid van het platteland in Vlaanderen, 15 de -19 de eeuw’ in: Bijdragen tot de geschiedenis 54 (1981) pp. 131-166 VANDENBROEKE C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk (Leuven 1984) VANDENBROEKE C., Vlaamse koopkracht gisteren, vandaag en morgen (Leuven 1984)

145 VANDENBROEKE C., ‘Agriculture flamande et démographie (XVe-XIXe siècles)’, in: A. FAUVE-CHAMOUX (ed.), Evolutien agraire et croissance démographique (Luik 1987) pp. 325-345 VANDENBROEKE C., ‘Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk. Van de late 16 de tot het begin van de 19 de eeuw’ in: De Leiegouw 27 (1985) pp. 33-54 VANDENBROEKE C., ‘Prijsevolutie en prijsverhoudingen in de streek van Kortrijk’, in: De Leiegouw 30 (1988) pp. 328-330 VANDENBROEKE C., ‘Pachtprijzen en exploitatiekosten in de Vlaamse landbouw in seculair perspectief (14 de -20 ste eeuw)’, in: Liber amicorum Achiel de Vos (Evergem 1989) pp. 207-217 VANDENBROEKE C., Hoe rijk was arm Vlaanderen? Vlaanderen in de 18 de eeuw. Een vergelijkend overzicht (Brugge 1995) VANDENBROEKE C., ‘Landbouw in de Zuidelijke Nederlanden 1650-1815’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden (deel8) (Haarlem 1979) VANDENBROEKE C. en VANDERPIJPEN W., ‘Landbouw en platteland in de Zuidelijke Nederlanden 1770-1844’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden (deel 10) (Haarlem 1979) VANDENBROEKE C. en VANDERPIJPEN W., ‘De voedingsgewassen in Vlaanderen in de XVIIIe en XIXe eeuw’ in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 2 (1970) pp. 47-82 VAN DER WOUDE A., ‘Grote bezittingen en kleine bedrijven. Heren en boeren in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen en vroeg-moderne tijd’, in: VAN DER WOUDE A., Leven met geschiedenis. Theorie, praktijk en toepassing van historische kennis (Amsterdam 2000) pp. 313-324 VANDEWALLE P., ‘Het pachtcontract in westelijk Vlaanderen 1550-1675. Een analytische studie’, in: Handelingen voor het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge 118 (1981) pp. 5-61 VANHAUTE E., ‘Eigendomsverhoudingen in de Belgische en Vlaamse landbouw tijdens de 18 de en 19 de eeuw’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 24 (1993) pp. 185-226 VANHAUTE E., ‘Rich agriculture and poor farmers. Land, landlords and farmers in Flanders in the eightteenth and nineteenth centuries’ in: Rural History 12 (2001) pp. 19-40 VAN HOOREBEKE K., Le nobilaire de Gand (Brussel 1866)

146 VAN ISTERDAEL H., ‘Evolutie van grond- en pachtprijzen te Okegem (17 de – 18 de eeuw)’, in: Het Land van Aalst 32 (1980) pp. 195-225 VAN ISTERDAEL H., ‘Financiële en fiscale factoren als basis voor machtsposities in plattelandsgemeenschappen’, in: Les structures du pouvoir dans les communautés rurales en Belgique et dans les pays limitrhophes (XIIe-XIXe siècles). Actes 13 e colloque international Spa, 3-5 sept. 1986 (Brussel 1988) VERHULST A., Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen (Antwerpen 1995) VERHULST A., Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief (Brussel 1966) WORDIE J.R., Estate management in eighteenth century England (Londen 1982) WYDOOGHE K., Het adellijk fortuinbeheer in revolutionaire tijden. Een economische studie van de families van der Meere en Desmanet de Biesme (1750-1830) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG 2003)

147 8. Lijst van tabellen, grafieken en afbeeldingen

2.1 De kasselrij Kortrijk en de roede van Tielt 2.2 Bodemgesteldheid in de roede van Tielt 2.3 Grondgebruik in Dentergem en Oeselgem, 1571-1765 2.4 Bevolkingsevolutie in het Tieltse, 1630-1900 2.5 Bevolkingsevolutie van Dentergem en Oeselgem, 1638-1900 2.6 De gemiddelde huwelijksleeftijd in de Roede van Tielt 2.7 Vruchtbaarheidscoëfficiënten per leeftijdsklasse in de Roede van Tielt 2.8 Vruchtbaarheidscoëfficiënt volgens huwelijksduur in de roede van Tielt 2.9 Classificatie van de gezinnen volgens geboorte-intervallen (%) 2.10 Geslachtsverhoudingen bij de geboorte in de roede van Tielt 2.11 Sterftecoëfficiënten in de roede van Tielt 2.12 Levensverwachting per leeftijd, Dentergem, 1760-89 (15q0 = 379‰) 2.13 Bedrijfsstructuur in Dentergem, Oeselgem, Markegem en de roede van Tielt, 1571-1572 (%) 2.14 Bedrijfsstructuur in Vlaanderen tijdens de 16 de – 18 de eeuw Procentueel aandeel van bedrijven kleiner dan 1 ha en kleiner dan 5 ha 2.15 Bedrijfsstructuur in Dentergem, Oeselgem, Markegem en het arrondissement Tielt, 1846 2.16 Eigendomsverhoudingen in Oeselgem en Markegem, 1572-1770 2.17 Het belang van pacht in Meigem (een proto-industrieel dorp), 1571-1846 2.18 Beroepsstructuur in Dentergem, Oeselgem en het arrondissement Tielt, 1796-1815 (%) 2.19 Verdeling van de graangewassen in Dentergem, 1740 2.20 Aandeel van het dienstpersoneel in de bevolking van Dentergem, Oeselgem en het arrondissement Tielt 3.1 Philip Lanchals (1585-1637) 3.2 Wapenschilden Lanchals en Allemani 3.3 Jan-Frans de Kerchove (1672-1733) 3.4 Wapenschilden van de familie de Kerchove en van Dentergem 3.5 Wapenschild van de familie de Moerman 3.6 Wapenschild van de familie Piers 3.7 Organogram van het goederenbeheer van de adellijke grondbezitters in Dentergem en Oeselgem 4.1 Pachtcontracten per parochie 4.2 Pachtcontracten per tien jaar 4.3 Duur van de overeenkomsten van bedrijfspacht, Dentergem en Oeselgem 4.4 Tijdsafstand tussen datum contract en begin pacht in maanden voor bedrijfspacht, Dentergem en Oeselgem 4.5 ‘Plan figuratif’ uit 1773 van Dentergem 4.6 Evolutie van de oppervlakte van de verpachte bedrijven in Dentergem en Oeselgem, 1710- 1858 (ha) 4.7 Inkomsten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801 4.8 Procentueel aandeel van de inkomsten van heerlijke rechten en renten uit de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1733-1801 4.9 Houtopbrengsten op de heerlijkheden Oudewalle en Proost, 1758-1801 4.10 Pachtprijs per ha van bedrijven in schellingen groten Vlaams te Dentergem en Oeselgem, 1710-1858 4.11 Nominale pachtprijzen van bedrijven in Dentergem en Oeselgem en in de regio Kortrijk, 1710-1858 (schellingen groten Vlaams per ha) 4.12 Evolutie van de Bedrijfspacht in Vlaanderen, 1701-1800 4.13 Reële pachtprijs in liter rogge van bedrijven in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortrijk, 1710-1858 4.14 Termijn na de valdag waarbinnen de pacht moet betaald worden (maanden) 4.15 Duur van de overeenkomsten van perceelspacht, Dentergem en Oeselgem 4.16 Tijdsafstand tussen datum contract en begin pacht in maanden van perceelspacht, Dentergem en Oeselgem 4.17 Evolutie van de gemiddelde oppervlakte van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 4.18 Aard van de verpachte percelen in Dentergem en Oeselgem, 1735-1795 4.19 Nominale pachtprijzen van percelen in Dentergem en Oeselgem en in de regio Kortrijk, 1710-1858 (schellingen groten Vlaams per ha) 4.20 Evolutie van de perceelspacht in Vlaanderen, 1726-1800 4.21 Reële pachtprijs in liter rogge van percelen in Dentergem en Oeselgem en de regio Kortrijk, 1735-1795 4.22 Termijn na de valdag waarbinnen de pacht moet betaald worden (maanden) 4.23 Evolutie van land- en bedrijfspacht in Dentergem en Oeselgem, 1736-1795 4.24 Reële pachtprijs in liter rogge in Dentergem en Oeselgem, 1710-1858

149