Ruimtelijk Veiligheidsrapport

Regionaal bedrijventerrein

Eindrapport

Opdrachtgever : juli 2007

Vlaamse Overheid Departement RWO Afdeling Ruimtelijke Planning

Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 11 B-1210 Brussel Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

INHOUDSTAFEL

AFKORTINGENLIJST

NIET TECHNISCHE SAMENVATTING

0. RAPPORTGEGEVENS...... 1

0.1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS...... 1 0.2 DOELSTELLING ...... 2 0.3 STRUCTUUR VAN HET RAPPORT...... 3

1. ALGEMEEN DEEL...... 1

1.1 INLEIDING ...... 1 1.2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN EN VERANTWOORDING VAN HET PROJECT...... 1 1.2.1 RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN ...... 1 1.2.2 NADERE UITWERKING ECONOMISCH NETWERK ALBERTKANAAL ...... 2 1.2.3 GEWENSTE RUIMTELIJKE STRUCTUUR VOOR HET BEDRIJVENTERREIN LANAKEN...... 3 1.2.3.1 Visie ...... 3 1.3 PROJECTBESCHRIJVING ...... 3 1.3.1 TYPERING BEDRIJVIGHEID...... 3 1.3.2 ONTSLUITING EN OVERIGE WEGENIS ...... 4 1.3.2.1 Bestaande wegenis...... 4 1.4 MOTIEVEN OPMAAK...... 4 1.5 BESCHRIJVING EN VERGELIJKING ALTERNATIEVEN...... 5

2. RISICO’S ZWARE ONGEVALLEN...... 1

2.1 INLEIDING ...... 1 2.2 METHODIEKEN ...... 1 2.2.1 INLEIDING TOT EXTERNE VEILIGHEID...... 1 2.2.1.1 Mensrisico’s...... 2 2.3 TOEPASSING IN EEN RUIMTELIJK VEILIGHEIDSRAPPORT ...... 5 2.3.1 INLEIDING...... 5 2.3.2 METHODIEK ...... 5 2.3.2.1 Zoneringsmethodiek ...... 5 2.4 BESCHRIJVING STUDIEGEBIED ...... 8 2.4.1 AFBAKENING EN SITUERING ...... 8 2.4.2 SITUERING OP HET GEWESTPLAN ...... 10 2.4.3 GEVOELIGE OMGEVINGSOBJECTEN ...... 11 2.4.3.1 Bewoning...... 11

 SGS NV juli 2007 Inhoud/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport  Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4.3.2 Kwetsbare locaties ...... 12 2.4.3.3 Milieurelevante aspecten...... 13 2.4.4 EXTERNE GEVARENBRONNEN ...... 15 2.4.4.1 Lijnbronnen...... 15 2.4.4.2 Puntbronnen ...... 16 2.5 EVALUATIE SEVESO-BEDRIJVEN OP DE GEPLANDE BEDRIJVENTERREINEN ...... 18 2.5.1 IDENTIFICATIE GEPLANDE BEDRIJVENTERREINEN ...... 18 2.5.2 SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – MENSRISICO’S...... 18 2.5.2.1 Inleiding ...... 18 2.5.2.2 Evaluatie zonering bedrijventerreinen ...... 19 2.5.3 SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – DOMINO-EFFECTEN ...... 22 2.5.3.1 Inleiding ...... 22 2.5.3.2 Criteria voor afbakening ...... 22 2.5.3.3 Domino-effecten – puntbronnen ...... 23 2.5.3.4 Domino-effecten – lijnbronnen...... 27 2.5.3.5 Besluit en aanbevelingen ...... 36 2.5.4 INVLOED VAN LANAKEN OP BESTAANDE SEVESO-BEDRIJVEN...... 37 2.5.5 MILIEURISICO’S ...... 37 2.5.5.1 Aanwezigheid van erkende natuurreservaten, Ramsar-, vogel- en habitatrichtlijngebieden;...... 37 2.5.5.2 Aanwezigheid van oppervlaktewater ...... 37 2.5.5.3 Besluit en aanbevelingen ...... 38

3. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 1

4. ALGEMEEN BESLUIT...... 1

4.1 INLEIDING ...... 1 4.2 SAMENVATTING EN BESLUIT ...... 1 4.2.1 SAMENVATTING...... 1 4.2.1.1 Directe mensrisico’s ...... 1 4.2.1.2 Indirecte mensrisico’s – Domino-effecten...... 2 4.2.1.3 Milieurisico’s ...... 2 4.2.2 ALGEMEEN BESLUIT...... 3

BIJLAGEN

 SGS Belgium NV juli 2007 Inhoud/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport  Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Figuren

Figuur 2.1: Criteria voor het groepsrisico 4 Figuur 2.2 : Schematische voorstelling van evaluatiemethodiek 7 Figuur 2.3: Domino-effecten bedrijventerrein 23 Figuur 2.4: Domino-effecten puntbron 24 Figuur 2.5 : Domino-effecten – windturbines 26

Tabellen

Tabel 2.1: criteria voor het plaatsgebonden risico 2 Tabel 2.2: Situering op het gewestplan 10 Tabel 2.3: Bevolkingsgegevens. 11 Tabel 2.4: Bevolkingsgegevens van kwetsbare locaties binnen het studiegebied 13 Tabel 2.5 : Overzicht relevante pijpleidingen 16 Tabel 2.6: Faaldata uit het Handboek Kanscijfers 28 Tabel 2.7 : Berekende grenswaarden wegtransport mbt domino-effecten 33 Tabel 2.8 : Berekende grenswaarden scheepstransport mbt domino-effecten 35

 SGS Belgium NV juli 2007 Inhoud/ pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport 

AFKORTINGENLIJST

ADR Accord Européen relative au Transport International des Marchandises Dangereuses par Route BLEVE Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion BPA Bijzonder Plan van Aanleg EEG Europese Economische Gemeenschap ENA Economisch Netwerk Albertkanaal IRC IsoRisico Contouren LNE Departement Leefmilieu Natuur en Energie LPG Liquified Petroleum Gas NATO North Atlantic Treaty Organisation QRA Kwantitatieve Risico Analyse OVR Omgevingsveiligheidsrapport RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RUP Ruimtelijk UitvoeringsPlan RVR Ruimtelijk VeiligheidsRapport RWO Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend erfgoed Ruimtelijke Planning SWA-VR Veiligheidsrapport in het kader van het Samenwerkingsakkoord TNT Trinitrotolueen VCE Vapour Cloud Explosion ZNA Ziekenhuis Netwerk Antwerpen

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Lanaken

Economisch Netwerk Albertkanaal

Eindrapport

Opdrachtgever : juli 2007

Vlaamse Overheid Departement RWO Afdeling Ruimtelijke Planning

Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 11 B-1210 Brussel Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING...... 1

1. INLEIDING ...... 1

2. BESCHRIJVING UIT TE PROJECT ...... 3

3. BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED...... 4

3.1 SITUERING ...... 4 3.2 POPULATIE ...... 5 3.3 MILIEU-RELEVANTE ASPECTEN ...... 5 3.4 EXTERNE GEVARENBRONNEN ...... 6

4. DEELONDERZOEKEN EXTERNE VEILIGHEID IN HET RVR ...... 7

4.1 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – DIRECTE MENSRISICO’S..... 7 4.1.1 ZONERINGSMETHODIEK M.B.T. SEVESO-ACTIVITEITEN...... 7 4.2 MOGELIJKHEID TOT DOMINO-EFFECTEN ...... 10 4.3 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – MILIEURISICO’S...... 10

5. RESULTATEN DEELONDERZOEKEN...... 11

5.1 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – DIRECTE MENSRISICO’S... 11 5.2 MOGELIJKHEID TOT DOMINO-EFFECT ...... 12 5.3 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – MILIEURISICO’S...... 13

6. BEOORDELING EN BESLUIT ...... 14

6.1 ALGEMEEN ...... 14 6.2 AANDACHTSPUNTEN ...... 14

BIJLAGE 1 : GRUP...... 15 BIJLAGE 2 : OVERZICHTSKAART ...... 16

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

1. INLEIDING

In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen1 werd in september 2001 het planningsproces “Nadere uitwerking van het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA)” opgestart. Dit proces werd afgerond in september 2003. In dit proces werd voor het ganse gebied gewerkt aan een concrete en geïntegreerde visie op de ruimtelijk-economische ontwikkeling en aan de wijze waarop netwerkvorming gestimuleerd kan worden. In functie hiervan werden plaats en rol aangeduid van nieuwe en bestaande bedrijventerreinen.

In het totaal zijn er 13 bijkomende bedrijventerreinen al dan niet in samenhang met herstructurering van een bestaand terrein, geïdentificeerd.

Naar aanleiding van een beslissing, genomen door de Vlaamse regering, over de nadere uitwerking van het ENA is de afdeling Ruimtelijke Planning van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Ruimtelijke Planning (RWO) van de Vlaamse Overheid gestart met de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Een bijkomende actie, voortvloeiend uit de beslissing van de Vlaamse regering betreft de opmaak van een Ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) voor het gehele projectgebied.

Het Vlaams Gewest heeft het initiatief genomen om een aanvang te maken met het opstellen van een Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) in het kader van het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter Lanaken.

in het kader van de verschillende RUP-procedures met betrekking tot de bestemming van de individuele bedrijventerreinen moet per bedrijventerrein een RVR opgemaakt worden.

In onderhavig rapport wordt het ontwerp GRUP Lanaken geëvalueerd vanuit het oogpunt externe veiligheid. Het bedrijventerrein is bestemd voor regionale bedrijven met watergebonden karakter. In het bijzonder komen volgende elementen in deze evaluatie aanbod:

% Inventarisatie en bespreking van de relevante objecten gesitueerd binnen het projectgebied en omgeving (studiegebied); % Bepaling en evaluatie van het bestaande risicobeeld en de mogelijkheid tot inplanting van toekomstige Seveso-bedrijven in het projectgebied; % Aanbevelingen met betrekking tot externe veiligheid; % Samenvatting en algemene evaluatie van de externe veiligheid.

1 Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is een wetenschappelijk onderbouwde visie over hoe Vlaanderen moet omgaan met de schaarse ruimte om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen    SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2. BESCHRIJVING UIT TE VOEREN PROJECT

In onderhavige paragraaf wordt het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de gebieden voor oppervlaktedelfstoffenwinning ´Leem in Zuid-´ geëvalueerd. Het GRUP situeert zich ter hoogte van het Albertkanaal in de gemeente . Het betreft een gebied met toekomstige invulling als watergebonden bedrijventerrein.

Het GRUP inclusief de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften zijn opgenomen in bijlage 1.

De Vlaamse regering nam op 23 april 2004 een belangrijke beslissing in verband met het verdere onderzoek en de verdere uitwerking van het ENA. De ontginningsgebieden zoals beschreven in het GRUP ´Leem in Zuid-Limburg´ krijgen een nabestemming watergebonden en beperkt, voor de achterliggende percelen, gemengd regionaal bedrijventerrein. Deze nabestemming kan enkel gerealiseerd worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiestrook van het Cabergkanaal. Voor het behoud van de natuurverbindingsfunctie van de omgeving van het Albertkanaal en omwille van de nabijheid van de stand wordt een voldoende brede strook als buffergebied met natuurverbindingsfunctie ingericht.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

3. BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED

In het kader van de evaluatie van de impact van het project op de omgeving, is de bespreking van het studiegebied van belang. In onderstaande paragrafen worden dan ook verschillende aspecten van de ruimtelijke situering van het bedrijventerrein Lanaken behandeld. Tevens zal getracht worden rekening te houden met gekende mogelijk relevante toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het project. Als belangrijkste informatiebron zullen de ruimtelijke structuurplannen van de betreffende gemeentes gehanteerd worden.

3.1 SITUERING

Het projectgebied, in dit geval het bedrijventerrein Lanaken, is gelegen op het grondgebied van de gemeente Lanaken en Maastricht. Het projectgebied wordt begrensd als volgt :

In het westen door het Albertkanaal; In het noorden door het bestaande industrieterrein; In het oosten en zuiden door de gemeente Maastricht - Nederland

Het studiegebied in het kader van ruimtelijke veiligheidsrapportering wordt afgebakend door een 2 km perimeter rondom het projectgebied (zie kaarten bijlage 2). Met betrekking tot externe veiligheid zijn de zogenaamde “aandachtsgebieden” van belang2 :

% Gebieden met woonfunctie: 1. woongebied, bepaald volgens artikels 5 en 6 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden vastgesteld in de ruimtelijke uitvoeringsplannen met toepassing van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening (dit zijn de gebieden die op de gewestplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen of bijzondere plannen van aanleg geheel of gedeeltelijk rood ingekleurd zijn); 2. groepen van minstens 5 bestaande, niet onteigende of in onteigeningsplannen opgenomen wooneenheden, die een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen, in andere gebieden dan vermeld onder het eerste punt (m.a.w. zonevreemde woonclusters). Met ruimtelijk aaneengesloten geheel wordt hier bedoeld dat de wooneenheden zeer dicht bij elkaar moeten gelegen zijn. Als vuistregel geldt dat de kortste afstand tussen vaste gevels van naast elkaar gelegen wooneenheden niet groter mag zijn dan 50 m. % Kwetsbare locaties (alle terreinen waarop zich scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen bevinden);

2 Aandachtsgebieden zoals gedefinieerd in het Besluit van de Vlaamse Regering “houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage” (BS 19/06/2007)    SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 4 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

% Door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, inclusief recreatiegebieden, waarbij de gemiddelde aanwezigheid minstens 200 personen per dag is of waarbij op piekmomenten minstens 1000 personen aanwezig zijn (recreatiegebieden, sportstadia,...); % Waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden: één van de volgende gebieden: 1. de speciale beschermingszones, de definitief vastgestelde gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone en de waterrijke gebieden van internationale betekenis overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; 2. natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; % Seveso-bedrijven; % Transportstromen van gevaarlijke stoffen; % Externe gevarenbronnen: een element in de omgeving dat de oorzaak kan vormen van een zwaar ongeval bij een Seveso-inrichting zoals pijpleidingen, windturbines, hoogspanningsleidingen, LPG-tankstations, etc.

Opgemerkt dient te worden dat personenvervoer eveneens een aandachtsgebied is. Evenwel kan opgemerkt worden dat personenvervoer vandaag enkel in rekening wordt gebracht bij de bepaling van het groepsrisico. Ervaring leert dat het personenvervoer zelden een probleem oplevert in het kader van het groepsrisico. Bijgevolg wordt het personenvervoer niet verder besproken in het RVR.

3.2 POPULATIE

In het rapport wordt de populatie in het studiegebied besproken. Het betreft een inventarisatie van de gebieden met woonfunctie, kwetsbare locaties en door het publiek bezochte gebouwen en gebieden. Tevens wordt rekening gehouden met mogelijk toekomstige projecten, zoals weergegeven in de ruimtelijke structuurplannen van de betreffende gemeenten. Binnen het studiegebied werden geen zonevreemde woongebieden geïdentificeerd die voldoen aan de definitie opgenomen in “gebieden met woonfunctie punt 2 (zie pagina NTS / pagina 3). Zonevreemde clusters zijn niet geïdentificeerd in Nederland door de Nederlandse overheid.

In bijlage 2 aan deze samenvatting worden de relevante gebieden weergegeven op kaart.

3.3 MILIEU-RELEVANTE ASPECTEN

In het kader van veiligheidsrapportage worden volgende gebieden als milieu-relevant beschouwd in het kader van de Seveso-richtlijn

% erkende natuurreservaten; % vogel- en habitatrichtlijngebieden; % Ramsargebieden; % oppervlaktewater.    SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 5 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Er zijn geen erkende natuurreservaten, gelegen in de ruime omgeving van het bedrijventerrein.

Volgende Habitatrichtijngebieden zijn gesitueerd binnen het studiegebied:

- Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek op 2365 meter van het projectgebied - Overgang kampen-Haspengouw op 60 meter van het projectgebied

In het Nederlandse gedeelte van het studiegebied zijn geen habitatrichtlijnen gesitueerd.

Er zijn geen vogelrichtlijngebieden of ramsargebieden gesitueerd in het studiegebied.

Binnen het studiegebied zijn een aantal oppervlaktewateren gesitueerd. In het bijzonder betreft het volgende rivieren, kanalen en/of beken :

- Albertkanaal - Verbindingsvaart - Maas - Zuid-Willemsvaart - Winterbeek - Langekeutelbeek

3.4 EXTERNE GEVARENBRONNEN

Externe gevarenbronnen zijn elementen of activiteiten in de omgeving die de oorzaak kunnen vormen van een zwaar ongeval bij een Seveso-inrichting (zie definitie).

In het kader van het bedrijventerrein Lanaken werden volgende externe gevarenbronnen geïdentificeerd en besproken :

% Seveso-bedrijven % Gevaarlijk transport over de weg, spoor en het water; % Luchtverkeer; % Leidingstraten met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen door ondergrondse leidingen; % Hoogspanningslijnen; % LPG tankstations; % Windturbines;

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 6 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

4. DEELONDERZOEKEN EXTERNE VEILIGHEID IN HET RVR

In het onderzoek naar mogelijke huisvesting van Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken, zijn volgende deelonderzoeken uitgevoerd:

% analyse van de directe mensrisico’s als gevolg van toekomstige Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken; % een domino-effectenanalyse tussen enerzijds Seveso-bedrijven onderling en tussen het bedrijventerrein en lijnbronnen (transportstromen) anderzijds; % onderzoek naar mogelijke milieurisico’s als gevolg van toekomstige Seveso-activiteiten;

4.1 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – DIRECTE MENSRISICO’S

In het rapport werd een methodiek uiteengezet die de mogelijkheid biedt om toekomstige ontwikkelingen van Seveso-activiteiten te evalueren vanuit het oogpunt externe veiligheid. Het betreft een stapsgewijze selectiemethodiek van een mogelijke inplantinglocatie voor Seveso- inrichtingen bij investeringen. In het rapport werd zowel een evaluatie van het nieuwe bedrijventerrein als een evaluatie van nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van bestaande Seveso-activiteiten uitgevoerd.

4.1.1 Zoneringsmethodiek m.b.t. Seveso-activiteiten

Op basis van berekeningen is een methodiek ontwikkeld om een scheidingsafstand te bepalen tussen de betreffende installatie(-groep) en de mogelijke schadedragers. De scheidingsafstand wordt gedefinieerd als de maximale afstand die gerespecteerd moet worden tussen de perceelsgrens van de risicobron (bv het bedrijf) en de perceelsgrens van de schadedrager. Aan de hand van deze scheidingsafstanden worden zoneringskaarten opgemaakt. Deze zoneringskaarten geven een eerste inschatting van de mogelijkheden op het bedrijventerrein. De zoneringskaarten zijn opgebouwd uit zones die aangeven wat de maximale aanwezigheid van een gevaarlijk product in de inrichting binnen de zone mag bedragen. Indien meerdere gevarengroepen (brandgevaarlijk, toxisch, explosief, …) van toepassing zijn op de inrichting dient voldaan te worden aan de zone die voor elke groep de van toepassing zijnde hoeveelheid toelaat.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 7 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

In het rapport zijn voor volgende groepen zoneringskaarten opgemaakt voor het projectgebied:

3 % Bovengrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Ondergrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Brandgevaarlijke vloeistoffen (pentaan) % Toxische gassen (chloor) % Toxische vloeistoffen (broom) 4 % Opslagmagazijnen % Ontplofbare stoffen (TNT)

Zoneringskaarten worden op basis van generieke risicoberekeningen voor een bepaald gebied opgesteld, rekening houdende met een aantal representatieve stoffen en hoeveelheden. Indien de gewenste inplantinglocatie volgens de zoneringmethodiek niet mogelijk is, kan overgegaan worden naar een algemene methodiek. De algemene methodiek voorziet in een verfijndere methode voor het bepalen van scheidingsafstanden die dienen gehandhaafd te worden tussen aandachtsgebieden en Seveso-activiteiten. De scheidingsafstanden worden geschat op basis van de uitgevoerde risicoberekeningen op basis van meer specifieke data (bv van hoeveelheid en product) i.p.v. op representatieve data. Verder wordt opgemerkt dat SGS de methodiek heeft verwerkt in een software-toepassing, waarmee aan de hand van een specifieke input eenvoudig afstandsregels kunnen bepaald worden. Deze toepassing is terug te vinden op http://asp.be.sgs.com/rvr/.

Opgemerkt dient te worden dat het niet voldoen aan de scheidingsafstanden bekomen uit voorgaande methodieken niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden.

3 de gehanteerde representatieve producten staan tussen haakjes. 4 Met betrekking tot opslagmagazijnen wordt geen representatieve stof gehanteerd, maar wordt het risico ingeschat op basis van aanwezige blussystemen en de maximale oppervlakte conform de Nederlandse PGS-15 methodiek.    SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 8 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Figuur 4.1 geeft schematisch deze stapsgewijze methodiek weer.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 9 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Figuur 4.1 : schematische voorstelling van evaluatiemethodiek

Aanvraag tot inplanting van een Seveso-bedrijf

kansrijke zone Toetsing van de aanvraag voor inplanting aan de zoneringskaarten OK

Niet OK

kansrijke zone Toetsing van de aanvraag voor inplanting aan de scheidingsafstand OK bekomen via softwaretool http://asp.be.sgs.com/rvr

Niet OK

geschikte zone Verder studiewerk dmv Aanpassing voor inplanting een gedetailleerde QRA aanvraag en/of locatie OK Niet OK

Seveso-Hoge Drempel bedrijven dienen steeds een QRA uit te voeren in het kader van de SEVESO-wetgeving zelfs indien de zoneringskaarten de activiteit toelaten. Ook de Seveso- Lage Drempel bedrijven kunnen door de overheid een QRA opgelegd krijgen als onderdeel van een veiligheidsstudie. Voor de kansrijke zones wordt omtrent de aanvaardbaarheid geen knelpunten verwacht, m.a.w. er wordt verwacht dat er voldaan wordt aan de in Vlaanderen geldende criteria. Inrichtingen die ingeplant wensen te worden in “geschikte zone” hebben reeds een QRA uitgevoerd waardoor deze zeker voldoen aan de in Vlaanderen geldende criteria.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 10 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

4.2 MOGELIJKHEID TOT DOMINO-EFFECTEN

In het rapport werd een analyse uitgevoerd of tengevolge van externe gevarenbronnen de kans/effect op/van zware ongevallen verhoogd wordt. Met andere woorden er werd nagegaan of er domino-effecten kunnen optreden als gevolg van het optreden van een incident. De analyse werd uitgevoerd tussen de transportstromen en de toekomstige Seveso-bedrijven op Lanaken. Momenteel zijn er geen Seveso-bedrijven gelegen in het studiegebied.

4.3 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – MILIEURISICO’S

In het rapport werden aan de hand van een kwalitatieve analyse de mogelijke aandachtspunten met betrekking tot milieurisico’s tengevolge van toekomstige Seveso-activiteiten op Lanaken geïdentificeerd. Hierbij werd aandacht besteed aan de milieu-relevante aspecten zoals opgenomen in voorgaande paragraaf 3.3.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 11 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

5. RESULTATEN DEELONDERZOEKEN

5.1 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – DIRECTE MENSRISICO’S

Op basis van de zoneringkaarten, geeft de evaluatie aan dat Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken of delen ervan mogelijk zijn. Wel kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst zijn in het centrale gedeelte van het bedrijventerrein. Een zone gelegen aan de noordwestelijke grens, laat echter praktisch geen Seveso-bedrijvigheid toe. Opgemerkt dient te worden dat het overschrijden van de zonegrenzen niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een verdere studie genoodzaakt is (zie schema

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 12 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Figuur 4.1). Ook kan opgemerkt worden dat de potenties naar activiteiten gerelateerd aan toxische gassen of toxische (vluchtige) vloeistoffen beperkt zijn.

5.2 MOGELIJKHEID TOT DOMINO-EFFECT

In deze paragraaf wordt het bedrijventerrein Lanaken geëvalueerd met betrekking tot het mogelijk optreden van domino-effecten bij een zwaar ongeval. De analyse werd uitgevoerd voor puntbronnen en lijnbronnen, in het bijzonder:

% Invloed van het wegtransport op Lanaken; % Invloed van het scheepstransport op Lanaken; % Invloed van de leidingstraten op Lanaken; % Invloed van de aanwezige hoogspanningslijn; % Invloed van het aanwezige LPG tankstation en vice versa; % Invloed van de aanwezige windturbines;

Voorlopig werden geen knelpunten i.v.m. domino-effecten geformuleerd. Een aandachtspunt is wel de aanwezigheid van het LPG- tankstation. Bij het inplanten van Seveso-bedrijven dient aandacht geschonken te worden aan eventuele domino-effecten die het in te planten bedrijf heeft op het LPG-tankstation. Schade aan bedrijven op het bedrijventerrein Lanaken door een incident op het LPG tankstation worden niet verwacht gezien het tankstation verder dan 350 meter van het bedrijventerrein ligt.

Wel wordt aanbevolen om geen installaties met gevaarlijke goederen te bouwen onder de hoogspanningsleidingen. Faling van een dergelijke leiding kan immers relevante materiële schade aanrichten met een domino-effect (secundair ongeval) tot gevolg.

Indien er binnen een straal van 450 meter van de windturbines een Seveso-bedrijf wordt ingeplant, dient er een aanvullende veiligheidsstudie uitgevoerd te worden voor de specifieke situatie.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 13 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

5.3 ONTWIKKELINGEN VAN SEVESO-ACTIVITEITEN OP LANAKEN – MILIEURISICO’S

In dit deelonderzoek werd het aspect milieurisico’s voor het bedrijventerrein Lanaken besproken. Aangegeven werd dat tot op heden geen toetsingskader bestaat met betrekking tot milieurisico’s. In dit RVR worden dan ook enkel aandachtspunten op kwalitatieve basis geïdentificeerd en besproken.

Met betrekking tot de milieurisico’s zijn twee aandachtspunten geïdentificeerd. % Er dienen voldoende technische en organisatorische maatregelen getroffen te worden om contaminatie van het Albertkanaal en aanwezige beken te vermijden/beperken en dit zowel bij het verladen van de schepen als bij mogelijke ongevallen op het bedrijfsterrein. % Gezien de dichte aanwezigheid van milieu relevante gebieden (grenzend aan het projectgebied in noordelijke richting) moeten eventuele bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein voldoende maatregelen treffen om ongevallen met effecten naar het milieu te vermijden en de gevolgen ervan te beperken.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 14 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

6. BEOORDELING EN BESLUIT

6.1 ALGEMEEN In onderhavig rapport werd het regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter Lanaken geanalyseerd vanuit het oogpunt externe veiligheid.

In het bijzonder wordt in een ruimtelijk veiligheidsrapport betreffende een bijkomend bedrijventerrein, aandacht besteed aan de mogelijke inplanting van Seveso-activiteiten op dit toekomstig industriegebied.

Uit de analyse blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken potentie heeft tot inplanting van Seveso- activiteiten. Hierbij kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst zijn in de zone gelegen in het centrale gedeelte van het bedrijventerrein. Een zone gelegen aan de noordoostelijke grens laat echter praktisch geen Seveso-bedrijvigheid toe zonder verder studiewerk. Ook kan opgemerkt worden dat de potenties naar activiteiten gerelateerd aan toxische gassen of toxische (vluchtige) vloeistoffen beperkt zijn.

Met betrekking tot de milieurisico’s zijn twee aandachtspunten geïdentificeerd, zie hieronder in ´Aandachtspunten´.

6.2 AANDACHTSPUNTEN

Bij de inplanting van Seveso-bedrijven op het bedrijventerrein Lanaken dient extra aandacht besteedt te worden aan volgende punten:

Eventuele domino-effecten die een in te planten bedrijf heeft op het LPG tankstation; Seveso-bedrijven op Lanaken, dienen aandacht te besteden aan mogelijke verontreiniging van het Albertkanaal tengevolge van bijvoorbeeld scheepsverladingen, verontreinigd bluswater,... . Gezien de dichte aanwezigheid van milieu relevante gebieden (grenzend aan het projectgebied in noordelijke richting) moeten eventuele bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein voldoende maatregelen treffen om ongevallen met effecten naar het milieu te vermijden en de gevolgen ervan te beperken. Indien er binnen een straal van 450 meter van de windturbines een Seveso-bedrijf wordt ingeplant, dient er een aanvullende veiligheidsstudie uitgevoerd te worden voor de specifieke situatie.

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 15 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 1 : GRUP

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 16 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

^ _ a b d

^ _ a b c

i f

e f g

g j e

E F H I F K L

N O P Q I O O I O Q R Q F H I F K E U F O R W X X Y Z [ \ Z ]

^ _ a b c

i f

e f g

g j e

9 9 @

* ¦ !  ( ( ¨ ¤ © ,  ¦ £ ¤ © . £ © £   ( £ ¡ 0 ¡ £ ¤  2 3 ¨   £ ¤ ©         2 6 ( ¨ ¤ , 7 *  * : ; = 2 > ? ¡ £ £ ¤ © ( ¤ 2 * 7 B C  D

¡ £ ¤ ¦ ¨ ©             

l m m o p m q r s t u w r y p m q r s t w r p { | m u r } l o ~ q  }

   ¤      £     ¡ ¡  ¤

| €  ‚ ƒ € € ƒ € ‚ „ ‚ † ƒ ‡ € ˆ ‰ q Š ƒ €   ƒ ‡  q ƒ Š †  ’ ‚ ‰

ƒ ” • – ‚ r { ’ ˜ ’ ‡ € € ‡ l ’ – š ƒ „ › œ ~ • – € 

“

@

%  ¤    (   £ ¤ © ¡ £ £ ž  ž ¤  ¦ ! £ 0

* © ž  ¤    ( £   B Ÿ  ž  ¡  . = ( © ¤  ¤ ¢ £ Ÿ       ¤

      %  ( 

! £ 0 0 ¤ ¤ % ¨ ¤ Ÿ ž ¤  ¤ ¤ ¤ £ ¤ ©  ¦

¦ ! £ £ ¡  # $   

*  © ¡  ¤ B Ÿ  ž  ¡  . ¡ £ ¤ ¤  ¤ Provincie Limburg - Gemeenten , , , Lanaken, , en Sint-Truiden

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Gebied 1: ontginningsgebied Grenspaal 93 en Grenspaal 96

Artikel 1. Gebied voor winning van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 93 en Grenspaal 96’ en ‘talud kanaal RO’ met voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied en een nabestemming regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter 1.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. In zover noodzakelijk voor de ontginning van leem en/of de kwalitatieve inrichting in functie van de nabestemming van het gebied, is het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande ondergrondse transportleidingen eveneens toegelaten.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (enkele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (dubbele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werd in de overige delen van het gebied. 1.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. De volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - de afstand tot de bestaande vergunde bebouwing dient tenminste 15 meter te bedragen. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

1.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 3/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

1.4. Nabestemming specifiek regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter Deze nabestemming kan enkel gerealiseerd worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiezone voor het Cabergkanaal.

symbolische aanduiding 1.4.1. bestemming Het regionaal bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven van regionaal belang met watergebonden karakter. Het watergebonden karakter bestaat uit het gebruik van de waterweg voor het vervoer van een substantiële hoeveelheid basisgrondstoffen en/of (half) afgewerkte producten of uit het gebruik van het water als onderdeel van het productieproces. De hoofdactiviteit van de bedrijven zijn: 1. Productie en verwerking van goederen; 2. Verwerking en bewerking van grondstoffen met inbegrip van delfstoffen; 3. Op- en overslag, voorraadbeheer, groepage en fysieke distributie; 4. Logistiek complementaire en logistiek ondersteunende activiteiten inclusief exploitatie van interlokale en laad- en losinfrastructuur. Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein zijn toegelaten. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de productieactiviteit van individuele bedrijven zijn toegelaten voor zover deze activiteiten geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. De toonzalen mogen maximum 10% van de gelijkvloerse bebouwde oppervlakte innemen ongeacht op welk niveau de toonzalen worden ingericht en de toonzaaloppervlakte mag maximaal 500m² zijn. Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200m² vloeroppervlakte geïntegreerd in het bedrijfsgebouw zijn toegelaten. 1.4.2. inrichting Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact op de omgeving geminimaliseerd wordt. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning moet de nodige informatie bevatten over hoe de ontwikkeling van het bedrijventerrein gefaseerd dient te verlopen, in de noord-zuid richting, over hoe de impact op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 4/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de inrichtingsvoorwaarden.

1.5. Nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein Deze nabestemming kan enkel gerealiseerd worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiezone voor het Cabergkanaal.

symbolische aanduiding 1.5.1. bestemming Het gemengd regionaal bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven van regionaal belang met de volgende hoofdactiviteiten: - Productie en verwerking van goederen - Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein zijn toegelaten. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de productieactiviteit van individuele bedrijven zijn toegelaten voor zover deze activiteiten geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. De toonzalen mogen maximum 10% van de gelijkvloerse bebouwde oppervlakte innemen ongeacht op welk niveau de toonzalen worden ingericht en de toonzaaloppervlakte mag maximaal 500m² zijn. Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200m² vloeroppervlakte geïntegreerd in het bedrijfsgebouw zijn toegelaten. De minimale perceelsoppervlakte bedraagt 5000m². Uitzonderingen zijn toegestaan voor: 1. Percelen met bestaande stedenbouwkundig vergunde bedrijfsgebouwen binnen de zone 2. Percelen met bedrijven die gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen verzorgen 3. Percelen met bedrijfsverzamelgebouwen 4. Een beperkt aantal percelen die omwille van de globale inrichting van het bedrijventerrein een kleinere terreinoppervlakte verkrijgen 1.5.2. inrichting Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact op de omgeving geminimaliseerd wordt. De volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - de ontwikkeling van het bedrijventerrein dient gefaseerd te verlopen, in de noord-zuid richting; - ten aanzien van de bestaande woningen dient een voldoende brede strook als visueel en akoestisch buffergebied ingericht te worden, zodanidg dat de hinder minimaal is; - de bufferstrook dient tevens een natuurverbindingsfunctie te vervullen. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning moet de nodige informatie bevatten over de impact op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de inrichtingsvoorwaarden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 5/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

aanduiding in overdruk Artikel 2. Reservatiestrook Cabergkanaal De aanleg, het onderhoud en de instandhouding van het Cabergkanaal en de nodige constructies voor de exploitatie ervan zijn vergunbaar.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 6/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 2: Ontginningsgebied Grenspaal 84

Artikel 3. Gebied voor winning van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 84’ en ‘Uitbreiding Grenspaal 84’ met voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied met overdruk natuurverweving 3.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (enkele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk.

3.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - bij een afwerking op verlaagd niveau dient minstens 1,5 meter leem onontgonnen te blijven; - de plaatselijke teelaarde dient opnieuw aangebracht te worden; - het tracé van de Romeinse Baan wordt behouden en dient na ontginning opnieuw geïntegreerd te worden in het landschap; - de continuïteit van het langzaamverkeernetwerk langs het Albertkanaal dient behouden te blijven. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

3.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 7/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden. 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

3.4. Nabestemming 3.4.1. Bouwvrij agrarisch gebied met overdruk natuurverweving

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

aanduiding in overdruk Het gebied is een natuurverwevingsgebied waarbij de functies landbouw en natuurbehoud nevengeschikt zijn. In het als natuurverwevingsgebied (in overdruk) aangeduid gebied gelden volgende bijkomende bepalingen: 1. De voor de landbouw vermelde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden. 2. Het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies is niet toegelaten. 3. Alle werken, handelingen en wijzigingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 8/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

3.4.2. Natuurgebied

symbolische aanduiding Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu. Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur, het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden zijn toegelaten. Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijke milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

aanduiding in overdruk Art. 19 Buffer Tussen het gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen en de aangrenzende zones wordt een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en afstand. Enkel werken en handelingen in functie van de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten. Ten laatste in het plantseizoen volgend op het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning, na het in werking treden van dit ruimtelijk uitvoeringsplan, moet de zone voor buffer aangelegd en beplant zijn

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 9/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 3: Ontginningsgebieden Lafelt en Kesselt

Artikel 5. Ontginningsgebied ‘Kesselt’ en ‘Lafelt Zuid’ met voor- en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied 5.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. In zover noodzakelijk voor de ontginning van leem en/of de kwalitatieve inrichting in functie van de nabestemming van het gebied, is het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande ondergrondse transportleidingen eveneens toegelaten.

aanduiding in overdruk Het gebied ten zuiden van de Helleweg, aangeduid met deze overdruk kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk ten noorden van de Helleweg én nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de ontginningsgebieden “Grenspaal 93 en grenspaal 96” en “Grenspaal 84”.

5.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginnigsactiviteit: - bij een afwerking op verlaagd niveau dient minstens 1,5 meter leem onontgonnen te blijven, - de plaatselijke teelaarde dient opnieuw aangebracht te worden. - de afstand tot de bestaande vergunde woningen dient minimaal 15 meter te bedragen. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

5.3.Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 10/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

5.4. Nabestemming agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

aanduiding in overdruk Artikel 6. Bestaande leidingstraten In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de exploitatie en wijzigingen van ondergrondse transportleidingen en hun aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 11/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 4: Ontginningsgebied Membruggen

Artikel 7. Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Membruggen met voor- en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied 7.1 Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. De ontginning dient gefaseerd te verlopen. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. 7.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - minstens 1,5 meter leem dient onontgonnen te blijven; - de plaatselijke teelaarde dient, na ontginning, opnieuw aangebracht te worden; - tussen de ontginning en de bestaande vergunde woningen dient minstens 25 meter onontgonnen te blijven. Daarnaast moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

7.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied 7.3.1. Algemene bepalingen

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 12/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

7.3.2. Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied is waterbeheersing een ondergeschikte functie. Werken, handelingen en wijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

7.4. Nabestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 13/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 5: Ontginningsgebied Werm

Artikel 8. Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen met voor- en nabestemming ‘bouwvrij agrarisch gebied ‘Werm’ 8.1 Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft.

8.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - de ontginning is beperkt tot 3 meter onder het maaiveld; - ter hoogte van de lintbebouwing in het noorden dient een groenbuffer van minstens 10 meter breed aangelegd te worden, vooraleer de ontginning wordt aangevat; - de afstand tot de bestaande vergunde woningen dient minimaal 15 meter te bedragen. - de tijdelijke constructies dienen op een zodanige manier ingeplant te worden dat de hinder minimaal is, ze dienen gebundeld voor te komen en landschappelijk ingekleed te worden; De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

8.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 14/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

8.4. Nabestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 15/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 6: Te schrappen ontginningsgebied Grenspaal 88

Artikel 9. Golfterrein met overdruk natuurverweving ‘Grenspaal 88’ 9.1. Het gebied is bestemd voor de aanleg en exploitatie van golfterreinen. Andere sporten zijn toegelaten voor zover deze de realisatie van de bestemming van het gebied niet in het gedrang brengen. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de aanleg of exploitatie van golfterreinen en andere ermee verenigbare sporten zijn toegelaten.

Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid

9.2.

aanduiding in overdruk Het gebied is een natuurverwevingsgebied waarbij de aanleg en exploitatie van golfterreinen en natuurbehoud nevengeschikt zijn. In het als natuurverwevingsgebied (in overdruk) aangeduid gebied gelden volgende bijkomende bepalingen: 1. De voor de aanleg en exploitatie van golfterreinen vermelde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden. 2. Het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies is niet toegelaten. 3. Alle werken, handelingen en wijzigingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 16/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 7: Te schrappen ontginningsgebied Velm

Artikel 10. Agrarisch gebied ‘Velm’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten. Een landbouwbedrijfszetel mag enkel de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, evenals verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar landbouwbedrijf uitmaken. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 17/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 8: Te schrappen ontginningsgebied Wijer

Artikel 11. Bouwvrij agrarisch gebied ‘Wijer’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Artikel 12: Natuurgebied ‘Wijer’ 12.1. Algemene bepalingen Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu zijn toegelaten. Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijziging eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik, zoals het het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd recreatief verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 18/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

12.2. Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied zijn landbouw, bosbouw en waterbeheersing ondergeschikte functies. Werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 19/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 9: Te schrappen ontginningsgebied Kozen

Artikel 13: Bouwvrij agrarisch gebied ‘Kozen’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 20/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 10: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Grenspaal 93-96

Artikel 14: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 93-96’ 14.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

14.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - Gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - Tussen de bestaande vergunde woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden, zodanig dat de hinder minimaal is. - De hoogte van de opslag dient beperkt te worden. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Artikel 15: Natuurgebied ‘Talud ter hoogte van de verwerkingseenheid Grenspaal 93-96’ 15.1 Algemene bepalingen Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 21/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen en wijziging eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik, zoals het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd recreatief verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

15.2 Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied zijn landbouw, bosbouw en waterbeheersing ondergeschikte functies. Werken, handelingen en wijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 22/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 11: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Kesselt

Artikel 16: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Kesselt’ 16.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen.

16.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - De gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - Tussen bestaande woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden zodanig dat de hinder minimaal is; - De stapelplaatsen dienen landschappelijk ingekleed te worden, door aanleg van een mimimaal 10 meter brede groenbuffer. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 23/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 12: gebeid voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen

Artikel 17 Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Spouwen’ 17.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

17.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - de gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - tussen bestaande vergungde woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden zodanig dat de hinder minimaal is, het perceel 209f wordt volledig ingericht als groenbuffer; - de stapelplaatsen dienen landschappelijk ingekleed te worden, door aanleg van een mimimaal 15 meter brede buffer. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 24/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 13: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Membruggen

Artikel 18: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Membruggen’ 18.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

18.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - De gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving - Een groenbuffer dient aangelegd te worden. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 25/25 Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 2 : OVERZICHTSKAART

   SGS Belgium NV juli 2007 NTS / pagina 17 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

k LEGENDE e e b n 13 le o M 12 School Ziekenhuis of rust- en verzorgings Recreactiegebied* k e e b BPA´s As LPG tankstation Windturbines Vogelrichtlijngebied Habitatrichtlijngebied

t r a Studiegebied a v s m 1 le il 12 2 W - Waterweg id u Uiterwaarden langs deLimburgse 3 Z Woongebied LANAKEN s a a M Woongebied k 7 ee rt 8lb a 11 e a uk v Gemeentegrenzen ek ke s be ng g ter La in in d W in 4 rb e V

14

l

a

a 13 n a

k t r MAASTRICHT e

b l

A 5 6

Overgang Kempen-Haspengouw

Overzichtskaart Studiegebied 17 20

18 BILZEN (HEES)  Schaal : 1 / 43000 A4 ter wa zer He 15

Ruimtelijk Veiligheidsrapport 16 Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken

DEEL

0. RAPPORTGEGEVENS

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

0.1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS Opdrachtgever: Vlaamse Overheid Departement RWO Afdeling Ruimtelijke Planning

Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus 11 B-1210 Brussel

Opdrachthouder: SGS Belgium N.V. Division Environmental Services

Haven 407 Polderdijkweg 16 B-2030 Antwerpen

Projectleiders: Bob Gorrens Erkend VR-deskundige

Philippe Cornille Erkend VR-deskundige

Auteur: Margy Aerts Erkend VR-deskundige

Document: Eindrapport juli 2007

  SGS Belgium NV juli 2007 Deel 0 / pagina 1 Projectnummer: 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

0.2 DOELSTELLING

In het kader van de Seveso II-richtlijn (“Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken”) aangevuld met richtlijn 2003/105/EG) hebben de Lid-Staten de verantwoordelijkheid om (artikel 12) :

“…er zorg voor (te dragen) dat de ten doel gestelde preventie van zware ongevallen en beperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of in andere toepasselijke takken van beleid in aanmerking worden genomen. Zij streven de verwezenlijking van die doelstellingen na door toezicht op:….” a) de vestiging van nieuwe inrichtingen; b) de in artikel 13 bedoelde wijzigingen van bestaande inrichtingen; c) nieuwe ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen zoals verbindingswegen, openbare lokaties, woongebieden, wanneer de plaats van vestiging ervan of de ontwikkelingen zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.”

“De Lid-Staten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of andere toepasselijke takken van beleid alsmede de procedures voor de uitvoering van die takken van beleid rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een langetermijnbasis voldoende afstand te laten bestaan tussen de onder deze richtlijn vallende inrichtingen enerzijds en woongebieden, door het publiek bezochte gebieden, waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden anderzijds, en, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 5, teneinde de gevaren voor personen niet te vergroten.”

“De Lid-Staten dragen er zorg voor dat alle bevoegde autoriteiten en alle diensten die bevoegd zijn beslissingen op dit gebied te nemen passende adviesprocedures invoeren om de tenuitvoerlegging van de (hierboven) vastgestelde beleidsmaatregelen te vergemakkelijken.”

Deze bepalingen werden overgenomen door het Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 en amendement (26/04/2007) tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Op 18/12/2002 keurde de Vlaamse Regering de aanpassing van het Decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid goed dat voorziet in titel IV een hoofdstuk IV over “Veiligheidsrapportage over Ruimtelijke Uitvoeringsplannen”. In artikel 4.4.1 wordt voorzien dat er Ruimtelijk Veiligheidsrapporten moeten opgemaakt worden.

Op basis hiervan heeft het Vlaams Gewest het initiatief genomen om een aanvang te maken met het opstellen van een Ruimtelijk Veiligheidsrapport in het kader van het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het specifiek regionaal bedrijventerrein Lanaken.

  SGS Belgium NV juli 2007 Deel 0 / pagina 2 Projectnummer: 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

0.3 STRUCTUUR VAN HET RAPPORT

Onderhavig rapport is het eindrapport van genoemde onderzoeksopdracht.

b Deel 1 geeft algemene inlichtingen zoals een beschrijving en de krachtlijnen van het planningsproces, een overzicht van de motieven voor het planningsproces, een beschrijving van de in beschouwing genomen alternatieven en een vergelijking tussen de beschreven alternatieven en de resultaten van het proces.

b Deel 2 verstrekt informatie over de invloed van de beslissingen in het planningsproces op de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu.

b Deel 3 bevat een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de daaruit voortvloeiende implicaties voor de wetenschappelijke onderbouwing van het rapport.

b Deel 4 omvat het “algemeen besluit” vanuit het oogpunt externe veiligheid en domino- effecten.

Tenslotte bevat het rapport een niet-technische samenvatting van de delen 1 tot en met 4.

  SGS Belgium NV juli 2007 Deel 0 / pagina 3 Projectnummer: 07.0017 Eindrapport

DEEL

1. ALGEMEEN DEEL

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

1.1 INLEIDING

Onderhavig document kadert in de opmaak van het Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) voor de ontwikkeling van de bedrijventerreinen die deel uitmaken van het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA).

De bespreking van de relevante aspecten vanuit het oogpunt externe veiligheid gerelateerd aan het project- en studiegebied zal conform de richtlijnen gebeuren in Deel 2 van onderhavig rapport.

1.2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN EN VERANTWOORDING VAN HET PROJECT

1.2.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is een wetenschappelijk onderbouwde visie over hoe Vlaanderen moet omgaan met de schaarse ruimte om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen. In uitvoering van één van de basisdoelstellingen voorziet het RSV dat in geheel Vlaanderen een aanbodbeleid van ca. 7.000 ha bijkomend te bestemmen bedrijventerreinen wordt gerealiseerd tegen 2007.

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wijst op het grote belang van het Albertkanaal voor de verdere ruimtelijk-economische ontwikkeling van Vlaanderen.

 Het Albertkanaal en de E313 zorgen voor goede transportmogelijkheden, over de weg en over het water.  Er is nu reeds veel bedrijvigheid rond het Albertkanaal. Er is nog voldoende ruimte voor de groei van zowel watergebonden als niet-watergebonden economische activiteiten. Bepaalde verouderde of niet goed ontwikkelde terreinen kunnen door herstructurering of uitbreiding opnieuw aantrekkelijk gemaakt worden. Daarnaast is er ook nog ruimte beschikbaar om nieuwe en goed gelegen bedrijventerreinen aan te leggen.

Deze troeven maken dat de omgeving rond het Albertkanaal bij uitstek geschikt is voor het voorzien van nieuwe regionale bedrijventerreinen. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wijst op het belang om het Albertkanaal als een ruimtelijk samenhangend netwerk te beschouwen en om de inspanningen over de hele lengte van het Albertkanaal te coördineren van op gewestelijk niveau. Zo kunnen de economische sterkten van het gebied elkaar aanvullen en kan de economische groei gestructureerd opgevangen worden.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 1/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

1.2.2 Nadere uitwerking economisch netwerk Albertkanaal

In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werd in september 2001 het planningsproces “Nadere uitwerking van het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA)” opgestart. Dit proces werd afgerond in september 2003. In dit proces werd voor het ganse gebied gewerkt aan een concrete en geïntegreerde visie op de ruimtelijk-economische ontwikkeling en aan de wijze waarop netwerkvorming gestimuleerd kan worden. In functie hiervan werden plaats en rol aangeduid van nieuwe en bestaande bedrijventerreinen.

Het ENA-gebied strekt zich uit van Antwerpen tot Lanaken en concentreert zich rond de as van het Albertkanaal en de E 313.

Het netwerk ligt op het grondgebied van twee provincies en 25 gemeenten. De gemeenten die de mogelijkheden van het Albertkanaal en de E313 kunnen ondersteunen worden in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen geselecteerd als economische knooppunten. Het gaat over Antwerpen, Beringen, Bilzen, Diepenbeek, Geel, , Grobbendonk, Ham, Hasselt, Herentals, Heusden-Zolder, Laakdal, Lanaken, , Meerhout, Olen, Ranst, Schilde, Schoten, , Westerlo, Wommelgem, Wijnegem, Zandhoven en .

In het totaal zijn er 13 terreinen geïdentificeerd, deze terreinen zijn in verschillende prioriteitgroepen onderverdeeld.

Naar aanleiding van een beslissing, genomen door de Vlaamse regering, over de nadere uitwerking van het ENA is de afdeling Ruimtelijke Planning van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Ruimtelijke Planning (RWO) van de Vlaamse Overheid gestart met de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Een bijkomende actie, voortvloeiend uit de beslissing van de Vlaamse regering betreft de opmaak van een Ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) voor het gehele projectgebied.

De uitwerking van het ENA wordt op macroscopische schaal of planniveau geëvalueerd in een RVR op strategisch planniveau. In dit onderzoek zullen de krachtlijnen van het ENA op planniveau geanalyseerd worden vanuit het oogpunt externe veiligheid.

Naast de evaluatie op planniveau dient in het kader van de verschillende RUP-procedures met betrekking tot de bestemming van de individuele bedrijventerreinen een Ruimtelijk Veiligheidsrapport per bedrijventerrein opgemaakt worden. In dit RVR dient rekening gehouden te worden met :

o Mogelijke vestiging van categorieën Seveso-bedrijven in het projectgebied; o De impact van de nieuwe Seveso-bedrijven op mogelijk toekomstige relevante ontwikkelingen (bv woongebied) in de omgeving van het projectgebied; o Analyse van de mogelijke domino-effecten tussen nieuwe bedrijven / nieuwe externe gevarenbronnen en bestaande Seveso-bedrijven / bestaande externe gevarenbronnen.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 1/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Dit RVR beschrijft het bedrijventerrein Lanaken. Het betreft hier een bestaand bedrijventerrein waarvoor wordt nagegaan hoe verdere ontwikkeling kan gebeuren.

1.2.3 Gewenste ruimtelijke structuur voor het bedrijventerrein Lanaken

Voor het gebied Lanaken is er een GRUP in voorbereiding, maar nog niet beschikbaar. Voor Lanaekerveld is reeds een GRUP defintief opgesteld, namelijk GRUP ´Leem in Zuid-Limburg´.

1.2.3.1 Visie

De Vlaamse regering nam op 23 april 2004 een belangrijke beslissing in verband met het verdere onderzoek en de verdere uitwerking van het ENA. De ontginningsgebieden zoals beschreven in het GRUP ´Leem in Zuid-Limburg´ krijgen een nabestemming watergebonden en beperkt, voor de achterliggende percelen, gemengd regionaal bedrijventerrein. Deze nabestemming kan enkel gerealiseer worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiestrook van het Cabergkanaal. Voor het behoud van de natuurverbindingsfunctie van de omgeving van het Albertkanaal en omwille van de nabijheid van de stand Maastricht wordt een voldoende brede strook als buffergebied met natuurverbindingsfunctie ingericht.

1.3 PROJECTBESCHRIJVING

1.3.1 Typering bedrijvigheid

De bedrijvenstrip Lanaken, die deel uitmaakt van het Limburgse Poortengebied, heeft binnen het Economisch Netwerk Albertkanaal een rol in functie van een grensoverschrijdend watergebonden bedrijventerrein gekoppeld aan het regionaal-stedelijk gebied Maastricht. Het gebied werd geselecteerd als te ontwikkelen gebied. Het Vlaams Gewest tekende de zone die de stad Maastricht wenst te ontwikkelen aan de Nederlandse zijde van de grens mee in het totaalbeeld van deze bedrijvenzone. In de nota van het Vlaams Gewest wordt vermeld dat dit gebied moet ontwikkeld worden voor watergebonden bedrijvigheid na leemontginning. Dit betekent ook dat het gebied niet op korte termijn kan ontwikkeld worden. Een onduidelijkheid in het gebied is de reservatiezone voor het Caberghkanaal.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 1/ pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

De volgende types van terreinen zouden, geredeneerd vanuit vestigingseisen van de bedrijven en rekening houdend met het goederenvervoer, in aanmerking kunnen komen voor de belangrijkste sectoren vertegenwoordigd in het ENA project1: % Gemengd terrein nabij overslagterminal; Vooral geschikt voor bedrijven met containers en internationale distributie, bijvoorbeeld elektronica, voedings- en genotmiddelen en transport en logistiek. % Industrieterrein met multimodale ontsluiting; Vooral geschikt voor bedrijven met bulkgoederen, bijvoorbeeld uit de chemie, bouwmaterialen en afval en recycling. Dit zullen vooral terreinen zijn met kadekavels direct aan het Albertkanaal. % Weggeörienteerd terrein; Deze terreinen zijn aantrekkelijk voor bedrijven uit alle economische sectoren, maar met name die geen gebruik (kunnen) maken van intermodaal vervoer zoals bedirjven met bepaalde logistieke activiteiten.

1.3.2 Ontsluiting en overige wegenis

1.3.2.1 Bestaande wegenis

De N78 loopt aan de noordzijde van het projectgebied. Echter een groot gedeelte van het projectgebied ligt op de andere oever van het Albertkanaal. Voor dit gedeelte is momenteel geen echte ontsluitingsweg aanwezig. Momenteel is er geen informatie beschikbaar over toekomstige wegenis.

1.4 MOTIEVEN OPMAAK In voorgaande paragrafen werd de visie met betrekking tot de rol van het bedrijventerrein Lanaken beschreven. Deze visie is tot stand gekomen in het RSV en uitgewerkt in het ENA waarvan de ontwikkeling van dit terrein het resultaat is.

Het regionaal bedrijventerrein Lanaken is een onderdeel van de gewenste ruimtelijke economische structuur en is aangeduid als te ontwikkelen locatie voor de vestiging van watergebonden bedrijven. De functie voor het gebied is vastgelegd door de ruimtevraag voor economische bedrijvigheid vanuit het RSV. Deze ontwikkelingsperspectieven worden met het in werking treden van een GRUP juridisch bindend en zullen zo de basis leggen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.

1 Economie en logistiek in het ENA Eindrapport deel 1, pag. 41

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 1/ pagina 4 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

1.5 BESCHRIJVING EN VERGELIJKING ALTERNATIEVEN

Onderhavig RVR behandelt het ontwerp van het bedrijventerrein Lanaken. Het ontwerp van het bedrijventerrein is het resultaat van de afweging van alternatieven in de voorafgaande fase aan de opmaak van dit ontwerp. Het bedrijventerrein Lanaken maakt immers deel uit van een bredere ruimtelijke ontwikkeling, namelijk het ENA. De verschillende alternatieven inzake de al dan niet mogelijke inplanting van Seveso-bedrijven in het bedrijventerrein zullen vanuit het oogpunt externe veiligheid in deel 2 van dit ruimtelijk veiligheidsrapport geëvalueerd worden.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 1/ pagina 5 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

DEEL

2. RISICO’S ZWARE ONGEVALLEN

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.1 INLEIDING

Zoals reeds werd besproken onder paragraaf 0.1 van onderhavig rapport, voorziet de Seveso- richtlijn in de verantwoordelijkheid voor de lidstaten om tijdens het ruimtelijk ordeningsbeleid rekening te houden met de noodzaak om voldoende afstand te bewaren tussen Seveso- inrichtingen en aandachtsgebieden. De aandachtsgebieden worden in Vlaanderen gedefinieerd in het Besluit van de Vlaamse Regering “houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage” (BS 19/06/2007). Eveneens werd in deel 0 vermeld dat de Vlaamse Regering gevolg heeft gegeven aan deze verantwoordelijkheid door te voorzien in een Ruimtelijk Veiligheidsrapport bij bestemmingswijzigingen van gebieden. In dergelijk rapport moet de invloed van de bestemmingswijziging op de externe risico’s geëvalueerd worden.

In onderhavig hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het industrieterreinterrein Lanaken geëvalueerd vanuit het oogpunt externe veiligheid. In het bijzonder komen volgende elementen in dit hoofdstuk aanbod:

% Bespreking van de methodieken die gebruikt worden met betrekking tot de bepaling en evaluatie van de impact van de ontwikkeling op het externe risicobeeld; % Inventarisatie en bespreking van de relevante objecten gesitueerd binnen het projectgebied en omgeving (studiegebied); % Evaluatie van de ontwikkelingen met betrekking tot het risicobeeld van de bestaande Seveso-bedrijven; % Evaluatie van de mogelijkheid tot inplanting van toekomstige Seveso-bedrijven in de nieuwe bedrijvenzones; % Aanbevelingen met betrekking tot de ontwikkeling vanuit het oogpunt externe veiligheid; % Samenvatting en algemene evaluatie van de ontwikkeling van het bedrijventerrein vanuit het oogpunt externe veiligheid.

2.2 METHODIEKEN

In volgende paragrafen wordt in het kort de gebruikte methodiek voorgesteld. Een meer uitgebreide beschrijving van de methodiek is weergegeven in bijlage 5.

2.2.1 Inleiding tot externe veiligheid

Het al dan niet aanvaardbaar zijn van de inplanting (of ontwikkeling) van een Seveso-bedrijf, is afhankelijk van het extern veiligheidsrisico. Enerzijds zal het extern veiligheidsrisico bepaald worden door de risicobronnen die aanwezig zijn op het terrein van het betreffende bedrijf en anderzijds van de aanwezigheid van schadedragers (gebieden met woonfuncties, kwetsbare locaties en populatie) in de omgeving van het bedrijf.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Algemeen kan worden gesteld dat de analyse in het kader van externe veiligheid bestaat uit drie grote delen:

 Mensrisico’s;  Milieurisico’s;  Externe gevarenbronnen;

In onderstaande paragrafen wordt de invulling van de analyses van mensrisico’s besproken.

2.2.1.1 Mensrisico’s

De analyse van de externe mensrisico’s als gevolg van industriële activiteiten gebeurt in Vlaanderen door middel van een kwantitatieve risicoanalyse. In deze studie worden niet alleen de risico’s voor individuen geanalyseerd, maar eveneens de impact van zware ongevallen op de samenleving als gevolg van het ontwrichtende effect van een ramp met een groot aantal slachtoffers.

De berekening resulteert in twee risicoparameters :

% plaatsgebonden risico het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats dat een continu aanwezig gedachte persoon die onbeschermd is, overlijdt als gevolg van een zwaar ongeval met die activiteit. Doorgaans worden de punten met een gelijk plaatsgebonden risico met elkaar verbonden en op een kaart weergegeven als IsoRisico Contouren (IRC).

% groepsrisico het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen overlijdt bij een zwaar ongeval met de betrokken activiteit. Dit risico wordt weergegeven in een grafiek (de zogenaamde “fN-curve”) waarin op de horizontale as het aantal slachtoffers (N) is uitgezet en op de verticale as de cumulatieve frequentie (f) op dat aantal slachtoffers.

Beide parameters dienen in Vlaanderen te voldoen aan bepaalde criteria. In onderstaande tabel worden de risicocriteria voor het plaatsgebonden risico weergegeven.

Tabel 2.1: criteria voor het plaatsgebonden risico

Locatie IRC (kans op overlijden.jaar-1) Grens van de inrichting 10-5 Gebied met woonfunctie 10-6 Gebied met kwetsbare locatie 10-7 (scholen, hospitalen, rust- en verzorgingstehuizen.)

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

 Als een gebied met woonfunctie wordt bedoeld:

1) de woongebieden bepaald volgens artikels 5 en 6 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp- gewestplannen en gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden vastgesteld in de ruimtelijke uitvoeringsplannen in toepassing van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening; 2) groepen van minstens 5 bestaande, niet onteigende of in onteigeningsplannen opgenomen wooneenheden, die een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen (maximale afstand van 50 m tussen de gebouwen)1, in andere gebieden dan deze vermeld in 1).

Op te merken is dat individuele of wijd verspreide woningen, zoals geïsoleerd gelegen landbouwwoningen, en conciërgewoningen niet gevat zijn door deze definitie.”

De gebieden met woonfunctie zoals bedoeld onder punt 2 van bovenstaande definitie, worden in dit rapport zonevreemde woningclusters genoemd.

 Als een Kwetsbare locatie wordt bedoeld:

alle terreinen waarop zich scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen bevinden

1 Volgens de definitie van LNE, Dienst Veiligheidsrapportering (zie http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/algemeen/definities)

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Het criterium voor de groepsrisicocurve voor Seveso-inrichtingen wordt weergegeven in de onderstaande figuur. De criteria voor het groepsrisico zijn weergegeven als een lijn in de grafiek waaronder het aanvaardbare gebied is gesitueerd.

Figuur 2.1: criteria voor het groepsrisico

Cumulatieve frequentie (per jaar)

1.00E-03

1.00E-04

1.00E-05

1.00E-06

1.00E-07

1.00E-08

1.00E-09

1.00E-10

1.00E-11 1.00E+00 1.00E+01 1.00E+02 1.00E+03 1.00E+04 ( aantal slachtoffers)

In het kader van een kwantitatieve risico-analyse voor Seveso-bedrijven wordt eveneens een studie gemaakt van de omliggende populatie (in het bijzonder de aandachtsgebieden) en dit ten behoeve van de bepaling van het groepsrisico. Aandachtsgebieden van belang voor het groepsrisico zijn :

 gebieden met woonfunctie (definitie : zie hoger)

 Kwetsbare gebieden (definitie : zie hoger)

 door het publiek bezochte gebouwen en gebieden:

Gebouwen en gebieden (inclusief recreatiegebieden), waarbij de gemiddelde aanwezigheid minstens 200 personen per dag is of waarbij op piekmomenten minstens 1000 personen aanwezig zijn (recreatiegebieden, sportstadia,...);

 personenvervoer. Evenwel dient opgemerkt te worden dat ervaring leert dat het personenvervoer zelden een probleem oplevert in het kader van het groepsrisico, bijgevolg wordt dit niet verder opgenomen in het RVR.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 4 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.3 TOEPASSING IN EEN RUIMTELIJK VEILIGHEIDSRAPPORT

2.3.1 Inleiding

In onderhavige paragraaf wordt een methodiek uiteengezet die de mogelijkheid biedt om toekomstige ontwikkelingen van Seveso-activiteiten te evalueren vanuit het oogpunt externe veiligheid. Het betreft een stapsgewijze selectiemethodiek van een mogelijke inplantinglocatie voor Seveso-inrichtingen bij investeringen.

Deze methodiek heeft als doel, de bevoegde diensten een hulpmiddel te geven om voldoende ruimtelijke scheiding te handhaven tussen risicobronnen (Seveso-activiteiten) en potentiële schadedragers in het bijzonder de aandachtsgebieden).

Opgemerkt dient te worden dat in onderhavig rapport zowel een evaluatie dient te gebeuren van nieuwe bedrijventerreinen als een evaluatie van nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van bestaande Seveso-activiteiten. Deze laatste evaluatie zal geschieden op basis van de gegevens verkregen via de kennisgeving en veiligheidsrapporten (OVR of SWA-VR)2 van het betreffende bedrijf. Op basis van de voorspelde bewoning/aanwezigheid en locatie van de nieuwe ontwikkeling zal dan de impact hiervan op het extern risicobeeld van het betreffende bedrijf geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal gebeuren voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico.

2.3.2 Methodiek

2.3.2.1 Zoneringsmethodiek

Aangezien installaties in veel variaties kunnen voorkomen dient de voorgestelde methodiek flexibel te zijn zodat een variatie aan potentiële activiteiten geëvalueerd kunnen worden. De systematiek is bijgevolg gebaseerd op het berekende plaatsgebonden risico voor generieke installaties en stoffen. Op basis van deze berekeningen is een methodiek ontwikkeld om een scheidingsafstand te bepalen tussen de betreffende installatie(-groep) en de mogelijke schadedragers. De scheidingsafstand wordt gedefinieerd als de maximale afstand die gerespecteerd moet worden tussen de perceelsgrens van de risicobron (bv het bedrijf) en de perceelsgrens van de schadedrager. Aan de hand van deze scheidingsafstanden worden zoneringskaarten opgemaakt. Deze zoneringskaarten geven een eerste inschatting van de mogelijkheden op het bedrijventerrein. De zoneringskaarten zijn opgebouwd uit zones die aangeven wat de maximale aanwezigheid van een gevaarlijk product in de inrichting binnen de zone mag bedragen. Indien meerdere gevarengroepen (brandgevaarlijk, toxisch, explosief, …) van toepassing zijn op de inrichting dient voldaan te worden aan de zone die voor elke groep de van toepassing zijnde hoeveelheid toelaat.

2 Seveso-plichtige bedrijven dienen zich kenbaar te maken door middel van een kennisgeving, zoals voorgeschreven wordt door de Seveso-richtlijn. VR-plichtige Seveso-activiteiten dienen in Vlaanderen eveneens een omgevingsveiligeheidsrapport (OVR) en een SWA-VR te laten opmaken waarin ondermeer de externe risico’s tengevolge van de inrichting worden bepaald en geëvalueerd.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 5 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Het bepalen van de afstanden waarop de zoneringskaarten gebaseerd zijn, is in regel met de Vlaamse richtlijnen en criteria betreffende kwantitatieve risicoanalyse in veiligheidsrapportering (dd. november 2006). Voor de uitvoering van de risicoberekeningen wordt verwezen naar de richtlijnen terzake uitgevaardigd door de Dienst Veiligheidsrapportering van LNE. Met betrekking tot de ongevalscenario’s en generieke installaties wordt uitgegaan van de generieke faalscenario’s met bijhorende faalfrequenties zoals beschreven in het Handboek Kanscijfers 2004.

Met betrekking tot de inhoud van de installaties spreekt het voor zich dat elke stof op zich een ander gevaarsgraad met zich meebrengt. Enkele belangrijke parameters die dit inherent gevaar bepalen zijn de dampspanning, het vlampunt, de toxiciteit,... . Ten behoeve van de generieke risicoberekeningen zijn een aantal productcategorieën gedefinieerd met elk een representatief product waarna per productcategorie een zoneringskaart wordt opgemaakt.

Ten behoeve van de risicoberekeningen worden volgende productcategorieën en bijhorende producten in beschouwing genomen:

% toxische gassen; chloor % toxische vloeistoffen; broom % brandgevaarlijke gassen; propaan % brandgevaarlijke vloeistoffen; pentaan % ontplofbare stoffen; TNT (trinitrotolueen)

In bijlage 7 zijn voor volgende groepen zoneringskaarten opgemaakt voor het projectgebied:

3 % Bovengrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Ondergrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Brandgevaarlijke vloeistoffen (pentaan) % Toxische gassen (chloor) % Toxische vloeistoffen (broom) 4 % Opslagmagazijnen % Ontplofbare stoffen (TNT)

Zoneringskaarten worden op basis van generieke risicoberekeningen voor een bepaald gebied opgesteld, rekening houdende met een aantal representatieve stoffen en hoeveelheden. Indien de gewenste inplantinglocatie volgens de zoneringmethodiek niet mogelijk is, kan overgegaan worden naar een algemene methodiek. De algemene methodiek voorziet in een verfijndere methode voor het bepalen van scheidingsafstanden die dienen gehandhaafd te worden tussen gebieden met woonfunctie, aandachtsgebieden en Seveso-activiteiten. De scheidingsafstanden worden geschat op basis van de uitgevoerde risicoberekeningen op basis van meer specifieke data (bv van hoeveelheid en product) i.p.v. op representatieve data.

3 de gehanteerde representatieve producten staan tussen haakjes. 4 Met betrekking tot opslagmagazijnen wordt geen representatieve stof gehanteerd, maar wordt het risico ingeschat op basis van aanwezige blussystemen en de maximale oppervlakte conform de Nederlandse PGS-15 methodiek.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 6 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Verder wordt opgemerkt dat SGS de methodiek heeft verwerkt in een software-toepassing, waarmee aan de hand van een specifieke input eenvoudig afstandsregels kunnen bepaald worden. Deze toepassing is terug te vinden op http://asp.be.sgs.com/rvr/.

Opgemerkt dient te worden dat het niet voldoen aan de scheidingsafstanden bekomen uit voorgaande methodieken niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden.

Figuur 2.2 geeft schematisch deze stapsgewijze methodiek weer.

Figuur 2.2 : schematische voorstelling van evaluatiemethodiek

Aanvraag tot inplanting van een Seveso-bedrijf

kansrijke zone Toetsing van de aanvraag voor inplanting aan de zoneringskaarten OK

Niet OK

kansrijke zone Toetsing van de aanvraag voor inplanting aan de scheidingsafstand OK bekomen via softwaretool http://asp.be.sgs.com/rvr

Niet OK

geschikte zone Verder studiewerk dmv Aanpassing voor inplanting een gedetailleerde QRA aanvraag en/of locatie OK Niet OK

Seveso-Hoge Drempel bedrijven dienen steeds een QRA uit te voeren in het kader van de SEVESO-wetgeving zelfs indien de zoneringskaarten de activiteit toelaten. Ook de Seveso- Lage Drempel bedrijven kunnen door de overheid een QRA opgelegd krijgen als onderdeel van een veiligheidsstudie. Voor de kansrijke zones wordt omtrent de aanvaardbaarheid geen knelpunten verwacht, m.a.w. er wordt verwacht dat er voldaan wordt aan de in Vlaanderen geldende criteria. Inrichtingen die ingeplant wensen te worden in de “geschikte zone” hebben reeds een QRA uitgevoerd waardoor deze zeker voldoen aan de in Vlaanderen geldende criteria.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 7 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4 BESCHRIJVING STUDIEGEBIED

2.4.1 Afbakening en Situering

Kaart 1 : Situering op de topografische kaart

Kaart 2 : Situering op het gewestplan

De projectomschrijving wordt weergegeven in deel 1. Het betreft de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein voor regionale bedrijven met watergebonden karakter, gelegen op het grondgebied van de gemeente Lanaken. Het gebied wordt begrensd als volgt:

In het westen door het Albertkanaal; In het noorden door het bestaande industrieterrein; In het oosten en zuiden door de gemeente Maastricht - Nederland

Er zal eveneens getracht worden rekening te houden met gekende mogelijke relevante toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied.

In het kader van de evaluatie van het project op de omgeving, is de bespreking van het studiegebied van belang. Het studiegebied in het kader van ruimetleijk veiligheidsrapportering wordt afgebakend door een 2 km perimeter rondom het projectgebied.

Met betrekking tot externe veiligheid zijn volgende aspecten van belang:

% Gebieden met woonfunctie (definitie zie § 2.2.1.1) % Kwetsbare locaties (definitie zie § 2.2.1.1); % Door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, inclusief recreatiegebieden, waarbij de gemiddelde aanwezigheid minstens 200 personen per dag is of waarbij op piekmomenten minstens 1000 personen aanwezig zijn (recreatiegebieden, sportstadia,...); % Waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden: één van de volgende gebieden: 1. de speciale beschermingszones, de definitief vastgestelde gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone en de waterrijke gebieden van internationale betekenis overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; 2. natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; % Seveso-bedrijven; % Transportstromen van gevaarlijke stoffen; % Externe gevarenbronnen: een element in de omgeving dat de oorzaak kan vormen van een zwaar ongeval bij een Seveso-inrichting zoals pijpleidingen, windturbines, hoogspanningsleidingen, LPG-tankstations, etc

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 8 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Het studiegebied situeert zich in 2 gemeenten, namelijk Lanaken en Maastricht:

De afbakening van het projectgebied en studiegebied wordt op kaart 1 en 2 visueel weergegeven op respectievelijk de topografische kaart en het gewestplan.

In onderhavige paragraaf worden de relevante aspecten met betrekking tot externe veiligheid binnen het studiegebied besproken. Als belangrijkste informatiebron zal het voorontwerp van het ruimtelijke structuurplan van Lanaken gehanteerd worden.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 9 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4.2 Situering op het gewestplan

Het projectgebied is momenteel ingekleurd als agrarisch gebied (licht geel ingekleurd), zie kaart 2. In tabel 2.2 is de situering van het projectgebied en zijn omgeving in een straal van 2 km op het gewestplan beschreven.

tabel 2.2: Situering op het gewestplan

Gewestplan terminologie Inkleuring Identificatie topokaart Ten noorden Woongebied Rood Lanaken centrum Woonuitbreidingsgebied Wit met rood geblokt Gebieden voor Lichtblauw Rusthuis, Cultureel centrum gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen Bufferzones Groen met opschrift T Parkgebied Groen met opschrift P Gebieden voor kleine en middelgrote Lichtpaars bedrijven Ten oosten Woongebied Rood Smeermaas Woonuitbreidingsgebied Wit met rood geblokt Agrarisch gebied Lichtgeel Landschappelijk waardevolle agrarisch Geel met zwart gearceerd gebied Gebieden voor Lichtblauw gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen Gebieden voor dagrecreatie Geel met ster Natuurgebied Groen met opschrift N Parkgebied Groen met opschrift P Industriegebied Paars Industriezone Smeermaas, industriezone aan de sluis, industriezone KNP Gebieden voor kleine en middelgrote Lichtpaars bedrijven Ten zuiden Landelijke gebieden met toeristische Lichtgeel met bruin gestreept waarde omrand Industriegebied Paars Ten westen Woongebied Rood Veldwezelt Woonuitbreidingsgebied Wit met rood geblokt Woongebieden met een landelijk karakter Wit met rode arcering Briegden Gebieden voor kleine en middelgrote Lichtpaars bedrijven Agrarisch gebied Lichtgeel Gebieden voor Lichtblauw gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen Gebieden voor dagrecreatie Geel met ster Natuurgebied Groen met opschrift N

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 10 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4.3 Gevoelige omgevingsobjecten

2.4.3.1 Bewoning

2.4.3.1.1 Omliggende bewoning

Kaart 3 : Populatie binnen het studiegebied

Opgemerkt dient te worden dat in het kader van onderhavig rapport, bewoning wordt opgedeeld in 3 blokken, namelijk:

% Gebied met woonfunctie zoals gedefinieerd op pagina 3 eerste punt; % Gebied met woonfunctie zoals gedefinieerd op pagina 3 tweede punt; % Toekomstige projecten;

De bewoning wordt visueel voorgesteld op Kaart 3. Hieronder wordt binnen het studiegebied voor elk van bovenstaande types een beschrijving gegeven.

b Gebied met woonfunctie zoals gedefinieerd op pagina 3 eerste punt;

tabel 2.3: Bevolkingsgegevens.

Gemeente Kortste afstand tot grens projectgebied (m) aantal bewoners Lanaken aangrenzend 24282 Maastricht aangrenzend 1219825

b Gebied met woonfunctie zoals gedefinieerd op pagina 3 tweede punt;

De verspreide bewoning valt uiteen in alleenstaande landbouwbedrijven met woning en zonevreemde woningen. Met betrekking tot de zonevreemde woonclusters worden enkel die woonclusters besproken en geïdentificeerd die invloed hebben op de resultaten van dit ruimtelijk veiligheidsrapport en waarbij geen gebied met woonfunctie tussen de zonevreemde wooncluster en het projectgebied ligt. De identificatie geschiedt op basis van het ontwerp Ruimtelijk Structuurplan van de betreffende gemeente(s).

Er zijn geen zonevreemde woonclusters binnen het studiegebied die bestudeerd dienen te worden. Zonevreemde clusters zijn niet geïdentificeerd in Nederland door de Nederlandse overheid.

5 Website: http://www.xs4all.nl/~wjsn/tekst/inwgem2003.htm

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 11 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

b Toekomstige projecten

Volgende BPA’s Lanaken zijn gesitueerd binnen het studiegebied:

- Heide I (KB 19/11/1980) – weergegeven op kaart 3 met nr. 9 Betreft de inrichting van een woongebied met als gewestplanbestemmingen woonzone en woonuitbreidingsgebied en met uitsluiting van het woonpark.

- Wineven (KB 02/10/1973) – weergegeven op kaart 3 met nr. 10 Betreft de verkaveling van het noordelijk deel van de woonzone van Veldwezelt.

Nederland kent geen BPA´s.

2.4.3.1.2 Andere personenconcentraties

Binnen het kader van ruimtelijke veiligheidsrapportage zijn tevens door het publiek bezochte plaatsen van belang. In eerste plaats wordt aandacht geschonken aan recreatieve gebieden. Analoog aan de bespreking van de bewoning binnen het studiegebied, worden eveneens de recreatieve gebieden opgesplitst in bestemde recreatiegebieden en zonevreemde gebieden.

b Bestemde recreatiegebieden

In de verschillende deelkernen van Lanaken zijn verspreide sporthallen en –centra gesitueerd. Er zijn in het studiegebied is één recreatiegebied gesitueerd waarvan verwacht wordt dat ze voldoet aan de criteria voor publiek bezochte plaatsen en gebouwen waar gemiddeld 200 personen aanwezig zijn of een piekbelasting hebben van 1000 personen. Het gebied is aangeduid met nr. 18 op kaart A.

b Zonevreemde recreatiegebieden

Er zijn geen zonevreemde recreatiegebieden in het studiegebied gesitueerd.

2.4.3.2 Kwetsbare locaties

In het kader van externe veiligheid wordt bijzondere aandacht besteed aan ‘kwetsbare locaties’. Met deze term wordt verwezen naar locaties waar zich personen bevinden die gevoeliger zijn voor schade dan een ‘gemiddeld persoon’. Dit geldt in het bijzonder voor scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorginginstellingen. Kwetsbare locaties in het bestudeerde gebied van het bedrijventerrein zijn weergegeven op Kaart 3 in bijlage 2.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 12 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

tabel 2.4: Bevolkingsgegevens van kwetsbare locaties binnen het studiegebied

Kwetsbare locatie Kaart 3 Min. Afstand (m) Gesubsidieerde vrije basisschool 1 810 In de Engelse Hof 2 430 Gesubsidieerde vrije basisschool 3 360 Gesubsidieerde vrije basisschool 4 500 Vrije basisschool 5 780 Vrije basisschool 6 870 Rusthuis Sint Anna 7 960 Heilig Hart College 8 50 Vrije basisschool 11 1780 Vrije basisscgool – De Bolster 12 1580 Vrije basisschool – de Bolster 13 1610 De Maasköpkes 14 1540 John F. Kennedy school 15 1780 Fons Olterdissen school 16 1950 El Habib isl. bs 17 1190 Bonnefanten college 18 1820 Terra Nigra 20 1580

2.4.3.3 Milieurelevante aspecten

Kaart 4 : Milieurelevante aspecten binnen het studiegebied

b Natuurgebieden

In de ruime omgeving kunnen enkele natuurgebieden gelegen zijn die erkend of aangeduid zijn als:

- natuurreservaat;

- vogelrichtlijngebied : de Vlaamse regering (Besluit dd. 17/10/1988) heeft 23 vogelrichtlijn- gebieden aangewezen; het betreft speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2/4/1979 inzake het behoud van de vogelstand;

- habitatrichtlingebied : deze gebieden zijn een gevolg van de Europese richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Deze richtlijn heeft tot doel de biodiversiteit in de lidstaten te behouden en streeft naar de instandhouding en het herstel van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna die hiervan deel uitmaken. Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend.

- Ramsar-gebied : deze gebieden zijn een gevolg van de overeenkomst inzake water- gebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor water- vogels, vastgelegd te Ramsar (Iran) op 2/2/1971; in Vlaanderen zijn 5 Ramsar-gebieden aangeduid (Wet van 22/2/1979).

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 13 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Er zijn geen erkende natuurreservaten, gelegen in de ruime omgeving van het bedrijventerrein.

Volgende Habitatrichtijngebieden zijn gesitueerd binnen het studiegebied:

- Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met vijverbroek op 2365 meter van het projectgebied - Overgang kampen-Haspengouw op 60 meter van het projectgebied

In het Nederlandse gedeelte van het studiegebied zijn geen habitatrichtlijnen gesitueerd.

Er zijn geen vogelrichtlijngebieden of ramsargebieden gesitueerd in het studiegebied.

b Oppervlaktewater

Binnen het studiegebied zijn een aantal oppervlaktewateren gesitueerd. In het bijzonder betreft het volgende rivieren, kanalen en/of beken :

- Albertkanaal - Verbindingsvaart - Maas - Zuid-Willemsvaart - Winterbeek - Langekeutelbeek

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 14 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4.4 Externe gevarenbronnen

Kaart 5 : Externe gevarenbronnen binnen het studiegebied

Externe gevarenbronnen kunnen opgedeeld worden in twee groepen, namelijk punt- en lijnbronnen met betrekking tot puntbronnen spreken we over vaste installaties/inrichtingen zoals bedrijven, ontspanstations (gasleidingen), ... . De lijnbronnen betreffen transportstromen zoals weg-, water en spoorverkeer, pijpleidingen, hoogspanningslijnen en luchtverkeer.

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de externe gevarenbronnen binnen het studiegebied. In het kader van veiligheidsrapportage zijn de gevarenbronnen op minder dan 850 meter van het projectgebied van belang. Dit is immers doorgaans de afstand waarbinnen mogelijke domino-effecten bij een noodsituatie kunnen optreden. De bespreking zal dus voornamelijk gebeuren binnen een perimeter van 850 meter rond het industrieterrein

Binnen het studiegebied zijn geen hoge of lage drempel Seveso bedrijven gelegen

2.4.4.1 Lijnbronnen

Zoals reeds hiervoor besproken, zijn de relevante lijnbronnen in het kader van onderhavig rapport:

% Gevaarlijk transport over de weg, spoor en het water; % Luchtverkeer; % Leidingstraten met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen door ondergrondse leidingen; % Hoogspanningslijnen;

Hieronder wordt voor elke lijnbron een korte bespreking gegeven van de relevante kenmerken vanuit het oogpunt externe veiligheid.

2.4.4.1.1 Gevaarlijk transport over de weg, spoor en het water

b Gevaarlijk wegverkeer

Lanaken ligt temidden van een driehoek van de autosnelwegen die gevormd wordt door de E313 (Antwerpen-Luik), de E314 (Leuven-Aken) en de E25 (Luik-Eindhoven). Geen van deze wegen doorsnijdt het grondgebied van de gemeente Lanaken. De E314 kan worden bereikt via (knooppunt met de N78), de E25 via het grondgebied van de gemeente Maastricht (knooppunt met de zuiderring Maastricht) en de E313 te Riemst (knooppunt met de N79) en vooral Bilzen (knooppunt met de ring Bilzen). De belangrijkste secundaire weg is de N78 die alle Maasdorpen met elkaar verbindt. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerreinzal een bijkomende trafiek genereren.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 15 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

b Gevaarlijk spoorverkeer

Sinds 1992 is er geen enkel spoorverkeer meer op het grondgebied van Lanaken. De spoorlijn is op verschillende plaatsen onderbroken door de aanleg van de wegeninfrastructuur. De reactivering van het tracé richting Hasselt is opgenomen in het provinciaal structuurplan. De realisatie staat op middellange termijn (niet voor 2007). Het spoortraject in Lanaken kan ook nog een rol gaan spelen als er ooit een ‘Vlaamse As’ (rechtstreekse laterale verbinding tussen Gent, Antwerpen, Hasselt, Maastricht en Aken) komt.

b Gevaarlijk transport via scheepvaart

De Kempense kanalen zijn slechts secundaire waterwegen zonder transportfunctie op Vlaams niveau. Voor de ontsluiting binnen het zuidelijk Maasland heeft de Zuid-Willemsvaart nog mogelijkheden. Voor de vestiging van bijkomende bedrijventerreinen hebben die kanalen geen rol. Het bedrijventerrein is gelegen aan het Albertkanaal. Het Albertkanaal behoort tot het hoofdwaterwegennet en geeft een belangrijke verbindende functie tussen de Haven van Antwerpen en het staalbekken van Luik.

2.4.4.1.2 Luchtverkeer

Er zijn geen relevante vliegvelden aanwezig in het studiegebied in het kader van domino- effecten.

2.4.4.1.3 Gevaarlijk transport via pijpleidingen

Zoals weergegeven in Kaart 5, zijn er in de omgeving van het bedrijventerrein 2 pijpleidingen van Air Liquide gesitueerd, die hetzelfde product bevatten.

tabel 2.5 : overzicht relevante pijpleidingen

Nr op Max. bedrijfsdruk Diameter Leiding (beheerder) Product kaart 5 (bar) (mm) 1 Stikstof/ Air Liquide Onbekend onbekend zuurstof

2.4.4.1.4 Hoogspanningslijn In het noorden van het studiegebied lopen twee hoogspanningslijnen; één van 150 kV (meest noordelijke) en één van 75 kV.

2.4.4.2 Puntbronnen

Er is geen lage of hoge drempel SEVESO bedrijf gelegen binnen het studiegebied.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 16 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.4.4.2.1 Windturbines

Er zijn vier windturbines gesitueerd binnen het studiegebied gelegen in de industriezone Aan de Sluis, de dichtstbijgelegen windturbine ligt op 290 m van het projectgebied.

2.4.4.2.2 LPG tankststation Er is een LPG tankstation gesitueerd aan de Brusselse weg. Het tankstation is aangeduid met een rode ster op kaart 5.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 17 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.5 EVALUATIE SEVESO-BEDRIJVEN OP DE GEPLANDE BEDRIJVENTERREINEN

2.5.1 Identificatie geplande bedrijventerreinen

Zoals reeds werd aangehaald, houdt het project de ontwikkeling van een nieuw regionaal bedrijventerrein in. In deze paragraaf zal getracht worden de ontwikkelingen te evalueren vanuit het oogpunt externe veiligheid. In het bijzonder zal nagegaan worden welke Seveso-activiteiten mogelijk zijn binnen het (toekomstige) bedrijventerrein Lanaken. Naast mensrisico’s (inclusief domino-effecten) zal tevens aandacht worden besteed aan milieu-risico’s.

2.5.2 Seveso-activiteiten op Lanaken – mensrisico’s

2.5.2.1 Inleiding

In onderhavig rapport wordt gebruik gemaakt van een zoneringmethodiek die gebaseerd is op de risicoparameter “plaatsgebonden risico”. In bijlage 8 wordt de methodiek in detail toegelicht. Aan de hand van deze methodiek wordt het bedrijventerrein Lanaken voor een aantal representatieve activiteiten “gezoneerd”. Voor de betreffende activiteit zullen de mogelijke inplantinglocaties aan de hand van een zoneringkaart weergegeven worden. Er is telkens een kaart opgemaakt aan de hand van de risicocriteria voor Seveso-inrichtingen. In paragraaf 2.2 zijn deze risicocriteria besproken, de relevante omgevingsfactoren werden besproken in paragraaf 2.4.3.

Voor volgende activiteiten werd een zoneringkaart opgemaakt:

% bovengrondse brandgevaarlijke gassen; % ondergrondse brandgevaarlijke gassen; % brandgevaarlijke vloeistoffen; % toxische gassen; % toxische vloeistoffen; % ontplofbare stoffen; % opslagmagazijnen;

Opgemerkt dient te worden dat

% enerzijds het overschrijden van de zonegrenzen niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA voor de betreffende inrichting moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden. % Seveso-Hoge Drempel bedrijven steeds een QRA dienen uit te voeren in het kader van de SEVESO-wetgeving zelfs indien de zoneringskaarten de activiteit toelaten. Ook de Seveso- Lage Drempel bedrijven kunnen door de overheid een QRA opgelegd krijgen als onderdeel van een veiligheidsstudie.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 18 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

De zoneringkaarten zijn weergegeven in bijlage 7 en worden besproken in volgende paragrafen.

2.5.2.2 Evaluatie zonering bedrijventerreinen

In onderstaande alinea’s wordt voor elke activiteit de zoneringkaart(-en) kort besproken. Er wordt telkens aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor elke activiteit binnen het bedrijventerrein Lanaken. Opgemerkt dient te worden dat de maximale waarde mogelijk slechts op een gedeelte van het bedrijventerrein mogelijk is.6.

Verder dient opgemerkt te worden dat het overschrijden van de zonegrenzen volgens de zoneringsmethodiek niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een verdere studie genoodzaakt is (zie schema Figuur 2.2).

2.5.2.2.1 Bovengrondse aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen

Uit kaart 1 van bijlage 7 blijkt dat het bedrijventerrein lanaken mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke gassen. Met betrekking tot bovengrondse aanwezigheid van brandbare gassen zijn er echter wel beperkingen aanwezig in het noordwesten van het terrein. In deze zone is, volgens de zoneringsmethodiek, geen aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen bovengronds mogelijk. Verder geven de zoneringskaarten aan dat er gebieden zijn, waar mogelijkheid is tot inplanten van inrichtingen die een bovengrondse aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen hebben tot 2000 ton.

2.5.2.2.2 Ondergrondse aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen

Uit de kaart 2 van bijlage 7 blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke gassen. Met betrekking tot ondergrondse opslag van brandbare gassen zijn er net zoals bij de bovengrondse gassen beperkingen aanwezig. Op een minimaal gedeelte van het projectgebied is er geen aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen ondergronds toegestaan, volgens de zoneringsmethodiek. Verder geven de zoneringskaarten aan dat er mogelijkheid is tot inplanten van inrichtingen die een ondergrondse aanwezigheid van brandgevaarlijke gassen hebben tot 2000 ton.

2.5.2.2.3 Brandgevaarlijke vloeistoffen

Uit kaart 3 van bijlage 7 blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan brandgevaarlijke vloeistoffen. Net zoals bij de brandbare gassen is de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen, volgens de

6 De betreffende zones zijn weergegeven op de relevante zoneringkaart.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 19 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

zoneringsmethodiek, niet mogelijk ter hoogte van een gedeelte van de noordwestelijke en de noordoostelijke kant van het projectgebied. Verder geven de zoneringskaarten aan dat er mogelijkheid is tot inplanten van inrichtingen gerelateerd aan brandgevaarlijke vloeistoffen met een maximaal brandoppervlakte tot 10000 m².

2.5.2.2.4 Toxische gassen

Voor deze activiteit is een kaart opgemaakt, uitgaande van inrichtingen met chloor als giftig gas. Uit kaart 4 van bijlage 7 blijkt dat slechts een beperkt gedeelte van het projectgebied mogelijkheid biedt tot inrichtingen met een aanwezigheid van toxische gassen (op basis van chloor) en dit met een hoeveelheid van maximaal 10 ton.

Verder dient aangegeven te worden dat de zonering sterk afhankelijk is van de inherente toxiciteit van de betrokken stof (zie methodiek), en dat bijgevolg stoffen met een lagere toxiciteit dan chloor meer mogelijkheden hebben.

2.5.2.2.5 Toxische vloeistoffen

Voor deze activiteit is een kaart opgemaakt, uitgaande van inrichtingen met broom als giftige vloeistof.

Analoog aan de toxische gassen is de zonering sterk afhankelijk van de vluchtigheid en inherente toxiciteit van de betrokken stof. De kaarten werden opgemaakt voor broom, dat een zeer giftige en vluchtige vloeistof is. Uit kaart 5 van bijlage 7 blijkt dat voor activiteiten gerelateerd aan dergelijke vloeistoffen de zonering aangeeft dat er een aantal beperkingen zijn op het bedrijventerrein van Lanaken. Net zoals voor de andere kaarten is er een zone aanwezig waar, volgens de zoneringsmethodiek, geen toxische vloeistoffen mogelijk zijn.

2.5.2.2.6 Ontplofbare stoffen

Uit kaart 6 van bijlage 7 blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan ontplofbare stoffen. Doch kan besloten worden dat de zonering aangeeft dat het bedrijventerrein slechts potenties heeft voor relatief lage hoeveelheden aan ontplofbare stoffen. Slechts een beperkt gedeelte (in het centrale gedeelte) kan ontplofbare stoffen met TNT-equivalent van 50 ton huisvesten. Hier is er eveneens een grote zone aanwezig waar geen ontplofbare stoffen mogelijk zijn. Opgemerkt dient te worden dat de zonering sterk afhankelijk is van het TNT-equivalent van de betrokken stof (zie methodiek).

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 20 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.5.2.2.7 Opslagmagazijnen

De kaart bij deze activiteit is opgemaakt rekening houdende met het scenario brand inclusief de vorming van toxische rookgassen. Evenwel werd het gemiddelde stikstofpercentage binnen de opgeslagen producten beperkt tot beneden 1,5 massa-procent. Indien toxische gassen binnen het magazijn worden opgeslagen dient tevens voldaan te worden aan de zonering voor toxische gassen.

Uit de kaart 7 van bijlage 7 blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken mogelijkheden biedt met betrekking tot inrichtingen met activiteiten gerelateerd aan opslagmagazijnen. Op basis van de kaart is er op het bedrijventerrein ruimte voor het inplanten van dergelijke activiteiten waarbij de maximale oppervlakte van een magazijn 2500 m² (met automatisch blussysteem) bedraagt.

Opgemerkt dient te worden dat de gehanteerde methodiek verwijst naar de CPR-richtlijnen uit Nederland. Hierin is de maximale oppervlakte beperkt tot 2500 m². Dit betekent niet dat grotere magazijnen uitgesloten zijn. In Vlaanderen is er vanuit externe veiligheid geen oppervlaktebeperking opgelegd. Doch dient opgemerkt te worden dat de adviezen van de bevoegde brandweerdiensten een mogelijke beperking van de maximale brandoppervlakte opleggen door middel van compartimentering. Dit advies is afhankelijk van de bevoegde brandweerdiensten.

2.5.2.2.8 Besluit

Op basis van de zoneringkaarten, geeft de evaluatie aan dat Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken of delen ervan mogelijk zijn. Wel kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst is in het centrale gedeelte van het bedrijventerrein. Een zone gelegen aan de noordwestelijke grens laat echter praktisch geen Seveso-bedrijvigheid toe. Ook kan opgemerkt worden dat de potenties naar activiteiten gerelateerd aan toxische gassen of toxische (vluchtige) vloeistoffen beperkt zijn.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 21 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.5.3 Seveso-activiteiten op Lanaken – domino-effecten

2.5.3.1 Inleiding

In het kader van kwantitatieve risicoanalyse voor industriezones dient rekening gehouden te worden met de mogelijke verhoging van de kans op faling voor een installatie als gevolg van de nabijheid van externe gevarenbronnen. Het falen van een installatie als gevolg van een extern incident in de omgeving van de installatie wordt een domino-effect genoemd.

De ‘Methodologie voor het identificeren en evalueren van domino-effecten’7, opgemaakt in opdracht van het Federale Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (het huidige FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg), wordt gehanteerd als leidraad voor de verdere bespreking van deze paragraaf.

Er wordt volgens de methodologie een onderscheid gemaakt tussen het primair accident en het secundair accident. Hierbij worden voor het primair accident enkel thermische of mechanische effecten in rekening gebracht, terwijl voor het secundair accident bijkomend de toxische effecten beschouwd dienen te worden.

In het kader van ruimtelijke veiligheidsrapportage, wordt de mogelijke wisselwerking onderzocht tussen de bestaande gevarenbronnen en mogelijk toekomstige ontwikkelingen op het nieuwe bedrijventerrein. Tijdens de studie wordt aandacht geschonken aan lijnbronnen (bv. leidingen, wegtransport, ...) en puntbronnen (Seveso-inrichtingen).

2.5.3.2 Criteria voor afbakening

De bovenvermelde methodologie bevat een technische bijlage (“Deel III”), aan de hand waarvan voor verschillende ongevalscenario’s (plasbrand, tankbrand, BLEVE, gaswolkexplosie,...) de maximale effectafstanden kunnen bepaald worden binnen dewelke relevante materiële schade aan installaties kan optreden.

Hierbij wordt vastgesteld dat de grootste weergegeven schade-afstanden 500 meter bedragen. Deze afstanden stemmen overeen met:

% de perimeter waarbinnen de meeste brokstukken terechtkomen tengevolge van een explosie van een druksfeer, gevuld met een reactief product (ethyleenoxide); % de perimeter waarbinnen belangrijke overdrukken (> 160 mbar) gegenereerd worden tengevolge van de ontsteking van een uitgestrekte brandbare wolk.

7 Methodologie voor het identificeren en evalueren van domino-effecten, Faculté Polytechnique de Mons, dr.ir.Ch. Delvosalle, CRC/MT/003, Eerste Druk, september1998.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 22 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Enkel in de specifieke situatie dat op een bedrijfsterrein hoge distillatie-kolommen aanwezig zijn, dient rekening gehouden te worden met een nog grotere schade-afstand (850 meter) als gevolg van de mogelijkheid tot uitworp van brokstukken over grote afstanden. Echter de kans op catastrofale faling van een drukkolom bedraagt 3.10-7 /kolomjaar. Verder wordt aangenomen dat een dergelijk incident in 10% van de gevallen gepaard gaat met significante uitworp van brokstukken (bijvoorbeeld als gevolg van een interne explosie). De kans op relevante uitworp van brokstukken tengevolge van het falen van een kolom bedraagt bijgevolg 3.10-8 /kolomjaar. Deze kans dient verder nog gecombineerd te worden met de kans (impactkans) dat het brokstuk op een secundaire installatie neerkomt. Indien men deze faalkans vergelijkt met de initiële faalkansen van installaties opgenomen in het Handboek Kanscijfers kan besloten worden dat de kans op schade als gevolg van het falen van een drukkolom niet significant (< 10%) zal bijdragen tot de generieke kans op het falen van installaties aanwezig op bedrijventerreinen. Bijgevolg zal in de studie van mogelijke domino-effecten geen rekening gehouden worden met de schadeperimeter voor destillatiekolommen.

Samenvattend kan worden gesteld dat in het kader van deze onderzoeksopdracht de studie naar domino-effecten wordt uitgevoerd voor zones van het bedrijventerrein die gelegen zijn in de schade-perimetervan 500 m rond de externe gevarenbronnen.

2.5.3.3 Domino-effecten – puntbronnen

2.5.3.3.1 Invloed Bedrijventerrein Lanaken op het LPG tankstation

Figuur 2.3: Domino-effecten bedrijventerrein

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 23 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

In voorgaande paragraaf 2.5.3.2 werd besproken dat de maximale schade-perimeter met betrekking tot materiële schade in het algemeen kan gelijk gesteld worden aan 500 meter. Op Figuur 2.3 is het projectgebied aangegeven, omgeven door een schadeperimeter van 500 meter. Aan de hand van deze figuur kan besloten worden dat schade aan installaties op het LPG-tankstation gelegen aan de oostelijke grens tengevolge van een incident op bedrijventerrein niet uit te sluiten is.

b Besluit

Rekening houdende met voorgaande gegevens, valt relevante schade aan de installaties van het LPG-tankstation ten gevolge van een incident op het bedrijfsterrein van Lanaken niet uit te sluiten. Bij het inplanten van Seveso-bedrijven dient aandacht geschonken te worden aan eventuele domino-effecten die het in te planten bedrijf heeft op het LPG-tankstation.

Met betrekking tot de invloed van het bijkomend transport als gevolg van de ontwikkeling van Lanaken langsheen het tankstation, wordt verwezen naar paragraaf 2.5.3.4.1.

2.5.3.3.2 Invloed van LPG tankstations op bedrijventerrein Lanaken

Figuur 2.4: Domino-effecten puntbron

Voor een LPG installatie is de maximale schade afstand 350 m. Dit is bepaald aan de hand door een combinatie van gegevens.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 24 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

De maximale schadeafstand door explosie en projectielen voor LPG installaties bedraagt 200 meter. De maximale schadeafstand door VCE (Vapour Cloud Explosion) bedraagt 150 meter, er wordt echter aangenomen dat de wolkbrand binnen 200 meter zal ontsteken waardoor de uiteindelijke maximale schadeafstand 350 meter wordt.

Op Figuur 2.4 is het LPG tankstation aangegeven, omgeven door een schadeperimeter van 350 meter. Aan de hand van deze figuur kan besloten worden dat schade aan installaties op het bedrijventerrein Lanaken tengevolge van een incident op het LPG tankstation niet te verwachten is.

b Besluit

Rekening houdende met voorgaande gegevens, wordt relevante schade aan installaties op het bedrijventerrein Lanaken tengevolge van een incident bij één van de LPG tankstations niet verwacht.

2.5.3.3.3 Invloed van windturbines op het projectgebied

Tot op heden zijn er in Vlaanderen geen richtlijnen ter beschikking met betrekking tot de evaluatie van externe risico´s tengevolge van de exploitatie van windturbines. Er is dus ook geen toetsingskader met betrekking tot de externe risico´s tengevolge van windturbines voorhanden.

In Nederland heeft men een risicoanalyse methodiek8 opgesteld die gebaseerd is op de kwantitatieve risicoanalyse in het kader van de Seveso-wetgeving. In Vlaanderen wordt door auteurs van veiligheidsstudies voor windturbines doorgaans de hiervoor genoemde aanpak gehanteerd. Vanzelfsprekend wordt in Vlaanderen bij de toepassing van de Nederlandse Methodiek de Vlaamse richtlijnen met betrekking tot veiligheidsrapportage gevolgd.

De schadeperimeter van een windturbine is de maximale werpafstand, voor windturbines tot 3 MW windturbine (IEC-klasse II) situeert deze op max. 450 m. De maximale werpafstand is afhankelijk van het type windturbine (ashoogte, constructie van de bladen, rotorsnelheid, etc.). Indien Seveso-installaties worden ingeplant binnen de maximale werpafstand van de windturbines dient een domino-analyse uitgevoerd te worden.

Figuur 2.5 geeft de 450 meter contouren aan rond de verschillende windturbines. Indien een Seveso-bedrijf ingepland wordt binnen deze contouren, dient er een aanvullende veiligheidsstudie uitgevoerd te worden voor de specfieke situatie.

8 Handboek Risicozonering Windturbines, opgesteld door ECN in opdracht van NOVEM

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 25 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Figuur 2.5 – Domino-effecten – windturbines

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 26 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.5.3.4 Domino-effecten – lijnbronnen

In paragraaf 2.4.4.1 worden de lijnbronnen in de omgeving van het bedrijventerrein Lanaken besproken. Deze groep van externe gevarenbronnen werden opgedeeld in volgende onderdelen:

% Gevaarlijk transport over de weg (N78) en het water (Albertkanaal); % Leidingstraat met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen door ondergrondse pijpleidingen; % Hoogspanningslijn.

Opgemerkt dient te worden dat tot op heden geen risico-analysemethodiek beschikbaar is in Vlaanderen met betrekking tot lijnbronnen. In deze paragraaf worden mogelijke domino-effecten op het bedrijventerrein onderzocht, tengevolge van een incident op de nabijgelegen transportassen.

2.5.3.4.1 Wegtransport

Voor mobiele installaties zullen volgende perimeters zoals door de methodologie voorgeschreven toegepast worden.

Voor warmtestraling is het nodig de maximale plasoppervlakte van een faling van een tankwagen of spoorwagon in te schatten. De plasoppervlakte is afhankelijk van de hoeveelheid product en de ruwheid van de ondergrond. Het plasoppervlakte op een verharde ondergrond, zoals bij tankwagens zal maximaal zijn. Uit de methodologie wordt een maximale effectafstand van 100 meter vanaf de rand van de plas bepaald.

De effectafstanden tengevolge van brokstukken en fragmenten voor mobiele installaties kunnen gereduceerd worden tot 2 mogelijke installatie-onderdelen. Dit zijn de horizontale cilinders onder druk en atmosferische tanken. Voor druktankwagens zal m.b.t. brokstukken een maximale afstand van 200 meter gelden. Atmosferische tanken hebben een max. effectafstand van 100 meter.

Met betrekking tot schade die optreedt tengevolge van explosies kunnen voor lijnbronnen onderstaande effectafstanden gehanteerd worden:

% Gering reactieve stof : 250 m % Middelmatig reactieve stof: 350 m % Sterk reactieve stof: 500 m

De kansverhoging van seveso-installaties gelegen binnen de schade-perimeter van de plaats van het incident kan voor iedere situatie berekend worden op voorwaarde dat er gegevens m.b.t. het gevaarlijke transport voorhanden zijn.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 27 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

A.d.h.v. de methodologie kunnen de stromen van transporten berekend worden die zullen bijdragen aan de generieke faalkansen van de seveso-installaties gelegen langs de transportstroom. De Methodologie voor domino-effecten beschrijft twee effecten met betrekking tot het falen van externe installaties, nl. de uitworp van brokstukken en overdruk tengevolge van een gaswolkexplosie. Voor deze bovenstaande effecten (warmtestraling, brokstukken en explosie) zal in onderstaande paragrafen berekend worden vanaf welke transportdichtheden een mogelijke kansverhoging bij secundaire installaties te verwachten is.

Als referentie voor de secundaire installatie wordt een druktank gebruikt, aangezien de generieke faalkans (die als referentie wordt gebruikt) lager is bij een druktank dan bij een atmosferische tank. Verder dient opgemerkt te worden dat het Handboek Kanscijfers ook voor procesinstallaties die werken bij een verhoogde druk de faalcijfers van druktanks worden aanbevolen.

In het kader van de definitie van een domino-effect worden enkel breuken (inclusief 10 minuten uitstroom) en grote lekken weerhouden als secundair gevolg, dit omdat het gevolg voor de secundaire installatie groter moet zijn dan de initiële gebeurtenis. Eveneens kan, om dezelfde reden, worden gesteld dat enkel breuken en grote lekken aanleiding kunnen geven tot eventuele domino-effecten op secundaire installaties.

Aangezien effecten tengevolge van een incident op een naburig terrein niet steeds aanleiding zullen geven tot schade met als resultaat een catastrofale breuk van het secundaire installatie- onderdeel, maar eveneens aanleiding kunnen geven tot een groot lek, zal ten behoeve van de domino-studie aangenomen worden dat de kans op groot lek of breuk, zich verhouden zoals de generieke faalcijfers zich verhouden. Met andere woorden wordt de kans op schade vergeleken met de generieke faalcijfers voor de scenario’s groot lek (inclusief uitstroming in 10 minuten) en breuk.

b Brokstukken

De aanbevolen faaldata uit het Handboek Kanscijfers (2004) voor groot lek en catastrofaal falen van een tankwagen bedraagt:

tabel 2.6: Faaldata uit het Handboek Kanscijfers

Installatie Groot lek Breuk (Per jaar) (Per jaar) Atmosferische tankwagen 1,2E-05 5,0E-06 Druktankwagen 3,0E-06 3,0E-07 NOTA: gezien de ‘beperkte’ hoeveelheid aanwezig in een tankwagen (circa 25 m³) wordt aangenomen dat een 100 mm lek van een tankwagen steeds aanleiding geeft tot een uitstromingsduur van minder dan 10 minuten, zodoende dient krachtens het Handboek Kanscijfers het scenario uistroming in 10 minuten niet beschouwd te worden.

De ontstekingskansen met betrekking tot de vrijstelling van LPG wordt in het Handboek Kanscijfers gelijk gesteld aan 0,2 voor vertraagde ontsteking en 0,8 voor directe ontsteking. Voorgaande kanscijfers hebben betrekking op instantane vrijzettingen van meer dan 10 ton of continue debieten van meer dan 100 kg/s.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 28 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Rekening houdend met de hoge dichtheid aan ontstekingsbronnen op de wegen, worden de ontstekingskansen van vloeistoffen gelijk gesteld aan deze voor gassen.

Aangenomen wordt dat in 10% van de gevallen een breuk van de tankwagen gepaard gaat met een relevante uitworp van brokstukken. De impactkans van een brokstuk op een installatie wordt arbitrair gelijk gesteld aan 10%.

Met betrekking tot de vloeistofwagons wordt bij het scenario brokstukken rekening gehouden met het faalscenario groot lek. Dit omwille van de mogelijkheid dat een significante brand ontstaat onder de tankwagen, die kan resulteren in een catastrofale breuk met de uitworp van brokstukken.

Met behulp van de methodologie van domino-effecten kan er berekend worden hoeveel tankwagens/dag een seveso-bedrijf of bedrijf met installaties met gevaarlijke producten mag passeren alvorens er een verhoging van de kans van deze installatie nodig geacht wordt tengevolge het transport van gevaarlijke producten.

% gastankwagens

De generieke faalkans van een druktank (groot lek, uitstroom in 10 min, breuk) bedraagt 9,5E-06 per jaar. Een kansverhoging van deze generieke faalkans wordt verwacht indien er meer dan 10% bijdrage tengevolge domino-effecten berekend wordt, nl. 9,5E-07 per jaar.

Aanwezigheid tankwagens (uur/jaar) = [kans op 10%-bijdrage / (kans op breuk van de tankwagen x directe ontsteking x uitworp van brokstukken x impactkans] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag.

Aanwezigheid tankwagens = [9,5E-07/jaar/ (3E-07/jaar ( x 0,8 x 0,1 x 0,1)] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag) = 3467500 uur/jaar

Dit kan omgerekend worden naar een aantal tankwagens per dag. Indien verondersteld wordt dat er 60 km/uur gereden wordt en er een afstand van 0,4 km langsheen het bedrijfsterrein afgelegd wordt. De trajectlengte wordt bekomen door de maximale schadeperimeter van het incident te vermenigvuldigen maal 2. Dit is immers de afstand waarover de mobiele installatie een secundaire installatie (puntbron) kan beschadigen.

Aantal tankwagens/jaar = Aanwezigheid van gastankwagens x snelheid/ trajectlengte = 3467500 uur/jaar x (60 km/uur/ 0,4 km) / 365 dagen/jaar = 1425000 gastankwagens/dag

Indien er meer dan 1425000 gastankwagens/dag met gevaarlijke producten langsheen het terrein met seveso-installaties rijden kan er redelijkerwijze verondersteld worden dat de uitworp van brokstukken als gevolg van het falen van een gastankwagen in de nabijheid de faalkans van de seveso-installatie verhoogt.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 29 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

% vloeistoftankwagens

Voor vloeistoftankwagens zal de berekening van domino-effecten op dezelfde manier gebeuren. Hierbij zal naar analogie met de gastankwagens het aantal vloeistoftankwagens per dag berekend worden die het gebied mogen doorkruisen, alvorens een significante faalkans verhoging van de installaties van eventuele Seveso-bedrijven op het projectgebied optreedt.

Het aantal tankwagens/dag wordt als volgt berekend:

Aanwezigheid tankwagens = [9,5E-07/jaar/ (1,2E-05/jaar x 0,8 x 0,1 x 0,1)]x(365 dagen/jaar x 24 uur/dag) = 86690 uur/jaar

Dit kan omgerekend worden naar een aantal tankwagens per dag. Indien verondersteld wordt dat er 60 km/uur gereden wordt en er een afstand van 0,2 km (2 x schadeperimeter atmosferische tankwagen) langsheen het bedrijfsterrein afgelegd wordt.

Aantal tankwagens/jaar

= Aanwezigheid van gastankwagens x snelheid/ trajectlengte = 86690 uur/jaar x (60 km/uur/ 0,2 km) / 365 dagen/jaar = 71250 tankwagens/dag

Indien er meer dan 71250 vloeistoftankwagens/dag met gevaarlijke producten langsheen het terrein met seveso-installaties rijden kan er redelijkerwijze verondersteld worden dat de uitworp van brokstukken als gevolg van het falen van een vloeistoftankwagen in de nabijheid de faalkans van de seveso-installatie verhoogt.

b drukeffecten

% gastankwagens

Naast brokstukken kunnen de overdrukken tengevolge van een BLEVE of gaswolkexplosie significante schade aan installaties veroorzaken.

Gaswolkexplosie

Naar analogie met de nrekening voor brokstukken wordt het aantal gastankwagens per dag berekend die het gebied mogen doorkruisen, alvorens een significante verhoging t.g.v. een gaswolkexplosie optreedt.

Aangenomen wordt dat in 50% van de gevallen de wind ongunstig waait en de wolk in de richting van de secundaire installatie stuwt. Het Handboek Kanscijfers beveelt een ontstekingskans van 0,2 aan voor instantane vrijzettingen van meer dan 10000 kg.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 30 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Voor vertraagde ontsteking is door het Handboek Kanscijfers (2004) bepaald dat de kans op explosie 0,7 bedraagt en de kans op een wolkbrand 0,3. Enkel explosie van een brandbare wolk geeft aanleiding tot de generatie van overdruk.

Het aantal tankwagens/dag wordt als volgt berekend:

Aantal tankwagens/jaar = 10%- bijdrage / [Groot lek of breuk x ongunstige wind x ontsteking x explosie x (1 km) traject]

Aantal tankwagens = [Kans 10%-bijdrage / (3,3E-06/jaar x 0,5 x 0,2 x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = [9,5E-07/ (3,3E-06/jaar x 0,5 x 0,2 x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = 36030 uur/jaar = 5920 tankwagens per dag

BLEVE

Enkel directe ontsteking van een instantane vrijzetting kan aanleiding geven tot een BLEVE. Voor directe ontsteking van LPG-installaties van instantane vrijzettingen van meer dan 10000 kg wordt door het Handboek Kanscijfers een factor 0,7 toegekend.

Om de maximale schade-afstand van een drukgolf t.g.v. een BLEVE te berekenen werd beroep gedaan op het “Gele Boek”9, hoofdstuk 7. Een tankwagen van 25 m³ gevuld met propaan geeft met deze methode een schade-afstand van minder dan 100 m.

Onderstaande berekening geeft het aantal tankwagens weer die het projectgebied mogen doorkruisen, alvorens een significante faalkans verhoging t.g.v. een BLEVE optreedt.

Aantal tankwagens/jaar = 10%- bijdrage / [breuk x ontsteking x (0,2 km) traject]

Aantal tankwagens = [Kans 10%-bijdrage / (3E-07/jaar x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = [9,5E-07/ (3E-07/jaar x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = 39629 uur/jaar = 32571 tankwagens per dag

% vloeistoftankwagens

Op een analoge manier wordt het aantal vloeistoftankwagens berekend die het projectgebied mogen doorkruisen, alvorens een significante faalkans verhoging t.g.v. een gaswolkexplosie optreedt. De ontstekingskansen worden zoals besproken onder de titel brokstukken gelijk gesteld aan deze voor LPG. Aantal tankwagens: = [Kans 1%-bijdrage / (1,7E-05/jaar x 0,5 x 0,2 x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = [9,5E-07 / (1,7E-05/jaar x 0,5 x 0,2 x 0,7) ] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = 6990 uur/jaar = 1150 tankwagens per dag

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 31 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

b warmtestraling

% gastankwagens

Directe ontsteking van een groot lek aan een gastankwagen zal aanleiding geven tot een fakkelbrand. De methodologie voor het identificeren en evalueren van domino-effecten geeft een maximale schadeafstand van 100 meter voor installaties tengevolge van warmtestraling bij een fakkelbrand. Het Handboek Kanscijfers beveelt een ontstekingskans van 0,7 aan voor directe ontsteking van een continue vrijzetting van meer dan 100 kg/s.

Het aantal gastankwagens die het projectgebied mogen doorkruisen, alvorens een significante faalkans verhoging t.g.v. warmtestraling optreedt, wordt als volgt berekend:

Aanwezigheid tankwagens = [9,5E-07/jaar / (3E-06/jaar x 0,7)]x(365 dagen/jaar x 24 uur/dag) = 3963 uur/jaar

Dit kan omgerekend worden naar een aantal tankwagens per dag. Indien verondersteld wordt dat er 60 km/uur gereden wordt en er een afstand van 0,2 km (2 x schadeperimeter fakkelbrand van 100 m) langsheen het bedrijfsterrein afgelegd wordt.

Aantal tankwagens/jaar

= Aanwezigheid van gastankwagens x snelheid/ trajectlengte = 3963 uur/jaar x (60 km/uur/ 0,2 km) / 365 dagen/jaar = 3257 tankwagens/dag

Indien er meer dan 3257 gastankwagens/dag met gevaarlijke producten langsheen het terrein met seveso-installaties rijden kan er redelijkerwijze verondersteld worden dat de uitworp van brokstukken als gevolg van het falen van een gastankwagen in de nabijheid de faalkans van de seveso-installatie verhoogt.

% vloeistoftankwagens

Op een analoge manier wordt het aantal vloeistoftankwagens berekend die het projectgebied mogen doorkruisen, alvorens er een significante faalkans verhoging t.g.v. warmtestraling optreedt. De ontstekingskansen wordt analoog aan het Handboek Kanscijfers gelijk gesteld aan 0,13 (directe + vertraagde ontsteking van benzine). Uit de methodologie wordt een maximale effectafstand van 100 meter vanaf de rand van de plas bepaald.

Aanwezigheid tankwagens

9 Gele Boek : Methods for the calculation of physical effects, Commissie Preventie van Rampen door

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 32 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

= [9,5E-07/jaar / (1,7E-05/jaar x 0,13)] x 365 dagen/jaar x 24 uur/dag = 3766 uur/jaar

Dit kan omgerekend worden naar een aantal tankwagens per dag. Indien verondersteld wordt dat er 60 km/uur gereden wordt en er een afstand van 0,2 km (2 x schadeperimeter plasbrand van 100 m) langsheen het bedrijfsterrein afgelegd wordt.

Aantal tankwagens/jaar

= Aanwezigheid van vloeistoftankwagens x snelheid/ trajectlengte = 3766 uur/jaar x (60 km/uur/ 0,2 km) / 365 dagen/jaar = 3095 tankwagens/dag

Indien er meer dan 3095 vloeistoftankwagens/dag met gevaarlijke producten langsheen het terrein met seveso-installaties rijden kan er redelijkerwijze verondersteld worden dat de uitworp van brokstukken als gevolg van het falen van een vloeistoftankwagen in de nabijheid de faalkans van de seveso-installatie verhoogt.

b Besluit

In onderstaande tabel worden de resultaten van voorgaande bespreking kort samengevat. De tabel geeft de transportdichtheden aan brandgevaarlijke bulkgoederen weer die resulteren in een mogelijke faalkansverhoging voor secundaire installaties. Deze benadering is conservatief gelet op het gegeven dat voor de secundaire installatie een lage faalkans (groot lek + uitstroming in 10 min + breuk van een druktank) als referentie is gehanteerd.

Tabel 2.7 : berekende grenswaarden wegtransport mbt domino-effecten

Referentie- Aantal Tankwagens (per dag) installatie Vloeistoftankwagen Gastankwagen Brok- Gaswolk Warmte- Brok- Gaswolk Warmte- BLEVE stukken explosie straling stukken explosie straling Druktank 71250 1150 3095 142500 5920 3257 32571

In de nabijheid van het projectgebied loopt 1 gewestweg: N78.

De N78 zal mogelijk de ontsluiting van het projectgebied verzorgen. Bijgevolg is deze gewestweg wel relevant voor de analyse van mogelijke domino-effecten. De verkeerstellingen10 geven 21000 bewegingen op werkdagen aan op de N78 te Rekem. Op basis van de vijfjaarlijkse verkeerstellingen11 werd vastgesteld dat het zwaar verkeer (cat. C) en vooral het zeer zwaar verkeer (cat. C2) essentieel op de autosnelwegen rijdt : iets meer dan 10% van het autosnelwegverkeer maakt deel van categorie C2 uit, tegen slechts 3,8% van het verkeer op de andere genummerde wegen.

gevaarlijke Stoffen, PGS2 10 Verkeerstellingen 2005, Vlaamse Overheid – agentschap Infrastructuur 11 Verkeerstellingen 2000, Ministerie van Verkeer en Infrastructuur – Directie Wegen, 2001.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 33 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

Hieruit kan besloten worden dat op de N78 3,8% van het totale verkeer uit vrachtverkeer bestaat.

Op basis van transportgegevens12 die geïnventariseerd werden door SGS, kan besloten worden dat ca. 50% van de getransporteerde gevaarlijke goederen, producten betreft die onder het toepassingsgebied van de Seveso-richtlijn vallen (met uitzondering van milieugevaarlijke stoffen). Bovendien betreft de helft van de transporten, het vervoer van goederen in bulkvorm (tankvervoer). In Vlaanderen zijn momenteel geen gegevens beschikbaar over het aandeel aan ADR-transporten van het totale wegverkeer. In Nederland wordt door de ‘Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen’13 een dichtheid van 5% op de totale vervoerstroom aangegeven.

Indien deze gegevens worden toegepast op de verkeerstelling van 2005, kan de dichtheid aan Seveso-vervoer in tankwagens (of tankcontainers) geschat worden op ca. 10 tankwagens per dag. Het betreft een totaal aan Seveso-transporten, namelijk gassen, vloeistoffen en vaste stoffen van volgende categorieën:

% (zeer) giftig; % ((zeer) licht) ontvlambaar; % oxiderend;

Het aandeel aan brandgevaarlijke vloeistoffen en gassen zal bijgevolg lager zijn dan de berekende grenswaarden opgenomen in Tabel 2.7. Bijgevolg worden domino-effecten tengevolge van het doorvoer wegtransport ter hoogte van het bedrijventerrein Lanaken niet verwacht.

Met betrekking tot het transport op het bedrijventerrein zijn momenteel geen gegevens beschikbaar over de aard, hoeveelheid, modus of modi, traject met uitzondering voor pijpleidingstraten. Dit kan dus niet beschouwd worden binnen een planningscontext. Bovendien brengt inplanting van Seveso-bedrijven automatisch transport van gevaarlijke goederen met zich mee. Indien men echter de huidig aanwezig berekende hoeveelheid tankwagens per dag (ca 10) vergelijkt met de grenswaarden opgenomen in Tabel 2.7, kan besloten worden dat het aantal transportbewegingen per dag met een factor 1000 vermeerderd kan worden vooraleer men faalkans verhoging op mogelijke Seveso-installaties op het bedrijventerrein Lanaken dient toe te passen.

2.5.3.4.2 Scheepstransport

Langsheen het Albertkanaal werd in 200414 ca. 38,3 miljoen ton goederen vervoerd. Op basis van de gegevens van nv De Scheepvaart, kan worden besloten dat langs het Albertkanaal gemiddeld 0,31 schepen/dag met brandgevaarlijke gassen varen en 2,67 schepen/dag met

12 Analyse transportgegevens in het kader van ruimtelijke veiligheidsrapporten op strategisch planniveau. 13 Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Nederland), 1998. 14 Jaarverslag 2004, NV De Scheepvaart, 2004

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 34 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

brandgevaarlijke vloeistoffen. Met betrekking tot domino-effecten worden enkel de (zeer) licht ontvlambare producten in beschouwing genomen.

De berekening voor het scheepstransport is analoog aan deze voor het wegtransport. Het Handboek Kanscijfers geeft immers aan dat falingen inherent aan de transporteenheid voor schepen behandeld moeten worden zoals vaste installaties en leidingen. In de berekening wordt de gemiddelde snelheid van een binnenschip gelijk gesteld aan 15 km/uur (maximum snelheid Albertkanaal).

Rekening houdende met voorgaande factoren en de berekening voor wegtransport, worden volgende resultaten bekomen:

Tabel 2.8 : berekende grenswaarden scheepstransport mbt domino-effecten

Referentie- Aantal Schepen (per dag) installatie Vloeistoftankers Gastankers Brok- Gaswolk Warmte- Brok- Gaswolk Warmte- BLEVE stukken explosie straling stukken explosie straling Druktank 17810 290 775 356250 1480 815 8143

Rekening houdende met voorgaande tabel en met de trafiekgegevens langsheen het Albertkanaal, kan worden besloten dat de kans op schade tengevolge van een incident op het Albertkanaal niet significant (<10%) zal bijdragen tot de inherente faalkans van de secundaire installatie op het bedrijventerrein Lanaken.

2.5.3.4.3 Leidingstraat

In paragraaf 2.4.4.1.3 worden de leidingstraten in de omgeving van het bedrijventerrein Lanaken besproken. De Air Liquide leidingen die langst het projectgebied lopen, bevatten stikstof en zuurstof. Deze twee producten geven geen aanleiding tot domino-effecten en zullen niet verder besproken worden.

b Besluit

Op basis van bovenstaande paragrafen kan besloten worden dat er geen significante bijdrage aan het extern risico tengevolge van domino-effecten op het bedrijventerrein Lanaken gerelateerd aan ondergrondse leidingen niet verwacht wordt gezien de aard van de getransporteerde produkten.

2.5.3.4.4 Hoogspanningsleidingen

Het breken van een hoogspanningsleiding kan resulteren in materiële schade aan installaties die getroffen worden door de vallende kabel. Aanbevolen wordt om geen installaties (met gevaarlijke stoffen) onder de hoogspanningsleidingen in te planten. Hierbij dient opgemerkt te

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 35 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

worden dat in het kader van nieuwe installaties in de nabijheid van hoogspanningslijnen, de voorschriften van het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) terzake dienen gevolgd te worden.

2.5.3.4.5 Spoortransport

Door het ontbreken van informatie over de aard van goederen, frequenties en andere relevante informatie betreffende spoortransport, is dit onderdeel niet verder onderzocht in dit rapport.

2.5.3.5 Besluit en aanbevelingen

In deze paragraaf wordt het project ontwikkeling Lanaken geëvalueerd met betrekking tot het mogelijk optreden van domino-effecten bij een zwaar ongeval. De analyse werd uitgevoerd voor puntbronnen en lijnbronnen, in het bijzonder:

% Inlvoed van het wegtransport op Lanaken; % Invloed van het scheepstransport op Lanaken; % Invloed van het spoortransport op Lanaken; % Invloed van de leidingstraat op Lanaken; % Invloed van LPG-tankstation op Lanaken; % Invloed van windturbines op Lanaken; % Invloed van hoogspanninsgleidingen;

Voorlopig werden geen knelpunten i.v.m. domino-effecten geformuleerd. Vanzelfsprekend zal in het kader van de vergunningsprocedure van een Seveso-Hoge Drempel bedrijf een dergelijke analyse met detailgegevens worden uitgevoerd in het omgevingsveiligheidsrapport.

Wel wordt aanbevolen om geen installaties met gevaarlijke goederen te bouwen onder de hoogspanningsleidingen. Faling van een dergelijke leiding kan immers relevante materiële schade aanrichten met een domino-effect (secundair ongeval) tot gevolg.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 36 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

2.5.4 Invloed van Lanaken op bestaande Seveso-bedrijven

In paragraaf 2.4.4.2 worden de Seveso-bedrijven in de omgeving van het bedrijventerrein Lanaken besproken Hieruit blijkt dat in het studiegebied geen Seveso-bedrijven aanwezig zijn.

2.5.5 Milieurisico’s

Naast een beschrijving van de humane risico’s die gepaard gaan met verschillende industriële activiteiten is het nodig een bespreking met betrekking tot de milieurisico’s van gevaarlijke producten in onderhavig rapport te geven.

Doordat er tot op heden geen toetsingskader bestaat voor milieurisico’s zullen milieuaspecten in dit RVR enkel kwalitatief beschouwd worden. In het bijzonder worden volgende milieurelevante aspecten besproken:

% aanwezigheid van vogel- en habitatrichtlijngebieden; % aanwezigheid van Ramsar-gebieden % erkende natuurreservaten in de nabije omgeving; % oppervlaktewater;

De aanwezige gebieden worden besproken in paragraaf 2.4.3.3.

2.5.5.1 Aanwezigheid van erkende natuurreservaten, Ramsar-, vogel- en habitatrichtlijngebieden;

Deze gebieden werden besproken in paragraaf 2.4.3.3. Opgemerkt dient te worden dat het dichtstbijzijnde erkend natuurreservaat, habitat- en vogelrichtlijngebied (“Overgang Kempen- Haspengouw”) grenzend is aan het projectgebied (zuidwestelijke projectie).

b Besluit

Gezien de dichte aanwezigheid van milieu relevante gebieden (grenzend aan het projectgebied in noordelijke richting) moeten eventuele bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein voldoende maatregelen treffen om ongevallen met effecten naar het milieu te vermijden en de gevolgen ervan te beperken.

2.5.5.2 Aanwezigheid van oppervlaktewater

Zoals reeds vermeld loopt het Albertkanaal dwars door het bedrijventerrein Lanaken. Doorheen het studiegebied stromen nog een groot aantal beken.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat het bedrijventerrein ontwikkeld wordt als watergebonden zone, waardoor vanuit het oogpunt milieurisico, dient beschouwd te worden. In het bijzonder

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 37 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

scheepsverladingen van gevaarlijke stoffen betekenen een significant risico op milieuverontreiniging.

Het gebied Lanaken wordt ontwikkeld als bedrijventerrein voor watergebonden bedrijvigheid met de waterweg als economische drager. Hierbij dienen de risico’s van de bedrijven naar het milieu toe bekeken te worden (zie tevens “Milieurisico’s”). Specifieke aandacht dient geschonken te worden aan het verladen van (Seveso-)gevaarlijke producten via het schip (in het bijzonder tankschepen). Het is immers duidelijk dat ongevallen waarbij deze producten het water van het Albertkanaal of aanwezige beken kunnen vervuilen, vermeden moeten worden. Dit kan enerzijds gebeuren door technische maatregelen (gebruik van laadarmen, noodstoppen, ...). Anderzijds zullen eveneens organisatorische maatregelen getroffen moeten worden. Zo dient het veiligheidsbeheersysteem procedures te voorzien voor het verladen van de schepen. In het intern noodplan van het bedrijf dienen procedures opgenomen te worden om te kunnen anticiperen op eventuele ongevallen tijdens het verladen.

Bovendien dienen de nodige interventiemiddelen aanwezig te zijn teneinde de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

2.5.5.3 Besluit en aanbevelingen

In bovenstaande paragrafen werd het aspect milieurisico’s voor het bedrijventerrein Lanaken besproken. Aangegeven werd dat tot op heden geen toetsingskader bestaat met betrekking tot milieurisico’s. In dit RVR worden dan ook enkel aandachtspunten op kwalitatieve basis geïdentificeerd en besproken.

Volgende aanbevelingen met betrekking tot milieurisico’s worden gedaan:

% Er dienen voldoende technische en organisatorische maatregelen getroffen te worden om contaminatie van het Albertkanaal en aanwezige beken te vermijden/beperken en dit zowel bij het verladen van de schepen als bij mogelijke ongevallen op het bedrijfsterrein.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 2/ pagina 38 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

HOOFDSTUK

3. LEEMTEN IN DE KENNIS

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

In onderhavig hoofdstuk zullen de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die tijdens de opmaak van dit dossier naar voor zijn gekomen, besproken worden.

Volgende leemten in de kennis werden vastgesteld:

Gebrek aan richtlijnen met betrekking tot de opmaak van een Ruimtelijk VeiligheidsrapporT. (methodologische leemte)

; In het Decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid wordt melding gemaakt van Ruimtelijke Veiligheidsrapporten maar een algemene methodiek voor de opmaak van een RVR blijft tot op vandaag onbestaande. De aanpak is bijgevolg geheel afhankelijk van de erkend veiligheidsdeskundige.

De grote variatie aan mogelijke gevaarlijke producten/activiteiten die aan de basis van de seveso-plicht liggen.

; De risico’s van een inrichting zijn sterk afhankelijk van de aard en hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen in de inrichting. Bovendien wordt het risico sterk beïnvloed door de proces- /opslagomstandigheden.

; Het is vanzelfsprekend dat deze gegevens voor de nog te ontwikkelen inrichtingen niet gekend zijn tijdens de opmaak van het RVR. Bovendien werd in de voorgestelde methodiek geen rekening gehouden met eventuele voorziene veiligheidsmaatregelen.

Gebrek aan gegevens m.b.t. transport van gevaarlijke goederen via de weg, spoor en schip. (leemte met betrekking tot gegevens, methodologische leemte)

; Een Seveso-inrichting betekent een zeker veiligheidsrisico naar de omgeving toe. Naast deze inrichting heeft het transport aan gevaarlijke goederen van en naar deze inrichting eveneens een bepaald risicobeeld. Tot op heden is in Vlaanderen geen methodiek voorhanden met betrekking tot het inschatten van risico’s tengevolge van transportstromen. In het rapport werd gebruik gemaakt van de aanpak/criteria zoals gebruikt wordt voor inrichtingen.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 3/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

De aanwezigheid van hetero-atomen in magazijnen

; De aanwezigheid van hetero-atomen (bv. chloor, stikstof, zwavel, .) in magazijnen zal bij brand toxische rookgassen tot gevolg hebben met grote effect- en risico-afstanden.

; In het kader van deze studie is het onmogelijk om een representatief product of een standaard percentage aan hetero-atomen vast te leggen voor de berekening van schade-afstanden tengevolge toxische rookgassen bij brand in magzijnen. Het is echter nodig om bij de inplanting van magazijnen rekening te houden met de aanwezigheid van hetero-atomen en de mogelijke impact bij brand van deze magazijnen.

; De berekeningen voor magazijnen in onderhavige studie zijn uitgevoerd met een maximale aanwezigheid van 1,5 % stikstof zoals vastgelegd in de CPR-15.

Gebrek aan criteria voor milieurisico’s (methodologische leemte)

; Door een gebrek aan criteria voor milieurisico’s is het niet mogelijk dit risico kwantitatief in te schatten. Bovendien is er in Vlaanderen tot op vandaag geen richtlijn met betrekking tot een kwantitatieve risico-analyse van milieurisico’s.

; Milieurisico’s zijn afhankelijk van de gevaarlijke producten en de getroffen veiligheidsmaatregelen op een bedrijf . Het is dan ook onmogelijk om een overzicht te geven van alle milieugevaarlijke producten en de mogelijk te treffen veiligheidsmaatregelen. Uit ervaring is echter geweten dat bepaalde maatregelen niet of minder goed genomen worden, deze zijn opgenomen in onderhavige studie en vormen tevens een handig toetsingselement voor vergunningsverleners.

   SGS Belgium NV juli 2007 Deel 3/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

HOOFDSTUK

4. ALGEMEEN BESLUIT

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

4.1 INLEIDING

In onderhavig rapport werd het bedrijventerrein met watergebonden karakter Lanaken geëvalueerd vanuit het oogpunt externe veiligheid. Het betreft hier de herstructurering van een bestaand, reeds bestemd bedrijventerrein. In onderhavig deel wordt een samenvatting gegeven van de aanbevelingen betreffende externe veiligheidsrisico’s. Aandachtspunten en aanbevelingen vanuit externe veiligheid kunnen opgenomen worden in de toelichtingsnota bij het RUP.

4.2 SAMENVATTING EN BESLUIT

4.2.1 Samenvatting

In het onderzoek naar mogelijke huisvesting van Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken, zijn volgende deelonderzoeken uitgevoerd:

% analyse van de directe mensrisico’s als gevolg van toekomstige Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken; % een domino-effectenanalyse tussen enerzijds Seveso-bedrijven onderling en tussen Seveso-bedrijven en lijnbronnen (transportstromen) anderzijds; % onderzoek naar mogelijke milieurisico’s als gevolg van toekomstige Seveso-activiteiten;

4.2.1.1 Directe mensrisico’s

In dit deelonderzoek werd onderzocht of Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein vanuit het oogpunt directe mensrisico’s mogelijk zijn. Opgemerkt dient te worden dat rekening dient gehouden te worden met de beperkingen van de gebruikte methodiek (zie deel 2), waarvoor volgende aandachtspunten dienen geformuleerd te worden:

Op basis van de zoneringkaarten, geeft de evaluatie aan dat Seveso-activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken of delen ervan mogelijk zijn. Wel kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst is in het centrale gedeelte van het bedrijventerrein. Een zone gelegen aan de noordwestelijke grens laat echter praktisch geen Seveso-bedrijvigheid toe. Ook kan opgemerkt worden dat de potenties naar activiteiten gerelateerd aan toxische gassen of toxische (vluchtige) vloeistoffen beperkt zijn. Opgemerkt dient te worden dat het overschrijden van de zonegrenzen niet betekent dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een verdere studie genoodzaakt is (zie schema figuur 2.2).

SGS Belgium NV juli 2007 Deel 4/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport  Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

4.2.1.2 Indirecte mensrisico’s – Domino-effecten

In dit deelonderzoek wordt het bedrijventerrein Lanaken geëvalueerd met betrekking tot het mogelijk optreden van domino-effecten bij een zwaar ongeval. De analyse werd uitgevoerd voor puntbronnen en lijnbronnen, in het bijzonder:

% Invloed van Lanaken op bestaande Seveso-bedrijven; % Invloed van bestaande Seveso-bedrijven op Lanaken; % Inlvoed van het wegtransport op Lanaken; % Inlvoed van het scheepstransport op Lanaken; % Inlvoed van het spoortransport op Lanaken; % Invloed van de leidingstraat op Lanaken; % Invloed van windturbines op Lanaken; % Invloed van LPG-tankstation op Lanaken;

Voorlopig werden geen knelpunten i.v.m. domino-effecten geformuleerd.

Wel wordt aanbevolen om geen installaties met gevaarlijke goederen te bouwen onder de hoogspanningsleidingen. Faling van een dergelijke leiding kan immers relevante materiële schade aanrichten met een domino-effect (secundair ongeval) tot gevolg.

Indien er binnen een straal van 450 meter van de windturbines een Seveso-bedrijf wordt ingeplant, dient er een aanvullende veiligheidsstudie uitgevoerd te worden voor de specifieke situatie.

4.2.1.3 Milieurisico’s

In dit deelonderzoek werd het aspect milieurisico’s voor het bedrijventerrein Lanaken besproken. Aangegeven werd dat tot op heden geen toetsingskader bestaat met betrekking tot milieurisico’s. In dit RVR worden dan ook enkel aandachtspunten op kwalitatieve basis geïdentificeerd en besproken.

Volgende aanbevelingen met betrekking tot milieurisico’s worden gedaan:

% Er dienen voldoende technische en organisatorische maatregelen getroffen te worden om contaminatie van het Albertkanaal (met bestemming drinkwater) te vermijden/beperken en dit zowel bij het verladen van de schepen als bij mogelijke ongevallen op het bedrijfsterrein;

SGS Belgium NV juli 2007 Deel 4/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport  Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

4.2.2 Algemeen besluit

In onderhavig rapport werd het ontwerp Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan voor het specifiek regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter Lanaken geanalyseerd vanuit het oogpunt externe veiligheid. De aandachtspunten en bijhorende voorstellen die in onderhavig rapport werden geïdentificeerd, kunnen opgenomen worden in de toelichtingsnota bij het RUP.

In het bijzonder wordt in een ruimtelijk veiligheidsrapport betreffende een bijkomend bedrijventerrein, aandacht besteed aan de mogelijke inplanting van Seveso-activiteiten op dit toekomstig industriegebied.

Uit de analyse blijkt dat het bedrijventerrein Lanaken potentie heeft tot inplanting van Seveso-activiteiten. Op basis van de zoneringkaarten, geeft de evaluatie aan dat Seveso- activiteiten op het bedrijventerrein Lanaken of delen ervan mogelijk zijn. Wel kan opgemerkt worden dat de mogelijkheden naar Seveso-activiteiten het grootst is in het centrale gedeelte van het bedrijventerrein. Een zone gelegen aan de noordwestelijke grens laat echter praktisch geen Seveso-bedrijvigheid toe. Ook kan opgemerkt worden dat de potenties naar activiteiten gerelateerd aan toxische gassen of toxische (vluchtige) vloeistoffen beperkt zijn.

Indien er binnen een straal van 450 meter van de windturbines een Seveso-bedrijf wordt ingeplant, dient er een aanvullende veiligheidsstudie uitgevoerd te worden voor de specifieke situatie.

Er dient aandacht besteed te worden aan eventuele domino-effecten die een in te planten bedrijf heeft op het LPG tankstation;

Met betrekking tot de milieurisico’s zijn twee aandachtspunten geïdentificeerd. Seveso- bedrijven op Lanaken, dienen aandacht te besteden aan mogelijke verontreiniging van het Albertkanaal tengevolge van bijvoorbeeld scheepsverladingen, verontreinigd bluswater,... . Gezien de dichte aanwezigheid van milieu relevante gebieden (grenzend aan het projectgebied in noordelijke richting) moeten eventuele bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein voldoende maatregelen treffen om ongevallen met effecten naar het milieu te vermijden en de gevolgen ervan te beperken.

SGS Belgium NV juli 2007 Deel 4/ pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport  Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGEN

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 1 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 1: ONTWERP GRUP...... 3 BIJLAGE 2 : KAARTENBUNDEL...... 4 BIJLAGE 3 : KANSCIJFERS...... 5 BIJLAGE 4 : SCHADE MODELLEN...... 6 BIJLAGE 5: SCHADEBEREKENINGEN...... 7 BIJLAGE 6 : GRAFIEKEN...... 8 BIJLAGE 7 : ZONERINGSKAARTEN...... 9

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 2 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 1: ONTWERP GRUP

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 3 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

^ _ a b d

^ _ a b c

i f

e f g

g j e

E F H I F K L

N O P Q I O O I O Q R Q F H I F K E U F O R W X X Y Z [ \ Z ]

^ _ a b c

i f

e f g

g j e

9 9 @

* ¦ !  ( ( ¨ ¤ © ,  ¦ £ ¤ © . £ © £   ( £ ¡ 0 ¡ £ ¤  2 3 ¨   £ ¤ ©         2 6 ( ¨ ¤ , 7 *  * : ; = 2 > ? ¡ £ £ ¤ © ( ¤ 2 * 7 B C  D

¡ £ ¤ ¦ ¨ ©             

l m m o p m q r s t u w r y p m q r s t w r p { | m u r } l o ~ q  }

   ¤      £     ¡ ¡  ¤

| €  ‚ ƒ € € ƒ € ‚ „ ‚ † ƒ ‡ € ˆ ‰ q Š ƒ €   ƒ ‡  q ƒ Š †  ’ ‚ ‰

ƒ ” • – ‚ r { ’ ˜ ’ ‡ € € ‡ l ’ – š ƒ „ › œ ~ • – € 

“

@

%  ¤    (   £ ¤ © ¡ £ £ ž  ž ¤  ¦ ! £ 0

* © ž  ¤    ( £   B Ÿ  ž  ¡  . = ( © ¤  ¤ ¢ £ Ÿ       ¤

      %  ( 

! £ 0 0 ¤ ¤ % ¨ ¤ Ÿ ž ¤  ¤ ¤ ¤ £ ¤ ©  ¦

¦ ! £ £ ¡  # $   

*  © ¡  ¤ B Ÿ  ž  ¡  . ¡ £ ¤ ¤  ¤ Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Gebied 1: ontginningsgebied Grenspaal 93 en Grenspaal 96

Artikel 1. Gebied voor winning van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 93 en Grenspaal 96’ en ‘talud kanaal RO’ met voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied en een nabestemming regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter 1.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. In zover noodzakelijk voor de ontginning van leem en/of de kwalitatieve inrichting in functie van de nabestemming van het gebied, is het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande ondergrondse transportleidingen eveneens toegelaten.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (enkele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (dubbele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werd in de overige delen van het gebied. 1.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. De volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - de afstand tot de bestaande vergunde bebouwing dient tenminste 15 meter te bedragen. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

1.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 3/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

1.4. Nabestemming specifiek regionaal bedrijventerrein met watergebonden karakter Deze nabestemming kan enkel gerealiseerd worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiezone voor het Cabergkanaal.

symbolische aanduiding 1.4.1. bestemming Het regionaal bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven van regionaal belang met watergebonden karakter. Het watergebonden karakter bestaat uit het gebruik van de waterweg voor het vervoer van een substantiële hoeveelheid basisgrondstoffen en/of (half) afgewerkte producten of uit het gebruik van het water als onderdeel van het productieproces. De hoofdactiviteit van de bedrijven zijn: 1. Productie en verwerking van goederen; 2. Verwerking en bewerking van grondstoffen met inbegrip van delfstoffen; 3. Op- en overslag, voorraadbeheer, groepage en fysieke distributie; 4. Logistiek complementaire en logistiek ondersteunende activiteiten inclusief exploitatie van interlokale en laad- en losinfrastructuur. Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein zijn toegelaten. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de productieactiviteit van individuele bedrijven zijn toegelaten voor zover deze activiteiten geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. De toonzalen mogen maximum 10% van de gelijkvloerse bebouwde oppervlakte innemen ongeacht op welk niveau de toonzalen worden ingericht en de toonzaaloppervlakte mag maximaal 500m² zijn. Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200m² vloeroppervlakte geïntegreerd in het bedrijfsgebouw zijn toegelaten. 1.4.2. inrichting Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact op de omgeving geminimaliseerd wordt. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning moet de nodige informatie bevatten over hoe de ontwikkeling van het bedrijventerrein gefaseerd dient te verlopen, in de noord-zuid richting, over hoe de impact op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 4/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de inrichtingsvoorwaarden.

1.5. Nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein Deze nabestemming kan enkel gerealiseerd worden onder voorbehoud van een schrapping van de reservatiezone voor het Cabergkanaal.

symbolische aanduiding 1.5.1. bestemming Het gemengd regionaal bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven van regionaal belang met de volgende hoofdactiviteiten: - Productie en verwerking van goederen - Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein zijn toegelaten. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de productieactiviteit van individuele bedrijven zijn toegelaten voor zover deze activiteiten geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. De toonzalen mogen maximum 10% van de gelijkvloerse bebouwde oppervlakte innemen ongeacht op welk niveau de toonzalen worden ingericht en de toonzaaloppervlakte mag maximaal 500m² zijn. Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200m² vloeroppervlakte geïntegreerd in het bedrijfsgebouw zijn toegelaten. De minimale perceelsoppervlakte bedraagt 5000m². Uitzonderingen zijn toegestaan voor: 1. Percelen met bestaande stedenbouwkundig vergunde bedrijfsgebouwen binnen de zone 2. Percelen met bedrijven die gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen verzorgen 3. Percelen met bedrijfsverzamelgebouwen 4. Een beperkt aantal percelen die omwille van de globale inrichting van het bedrijventerrein een kleinere terreinoppervlakte verkrijgen 1.5.2. inrichting Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact op de omgeving geminimaliseerd wordt. De volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - de ontwikkeling van het bedrijventerrein dient gefaseerd te verlopen, in de noord-zuid richting; - ten aanzien van de bestaande woningen dient een voldoende brede strook als visueel en akoestisch buffergebied ingericht te worden, zodanidg dat de hinder minimaal is; - de bufferstrook dient tevens een natuurverbindingsfunctie te vervullen. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning moet de nodige informatie bevatten over de impact op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de inrichtingsvoorwaarden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 5/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

aanduiding in overdruk Artikel 2. Reservatiestrook Cabergkanaal De aanleg, het onderhoud en de instandhouding van het Cabergkanaal en de nodige constructies voor de exploitatie ervan zijn vergunbaar.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 6/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 2: Ontginningsgebied Grenspaal 84

Artikel 3. Gebied voor winning van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 84’ en ‘Uitbreiding Grenspaal 84’ met voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied met overdruk natuurverweving 3.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft.

aanduiding in overdruk Het gebied aangeduid met deze overdruk (enkele lijn) kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk.

3.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - bij een afwerking op verlaagd niveau dient minstens 1,5 meter leem onontgonnen te blijven; - de plaatselijke teelaarde dient opnieuw aangebracht te worden; - het tracé van de Romeinse Baan wordt behouden en dient na ontginning opnieuw geïntegreerd te worden in het landschap; - de continuïteit van het langzaamverkeernetwerk langs het Albertkanaal dient behouden te blijven. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

3.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 7/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden. 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

3.4. Nabestemming 3.4.1. Bouwvrij agrarisch gebied met overdruk natuurverweving

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

aanduiding in overdruk Het gebied is een natuurverwevingsgebied waarbij de functies landbouw en natuurbehoud nevengeschikt zijn. In het als natuurverwevingsgebied (in overdruk) aangeduid gebied gelden volgende bijkomende bepalingen: 1. De voor de landbouw vermelde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden. 2. Het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies is niet toegelaten. 3. Alle werken, handelingen en wijzigingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 8/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

3.4.2. Natuurgebied

symbolische aanduiding Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu. Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur, het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden zijn toegelaten. Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijke milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

aanduiding in overdruk Art. 19 Buffer Tussen het gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen en de aangrenzende zones wordt een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en afstand. Enkel werken en handelingen in functie van de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten. Ten laatste in het plantseizoen volgend op het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning, na het in werking treden van dit ruimtelijk uitvoeringsplan, moet de zone voor buffer aangelegd en beplant zijn

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 9/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 3: Ontginningsgebieden Lafelt en Kesselt

Artikel 5. Ontginningsgebied ‘Kesselt’ en ‘Lafelt Zuid’ met voor- en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied 5.1. Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. In zover noodzakelijk voor de ontginning van leem en/of de kwalitatieve inrichting in functie van de nabestemming van het gebied, is het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande ondergrondse transportleidingen eveneens toegelaten.

aanduiding in overdruk Het gebied ten zuiden van de Helleweg, aangeduid met deze overdruk kan slechts aangesneden worden voor het winnen van leem nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de overige delen van het gebied zonder overdruk ten noorden van de Helleweg én nadat de optimale hoeveelheden leem gewonnen werden in de ontginningsgebieden “Grenspaal 93 en grenspaal 96” en “Grenspaal 84”.

5.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginnigsactiviteit: - bij een afwerking op verlaagd niveau dient minstens 1,5 meter leem onontgonnen te blijven, - de plaatselijke teelaarde dient opnieuw aangebracht te worden. - de afstand tot de bestaande vergunde woningen dient minimaal 15 meter te bedragen. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

5.3.Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 10/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

5.4. Nabestemming agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

aanduiding in overdruk Artikel 6. Bestaande leidingstraten In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de exploitatie en wijzigingen van ondergrondse transportleidingen en hun aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 11/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 4: Ontginningsgebied Membruggen

Artikel 7. Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Membruggen met voor- en nabestemming bouwvrij agrarisch gebied 7.1 Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. De ontginning dient gefaseerd te verlopen. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft. 7.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - minstens 1,5 meter leem dient onontgonnen te blijven; - de plaatselijke teelaarde dient, na ontginning, opnieuw aangebracht te worden; - tussen de ontginning en de bestaande vergunde woningen dient minstens 25 meter onontgonnen te blijven. Daarnaast moet aangegeven worden hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt en hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

7.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied 7.3.1. Algemene bepalingen

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 12/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

7.3.2. Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied is waterbeheersing een ondergeschikte functie. Werken, handelingen en wijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

7.4. Nabestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 13/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 5: Ontginningsgebied Werm

Artikel 8. Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen met voor- en nabestemming ‘bouwvrij agrarisch gebied ‘Werm’ 8.1 Bestemming ontginning van leem Het gebied is bestemd voor de ontginning van leem. Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het winnen van leem zijn toegelaten voor zover het tijdelijke infrastructuur betreft.

8.2. Inrichting Bij het ontginnen moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van de ontginning op het gebied en de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd aan de ontginningsactiviteit: - de ontginning is beperkt tot 3 meter onder het maaiveld; - ter hoogte van de lintbebouwing in het noorden dient een groenbuffer van minstens 10 meter breed aangelegd te worden, vooraleer de ontginning wordt aangevat; - de afstand tot de bestaande vergunde woningen dient minimaal 15 meter te bedragen. - de tijdelijke constructies dienen op een zodanige manier ingeplant te worden dat de hinder minimaal is, ze dienen gebundeld voor te komen en landschappelijk ingekleed te worden; De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor ontginning bevat de nodige informatie over hoe de ontwikkeling gefaseerd wordt, hoe de eindafwerking in functie van de nabestemming zal gebeuren, over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

8.3. Voorbestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Tot op het ogenblik van ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies en het aanplanten van hoogstamboomgaarden en bossen. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de voorbestemming en de latere ontginning niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;. 3. Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 14/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

8.4. Nabestemming bouwvrij agrarisch gebied

symbolische aanduiding Na ontginning is het gebied bestemd als bouwvrij agrarisch gebied voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 15/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 6: Te schrappen ontginningsgebied Grenspaal 88

Artikel 9. Golfterrein met overdruk natuurverweving ‘Grenspaal 88’ 9.1. Het gebied is bestemd voor de aanleg en exploitatie van golfterreinen. Andere sporten zijn toegelaten voor zover deze de realisatie van de bestemming van het gebied niet in het gedrang brengen. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de aanleg of exploitatie van golfterreinen en andere ermee verenigbare sporten zijn toegelaten.

Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid

9.2.

aanduiding in overdruk Het gebied is een natuurverwevingsgebied waarbij de aanleg en exploitatie van golfterreinen en natuurbehoud nevengeschikt zijn. In het als natuurverwevingsgebied (in overdruk) aangeduid gebied gelden volgende bijkomende bepalingen: 1. De voor de aanleg en exploitatie van golfterreinen vermelde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden. 2. Het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies is niet toegelaten. 3. Alle werken, handelingen en wijzigingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 16/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 7: Te schrappen ontginningsgebied Velm

Artikel 10. Agrarisch gebied ‘Velm’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten. Een landbouwbedrijfszetel mag enkel de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, evenals verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar landbouwbedrijf uitmaken. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 17/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 8: Te schrappen ontginningsgebied Wijer

Artikel 11. Bouwvrij agrarisch gebied ‘Wijer’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Artikel 12: Natuurgebied ‘Wijer’ 12.1. Algemene bepalingen Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu zijn toegelaten. Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijziging eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik, zoals het het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd recreatief verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 18/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

12.2. Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied zijn landbouw, bosbouw en waterbeheersing ondergeschikte functies. Werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 19/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 9: Te schrappen ontginningsgebied Kozen

Artikel 13: Bouwvrij agrarisch gebied ‘Kozen’ Het gebied is bestemd voor de landbouw. Natuurbehoud en landschapszorg, recreatief medegebruik en waterbeheersing zijn ondergeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten met uitzondering van het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies. Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; 2. de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 3. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; 4. het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 20/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 10: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Grenspaal 93-96

Artikel 14: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Grenspaal 93-96’ 14.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

14.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - Gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - Tussen de bestaande vergunde woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden, zodanig dat de hinder minimaal is. - De hoogte van de opslag dient beperkt te worden. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt wordt en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Artikel 15: Natuurgebied ‘Talud ter hoogte van de verwerkingseenheid Grenspaal 93-96’ 15.1 Algemene bepalingen Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 21/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden wordt, zijn volgende werken, handelingen en wijziging eveneens toegelaten: 1. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik, zoals het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd recreatief verkeer; 2. het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

15.2 Gebiedsspecifieke bepalingen Binnen dit gebied zijn landbouw, bosbouw en waterbeheersing ondergeschikte functies. Werken, handelingen en wijzigingen die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden, zijn toegelaten.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 22/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 11: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Kesselt

Artikel 16: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Kesselt’ 16.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen en substitutiegrondstoffen.

16.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - De gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - Tussen bestaande woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden zodanig dat de hinder minimaal is; - De stapelplaatsen dienen landschappelijk ingekleed te worden, door aanleg van een mimimaal 10 meter brede groenbuffer. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergend vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 23/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 12: gebeid voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen

Artikel 17 Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Spouwen’ 17.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

17.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - de gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving; - tussen bestaande vergungde woningen en de industriële activiteiten dient een groenbuffer aangelegd te worden zodanig dat de hinder minimaal is, het perceel 209f wordt volledig ingericht als groenbuffer; - de stapelplaatsen dienen landschappelijk ingekleed te worden, door aanleg van een mimimaal 15 meter brede buffer. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 24/25 Provincie Limburg - Gemeenten Bilzen, Hasselt, Hoeselt, Lanaken, Nieuwerkerken, Riemst en Sint-Truiden

Gebied 13: gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen Membruggen

Artikel 18: Gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen ‘Membruggen’ 18.1. Het gebied is bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. Beperkte vloeroppervlakten voor kantoren en voor toonzalen ondergeschikt en gekoppeld aan de activiteiten van het bedrijf zijn toegelaten voor zover ze geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. Kleinhandel is niet toegelaten. Volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten: 1. de tijdelijke opslag en op de verwerking van oppervlaktedelfstoffen; 2. de tijdelijke opslag van en groothandel in, hoofdzakelijk eigen, afgewerkte producten die voorkomen uit de oppervlaktedelfstoffen; 3. leemontginning voorafgaandelijk aan de inrichting als zone voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen.

18.2. Bij de inrichting van het gebied moet de ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van het bedrijf voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen op de omgeving geminimaliseerd worden. Volgende randvoorwaarden worden opgelegd: - De gebouwen en constructies dienen kwaliteitsvol geïntegreerd te worden in de omgeving - Een groenbuffer dient aangelegd te worden. De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning bevat de nodige informatie over de impact op de mobiliteit en verkeersleefbaarheid, over hoe het waterbergende vermogen van het gebied zo veel mogelijk wordt behouden en hoe het overstromingsrisico beperkt worden en over de toepassing van de inrichtingsbepalingen.

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00092_00001 Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften Oppervlaktedelfstoffenzone “Leem in Zuid-Limburg” 25/25 Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 2 : KAARTENBUNDEL

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 4 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

LEGENDE 13

12

Studiegebied

Projectgebied

Gemeentegrenzen

LANAKEN

11

MAASTRICHT

Kaart 1 : Weergave op de topografische kaart

BILZEN (HEES)  Schaal : 1 / 43000 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

Studiegebied - 2 km Projectgebied

Kaart 2: Projectie op het gewestplan

 Schaal : 1/45000 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling Bedrijventerrein Lanaken

K 1 Koppelingsgebied K1 14 ANTWERPEN Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 Bijzondere voorschriften betreffende hoogte van de gebouwen 28/10/1998 0111

2 Reservegebieden voor woonwijken 3/10/1979 0180

3 Gebieden voor service - residentie 3/10/1979 0131

4 Gemengde woon- en industriegebieden 3/10/1979 0110

5 Pleisterplaats voor nomaden of woonwagenbewoners 28/10/1998 0130

6 Oeverstrook met bijzondere bestemming 28/10/1998 0432

7 Vliegveld van Deurne 3/10/1979 1530

8 Bosgebieden met ecologisch belang 3/10/1979 0810

9 Golfterrein 28/07/1995 0431

10 Opspuitings- en ontginningsgebieden 3/10/1979 1210

11 Bijzondere reservatiegebieden 3/10/1979 0280

12 Bijzondere natuurgebieden 3/10/1979 0732

13 Speelbossen of speelweiden 3/10/1979 0731

14 Gemengd woon- en parkgebied 0114

15 Alternatieve reservatiegebieden 3/10/1979 0281

16 Bijzondere industriegebieden 3/10/1979 1030

Reservegebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote 17 3/10/1979 1181 ondernemingen

18 Zone met cultuurhistorische waarde 28/10/1998 1610

19 Gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied 28/07/1995 0210 Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

20L.O. Lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter 26/03/1996 1111

21 Gebied voor openbare nutsvoorziening, bedrijventerrein en groenzone 26/03/1996 1043

22 N Industriegebied met nabestemming natuurgebied 28/10/1998 1041

23 Gebied voor kleine niet-hinderlijke bedrijven en kantoren 28/07/1995 1112

24R.O. Regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 28/10/1998 1011

25 Agrarisch gebied met ecologisch belang 28/10/1998 0910

26 SO Gebied voor stedelijke ontwikkeling 28/10/1998 0132

27 Industriegebied met nabestemming woongebied 28/10/1998 1045

28NK Natuurgebied met bijzondere voorschriften voor de kleinijverheid 28/10/1998 0738

29 Researchpark 28/10/1998 1036

30RT Reservegebied voor sliblagunering 27/10/1998 1380

31 Bijzondere reservatiegebied met specifieke voorwaarden 27/10/1998 1534

17 HERENTALS - MOL Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 Agrarische gebieden met ecologisch belang 28/07/1978 0910

2 Bosgebieden met ecologisch belang 28/07/1978 0810

3 Stortgebieden 28/07/1978 1310

4 OO Opspuitings- en ontginningsgebieden 28/07/1978 1210

Reservegebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote 5 28/07/1978 1181 ondernemingen Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

6 Gebieden voor de vestiging van kerninstallaties 28/07/1978 1630

7 JC Gebieden voor jeugdcamping 28/07/1978 0430

8 Pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners 28/07/1978 0130

9 Reservegebied voor recreatie 28/07/1978 0480

10 AB Abdijgebieden 28/07/1978 0230

11 Golfterrein 7/02/1990 0431

12 M N Museumcentrum 7/02/1990 0737

13 L.O. Lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter 24/07/1996 1111 18 NEERPELT - BREE Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 Reservegebieden voor ambachtelijke uitbreiding 22/03/1978 1180

2 Industriegebied met bijzondere bestemming 22/03/1978 1031

3 Gebieden voor jeugdcamping 22/03/1978 0430

4 Agrarisch gebied met ecologisch belang 28/07/1995 0910

5 Stortgebied voor gepollueerde gronden 28/07/1995 1334

6 Reservegebieden voor industriële uitbreiding 28/07/1995 1080

7T Tijdelijk gebied voor gemeenschapsvoorziening 28/07/1995 0233

8O Zone voor opslagplaatsen 28/07/1995 1130 19 HASSELT - GENK Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 JC Gebieden voor jeugdcamping 3/04/1979 0430 Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

2 Agrarische gebieden met ecologisch belang 3/04/1979 0910

3 W Gebieden voor wachtbekken 3/04/1979 1631

4 Gebiedenen voor recreatiepark 3/04/1979 0412

5 Pleisterplaats voor nomaden of woonwagenbewoners 3/04/1979 0130

6 Reservegebieden voor industriële uitbreiding 3/04/1979 1080

7 Bezinkingsgebied 3/04/1979 1332

8 IS Industrie - stortgebieden 3/04/1979 1330

9 Reservegebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote on 3/04/1979 1181

10 Reservegebied voor recreatie 3/04/1979 0480

11 Zone voor handelsvestigingen 12/10/1988 1131

11 Gebied voor project 27/04/1994 1632

12 K Project - kerngebied 27/04/1994 1634

13 DK Project - dienstverlening - kerngebied 27/04/1994 1633

14 G Golfterrein 27/04/1994 0431

15

16 Uitbreidingsgebied voor stedelijke functies 30/04/1996 0182

17 T Transportzone 30/04/1996 1033

Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en 18 NO 30/04/1996 0234 natuurontwikkeling

C 19 T Tijdelijk ontginningsgebied met nabestemming bosgebied 1/06/1995 1231 Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

20 W Gebied voor wachtbekken met ondergeschikte waterrecreatieve functie 9/07/1996 1635

20 LIMBURGS MAASLAND Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 Gebieden voor jeugdcamping 1/09/1980 0430

2 Agrarische gebieden met ecologisch belang 1/09/1980 0910

3 Pleisterplaats voor nomaden of woonwagenbewoners 1/09/1980 0130

Reservegebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote 4 1/09/1980 1181 ondernemingen

5 Reservegebied voor recreatie 1/09/1980 0480

6 Uitbreiding van ontginningsgebied in waterwinningsgebied 1/09/1980 1282

7 Reservegebieden voor ontginning 1/09/1980 1280

8 Kleiontginningsgebieden 1/09/1980 1211

9 Reservegebieden voor kleiontginning 1/09/1980 1281

10 Bijzonder groengebied 1/09/1980 0734

11 Bosgebieden met ecologisch belang 1/09/1980 0810

C 12 T Tijdelijk ontginningsgebied 1/09/1980 1230

13KD Zone voor Koninklijk domein 10/07/1991 1636

14 C Ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling 14/09/1994 1212

15NO Zone voor natuurontwikkeling 1/12/1993 0710

16 Uitbreidingsgebied voor stedelijke functies 1/12/1993 0182

Uitbreiding van ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling e 17 NO 1/06/1995 1283 landbouw Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE 21 ST.TRUIDEN - Art. Nr. SYMBOOL NAAM DEF. CODE

1 Reservegebieden voor industriële uitbreiding 5/04/1977 1080

2KH Parkgebieden met semi - agrarische functie 5/04/1977 0510

3 O Opspuitingsgebied 5/04/1977 1331

4L.O. Lokaalbedrijventerrein met openbaar karakter 9/07/1996 1111

5 Landbouwgebied met culturele historische en/of estetische waarde 22/11/1995 0914

6 Woonaansnijdingsgebieden 22/11/1995 0183

7R.O. Regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 9/07/1996 1011

9 Agrarisch gebied met ecologisch belang 9/07/1996 0910 LEGENDE

13 Projectgebied

12 Studiegebied

Gemeentegrenzen Woonzones

School 18 Rusthuis BPA (*) Recreatiegebied (*)

1 12 2 (*) Niet alle aanwezige gebieden LANAKEN 3 zijn aangeduid op de kaart. Enkel deze relevant voor de analyse 7 11 8 zijn weergegeven.

4

14

13 MAASTRICHT

5 6

17 20 Kaart 3: Kwetsbare locaties 18 BILZEN (HEES) 15  Schaal : 1/46000 A4

16

Ruimtelijk Veiligheidsrapport op Planniveau Lanaken LEGENDE

vogelrichtlijngebied Habitatrichtlijn Region k e e b n Waterwegen le o M Gemeentegrenzen Studiegebied - 2 km

k e e b s A

t r a a v s m le il W - id u Uiterwaarden langs deLimburgse Z

s a a M k ee rt lb a ke a eu v ek gk s rbe an g nte L in Wi d in rb e V

l

a

a

n

a

k t r

e

b l

A

Overgang Kempen-Haspengouw

Kaart 4: Milieurelevante aspecten binnen het studiegebied

ter wa zer He  Schaal : 1/50000 A4

Ruimtelijk veiligheidsrapport Ontwikkeling Bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

Studiegebied - 850 m LPG tankstation No Window Windmolen

Spoorwegen Air liquide leidingen Wegen n.v.t. Hoogspanning n.v.t.

Projectgebied

Gemeentegrenzen

N78

1

Kaart 5: Externe gevaarsbronnen

 Schaal : 1/34000 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling Bedrijventerrein Lanaken Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 3 : KANSCIJFERS INSTALLATIES

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 5 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

BIJLAGE 3: KANSCIJFERS INSTALLATIES

1. INLEIDING

Onderstaande paragrafen vermelden voor de weerhouden installatie-onderdelen de te hanteren generieke faalkansen.

De faalkansen zijn afkomstig uit het Handboek Kanscijfers 2004 van AMINABEL-Cel VR (huidige LNE – Dienst VR) aan de erkende deskundige (verder kortweg HK2004 genoemd).

2. ATMOSFERISCHE OPSLAGTANKS

Atmosferische tanks zijn houders die geconstrueerd zijn om te werken bij relatief lage drukken (afhankelijk van de gebruikte constructiecode kan de inwendige max. overdruk variëren tussen 35 en 350 mbar).

Het HK 2004 schrijft voor dit installatie-onderdeel de volgende generieke faalkansen voor:

Tabel B-1: faalkansen atmosferische tanks

Scenario Atmosferische tank faaldata (/jaar) 10 mm lek 3,3.10-6 – 5,1.10-5 – 2,6.10-4 35 mm lek 1,9.10-7 – 1,8.10-5 – 1,9.10-4 100 mm lek 1,3.10-7 – 1,2.10-5 – 1,8.10-4 Uitstroming in 10 min 7,3.10-7 – 5,0.10-6 – 1,9.10-5 Breuk 7,3.10-7 – 5,0.10-6 – 1,9.10-5

3. DRUKHOUDERS

Drukhouders zijn houders waarvan de inwendige druk substantieel groter is dan 1 bar.

Onderstaande tabel vermeldt de te gebruiken generieke faalkansen voor drukhouders. Krachtens het HK2004 zijn deze cijfers toe te passen voor: % opslagvaten onder druk % procesvaten onder druk, zoals reactoren en distillatiekolommen

Tabel B-2: faalkansen drukvaten

Scenario Druktank faaldata (/jaar) 10 mm lek 2,7.10-6 – 1,3.10-5 – 4,1.10-5 35 mm lek 2,0.10-7 – 4,4.10-6 – 2,6.10-5 100 mm lek 3,3.10-8 – 3,0.10-6 – 2,3.10-5 Uitstroming in 10 min 4,4.10-7 – 6,2.10-6 – 2,9.10-5 Breuk 4,0.10-9 – 3,0.10-7 – 1,8.10-5

4. TANKWAGENS

Met betrekking tot het falen van een tankwagen tijdens het wachten of transport op het bedrijfsterrein worden onderstaande generieke faalkansen door het HK 2004 voorgeschreven.

Tabel B-3: faalkansen tankwagens

Scenario Druktankwagen Atmosferische tankwagen faaldata (/jaar) faaldata (/jaar) 10 mm lek 2,7.10-6 – 1,3.10-5 – 4,1.10-5 3,3.10-6 – 5,1.10-5 – 2,6.10-4 35 mm lek 2,0.10-7 – 4,4.10-6 – 2,6.10-5 1,9.10-7 – 1,8.10-5 – 1,9.10-4 100 mm lek 3,3.10-8 – 3,0.10-6 – 2,3.10-5 1,3.10-7 – 1,2.10-5 – 1,8.10-4 Uitstroming in 10 min 4,4.10-7 – 6,2.10-6 – 2,9.10-5 7,3.10-7 – 5.10-6 – 1,9.10-5 Breuk 4,0.10-9 – 3.10-7 – 1,8.10-5 7,3.10-7 – 5.10-6 – 1,9.10-5

5. FLEXIBELS EN LAADARMEN

Onderstaande tabel geeft de generieke faalkansen weer met betrekking tot flexibels en laadarmen, zoals voorgeschreven in het HK [2004].

Tabel B-4: faalkansen flexibels en laadarmen

Scenario Breuk Lekken* (per uur) (per uur) Vrijzetting laadarm van tankwagen, spoorwagon en schip 3.10-8 3.10-7 Vrijzetting flexibel van tankwagen, spoorwagon en schip 4.10-6 4.10-5 *lekdiameter = 0,1 flexibel- of laadarmdiameter en < 50 mm

6. LEIDINGEN

De belangrijkste manieren waarop procesleidingen falen zijn [HK2004]:

% externe lekken doorheen de leidingwand of –lassen % blokkering tengevolge van vervorming van de leiding of door obstructie van objecten in de leiding % onaanvaardbare vervorming of corrosie (zonder lekkage of blokkering)

De belangrijkste oorzaken van falen bij leidingen zijn van mechanische aard (meestal door combinatie van overbelasting en onaangepast ontwerp) en door corrosie. Men vermoedt dat corrosie aanleiding geeft tot veel kleinere lekken dan oorzaken van mechanische aard [HK2004].

De aanbevolen faaldata voor transportleidingen zoals voorgeschreven door het “Geactualiseerd Handboek Kanscijfers”, worden in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel B-5: faalkansen leidingen

Vrijzetting uit bovengrondse procesleiding Type lek Lekgrootte Voorwaardelijke kans Klein lek d* = 0,1 D** 2,8.10-7 L***/D Middelgroot lek d = 0,15 D 1,2.10-7 L/D Groot lek d = 0,36 D 0,5.10-7 L/D Breuk 2,2.10-8 L/D Vrijzetting uit ondergrondse pijpleiding

Type lek Lekgrootte Voorwaardelijke kans Barst d = 10 mm 5,4.10-8 Gat d = 0,5 D 2,3.10-8 Breuk 3.10-9 * equivalente diameter in millimeter van de lekopening ** diameter in millimeter van de pijpleiding *** lengte in millimeter van de pijpleiding

7. KANS OP ONTSTEKING

De ontstekingskansen worden gegeven in onderstaande tabel (Handboek Kanscijfers 2004). Met betrekking tot continue vrijstellingen wordt een onderscheid gemaakt in functie van het uitstroomdebiet.

Tabel B-6: ontstekingskansen

Uitstroomdebiet Vloeistof Continu [kg/s] Instantaan Directe Vertraagde [kg] ontsteking ontsteking <10 <1000 0,065 0,065 10-100 1,000-10,000 0,065 0,065 >100 >10,000 0,065 0,065

Uitstroomdebiet Gas Gas (laag reactief) (gemiddeld/hoog reactief) Continu [kg/s] Instantaan Directe Directe Vertraagde [kg] ontsteking ontsteking ontsteking <10 <1000 0,02 0,2 0,05 10-100 1,000-10,000 0,05 0,5 0,1 >100 >10,000 0,07 0,7 0,2

De ontstekingskansen voor UVCE en flash-fire kunnen worden bepaald aan de hand van onderstaande figuur van het VR-richtlijnenboek1.

1 VR-richtlijnenboek, opgesteld in opdracht van AMINAL-Afdeling AMINABEL (huidige LNE), 15/09/2005.

BIJLAGE 4: SCHADEMODELLEN

Met betrekking tot de risico’s voor de mens zijn de relevante schade-afstanden in het kader van de veiligheidsrapportering die afstanden waarop nog 1% kans op doding bestaat 2.

De overlijdenskans voor een individu door de blootstelling aan toxische producten (evenals door de blootstelling aan warmte of drukgolven) is evenwel niet zo eenvoudig te bepalen. Een veel gebruikte methode in de schade-analyse is het aanwenden van “probit-functies”. De probit (Probability Unit) is een normale verdeling met gemiddelde waarde 5 en standaarddeviatie gelijk aan 1. Via dergelijke probit-functies kan een eenvoudig verband gelegd worden tussen bepaalde karakteristieken van een ongeval en de schade die daardoor kan teweeg gebracht worden. In alle praktische gevallen is dit verband eenvoudig logaritmisch :

Pr = a + b . ln (Cn . t) met “Pr” de probitwaarde (en onrechtstreeks de kans op een bepaalde schade), “a” en “b” constanten die afhangen van het bestudeerde fenomeen en/of de betrokken stoffen en “Cn.t” een parameter die de intensiteit van de blootstelling weergeeft (bijvoorbeeld de ingeademde dosis). Een gedetailleerde bespreking van deze methodologie wordt teruggevonden in het “Groene Boek” 3. Indien een kans op doding van 1% wordt verondersteld, dient een probit- waarde van 2,67 gekozen te worden.

De blootstellingsduur die gehanteerd wordt voor de schadeberekeningen bedraagt krachtens het IPO4 20 seconden bij blootstelling aan warmtestraling. Hierbij wordt verondersteld dat de personen de blootstellingsduur weten te beperken door vluchtgedrag. Ingeval van vuurballen wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met de feitelijke brandduur (die doorgaans kleiner is dan 20 s).

2 Richtlijn Evaluatie Veiligheidsrapportering - Boek I : Leidraad voor het beoordelen van Veiligheidsrapporten / Bijlage III; AMINAL - K.U. Leuven; 28 maart 1993

3 Methoden voor het bepalen van mogelijke schade aan mensen en goederen door het vrijkomen van gevaarlijke stoffen (“Groene Boek”) - Hoofdstuk 5 : Inventarisatie en bewerking van toxiciteitsgegevens; Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen - CPR 16; Voorburg; Eerste Druk 1990

4 Handleiding voor het opstellen en beoordelen van een Extern Veiligheidsrapport (EVR) - Deel III : Instructie voor het opstellen van een EVR - Bijlage III/3.4 : Methodiek voor QRA; Interprovinciaal Overleg IPO; Den Haag; April 1994

b Branden

Voor letaliteit tengevolge van koolwaterstofbranden wordt de volgende probit-functie gebruikt (bron : "Groene Boek") :

Pr = - 36,38 + 2,56 ln(t.q4/3) met t in seconden en q in W/m². Deze functie houdt geen rekening met de beschermende invloed van kleding of met het vluchtgedrag. Indien voor de kans op lethaal letsel een waarde van 1% wordt vooropgesteld, dient een probit van 2,67 gekozen te worden. De blootstellingsduur wordt gelijk gesteld aan 20 seconden. Rekenend met deze blootstellingsduur bedraagt de kans op lethaal letsel 1% indien de thermische belasting 9,8 kW/m² bedraagt. b Overdrukken

Er bestaat een algemene overeenstemming dat de letaliteit als gevolg van een luchtschok wordt bepaald door de indirecte gevolgen van de luchtschok. Een menselijk lichaam is veel beter beschermd tegen overdrukken dan een constructie, maar is zeer slecht bestand tegen de impact van de brokstukken of fragmenten. Juist de bij lagere overdrukken ontstane schade aan gebouwen veroorzaken voor de mens gevaarlijke brokstukken en (glas)fragmenten.

Overlijden als gevolg van de directe inwerking van de luchtschok en overlijden als gevolg van meesleuren en een eventuele botsing treden alleen op bij hoge overdrukken. Dergelijke hoge overdrukken zullen alleen vlakbij de explosiebron aanwezig zijn waardoor deze effecten in een externe veiligheidsrapportage van minder belang zijn.

Vooral belangrijk zijn de modellen waarmee de schade aan constructies kan worden bepaald en vervolgens modellen die de letaliteit bepalen. De beschikbare modellen voor het bepalen van schade aan constructies als gevolg van de luchtschok zijn voornamelijk gebaseerd op casuïstiek en algemene indrukken. De brokstukken en fragmenten die daarbij ontstaan, kunnen niet in voldoende detail worden gekwantificeerd om de beschikbare specifieke letaliteitsmodellen voor brokstukken en fragmenten toe te passen. Ook voor het verband tussen schade aan constructies en letaliteit moet daarom worden uitgegaan van de globale informatie die bestaat vanuit de casuïstiek. Een mogelijk uitzondering daarbij vormen glasscherven. De beschikbare probitfunctie, die weliswaar gebaseerd is op zeer beperkte experimentele gegevens, kan worden toegepast in specifieke situaties.

Van belang voor externe veiligheidsberekeningen is de letaliteit bij lage overdrukken. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in het algemeen van wordt uitgegaan dat de 1%- letaliteitsgrens ligt bij overdrukken tussen de 3 à 7 kPa. Het is niet mogelijk die grens nauwkeuriger te bepalen op basis van de huidige gegevens.

De keuze van de beschikbare tabellen die overdruk en schadeniveau en vervolgens letaliteit relateren, kan alleen gebaseerd zijn op de impressie die overblijft na het vergelijken en becommentariëren van die modellen. Hieruit komt naar voren dat het model uit de Richtlijn Evaluatie Veiligheidsrapporten het meest complete is en waarschijnlijk het best de werkelijkheid zal benaderen. In combinatie met de specifieke modellen voor 'longletsel' en 'meesleuren' wordt de letaliteit voor personen binnen en buiten op het momenteel best haalbare wijze bepaald.

Samenvattend kan gesteld worden dat de 1% letaliteitsgrens gelegen is bij een overdruk van 40 mbar. b Brokstukken en fragmenten

De specifieke modellen voor deze effecten gaan er van uit dat de persoon getroffen wordt door een brokstuk of een fragment waarvan enkele parameters gekend zijn. Voor een brokstuk is dat de massa en de impactsnelheid, voor een fragment is dat een vormfactor. Voor een dergelijke situatie kan vervolgens de kans op overlijden worden berekend. Voor risicoberekeningen in het kader van externe veiligheid is de op een dergelijke wijze berekende kans waarschijnlijk zeer conservatief. De kans om getroffen te worden door een brokstuk of een fragment wordt immers gelijk gesteld aan 1. Voor een realistischer inschatting dient de brokstuk- of fragmentverdeling gekend te zijn. Op basis hiervan kan een waarschijnlijkheid worden bepaald van de trefkans van een persoon door een brokstuk of een fragment waarvan de vereiste parameters bekend zijn.

Gesteld is dat het aantal brokstukken en fragmenten bij een industriële explosie zodanig klein is dat de kans op treffen te verwaarlozen is bij het bepalen van de risico's. Dientengevolge zal het letale risico tengevolge van directe brokstukken en fragmenten, afkomstig van de omhulling waarbinnen de explosie plaatsvindt, verwaarloosbaar klein zijn.

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 5 : METHODIEK

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 7 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

NOTA:

METHODIEK RUIMTELIJKE VEILIGHEIDSRAPPORTAGE

SGS Belgium NV Environmental Services Polderdijkweg 16 – Haven 407 B-2030 Antwerpen

Tel: 03/545.87.50 Fax: 03/545.87.69 datum: juli 2007

INHOUDSTAFEL

1. METHODIEK RUIMTELIJKE VEILIGHEIDSRAPPORTAGE...... 1

1.1 INLEIDING TOT EXTERNE VEILIGHEID...... 1 1.1.1 MENSRISICO’S...... 1 1.2 TOEPASSING IN EEN RUIMTELIJK VEILIGHEIDSRAPPORT ...... 4 1.2.1 INLEIDING...... 4 1.2.2 SYSTEMATIEK ...... 4 1.2.3 UITWERKING SYSTEMATIEK – NIEUWE BEDRIJVENTERREINEN...... 5 1.2.3.1 Keuze van gevaarlijke producten ...... 5 1.2.3.2 Keuze van installaties...... 6 1.2.3.3 Risicoberekeningen...... 7 1.2.4 ZONERINGSMETHODIEK ...... 8 1.2.4.1 Inplantingslocatie op basis van specifieke zoneringskaarten...... 11 1.2.4.2 Inplantingslocatie op basis van generieke risicoberekeningen...... 12

Figuur 1: criteria voor het groepsrisico 3

Tabel 1: criteria voor het plaatsgebonden risico 2 Tabel 2: modelleringsproducten met betrekking tot de risicoberekeningen 6 Tabel 3: Criteria met betreffende het plaatsgebonden risico van Seveso-inrichtingen 7 Tabel 4 : Plaatsgebonden risico voor opslagmagazijnen 16

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1. METHODIEK RUIMTELIJKE VEILIGHEIDSRAPPORTAGE

1.1 INLEIDING TOT EXTERNE VEILIGHEID Het al dan niet aanvaardbaar zijn van de inplanting (of ontwikkeling) van een Seveso-bedrijf, is afhankelijk van het extern veiligheidsrisico. Enerzijds zal het extern veiligheidsrisico bepaald worden door de risicobronnen die aanwezig zijn op het terrein van het betreffende bedrijf en anderzijds van de aanwezigheid van schadedragers (in het bijzonder de aandachtsgebieden1) in de omgeving van het bedrijf. Algemeen kan worden gesteld dat de analyse in het kader van externe veiligheid bestaat uit drie grote delen:

 Mensrisico’s;  Milieurisico’s;  Externe gevarenbronnen;

In onderstaande paragrafen wordt de invulling van de analyses van mensrisico’s besproken.

1.1.1 Mensrisico’s

De analyse van de externe mensrisico’s als gevolg van industriële activiteiten gebeurt in Vlaanderen door middel van een kwantitatieve risicoanalyse. In deze studie worden niet alleen de risico’s voor individuen geanalyseerd, maar eveneens de impact van zware ongevallen op de samenleving als gevolg van het ontwrichtende effect van een ramp met een groot aantal slachtoffers.

De berekening resulteert in twee risicoparameters :

% plaatsgebonden risico het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats dat een continu aanwezig gedachte persoon die onbeschermd is, overlijdt als gevolg van een zwaar ongeval met die activiteit. Doorgaans worden de punten met een gelijk plaatsgebonden risico met elkaar verbonden en op een kaart weergegeven als IsoRisico Contouren (IRC).

% groepsrisico het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen overlijdt bij een zwaar ongeval met de betrokken activiteit. Dit risico wordt weergegeven in een grafiek (de zogenaamde “fN-curve”) waarin op de horizontale as het aantal slachtoffers (N) is uitgezet en op de verticale as de cumulatieve frequentie (f) op dat aantal slachtoffers.

1 Aandachtsgebieden zoals gedefinieerd in het Besluit van de Vlaamse Regering “houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage” (BS 19/06/2007)    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 1 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

Beide parameters dienen in Vlaanderen te voldoen aan bepaalde criteria. In onderstaande tabel worden de risicocriteria voor het plaatsgebonden risico weergegeven.

Tabel 1: criteria voor het plaatsgebonden risico

Locatie IRC (Risico.jaar-1) Grens van de inrichting 10-5 Gebied met woonfunctie 10-6 Gebied met kwetsbare locatie 10-7 (scholen, hospitalen, rust en verzorgingstehuizen.)

 Als een gebied met woonfunctie wordt bedoeld:

1) de woongebieden bepaald volgens artikels 5 en 6 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp- gewestplannen en gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden vastgesteld in de ruimtelijke uitvoeringsplannen in toepassing van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening; 2) groepen van minstens 5 bestaande, niet onteigende of in onteigeningsplannen opgenomen wooneenheden, die een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen (maximale afstand van 50 m tussen de gebouwen)2, in andere gebieden dan deze vermeld in 1).

Op te merken is dat individuele of wijd verspreide woningen, zoals geïsoleerd gelegen landbouwwoningen, en conciërgewoningen niet gevat zijn door deze definitie.”

De gebieden met woonfunctie zoals bedoeld onder punt 2 van bovenstaande definitie, worden in dit rapport zonevreemde woningclusters genoemd.

 Als een Kwetsbare locatie wordt bedoeld:

alle terreinen waarop zich scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen bevinden

2 Volgens de definitie van LNE, Dienst Veiligheidsrapportering (zie http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/algemeen/definities)    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 2 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

Het criterium voor de groepsrisicocurve voor Seveso-inrichtingen wordt weergegeven in de onderstaande figuur. De criteria voor het groepsrisico zijn weergegeven als een lijn in de grafiek waaronder het aanvaardbare gebied is gesitueerd.

Figuur 1: criteria voor het groepsrisico

Cumulatieve frequentie (per jaar)

1.00E-03

1.00E-04

1.00E-05

1.00E-06

1.00E-07

1.00E-08

1.00E-09

1.00E-10

1.00E-11 1.00E+00 1.00E+01 1.00E+02 1.00E+03 1.00E+04 ( aantal slachtoffers)

In het kader van een kwantitatieve risico-analyse voor Seveso-bedrijven wordt eveneens een studie gemaakt van de omliggende populatie (in het bijzonder de aandachtsgebieden) en dit ten behoeve van de bepaling van het groepsrisico. Aandachtsgebieden van belang voor het groepsrisico zijn :

 gebieden met woonfunctie (definitie : zie hoger)

 Kwetsbare gebieden (definitie : zie hoger)

 door het publiek bezochte gebouwen en gebieden:

Gebouwen en gebieden (inclusief recreatiegebieden), waarbij de gemiddelde aanwezigheid minstens 200 personen per dag is of waarbij op piekmomenten minstens 1000 personen aanwezig zijn (recreatiegebieden, sportstadia,...);

 personenvervoer. Evenwel dient opgemerkt te worden dat ervaring leert dat het personenvervoer zelden een probleem oplevert in het kader van het groepsrisico, bijgevolg wordt dit niet verder opgenomen in het RVR.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 3 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1.2 TOEPASSING IN EEN RUIMTELIJK VEILIGHEIDSRAPPORT

1.2.1 Inleiding

In onderhavige paragraaf wordt een methodiek uiteengezet die de mogelijkheid biedt om toekomstige ontwikkelingen van Seveso-activiteiten te evalueren vanuit het oogpunt externe veiligheid. Het betreft een stapsgewijze selectiemethodiek van een mogelijke inplantinglocatie voor Seveso-inrichtingen bij investeringen.

Deze methodiek heeft als doel, de bevoegde diensten een hulpmiddel te geven om voldoende ruimtelijke scheiding te handhaven tussen risicobronnen (Seveso-activiteiten) en potentiële schadedragers (aandachtsgebieden).

1.2.2 Systematiek

In paragraaf 1.1.1 werd de kwantitatieve risico-analyse zoals deze vandaag gebruikt wordt in veiligheidsrapportage toegelicht. Zoals reeds gesteld resulteert deze risico-analyse in de kwantificatie van twee risicoparameters, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De definitie van deze parameters en bijhorende criteria zijn weergegeven in paragraaf 1.1.1 van onderhavige bijlage.

Het al dan niet aanvaardbaar zijn van de inplanting (of ontwikkeling) van een Seveso-bedrijf, is afhankelijk van de parameters die het extern veiligheidsrisico bepalen. Enerzijds zal het extern veiligheidsrisico bepaald worden door de risicobronnen die aanwezig zijn op het terrein van het betreffende bedrijf en anderzijds van de aanwezigheid van schadedragers (aandachtsgebieden) in de omgeving van het bedrijf.

Opgemerkt dient te worden dat in onderhavig rapport zowel een evaluatie dient te gebeuren van nieuwe bedrijventerreinen als een evaluatie van nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van bestaande Seveso-activiteiten. Deze laatste evaluatie zal geschieden op basis van de gegevens verkregen via de kennisgeving en veiligheidsrapporten (OVR of SWA-VR)3 van het betreffende bedrijf. Op basis van de voorspelde bewoning/aanwezigheid en locatie van de nieuwe ontwikkeling zal dan de impact hiervan op het extern risicobeeld van het betreffende bedrijf geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal gebeuren voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico.

Met betrekking tot de evaluatie van de potentie van een nieuw bedrijventerrein tot huisvesting van Seveso-activiteiten, zal omwille van berekeningstechnische redenen de methodiek gebruik maken van de risicoparameter het plaatsgebonden risico en de bijhorende criteria. Deze parameter heeft als voordeel dat het berekende plaatsgebonden risico onafhankelijk is van de

3 Seveso-plichtige bedrijven dienen zich kenbaar te maken door middel van een kennisgeving, zoals voorgeschreven wordt door de Seveso-richtlijn. VR-plichtige Seveso-activiteiten dienen in Vlaanderen eveneens een omgevingsveiligeheidsrapport (OVR) en een SWA-VR te laten opmaken waarin ondermeer de externe risico’s tengevolge van de inrichting worden bepaald en geëvalueerd.    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 4 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

aanwezige populatie, maar enkel beïnvloed wordt door de risicobronnen aanwezig op het Seveso-bedrijf.

Aangezien installaties in veel variaties kunnen voorkomen dient de voorgestelde methodiek flexibel te zijn zodat een variatie aan potentiële activiteiten geëvalueerd kunnen worden. De systematiek is bijgevolg gebaseerd op het berekende plaatsgebonden risico voor generieke installaties en stoffen. Op basis van deze berekeningen zal een methodiek beschreven worden om een scheidingsafstand te bepalen tussen het betreffende bedrijf en de mogelijke schadedragers. De scheidingsafstand wordt gedefinieerd als de maximale afstand die gerespecteerd moet worden tussen de perceelsgrens van de risicobron (bv het bedrijf) en de perceelsgrens van de schadedrager.

1.2.3 Uitwerking systematiek – Nieuwe bedrijventerreinen

Zojuist werd besproken dat de systematiek in het kader dit rapport gebaseerd wordt op het plaatsgebonden risico van generieke installaties en stoffen. Met betrekking tot de ongevalscenario’s en generieke installaties wordt uitgegaan van de generieke faalscenario’s met bijhorende kans van optreden zoals beschreven in het Handboek Kanscijfers 2004.

Met betrekking tot de inhoud van de installaties spreekt het voor zich dat elke stof op zich een ander gevaarsgraad met zich meebrengt. Enkele belangrijke parameters die dit inherent gevaar bepalen zijn de dampspanning, het vlampunt, de toxiciteit,... . Ten behoeve van de generieke risicoberekeningen zullen een aantal productcategorieën gedefinieerd worden met elk een representatief product.

1.2.3.1 Keuze van gevaarlijke producten

Zoals in voorgaande paragraaf werd besproken, worden de externe veiligheidrisico’s van een risicobron medebepaald door de inherente gevaarseigenschappen van het betreffende product.

Ten behoeve van de risicoberekeningen worden volgende productcategorieën in beschouwing genomen:

% toxische gassen; % toxische vloeistoffen; % brandgevaarlijke gassen; % brandgevaarlijke vloeistoffen; % ontplofbare stoffen;

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 5 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

Voor elke categorie wordt een stof gekozen, waarmee de berekeningen zullen uitgevoerd worden. Deze stoffen werden gekozen op basis van volgende parameters:

% het dient een gevaarlijke stof/product te betreffen die onder het toepassingsgebied van de Seveso-II richtlijn valt. % De toxicologische en fysico-chemische eigenschappen van het product moeten bekend zijn. % De stof dient opgenomen te zijn in de gehanteerde modellen. % De gekozen stof dient representatief te zijn voor de betreffende gevaarscategorie, omwille van bijvoorbeeld het veelvuldig voorkomen in de industrie,... . % Risicoberekeningen met de gekozen stof dienen aanleiding te geven tot een conservatief risicobeeld voor de betreffende categorie. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de methodiek voorziet in de aanpassing van de scheidingsafstanden op basis van de inherente eigenschappen van producten. Zo kan bijvoorbeeld voor explosieven het TNT equivalent mee in rekening worden gebracht, zodanig dat een evaluatie wordt uitgevoerd voor stoffen met een zeer hoge explosieenergie, geen onderschatting van het risico wordt gemaakt. Dit geldt tevens voor de inherente toxiciteit van producten.

De gehanteerde producten worden in onderstaande tabel samengevat:

Tabel 2: modelleringsproducten met betrekking tot de risicoberekeningen

Productcategorie Modelleringsproduct Toxische gassen Chloor Toxische vloeistoffen Broom Brandgevaarlijke gassen Propaan Brandgevaarlijke vloeistoffen Pentaan Ontplofbare stoffen TNT (trinitrotolueen)

1.2.3.2 Keuze van installaties

In het Handboek Kanscijfers worden voor verschillende type-installaties representatieve faalscenario’s met bijhorende kansen van optreden weergegeven. Opgemerkt kan worden dat de installaties met belangrijke hold-up (opslaghouders, reactoren, kolommen) kunnen opgedeeld worden in drukinstallaties en installaties die werken onder atmosferische druk.

De kansen van drukinstallaties zoals drukvaten, reactoren, drukkolommen zijn in het Handboek Kanscijfers (2004) gelijk. Rekening houdend met voorgaand gegeven, wordt in de systematiek geen onderscheid gemaakt tussen een drukvat dat dienst doet als opslagtank of een drukvat dat dienst doet als reactor. Een zelfde werkwijze wordt gehanteerd voor atmosferische installaties.

Het scenario kuipbrand vormt hierbij een uitzondering. Het Handboek Kanscijfers (2004) geeft immers kanscijfers voor het vervolgscenario kuipbrand op zich. In onderhavig rapport wordt voor het scenario kuipbrand het kanscijfer gehanteerd, dat opgegeven is voor een inkuiping met een licht ontvlambare vloeistof. Deze berekening is onafhankelijk van het aantal installatie- onderdelen die in de inkuiping zijn gesitueerd.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 6 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1.2.3.3 Risicoberekeningen

De risicoberekeningen zijn uitgevoerd volgens de vigerende richtlijnen van de Dienst Veiligheidsrapportage terzake.

Aan de hand van de resultaten van de risicoberekeningen werd telkens de maximale afstand tot een risicocontour bepaald. Deze afstanden werden voor elke productcategorie gecombineerd tot één of meerdere grafieken, die de functie tussen de afstand tot een individuele risicocontour en een bepaalde parameter (bv. Massa-inhoud, inherente toxiciteit, ...) weergeven.

Aan de hand van deze grafieken kan een inschatting gemaakt worden van de risicoafstand van een bepaalde schadebron. In het kader van onderhavig rapport werden risicoberekeningen uitgevoerd voor bijvoorbeeld een druktank gevuld met propaan en dit voor verschillende massa- inhouden. Aan de hand van de resultaten werden een grafiek (zie bijlage 6) samengesteld. Deze grafiek geeft de afstanden weer tussen de schadebron en de 10-6, 10-7 en 10-8-contour.

Zoals reeds besproken in paragraaf 1.1.1, worden er in het kader van veiligheidsrapportage in Vlaanderen volgende criteria gehanteerd met betrekking tot het plaatsgebonden risico van Seveso-inrichtingen:

Tabel 3: Criteria met betreffende het plaatsgebonden risico van Seveso-inrichtingen

Locatie IRC (risico/jaar) Grens van de inrichting 10-5 Gebied met woonfunctie 10-6 Gebied met Kwetsbare locaties 10-7

In het kader van onderhavig dossier worden enkel de criteria met betrekking tot de gebieden met woonfunctie en kwetsbare locaties gehanteerd.

Aan de hand van de nieuwe criteria, worden de scheidingsafstanden bepaald. Deze afstanden kunnen via de grafieken (zie bijlage 6) voor zowel gebieden met woonfunctie als kwetsbare locaties ingeschat worden.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 7 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1.2.4 Zoneringsmethodiek

In voorgaande paragrafen werd de systematiek uiteengezet die aan de basis ligt van de stapsgewijze zoneringsmethodiek voor Seveso-inrichtingen bij investeringen zoals deze voor een projectgebied toegepast wordt. In deze paragraaf zal de methodiek dusdanig besproken worden dat met een minimum aan voorkennis een eerste evaluatie kan gemaakt worden van mogelijke inplantinglocaties voor een Seveso-ontwikkeling binnen een industriegebied.

In deze uiteenzetting wordt een toelichting gegeven rond de bepaling van een geschikte locatie voor Seveso-activiteiten in een industriegebied. De toelichting zal opgesplitst worden in twee niveau’s, namelijk:

% Toetsing aan de specifieke zoneringskaarten :

Het bepalen van een inplantinglocatie aan de hand van zoneringskaarten opgemaakt in dit rapport. Deze kaarten zijn opgemaakt aan de hand van de methodiek zoals deze onder het volgende punt wordt bedoeld;

% Toetsing via algemene zoneringsmethodiek op basis van generieke risicoberekeningen :

Het bepalen van een inplantinglocatie aan de hand van de bepaling van scheidingsafstanden tussen de geplande Seveso-ontwikkeling en de omliggende schadebronnen (aandachtsgebieden) op basis van de generieke risicoberekeningen;

% Toetsing via een gedetailleerde QRA

Het niet voldoen aan de scheidingsafstanden bekomen uit voorgaande toetsingen betekent niet dat deze activiteit uitgesloten is, maar dat een gedetailleerde QRA moet aantonen of de criteria met betrekking tot externe veiligheid niet overschreden worden.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 8 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

De stapsgewijze methodiek kan als volgt schematisch voorgesteld worden:

Aanvraag tot inplanting van een Seveso-bedrijf

Toetsing van de aanvraag kansrijke zone aan de zoneringskaarten voor inplanting OK

Niet OK

Toetsing van de aanvraag aan de scheidingsafstand kansrijke zone OK bekomen via softwaretool voor inplanting http://asp.be.sgs.com/rvr

Niet OK

geschikte zone Verder studiewerk dmv Aanpassing OK Niet OK voor inplanting een gedetailleerde QRA aanvraag en/of locatie

Seveso-Hoge Drempel bedrijven dienen steeds een QRA uit te voeren in het kader van de SEVESO-wetgeving zelfs indien de zoneringskaarten de activiteit toelaten. Ook de Seveso- Lage Drempel bedrijven kunnen door de overheid een QRA opgelegd krijgen als onderdeel van een veiligheidsstudie. Voor de kansrijke zones worden geen knelpunten verwacht, m.a.w. er wordt verwacht dat er voldaan wordt aan de in Vlaanderen geldende criteria. Inrichtingen die ingeplant wensen te worden in de “geschikte zone” hebben reeds een QRA uitgevoerd waardoor deze zeker voldoen aan de in Vlaanderen geldende criteria.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 9 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

De resultaten van de methodiek dienen beschouwd te worden rekening houdende met volgende aandachtspunten:

% De methodiek is gebaseerd op het plaatsgebonden risico en houdt geen rekening met het groepsrisico en dus de populatiedichtheid in de omgeving van de betreffende locatie; % Mogelijke vorming van toxische rookgassen bij een brand, worden niet mee beschouwd in de zoneringsmethodiek; % De methodiek is gebaseerd op risicoberekeningen gebaseerd op generieke installaties en faalcijfers; % De methodiek werkt met productcategorieën waarbij voor elke categorie een representatief product gekozen werd. De keuze van een ander product zal andere resultaten weergeven. Bij de generieke risicoberekeningen wordt gewerkt met conservatieve representatieve producten (bv chloor en broom); % Indien meerdere gevarengroepen (brandgevaarlijk, explosief, toxisch,...) van toepassing zijn op die inrichting dient voldaan te worden aan de zone die voor elke groep de van toepassing zijnde hoeveelheid toelaat. % Voor de scenario’s m.b.t. ontvlambare vloeistoffen is gebruik gemaakt van de faalkans voor een kuipbrand met licht ontvlambare producten. Er wordt bijgevolg geen onderscheid gemaakt in P1, P2, P3 of P4-producten, zoals wel het geval is in het Handboek Kanscijfers.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 10 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1.2.4.1 Inplantingslocatie op basis van specifieke zoneringskaarten

Voor volgende groepen worden zoneringskaarten opgemaakt voor het projectgebied:

4 % Bovengrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Ondergrondse brandgevaarlijke gassen (propaan) % Brandgevaarlijke vloeistoffen (pentaan) % Toxische gassen (chloor) % Toxische vloeistoffen (broom) 5 % Opslagmagazijnen % Ontplofbare stoffen (TNT)

Opgemerkt dient te worden dat de zoneringskaarten een eerste inschatting geven en dat ze zijn opgemaakt op basis van voorbeeldproducten. Dit product staat in voorgaande opsomming tussen haakjes.

De zoneringskaarten zijn opgebouwd uit zones die aangeven wat de maximale aanwezigheid van een gevaarlijk product in de inrichting binnen die zone mag bedragen. Indien meerdere gevarengroepen (brandgevaarlijk, explosief, toxisch,...) van toepassing zijn op die inrichting dient voldaan te worden aan de zone die voor elke groep de van toepassing zijnde hoeveelheid toelaat.

Deze evaluatie van een inplantingslocatie kan gehanteerd worden in een eerste fase van een mogelijk project, waarbij slechts zeer algemene gegevens bekend zijn. Naarmate meer gegevens beschikbaar worden kan overgegaan worden naar de volgende stap.

4 de gehanteerde representatieve producten staan tussen haakjes. 5 Met betrekking tot opslagmagazijnen wordt geen representatieve stof gehanteerd, maar wordt het risico ingeschat op basis van aanwezige blussystemen en de maximale oppervlakte conform de Nederlandse PGS-15 methodiek.    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 11 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

1.2.4.2 Inplantingslocatie op basis van generieke risicoberekeningen

Zoals reeds gesteld zijn de zoneringskaarten een uitwerking van de algemene methodiek op basis generieke risicoberekeningen voor een bepaald gebied en rekening houdende met een aantal representatieve stoffen en hoeveelheden. De algemene methodiek voorziet in een verfijndere methode voor het bepalen van scheidingsafstanden die dienen gehandhaafd te worden tussen de aandachtsgebieden en Seveso-activiteiten. De scheidingsafstanden worden geschat op basis van de uitgevoerde generieke risicoberekeningen. Bij de bepaling van de scheidingsafstanden kan rekening gehouden worden met het aantal installaties en de toxiciteit van de stoffen.

In onderstaande paragrafen wordt voor elke productgroep besproken op welke wijze de minimale scheidingsafstand dient bepaald te worden tussen de inrichting en de omliggende schadedragers (woonzones en kwetsbare locaties). Indien meerdere productgroepen aanwezig zijn in de inrichting, dan dient voor elke productgroep de scheidingsafstand bepaald te worden. Vanzelfsprekend dient de grootste scheidingsafstand gehanteerd te worden. Het plaatsgebonden risico op grote afstand wordt meestal beïnvloed door één installatie. Opgemerkt dient te worden dat vanuit conservatief oogpunt de scheidingsafstand geldt van de bedrijfsgrens tot aan de grens van de schadedrager (woonzone of kwetsbare locatie). In werkelijkheid zal immers de risico-afstand gelden van de specifieke inplanting van de desbetreffende installatie en niet per definitie vanaf de bedrijfsgrens.

Indien een schatting dient te gebeuren van meerdere identieke installaties op dezelfde plaats op het terrein, dient rekening gehouden te worden met het feit dat de risico’s additief werken in het gebied waar de contouren elkaar overlappen. Hoe de risicocontouren worden beïnvloed is afhankelijk van de onderlinge opstelling van de betreffende installaties. Indien de installaties een zekere ruimtelijke scheiding vertonen, zal het additief werken van de risico’s slechts zeer beperkt zijn.

Gesteld kan worden dat in het hypothetische geval van 10 identieke installaties op dezelfde locatie, de risicocontour voor de inrichting met een factor 10 stijgt, m.a.w. de scheidingsafstand voor woonzones (10-6) voor 10 installaties zal gelijk worden aan de scheidingsafstand voor kwetsbare locaties (10-7) voor één installatie. Indien bijvoorbeeld 5 gelijkaardige installaties op eenzelfde locatie op het terrein aanwezig zijn, kan een interpolatie uitgevoerd worden tussen de 10-6 en 10-7-curve om de scheidingsafstand tot aan de woonzone te bepalen. Waarbij de 10-6- curve de afstand tot de woonzone geeft voor één installatie en de 10-7-curve de afstand geeft voor 10 installaties. Voor de kwetsbare locaties kan een analoge redenering gevolgd worden.

Deze methodiek geeft een schatting van de nodige ruimtelijke scheiding tussen een bepaalde Seveso-activiteit en aandachtsgebieden. Indien de gewenste inplantingslocatie volgens de zoneringmethodiek niet mogelijk is, kan overgegaan worden naar een gedetailleerd onderzoek. Op die manier kan nagegaan worden of door gebruik te maken van een kwalitatieve risico- analyse (QRA), het bedrijf zich toch niet op de betreffende locatie kan vestigen. Hierbij kan eventueel rekening gehouden worden met preventieve of beperkende maatregelen.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 12 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

6 BRANDGEVAARLIJKE GASSEN

Bijlage 6 grafiek 1 geeft aan de hand van de massa-inhoud van de installatie, de afstanden tot de betreffende individuele risicocontour. Het plaatsgebonden risico en dus de scheidingsafstand is afhankelijk van de massa-inhoud van de betreffende drukinstallatie. De minimale scheidingsafstand tussen een woonzone/kwetsbare locatie en een druktank met vloeibaar gemaakt gas (brandgevaarlijk) dient op grafiek afgelezen te worden op de curve 10-6 voor woonzones en 10-7 voor kwetsbare locaties.

Indien de tank ingeterpt wordt of ondergronds wordt geplaatst dienen de afstanden vermenigvuldigd te worden met een factor 0,65 (de verhouding tussen de IRC voor bovengrondse en ondergrondse houders met brandgevaarlijke gassen).

TOXISCHE GASSEN

Met betrekking tot toxische producten is naast de massa-inhoud eveneens de inherente toxiciteit naar inhalatie van belang. Alvorens een inschatting te kunnen doen van het risico van een installatie met een tot vloeistof verdicht toxisch gas, dient de massa-inhoud en de LC50,rat,4h van de betreffende stof gekend te zijn.

Aan de hand van deze LC50,rat,4h waarde kan de factor T uit onderstaande formule op grafiek 2 (bijlage 6) afgelezen worden. De factor M wordt afgeleid uit grafiek 3 (bijlage 6) en is afhankelijk van de massa-inhoud van de drukinstallatie. De factor A dient aangepast te worden aan de betreffende individuele risicocontour.

De scheidingsafstand wordt berekend aan de hand van onderstaande formule:

M T Y  A met:

Y : Afstand in meter tot de 10-x-contour M : Af te lezen op de betreffende 10-x -curve van grafiek 3 (bijlage 6) T : Af te lezen op de betreffende 10-x -curve van grafiek 2 (bijlage 6)

A : Afhankelijk van de betreffende contour A(10-6)= 690 voor 10-6-contour A(10-7)= 1920 voor 10-7-contour

6Ook installaties met vloeistoffen boven hun kookpunt vallen onder deze categorie.    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 13 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

BRANDGEVAARLIJKE VLOEISTOFFEN

De gevolgscenario’s met betrekking tot vrijstellingen van brandgevaarlijke vloeistoffen, worden bepaald door de oppervlakte van de vloeistofplas. De afstand tot de betreffende individuele contouren kunnen afgelezen worden in grafiek 4 (bijlage 6). Deze grafiek geeft de maximale afstand tot de betreffende individuele risicocontour in functie van de maximale plasoppervlakte (afstand vanaf het centrum van de plas). Indien de oppervlakte van de inkuiping niet gekend is, kan deze oppervlakte conservatief geschat worden via onderstaande formule. Hierin wordt verondersteld dat de kuipmuur een hoogte heeft van 1 meter:

V O  1m met:

O : plasoppervlakte in m² V : volume van de installatie in m³

TOXISCHE VLOEISTOFFEN

Net zoals voor de brandgevaarlijke vloeistoffen, is de oppervlakte van de vloeistofplas een bepalende factor in het verdampingsdebiet/effectafstand tengevolge van een vrijstelling. Indien de oppervlakte (inkuiping) niet gekend is, kan de maximale plasoppervlakte berekend worden via de formule die gegeven is in voorgaande paragraaf.

Naast de oppervlakte is de dampspanning en de toxiciteit naar inhalatie van het betreffende product bepalend voor de effectafstand. Teneinde deze twee parameters in rekening te brengen, dient de scheidingsafstand tussen de betreffende installatie en de individuele risicocontouren berekend te worden via onderstaande formule:

C OT Y  A met:

Y : Afstand in meter tot de 10-x-contour O : Af te lezen op de betreffende 10-x -curve van grafiek 5 (bijlage 6) T : Af te lezen op de betreffende 10-x -curve van grafiek 6 (bijlage 6) C : correctiefactor dampspanning C(25°C  kookpunt <50°C) = 1,44 C(50°C  kookpunt  100°C) = 1 C(100°C

A : Afhankelijk van de betreffende contour A(10-6)= 510 voor 10-6-contour A(10-7)= 950 voor 10-7-contour

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 14 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

7 ONTPLOFBARE STOFFEN

Het effect met betrekking tot ontplofbare stoffen is piekoverdruk en wordt bepaald door de inwendige energie van de betreffende installatie. De afstand tot de betreffende individuele contouren kan afgelezen worden in grafiek 7 (bijlage 6)8. Deze grafiek geeft de maximale afstand tot de betreffende individuele risicocontour in functie van het TNT-massa-equivalent.

Het Handboek Kanscijfers geeft geen kansen met betrekking tot het exploderen van ontplofbare stoffen. In het ‘Paarse Boek’ wordt een kans van 10-5/jaar gegeven met betrekking tot massale detonatie van een opslagplaats met explosieven. Indien deze kans gehanteerd wordt, kan aangenomen worden dat de 10-7-contour overeenkomt met de schadeafstand voor 1%-letaliteit.

MAGAZIJNEN

Producten worden niet alleen in opslagtanks opgeslagen, maar worden eveneens in magazijnen gestockeerd in kleine verpakkingen. Deze magazijnen kunnen ook een grote hoeveelheid aan gevaarlijke producten bevatten en kunnen eveneens een zwaar ongeval veroorzaken.

Ontplofbare stoffen in een opslagmagazijn kunnen in bepaalde omstandigheden detoneren. Het scenario ontploffing dient geëvalueerd te worden zoals besproken in voorgaande paragraaf ‘ontplofbare stoffen’.

Hoewel de producten doorgaans in relatief kleine recipiënten aanwezig zijn, kan een brand in een dergelijk magazijn, op een relatief korte tijd grote hoeveelheden aan toxische/schadelijke producten in de omgeving vrijzetten. In de Nederlandse Circulaire CPR-159 worden voor opslagmagazijnen van gevaarlijke stoffen (> 10 ton) en bestrijdingsmiddelen (> 400 kg), de afstanden tot de individuele risicocontouren 10-5/jaar en 10-6/jaar opgegeven.

7 Zelfde werkwijze geldt voor Organische peroxiden en Ammoniumnitraten- berekeningen. 8 Overdrukken tengevolge van explosies i.f.v. de reële explosiesterkte (Berghmans), Onderzoek van kwanticifering van het risico voor letale explosies bij industriële installaties 9 Circulaire CPR-15 van het Nederlandse Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Colleges van Gedeputeerde Staten en de Colleges van Burgemeesters en Wethouders dd. 27 oktober 1997 (ref. DGM/SVS/97560078)    SGS Belgium NV juli 2007 pagina 15 Eindrapport

Nota Methodiek Ruimtelijke VeiligheidsRapportage

Deze afstanden werden bepaald in functie van de oppervlakte van de brand evenals het aanwezige type brandbestrijding, en houden rekening met de volgende veronderstellingen :

% omzettingspercentage stikstof naar NO2 : 35% % globaal stikstofpercentage aanwezige stoffen : 1,5%

Op basis van bovenstaande veronderstellingen worden voor een ernstige magazijnbrand de volgende afstanden opgegeven in CPR-15.

Tabel 4 : Plaatsgebonden risico voor opslagmagazijnen

Opslagplaats met sprinklerinstallatie (Beschermingsniveau 1) Oppervlakte brand (m²) 1%-letaliteit (m) Afstand (m) tot IR = 10-5/jaar IR = 10-6/jaar IR = 10-7/jaar 600 90 < 2020 200 2500 300 20 50 250 Opslagplaats met brandweer cat.1 ter plaatse blussen (Beschermingsniveau 1) Afstand (m) tot Oppervlakte brand (m²) 1%-letaliteit (m) IR = 10-5/jaar IR = 10-6/jaar IR = 10-7/jaar 600 350 65 240 375 2500 350 65 240 450 Opslagplaats met interventie < 6 min. bedrijf- of overheidsbrandweer (Beschermingsniveau 2) Afstand (m) tot Oppervlakte brand (m²) 1%-letaliteit (m) IR = 10-5/jaar IR = 10-6/jaar IR = 10-7/jaar 600 380 70 250 375 2500 930 120 420 450

De gebruikte referentie geeft een indicatieve afstand voor de 10-7-contour met betrekking tot opslagplaatsen met een capaciteit van meer dan 10 ton. Deze waarde is opgenomen in voorgaande tabel.

   SGS Belgium NV juli 2007 pagina 16 Eindrapport

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 6 : GRAFIEKEN

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 8 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

1400 Grafiek 1: brandgevaarlijke gassen

1200

1000

800

1,00E-06 Afstand (m) 600 1,00E-07 1,00E-08

400

200

0 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 Massa (ton) 12000 Grafiek 2: toxische gassen - toxiciteit

11000

10000

9000

8000

7000

1,00E-06

T 6000 1,00E-07 1,00E-08 5000

4000

3000

2000

1000

0 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 5500 LC50 rat 4H (mg/m³) 8000 Grafiek 3: toxische gassen - massa

7000

6000

5000

M 4000

1,00E-06 3000 1,00E-07 1,00E-08

2000

1000

0 0 20 40 60 80 100 120 140 Ma ssa (ton)

140 Grafiek 4: brandgevaarlijke vloeistoffen - plasoppervlakte

120

100

1,00E-5 1,00E-6 80 1,00E-7 Afstand (m)

60

40

20 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 Plasoppervlakte (m²) 4000 Grafiek 5: toxische vloeistoffen - plasoppervlakte

3500

3000

2500

2000 1,00E-6 O 1,00E-7 1,00E-8 1500

1000

500

0 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 Plasoppervlakte (m²)

8000 Grafiek 6: toxische vloeistoffen - toxiciteit 7500

7000

6500

6000 1,00E-6 5500 1,00E-7 1,00E-8 5000

4500

T 4000

3500

3000

2500

2000

1500

1000

500

0 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 LC50-waarden (mg/m³)

10000 Grafiek 7: Ontplofbare producten

1000

100 1,00E-6

1,00E-7 Afstand (m)

10

1 1 10 100 1000 10000 100000 1000000 Massa-equivalent TNT (kg) Ruimtelijk Veiligheidsrapport Bedrijventerrein Lanaken

BIJLAGE 7 : ZONERINGSKAARTEN

   SGS Belgium NV juli 2007 Bijlage/ pagina 9 Projectnummer : 07.0017 Eindrapport

BIJLAGE 7 : ZONERINGSKAARTEN LEGENDE

< 2000 ton < 500 ton < 250 ton < 50 ton Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 1: Zonering van bovengrondse opslag van brandbare gassen

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 2000 ton < 500 ton < 250 ton < 50 ton Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 2: Zonering van ondergrondse opslag van brandbare gassen

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 10000 m² < 5000 m² Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 3: Zonering van brandbare vloeistoffen

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 10 ton < 5 ton projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 4: Zonering van toxische gassen (chloor)

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 500 m² < 250 m² < 100 m² Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 5: Zonering van toxische vloeistoffen (broom)

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 50 ton < 10 ton < 5 ton Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 6: Zonering van ontplofbare producten (TNT standaard)

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken LEGENDE

< 2500 m² interventie < 600 m² interventie < 2500 m² automatisch < 600 m² automatisch Projectgebied

1

No Window

MAASTRICHT

Kaart 7: Zonering magazijnen

 Schaal : 1/27500 A4

Ruimtelijk Veiligheidsrapport Ontwikkeling bedrijventerrein Lanaken