Inhoudstafel
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
INHOUDSTAFEL DANKWOORD I. INLEIDING. Bewijsmateriaal voor deze kant! Bewijsmateriaal voor de andere kant? Ontbrekend bewijsmateriaal. Indeling van het boek. De aanpak. II. HET MODERNE BEELD VAN WETENSCHAP EN RELIGIE. Het standaardbeeld van de wetenschap. Het verzamelen van feiten. Regelmatigheden en wetmatigheden. Van wetten tot theorieën. Het testen en verbeteren van theorieën. Een realistisch beeld van de wetenschap. Een beeld van religie. Relaties tussen theorieën. III. GODSBEWIJZEN. Het standaardbewijs van Anselmus. Plantinga's aanpassing van het standaardbewijs. Descartes, Leibniz and Hartshorne. Gödels poging. Godsbewijzen via vrije logica's. De overbodigheid van consistentie? Van logica naar weddenschappen via decisietheorie. Het tegenargument. Waarom het spreken over God noodzakelijk tegenstrijdig is. Waar God en de wiskunde elkaar raken: in het oneindige. Een tot weinig of niets leidende zoektocht. IV. PLAUSIBELE ARGUMENTEN. Het universum heeft een Genesis gekend. De structuur en de wetmatigheden die het universum kenmerken. Overwegingen in verband met symmetrie. Overwegingen in verband met determinisme. De waanzin van de quantummechanica. De orde van chaos. Logisch (in)determinisme. (In)determinisme: te veel en te weinig. Overwegingen in verband met causaliteit. Het antropisch principe. -1- Ontstaan en structuur van het (menselijk) leven. Is het leven bedoeld? Complexiteit versus eenvoud. Causaliteit versus teleologie. Zonder blauwdruk geen mens. Het ondoorgrondelijke van de mens. Wat met creationisten? Een gen voor religie? Poging tot afronden. V. GODS TUSSENKOMSTEN? Het statuut van mirakels. Mirakels à la Hume. Mirakels als overtredingen van de natuurwetten. Het bizarre domein van de para- en pseudowetenschappen. Imaginaire vleugels op lucht van illusies. VI. NIHIL NOVI SUB SOLE. Waar staan we nu? Het wurgende van de oneindigheid. Een alternatief op mensenmaat. Het bevrijdende van de eindigheid. Het leefbare van de eindigheid. Coda. BIBLIOGRAFIE REGISTER -2- DANKWOORD Het thema van dit boek is niet zonder gevaar. De inzet van alle betrokken partijen is groot. Gelovigen, agnosten en atheïsten, allen zullen deze tekst met een kritisch oog ontleden. De enige uitweg die een auteur in zo'n situatie heeft is het "uitproberen" van het onderwerp voor beperkte en geselecteerde publieken. Zij zijn het die ik wil danken voor hun lees- en luisterbereidheid. In de eerste plaats zijn dat de studenten van de Licenties Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel. Gedurende de academiejaren 1993- 1994 en 1995-1996 hebben zij, respectievelijk, een eerste onvolledige en een voorlopige eindversie van deze tekst met mij doorgenomen in de cursus Hedendaagse Wetenschapsfilosofie. Veel van hun commentaren en opmerkingen heeft zijn plaats gevonden in de definitieve eindversie. Niet alleen is een paar onvergeeflijke inhoudelijke blunders door hun waakzaamheid rechtgezet, maar ook de taal heeft hun volle aandacht gekregen. In de tweede plaats hebben enkelen in mijn directe omgeving de tekst gelezen en nuttige commentaar geleverd: Gustaaf Cornelis, Carlos Holvoet, Joke Meheus en Anne Nenquin. In de derde plaats heeft een aantal organisaties mij de kans gelaten om een paar thema's uit te proberen, hetzij in de vorm van een lezing, hetzij als deelnemer in een debat. Ik vermeld slechts de voornaamste: het Humanistisch Verbond, afdelingen Gent, Tervuren en Schoten; het Trefcentrum Derde Leeftijd in Antwerpen; Volkshogeschool Elcker-Ick, afde- lingen Antwerpen en Gent; de Volkshogeschool, afdeling Oostende; Oostvlaamse Volksho- geschool in Gent; vereniging Moritoen in Brugge; vzw Woord en Argument in Hasselt en de doctoraatsopleiding aan de Universiteit Antwerpen (in het kader van een cyclus over wetenschap en filosofie). Wat hun bijdrage ook is geweest, de verantwoordelijkheid voor het eindprodukt ligt, zoals het hoort, bij mij. Ik voeg er meteen aan toe: een tijdelijk eindprodukt. Want met deze tekst zal de discussie lang niet voorbij zijn. De boekentorens op mijn werktafel groeien in een snel tempo aan. Anderen zullen moeten volgen. Indien dit boek hun daartoe inspireert, dan is het, wat mij betreft, geslaagd. Oktober 1996 -3- I. INLEIDING. Waarom dit boek? Als student in de wijsbegeerte aan de Universiteit van Gent werd ik in de periode 1976-1979 geïntroduceerd in het logisch positivisme of het logisch empirisme, voornamelijk door Etienne Vermeersch. Wat de relatie(s) tussen wetenschap en religie betrof, was de zaak eenvoudig: er is géén relatie tussen beide. Wetenschappelijke beweringen hebben niets te maken met religieuze beweringen. Zo staat het in mijn geheugen gegrift. Zo staat het ook bij Alfred Ayer in zijn Language, Truth and Logic , de "bijbel" van het logisch empirisme (Ayer [1936], pp. 151-154). Het uitgangspunt van zijn overwegingen is de vraag of men zinvolle beweringen kan doen over God. Zijn redenering verloopt als volgt: (a) Het is uitgesloten dat men bewijst dat God (of een andere metafysische entiteit) bestaat. Want het bewijs daarvoor moet absoluut zeker zijn. Nu heeft elke redenering een aantal uitgangspunten, beweringen die men moet aanvaarden om de redenering te kunnen opbouwen. Derhalve moeten deze beweringen, de uitgangspunten, ook absoluut zeker zijn. Dat betekent dat onder de premissen zeker geen empirische beweringen kunnen voorkomen, want die zijn niet noodzakelijk betrouwbaar. Dus blijven alleen maar de logische zekerheden. Maar uit logische zekerheden - uitspraken van de vorm "Het regent of het regent niet" - kunnen geen uitspraken afgeleid worden die over het bestaan van iets spreken. Het is juist te beweren "God bestaat of God bestaat niet", maar hieruit kan onmogelijk met logische zekerheid worden afgeleid "God bestaat" ofwel "God bestaat niet". Vergelijk met het feit dat uit de correcte uitspraak "Het zal morgen regenen of het zal morgen niet regenen", niet kan worden afgeleid of we morgen onze paraplu al of niet nodig zullen hebben. Dus van godsbewijzen hoeven we niets te verwachten. (Een waarschuwing is op zijn plaats. Wat ik hier zit te verkondigen als evidente logische waarheden, zal in hoofdstuk III praktisch allemaal in twijfel worden getrokken, zodat de vraag naar een overtuigend godsbewijs helemaal ridicuul wordt.) (b) Het is ook uitgesloten dat het bestaan van God een bewering met een bepaalde waarschijnlijkheid zou zijn. In dat geval is de bewering "God bestaat" een mogelijke en geen noodzakelijke bewering. "God bestaat niet" heeft dan ook een kans om waar te zijn. Hoe hebben we die waarschijnlijkheid bekomen? Blijkbaar door te steunen op empirische bewerin- gen (en uiteraard niet op logische beweringen, want dan zijn we weer in (a)). Anders gezegd, het moet mogelijk zijn beweringen af te leiden uit "God bestaat" die empirische bewijsstukken kunnen opleveren voor dat bestaan van god. Het klassieke voorbeeld bij uitstek is de vaststelling dat de hele natuur op een prachtige wijze georganiseerd is en dus niet het resultaat van toeval kan zijn. Stel dan dat we in de natuur één of andere regelmatigheid observeren en dat we deze regelmatigheid toeschrijven aan god. Alle gevolgen die ik kan afleiden uit de regelmatigheid op zich zal ik ook kunnen afleiden uit de regelmatigheid op zich plus de be- wering dat God verantwoordelijk is voor die regelmatigheid. Wat heb ik gewonnen: niets. (c) Uit (a) en (b) volgt dat over God als metafysische, niet tot deze wereld behorende, entiteit niets te zeggen valt. Want ofwel is een uitspraak noodzakelijk waar of vals, ofwel is ze mogelijk waar of vals. Het eerste geval correspondeert met (a), het tweede met (b). Een be- langrijke gevolgtrekking voor Ayer is dat dit niet betekent dat we allemaal best atheïst worden. Want de atheïst die overtuigd is van het feit dat God niet bestaat, begaat dezelfde fout als de thest, namelijk het toekennen van een betekenis aan een uitspraak - "God bestaat" voor de één, -4- "God bestaat niet" voor de ander - die er helemaal geen heeft. De agnosticus gaat evenmin vrij- uit, want die is zelfs bereid om aan beide uitspraken een betekenis toe te kennen. Hij of zij is alleen niet bereid om te kiezen. Maar tussen tweemaal onzin kun je niet kiezen. (d) Uit al het voorgaande volgt dat er onmogelijk een conflict kan bestaan tussen wetenschap en religie. Wetenschap houdt zich bezig met empirisch controleerbare beweringen en, opdat er een conflict zou kunnen zijn, moet er minstens een logisch verband kunnen bestaan tussen wetenschappelijke beweringen en religieuze beweringen. Maar die laatsten zijn niet betekenisvol, dus is er geen logische relatie mogelijk en derhalve ook geen conflict. Men is geneigd hieraan toe te voegen: Quod erat demonstrandum . Ik bedoel, een dergelijke redenering lijkt de kracht van een wiskundig bewijs te hebben. Er is weliswaar geen sprake van een vreedzaam samenleven tussen wetenschap en religie, omdat het "samen" naar niets verwijst, maar op zijn minst waren alle conflicten duidelijk schijnconflicten. Als emotionele, psychologisch te verklaren, spirituele beleving (waar het verstand tijdelijk wordt "uitgeschakeld") was er evident niets op tegen om gelovige én wetenschapper te zijn. Al in 1936 schreef Ayer het volgende: "Het feit dat het recent modieus is geworden voor fysici zelf om sympathiek te staan tegenover religie is een element in het voordeel van deze hypothese [id est, de gedachte dat wetenschap de verwondering en verbazing ten opzichte van de wereld vernietigt]. Want deze sympathie voor religie is een aanwijzing voor het gebrek aan vertrouwen van de fysici zelf in de waarde van