Bekijk Online
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
1 Inleiding Onderwerp en methode Object van het onderzoek is de persoon Antoon Roosens, en meerbepaald de beschrijving van zijn militant leven alsook de inhoud van nagelaten geschriften. Het tijdbestek waarover deze thesis handelt, is de periode 1958 – 2003. Roosens wordt geplaatst in zowel de naoorlogse politieke geschiedenis van België, specifiek de Vlaamse Beweging en de radicaal-linkse groeperingen, en in de intellectuele tradities van het marxisme en nationalisme. Hij heeft zich evenwel nooit willen vastpinnen op partijpolitiek gebied, zijn kritiek was zowel gericht op de Volksunie (VU), Belgische Socialistische Partij (BSP) als Kommunistische Partij (KP). Dit verklaart ook grotendeels waarom de man voor het grote publiek totaal onbekend is. Het jaartal 1958 wordt als beginpunt genomen omwille van het feit dat Roosens zich voor de eerste maal manifesteerde als een organisatorisch brein in het Vlaamse, Brusselse milieu. Ook kan dat jaartal worden beschouwd als een cesuur binnen de Vlaamse Beweging: een nieuwe generatie progressieve en radicale flaminganten manifesteerden zich in talrijke niet-partijpolitieke organisaties. De voorafgaande periode kan als een catacombentijd worden omschreven, vermits de fascistische tendensen in de beweging tijdens het interbellum leidden tot de collaboratie met de nazistische bezettingsmacht. Deze nieuwe generatie wilde op militant alsook intellectueel gebied een definitieve streep trekken onder de autoritaire tendensen en verklaarde dat alleen het bevorderen van het democratisch ideeëngoed de Vlaamse kwestie kon helpen. De Volksunie zou in de jaren ‟50 en ‟60 daarentegen het VNV-verleden met zich meeslepen, vermits een aantal kopstukken en vele militanten uit de VNV-periode een thuishaven vonden in deze partij. De “generatie van „58” ontdekte een sociologisch vocabularium en instrumentarium om taalpolitieke problemen, zoals de taalgrens, te hertalen in een maatschappelijk conflictmodel, het 2 concept van de sociale taalgrens. Roosens had op deze evolutie zijn stempel gedrukt. Hij schreef in die periode voor progressieve Vlaamsgezinde bladen zoals Het Pennoen, levensbeschouwelijke pluralistische bladen zoals De Maand en gaf referaten in intellectuele voorhoede-organisaties zoals Stichting-Lodewijk de Raet. Hij kon zich binnen die netwerken manifesteren als één van de voormannen van het sociaalflamingantisme: de democratische stroming in de Vlaamse Beweging die ijverde voor politieke en economische emancipatie van het Vlaamse volk. De sociaalflaminganten waren ook de avant-garde op het gebied van de eis tot een federalistische staatsstructuur van België. Het sociaalflamingantisme was niet alleen een theoretische aangelegenheid. Roosens, zijn carrière startend als voorman van Vlaamsgezinde strekkingen in Brussel en Brabant, liet zich opmerken als secretaris van het Vlaams Komitee Brussel (VKB). Hij organiseerde onder andere de anti-talentellingenacties (1959) en had nauw contact met mensen uit het Vlaams Jeugdkomitee voor de Wereldtentoonstelling (VJW) en de Vlaamse Volksbeweging (VVB). Een belangrijk persoon uit deze periode en voornoemde organisaties was Staf Verrept, theoreticus van het blad Het Pennoen. Uit deze netwerken begon zich een sociaalflamingantische kern af te tekenen. Een belangrijk keerpunt was de oprichting van het Vlaams Aktiekomitee Brussel en Taalgrens (VABT) als koepelorganisatie van alle Vlaamse organisaties in het middenveld. Roosens, binnen het VABT als secretaris belast met de organisatorische uitbouw, verkreeg een nationale reputatie tijdens het organiseren van twee Marsen op Brussel (1961-1962) en de Mars op Antwerpen (1963). Het VABT was de voornaamste buitenparlementaire drukkingsgroep in België, die op een directe manier de communautaire regeringsonderhandelingen kon beïnvloeden. Deze Marsen waren het symbool van de meest militante periode in de naoorlogse geschiedenis van de Vlaams Beweging. Het was het VABT en niet de Volksunie dat de boventoon voerde in de eis om meer autonomie voor Vlaanderen te verkrijgen. De Mars op Antwerpen zou de geschiedenis ingaan als deels een sociaalflamingantisch symbool. Onder invloed van de Mouvement Populaire Wallon (MPW), gecreëerd door de syndicale voorman André Renard in februari ‟61, spiegelden Roosens en Verrept zich naar het eisenpakket van de wallinganten: federalisme en structuurhervormingen. Roosens stelde dat het Vlaamse volk niet alleen recht had op een politieke democratische staatsstructuur, maar dat het ook moest ijveren voor een economische democratie. 3 De Mars op Antwerpen was niet alleen een groot succes voor de sociaalflamingantische stroming, maar luidde tegelijk het verval in. Het VABT verdween snel van het toneel, de Volksunie brak door als belangrijkste speler op het Vlaamsgezinde politieke toneel en de VVB kende na ‟64 een neergang qua aantal leden en mobilisatiemogelijkheden. Roosens en Verrept, gesteund door ondermeer de CVP‟er Roger Bourgeois en de VU‟er Daniël Deconinck, besloten gesprekken te voeren met de Volksunie om een eventuele verruiming tot stand te brengen. Eind ‟64, na het mislukken van een eerste onderhandelingspoging, zouden Verrept, Bourgeois en Roosens zich omvormen tot de groep (niet partij) Vlaamse Demokraten. Ook deze groep werd geboycot door zowel Van der Elst, Schiltz en de rechtse fractie. De Vlaamse Demokraten hadden vervolgens getracht op eigen benen te staan, tevergeefs. In de tweede helft van de jaren ‟60 zouden zij snel opschuiven naar de radicaal-linkse vleugel, waarbij zij een enthousiaste respons vonden in de trotskistische beweging. Roosens trachtte in ‟67 de coördinatie van de gehele linkerzijde (links van de BSP) op poten te zetten binnen het Demokratisch Aktiekomitee (DAK). Dit mislukte, en de Vlaamse Demokraten besloten op te gaan met de Vlaamse trotskistische beweging in de organisatie Revolutionaire Socialisten (RS). Roosens kende ondertussen tevens een intellectuele evolutie: hij ontdekte in ‟65 de marxistische analysemethode waarvan hij gretig gebruik maakte om de Vlaamse problematiek in een nieuw daglicht te stellen. Hij werd opgemerkt als auteur van een aantal belangrijke artikelen in De Maand, Links, Rood, Richting, De Nieuwe en Het Pennoen. Hij was ook intern aanwezig in de structuren van deze bladen, uitgezonderd Links en De Maand, dat maakte dat hij kon rekenen op een uitgebreid netwerk om zijn theorieën en gedachten te kunnen verspreiden. Hij had contacten met verschillende belangrijke intellectuelen, Ernest Mandel en Jaap Kruithof waren geen onbekenden. Roosens zou zich in de periode 1977-2003 voornamelijk laten opmerken als een theoreticus. Hij keerde stilaan terug naar de Vlaams-nationale stal, en trachtte door middel van marxistische auteurs zijn nationalisme een linkse inhoud te verschaffen. Voornamelijk de Italiaanse marxist Gramsci kreeg speciale aandacht. Roosens schreef geen marxistische stukken in Gramsciaanse stijl, maar eerder een nationalistische invulling van zijn oude sociaalflamingantische ideeën met een gramsciaanse methodiek. Het was dankzij Roosens dat Gramsci in linkse middens 4 bekendheid verwierf, maar tegelijk werd hij in de late jaren ‟90 bekritiseerd omwille van zijn methodiek om Gramsci in het nationalistische kamp te steken. Hij verrichtte alvast een knap staaltje intellectueel denkwerk, maar bleef evenwel niet trouw aan de inhoud van Gramsci‟s geschriften. Hij zou deze ideeën verspreiden in het links Vlaams-nationaal blad Meervoud alsook in de klassieke linkse pers zoals het Vlaams Marxistisch Tijdschrift en Aktief (Masereelfonds). Roosens kan gerekend worden tot één van de meest bewonderenswaardige denkers op gebied van analyses met betrekking tot het probleem Brussel, de Belgische staat, de Vlaamse Beweging en de mondialisatie. Hij spendeerde enorm veel tijd aan het schrijven van artikels, was een begeesterende voorzitter van het Masereelfonds en was de drijvende kracht achter vele kleinere politieke initiatieven. De structuur van de thesis kent vier afzonderlijke gedeelten. Het werk wordt gesplitst op basis van een chronologische indeling. Vervolgens werd dit nogmaals ingedeeld naargelang de aard van zijn activiteiten, met andere woorden een militant en een intellectueel deel: 1. De eerste drie hoofdstukken hebben betrekking tot zijn handel en wandel in diverse milieus in de periode 1958-1970. De periode 1971-1976 wordt buiten beschouwing gelaten, vermits hij een (relatieve) sabbatperiode inlaste wegens professionele redenen. 2. Het vierde hoofdstuk beschrijft zijn intellectuele evolutie tussen 1958 en 1977. 3. Hoofdstukken vijf, zes, en zeven beschrijven zijn militant leven tussen de jaren 1977 en 2003. 4. Hoofdstukken acht, negen, tien, elf, en twaalf beschrijven elk een aspect van zijn latere wereldaanschouwing: België-Vlaanderen, diensteconomie, mondialisatie, Gramsci en de Europese Unie. De methodiek is tweeledig. De beschrijving van zijn militant leven werd behandeld op een structuralistische manier: Roosens wordt ingebed in de ideologische tijdsgeest. De evolutie van zijn denken is eerder beschreven volgens de combinatie analytisch-comparatief-deconstructief. De zoektocht naar bronnenmateriaal was een hels karwei. Het bronnenmateriaal in het Amsab en ADVN waren schaars en eerder contextueel. Het ADVN had voornamelijk materiaal ter beschikking dat betrekking had op de Vlaamse Demokraten (archieffonds F. Van der Elst), 5 VABT (niet-geïnventariseerde archieffonds L. Vranken, archieffonds VABT en archieffonds R. Lettens) en de Egmontperiode (Archieffonds R. Lettens en archieffonds R. Bourgeois). Het Amsab kon archiefstukken