Het Schoonste Land Ter Wereld
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het schoonste land ter wereld Renaat Braem bron Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld. Uitgeverij Kritak, Leuven 1987 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brae012scho01_01/colofon.php © 2008 dbnl / erven Renaat Braem 4 Met dank aan Francis Strauven Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld 7 Deel I Leren dromen Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld 9 29 augustus 1987. Ja, ik ben nu zevenenzeventig! Het is eigenaardig dat ik nu ik deze memoires schrijf de film van mijn leven zie afrollen, het ene beeld na het andere, maar soms zie ik ook alle beelden - ieder eigenlijk een kleine snede tijd en ruimte - tegelijk en naast elkaar. Het lijkt dan een muurschildering op een zeer lange wand. Er zijn beelden die wat vergeeld zijn of in mist gehuld, andere zijn scherp afgelijnd en kleurig. Dat zijn meestal de talrijke schokken, beelden van dood en geweld, ondergang en vernietiging, maar ook die van opperste vreugde. Wel verschijnen ze op een achtergrond waarin de verbeelding altijd een rol blijft spelen. Gelukkig maar. De film begint met het oudste gebeuren dat in mijn geheugen staat gegrift; het bombardement van Antwerpen, bij het begin van de oorlog 1914-1918. Ik zie het lange perspectief van de Montignystraat, de aaneengesloten rij bleke, witgelakte gevels en boven het vluchtpunt van alle lijnen - voor mij, kleine jongen, eindeloos ver - de ontploffende Duitse schrapnels. Dat was het begin van een nogal bewogen scenario, waarin vallen en opstaan elkaar afwisselen. Wie weet hoe het zal eindigen? Die helse zomerdag gingen wij op de vlucht, zoals heel veel Antwerpenaars. Mijn vader droeg op zijn schouders een dubbel pak met kleren en beddegoed en mij daartussenin. Ik zie nog mijn moeder met de ontzaglijke hoed, volgens de mode van toen, in de pas met pa. We trokken van de oorlog weg, naar het noorden. We hadden familie in Essen en Nispen en zouden daar vermoedelijk tijdelijk onderdak vinden tot de storm boven Antwerpen wat geluwd was. Naar Essen is het te voet een lange weg, maar gelukkig ontfermde de machinist van een vluchtelingentrein zich over ons. Hij deed de trein stoppen en laadde ons op de locomotief. De spullen in de witte lakens werden op de kolenbunker gesmeten en zo geraakten we aan de grens. Veel Belgen verbleven de hele oorlog in kampen in Nederland, maar wij konden op tijd terug over de grens en naar huis. We woonden boven een tabakswinkel die niet zo druk beklant was, zodat wij maar af en toe de schel hoorden rinkelen. De wijk was een typisch negentiende-eeuws produkt, door administratieve rechtlijnigheid getemperde speculatieve bebouwing. Smalle bouwpercelen dus, vijf en een halve meter breed, met een uitbating van de ruimte in de diepte: salon, eetkamer, veranda, donkere keuken, pomphuis, WC, smalle gang en steile trap, doodconventioneel. Het toeval had in de straat een kleinburgerlijke bevolkingslaag bijeengebracht, die bovenal stil en fatsoenlijk wilde zijn. Aan de over- Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld 10 kant van de straat had de firma Parein een koekjesfabriek opgericht. Nonkel Fee was er overste van de bakovens. Af en toe bracht hij wat koekjes mee. Ik hield en hou nog veel van koekjes en zag tante Jeannette dus graag komen... Na een moeilijke jeugd had mijn vader het tot hulp-apotheker gebracht. Mijn moeder moest niet uit werken gaan. Zij had de handen vol met haar jonge spruit, die gezond uitviel van oren en poten, maar op wie het zaak was goed te passen. Dit gelukkige paar leidde een kleinburgerlijk bestaan, zonder weelde en zonder risico's. Zelfs de oorlog zou hier geen wijziging in brengen. Mijn moeder had thuis de terreur van een hardvochtige stiefmoeder moeten doorstaan, zodat ze ten slotte met haar zusters het ouderlijk huis was ontvlucht om een onafhankelijk bestaan als naaister te veroveren. Ze was, wat men noemt, van goede familie. Vader Van den Oever had een deftig café onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren, maar de dochters mochten zich daar niet vertonen. 's Zondags na de hoogmis kwamen de deftige burgers er een ‘witteke’ degusteren alvorens ze naar huis wandelden, met hoge hoed, handschoenen en wandelstok. Zelfs Jan van Rijswijck behoorde tot de klanten. In de politieke arena waren de liberalen toen hevig antiklerikaal, maar in hun dagelijks en zondags leven gedroegen zij zich zoals iedereen. Een neef van mijn moeder, Karel van den Oever, de latere expressionistische dichter, woonde met zijn zusters in de Steenhouwersvest. Zij hielden er een grote stoffenwinkel. Na de oorlog van 1914-1918 waren ze gespecialiseerd in leeuwevlaggen. Door toedoen van de al vermelde stiefmoeder was er echter een verwijdering ontstaan tussen de twee takken van de Van den Oevers en was de omgang helaas verbroken. Alleszins valt langs moeders kant mijn door en door Antwerpse oorsprong niet te loochenen, althans in directe lijn, want verder terug schijnt de familie - ondanks de Nederlandse naam - haar oorsprong te vinden in Friesland, bij zeekapiteins en steenbakkers rond Bolsward. De familie Braem heeft zijn oorsprong in Gent. Pa had op zijn vierde zijn vader verloren, een klompenmaker uit Sint-Gillis-Waas. Zijn moeder, Nathalie Drumont, was geboren in De Klinge, maar had Franse voorouders. Ze was noodgedwongen naar de stad getrokken om er te ‘dienen’ en had de kleine jongen aan een religieuze inrichting toevertrouwd. Pa kon veel vertellen over de onrechtvaardigheden die hij daar had ondervonden en die mij aan de belevenissen van Oliver Twist deden denken: zo moest hij op zijn blote knieën met opge- Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld 11 heven armen op de koude vloer in de gang urenlang boeten voor zaken die hij helemaal niet gedaan had. Hij is dan ook zijn leven lang hevig antiklerikaal gebleven en heeft zijn zoon en dochter een opvoeding in deze geest gegeven. Zijn moeder is dan in de stad hertrouwd met een metselaar, De Wilde, die een leven leidde zoals dat in de volksklasse toen gebruikelijk was: hard werken voor een onzeker inkomen, 's maandags met de kompanen een pintje pakken in het Spieke op de hoek en soms thuiskomen met eentje te veel op. Er kwamen de gebruikelijke kinderen, die na de lagere school al gauw aan de slag moesten. In de winter werd er niet gemetseld en was er geen normaal inkomen. Dan werd er hout gehakt voor de verkoop. De oudste, mijn vader, moest dan met zware zakken vol stoofaanmaak de trappen op van de kantoren rond de Beurs, die toen met kolenkachels werden verwarmd. Toch wist mijn vader stilaan de eerste treden van de sociale ladder te bestijgen. Hij vond werk in een grote drogisterij, die veel leverde aan schepen in de haven. Hij studeerde in zijn luttele vrije uren onder andere scheikunde, zodat hij later werd aangenomen in de apotheek De Olifant op de Brouwersvliet, waar hij de onmisbare hulpkracht werd van apotheker Simmers. Eigenlijk had hij in zekere mate een avontuurlijke geest, gesterkt door een vaste wil. Eens stopte hij een op hol geslagen paard, ik bezit er nog een foto van. Door de contacten die hij had met de bemanningen van de schepen, die ook de voornaamste clientèle vormden van de apotheek, vatte hij het plan op om naar Brazilië te trekken, om daar als planter een toekomst op te bouwen. Had hij daarin volhard, wie weet welke rol hij in dat land der duizend mogelijkheden nog had kunnen spelen, en ook zijn zoon? In deze beeldstrook van de film is er dus een blanke vlek, een vraagteken. Gaandeweg werd mijn vader een figuur waarover zelfs in Tybaert De Kater, weekblad voor verstandige lieden werd gesproken. Hij toonde toen al zijn eigen aard door een fluwelen plunje en zware laarzen te dragen. Hij kwam in aanraking met de kunstschilder Kurt Peiser, die zich specialiseerde in het konterfeiten van de armoewijken van de haven, de dames achter de rode gordijntjes, enzovoort. Veel later zou ikzelf Kurt Peiser leren kennen op een congres van communistische kunstenaars. Het leven loopt soms langs vele, gecompliceerde draden... Overigens moet pa contacten gehad hebben met de ‘groep van de kapel’, die naar ik me herinner ‘Alvoorder’ genoemd werd. Een reeks schrijvers en kunste- Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld 12 naars waren er lid van, zoals Ary Delen en Lode Baekelmans. Ik geloof dat het, evenals ‘De Solidairen’, om een soort mantelorganisatie van de vrijmetselarij ging. Tot inwijding in een loge heeft mijn vader het echter niet kunnen brengen. Vermoedelijk was hij als eenvoudige kleine bediende daar niet chic genoeg voor. Vader was een toegewijd turner in de liberaal georiënteerde Turn- en Wapenclub van Antwerpen Zuid. Hij heeft zijn leven lang de leuze ‘mens sana in corpore sano’ gehuldigd en deze ook in de apothekerij toegepast. Hij gaf node de gevraagde pillen aan de patiënten, en probeerde ze te overhalen door turnoefeningen hun gezondheid te vrijwaren. Hij was zelf de verpersoonlijking van zijn preken en kon op zestigjarige leeftijd nog grif een correcte handenstand uitvoeren. Dagelijks nog fietste hij de Antwerpse Kempen rond, zijn lange haren wapperend in de wind en met blote voeten in de sandalen, in alle weer. Dit turnen in ‘de club van 't Zuid’ bracht mij als kleine jongen een vriendje bij, de zoon van de feestleider Hendrickx. Later zou ik met hem in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten studeren tekenplank aan tekenplank, nog later zouden ik als architect en hij als algemeen directeur voor Stedebouw nog heel wat bekvechten! De lezer heeft zeker al begrepen dat mijn vader een volbloed idealist was en vatbaar voor progressieve strekkingen. Hoewel zijn vader slechts klompenmaker was, was hij een waardige afstammeling van Boudewijn Braem, de ridder wiens naam ik tegenkwam in een supplement achterin Consciences De leeuw van Vlaanderen, als een van de ridders die aan de Guldensporenslag hebben deelgenomen.