<<

=-- =------

BIJLAGE 1-8/1-9 FRlSE/ BOUCHES DE L'ISSEL

Vanuit: Gras- Veenar- Wevers Eek- Pakken- Rest Totaal maaIers beiders schillers dragers

"binnenland" 775 PM 25 25 PM 825 1-2 Bouches du Weser 500 250 750 1-4 Ems Supérieur 800 350 50 100 1300 1-5 Département de la 200 1350 75 1625 1-6 Vorstendom Lippe 50 50 , -34 Koninkrijk Hannover PM PM

Totaal 2275 2000 150 25 100 PM 4550

Ten overvloede zij er nog op gewezen dat het aantal maaiers in feite veel hoger zal hebben gelegen. De veenarbeiders komen in de zuidoosthoek in het arrondissement (m.n. Opsterland, Weststel­ lingwerf, Schoterland, Haskerland, Lemsterland en Engwirden); de grasmaaiers in het westen (de grootste aantallen in Wymbritseradeel, Gaasterland, Baarderadeel en Hennaarderadeel). De eekschilIers komen waarschijnlijk in het zuiden en oosten; de wevers zijn niet te lokaliseren. D. De trek vanuit wordt door de prefekt in het geheel niet genoemd en zal ook wel onbeteke­ nend zijn geweest. Er zijn echter aanwijzingen dat landarbeiders naar Ems Occidental en Zuydcrzee gaan 7 en bovendien trekken Friese matrozen naar elders. De landarbeiders ) gaan vanuit Marrum en Nij­ kerk in Ferwerderadeel naar Warffum in Ems Occidental in maart voor akkerbouwwerkzaamheden. In Zuyderzee op Texel en Wieringen komen Friezen in de wintermaanden dorsen en in Beets bij Hoorn komen ze om te maaien. Al deze vermeldingen zullen nooit meer dan honderd arbeiders betroffen hebben. In de paspoortregistra­ tie van 1811 komen tenslotte nog matrozen voor die in Holland, Holstein en Denemarken gaan werken. Ze zullen PM vermeld worden bij het koninkrijk Denemarken'}. E. Hierover is in 1811 niets bekend, al is het zeer waarschijnlijk dat de bewoners van de oostelijke en zuidoostelijke zandstreken bij de oogst in het westen en noorden van de provincie geholpen hebben"}. F. De meeste specifikaties zijn al onder C. gegeven. G. - H. De prefekt konstateert de laatste jaren een groot gebrek aan arbeiders, waardoor er niemand elders gaat werken. Konklusie:

trek naar 4550 f f d 4600 : -- 0 a geron : -- trek vanuit Frise 100 100

BIJLAGE 1-9 Département des Bouches de l'Issel, hoofdstad Zwolle

A. Net-antwoord in AN, F 20/435; kopie in ARA, BZ 1796-1813, 1121. Klad-antwoord onderprefekt Almelo in RAO, Dep 4234b• Administratieve gang van zaken (op basis van RAO, Dep 4209, 4355, 6972): 13/11/1811: Vraag van Parijs aan Zwolle. 25/11/1811: Vraag van Zwolle aan de onderprefekten:

7) RAF, BRF 2317 en Bijlage 1-11 (Zuyderzee). 8) Idem: zeelui naar Holland, Holstein en Denemarken. 9) Hellerna in Wirdum bij heeft in 1832 'n arbeider uit Augustinusga (gem. Achtkarspelen) en in 1843 arbeiders uit de Wouden. (Kroniek 1980, 156 en 309).

277 ------

BIJLAGE 1-9 BOUCHES DE L'ISSEL

- Almelo: antwoord 24/12/1811 - Deventer en Zwolle: onbekend. 26/12/1811: Rappel van Den Haag aan Zwolle. 51 211812: Antwoord van Zwolle aan Den Haag en aan Parijs. B.l. Zie Bijlagen 1-4 (Ems Supérieur); 1-5 (Lippe); 1-7 (Ems Occidental); 1-10 (Issel Supérieur). B.2. - C. Het zeer grove antwoord van de prefekt kan met behulp van de antwoorden van de overige departe­ menten enigszins gedetailleerd worden. De volgende soorten arbeiders komen binnen: (1) Grasmaaiers in de buurt van Kampen en langs de Ijssel, die grotendeels uit de Achterhoek (Issel Supé­ rieur) komen. (2) EekschilIers in de omgeving van Deventer komen eveneens uit Issel Supérieur, uit Doornspijk. (3) Veenarbeiders in het Land van Vollenhove komen voornamelijk uit de aan elkaar grenzende arrondis­ sementen (Lippe) en Lingen en daarin speciaal het kanton Lingen (Ems Supérieur) en verder uit het koninkrijk Westfalen en Ems Oriental. (4) Metselaars uit het Bentheimse Gildehaus (Lippe). Samenvattend ziet de trek naar Bouches de l'Issel er als volgt uit:

(1) (2) (3) (4) Totaal

1-3 Ems Oriental 50 50 1-4 Ems Supérieur PM 300 300 1-5 Département de la Lippe 250 PM 250 1-7 Ems Occidental PM PM 1-10 Issel Supérieur 150 25 175 1-34 Koninkrijk Westfalen 100 100

Totaal 150 25 700 PM 875

D. De prefekt deelt mee dat er 550 arbeiders naar de landbouw en de venen van Zuyderzee, Frise, Ems Occidental en Bouches de la gaan. Hiervan zijn er 481 afkomstig van het arrondissement Almelo, waarover gedetailleerdere gegevens bekend zijn. Deze arbeiders gaan in iets grotere mate naar Zuyderzee dan naar Frise. Ems Occidental wordt nog wel genoemd, maar Bouches de la Meuse in het geheel niet. Verder lijken de Almelose arbeiders pas in juni te vertrekken en dus niet of nauwelijks veenarbeiders te zijn. Op basis hiervan kunnen de 550 arbeiders die voor grasmaaien en eventueel ander boerenwerk ver­ trekken als volgt verdeeld worden: - Zuyderzee 350 - Frise 350 - Ems Occidental PM - Bouches de la Meuse PM E. Uit de gedetailleerde lijst van het arrondissement Almelo blijkt dat vanuit Twente 1 arbeider naar Zwolle en 1 naar VolJenhove gaat. De binnendepartementale trek is dus te verwaarlozen. F. - G. Uit de afgegeven veiligheidskaarten van het arrondissement Almelo valt niet alleen af te leiden dat de grasmaaiers enerzijds naar Zuyderzee en anderzijds naar Frise gaan, maar dat er bovendien opvallende verschillen bestaan tussen beide groepen: - die naar Zuyderzee gaan ongeveer een week later dan de andere groep, komen vooral uit het westen van Twente (vooral Wierden en Delden, maar ook Borne, Almelo en Diepenheim) en laten qua leeftijd een gelijkmatigere spreiding zien dan de andere groep. Ze komen uit overwegend Nederlands-Hervormde plaatsen (met uitzondering van Delden en Borne). die naar Frise gaan een week eerder, komen vooral uit de oostelijke plaatsen van Twente (met name Oldenzaal en Losser en in veel mindere mate uit Weerselo en Goor) en bestaan voor driekwart uit man­ nen van 26 tlm 45 jaar, terwijl ouderen en jongeren zwaar ondervertegenwoordigd zijn. Ze komen uit

278 BIJLAGE 1-9/1-10 BOUCHES DE L'ISSELlISSEL SUPÉRIEUR

overwegend rooms-katholieke plaatsen (met uitzondering van Goor)l). H. Ondanks het onnauwkeurige antwoord van de prefekt is door de gedetailleerde gegevens van de veiligheidskaartenregistratie van het arrondissement Almelo en door de gegevens van de andere departe­ menten toch het volgende totaalbeeld te geven: trek naar Bouches de l'Issei 875 f af d 900 : -0 geron:- trek van uit Bouches de l'Issei 550 600

BIJLAGE 1-10 Département de l'Issei Supérieur, hoofdstad Arnhem

A. Antwoord: net in AN, F 20/435, kopie in ARA, BZ 1796-1813, 1121, klad in RAG, AFT 2060. Antwoorden van lagere ambtenaren in RAG, AFT 2060. Administratieve gang van zaken: 13/11/1811: Vraag van Parijs aan Arnhem. 22/11/1811: Vraag van Arnhem aan de arrondissementen: Zutphen: gedeeltelijk antwoord op basis van antwoorden van een aantal maires: 13/12/1811. Tiel: antwoord zonder raadpleging van maires: 27/12/1811. Arnhem: antwoorden van maires: 29/11 - 26/12/1811. 19/12/1811: Vraag van Den Haag aan Arnhem. 27/ 3/1812: Antwoord van Arnhem aan Parijs en Den Haag. B.l. Zie Bijlagen 1-7 (Ems Occidental); 1-9 (Bouches de l'Issel); 1-8 (Frise); 1-11 (Zuyderzee); 1-12 (Bou­ ches de la Meuse); 1-15 (Bouches du Rhin). B.2. - C. Een klein aantal arbeiders komt van elders werken: (1) De ijzergieterij van Keppel krijgt wel eens een maker van lemen gietvormen, vermoedelijk uit het département de la Lippe. (2) Uit Bouches du Rhin komen ongeveer 15 klompenmakersknechts, wellicht uit Best. l (3) Voor de tarweoogst in de Betuwe komt een onbekend aantal arbeiders uit Bouches du Rhin ). (4) In totaal ongeveer 40 weversknechts komen voornamelijk uit het département de la Lippe, een enke­ ling ook uit Twente (Bouches de l'Issel). Gezien de onzekerheid over het aantal graanoogsters in de Betuwe zal het totale aantal op 100 gesteld worden. D. Vanuit dit departement vertrekken de volgende soorten arbeiders: (1) Grasmaaiers en hooiers, 600 in getal die voor meer dan de helft naar Zuyderzee (vooral het Utrechtse gedeelte en verder de omgeving van Amsterdam en Alkmaar), verder ook naar Bouches de l'Issei (vooral Kampen en omgeving) en tenslotte naar Bouches de la Meuse (het noorden, bij de Haarlemmermeer) en Friesland gaan. In veel gevallen gaan ze daarna nog ander werk doen, vooral graan maaien in het eigen departement (zie onder E.), maar ook wel najaarsvruchten oogsten, dorsen, wieden, sloten modderen, we­ ven, houthakken en ander werk. Het maaien van tarwe en het dorsen kunnen we pro memorie voor Noord-Holland (Zuyderzee) vermel­ den. De grasmaaiers die rond Kampen en in Friesland werken, gaan in een aantal gevallen daarna nog naar 2 Noord-Holland ).

1) De godsdienstgegevens uit de telling van 1809, zie De Kok 1964,388/408. 1) Heldring 1846, 42 zegt, sprekend over Hemmen bij Zetten ± 1825 dat daar toen "vele maaijers uit Noord-Brabant en Duitschland" kwamen, die [1,- à [1,50 daags konden verdienen. Voor de Braban­ ders, zie Bijlage 1-15, sub D-6. Zie ook noot 4. 2) Nunspeet meldt dat men in mei naar het departement Frise en vervolgens in juni naar de omgeving van Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen (Zuyderzee) gaat.

279 BIJLAGE 1-10 ISSEL SUPÉRIEUR

(2) Uit Doornspijk gaan ongeveer 50 eekschilIers naar Deventer en omgeving, naar Friesland en ook in het Drentse Dwingelo (Ems Occidental) worden er enkelen gesignaleerd3). (3) Naar Friesland gaat een aantal wevers: in kombinatie met gras maaien vanuit Eibergen, maar uit het naburige Winterswijk van lente tot najaar. (4) Najaarsoogst: naar Goeree en Brielle gaan jaarlijks arbeiders uit Laren, Steenderen en Zelhem om aardappels te rooien. (5) Vanuit Steenderen wordt het aardappelrooien gekombineerd met voorafgaand dijkwerk, vanuit Does­ burg gaan ook dijkwerkers. Deze arbeiders zullen worden gerangschikt onder Bouches de la Meuse. De wegtrekkers komen waarschijnlijk ongeveer gelijkelijk uit de Achterhoek en van de Veluwe. Samen­ vattend zien hun werkzaamheden en bestemmingen er als volgt uit:

(1) (2) (3) (4)/(5) Totaal

1-7 Ems Occidental PM PM 1-8 Frise 25 25 25 75 1-9 Bouches de I'Issel 150 25 175 1-11 Zuyderzee 400* 350 1-12 Bouches de la Meuse 75 25 100

Totaal 600 50 25 25 700 * Waarvan 50 eerder in Frise en Bouches de l'Issel, deze zijn bij de totalen dus niet meegeteld. E. Binnen het departement trekken enkele tientallen atbeiders uit de Achterhoek om in de buurt van Arnhem gras te gaan maaien. Hetzelfde geldt voor de graslanden in het uiterste noorden van het departe­ ment, in de buurt van Elburg. In beide gevallen gaat het waarschijnlijk niet om erg grote aantallen: in de enquête worden er niet meer dan 50 opgegeven. Moeilijker is het om een uitspraak te doen over arbeiders die de graanoogst in de Betuwe komen doen. Behalve Brabanders (zie onder C-3) werken hier ook Geldersen, die eerder in het jaar weg zijn geweest om gras te maaien. Dit wordt expliciet vermeld door Keppel, Vorden, Zelhem en Doesburg. 4 Bij gebrek aan betere gegevens zal de interne trek hier op 100 worden geschat ). F. (2) De klompenmakersknechts komen van maart tot december in Zelhem en Vaassen. (4) Met uitzondering van Didam komen de Munsterse wevers vooral naar de Veluwe, waar ze een half tot driekwart jaar blijven. G. - H. De maire van Aalten merkt op dat er vroeger veel méér arbeiders vertrokken en die van Heerde zegt "dat dit aantal geduurende eenige jaren gering is geweest". Al kunnen de totalen, vooral door het ontbreken van de opgaven van enige plaatsen in de Achterhoek, én door het onnauwkeurige antwoord betreffende de Betuwe, wat aan de lage kant zijn, de volgende uit­ komst zullen we toch aanhouden: Konklusie: trek naar Issel Supérieur . 100 (200) trek vanuit Issel Supérieur . 700 (800)

3) Zie Bijlage 1-7, sub C-6. 4) Vergelijk een bericht uit 1826: "in de Over-Betuwe alleen, jaarlijks ongeveer vijfhonderd arbeiders, zoo uit het Zutphensche Kwartier, als uit Kleefsland en van den Maaskant werk komen zoeken; hieronder zijn echter een aantal vrouwen begrepen", geciteerd naar De Meere 1982, 42.

280 BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

BIJLAGE 1-11 Département du Zuyderzee, hoofdstad Amsterdam

A. ARA, BZ 17%-1813, 1121 (kopie-antwoord I)); RANH, DZZ 319 nieuw (klad). Arr. Alkmaar: RANH, DZZ 319 nieuw (net); Idem 782 r oud en 821-3 oud (antwoorden van de maires). Arr. Hoorn: RANH, DZZ 319 nieuw; Idem 782 r oud (slechts antwoord van de maire van Medemblik). Arr. Haarlem: RANH, DZZ 319 nieuw (net); Idem 721 1 oud en 146 nieuw (antwoorden van de maires). Arr. Amsterdam: RANH, DZZ 319 nieuw (net; antwoord maire Amsterdam); Idem 146 nieuw (antwoor­ den van de maires). Arr. Utrecht: RANH, DZZ 319 nieuw (net); RAU, SA 1427-72 (klad-antwoord onderprefekt en ant­ woorden van de maires). Arr. Amersfoort: RANH, DZZ 319 nieuw (net); RAU, SA 1494-7 (klad-antwoord onderprefekt). Onder meer op basis van genoemde bronnen is de administratieve gang van zaken als volgt te rekonstrue­ ren: 13/11/1811: Vraag van Parijs aan Amsterdam_ 22/11/1811: Vraag van Amsterdam aan de onderprefekten en aan de maire van Amsterdam. Dezen heb­ ben als volgt geantwoord: Amsterdam: 25/11/1811: Vraag van de onderprefekt aan de maires van de arrondissementen Amsterdam en de kantons Haarlem, Heemstede en Bloemendaal van het arrondissement Haarlem. 7/12/1811: Antwoord van de onderprefekt aan de prefekt. 14/ 12/1811: Antwoord betreffende de mairiën van het arrondissement Amsterdam van de malre van Amsterdam aan de prefekt. Hoorn: 26/11/1811: Vraag van de onderprefekt aan de maires van de arrondissementen Hoorn en Alkmaar en van de kantons Beverwijk, Westzaandam en Zaandam van het arrondissement Haarlem. 31/12/1811: Antwoord betreffende de mairiën van het arrondissement Hoorn van de onderprefekt aan de prefekt. Haarlem: 4/ 1/1812: Rappel aan de nieuw-benoemde onderprefekt van Haarlem, die echter nooit van de enquête heeft gehoord. Hij probeert de antwoorden bij zijn kollega's van Hoorn en Amsterdam te verzamelen. Het eerste lukt wel, het tweede niet. 6/ 2/1812: Antwoord van de onderprefekt aan de prefekt betreffende de kantons Beverwijk, Westzaan en Westzaandam. Alkmaar: 22/12/1811: De nieuw-benoemde onderprefekt van Alkmaar zendt de gegevens in aan de prefekt betref­ fende de mairiën van zijn arrondissement, die eerder door Hoorn waren aangeschreven. Utrecht: 23/11/1811: Vraag van de onderprefekt aan de maires. 9/12/1811: Antwoord aan de prefekt. Amersfoort: 26/11/1811: Vraag van de onderprefekt aan de maires. 25/12/1811: Antwoord aan de prefekt. Gendarmerie Impériale: 22/11/1811: Vraag van de prefekt aan de maire van Amsterdam. Deze speelt de vraag kennelijk door aan de: 27/11/1811: Directeur de police van Amsterdam. Deze antwoordt de maire dat hij alletm inlichtingen kan verstrekken over het reizigersverkeer, maar niet over de voornamelijk het platteland bezoekende trekarbeiders. Hij raadt derhalve aan de maires te raadplegen én de gendarmerie_ Dit laatste schijnt inder­ daad te zijn gebeurd: 7/ 1/1812: De Capitaine Commandant de la Gendarmerie du Zuyderzee (Gendarmerie Impériale, 32' Légion) stuurt een antwoord, gebaseerd op antwoorden van autoriteiten en van twee "Lieutenans sous

1) In AN F 20/434 of F 20/435 is het origineel niet bewaard.

281 BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

mes ordres" die hij te paard inlichtingen heeft laten verzamelen op het platteland. NB. De grootste moeilijkheid is dat bij dekreet van 21/10/1811 besloten wordt tot een bestuurlijke her­ indeling per 1/1/1812. De gegevens worden derhalve via de oude, nog uit de republiek stammende bestuurlijke eenheden verzameld, maar volgens de nieuwe mairiën verder verwerkt en gepresenteerd. Te­ vens veroorzaakt de nieuwe indeling van de arrondissementen problemen. De enquête van de gendarmerie is duidelijk geboicot en derhalve het minst betrouwbaar. Door de drie niveaus waarop de beantwoording zich afspeelt, zijn in dit departement met zeer veel bin­ nenkomende arbeiders de nodige fouten gemaakt bij overname van gegevens door hogere niveaus van lagere. Ik zal derhalve uitgaan van de originele antwoorden van de maires voor zover mogelijk en in het geval van de arrondissementen Hoorn en Amersfoort van de antwoorden van de onderprefekten .. B.l. Zie Bijlagen 1-2 (Bouches du Weser); 1-4 (Ems Supérieur); 1-5 (Département de la Lippe); 1-6 (Vorstendom Lippe); 1-7 (Ems Occidental); 1-9 (Bouches de l'Issel); 1-10 (Issel Supérieure); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-17 (Roër); 1-23 (Jemappes). B.2. Zie onder A. C. Met name de verdeling van het grote aantal binnengekomen trekarbeiders over de verschillende de­ partementen van herkomst is een probleem. De meeste maires gebruiken nl. niet de aanduiding van de Franse departementen, maar algemene geografische aanduidingen als "Westfalen" en "Bovenlanders" of in 1811 niet meer bestaande staatkundige eenheden als "Münster" of "Hannover" e.d . In veel gevallen zijn deze eenheden in 1811 over verschillende departementen verdeeld. Bijv. Hannover kan zowel Ems Supérieur als Bouches du Weser als koninkrijk Westfalen inhouden, bovendien gebruiken veel maires aanduidingen als "Münster en Hannover", waardoor genoemde problemen nog versterkt worden. Via een aantal stappen zal ik toch proberen tot een rekonstruktie van de trek naar Zuyderzee, gedifferentieerd naar uitstotingsgebied, te komen. 1. Het totaal aantal trekarbeiders naar Zuyderzee is volgens de ambtenaren van Zuyderzee 9.688. 2 Hierbij dienen enkele duidelijke manco's nog te worden opgeteld ), zodat het totaal op 10.009 komt. 2. De toewijzing van veenarbeiders en landarbeiders is hiervan verreweg het moeilijkst. Trekken we de overige sektoren af van het totaal van 10.009 trekarbeiders'), dan houden we 9.102 veen- en landar­ beiders over. 3. Van een aantal gebieden is zonder al te veel problemen te rekonstrueren hoeveel veen- en landar­ beiders daarvandaan in Zuyderzee gaan werken:

1-7 Ems Occidental 200 1-8 Frise 50 1-9 Bouches de l'Issel 350 1-10 Issel Supérieur 400 1-15 Bouches du Rhin 112 1-17 Roër 50 (Gulik; Kleef) Koninkrijk Westfalen 500 1-34 ç l GHD Berg 25 Totaal 1.687

Van de 9.102 veen- en landarbeiders blijven er derhalve 7.415 over die, gezien de aanduidingen van de maires moeten worden verdeeld over de departementen Bouches du Weser (Bijlage 1-2), Ems Supérieur (Bijlage 1-4) en Lippe (Bijlage 1-5). 4. Op basis van de aanduidingen van de ambtenaren van Zuyderzee all één is dit niet mogelijk. Slechts 2.988 arbeiders worden, wat betreft hun gebied van herkomst, eenduidig benoemd, waarvan aanduidin-

2) NI. 8 mensen uit het vorstendom Lippe, 100 pakkendragers en 33 metselaars uit Ems Supérieur en 200 oogstarbeiders uit Ems Occidental (Drenthe vnl.). Deze soorten arbeiders worden door de ambtena­ ren van Zuyderzee niet (of onvoldoende in het geval van de metselaars) vermeld. 3) NI. 450 fabrieksarbeiders, 184 blekers, 100 pakkendragers, 100 eekschilIers, 65 bouwvakkers en 8 per­ sonen zonder verdere aanduiding, dus in totaal 907 arbeiders.

282 BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

gen betreffende het departement Ems Supérieur (in totaal 1.479) de boventoon voeren, naast vagere ­ men als Münster (623), Westfalen (579), Bovenlanders (140) e.d. Hoewel hierin misschien een aanwijzing mag worden gezien dat Ems Supérieur het grootste aandeel levert, ook al omdat onderdelen van dit depar­ tement het meest veelvuldig afzonderlijk worden genoemd (bijv. Osnabrück, Tecklenburg, Lingen, Klop­ pen burg, Menslage etc.), zullen we toch via de statistieken van de afstotingsgebieden verder moeten zien te komen. 5. Ik zal de drie departementen achtereenvolgens de revue laten passeren: - Bouches du Weser (zie Bijlage 1-2). Aanduidingen door ambtenaren van Zuyderzee die hierop betrekking hebben zijn Bremen en Bremerlehe') en misschien ook Hannover en Oldenburg. Daarnaast natuurlijk nog de allervaagste termen als Westfalen en Bovenlanders. Al met al bieden de ambtenaren van Zuyderzee dus weinig gegevens. Uit de gegevens van Bouches du Weser zelf blijkt dat, gezien ook mede de opgaven van vooral Ems Orien­ tal, Frise en Bouches de la Meuse, de in totaal ongeveer 2000 trekarbeiders uit dit departement reeds ge­ heel over deze drie departementen verdeeld kunnen worden. Wel is het mogelijk dat een aantal veenarbei­ ders uit deze drie departementen later in het seizoen in Zuyderzee gaat oogsten. Hetzelfde geldt voor arbeiders die in Friesland gras gaan maaien en naderhand nog in Noord-Holland gras gaan maaien. Theo­ retisch komen ongeveer 1000 arbeiders voor Zuyderzee als tweede of derde keuze in aanmerking. In feite schat ik dat het er niet meer dan 300 zijn, voornamelijk grasmaaiers ten noorden van het IJ. - Département de la Lippe (zie Bijlage 1-5). Aanduidingen van ambtenaren van Zuyderzee die hierop zeker betrekking hebben zijn alleen Bentheim 5 en Loon ) en misschien ook Münster en verder de bekende vage aanduidingen. Al met al bieden deze ambtenaren dus weinig aanknopingspunten. Uit de gegevens van het département de la Lippe zelf blijkt dat, mede ook gezien de gegevens van met name Ems Occidental, Frise en Bouches de l'Issel, er 2600 veenarbeiders/grasmaaiers gaan werken in de aan elkaar grenzende venen van Friesland, Drenthe en de Kop van Overijssel en verder nog 300 in Bou­ ches de la Meuse. Ook hier is dan voor een direkte trek van dit departement naar Zuyderzee geen plaats meer. Voor een tweede of derde keuze, zoals bij het vorige departement beschreven, komen dan maxi­ maal 1700 arbeiders in aanmerking. In feite schat ik dat het er niet meer dan 600 zijn die in juni en juli de Zuiderzee nog oversteken. - Ems Supérieur (zie Bijlage 1-5). Indien de veronderstellingen, hierboven geuit omtrent de twee andere departementen, juist zijn, dan zou­ den er in totaal ongeveer 6500 arbeiders van Ems Supérieur naar Zuyderzee moeten zijn gegaan. Laten we aan de hand van gegevens van beide departementen bezien of dit mogelijk is. 6. - Wat betreft Zuyderzee is hiervóór al opgemerkt dat uit de geografische aanduidingen door de ambtenaren voorzichtig valt op te maken dat het grootste deel van de arbeiders uit Ems Supérieur komt. Of dit in de orde van grootte van 6500 veen- en landarbeiders ligt kan niet worden gezegd. Mocht dit zo zijn, dan zouden in de meeste gevallen als Ems Supérieur geduid moeten worde!'. termen als Münster (dan op te vatten als vnl. het Niederstift), Hannover (op te vatten als Diepholz e.o.), Oldenburg (het uiter­ ste zuiden) en ook algemenere aanduidingen als Westfalen en Bovenlanders. Een uitsplitsing van de vermeldingen per kanton over de veenderijen en de droogmakerijen") levert het volgende resultaat op:

4) Resp. eenmaal genoemd bij grasmaaiers op Texel en eenmaal bij grasmaaiers in Andijk. 5) Bentheim wordt eenmaal genoemd bij maaiers in Bovenkarspel en eenmaal bij enkele arbeiders in Veenhuizen (onder Heerhugowaard). Ik veronderstel verder dat wordt bedoeld met "Loon". 6) Volgens de maire van Nieuwveen c.a., de Zevenhoven en Noorden werken er in de zomer van 1811 meer dan 1000 arbeiders in de droogmakerij. Als gemiddelde geeft hij 500 à 600 personen. Dit laatste kan kloppen met de financiële uitgaven van de droogmakerij (RANH, DZZ 700). Voor de maanden juli, au­ gustus en september wordt daarin (afgezien van het maalloon) FF 124.427 uitbetaald. Nemen we aan dat dit voor 75 werkdagen van ieder FF 3 is geweest, dan kunnen voor dat bedrag gedurende die drie maanden ongeveer 550 arbeiders gewerkt hebben. Zou het werk in september of ook in augustus al minder zijn geweest, dan zou het aantal arbeiders in juli hoger kunnen zijn geweest.

283 •

BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

Osna- West- Mün- Han- Pader- Overi- Totaal brück falen ster nover bom gen7) arbeiders Arr. Amsterdam: k. Amsterdam X 50 k. Nieuwer-Amstel X X X 300 k. Ouder-Amstel X X X' 250 k. Baarnbrugge X X X 400 k. Naarden X X 25 k. Loosdrecht X X 200 k. Loenen X 25 k. Weesp X Xb 250 k. Aalsmeer X X X Xc 200 Arr. Utrecht: k. Maarssen X X X Xd 200 k. Mijdrecht X X X X X xe 1300 Totaal 7X 6X 6X 5X 2X 5X 3200 Waarvan uit KRK Westfalen en GHD Hessen 200- Over voor Ems Supérieur in vervening en droogmakerij 3000 Landarbeiders uit Ems Supérieur 3500+ Totaal aantal trekarbeiders uit Ems Supérieur in Zuyderzee 6500

In feite kunnen dit wel minder fysieke personen zijn geweest, daar de veenarbeiders later in het seizoen ook nog elders in het departement kunnen zijn gaan oogsten. - Uit de gegevens van Ems Supérieur blijkt dat er vandaar ongeveer 10.500 arbeiders elders in veenderijen en in de landbouw gaan werken. Naar schatting gaan hiervan naar andere departementen dan dat van de Zuyderzee:

Tweede keuze Zuyderzee Naar: Veen Oogst Totaal T.otaal zonder nà dubbeltellingen veen gras 1-2 Bouches du Weser 200 200 200 1-3 Ems Oriental 700 400 1100 800 (?) 1-7 Ems Occidental 950 75 1025 1000 + 900 1-8 Frise 350 800 1150 1000 - 250 500 1-9 Bouches de l'Issel 300 300 300 + 300 1-12 Bouches de la Meuse 400 650 1050 900 + 150 1-34 KRK Denemarken 100 100 100 Totaal 2700 2225 4925 4300 1100 500 ~ 1600 Dus ongeveer 6200 arbeiders zouden vanuit Ems Supérieur naar Zuyderzee kunnen zijn gegaan, waarbij nog maximaal 1600 gevoegd zouden kunnen worden die als tweede keuze nog konden komen. 7. Ik konkludeer dat de globale gegevens, verkregen via Zuyderzee en Ems Supérieur elkaar niet te­ genspreken. Wél dient te worden opgemerkt dat de kombinatie van veenarbeid in het voorjaar en vervol­ gens gras en nog eventueel graan maaien dan niet veel zou zijn voorgekomen bij de arbeiders uit Ems 7) De overige vermeldingen komen telkens eenmaal voor en zijn: a) Oldenburg; b) Bovenlanders; c) GHD Berg; d) Lingen; TeckIenburg en 5 mairieën in Ems Supérieur (vergelijk De Meere 1980); e) Hessen-KasseI.

284 BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

Supérieur in Zuyderzee. Waarschijnlijk is dit een vertekening van de werkelijkheid, veroorzaakt door het feit dat de maires van Zuyderzee bij de beantwoording van de enquêtevragen in de eerste plaats hun pa­ tentregisters raadplegen. Op die manier kan een onderregistratie ontstaan van hen, die reeds eerder in het jaar elders een patent hebben genomen'). Dit zou uiteraard geen konsekwenties hebben voor het to­ taal aantal geregistreerde trekarbeiders in het afstotingsgebied, maar wel voor het aantal personen, dat aan de afzonderlijke werkzaamheden deelneemt, met name voor de grasmaaiers. Op basis van de antwoorden van de maires (en de onderprefekten van Hoorn en Amersfoort) van Zuy­ derzee en rekening houdend met de hier gegeven overwegingen, ziet de trek naar Zuyderzee er, uit­ gesplitst naar herkomstgebied en soort werk, als volgt uit:9)

Veenar- landar- Pakken· Bouwvak-Tndustrie- Bleek· Eekschil· Diver· Totaal beidersJ) beiders dragers kers arbeiders sten Iers senb) 1-2 Bouches du Weser 300 300 1-4 Ems Supérieur 3000 3515 100 50 200 50 6.915 1-5 Département de la Lippe 600 PM') PM 600 1-6 Vorstendom Lippe 8 8 1-7 Ems Occidental 200 200 1-8 Frise 50 50 1-9 Bouches de I'Issel 350 350 1-10 Issel Supérieur 400 400 1-15 Bouches du Rhin 112 13 109 100 334 1-16 Meuse Inférieure 20()d) 25 225 1-17 Roër 50 50 1-23 ]emappes 2 2 1-34 KRK Westfalen 200 325 500 GHD Berg 25 GHD Hessen 50 50 Totaal 3200 5902 100 65 450 184 100 8 10.009

D. Slechts het département de la Lippe meldt dat er "Wanderarbeiter" uit Zuyderzee komen. E. Op de zandgronden in het oosten van het departement (het Gooi en de Utrechtse' heuvelrug) komen trekarbeiders voor die elders in het departement gaan werken: - In 's-Graveland maaiers uit Huis ter Heide (gem. Zeist) 2 - In Nieuwveen c.a. landarbeiders uit Utrecht ± 100 - In Zegveld maaiers/hooiers uit het kanton Amersfoort 20 - In Jutphaas hooiers en graan maaiers uit dit departement ± 25 - In Soest wieders van het graan uit de omgeving 5 Totaal 152 Deze trek sluit aan bij die van het naburige Gelderse gebied. F. Gespecificeerd naar soort van werk per arrondissement krijgen we het volgende beeld:

8) Zie bijvoorbeeld de antwoorden van de maires van Akersloot, Wimmenurn, St. Pancras en Veenhui­ zen. 9) Noten: a) Inklusief droogmakerijen, uitbaggeren van havens en dergelijke; b) Respektievelijk am­ bachtslui (PM) en onbekend (8); c) Een wever uit Stadtlohn in Schalkwijk; d) Strohoedenmakers. In de opgave van de maire van Amsterdam wordt wel dit beroep maar niet deze herkomst vermeld. Ik heb 200 strohoedenmakers uit Meuse Inférieure opgevat als onderdeel van de totale opgave van de maire.

285 BIJLAGE 1-11 ZUYDERZEE

Arrondissement Veenar- landarbei- Pakkendra· Bouwvak- Industrie- Bleek· Eek· Diver- Totaal beidcrs ders gers kers arbeiders sters schillers sen Alkmaar 1397 1397 Hoorn 2270 2270 Haarlem 675 32 17 184 808 Amsterdam 1700 955 433 8 3096 Utrecht 1500 264 1764 Amersfoort 241 PM 100 341 Niet gespecificeerd 200 100 33 PM 333 Totaal 3200 5902 100 65 450 184 100 8 10.009

De verschillende specialismen per arrondissement springen er duidelijk uit. De koncentraties trekarbei­ ders in relatie tot de plattelandsbevolking zijn het hoogst in het arrondissement Hoorn, waarna de arron­ dissementen Amsterdam, Utrecht en Alkmaar respektievelijk volgen. Afgezien van het zeer grote aandeel in Mijdrecht, waar dan een droogmakerij plaats vindt, zijn de hoogste percentages per kanton: Ouder­ Amstel (16,4 %), Purmerend (16,3 %), Baambrugge (13 %) en Edam (12 %rO). Over de belangrijkste ekonomische sektoren volgen hier nog enkele basisgegevens. a. De landbouw. De arbeiders die hierin werkzaam zijn, komen voor het overgrote deel sras maaien en hooien. Het zijn de klassieke "hannekemaaiers". Daarnaast wordt nog genoemd het maaien van graan vooral op de eilanden en in gemeenten die tegen de duinen aan liggen. Minder frekwent zijn opmerkingen over tuinieren, dorsen in de winter, wieden, werk in het vlas en riet snijden. b. De venen en droogmakerijen bevinden zich in het zuiden van het huidige Noord-Holland en het westen van Utrecht. Het zijn allemaal laagvenen. c. De industrie houdt in strohoedenmakerijen in Amsterdam, bevolkt door arbeiders uit het uiterste zuiden van Meuse Inférieure, suikerraffinaderijen in Amsterdam, katoendrukkerijen in Nieuwer-Amstel en loodwitmalerijen en lijmfabrieken in de Zaanstreek"). d. De blekerijen, voor het grootste deel bevolkt door arbeiders en arbeidsters uit de Brabants-Limburgse grensstreek in de buurt van Weert, en voor een klein gedeelte uit Lingen, zijn alle gelegen in de duinstreek ten zuiden en noorden van Haarlem. In de gemeenten Haarlem, Bloemendaal, Velsen, Heemstede en Ben­ nebroek worden blekers van buiten gemeld 12). e. De eekschilIers werken in Langbroek (kanton Wijk bij Duurstede). Ze halen de schors van de levende eiken en van eikenhakhout. Deze arbeiders zijn waarschijnlijk afkomstig uit GroesbeekIJ) f. De pakkendragers zijn de bekPnde tuötten uit Mettingen en omgevingi'). g. De bouwvakkers tenslotte worden gesignaleerd in enkele Zaanse gemeenten, nL in Koog aan de Zaan, Westzaandam, Oostzaandam en Zaandijk en verder in het daarvan door Assendelft afgescheiden Bever­ wijk. Drie herkomstgebieden worden genoemd: in Oostzaandam komen twee steenhouwers uit Ecaussi­ nes Uemappes), in twee plaatsen komen metselaars uit de Meijerij van Den Bosch en verder komen er 1 metselaars uit de streek rond de zuidelijke punt van Oldenburg ). G. -

10) Lucassen 1982, 342 en 352 (noot 49). 11) Normaal werkten er veel meer trekarbeiders in de Hollandse industrieën, speciaal in de Zaanstreek, vergelijk Van der Woude 1973. Opvallend is daar de koncentratie in de loodwitmakerijen, leerlooierijen, lijmfabrieken en smederijen. 12) Zie Regtdoorzee-Greup Roldanus 1936. 13) Zie Bijlage 1-15, sub G.5. 14) Zie Bijlage 1-4, sub G.c. 15) Voor ]emappes zie Bijlage 1-23, sub E.; voor de Meijerij zie Bijlage 1-15, sub G.2.; voor de bouwvak­ kers uit Ems Supérieur zie Bijlage 1-4, sub G.e.

286 BIJLAGE 1-11/1-12 ZUYDERZEE/BOUCHES DE LA MEUSE

H. Veel maires en andere autoriteiten beklemtonen het feit dat de trek naar deze streken vroeger veel groter was. Konklusie:

Trek naar Zuyderzee 10.009 (10.161) of af erond: 10.000 (10.200) Trek vanuit Zuyderzee PM (152) g PM (200)

BIJLAGE 1-12 Département des Bouches de la Meuse, hoofdstad Den Haag

A. AN, F 20/435 (net-antwoord); ARA, BZ 1796-1813, 1121 (kopie); ARA, GB 1807/1815,709,71011 (antwoorden maires arr. Den Haag en Leiden); Idem, 919, 921, 929 (antwoorden maires arr. Rotterdam); Idem, 1080 (Klad-antwoorden arr. Dordrecht en Gorinchem). Op basis van bovengenoemde archiefstukken en tevens op basis van ARA, GB 1807/1815,441,442,443, 1 500, 691, 710 , 1155 kan de administratieve geschiedenis als volgt gerekonstrueerd worden: 13/11/1811: Vraag van Parijs aan Den Haag. 23/11/1811: Vraag van Den Haag aan de arrondissementen: - Den Haag en Leiden. Per circulaire worden de maires gevraagd te antwoorden. Deze antwoorden, geda­ teerd tussen 27/11 en 4/12/1811 worden waarschijnlijk samengevat in een tabel en naar de prefekt gestuurd. - Rotterdam volgt dezelfde procedure, de antwoorden van de maires dateren daar van 29/11 tot 12/12/181l. - Dordrecht en Gorinchem volgen wellicht dezelfde procedure. Een ongedateerde verzamelstaat is be­ waard. - Brielle. Hiervan is alleen bekend dat het antwoord aan Den Haag op 29/12/1811 verzonden is. 19/12/1811: Vraag van de Intendant aan de prefekt. 13/ 2/1812: Rappel van de Intendant aan de prefekt. 22/ 2/1812: Antwoord van Den Haag aan Parijs en aan de Intendant. B.l. Zie Bijlagen 1-1 (Bouches de l'Elbe); 1-2 (Bouches du Weser); 1-3 (Ems Oriental); 1-4 (Ems Supé­ rieur); 1-5 (Département de la Lippe); 1-7 (Ems Occidental); 1-10 (Issel Supérieur); 1-13 (Bouches de l'); 1-14 (Deux Nèthes); 1-15 (Bouches du Rhin); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-17 (Roër). B.2. Zie de inleidingen tot C en D en de noten. C. Een aantal manco's springt bij de opgave van dit departement in het oog, ondanks het feit dat aan de uitvoering zeer veel zorg werd besteed (zie bijv. Afb. 1, blz. 27). Uit andere departementen wordt de trek van 100 pakkendragers (Ems Supérieur) en ook van hoedenma­ kers (Meuse Inférieure) gemeld. De eerste groep dient te worden aangevuld, de tweede PM vermeld. Van een aantal plaatsen zijn indertijd geen antwoorden binnengekomen: - Een gering aantal plaatsen in de arrondissementen Den Haag, Leiden en Rotterdam. - Van het arr. Gorinchem de helft van het kanton Culemborg en de komplete kantons Gorinchem en Sliedrecht. Vooral het ontbreken van dit laatste kanton kan zowel voor de trek naar') als voor de trek vanuit het departement ernstige gevolgen hebben. Gezien de aantallen die in naburige plaatsen van de ontbrekende gebieden komen werken, is het niet on­ mogelijk dat hiermee enkele honderden, met name ten zuiden van Lek en Maas, uit de boot zijn gevallen. - Hoewel de departementen Meuse Inférieure, Roër en Deux Nèthes grote aantallen arbeiders opgeven die naar Bouches de la Meuse gaan, worden de eerste twee daar nauwelijks en de laatste daar helemaal niet genoemd. Daarentegen komt in de samenvattingen van de zuidelijke arrondissementen bijna uitsluitend de aandui­ ding "Bouches du Rhin" voor. Het is niet onmogelijk dat dit voor een gedeelte een foutieve vertaling is geweest voor "Brabant", immers het noorden van Deux Nèthes behoorde eerder ook tot Brabant, het­ zij een simplifikatie voor de plaats van herkomst van alle arbeiders die weliswaar uit die richting, maar

1) Op basis van de opgaven voor 1747 wanneer voor de streek van Gorinchem geen, maar voor die van Sliedrecht wèl vreemde knechten worden gesignaleerd, zie Van der Woude 1962, 52.

287 BIJLAGE 1-12 BOUCHES DE LA MEUSE

van verder dan Brabant kwamen. Daar de antwoorden van de maires van deze arrondissementen evenals het antwoord van Bouches du Rhin zelf ontbreken kan dit niet verder bewezen worden. Als oplossing voor dit drieledige probleem stel ik voor het door dit departement opgegeven aantal van 4075 arbeiders te verhogen met dat van de pakkendragers en het totaal vervolgens af te ronden op 4500. Deze laatste afronding zal toegerekend worden aan de zuidelijke arrondissementen en wat betreft de her­ komst aan de zuidelijke departementen. Wat de plaats van herkomst betreft moet een aantal aanduidingen van "Bouches du Rhin" vervolgens verstaan worden als "Deux Nèthes, Meuse lnférieure én Roër". Naar soorten werk en departement van herkomst vertoont de trek naar Bouches de la Meuse dan het volgende beeld:

Fabrieken ~ Land· Veen- Steen· Andere Bouw- Pakken· Strohoe- Totaal arbeiders arbeiders bakkers arbeiders vakkers dragers deomakers 1-1 Bouches de l'Elbe 25 25 1-2 Bouches du Weser 550" 300" 850" 1-3 Ems Oriental 50 50 1-4 Ems Supérieur 650* 400* 50 50 1150" 1-5 Département de la Lippe 300 50 350 1-34 GHD Berg 75 PM PM 75 KRK Westfalen 100 100 200 Subtotaal "Duitsland" 1750" 800* 50 50 50 2700" 1-7 Ems Occidental 25 25 1-10 Issel Supérieur 100 100 1-14 Deux Nèthes 275 275 1-15 Bouches du Rhin 900 100 1000 1-16 Meuse Inférieur 400 PM PM 400 1-17 Roër 150 50 200 Subtotaal Nederland/ 1850 150 PM 2000 België/(Rijnland) Totaal 3600 800 50 50 150 50 PM 4700 .. In deze gevallen is verondersteld dat bij Bouches du Weser en Ems Supérieur respectievelijk 210 en 150 arbeiders zowel in het veen als - daarna - bij de oogst werkzaam zijn, vandaar dat de totalen hier hoger zijn dan de opgaven van de afstotingsgebieden.

D. Alleen de arrondissementen ten noorden van Maas en Lek hebben o~gaven verstrekt over de trek vanuit hun gebieden. Hierdoor zijn twee belangrijke groepen buiten het eeld gekomen: - de dijkwerkers van Sliedrecht en omgeving2). Hoewel over hun aantal toentertijd niet ved valt te zeg- gen zal ik ze toch pro memorie opvoeren bij de trek naar de Zeeuwse waterwerken.

2) Bos 1969, passim; op p. 90 vermeldt hij drie Sliedrechtse aannemingen in deze jarenj1/6/1811: rivier­ werken voor 122.480,-; 11/7/1811: rivierwerken in Bouches de la Meuse voor 12.000,- en op 12/5/1812 rivierwerken op de Merwede). Uit deze bedragen valt op te maken dat het minimaal om hon­ derden arbeiders ging. Tenwoordige Staat, Holland 7, 1749,448 (Hardinxveld), vergelijk ook 419 (Slie­ drecht); Staatscommissie over de werkloosheid 1913 B.

288 BIJLAGE 1-12 BOUCHES DE LA MEUSE

- de vlasarbeiders van met name het eiland Putten'). Zij zullen een deel van het werk hebben verricht op de naar schatting 1000 ha. vlas die de Overmaasse boeren in Zeeland hadden gehuurd. Hun aantal heb ik aan de lage kant geschat op 200. De trek vanuit Bouches de la Meuse vertoont dan het volgende beeld:

Dijkarbeiders Vlassers Overige oogst Grote werken Totaal 1-13 Bouches de l'Escaut PM 200 50 250 1-14 Deux Nèthes 25 25 Totaal PM 200 50 25 275 Overige oogst: meekrap en aardappelen delven, gras maaien. Grote werken: te Antwerpen en Willemstad.

E. De belangrijkste mededelingen betreffen de trek van noord naar zuid voor de oogst van najaarsge­ wassen. Uit het kanton Hillegersberg, maar ook wel uit de kantons Gouda en Haastrecht gaan ongeveer 60 arbeiders (waarvan 50 uit Capelle aan den IJssel na het beëindigen van het steenbakkersseizoen) aardap­ pelen rooien in het land van Den Briel en op Goeree, waarbij Dirksland met name wordt genoemd. In 's-Gravendeel op Putten wordt de komst van 50 arbeiders uit hetzelfde departement bevestigd. Naast deze grotere groep gaan er nog enkele arbeiders naar de grote werken in Rotterdam (vanuit kanton Den Haag en wellicht ook Katwijk) en in het kanton Alphen werken 3 timmerlieden uit hetzelfde depar­ tement. F. Met name het werk in de landbouw dient hier nader gespecificeerd te worden. Daar dit in zekere mate streekgebonden is, zal hier ook aandacht worden besteed aan de verdeling over de verschillende ar­ rondissementen: - Het wieden. Deze werkzaamheid wordt steeds samen genoemd met het maaien en binden van graan. Als begin van dit werk wordt april/mei en een keer ook juni gegeven. Of het wieden van graan of van andere akkerbouwprodukten is, is niet duidelijk. Het wordt pemeld in Benthuizen, Zoetermeer, Bleiswijk en op Rozenburg en de trekarbeiders komen uit Ems Superieur en omgeving. Hun aantal zal rond de honderd schommelen en het is opvallend dat tweemaal uitdrukkelijk wordt verklaard dat het vrouwen of meisjes zijn. Dit zal dus wel voor de hele groep gelden. Na afloop van het wieden gaan ze waarschijnlijk graan binden en ander boerenwerk doen. - Het maaien en hooien van gras wordt door meer dan 1000 arbeiders gedaan tussen half juni en begin juli in de arrondissementen ten noorden van Maas en Lek, waarvan het merendeel afkomstig is uit de Westfaalse gebieden. Van deze arbeiders wordt dikwijls uitdrukkelijk gezegd dat ze tevoren, vooral in hetzelfde departement, turf hebben gebaggerd. Ook komt het voor dat ze na de grasoogst nog graan gaan maaien. Een minderheid van 100 à 200 arbeiders komt uit Brabant. Hiertoe behoren ook weer vrouwen. De indruk bestaat dat het in dit departement vooral gaat om het maaien van gras en niet zozeer, wellicht met uitzondering van de vrouwen, om het hooien. - Het maaien en binden van graan in juli en augustus in de arrondissementen ten noorden van Maas en Lek. Ongeveer 750 arbeiders, voor het allergrootste gedeelte uit de Westfaalse gebieden, komt hiervoor over. Een aantal van naar schatting niet meer dan 100 Brabanders komt voor ditzelfde werk nog in het kanton Voorburg. Het is mogelijk dat van dit totaal een klein aantal Westfaalse vrouwen speciaal het bindwerk doet. Bij de arrondissementen ten zuiden van de Maas moet bij "divers travaux ruraux", uitge­ voerd door arbeiders uit Bouches du Rhin, Meuse Inférieure en Roër ook aan graan maaien gedacht wor­ den. In welke mate is onzeker.

3) Volgens Bijlage 1-13, noot 9 werd in Zeeland ongeveer 1000 ha. vlas door Overmaasse boeren, gedeelte­ lijk met hun eigen arbeiders bev.:-erkt. Stel dat een kwart hiervan uitsluitend door arbeiders uit Bouches de la Meuse bewerkt werd dan waren daar ongeveer 200 arbeiders voor nodig. (Als volgt berekend: vol­ gens DamsmaiNoordegraaf 1977, 243 had Hendrik-Ido-Ambacht in 1865 ongeveer 2300 inwoners. Vol­ gens Idem 1982, 147 werkte hiervan 20 % buiten het dorp, d.w.z. 460 arbeiders. Deze bewerkten buiten het dorp meer dan 550 bunder, dit zou betekenen ongeveer 1,2 hektare per arbeider.) Zie ook Damsma/Noordegraaf 1981, 68.

289 BIJLAGE 1-12 BOUCHES DE LA MEUSE

- Aardappels rooien tussen augustus en november. Zoals aangegeven onder E. komt dit voor op Voorne­ Putten en Goeree, zowel door arbeiders van hetzelfde departement ten noorden van de Maas, als door arbeiders uit Brabant en verder weggelegen streken. - Het meekrapdelven komt op dezelfde eilanden voor als het aardappels rooien, met name in september en oktober. Behalve door enkele arbeiders uit hetzelfde departement, ten noorden van de Maas, zal het gros van de arbeiders uit Brabant en verder gelegen streken afkomstig zijn geweest. Per meestoof kan men, indien alle trekarbeiders in de kantons Goeree, Sommelsdijk en Den Briel van het gelijknamige ar­ rondissement, mee gedolven zouden hebben, aannemen dat er 20 trekarbeiders en 100 lokale arbeiders mee gedolven hebben'>' - Behalve de genoemde specifieke werkzaamheden wordt in zeer veel gevallen ook "boerenwerk" of "veldwerk" in het algemeen aangeduid. Dit zal grotendeels op genoemde werkzaamheden neerkomen, maar ook andere zaken, zoals mest rijden, greppelen en de oogst van andere dan de genoemde gewassen zijn voorstelbaar. Eénmaal wordt vermeld dat een aantal arbeiders in het najaar achterblijft om graan te 5 dorsen ). - Veenarbeiders. De grootste koncentratie komt voor in de aan elkaar grenzende plaatsen Zwammerdam, Reeuwijk en Sluipwijk. Daar werken in 1811 meer dan 500 arbeiders uit de Westfaalse departementen. Daarbuiten komen er nog hoogstens 300 voor met als grootste koncentraties ongeveer 100 in Woubrugge, Ter Aar en Rijnsaterswoude, maximaal ± 80 in Stompwijk en kleinere aantallen in de buurt van Delft en tussen Rotterdam en Gouda. Zoals al bij het maaien en hooien is vermeld, gaan deze arbeiders deze werkzaamheden dikwijls daarna verrichten. In deze venen wordt gewerkt van maart/april tot juni/juli. - De steen- en pannenfabrieken langs de Oude Rijn (van west naar oost: Valkenburg, Voorschoten, Lei­ derdorp, Koudekerk, Oudshoorn en Aarlanderveen) geven op dat er uit de Westfaalse departementen (en in Valkenburg uit het GHD Berg) steenbakkers komen. Het aantal is niet groot, naar schatting 50, het­ geen een minderheid is van het totaal aantal arbeiders in deze steenfabrieken·). Met Westfalen wordt waarschijnlijk het Bentheimse Schüttorf (département de la Lippe) bedoeld7}. Het seizoen loopt van on­ geveer april tot oktober. In de steenfabrieken langs de Hollandse Ijssel worden geen trekarbeiders ver­ meld. - Overige industrieën: In Rotterdam werken de loodgieterijen met arbeiders uit de Tecklenburgse plaat­ 8 sen Wersen en waarschijnlijk ook Westerkappeln ), alle in Ems Supérieur. Ze gaan voor perioden van telkens vijf maanden. - Bouwvakkers. In 's-Gravendeel komen 30 metselaars en timmerlieden uit het hertogdom Kleef, hetgeen overeen kan komen met de vermelding van Roër dat kastenmakers uit Kamp en bouwvakkers uit Venray vertrekken9). In Rotterdam werken meer dan 100 bouwvakkers uit Bouches du Rhin. Gedacht kan wor-

4) Wanneer we op basis van de meestoven in 1808 (Van der Kloot Meyburg 1934,92) en het totale aantal trekarbeiders in 1811 (573) kijken hoeveel trekarbeiders per meestoof nodig zijn, dan komen we voor het kanton Brielle op 27, voor het kanton Sommelsdijk op 18 en voor het kanton Goeree op 22; het totaal aantal arbeiders berekend naar Bouwman 1946, 26. 11 5) Antwoord van Woubrugge (ARA, GB 1807/1815,710 ): "Il y a aussi quelques ouvriers qui restent dans cette commune pour battre Ie blé dans I'hiver". 6) Volgens de Nijverheidsenquête van 1812 (ARA, BZ 1796-1813, 1193, Tableau 56, Bouchcs de la Meuse) zijn er in deze plaatsen 19 fabrieken met 113 arbeiders. Dit laatste aantal is over.igens vermoedelijk zeer aan de lage kant. Bij het arrondissement Den Haag (waarin Voorschoten en Valkenburg) wordt ook ver­ meld dat de arbeiders meest in de buurt wonen. De laatste vermelding die ik vond van Duitse steenbak­ kers langs de Oude Rijn stamt uit 1872 (GAA, Nut 259, antwoorden van Alphen en Oudshoorn en van Valkenburg). 7) Zie Bijlage 1-5; met de aanduiding GHD Berg kan overigens nog dezelfde plaats bedoeld worden: tot de inlijving bij het Franse keizerrijk in 1811 behoorde deze plaats tot het Ems-departement van het GHD Berg. 8) Zie Bijlage 1-4; Brugmans 1819: in Rotterdam in 1819 verschillende loodgieterijen; ARA, GB 1807/1815,920 (opgave Kralingen). 9) Zie Bijlage 1-17. Kamp lag in het voormalige graafschap Mörs, een deel van het (P~uisische) hertogdom Kleef. Venray lag vóór de Franse inlijving in Pruisisch Opper-Gelder.

290 BIJLAGE 1-12/1-13 BOUCHES DE LA MEUSE/BOUCHES DE L'ESCAUT

den aan plaatsen als Liempde en Vught'O). Deze bouwvakkers in Bouches de la Meuse komen tussen fe­ bruari en april en vertrekken weer in oktober/november. Het is mogelijk dat ze ook aan openbare wer­ ken, als de Rotterdamse haven werken, zoals ook enkele arbeIders u,t Den Haag en Delft (zie E). G. - H. Konklusie:

Trek naar Bouches de la Meuse 4700 (4823) f f d 4700 (4800) : 0 a geron : Trek vanuit Bouches de la Meuse 275 (398) 300 (400)

BIJLAGE 1-13 Département des Bouches de I'Escaut, hoofdstad Middelburg

A. Eerste antwoord van Middelburg, 26/11/1811: AN, F 20/435; RAZ, Archieven prefektuur 9. Tweede antwoord van Middelburg, 15/4/1812: RAZ, Archieven prefektuur 18. Het eerste antwoord was zo summier dat Parijs nadere informatie vroeg. Hierop volgde het tweede antwoord, weliswaar uitgebrei­ der, maar nog zeer summier. De verdere administratieve geschiedenis is onbekend. B.l. Uit de volgende departementen kwamen zeer waarschijnlijk arbeiders naar Bouches de I'Escaut: 1-4 (Ems Supérieur); 1-12 (Bouches de la Meuse); 1-14 (Deux Nèthes); 1-15 (Bouches du Rhin); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-17 (Roër); 1-22 (Escaut); 1-23 Oemappes); 1-24 (Dyie); 1-26 (). B.2. Om bovenstaande gegevens enigszins te kunnen verifiëren en desnoods aan te vullen heb ik, afge­ zien van literatuur en archiefbronnen, vermeld in de voetnoten, gebruik gemaakt van gegevens over: - Middelen van bestaan omstreeks 1750 (Tegenwoordige Staat Zeeland 9, 1751 en 10, 1753). - De landbouw in 1800 (Verbaal, Meihuizen 1959; Landbouw-Enquête, Van der Poel 1954). - Middelen van bestaan in 1824 (De Kanter/Ab Utreèht Dresselhuis 1824). - De landbouw in 1836 (Van Hertum 1981). De landbouw in de eerste helft van de negentiende eeuw (Bouwman 1946). C. Uit de verschillende bronnen komen de volgende werkzaamheden, verricht door trekarbeiders, naar voren: la. Bouwen herstel van dijken. Behalve een aantal gespecialiseerde dijkwerkers, waarschijnlijk af­ komstig uit Bouches du Rhin en Bouches de la Meuse, zijn hiervoor ook grote aantallen losse arbeiders nodig. Deze laatsten komen in ieder geval uit het kanton Eekeren (Deux Nèthes) en waarschijnlijk ook uit Escaut en andere departementen '). Alleen Deux Nèthes geeft aantallen: enkele tientallen, maar het totaal aantal vreemde dijkwerkers in 1811 is onmogelijk te schatten». Deze zeer belangrijke ekonomische sektor zal hier dan ook helaas als een pro memorie-post moeten worden behandeld. lb. De haven van Vlissingen en andere militaire werken vergen ook veel vreemde arbeiders. Hieraan werken in ieder geval stratemakers uit , naar schatting een 50-tal. De steenbakkers uit Jémappes die

10) Zie Bijlage I-IS, sub G.2. 1) Voor de verdeling in deze soorten arbeiders zie Willemsen 1978, 28. Het is overigens ook mogelijk dat de arbeiders uit het kanton Eekeren professionele dijkwerkers zijn. Grondwerkers kunnen van zeer ver komen: bij de bedijking van Hoofdplaat in Zeeuws Vlaanderen in 1778 komen niet alleen Vlamingen uit de streek van de zandgronden tussen St. Niklaas en Maldegem (in 1811 Escaut, Lembeke wordt nog met name genoemd), maar ook uit Oldersum in Oost-Friesland (in 1811 Ems Oriental) en uit Barke (?) (Amt Syke) en uit Barrien (beide plaatsen in 1811 Bouches du Weser), zie Willemsen 1978,30. De Westka­ pelse zeedijk wordt overigens steeds door plaatselijke arbeiders onderhouden. 2) In 1811 zijn in Zeeland geen bedijkingen onder handen (zie Hartogh Heys van Zouteveen 1870), wel zal er van 1809-1813 nog wel werk geweest zijn aan het verder in kultuur brengen van de Wilhelminapol­ der van 1559 hektare. (Kuperus/Meihuizen 1962, 128), terwijl ook het normale onderhoudswerk zal zijn verricht.

291 BIJLAGE 1-13 BOUCHES DE L'ESCAUT

naar Walcheren trekken zullen, aangezien daar geen steenfabrieken zijn, ook wel aan deze openbare wer­ ken verbonden zijn geweest'). Ook voor deze sektor kan niet worden bepaald hoeveel trekarbeiders er werkzaam zijn. Enige honderden is echter niet onmogelijk'). 2a. Meekrapdelven. Zouden er op Schouwen-Duiveland, het centrum van deze teelt in Zeeland, per stoof evenveel trekarbeiders nodi~ zijn als in het qua ekonomische struktuur verwante Goeree­ Overflakkee (Bouches de la Meuse), dan zouden op dit eiland een driehonderd vreemde delvers zijn 5 6 gekomen ). Ze zijn afkomstig uit Deux Nèthes (ongeveer 150 »), Bouches de la Meuse (enkele tientallen) en het grootste gedeelte (ongeveer 200) uit Escaut. 7 Op Tholen zijn waarschijnlijk geen vreemde meedelvers ), op Walcheren waarschijnlijk nauwelijks, maar op Zuid-Beveland kunnen er ook wel een aantal (maximaal 100) hebben gewerkt. Zeer voorzichtig kunnen we hier op totaal 400 arbeiders komen. 2b. Aardappelen rooien. Uit Bouches de la Meuse komen er enkele tientallen voor dit werk, mogelijk ook uit Roër. Een totaal-aantal is moeilijk te geven. Meer dan enkele honderden zullen er niet zijn ge­ weest. 2c. Gras maaien. Uit Meuse Inférieure en uit Bouches de la Meuse komen hiervoor arbeiders. Wel­ licht gaan ze naar Schouwen en ook naar Zuid-Beveland. Grote aantallen zullen het waarschijnlijk niet geweest zijnS). 2d. Vlastrekken. Vlasboeren uit het Overmaasse (Bouches de la Meuse) hebben de gewoonte het te velde staande vlas op te kopen en door eigen arbeiders te laten oogsten en soms ook wieden. Het aantal 9 arbeiders dat hiertoe in 1811 naar Bouches de l'Escaut komt is onbekend ). 2e. Overige werkzaamheden in de landbouw. Het is niet onmogelijk dat voor de oogst van andere landbouwprodukten, waarvan in Zeeland de tarwe wel het belangrijkste is, trekarbeiders gebruikt wor­ den. Direkte aanwijzingen hiervoor bestaan echter niet. Arbeiders die voor oogsten in het algemeen naar Zeeland komen, worden gemeld uit Escaut, Bouches de la Meuse, wellicht Ourthe en Bouches du Rhin en in eerdere jaren ook uit ]emappes. 3. Pakkendragers uit Ems Supérieur komen ook naar dit departement, naar schatting 25 in totaal. Het is onmogelijk op basis van deze gegevens een totaal aantal arbeiders voor de trek naar Bouches de l'Escaut op te geven. Om desondanks, ter vergelijking met andere departementen toch een indikatie te geven zal hier met de zeer grove, maar ook zeer konservatieve schatting van 1000 trekarbeiders worden gewerkt voor de grondwerkers en landarbeiders. Naar herkomstgebied en soort werk zouden ze als volgt gespecificeerd kunnen worden:

3) Voor een vergelijkbaar geval zie Bijlage 1-26, Ourthe (de arbeiders aan het Grand Canal du Nord). Voor steenfabrieken in Zeeland zie Bijlage 1-23, noot 3. 4) Vergelijk de aantallen, werkzaam aan de haven van Antwerpen, Bijlage 1-14. Op Walcheren werken in deze sektor van 1810 tot 1813 ook Spaanse krijgsgevangenen (RAZ, Archieven prefektuur 399). 5) Zie Bijlage 1-12, noot 4: op Voorne-Putten en Goeree waren gemiddeld 20 trekarbeiders per meestoof nodig. Voor de ongeveer 15 meestoven van Schouwen-Duiveland (Van der Kloot Meyburg 1934, 9; Damsma/De Meere/Noordegraaf 1979, 82/99) levert dit derhalve 300 trekarbeiders op. Dat beide eilan­ den in Zuid-Holland en Zeeland met elkaar vergeleken mogen worden blijkt uit hun ekonomische struk­ tuur en bevolkingsdichtheid, ontleend aan respektievelijk de Tegenwoordige Staat, Holland 7, 1749 en Idem, Zeeland 9, 1751; Ramaer 1931, 231/272. 6) Het aantal voor Deux Nèthes: zie Bijlage 1-14 en RAZ, Archieven Prefektuur 392, brief 11/9/1811 van de prefekt van de Deux Nèthes (over arbeiders uit Lillo en Wilmarsdonk). 7) Tholen: Landbouw-Enquête, Van der Poel 1954, 46/57 en Tegenwoordige Staat, Zeeland 10, 1753, 88/89. Voor het feit dat Tholen, dat qua bevolkingsdichtheid en aantal inwoners per meestoof (bronnen zie noot 5) hetzelfde is als Schouwen-Duiveland, géén trekarbeiders en Schouwen-Duiveland er wél nodig heeft, zie blz. 189. 8) Schouwen had relatief veel weiland (Bouwman 1946, 58) en liet ook gras maaien door trekarbeiders (Tegenwoordige Staat, Zeeland 9, 1751, 354); ook op Tholen kwam dit wel voor (Landbouw-Enquête, Van der Poel 1954, 52). Voor Zuid-Beveland zie Post 1964, 124 (betreft juni 1734). 9) Bouwman 1946, 112/114, 148, 175/176: het betrof toen waarschijnlijk minstens 1000 hektare vlas.

292 BIJLAGE 1-13/1-14 BOUCHES DE L'ESCAUT/DEUX NÈTHES

Herkomst la lb 2a 2b 2c 2d 2e 3 Totaal 1-4 Ems Supérieur 25 25 ~ I 1-12 Bouches de la Meuse PM 50 200 PM 250 1-14 Deux Nèthes 100* 100 200 1-15 Bouches du Rhin PM PM PM PM PM 1-16 Meuse Inférieure 100 100 1-17 Roër 50 50 1-22 Escaut 100* 200 300 1-23 Jemappes 50 50 1-24 Dyle 50 50 1-26 Ourthe PM PM Onbekend 100 100 200 Totaal 200* 100 400 100 100 200 100 25 1225 * Verondersteld wordt dat deze arbeiders later in het jaar ook nog gaan oogsten, vandaar dat ze bij de totalen van de departementen van herkomst niet zijn meegeteld.

D. Hiervoor ontbreken aanwijzingen 'O). E. Hiervoor ontbreken aanwijzingen"). F. Gezien het rekonstruktie-karakter van C. hoeft hierover niet verder te worden uitgeweid. G. Niet van toepassing. H. Konklusie:

Trek naar Bouches de I'Escaut 1225 f f d 1200 : -- 0 a geron :-- Trek vanuit Bouches de l'Escaut 0 0

BIJLAGE 1-14 Département des Deux Nèthes, hoofdstad Antwerpen

A. AN, F 20/435; RAA, Provo Arch. A 132-17. Administratieve gang van zaken: 4/ 3/1811: Vraag van Parijs aan Antwerpen. 26/10/1811: Rappel van Parijs aan Antwerpen. 18/11/1811: Antwoord van Antwerpen aan Parijs (hierbij de opmerking dat de antwoorden m.b.t. het arr. Breda het minst gedetailleerd zijn). B.l. Zie Bijlagen 1-12 (Bouches de la Meuse); 1-13 (Bouches de I'Escaut); 1-15 (Bouches du Rhin); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-23 Oemappes); 1-24 (Dyie); 1-26 (Ourthe). B.2. RAA, Provo Arch. J 222. C. De volgende groepen arbeiders komen in het departement werken: (1) Er zijn aanwijzingen dat de uitgestrekte graslanden in de omgeving van Klundert en Zevenbergen niet uitsluitend door arbeiders uit het eigen departement (zie daarvoor onder E.), maar ook door lieden van elders worden afgemaaid en gehooid. In aanmerking komen mensen uit Bouches du Rhin (het gedeel­ te onmiddellijk ten zuiden van de Langstraat). Uit deze zelfde streek komen in augustus ook graanmaaiers en in oktober ook aardappelrooiers, in totaal 20 personenI). 2 (2) Wellicht 20 wevers uit Woensel (Bouches du Rhin) werken in Deux Nèthes, in Turnhout ). 10) Wellicht bestond er trekarbeid vanuit Tholen van arbeiders, gespecialiseerd in alles wat met de mee­ krap te maken had, met name in de industriële bereiding, zie Tegenwoordige Staat, Zeeland 10, 1753, 88/89. 11) Zie noot 10. 1) Opgave door de maire van Waspik: 20 personen naar Zevenbergen e.o., 14 dagen in augustus en 14 dagen in oktober (zie Bijlage I-IS, sub A). 2) Zie Bijlage 1-15, sub D-4.

293 BIJLAGE 1-14 DEUX NÈTHES

(3) In de blekerijen van Turnhout werken naar schatting een honderdtal blekers uit Budel (Bouches du Rhin) en omstreken (waaronder ook het land van Weert in Meuse Inférieure)". Voor 1811 vermeld ik ze hier pro memorie. (4) In de industrie van Lier (arr. Mechelen) zijn 1000 arbeiders werkzaam, met name in de bierbrou­ werijen. Het vijftigste deel hiervan, dus 20, is afkomstig van de departementen "qui longent Ie Rhin", wellicht het -departement. (5) Uit Jemappes komen naar schatting ook nog 20 plafonneerders. (6) De grootste groep wordt ongetwijfeld gevormd door de arbeiders die nodig zijn voor de belangrij­ ke Antwerpse haven en vestingwerken. Op basis van de opgaven van de andere departementen en die van Deux Nèthes zijn ze naar herkomst bij benadering als volgt te verdelen:

Timmerlieden Grondwerkers Metselaars Zagers Totaal 1-12 Bouches de la Meuse 25 25 1-21 20 20 1-22 Escaut PM PM 1-23 Jemappes 150 250 400 1-24 Dyle 50 PM 50 1-25 Sambre et Meuse PM PM PM 1-26 Ourthe PM 100 250 350 1-28 Nord (Duinkerke) 20 20 1-33 Le Havre, Brest, 60 60 Cherbourg Totaal 100 325 500 PM 925

D. Vanuit het departement gaan de volgende groepen elders werken: (1) Ambachtslieden: vanuit Antwerpen gaan jaarlijks 20 à 25 kleer- en schoenmakers naar Parijs om zich verder in hun vak te bekwamen. (2) Naar Bouches de l'Escaut gaan naar schatting een honderdtal dijkwerkers, die dit echter kombine­ ren met de najaarsoogst en hier derhalve niet worden meegeteld. (3) Verschillende landbouwwerkzaamheden worden in naburige departementen uitgevoerd: - In Bouches de l'Escaut komen in het najaar naar schatting 100 meekrapdelvers, die er voor het grootste deel in de voorafgaande seizoenen aan de dijken werkten. - Alhoewel de prefekt dit niet vermeldt, neem ik toch aan dat er ± 275 arbeiders in Bouches de la Meuse gaan oogsten: gras en najaarsvruchten als aardappelen en meekrap, te weten 200 naar het arr. Den Briel en 100 naar het arr. Dordrecht·'. - Voor het grasmaaien in de Langstraat (Bouches du Rhin) komen naar schatting een 50-tal arbeiders uit de streek van Turnhout. - Uit dezelfde streek gaat ook een klein aantal oogsten in Meuse Inférieure, waarschijnlijk in de buurt van Roermond. In totaal gaan er dus naar schatting 450 arbeiders in deze sektor elders werken. (4) Matrozen voor de kustvaart op Holland, een 400, komen ook uit dit departement. Ze kunnen niet bij een van de aantrekkingsgebieden worden ingedeeld. Hetzelfde geldt voor driehonderd matrozen voor de riviervaart (op Schelde en Maas) en riviervisserij".

3) RAA, Provo Arch. J 222: 20/9/1816 zijn er op de blekerijen op het gebied van de stad Turnhout 103 blekers werkzaam, vnl. afkomstig van "Budel près de Weerdt et des environs". Zie ook Bijlage 1-15, sub D-l en Bijlage 1-16, sub D-2. 4) In 1800 ging dit aantal vanuit de Baronie van Breda alléén al naar het "Overmaasche en Dordrecht", zie Landbouw-Enquête, Van der Poel 1954, 57/93. Ik neem in 1811 hetzelfde aantal aan, maar nu voor het hele arrondissement Breda. 5) Ook later in de negentiende eeuw was West-Brabant nog een herkomstgebied van schippers, vergelijk G.A. 's-Gravenmoer, gemeenteverslagen 1851-1890, met name 1851, 1853, 1859 en 1890.

294 BIJLAGE 1-14 DEUX NÈTHES

E. De interne migratie betreft twee sektoren: (1) De zeilmakers en touwslagers, in dienst van de marine in de Antwerpse haven, zijn uit het eigen departement afkomstig. Hun aantal is onbekend. (2) Ik veronderstel dat ongeveer 300 arbeiders van de zandgronden van het arrondissement Breda de hooilanden in het uiterste noorden van het departement, in de omgeving van Willemstad en Klundert, gaan afmaaien. Indien het gras daar eerder rijp is dan o~ de Zuidhollandse eilanden, zouden het dezelfden kunnen zijn die later naar Bouches de la Meuse gaan ) Konkluderend zal ik uit deze twee sekroren dan ook geen extra aantallen voor de eindbalans halen. F. De trek naar de Antwerpse haven kan als volgt nader gespecificeerd worden: - De marine stelt ongeveer 100 timmerlieden, wagenmakers, schrijnmakers en slotenmakers te werk, af­ koinstig uit de havensteden Le Havre (Seine Inférieure), Brest (Finistère), Cherbourg (Manche), Duinker­ ke (Nord) en Ostende (Lys). Ourthe vermeldt nog scheepstimmerlieden die naar Antwerpen gaan. - De genie van marine en leger geven half om half werk aan 250 à 300 Waalse grondwerkers uit Dyle, Jemappes, Ourthe en Sambre et Meuse. - De genie van de marine heeft ook werk voor 300 à 400 Waalse metselaars, de genie van het leger ge­ bruikt ze nauwelijks, de ingenieur van de "PontS et Chaussées" daarentegen heeft er 200 nodig. - De marine gebruikt verder nog zeilmakers en touwslagers uit Deux Nèthes en zagers uit naburige de­ partementen, wellicht uit Escaut. De prefekt stelt dat het in totaal om 800 à 1000 arbeiders gaat, waarvan 3/4 acht à negen maanden van het jaar daar werkt. G. De arbeiders genoemd onder (2) en (3), de dijkwerkers en landarbeiders, komen vn!. van de noorde­ lijke zandgronden van het departement: - het kanton Eekeren (arr. Antwerpen) levert ± 50 dijkwerkers en meekrapdelvers voor Bouches de l'Escaut, m.n. Zuid-Beveland en Walcheren, terwijl door Schouwen-Duiveland arbeiders uit Lillo en Wil­ 7 marsdonk worden gemeld ) - Uit Westerlo, Herentals, Hoogstraten en Arendonk (arr. Turnhout) gaan ± 50 oogsters naar de Langstraat en Meuse Inférieure; deze streek sluit daarmee qua karakter aan bij het aangrenzende gedeelte van Bouches du Rhin en het arr. Breda. - Uit de kantons Roosendaal, Bergen op Zoom, Oudenbosch en Ginneken gaan zowel arbeiders naar Zeeland, als naar de hooilanden rond Zevenbergen, als naar de Zuidhollandse Eilanden. De matrozen komen vn!. uit het zuidoosten van het departement: de kustvaart wordt bedreven vanuit de kantons Kontich (met o.a. Kontich, Rumpst, Niel en Boom) en Puurs (300 matrozen). De streek russen Breda en Bergen op Zoom levert ook dit soort matrozen (± 100). 8 Riviervaart en -visserij geschiedt door 100 matrozen uit de kantons Oosterhout en Zevenbergen ) H. Het kanton Eekeren vermeldt nog expliciet dat er vroeger 2 à 3 maal zoveel personen vertrokken. Konklusie:

Trek naar Deux Nèthes 1105 f f d 1100 : -- 0 a geron : -- Trek vanuit Deux Nèthes 1175 1200

6) Zie noot 4. Voor de verschillen in oogstdata zie Bijlage I-IS, sub E; de prefekt noemt arbeiders uit "les communes se fixant dans l'intérieur de l'Arrondissement de Breda" naar de kantons Oosterhout en Zevenbergen. 7) Zie Bijlage 1-13, noot 6. 8) Gedacht moet hier worden aan plaatsen als Made en Drimmelen, zie bijvoorbeeld Van der Woude 1962, 54 en Tegenwoordige Staat, Holland 7, 1749.

295 BIJLAGE 1-15 BOUCHES DU RHIN

BIJLAGE 1-15 Département des Bouches du Rhin, hoofdstad Den Bosch

A. Als enige van alle onderzochte departementen is van Bouches du Rhin geen rapport op het niveau van de prefekt of de onderprefekten teruggevonden. Onderzocht werden de volgende archiefbestanden: AN, F 2 I, 1316/1319, 1334, 1336, 1354, 1366/1370; F 20, 109,435; RANB MR 1244, 1245, 1284, 1509; RAG AFT 2450, 2458, 2496. Wel kan de administratieve gang van zaken worden gerekonstrueerd: 13/11/1811: Vraag van Parijs aan Den Bosch. 21/11/1811: Vraag prefekt Den Bosch aan onderprefekten in Den Bosch, Eindhoven en Nijmegen. Deze wikkelen de zaak als volgt af: Den Bosch: 24/11/1811: Rondvraag aan alle maires. 29/ 1/1812: Op basis van de antwoorden van de maires stuurt de onderprefekt zijn antwoord aan de pre­ fekt. Eindhoven: De onderprefekt stuurt de vraag van de prefekt rechtstreeks door aan zijn maires. 14/ 3/1812: Op basis van de antwoorden van de maires stuurt de onderprefekt zijn antwoord aan de pre­ fekt. Nijmegen: Waarschijnlijk wordt hier de vraag ter onderprefektuur afgedaan, gezien de termijn waarop het antwoord verstuurd wordt: 13/12/1811: De onderprefekt stuurt twee staten als antwoord naar de prefekt. Middels steekproeven en toevalsvondsten werden op het niveau van de maires wel enkele antwoorden opgespoord betreffende de arrondissementen Den Bosch en Eindhoven: Den Bosch: Loon op Zand (GA Loon op Zand, voorlopige inventaris 33); 's-Gravenmoer (GA 's­ Gravenmoer, Register van uitgaande brieven 1811-1816); Raamsdonk (GA Raamsdonk, Oud Archief 2e Afd. B-19, Inv. Bondam); Waspik (GA Waspik, Register van uitgaande brieven 1810-1813); 's-Grevelduin­ Capelle (GA Sprang-Capelle, GA 's-Grevelduin-Capelle 268); Sprang-Capelle (GA Sprang-Capelle, voorl o­ pige inventaris 620); Baardwijk (SA Waalwijk, GA Baardwijk, Oud Archief 3); Tevergeefs zocht ik naar de antwoorden van Besoijen, Vrij hoeve-Capelle, Dongen, Geertruidenberg, Waalwijk, Drunen en Oister­ wijk. De overige 62 mairieën van dit arrondissement heb ik niet onderzocht. Eindhoven: Aarle-Rixtel (SA Peelland, GA Aarle-Rixtel, Nieuw Archief 542); Woensel (SA Eindhoven, GA Woense! 865); Tevergeefs zocht ik naar de antwoorden van Budel, Maarheeze, Mierlo, Lierop, Some­ ren, Asten, Vlierden, Deurne, Bakel, Lieshout, Beek en Donk, Eindhoven, Stratum, Eersel , Strijp en Gestel. De overige 38 mairieën heb ik niet onderzocht. B.l. Daar voor Bouches du Rhin zelf geen opgaven bewaard zijn over de trekarbeiders, ben ik voor dit departement bijna volledig aangewezen op de opgaven van andere departementen: 1-4 (Ems Supé­ rieur); 1-10 (Issel Supérieur); 1-11 (Zuyderzee); 1-12 (Bouches de la Meuse) ; 1-14 (Deux Nèthes); 1-17 (Roër). B.2. Om toch enigszins de gegevens van de andere departementen te kunnen kontroleren, om mogelij­ ke interne trek te ontdekken en verder om binnen het departement naar plaatsen en streken van her­ komst te kunnen differentiëren, heb ik een aantal aanvullende informatiebronnen gebruikt. In chronolo­ gische volgorde zijn het: - Vrijstelling van een gedeelte van het hoofdgeld voor trekarbeiders die meer dan 4 maanden weg waren, 1695-1719 (Van en Van der Woude 1965). - Trek vanuit een aantal plaatsen in de Langstraat in 1747 (Van der Woude 1962). - Middelen van bestaan in 1794 en vrijstelling van hoofdgeld in 1791 (Van Breugel 1965). - Het Journaal van Goldberg, het Verbaal van Kops en de Landbouw-Enquête van 1800 Gournaal, Mei- huizen 1959; Journaal, Sloet 1859; Verbaal, Meihuizen 1959; Landbouw-Enquête, van der Poel 1954). - Middelen van bestaan ± 1806 (Van de Graaff 1807). - Trekarbeid ± 1820 (Van Zutphen 1820; Martinet 1831). - Trekarbeid ± 1870 (GAA, Nut 258/260).

296 BIJLAGE 1-15 BOUCHES DU RHIN

- Polderjongens in 1910 (Staatscommissie over de werkloosheid 1913 B). Losse opmerkingen in de literatuur en in archieven (zie noten). C. Twee soorten arbeiders komen binnen: 1. Oogstarbeiders: In 1847 wordt gemeld dat in Leur, Wychen, Herwenen en de buurtschap Vurmer (arr. Nijmegen) bij de hooi- en koren bouw, het zichten en dorsen van koolzaad op klei- en van boekweit op zandgrond veel "buitenarbeiders" nodig zijn. Daar de herkomst in 1811 niet te traceren is, zal deze mededeling hier slechts pro memorie worden gebruikt!). Veel belangrijker en groter van omvang is de trek van grasmaai­ ers naar de hooilanden ten noorden van de Langstraat, de noordelijke gedeelten van de gemeenten Raams­ 2 donk, Waspik, Capelle, Waalwijk en Baardwijk ). In de gemeente Waspik komen 300 grasmaaiers en la­ ter nog 50 hooiers en in Raamsdonk komen ook 300 maaiers. Hoewel een aantal andere gemeenten op­ geeft dat er geen arbeiders uit het buitenland of uit andere departementen komen, mogen we toch aanne­ men dat ze de maaiers dan vergeten). Gezien de verhouding tussen de oppervlakte grasland van Waspik en Raamsdonk ten opzichte van de andere Langstraatgemeenten zou het totale aantal hooiers en maaiers wel 1500 bedragen kunnen hebben. Het overgrote deel hiervan komt uit het departement zelf (zie onder E.), een klein gedeelte ook uit Deux Nèthes, m.n. uit het arrondissement Turnhout. Ik schat dit op onge­ veer 50. 2. In het hoedemakerscentrum Eindhoven komen ook wat hoedernakers van elders en ook paraplu i­ herstellers uit Morilly (Département de la Meuse, zie Bijlage 1-31)'). D. De volgende soorten trekarbeiders naar andere departementen kunnen worden onderscheiden: 1. Blekers. Naar de blekerijen rond Haarlem (Zuyderzee) gaan 134 blekers uit Bouches du Rhin, een trek die al eeu­ wen oud is. Ik veronderstel dat een gedeelte hiervan (stel 25) uit het naburige land van Weert, département Meuse Inférieure komt. Voor Bouches du Rhin zou dit er 109 overlaten. Hoewel daar niet in 1811 gesignaleerd, gaan er toch ook zeer waarschijnlijk blekers naar Turnhout (Deux Nèthes). Ze zullen hier pro memorie worden opgevoerd. 2. Bouwvakkers. In Rotterdam (Bouches de la Meuse) worden 110 bouwvakkers en in het arrondissement Haarlem (Zuy­ derzee) nog eens 13 metselknechten gemeld, in totaal dus 123 bouwvakkers uit Bouches du Rhin. 3. Klompenmakersknechts. Ongeveer 15 klomrenmakersknechts worden gemeld in Zelhem in de Achterhoek en in Vaassen op de Veluwe (beide Isse Supérieur). 4. Wevers. In 1806 werkten 250 wevers uit Helmond in St. Niklaas (Escaut) en ook wel in "Fransch Braband", waar­ mee wel Waals Brabant (het zuiden van Dyle) bedoeld zal zijn. Hoewel het waarschijnlijk is dat deze toestand zeker tot 1815 voortduurde, zullen deze wevers in Escaut en Dyle slechts pro memorie worden vermeld.S). Uit Woensel gaan in 1811 minimaal 20 wevers naar Deux Nèthes, waarbij wellicht aan Turn­ 6 hout mag worden gedacht ) 5. EekschilIers. In het arrondissement Amersfoort (Zuyderzee) komen 100 eekschilIers uit het arrondissement Nijmegen (Bouches du Rhin).

1) Engelberts 1981, 404; vgl. de gunstige beschrijving van de landbouw aldaar in 1800 in Landbouw­ Enquête, van der Poel 1959, 209/210. 2) Antwoorden enquête 1811 Waspik en Raamsdonk; verder Journaal, Meihuizen 1959, 146; Verbaal, Meihuizen 1959, 198; Landbouw-Enquête, van der Poel 1954, 93/107. 3) SA Waalwijk, GA Waalwijk, voor!. inv. 370 (akte van overdracht van grond 1814 met daarbij het recht 'n tent te zetten om te tappen voor de hooiers; Idem, GA Baardwijk, nieuw archief 2 (vergelijkbaar ver­ zoek 19/4/1841). 4) SA Eindhoven, GA Eindhoven, archief 1811-1914, 1298 (paspoorten 1815/1817). 5) Van de Graaff 1807 A, 426; Harkx 1967, 80 en 103 (eind 18e eeuw is de Helmondse ondernemer R. Bo­ gaers tijdelijk een aantal jaren in St. Niklaas); Idem 205 (Helmond heeft tot 1815 een vertrekoverschot). 6) Gezien de goede kontakten tussen de Turnhoutse en Helmondse wevers, zie Harkx 1967, 206.

297 BIJLAGE 1-15 BOUCHES DU RHIN

6. Landbouw. In onderstaand schemel} zijn de bestemmingsgebieden met een grove aanduiding van het soort werk weergegeven: Soort werk Deux Bouches de Issel Bouches de Zuyderzee Totaàl Nèthes l'Escaut Supérieur la Meuse Graan wieden PM* PM

Gras maaien 20 150* 170 57 57 Graan maaien PM :] 55 750 750 Najaarsoogst PM PM =] PM Totaal 20 PM PM 900 112 mmo 1032 * Vrouwen: bij het wieden allemaal en bij het hooien een gedeelte (minstens 25 in Schiedam).

Ik ga er van uit dat het overgrote deel hiervan enkele weken eerder in de Langstraat gras gemaaid heeft (zie on~er E.). " 7. Teuten. Het zuiden van het departement was een groot centrum van de zgn. "teutenhandel", d.w.z. de handel in kompagniesverband in allerlei produkten, waarbij mensenhaar, koper en glaswerk in het bijzonder ver­ meld moeten worden. Verder was een aantal teuten ook beestensnijder (castreerder). We vinden deze omvangrijke groep weinig vermeld in de aantrekkingsgebieden, nl. in Ems Supérieur, in het Département de la Lippe en ook in Ems Occidental. De groep zal hier dan ook pro memorie ver­ meld worden. Hetzelfde geldt voor de handelaars in zwavelstokjes en gevlochten matten uit een gedeelte van Loon-op-Zand. 8. Polderjongens8l . Uit een aantal plaatsen in het noorden van het departement, gelegen aan de Maas komen arbeiders, gespe­ cialiseerd in de aanleg en reparatie van dijken. Ze worden in geen enkel departement als binnenkomers geregistreerd hoewel Bouches de l'Escaut in aanmerking komt; ze zullen hier dus pro memorie vermeld worden. 9. Overige. Hieronder vallen de vilthoeden makers (zie ook onder E.), de valkeniers en vrachtrijders. Ook dezen wor­ den hier pro memorie vermeld. Samenvattend levert Bouches du Rhin dus trekarbeiders aan:

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) Totaal 1-4 Ems Supérieur PM PM 1-5 Département de la PM PM Lippe 1-7 Ems Occidental PM PM 1-10 Issel Supérieur 15 PM 15 1-11 Zuyderzee 109 13 100 112 334 1-12 Bouches de la Meuse 110 900 1010 1-13 Bouches de I'Escaut PM PM PM 1-14 Deux Nèthes PM 20 20 40 1-22 Escaut PM PM 1-24 Dyle PM PM Onbepaald PM PM PM PM Totaal 109 123 15 20 100 1032 PM PM PM 1399 Noten 7) en 8) zie blz. 299

298 _....-- . ------~-

BIJLAGE 1-15 BOUCHES DU RHIN

E. De interne trek in Bouches du Rhin bestaat, behalve de trek van Eindhovense vilthoeden makers 9 naar Zaltbommel ) verder voor het overgrote deel uit de trek van grasmaaiers naar de hooilanden ten noorden van de Langstraat. Zoals uiteengezet onder c.l. schat ik het aantal op zo'n 1500, haast uitslui­ tend afkomstig uit hetzelfde departement. Gezien het feit dat de hooibouw in Holland waarschijnlijk en­ kele weken later plaatsvindt dan die in de Langstraat, zou het wel eens zo kunnen zijn dat de trekarbeiders die oogstwerkzaamheden buiten het departement verrichten, voor een groot gedeelte al eerder in de Langstraat werkten. De naar schatting 1500 maaiers in de Langstraat zouden dan verdeeld kunnen wor­ den in een groep van 1000 die naderhand weer naar huis terugkeert en een groep van 500 die vervolgens buiten het departement gaat werken 'Ol. F. - G. Slechts in een enkel geval wordt door de departementen waar arbeiders uit Bouches du Rhin wer­ ken, een nadere specifikatie gegeven uit welk gedeelte van dit departement de arbeiders komen. Met be­ hulp van de onder B.2. genoemde bronnen kan hiervan toch zeer globaal een indruk worden gegeven (zie ook kaart 14). Per beroepsgroep zijn de volgende bijzonderheden bekend: (1) De blekers komen uit het uiterste zuidoosten: de gemeenten Budel en Maarheeze en wellicht nog een enkeling uit naburige plaatsen 11). (2) De bouwvakkers komen mogelijk uit enkele plaatsen in de buurt van Den Bosch: Vu~ht en Liempde, wellicht enkele dorpen in de buurt, maar ook Waalre komen het meest in aanmerking' . Het is mogelijk dat ze gespecialiseerd zijn in metselwerk van openbare werken. (3) De klompenmakersknechts komen waarschijnlijk uit Best of omgeving'»). (4) De wevers komen uit Helmond, wat waarschijnlijk een verschijnsel van voorbijgaande aard is, en uit Woensel, Meerveldhoven, Waalre en wellicht uit meer dorpen in die buurt"). (5) De eekschilIers uit het arrondissement Nijmegen komen haast zeker uit Groesbeek' S) . (6) De oogstarbeiders komen waarschijnlijk uit het westen en zuiden van het departement: het gebied in het noorden begrensd door de Langstraat, in het westen door de lijn Geertruidenberg-Turnhout, in het oosten door de lijn Waalwijk-Eindhoven en in het zuiden door de lijn Turnhout-Eindhoven'6).

7) Ontleend aan de opgaven van de verschillende departementen en de overwegingen daarbij gegeven . Het herkomstgebied van 50 grasmaaiers in het Arrondissement Amersfoort (Zuyderzee) wordt daar aan­ geduid als Arrondissement Nijmegen. 8) Tegenwoordige Staat, Holland 7, 1749, 352 (Werkendam). 9) Journaal, Sloet 1859, 335/336; eerder wordt hierin melding gemaakt van 15 vilthoedenfabrieken in Eindhoven. 10) Landbouw-Enquête, Van der Poel 1953, 171 (rondom Rotterdam is het gras klaar eind juni/begin juli); Idem 153 (rondom Wassenaar in juli); Idem 1954, 102 (in de Langstraat in juni en juli). 11) Bijlage 1-11 (Zuyderzee): de blekers in de opgaven van het arrondissement Haarlem komen uit "Bra­ bant van de kant van Weert"; Van Xanten/Van der Wou de 1965, 18; Van Breugel 1965, 126/128, 138/140; Van de Graaff 1807 A, 452; Bijlage 1-14 (Deux Nèthes voor Turnhout). 12) Liempde: Van Breugel 1965, 150; Van Zutphen 1820,50; Staatscommissie over de werkloosheid 1913 B, 56: geen metselaars voor openbare werken in 1910; Vught: GAA, Nut 258 (Antwoord 's­ Hertogenbosch); Staatscommissie over de werkloosheid 1913 B, 57/58: in 1910400 metselaars; Van Breu­ gel 1976, 375 noemt timmeren en metselen als een van de voornaamste bestaansmiddelen, maar geeft niet op dat ze trekken; de andere bronnen geven wat dit betreft niets over Vught; Waalre: Van Breugel 1965, 294. 13) Van Puijenbroek 1969, 107/108. 14) Zie noot 5 en 6; verder Van Breugel 1965, 294 en 252. 15) Resultaten werkgroeI? "zwervers", R.U. Utrecht, afd. Soc. Ekon. Gesch. (m.n. rapport Frank Got­ ten bos/Arjan Schrauwen). 16) Van der Woude 1962, 54; zie verder noot 2 en 3; voor een voorbeeld uit het oosten van het departe­ ment zie echter blz. 62/63.

299 BIJLAGE 1-15 BOUCHES DU RHIN

(7) Afgezien van de kramers uit Kaatsheuvel komen de teuten uit de zuidelijkste gemeenten van het departement zoals Bergeik, Borkel, Heeze, Leende en Budel'7}. (8) De polderjongens komen uit het uiterste noordoosten: de omgeving van Werkendam en andere plaatsen in het Land van Altena en verder uit Alem, Lith en Lithoijen!8). (9) De vilthoedenmakers komen uit Eindhoven!?), de valkeniers uit Valkenswaard en Waalre en de voerlieden uit ongeveer hetzelfde gebied'O). Deze gegevens van de herkomst zijn weergegeven op Kaart 14.

KAART 14 Trekarbeid vanuit het midden en oosten van Noord-Brabant aan het begin van de negentien­ de eeuw2l)

Arr.

[l'UX NÈTHES

Departementsgrenzen Afstotingsgebieden AfT Arrondissement Arrondissementsgrenzen ITIlIl van oogstarbeiders (6) Verwijst naar de Grenzen van mairieën Hooigebied van 1-'1 soorten werk op ~ de Langstraat De Langstraat blz. 299/300

17) Kaatsheuvel: Resultaten werkgroep "zwervers", R.U.U. Utrecht, Afd. Soc. Ekon. Gesch. (m.n. rap­ port Ank Brent/Susan Hooyman); teuten: Van Xanten/Van der Woude 1965; Van Breugel 1965; Van de Graaff 1807 A; Van Zutphen 1820; voor een algemene beschrijving zie Knippenberg 1974. 18) Behalve de literatuur genoemd in noot 12, ook Van de Graaff 1807 A. 19) Vilthoedenmakers: behalve noot 9, Van Oorschot 1982, 108/109, 225. 20) Valkeniers: Van Breugel 1965; Algemeen: Van Oorschot 1974; Voerlieden: Van Breugel 1965. Voor noot 21) zie blz. 301.

300 BIJLAGE 1-15/1-16 BOUCHES DU RHIN/MEUSE INFÉRlEURE

H. Ik konkludeer, ondanks de schaarse gegevens, dat het département des Bouches du Rhin een belang­ rijk herkomstgebied van trekarbeiders is geweest. Konklusie: Trek naar Bouches du Rhin 50 (1050) of af erond: 100 (1100) Trek vanuit Bouches du Rhin . 1399 (2399) g 1400 (2400)

BIJLAGE 1-16 Département de la Meuse Inférieure, hoofdstad Maastricht

A. Eindrapport: AN F 20/434 en RAL, Nedermaas 2808 (kopie); Rapporten adviseurs in RAL, Neder­ maas 2808. Administratieve gang van zaken (afgeleid uit bovengenoemde bronnen en uit RAL, Nedermaas 86, 68): 41 3/1811: Vraag van Parijs aan Maastricht. 131 3/1811: De prefektuur besluit de vraag te delegeren aan een vijftal personen, kennelijk in staat geacht een antwoord voor de verschillende delen van het departement te verzorgen. Allen behoren tot de bestuurlijke elite van het departementi): - E.L. Baron Su riet de Chokier (voor arr. Hasselt). - P.F. de Ceuleneer (waarschijnlijk voor de kantons Tongeren, Bilzen, Mechelen en Meerssen). - III (Gery) Col pin (voor het kanton Maastricht-Zuid en misschien ook voor het kanton Gulpen). - W.J. Wulff (voor de kantons Oirsbeek en Heerlen en misschien ook voor het kanton Herzogenrath). - C.F.J. Baron de Keverberg (voor het arr. Roermond en speciaal voor het kanton Roermond). 10/10/1811: Vaststelling van het antwoord door de prefekt, waarbij de rapporten van de adviseurs nog worden aangevuld. B.1. Zie Bijlagen 1-7 (Ems Occidental); 1-11 (Zuyderzee); 1-12 (Bouches de la Meuse); 1-14 (Deux Nè­ thes); 1-17 (Roër); 1-22 (Escaut) en 1-26 (Ourthe). B.2. RAL, Nedermaas 831 (paspoorten 1810); GA Weert, OA 415/416 (passen 1774/1796). C. De volgende soorten arbeiders komen in het departement werken: (1) Voor de oogst in de kantons Venlo, Roermond, Niederkrüchten en Maaseik, of in een gedeelte daarvan2) komen veel arbeiders uit de Ardennen, wellicht uit de hogere delen van het arrondissement Malmédy, departement van de Ourthe. Over deze trek is verder niets bekend'). Wellicht gaan de 4 oogstarbeiders uit Deux Nèthes naar dezelfde gebieden, ze zijn wel klein in aantaI ). (2) Stratemakerslsteenbakkers uit hetzelfde departement komen naar het aangrenzende kanton Maastricht-Zuid en hebben in het noorden van het departement ook aan de aanleg van het Grand Canal 5 du Nord gewerkt ). Getalsmatig wordt deze laatste trek verantwoord onder Roër. (3) Doordat er al twaalf jaar conscriptie bestaat en er haast niemand terug komt is er zo-'n gebrek aan mankracht, aldus De Keverberg, dat Hollandse houtkopers hun eigen arbeiders meenemen om in de bossen van het kanton Roermond, met name in Haelen, te gaan werken. In april 1811 werken er in die

21) De kaart is samengesteld op basis van de in deze bijlage vermelde gegevens en tevens op basis van een overzicht van de zomerdaglonen in de Meijerij van 's-Hertogenbosch in 1806 (Van de Graaff 1807 B, tabel b): plaatsen waar lonen van minder dan 10 stuivers zonder kost of minder dan 6 stuivers met kost voorkwamen, worden, in kombinatie met de andere gegevens, beschouwd als mogelijke herkomstge­ bieden van trekarbeiders. 1) Allen waren - zij het niet tegelijkertijd -lid van de Conseil Général van het departement. Voor achter­ grondgegevens zie Hardenberg 1946, LXIV-LXV; VandebeecklGrauwels 1961, 188; Spiertz 1964, 119, 154, 159, 230; Roppe/Panhuysen/Nuyens 1956, 74. 2) Letterlijk: "de kantons van het arrondissement Roermond die aan het departement van de Roer gren­ zen". 3) De enige vermeldingen van trek in de Ardennen die in aanmerking komen zijn de interne trek in Our­ the in het arr. Malmédy (zie Bijlage 1-26) en de boerenknechten uit Forêts (zie Bijlage 1-27). Overigens wordt de mededeling over deze trek niet door De Keverberg, maar door de prefektuur zelf gedaan. 4) Zie Bijlage 1-14 (arbeiders uit de omgeving van Turnhout). 5) Lucassen/Lucassen 1983 B.

301 BIJLAGE 1-16 MEUSE Th.'FÉRIEURE

gemeente 8 van dergelijke arbeiders. Over hun herkomst is verder niets bekend. Bij gebrek aan duidelijke gegevens zal de trek naar Meuse Inférieure pro memorie vermeld worden. D. Naar andere departementen gaan de volgende groepen: (1) Oogstarbeiders: - Uit Rurdorf en Welz gaan vele arbeiders van juni tot augustus hooien in Zeeland; ik schat het aantal op honderd"}. - Voor het maaien van gras en graan en het schieten van sloten gaan van eind april tot begin november ongeveer 110 arbeiders uit Schinveld, Brunssum, Heerlen, Schaesberg, Nieuwenhagen, Merkelbeek en Bingelrade naar Holland. - In het najaar vertrekken uit een aantal van deze zelfde plaatsen (Schinveld, Merkelbeek, Bingelrade, Brunssum en Heerlen) nog eens 200 arbeiders voor de Hollandse aardappeloogst. - Uit het arrondissement Roermond gaan voor het oogsten van gras en graan, voor tuinieren en dorsen tussen half maart en eind november ook nog eens naar schatting 75 arbeiders naar Holland. Ik neem aan dat al deze groepen, in totaal ongeveer 400 arbeiders, voornamelijk in het zuiden van het departement van de Bouches de la Meuse werken7}. (2) Blekers en bleeksters komen uit het arrondissement Roermond, vermoedelijk uit het land van Weert, hun aantal wordt hier op ongeveer 25 geschat. Ze gaan naar de blekerijen in de buurt van Haarlem 8 en wellicht ook naar die van Turnhout, resp. Département du Zuyderzee en des Deux Nèthes }. (3) Uit het arrondissement Roermond, met name uit het gelijknamige kanton Roermond vertrekken metselaars en timmerlieden naar Holland. Over deze bouwvakkers is verder niets bekend. Ze zullen pro memorie vermeld worden bij Bouches de la Meuse. (4) In het departement van de Meuse Inférieure bestaan twee centra waar marskramers vandaan ko­ men: - De "teuten" komen uit de kantons Weert, Peer en Beringen en ook wel uit het kanton Mechelen. Hun trek is vooral gericht op Holland, Bremen, Hamburg en Lübeck, ze zullen dan ook pro memorie worden 9 vermeld bij de departementen van de Bouches du Weser en de I'Elbe }. Hun herkomstgebied sluit aan bij dat van dezelfde groep uit Bouches du Rhin. - De plaatsen Brunssum, Heerlen, Schaesberg en Nieuwenhagen leveren nog eens een veertigtal marskra­ mers voor Holland en Brabant. Het is waarschijnlijk dezelfde groep, die later in de eeuw bekend is onder de naam van de "Groensrraat"IO}. (5) Niet vermeld worden de schaapherders uit de kantons Weert en Roermond die in Vlaanderen gaan werken. Ze zullen PM vermeld worden bij Escaut, Dyle en Lyslt) (6) Evenmin de waarschijnlijk veel grotere groep strohoedenvlechters uit Bassenge, Roclenge en Wonck, drie plaatsjes aan de Jeker in het uiterste zuiden van het departement. Naar schatting een twee­ honderdtal gaat met name naar Amsterdam (Zuyderzee), waar ze ook zullen worden opgevoerd, maar 12 ook wel naar andere grote steden als Brussel, Rotterdam e.a. }.

6) Letterlijk: uit het arr. Maastricht, uit de "cantons enclavés entre Ruremonde, Juliers et ", het­ geen dan niet "cantons", maar "mairies" zou moeten zijn: Rurdorf en Welz behoren Wt het kanton Her­ zogenrath. Zie ook Bijlage 1-13 (Bouches de l'Escaut). 7) Vgl. de redenering in Bijlage 1-12, sub C (onder "Bouches du Rhin" zouden ook zuidelijkere gebieden, w.o. Meuse Inférieure moeten worden verstaan). 8) Vgl. Bijlage 1-15, sub Gl. In GA Weert, OA 415/416 (hierin 5 passen voor Weertse garen blekers­ knechts naar "Brabant", die allen in maart vertrekken, dezelfde maand die in 1816 door Turnhout zelf wordt opgegeven, zie Bijlage 1-14, sub C3). 9) Vgl. Bijlage 1-15, sub G7. De daar aangegeven bronnen hebben ook dikwijls betrekking op Lommel, in 1811 onderdeel van Meuse Inférieure, maar daarvóór van (Staats-)Brabant; RAL, Nedermaas 831 (pas­ sen 1810); Lucassen/Lucassen 1983 A. 10) Moormann 1932; Spiertz 1960, 170/173 (in 1796 waren 73 van de 193 gezinshoofden van Nieuwenha­ gen handelaar of kramer); Spiertz 1963 en andere artikelen in "Het land van Herle". 11) GA Weert, OA 415/416; GA Nederweert 1557, 1559, 1561/1563; Derix/Verlinden 1982, I, 102/109; GrauweIs 1981, 293; Bijlage 1-22, sub C. 12) Bijlage 1-11, sub Fc; L'industrie chapeliere 1950, 8/9.

302 BIJLAGE 1-16/1-17 MEUSE INFÉRIEURE/ROËR

(7) Uit het land van Weert gaan schoenmakers naar m.n. FrankrijkIJl. Samenvattend levert Meuse Inférieure dus trekarbeiders aan: (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) Totaal 1-1 Bouches de l'Elbe PM PM 1-2 Bouches du Weser PM PM 1-4 Ems Supérieur PM PM 1-7 Ems Occidental PM PM 1-11 Zuyderzee 25 200 225 1-12 Bouches de la Meuse 400 PM PM 400 1-13 Bouches de l'Escaut 100 100 1-14 Deux Nèthes PM PM 1-21 Lys PM PM 1-22 Escaut PM PM 1-24 Dyle PM PM 1-28 Nord PM PM 1-34 Mecklenburg, Pruisen PM PM Onbepaald: Holland/Brabant 40 40 Onbepaald PM PM PM Totaal 500 25 PM 40 PM 200 PM 765

E. In de kantons die aan Maastricht grenzen (Maastricht-Noord en -Zuid, Tongeren, Bilzen, Mechelen en Meerssen) kan de bevolking in de oogsttijd voldoende werk vinden daar de veldvruchten ten oosten van de Maas twee weken eerder rijp zijn dan die ten westen van de rivier. Het werkvolk verhuist hiermee van oost naar west. F. - G. Zie D. (in verband met de minieme bevestiging door andere gebieden van trek vanuit Meuse Infé­ rieure zijn daar de belangrijkste gegevens al vermeld). H. De trek vanuit dit departement is de laatste jaren zeer sterk afgenomen 14) Konklusie:

Trek naar Meuse Wérieure PM f f d PM : --- 0 a geron : --- Trek vanuit Meuse Inférieure 765(PM) 800(PM)

BIJLAGE 1-17 Département de la Roër, hoofdstad Aken

A. AN, F 20/435; HSAD, Roer-Departement 2841 (betreft het arrondissement Keulen); GA Helden, 447 (antwoord van de maire van Helden op de vraag van Kleef). Administratieve geschiedenis: 4/ 3/1811: Vraag van Parijs aan Aken. 19/ 3/1811: De vraag wordt door de prefekt doorgestuurd aan de onderprefekten. Slechts van de arron­ dissementen Keulen en Kleef is mij iets meer bekend: 26/ 3/1811: Vraag van de onderprefekt van Keulen aan zijn maires. 18/ 4/1811: Antwoord van Keulen aan Aken. 23/ 4/1811: Vraag van de onderprefekt van Kleef aan zijn maires. 16/ 6/1811: Antwoord van Aken aan Parijs.

13) GA Weert, OA 415/416 (van de 248 passen in 1774/1796 werden er 24 uitgereikt aan schoenmakers. Daarvan gingen er 14 naar Frankrijk, vooral naar LiJle e.o.). 14) Lucassen 1982, 355 (Bijlage 2).

303 BIJLAGE 1-17 ROËR

B.l. Zie Bijlagen 1-4 (Ems Supérieur); 1-5 (Département de la Lippe); 1-6 (Vorstendom Lippe); 1-11 (Zuyderzee); 1-12 (Bouches de la Meuse) en 1-26 (Ourthe). B.2. - C. De volgende groepen komen in dit departement werken: - Oogstarbeiders. In de kantons Dorrnagen, EIsen en Weiden van het arrondissement Keulen komen ar­ beiders voor de graanoogst. Hun herkomst wordt zeer algemeen aangegeven met "Westfalen". Vanuit het arrondissement Rees (Lippe) gaan ongeveer 50 arbeiders voor de oogst naar Roër. Waarschijnlijk ste­ ken ze eenvoudigweg de Rijn over naar het arrondissement Kleef. - Vanuit. Ems Supérieur gaan ongeveer 25 pakkendragers naar dit arrondissement. - Met onbekende bestemming komen 3 personen uit het vorstendom Lippe naar Keulen. - Bij de bouw van het Grand Canal du Nord van Antwerpen via Venlo naar zijn in 1810 vooral op het grondgebied van dit departement ongeveer 2300 Luikse arbeiders tewerk gesteld'). Deze zeer aparte groep zal voor het gemak geheel bij dit departement gerekend worden, alhoewel een (waarschijn­ lijk dan klein) gedeelte dan ook in het naburige Meuse Inférieure werkt. Alhoewel de werkzaamheden in 1811 zijn opgeschort, zal ik deze groep toch meetellen, aangezien de opgaven van het uitstotingsgebied, het departement van de Ourthe, van 1810 dateren en anders nergens verantwoord zouden kunnen wor­ den. In totaal komen er dus 2378 arbeiders naar Roër. D. De volgende groepen verlaten Roër om elders te gaan werken: - Ruim 250 oogst arbeid ers gaan naar Holland en omstreken. In één geval wordt Zeeland expliciet genoemd'). Ik veronderstel op basis van overwegingen, genoemd bij de aantrekkingsgebieden, dat ze als volgt te verdelen zijn: 150 naar Bouches de la Meuse, 50 naar Bouches de l'Escaut en 50 naar Zuyderzee. - In een aantal gevallen worden er ambachtslieden genoemd die naar Holland gaan]). Ik schat dat het om ongeveer 50 arbeiders gaat die vooral naar Bouches de la Meuse vertrekken. - Twee soorten industriearbeiders gaan elders werken. In de eerste plaats zijn dat 100 arbeiders die vanuit Keulen wekelijks de Rijn oversteken om in het op de andere oever gelegen Deutz en Mülheim (dan depar­ tement Rhein van het Groothertogdom Berg) in de tabaksfabrieken te werken. De tweede groep is wat schimmiger. Op basis van de opgave van Deux Nèthes neem ik aan dat in Lier 50 arbeiders in de brouwe­ rijen gaan werken'l. - Schaapherders uit dat gedeelte van het departement dat nu in Noord- ligt, met name uit Hel­ den, Sevenum en Venray gaan naar Brabant en Vlaanderen5l. Ze zullen pro memorie vermeld worden bij Deux Nèthes, Dyle, Escaut en Lys. - Drie soorten marskramers verlaten het departement in verschillende richtingen: De prefekt noemt zelf 25 à 30 handelaars uit die jaarlijks naar alle richtingen vertrekken. Verder is Helden de noordelijkste uitloper van het "teuten"-gebied dat verder in Meuse Inférieure en Bouches du Rhin ligt. Deze teuten gaan naar het keurvorstendom Hannover (dan verdeeld over het ko­ ninkrijk Westfalen en de departementen Ems Supérieur en Bouches du Weser). Het gaat om een groep ó van 5 personen, onderdeel van een grotere kompagnie ) De laatste en waarschijnlijk grootste groep wordt niet door de prefekt genoemd. Op basis van de litera­ 7 tuur neem ik echter als vaststaand aan dat uit Breyell en omgeving vele marskramers vertrekken ).

1) Lucassen/Lucassen 1983 B; Bijlage 1-26, noot 1. 2) Vergelijk ook het voorbeeld uit 1822 op blz. 62/63. 3) Drie kastenmakers uit Kamp in de buurt van Mörs, enkele bouwvakkers die tevens oogst arbeiders zijn uit Venray (kanton Horst) en 12 schippers uit Buderich (kanton Xanten, arrondissement Kleef). Op basis van opgaven van Bouches de la Meuse kom ik op een iets hoger aantal. Over de schippers is mij verder niets bekend. 4) Ik interpreteer hiermee de aanduiding bij Deux Nèthes van departementen "qui longent Ie Rhin" als Roër. 5) Opgave van de gemeente Helden: twee schaapherders naar "Brabant"; Derix/Verlinden 1982, I, 155. 6) Lucassen/Lucassen 1983 A (mede op basis van de opgave van de maire van Helden aan de onderprefekt van Kleef). 7) Knippenberg 1974, 62, 216; Funken 1959; Graf 1974; Houben 1939.

304 ~------

BIJLAGE 1-17/1-18 ROËR/RHIN ET MOSELLE

Een zeer konservatieve schatting voor deze drie groepen samen komt uit op 100 marskramers. In totaal gaan dan vanuit dit departement minstens 550 arbeiders elders werken. E. Onbekend. E- G. De herkomst van de oogstarbeiders uit het arrondissement Kleef valt in twee gebieden uiteen: - enkele kantons langs de Rijn, met name de omgeving van Mörs (72 arbeiders) en verder nog Appeldorn in het kanton (2 in augustus/september naar Zeeland) en 10 uit Kranenburg, in totaal 84 arbeiders. - enkele kantons langs Maas en Niers in het huidige Noord-Limburg en aangrenzende Duitse gemeenten: kanton Horst (36), kanton (34) en kanton Kranenburg (110), samen ± 175. Het dorp Ottersum neemt hiervan met 100/120 het merendeel voor zijn rekening. Deze arbeiders vertrekken in mei/juli en keren in september! november terug. H. De onderprefekt van Keulen klaagt er over dat vele jonge mensen op trekarbeid gaan zonder dit verder te specificeren. Btj de te trekken konklusie dient benadrukt te worden dat het allergrootste gedeelte van de trek naar dit departement van incidentele aard is. Het gaat om kanaal bouwers die er slechts enkele seizoenen na elkaar werken en daarna voorgoed verdwijnen. In feite gaat het hier dus om een afstotingsde­ partement, hoewel de konklusie voor deze specifieke jaren anders doet vermoeden. Konklusie:

Trek naar Roër 2378 f f d 2400 : -- 0 a gcron : -- Trek vanuit Roër 550 600

BIJLAGE 1-18 Département de Rhin et Moselle, hoofdstad Koblenz

A. AN, F 20/435. 4/ 3/1811: Vraag van Parijs aan Koblenz. 16/ 3/1811: Antwoord van Koblenz aan Parijs. B.l. Zie Bijlagen 1-20 (Mont Tonnerre) en 1-27 (Forêts). B.2. - C. Wellicht komt een klein deel van de landarbeiders van Mont Tonnerre en van de marskramers en ambachtslieden van Forêts naar dit departement. D. 1000/1200 houtvlotters gaan in de groothertogdommen Baden en Würzburg houtvlotten maken om deze vervolgens tot aan de havens van de voormalige Nederlanden en Holland te vervoeren. E. Onbekend. F. - G. De houtvlotters komen vooral uit de omgeving van Koblcnz en in mindere mate van plaatsen, ver­ der stroomopwaarts langs de MoezeL Met het groothertogdom Baden zal het Zwarte Woud, met het groothertogdom Würzburg wel het Rhöngebergte zijn bedoeld. De vlotten die ze daar maken en de Rijn af laten zakken worden gebruikt voor de civiele bouwen voor de marine. De trek duurt van eind fe­ bruari/begin maart tot aan de herfsr. H. Bij de totaaltelling zal de mogelijke, maar niet bewezen trek naar het departement niet meetellen. De trek van de houtvlotters zal op 1100 gesteld worden. Konklusie:

Trek naar Rhin et Moselle PM Trek vanuit Rhin et Moselle 1100

305 BIJLAGE 1-19/1-20 /MONT TONNERRE

BIJLAGE 1-19 Département de la Sarre, hoofdstad Trier

A. AN, F 20/435. 4/3/1811: Vraag van Parijs aan Trier. 25/3/1811: Antwoord van Trier aan Parijs, waarin alleen gegevens over trek vanuit het departement. 3/4/1811: Ontvangen in Parijs. 20/6/1811: Vraag van Parijs naar trek naar het departement. Antwoord van Trier hierop niet teruggevonden. B.l. Zie Bijlagen 1-20 (Mont Tonnerre) en 1-27 (Forêts). B.2. - C. - Uit het zeer nabije arrondissement Bitburg (Forêts) gaan 40 boerenarbeiders in nabije departe­ menten, in dit geval waarschijnlijk Sarre, werken (zie Bijlage 1-27). Wellicht gaat ook een klein deel van de oogstarbeiders van Mont Tonnerre in Sarre werken (Bijlage 1-20). Al met al zal het om niet meer dan 100/200 arbeiders gaan. - Wellicht komen uit Forêts ook nog enkele marskramers en ambachtslieden. D. - Uit het kanton Merzig, arrondissement Saarbrücken vertrekken 70 dagloners. Ze gaan waar­ schijnlijk naar het over de Rijn gelegen Spessartgebergte (dan GHD Frankfurt). - 8/10 houtvlotters uit het arrondissement Trier gaan naar Holland. Tevens gaan zeer waarschijnlijk 300 houtvlotters uit Sarre naar het arrondissement Kaiserslautern in Mont Tonnerre. Deze worden niet door de prefekt van Sarre vermeld, maar wel in Mont Tonnerre. Ik neem aan dat deze arbeiders, na het sa­ menstellen van de vlotten, daarmee de Rijn afzakken. E. Onbekend. F. - G. De dagloners gaan in het Spessartgebergte vlotten bouwen. Ze vertrekken in maart, april, mei uit de gemeenten Hausbach, Brotdorf en Bachem en komen na ongeveer een half jaar weer terug. Schippersknechten uit de gemeenten Ste. Barbe, St. Médard en Zurlauben (alle kanton Trier) brengen de­ ze vlotten naar Holland en halen ze daar wellicht ook nog uit elkaar. H. Konklusie:

Trek naar Sarre 200 f f d 200 : - 0 a geron : - Trek vanuit Sarre 379 400

BIJLAGE 1-20 Département du Mont Tonnerre, hoofdstad Mainz

A. AN, F 20/435; Chatelain 1976,795. 4/ 3/1811: Vraag van Parijs aan Mainz. 7/11/1811: Antwoord van Mainz aan Parijs. B.l. Zie Bijlagen 1-18 (Rhin et Moselle); 1-19 (Sarre); 1-23 Qemappes). B.2. Chatelain 1976, cartes 1-112, 11-16/17 en 19 (betr. Bas Rhin). C. Uit het GHD Hessen-Darmstadt en uit Sarre komen 800 arbeiders, te weten 500 voor de oogst in het arrondissement Mainz en 300 houtvlotters die naar het arrondissement Kaiserslautern gaan. Gezien de onmiddellijke nabijheid veronderstel ik dat de arbeiders uit Hessen-Darmstadt komen oogsten in het noorden van het departement: het arrondissement Mainz. Wellicht komen hier ook oogstarbeiders uit Jemappes werken. Gezien het feit dat Sarre nauwelijks het wegtrekken van oogstarbei­ ders en daarentegen wel dat van bosarbeiders vermeldt (zie Bijlage 1-19) veronderstel ik dat de bosarbei­ ders naar het arrondissement Kaiserslautern vanuit het nabije Sarre zijn gekomen. Vanuit het arrondisse­ ment Kaiserslautern zal het hout naar de Rijn en verder stroomafwaarts zijn gevlot (zie D.). D. Minder dan 850 arbeiders komen in aanmerking voor werk in de naburige departementen, waarvan

306 BIJLAGE 1-20/1-21 MONT TONNERRE/LYS

Bas Rhin het belangrijkste zal zijn geweest!) en verder wordt voor de handelaars uit Grünstadt het GHD Berg en Zwitserland opgegeven. Een deel van deze 850, naar schatting minimaal 300, met name de graan- en wijnoogsters, werkt binnen hetzelfde departement (zie voor de verantwoording onder E.). De beroepen van deze 550 arbeiders kunnen als volgt worden gespecificeerd: hennep- en vlasbereiders in de winter naar Bas Rhin 40 arbeiders voor waterstaatkundige werken naar Bas Rhin en naar het eigen arrondissement. Mainz 60 handelaars in borstels, houten vaatwerk en dergelijke naar Bas Rhin, het eigen departement, GHD Berg en Zwitserland 240 arbeiders voor de graan- en wijnoogst in het arrondissement Spiers (± 300) en in de naburige departementen 210 550

E. De binnendepartementale trek bestaat uit 400 arbeiders uit het arrondissement Kaiserslautern die voor ·de graan- en wijnoogst naar het naburige arrondissement Spiers gaan. Daarenboven werkt nog een aantal van de 850 arbeiders, genoemd onder D. binnen het eigen departement, waarbij eenmaal het arron­ dissement Mainz en eenmaal het arrondissement Spiers met name genoemd worden. Hoewel het aantal interne migranten dus moeilijk te bepalen is, zou de uitspraak van de prefekt bij de 510 oogsters, misschien toch houvast kunnerr bieden: de trek naar buiten het departement is "peu consi­ dérable, vu la richesse agricole du Département, et les émigrans en s'éloignent guère de leurs foyers. La pluparte se dirigent, des arrondissements de Kaiserslautern, Deux Ponts sur Ceux de Spire et Mayence ain· si ils ne sorterit pas m&me du Département". Ik schat derhalve dat de interne trek 700 arbeiders betreft. F. Gezien het gestelde onder E. mogen we de arrondissementen Maiz en Spiers als het belangrijkste aantrekkingsgebied zien. G. De herkomst is als volgt verdeeld: uit het arrondissement Spiers (waarvan uit Grünstadt 240) 340 uit Zweibrücken (naast ± 300 voor de interne trek) 210 550 De trek vindt dus met name plaats vanuit de meest bergachtige gebieden. H. Konklusie:

Trek naar Mont Tonnerre : 800 (1500) of af erond: 800 (1500) Trek vanuit Mont Tonnerre 550 (1250) g 600 (1300)

BIJLAGE 1-21 Département de la Lys, hoofdstad Brugge

A. AN, F 20/435. Administratieve gang van zaken: 19/1/1811: Vraag van Parijs aan Brugge. 1/4/1811: Antwoord van Brugge aan Parijs. Op basis van welke gegevens de prefekt heeft geantwoord is geheel onbekend. B.1. Zie Bijlagen 1-14 (Deux Nèthes); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-17 (Roër); 1-23 Qemappes); 1-24 (DyIe); 1-28 (Nord) en 1-33 (Aisne). B.2. -

1) Aangezien voor Rhin et Moselle (Bijlage 1-18) verder geen, voor Sarre (Bijlage 1-19) en Moselle (Bijlage 1-32) weinig, maar voor Bas Rhin (Bijlage 1-33 en de kaarten bij Chatelain 1976, genoemd onder B.2.) juist zeer veel aantrekking van landarbeiders wordt vermeld, zal het merendeel naar dit laatste departe­ ment zijn gegaan.

307 ------

BIJLAGE 1-21/1-22 LYS/ESCAUT

C. De volgende soorten arbeiders komen het departement binnen: - Uit ]emappes komen ± 50 arbeiders voor de havenwerken van Ostende. Wellicht komen uit hetzelfde departement ook 20 plafonneerders. De stratemakers die uit Dyle komen werken misschien ook aan de havenwerken. Hun aantal zal zeer klein zijn geweest. l - Een onbekend aantal schaapherders komt uit Meuse Inférieure en Roër ). - Waarschijnlijk komen er linnenwevers uit Nord (ik schat 100). Verder komen er mjsschien linnenkoop- lui uit Aisne en in ieder geval ketellappers uit Auvergne. D. Drie soorten arbeiders verlaten het departement: - naar het Eiland van Cadzand (Escaut) gaan jaarlijks 150 à 200 arbeiders om de oogst binnen te halen. - naar Parijs gaan 20 à 30 kleermakers en schoenmakers om zich in hun vak te bekwamen. - op basis van de opgaven van Deux Nèthes neem ik aan dat ongeveer 20 gespecialiseerde ambachtslieden uit Ostende in de haven van Antwerpen werken. E. Het is de vraag of er niet een grote trek binnen het departement plaats vindt van de linnen kantons naar de polders gedurende de oogst. Men zou dit nl. kunnen veronderstellen wanneer men dit departe­ ment vergelijkt met zijn zuider- (Pas de Cal ais en Nord) en noorderburen (Escaut en Bouches de l'Escaut)'). Hierover is voor deze periode echter niets bekend. F. - G. De oogstarbeiders vertrekken van 15 juni tot midden september. Op basis van de gegevens van Escaut zou men kunnen verwachten dat ze speciaal uit het noorden van het departement afkomstig zijn. H. Met het risico de interne trek sterk te onderschatten, kom ik tot de volgende konklusie:

Trek naar Lys 170(PM) f f d 200{PM) : 0 a geron : --- Trek vanuit Lys 270(PM) 300(PM)

BIJLAGE 1-22 Département de l'Escaut, hoofdstad Gent

A. AN; F 20/435. Administratieve gang van zaken: 23/5/1810: Vraag van Parijs aan Gent. 9/6/1810: Antwoord van Gent aan Parijs. Dit antwoord is - gezien de snelheid - zeer waarschijnlijk ter prefektuur samengesteld. De nauwkeurig­ heid laat dan ook zeer te wensen over I). B.l. Zie Bijlagen 1-13 (Bouches de l'Escaut); 1-15 (Bouches du Rhin); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-17 (Roër); 1-21 (Lys); 1-23 üemappes); 1-24 (DyIe); 1-28 (Nord) en 1-33 (Aisne). B.2. - C. De volgende groepen arbeiders komen in dit departement werken: - Steenbakkers. Op basis van de uitzonderlijk lage bezettingsgraad van de steenbakkerijen in de streek van Stekene, St. Niklaas, Steendorp, Bazel en Rupelmonde heb ik in Bijlage 1-23 verondersteld, dat de

1) Coornaert 1974, 324; Ballegeer 1979, 12120, 32; zie verder de bijzonderheden betreffende schaapher­ ders in Bijlage 1-22 (Escaut). 2) Voor trekarbeiders in Veurne-Ambacht rond 1900 zie De Winne 1982, 131/135; tegen de veronderstel­ ling van interne trekarbeid pleit wellicht de uitspraak van Van Aelbroek 1823, 188/189: "Onze vaste dienstboden vergenoegen niet meer om ons werk te volbrengen, wij moeten hulp zoeken bij de kleine gebruikers, onze buren". Deze tekst slaat op de oogsttijd en zou eerder wijzen op lokale seizoenarbeiders. 1) Het is moeilijk een vergelijking te maken met de gegevens die Faipoult voor omstreeks 1800 verstrekt (Faipoult 1960, 61). Zonder bronvermelding, maar waarschijnlijk op basis van paspoortregistratie geeft hij het binnenkomen van 4551 trekarbeiders en het vertrekken van 1690 trekarbeiders. Gesteld dat de helft hiervan uit familiebezoek, handel, toerisme, e.d. bestaat (naar analogie van Ourthe, zie Bijlage 1-26), dan komt men toch nog op hoge aantallen in vergelijking met de uitkomsten van deze Bijlage.

308 BIJLAGE 1-22 ES CA UT

steenbakkers van ]emappes ten getale van 500 daar gaan werken. Verder zouden er dan 250 steenbakkers l uit Nord hebben gewerkt }. - Voor de oogst in Zeeuws-Vlaanderen, met name in het "Eiland van Cadzand", d.w.z. het westen van deze streek, komen 150 à 200 arbeiders uit Lys. De prefekt van ]emappes vermeldt dat vroeger, voordat de paspoorten zo duur werden, een veelvoud uit ]emappes naar het Eiland van Cadzand ging. Deze arbei­ ders gaan nu naar het Bassin van Parijs)}. Ik neem aan dat er 200 arbeiders van elders komen. - In verband met de linnennijverheid komen verschillende soorten arbeiders. In de winter komen naar schatting 50 vlasbrakers uit het kanton Lens Oemappes). In de decennia rond 1800 werken wevers uit Helmond (Bouches du Rhin) in St. Niklaas en omgeving. Voor de tijd van de enquête zal ik ze slechts pro memorie vermelden. Uit Nord komen misschien ook linnenwevers. Ik neem aan dat het er 100 zijn. Waar ze werken is onbekend. Uit Aisne komen linnenkooplui. - De havenwerken van Gent worden gedeeltelijk verricht door arbeiders uit ]emappes (ik schat 50) en wellicht ook door stratemakers uit Dyle (ik zal deze pro memorie vermelden). - Uit ]emappes komen naar schatting 20 plafonneerders. - Een onbekend aantal schaapherders komt uit Meuse Inférieure en uit Roër'}. Samenvattend ziet de trek naar Escaut (waarvan de prefekt alleen de arbeiders van Lys naar het Eiland van Cad zand opgeeft) er als volgt uit: Steen- Oogst- Linnen- Haven- Plafon- Schaap- Totaal bakkers arbeiders arbeiders werkers neerders herders 1-15 Bouches du Rhin PM PM 1-16 Meuse Inférieure PM PM 1-17 Roër PM PM 1-21 Lys 200 200 1-23 ]emappes 500 PM 50 50 20 620 1-24 Dyle PM PM 1-28 Nord 250 100 350 1-33 Aisne PM PM Totaal 750 200 150 50 20 PM 1170

D. Over de trek vanuit het departement is alleen bekend dat vanuit de streek tussen Hulst en het Hoofd van Vlaanderen van september tot december 200 arbeiders naar Zeeland (Bouches de l'Escaut) gaan om te helpen bij de oogst. Ik neem aan dat de helft hiervan eerder in hetzelfde jaar aan de bedijkingen werkt. Verder is het mogelijk dat een aantal zagers in de haven van Antwerpen gaat werken. E. Er is reden om aan te nemen dat er met name in verband met de oogst in de polders een omvangrijke interne trek plaats vindt naar het westen van Zeeuws-Vlaanderen. Het aantal van 200 trekarbeiders vanuit Lys, mede in verband met het feit dat ]emappes meldt dat er tot voor enkele jaren zeer veel arbeiders vandaar naar het Eiland van Cadzand gingen, lijkt veel te klein om de oogst in dat gebied te kunnen bin-

2) Zie Bijlage 1-23; Baetens 1979. 3) Een aanwijzing voor Waalse arbeiders in Zeeuws-Vlaanderen is ook voorhanden in 1732, wanneer sprake is van "Luiker Walen", zie De Hullu Z], 115. 4) Derix/Verlinden 1982, dl 1,1021109; RAGB, Escaut 1658 (brief van de onderprefekt van Dendermon­ de, 4/11/1811: "Plusieurs troupeaux appartiennent à des bergers étrangers venus du département de la Meuse Inférieure, les quels n'ont aucune propriété ni exploitation dans I'arrondissement. Ils pI ace nt leurs moutons chez des fermiers qui d'après un arrangement les reçoivent pour se procurer ces engrais pour leurs terres", vriendelijke mededeling van K. Degryse).

309 BIJLAGE 1-22/1-23 ESCA UT/ JEMAPPES

nenhalen. Naar schatting 1000 arbeiders uit de rest van het departement gaat er oogsten samen met de S arbeiders van Lys in het westen van Zeeuws-Vlaanderen ). F. - G. De arbeiders die op trekarbeid gaan om de oogst binnen te halen in de polders van het eigen departe­ ment en in Bouches de l'Escaut komen waarschijnlijk uit de streek die grofweg wordt begrensd door de 6 lijn Sint Niklaas-Maldegem-Hulst ). H. Bij gebrek aan een nauwkeurig antwoord van dit departement zelf dient de volgende konklusie met de nodige voorzichtigheid gehanteerd te worden, met name wat betreft de trek vanuit Jemappes en Nord. Konklusie:

Trek naar Escaut 1170 (2170) of af erond: 1200 (2200) Trek vanuit Escaut 200 (1200) g 200 (1200)

BIJLAGE 1-23 Département de Jemappes, hoofdstad Mons

A. AN, F 20/435; Chatelain 1976, 161, 168, 188/9,449,795,928. 19/111811: Vraag van Parijs aan Mons. 19/4/1811: Antwoord van Mons aan Parijs op basis van antwoorden van onderprefekten. B.l. Zie Bijlagen 1-11 (Zuyderzee); 1-14 (Deux Nèthes); 1-20 (Mont Tonnerre); 1-28 (Nord); 1-33 (Somme). B.2. - C. Er komen marskramers van Somme naar Henegouwen, die vandaar naar Artois gaan. De omvang van deze trek is waarschijnlijk onbetekenend. D. In de volgende sektoren werken trekarbeiders uit Jemappes: - Mijnbouw: 300 mijnwerkers gaan naar Nord. Indien het hier om de kolenmijnen bij Valenciennes gaat, komen deze arbeiders wellicht uit de Borinage, arr. Mons. - Vlasbraken in Escaut: enkele tientallen. - Graanoogst in het Bassin van Parijs, vooral Seine et Marne, Seine Inférieure, Somme en Pas de Calais: 450 arbeiders. Ik veronderstel 100 voor Pas de Cal ais en 350 voor de overige departementen. Het is ook mogelijk dat er nog oogstarbeiders naar Mont Tonnerre gaan.

5) Volgens Radcliff 1819, 192 waren op een boerderij op het Eiland van Cadzand, groot ± 67 hektare 30 à 40 maaiers van tarwe en bonen nodig. Deze kwamen "from the neighbouring part of Flanders". (Vergelijk Van Vooren 1973,26: Bericht uit 1771: "Degenen die hier in de oogst komen werken zijn voor het overgrote deel Vlamingen, woonachtig in plaatsen aan de andere kant van de grens en niet zover hier vandaan.") Op zo'n boerderij werd jaarlijks ± 30 hektare tarwe en bonen verbouwd, dus neem ik aan dat één arbeider ongeveer 1 hektare afmaaide en bond. Aangezien hij per dag 0,27 à 0,30 hektare kon afmaaien en binden, betekent dit dat deze ploeg van maaiers in 4 dagen tijd klaar was met de oogst van dit bedrijf. Vervolgens stelt Radcliff dat de hele oogst in het Eiland van Cadzand in twee weken gedaan was. Zo'n ploeg zou dus ongeveer drie boerderijen per oogst kunnen doen, met andere woorden ongeveer 90 hektare. Gesteld dat in totaal West-Zeeuws-Vlaanderen, toen, evenals in de jaren 1847/97000 hektare bebouwd waren met bedoelde produkten (Bouw man 1946, 110/124), dan zou dit ongeveer 2700 oogsters gevraagd hebben. Door de streek zelf konden er daarvan misschien 1200 geleverd worden (Bouwman 1946, 146: in 1848 in deze streek 1320 arbeidskrachten in de landbouw), zodat van buiten ongeveer 1500 arbeidskrachten nodig waren. In orde van grootte komt dit goed overeen met de 1200 à 1400 trekarbei­ ders die in 1732 worden genoemd (Tegenwoordige Staat, Generaliteitslanden 12, 1740,474/477). Trekken we daar nog 200 arbeiders uit Lys vanaf, dan resteren meer dan 1000 trekarbeiders uit Escaut zelf. 6) Ab Utrecht Dresselhuis 1819, 107/112; Willemsen 1978,28; voor de latere periode zie ook Steigenga­ Kouwe 1950, 84/93.

310 BIJLAGE 1-23 JEMAPPES

- Bouwvak en aanverwante aktiviteiten: __ Een groot aantal metselaars, timmerlui, steenhouwers, dakdekkers en grondwerkers gaat naar de gro­ te haven- en vestingwerken van vooral Antwerpen (Deux Nèthes) en ook Gent (Escaut) en Ostende (Lys) en andere havens van het keizerrijk. Hoewel geen aantallen worden genoemd, mogen we op basis van de opgaven van Antwerpen, gekombineerd met die van de afstotingsgebieden naar Antwerpen veron­ derstellen dat er wel 400 arbeiders uit Jemappes naar deze stad gaan. Samen met Gent en Ostende zou deze kategorie dan op ongeveer 500 arbeiders komen. __ 600 à 700 plafonneerders, steenbakkers en steenhouwersI) gaan naar de departementen Pas de Calais, Nord, Lys, Escaut, Deux Nèthes e.a. Aangezien van al deze groepen in de bestemmingsgebieden niets wordt vermeld, moeten een aantal veronderstellingen ingevoerd worden om per departement enige diffe­ rentiatie aan te brengen: 1. De plafonneerders worden alleen in deze bron genoemd en nergens anders; ik veronderstel derhalve dat het er niet meer dan honderd zullen zijn· geweest, gelijkelijk verdeeld over genoemde departementen. 2. De steenhouwers kunnen ook in Antwerpen werkzaam zijn geweest, ze maken dus deel uit van de 400, hiervóór genoemd. 3. Er zijn derhalve ± 550 steenbakkers overgebleven. Theoretisch kunnen ze op twee manieren te­ werk gesteld zijn. De eerste manier is tewerkstelling bij grote openbare werken, zoals de steenbakkers uit Ourthe die in Roër en Meuse Inférieure aan het Grand Canal du Nord werken. Dergelijke werken zijn mij in 1810/1811 in genoemde departementen niet bekend. Blijft over de tweede mogelijkheid, zoals bij de steenbakkers van het vorstendom Lippe: tewerkstelling in een streek met vaste steenfabrieken. Ze kunnen dan in drie departementen gewerkt hebben: Lys, Escaut en Deux Nèthes'). Ze worden echter in geen van drieën genoemd als binnenkomende trekarbeiders. 4. Het antwoord van Deux Nèthes (Bijlage 1-14) is zeer gedetailleerd en waarschijnlijk betrouwbaar. Daar zullen ze dus niet heen zijn gegaan; blijven over Lys en Escaut. . 5. Zowel Lys als Escaut zijn zeer oppervlakkig ingevuld (zie Bijlagen 21 en 22), maar Escaut toch weer aanzienlijk slechter dan Lys. 6. Uit de nijverheidstellingen vóór en na de Franse tijd blijken in Escaut gemiddeld 5 arbeiders per steenfabriek te werken, tegen 10 in de buurtstreken: Lys en Deux Nèthes. Ik veronderstel derhalve dat Escaut het ontbrekende aantal arbeiders uit andere streken haalde, in dit geval Jemappes en in mindere mate Nord. Op basis van genoemde tellingen zouden jaarlijks in Escaut ± 750 trekarbeiders op de steenfa­ brieken hebben gewerke~ 7. De verhouding zou dan kunnen zijn geweest: 250 uit Nord en 500 uit Jemappes. Er wordt ook nog de trek van steenbakkers naar Walcheren (Bouches de l'Escaut) vermeld. Aangezien hier slechts 1 steenfabriek bekend is') zal het daar om openbare werken, bijv. in Vlissingen gaan. Ik neem aan dat het om 50 arbeiders gaat. In Zuyderzee blijken twee steenhouwers uit Ecaussines te komen. De trek vanuit ]emappes, verdeeld naar bestemmingsgebieden en soorten werk zou er dan als volgt uit­ zIen:

1) Zie ook noot 2 van Bijlage 1-24. 2) Brugmans 1956, 374 (steenbakkerijen in 1819). 3) Zie noot 1; Baetens 1979; Uit De PotteriBrouckaert (1877,17/19) blijken in 1877 in Bazel (waar Steen­ dorp ook onder valt) 100 fabrieken met 1200 werklieden te zijn, dus gemiddeld 12 arbeiders per fabriek. Dit zou in vergelijking met de andere cijfers per fabriek gemiddeld 7 trekarbeiders in kunnen houden. 4) Brugmans 1956,374 de enige vermelding voor Zeeland; niets in 1816 in Damsma e.a. 1979; zie Bijlage 1-26 (Ourthe) voor een vergelijkbaar geval.

311 - ~~-'------

BIJLAGE 1-23 JEMAPPES

Mijn- Vlas- Oogst- Bouw- Steen- Plafon- Totaal werkers brakers arbeiders vakkers bakkers neerders 1-11 Zuyderzee 2 2 1-13 Bouches de l'Escaut 50 50 1-14 Deux Nèthes 400 20 420 1-20 Mont Tonnerre PM PM 1-21 Lys 50 20 70 1-22 Escaut 50 50 500 20 620 1-28 Nord 300 20 320 1-29 Pas de Calais 100 20 120 1-33 Bassin van Parijs 350 350 Totaal 300 50 450 502 550 100 1952

E. Interne trek is niet opgegeven. F. De Picardische marskramers verkopen in Henegouwen haring en nemen vervolgens vandaar potten mee om die in Artois te gaan verkopen. G. De trekarbeiders komen uit een zeer bepaald gebied: een strook van ongeveer 70 km. lang en 20 km. breed in het noorden van het departement, juist ten noorden van de Borinage, dit laatste een vroeg geïndustrialiseerd gebied met mijnbouw en metaalnijverheid. (zie Kaart 15, blz. 313). Uit het westen (de kantons Peruwelz en Quevaucamps) komen de oogstarbeiders, die sinds kort pas naar Frankrijk gaan. Eerder gingen zij naar Escaut (het Eiland van Cadzand in Zeeuws-Vlaanderen), Holland en zelfs de Rijnoevers (hiermee wordt wellicht het arrondissement Mainz, Mont Tonnerre bedoeld, naast Bas Rhin en Haut Rhin het enige bekende aantrekkingsgebied langs de Rijn), "mais Ie prix des passeports leur a fait prendre une autre direction". Ook uit de naburige kantons Chièvres en Lens komen oogstarbei­ ders naar Frankrijk. Uit dit westelijke deel worden meestal ook, zij het niet gespecificeerd, bouwvakkers opgegeven (arrondis­ sement Tournai; arrondissement Mons: kantons Lens en Mons). Uit Lens komen 's winters ook de vlas­ brakers, die meestal niet langer dan 3 weken wegblijven. Het grootste deel van de bouwvakkers en aanver­ wanten (m.n. de steenbakkers en plafonneerders) komt echter uit het oostelijke stuk: de kantons Charle­ roi, Gosselies en Seneffe (arr. Charleroi). De plafonneerders gaan in groepjes, bestaande uit een meester, arbeiders en leerjongens. De steenbakkers gaan in groepen, bestaande voor 1/3 uit jongens en meisjes beneden de 16 jaar. Over de herkomst van de mijnwerkers is niets bekend, maar aangezien ze in dit gedetailleerde rapport niet worden genoemd, zal het grenspendel zijn geweest vanuit het westeljke deel van de Borinage naar Valenciennes. H. Het is buitengewoon jammer dat wat betreft de gebieden van bestemming dit uitstotingsgebied zo­ veel onzekerheden oplevert. Opvallend is het ophouden van de trek naar het noorden (het Eiland van Cad zand) en het beginnen van de trek naar het zuiden (het Bassin van Parijs). Konklusie:

Trek naar ]emappes PM f f d PM : -- 0 a geron : -- Trek vanuit ]emappes 1952 2000

312 BIJLAGE 1-23 JEMAPPES

KAART 15 Trekarbeid vanuit het midden en noorden van het Département de Jemappes en aangren­ zende gebieden, 1811

Brussel Oudenaarde Dpt I' Escaut Dpt de la Dyle

1 I.Wa terloo II OSra!ne l'Alieud "I

Dpt du I' 1 et

Dpt. de Jemappes aValenCiennes euse Nord

ITIIIl Afstotingsgebieden

o Departementshoofdstad o Arrondissementshoofdstad • Hoofdstad van een kanton

-- Departementsgrenzen

--Rivieren

Dpt Departement

313 BIJLAGE 1-24 DYLE

BIJLAGE 1-24 Département de la Dyle, hoofdstad Brussel

A. AN, F 20/435; Chatelain 1976, 795. Administratieve gang van zaken: 17/4/1810: Vraag van Parijs aan Brussel. 17/9/1810: Antwoord van Brussel aan Parijs. Op basis van welke gegevens dit summiere antwoord is samengesteld is onbekend. B.1. Zie Bijlagen 1-14 (Deux Nèthes); 1-15 (Bouches du Rhin); 1-26 (Ourthe) en 1-27 (Forêts). B.2. ARAB, Dyle 1245 (paspoorten april/mei 1809). C. Naar het departement komen de volgende soorten arbeiders: - In Brussel komen 20 schrijnwerkers van onbekende herkomst. - Uit Forêts komt een onbekend aantal marskramers, maximaal 40. - Uit Ourthe komt een önbekend aantal stratemakers. - Naar Brussel komen strohoeden makers uit Meuse Inférieure en Ourthe'). - Uit Meuse Inférieure en Roër komen schaapherders. - In de decennia rond 1800 werken wevers uit Helmond (Bouches du Rhin) in "Waals Brabant". AI deze berichten zijn ofwel vaag ofwel betreffen duidelijk kleine aantallen. Een schatting van 100 in to­ taal is waarschijnlijk wat aan de lage kant, maar zal toch worden aangehouden. D. Naar Nord, Lys, Escaut, Bouches de l'Escaut en Deux Nèthes gaan 100 stratemakers. Ze gaan tevens naar "les frontières de la Hollande et Flessingue". Twee van deze departementen geven aanknopingspun­ ten voor trek vanuit Dyle: Deux Nèthes noemt expliciet grondwerkers en metselaars uit Dyle i.v.m. de Antwerpse haven en voor de haven van Vlissingen (Bouches de l'Escaut) komen arbeiders van onbekende 2 herkomst. Ik neem aan dat er 50 arbeiders naar Antwerpen en 50 naar Vlissingen ) gaan. Voor de overi­ ge departementen vermeld ik deze arbeiders pro memorie. Uit de paspoortregistratie blijkt dat er verder nog een klein aantal handwerkslieden naar Parijs gaat (52 uit de stad Brussel, 29 uit het arrondissement Nijvel en 10 uit het arrondissement Leuven). E. Onbekend. F. - G. De arbeiders komen uit Braine l' A11eud (Eigenbrakel) en Waterloo, twee aan elkaar grenzende plaat­ sen tussen Brussel en Nijvel (zie ook Kaart 15 bij Bijlage 1-23). Ze gaan ofwel van mei tot september/okto­ ber, ofwel ze komen in augustus al terug. Deze laatste arbeiders werken in Vlissingen en keren eerder terug uit vrees voor koorts. H. Konklusie:

Trek naar Dyle : 100 of afgerond: 100 Trek vanuit Dyle 191 200

1) GA Brussel, volkstelling oktober 1812, onder meer wijk VIII, nummer 1207 (hier in totaal 18 "ou­ vriers en chapeau de paille", meest zeer recent in Brussel) en VII, nummer 1260. (Vriendelijke mededeling van R. de Peuter). 2) Voor Brabantse steenhouwers in Amsterdam in 1756 zie Hasquin 1978, 122 ('Ton devrait porter ses soins à ce que nos matières brutes et non oeuvrés ne sortent du pais, sinon nous nous exposerions à être abandonnées par nos ouvriers qui iroient chercher de I'occupation chez l'étranger ce qui se pratique jour­ nellement, car il y a actuellement plus de douze cent de nos tailleurs de pierres dan la seule ville d' Amster­ dam"); Tijdens het ancien régime hoorde het gebied rond Seneffe bij Brabant.

314 BIJLAGE 1-25/1-26 SAMBRE ET MEUSE/OURTHE

BIJLAGE 1-25 Département Sambre et Meuse, hoofdstad Namen

A. AN, F 20/435; Idem, F 20/147. In F 20/435 wordt slechts verwezen naar "un supplément au grand mémorie". In deze grand mémoire, opgesteld omstreeks 1805 en zich bevindend in F 20/147 wordt met dezelfde pen en hand als van de ver­ wijzing uit F 20/435 weer verwezen naar het hoofdstuk over emigratie en immigratie. B.l. Zie Bijlage 1-14 (Deux Nèthes). B.2. Immigratie en emigratie is niet hetzelfde als trekarbeid. C. Niet genoemd, wel in Bijlage 1-27 de vermelding dat enkele ambachtslieden uit Forêts komen. D. Een aantal handwerkslieden gaat periodiek naar Frankrijk. Ik neem aan dat er ook grondwerkers uit Sambre et Meuse in de haven van Antwerpen gaan werken. E. Onbekend. F. - G. - H. Alhoewel hier duidelijk sprake is van een minimaal antwoord, is het toch niet onmogelijk dat in Sambre et Meuse nauwelijks trekarbeid voorkomt. Konklusie:

Trek naar Sambre et Meuse PM Trek vanuit Sambre et Meuse : PM

BIJLAGE 1-26 Département de l'Ourthe, hoofdstad Luik

A. AN, F 20/435. Administratieve gang van zaken: 4/3/1811: Vraag van Parijs aan Luik. 6/4/1811: Antwoord van Luik op basis van de afgegeven paspoorten 1808, 1809, 1810. B.l. Zie Bijlagen 1-13 (Bouches de l'Escaut); 1-14 (Deux Nèthes); 1-16 (Meuse Inférieure); 1-24 (Dyie); 1-27 (Forêts). B.2. Het gemiddelde van de jaren 1808 t/m 1810 kan een juist beeld geven van de orde van grootte van de trek vanuit Ourthe. De vergelijkbaarheid met andere departementen die de cijfers over 1811 geven is een probleem. Hieronder is zo duidelijk mogelijk uiteengezet hoe het eindresultaat tot stand is geko­ men. C. De trek naar Ourthe is onbetekenend: - Misschien enkele ambachtslieden uit Forêts. - Enkele Savoiaarden, scharenslijpers en rondtrekkende glazenmakers (te denken valt aan de departemen- ten Léman en Montblanc). - Enkele wevers en spinners uit naburige departementen, O.a. Roër. D. Het totale aantal trekarbeiders is als volgt te berekenen: 12.227 passen in drie jaar, d.w.z. gemiddeld 4.075 per jaar, verdeeld als volgt:

handelaars buiten het Rijk: 373, waarvan toeristen etc. 105 handelaars binnen het Rijk: 1047, stel hiervan ook v, toerist etc. 374 arbeiders binnen het Rijk: 2655 Totaal 4075, minus gewone reizigers etc. 479

Dus ± 3623 trekarbeiders, te verdelen als volgt:

315 BIJLAGE 1-26 OURTHE

Handelaars Arbeiders Buiten het Rijk: Holland 89 25 GHD Berg 16 Overig Duitsland, Zwitserland, Wenen 126 12 Binnen het Rijk: departementen niet of slechts gedeeltelijk gespecificeerd 700 2655 Totaal 915 2708

De specifikatie van de handelaars binnen het Franse keizerrijk moet vooralsnog, bij gebrek aan gegevens uit andere departementen, achterwege blijven. Voor de arbeiders is het volgende bekend: - Bij de arbeiders naar Holland valt te denken aan Zeeland. Althans in 1800 trokken arbeiders "uit het Luijkerland" door het Markiezaat van Bergen op Zoom. - De specifikatie van de arbeiders naar bestemming binnen het Rijk is bij benadering mogelijk: a. Steenbakkers, metselaars en stratemakers naar omringende departementen, vooral Roër en Meuse Infé­ rieure (de stratemakers ook wel naar Dyle). In Meuse Inférieure blijken inderdaad steenbakkers en strate­ makers uit Ourthe te komen, het betreft dan echter alleen het kanton Maastricht-Zuid, waar maar enkele fabrieken liggen. Overigens zijn er überhaupt weinig steenfabrieken in Meuse Inférieure'). Het overgrote deel van de arbeiders werkt echter aan het Grand Canal du Nord. Ze zijn gerekend bij Roër, het departement waarin in deze jaren het oostelijk deel van het kanaal wordt aangelegd'). b. Timmerlui op de scheepswerven van Antwerpen. Op de Antwerpse scheepswerven werken wel trek­ arbeiders, maar worden niet die van de Ourthe vermeld. Het zullen er dus niet veel zijn geweest. c. Pottenkramers van de fabrieken van Huy en Walhorn (ten noorden van Eupen). Hun bestemming staat niet opgegeven en ze worden in geen enkel ander departement genoemd. Het zullen er dus niet veel zijn geweest. 3 d. Uit Glons ) gaan strohoedenmakers naar Brussel (Dyie). Deze trek sluit aan bij die uit het naburige Meuse Inférieure (de dorpen Bassenge, Roclenge en Wonck). Aangezien de groepen timmerlui, pottenkramers en strohoedenmakers waarschijnlijk zeer klein zijn, kunnen ze allen pro memorie vermeld worden. Dit houdt in dat het overgrote deel van de 2655 arbeiders die buiten het departement gaan werken steen­ bakkers, stratemakers en metselaars zijn geweest. Op grond van de gegevens betreffende de haven van Antwerpen (Deux Nèthes) neem ik aan dat daar ongeveer 350 arbeiders uit Ourthe werken. Dit houdt in dat aan het Grand Canal du Nord ongeveer 2300 arbeiders uit Ourthe werken. Dit aantal komt goed overeen met de gegevens betreffende de bouw van dit kanaal. Samenvattend ziet de trek van Ourthe er dan als volgt uit:

1) Naar opgaven voor 1819 in Brugmans 1956,347,374,383, en Damsma e.a. 1979, 122/125. Ook voor latere decennia zijn Waalse steenbakkers in Nederlands Limburg bekend, zo te Broekhuizenvorst in 1833 (SHCL, Doe 7) en te Hout-Blerick in 1828 (Bauduin/Jansen 1969,99/102; hier waarschijnlijk ovenbou­ wers en steenbakkers door elkaar gehaald, vgL de bron voor hun mededelingen: een boekhouding voor een steenoven in Hout-Blerick, 1828, SHCL, Doc 7). 2) Lucassen/Lucassen 1983B (hierin wordt op basis van gegevens uit de dorpen waar het kanaal in 1809 en 1810 gegraven werd, gekonkludeerd dat verreweg het grootste deel van de kanaalarbeiders uit de streek van Luik kwam). 3) Wellicht ook uit Houtain-St. Siméon, zie Bijlage 1-24, noot 1.

316 BIJLAGE 1-26 OURTHE

Arbeiders Hande- Bouw- Strohoeden­ Totaal laars vakkers makers 1-13 Bouches de I'Escaut PM PM 1-14 Deux Nèthes 350 350 1-16 Meuse lnférieure PM PM 1-17 Roër 2300 2300 1-24 Dyle PM PM PM 1-34[ GHD Berg 16 16 Duitsland/Zwitserland/Wenen 12 126 138 Onbekend 25 789 814 Totaal 53 915 2650 PM 3618

E. Binnen het arrondissement Malmédy vindt ten behoeve van de hooioogst een trek plaats van het Ardennen-gedeelte naar Limbourg en omgeving. F. - G. De herkomst van de handelaars die buiten het Rijk gaan is gedeeltelijk gespecificeerd. Naar analogie daarvan zouden we ook de handelaars die binnen het Rijk blijven kunnen indelen:

Buitenland % Rijk Totaal Lakenkooplui van Eupen, Verviers, Hodimont etc. 80 37 (250) (330) Strohoedenfabrikanten') 34 16 (110) (144) Handelaars/leerlooiers van Malmédy en Stavelot 11 5 ( 30) ( 41) Wapenhandelaars uit Luik 14 7 ( 50) ( 64~ Kooplui/schippers 9 4 ( 30) ( 39 Overige kooplui5) 67 31 (230) (297) Totaal 215 100 ±700 ±915

De herkomst van de pottenkramers is Huy en Walhorn bij Eupen. De herkomst van de arbeiders is wat de, waarschijnlijk numeriek weinig belangrijke, scheepstimmerlie­ den betreft onbekend. Wat betreft de steenbakkers, stratemakers en metselaars is de herkomst geografisch zéér beperkt:

Kanton Fléron Glons HoJlogne-aux-Pierres Omgeving Luik Steen bakkers x X Metselaars X X X Stratemakers X

Zoals te zien is op Kaart 16 (blz. 318) gaat het hier om een gebied van ongeveer 25 km2 in het noord­ westen van het departement. De prefekt schat dat deze arbeiders met 6 à 7 maanden werken en een netto verdienste van een halve franc per dag per persoon met ongeveer 100 francs naar huis kunnen komen in het najaar. H. Hoewel de vergelijking met andere departementen, door het verschil in datering van de cijfers moei­ lijk is, kom ik toch tot de volgende konklusie:

Trek naar Ourthe PM of af erond: PM Trek vanuit Ourthe 3623 (PM) g 3600 (PM) 4) Vermoedelijk ook uit kanton Glons, vergelijk Bijlage 1-16 (Meuse Inférieure). 5) Waar onder een zegelwasmaker en 5 kooplui in "oliestenen" om scheermessen aan te zetten.

317 BIJLAGE 1-26 OURTHE

KAART 16 Herkomst van trekarbeiders uit het departement de l'Ourthe, 1808/1810.

Maas tr icht opt de la Meuse , I nférieure

Opt. de l' Ourthe Luik H.-a.-P • • F léron Verviers 0

QJ ~"O"Os L:. +- '- ::J 0

---- Departementsgrenzen R. Roclenge Ho: a:-P Hollogne-aux-Pierres (hoofdplaátsen van kantons in het departement van de Ourthe zijn onderstreept) Bassenge Rivieren B. Opt. Departement W. Wonck

318 BIJLAGE 1-27 FORÊTS

BIJLAGE 1-27 Département des Forêts, hoofdstad Luxemburg

A. AN, F 20/435; Chatelain 1976,795. Administratieve gang van zaken: 19/111811: Vraag van Parijs aan Luxemburg. 20/6/1811: Antwoord van Luxemburg aan Parijs, waarschijnlijk op basis van de antwoorden van onder­ prefekten. B.l. Zie Bijlage 1-16 (Meuse Inférieure). B.2. - c.- D. In totaal vertrekken jaarlijks ongeveer 570 personen met ongeveer de volgende bestemmingen: - naar Frankrijk ± 370, waarvan 200 marskramers naar Seine, Meuse, Moselle en Ardennes, 85 boeren­ knechten naar Moselle en 85 ambachtslieden naar Frankrijk zonder specifikatie. - naar België ± 50, waarvan 40 marskramers o.a. naar de Dyle en 10 ambachtslieden naar naburige depar­ tementen (waarschijnlijk Sambre et Meuse en Ourthe). - naar de Rijnlandse departementen ± 100, waarvan 50 marskramers, 40 boerenknechten 1) naar waar­ schijnlijk Sarre en 10 ambachtslieden. - naar de Nederlandse departementen ± 50, waarvan 10 marskramers en 40 houtvlotters. E. Onbekend. F. - G. Verdeeld naar arrondissementen van herkomst bedraagt de trek: Arr. Neufchateau: 150 naar Seine, Dyle, Meuse, Moselle, Ardennes. Arr. Luxembourg: ± 50 naar Moselle, Parijs en andere ·departementen. Arr. Bitburg ± 270 naar naburige departementen en buitenland. Arr. Diekirch 103 naar het binnenland van Frankrijk. Naar beroepen verdeeld: - ongeveer 300 marskramers. Het arr. Bitburg geeft nog als bijzonderheden dat ze garen en band, pijpen, grof en fijn aardewerk verkopen gedurende 3, 4, 6 à 8 maanden, te rekenen vanaf Pasen. Ze trekken met hun gezin rond. De marskramers uit het arr. Neufchateau trekken rond met knechten. - ongeveer 125 boerenknechten naar naburige Franse en ook wel Duitse departementen. - ongeveer 40 houtvlotters uit het arr. Bitburg zakken de Rijn af met vlotten, bestemd voor de marine. - ongeveer 100 ambachtslieden worden vermeld, waaronder werktuigkundigen, kleermakers, metselaars, kastenmakers, hoefsmeden, zeelui, smeden, timmerlieden en losse arbeiders. Hoofdbestemming is Frank­ rijk. H. Al zijn de aantallen per bestemmingsgebied in de meeste gevallen géschat, de orde van grootte zal wel betrouwbaar zijn. Wat Nederland en België betreft zullen ze bij het Noordzee-systeem in het alge­ meen gerekend worden. Konklusie:

Trek naar Forêts : ~ of afgerond: ~ Trek vanuit Forêts 570 600

1) Wellicht ook als oogstarbeiders naar Meuse Inférieure, arr. Roermond.

319 BIJLAGE 1-28/1-29 NORD/ PAS DE CALAIS

BIJLAGE 1-28 Département du Nord, hoofdstad Lille

A. AN, F 20/434 (het sterk beschadigde antwoord van Lille, 12/12/1811, overigens opgeborgen bij Manche); Chatelain 1976, 778, 788, 795, 928. B.l. Zie Bijlagen 1-14 (Deux Nèthes) en 1-23 Uemappes). Door een verkeerde interpretatie van de gegevens van Dyle verbaast Chatclain 1976,795 er zich (mijns inziens ten onrechte) over dat er in de gegevens van Nord niets te vinden is over deze arbeiders. B.2. Het kopie-antwoord is in het departementale archief in Lille onvindbaar. C. Naar Nord komen de volgende soorten arbeiders: - 300 Mijnwerkers, merendeels uit ]emappes. - Ca. 20 plafonneerders uit Jemappes. - Wellicht enkele stratemakers uit Dyle. D. Vanuit Nord vertrekken minder dan 1100 arbeiders. Op basis van de opgaven van de aantrekkings­ departementen kunnen ze als volgt verdeeld worden: - Naar Pas de Cal ais gaan 500 oogstarbeiders. - Uit de arrondissementen Lille en Douai gaan linnenwevers naar Belgische departementen. Ik neem aan dat er 100 naar Lys en 100 naar Escaut gaan. - Stratemakers gaan eveneens naar Belgische departementen. Voor de haven van Antwerpen neem ik aan dat er ongeveer 20 gespecialiseerde arbeiders uit Duinkerke komen I). - Uit de arrondissementen Lille en Douai gaan steenbakkers naar Frankrijk en België. Ik veronderstel dat er 250 in Escaut gaan werken'). Om in totaal aan 1100 arbeiders te komen, zouden er dan ongeveer 130 steenbakkers in andere Franse departementen kunnen zijn gaan werken. E. De interne trek in dit uitzonderlijk langwerpig gevormde departement is groot: - 2400 arbeiders gaan voor de oogst op pad. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om arbeiders uit de bin­ nenlands gelegen arrondissementen die naar de polderstreek gaan. - In het arrondissement Bergues komen linnenwevers in de winter. F. De mijnwerkers zullen in de kolenmijnen van Valenciennes en omgeving gewerkt hebben. G. De arrondissementen Lille en Douai leveren alle trekarbeiders naar andere departementen. Zij zuI­ len dus ook wel uitstotingsgebieden voor de interne trek zijn geweest. H. Ondanks de slecht leesbare bron en de beperkte mogelijkheden tot kontrole bij andere departemen­ ten, kom ik tot de volgende konklusie:

Trek naar Nord 320 (2720) of af erond: 300 (2700) Trek vanuit Nord 1100 (3500) g 1100 (3500)

BIJLAGE 1-29 Département de Pas de Cal ais, hoofdstad Arras

A. AN, F 20/ 435; Chatelain 1976, 448, 449, 795. 4/3/ 1811: Vraag van Parijs aan Arras. 12/3/1811: Antwoord van Arras aan Parijs. B.!. Zie Bijlagen 1-23 Uemappes) en 1-28 (Nord). Door een foutieve interpretatie van de gegevens van Jemappes verbaast Chatelain 1976,795 zich er (m.i. ten onrechte) over dat in Pas de Cal ais geen bouwvakkers uit J emappes komen werken. B.2. - C. In Pas de Calais komen volgens andere departementen 500 arbeiders voor de oogst uit Nord en naar schatting 100 uit Jemappes.

1) In de sterk beschadigde tekst wordt O.m. ook Emmerin (bij Lille) als plaats van herkomst genoemd. 2) Zie Bijlage 1-23, sub D; overigens is het ook hier mogelijk dat ze naar (mij onbekende) openbare wer­ ken gaan.

320 BIJLAGE 1-29/1-30/1-31 PAS DE CALAIS/ ARDENNES/MEUSE

Verder komen naar schatting 20 plafonneerders uit Jemappes. D . Vanuit dit departement gaan enkele marskramers naar naburige departementen. E. Onbekend. F. Ze werken waarschijnlijk vooral in het westen van het departement'). G. l?e marskramers zijn afkomstig uit het arrondissement Arras en ook wel uit St. Omer. Ze venten met p'Jpen. H. Konklusie:

Trek naar Pas de Calais 620 f f d 600 : -- 0 a geron : -- Trek vanuit Pas de Calais PM PM

BIJLAGE 1-30 Département des Ardennes, hoofdstad Mézières

A. AN, F 20/434; Chatelain 1976, 417, 448. 3/4/1810: Antwoord van Mézières aan Parijs. B.l. Zie Bijlage 1-27 (Forêts). B.2. - C. Uit Forêts komen marskramers. D . 60 houtvlotters op de Loire, Maas, Schelde en Moezel. Gezien de ligging van het departement zullen ze vooral op de Maas gewerkt hebben. Tot het begin van de negentiende eeuw, toen deze trek ophield, vertrokken er uit dit departement ook marskramers met onbekende bestemming, waarschijnlijk Frankrijk. E. Onbekend. F. - G. De houtvlotters komen uit de plaatsen Revin en Fumay (arrondissement Rocroi, kanton Fumay) en vlotten van maart tot oktober/november. De vlotten dienen tot timmerhout voor de marine. H . Konklusie:

Trek naar Ardennes PM PM -=.:...:.:.:....:.:=c...:..==='- : - of afgerond: - Trek vanuit Ardennes 60 100

BIJLAGE 1-31 Département de la Mcuse, hoofdstad Bar-Ie-Duc

A. AN, F 20/434; Chatelain 1976,431; Mauco 1932, 59. 13/11/1811: Antwoord van Bar-Ie-Duc aan Parijs. B.l. Zie Bijlagen 1-15 (Bouches du Rhin) en 1-27 (Forêts). B.2. - C. Uit Forêts komen marskramers. D . Vanuit dit departement gaan ± 3800 schoenlappers en scharenslijpers vooral naar de omgeving van Parijs, maar ook naar België en Nederland'). Verder vertrekken er enkele tinnegieters, klokkegieters, herstellers van wannen en van parapluies. Ook gaat een aantal arbeiders werken in de glasfabrieken van Laon en Prémontré (départemcnt de l'Aisne). E. Onbekend. F. Niet van toepassing.

1) Chatelain 1976, carte II-19 (alleen het westen gearceerd). 1) In Eindhoven (Bouches du Rhin) worden enige jaren later parapluieherstellers uit Morilly gesigna­ leerd.

321 BIJLAGE 1-31/1-32/1-33 MEUSE/MOSELLE/OVERIG KEIZERRIJK

G. Ze komen voor de helft uit het arrondissement Bar-le-Duc en voor de andere helft gelijkelijk uit de overige 3 arrondissementen. H . Gezien de vage aanduiding van de bestemming kan slechts voor het totaal van het Noordzee­ systeem rekening gehouden worden met hun komst. Kwantitatief valt er niet veel over te zeggen, behalve dat hun aantal niet groot zal zijn geweest, gezien de minimale signalering in de aantrekkings­ departementen. Het merendeel gaat naar Frankrijk. In de loop van de negentiende eeuw sterft deze trek uit. Konklusie:

Trek' naar Meuse PM Trek vanuit Meuse 4000

BIJLAGE 1-32 Département de la Moselle, hoofdstad Metz

A. AN, F 20/434; Chatelain 1976,431,448, 485, 778, 795, 797, 808, 857; Mauco 1932, 14,60. 11/2/1809 en 14/3/1811: Antwoord van Metz aan Parijs, gespecificeerd naar arrondissement. B.1. Zie Bijlagen 1-27 (Forêts) en 1-20 (Mont Tonnerre). B.2. De hierna te behandelen groep heet in 1809 2000 man sterk te zijn, in 1811 200. Mauco en Chate­ lain houden 200 aan. Dat zal hier op hun gezag ook gebeuren. C. Uit Forêts komen marskramers en 85 boerenknechten en misschien komen er ook oogstarbeiders uit Mont Tonnere. D. Een onbekend aantal bouwvakkers gaat naar het Bassin van Parijs. Vroeger gingen ze naar Zuid- en Zuidoost-Frankrijk, maar sinds de Coalitieoorlogen volgen 200 marskra­ mers de legers ook naar Duitsland en Holland. Een onbekend aantal leraressen gaat naar Bohemen, Polen en Rusland. E. Onbekend. F. Niet van toepassing. G. De bouwvakkers komen m.n. uit de omgeving van Thionville, de onderwijzeressen uit de omgeving van Metz. De marskramers komen uit het arrondissement Briey (de kantons Longwy en Longwyon, waarin 9 plaat­ sen met name worden genoemd). Het zijn Joodse marskramers die textiel, snuisterijen en "koper voor goud" verkopen. Ze blijven 3, 6 tot 12 maanden weg. De prefekt schetst enerzijds hun kommercieel suk­ ses - ze kunnen zelfs nieuwe huizen kopen -, is anderzijds zeer negatief over de slechte invloed die ze hebben op de jeugd. Door hun sukses zouden ze deze n.l. verleiden met hen mee te gaan als knecht. H. Voor het Noordzee-systeem zijn alleen de marskramers van belang. Hun aantal is echter zó onzeker en hun aktieradius zó groot dat ze niet als trekarbeiders naar een bepaald departement kunnen worden aangewezen. Konklusie:

Trek naar Moselle 85 f af d 100 -T-r-e""k-v-a-n-u-i-t -M-o-se-'l'-le : -20-0 0 geron: 200

BIJLAGE 1-33 Overige departementen van het keizerrijk (voor zover er een relatie bestaat met het Noordzee-systeem ).

A. Chatelain 1976,448 (Aisne); 449/450 (Somme); 422/423, 443, 454 (Cantal en Puy de Dome); 442, 472 (Basses Alpes). Mauco 1932, 22, 46 (Cant al); 29, 67 (Seine et Oise). B.1. Zie Bijlagen 1-14 en 1-20 t/m 1-32. B.2. -

322 ~ - ~ -~-- --

BIJLAGE 1-3311-34 OVERIG KEIZERRIJK/BUITEN HET KEIZERRIJK

C. Vanuit de Zuidnederlandse departementen gaan ambachtslieden naar Frankrijk en speciaal naar Pa­ rijs. Dit komt - zij het met kleine aantallen - haast in al deze departementen voor. Marskramers uit de zuidelijkste behandelde gebieden zijn eveneens eerder op Frankrijk dan op noordelij­ kere en oostelijkere streken gericht. Wat betreft arbeiders zien we slechts in het geval van Jemappes (vanwaar men recent het trekpatroon gewijzigd heeft) en in dat van Mont Tonnerre (een sterke trek naar waarschijnlijk Bas Rhin) een aanzien­ lijke trek in zuidelijke richting. D. In noordelijke richting trekken haast alleen maar marskramers, soms gekombineerd met am­ bachtslieden. Duidelijke groepen zijn: - Linnendoekverkopers uit het kanton Rozoy-sur-Serre (Aisne) naar België, waar ze grof linnen verko­ pen en fijn linnen inkopen. - Marskramers, w.o. haringverkopers uit Picardië (Somme). - Ketellappers, voddeboeren en parapluieverkopers komen uit Auvergne (Cantal en Puy de Dame). Sinds kort hebben ze hun werkterrein gedeeltelijk verlegd van het Iberisch Schiereiland naar Noord-Frankrijk en België. - Venters van zelfgemaakte zijden koorden en tressen uit het dal van de Ubaye, kanton Barcelonette (Bas­ ses Alpes) komen in de zomer naar het noorden. Voor zover ze in de onderhavige enquête worden gesignaleerd is het vooral in de Zuidelijke Nederlanden. Boven de grote rivieren of in Duitsland kom ik ze niet of nauwelijks tegen. E. Niet van toepassing. F. - G. - H. De trek van zuid naar noord is te verwaarlozen. De trek van noord naar zuid is, voor zover het arbeiders betreft zeer gering; wat betreft bepaalde soorten marskramers en kooplieden uit Zuidnederland­ se en Noordfranse departementen kan deze in enkele gevallen echter wel aanzienlijke proporties berei­ ken. Ik denk hier aan Meuse, en ook wel aan Forêts en Ourthe en misschien ook aan Dyle.

BIJLAGE 1-34 Gebieden ten noorden en ten oosten van het Franse keizerrijk

A. Niet van toepassing. B.1. Zie Bijlagen 1-1, 1-4, 1-6 t/m 1-9, 1-11 en 1-12, 1-16 t/m 1-20, 1-26, 1-27, 1-32,2-4,2-5,3-1,3-2 en 3-5. B.2. GA Amsterdam, GA Weesperkarspel 225 (patenten buitenlandse arbeiders 1806/1811) en Idem, GA Watergraafsmeer 67/70 (patenten buitenlandse arbeiders 1806/1811). C. Vooraf dient duidelijk te worden gesteld dat noch hier, noch sub D. de onderlinge relatie tussen deze Bijlage en Bijlage 1-33 ter sprake zal komen. De trek vanuit de gebieden, behandeld in Bijlage 1-1 t/m 1-32 naar gebieden ten oosten van het keizerrijk is samen te vatten als in tabel A op blz. 324. D. De trek vanuit gebieden ten oosten van het keizerrijk naar het westen is samen te vatten als in tabel B op blz. 325. E. Niet van toepassing. F. De allergrootste groep zijn de houtvlotters uit de streek van de Moezel die eerst naar de Spessart en het Zwarte Woud hout gaan verzamelen en tot vlotten verenigen om vervolgens als houtvlotters het aantrekkingsgebied aan de Noordzee weer binnen te komen. De tweede grote groep zijn de rondtrekken­ de kooplieden, zowel die uit de Westfaalse gebieden (Mettingen e.o.) als die uit het Brabants/Limburgse gebied (de "teuten"), alswel die uit de Ardennen en aangrenzende bergstreken. Ten slotte is de groep landarbeiders die naar noordelijker gebieden trekt opvallend. Deze wordt in Bijlage 2-5 behandeld. G. De allerbelangrijkste groep die bij de trek naar het Franse keizerrijk onderscheiden kan worden zijn de land- en veenarbeiders. De kleinste groep hiervan, die uit de omgeving van Darmstadt in het groother­ togdom Hessen, steekt de Rijn over om in de buurt van Mainz te gaan werken. De allergrootste groep zijn echter de arbeiders uit het koninkrijk Westfalen, en in veel mindere mate uit het groothertogdom

323 Tabel A

I-I 1-4 1-6 1-8 1-16 1-17 1-18 1-19 1-20 1-26 1-27 1-32 Totaal Bouches Ems Vorstendom Frise Meuse Roër Rhin et Sar re Mont Ourthe Forêts Moselle de l'Elbe Supérieur Lippe lnférieure Moselle Tonnerre . Naar: Landar- Land- Pakken- - . --- . - ~ .. ~ ~ beiders arbei- dra- ?a) Zeelui Teuten Houtvlotters-- Kooplui Koop- Arp_ei- Koop- Koop- Ove-" ders gers lui ders lui lui rigen ~ -.. .r----'~ KRK Denemarken 200 100 75 17 PM 392 HD. Meckienburg 200 50 PM 250 Zweeds Pommeren 50 50 V.I KRK Pruisen PM PM PM tv -l'- KRK Westfalen 50 72 PM PM 122 VD Pyrmont 6 6 GHD Berg 7 PM 16 23 GHD Frankfurt I 70 71 GHD Würzburg 1100 GHD Baden } } 1100 Overige 126 12 PM PM PM 138 b gebieden ) Totaal 400 100 225 IÓ3 PM PM PM 1100 70 PM 126 28 PM PM PM 2152 Toelichting: a) Onder de Lipper arbeiders zu ll en zich zeker steenbakkers hebben bevonden. Dit behoeft echter verder onderzoek. b) De kooplui en arbeiders uit Ourthe gaan naar overig Duitsland, Zwitserland, en Wenen; de kooplui van Forêts over de Rijn en zelfs over de Alpen; de kooplui van Moselle naar Duitsland in het algemeen; de overigen van Moselle zijn onderwijzeressen die naar Bohemen, Polen en Rusland gaa n. Afkortingen: GHD=groothertogdom; HD = hertogdom; KRK = koninkrijk; VD - vorstendom. Tabel B

1-4 1-5 1-7 1-8 1-9 1-11 1-12 1-17 1-20 Totaal Ems Département Ems Frise Bouches de Zuyderzee Bouches de la Roër Mont Supérieur de la Lippe Occidental l'lssel Mcusc Tonnere

~ ~ . ...- , ~ .. ~ , Bouw Tinnegie- Vecnar- Koop- Landar- Vec nar- Landar- Veenar- Indus- Landar- Vccnar- Indus- Landar- vakkers ters beid ers lui beiders beiders beiders beiders tric- beiders beiders tric- beiders arbci- arbei- ders ders KRK Westfalen PM PM PM 100 100 100 802 200 325 GHD Berg 75 PM 100 200 GHD Hessen 50 500 550 KRK Saksen 20 20 ThürÎngcn 6 6 Italië Totaal 28 PM PM PM 100 200 325 50 175 100 100 500 1579 Afkortingen: zie Tabel A. t>:l S >-l !'Tl Z l: !'Tl >-l ?<: !'Tl N !'Tl

~?<: BIJLAGE 1-34 BUITEN HET KEIZERRIJK

Berg en het groothertogdom Hessen die in het Noordzeegebied, en dan vooral in Holland, gaan werken. Het is de moeite waard te proberen tot een nadere geografische bepaling van dit belangrijkste uitstotings­ gebied buiten het keizerrijk (met uitzondering van het vorstendom Lippe-Detmold) te komen. Uit de gegevens in de antwoorden op de enquête in de aantrekkingsgebieden vallen slechts af en toe wat gedetail­ leerdere gegevens als "Paderborn" en "Hessen-Kassel" te ontwaren. Het betreffende deel van het konink­ rijk Westfalen lag later grotendeels in het Pruisische Regierungsbezirk Minden.

Allereerst zal ik naar analogie van deJegevens over de trek vanuit het Pruisische Regierungsbezirk Min­ den in de jaren 1817 en 1819 het tota voor het koninkrijk Westfalen in 1811 (802 arbeiders) differentië­ ren. Gezien de regelmatig voorkomende specifikatie "Paderborn" ga ik er hierbij vanuit dat deze 802 ar­ beiders uit dat deel van het koninkrijk Westfalen komen, dat later bij het Regierungsbezirk Minden hoort. Deze berekening van de gegevens van 1811 naar analogie van die van 1817 en 1819 ziet er als volgt uit:

Kreise in het Regierungs- 1811 1817 1819 gemiddelde van 1817 en 1819 bezirk Minden K.WF. FR. Totaal absoluut relatief Minden ( 47) 44 ( 91) 126 78 102 10,5 Herford ( 95) 12 (107) 104 137 120,5 12,4 Halle ( 50) 0 ( 50) 22 91 56,5 5,8 Bielefeld ( 39) 4 ( 43) ? 48 48 5,0 Wiedenbrück (177) (177) 156 240 198 20,5 Paderborn (121) (121) 110 162 136 14,0 Büren (215) (215) 226 258 242 25,0 Warburg ( 9) ( 9) 14 8 11 1,1 Höxter ( 49) ( 49) SS? 55 5,7 Totaal 802 60 862 758 1077 969 100% Opmerkingen: - De getallen tussen haakjes voor 1811 zijn berekend naar analogie van het gemiddelde van 1817 en 1819. De overige getallen zijn ontleend aan Bijlage 3-1A. - Gebruikte afkortingen: K.WF. = Koninkrijk Westfalen FR. = Keizerrijk Frankrijk

Verder zal ik een nadere specifikatie geven voor met name de Kreise Wiedenbrück, Paderborn en Büren, dit in samenhang met aangrenzende gebieden, met name Hessen en Berg. Dit is mogelijk dank zij de pa­ tentlijsten van twee plaatsen in het departement van de Zuyderzee, namelijk van Weesperkarspel en Wa­ tergraafsmeer, waar de herkomst van de arbeiders is vermeld en waar een zowel absoluut als relatief groot aantal arbeiders uit het koninkrijk Westfalen en verder uit het GHD Berg en het GHD Hessen blijkt voor te komen. In beide gevallen gaat het waarschijnlijk in de eerste plaats om veenarbeiders'}. De gege­ vens in Weesperkarspel zijn het belangrijkste. Ze zijn echter zeer moeilijk toegankelijk doordat de plaats­ namen van herkomst meestal sterk verbasterd zijn. Slechts door een kaartsysteem op naam van de arbei-

1) Gezien het antwoord van die plaatsen op de enquête komen in Weesperkarspel zowel wrfwerkers als grasmaaiers, maar Watergraafsmeer noemt alleen grasmaaiers. Gezien de dawm waarop de patenten zijn ingeschreven is het inderdaad mogelijk dat het in de meeste gevallen om grasmaaiers gaat. Daartégen zou­ den weer de grote aantallen in Weesperkarspel pleiten.

326 · ------

BIJLAGE 1-34 BUITEN HET KEIZERRIJK

ders te maken kan de werkelijke betekenis van plaats- en landaanduidingen begrepen worden. Hieronder zijn al deze aanduidingen zoveel mogelijk herleid tot de staatkundige situatie van 18111):

1806 1807 1808 1809 1810 1811 Totaal % KRK Westfalen: Paderborn 23 28 12 27 5 12 Rietberg 90 67 67 58 20 40 Wiedenbrück (Osnabrückse 6 14 3 3 5 8 exclave) Lüneburg 1 Hessen-Kassel 5 (Departement van de) Fulda 2 (KRK) Westfalen 6 3 8 Subtotaal 120 110 88 94 44 60 516 49,8 GHD Hessen 28 16 18 19 12 19 112 10,8 GHD Berg: Rheda 5 4 6 7 7 7 Münster 10 2 1 1 2 Overige plaatsen 2 1 Subtotaal 17 6 7 7 8 10 55 5,3 1-14 Ems Supérieur 118 47 64 39 30 15 313 30,2 Overige departementen 6 1 2 9 0,9 Buiten het keizerrijk 3 2 5 0,5 Onbekend 16 5 2 2 25 2,5 Totaal 305 188 179 163 96 104 1035 100

De gegevens van Watergraafsmeer, die veel minder arbeiders betreffen (in totaal 156 arbeiders) laten gros- so modo eenzelfde beeld zien. Het meest opvallende in beide plaatsen is dat de arbeiders eigenlijk slechts uit twee gebieden komen: voor ongeveer 30 % uit het departement van Ems Supérieur en voor tweederde uit een relatief klein gebied van ongeveer 50x50 kilometer, gelegen ten westen van Paderborn tussen Gütersloh en Lippstadt. In dit gebied komen in 1811 het koninkrijk Westfalen en de groothertogdommen Hessen en Berg bij elkaar. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat deze geografische termen dan ook in deze zin dienen te worden verstaan. Hiermee sluit dit gebied aan bij een ander uitstotingsgebied van betekenis: het vorstendom Lip- pe (zie Kaart 17 op blz. 328).

2) Van de kern van het afstotingsgebied volgen hier nog de afzonderlijke plaatsnamen: Hertogdom Westfalen (bij Keulen): Ehringhausen, Geseke, Langeneijke, Mönnighausen, Störmede. Graafschap Rheda: Rheda, Gütersloh, Klarholz, Lette. .. Bisdom Münster: Beckum, Harsewinkel, Herzfeld, Liesborn, Olde, Ostenfelde, Wadersloh. Osnabrückse exclave Wiedenbrück: Wiedenbrück, Langenberg. Graafschap Rietberg (soms genaamd graafschap Caunitz): Bornholte, Mastholte, Neuenkirchen, Rietberg, VarenselI, Verl. Bisdom Paderborn: Atteln, Boke, Delbrück, Hamborn, Lippspringe, Paderborn, Stukenbrock, Thüle, Verne. Zeker tot 1855 en 1864 komen grasmaaiers uit deze streek naar de Watergraafsmeer, met name uit het voormalige graafschap Rietberg (GAA, GA Watergraafsmeer 174).

327 BIJLAGE 1-34 BUITEN HET KEIZERRIJK

KAART 17 Herkomstgebieden van trekarbeiders ten zuidoosten van Lippe-Detmold, staatkundige grenzen vóór en in 1811

\, Opt . de :-. l' Ems supérieur \. EB Gf. Sm

: Tee kienburg Osnabruek

Gf Opt. de la Lippe

I" o KRK . WESTFALEN

WA LOECK

VO. Vorstendom (in 1811) Hd Hertogdom (vóór 1811) Landsgrens (1811) KRK. Koninkrijk (in 1811) Gf Graafschap (vóór 1811) Departementsgrenzen (1811) GHO. Groothertogdom (in 1811) Bm Bisdom (vóór 1811) Departementshoofdstad opt. Departement (in 1811) W Wiedenbrück (vóór 1811) (in 1811) Lippstadt (vóór 1811) R, Rheda (vóór 1811) o Arrondissementshoofdstad (in 1811) Staatsgrenzen (vóór 1811) H. Voor de konklusie zal de trek van houtvlotters naar Zwarte Woud en Spessart niet meegerekend worden, aangezien deze arbeiders later in het seizoen hun trek binnen het keizerrijk maken. Konklusie:

Trek naar het gebied ten noorden en ten oosten van het Franse keizerrijk : 982 of afgerond: 1000 Trek vanuit het gebied ten noorden en ten oosten van het Franse keizerrijk 1579 1600

328 ~ . ---

BIJLAGE 1 SAMENVATTING

SAMENVATTING

De resultaten van Bijlagen I-I t/m 1-34 zien er samengevat en gerelateerd aan de bevolkingsaantallen') als volgt uit:

Trekarbeiders als Trekarbeiders Inwoners 1811 % van de bevolking Gebieden Naar Vanuit Naar Vanuit I-I Bouches de l'Elbe 100 400 375.976 0,03 0,11 1-2 Bouches du Weser 500/600 2.000/2.100 327.175 0,15/0,18 0,6110,64 1-3 Ems Orienta1 2.100 100 128.200 1,64 0,08 1-4 Ems Supérieur 100/ PM 12.000/PM 415.018 0,02 2,89 1-5 Lippe (departement) PM 3.000/PM 339.355 0,88 1-6 Lippe (vorstendom) 1.200 70.540 1,70 1-7 Ems Occidental 3.000/3.100 800/900 191.100 1,57/1,62 0,42/0,47 1-8 Frise 4.600 100 175.400 2,62 0,06 1-9 Bouches de l'Issel 900 600 145.000 0,62 0,41 1-10 Issel Supérieur 100/200 700/800 192.700 0,05/0,10 0,36/0,41 1-11 Zuyderzee 10.000/10.200 200/PM 507 .500 1,97/2,01 -/0,04 1-12 Bouches de la Meuse 4.700/4.800 300/400 393.600 1,19/1,22 0,08/0,10 1-13 Bouches de l'Esc.ut 1.200 76.820 1,56 1-14 Deux Nèthes 1.100 1.200 367.184 0,30 0,33 I-IS Bouches du Rhin 100/1.100 1.400/2.400 257.584 0,04/0,43 0,54/0,93 1-16 Meuse Inférieure PM 800/PM 267.249 0,30 1-17 Roër 2.400 600 631.094 0,38 0,09 1-18 Rhin et Moselle PM 1.100 269.700 0,41 1-19 Sarre 200 400 277.596 0,07 0,12 1-20 Mom Tonnerre 800/1.500 600/1.300 342.316 0,23/0,44 0,17/0,38 1-21 Lys 200/PM 300/PM 491.143 0,04 0,06 1-22 Escaut 1.200/2.200 200/1.200 636.438 0,19/0,35 0,03/0,19 1-23 jemappes PM 2.000 472.366 0,42 1-24 Dyle 100 200 431.969 0,02 0,05 1-25 Sambre et Meuse PM PM 180.655 1-26 Ourthe PM 3.600 352.264 1,02 1-27 Forêts 600 246.333 0,24 1-28 Nord 300/2.700 1.100/3.500 839.833 0,03/0,27 0,11 / 0,35 1-29 Pas de Calais 600 PM 580.457 0,11 1-30 Ardennes PM 100 275.792 0,03 1-31 Meuse PM 4.000 284.703 1,40 1-32 Moselle 100 200 413.260 0,03 0,06 1-34 (Regierungsbezirk 1.227 340.614 0,36 Minden) ± 11.000.000

1) De inwoneraantallen uit: Almanach 1812; voor de eerste vier departementen enigszins afwijkende cij­ fers in Schwarting 1936, 13, deze afwijkingen zijn steeds minder dan 1 %; voor het vorstendom Lippe: Steinbach 1976, 170 (aantal in 1812). Voor een afwijkend cijfer voor Ems Supérieur zie Joulia 1973, 88. Op basis hiervan zijn de percentages per kanton in Bijlage 1-4 berekend. Bij 1-34 is alleen een berekening voor het Regierungsbezirk Minden gemaakt (aantal trekarbeiders in 1811 naar Bijlage 1-34, waarbij opge­ teld de trekarbeiders uit de Kreis Lübbecke, zie Bijlage 3-1A; bevolkingsaantal in 1817 naar Kolb 1862, 164).

329 BIJLAGE 1 SAMENV ATTING

Ten slotte zijn de resultaten van Bijlagen 1-1 tot en met 1-34 samengevat in Kaart 18 tot en met Kaart 21.

KAART 18 Aantrekking van arbeiders in 1811 per departement in absolute aantallen

~ 2500 Departementen waar 2.500 of meer arbeiders kwamen

§ 500 - 2500 Departementen waar 500 tot 2.500 arbeiders kwamen

§ -=:I 500 Departementen waar minder dan 500 arbeiders kwamen

330 ------

BIJLAGE 1 SAMENVATTING

KAART 19 Aantrekking van arbeiders in 1811 per departement, gerelateerd aan het inwonertal

Departementen waar trekarbeiders kwamen ten getale van 1 % of meer van de plaatselijke bevolking

-to 010 Departementen waar trekarbeiders kwamen ten getale van 0,1 tot 1 % O,1 I ( van de plaatselijke bevolking

Departementen waar trekarbeiders kwamen ten getale van minder dan 0,1 % van de plaatselijke bevolking

331 BIJLAGE 1 SAMENV ATTING

KAART 20 Afstoting van arbeiders in 1811 per departement in absolute aantallen

~2500 Departementen vanwaar 2.500 trekarbeiders of méér vertrokken

500 - 2500 Departementen vanwaar 500 tot 2.500 trekarbeiders vertrokken

[]-- 500 Departementen vanwaar minder dan 500 trekarbeiders vertrokken

332 BIJLAGE 1 SAMENVATTING

KAART 21 Afstoting van arbeiders in 1811 per departement, gerelateerd aan het inwonertal

Departementen vanwaar 1 % of meer van de plaatselijke bevolking op trekarbeid ging

0 Departementen vanwaar 0,1 tot 1,0 % van de plaatselijke bevolking op 0,1-1,0 /0 trekarbeid ging

Departementen vanwaar minder dan 0,1 % van de plaatselijke bevolking op trekarbeid ging

333

BIJLAGE 2 INLEIDING

BIJLAGE 2

Trekarbeid in West- en Zuid-Europa buiten het Noordzee-systeem in het be­ gin van de negentiende eeuw

INLEIDING

De opzet van deze Bijlage is beperkt. Bestudeerd wordt of er trekarbeidsystemen van enige omvang, dat wil zeggen enige duizenden arbeiders omvattend, in Europa buiten het Noordzee-systeem voor­ komen. Doel is te komen tot een selektie van systemen die in orde van grootte overeenkomen met het Noordzee-systeem; systemen dus waar ca. 1800 jaarlijkse trekarbeid van tienduizenden arbeiders naar één­ zelfde aantrekkingsgebied voorkomt. Voor de meeste landen berust deze studie slechts op literatuuronderzoek; voor Noord- en Midden-Italië is ook beperkt archiefonderzoek gedaan. Oost-Europal) en de Balkan') blijven verder buiten beschou­ wing. In de volgende gebieden zal het voorkomen van grote trekarbeidsystemen worden onderzocht: 1. Spanje en Portugal. 2. Frankrijk. 3. Italië. 4. Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Hongarije. 5. Skandinavië (inklusief Sleeswijk-Holstein). 6. Groot-Brittannië en Ierland.

1) Enkele aanwijzingen voor trekarbeid aldaar in: Roscher ID, 18875, 94; Roscher I, 1894'1,769; Burke 1978, 95/97; Redford 1976, 5; Le Play 1877/79, n, 86/87 en 179/230 (m.m. 215/222) en V, 250. Het is overigens opmerkelijk hoe weinig aandacht Chayanov aan het verschijnsel trekarbeid besteedt (Thor­ neriKerblay/Smith 1966, o.m. 107); zie verder blz. 150/152. 2) Voor de Balkan zijn de gegevens te fragmentarisch; zie Bijlage 2-4, noot 2 en verder Redford 1976, xm (tuinlieden uit Trnovo en O.a. Albanezen naar Thessalië); Braudell976, I, 39, 40, 43 en 66 (Albane­ zen naar Kosovo Metohija, Thessalië en als huursoldaten; Bulgaren naar Thracië, bewoners van Attica naar Thessalië).

335 ------

BIJLAGE 2-1 SPANJE, PORTUGAL

BIJLAGE 2-1 Trekarbeid in Spanje en Portugal in het begin van de negentiende eeuw')

Op het Iberisch schiereiland kunnen in het begin van de negentiende eeuw vier trekarbeidersstromen worden onderscheiden. 2 De eerste stroom gaat richting Catalonië en nabijgelegen gebieden ). Hoewel ten gevolge van de Napo­ leontische oorlogen de trek in die tijd erg geslonken is, kunnen we dan toch aan enkele duizenden Franse arbeiders denken, die zich naar Spanje en met name naar Catalonië begeven. De duidelijkste groepen zijn 1200 ketellappers uit Haute Garonne die o.a. naar de streek van Pamplona in Navarra gaan; verder enkele honderden kollega's uit Auvergne en een onbekend aantal uit Ariège en de Franse Pyreneeën. Belangrijker uit deze laatste streek zijn de 500 à 600 houtskoolbranders die naar Noord-Catalonië gaan; hierbij voegt zich ook een aantal smeden. Uit Frans Baskenland gaan bouwvakarbeiders, bosarbeiders en leerlooiers naar Spaans Baskenland. Uit Aveyron en Puy de Dame gaan houtzagers, ca. 1811 hoogstens enkele honderden, naar Catalonië en tenslotte worden nog marskramers, afkomstig uit Basses Alpes in Barcelona genoemd. Al herstelt deze trek zich na de oorlog, met name die vanuit Auvergne en de Franse Pyreneeën, waar­ schijnlijk wordt toch nooit meer het aantal van 10.000 overschreden'). Bovendien komt in de loop van de negentiende eeuw de trek van Spanje naar Frankrijk goed op gang. Catalonië en naburige streken grenzen aan een belangrijk Frans aantrekkingsgebied: de Franse Middel­ landse Zeekust, bestaande uit Provence en Languedoc. Met deze twee streken zal Catalonië dan ook als één geheel behandeld worden'). De tweede stroom gaat richting Castilië en ook wel Léon. Het gaat hier volgens de meeste schrijvers vooral om Fransen. Reeds eeuwen bestond er een trek vanuit Auvergne en de Franse Pyreneeën naar Spanje. Na een terugval in het begin van de achttiende eeuw bereikte deze trek later in die eeuw waar­ schijnlijk zijn grootste omvang. Welke deze omvang toen was en waar het aantrekkingsgebied dan exact gesituëerd dient te worden, blijft echter in het vage. Het dikwijls geciteerde aantal van 20.000 Fransen in Spanje is te onbetrouwbaar om zonder meer op een bepaalde periode te worden toegepast, om van 5 veelvouden van dit aantal nog maar te zwijgen ) Waarschijnlijk veel belangrijker dan de Franse trek en in ieder geval beter te kwantificeren, is de trek vanuit Noordwest-Spanje naar Castilië en Léon. Naast Asturië en het uiterste noorden van Portugal ko­ men de arbeiders die aan deze trek deelnemen, vooral uit Galicië en daarbinnen vooral uit de provincies 6 Orense en Lug0 ). Aan het goed gedokumenteerde artikel van Meijide Pardo over deze trek zijn de vol­ gende statistische gegevens ontleend:

1) Voor deze bijlage zie in de eerste plaats Meijide Pardo 1960; daarnaast zijn interessante gegevens te vinden in: Chatelain 1976,47/48,54,285,288,290,423,429/430,442, 445/446, 469/471; Poitrineau 1983 passim; Hufton 1974,78/79,85,87/90; Lis/Soly 1979, 190/191; Falkmann 1846,66; Meurer 1871,3; Red­ ford 1976,4/5; Braudell976, I, 40; Le Play 1877/79, IV, 247/290 en V, 240/242 en 249/258; Girard 1979, 57/58. 2) Voor het navolgende vooral Chatelain 1976 (zie noot 1). 3) Chatelain 1976,471 geeft voor 1898 2000 à 3000 Auvergnats op die regelmatig in Spanje werken. Cam­ bon 1890, 31/32 noemt nog geschoolde Franse industriearbeiders voor Catalonië en Baskenland. 4) Zie Bijlage 2-2. 5) Hufton 1974, 87 geeft als bron hiervoor Père Labat in 1730, maar volgens Roscher I, 189421 ,769 gaf Jean Bodin dit getal ook al in zijn Responsio ad paradoxa uit 1568 (p. 49); Le Play 1877/79, V, 241 ten slot­ te geeft 200.000 op voor 1669 in navolging van de "Mémoires de Gourville: tome LIl de la collection des Mémoires relatifs à l'histoire de ". 6) Kamen 1980,60/61; Cam bon 1890,31/32 (Madrileense bakkers uit Auvergne); Meijide Pardo, 1960, passim; de hiervoor genoemde ketellappers gingen ook naar Burgos. Het verband tussen de Galicische migratie naar Amerika en trekarbeid binnen het schiereiland is de moeite van het bestuderen waard, zeker aangezien de migratie naar Amerika tot in deze eeuw voor het grootste deel niet permanent was. Zo mi­ greerden tussen 1901 en 1976, vooral uit Galicië, 3,7 miljoen personen naar vnl. Latijns-Amerika, maar in diezelfde periode keerden er 2,3 miljoen, d.w.z. 63 % terug, zie Bernitt 1981, 8.

336 ------~~ -

BIJLAGE 2-1/2-2 SPANJE, PORTUGAL/FRANKRIJK

Aantal trekarbeiders van Verwijzing naar blz. Jaar Galicië naar Castilië in artikel van (en Léon) Meijide Pardo 1767 >25.000 469,590 1769 40.000 584 1775 >40.000 494,583 eind 1Be eeuw 60.000 475,576 1804 30.000 465 ±1900 25.000 530

Voor de onderhavige periode moet het Castiliaanse aantrekkingsgebied dus op minstens 30.000 trekarbei­ ders worden gesteld. Hierbij zijn dan alleen de "Gallegos" gerekend, maar nog niet de Asturiërs en even­ tuele Fransen. Het derde aantrekkingsgebied is Andalusië. Volgens Meijide Pardo is dit gebied echter van sekundair belang, hoewel er zeker duizenden "Gallegos" in deze richting zijn getrokken. Het aantrekkingsgebied van Midden-Portugal, met vooral de havensteden Lissabon en Porto, is in ver­ 7 gelijking met Andalusië van iets groter belang ). Konkluderend kan men stellen dat Castilië zeker tot de grote Europese systemen in het begin van de negentiende eeuw behoort, dat Catalonië bij het Franse Middellandse Zee-systeem gerekend kan worden en dat Midden-Portugal en Andalusië tot de systemen van een kleinere omvang gerekend dienen te wor­ den.

BIJLAGE 2-2 Trekarbeid in Frankrijk in het begin van de negentiende eeuw

Dank zij het grootse, posthuum uitgegeven werk van Abel Chatelain ("Les migrants temporaires en France de 1800 à 1914") is het mogelijk zonder veel verder detailonderzoek vijf grotere aantrekkingsge­ bieden in Frankrijk rond 1811 te onderscheiden I): a. Het Bassin van Parijs: Dit gebied is verreweg het belangrijkste aantrekkingsgebied van heel Frank­ rijk. Hoewel Chatelain geen expliciete optelling geeft, mag het aantal toch op minstens 60.000 worden 2 gesteld ). Het grootste aandeel wordt geleverd door de stad Parijs zelf, waar 30.000 à 40.000 arbeiders van elders komen werken. Hierbij moet vooral gedacht worden aan bouwvakkers, waterdragers en alle soorten kleinhandelaars en tewerkgestelden in de dienstensektor. Maar in de wijde omtrek van de stad

7) Behalve literatuur geciteerd in noot 1 en 6 ook nog: Bihourd 1890,66; Roscher I, 189421 ,769 en Bur­ kt! 1978, 97 (voor de trek van toneelspelers, de zgn. "farsantes"). Een interessant voorbeeld van trek van Noord-Italië naar Andalusië wordt bovendien nog door de pre­ fekt van (AN F 20 435) vermeld: vóór de Spaanse revolutie gingen verscheidene inwoners van de kustkantons van het arrondissement naar Spanje, vooral naar Cadiz "ou ils exercaient pour la plupart leurs métiers ou la contrebande. Plusieurs d'entre eux étaient de I' Agriculture qui faisaient la domestique". Het merendeel maakte het daar goed en een zekere Montesisto uit Savona maakte 80 jaar geleden (dus omstreeks 1730) een fortuin van vier miljoen "pièces". 1) Chatelain 1976, deze vervangt geheel Mauco 1932 en grotendeels Hufton 1974, 69/106 (die overigens zonder enige verwijzing daarnaar op p. 75 een kaart van Mauco overneemt). Ondanks het grote werk, door Chatelain verricht, bestaan er nog zoveel inkonsistenties dat pas een methode, zoals toegepast in Bijlage 1, een numeriek zekerder basis voor Frankrijk kan verschaffen. Dit is echter in dit kader onmoge­ lijk. Zie ook nog Poitrineau 1983, Barret/Gurgand 1980 en Burke 1978,92/ 102 (s.v. opérateur, bateleur, chanteur, chansonnier). I.v.m. Bijlage 2-3 heb ik in AN F 20 434 en 435 nog gegevens betreffende vooral Zuid-Frankrijk bestudeerd in de opgaven van A1pes Maritimes, Hautes Alpes, Léman, Isère en van de Italiaanse departementen , , , en het Zwitserse SimpIon. 2) M.n. Chatelain 1976, 48 en 615.

337 ------

BIJLAGE 2-2 FRANKRIJK

vraagt ·de landbouw ook zeer veel handen. De graanbouw staat daarbij ver vooraan met departementen 3 als Seine et Marne, Eure et Loire en Seine et Oise ). Ver daarachter komt de wijnbouw, met name in het departement Yonne'). Dit systeem wordt van het Noordzee-systeem gescheiden door de departementen 5 Oise, Somme en Pas de Calais, waarheen ofwel geen ofwel zeer weinig trek plaats vindt ). b. De Middellandse Zeekust: De stad Marseille is in vergelijking met het dan meer dan vijf maal zo grote Parijs van relatief weinig betekenis als aantrekkingspooI6). De behoefte aan arbeiders voor de graanoogst daarentegen vertoont wel overeenkomst met die van het Bassin van Parijs. In totaal zal de Franse Middellandse Zeekust in de orde van grootte van 20.000 trekarbeiders nodig hebben gehad voor het maaien van de tarwe7). In de Provence is daarbij Bouches du Rhone verreweg het belangrijkste, waarna Pyrenées Orientales en Hérault volgen. Ten noorden van deze streken kunnen Lozère en Aveyron nog genoemd worden. In deze tijd komt het zuiden van Frankrijk als wijnstreek nog op de tweede plaats, na de streek van Bor­ deaux. De behoefte aan trekarbeiders in deze sektor moet dan ook op enkele duizenden geschat worden8). In totaal komt de kust van de Middellandse Zee op 30.000 trekarbeiders. Dit gebied grenst bovendien aan het Spaanse aantrekkingsgebied Catalonië en zal derhalve in totaal dus misschien wel 35.000 trekar­ 9 beiders hebben geteld ). Als begrenzing kan dan in het zuiden niet de Pyreneeën, maar de Ebro worden genomen en in het oosten kan Var er nog bijgerekend worden, maar Alpes Maritimes niet meer. Het is een kwestie van definitie of men het eiland Corsica, dat duizenden arbeiders in verband met de wijn­ bouw uit Italië laat overkomen, ook nog bij dit systeem wil rekenen 10). c. De streek rond Bordeaux: Zeer klein in vergelijking met voorgaande systemen is de wijnstreek van Bordeaux waar Gironde en Charente Inférieure duizenden arbeiders nodig hebben"). Buiten deze sektor is in dit verband alleen de graanverbouw in het laatste departement van belang. In totaal komen in Aqui­ taine meer dan 8.000 arbeiders ' 2) d. De Elzas: In orde van grootte lijkt deze streek op die rond Bordeaux, alleen is het hier de graan-en (3 niet de wijnteelt die arbeiders vraagt voor de departementen Bas Rhin en Haut Rhin ) . Ook al zou men dit gebied nog willen laten aansluiten bij de aantrekkingsgebieden van Mainz, Spiers en Frankfurt en zo het Rijndal tot eenheid nemen, dan nog zal men niet gauw boven de 10.000 uitkomen"). e. Het Saone-Rhone-gebied: Voor graan- en wijnoogst komen hier ongeveer 6.000 trekarbeiders ' 5). In deze tijd komen nog haast alle trekarbeiders in Frankrijk uit afstotingsgebieden binnen de landsgrens. Met behulp van de studie van Chatelain kunnen deze dan ook worden onderscheiden. Steeds weer komen drie gebieden naar voren 16): a. Het belangrijkste zijn de departementen van het Massif Centra!. Chatelain komt voor de vijftien de­ partementen van dit gebied op maar liefst 61.000 trekarbeiders en beschouwt dit nog als een minimum.

3) Idem 162/169. 4) Idem 111/112. 5) Voor Pas de Calais zie Bijlage 1-29; over Som me is niets bekend; naar de oogst in Oise gaan 750 arbei­ ders (Chatelain 1976, 163), maar er vertrekken vandaar veel meer arbeiders in zuidelijke richting. 6) Chatelain 1976, 599/604. 7) Idem 169/178. 8) Idem 11 0; voor het totaal 49. 9) Zie Bijlage 2-1. 10) Chatelain 1976, lIl. Gezien de overeenkomst in bijbehorende afstotingsgebieden reken ik Corsica echter bij het Middenitaliaanse systeem; zie Bijlage 2-3 p/q. 11) Idem 108 (ook Loire Inférieure en Maine et Loire worden nog genoemd). 12) Idem 178; voor het totaal 49. 13) Idem 168/169. 14) Zie Bijlagen 1-20 en 2-5. 15) Chatelain 1976, 49. 16) Idem 42 schat het totaal aantal trekarbeiders in Frankrijk ten tijde van de enqu&te op 200.000. Bij de hier behandelde aantrekkingsgebieden kom ik op ongeveer 110.000 en bij de afstotingsgebieden op 144.000. Voor deze inkonsistenties zie o.m. noot 1.

338 BIJLAGE 2-2/2-3 FRANKRIJK/ITALIË

Het allergrootste deel wordt geleverd door de departementen Creuse en Puy de Dome, maar Haute Vien­ ne en Cantal komen met ieder haast 10.000 daar niet ver achter. De overige departementen, vooral in het zuiden van het Massif komen ieder op enkele duizenden. Het grootste deel van deze arbeiders gaat naar het Bassin van Parijs, maar ook Languedoc en Gironde worden bezocht, benevens, vooral door de vele ketellappers en marskramers, het buitenland, waaronder Spanje en de Nederlanden l 7). b. Het tweede belangrijke afstotingsgebied wordt gevormd door de Alpen en de Jura, waarvoor mis­ schien wel 40.000 trekarbeiders mogen worden gerekend. Ain, Montblanc, Alpes Maritimes en vervol­ gens Isère, Hautes Alpes en Basses Alpes leveren de meeste arbeiders. Het belangrijkste doel van deze ar­ beiders is Provence en Le Lyonnais, maar niet weinigen gaan ook naar het Bassin van ParijsI8). c. Als derde gebied komen enkele streken in het westen, nl. Maine (met vooral Mayenne), Normandië (met vooral Calvados en Ome), Bretagne (met vooral Morbihan) en de Vendée naar voren: Dit uitgestrek­ te gebied is veel minder een eenheid dan de hiervoor behandelde gebieden en ook is het aantal, hoewel respektabel, aanzienlijk kleiner, naar schatting ongeveer 18.000. Belangrijkste doel is ook hier het Bassin van Parijs, alhoewel ook naar het zuiden wordt getrokken 19). d. In het noordoosten ligt tussen de aantrekkingsgebieden van het Bassin van Parijs en de Rijnstreek een aantal departementen, dat in totaal wellicht meer dan 10.000 arbeiders levert. Het zijn met name de departementen Meuse, maar ook wel Haute Marne, Aube en verder Cote d'Or en Y onne. Ze sluiten aan bij het zuidoostelijke afstotingsgebied van het Noordzee-systeem, waarvan ze door een waterscheiding 20 worden gescheiden ). e. De Pyreneeën komen waarschijnlijk nog niet aan de 10.000 trekarbeiders, vooral uit Ariège en uit Basses Pyrenées en Rousillon. Het noordelijkere Garonne sluit hierbij aan. Bestemmi~sgebieden zijn Aquitaine en de Middellandse Zeekust ter weerszijden van de Pyreneeën en in mindere mate ook Spaans 1 Baskenland en omgevini ). f. Evenals in het noordoosten ligt in het noordwesten een afstotingsgebied dat door een oost-west lo­ pende waterscheiding van het Noordzee-systeem wordt afgescheiden. Ten noorden van deze denkbeeldi­ ge lijn ligt Nord en ook wel Ardennes, ten zuiden ervan Aisne en Oise. Dit kleinste van alle afstotingsge­ bieden zal dan niet meer dan 5.000 arbeiders hebben geteld. Belangrijkste bestemmingsgebied is uiteraard het Bassin van Parijs22)

BIJLAGE 2-3 Trekarbeid in Italië in het begin van de negentiende eeuw

De enqu&te van het Franse keizerrijk die tussen 1808 en 1813 niet alleen voor heel Frankrijk maar ook voor België, Luxemburg, Nederland en het westen van Duitsland van zo onschatbare waarde is gebleken voor de rekonstruktie van de trekarbeid, is ook gehouden in delen van Italië en Zwitserland. Tot het Franse keizerrijk behoorden in Zwitserland het departement Simpion en in het noordwesten van Italië negen departementen (Doire, Sésia, Stura, PO, Montenotte, , G&nes, en , grotendeels gedekt door de oudere eenheden Piemonte, Ligurië en ) en in het midden van Italië nog eens vijf departementen (, Méditerranée, - deze drie het oude Toscane -, Trasimène en - deze twee een gedeelte van de kerkelijke staat). Daarnaast bestond Italië uit de bevriende en in sterke mate onder Franse invloed staande staten als de koninkrijken Italië, Napels en Sardinië, de vorstendommen Lucca en Piombino, het eiland Elba en het koninkrijk Sicilië. De staatkundige situatie is weergegeven op Kaart 22 (blz. 340).

17) Idem 41, 44, 615; Poitrineau 1983. 18) Idem 46. 19) Idem 48. 20) Idem, kaart I-I; Bijlagen 1-31132. 21) Idem 47 en Bijlage 2-1. 22) Idem 48 en Bijlagen 1-28/30.

339 -~ ------

BIJLAGE 2-3 ITALIË

KAART 22 Staatkundige indeling van Italië in 1810

Koninkrijk

Beieren

Maritimes

El ba -

Staatsgrenzen A. Apennins Man . Montenotte

Departementsgrenzen M. Méditerranée

v. Vorstendom Piam. Piombino

KRK. Koninkrijk L Liamone

De kwantitatieve resultaten van deze enquête, gespecificeerd naar departement, zijn bij mijn weten nooit eerder gepubliceerd I). Hierna zijn de resultaten op een uniforme wijze kort weergegeven. Van de staatkundige eenheden buiten het keizerrijk zijn voor Lucca en Piombino ook rechtstreekse gegevens

1) Blijkens Poussou (1974, 9/11,15) heeft Corsini deze enquête eveneens geanalyseerd (C.A. Corsini: "Le

340 BIJLAGE 2-3 ITALIË

voorhanden, van de overige gebieden zijn indirekt via de Franse departementen enige gegevens af te lei­ den. Tenslotte zijn de Corsicaanse departementen en het eiland Elba in dit overzicht opgenomen vanwege hun verwantschap terzake trekarbeid met de tegenovergelegen Italiaanse kust en is via de gegevens van enkele departementen in Frankrijk (Isère, Alpes Maritimes, Hautes Alpes en Léman; Montblanc heb ik niet teruggevonden2)) getracht die van de Franse departementen in Italië te kontroleren. De gegevens zijn als volgt geordend: A. Vindplaats, datum en aard van de primaire gegevens (tenzij anders aangegeven brieven van prefekten a'\n de minister van binnenlandse zaken in Parijs). B. Vindplaats van de overige gegevens, niet te vinden in de bron,. vermeld onder A. De gebieden zijn gegeven in alfabetische volgorde. Met Italië, Napels, Beieren e.d. zIJn steeds de toenmalige staatkundige eenheden bedoeld. e. Schets van de trek naar het gebied van beroepsgroepen met hun herkomst. Groepen van minder dan 100 personen zijn niet afzonderlijk opgevoerd. D. Schets van de trek vanuit het gebied. E. Schets van de trek binnen het gebied. F. Konklusie (weergegeven zoals in Bijlage 1, zie blz. 251).

De navolgende gegevens zijn een summiere en gestandaardiseerde weergave van de oorspronkelijke rap­ porten. Zo is bijvoorbeeld in het algemeen geen rekening gehouden met administratieve onderverdelin­ gen als arrondissementen, kantons en dergelijke, ook al zijn deze in de bronnen voorhanden. De schrijf­ wijze van de plaatsnamen is de hedendaagse in betreffende landen, tenzij een Nederlands equivalent (bijv. Milaan, Florence) voorhanden is. De aanvullende gegevens uit andere departementen (onder B) zijn slechts dan verwerkt wanneer ze on­ dubbelzinnig zijn. De reden dat dit soort aanvullingen zoveel spaarzamer is gedaan dan in Bijlage 1 is onder meer gelegen in het feit dat de enquête in dit gebied over de volle periode 1808-1813 is gehouden en dat de gegevens derhalve niet altijd konsistent hoeven te zijn. Op 1808 hebben betrekking de antwoor­ den van Golo en Liamone, op 1809 Méditerranée, Apennins, Sésia, en Doire, op (1810) 1811 Mon­ tenotte, Taro, Stura, Marengo, Ombrone, PO en Simpion en op 1812 Arno, Trasimène en Rome. Een tweede moeilijkheid is het frequente gebruik van oudere administratieve en staatkundige eenheden als Toscane, Piemonte, Romeinse staten en Ligurië. De onderzochte departementen zijn gegroepeerd van noord naar zuid, gevolgd door de overige Italiaanse staten en wel als volgt: Vorstendom Lucca 2-3a Simpion 2-3j Apennins 2-3s Vorstendom Piombino 2-3b Doire 2-3k Nno 2-3t 2-3c Sésia 2-31 Méditerranée 2-3u Elba 2-3d Po 2-3m Ombrone 2-3v Koninkrijk Napels 2-3e Marengo 2-3n Trasimène 2-3w Koninkrijk Sardinië 2-3f Stura 2-30 Rome 2-3x Koninkrijk Sicilië 2-3g Montenotte 2-3p Golo 2-3y Samenvatting 2-3h Gênes 2-3q Liamone 2-3i Taro 2-3r Koninkrijk Italië

migrazioni stagionali di lavoratori nei dipartimenti italiani nel periodico Napoleonico (1810-1812)", in: Saggi di Demografia storica 2, 1969,89/157). Ik heb dit artikel helaas niet kunnen raadplegen. Uit de ver­ wijzingen bij Poussou meen ik te mogen opmaken dat Corsini met name de aspekten van de verdeling over de beroepssektoren en de plaats van de gegevens van 1811 in de tijd behandelt en dat derhalve de vooral kwantitatieve aanpak in deze bijlage toch nuttig is. Verder geeft slechts Mauco 1932, 69/71 in het kort de resultaten van de departementen Gênes, Trasimène en Rome weer en ook Woolf 1979, 277/ 278 blijkt het rapport van de Romeinse prefekt te kennen. 2) Deze gegevens eveneens in AN F 20 434 (Alpes Maritimes) en 435 (Hautes Alpes, Isère en Léman).

341 BIJLAGE 2-3 ITALIË

BEHANDELDE DEPARTEMENTEN EN STATEN:

2-3a. Departement Simpion

A. AN F 20 435, Sion 2/4/1812. Aantrekking en afstoting per kanton. B. - C. De trek naar Simpion omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: arbeiders aan de wegen en het "hospice du Simpion" 1.000 landarbeiders uit Léman en ook wel Montblanc 224 wijngaard arbeiders uit Montblanc 200 metselaars uit Italië 113 overige (o.a. ketellappers en hekelaars, vooral uit Piemonte, Po en Zwitserland) 59 1.596

Als voornaamste bestemmingsgebied (buiten de 1.000 wegwerkers, waarvoor dit niet gegeven wordt) zijn de kantons Sion (arr. Sion) en Monthey (arT. St. Maurice) aan te wijzen. D. De trek vanuit Simpion omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: land- en bosarbeiders naar Doire, Montblanc, Po en Léman 350 overige (herders naar Doire, Italië en Piemonte en houthandelaars naar Léman) 85 435

Het voornaamste herkomstgebied is het kanton St. Maurice in het gelijknamige arrondissement. E. De interne trek binnen Simpion bestaat uit 700 à 1.000 land- en wijngaardarbeiders uit de hooggele­ gen valleien die in het Rhonedal gaan werken. Ik zal het getal 1.000 aanhouden. F. Konklusie:

Trek naar Simpion 1596 (2596) of af erond: 1600 (2600) Trek vanuit Simpion 435 (1435) g 400 (1400)

2-3b. Departement Doire

A. AN F 20 435, 22/5/1810. Afstoting per kanton, aantrekking per beroepsgroep. B. PO, Sésia, Simpion, Stura. C. De trek naar Doire omvat de volgende beroepsgroepen en hun herkomst: metselaars uit Sésia, Italië en Zwitserland 240 zagers uit Italië en Beieren 150 houtskool branders uit Sésia 100 overige (vooral herders uit PO, gieters uit Italië en wevers uit PO en Sésia) 229 719

Mogelijke aanvullingen uit andere gebieden (zie B) zijn veelvuldig maar niet specifiek genoeg om hier ver­ werkt te kunnen worden.

342 ITALIË BIJLAGE 2-3

D. De trek vanuit Doire omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: landarbeiders naar Montblanc, Po, Sésia en Italië 620 ketellappers naar Italië, Po, Stura, Sésia, Doire en Toscane 570 500 hennep hekelaars naar Po en Sésia mijnwerkers naar PO, Montblanc, Isère en Italië 410 marskramers naar Italië, Po, Stura, Sésia, Doire, Toscane en Frankrijk 370 schoorsteenvegers naar Po, Stura, Sésia en Doire 300 metselaars naar Montblanc, Léman en Frankrijk 280 140 zagers naar Po en Sésia overige (vooral stoffen kooplui naar Zwitserland en Beieren) 110 3.300 Belangrijkste arrondissement van herkomst is Ivrea, waarna volgt. E. Zie ook bij D. F. Konklusie:

Trek naar Doire 719 f f d 700 : -- 0 a geron : -- Trek vanuit Doire 3300 3300

2-3c. Departement Sésia

A. AN F 20 435, Vercelli 12/3/1810. Slechts de afstoting van het arrondissement Biella (per kanton) wordt gegeven. B. Doire, Marengo, Montenotte, PO, Rome, Stura. C. De trek naar Sésia omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst (slechts de aantrekking van herders uit Italië wordt door de prefekt gemeld, de overige gegevens zijn uit de andere gebieden af- komstig): arbeiders op de rijstvelden van Vercelli uit Marengo ( < 6.500), Montenotte (250), Po (205) en Stura 7.000 De overige opgaven van arbeiders zijn te weinig gespecificeerd om hier verwerkt te worden, al kan het om vele honderden zijn gegaan, vooral uit Doire, maar ook uit Stura. D. De trek vanuit Sésia omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: metselaars naar vele richtingen, O.m. Marengo, Montenotte, PO en Stura 3.500 grondwerkers voor wegen en andere publieke werken 2.000 steenhouwers en mijnwerkers naar Po, Doire en de Alpenwegen 1.200 steen- en panne bakkers naar Po, Stura, Doire en Marengo 1.000 900 wevers naar Po, Marengo, Stura en Doire stratemakers naar Po, Doire, Montblanc en Italië 350 >200 spekslagers naar Po en Rome 160 stukadoors naar Frankrijk 100 houtskool branders naar Doire 160 overige naar Po, Doire en Italië >9.570

Het overgrote deel komt uit het arrondissement Biella, alleen de spekslagers (waarschijnlijk uit Vercelli) en de houtskool branders zijn aan de gegevens van andere prefekten ontleend en kunnen dus van andere arrondissementen afkomstig zijn. E. - F. Konklusie:

Trek naar Sésia > 7000 f af d 7000 : --- 0 geron: -- Trek vanuit Sésia > 9570 9600

343 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-3d. Departement PO

A. AN F 20 435, Turijn 18/12/1811. Aantrekking per gemeente, afstoting per kanton. B. Alpes Maritimes, Doire, Hautes Alpes, Sésia, SimpIon, Stura. C. De trek naar Po omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: oogsters (ink!. enkele herders) uit Doire, Marengo, Sésia, Stura, Zwitserland en Italië 2.005 metselaars uit Sésia, Doire, Zwitserland en Italië 904 spekslagers uit Sésia 200 stratemakers uit Sésia 200 timmerlieden, wagenmakers en smeden uit Doire, Marengo en Italië 200 bovenstaande beroepen, gekombineerd met andere en overige (o.m. zagers en strohoeden­ makers) 379 3.888 Het overgrote deel gaat naar de stad en het arrondissement Turijn. D. De trek vanuit Po omvat de volgende beroepen en hun bestemming: stratemakers naar Montblanc en Montenotte 672 schoolmeesters en hennephekelaars naar nabijgelegen departementen, w.o. Alpes Maritimes 250 oogsters naar Sésia 205 overige (w.o. hennephekelaars naar Po en Doire en herders naar Doire) 170 1.297

Bij de overige zijn 82 arbeiders ontleend aan de gegevens van Doire (70 herders en 12 bontwerkers). De trek vindt voornamelijk plaats uit de arrondissementen Turijn en Pinerolo, elk voor 40 %. E. Binnen het departement gaan binnen het arrondissement Turijn 1.472 landarbeiders van het kanton Vili naar Turijn en omgeving. Onder D. dient bovendien een gedeelte van de hennephekelaars eigenlijk bij de binnendepartementale trek gerekend te worden. F. Konklusie:

Trek naar Po 3888 (5360) f f d 3900 (5400) : 0 a geron : Trek vanuit Po 1297 (2769) 1300 (2800)

2-3e. Departement Marengo

A. AN F 20 435, Alessandria 28/11/1811. Aantrekking en afstoting per beroepsgroep. B. Montenotte, PO, Sésia, Stura. C. De trek naar Marengo omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: metselaars en steenbakkers voor de fortifikaties van Alessandria, uit Sésia en Italië 1.200 graanoogsters uit Montenotte 800 houtzagers uit Arno en Taro 260 ketellappers, schoorsteenvegers en tinnegieters, vnl. uit Doire en verder uit Napels 150 2.410

De graanoogsters worden niet door de prefekt van Marengo, maar wel door zijn kollega van Montenotte vermeld. D. De trek vanuit Marengo omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: rijstoogsters (waarvan er 2.500 ook al eerder de rijst hebben ingezaaid) naar Sésia en Italië 4.000 dorsers naar Stura >100 4.100

344 -- ~ - --

BIJLAGE 2-3 ITALIË

De dorsers worden niet door de prefekt van Marengo, maar wel door zijn kollega van Stura vermeld. E . F. Konklusie:

Trek naar Marengo : 2410 of afgerond: 2400 Trek vanuit Marengo 4100 4100

2-3f. Departement Stura

A. AN F 20 435 (bij PO), 20/7/1811. Aantrekking en afstoting per arrondissement. B. Doire, Hautes Alpes, Po en Sésia. e. De trek naar Stura omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: metselaars uit Sésia, Marengo, Italië en Zwitserland 270 dorsers uit Marengo > 100 overige (0. m. pannebakkers uit Sésia) 61 431 Het grootste deel gaat naar het arrondissement . D. De trek vanuit Stura omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: dagloners (vooral voor de rijstoogst en verder voor hooien en de olijfoogst) naar Piemon- 5.800 te, Ligurië en Frankrijk 400 olijvenoogst in Ligurië 300 hennephekelaars naar PO, Doire en Sésia 200 olijfolieproduktie in de Provence overige (naar de havenwerken van Toulon en Marseille) 50 6.750

De herkomst is voornamelijk uit de arrondissementen Mondovi (2.400), Cuneo (1.500/2.000), (1.350) en Alba (> 1.000). Uit het arrondissement Savigliano vertrekt niemand. E. - F. Konklusie:

Trek naar Stura 431 f f d 400 : -- 0 a geron : -- Trek vanuit Stura 6750 6800

2-3g. Departement Montenotte

A. AN F 20 435, Savona 4/4/1811. Aantrekking per beroepsgroep, afstoting per beroepsgroep (en verschillende administratieve eenheden). B. PO. e. De trek van Montenotte omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: metselaars uit Sésia en Italië 150 overige (w.o. ketellappers uit Napels en wegwerkers) 20 170

D. De trek vanuit Montenotte omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: graanoogsters naar Marengo 800 rijstoogsters naar Sésia 250 zagers naar G&nes, Marengo, Alpes Maritimes en Apennins 150 overige (glasblazers) naar Taro, Toscane en Italië 60 1.260

345 BIJLAGE 2-3 ITALIË

De meeste arbeiders komen uit het arrondissement Acqui en verder uit het arrondissement Savona. E. - F. Konklusie:

Trek naar Montenotte 170 200 --,------: -- of afgerond: -- Trek vanuit Montenotte 1260 1300

2-3h. Departement Gênes

A. AN F 20 435, Genua 24/4/1810. Slechts afstoting door de arrondissementen Novi, Genua en Bobbio. B. Elba, Golo, Liamone, Montenotte, Rome, Taro, Trasimène. C. De trek naar Gênes wordt slechts door de prefekten van Montenotte en T aro vermeld, echter zon­ der duidelijke specifikatie van de aantallen, zodat met de aanduiding PM volstaan moet worden. D. De trek vanuit Gênes omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: landarbeiders (vooral naar de rijstvelden), gekombineerd met houtskoolbranders naar Ta­ ro, Golo, Liamone, Elba, Toscane en Italië 30.200 sjouwers naar Rome 300 30.500

De sjouwers worden alleen vermeld door de prefekt van Rome. De belangrijkste arrondissementen van herkomst zijn Novi (16.000), Bobbio (12.000) en Gênes (2.200). E. - F. Konklusie:

Trek naar Gênes : ~ Trek vanuit Gênes 30.500

2-3i. Departement Taro

A. AN F 20 435, Parma 22/5/1811. Aantrekking en afstoting naar arrondissement, natuurlijke gesteldheid (vlakte, heuvels, bergen) en ge­ meenten). B. Arno, Gênes, Golo, Liamone, Marengo, Montenotte, Ombrone. C. Volgens de prefekt van Taro komen 64 arbeiders, voornamelijk uit Italië. De gegevens van Monte­ notte en Gênes zijn te weinig gespecificeerd om hier te kunnen verwerken. D. De trek vanuit Taro omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: landarbeiders naar Italië, Lucca, Piombino, Golo, Liamone, Gênes en Toscane 3.776 zagers naar Golo, Liamone en Italië 810 houtskoolbranders/houthakkers, voornamelijk naar Italië 144 zagers en houthakkers, voornamelijk naar Italië 115 overige (vooral marskramers, schippers en herders), vooral naar Italië 234 5.079

In totaal gaan er 715 naar Franse departementen en 4.364 naar Italië. De arrondissementen van herkomst zijn Parma (2.699), (1.363) en Borgo San Donnino (1.017), of naar natuurlijke gesteldheid: vlak­ tes (1.272), heuvels (394) en bergen (3.413). E. - F. Konklusie:

346 BIJLAGE 2-3 ITALIË

Trek naar Taro 64 100 : -- of afgerond: -- Trek vanuit Taro 5079 5100

2-3j. Departement Apennins

A. AN F 20 435, Chiavari 2817/1809. De informatie over dit departement zit in het antwoord op een enquête over de ekonomische relatie tus­ sen het vorstendom Lucca en de naburige Franse departementen, waarbij vraag 7 en 8 de trekarbeid be­ treffen (vg!. ook bijlage 2-31 voor deze enquête). B. Arno, Golo, Liamone, Montenotte. C. De trek naar Apennins omvat slechts zagers uit Montenotte en gipsbeeldenmakers uit Lucca, zonder specifikatie van aantallen. Deze trek zal hierna dan ook PM vermeld worden. D. De trek vanuit Apennins bestaat uit mensen die naar Lucca gaan (arbeiders voor de kalkovens, land­ en bosarbeiders), zagers naar Arno en land-, bos- en grondarbeiders die naar de Corsicaanse departemen­ ten Golo en Liamone gaan. Deze laatste groep, m.n. afkomstig uit de arrondissementen Pontremoli en ook wel Sarzana en die ook wel naar Ombrone gaat, brengt netto 15 à 20.000 FF mee terug. Aan de hand van vergelijkbare werkzaamheden die in Ombrone 100 FF en in Golo 125 FF per arbeider per seizoen opbrengen, ga ik hier uit van 200 arbeiders. E. - F. Konklusie:

Trek naar Apennins PM Trek vanuit Apennins 200

2-3k. Departement Arno

A. AN F 20 434, Florence 1/9/1812. Aantrekking per beroepsgroep, afstoting per arrondissement. B. Marengo, Ombrone, Rome, Trasimène. C. De trek naar Arno omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: metselaars, schoorsteenvegers en kastanjeroosteraars uit Italië en Zwitserland 300/400 zagers uit de Apennijnse departementen en uit Taro 50/ 60 350/460

Daarnaast vermeldt Trasimène nog spekslagers uit de bergen van Norcia en sjouwers die naar Florence gaan. Hoewel de aantallen niet gespecificeerd zijn, leidt dit mjj ertoe de totale trek naar Arno op 500 af te ronden. D. De trek vanuit Arno betreft 5.000 à 6.000 land- en bosarbeiders, industriearbeiders en herders die naar Rome, Ombrone, Méditerranée en Piombino gaan. Deze trek wordt behalve door Ombrone en Ro­ me nog bevestigd door Marengo, derhalve zal ik deze trek op 6.000 afronden. De herkomst is als volgt over de arrondissementen verdeeld: Pistoia (4.800), Arezzo (900), Modigliana (300) en Florence (bijna niemand). E. - F. Konklusie:

Trek naar Arno 500 Trek vanuit Arno 6000

347 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-31. Departement Méditerranée

A. AN F 20 435, Livorno 26/9/1809. De informatie over dit departement zit in het antwoord op een enqu~te over de ekonomische relaties tussen de vorstendommen Lucca en Piombino en de naburige Franse departementen (vgl. bijlage 2-3j voor dezelfde enqu~te). B. Arno, Piombino, Trasimène. C. Slechts ongespecificeerde aantallen land- en bosarbeiders worden door Arno en ongespecificeerde aantallen sjouwers door Trasimène gegeven. Derhalve zal de trek naar Méditerranée PM worden aangege­ ven. D. Slechts landarbeiders uit het arrondissement Volterra en herders, beide groepen die naar Piombino gaan, zijn bekend. Ook hun trek kan slechts PM worden aangegeven. E. - F. Konklusie:

Trek naar Méditerranée PM Trek vanuit Méditerraneé PM

2-3m. Departement Ombrone

A. AN F 20 435 (bij Méditerranée), Sienna 9/12/181l. Aantrekking van het arrondissement per beroepsgroep. B. Apennins, Arno. C. De trek naar Ombrone omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: oogsters uit Trasimène 3.000 greppelgravers uit Napels 500 zaaiers en houthakkers uit Italië en Taro 1.000 grasmaaiers en zaaiers uit Lucca 200 arbeiders in de ijzersmelterijen 450 overige (herders uit Arno en Italië, ambachtslieden uit Arno) 80 5.230

De opgaven van Apennins en Arno kunnen niet eenvoudig in dit staatje verwerkt worden. Alle arbeiders gaan naar het arrondissement Grosseto. D. Vanuit Ombrone vertrekt niemand. E. - F. Konklusie:

Trek naar Ombrone 5230 5200 -=.:....:..:.:....:c""",---=-'-".:..:...:.....:.c'-. : -- of afgerond: -- Trek vanuit Ombrone 0 0

348 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-3n. Departement Trasimène

A. AN F 20 435, Spoleto 24/12/1812. Aantrekking en afstoting per arrondissement. B. Ombrone en Rome. C. De trek naar Trasimène omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: oogsters ] 6.940 landarbeiders uit Napels, Italië, Rome, Arno en Ombrone 1.312 zagers 350 wolkaarders rut Napels 299 schoorsteenvegers en scharenslijpers uit Italië en Beieren 144 overige (96 Napolitaanse en Genuese kooplui; 50 Italiaanse ketellappers) 146 9.191 zeer waarschijnlijk hierbij nog Romeinse oogsters 8.000 17.191

De bestemming van de 9.191 is verdeeld over de arrondissementen Foligno (2.992), Perugia (2.756), Spole­ to (1.923) en Todi (1.520). D. De trek vanuit Trasimène omvat de volgende beroepsgroepen met hun bestemming: landarbeiders naar de Romeinse Campagna of Toscane 8.113 herders 980 spekslagers naar grote steden (bijv. Rome, Florence, Venetië) 524 kastreerders en steensnijders door heel Italië en Europa 222 kuipers 171 wolkaarders 132 overige (83 zijdeklossers, 47 hekelrnakers e.d.) 361 10.503

De herkomst van deze arbeiders is verdeeld over de arrondissementen Todi (4.085), Spoleto (2.314), Peru­ gia (2.315) en Foligno (1.789). Uit de toelichting van de prefekt kan men nog afleiden dat er bovendien 159 houtskoolbranders naar Rome vertrekken en verder nog evenveel verkopers van cichorie en andere groentes. E. De oogsters die uit Rome terugkeren konkurreren op de Trasimeense velden met de Romeinse arbei­ ders die tegelijkertijd komen. Deze trek zal PM vermeld worden. F. Konklusie:

Trek naar Trasimène 17.191 (PM) of afgerond: 17.200 (PM) Trek vanuit Trasimène 10.803 (PM) 10.800 (PM)

349 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-30. Departement Rome

A. AN F 20 435, Rome 7/1/1813. Aantrekking per beroepsgroep. B. Arno, Trasimène. e. De trek naar Rome omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: oogsters uit Napels, Italië, Toscane en Trasimène 32.000 landarbeiders (grondwerk, wieden, wijngaardarbeiders) uit Napels, Italië en Trasimène 30.000 herders uit Napels en Italië 4.300 wegwerkers en grondwerkers uit Napels en Italië 4.000 grasmaaiers uit Napels en Italië 3.000 houthakkerslhoutskoolbranders uit Arno, Toscane, Italië en Napels 1.500 zaaiers uit Napels 1.200 metselaars, stratemakers en steengroevearbeiders uit Napels 600 sjouwers uit Gênes (300) en Italië (130) 430 77.030

Voor de stad Rome vermeldt de prefekt nog meer beroepen, echter zonder getallen te noemen. Aantrekking vindt vooral plaats in het arrondissement Rome (de stad Rome en ), het arron­ dissement (Corneto, Toscanella, en de stad Viterbo), de Pontijnse moerassen en Mont­ alto. D. Vanuit Rome vertrekt volgens de Romeinse prefekt niemand, volgens de Trasimeense komen er bij hem echter 8.000 oogsters uit Rome. E. De Romeinse oogst wordt voor een gedeelte ook door trekarbeiders uit hetzelfde departement ge­ daan. Aantallen hiervoor geeft de prefekt niet, alleen vermeldt hij éénmaal als deel van de 32.000 oogsters arbeiders uit het arrondissement . F. Konklusie:

Trek naar Rome : 77.030 (PM) of af erond: 77.000 (PM) Trek vanuit Rome 8.000 (PM) g 8.000 (PM)

2-3p. Departement Golo

A. AN F 20 434, Bastia 29/8/1808. Aantrekking per beroepsgroep. B. Apennins, Taro. e. Naar Golo komen meer dan 1.600 arbeiders om in de winter de akkers en wijngaarden weer in orde te brengen en om hout te kappen en houtskool te maken. Ze zijn afkomstig uit Taro (minimaal 250), Gênes, Apennins, Toscane en Lucca. D. Vanuit Golo vertrekt niemand. E.- E. Konklusie:

Trek naar Golo 1600 Trek vanuit Golo 0

350 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-3q. Departement Liamone

A. AN F 20 434, Ajaccio 26/9/1808. Aantrekking per beroepsgroep. B. Apennins, Taro. C. De trek naar Liamone bestaat uit 400 arbeiders, meest uit Lucca, die in de winter akkers en wijngaar- den in orde brengen en in de bossen hout kappen en houtskool branden. D. Vanuit Liamone vertrekt nauwelijks iemand. E. - F. Konklusie:

Trek naar Liamone 400 Trek vanuit Liamone 0

2-3r. Koninkrijk Italië

A. - B. Alpes Maritimes, Arno, Doire, Elba, G&nes, Hautes Alpes, Marengo, Montenotte, Ombrone, PO, Rome, Sésia, Simpion, Stura, Taro, Trasimène. C. De trek naar het koninkrijk Italië omvat de volgende groepen arbeiders, gerangschikt naar her- komst: uit Doire - ketellappers 300 - overige (70 marskramers, 50 landarbeiders, 30 mijnwerkers) 150 uit G&nes een gedeelte van de 30.200 landarbeiders voor de rijstvelden en houthakkers, door mij minimaal geschat op 25.000 uit Marengo een gedeelte van de 4.000 landarbeiders voor de rijstvelden, door mij mini­ maal geschat op 1.000 uit Montenotte een gedeelte van de 60 glasblazers PM uit Sésia een gedeelte van 70 timmerlieden en van 350 stratemakers PM uit Simpion herders 15 uit Stura arbeiders voor de rijstvelden PM uit Taro voornamelijk landarbeiders, maar ook zagers/houthakkers e.d. 4.364 uit Trasimène een gedeelte van 300 varkensslachters PM 30.829

Gezien de onzekerheid van de schattingen lijkt een totaal van 30.000 aan de veilige kant. Als bestemming wordt voor de belangrijkste groep, de landarbeiders, opgegeven de Italiaanse departementen langs de Po, met name Agogna, OIona, Haut PO, Mincio en ook Crostoio. D. De trek vanuit het koninkrijk Italië omvat de volgende groepen arbeiders, gerangschikt naar hun bestemming:

351 BIJLAGE 2-3 ITALIË

naar Alpes Maritimes zeven herstellers en andere ambachtslieden 100 naar Arno een gedeelte van 300/400 metselaars/ schoorsteenvegers en van 50/60 zagers en kastanjeroosteraars PM naar Doire - een gedeelte van 240 metselaars, van 150 zagers en van 25 strohoedenmakers PM - overige (o.m. 50 gieters en 20 makers van houten korenvaten) 82 naar Hautes Alpes een gedeelte van 200 metselaars/steenhouwers en enkele blikslagers PM naar Elba een klein gedeelte van 260 landarbeiders/kramers PM naar Marengo een gedeelte van 1.200 metselaars/steenbakkers en enkele makers van tenen manden PM naar Montenotte een gedeelte van 150 metselaars PM naar Ombrone een gedeelte van 1.000 zagers/zaaiers e.d. en van 150 herders PM naar Po - een gedeelte van 1.200 landarbeiders, van 200 timmerlieden/wagenmakers/ smeden en van 180 oogsters/herders PM - overige (50 zagers, 10 arbeiders, 8 metselaars) 68 naar Rome - een gedeelte van 32.000 oogsters, van 30.000 landarbeiders, van 3.400 herders en van 1.500 houtskool branders PM - sjouwers naar de stad Rome 130 naar Sésia herders PM naar Simpion - een gedeelte van 25 metselaars PM - metselaars en twee anderen 90 naar Stura een gedeelte van 270 metselaars en van 9 zagers PM naar Taro diverse beroepen 64 naar Trasimène arbeiders (w.o. 144 schoorsteenvegers/scharenslijpers) 10.091 10.625

Gezien de grote aantallen die slechts PM vermeld kunnen worden is het aantal van 10.625 een absoluut minimum. Belangrijker zijn de specifikaties van de herkomstgebieden. Hierbij zijn twee streken te onder­ scheiden: - de Alpen (met name worden genoemd Tyrol, Bergamo, Trento, het Lago Maggiore en het Lago di Como), - de Apennijnen (met name worden genoemd de departementen Crostoio en Panaro en verder Urbino, Sassoferrato en de Marche van Ancona). E. - F. Konklusie:

Trek naar Italië 30.000 f f d 30.000 : --- 0 a geron : --- Trek vanuit Italië > 10.625 > 10.600

2-3s. Vorstendom Lucca.

A. Zie 2-3j en 2-31. B. Apennins, Elba, Golo, Hautes Alpes, Liamone, Marengo, Méditerranée, Ombrone, PO, Rome. e. Naar Lucca komt alleen een klein, maar onbekend aantal kalkovenarbeiders, bos- en landarbeiders uit Apennins. Ze zullen PM worden vermeld. D. De trek vanuit Lucca omvat de volgende groepen arbeiders, gerangschikt naar bestemming:

352 BIJLAGE 2-3 ITALIË

naar Apennins enkele gipsbeeldenmakers en -verkopers PM naar Elba een gedeelte van 260 landarbeiders/kleinhandelaars, door mij geschat op 100 naar Golo een gedeelte van 1.600 land- en bosarbeiders PM naar Hautes Alpes gipsbeeldenmakers 10 naar Liamone een groot deel van de 400 land- en bosarbeiders, door mij geschat op 300 naar Marengo gipsbeelden makers PM naar Ombrone grasmaaierslinzaaiers 200 naar Piombino grasmaaiers/inzaaiers PM naar Po gipsbeelden makers 30 naar Rome olijvenplukkers PM 640

Gezien de onzekerheid bij de aantallen van Golo en Piombino moet het totaal zeker aanzienlijk hoger liggen. ... . Ik heb "plariers" en "ouvriers en platre" steeds opgevat als de omschrlJvmg die Marengo geeft, nl. "fabricants de figures en platre" en dus steeds vertaald met gipsbeeldenmakers, dit mede gezien djt specia­ J lisme waardoor de bewoners van Lucca in de negentiende eeuw bekend zijn ). E. - F. Konklusie:

Trek naar Lucca PM f f d PM : -- 0 a geron :-- Trek vanuit Lucca >640 >600

2-3t. Vorstendom Piombino.

A. Zie 2·3j en 2-31. B. Arno, Méditerranée en Ombrone. C. De trek naar Piombino omvat 2.000 arbeiders, voornamelijk voor de landbouw. Ze zijn atlwmstig uit de Franse departementen Apennins, Arno, Médirannée, Ombrone en Taro, het Italiaanse departement Crostoio en Lucca. D. Vanuit Piombino gaat niemand. E. - F. Konklusie:

Trek naar Piombino 2000 Trek vanuit Piombino 0

2-3u. Elba

A. AN F 20 435 (bij Méditerranée), brief van Galeazzini, Commissaire Général de l'Isle d'Elbe & dé­ pendances, Portoferrajo 7/9/1808. B. - C. De trek naar Elba omvat de volgende beroepsgroepen met hun herkomst: landarbeiders en (in toenemende mate) kleinhandelaars uit Toscane en Lucca en enige uit Gênes en Italië 260 vissers uit Napels 200 460

3) Bovenkerk/EijkenlBovenkerk-Teerink 1982, 80/86.

353 BIJLAGE 2-3 ITALIË

D. Er wordt nergens trek vanuit Elba vermeld. E. - F. Konklusie:

Trek naar Elba : 460 of afgerond: 500 Trek vanuit Elba 0 0

2-3v. Koninkrijk Napels A. - B. Alpes Maritimes, Elba, Hautes Alpes, Marengo, Montenotte, Ombrone, Rome, Stura, Trasimène, koninkrijk Sicilië. C. Trek naar het koninkrijk Napels wordt nergens vermeld. D. Trek vanuit het koninkrijk Napels omvat de volgende groepen arbeiders, gerangschikt naar hun bestemming: naar Alpes Maritimes Calabrese ketellappers 100 naar Elba Napolitaanse vissers 200 naar Hautes Alpes ketellappers uit de Beide Siciliën 25 naar Marengo enkele Calabrese ketellappers, schoorsteenvegers en tinnegieters PM naar Montenotte Calabrese ketellappers 25 naar Ombrone grondwerkers uit de Abruzzen 500 naar Rome - zaaiers uit de Abruzzen 1.200 - metselaars, stratemakers en steengroevearbeiders uit de Abruzzen 600 - een gedeelte van de 32.000 oogsters, 30.000 landarbeiders, 4.000 weg- en kanaalbouwers, 3.400 herders, 3.000 maaiers en 1.500 houtskoolbranders uit de Abruzzen PM naar Stura enkele Calabrese ketellappers PM naar T rasimène - een gedeelte van 9.191 arbeiders uit Napels, PM - waarvan zeker wolkammers uit de Abruzzen 299 naar Sicilië oogstarbeiders PM >2.949

Door de grote onzekerheid van de aantallen bij Rome en Trasimène heeft dit totaal weinig betekenis en kan het in werkelijkheid wel het tienvoudige zijn geweest. Het belangrijkste herkomstgebied is ongetwij­ feld de Abruzzen. Daarnaast vallen de honderden Calabrese ketellappers ook op. E. - F. Konklusie:

Trek naar Napels : _0__ of afgerond: _0__ Trek vanuit Napels >2949 >2900

2-3w. Koninkrijk Sardinië

A. - B. Montenotte. C. Naar Sardinië kwamen vóór 18111.000 tonijnvissers uit Montenotte, deze trek is daarna echter op- gehouden. D. - E. - F. -

354 BIJLAGE 2-3 ITALIË

2-3x. Koninkrijk Sicilië

A. Aymard 1974, 140/142. B. - C. Vanuit Calabrië in het Koninkrijk Napels gaan arbeiders naar de graanoogst in de vlakte van Cata­ nia, ook voor de oogst van olijven, voor de wijngaarden en de bouw bij Palermo en naar de omgeving van Messina komen arbeiders uit Zuid-Italië. D. - E. - F. Konklusie:

Trek naar Sicilië : PM Trek vanuit Sicilië 0

2-3y. Samenvatting

4 De omvang van de trek - en voor 2-3a/q gerelateerd aan de inwoneraantallen in 1811 ) - kan als volgt worden samengevat:

Trekarbeiders Inwoners in % van de bevolking gebieden naar vanuit 1811 naar vanuit 2-3a Simpion 1.600/2.600 40011.400 126.000 1,2712,06 0,32/1,11 b Doire 700 3.300 234.822 0,30 1,40 c Sésia 7.000 9.600 202.822 3,45 4,73 d Po 3.900/5.400 1.300/2.800 399.237 0,98/1,35 0,33/0,70 e Marengo 2.400 4.100 318.447 0,75 1,29 f Stura 400 6.800 431.438 0,09 1,58 Montenotte 200 1.300 289.823 0,07 0,45 ~ Gênes PM 30.500 400.056 7,62 Taro 100 5.100 376.558 0,03 1,35 J Apennins PM 200 214.746 0,09 k Arno 500 6.000 599.750 0,08 1,00 I Méditerranée PM PM 318.725 m Ombrone 5.200 0 162.795 3,19 0 n Trasimène 17.2oo/PM 10.800/PM 300.000 5,73 3,60 0 Rome 77.000/PM 8.000/PM 586.000 13,14 1,36 P Golo 1.600 0 112.348 1,42 0 q Liamone 400 0 62.354 0,64 0 r Italië 30.000 >10.600 s Lucca PM > 600 t Piombino 2.000 0 u Elba 500 0 v Napels 0 > 2.900 w Sardinië x Sicilië

4) Almanach 1811.

355 BIJLAGE 2-3 ITALIË

De trek zoals hierboven omschreven kan als volgt in kaart worden gebracht:

KAART 23 Trekarbeid in Midden- en Noord-Italië in het begin van de negentiende eeuw

--- Staatsgrenzen --- Departementsgrenzen

[[IJ Afstotingsgebieden

B Aantrekkingsgebieden

Op basis van de hierbGven kort weergegeven enquête en enkele aanvullende gegevens uit de literatuur zal ik proberen een totaalbeeld te geven van de trekarbeid in Italië in het begin van de negentiende eeuw.

356 BIJLAGE 2-3 ITALIË

Daarbij zal de grootste onzekerheid blijven bestaan over wat zich aan de benedenloop van de Po, ten 5 zuiden van Napels en op de eilanden Sicilië en Sardinië afspeelt ). Duidelijk komen de volgende twee aantrekkingsgebieden naar voren: a. De Povlakte: Met name het westelijk deel van de Povlakte is een belangrijk aantrekkingsgebied ge­ weest. De trek naar Doire, Sésia, PO, Marengo, Stura en (voor rover na te gaan) dit gedeelte van het ko­ ninkrijk Italië bedraagt ongeveer 46.000 personen. Hierbij moeten dan nog de trekarbeiders uit de Zwit­ serse, Beierse en Italiaanse gedeelten van dç Alpen gerekend worden, die naar het Italiaanse gedeelte van de Povlakte trekken, rodat 50.000 trekarbeiders voor dit systeem een veilige schatting lijkt. In het uiterste westen trekt de rijstteelt veel arbeiders (Vercelli) en verder is ook bij de teelt van andere 6 gewassen trekarbeid onontbeerlijk ). Daarnaast zijn ook de steden, met name Turijn en Milaan en mis­ schien ook Venetië belangrijke werkgevers7). Vooraan staan hier misschien de bouwen de openbare werken, maar zeker zijn diensten en kleinhandel niet uit te vlakken. De arbeiders die in de Povlakte gaan werken zijn afkomstig van de bergen die haar omringen: van de Ligurische Apennijnen in het zuiden, Piemonte in het westen en de Alpen in het noorden. Verschillende streken en daarbinnen weer verschil­ lende dalen kennen hun eigen specialismen. Uit het departement Genua komen veel arbeiders voor de rijstteelt, uit de uiterst noordwestelijk gelegen departementen Doire en Sésia komen vooral de bouwvak­ kers, steenhouwers en wegenbouwers en uit Domodossola schoorsteenvegers om slechts enkele voorbeel­ 8 den te noemen ). Voor wat de Italiaanse afstotingsgebieden betreft dienen de waterscheidingen nog te worden aangegeven, althans voor zover mogelil·k. Uit Piemonte gaan zeker ook arbeiders naar Frankrijk, al zullen het er dan nog niet veel zijn geweest' . In het westen van Piemonte zal dan dus een waterschei­ ding, vooral ten opzichte van de Franse Middellandse Zeekust hebben gelegen. In het zuiden loopt mis­ IO schien een waterscheiding tussen Parma en Genua ). In het noorden is een lijn van de Mont Blanc tot de Sint Bernard te trekken"). In het noordoosten tenslotte ligt de zaak gekompliceerder: het lijkt er op dat een groot deel van de Dolomieten weliswaar ook op Venetië, maar vooral toch op de Oostenrijks­ I2 Hongaarse laagvlakte is gericht ). b. De kustvlakte van Piombino tot ongeveer kaap Circeo, dus en gedeelten van het zuiden van Toscane. Hierbij zijn ook de eilanden Corsica en Elba te rekenen. Naar de departementen Ombrone, Tra­ simène en Rome, naar genoemde eilanden en naar het vorstendom Piombino trekken 104.800 arbeiders, dus een afronding voor dit systeem op 100.000 lijkt veilig. Vooral de landbouw heeft hier veel trekarbei­ ders nodig, met name de graant eelt, maar ook wel de wijnbouwl). Verder trekken de grote steden, met 14 name Rome, veel grondwerkers, bouwvakkers, handelaars en mensen voor de dienstensektor ). Deze

5) De hiernavolgende noten geven vooral literatuurverwijzingen die de enquêtegegevens aanvullen, naar de enquête zelf is i.h.a. niet meer verwezen. Het enige voorbeeld van trek naar Zuid-Italië dat ik in de literatuur tegenkwam zijn schaapherders van de Abruzzen naar Apulië (Woolf 1979, 278). Verder wordt Zuid-Italië steeds als een typisch afstotingsge­ bied gezien, zie bijv. Romano 1973, 497 en verder noot 15. 6) Mauco 1932, 69; Sella 1973; Meurer 1871, 3; Braudel 1976 I, 66; Davico 1968. 7) Woolf 1979, 150 en 275/283; Sella 1973. 21 5 8) Voorbeelden in o.a. Roscher I, 1894 , 769 en Idem III, 1887 , 95; Woolf 1979, 289; Bovenkerk/Eij­ ken/Bovenkerk-Teerink 1982, 31/44, 159/163; Braudel 1976 I, 40/44, 66/67. 9) Chatelain 1976, 792/794. 10) Deze waterscheiding is niet waterdicht, gezien de arbeiders ten noorden van deze lijn die in Toscane, de Romagna en op Corsica en Elba worden gesignaleerd, vgl. ook Sella 1973, 548/549 (Alpenbewoners 21 naar het zuiden), Roscher I, 1894 , 769 (vanuit Modena naar Corsica en vanuit Parma naar Engeland). 21 11) Tessin leverde nog in 1848 zijn meeste arbeiders aan de Povlakte (Roscher 1894 , 769). 12) Hoewel de metselaars van het Comomeer en van het meer van Lugano naar het zuiden gingen, ver­ trokken in 1831 de arbeiders van Vicenza en Friuli naar Oostenrijk en Hongarije (Roscher I, 189421 , 769); tot 1766 trok men vanuit Graubünden nog naar Venetië, maar daarna ging het waarschijnlijk meer noordwaarts (Idem 771). 13) Mauco 1932,69/71; Meurer 1871, 3; Staring 1868, 675; Woolf 1979, m.n. 277/278; Romano 1973, 498. 14) Mauco 1932, 69/71; Bovenkerk/Eijken/Bovenkerk-Teerink 1982, 80/86.

357 BIJLAGE 2-3/2-4 ZWITSERLAND, DUITSLAND, OOSTENRlJK, HONGARIJE

arbeiders komen in de eerste plaats uit de Abruzzen, verder uit de Apennijnen, uit Umbrië en ook wel uit Calabrië'5). Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat verschillende prefekten schrijven dat ten tijde van de enquête de trek veel kleiner is dan voorheen'·).

BIJLAGE 2-4 Trekarbeid in Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk en Hongarije in het begin van de negen­ tiende eeuw

Van alle behandelde landen tast ik wat betreft de Duits-sprekende landen ten oosten van het Franse keizerrijk het meest in het duister. Pas sinds de onderzoeken van Mannhardt in 1865 en van Von der Goltz in 1872 bestaat een overzicht van de trekarbeid in het grootste deel hiervan. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat zich juist daarvóór diep-ingrijpende veranderingen in omvang en richting van het ver­ schijnsel hebben voorgedaan, zodat slechts met de uiterste voorzichtigheid dit materiaal gebruikt kan worden voor een schets van de toestand in het begin van de eeuw'). Voor zover vroegere informatie voorhanden is lijkt het wel of er duidelijk een aantal afstotingsgebieden hebben bestaan, maar veel minder duidelijk een aantal aantrekkingsgebieden. Slechts voor de Oostenrijks-Hongaarse laagvlakte, voor Zuid­ Duitsland en voor het Rijndal kunnen wellicht aantrekkingsgebieden van meer dan regionale betekenis worden aangetoond: - Hoewel geen enkel aantal mij bekend is, is het wel opvallend dat vanuit ver uiteengelegen streken een trek naar de Oostenrijks-Hongaarse laagvlakte wordt gemeld. Uit deze variëteit aan afstotingsgebie­ den en uit de afgelegde afstanden zou men echter een - ook numeriek sterk - aantrekkingsgebied kunnen vermoeden. Arbeiders worden gemeld uit de Karpaten, de Tatra (vanwaar de Podhalen komen) en uit Vicenza en FriuljZ). - Hoewel voor het zuiden van Württemberg en van Beieren lang niet die variëteit en verre afstanden bij de afstotingsgebieden te zien is, worden er in één geval wél hoge getallen opgegeven. De arbeiders in dit gebied komen enerzijds uit noordelijkere gebieden als Schwarzwald, Alb en Bayerisch Wald, maar in veel sterkere mate uit de oostelijke Zwitserse en de westelijke Oostenrijkse Alpen. Vooral de jeugdige herders, de zgn. "hütekinder", hebben de nodige aandacht getrokken. Voor 1838 is een aantal van 33.600 trekarbeiders bekend, afkomstig uit Vorarlberg, Oberinntal en Unterinntal (15.500, uit het huidige Oostenrijk) en uit het Pusstortal, Ander Etsch, Trento en Rovereto (18.100, uit het huidige Italië). Het is echter onwaarschijnlijk dat ze allemaal naar Zuid-Duitsland gaan). Met name pleit hiertegen de trek die vanuit de Zwitserse, Oostenrijkse en Italiaanse Alpen richting Italië gaat, die uit de antwoorden van een aantal Italiaanse prefekten blijkt. Küther, die onlangs een speciale studie wijdde aan het "vagieren" in Beieren, Franken en Schwaben in de tweede helft van de achttiende eeuw stelt bovendien dat dit gebied ekonomisch relatief achterlijk was en dat er geen trekarbeid voorkwam'). - De Rijnstreek is al bij het Noordzee-systeem en in de bijlage over Frankrijk ter sprake gekomen. De linker-Rijnoever met de Franse departementen Bas Rhin en Haut Rhin en de arrondissementen Mainz

15) Chatelain 1976, 603/604 signaleert zelfs al Napolitaanse en Calabrese ketellappers in Bouches du 2 RhOne; Roscher 1894 ', 769 (Calabresen naar Napels). 16) AN F 20 435, antwoorden van Marengo, Stura, Montenotte en Trasimène; Poussou 1974, 9. 1) Samengevat in kaart 3 vn Weber-Kellermann 1965. Voor de veranderingen, met name het komen van de Polen, zie blz. 216/231. 21 2) Resp. ontleend aan Meurer 1871, 3; Staring 1868, 675 en Roscher I, 1894 , 769 (alleen Roscher geeft een bron en datering, nl. 1831); vgl. ook Roscher lIl, 18875, 94 voor de Slowaakse provincies als afsta­ tingsgebied en Tack 1902,7/8 voor Bulgaarse tuinders die ook in Timisoara (Roemenië), Vrsac Qoegosla­ vië), Szeged en Boedapest (Hongarije) en Wenen komen. Vgl. ook Braudel1976 I, 43 (Albanese migratie naar de Podrina) en Le Play 1877/1879, V, 1159 (Moravië) en 250 (Bohemen en de Karpaten). 3) Ludwig 1915, 78/107 (de statistiek van 1838 ligt waarschijnlijk ook ten grondslag aan de 16.000/17.000 2 mannen uit Duits Tyrol, die in 1848 door von Reden opgegeven worden, zie Roscher I, 1894 ', 769). 4) Zie Bijlage 2-3 (Arno, Doire, PO, Rome, Simpion, Trasimène, Alpes Maritimes en Hautes Alpes); Kü• ther 1983, 11; Zie ook Ludwig 1915, 8 (zuurkoolsnijders) en Meurer 1871,3/4.

358 BIJLAGE 2-4/2-5 SKANDINAvIË

en Spiers blijken uit het noorden, oosten en zuiden, maar ook van over de Rijn duizenden arbeiders aan S te trekken ). Op de rechter Rijnoever kan daar nog aan toegevoegd worden de trek van de "Schwaben" uit Württemberg naar Baden, van het Odenwald naar Mannheim en Heidelberg, en Westerwald, Vogels­ berg en Rhön zien grote aantallen arbeiders naar de omgeving van Frankfurt gaan"). Enkele bekende afstotingsgebieden zijn hiermee al de revu gepasseerd: buiten de Alpen het Schwarz­ wald, de Alb, het Bayerische Wald, Odenwald, Westerwald, Vogelsberg en Rhön. Meer naar het noorden moeten zeker nog het Eichsfeld en de Oder- en Warthebruch worden genoemd. Al deze gebieden staan al v66r de onderzoeken van Mannhardt en von der Goltz bekend als afstotingsge­ bieden, maar het is lang niet altijd duidelijk waarheen de arbeiders vandaar gaan en zeker niet om welke aantallen het gaat7). Bij gebrek aan deze gegevens moet derhalve wel rekening gehouden worden met het bestaan van grotere trekarbeidsystemen, maar kunnen ze, in tegenstelling tot andere landen als Italië en Frankrijk, niet bewezen worden.

BIJLAGE 2-5 Trekarbeid in Skandinavië, inklusief Sleeswijk-Holstein

Het is wat ongewoon om Sleeswijk-Holstein bij Skandinavië te rekenen, maar het feit dat het in de onderzochte periode onder de Deense kroon hoort en door het departement van de Bouches de l'Elbe van de rest van Duitsland wordt afgesloten én het niet onbelangrijke feit dat deze hertogdommen in de bronnen kennelijk ook met "Denemarken" kunnen worden aangeduid hebben tot deze indeling geleid. Over trekarbeid naar Zweden en Noorwegen is voor de negentiende eeuw weinig bekend, zodat het on­ derzoek zich tot Denemarken kan beperken 1). De vraag is nu wat onder de trek naar Denemarken ver­ staan moet worden. Er zijn aanwijzingen dat het eigenlijke koninkrijk Denemarken en met name Sjael­ land met de hoofdstad Kopenhagen veel Zweden tewerkstelt. Deze groep maakt in 1808 misschien wel meer dan 1 % van de bevolking uit. Voor zover bekend gaat het echter vooral over semi-permanent ver­ 2 blijvende ambachtslieden ). De trek van Zweedse landarbeiders naar Denemarken kan voor die tijd nog niet worden aangetoond en dateert voor zover bekend eerst van de jaren '70 van de negentiende eeuw, terwijl de Poolse trek naar Denemarken nog later begine). Daarnaast is vooral voor Sleeswijk-Holstein trekarbeid aantoonbaar voor het begin van de negentiende eeuw. Vanuit het Franse keizerrijk gaan driehonderd landarbeiders uit Bouches de l'Elbe en uit Ems Supé­ rieur en verder nog een aantal marskramers en misschien enkele Lipper steenbakkers naar de rechter Elbe­ oever'). Met deze laatste zal naar alle waarschijnlijkheid Sleeswijk-Holstein zijn bedoeld. Uit de enquêtes

5) Zie Bijlage 2-2. 6) Resp. Ludwig 1915, 150 vvo (hij dateert de trek van de Schwaben sinds de 18e eeuw); Idem 148/150 (ook die vanuit het Odenwald dateert hij sinds de 18e eeuw); Idem 7 (hij dateert de trek vanuit West er­ wald en Vogelsberg sinds de 17e eeuw); voor de Rhön zonder datering: Meurer 1871, 3 en Weber­ Kellermann 1965, 301. Zie voor de Rhön ook Bijlage 1-4, sub F. 7) Weber-Kellermann 1965,287/308 en kaart 3 (op basis van Mannhardt 1865 en Von der Goltz 1872); Meurer 1871, 3/4 en Ludwig 1915,6/8. 1) Vanuit Lippe gaan in de tweede helft van de vorige eeuw ook steenbakkers naar Noorwegen en Zwe­ den. Dit zijn er echter nooit veel: in 1865/69 telden P. Lourens en ik slechts 46 arbeiders naar 1 Noorse en 4 Zweedse steenbakkerijen tegenover 1.600 steenbakkers naar de Deense eilanden (lopend onderzoek R.U. Utrecht, afd. sociaal-economische geschiedenis). Trekarbeid binnen Zweden komt waarschijnlijk pas in de negentiende eeuw op, vgl. Le Play 1877/79 V, 250 (Dalekarlië) en Hekscher 1954, 169/172 en 226; voor Finland zie Hoffman 1982, 41. 2) In 1808 wanneer Denemar)l:en met Zweden in oorlog is, moeten alle Zweden in Denemarken worden geteld. Voor zover de gegevens van deze telling bewaard zijn blijken voor de Amten Kopenhagen, Frede­ riksborg, Sor.0, Odense en Hj0rring 8.300 Zweden te zijn geteld, zie Andersen 1982. 3) Nellemann 1981. 4) Zie Bijlage 1-34. Deze trek, m.n. vanuit Ems Supérieur, is zeer recent. Later gaan deze "Denemärker" ook naar o.a. Zweden, zie Wrasmann 1921, 23 en Dobelmann 1963, 25/26.

359 BIJLAGE 2-5/2-6 SKANDINAVIË/GROOT BRITTANNIË, IERLAND

van Mannhardt van 1865 en van Von der Goltz uit 1872 blïkt immers een trek vanuit Zweden en het eigenlijke Denemarken naar deze zuidelijke hertogdommen . Een nadere beschouwing van het Sleeswijks-Holsteinse aantrekkingsgebied leert dat het vooral de Noord­ 6 zeekust, van Dithmarschen in het zuiden via Noord-Friesland tot de streek rond Ribe betreft ). Dit ge­ bied wordt van het eigenlijke Noordzee-systeem afgescheiden door het gebied tussen Weser en Elbe, 7 waarheen geen trekarbeiders blijken te gaan ). In de rijke "marsch" langs deze Noordduitse en Deense Noordzeekust komen niet alleen de enkele hon­ derden arbeiders uit het Franse keizerrijk in het zuiden, maar ook arbeiders uit de ten oosten daarvan geleren gebieden als de "Proostei" bij Kiel en van de westelijk gelegen Noordfriese eilanden tot Fanö toe' . Aantallen zijn mij niet bekend, maar er is geen reden om dit gebied qua grootte te vergelijken met het Noordzee-systeem. Wel zou het als een uitloper van het laatste gezien kunnen worden. De trek van Lipper steenbakkers naar Denemarken dateert eerst van 1841').

BIJLAGE 2-6 Trekarbeid in Groot-Brittannië en Ierland in het begin van de negentiende eeuw

Vanaf de jaren '20 van de negentiende eeuw zijn gegevens over de trekarbeid in Groot-Brittannië en Ierland overvloedig voorhanden. Het verschijnsel neemt dan immers steeds grotere vormen aan. Het is echter moeilijk uit te maken hoe de situatie (en of twee decennia eerder ligt. De gegevens waarover ik beschik betreffen verder bijna uitsluitend leren, en verder ook wel Schotten en Welshmen maar de inter­ ne trek binnen Engeland blijft grotendeels in het duister, al zijn er wel aanwijzingen dat het meestal een trek over relatief korte afstanden is geweest. Met deze beperkingen is het toch mogelijk een - zij het grof - beeld te vormen!): Naast enkele kleinere aantrekkingsgebieden, waarbij de aantallen eerder met duizenden dan met tien­ duizenden moeten worden gemeten, springt één aantrekkingsgebied zeer sterk naar voren. Het kan wor­ den omschreven als Londen met omgeving (de "Home Counties") en de graafschappen ten noorden daar­ van: Hertfordshire, Cambridgeshire, maar vooral Suffolk, Norfolk en Lincolnshire (East Anglia en de "Fens"r). In Londen zelf zijn bouw, publieke werken en marskramerij van belang maar in de onmid­ 3 dellijke omgeving vooral tuinbouw voor de wereldstad ). Verder naar het noorden zijn het alle soorten oogst werkzaamheden waarvoor de trekarbeiders komen. Ze zijn voor het allergrootste deel afkomstig uit Ierland (met name Connacht), waarschijnlijk tussen de 15.000 en 20.000, en verder moet met enkele

5) Weber-Kellermann 1965, karte 3. 6) In 1895 is de verdeling van het grondbezit vergelijkbaar in Jever, Butjadingen, Brade en Elsfleth, in de "marschen" van Regierungsbezirk Stade en in de Kreisen Süderditmarschen, Norderditmarschen, Ei­ derstedt, Husum en Tondem (boerderijen van 20-50 ha. komen het meeste voor, zie Swart 1910, 227). Buiten dit gebied komen vanaf 1750/1800 ook trekarbeiders voor op Fehmarn (Wiepert 1982, 29). 7) Geheel zeker is dit niet voor de "marschen" van Regierungsbezirk Stade, zie de vorige noot. 8) Staring 1868, 675 ("Jutten en zgn. Proosdijers"); Baudassin 1865, 233/234 (van Fanö naar Ribe); Weber-Kellermann 1965, 198/204. 9) Volgens het onderzoek, geciteerd in noot 1 en verder Nielsen 1944, 182 vvo (hij geeft ook Deense trek­ arbeiders in de steenfabrieken op) en Wilierslev 1952, 114/123, m.n. 118. 1) Hierbij is de trek van ambachtslieden, marskramers, entertainers e.d. grotendeels buiten beschouwing gelaten, vgl. Leeson 1979; Roscher 111 18875,95; Burke 1978,39/42 en 106/108. Ook de "navvies", dan uiteraard met kanalen en nog niet met spoorwegen bezig, blijven onderbelicht (Coleman 1965,25/ 26, 35 en 59; Kerr 1943, 374). Entertainment en landbouwwerkzaamheden kunnen soms binnen één trek ver­ enigd worden, zoals bij de "morris dancers", zie Morgan 1975, 51. 2) Thompson 1981, 471; Redford 1976, 133; Ó Gráda 1973, 49/50. 3) Kerr 1943, 371 en 373; Ó Gráda 1973, 49.

360 BIJLAGE 2-6 GROOT BRITTANNIË, IERLAND

duizenden Schotten rekening worden gehouden. Ook Welshmen worden gesignaleerd. In totaal kan voor dit gebied op minimaal twintigduizend trekarbeiders worden gerekend'). De kleinere aantrekkingsgebieden daarnaast zijn: - de Oostengelse graafschappen Cheshire, Shropshire en Herefordshire en misschien daarbij aanslui­ tend het gebied rond de stad Cardiff in het zuiden van Wales. Hierheen komen arbeiders uit Cardiganshi­ re in het westen en uit het noorden van Wales'). - Zuid-Schotland, met name Ayr in het westen en de "Lothians" in het oosten, rond Edinburg, en mis­ schien aansluitend het Noordengelse Northumberland. Hierheen komen zowel arbeiders uit de Schotse Hooglanden, met name uit Argyll, Perth, Ross en Cromarty als - in deze periode in steeds sterkere mate - uit het noorden van Ierland. In hoeverre trekarbeiders uit de "Border Counties" en het aangrenzende 6 Cumberland naast het zuiden, ook dit nabijgelegen gebied bezoeken is mij niet bekend ). _ de Ierse graafschappen Limerick, Clare, Tipperary en het noorden van Cork. Zij krijgen vooral arbei­ ders uit de zuidelijkere graafschappen Kerry en het zuiden van Cork, maar ook wel uit het noordelijk gelegen Galway. - de streek rond Belfast krijgt arbeiders uit het noordwestelijke Donegal7). De verschillende afstotingsgebieden zijn hiervóór al aan de orde gekomen, maar dienen, naar volgorde van belangrijkheid, nog eens te worden samengevat: _ Connacht in het westen van Ierland, bestaande uit Galway, Mayo, Roscommon en het zuiden van Sligo leveren het leeuwendeel, te schatten op 15.000 à 20.000 mensen. Ze vertrekken via Dublin en Dro­ gheda naar Liverpool en ook wel Holyhead en bereiken via Lancashire en de West Riding van Yorkshire hun bestemmingsgebieden in Lincolnshire en ten zuiden daarvan, tot Londen toe. _ Verder in Ierland zijn in het zuidwesten nog Kerry en het zuiden van Cork te onderscheiden, die dan nog uitsluitend naar de aangrenzende graafschappen Limerick, Clare, Tipperary en het noorden van Cork arbeiders zien gaan; de trekarbeiders uit de noordwestelijke graafschappen Donegal, Tyrone en Londonderry, die naast de streek van Belfast vooral het zuiden van Schotland bezoeken, gaan via de ha­ vens van BeJfast en Londonderry naar Glasgow; tenslotte worden nog bouwvakkers uit het westelijke 8 Leinster en uit de streek van Belfast genoemd die naar Engeland gaan ). _ In de Schotse Hooglanden zien de graafschappen Ross en Cromarty, Argyll en Perth hun arbeiders naar het zuiden van Schotland en naar Northumberland gaan. Tijdens de Coalitieoorlogen zou hun trek naar East-Anglia en Londen zijn opgehouden. Daarheen gaan dan nog wel de arbeiders uit het tweede 9 Schotse afstotingsgebied: de zgn. "Border Counties" langs de Engelse grens ) met het aangrenzende Northumberland. - In Wales zijn de noordelijke graafschappen en het zuidwestelijke Cardiganshire afstotingsgebieden, wellicht ook het aangrenzende Shropshire. Naast de vallei van Glamorgan in het zuiden van Wales bezoe­ ken ze vooral Cheshire, Shropshire en Herefordshire in het oosten van Engeland en vrouwen uit deze noordelijke graafschappen en uit Shropshire gaan tot naar het gebied rond Londen.

4) Morgan 1982, 84 (op basis van de door mij niet geraadpleegde PhD thesis van Collins uit 1970): in 181022.000 Ierse trekarbeiders in Groot-Brittannië. Hiervan moeten de Ieren in het zuiden van Schotland worden afgetrokken, maar de Welshmen (Collins 1976, 45/47) en de Schotten die naar Engeland gaan (Collins 1976,47/48; Redford 1976, 135: ± 1790/1800 gaan er jaarlijks 10.000 Schotten naar Londen) moeten er nog bij worden opgeteld, evenals de interne Engelse trek (bijv. vanuit Cumberland en uit Lei­ cestershire, zie resp. Collins 1976,47 en Redford 1976, 133). De schattingen van Kerr 1943, 371 komen lager uit dan die van Morgan, maar die van 6 Gráda 1973, 50/52 voor latere jaren zijn konsistent met die van Morgan. (Het is overigens opvallend dat in geen van de hier besproken werken, waar dat mogelijk was, 6 Gráda's ui stekende artikel wordt geciteerd, terwijl 6 Gráda zelf bijv. de PhD thesis van Collins niet kent). 5) Collins 1976, 45/47. 6) Idem 47/48; Redford 1976, 142 en 147. 7) Collins 1976,48/52; Redford 1976, 141/146; 6 Gráda 1973, 49/51, 58, 60 (deze schat de omvang van deze interne Ierse trek in de jaren '30 op haast 40.000). 8) Collins 1976, 48/52; vgl. ook Kerr 1943, 374 en Thompson 1981, 469/485. 9) Redford 1976, 135 noemt Roxburghshire en Dumfriesshire.

361 BIJLAGE 2-6 GROOT BRITTANNIË, IERLAND

- In Engeland zelf worden zonder duidelijk bestemmingsgebied, maar meestal niet al te veraf gelegen, IO het zuiden en het centrum genoemd ). Dit gebied ligt als een wig tussen de oostelijke en de westelijke aantrekkingsgebieden. Het lijkt er op dat in de decennia na de Napoleontische tijd in het zuiden (Glos­ hester, Wiltshire, Oxfordshire, Buckinghamshire, Berkshire, Surrey, West-Sussex en Kent) en in het noorden (Lancashire, de West Riding van Yorkshire en Nottinghamshire) de Ieren in zo sterke mate ko­ men werken dat daarmee de twee oude aantrekkingsgebieden aan elkaar worden gesmeed. In het centrum blijft dan nog een streek over waarheen geen trekarbeid wordt gemeld: Derbyshire, Staffordshire, Wor­ cestershire, Warwickshire, Leicestershire en Northampshire"). De resultaten van de presentatie van aantrekkings- en afstotingsgebieden zijn samcI"gevat op nevenstaande kaart:

10) Collins 1976, 54/56; Morgan 1982,47/54,76 (echter moeilijk te dateren); Redford 1976, 135. 11) Redford 1976, 133 en 145/147; Kerr 1943, 372/373; Ó Gráda 1973; ColIins 1976.

362 BIJLAGE 2-6 GROOT BRITTANNIË. IERLAND

KAART 24 Aantrekkings- en afstotingsgebieden in Groot-Brittannië en Ierland. ± 1800/1810

~ Aantrekkingsgebied [IJ Afstotingsgebied

L. Londen

363

------

BIJLAGE 3 INLEIDING

BIJLAGE 3

Verantwoording van de kwantitatieve vergelijking tussen verschillende bronnen betreffende de trekarbeid vanuit het westen van Duitsland naar Ne­ derland in de negentiende eeuw.

INLEIDING

De kwantitatieve gegevens in deze bijlage stammen uit bronnen van een zeer divers karakter. Daardoor treden vergelijkingsmoeilijkheden op. Ten eerste zijn de geografische eenheden dikwijls verschillend, vooral door de politieke veranderingen na de ineenstorting van het eerste Franse keizerrijk. Zowel de Duitse delen van dit rijk alswel de vazalstaten, zoals het koninkrijk Westfalen, werden opnieuw inge· deeld. Ten tweede stamt een aantal gegevens uit 1861 uit kerkelijke bronnen. Hierin wordt de indeling volgens evangelisch-Lutherse bisdommen gevolgd, welke afwijkt van de politieke indelingen. Ten derde is het noodzakelijk diverse administratieve onderverdelingen te verantwoorden. In deze bijlage heb ik alle mij tot nu toe bekende gegevens verwerkt, zodat hieruit, waar mogelijk, een kwantitatieve ontwikkeling van de trekarbeid vanuit verschillende Duitse gebieden kan worden afgeleid. Onzekere aantallen en resultaten van onzekere optellingen zijn tussen haakjes gezet. Naar verwacht mag worden zal verder onderzoek in met name Pruisische, Hannoveraanse en Lipper archieven nog onbekend kwantitatief materiaal op kunnen leveren. Deze bijlage dient dan ook als een eerste aanzet gezien te worden. Als geografische eenheden worden in deze bijlagen de.staten en hun administratieve onderdelen geko­ zen, zoals deze van 1815 tot 1866 bestonden. Dit houdt In dat gegevens van voor en van na deze periode in deze geografische eenheden worden uitgedrukt. Achtereenvolgens zullen aan de orde komen: 1. Het koninkrijk Pruisen, met name de Regierungsbezirke Minden en Münster, 1811-1861. 2. Het koninkrijk Hannover, met name de Landdrosteien Aurich, Osnabrück, Hannover en Stade, 1811- ca. 1900. 3. Het groothertogdom Oldenburg, 1811-ca. 1900. 4. Het vorstendom Lippe-Detmold, 1811-1923. 5. Overige gebieden (Braunschweig, Hessen, Mecklenburg), 1865-1884. Voor de situering van genoemde gebieden, zie Kaart 25.

365 ; BIJLAGE 3-1 INLEIDING

KAART 25 Nederland en een aantal Duitse afstotingsgebieden, 1815-1866.

Nederland

België

STEDEN GEBIEDEN A Aurich B Bremen st Stade s Schaumburg-Lippe Ha. Hannover H Schaumburg-Hessen (bij Keurvorstendom Hessen) Mi Minden br Bij Braunschweig Mü Münster hm Kreis Holzminden (Braunschweig) o. Osnabrück

366 El t:J:j t:J:j .. ..!:::l ..!:::l C>.t""" >t""" "~C') > C') A Regierungsbezirk Minden a3.~ t"r1 ";:l ...., ~ Kreis Onderdeel 1811 1817 1819 1821 1822 1823 1824 1826 1827 1828 1830 1840 1843 1861 ~~ Lübbecke eg Alswede zie Levern 25 '" ~ eg Blasheim ] zie 20 [g., _. eg Börninghausen Lübbecke 5 :-;-" " ~ eg Dielingen zie Levern 15 ~~. eg Gehlenbeck 1zie 4 _." ::laq eg Holzhausen Lübbecke 3 c>." "aq eg/m Hüllhorst 8 6 ::l " eg/k Levern 22 43 ::l" g. <.;> 00" 0' eg Schnathorst zie :::C>. '-I ...., '" Hüllhorst 20 00" a-~ eg Ströhen zie Rahden 12 .... :-;- ~ eg Wehdem zie Levern 21 0- !!. Subtotaal 365 (182) (137) (43) (37) (47) (21) 434 394 407 '"- :l 1817/1824 : Tack 1902, 146 '" SVl 1826/1843 : Sahner 1950, 7, 17 (specifikaties betreffen waarschijnlijk alleen rooms-katholieken) tTl 1861 : ADW, CA 369 I (betreft alleen evangelisch-Luthersen), Tack 1902, 146 maakt foutief gebruik van deze gegevens Z door ze in de jaren '40 te plaatsen, .... 00...... Gebruikte afkortingen: eg : evangelische Gemeinde in 1861 k : kanton in 1811 WF: bij het koninkrijk Westfalen 00a-- a : Amt m : mairie in 1811 kr : Kreis in 1811. .... ------

BIJLAGE 3-1 PRUISEN 1811-1861

B Regierungsbezirk Münster

Kreis Onderdeel 1811 1828 1861 % Evangelischen in 1849 Tecklenburg eg Brochterbeck 5 35,8 eg/m Cappeln 10 15 88,4/99,4 eg Ibbenbüren 10 19,5/32,1 eg/ m Ladbergen 120 130 99,9 eg/m Ledde 30 3 95,8 eg/ m Lengerich 12 50 89,7/99,6 eg Mettingen 2 16,5 eg Recke 21 13,2 eg/m Tecklenburg 10 3 94,8 Subtotaal ±1000 1398 (239) Münster 490 378 eg Steinfurt 3 Subtotaal 619 Warendorf 170 Lüdinghausen 85 Koesfeld 38 Borken 12 Recklinghausen 3 Beckum 0 Totaal 3193

Bronnen: 1811: zie Bijlage 1-4 (met dien verstande dat Ledde = Ledde und Leeden en Cappeln = Westerkappeln). Voor het subtotaal zie verantwoording bij tabel 2 (blz. 46). 1828: Tack 1902, 146. 1861: ADW, CA 369 I (betreft alleen evangelisch-Luthersen). Op grond van de godsdiensttelling van 1849 (Gladen 1970,213) is alleen voor overwegend evangelisch-Lutherse plaatsen een vergelijking met 1811 ge­ trokken (zie rechterkolom tabel). Gebruikte afkortingen: eg: evangelische Gemeinde in 1861 m : mairie in 1811. Opmerkingen: Er is nog een andere vergelijking tussen de gegevens van 1811 en 1828 mogelijk: Het gebied van het arron­ dissement Steinfurt, tezamen met dat van de mairie in het kanton Bevergern in 1811 is gelijk aan de volgende gebieden in 1828: de Kreis Steinfurt, een noordelijk stukje van de Kreis Koesfeld en de Kreis Ahaus met uitzondering van het zuidoosten. Dit levert de volgende vergelijking op:

1811 1828 Arr. Steinfurt 1565 Kreis Steinfurt 619 mairie Rheine ± 50 Kreis (noordelijk deel) < 38 Kreis Ahaus (zonder het zuidoosten) < 378 Totaal + 1615 < 1035

369 BIJLAGE 3-2 HANNOVER 1811-1900

BIJLAGE 3-2 Kwantitatieve gegevens betreffende de trekarbeid vanuit het koninkrijk Hannover, met name de Landdrosteien Aurich, Osnabrück, Hannover en Stade, 1811-ca. 1900

A Landdrostei Aurich.

Kreis Onderdeel 1811 1861 ±1870 ±1900 Wittmund A. Wittmund 0 A. Esens 0 [ Subtotaal .. 0 Norden A. Berum * 150/200 Aurich .. 90/110 Emden .. 57 Weener 181 420/475 Leer A. Leer 40/ 50 A. Stickhausen 20 L Subtotaal .. 60/ 70 Totaal 281 777/912 ±2000 300/350

Bronnen: 1811: zie Bijlagen 1-3 en 1-7. 1861: ADW, CA 369 I. 1870: ADW, CA 369 XI: ± 18703.000 Duitse grasmaaiers en hooiers naar Holland, waarvan 2/3 evangeli­ sche, meest Oost-Friezen. 1900: ADW, CA 369 XI: in 1902 320 Oostfriese maaiers bij de diensten van Pastor Voss in Friesland; Tack 1902, 125/126: bij dezelfde diensten in 1900 235/245 toehoorders, waaruit hij konkludeert dat 300/350 Oostfriese grasmaaiers, meest reformiert, naar Friesland gingen. Toelichting: A.: Amt .. : voor het departement de l'Ems Oriental samen 100 (zie Bijlage 1-3).

370 BIJLAGE 3-2 HANNOVER 1811-1900

B Landdrostei Osnabrück

Kreis Onderdeel 1811 1850 1861 '1864 1866 1867 1868 1871 ±1900 Aschendorf ± 250 (0) 100 Sögel ±l3oo (0) M·E~n ± 450 (0) Bentheim A. Bentheim ±400 44 A. Neuenhaus ± 100 240 Subtotaal ± 500 284 (?) 100 Lingen A. Lingen A. Freren > 441 1500 Subtotaal ±18oo > 448 1500 (±15OO) Bersenbrück A. Bersenbrück ±1885 183 884 1099 999 (±IOOO) A. Fürstenau ±1380 305 -V. Berge >242 ] (±IOOO) A. Vörden ± 75 65 Subtotaal 3340 553 (±2000) Wittlage 158 Osnabrück 96 0 Iburg 161 0 M.Il. 50 5 (0) Totaal ±8105 >1297 ~35oo 200

Bronnen: 1811: Zie Bijlagen 1-4 en 1-5 (de door Tack 1902, 144 gegeven omrekeningen verschillen in vele gevallen met de mijne, met name bij Aschendorf, Sögel, Bentheim en Lingen. Tack interpreteerde kennelijk de grenzen verschillend). 1850: Schröder 1976. 1861: ADW, CA 369 I. 1864/1871: Meurer 1871, 5/6 (het getal van minimaal 3.500 voor Osnabrück heb ik opgevat als geldig voor de landdrostei Osnabrück; uit een kombinatie van gegevens over 1861/1868 heb ikzelf een re­ konstruktie over Kreise en Aemter gemaakt. Deze gerekonstrueerde getallen staan tussen haakjes. 1900: Tack 1902, 126/127 en 132/134. Afkortingen: A.: Amt V.: Vogtei (onderdeel van een Amt). Opmerkingen: De gegevens over 1861 zijn, in vergelijking met die over andere jaren, zeer onvolledig. Waarschijnlijk zijn hiermee ook louter evangelisch-Luthersen bedoeld.

C Landdrostei Hannover

Kreis Onderdeel 1811 1824 1859 1860 1861 1862 1863 1864 1865 1866 ±1900 A B Diepholz 426 ±6OO 100 20/ 30 Syke ± 80 50 0 877 Sulingen (Amt,~, Ehrenburg·'=<.b""] ,.'" ±3oo 200 } 0 Barenburg) ± 1002 Hoya (Amt Bruchhausen) 65 13 16 2 200 Stolzenau (Amt Ucht.) 0 Nienburg 50 0 Totaal ± 1428 (±980) (600) (877) 20/ 30

371 BIJLAGE 3-2 HANNOVER 1811-1900

Bronnen: , 1811: Zie Bijlagen 1-2 en 1-4 (N.B. 1. Voor de Kreis Diepholz heb ik de mairieën Diepholz, Aschen, Jaco­ bidrebber, Sankthülfen, Lemförde, Varrel, Rehden, Wetschen, Barver, Eidelstedt, Dörpel, Heiligenloh, Dickel, Barnstorf, Kornau en Auburg genomen. Dit is een andere omschrijving dan de ex-Amtmann van Diepholz in 1811 geeft, op basis van zijn omschrijving zou ik op 376 arbeiders komen, maar volgens hem­ zelf zouden het er wel 1.000 zijn geweest; N.B. 2. De schatting voor Syke is gebaseerd op het aantal voor 1808, dat 69 bedroeg volgens Tack 1902,144; N.B. 3. Het aantal van 1.002 heb ik berekend door het Fran­ se arrondissement Nieubourg, vermeerderd met de mairieën Diepenau, Warmsen, Uchte, Kirchdorf, Ströhen, Dörriehloh, Varrel, Gross Lessen, Schmalförden en Heiligenloh, alle in Ems Supérieur, ongeveer gelijk te stellen aan de Kreise Syke, Sulingen, Hoya, Stolzenau en Nienburg. De onnauwkeuri heid wordt veroorzaakt doordat op die manier in 1811 ten onrechte de kantons Rethem en Walsrode wel9 en enkele dorpen op de rechteroever van de Weser in de Kreise Stolzenau en Nienburg niét zijn meegerekend). 1824/1865A: Tack 1902, 144 (N.B. hij stelt dat in 1824 onofficieel wel met 1.000 arbeiders vanuit Diep­ holz gerekend moet worden; dit lijkt sterk op het aantal, in 1811 opgegeven door de ex-Amtmann van Diepholz, zie hierboven). 1865B: ADW, CA 369 II (Bericht Meyeringh 1865: schatting van het aantal grasmaaiers in Friesland). 1866: ADW, CA 3691I (Bericht Lenhartz 1866: opgave van alleen evangelisch-Lutherse arbeiders op basis van een schrijven van het Konsistorium van Hannover van 11/5/1866). 1900: Tack 1902, 126 en 145.

D Landdrostei Stade

Kreis 1811 1859 1865 ±1900 Achim 0 Verden ± 725 12 0 0 Rotenburg ] 0 Blumental Zeven Osterholz ] ± 270 Overige Totaal ±1000 0

Bronnen: 1811: Bijlagen 1-1 en 1-2 (N.B. de Kreise Achim, Verden en Rotenburg komen grofweg overeen met het arrondissement Bremen; de overige Kreise met arrondissement Bremerlehe en met het westelijk gedeelte van Bouches de l'Elbe, vanwaar geen trekarbeiders komen; als getallen zijn derhalve die van genoemde arrondissementea aangehouden). 1859 en 1865: Tack 1902, 144. 1900: Niet meer genoemd in de bronnen, elders in deze bijlage geciteerd voor dat jaar.

372 BIJLAGE 3-3 OLDENBURG 1811-1900

BIJLAGE 3-3 Kwantitatieve gegevens betreffende de trekarbeid vanuit het groothenogdom Oldenburg, 1811-1900

Amt Onderdeel 1811 1865 1866 1868 1869 1880 1895 1900 Vechta eg/m Neuenkirchen (155) 7 Subtotaal 1610 50 Cloppenburg 742 PM hiesoythe 174 PM Wildeshausen eg/ m Wildeshausen 8 4 eg/m Huntlosen 0 8 eg/ m Grossenkneten 0 46 eg Dötlingen ot 5 Subtotaal (8) 63 Delmenhorst eg Ganderkesee 9 Oldenburg eg Wardenburg 299 PM eg/k Hatten 89 Subtotaal J~ 388 Westerstede Totaal 2834 (467) Waarvan: grasmaaiers/turfstekers 2834 300 400 14 stukadoors 0 453 600 2000 65

Bronnen: 1811: Bijlagen 1-1 en 1-2 (Amt Vechta = Visbeck; kanton Vechta zonder Eidelstedt, Dörpel, Heiligenloh, Dickel en Barnstorf/Kornau; kanton Dinklage; Amt CJoppenburg - kanton Cloppenburg, kanton Löh• ningen en mairie Essen; Amt Friesoythe = kanton Friesoythe; Amt Wildeshausen - kanton Wildeshau­ sen zonder Visbeck maar met Dötlingen/Neerstedt; de overige Aemter komen overeen met de afstotings­ kantons van het arrondissement Oldenburg, maar zonder Dötlingen/Neerstedt; Tack 1902, 144 komt vooral tot andere cijfers omdat hij het arrondissement Oldenburg weglaat en voor Vechta lager uitkomt). 1865: ADW, CA 369 11 (Bericht Meyeringh 1865: 200 RK grasmaaiers in Friesland, 50 turfgravers uit het Amt Vechta in Hoogeveen en 50 Mecklenburgs(sic)/Oldenburgse turfgravers in Dedemsvaan en Lutten). 1866: Meyeringh 1867 (400 grasmaaiers in Friesland). 1868: Die Hollandsgänger 1869 (alleen evangelisch-Luthersen). 1869: ADW, CA 369 IV (Bericht A. Wolter 1869). 1880 en 1895: ADW, CA 369 XI en Schauenburg 1886, 42; echter ADW, CA 369 VIII (Bericht Kuhlmann 1889: hem lijkt deze schatting "reichlich hoch"). 1900: Tack 1902, 113/116 en 126. Verklaringen: eg: evangelische Gemeinde in 1868 k : kanton in 1811 m : mairie in 1811 ot : in 1811 bij arrondissement Oldenburg (waarschijnlijk kanton Delmenhorst).

373 BIJLAGE 3-4 LIPPE-DETMOLD 1811-1923

BIJLAGE 3-4 Kwantitatieve gegevens betreffende de trekarbeid vanuit het vorstendom Lippe-Detmold, 1811-1923

De gegevens over dit gebied kunnen het beste naar soorten werk gegroepeerd worden vanwege het domi­ nerende belang van de steenbakkers. Bij deze laatsten is in toenemende mate niet meer alleen de Kusten van de Noordzee het bestemmingsgebied, derhalve zal een splitsing worden aangebracht tussen enerzijds de steenbakkers die naar Groningen en Oost-Friesland gaan (het zgn. eerste distrikt) en zij die elders gaan werken (het tweede tot en met het vierde distrikt: de rest van Duitsland, Scandinavië, Oost- en Zuidoost­ Europa).

grasmaaiers steenbakkers totaal turfstekers trekarbeiders naar Nederland naar Nederland naar elders Totaal naar Nederland en Oost-Friesland en Oost-Friesland (2e/4e distrikt) en Oost-Friesland (Ie distrikt) 1811 250 660 162 822 910 1820 573 487 1.060 1830 430 686 1.116 1840 652 1.759 2.411 1850 794 2.456 3.250 1860 312 1.267 6.353 7.620 1.579 1865 400 1.254 1.654 1866 500 1.232 1.732 1869 1.151 7.079 8.230 1882 11.900 1895 12.400 1900 0 150 13.850 14.000 150 1912 0 14.227 1923 0 7.969

Bronnen: 1811: Bijlage 1-6. Steenbakkers overige jaren: Fleege-Althoff 1928, 122, 124, 162, 174/175 en Steinbach 1976, 134/155 (voor 1900 is het mogelijk dat het aantal te hoog is, immers tegenover de 100 steenbakkers in 1902 voor Gronin­ gen die Fleege-Althoff 1928, 174 geeft staan de 30 voor 1900 in ADW, CA 369 Xl; in 1923 vertrokken er ook nog 925 metselaars en 702 andere trekarbeiders). grasmaaiers/turfstekers: 1860: ADW, CA 369 I; 1865: ADW, CA 369 11 (Bericht Meyeringh 1865: grasmaaiers in Friesland); 1866: Meyeringh 1867 (grasmaaiers in Friesland).

374 BIJLAGE 3-5 BRAUNSCHWEIG, HESSEN, MECKLENBURG 1865-1884

BIJLAGE 3-5 Kwantitatieve gegevens betreffende de trekarbeid uit overige gebieden (Braunschweig, Hessen, Mecklenburg), 1865-1884

A Hertogdom Braunschweig

In 1866 worden 20 grasmaaiers uit de kreis Holzminden in Braunschweig geteld onder de vreemde arbei­ ders in Friesland. Deze Braunschweigse kreis grenst aan de Pruisische kreis Höxter (zie Bijlage 3-1A) en ligt zeer dicht bij Lippe-Detmold. Verder worden in 1873 op een steenfabriek in Veendam 2 Braunschweiger vermeld. Bronnen: 1866: Meyeringh 1867. 1873: Lourens/Lucassen 1984.

B Keurvorstendom Hessen

1865 1866 1873 1875 1883 1884 grasmaaiers in Friesland 20 30 steenbakkers in Groningen 13 4 2 >3

Bronnen: 1865: ADW, CA 369 11 (Bericht Meyeringh 1865). 1866: Meyeringh 1867 (nadere aanduiding: kreis Neundorf. Deze bestaat niet. Alleen Nenndorf in de Hes­ sische exclave Schaumburg komt in aanmerking; deze exclave grenst aan Lippe-Detmold). 1873/1884: Lourens/Lucassen 1984 .

C Mecklenburg (Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin?)

In 1865 werkten 50 turfgravers in Dedemsvaart en Lutten, afkomstig uit Oldenburg en Mecklenburg. De­ ze bewering wordt verder nergens bevestigd en kan dus op een vergissing berusten. Bron: ADW, CA 369 Ir (Bericht Meyeringh 1865).

375

Geraadpleegde archieven en literatuur; herkomst van afbeeldingen ~~

1 Geraadpleegde archieven

Nederland Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage (ARA) - Binnenlandse zaken 1796-1813 (BZ 1796-1813) - JUSTITIE 1813-1876 - WATERSTAAT 1830-1877 - STAATSSECRETARIE - Kabinet des Konings (KDK) - COLLECTIE GOGEL - Gewestelijke Besturen 1807-1815 (GB 1807-1815) Rijksarchief in Drenthe, Assen (RAD) - Oude Statenarchieven (OSA) Rijksarchief in Gelderland, Arnhem (RAG) - Archieven van de Franse tijd (AFT) Rijksarchief in Groningen, Groningen (RAGR) - Gewestelijke Besturen 1798-1814 (GB 1798-1814) - RECHTERLIJK ARCHIEF Rijksarchief in Friesland, Leeuwarden (RAF) - Lands- en gewestelijke besturen 1795-1813 (BRF) Rijksarchief in Limburg, Maastricht (RAL) - Departement van de NEDERMAAS - SCHEPENBANK MEIJEL Rijksarchief in Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch (RANB) _ Departement van de Monden van de Rijn (MR) Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem (RANH) - Departement van de Zuiderzee (DZZ) - Oude Rechterlijke Archieven (ORA) Rijksarchief in Overijssel, Zwolle (RAO) _ Departement van de Monden van de Ijssel (DEP) - STATENARCHIEF NA 1813 Rijksarchief in Utrecht, Utrecht (RAU) - Archief van de Staten van Utrecht (SA) Rijksarchief in Zeeland, Middelburg (RAZ) - ARCHIEVEN van de PREFECTUUR Streekarchief (SA) EINDHOVEN - Gemeentearchief (GA) EINDHOVEN - Gemeentearchief (GA) WOENSEL STREEKARCHIEF PEELLAND, Deurne - Gemeentearchief (GA) AARLE-RIXTEL - GEMEENTELIJKE VERVENING DEURNE - MANUSCRIPTEN Streekarchief (SA) WAALWIJK - Gemeentearchief (GA) WAALWIJK - Gemeentearchief (GA) BAARDWIJK Gemeentearchief (GA) ALKMAAR - Gemeentearchief (GA) AKERSLOOT - Gemeentearchief (GA) GRAFT

.. De in de noten gebruikte afkortingen zijn kapitaal gedrukt

377 - Gemeentearchief (GA) HEILO - Gemeentearchief (GA) OUDORP - Gemeentearchief (GA) SCHOORL Gemeentearchief AMSTERDAM (GAA) - NIEUW STEDELIJK BESTUUR • - COMMISSIE VAN DE ARBEIDSENQUETE TE AMSTERDAM 1897-1900 - Gemeentearchief (GA) BUIKSLOOT - Gemeentearchief (GA) WATERGRAAFSMEER - Gemeentearchief (GA) WEESPERKARSPEL - Maatschappij tot NUT van het Algemeen (Particuliere archieven 211) Gemeentearchief (GA) BLOEMENDAAL - Oud Archief (OA) Gemeentearchief (GA) GOUDA - SECRETARIE Gouda 1816-1920 - SECRETARIE MOORDRECHT 1813-1900 Gemeentearchief (GA) 's-GRA VENMOER Gemeentearchief (GA) HASSELT - Oud Archief (OA) Gemeentearchief (GA) HEEMSTEDE - OUD ARCHIEF - GEMEENTEVERSLAGEN Gemeentearchief (GA) HELDEN Gemeentearchief (GA) HENDRIK-IDO-AMBACHT Gemeentearchief (GA) LOON-OP-ZAND Gemeentearchief (GA) NEDERWEERT Gemeentearchief (GA) RAAMSDONK Gemeentearchief (GA) SPRANG-CAPELLE - Gemeentearchief (GA) 's-GREVELDUIN-CAPELLE - Gemeentearchief (GA) SPRANG-CAPELLE Gemeentearchief (GA) VELSEN - Oud Archief (OA) Gemeentearchief (GA) WASPIK Gemeentearchief (GA) WEERT - Oud Archief (OA) Gemeentearchief (GA) ZWOLLE Sociaal Historisch Centrum voor Limburg, Maastricht (SHCL) - Documentaire verzamelingen betreffende Noord- en Midden-Limburg (DOC 7)

België Algemeen Rijksarchief, Brussel (ARAB) - préfecture de la DYLE Rijksarchief in Antwerpen, Antwerpen (RAA) - PROVinciaal ARCHief Rijksarchief in Oost-Vlaanderen, Gent (RAGB) - Département de l'ESCAUT Gemeentearchief (GA) BRUSSEL

Frankrijk Archives Nationales, Parijs (AN)

Bondsrepubliek Duitsland Haupt Staatsarchiv, Düsseldorf (HSAD) - Roer-Departement Staatsarchiv Bremen (SAB) Rheinisch-Westfälisches Staatsarchiv, Detmold (SAD) Niedersächsisches Staatsarchiv, Osnabrück (SAO) - Oberemsdepartement (OED) - Arrondissement NEUENHAUS

378 - Arrondissement LINGEN Archiv des Diakonischen Werkes der Evangelischen Kirche in Deutschland, Berlin (ADW) - Central-Ausschuss für die Innere Mission der Deutschen Evangelischen Kirche (CA)

2 Geraadpleegde literatuur

VAN DER AA, A.]., Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorcum 1836-51. AARDEMA, M., Uit het leven van een veenarbeider. Herinneringen van Mindert Aardema, veenarbei­ der, polderjongen, gastarbeider, AOWer, Baarn 1981. ABEL, W., Geschichte der deutschen Landwirtschah vom frühen Mittelalter bis zum 19. Jahrhundert, Stuttgart 19672 AB UTRECHT DRESSELHUIS,]., Het distrikt van Sluis in Vlaanderen, Middelburg 1819. ADEN, 0., Entwicklung und Wechsellagen ausgewählter Gewerbe in Ostfriesland von der Mitte des 18. bis zum Ausgang des 19. Jahrhunderts, Aurich 1964. VAN AELBROEK, J.L., Werkdadige landbouw-konst der Vlamingen, Gent 1823. AGRICUL TURE. Recensement Général (15 octobre 1846). Résumés par arrondissement et par province, Bruxelles 1850. ALMANACH Irnpérial, Paris 1811 en 1812. ALSTORPHIUS GREVELING, P.W., Statistiek van de provincie Drenthe, voornamelijk uit het oog­ punt van Nijverheid en Volkswelvaart; met opgave der hoofd-middelen ter opbeuring van dat gewest, Assen 1840. ANDERSEN, F., Svensk af Wdse!. Perso?alhistorisk kil.demateriale opstäet som f01ge af udenrigspolitik­ kens konsekvenscr for dansk 10kaladmlDlstratton 1808, In: Personalhistorisk Tidsskrift 102, 1982, 55/80. ANDRÉ, R., La démographie du Hainaut. Tome I; Charleroi et son agglomération, Bruxelles 1970. VAN ASSELT, G.F., De Hollandgänger: gastarbeId In de 19de eeuw. De Conferentie te Oeynhausen op 27 februari 1866; een hoofdstuk uit de geschiedenis van de "Reisepredigt", in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 2, 1976 (no. 4), 4/41. VAN ASSELT, G.F., De HoJlandgängerei, in: Spiegel Historiael 12, 1977,226/235. A YMARD, M., La Sicile, terre d'immigration, in: Les migrations dans les pays méditerranéens au XVIIIe­ me et au début du XIXeme. Actes des journées d'études. Bendor 6 et 7 avril 1973, Nice 1974, 134/157. BAARS, c., De geschiedenis van de landbouw in de Beijerlanden, Wageningen 1973. BADE, KJ, Massenwanderung und Arbeitsmarkt im deutschen Nordosten von 1880 bis zum ersten Weltkrieg. Uberseeische Auswandcrung, interne Abwanderung und kontinentale Zuwanderung, in: Ar­ chiv für Sozialgeschichte 20, 1980, 265/323. BAETENS, R., Omvang en produktie van de baksteennijverheid in de Rupelstreek (16e-20e eeuw), in: Bijdragen tot de geschiedenis 62, 1979, 103/183. BALLEGEER,}., Spokerijen in het Brugse Vrije. Sagen, legenden en volksverhalen uitgelezen, opgeschre­ ven en verzameld, Zaltbommel 1979. BARRET, P./GURGAND, J.-N., Us voyageaient la France. Vie et traditions des Compagnons du Tour de France au XIXe siècle, Paris 1980. BAUDASSIN, A., Der Mägdemarkt in Ripen, in: Die UJustrierte Welt 13, 1865, 233/234. BAUDUIN, H.O.}.H./JANSEN, ].C.G.M., Aspekten van de LImburgse landbouwgeschiedenis, in: Stu­ dies over de sociaal-economische geschiedenis van LImburg 14, 1969, 1/102 .. BEETSTRA, W.T., It libben by in greidboer om 1865, In: It Beaken. Tydsknft fan de Fryske Akademy 41, 1979, 115/12l. BERNITT, M., Die Rückwanderung spanischer Gastarbeiter. Der Fall Andalusien, Königstein 1981. BIESTA, P., Geschiedenis van de Groninger breiïndustrie. Overgedrukt uit de Groningse volksalmanak 1940, Groningen z.jr. . . . . BIHOURD, Les Conditions du travail en Portugal, In: M. Cambon, Les condItIons du travall en Espagne, Paris/Nancy 1890. BOOT, M./LOURENS, P./LUCASSEN, ]., A linguistic preprocessor for record linkage in SOCIO­ economic historical research, in: Computers and the Humanities 17, 1983, 45/64. BOS ]zn., W., Sliedrecht, dorp van wereldvermaardheid, Zaltbommel 1969. BOUWMAN, P.]., Geschiedenis van den Zeeuwschen landbouw in de negentiende en twintigste eeuw en van de Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij 1843-1943, Wageningen 1946.

379 BOVENKERK, F./EIJKEN, A./BOVENKERK-TEERINK, W., Italiaans ijs. De opmerkelijke historie van de Italiaanse ijsbereiders in Nederland, Amsterdam z.jr. (1983). BRASSÉ, P'/VAN SCHELVEN, W., Assimilatie van vooroorlogse immigranten. Drie generaties Polen, Slovenen, Italianen in Heerlen, 's-Gravenhage 1980. BRAUDEL, F., La Méditerranée et Ie monde méditerranéen à l'époque de Philippe I1, Paris 19763, 2 de· len. VAN BREUGEL, C, Beschreeve Staat van de Meijerije (1794), in: Historiae Agriculturae 8, 1965, 108-54l. BRIELS, J., De zuidnederlandse immigratie 1572-1630, Haarlem 1978. BRUGMANS, IJ., Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 1ge eeuw, 's­ Gravenhage 1956, 2 delen. DE BRUIN, M.P., Over dijkgraven en polderjongens, in: Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genoot· schap der Wetenschappen 1970, 100/114. BRUIJN, ].R., Zeevarenden, in: Maritieme geschiedenis der ~derlanden 3, Bussum 1977, 146/190. BRUIJN, ].R./LUCASSEN,]. (eds.), Op de schepen der Oost·Indische Compagnie. Vijf artikelen van ]. de Hullu ingeleid, bewerkt en voorzien van een studie over de werkgelegenheid bij de VOC, Gronin· gen 1980. DE BRUIJNE, F.H., De ronde venen. Een sociaal.geographische studie van een gedeelte van het Hollandsch·Utrechtsche weidelandschap, Rotterdam/Utrecht 1939. BURGLER, R., Stakingen van polderwerkers in de 1ge eeuw, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 6, 1979, 51/78. BURKE, P., Popular culture in early modern Europe, London 1978. BIJDRAGEN VAN HET STATISTISCH INSTITUUT, 7,1891,149/150 (brief van ].A. Tours te Bei­ len). CAFAGNA, L., The Industrial Revolution. ltaly 1830-1914, in: CM. Cipolla (ed.), The Fontana Econo­ mic History of Europe 4, 1975, 279/328. CAMBON, M., Les Conditions du travail en Espagne, Paris/Nancy 1890. CAULIER-MATHY, N., Statistiques de la province de Liège sous Ie régime hollandais, Leuven/Paris 1962. CHAMBERS, ].D./MINGA Y, G.E., The Agricultural Revolution 1750-1880, London/Sydney 1966. CHATELAIN, A., Les migrants temporaires en France de 1800 à 1914, Lille 1976, 2 delen. CHEVALIER, L., La formation de la population parisienne au XIXe siècle, Paris 1950. CINANNI, P., Emigration und Imperialismus. Zur Problematik der Arbeitermigranten, München 1969. CIPOLLA, CM., Four centuries of Italian demographic development, in: D.V. Glass/D.E.C Eversley (eds.): Population in History. Essays in Historical Demography, London 1974, 570/587. CLAVERIE, E./LAMAISON, P., Der Ousta als Produktions- und Wohneinheit im Haut-Gévaudan im 17., 18. und 19. Jahrhundert, in: N.Bulst/].Goy/].Hoock (Hrsg.), Familie zwischen Tradition und Mo· derne. Studien zur Geschichte der Familie in Deutschland und Frankreich vom 16. bis zum 20. Jahrhun­ dert, Göttingen 1981, 202/213. COLEMAN, T., The Railway Navvies. A history of the men who made the railways, Harmondsworth 2 1968 • COLLINS, E.].T., Migrant Labour in British Agriculture in the Nineteenth Century, in: The economic history Review, Second Series 29, 1976, 38/59. CONRAD, ].F.W., (Openingsrede) in: Tijdschrift voor Sociale Hygiëne en openbare gezondheidsrege­ ling. Orgaan van het Nederlands Congres van de openbare Gezondheidsregeling 4, 1902, 204/206. COORNAERT, E., Les compagnonnages en France du Moyen Age à nos jours, Paris 1966. COORNAERT, M., Knokke en het Zwin. De geschiedenis, topografie en toponimie van Knokke, met een studie over de Zwindelta, Tielt 1974. CORBETT, ].G., Mexico-United States and West European Labor Migration: A Comparative Analysis, in: R.E. Krane, International Labor Migration in Europe, New York 1979,223/244. CROMPVOETS, H.J.G., Veenderijterminologie in Nederland en Nederlandstalig België, Amsterdam 1981. VAN DEN DAM, ].P.A./LUCASSEN, J.M.W.G., H.H.]. Maas, 1877-1958. Onderwijsman, literator en journalist, Tilburg 1976. DAMSMA, D./DE MEERE, ].M.M./NOORDEGRAAF, L., Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 1ge eeuw. Supplement, 's-Gravenhage 1979. DAMSMA, D./NOORDEGRAAF, L., Standen en klassen in een Zuidhollands dorp, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 3, 1977 (no. 9), 243/269.

380 DAMSMA, D./NOORDEGRAAF, L., Uitgevlast en uitgevlogen. Sociale gevolgen van de crisis in de vlasserij op de Zuidhollandse eilanden 1875-1900, in: P. Boomgaard e.a. (red.), Exercities in ons verleden. Twaalf opstellen over de economische en sociale geschiedenis van Nederland en koloniën 1800-1950, As­ sen 1981, 65/88. DAMSMA, D./NOORDEGRAAF, L., Een vergeten plattelandsnijverheid. Vlasarbeid, bevolkingsgroei en proto-industrialisatie in Zuid-West-Nederland 1700-1900, in: Economisch en Sociaal-Historisch Jaar­ boek 44, 1982, 145/154. DAVICO, R., Démographie et économie. Ville et Campagne en Piémont à l'époque française, in: Anna­ les de démographie historique 1968, 139/164. DELATTE, 1., Les classes rurales dans la principauté de Liège au XVIIIe siècle, Liège 1945. DENZEL, E., Wirtschafts- und Sozi.algeschichte der Stadt Wetter, in: Beiträge zur Geschichte Dort­ munds und der Grafschaft Mark 49, 1952, 1/270. VAN DEURSEN, A.Th., Het kopergeld van de Gouden Eeuw. 1. Het dagelijks brood, Assen 1978. DIEPEVEEN, W.J., De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw, Leiden 1950. VAN DILLEN, J.G., Van rijkdom en regenten. Handboek tot de economische en sociale geschiedenis van Nederland tijdens de republiek, 's-Gravenhage 1970. DOBELMANN, W., Ein altes Heuerlingsgeschlecht, in: Heimat gestern und heute. MitteiJungen des Kreisheimatbundes Bersenbrück e.V. 11, 1963, 23/25. DOEDENS, A. (red.), Autoriteit en strijd. Elf bijdragen tot de geschiedenis van collectief verzet in de Nederlanden, met name in de eerste helft van de negentiende eeuw, Amsterdam 1981. DOEKS, F., Einige Bemerkungen über die Holländischen Sbmpffieber als complicirte und verlarvte Wechselfieber, Hannover 1827. ELSNER, L., Zum Wesen und zur Konti~uität ~e: Fremdarbeiterpolitik des deutschen Imperialismus, in: Wesen und Kontinuität der Fremdarbelterpoliuk des deutschen Imperialismus, Rostock 1974, 2/76. ENGELBERTS, E., Schets der landhuishouding in een gedeelte van Maas en Waal, in: G.H. Kocks/J.M.G. van der Poel, Landbouwkundige beschrijvingen uit de negentiende eeuw. 11 overige pro­ vincies, Wageningen 1981. ENQUÊTE betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad no. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen, I-V, 1887. VAN EYCK VAN HESLINGA, E.s., De vla~ dekt de lading. De Nederlandse koopvaardij in de Vierde Engelse oorlog, in: Tijdschrift voor zeegeschIedenIs' 1, 1982, 102/113. FABER, ].A., Drie Eeuwen Friesland. Economische en sociale ontwikkelingen van 1500 tot 1800, in: A.A.G. Bijdragen 17, Wageningen 1972. FABER,].A., De Noordelijke Nederlanden van 1480 tot 1780. Structuren in beweging, in: Algemene Ge­ schiedenis der Nederlanden 5, Bussum 1980, 196/250. FABER, ].A. e.a., Population changes and economic developments in the : A historical sur­ vey, in: A.A.G. Bijdragen 12, Wageningen 1965,47/110. FAIPOULT, M., Mémoire statistique du département de l'Escaut (ingeleid door P. Deprez), Gent 1960. (Verhandelingen Maatschappij voor geschiedenis. en oud~eidkunde te Gent 10). FALKMANN, Historische Bemerkungen über dIe s.g. Fneslandsgänger, in: Vater!ändische Blätter (Det­ mold) 4, 1846, 51/55, 65/71, 81/87, 94/104, 113/118, 129/135, 166/172, 193/200, 339/343, 356/359, 369/375, 385/389, 433/438. FISCHER, W., RuraJ Industrialization and Population Change, in: Comparative studies in society and history 15, 1973, 158/170. FLEEGE-ALTHOFF, F., Die lippischen Wanderarbeiter, Detmold 1928. FLEEGE-ALTHOFF, F., Die lippischen Wanderarbeiter, in: H. VolmeriE. Stein (Hrsg), Das Land Lip- pe, Berlin-Friedenau 1930, 65/71. . FREMDLING, R., Eisenbahnen und deutsches Wlrtschaftswachstum 1840-1879. Ein Beitrag zur Ent- wicklungstheorie und zur Theorie ~er Infrastruktu~, Dortmund 197? . .. FRIJHOFF, W., De paniek van JUni 1734, 10: ArchIef voor de geschIedenis van de KatholIeke Kerk 10 Nederland 19, 1977, 170/233. FRIJHOFF, W., De heilige stede van Hasselt (Ov.). Gestalte, waarden en functies van een herleefde bede­ vaart in een diaspora-parochie, in: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke kerk in Nederland 19, 1978, 31171. FUNKEN, ]., Breyeller Hande!sleute-ohne Kiepe, in: Breyell, was huckste knäbbig. Ein Heimatbuch bearbeitet von Dr. Hanna Meuter. Schriftenreihe des Landkreises Kempen- 12, 1959, 189/201. GARGAS, S., Die niederländische Auswanderung, in: Economisch-Historisch Jaarboek 14, 1928,

381 179/281. GEERTSEMA, C.J., Beschrijving van den landbouw in de districten Oldambt, Westerwolde en Fivelingo in de provincie Groningen (1868), in: G.H. Kocks/J.M.G. van der Poel, Landbouwkundige beschrijvin­ gen uit de negentiende eeuw. I Groningen, Wageningen 1979. GERDING, M.A.W., Turfgraverij rondom Hoogeveen 1750-1850, Doctoraalscriptie economische en so­ ci\lle geschiedenis R.U. Utrecht 1980. GERDING, M.A.W., De economische ontwikkeling van Hoogeveen 1625-1815, in: Keverling Buisman, F., e.a. (red.), Hoogeveen, oorsprong en ontwikkeling 1625-1813, Hoogeveen 1983, 93/142. GEWIN, B., Arbeidsbeurzen, Utrecht 1898. GIELE, J., Arbeidersleven in Nederland 1850-1914, Nijmegen 1979. GIRARD, R., Quand les Auvergnats partaient conquérir Paris, Paris 1979. GIRARD, R., Joumal d'un Auvergnat de Paris (1882-1982), Les Fondations (1882-1907), Paris 1982. GLADEN, A., Der Kreis Tecklenburg an der Schwelle des Zeitalters der Industrialisierung, Münster 1970. GOTTSCHALK, M.K.E., De ontginning der Stichtse venen ten oosten van de Vecht, in: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 73, 1956. DE GRAAFF, M.H ., Landbouw, fabrijkwezen en koophandel in Nederland, Leeuwarden 1845. VAN DE GRAAFF, S., Historisch·Statistische Beschrijving van het departement Braband. Eerste stuk, Amsterdam 1807 (A). VAN DE GRAAFF, S., Tabellen behoorende tot het Eerste stuk der Statistiek van Braband, Amsterdam 1807 (B). VAN DE GRAAFF, S., Statisties overzigt van Oostvriesland en Jever, Den Haag 1808. GRAF, H.-]., Der Hennese Fleck. Eine alte Geheimsprache der Kiepenträger aus Breyell am linken Nie­ derrhein, Kempen/Niederrhein 1974. GRANOTIER, B., Les travailleurs immigrés en France, Paris 1973. GRASHOF, A., Aus dem Leben der Hollandsgänger. Bilder aus dem Natur-, Volks- und Seelsorgerleben, in: Monatsschrift für innere Mission 2, 1882, 328/331, 3771380, 414/419, 465 / 470. GRIFFIS, W.E., The American in Holland: Sentimental Rambles in the Eleven Provinces of the Nether­ lands, BostonlNew York 1899. GROESBEEK, ].W., Heemstede in de historie. Leven, werken, handel en koehandel in de woonplaats van Emece, Heemstede 1972. GUTMANN, M.P., War and rurallife in the early modern low countries, Assen 1980. GUTTON, ].P., Domestiques et serviteurs dans la France de l'Ancien Régime, Paris 1981. HAKS, D., Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat-17de- en 18de-eeuwse gezinsleven, Assen 1982. HARDENBERG, H. (m.m.v. E. Nuyens), Inventaris van de archieven van het arrondissement Maastricht en van het departement van de Nedermaas (1794-1814), 's-Gravenhage 1946. HARKX, W.A.].M., De Helmondse textielnijverheid in de loop der eeuwen. De grondslag van de huidige textielindustrie. 1794-1870, Tilburg 1967. HARTMANN, A., Ein Menschenmarkt, in: Die lllustrierte Welt 13, 1865,7/8. HARTOGH HEYS VAN ZOUTEVEEN, H ., De Bodem, in: Algemeene Statistiek van Nederland, deel I, Leiden 1870, 10/62. HASQUIN, H., (éd.), Les'Réflexions sur I'état présent du commerce, fabriques et manufactures des Païs• Bas autrichiens (1765)' du négociant bruxellois Nicolas Bacon (1710-1779) conseiller député aux affaires du commerce, Brussel 1978. HASQUIN, H., Nijverheid in de Zuidelijke Nederlanden 1650-1795, in: Algemene geschiedenis der Ne­ derlanden 8, Bussum 1979, 124/159. VAN HEERDE, H., Onder de c10ckenslach van Nunspeet, Alphen aan den Rijn 1978'. HEIDEMA, Sr., P./DIJKEMA, E., Beschrijving van den landbouw in het district Hunsego, Provincie Groningen, in: G.H. Kocks/J.M.G. van der Poel, Landbouwkundige beschrijvingert uit de negentiende eeuw. I Groningen, Wageningen 1979. HEKSCHER, E.F., An economic history of Sweden, Cambridge Mass. 1954. HELDRING, O.G., Binnen- en buitenlandsche kolonisatie, in betrekking tot de armoede, Amsterdam 1846. VAN HERTUM, J., Landbouwkundige beschrijving van een gedeelte der provincie Zeeland, betreffende hoofdzakelijk de eilanden Walcheren, Schouwen, en Zuid- en Noord-Beveland (1836), in: G.H. Kocksl].M.G. van der Poel, Landbouwkundige beschrijvingen uit de negentiende eeuw. II Overige pro­ vincies, Wageningen 1981.

382 HIRSCHFELDER, H., Herrschaftsordnung und Bauerntum in Hochstift Osnabrück im 16. und 17. Jahrhundert, Osnabrück 1971. HOBSBAWM, E.]./RUDÉ, G., Captain Swing, z.pl. 1969. VAN DER HOEK, S., "Door den vreemd'ling met eerbied te naderen", Tijdsbeeld van een veenkolonie, Groningen 1979. HOEKSTRA, P., Bloemendaal. Proeve ener streekgeschiedenis, Wormerveer 1947. HOFFMAN, K., SawmiIIs·Finland's Proto-Industry, in: The Scandinavian economic history review 30, 1982,35/43. HOFFMANN-NOWOTNY, H.-]., Soziologie des Fremdarbeiterproblems. Eine theoretische und empi­ rische Analyse am Beispiel der Schweiz, Stuttgart 1973. HOHORST, G., Wirtschaftswachstum und Bevölkerungsentwicklung in Preussen 1816 bis 1914, New York 1977. DIE HOLLANDSGÄNGER, in: Kirchliche Beiträge zum Ausbau der evangelisch-Lutherischen Kirche des Herzogtum Oldenburg 15, 1869...... HOLLESTELLE, ]., De Nederlandse steenbakkerij In de zeventiende en achttiende eeuw, in: Econo­ misch en Sociaal-Historisch Jaarboek 44, 1982, 11/21. HOLLINGSWORTH, Th.H., Emigration from the United Kingdom and the Republic of lreland, in: M. Livi Bacci (ed.), The demographic and social pattern of emigration from the southern European Coun­ tries, Firenze 1972, 261/277. HÖMBERG, A.K., Wirtschaftsgeschichte Westfalens, Münster 1968. HOPKINS, A.G., An economic History of West-Africa, London 1973. HOUBEN, H., Der Hennese Fleek. Das Krämerlatein der Breyeller. Ein belehrendes und unterhaltendes Büchlein über ei ne alte Geheimsprache, BreyeII 1939. HUCK, G./REULECKE,]. (Hrsg.), ... und reges Leben ist überaII sichtbar. Reisen im Bergischen Land urn 1800, Neustadt an der Aisch 1978. HUFTON, O.H., The Poor of Eighteenth-Century France 1750-1789, Oxford 1974. DE HULLU, ]., Uit het leven van den Cadzandschen landbouwer in vroeger dagen, z.pl. (Oostburg), Z.J. IPSEN, G., Die preussische Bauernbefrelung als Landesausbau, in: W. KölImann/P. MarschaIck (Hrsg.), Bevölkerungsgeschichte, Köln 1972, 154/189. VAN ITERSON, W.J.D., Schets van de landhuishouding der Meijerij, 's-Hertogenbosch 1868 . JACQUART, ]., La crise rurale en Ile-de-France 1550-1670, ~aris 1974. . JANSEN, ].C.G.M., Lange golven In de economische geschiedems van Limburg, in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg 26, 1981, 1/62. DE JONGE, ].A., De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914, Nijmegen 1976. JOULIA, A., Ein französischer Verwaltungsbezlrk In Deutschland: Das Oberems.Departement (1810- 1813), in: Osnabrücker Mitteil,.~gen 80, 1973, 60/89. . De landbouwkundige gegevel/S'ult het JOURNAAL der relze van den agent van nationale economie der Bataafsche republiek]. Gold berg in het jaar 1800 (bezorgd door]. MEIHUIZEN), in: Historia Agricultu. rae 5, 1959, 121/191. JOURNAAL der reize van den agent van nationale economie der Bataafsche republiek]. Goldberg in het jaar 1800 (bezorgd door B.W.A.E. SLOET tot Oldhuis), in: Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek 18, 1859, 197/459 en 19, 1860, 1/263. KAMEN, H., Spain in the Later Seventeenth Century 1665-1700, London/New York 1980. DE KANTER, ]., De meekrapteler en bereider, Dordrecht 1802. DE KANTER, J./AB UTRECHT DRESSELHUIS, ]., De provincie Zeeland, Middelburg 1824. KEMPER, ].M. (Uitg.), Jaarboeken van het Fransche Regt en de Fransche Regtsgeleerdheid voor de Hol­ landsche Departementen, Leiden 1812. KERR, B.M., Irish Seasonal Migration to Great Britain, 1800-1838, in: Irish Historical Studies 3, 1943, 365/380. KLAVER, 1., Herinneringen van een Friese landarbeider. Enkele opgetekende zaken uit het jongste verle­ den tot 1925, Nijmegen 1974. KLEINE STAARMAN, ].H., Historie van Lutten en Slagharen, Utrecht 1967. KLEP, P.M.M., Bevolking en arbeid in transformatie. Een onderzoek in Brabant 1700-1900, Nijmegen 1981. VAN DER KLOOT MEYBURG, B.W., Bijdrage tot de geschiedenis van de meekrapcultuur in Neder­ land, in: Economisch-Historisch Jaarboek 18, 1934, 59/153. KNIPPENBERG, W.H.Th. (red.), De Teuten. Buitengaanders van de Kempen, Eindhoven 1974. KNOTTER, A., De Amsterdamse bouwnijverheid in de 1ge eeuw tot ca. 1870. Loonstarheid en trekar-

383 beid op een dubbele arbeidsmarkt, in: TvSG 10, 1984 (no. 34), 123/154. VAN KOETSVELD, C.E., Ideaal en werkelijkheid, Nieuwste schetsen en novellen, Schoonhoven 1868. DE KOK, J.A., Nederland op de breuklijn Rome-Reformatie. Numerieke aspecten van Protestantisering en Katholieke Herleving in de Noordelijke Nederlanden 1580-1880, Assen 1964. KOLB, G.Fr., Handbuch der Vergleichenden Statistik der Völkerzustands- und Staatenkunde, Leipzig J 1862 . KONDRATIEFF, N.D., The long waves in economic life, in: The Review of Economic Statistics 17, 1935, lOS/lIS. KRANENBURG, H .A.H., De zeevisserij van Holland in den tijd der Republiek, Amsterdam 1946. KRIEDTE, P.lMEDICK, H.lSCHLUMBOHM, J., Industrialisierung vor der Industrialisierung. Ge­ werbliche Warenproduktion auf dem Land in der Formationsperiode des Kapitalismus, Göttingen 1978. KRONIEK van een Friese boer. De aantekeningen (1821-1856) van Doeke Wijgers Hellema te Wirdum, bewerkt door H. AIgra, 1980'. KROPOTKINE, P., Gedenkschriften van een Revolutionair, Gorinchem 1902, 2 delen. KÜTHER, C., Menschen auf der Strasse. Vagierende Unterschichten in Bayern, Franken und Schwaben in der zweiten Hälfte des 18. Jahrhunderts, Göttingen 1983. KUPERUS, ].A.lMEIHUIZEN, L.S., Honderd jaar bedrijfsresultaten van de Wilhelminapolder (1814- 1913), in: Historia Agriculturae 6, 1962, 117/273. LABRIJN, A., Het klimaat van Nederland gedurende de laatste twee en een halve eeuw, Schiedam 1945. De LANDBOUWENQUETE van 1800, meegedeeld door J.M.G. VAN DER POEL, in: Historia Agri­ culturae 1, 1953, 48/194; 2, 1954, 45/233; 3, 1956, 105/168. LANGENDIJK, P., De Zwetser. Kluchtspel, opnieuw uitgegeven en van inleiding en aantekeningen voorzien door W.A. Ornée en M.A. Streng, Zutphen 1971. 7 LEEGHWATER, J.A., Haarlemmermeerboek, 1710 • LEEMANS, W.F., De grote Gelderse tollen en de tollenaars in de 18de en het begin der 19de eeuw. Een bijdrage tot de geschiedenis van de Rijnhandel, Zutphen 1981. LEESON, R.A., Travelling Brothers. The six centuries'road from craft fellowship to trade unionism, London 1979. LEGET, J.N., Hollandgangers uit Fürstenau, in: D.F. Goudriaan e.a. (red.), Gedenkboek 1948-1978. Af­ deling Kennemerland van de Nederlandse Genealogische Vereniging, Haarlem 1979, 9/19. LINDEMANS, P., Geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen 1952, 2 delen. LIS, C.L.A., Problematiek relatie pre-moderne industrialisering en maatschappij, in: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 44, 1982, 111/115. LIS, C.lSOLY, H., Poverty and capitalism in pre-industrial Europe, Hassocks Sussex 1979. LOHRMANN, R., Politische Auswirkungen der Arbeitskräftewanderungen auf die Bundesrepublik Deutschland, in: R. Lohrmann/K. Manfras, Ausländerbeschäftigung und internationale Politik. Zur Ana­ lyse transnationaler Sozialprozesse, München/Wien 1974, 103/140. LOOTSMA, S., Historische Studiën over de Zaanstreek, Tweede Bundel, Koog aan de Zaan 1950. LOURENS, P.lLUCASSEN, J., Studie over de Groningse en Oostfriese steenbakkerijen in ms., een deel hiervan in: Mechanisering en arbeidsmarkt in de Groningse steenbakkerijen, gedurende de negentiende eeuw, te verschijnen in: Jaarboek voor de geschiedenis van Bedrijf en Techniek 1, 1984. LUCASSEN, J., Beschouwingen over seizoengebonden trekarbeid naar het westen van Nederland, ca. 1600 - ca. 1800, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 8, 1982 (no. 28), 327/358. LUCASSEN, J./LUCASSEN, L.J., Marskramers uit Meijel en omgeving: De "Teuten", 1750·1830, in : Medelo 2, 1983, 50/59 (A). LUCASSEN, J.lLUCASSEN, L.J., De arbeiders aan het Grand Canal du Nord, het traject Weert-Meijel­ Venlo in 1809/1810, in: Medelo 2, 1983, 41/49 (B). LUDWIG, J., Die wirtschaftliche und soziale Lage der Wanderarbeiter im Grossherzogthum Baden. Er­ gebnisse einer Enquête Juli 1911-Mai 1912, Karlsruhe i.B. 1915. LUHRMANN, H., Die "Hollandgänger", die "Gastarbeiter" des 18. Jahrhunderts, in: Heimatjahrbuch für Osnabrück-Stadt und Land 1978, 116/117. MAC LEAN, J., Arbeidsconflicten in de periode 1813·1872, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 5, (no. 16) 1979,292/312. MAGER, W., Haushalt und Familie in protoindustrieller Gesellschaft: Spenge (Ravensberg) während der ersten Hälfte des 19. Jahrhunderts. Eine Fallstudie, in: N. Bulst/J. Goy/J. Hoock (Hrsg.), Familie zwi­ schen Tradition und Moderne. Studien zur Geschichte der Familie in Deutschland und Frankreich vom 16. bis zum 20. Jahrhundert, Göttingen 1981, 141/181. MAGER, W., Protoindustrialisierung und agrarisch-heimgewerbliche Verflechtung in Ravensberg wäh-

384 rend der Frühen Neuzeit. Studien zu einer Gesellschaftsformation im Übergang, in: Geschichte und Ge­ sellschaft 8, 1982, 435/474. MARKOW, A., Das Wachstum der Bevölkerung und die Entwicklung der Aus- und Einwanderungen, Ab- und Zuzüge in Preussen und Preussens einzelnen Provinzen, Bezirken und Kreisgruppen von 1824 bis 1885, Tübingen 1889. MARTINET, J.F., Het vaderland en het vereenigd Nederland, Zaltbommel 1830-18333, 6 delen. MARIJNISSEN, H./RABEN-FABELS, A., De weg over de grens, Nijmegen 1978'. MAUCO, G., Les migrations ouvrières en France au début du XIXe siècle d'après les rapports des préfets de l'Empire, de 1808 à 1813, Paris 1932. VAN MAURIK, J., Toen ik nog jong was, Amsterdam 1901. MEDEDELINGEN en berigcen van het hoofdbestuur en van de afdelingen der HOLLAND SC HE MAATSCHAPPIJ VAN LANDBOUW 1,1848-. DE MEERE, J.M.M., Daglonen in België en Nederland in 1819 - een aanvulling, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 6, 1980 (no. 20), 357/384. (A). DE MEERE, ].M.M., Gastarbeid in de omgeving van Maarssen in 1811, in: Orgaan van de "Historische Kring Maarssen" 7, 1980, 32/40 (B). DE MEERE, ].M.M., Economische ontwikkeling en levensstandaard in Nederland gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw, Cahiers Sociale Geschiedenis 1, Den Haag 1982. MEIJIDE P ARDO, A., La emigracion Gallega intrapeninsular en el siglo XVID, in: Estudios de Historia Social de Espaiia 4, 1960, 461/606. MENDELS, F.F., Landwirtschaft und bäuerliches Gewerbe in Flandern im 18. Jahrhundert, in: KRIED­ TE/MEDICK/SCHLUMBOHM 1978,325/349. MEURER, H., Das Hollandsgehen mit besonderer Rücksicht auf die Lage der Heuerleute im Osnabrüc• kischen, Osnabrück 1871. MEYER, E.H.W., Teilungsverbot, Anerbenrecht und Beschränkung der Brautschätze beim bäuerlichen Grundbesitze Lippes. Eine volkswirtschaftliche Untersuchung, Berlin 1895. DE MEYER, M., De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15e tot de 20e eeuw, Antwer­ r.en/Amsterdam 1962. (MEYERINGH, F.), "Hollandsgänger" und .Reisepredigc, in: Fliegende Blätter 24, 1867. MIDDELHOVEN, P.J., De Amsterdamse veIlIngen van Noord-Europees naaldhout 1717-1808. Een bij­ drage tot de Nederlandse prijsgeschiedenis, in: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 41, 1978, 86/114. MILL W ARD, R., An Economic Analysis of the Organization of Serfdom in Eastern Europe, in: The Journal of Economic History 62, 1982, 513/548 .. MISKIMIN, H.A., The Economy of Later RenaIssance Europe 1460-1600, Cam bridge 1977. MOORMANN, J.G.M., De geheimtalen, Zutphen 1932. MOOSER, ]., Soziale Mobilität und familiale Plazierung bei Bauern und Unterschichten. Aspekte der Sozialstruktur der ländlichen Gesellschaft im 19. Jahrhundert am Beispiel des Kirchspiels Quernheim im östlichen Westfalen, in: N. Bulst/]. Goy/]. Hoock (Hrsg.), Familie zwischen Tradition und Moderne. Studien zur Geschichte der Familie in Deutschland und Frankreich vom 16. bis zum 20. Jahrhundert, Göttingen 1981, 182/201. . . " . MORGAN, D.H., The place of harvesters In nIneteenth-century vlilage life, In: R. Samuel (ed.), Village life and labour, London/Boston 1965. MORGAN, D.H., Harvesters and Harvesting 1840-1900. A Study of the Rural Proletariat, London/Can­ berra 1982. 2 MULDER K., Hannekemaaiers en kiepkerels, Haren 1973 • MULDER: R.D., Twee en een halve eeuw tolheffing en toerisme in Drenthe (1700-1950), in: Nieuwe Drentse Volksalmanak 90, 1973, 24/25. NELLEMANN, G., Polske landarbejdere i Danmark og deres efterkommere, Kopenhagen 1981. NICHTWEISS, J., Die ausländischen Saisonarbeiter in der Landwirtschaft der ösdichen und mitderen Gebiete des Deutschen Reiches. Ein Beitrag zur Geschichte der preussisch-deutschen Politik von 1890 bis 1914, Berlin 1959. NIELSEN, A., Industriens historie i Danmark, Vol. ID, 2, Kopenhagen 1944. NIERHOFF, A.M.G., Bloemendaal, lanen en wegen hun naam en geschiedenis, Bloemendaal 1963. NOORDEGRAAF, L., Armoede en bedeling. Enkele numerieke aspecten van de armenzorg in het zui­ delijk deel van Holland in de Bataafse en Franse tijd, in: Holland 9, 1977, 1/24. Rapporten en voorstellen betreffende den OECONOMISCHEN TOESTAND DER LANDARBEI­ DERS in Nederland, 's-Gravenhage 1909.

385 Ó GRÁDA, c., Seasonal Migration and Post-Famine Adjustment in the West of lreland, in: Stud ia Hi­ bernica 13, 1973, 48/76. OLBRICH, H. (Hrsg.), Sozialbericht von Johannes Hesekiel, 1866. Über die Wanderarbeiter beim Rü• benanbau und in den Zuckerfabriken der Provinz Sachsen, Schriften aus dem Zucker-Museum 16, Berlin 1982. DE ONTWIKKELING en spreiding van de stuwende werkgelegenheid in Twente tot 1960, Zwolle 1963. VAN OORSCHOT, ].M.P., Vorstelijke vliegers en Valkenswaardse valkeniers sedert de zeventiende eeuw, Tilburg 1974. VAN OORSCHOT, ].M.P., Eindhoven, een samenleving in verandering, Deel11810-1920; Deel 2 1920- 1960, Eindhoven 1982. ORNÉE, W.A., De "Mof" in de Nederlandse blij- en kluchtspelen uit de 17e en 18e eeuw, in: Voordrach­ ten gehouden voor de Gelderse leergangen te Arnhem 27, 1970. PEETERS, J .H., Klapper op doopjes, huwelijken en overlijdens van de Parochie van Sint Nicolaas te Meij­ el 1608-1860, z.pl., Z.JR. PEIRS, G., Uit klei gebouwd. Baksteenarchitectuur van 1200-1940, Tielt/Amsterdam 1979. PENNERS, Th., Die Abwanderung aus Lingen a.d. Ems nach einer Absentenliste vom Jahre 1729, in: Osnabrücker Mitteilungen 69, 1960, 62/10l. PENNINX, R./VAN VELZEN, L., Internationale arbeidsmigratie. Uitstoting uit "thuislanden" en maatschappelijke integratie in "gastlanden" van buitenlandse arbeiders, Nijmegen 1977. PISTOR, R.-G./SMEETS, H., Die Fossa Eugeniana. Eine unvollendete Kanalverbindung zwischen Rhein und Maas 1626, Köln 1979. PITSCH, F.J., Die wirtschaftliche Beziehungen Bremens zu den Vereinigten Staaten von Amerika bis zur Mitte des 19. Jahrhunderts, Bremen 1974. LE PLAY, F., Les Ouvriers Européens. Etudes sur les travaux, la vie domestique et la condition morale des populations ouvrières de l'Europe. Précédées d'un exposé de la méthode d'observation, Tours 1877- 2 1879 , 6 delen. VAN DER POEL, ].M.G., Honderd jaar landbouwmechanisatie in Nederland, Wageningen 1967. POITRINEAU, A., Remues d'hommes. Les migrations montagnardes en France 17e-18e siècles, Paris 1983. POST, M.J.H., De Katholieken op Zuid-Beveland in de tweede helft van de zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw, in: Voor Rogier. Een bundel opstellen van oud-leerlingen de hoogleraar bij zijn afscheid aangeboden, Hilversum/Antwerpen 1964, 111/125. POSTHUMUS, N.W., De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, I-ID, 's-Gravenhage 1908/1939. DE POTTER, F./BROECKAERT, J., Geschiedenis van.de Gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Derde Reeks-Arrondissement St. Nicolaas, Deel 1, Gent 1877. POUSSOU, ].P., Introduction à l'étude des mouvements migratoires en Espagne, Italie et France médi­ terranéenne au XVIDe siècle, in: Les migrations dans les pays méditerranéens au XVIDeme et au début du XIXeme. Actes des journées d'études. Bendor 6 et 7 avril 1973, Nice 1974, 4/24. PRATO, G., Le protectionnisme ouvrier (l'exclusion des travailleurs étrangers), Paris 1912. VAN PUIJENBROEK, F.].M., Onder de voet gelopen. Het ontstaan en verdwijnen van de kleinnijver­ heid na 1800: De Brabantse klompenmakerij, Tilburg 1969. RADCLIFF, T., A report on the agriculture of eastern and western Flanders, London 1819. RAMAER, J.c., Geschiedkundige Atlas van Nederland. Het koninkrijk der Nederlanden (1815-1931), 's-Gravenhage 1931. VON REDEN, F.W., Erwerbs- und Verkehrsstatistik des Königsstaats Preussen in vergleichender Darstellung, Darmstadt 1853/1854, 2 delen. REDFORD, A., Labour migration in England 1800-1850, Manchester 1976}. REDLICH, F., The German military enterpriser and his work force. A study in European economie and social history 1, Wiesbaden 1964. REEKERS, S., Westfalens Bevölkerung 1818-1955. Die Bevölkerungsentwicklung der Gemeinden und Kreise im Zahlenbild, Münster/W. 1956. REGTDOORZEE-GREUP ROLDANUS, S.c., Geschiedenis der Haarlemmer bleekerijen, Den Haag 1936. REININGHAUS, W., Die Migration der Handwerksgesellen in der Zeit der Entstehung ihrer Gilden (14./15. Jahrhundert), in: Vierteljahrschrift für Sozial-und Wirtschaftsgeschichte 68, 1981, 1/21. RICKELMANN, H., Die Tüötten in ihrem Handel und Wandel und die Wollen- und Leinenerzeugung 2 im Tecklenburger Land, Paderborn 1976 . ROBERTS, M., Sickles and Scythes: Women's Work and Men's Work at Harvest Time, in: History

386 Workshop Journal 1979 (no. 7), 3/28. ROBERTS, P./BOS, J., 50 Jaar afsluitdijk. Herinneringen van dijkers, denkers en drammers, Bussum 1982. ROESSINGH, H.K., Landbouw in de Noordelijke Nederlanden 1650-1815, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 8, 1979, 16/72. ROMANO, R., Autour de quelques problèmes d'histoire du travail en Italie, in: Mélanges en l'honneur de Fernand Braudel. Histoire économique du monde méditerranéen 1450-1650, Paris 1973, 497/509. ROPPE, L./PANHUYSEN, G.W.A./NUYENS, E.M., De decadaire, resp. maandelijkse rapporten van de Commissarissen van het Directoire Exécutif in het Departement van de Nedermaas (1797-1800), Maastricht 1956. ROSCHER, W., System der Volkswirtschaft. Ein Hand- und Lesebuch für Geschäftsmänner und Studie­ rende, Stuttgart 1875-1894, 5 delen. LE ROY LADURlE, E., De la crise ultime à la vraie croissance (1690-1789), in: Histoire de la France rurale, deel 2, z.pl. 1975, 355/599. SAHNER, W., Katholische und evangelische Seelsorge des Deutschtums in Holland, Emsdetten (Westf.) 1950. VAN SCHAIK, P., De economische betekenis van de turfwinning in Nederland, in: Economisch­ Hjstorisch Jaarboek 32, 1969, 141/205; 33, 1970, 186/235. SCHAUENBURG, L., Die Arbeit unter den Hollandsgängern, in: Monatsschrift für innere Mission 6, Gütersloh 1886, 23/88. SCHEPENS, L., Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969, Brugge 1971. SCHEPENS, L., Van Vlaskutser tot Franschman. Bijdrage tot de geschiedenis van de Westvlaamse platte­ landsbevolking in de negentiende eeuw, Brugge 1973. SCHISSLER, H., Preussische Agrargesellschaft im Wandel, Göttingen 1978. SCHLUMBOHM, J., Der saisonale Rhythmus der Leinenproduktion im Osnabrücker Lande während des späten 18. un1 der. ersten ~älf~~ des ~9. Jahrhunderts: Erscheinungsbild, Zusammenhänge und inter­ regionaler Verglelch, m: Archiv fur Sozlalgeschlc.hte 1~, 1979, 163/298 .. SCHRODER, A., Helmmdustne und Hollandgangerel urn 1850. Aus emem Bericht des Fürstenauer Amtmanns über die wirtschaftliche Situation in den Gemeinden der Kirchspiele Berge und Bippen, in: Heimat-Jahrbuch Osnabrücker Land 1976, 82/85. SCHRÖDER, A., Hollandgänger werden zu Niederländern-Fürstenauer heiraten nach Amsterdam, in: Heimat-Jahrbuch Osnabrücker Land 1978, 97/99. SCHULTE, H., Hollandgängerei vor 200 Jahren. Treffpunkt war der "Breite Stein" zwischen Ankum und Üffeln, in: Heimat-Jahrbuch des Kreises Bersenbrück 1970, 38/40. SCHW ARTING, A.C., Die Verwaltungsorganisation Nordwestdeutschlands während der französischen Besatzungszeit 1811-1813, Oldenburg 1936. SELLA, D., Au dossier des migrations montagnardes: l'exemple de la Lombardie au XVlle siècle, in: Mé­ langes en l'honneur de Fernand Braudel. Histoire économique du monde méditerranéen 1450-1650, Paris 1973, 547/554. SEPP Jzn., c., Tweede reis naar q~merschans etc., in: De Star 1823, 490/503. SIGMOND, J.P., Havens, in: Maritieme Geschiedems der Nederlanden 2, Bussum 1977, 78/105. SLICHER VAN BATH, B.H., Een samenleving onder spanning. Geschiedenis van het platteland in Overijssel, Assen 1957. SLICHER VAN BATH, B.H., De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1800), Utrecht 1960. SLICHER VAN BATH, B.H., De demografische ontwikkeling tijdens de Republiek, in: Vaderlands ver­ leden in veelvoud. 31 Opstellen over de Nederlandse geschiedenis na 1500, Den Haag 1975, 312/336. SLOET TOT OLDHUIS, B.W.A.E., (gemengde berigten en mededelingen), in: Tijdschrift voor Staat­ huishoudkunde en Statistiek 19, 1860,420/421. SNELLER, Z.W. (red.), Geschiedenis van den Nederlandschen landbouw, 1795-1940, Groningen/Batavia 1943. SOMBART, W., Die deutsche Volkswirtschaft im neunzehntenJahrhundert und im Anfang des 20. Jahr­ 4 hunderts, Berlin 1919 • SPIERTZ, M.G., Maastricht in het 4e kwart van de 18e eeuw, Assen 1964. SPRENGER, J./VROOLAND, V., "Dit zijn mijn beren!". Een onderzoek naar de arbeidsverhoudingen bij de aanleg van het Noordhollands kanaal, Amsterdam 1976'. STAATSCOMMISSIE VOOR DEN LANDBOUW 20/6/1906: Rapporten en voorstellen betreffende den oeconomischen toestand der landarbeiders in Nederland, 's-Gravenhage 1909. STAATSCOMMISSIE OVER DE WERKLOOSHEID (ingesteld bij K.B. van 30 juli 1909, no. 42), Ver-

387 slag van de eerste subcommissie, 's-Gravenhage 1913 (A). STAATSCOMMISSIE OVER DE WERKLOOSHEID, Verslag van de vierde sub-commissie, 's­ Gravenhage 1913 (B). STAATSCOMMISSIE OVER DE WERKLOOSHEID, IX Eindverslag, 's-Gravenhage 1914 (A). STAATSCOMMISSIE OVER DE WERKLOOSHEID, X Eindverslag Bijlagen eerste bundel, 's­ Gravenhage 1914 (B) . STARlNG, W.CH., Huisboek voor den landman in Nederland, Amsterdam 1868. STATISTIEKE BESCHOUWING van den toestand der geringe plattelandsbevolking op de Veluwe langs de Zuiderzee [... ], in Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek 9, 1853, 290. STEIGENGA-KOUWE, S.E., Zeeuws Vlaanderen, 's-Gravenhage 1950. STEINBACH, P., IndustriaIisierung und Sozialsystem im Fürstentum Lippe. Zum Verhä!tnis von Gesell­ schaftsstruktur und Sozialverhalten einer verspätet industrialisierten Region im 19. Jahrhundert, Berlin 1976. STR.ENG, M.A., De Zwetser van Pieter Langendijk, doctoraalscriptie Nederlands, K.U. Nijmegen. Z.]. STUVE, ].E., Beschreibung und Geschichte des Hochstifts und Fürstenthums Osnabrück mit einigen U r­ kunden, Osnabrück 1789 (herdruk 1978). SWART, F., Zur friesischen Agrargeschichte, Leipzig 1910. TACK, J., Die Hollandsgänger in Hannover und Oldenburg. Ein Beitrag zur Geschichte der Arbeiter- Wanderung, Leipzig 1902. i TA VERNE, E., In 't land van belofte: in de nieue stadt; Ideaa en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680, Maarssen 1978. TEGENWOORDIGE STAAT der Vereenigde Nederlanden, OLLAND, deel 7, Amsterdam 1749. TEGENWOORDIGE STAAT, OVERIJSSEL, deel 4, eerste stuk, Leiden 1803. TEGENWOORDIGE STAAT, GENERALITEITSLANDEN, deel 12, Amsterdam 1740. TEGENWOORDIGE STAAT, ZEELAND, deel 9, Amsterdam 1751; deel 10, Amsterdam 1740. TENGE, ]., De menscheIijke arbeidskrachten in den Nederlandschen landbouw, in: Tijdschrift voor Eco­ nomische Geographie 14, 1923,357/372. TEIJL,]., Nationaal inkomen van Nederland in de periode 1850-1900-Tasten en testen, in: Economisch­ en Sociaal-Historisch Jaarb,oek 34, 1971, 232/262. THOMAS-LYCKLAMA A NIJEHOLT, G., On the Road for Work. Migratory Workers on the East Coast of the U nited States, Boston 1980. THOMPSON, E.P., The Making of the English Working Class, Harmondsworth 1981. THON, F., Holländerholz, in: Allgemeine Encyklopaedie der Wissenschafte und Kuenste, Zwei te Section-Zehnter Teil, Leipzig 1833, 38/41. THORNER, D./KERBLAY, B./SMITH, R.E.F. (eds.), A.V. Chayanov on the theory of peasant econo­ my, Homewood (Illinois) 1966. TIESING, H ., Over landbouw en volksleven in Drenthe, Assen 19742,2 delen. TROTSKY, L, Ma vie. Essai autobiographique, I, 1879-1905, Paris 1930. TROUW, J., De West-Nederlandse veenplassen, Amsterdam 1948. TUTEIN NOLTHENlUS, R.PJ, Langs het Merwede-Kanaal, in: Eigen Haard 1890,358/361,379/381, 490/493, 534/538, 744/747, 825/829. TYDEMAN, H.W., Verhandeling ter beantwoording der vrage: Welke zijn de grenzen van het nut en van de schade welke door het gebruik van werktuigen [... ] worden aangebragt?[ ... ], Haarlem 1819. VAN TIJN, T., Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren '50 der vorige eeuw tot 1876, Amsterdam 1965. VAN TIJN, T./ZAPPEY, W.M., De negentiende eeuw 1813-1914, in: J.H. \an Stuijvenberg (red.), De economische geschiedenis van Nederland, Groningen 1977, 201/259. UITKOMSTEN van het onderzoek naar den toestand VAN DEN LANDBOUW in Nederland, in­ gesteld door de Landbouwcommissie, benoemd bij koninklijk besluit van 18 september 1886, no. 28, 4 delen, 's-Gravenhage 1890. VANDEBEECK, Th./GRAUWELS, ]., De boerenkrijg in het Departement van de Nedermaas, Maastricht 1961. VANDENBROEKE, C, Agriculture et alimentation. L'agriculture et l'alimentation dans les Pays-Bas Autrichiens. Contribution à l'histoire économique et sociale à la fin de l'ancien régime, Gent/Leuven 1975. VANDENBROEKE, C, Landbouw in de Zuidelijke Nederlanden 1650-1815, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 8, Bussum 1979, 73/101. VANDENBROEKE, C./VANDERPIJPEN, W., Landbouw en platteland in de Zuidelijke Nederlanden

388 ------

1770-1844, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 10, Bussum 1981, 183/209. VAN DER VEN, DJ Neerlands volksleven, Zaltbommel 1920. VERBAAL gehouden door den commissaris van landbouw J. Kops in het jaar 1800 (bezorgd door J. MEI­ HUIZEN), in: Historia Agriculturae 5, 1959, 192/280. VERCAUTEREN, F.E.M., De aanleg van de straatweg 's-Hertogenbosch-Best als deel van de verbinding met Luik (1740-1745), Nijmegen 1956. VERCAUTEREN, F.E.M., De aanleg van de straatweg Best-Lommel als deel van de verbinding 's­ Hertogenbosch-Luik (1745-1818), Nijmegen 1958. VERLINDEN, C./CRAEYBECKX, J., Prijzen- en lonenpolitiek in de Nederlanden in 1561 en 1588-89. Onuitgegeven adviezen, ontwerpen en ordonnanties, Brussel 1962. VERRIPS, J., En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands dorp 1850- 1971, Baarn 1977. VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER PROVINCIE NOORD HOLLAND 1854. VERZAMELING van stukken betreffende het geneeskundig staatstoezicht in Nederland 1872, 's­ Gravenhage 1872. VIERLINGH, A., Tractaat van dyckagie, uitgegeven door J. de Hullu en A.G. Verhoeven, 's-Gravenhage 1920. VAN VOOREN, G.A.C., De armenzorg voor de katholieken in het Middelburgse Missiegebied geduren­ de de 18e eeuw, in: Appeltjes van het Meetjesland. Jaarboek van het heemkundig genootschap van het Meetjesland 24, 1973, 5/72. DE VOOYS, A.C., Buitenlandse seizoenarbeiders in Groningen en Drente in het begin der 19de eeuw, in: Geografisch Tijdschrift 5, 1952, 70/71. DE VRIES, H., Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland (1878-1895), Wage­ ningen 1971. DE VRIES, J., The Dutch Rural Economy in the Golden Age 1500-1700, New Haven/London 1974. DE VRIES, J., The Economy of Europe in an Age of Crisis, 1600-1750, Cambridge 1976. DE VRIES, J., Histoire du Climat et économie, in: Annales E.S.C. 32, 1977, 198/226. DE VRIES, J., Barges and Capitalism. Passenger transportation in the Dutch economy, 1632-1839, in: A.A.G. Bijdragen 21, 1978, 33/398. DE VRIES, J., Landbouw in de Noordelijke Nederlanden 1490-1650, in: Algemene Geschiedenis der Ne­ derlanden 7, Bussum 1980, 12/43. W ALLERSTEIN, 1., The Modern World-System II. Mercantilism and the Consolidation of the European World-Economy, 1600-1750, New York 1980. WARING, G.E., A Farmer's Vacation. Reprinted (with Additions) from Scribner's Monthly, Boston 1876. WEBER-KELLERMANN, 1., Erntebrauch in der ländlichen Arbeitswelt des 19. Jahrhunderts auf Grund der Mannhardtbefragung in Deutschland von 1865, Marburg 1965. WEHLER, H.-U., Die Polen im Ruhrgebiet bis 1918, in: Vierteljahrschrift für Sozial-und Wirtschaftsge­ schichte 48, 1961, 203/235. WENTZEL, G., Sprokkelen op de Noord-west-Veluwe, Berkel en Rodenrijs 1973. WIARDA, D., Die geschichtliche Entwicklung der wÎrtschaftlichen Verhältnisse Ostfrieslands, Jena 1880. WICHERS WIERDSMA, W.W., Geschiedenis van het administratief toezicht op de lage verveening in Friesland, Leiden 1885. WIEPERT, P., Die Monarchen auf der Insel Fehmarn, in: Wohnsitz: Nirgendwo. Vom Leben und Über• leben auf der Strasse. Herausgegeben vom Künstlerhaus Bethanien, Berlin 1982, 29/44. WILLEMSEN, R., Hoofdplaat, een dorp achteraan, Alphen aan den Rijn 1978. WILLERSLEV, R. , Stud ier i dansk Industriehistorie, 1850-1880, Kopenhagen 1952. DE WINNE, A., Door arm Vlaanderen. Met een brief van Ed. Anseele, Leuven 1982. WISKERKE, c., De geschiedenis van het meekrapbedrijf in Nederland, in: Economisch-Historisch Jaar­ boek 25, 1952, 11144. WOOLF, S., A history of 1700-1860. The social constraints of political change, London 1979. VAN DER WOUDE, A.M., De weerbare mannen van 1747 in de dorpen van het zuiderkwartier van Holland als demografisch gegeven, in: A.A.G. Bijdragen 8, 1962, 35/76. VAN DER WOUDE, A.M., Het Noorderkwartier. Een regionaal historisch onderzoek in de demografi­ sche en economische geschiedenis van westelijk Nederland van de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw, in: A.A.G. Bijdragen 16, 1972. VAN DER WOUDE, A.M., De Goldberg-enquête in het Departement van Texel, 1801, in: A.A.G. Bij-

389 dragen 18, 1973, 95/250. VAN DER WOUDE, A.M., Demografische ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden 1500-1800, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 5, Bussum 1980, 102/168. VAN DER WOUDE, A.M., Population developments in the northern Netherlands (1500-1800) and the validity of the "urban Graveyard" effect, in: Annales de Démographie Historique, 1982, 55/75. WRASMANN, A., Das Heuerlingswcsen im Fürstentum Osnabrück, in: Mitteilungen des Vereins für Geschichte und Landeskunde von Osnabrück 42, 1919, 53/171; 44, 1921, 1/154. WUMKES, G.A., Stads- en dorpskroniek van Friesland, I 1700-1800, Leeuwarden 1930. VAN XANTEN, H.].A.lVAN DER WOUDE, A.M., Het hoofdgeld en de bevolking van de Meijerij van 's-Hertogenbosch omstreeks 1700, in: A.A.G. Bijdragen 13, 1965, 3/96. YBEN, De veerdienst Amsterdam-Zwolle onderhouden door de Zwolsche Carveelschippers en het Amsterdams Grootbinnenlandsvaardersgilde, (scriptie) Amsterdam 1941 (ex. in GA Zwolle). VAN YSSELSTEYN, H.A., Verslag omtrent een onderzoek der polderjongens (1910), in: Staatscommis­ sie over de werkloosheid (ingesteld bij KB van 30 juli 1909, no. 42), ll. Verslag der eerste sub-commissie, 's-Gravenhage 1913. DE ZEEUW, ].W., Peat and the Dutch Golden Age. The historical meaning of energy-attainability, in: A.A.G. Bijdragen 21, 1978, 3/31. VAN ZUTPHEN, A., Aardrijks- en geschiedkundige beschryving der provincie Noord-Braband, Gorin­ chem 1820.

3 Herkomst van afbeeldingen

Algemeen Rijksarchief (ARA) - Gewestelijke Besturen 1807-1815 Rijksarchief in Gelderland, Arnhem - Gelderse Rekenkamer Gemeentearchief (GA) Amsterdam - Topografische Atlas Rijksmuseum voor Volkskunde "Het Nederlands Openluchtmuseum", Arnhem - Dokumentatieverzameling - Prentenverzameling Atlas van Stolk, Rotterdam Provinciale Bibliotheek van Zeeland, Middelburg (Hilgenga, J.), 40 Jaren Nederlandse landarbeidersbond. Gedenkboek van de Nederlandse Bond van arbei­ ders in het landbouw-, tuinbouw- en zuivelbedrijf 1900-1940, (Utrecht) 1940 Nationalmuseet, Kopenhagen

390 LIJSTEN VAN KAAR TEN, TABELLEN, GRAFIEKEN, SCHEMA'S EN AFBEELDINGEN

LIJST VAN KAARTEN Blz. 1 Staatkundige indeling van het bestudeerde gebied in 1811 21 2 Departementale indeling van het bestudeerde gebied in 1811 23 3 Aantrekkingsgebieden in 1811 waarin minimaal 500 arbeiders kwamen werken 36 4 Afstotingsgebieden in 1811 vanwaar minimaal 500 arbeiders elders gingen werken 37 5 Afstotingsgebieden van trekarbeiders en linnengebieden, eerste helft negentiende eeuw in Westfalen 44 6 Belangrijkste reisroutes van trekarbeiders naar de kern van de Kusten van de Noordzee 55 7 Richting van de trekarbeid in Europa aan het begin van de negentiende eeuw 132 8 De voornaamste aantrekkingsgebieden in Europa in het begin van de negentiende eeuw 134 9 De belangrijkste aantrekkingsgebieden in Europa in het begin van de negentiende eeuw en hun onderlinge afstanden 136 10 Procentueel aandeel van de trekarbeiders ten plattelande van de bevolking van de arron- dissementen van Zuyderzee en Bouches de la Meuse, 1811 173 11 Staatkundige indeling van enkele aantrekkings- en afstotingsgebieden van het Noordzee-systeem van de zeventiende tot de negentiende eeuw 180 12 Ontwikkeling van de trekarbeid uit een aantal Duitse afstotingsgebieden in de negen- tiende eeuw 203 13 Trekarbeid vanuit Ems Supérieur in 1811 263 14 Trekarbeid vanuit het midden en oosten van Noord-Brabant aan het begin van de ne- gentiende eeuw 300 15 Trekarbeid vanuit het midden en noorden van het Département de Jemappes en aan- grenzende gebieden, 1811 313 16 Herkomst van trekarbeiders uit het Département de l'Ourthe, 1808/1810 318 17 Herkomstgebieden van trekarbeiders ten zuidoosten van Lippe-Detmold, staatkundige grenzen vóór en in 1811 328 18 Aantrekking van arbeiders in 1811 per departement in absolute aantallen 330 19 Aantrekking van arbeiders in 1811 per departement, gerelateerd aan het inwonertal 331 20 Afstoting van arbeiders in 1811 per departement m absolute aantallen 332 21 Afstoting van arbeiders in 1811 per departement, gerelateerd aan het inwonertal 333 22 Staatkundige indeling van Italië in 1810 340 23 Trekarbeid in Midden- en Noord-Italië in het begin van de negentiende eeuw 356 24 Aantrekkings- en afstotingsgebieden in Groot-Brittannië en Ierland, ± 1800/1810 363 25 Nederland en een aantal Duitse afstotingsgebieden, 1815-1866 366

2 LIJST V AN TABELLEN In deze lijst zijn alleen de genummerde tabellen uit de tekst van Deel I, n en III opgenomen; de sporadi­ sche tabellen in de voetnoten en de ongenummerde tabellen in de Bijlagen zijn niet opgenomen.

1 Aantal weefgetouwen voor linnen per 1000 inwoners, eerste helft negentiende eeuw, Vlaanderen, Westfalen, Twente 43 2 Enige kenmerken van het westen en het oosten van Tecklenburg, begin negentiende eeuw 46 3 Linnennijverheid en trekarbeid in enkele Kreise van het Regierungsbezirk Minden om- streeks 1840 46 4 Verdeling van de Belgische boerenbedrijven naar grootteklassen in 1846 49

391 5 Bevolkingsontwikkeling van het gewest Holland, 1514-1795 (in l.OOO-tallen) 160 6 Droogmakerijen en bedijkingen op het vasteland van Noord-Holland, 1600-1800, in km2 162 7 Grondwerkzaamheden en vervening in Holland ten zuiden van het IJ, 1600-1800, in km2 166 8 De bevolkingsontwikkeling in enkele afstotingsgebieden van het Noordzee-systeem, 1600-1800 169 9 Hauptfeuerstätten en Nebenfeuerstätten in het prinsbisdom Osnabrück, 1663-1801 170 10 Ontwikkeling van het aantal trekarbeiders in enkele plaatsen en gebieden van het Noordzee-systeem, 1806-1811 174 11 Afvaarten van Hasselt door Hasseltse schippers en afdrachten daarvoor aan hun schip- persgilde, mei/december 1728 en maart/april 1729 177 12 Trekarbeid vanuit het Amt Syke, 1718-1808 181 13 Jaarlijkse personeelswerving van de VOC van inwoners uit de zeegewesten, gerelateerd aan de jaarlijkse toename van het gewestelijk aanbod op de niet-agrarische arbeidsmarkt in Holland en Friesland, ± 1650 - ± 1795 184 14 Buitenlandse trekarbeiders in het Duitse Rijk omstreeks 1910 216

3 LIJST VAN GRAFIEKEN

Het vervoer van trekarbeiders van Hasselt naar Amsterdam, gemeten aan het aantal Has- seltse veerschippers op Amsterdam, 1617-1812 178 2 Rekonstruktie van de werving van VOC-personeel, verdeeld naar Nederlanders en bui- tenlanders voor enkele tienjaarlijkse perioden, 1630-1795 183 3 Ontwikkeling van turfproduktie en bevolking in de Oostfriese veengebieden, 1748-1900 186 4 Relatieve ontwikkeling van de trekarbeid uit Duitse afstotingsgebieden naar de Kusten van de Noordzee in de negentiende eeuw 204 5 Kwantitatieve ontwikkeling van de verschillende soorten trekarbeiders Uit Lippe- Detmold, 1811-1923 219

4 LIJST VAN SCHEMA'S

Voorbeelden van de arbeidscyclus van Westfaalse "Heuerlinge" in de achttiende en de negentiende eeuw 122 2 Arbeidscyclus van het huishouden van een Ierse trekarbeider in de negentiende eeuw 139 3 Arbeidscycli van arbeiders en kleine boeren op delen van het Noordhollandse platteland, vóór en na + 1650/1680 164 4 Arbeidscycli op het Zuidhollandse platteland vóór en na ± 1650/1680 168 5 Veranderingen in de arbeidscyclus van verschillende typen arbeiders in de huisnijverheid en van trekarbeiders onder invloed van de mechanisatie van de textielindustrie in de negen- tiende eeuw 214

5 LIJST VAN AFBEELDINGEN

1 Ingevuld officieel enquêteformulier van Bouches de la Meuse, Arrondissement Rotter- dam, Mairie Nieuwerkerk aan den Ijssel, 6 december 1811 27 2 Prins Hendrikkade te Amsterdam, ca. 1870 56 3 Oostfriese "mieren" bezig met grasmaaien in Friesland, begin twintigste eeuw 66 4 Arbeiders bezig met het keren van het hooi, Friesland, begin twintigste eeuw 68 5 Graanzichters, waarschijnlijk in de Liemers, ca. 1930 72 6 Meekrapdelvers in Zeeland, 1830 75 7 Vlaswiedsters in Noord-Groningen, ± 1930/1940 78 8 Vlastrekkers in Noord-Groningen, ± 1930/1940 79 9 EekschilIers in Drenthe, ± 1940 81

392 ~- -- ~----

10 Grondwerkers aan het graven van het Merwedekanaal in het waterschap Otterspoor- broek (Breukelen), 22 mei 1889 87 11 Turfgravers in het Drenthse hoogveen, Nieuw-Amsterdam, ± 1910/1920 91 12 Arbeiders in het Zuidhollands-Utrechtse laagveen, ca. 1850 94 13 Metselaars aan het werk aan de fundamenten van een draaibrug in het Merwedekanaal in de buurt van Utrecht, 22 september 1890 99 14 Meiden en knechts op een lijnwaadblekerij in de duinstreek bij Haarlem, ca. 1615 105 15 Bovenaanzicht van een houtvlot op de Rijn, 1782 109 16 Rondtrekkende ketellapper die voor een huis ergens in Holland aan het werk is, eerste helft negentiende eeuw 113 17 Slowaakse marskramer in geneeskrachtige kruiden voor de tapperij "De rustende ja- ger", ergens in Holland, eerste helft negentiende eeuw 115 18 Maaiersmarkt in Hongarije, 1943 131 19 Beeldjeskoop uit Lucca in een Nederlandse stad, 1846 144 20 Hannekemaaier, eind achttiende eeuw 163 21 De Kamper Steiger te Amsterdam, gezien vanaf de Nieuwe Brug, ± 1765 175 22 Savoiaarden in Rotterdam, tweede helft achttiende eeuw 194 23 "Markt van Groningse maaiers en booiers te Sneek (1909)" 210 24 Hannekemaaiers onderweg, Friesland 1896 218 25 Poolse "bieten meisjes" in de velden van S.óby S.órgärgd op het eiland Funen in Dene- marken, voorjaar 1913 230

393

REGISTER VAN AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN

In dit register zijn alle aardrijkskundige namen van blz. 13 tot en met blz. 375 opgenomen, behalve straatnamen, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Noordzee-systeem en Parijs, voorzover bedoeld als vesti­ gingsplaats van het Franse ministerie van binnenlandse zaken. Franse departementen zijn kapitaal gedrukt. De Nederlandse schrijfwijze van plaatsnamen is gevolgd; in voorkomende gevallen is de buitenlandse schrijfwijze tussen haakjes gezet en is een verwijzing gemaakt. In dit register zijn aardrijkskundige namen niet nader historisch gespecificeerd; zo kan bijvoorbeeld Münster het prinsbisdom, het Niederstift, het Regierungsbezirk, de Kreis en de stad betekenen. In de tekst wordt steeds duidelijk gemaakt welke eenheid bedoeld wordt.

Aalsmeer, 284 160, 175/6, 178, 195, 200/1, Auburg,372 Aalst, 43 206,279,281,284/6,314 Augustinusga, 277 Aalten, 280 Andalusië, 135, 137, 337 Aurich, 202, 254, 365/6, 370 Ter Aar, 26, 167, 290 Ander Etsch, 358 Auvergne, 114, 192/3,223/4, Aarlanderveen, 168, 290 Andijk, 283 226, 231, 308, 323, 336 Aarle-Rixtel, 296 Ankum, 58, 181, 260 AVEYRON, 336, 338 Abruzzen, 145, 149, 228, 354, Anna Paulownapolder, 209 Avila,140 357/8 Antwerpen, 49/50, 54, 83, 98, A vrainville, 192 Achim, 254, 372 117, 189, 289, 292/5, Ayr,361 Achterhoek, 171, 278, 280, 297 304120 (passim) Azië, 242, 248 Achtkarspelen, 277 Aosta, 146, 343 Acqui,346 Appeldorn, 305 Baambrugge, 173, 284, 286 Aduard,207 Apennijnen, 145, 347, 352, 358 Baarderadeel, 207, 277 Afrika, 242, 248 APENNINS, 339/55 (passim) Baardwijk, 296/7 Agogna, 351 Appingedam, 270/2 Backum,45 Ahaus, 43/45, 55, 57, 202, 266, Apulië, 357 Bachem,306 369 Aquitaine, 137, 338/9 Baden, 305, 324, 359 AIN,339 Ardennen, 39, 301, 317, 323 Bakel, 296 AISNE, 307/9, 321/3, 339 ARDENNES, 22/3, 29, 110, Bakum,260 Ajaccio, 351 250, 319, 321, 329, 339 Balkan, 130, 335 Aken, 48, 303 Aremberg, 255 Baltische Staten, 150 Akersloot, 174, 285 Arendonk, 295 Ste Barbe, 306 Alb,358/9 Arezzo,347 Barcelona, 133, 336 Alba,345 Argy.:ll, 361 Barcelonette, 323 Albanië, 335, 358 ARlEGE, 336, 339 Barke,291 Alblasserwaard, 41, 52 Arnhem, 110, 244, 279/80 Barkhausen, 26, 260 Alem,300 ARNO, 143, 195, 339/58 (pas- Bar-le-Duc, 321/2 Alfhausen, 260 sim) Barnstorf, 372/3 Alkmaar, 279, 281, 286 Arnsberg, 47/8, 51 Barntrup, 269 Alessandria, 344 Arras, 320/1 Baronie van Breda, 294 Almelo, 26, 278/9 Artois, 310/2 Barrien, 291 Alpen, 133, 145, 290, 324, 339, Aschen,372 Barsingerhorn, 70 343, 352, 357/9 Aschendorf, 202, 204, 211, 217, Barver, 372 ALPES MARlTIMES, 337/41, 219, 371 Baskenland, 140, 336 344/5, 351/2, 354, 358 Assen, 206, 270, 272, 274 BAS RHIN, 39, 306/7, 312, Alphen, 289 Assendelft, 161, 286 323, 338, 358 Alswede, 367 Asten, 296 Bassenge, 112, 302, 316, 318 Amerika, 187, 211, 336 Asturië, 133, 140, 336/7 Basse Provence, 141 Amersfoort, 281/2, 285/6, 297, Ath,49 BASSES ALPES, 114, 322/3, 299, 302 Atteln, 327 336, 339 Amsterdam, 26, 55/7, 60/2, 64, Attica, 335 BASSES PYRENÉES, 339 97/8, 112, 116, 147, 149/50, AUBE,339 Bassin van Parijs, 112, 133, 138,

395 191/3, 197, 213, 221/5, 229, 326,368 BOUCHES DU WESER, 19, 240, 246, 309/10, 312, 322, Biella, 146, 228, 343 22/3, 26, 35, 38/9, 57, 179, 337/9 Bierurn, 207 181, 250/61 (passim), Bassum, 181, 253/4 Biesbos, 89 267/91 (passim), 302/4, 329 Bastia, 350 , 266 Bovenkarspel, 283 Bayerische Wald, 358/9 Bilzen, 301, 303 Bovenlanders, 60, 271, 282/4 Bazel, 308, 311 BingeIrade, 302 Boxmeer, 62 Beckum, 43/4, 48, 202, 327, Bingen, 110 Brabant (Belgisch), 42, 48/50, 369 Bingum, 186, 272 85, 100, 113, 238, 244, Beegden, 106 Bippen,58 302/4, 314 Beek (L), 207, 215 Bitburg, 306, 319 Brabant (Nederlands), 54, 89, Beek en Donk, 296 Blasheim, 367 167, 188, 206, 208, 238, 244, Beemster, 160 Bleiswijk, 289 257, 280, 286/90, 299, 302, Beerta, 271, 274 Blerick, 101 323 Beesten, 45 Bloemendaal, 108, 174, 281, 286 Bra(c)kel, 368 Beets, 277 Blumental, 372 Brade, 360 Beide Siciliën, 354 Bobbio, 146, 346 Braine I'Alleud, 313/4 Beieren, 149,340/3,349,357/8 Bochum, 44 Brake,269 Beijerlanden, 77 Bockhorn, 253 Bramsche, 181 Beilen, 209 Bodenburg, 276 Braunschweig, 365/6, 375 Be/fast, 361 Boedapest, 358 zie ook Brunswijk België, 13, 22, 40, 50, 73, 90, Boekeierrneer, 162 Breda, 294/5 97/105 (passim), 114, 215/6, Boertange, 270/1 Bremen, 19, 35, 52, 180, 202, 224/5, 237, 243, 288, Bohemen, 220, 322, 324, 358 211/2, 220, 238/54 (passim), 319/21, 323, 339, 366 Boke,327 276, 283, 302, 366, 372 Bellingwolde, 213, 215 Boom, 295 Bremerlehe, 253/4, 283, 372 Be/m,175 Borculo, 213 Brest, 294/5 Bemmel, 215 Bordeaux, 223, 338 Bretagne, 225, 339 Bennebroek, 286 Border Counties, 361 Breukelen-St. Pieter, 70 Bentheim, 57/8, 62, 98, 100/1, Borgholzhausen, 181, 368 Breyell, 112, 117, 304 202, 204, 264/83 (passim), Borgo San Donnino, 346 Brielle, 63, 280, 287, 289/90, 290, 371 Borinage, 48, 212, 310, 312 294 Benthuizen, 167, 289 Borkel,300 Briey,322 Berg, 20/1, 47, 179, 267, 269, Borken, 43/4, 202, 369 Britse Eilanden, 282/90 (passim), 304, 307, Borne, 278 zie Groot-Brittannië 316/7, 324/8 Bornholte, 327 Brochterbeck, 45/6, 369 Bergamasker Alpen, 135 Börninghausen, 367 Brockhagen, 368 Bergamo, 352 Den Bosch, 41, 63, 98/9, 296, Broekhuizenvorst, 101, 316 Berge, 371 299/300 Brotdorf, 306 Bergeik, 300 BOUCHES DE L'ELBE, 22/3, Bruchhausen, 254, 371 Bergen op Zoom, 41, 295 25, 29, 38/9, 250, 258, 261, Brugge, 307 Bergkirchen, 367 267/9,287/8,302/3,324, Brunssum, 302 Bergues, 320 329, 359, 372 Brunswijk(-Lüneburg), 180/2 Beringen, 302 BOUCHES DE L'ESCAUT, zie ook Braunschweig Berkshire, 362 22/3, 25, 77, 250/61 (pas­ Brussel, 50, 101, 112, 302, 314, Sint Bernhard, 357 sim), 287/317 (passim), 329 316 Berne,254 BOUCHES DE L'ISSEL, 22/3, Buchholz, 367 Bersenbruck, 85, 202, 260, 371 26, 179, 250/85 (passim), Buckinghamshire, 362 Berum,370 325,329 Budel, 294, 296, 299/300 Besoijen, 296 BOUCHES DE LA MEUSE, Buderich, 304 Best, 279, 299 22/3, 26/7, 69, 71, 77, 100, Buiksloot, 174 Betuwe, 41, 52, 279/80 172/3, 179, 250/304 (pas­ Bulgarije, 335, 358 Beugen, 62/3 sim), 325, 329 Bünde, 260, 368 Bevergern, 45/6, 369 BOUCHES DU RHIN, 22/3, Büren, 44, 326, 368 Beverstedt, 254 26, 38, 106, 250, 257, 264, Burgos, 336 Beverwijk, 281, 286 279/314 (passim), )21, 329 Burgsteinfurt, 264, 266, 273, Bielefe/d, 42/4, 46/7, 53, 108, BOUCHES DU RHONE, 338, 276 212/4, 238, 244, 262, 266, 358 Burhave, 253/4

396 ------

Butjadingen, 18, 35, 41, 54, 71, Damme, 57, 262 Dötlingen (/Neerstedt), 373 238, 244, 253, 360 Dantumadeel, 276 Douai,320 Büttel, 276 Darmstadt, 323 Dreierwalde, 45/6 D.D.R.,260 Drenthe, 38, 57, 80/1, 91/2, 96, Cadiz, 135, 337 Dedemsvaart, 200, 206, 373, 122, 206, 208, 219, 266/83 Cadzand, 188 375 (passim) Calabrië, 228/9, 354/5, 358 Deense Eilanden, 230, 359 Drimmelen, 295 Calais, 18, 35, 52, 238, 244 Delbrück, 327 Drogheda, 361 CALVADOS, 339 Delden, 278 Drunen, 296 Cambrai, zie Kamerijk Delfland, 160 Dublin, 361 Cambridgeshire, 360 Delft, 290/1 Duinkerke, 294/5, 320 Canino,350 Delfzijl, 57 Duisburg, 55 CANTAL, 322/3, 339 Delmenhorst, 254, 373 Duits Tirol, 358 Capelle, 297 Dendermonde, 43, 309 Dumfriesshire, 361 Capelle aan den Ijssel, 289 Denemarken, 21/2, 38, 112, Düsseldorf, 47, 212, 215 Cardiff, 361 114, 216, 220, 229/31, 252, Dwingelo, 273, 280 Cardiganshire, 361 258/61, 267, 269, 277, 284, DYLE, 22/3, 25, 29, 250, Castilië, 133, 137, 140, 193, 324 291/323 (passim), 329 197, 240, 246, 336/7 Derbyshire, 362 Catalonië, 133, 141, 240, 246, Detmold, 43, 267, 269 East-Anglia, 133, 138, 190, 336/8 Detten,257 360/1 Catania, 355 Deurne, 296 Ebro,338 Caunitz, 327 Deutz,304 Ecaussines, 286, 311, 313 Centraal-Rusland, 150 DEUX NÈTHES, 22/3, 38, Edam, 173, 286 CHARENTE INFÉRIEURE, 250, 287/320 (passim), 329 Edinburg, 361 338 Deventer, 213, 278, 280 Eekeren, 291, 295 Charleroi, 48/9, 312/3 Dickel, 372/3 Eeklo, 43 Cherbourg, 294/5 Didam, 280 Eenrum, 207 Cherson, 150 Diekirch, 319 Eersel, 296 Cheshire, 361 Dielingen, 367 Ehrenburg-Barenburg, 371 Chiavari, 347 Diemen, 28 Ehringhausen, 327 Chièvres, 312/3 Diemerdam, 28 Eibergen, 280 China, 217 Diepenau, 372 Eichsfeld, 359 Circeo,357 Diepenheim, 278 Eidelstedt, 372/3 Civitavecchia, 350 Diepholz, 58, 121, 175, 182, Eiderstedt, 360 Clare, 196, 361 201/2, 204, 257, 261, 283, Eifel, 39, 112, 238, 244 Cloppenburg, 260, 262, 283, 371/2 Eiland van Cadzand, 51, 71, 373 Dinklage, 261/2, 373 308/10, 312 Coevorden, 55, 57 Dirksland, 289 Eindhoven, 108, 296/7, Comomeer, 149, 352, 357 Dissen, 175, 181, 260 299/300, 321 Connacht, 133, 138, 191, 196, Dithmarschen, 360 Elba, 135, 142/3, 176, 339/57 360/1 Ditzum, 186, 274 (passim) Cork, 196, 361 Doesburg, 280 Elbe, 150, 152, 220, 359/60 Corneto, 350 DOIRE, 146,337/45 (passim), Elberfeld, 212 Corsica, 133, 135, 142/3, 176, 351/8 (passim) Elburg, 81, 280 229, 231, 240, 246, 338, 341, Dollart, 57 Eisen, 304 347,357 Dolomieten, 357 Elsfieth, 253/4, 360 COTE D'OR, 339 Domodossola, 357 Elzas, 338 CREUSE,339 Donegal, 361 Emden, 57, 187, 255, 370 Cromarty, 361 Dongen, 296 Emmerin, 320 Crostoio, 351/3 Doornspijk, 278, 280 Ems, 55, 57/8, 186/7, 252, 255, Culemborg, 287 Dordrecht, 63, 106, 108, 110/1, 266,272 Cumberland, 361 251, 287, 294 Ems-departement, 290 Cuneo, 223, 345 , 304 Emsgebied, 200 Dörpel, 372/3 EMS OCCIDENTAL, 22/3, Dalekarlië, 359 Dörriehloh, 372 26, 97, 250/88 (passim), Dalen, 270 Dortmund, 44 298, 301, 325, 329 Dalfsen, 58/9 Dorum,254 EMS ORIENTAL, 22/3, 25,

397 35, 103, 179, 250/91 (pas­ 259, 265/83 (passim), 329, 54, 83, 100/1, 292, 301, 304, sim), 393, 329, 370 370/5 (passim) 311,316 EMS SUPERIEUR, 22/3, 25/6, Friesoythe, 262, 373 Graubünden, 357 47, 57, 106, 111, 120/1, 170, FRlSE, 22/3, 25, 29, 69, 250/85 Grave, 63 179, 250/304 (passim), (passim), 324/5 's-Graveland, 285 324/5, 327/9, 359, 372 Friuli,357/8 's-Gravendeel, 289/90 Engeland, 16, 18, 22, 118, 133, Frosinone, 142, 350 's-Gravenmoer, 296 139, 176, 190, 195/6, 212, Fulda,327 's-Grevelduin-Capelle, 296 222, 226/7, 240, 246, 357, Fulum,264 Grijpskerk, 273 360, 362 Fumay,321 Groenstraat, 112, 302 Enge Wormer, 70 Funen,230 Groesbeek, 80, 286, 299 Engwirden, 276/7 Fürstenau, 62, 111, 181, 260/1, Groningen, 41, 67, 71, 90/ 1, Enkhuizen, 279 371 97/104 (passim), 166, 175, ESCAUT, 22/3, 25, 29, 35, 38, 179, 186/7, 207, 210, 250, 291/314 (passim), 320, Gaasbeek, 50 219/20, 254/5, 267/75 (pas­ 329 Gaasterland, 277 sim), 374/5 Esens, 370 Galicië (Polen), 225 Groot-Brittannië, 73, 129, 212, Essen (Osnabrück), 181, Galicië (Spanje), 133/46 (pas- 225/35 (passim), 360/ 3 259/60, 373 sim), 193, 336/7 Grootebroek, 207 Essen (Ruhrgebied), 213 Galway, 196, 361 Groot-Noordhollands Kanaal, Eupen, 316/7 Ganderkesee, 373 89, 206, 256 EURE ET LOIRE, 192, 338 Garonne, 339 Grossenkneten, 373 Europa, 13, 129, 133/4, 136, Gascogne, 192 Grosseto, 142, 348 190, 197/8,219,222,228, Gasselte, 273 Gross Lessen, 372 231/2, 240/8 (passim), 335, Geertruidenberg, 41, 296, 299 Grünstadt, 307 337,349 Gehlenbeck, 367 Guadalajara, 140 Gelderland, 70, 80, 100, 200, Gulik, 282, 302 Falkenberg, 269 208, 213, 280, 285 Gulpen, 301 Fanö, 360 ,63 Gütersloh, 327, 368 Fehmarn, 360 Genemuiden, 60 Fens, 360 GÊNES, 146, 195, 339/57 (pas- Den Haag, 264, 274, 278/9, Ferwerderadeel, 267/7 sim) 287, 289/91 FINISTÈRE, 295 Gent, 43, 83, 308/9, 311 Haarlem, 54, 62, 105/6, 108, Finland, 359 Genua, 148, 228, 346, 349, 357 207, 262, 281, 286, 297, 299, Finsterwolde, 270/1 Geseke,327 302 Fivel(in)go, 175, 270/3 Gestel, 296 Haarlemmermeer, 160, 167, Fléron,317/8 Gildehaus, 264/7, 278 206, 209, 279 Florence, 341, 347, 349 Gieten, 273 Haarlemmer Trekvaart, 177 Fç.ligno, 349 Ginneken, 295 Haastrecht, 289 FORETS, 22/3, 26, 112, 250, GIRONDE, 338/9 Hadeln, 180 301, 305/6, 314/29 (passim) Glamorgan, 361 Haelen, 301 Franken, 358 Glandorf, 181 Hagen, 175, 254 Frankfurt, 269, 306, 324, 338, Glane, 175 Halle, 43/4, 46/7, 326, 368 359 Glasgow, 361 Halverde, 45 Frans Baskenland, 336 Glons, 112, 316/8 Hamborn, 327 Frans Brabant, zie Waals Bra­ Gloshester , 362 Hamburg, 20/1, 39, 168, 211/2, bant Goch,305 218, 220, 241, 247, 252/3, Franse Middellandse Zeekust, Goeree (-Overflakkee), 74, 280, 302 336/8 289/90, 292 Hamm,48 Franse Pyreneeën, 336 Goes, 63 Hannover, 23, 44, 103, 200, Frederiksborg, 359 GOLO, 143, 340/55 (passim) 202, 211, 255, 276/7, 282/4, Freren, 45, 255, 260/2, 371 Gooi, 285 304, 365/6, 370/2 Freudenberg, 371 Goor, 278/9 Haps,63 Friedewalde, 367 Gorinchem, 287 Hardenberg, 55, 57/9, 201 Friesland, 25, 38, 41, 57/71 Gosselies, 312/3 Hardinxveld, 288 (passim), 80, 91, 97/8, 100, Gouda, 106, 108, 112, 289/90 Harenkarspel, 70 166, 175/85 (passim), Graft, 174 Harkstede, 271 200/19 (passim), 253, 257, Grand Canal du Nord, 36, 38, Harlingerland, 256

398 Harmelen, 70 Hoekse Waard, 77 ISSEL SUPÉRIEUR, 22/3, 26, Harsewinkel, 327 Hohenhausen, )69 179, 250, 257, 264/88 (pas­ Hartum,367 Holland, 15, 18, 20, 26, 55/71 sim), 296/8, 329 Haselünne, 261 (passim), 91, 95, 98, 108, Issum, 63 Haskerland, 276/7 113/5, 122, 125, 159/89 Italië, 18, 22, 29, 129, 145, 176, Haspengouw, 101, 238, 244 (passim), 198, 206/7, 209, 196, 216, 223, 227/9, 240, Hasselt (België), 301 252/66 (passim), 273, 275/7, 246, 264, 325, 335/59 (pas­ Hasselt (Overijssel), 55, 59/62, 286, 294/306 (passim), 312, sim) 64, 175/9, 182, 200/1 314, 316, 322, 326, 370, 373 Italië (Napoleontisch Konink­ Hatten, 254, 373 Hollandse Ijssel, 100, 290 rijk), 339/57 (passim) Hausbach, 306 HoHogne-aux-Pierres, 317/8 Ivrea, 342/3 HAUTE GARONNE, 336 Holstein, 252, 277 HAUTE MARNE, 339 Holyhead, 361 Jacobidrebber, 372 HAUTES ALPES, 337/45 (pas- Holzhausen, 367 Jeker, 38, 49, 112, 302 sim), 351/4, 358 Holzminden, 366, 375 JEMAPPES, 22/3, 26, 29, 39, HAUTE VIENNE, 339 Home Counties, 133, 360 97, 250, 282/95 (passim), Ham Languedoc, 192 Hongarije, 114, 131, 216, 335, 306113, 320/1, 323, 329 Haut PO, 351 357/9 Jemgum,186 HAUT RHIN, 312, 338, 358 Hoofdplaat, 291 Jever(land), 35, 256, 360 Le Havre, 294/5 Hoofd van Vlaanderen, 309 Joegoslavië, 358 Heede,266 Hoogeveen, 92, 206, 266, 274, Joure, 67 Heemstede, 108/9, 281, 286 373 Jura, 339 Heerde, 280 Hoogkerk, 270 Jutland, 230/1, 360 Heerenveen, 80, 276/7 Hoogstraten, 295 J utphaas, 285 Heerhugowaard, 283 Hoorn, 277/86 (passim) Heerlen, 30112 Hopsten, 45/6, 261 Kaatsheuvel, 300 Heeze, 300 Horn,268/9 Kaiserslautern, 306/7 Heidelberg, 359 Horst, 304/5 Kalenberg, 266 Heiden, 269 Horstmar, 62 Kalkar, 305 Heiligenloh, 372/3 Houtain-St. Siméon, 316 Kamerijk (Cambrai), 225 Heilo,174 Hout-B1erick, 316 Kamp, 290, 304 Heimsen, 367 Höxter, 44, 326, 368, 375 Kampen, 61, 278/9 Helden, 303/4 Hoya, 254, 371/2 Karpaten, 150, 358 Helmond, 297, 299, 309, 314 Huis ter Heide, 285 Kassei, 20/1, 23, 39, 168 Hemmen, 279 Hüllhorst, 367 Katwijk, 289 Hendrik-Ido-Ambacht, 77, 289 Hulst, 309/10 Kempen, 106, 112, 116/7 Henegouwen, 39, 42, 49, 54, Humber, 225, 240, 246 Kent, 362 73, 98, 100/1, 105, 238, 244, Hümmling, 111, 261 Keppel, 279/80 310, 312 Hunsingo (Hunsego), 79, 271 Kerry, 196, 361 Hennaarderadeel, 277 Hunsrück, 39, 238, 244 Keulen, 48, 212, 303/5, 327/8 HÉRAULT, 338 Hunt(erbruck), 253 Kiel, 360 Herefordshire, 361 Huntlosen, 373 Kirchdorf, 372 Herentals, 295 Hurepoix, 191 Klarholz, 327 Herford, 43/4, 46/7, 326, 368 Husum,360 Kleef(sland), 280, 282, 290, Henfordshire, 360 Huy,316/8 303/5 's-Henogenbosch, Klunden, 293/5 zie Den Bosch Ibbenbüren, 45/6, 262, 369 Koblenz, 110, 305 Herwenen, 297 Iberisch Schiereiland, 114, 323, Koedijk, 70 Herzfeld, 327 336 Koesfeld, 43/4, 48, 202, 266, Herzogenrath, 301/2 Iburg, 170, 181, 202, 371 369 Hessen, 20, 38, 55, 269, 284/5, Ierland, 108, 133, 138/9, 176, Kolderveen, 270 323/8 (passim), 365/6, 375 191, 196, 225/7, 335, 360/3 Kollumerland, 276 Hessen-Darmstadt, 21, 306 Ierse Zee, 226 Kontich, 295 Hessen-Kassei, 284, 326/7 IJ, 62, 159/60, 164/7, 174, 283 Koog aan de Zaan, 286 Heythuysen, 215 Ijssel, 41, 55, 278 Kopenhagen, 359 Hillegersberg, 289 IJssel monde, 77 Kop van Overijssel, 41, 91, 283 Hj0rring, 359 Indië, 183 Kornau, 372/3 Hodimont,317 ISÈRE, 337/43 (passim) Kosovo Metohija, 335

399 Koudekerk, 290 Lichtmis, 59 Londonderry, 361 Kralingen, 290 Liebenau, 254 Longwy, 116, 322 Kranenburg, 305 Liemers,72 Longwyon, 116, 322 Kremnitz, 114 Liempde, 291, 299 Loon op Zand, 296, 298 Krimpenerwaard, 41, 52 Lienen, 46, 175 Loosdrecht, 284 Kroatië, 216 Lier, 294, 304 Loosduinen, 207 Kwartier van Zutphen, 280 Lierop,296 Lopikerwaard, 41 Liesborn, 327 Losser, 278 Ladbergen, 45/6, 206, 262, 369 Lieshout, 296 Lothians, 190, 361 Laer, 181 Ligurië, 339, 341, 345 Lotte, 45/6 Lage, 43, 47, 269 Ligurische Apennijnen, 135, LOZERE, 338 Lago di Como, zie Comomeer 357 Lübbecke, 44, 46/7, 121, Lago Maggiore, 352 Lilienthal, 254 259/60, 329, 367 Lahde,367 Lille, 48, 149, 303, 320 Lübeck, 252, 302 Lancashire, 190, 196, 361/2 Lillo, 292, 295 Lucca, 143/4, 339/55 (passim) Landschapspolder, 270 Limbourg, 317 Lüdinghausen, 43/4, 48, 202, Land van Goes, 63 Limburg, 175, 323 369 Land van Herve, 48 Limburg (Belgisch), 49/50, 106 Lugo, 140, 146, 336 Land van (Heusden en) Altena, Limburg (Nederlands), 91, 106, Luik(erland), 39, 48/9, 54, 98, 41, 52, 300 113, 206, 215, 286, 316 101, 120, 238, 244, 272, 304, Land van Vianen, 52 Limerick, 196, 361 309, 315/8 Langbroek, 286 Limousin, 148, 192 Lüneburg, 38, 252, 327 Langenberg, 327 Lincolnshire, 133, 138, 190, Lutten (Duits!.), 260 Langeneijke, 327 360/1 Lutten (Ov.), 373, 375 Langenholzhausen, 269 Lingen, 55, 57/8, 106, 108, 111, Luxemburg, 2Jo, 49, 237, 243, Langstraat, 54, 66, 70, 293/300 181, 202, 257, 259/63, 278, 319, 339 Languedoc, 133, 141, 240, 246, 283/4, 286, 371 (nais), 137, 149, 223, 339 336, 339 Lintorf, 260 LYS, 22/3, 25, 29, 35, 250, Langweer, 69 LIPPE, 22/3, 26, 179, 250, 294/314 (passim), 320, 329 Laon,321 254/6, 258, 264/90 (passim), Laren (G), 207, 215, 280 298, 304, 325, 328/9 Maarheeze, 296, 299 Latijns-Amerika, 336 Lippe (rivier), 55 Maarssen, 284 Lazio, 135, 240, 246, 357 Lippe (-Detmold), 20/3, 38/9, Maas, 38, 48, 55, 110, 280, Ledde, 46, 276, 369 42/4, 47, 55, 96, 98, 101, 287/305 (passim), 321 Leeden, 46, 369 103/4, 120, 169, 172, Maaseik, 301 Leende, 257, 300 179/80, 182, 187, 202, 204, Maasland, 252 Leer, 255, 370 . 211, 217, 219/21, 230, Maastricht(-Noord/-Zuid), 22, Leeuwarden, 67, 80, 274/5, 277 250/85 (passim), 304, 311, 24, 301/3, 316, 318 Leeuwarderadeel, 275 324, 326/9, 359/60, 365/6, Made, 295 Leicestershire, 361/2 374/5 Madrid, 133, 135, 140, 148/9, Leiden, 167, 287 Lippspringe, 327 336 Leiderdorp, 290 Lippstadt, 44, 327/8 Main, 110 Leinster, 361 Lissabon, 148/9, 337 Maine, 339 Lek, 160, 167, 287/9 Lith,300 MAINE ET LOIRE, 338 LÉMAN, 315, 340/3 Lithoijen, 300 Mainz, 38, 306/7, 312, 323, Lembeke, 291 Liverpool, 361 338, 358 Lemförde, 372 Livorno, 348 Maldepem, 291, 310 Lemsterland, 276/7 Lobith, 213 Malmedy, 301, 317 Lengerich, 46, 175, 369 Loenen, 284 MANCHE, 295, 320 Lens, 309, 312/3 Löhningen, 373 Mannheim, 359 Léon, 140, 336/7 Loire, 110, 321 Marche van Ancona, 142, 352 Leonisse, 148 LOIRE INFÉRIEURE, 338 Maremma, 142 Léri, 141 Lolland-Falster, 231 MARENGO, 195, 339/58 (pas- Lette, 327 Lombardije, 228 sim) Leur, 297 Lommel, 116, 302 Maribo, 231 Leuven, 314 Lo(o)n, zie Stadtlohn Mark, 47, 328 Levern, 260, 367 Londen, 133, 138, 149, 226/7, Markiezaat van Bergen op LIAMONE, 143, 340/55 (pas­ 240, 246, 360/1, 363 Zoom, 316 sim) 400 Marrum, 277 217, 240, 246 Navarra, 336 Marseille, 133, 149, 223, 338, Midden-Holland, 165 Neckar,110 345 Midden-Ierland, 137 Nederlanden, 305, 339 Marum, 274 Midden-Italië, 130, 133, 135, Nenndorf, 375 Masovië, 152 141/2, 227, 229, 240, 246, Neuenhaus, 58, 264, 266, 278, Massif CentraI, 133, 138, 192, 335, 338, 356 371 222, 224, 338/9 Midden-Limburg, 98, 111/2 Neuenkirchen (Oldenburg), 93, Mastholte, 327 Midden-Portugal, 337 373 La Matrice, 149 Midwolde, 271/2 Neuenkirchen (Rietberg), 327 St. Maurice, 342 Mierlo, 296 Neufchateau, 319 MAYENNE, 339 Mijdrecht, 173, 284, 286 Neuland, 352 Mayo,361 Milaan, 133, 148/9, 228, 341, Neuss, 304 Mechelen (Belgisch Limburg), 357 Nice, 223 301/3 Mill,63 Niederkrüchten, 301 Mechelen (Brabant), 294 Mincio, 351 Niel,295 Mecklenburg (-Schwerin), 38, Minden, 38/47 (passim), 169, Nienburg, 181, 253/4, 371/2 252, 258, 261, 303, 324, 365, 180, 201, 204, 211/2, Niers, 305 373, 375 257/63 (passim), 326, 329, Nieubourg, zie Nienburg St. Médard, 306 365/8 Nieuw-Amsterdam, 91 Medemblik,281 Modena, 357 Nieuw-Castilië, 140 Meden, 270 Modigliana, 347 Nieuwenhagen, 302 MÉDITERRANÉE, 145, Moezel, 110, 305, 321, 323 Nieuwe Pekela, 271 339/41,347/55 (passim) Monden, 92 Nieuwer-Amstel, 284, 286 De Meern, 70 Mondovi, 345 Nieuwerkerk aan de Amstel, Meerssen, 301, 303 Mönnighausen, 327 261 Meer van Lugano, 357 Mons, 49, 310, 312/3 Nieuwerkerk aan den Ijssel, 27 Meerveldhoven, 299 Montalto, 350 Nieuweschans, 55, 57 Meijel,106 Mont Blanc, 357 Nieuwe Waterweg, 206 Meijerij van Den Bosch, 286, MONTBLANC, 315, 339/44 Nieuwkerken, zie 301 MONTENOTTE, 337/58 (pas- Neuenkirchen (Oldenburg) Melle, 181, 202, 260, 371 sim) Nieuwolda, 272 Mennighüffen, 260, 368 Monthey, 342 Nieuwveen, 83, 283, 285 Menslage, 283 MONT TONNERRE, 22/3, Nijkerk, 277 Meppel,201 38/9, 250, 305/7, 310, 312, Nijmegen, 110/1, 296/7, Meppen, 111, 202, 204, 26112, 322/5, 329 299/300 371 Moordrecht, 89 Nijvel, 49, 313/4 Merkelbeek, 302 Moravië, 358 St. Niklaas, 43, 291, 297, Merwede(-streek), 85, 89, 288 MORBIHAN, 339 308/10 Merwedekanaal, 8617, 99, 206 Morilly, 297, 321 Noord-Amerika, 228 Merzig, 306 Mörs, 290, 304/5 Noord-Brabant, 41, 97, 100, Messina, 355 MOSELLE, 22/3, 29, 111/2, 106, 111, 272, 279, 300 Messingen, 45 114, 116,250,307,319/29 Noordbroek, 271 Mettingen, 45/6, 261, 276, 286, (passim) Noord-Catalonië, 336 323, 369 Muiden, 41 Noord-Duitsland, 220/1, 360 Metz, 322 Mülheim, 47, 304 Noorden, 283 MEUSE, 22/3, 39, 111/2, 250, Mulhouse, 149 Noord-Engeland, 361 297,319,32113,329, 339 Münster (land), 38, 43/4, 48, Noorderkwartier, 98 MEUSE INFÉRlEURE, 22/5, 51, 57, 172, 180, 200, 202, Noord-Frankrijk, 22, 40, 97, 38, 106, 111, 250, 252/3, 204, 211, 225/84 (passim), 224, 231, 323 257, 270, 273, 282/329 (pas­ 327/8, 365/7, 369) Noord-Friesland, 360 sim) Muntendam, 116, 270/1 Noord-Groningen, 78/9 Mexico, 152 Noord-Holland, 41,56,62, Mézières, 321 Naarden, 284 69/70, 82, 16118 (passim), Middelburg, 291 Namen, 49, 100, 315 198, 200, 209, 241, 247, 259, Middellandse Zee Nancy, 225 279, 283, 286 (-gebied/-kust), 133, 141, Napels, 142, 149, 339/58 (pas­ Noord-Italië, 130, 195, 222, 146, 338/9, 357 sim) 227, 229, 240, 246, 335, 337, Midden-Europa, 130, 150, 152, Nassau, 21 356

401 Noord-Limburg, 101, 304/5 Oosterhout, 295 St. Pancras, 285 Noordoost-Nederland, 55 Oostermoer, 92 Papenburg, 255, 261/2 Noord-Overijssel, 80 Oost-Europa,- 130, 150, 152, Parijs, 133, 135, 138, 148/9, Noord-Spanje, 133 217, 240, 246, 335, 347 191, 223/4, 231, 294, 308, Noordwest-Duitsland, 22, 74, Oost-Frankrijk, 138 314,319,321, 323, 337/8 169 Oost-Friesland, 25, 41, 54, Parma, 339, 346, 357 Noordwest-Spanje, 336 66/9, 85, 90, 98, 100/1, 103, PAS DE CALAIS, 22/3, 29, 35, Noordzeekanaal, 206 185/6, 189, 197, 200, 202, 54, 225, 250, 308, 310/2, Noorwegen, 216, 220, 359 211, 217/20, 253/60 (pas­ 320/1, 329, 338 Norcia, 347 sim), 267, 272, 274/6, 291, Peel, 96, 206 NORD, 22/3, 35, 39, 48, 54, 370,374 Peer, 302 71, 97, 101, 225, 250, 294/5, Oost-Groningen, 274 Pekela, 255 303/14 (passim), 320, 329, Ooststellingwerf, 275/6 La Perche, 192 339 Oost-Vlaanderen, 49/50, 105 Penh, 361 Norden, 57, 255, 370 Oostzaandam, 286 Perugia, 349 Norderditmarschen, 360 Opper-Gelder, 290 Peruwelz, 312/3 , 264, 266 Opsterland, 275/7 Petershagen, 260, 367 Norfolk, 360 Orense, 140, 146, 336 Pfalz, 39 Norg,270 ORNE, 192,339 St. Philipsland, 74 Normandië, 339 Osnabrück, 38, 42, 44, 122/3, Piacenza, 346 Nonhampshire, 362 169/82 (passim), 200, 202, Picardië, 225, 238, 244, 312, 323 Nonhumberland, 361 257/63 (passim), 273, 276, Piemonte, 141,228,240,246, Nottinghamshire, 362 283/4,327/8,365/6,370/1 339, 34112, 345, 357 Novi, 146, 346 Ostbevern, 181 Pijnacker, 19 Nunspeet, 80, 279 Oste,220 Pinerolo, 344 Ostende, 83, 295, 308, 311 Piombino, 339/57 (passim) Oberhausen, 213 Ostenfelde, 327 Pistoia, 143, 347 Oberinntal, 358 Osterholz, 254, 276, 372 Plauen,260 Oberndorf, 252 Osterkappeln, 181, 260 Po, 351, 357 , 266 Otters berg, 254 PO, 337/45 (passim), 35118 Oden se, 359 Otterspoorbroek, 87 (passim) Odenwald, 359 Ottersum, 305 Podhalië, 358 Oderbruch, 359 Oud-Castilië, 140 Podrina, 358 Oerlinghausen, 43, 47, 269 Oudenaarde, 43 Polen, 150/2, 216/31 (passim), Oirsbeek, 215, 301 Oudenbosch, 295 322, 324, 358/9 OISE, 224, 338/9 Oude Pekela, 271 Pommeren, 261 Qisterwijk, 296 Ouder-Amstel, 28, 70, 173, 284, Pontevedra, 135 Olde,327 286 Pontijnse Moerassen, 142, 350 Oldekerk, 272 Oude Rijn, 100/1, 267, 290 Pontremoli, 347 Oldenburg, 44, 57/8, 93, 98, Oudorp, 174 Pono,337 112, 202, 204, 253/5, 276, Oudshoorn, 167, 290 Ponoferrajo, 353 283/4, 286, 365/6, 373, 375 OURTHE, 22/3, 25, 29, 38, Ponugal, 137, 335/7 Oldendorf (Preussisch), 367 112, 250, 291/5, 301, 304, Potosi, 141 Oldenzaal, 278 311/29 (passim) Povlakte, 133, 135, 141, 193, Oldersum, 291 Ovelgönne, 253/4 197, 357 OIona, 351 Ovenstädt, 367 Prémontré, 321 OMBRONE, 142, 145, 195, Over-Betuwe, 280 Proostei, 360 339/57 (passim) Overijssel, 57/9, 98, 175, 200, Provence, 133, 141, 223, 240, St. Omer, 321 206, 208, 265/6, 275 246, 336, 338/9, 345 Ommen, 59 Over-Maas, 77, 289, 292, 294 Pruisen, 25, 44, 63, 152, 187, Onstwedde, 270/1 Oxfordshire, 362 201, 211121 (passim), 258, Oostburg, 188 261, 290, 303, 324, 326, Oost-Elbische gebied(-en), Paderborn, 44, 55, 200, 272, 365/9, 375 15112 284, 326/8, 368 Purmer, 160 Oost-Engeland, 133, 138, 190, Pajottenland, 101 Purmerend, 173, 286 197, 225/6, 240, 246, 361 Palermo, 355 Pusstonal, 358 Oostenrijk (-Hongarije), 130, Pamplona, 336 Putten, 289 216, 335, 357/9 Panaro,352 Puurs, 295

402 PUY DE DOME, 322/3, 336, 324/5, 329 Schapen, 45 339 Roermond, 174, 213, 216, 294, Schaumburg-Hessen, 366, 375 PyreneeëJl, 133, 338/9 301/2, 319 Schaumburg-Lippe, 20/1, 366 PYRENEES ORIENTALES, Roethenië, 216 Schelde, 38, 47, 55, 100/1, 110, 338 Romagna, 357 294, 321 Pyrmont, 269, 324 ROME, 142,339/58 (passim) Schermer, 160 Rome, 135, 148/9, 346/57 (pas· Schermereiland, 161 Quakenbrück, 26, 170, 181, sim) Schiedam, 298 257, 259/63 Romeinse Campagna, 143, 145, Schieder, 268/9 Quevaucamps, 312/3 195, 349 Schinnen, 215 Romeinse Staten, 341 Schinveld, 302 Raamsdonk, 296/7 Roosendaal, 295 Schmalförden, 372 Rahden, 259, 367 Rooveen, 201 Schnathorst, 367 Rastedt, 254 Roscommon, 361 Schoorl, 174 Ravensberg, 51, 169/70, 180, Ross, 361 Schoterland, 275/7 212, 328 Rotenburg, 202, 254, 372 Schotland, 133, 139, 190, 196, Recke, 45/6, 261, 369 Rotterdam, 27, .106, 108, 112, 227, 360/1 Recklinghausen, 43/4, 48, 202, 145, 244, 261, 287, 289/91, Schötmar, 43, 269 369 297, 299, 302 Schotse Hooglanden, 196, 361 Rees, 266, 304 Rousillon, 339 Schouwen (-Duiveland), 74/5, Reeuwijk, 290 Rovereto, 358 189, 292, 295 Rehden,372 Roxburghshire, 361 Schüttorf, 264, 266/7, 290 Reiderland, 100/1, 186/7, 219, Rozenburg, 71, 289 Schwaben, 358/9 255, 266, 27112, 274 Rozoy-sur-Serre, 323 Schwalenberg, 269 Republiek der Zeven Ruhr(gebied), 47, 53, 211/2, Schwarzwald, Verenigde Provinciën, 40, 215, 220/2, 231, 238, 241, zie Zwarte Woud 92, 110, 198, 240, 247 244,247 Segovia, 140 Rethem, 254, 372 Ruinen, 274 SEINE,319 Revin, 321 Rulle, 175 SEINE INFÉRIEURE, 295, Rheda, 327/8 Rumpst, 295 310 Rhede, 264, 266 Rupelmonde, 101, 308 SEINE ET MARNE, 310, 338 Rhein, 55, 304 Rurdorf, 302 SEINE ET OISE, 322, 338 Rheine, 45, 266, 369 Rusland, 123, 151/2, 216, 220, Sen effe, 312/3 RHIN ET MOSELLE, 22/3, 322, 324 SÉSIA, 146, 195,228,337/45 111, 305/6, 324, 329 (passim), 351/7 (passim) Rhön (-gegend/-gebergte), 22, Saarbrücken, 306 Sevenum, 304 25, 29, 111, 250, 260, 305, Saerbeck, 45 Sevilla, 13 7 307, 359 Saksen, 257, 260, 325 Shropshire, 361 Rhone (-dal), 338, 342 Saluzzo, 345 Sicilië, 130, 137, 339, 341, Ribe, 360 Salzbergen, 45 354/5, 357 Riesenbeck,45/6 SAMBRE ET MEUSE, 22/3, Sienna, 348 Rietberg, 327/8 25, 250, 294/5, 315, 319, Silezië, 152, 212, 217 Rijn (-dal/-land/-streek), 22, 38, 329 , 337/44 (passim), 47/8,55,74,77, 109/11, Sankthülfen, 372 351/8 (passim) 137, 251, 288, 294, 304/6, Saone, 338 Sion, 342 312, 319, 323/4, 338/9, Sappemeer, 270 Sittard, 302 358/9 Sardinië, 339/41, 354/5, 357 Sjaelland, 349 Rijnland (Hoogheemraadschap), SARRE, 22/3, 29, 250, 306/7, Skandinavië, 189, 335, 359/60, 165/6 319, 324, 329 374 Rijnsaterswoude, 290 Sarzana, 347 Sleeswijk-Holstein, 220, 235, Rijswijk, 26, 195 Sassoferrato, 352 359/60 Ridderkerk, 77 Sauerland, 112 Sliedrecht, 41, 52, 287/8 Rocroi,321 Savigliano, 345 Sligo, 361 Roclenge, 112, 302, 316, 318 Savona, 337, 345/6 Slijkenburg, 57 Rödinghausen, 368 Savoye, 195, 315 Slochteren, 271 Roemenië, 358 Schaesberg, 302 Sloten, 93 ROËR, 22/3, 26, 38, 250/69 SchaIe, 45/6 Slowakije, 114/5, 358 (passim), 282/317 (passim), Schalkwijk, 285 Sluipwijk, 290

403 Sluis, 73 Tecklenburg, 43/7, 63, 111, Utrechtse Heuvelrug, 285 Smilde, 26, 92, 206, 274 123, 170/1, 182, 201/2, 211, Sneek, 67, 131, 210, 276 257, 260/1, 283/4, 290, 328, Vaassen, 280, 297 Sdby Sdgàrd, 230 369 Valdorf, 206, 368 Soest (Duitsland), 44, 48, 51 Terschelling, 275 Valenciennes, 310, 312/3, 320 Soest (Nederland), 285 Tessin, 357 Valkenburg, 290 Sögel, 202, 204, 261/2, 371 Texel, 207, 277, 283 Valkenswaard, 300 Soignies, 49 Thedinghausen, 254 VAR, 338 Someren, 296 Thessalië, 335 Varel, 253/4 SOMME, 310, 322/3, 338 Thionville, 322 VarenselI, 327 Sommelsdijk, 290 Tholen, 74, 189, 292/3 Varrel, 372 SorJf, 359 Thracië, 335 Vecht, 55, 57/8 Spaans Baskenland, 336, 339 Thuin,49 Vechta, 260, 262, 373 Spanje, 18, 22, 129, 137, 196, Thuine,45 Veendam, 270/1, 375 292,335/9 Thüle, 327 Veenhuizen, 71, 283, 285 Speier, zie Spiers Thüringen, 257, 260, 325 Vegesack, 254 Spenge, 47, 170 , 148 Veldhausen, 265 Spessart (-gebergte), 306, 323, Tiel, 111, 279 Velsen, 174, 286 328 Timisoara, 358 Veluwe (-zoom), 38, 80, 82, 97, Spetzerfehn, 256 Tipperary, 196, 361 280,297 Spiers (Speier), 38, 307, 338, Tirol,352 Vendée, 339 359 Todi,349 Venebrugge, 58 Spoleto, 349 Toledo, 140 Venetië, 141, 149, 349, 357 Sprang-Capelle, 296 Tondern, 360 Venlo, 101, 301, 304 Stade, 202, 360, 365/6, 370, 372 Tongeren, 301, 303, 318 Venray, 290, 304 Stadskanaal, 62, 92, 206 Toscane, 135, 339/57 (passim) Vercelli, 149, 343, 357 Stadtlohn, 264, 266, 283, 285 Toscanella, 350 Verden, 202, 254, 372 Staffordshire, 362 Toulon, 345 Verenigde Staten, 152 Stapel moer, 274 Toulouse, 223 Ver!, 327 Staphorst, 201 Tournai, 49, 312/3 Verne, 327 Stavelot, 317 TRASIMÈNE, 142, 145, 195, Versmold, 175, 181, 368 Steenderen, 280 339/58 (passim) Verviers, 47, 317/8 Steendorp, 308, 311 Trento, 352, 358 Veurne-Ambacht, 308 Stein, 213 Trier, 306 Vicenza, 357/8 Steinfurt, 43/5, 55, 57, 202, 369 Trnovo, 335 Vigo, 135 Steinhagen, 368 Tsjecho-Slowakije, 114 Vijf Heren Landen, 41 Stekene, 308 Turijn, 133, 148/9, 228, 344, Villanueva, 137 Sternberg, 269 357 Vinkeveen, 200 Stickhausen, 370 Turnhout, 106, 293/302 (pas­ Visbeck, 373 Stolzenau, 254, 371/2 sim) Viterbo, 142, 350 Stompwijk, 290 Turócz-Szent Márton, 114 Viu, 344 Störmede, 327 Twente, 38, 43, 167/9, 171, Vlaanderen, 42/3, 49, 51, 53, Stotel, 253 180,278/9 71/2, 77, 85, 89, 100, 188/9, Stratum, 296 Twisk,200 212/4, 225, 238, 244, 291, Strijp, 296 Tyrone, 361 302, 304, 310 Ströhen, 367, 372 Vlagtwedde, 270/1 Stukenbrock, 327 Ubaye, 323 Vleuten,70 STURA, 146, 195, 337, 339/45, Ubbedissen, 368 Vlieland, 275 351/8 (passim) Uchte, 371/2 Vlierden, 296 Süderditmarschen, 360 Ueffeln, 58 Vlissingen, 83, 291, 311, 314 Suffolk, 190, 360 Uelsen, 58, 264/5 Vlotho, 44 Sulingen, 254, 371/2 Umbrië, 358 Voerendaal, 215 Surrey, 362 Unna,44 Vogelsberg, 359 Syke, 181, 201, 254, 291, 371/2 Unterinntal, 358 Voigtland, 260 Szeged, 358 Urbino, 352 Vollenhove, 266, 278 Utingeradeel, 376 Volterra, 348 TARO, 339/55 (passim) Utrecht, 41, 91, 94/5, 99, 165, Voorburg, 289 Tatra, 358 173/4, 206, 279, 281, 284/6 Voorne (-Putten), 63, 74, 290, 292 404 Voorns Kanaal, 206 West-Engeland, 137 Worcestershire, 362 Voorschoten, 290 Westerkappeln, 46, 175, 261, Wormer, 160 . Vorarlberg, 358 290,369 Woubrugge, 290 Vorden, 280 Westerlee, 270/1 Wouden, 277 Vörden, 181, 371 Westerlo, 295 Wulpen, 188 Vreeswijk, 110 Westerstede, 254, 373 Württemberg, 358/9 Vriezenveen, 116 Westerwald, 359 Würzburg, 305, 324 Vrij hoeve-Capelle, 296 West-Europa, 13/4, 18, 130, Wychen,297 Vrsac,358 132, 150/1, 222, 235, 237, Wymbritseradeel, 277 Vught, 291, 299 243 Vurmer,297 Westfalen, 20/2, 43/4, 47, 57/8, Xanten,304 60, 68, 77, 97, 112, 122/3, Waal, 55, 77, 110 159/72 (passim), 179, 182, YONNE, 338/9 Waalre, 299/300 212/4, 220/1, 238, 241, 244, Yorkshire, 196 Waals Brabant, 297/314 247,257/90 (passim), 304, Waalwijk, 296/7, 299 323/8, 365, 368 Zaandam, 281, 286 Wadersloh, 327 Westfriesland, 161 Zaandijk, 286 Walcheren, 292, 295, 311 West-Frankrijk, 138 Zaanstreek, 97, 110, 159/61, Waldeck, 20/1, 328 West-Groningen, 210 165, 286 Wales, 133, 227, 360/1 Westkapelle, 291 Zaltbommel, 111, 299 Walhorn, 316/7 West-Nederland, 189 Zeeland, 55, 75, 77, 83, 166, Wallenhorst, 175 West-Pommeren, 217 188, 209, 216, 288/95 (pas- Wallonië, 295, 309, 316 West Riding van Yorkshire, sim), 302/16 (passim) Walsrode, 254, 372 361/2 Zeeuwse Eilanden, 54, 62, 74 Warburg, 44, 326, 368 West-Rusland, 150/1 Zeeuws-Vlaanderen, 38, 41, 77, Wardenburg, 373 Weststellingwerf, 57, 276/7 85, 188/9, 192, 197, 291, Warendorf, 43/4, 202, 369 West-Sussex, 362 309/10, 312 Warffum, 277 West-Utrecht, 172 Zegve1d, 70, 285 Warmsen, 372 West-Vlaanderen, 29, 49/50, Zegwaard, 167 Warschau, 152 105 Zeist, 41, 285 Warthebruch, 359 Westzaan, 281 Zelhem, 280, 297 Warwickshire, 362 Westzaandam, 26, 70, 281, 286 Zetten, 279 Waspik, 293, 296/7 West-Zeeuws-Vlaanderen, 310 Zeven, 202, 372 Wassenaar, 299 Wesuwe, 264, 266 Zevenbergen, 293, 295 Watergraafsmeer, 28, 174, 200, Wetschen, 372 Zeven hoven, 83, 283 326/7 Wiedenbrück, 38/47 (passim), Zierikzee, 75/6, 189 Waterloo, 313/4 55, 121, 171, 326/8, 368 Zoetermeer, 26, 71, 289 Wedde, 270/1 Wierden, 278 Zuid-Amerika, 228 Weener, 55, 57, 186, 204, 256, Wieringen, 208, 277 Zuid-Beveland, 63, 73, 292, 295 266, 272, 370 Wietmarschen, 264 Zuidbroek, 271 Weerselo, 278 Wijk bij Duurstede, 286 Zuid-Duitsland, 130, 137, 220, Weert, 101, 108, 286, 294/303 Wij meer, 272 358 (passim) Wildervank, 270/1 Zuidelijke Nederlanden, 48, 73, Weesp, 284 Wildeshausen, 182, 262, 373 189, 323 Weesperkarspel, 174, 252, 326 Wilhelminapolder, 75, 291 Zuiderzee, 58, 64, 80, 172, Wehdem,367 Willemstad, 289, 295 175/6, 180, 283 Weiden, 304 Wilmarsdonk, 292, 295 Zuid-Europa, 223, 335 Wellingholzhausen, 175 Wiltshire, 362 Zuid-Frankrijk, 114, 141, 223, Welz,302 Wimmenum, 285 322, 337 Wenen, 316/7, 324, 358 Windeweer, 270 Zuid-Friesland, 80 Werkendam, 41, 299/300 Windheim, 367 Zuid-Holland, 26, 55/6, 77, 94, Wersen, 46, 261, 290 Winschoten, 57, 270/2, 274 100, 161/8 (passim), 182, Werther, 260 Winterswijk, 266, 280 184, 209, 292, 295 Wese1, 253, 304 Wirdum, 69, 272, 277 Zuidhollandse Eilanden, 54, 62, Weser, 35, 55, 100/1, 103, 202, Wittlage, 202, 371 74, 80, 165, 295 253, 360, 372 Wittmund, 370 Zuidhorn, 272 West-Afrika, 152 Woense1, 293, 296/7, 299 Zuid-Italië, 355, 357 West-Brabant, 85, 294 Wonck, 112, 302, 316, 318 Zuid-Limburg, 112, 213

405 Zuid-Nederland, 323 Zutphen, 279 359/60 Zuidoost-Europa, 374 ZUYDERZEE, 22/3, 26/8, Zweeds Pommeren, 258, 324 Zuidoost-Frankrijk, 114, 322 69/71, 172/3, 179, 250/87 Zweibrücken, 307 Zuidplas (-polder), 89, 206 (passim), 296/304 (passim), Zwijndrechtse Waard, 77 Zuid-Polen, 225 310/2, 325/6, 329 Zwitserland, 22, 229, 232, 307, Zuid-Rusland, 150 Zwammerdam, 290 316/7, 324, 335/47 (passim), Zuid-Schotland, 137, 361 Zwarte Water, 59 357/9 Zuid-Spanje, 193 Zwarte Woud (Schwarzwald), Zwolle, 55/64 (passim), 176, Zuid-Toscane, 240, 246 305, 323, 328, 358 178/9, 201, 277/8 Zuidwest-Nederland, 188/9 Zwarte Zee, 150 Zwolse Diep, 60 Zuid-Willemsvaart, 89, 206 Zwartsluis, 60 Zurlauben, 306 Zweden, 216, 220, 230/1,

406 Curriculum Vitae

De auteur werd op 7 juli 1947 geboren te Meijel (Limburg). Hij behaalde in 1966 het diploma Gymnasium A. Van 1966 tot 1973 studeerde hij geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Lei­ den, met als hoofdvak Ekonomische en Sociale Geschiedenis en als bijvak­ ken Sociologie en Agrarische Geschiedenis (aan de Landbouwhogeschool te Wageningen). Van 1972 tot 1974 was hij leraar geschiedenis te Den Haag en sedert 1974 is hij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht verbonden als wetenschappelijk me­ dewerker bij de afdeling ekonomische en sociale geschiedenis.

407

- - .