Elasmobranchii in De Ontsluiting Aan De Luchthaven Te Borsbeek (Prov
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
12 AFZETTINGEN WTKG 36 (1), 2015 Elasmobranchii in de ontsluiting aan de luchthaven te Borsbeek (prov. Antwerpen, België) Kristiaan Hoedemakers 1, Leo Dufraing 2 Inleiding Deurne-Middelares, in vogelvlucht zowat één kilome- Van het voorjaar tot de winter van 2014 waren er graafwer- ter van Borsbeek, waarbij een deel van het profiel niet ken voor een tunnel nabij de luchthaven van Antwerpen, op zichtbaar was en via een boring werd onderzocht. Het de R11 tussen Mortsel en Borsbeek (fig. 1A). Ondertussen bovenste deel van dat profiel wordt gekenmerkt door staan de betonnen zijwanden overeind en kan het profiel bioturbatie, met Ditrupa en Bryozoa; terwijl het onder- niet meer bemonsterd worden. Deze graafwerken ontslo- ste deel van het zichtbare profiel mollusken en Brachio- ten voor de tweede maal een volledig profiel in het Zand poda bevatte. Een basisgrind werd niet herkend en een van Deurne, dat zeer uitvoerig bemonsterd kon worden. De onderzoek van de foraminiferen vond helaas niet plaats. boven- en ondergrens van deze afzetting kon nu vastgelegd Het gehele ontsloten pakket werd destijds aan het Zand worden en een datering op basis van dinoflagellaten is on- van Deurne toegeschreven. derweg. Er werden beenderen van mariene zeezoogdieren en vogels verzameld, alsook een rijke Elasmobranchii-fauna. Het profiel Invertebraten waren uiterst zeldzaam vanwege de ontkal- Voor de eerste maal kon een profiel in het Zand van Deurne king van het grootste deel van het sediment. Deze collectie over vele tientallen meters op een ruwweg Noord-Zuid as zal ons na studie een goed inzicht in de vis- en zeezoog- gevolgd worden, met uitzondering van het centrale gedeelte dierfauna uit dit tijdsgewricht bezorgen. Het overvloedige in de tunnel zelf omwille van veiligheidsrisico’s. Uit deze materiaal dat we van deze periode uit Nederland (bv. Mill/ observaties bleek, dat het in de beide bouwputten zeer ver- Langenboom, Liessel) kennen, is immers grotendeels ex anderlijk was. Ruwweg kan het in enkele pakketten opge- situ verzameld, waardoor een vergelijking moeilijk is. Uit deeld worden (fig. 1B): Duitsland en Denemarken kennen we materiaal uit afzet- LAAG I (KWARTAIR) tingen, meestal grote brokken klei, die door de pleistocene LAAG II (PLIOCEEN) gletsjers uit hun stratigrafisch verband gerukt waren. Deze LAAG III (ZAND VAN DEURNE): Fijn, grijs, glauconiethoudend brokken klei werden wel gedateerd, maar ze leverden niet zand, met overvloedige bioturbatie, clinisch afgezet met echt veel goed bewaarde haaien- en roggentanden op. Het vaak zandstenen of klei aan de zuidwestelijke helling. materiaal uit boringen in Nederland en Duitsland van deze Het pakket bestaat uit een opeenvolging van ‘komvor- periode werd nog niet bestudeerd. De bedoeling van deze mige’ lagen met zeer veel kwartskorrels, maar relatief bijdrage is een eerste inventarisatie van voornamelijk de weinig grind. De lagen zijn nu eens wat dikker met ver- Elasmobranchii-fauna te bieden. Het belang van deze ont- spreide bioturbatie, soms met een diameter van drie cen- sluiting ligt ondermeer in het feit dat hier de overgang van timeter, dan weer dunner met zeer dense bioturbatie aan een typisch midden-miocene fauna naar een laat-miocene de basis, met een diameter van minder dan één centime- tot recente fauna gedocumenteerd wordt. ter. Wegens ontkalking werden er nauwelijks Bryozoa of visresten aangetroffen, maar wel veel fragmenten van de Het Zand van Deurne werd door Glibert (1955) gedefini- brachiopode Glottidia dumortieri (Nyst, 1843) in de zeef- eerd aan de hand van macrofossielen en door De Meuter stalen. Er zijn vaak houtresten. Naar het zuidoosten toe & Laga (1977) aan de hand van foraminiferen als onder- verdwijnt de laag volledig (fig. 1B). In de noordweste- deel van de Formatie van Diest. Opvallend is, dat Gli bert lijke pompput werden aan de binnenkant van de geulen de zuidelijke grens van deze laag tussen Mortsel en Bors- hier en daar zandsteenafzettingen vastgesteld, deze be- beek situeerde, precies het gebied waar de ontsluiting zich vinden zich steeds aan de zuidelijke helling van de geu- bevond. Als typelokaliteit worden ‘tijdelijke ontsluitingen len en zijn fossielloos. in ondiepe uitgravingen te Deurne’ (Rivierenhof en Schijn- poort, zie ook De Meuter et al., 1976) opgegeven. De afzet- ting wordt gekarakteriseerd door ‘medium fijn, grijsgroen, licht kleiig, glauconiethoudend zand, met Bryozoa, Brachi- Figuur 1. opoda en Ditrupa’ (Annelida), typisch witte gangen met een A. Schets met de ligging van de ontsluiting in het Boven Mioceen op de R11 langsheen de luchthaven van Antwerpen te Borsbeek. rand van glauconiet (= bioturbatie, nota van de auteurs), Het kruis aan de noordoostelijke inrit van de tunnel duidt de plaats en aan de basis klein, rond grind met beenderfragmenten aan, waar laag III (Zand van Deurne) rechtstreeks op laag VI (Zand en haaientanden” (De Meuter & Laga, 1977). De Bryozoa van Antwerpen) rust. De rode, gestippelde lijn geeft de oriën tatie werden door Thoelen (1968) geïdentificeerd. van de zandbanken in laag III weer. B. Profiel van de ZO wand van de groeve, vlakbij de tunnelingang. De aangegeven dikten van de lagen III, IV en V variëren sterk van Bosselaers et al. (2004) publiceerden een inventaris uit de plaats van profielopname. Een meer gedetailleerdere studie en het Zand van Deurne van een tijdelijke ontsluiting te interpretatie van het profiel zullen elders gepresenteerd worden. AFZETTINGEN WTKG 36 (1), 2015 13 Antwerpen 1A Profiel zuidzijde, oostkant 1B 0 m 1 m laag I 2 m 3 m laag II Borsbeek 4 m 5 m laag III 6 m laag IV 7 m ZO-NW oriëntatie van zandbanken pompput laag V x 8 m tunnel 9 m laag III verdwijnt naar Oosten toe Luchthaven te Deurne profiel 10 m laag VI extra gegraven tijdelijke toerit voor vrachtwagens 11 m pompput 12 m m laag VII 50 13 m N 0 Mortsel 14 m R 11 bioturbatie bioturbatie in doorsnede houtresten beenderen bivalve grind klei gastropode haaientanden zand 14 AFZETTINGEN WTKG 36 (1), 2015 LAAG IV (ZAND VAN DEURNE, BASIS): Aan de basis van laag III, en de zee dieper werd. Dit wordt gedokumenteerd door de fijn, grijs, glauconiethoudend zand, soms met zandstenen, vele walvisbeenderen en tanden van grotere haaien, die in zeldzaam grind, zeer kwartshoudend, wat meteen merk- het onderste deel van laag V gevonden worden. De mees- baar is als men er met een schop doorheen gaat. Dit ni- te walviswervels zijn van jonge dieren afkomstig. Natuur- veau is eveneens gebioturbeerd en bevat vele resten van lijk leefden er destijds ook talloze andere dieren, maar vissen (tanden, wervels, kaken, enz.) en zeezoogdieren wegens de ontkalking vinden we er nauwelijks of geen (walvissen, dolfijnen, zeehonden). Het is soms enkele sporen van terug (geen mollusken, foraminiferen of oto- centimeters, soms tot tien centimeter dik. Soms worden lieten). Er zijn wel schelpen van Discinisca aanwezig, die er grote resten van hout gevonden. recent tot een diepte van circa 50 meter in warme wateren LAAG V (?): Fijn, blauwgrijs, glauconiethoudend zand met voorkomt. Naar de top toe wordt het water minder diep: veel kwartskorrels maar geen kalkhoudende macrofos- de afzetting bevat klei, nauwelijks nog resten van grotere sielen, op een zeefstaal van 500 liter bleef één liter gruis dieren en veel meer van kleinere haaien en roggen, vooral over. Aan de basis her en der verspreid fosforieten en Squalus acanthias (pl. 1, fig. 6) enRostroraja olisiponen- soms groot, rond en plat grind, daarboven een dunne sis. Hier treden ook vaker resten van Myliobatidae op. De laag met verspreide oesters. Bioturbatie is hier niet sterk aanwezigheid van Glottidia wijst eveneens op een minder aanwezig. De daaropvolgende meter bevatten zeldzame diep milieu van afzetting. haaientanden en vrij veel walvis- en dolfijnenbotten en soms gearticuleerde delen van walvis- en dolfijnenske- Tussen laag V en IV is er weer een hiaat in de sedimentatie, letten. Het bovenste gedeelte (ca. 70 cm) bevat ongeveer daarna volgt er een transgressie, die de top van laag V ero- twee procent klei, op een zeefstaal van 500 liter bleef tien deert en het zwaardere materiaal (grind, beenderen en tan- liter gruis over. Er is verspreide bioturbatie doorheen deze den) weer afzet in laag IV. Lagen III en IV bevatten vele laag. Op sommige plaatsen in het bovenste gedeelte vindt haaientanden, dezelfde soorten als in laag V, maar ook an- men een niveau met Pecten en Terebratula, en met Fo- dere. Deze laatste zijn misschien afkomstig uit laag V, omdat raminifera en zeer zeldzaam vruchten van naaldbomen. lagen III en IV op enkele plaatsen doorheen laag V snijden, Doorheen het pakket vele kleine Brachiopoda: Glottidia deze eroderen en vervolgens het materiaal weer afzetten. dumortieri bovenaan en vaak mooi bewaarde Discinisca Laag III zelf is uit clinische niveaus opgebouwd met nau- fallens (Wood, 1872) onderaan. Deze laag bevat eveens welijks fossielen (vooral G. dumortieri, R. olisiponensis en resten van hout. Het ge hele pakket bevat geen duidelijke S. acanthias). De waterdiepte moet zeer gering geweest zijn, structuren, wat op een snelle sedimentatie wijst. wat nog bevestigd wordt door de afwezigheid van tanden of LAAG VI (ZAND VAN ANTWERPEN) beenderen van grotere dieren. Wellicht vertegenwoordigt dit LAAG VII (ZAND VAN KIEL) niveau een zee met zandbanken, waartussen geulen waren. De aanwezigheid van zeehondenbeenderen is daar eveneens Bemerking betreffende laag V een aanwijzing voor. In laag III komt nog alleen Glottidia De beschrijving van De Meuter & Laga (1977) laten het voor, Centridiscus is er slecht bewaard en wellicht uit laag Zand van Deurne met een basisgrind met beenderfrag- V geremanieerd. Recent komt het genus Glottidia hoofdza- menten en haaientanden beginnen. In de huidige ontslui- kelijk in de getijdenzone voor, wat eveneens op een zeer on- ting komt deze definitie met laag IV overeen. Laag V heeft diep milieu van afzetting wijst. weliswaar verspreid grind aan de basis, maar geen been- derfragmenten en slechts zeer zeldzame haaientanden, in Op sommige plaatsen is laag V sterk weggeërodeerd door de plaats daarvan oesters.