Toch in Nederland (Symphyta: Tenthredinidae)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
de bladwesp MACROPHYA CRASSULA toch in nederland (symphyta: tenthredinidae) Ad Mol Een aantal jaren geleden bleek dat de bladwesp Macrophya crassula op de Nederlandse lijst was opgenomen als gevolg van een verkeerde soortinterpretatie. De soort is daar- om van de lijst verwijderd. Nu blijkt M. crassula toch in ons land aanwezig te zijn. Adulten en larven werden in 2016 gevonden ten oosten van Nijmegen. Het is ver- moedelijk een zeldzame soort die sterk afhankelijk is van de voedselplant kruidvlier Sambucus ebulus, die in ons land slechts op enkele plaatsen voorkomt. inleiding wel of niet inlands? Op 5 juni 2016 verzamelden Tineke Cramer en De vermelding van M. crassula door Van Oost- de auteur bij Ooij, ten oosten van Nijmegen stroom (1976) als inlandse soort is terug te voeren (Amersfoortcoördinaten 193-429), enkele blad- op de beschrijving van Macrophya klugii (Snellen wespen die in het veld niet meteen konden van Vollenhoven, 1869). Dit blijkt uit het door Van worden herkend. De mannetjes waren vrijwel Ooststroom nagelaten kaartsysteem. Snellen van helemaal zwart en de vrouwtjes waren zwart met Vollenhoven beschreef deze nieuwe soort naar heldere gele vlekken (fig. 1). Ze leken een beetje twee inlandse exemplaren, een mannetje uit Den op Macrophya montana (Scopoli, 1763), maar Haag en een uit Noord-Brabant, zonder nadere weken daar ondermeer van af door de kortere plaatsaanduiding. Bij zijn beschrijving gaf Snellen achterpoten en het ontbreken van de opvallende van Vollenhoven echter aan dat het mogelijk om witte achtertarsen bij de mannetjes van M. crassula zou kunnen gaan. Konow (1905), in M. montana. Thuis bleken zowel de mannetjes als zijn tijd de grootste autoriteit op het gebied van de vrouwtjes te behoren tot Macrophya crassula bladwespen, bevestigde dit vermoeden en ver- (Klug, 1817), een soort die door Van Ooststroom klaarde M. klugii tot synoniem van M. crassula. (1976) als inlands wordt vermeld, maar die later Dit had als consequentie dat de laatstgenoemde door Thomas (1987) weer van de Nederlandse naam een plek kreeg op de Nederlandse lijst. lijst is verwijderd. Figuur 1. Macrophya crassula, vrouwtje, Ooij, 5.vi.2016. Alle foto’s Tineke Cramer. Figure 1. Macrophya crassula, female, Ooij, 5.vi.2016. All photos Tineke Cramer. mol ‒ MACROPHYA CRASSULA in nederland 39 Figuur 2. Macrophya albicincta, larve, Ooij, 5.vi.2016 Figuur 3. Macrophya alboannulata, larve, Wassenaar, op Sambucus ebulus. Berkheide, 7.vi.2008 op Sambucus nigra. Figure 2. Macrophya albicincta, larva, Ooij, 5.vi.2016 Figure 3. Macrophya alboannulata, larva, Wassenaar, on Sambucus ebulus. Berkheide, 7.vi.2008 on Sambucus nigra. Pierre Thomas heeft de typen van bladwespen in anders van kleur (fig. 1). Ook hier is de grond- Nederlandse collecties onderzocht. In zijn publi- kleur zwart, maar pronotum, tegulae, scutellum, catie (Thomas 1987) gaf hij aan dat hij de beide een lichte dwarsband over de zijkant van het type-exemplaren van M. klugii niet terug kon borststuk, de zijranden van een aantal achterlijfs- vinden in de onderzochte collecties. Bovendien segmenten, de onderzijde van voor- en midden- verklaarde hij deze soort tot nomen dubium, poten als ook de zijkant van de achtercoxae en het aangezien uit de beschrijving door Snellen van grootste deel van de achtertibiae zijn bij levende Vollenhoven niet eenduidig bleek om welke soort dieren helder geel. Alleen de clypeus, het labrum of soorten het ging. Daarmee verviel dus ook de en een deel van de mandibulae zijn contrasterend synonymie met M. crassula. Omdat Thomas (1987) wit. Bij collectiemateriaal verbleekt de gele kleur verder geen inlands materiaal van M. crassula in in meer of mindere mate tot vaalwit. Omdat de de onderzochte collecties kon vinden, conclu- achterpoten wat minder lang zijn dan bij veel deerde hij dat M. crassula niet op de Nederlandse andere Macrophya-soorten, doen met name de lijst thuishoorde. Macrophya crassula wordt dan vrouwtjes een beetje denken aan Tenthredo. De ook niet vermeld als Nederlandse soort in de soort is vrij eenvoudig op naam te brengen met Europese overzichten van bladwespen door de tabellen van Enslin (1913) en Taeger (1989). Liston (1995), Taeger et al. (2006) en Blank & Taeger (2013). levenswijze Macrophya crassula behoort tot een groepje van herkenning vier verwante soorten bladwespen die als larve op De mannetjes M. crassula zijn vrijwel geheel vlier Sambucus leven. Drie van deze soorten, zwart, met alleen de onderzijde van voor- en M. albicincta (Schrank, 1776), M. alboannulata middenpoten wit en soms een witte vlek op de Costa, 1859 en M. ribis benutten de drie inlandse bovenzijde van de achtertibia. De dieren doen in soorten vlier, gewone vlier Sambucus nigra, tros- het veld sterk denken aan mannetjes van Macro- vlier S. racemosa en kruidvlier S. ebulus, als phya ribis (Schrank, 1781), een verwante en bij voedsel, maar voor M. crassula is dit uitsluitend ons algemene soort. De vrouwtjes zijn opvallend kruidvlier (Enslin 1913, Chevin 1975). 40 nederlande aniie mededelinen 48 ‒ 17 Figuur 4. Macrophya crassula, larve, Ooij, 18.vii.2016 op Sambucus ebulus. Figure 4. Macrophya crassula, larva, Ooij, 18.vii.2016 on Sambucus ebulus. Volgens Chevin (1975) is er tussen de vier soorten Figuur 5. Vindplaats van Macrophya crassula in Neder- Macrophya ook een verschil in vliegtijd. In Frank- land. rijk blijkt M. alboannulata de vroegste soort te zijn Figure 5. Locality of Macrophya crassula in the Nether- lands. die rond 20 maart begint te vliegen, circa drie weken later gevolgd door M. albicinta, weer drie weken later door M. ribis en M. crassula is de laat- ste die pas na half mei begint. Voor ons land klopt behulp Lorenz & Kraus (1957) kon worden ge- dit beeld ongeveer. Ook bij ons begint M. albo- determineerd als M. crassula. Determinatie met annulata als eerste vanaf begin april en vliegt door Chevin (1975) leidde echter tot de conclusie dat het tot medio juli. Macrophya albicincta begint zo’n bij deze larve ging om M. albicincta. Deze discre- twee weken later, medio april en stopt begin juli. pantie bleek te worden veroorzaakt doordat Lorenz Anders dan in Frankrijk valt echter de piek in de & Kraus, naar nu blijkt, zich op een verkeerde vliegtijd van beide soorten samen medio mei. bron hebben gebaseerd. Zij kenden M. crassula Macrophya ribis vliegt net als in Frankrijk bij ons niet uit eigen ervaring, maar hebben de beschrij- duidelijk later, van begin mei tot begin september ving door Von Stein (1929) gebruikt. Deze auteur met een piek rond eind juni. De vliegtijd van vond adulten van M. crassula op S. ebulus op een M. crassula in ons land is nog onbekend omdat de reis naar het huidige Roemenië en daarbij ook een soort tot nu toe nog slechts éénmaal is gevonden, larve. Von Stein geeft van deze laatste een sum- op 5 juni. Bij een tweede bezoek aan de vindplaats miere beschrijving die door Lorenz & Kraus (1957) bij Ooij, op 18 juli 2016, werden geen adulten is overgenomen als de larve van M. crassula. Uit waargenomen. Mogelijk was de vliegtijd toen al de beschrijving door Chevin (1975) blijkt echter voorbij, maar het kan ook hebben gelegen aan de dat het hierbij gaat om de larve van M. albicincta vrij ongunstige weersomstandigheden op die dag. (fig. 2), waarvan bekend is dat die ook op S. ebulus kan voorkomen. Dit kan kloppen met het verschil in vliegtijd, waarbij M. albicincta eerder vliegt dan larven M. crassula en de larven van M. albicincta tot Samen met de adulten werd door ons op 5 juni ontwikkeling kunnen komen tijdens de vliegtijd 2016 een larve gevonden op kruidvlier die met van M. crassula. Zonder kennis over de vliegtijden mol ‒ MACROPHYA CRASSULA in nederland 41 zou men in dat geval kunnen menen dat de teza- phya crassula en M. ribis vallen af omdat de man- men gevonden larven en adulten tot dezelfde soort netjes minder wit op de thorax en achterpoten behoren, zoals Von Stein heeft gedaan. Als gevolg hebben dan Snellen van Vollenhoven beschrijft. van deze vergissing van Von Stein wordt de larve Ook M. albicincta is minder waarschijnlijk aan- van M. albicincta in de tabel van Lorenz & Kraus gezien deze soort wordt gekenmerkt door groten- (1957) opgevoerd als M. crassula en de opvallend deels zwarte trochantera, terwijl Snellen van getekende larve van M. alboannulata (fig. 3) als Vollenhoven expliciet witte trochantera noemt. die van M. albicincta. De werkelijke larve van Deze zijn een belangrijk kenmerk van M. albo- M. crassula was bij deze auteurs niet bekend. annulata (Chevin, 1975). Bovendien geeft Snellen van Vollenhoven aan dat zijn beide mannetjes Op 18 juli 2016 vonden we op de vindplaats bij verschillen in de breedte van de witte marges van Ooij enkele larven op kruidvlier die geheel over- de verder zwarte achterlijfssegmenten. Ook deze een kwamen met de beschrijving van M. crassula variatie vinden we veel meer bij M. alboannulata door Chevin (1975). Deze larven zijn helemaal dan bij M. albicincta. licht geelgroen, zonder bijzondere vlekken of kleurverschillen tussen boven- en onderzijde (fig. dankwoord 4). Bij sommige exemplaren zit er slechts een heel klein zwart vlekje boven op de kop en soms Ik wil mijn echtgenote Tineke bedanken voor ontbreekt zelfs dit vlekje. hulp bij het veldwerk en het maken van de foto’s. Voorts wil ik dit stukje in herinnering opdragen aan de onlangs overleden Pierre Thomas met wie discussie ik indertijd het verwijderen van M. crassula van Kruidvlier is in ons land een zeldzame plant. de Nederlandse lijst uitvoerig heb kunnen bedis- De ndff Verspreidingsatlas Vaatplanten (Floron cussiëren. 2017) laat twee duidelijke kerngebieden zien rond Nijmegen en in Zuid-Limburg, naast een klein literatuur aantal verspreide waarnemingen in de rest van het land. Het ligt daarom voor de hand te ver- Blank, S.M. & A. Taeger 2013. Fauna Europaea: onderstellen dat ook M.