Universiteit Gent – Faculteit van de Rechtsgeleerdheid

Danser sur un volcan.

Een criminologisch en juridisch onderzoek naar het fenomeen barebacking en ander risicovol seksueel handelen.

Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat/Master in de criminologische wetenschappen door Bjorn KETELS

Academiejaar 2006-2007

Promotor: Prof. dr. Tom Balthazar Commissarissen: Prof. dr. Tom Vander Beken Prof. dr. Gert Vermeulen

~1~ TREFWOORDEN

Risicovol seksueel handelen (/aids). Epidemiologie. Etiologie. Aanpak (strafrecht, preventie en hulpverlening).

~2~

“The protective privilege ends where the public peril begins.” Supreme Court of California, Tarasoff v. Regents of the University of California, 1976.

“Die Lust ist mächtiger als alle Furcht der Strafe.” J.W. GOETHE, Die Mitschuldigen, 1, 3.

“Het lijkt een eeuw terug, maar het is pas 25 jaar geleden (…); het seksleven was heerlijk ongecompliceerd en ongeremd. Alles mocht, zo leek het. Het juk van verbod en moraal was afgeschud. En wie tegen een geslachtsziekte opliep, was met medicijnen snel weer gezond. Toen doken er hier en daar berichten op over een nieuwe ziekte, die in het begin ‘de homoziekte’ werd genoemd. Grid, zeiden ze eerst in Amerika, daarna: aids. (…) Schoonheid en onbezorgdheid maakten plaats voor lichamelijke ellende en stress. De dood lag plotsklaps op de loer. Seks werd een mijnenveld. (…) Het was je lust of je leven. (…) Na een paar jaar doofde de ergste angst en maakte hij plaats voor een sluimerende ongerustheid. ‘Vrij veilig’, het dwingende advies uit het begin, verwerd tot een manier van leven, een automatisme. Aids was gewoon. Toen later seropositieven door nieuwe medicijncocktails als Lazarus uit de dood leken te herrijzen, was aids geen doodvonnis meer. Aids was uit. De regels die eerst als een ijzeren korset het seksleven hadden afgekneld, werden lossere teugels.” T. DEKKERS, Je lust of je leven. Hiv-preventie voor homoseksuele mannen 1982-2005, Amsterdam, Schorer, 2005, 9-10.

“La responsabilité est de toute justice.” M. LOCRE, Législation civile, commerciale et criminelle ou commentaire et complément des codes français, Brussel, Tarlier, 1836, 276.

~3~

Voor mijn peter Wilfried VAN ACKER, geboren op 16 oktober 1925 en overleden op 29 september 2006. Mijn universitaire studie was zijn grote droom.

~4~ VOORWOORD

Deze scriptie is het resultaat van twee jaar grondig onderzoek in het kader van het behalen van de graad van licentiaat/master in de criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. In essentie is een universitaire opleiding op de creatie van de universele mens gericht. Sudenten moeten doorheen de jaren autonoom kennis leren opbouwen en een zin voor scherpe reflectie aan de dag leggen. Het schrijven van een verhandeling is de klap op de vuurpijl. Het is een leerrijk groeiproces, een mijlpaal in de queeste naar het summum van kritische zelfstandigheid.

Hoewel een eindwerk in wezen de vrucht van individuele arbeid is, droeg een heel aantal mensen bij tot de verwezenlijking van dit document. Het zou alleszins onvolledig zijn zonder een woord van dank aan iedereen die medewerking verleende en zorgde voor begeleiding of steun.

In het bijzonder wil ik mijn promotor, Professor Doctor Tom BALTHAZAR, bedanken. Hij inspireerde mij al tijdens mijn derde licentie rechten aan de Gentse Alma Mater tot de keuze voor het onderwerp. Bovendien nam hij, ondanks zijn drukke agenda, de nodige tijd om mij wetenschappelijk te begeleiden en heel wat interessante toelichtingen en tips te verschaffen. Ten slotte ben ik hem heel erkentelijk voor de ruime vrijheid die hij me liet bij de uitwerking van het onderzoek. Dank ook aan mevrouw Tessa GOMBEER. Zij was meer dan eens een reddende engel.

Ik richt tevens een gemeend dankwoord aan mijn twee commissarissen, Professor Doctor Tom VANDER BEKEN en Professor Doctor Gert VERMEULEN. Hun expertise als professor en hun jarenlang onderwijs en research in het strafrecht staan borg voor een gedegen evaluatie van het voorliggende werkstuk.

De medewerkers van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, van de Vlaamse overheid, van Sensoa (het service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en hiv) en van de Nationale Raad en de Provinciale Raad van West-Vlaanderen van de Orde van geneesheren, verdienen een woord van dank voor de informatie die ze ter beschikking stelden en de vele vragen die ze beantwoordden. Hun ervaring betekende voor mij een grote verrijking.

Ik wil ook mijn stageplaats bedanken en dan vooral de parketmagistraten waarmee ik nauw kon samenwerken. Dank aan mevrouw Kathleen MISSIAEN, Fien MADDENS, Grace VAN BESELAERE en Kathleen VANDENBERGHE en de heren Carl BERGEN, Christophe BERGEZ, Guy BILLIOUW,

~5~ Luc STRYPSTEEN en Koen WITTOUCK. De heer Tom VANDEWALLE (onderzoeksrechter) en de heren Hubert FLORÉ en Geert VAN PARYS (wetsdokters) dank ik eveneens. Door de gesprekken die wij samen voerden, kwam ik telkens opnieuw tot andere inzichten.

Mijn ouders ontsnappen niet aan dit dankwoord. Pa en ma, bedankt voor de morele en financiële steun die mij toeliet mijn studies aan te vatten en te voltooien.

Ook Nathalie DELAERE en Christof VERHELST wil ik in de bloemetjes zetten. Nathalie bezorgde heel wat nuttige informatie en nam een groot deel van het (onaangename) kopiewerk voor haar rekening. Christof las het geheel grondig en kritisch na. Mijn oprechte dank daarvoor.

Ten slotte vermeld ik graag mijn vriendin Sophie, niet alleen omdat ze de strijd aanbond met het zetduiveltje maar hoofdzakelijk voor haar niet-aflatende steun en de vele aanmoedigingen. Haar ontembaar doorzettingsvermogen straalde steeds op mij af. Fieke, accept my thoughts for thanks; I have no words.

Gratias tibi ago.

Bjorn KETELS, Pittem, zaterdag 28 april 2007.

~6~ VERWIJZINGEN EN AFKORTINGEN

Bij het verwijzen en afkorten werden de klassieke regels uit de meest recente editie van het zogenaamde “V&A-boekje” gerespecteerd.1

Verwijzingen naar jurisprudentie beperkten we tot één enkele vindplaats tenzij onder éénzelfde uitspraak verschillende interessante noten of conclusies verschenen.

1 Zie INTERUNIVERSITAIRE COMMISSIE JURIDISCHE VERWIJZINGEN EN AFKORTINGEN, Juridische verwijzingen en afkortingen, Deurne, Kluwer, 2000, 207 p.

~7~ INHOUDSOPGAVE

TREFWOORDEN ...... 2

VOORWOORD ...... 5

VERWIJZINGEN EN AFKORTINGEN...... 7

INHOUDSOPGAVE...... 8

DEEL 1: ALGEMENE INLEIDING...... 11

HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN ...... 12 HOOFDSTUK 2: INLEIDENDE BESCHOUWINGEN...... 13 Afdeling 1. Motivatie voor en onderwerp, achtergrond en afbakening van het onderzoek...... 13 Afdeling 2. (Criminologische) relevantie en doelstelling van het onderzoek...... 19 Afdeling 3. Methodologie van het onderzoek: onderzoeksmethodes en -materiaal...... 20 Afdeling 4. Structuur van het onderzoek ...... 22 HOOFDSTUK 3: TERMINOLOGISCHE TOELICHTINGEN...... 23 Afdeling 1. Inleiding...... 23 Afdeling 2. Risicovol seksueel handelen...... 23 Afdeling 3. Hiv en aids ...... 24

DEEL 2: EEN EPIDEMIOLOGISCH EN ETIOLOGISCH ONDERZOEK NAAR RISICOVOL SEKSU- EEL HANDELEN...... 32

HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN ...... 33 HOOFDSTUK 2: EPIDEMIOLOGISCHE GEGEVENS...... 34 Afdeling 1. Inleiding...... 34 Afdeling 2. Hiv en aids in België ...... 34 Afdeling 3. Risicovol seksueel handelen in België...... 36 HOOFDSTUK 3: RISKANT SEKSUEEL GEDRAG IN ETIOLOGISCH PERSPECTIEF...... 40 Afdeling 1. Inleiding...... 40 Afdeling 2. Etiologie...... 40 HOOFDSTUK 4: BESLUIT ...... 46

DEEL 3: DE STRIJD TEGEN RISKANTE SEKS...... 48

HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN ...... 49 HOOFDSTUK 2: REPRESSIEVE AANPAK...... 52 Afdeling 1. Inleiding...... 52 Afdeling 2. Repressieve aanpak de lege lata ...... 53 §1. Repressieve aanpak van de besmetter...... 53 I. Inleiding...... 53

~8~ II. Strafrechtelijke kwalificatie van het risicovol seksueel handelen...... 56 A. Preliminaire overwegingen...... 56 1. Opzet en onachtzaamheid...... 56 (a) Inleidende theoretische duiding...... 56 (b) Het moreel element: een continuüm...... 58 (c) De schulduitsluitingsgrond dwaling ...... 65 2. Ante mare undae: het causaal verband...... 66 3. De bewijsproblematiek in een notendop...... 69 B. Warme liefde, koude douche: risicovol seksueel handelen in een “consensuele” relatie ...... 72 1. Inleiding...... 72 2. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel en verkrachting ...... 73 (a) Doodslag en de verschillende soorten van doodslag...... 73 (b) Opzettelijk doden (andere dan doodslag) en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel ...... 76 (i) Opzettelijke slagen en verwondingen...... 76 (ii) Toedienen van schadelijke stoffen...... 80 (c) Verkrachting ...... 82 3. Onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel ...... 84 (a) Inleiding...... 84 (b) Onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van letsel...... 84 C. De verkrachting: riskant seksueel handelen in een “niet-consensuele” relatie...... 87 III. Strafrechtelijke kwalificatie van het (gebrek aan) handelen nà het risicovol seksueel gedrag: schuldig verzuim?...88 IV. Ontsnappingsroutes? ...... 91 A. Inleiding...... 91 B. Regulering van seksualiteit, privacy en instemming of fout van het slachtoffer...... 91 §2. Repressieve aanpak van de arts...... 96 I. Inleiding...... 96 II. Een fascinerende normen-en-waardendiscussie...... 96 A. Inlichten van de patiënt...... 96 B. Inlichten van de partner...... 98 1. Het beroepsgeheim in hoofdlijnen...... 98 2. Exceptio probat regulam: uitzonderingen op het beroepsgeheim...... 101 C. Schuldig verzuim...... 107 Afdeling 3. Repressieve aanpak de lege ferenda?...... 111 HOOFDSTUK 3: STRAFRECHT VERSUS PREVENTIE EN HULP...... 114 HOOFDSTUK 4: BESLUIT ...... 121

ALGEMEEN BESLUIT ...... 124

ALGEMENE BIBLIOGRAFIE...... 126

I. Juridische akten ...... 126 A. Raad van Europa...... 126 B. Buitenlandse juridische akten...... 126 C. Belgische juridische akten ...... 126 1. Wetten, wetboeken en decreten...... 126 2. Koninklijke en andere besluiten...... 127 3. Parlementaire voorbereidingen ...... 127

~9~ 4. Omzendbrieven...... 127 5. Overige ...... 127 II. Rechtspraak...... 128 A. Internationale rechtscolleges ...... 128 B. Buitenlandse rechtscolleges ...... 128 1. Nederland...... 128 2. Andere landen...... 129 C. Belgische rechtscolleges ...... 129 1. Hof van Cassatie ...... 129 2. Hoven van beroep, arbeidshoven en Militair Gerechtshof ...... 133 3. Hoven van assisen...... 134 4. Lagere rechtscolleges...... 134 5. Onderzoeksgerechten...... 135 III. Rechtsleer ...... 135 A. Boeken...... 135 1. Buitenlandse boeken...... 135 2. Belgische boeken...... 136 B. Bijdragen in tijdschriften...... 137 1. Buitenlandse tijdschriften ...... 137 2. Belgische tijdschriften...... 138 C. Bijdragen in verzamelwerken ...... 147 1. Bijdragen in buitenlandse verzamelwerken...... 147 2. Bijdragen in Belgische verzamelwerken...... 150 D. Reeksen...... 155 1. Buitenlandse reeksen ...... 155 2. Belgische reeksen ...... 156 E. Proefschriften, thesissen en syllabi...... 157 IV. Miscellanea ...... 157 A. Adviezen...... 157 1. Nationale Raad van de Orde van geneesheren...... 157 2. Andere diensten ...... 158 B. Beleidsnota’s ...... 158 C. Onderzoeksrapporten...... 159 D. Folders en nieuwsbrieven ...... 159 E. Encyclopedieën ...... 159 F. Persberichten en krantenknipsels ...... 160 1. Buitenlandse persberichten en krantenknipsels...... 160 2. Belgische persberichten en krantenknipsels...... 160 G. Briefwisseling...... 165 H. Internetbronnen ...... 165 I. Reportages en lezingen...... 167

~10~

DEEL 1: ALGEMENE INLEIDING

~11~ HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN

1. OVERZICHT. – Het eerste deel van deze scriptie bevat een aantal relevante preliminaire opmerkingen.

Hoofdstuk 2 gaat wat dieper in op de motivatie voor en het onderwerp, de achtergrond en de afbakening van het onderzoek (afdeling 1). Tevens belichten we de (criminologische) relevantie en de doelstelling ervan (afdeling 2) alsook een aantal methodologische kwesties (afdeling 3). Ten slotte komt de structuur aan bod (afdeling 4).

In het derde hoofdstuk van dit inleidend deel worden enkele kernbegrippen omschreven. Op deze manier krijgt de lezer nadere duiding bij frequent gehanteerde termen als risicovol seksueel handelen (afdeling 2) en hiv/aids (afdeling 3).

~12~ HOOFDSTUK 2: INLEIDENDE BESCHOUWINGEN

Afdeling 1. Motivatie voor en onderwerp, achtergrond en afbakening van het onderzoek

2. MOTIVATIE. – De aanleiding tot deze scriptie ligt in mijn bijzondere interesse voor het medische recht. Vanuit die “medicofiele geaardheid” koos ik het vak als keuze-onderdeel in de derde licentie rechten. Één van de behandelde topics was het beroepsgeheim en de bescherming van de privacy in de gezondheidszorg. Ter zake passeerden een aantal casussen de revue. Één ervan kon onmiddellijk op mijn belangstelling rekenen. In casu kreeg een huisarts, die al enkele jaren de arts was van een familie, de zeventienjarige dochter op bezoek. Tijdens een buitenlandse zomerstage ballet had zij een relatie met een Afrikaanse jongen. Toen ze nadien een reportage zag over het aidsprobleem in Zuid-Afrika begon ze zich ernstig zorgen te maken. Daarom vroeg ze de huisarts om een hiv-test uit te voeren. Uit die test bleek dat het meisje seropositief was. Op haar uitdrukkelijk verzoek bewaarde de dokter het stilzwijgen ten aanzien van haar ouders. Twee jaar later ontdekte hij evenwel dat zijn neef een relatie onderhield met de besmette balletdanseres. Vraag bij dit alles was: wat kan en mag de arts doen? De rond de casus ontstane discussie beperkte zich echter niet tot deze kwestie. Al snel debatteerden we over de potentiële juridische acties die de neef in geval van virustransmissie zou kunnen ondernemen.

Omwille van een aantal ophefmakende dossiers kwam deze problematiek recent (internationaal) in de limelights te staan.2 Hierdoor wakkerde mijn belangstelling opnieuw aan. De superficiële rapportage waartoe de vijfde macht zich in België beperkte, was daaraan niet vreemd. Samen met de colleges medisch recht vormen de voornoemde zaken de aanzet tot dit onderzoek.

3. ONDERWERP, ACHTERGROND EN AFBAKENING. – Seksualiteit is in onze maatschappij omnipresent.3 De Nederlandse auteur Ivan WOLFFERS stelt terecht dat alles in de wereld ons aan seks herinnert.4 De voorbeelden zijn legio. Denken we maar aan televisieprogramma’s en films, tijdschriften, zogenaamd obscene muziek met de bijhorende videoclips, reclame, het internet en cultuurevenementen.5 Sex sells. Op zich vormt dat uiteraard geen probleem. Het gaat immers om

2 Cf. infra, randnummer 3. 3 Over de achtergrond van de doorheen de geschiedenis gevoelig geëvolueerde houding ten aanzien van (afwijkend) seksueel gedrag, zie onder meer J. FRENKEN, “Anders denken over «afwijkend» seksueel gedrag” in J. FRENKEN en J. DOOMEN (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 13-30. 4 I. WOLFFERS, Aids, dat krijgt alleen een ander, Amsterdam, Contact, 1993, 7. Zie tevens X, “«Open en bloot» op tv- scherm”, Het Nieuwsblad 6 juni 2005. 5 C. DE HERDT, “Alfred Kinsey, de man die ons over seks leerde praten”, Het Nieuwsblad 16 april 2005; I. HAEMERS, “Betoging tegen seks in theater”, Het Nieuwsblad 12 juli 2004; I. HAEMERS, “Drugs- en seksexperimenten live op de buis”, Het Nieuwsblad 10 oktober 2005; K. VANDERHAEGEN, “Seks op de buis”, Het Nieuwsblad 12 december 2004;

~13~ normale biologische driften. De poppen gaan echter aan het dansen wanneer het vervullen van de impetuositeit risico’s met zich brengt, voor de partners en zelfs voor de gemeenschap. Anders gesteld: wanneer er potentieel biologische cataclysmen aan te pas komen. Daarover handelt deze scriptie.

“Qui ne sait se borner, ne sut jamais écrire”, leren we uit “l’Art poétique” van de Franse auteur Nicolas BOILEAU-DESPREAUX. Het duidelijk en nauwkeurig aflijnen van een aantal onderzoeksvragen is cruciaal. Uit de ondertitel van de thesis blijkt een rudimentaire demarcatie. We bestuderen meer bepaald de criminologische én juridische aspecten van het risicovol seksueel handelen (waaronder het barebacken). Deze begrippen moeten verder ingevuld worden.

Binnen het luik risicovol seksueel handelen viseren we niet de menselijke seksualiteitsbeleving an sich maar wel een potentieel gevolg van de seksuele activiteit, met name de besmetting met het hiv. Essentieel vertrekken we van de veronderstelling dat minstens6 één van de homo-, hetero- of biseksuele partners deze besmetting heeft opgelopen, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht bestaat.7 Lubberiaans taalgebruik is de bron van heel wat confusie. Daarom

M.A.P., “Britse vrouwen bekijken steeds vaker porno online”, Het Nieuwsblad 31 mei 2006; M.A.P., “Pamela Anderson: «Beter orgasme voor vegetariërs»”, De Standaard 17 mei 2006; V. BEEL, “Jongeren zoeken relaties en seks op internet”, De Standaard 2 juni 2006; X, “Britse mannen masturberen voor het goede doel”, Het Nieuwsblad 19 juli 2006; X, “Clips met seks verbieden is zinloos”, Het Nieuwsblad 26 juni 2006; X, “Eerste condoom tentoongesteld”, Het Nieuwsblad 10 juni 2006; X, “Obscene muziek leidt tot seks op jonge leeftijd”, Het Nieuwsblad 8 augustus 2006; X, “«Open en bloot» op tv-scherm”, l.c. 6 Wanneer slechts één van de partners besmet is met het hiv spreken we over een serodiscordant koppel, zie M. SERGEANT, “Positief/negatief. Onderzoek serodiscordante koppels”, Zizo 2005, afl. 71, (40) 40. Ook voor hiv- koppels speelt veilig vrijen echter een belangrijke rol. Vooreerst is een besmetting met het hiv geen heilserum tegen een tweede besmetting, zie A. DE GRAAF, “Leven in de verlenging”, De Morgen 21 maart 1998; D. AVONTS, “Moet een seropositief koppel veilig vrijen?”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 4, (3) 3-4; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, Infofolder Aids, Antwerpen, Roos Proesmans, 1992, 24; R. BLEYS, “De nieuwe «verboden vrucht»: barebacking” in X (ed.), Jaarboek seksualiteit, relaties, geboorteregeling 2003, Gent, CGSO Trefpunt, 2002, 143, voetnoot 9. Die secundaire infectie kan zelfs virulenter of resistent zijn, zie J. VAN BERGEN, “Transmissie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 36-37. Bovendien leidt onveilig seksueel contact gebeurlijk tot andere aandoeningen (denken we maar aan syfilis, gonorroe,…) die de hiv-infectie niet alleen intensifiëren maar het besmettingsgevaar ook meer op de voorgrond stellen, zie D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, Aidsvademecum, Antwerpen, Vlaams Aids Coördinaat, s.d., p. 14, nr. 13; H. FENNEMA, “Onbeschermde seks bij mensen die weten dat ze hiv-positief zijn: is er een probleem?”, SOA-AIDS Info Dossier 1999, afl. 3, (17) 17; I. VAN ELZAKKER, “Cocktails krijg je als je half dood bent”, De Morgen 30 november 1996; J. VAN BERGEN en E. HOCHHEIMER, “Hiv en seksueel overdraagbare aandoeningen” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 177-180; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, “Draag niet ten grave!”, Test Gezondheid 2003-04, afl. 58, (8) 10; N. MCKEGANEY en M. BARNARD, “Prostitution and hiv/aids” in R. MATTHEWS en M. O’NEILL (eds.), Prostitution, Aldershot, Ashgate Publishing, 2002, 575; S. USDIN, De feiten over hiv/aids, in De feiten over…, Rotterdam, Lemniscaat, 2004, 43; T. VAN HAEGENBORGH, Seksueel Overdraagbare Aandoeningen en Aids, Antwerpen, Annelies Vanmechelen, s.d., z.p. 7 Zie in dezelfde zin I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 5. Het risico op overdracht bestaat ook bij seksueel contact tussen (lesbische, biseksuele of experimenterende heteroseksuele) vrouwen onderling. Hoewel uit statistisch materiaal blijkt dat zij tot een low risk-categorie behoren, staat het vast dat ze elkaar kunnen besmetten. De mogelijkheden zijn talrijk. Het gevaar schuilt in het tegen elkaar wrijven van slijmvliezen, in het gebruik van dezelfde vibrator en vooral in het contact met vaginaal vocht en menstruatiebloed, zie D. CAPLIN, L. VAN LOON en M.

~14~ vereist een nauwkeurige afbakening enkele toelichtingen bij de gehanteerde begrippen. Deze komen verder aan bod.8 Het staat echter als een paal boven water dat risicovol seksueel gedrag geen fantasterij is. De sinistere berichten die we de laatste tijd via de media vernemen, zijn talloos.9 In 2003 veroordeelde een rechtbank in Londen een Brit met Keniaanse roots wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel omdat hij het hiv via onbeschermde seks aan twee dames had doorgegeven.10 Eind 2005 bedacht een Australische rechtbank een Congolees met twaalf jaar gevangenisstraf voor de opzettelijke besmetting van enkele toeristen.11 Blijkt dat de auctor delicti nog slachtoffers geïnfecteerd had met het oogmerk zijn ziekte te verspreiden.12 Elders zien we parallelle veroordelingen.13 In ex-Joegoslavië (Kroatië, Bosnië-Hercegovina, Kosovo) en Rwanda gebruiken mensen het hiv via georganiseerde verkrachtingen zelfs als oorlogswapen.14 Anne- Marie DE BROUWER toont omstandig aan dat “(t)hese rapes were committed with the intent to cause the women to die slowly, hoping that (they) would transmit the virus to their partners and unborn children”.15 Maar ook dichter bij ons woedt het gevaar. Nederland wordt geteisterd door hiv-strafzaken.16 Zo liep

VANDENBRUAENE, o.c., p. 13-14, nr. 11 en E. DE KORT, “Arts Marjo Meijer maant lesbiennes tot voorzichtigheid: «Je gaat toch ook niet in een potje met besmet bloed zitten roeren»”, Gay Krant 1993, afl. 220, (13) 13. 8 Cf. infra, randnummer 12 en volgende. 9 Zie O. DIRICKX, Criminalisering van riskant gedrag bij de overbrenging van levensbedreigende ziekteverwekkers zoals hiv, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2002- 03, 4-6. 10 X, “Man met hiv veroordeeld wegens onveilige seks”, De Standaard 15 oktober 2003. De vorige Engelse uitspraak over het verspreiden van geslachtsziekten dateerde van 1888. Momenteel heeft men de smaak echter te pakken. Er worden zelfs specifieke databases ingericht met de gegevens van gespecialiseerde en ervaren advocaten inzake hiv- dossiers, zie C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, Grievous harm? Use of the Offences Against the Person Act 1861 for sexual transmission of hiv, Verenigd Koninkrijk, Sigma Research, 2005, 22. 11 X, “Seropositieve man besmet toeristen”, Het Nieuwsblad 3 december 2005. Zie recenter ook A. WATT, “Jail for infecting partner with hiv”, The Sunday Mail 10 december 2005, URL: www.thesundaymail.news.com.au, 15 december 2005. 12 W. LAUWERS, “18-jarige Belinda werd met opzet besmet met dodelijk hiv-virus”, Blik 6 september 2006. 13 F. VERMOERE, “Geen straf voor hiv-besmetting. In buitenland zijn processen tegen besmetters schering en inslag”, De Standaard 14 mei 2002; X, Twee jaar cel voor barebacking, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. 14 A.-M. DE BROUWER, Supranational criminal prosecution of sexual violence. The ICC and the practice of the ICTY and the ICTR, in School of Human Rights Research Series, Antwerpen, Intersentia, 2005, 57-58, 81-84, 386-388, 390-394; S. USDIN, o.c., 41. 15 A.-M. DE BROUWER, o.c., 57. 16 Vr. en Antw. Kamer 2003-04, 4 mei 2004, 12 en volgende (Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT) (hierna verkort Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT); BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, ‘Penitentie of preventie?’. Over de gevolgen van de toepassing van het strafrecht voor de volksgezondheid en de positie van mensen met hiv, Amsterdam, Soaids – Aids Fonds, 2004, 33-35; J. LEGEMAATE en R. DE GRAAF, “Strafrecht bedreigt het aidsbeleid”, NJB 2004, (1029) 1029; R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie, URL: www.soaaidsmagazine.nl, 28 juli 2006 (hierna verkort R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie). Zie (louter exemplarisch) Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007; Hoge Raad 18 januari 2005, LJ-nr. AR1860, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Hoge Raad 24 juni 2003, LJ-nr. AF8058, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Hoge Raad 25 maart 2003, LJ-nr. AE9049, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof Amsterdam 18 april 2007, LJ-nr. BA3498, URL: www. rechtspraak.nl, 28 april 2007; Gerechtshof Arnhem 13 februari 2006, LJ-nr. AV1571, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 november 2005, LJ-nr. AU7021, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juli 2005, LJ-nr. AT9538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof Amsterdam 2 juni 2005, LJ-nr. AT7002, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof Arnhem 5 maart 2004, LJ-nr. AO5332, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof Arnhem 30 juni 2003, LJ-nr. AH8890, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2002, LJ-nr. AE6538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof Leeuwarden 9 augustus 2001, LJ-nr. AB3298, URL:

~15~ Fons SPOOREN, de voormalige financieel directeur van de Eindhovense voetbalclub PSV, een veroordeling op omdat hij onveilige (orale) seks had met minderjarigen, terwijl hij wist dat hij seropositief was.17 In 2006 veroordeelde het Gerechtshof van Den Haag een hiv-drager voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf omdat hij met twee vrouwen onbeschermd gevrijd had zonder hen van zijn status in te lichten.18 Dezelfde ontwikkelingen zien we in Frankrijk.19 In België bleef het tot op heden relatief stil: er zijn nog geen specifieke klachten ingediend tegen personen die anderen via seksuele weg20 (beweerdelijk) hebben besmet.21 De kans bestaat echter dat daarin verandering komt.22 In de regio Gent beschuldigde Peter G. zijn ex-vriend er onlangs van hem bewust met het hiv opgezadeld te hebben.23 Oorzaak: een onverwerkte relatiebreuk. In 2003 werden de lezers van een bekende holebiwebsite opgeschrikt door berichten waarin een Vlaamse seropositief verklaarde wraak te willen nemen voor zijn eigen infectie door opzettelijk anderen te besmetten.24 De gekozen scriptietitel laat zich dan ook vanuit deze ruimere situering verklaren. Het gezegde “danser sur un volcan” slaat immers op het zich vermaken terwijl groot gevaar in aantocht is. Overigens kunnen we de essentie van deze metaforiek makkelijk aan het hiv

www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Zutphen 27 december 2005, LJ-nr. AU8715, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Almelo 22 april 2005, LJ-nr. AT4529, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. ’s- Hertogenbosch 29 juli 2004, LJ-nr. AQ5696, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Utrecht 4 maart 2004, LJ-nr. AO5330, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Assen 10 april 2002, LJ-nr. AE1337, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. ‘s-Gravenhage 29 juni 2001, LJ-nr. AB2390, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Utrecht 13 juni 2001, LJ-nr. AB2089, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Arnhem 24 april 2001, LJ-nr. AB1374, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Rb. Leeuwarden 1 maart 2001, LJ-nr. AB0355, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. 17 T. DEKKERS, Je lust of je leven. Hiv-preventie voor homoseksuele mannen 1982-2005, Amsterdam, Schorer, 2005, 73; X, Bewust onveilige seks: oud-PSV-directeur Spooren in Cassatie, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. 18 X, Omgaan met hiv: juridische consequenties, URL: www.hivnet.org, 18 maart 2006 (hierna verkort X, Omgaan met hiv: juridische consequenties). 19 CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA REPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis sur la pénalisation de la transmission sexuelle du vih adopté en séance plénière le 27 avril 2006, URL: www.cns.sante.fr, 28 juli 2006, 1 (hierna verkort CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA REPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis). 20 Cf. infra in dit randnummer, voetnoot 30 voor een aantal klachten naar aanleiding van bijt- en krabincidenten en een poging tot besmetting via verwonding met een bebloed scheermes. 21 F. VERMOERE, l.c. De correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeelde een vader eind 2002 wél tot een zwaardere straf wegens verkrachting en aanranding van de eerbaarheid omdat hij hoogstwaarschijnlijk seropositief was en één van zijn minderjarige dochters verkracht had zonder condoom, zie X, “‘Seropositieve’ vader veroordeeld voor verkrachting dochters”, De Morgen 5 oktober 2002. Hoewel we de bevoegde griffie contacteerden, konden wij het verdere verloop van deze (uiterst interessante) zaak niet vernemen. 22 Zie reeds C. BEAUPERE, “Aids en strafrechterlijke inbreuken”, De Pol. 1991, afl. 9, (15) 15: “De een of andere dag, indien dit nog niet gebeurd is, zal iemand zich aanbieden in een politiecommissariaat, ten einde klacht in te dienen wegens het feit dat hij aangetast is door aids, ten gevolge van seksuele betrekkingen”. Cf. ook infra, randnummer 22 en volgende. 23 G. NEYT, “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, Het Nieuwsblad 23 mei 2006. 24 Zie G. NEYT, “Homo besmet partners opzettelijk met aids”, Het Volk 11 maart 2003; X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens); X, Bugchasers en giftgivers: een kinky verslag, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Bugchasers en giftgivers: een kinky verslag).

~16~ zelf koppelen. De Amerikaanse viroloog David HO omschreef de hiv-besmetting eens als “een immense vuurzee (…) die zich steeds verder uitbreidt”.25 De link met de vulkaan is snel gelegd.

De juridische en criminologische problematiek spitst zich in dit onderzoek toe op een drietal centrale vragen.26 (1) In welke mate doet risicovol seksueel gedrag zich in België voor? (2) Welke zijn daartoe de oorzaken en determinanten? (3) Hoe kan dergelijk handelen afgeremd worden?

Het werk is dus op diverse wijzen gedemarqueerd. Bij de derde onderzoeksvraag hebben we oog voor het materieel strafrecht27, de preventie en de hulpverlening. We bespreken de burgerlijke (aansprakelijkheids)gevolgen van een infectie niet als dusdanig.28 Evenmin staan we stil bij de overige seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)29 of bij andere dan seksueel gerelateerde hiv-

25 M. WALDHOLZ, “De cocktail van patiënt 142”, De Morgen 6 juli 1996. In dezelfde zin bestempelde dokter Jonathan MANN de hiv-epidemie als een bosbrand die zich over de wereld verspreidt, zie I. WOLFFERS, o.c., 56. 26 Cf. infra, randnummer 9 en volgende voor een meer gedetailleerde structuur van het onderzoek. 27 Binnen het strafrechtelijke luik vertrekken we steeds van de hypothese dat de actoren meerderjarig zijn. Hoewel dit onderscheid misschien wat artificieel overkomt, kozen we er wegens plaatsgebrek toch voor om de problematiek inzake riskante seks door minderjarigen alleen te behandelen in de overige onderdelen van deze studie. Die beslissing heeft tot gevolg dat, wat de repressieve aanpak betreft, een aantal verzwarende omstandigheden niet besproken worden, cf. infra, randnummer 41. Ook de bijzondere regel van artikel 458bis van het Strafwetboek van 8 juni 1867, B.S. 9 juni 1867 (hierna verkort Sw.), komt niet aan bod. Daaromtrent is reeds heel wat literatuur verschenen, zie onder meer G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Straf. 2002, (124) 132- 133; H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen, in A.P.R., Mechelen, Kluwer, 2005, p. 553-556, nr. 1290-1295; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, in Welzijn – Welzijnsrecht, Brugge, die Keure, 2005, p. 167- 178, nr. 338-358; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het nieuwe artikel 458bis Strafwetboek: wettelijke mogelijkheid tot doorbreking van het beroepsgeheim bij kindermishandeling”, Medi-ius 2001, afl. 2, (10) 10-15; I. WATTIER, “La loi du 28 novembre 2000 relative à la protection pénale des mineurs”, J.T. 2001, (433) 444-445; R. VERGOTE en L. WOSTYN, “Mededelen van medische gegevens in situaties van (vermoeden van) kindermishandeling” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 111-118; S. CALLENS en J. PEERS, Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen, Intersentia, 2003, p. 251-252, nr. 591; V. DE SOUTER, “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek”, T.J.K. 2001, (184) 184 en 188-192. 28 Zie T. VANSWEEVELT, Aids en recht. Een aansprakelijkheids- en verzekeringsrechtelijke studie, in Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1989, p. 69-110, nr. 57-114, waar niet alleen de aansprakelijkheid wegens besmetting met het hiv in de medische praktijk gemonsterd wordt (en zowel de aansprakelijkheid voor de besmetting door het persoonlijke gedrag van de arts of de patiënt als voor de schade veroorzaakt door gebrekkige zaken) maar ook de besmetting buiten het medisch handelen (met name de algemene civielrechtelijke aansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van besmette ouders ten overstaan van hun besmet kind). Zie tevens B. WEYTS, “Familiebanden, aansprakelijkheid en verzekeringen”, R.W. 2004-05, (81) p. 83-84, nr. 10 en R. DALCQ, “Hiv et réparation en droit commun”, Con. M. 1996, (7) 7-17. Voor Frankrijk, zie onder meer AIDES, Droit et sida: guide juridique, Parijs, Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence, 1994, 136 en 139-140. Ook de zogenaamde angstvorderingen voor psychische schade geleden als gevolg van de (ernstige) vrees een hiv-besmetting op te lopen, zijn binnen dit burgerrechtelijke kader te situeren, zie in extenso C. STOLKER en D. LEVINE, “Aids-phobia. Schadevergoeding voor angst”, NJB 1996, (882) 882-891. Zie tevens Vred. Sint-Gillis 9 november 1999, Div. Act. 2002, 81, noot F. GODEFROID en J. DE BRUYNE, “Sexueel wangedrag als grond tot echtscheiding”, R.W. 1960-61, (913) p. 920-923, nr. 6-6septies. 29 Zie in extenso D. PYCK en F. OPSOMER, Seksueel overdraagbare aandoeningen, in Praktische Gidsen, Gent, CGSO Trefpunt Seksualiteit Relaties Geboorteregeling, 1995, 39 p. en T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.

~17~ transmissiemogelijkheden.30 Bedoeling is het (op zich al complexe) thema zo weinig mogelijk te vertroebelen door allerhande bijkomende vragen te formuleren. Op deze manier kunnen we volledig op de corebusiness inzoomen.

30 Het virus wordt in essentie overgedragen via seksueel contact met iemand die besmet is, via rechtstreeks contact met besmet bloed (transfusies, prikincidenten, gemeenschappelijk gebruik van besmette injectienaalden,…) en via perinatale transmissie (gedurende de zwangerschap, bij de bevalling of door het geven van moedermelk), zie onder meer Circulaire 1493/XII van het Bestuur Strafinrichtingen van 5 augustus 1985 inzake de besmettelijke ziekte aids (hierna verkort Circulaire 1493/XII); A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, Hiv en aids: een handleiding voor gezondheidswerkers, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, 23-28; F. ROBBERECHTS, “Valerie koos ondanks een hiv- besmetting toch voor een kind. «Ook ik wil een stukje van mezelf achterlaten»”, De Morgen 10 oktober 2000; G. SCHRAUWEN, “Het ergste moet nog komen”, Knack 15 juli 1998; J. VAN BERGEN, “Beroepsrisico, beroepspreventie en accidentele hiv-besmetting” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 47-57; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; R. GORIS, “De patiënt heeft aids”, Knack 29 november 1995; R. HINLOOPEN en A. SLOOTBEEK, “Vrouwen, zwangerschap, kinderen en hiv” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 139-144; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Aids” in J. SAFRA en I. YESHUA (eds.), The New Encyclopaedia Britannica (Micropaedia), Chicago, Encyclopaedia Britannica, 2002, 170; X, “Helft nieuwe seropositieven zijn vrouwen”, Het Volk 1 december 1994; X, “Infectious diseases” in J. SAFRA en I. YESHUA (eds.), The New Encyclopaedia Britannica (Macropaedia), Chicago, Encyclopaedia Britannica, 2002, 611. De besmettingswegen zijn dus relatief beperkt. Bijgevolg ligt het transmissiegevaar heel wat lager dan bij een aantal andere (weliswaar minder gevaarlijke) virussen, zie D. DRAULANS, “Condooms lekken niet”, Knack 26 oktober 1994; G. SCHRAUWEN, l.c.; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 9; I. WOLFFERS, o.c., 17; L. POLAK, “Aids als wapen”, Kijk 2003, afl. 6, (34) 37; M. DE MULDER en M. HOOGHE, Aids nuchter bekeken. Medische en maatschappelijke achtergronden, in Actueel, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1994, 15; P. CAILLIAU, “Een oproep tot kalmte aan alle kruisvaarders en tot ontmythologisering en humanisering van het hiv en aids”, Kreatief 1989, afl. 1, (112) 114; T. HERVEY en J. MCHALE, Health law and the European Union, in Law in Context, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, 343; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. Vooral aan de hiv-besmetting via bloedtransfusies is de laatste jaren heel wat media- aandacht besteed. Voor Frankrijk, zie onder meer AIDES, o.c., 131-136; A. DEKKER, “De affaire van het besmette donorbloed. De sinistere Franse uitzondering”, Vrij Nederland 13 februari 1999; J. MESKENS, “Un dernier face à face entre le silence et la douleur”, Le Soir 10 maart 1999; J. MESKENS en O. VAN VAERENBERGH, “Le verdict du procès du sang suscite le malaise en France”, Le Soir 10 maart 1999; M. DANTI-JUAN, “Les responsabilités pénales nées de la dissémination transfusionnelle du sida”, Rev. dr. pén. 1992, (1102) 1102-1118; X, “Nog steeds 2 à 3 nieuwe seropositieven per dag”, De Morgen 18 februari 1994. Ook in België en Duitsland raakten een behoorlijk aantal hemofiliepatiënten naar aanleiding van bloeddonaties besmet, zie M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 18-19. Zie tevens PARLIAMENTARY ASSEMBLY COMMUNICATION UNIT, “Libya: the death sentence passed on the Bulgarian nurses in no way relieves the tragedy of the children contaminated with the aids virus”, Press release 26 augustus 2005, URL: www.coe.int/press, 21 juli 2006. Zie voor de besmetting in het kader van medisch handelen ook H. NYS, “Aids en het recht”, Kultuurleven 1988, afl. 3, (227) 229-230. Krab- en bijtincidenten, voornamelijk ten aanzien van politieagenten, zijn momenteel tevens een hot issue, zie T. VANSWEEVELT, o.c., p. 95, nr. 92; X, Bijtende verdachte verplicht tot medewerking aan hiv-test, URL: www.rechtennieuws.nl, 26 februari 2006; X, “Gekrabde agent krijgt 2.000 euro schadevergoeding”, Het Nieuwsblad 13 september 2006; X, “Seropositieve man veroordeeld voor bijten politieman”, De Morgen 9 september 2006. In dat opzicht moet gewezen worden op een vonnis van de correctionele rechtbank te Brussel: uit de loutere omstandigheid dat de personen die opzettelijk slagen toebrengen, seropositief zouden zijn, kan niet noodzakelijk afgeleid worden dat deze feiten op zich gevolgen hebben die veel schadelijker kunnen zijn dan ten opzichte van andere personen, noch dat een deskundig onderzoek nodig is om de medische gevolgen van de slagen en de verwondingen in dit geval te onderzoeken, zie Corr. Brussel 26 maart 1993, Rev. dr. pén. 1993, 917, verwijzende noot. Op 21 februari 2003 zou het hof van beroep van Brussel ook een arrest geveld hebben inzake een poging tot besmetting via een bebloed scheermes, zie X, Arrest over doelbewuste aids-besmetting, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. De seropositieve beklaagde had scheermesjes met zijn bloed bevestigd aan het handvat van de wagen van zijn huisarts. Omwille van een onbeantwoorde liefde wilde hij hem besmetten. Zijn actie was echter vruchteloos. Het Openbaar Ministerie vroeg vijf jaar cel omdat de man de dokter niet wilde doden, enkel infecteren. Dat was trouwens de reden waarom de zaak niet voor het hof van assisen kwam. De uitspraak zelf konden wij tot op heden niet vernemen. Ook na telefonisch contact met de correctionele griffie van het Brusselse hof van beroep verkregen we geen bijkomende informatie.

~18~ Het onderzoek volstaat evenwel niet met een status quaestionis van het Belgische recht. We conceptualiseren, waar nuttig, ook voorstellen de lege ferenda en nemen positie in ten aanzien van vigerende stellingen. Met een kosmopolitische ambitie in het achterhoofd kijken we tevens over de grenzen. Deze scriptie bevat echter geen afzonderlijke en systematische beschrijving van het elders geldende recht. Een territoriaal beperkte microvergelijking laat naar onze mening meer diepgang toe. In globo bestuderen we het vreemde recht enkel indien het discussiepunten bevat die noodzakelijk zijn om tot een beter (of nieuw) inzicht in en een verfijning van ons systeem te komen.

Afdeling 2. (Criminologische) relevantie en doelstelling van het onderzoek

4. (CRIMINOLOGISCHE) RELEVANTIE. – In nuce kunnen we de criminologie omschrijven als de wetenschap van de misdaad.31 Haar multidisciplinaire karakter laat toe de talloze facetten van delinquentie voor het voetlicht te brengen.32 Jef VERMASSEN stelt met recht en reden dat het blikveld van de criminoloog de mens in zijn totaliteit omvat.33 Binnen die setting is het onderwerp van deze licentiaatsverhandeling om twee redenen relevant. Vooreerst verloopt de seksuele hiv- transmissie onvermijdelijk via menselijke interactie tussen minstens twee partners. Bovendien raakt een besmetting de fysieke integriteit, die op haar beurt de kern van het menszijn vormt.

Daarenboven wordt een grondige studie gerechtvaardigd door het maatschappelijke belang van het topic. De recente buitenlandse ontwikkelingen illustreren dit ten overvloede. Het spreekt voor zich dat de sociale interesse samenhangt met de epidemiologische contextualisering.34 Ter zake moeten we met een dark number rekening houden.35 Hoogstwaarschijnlijk zien we slechts het topje van de ijsberg.36 Anderzijds, zelfs al zou de betrokken populatie in absolute aantallen een kleine minderheid van de bevolking uitmaken, dan nog justificeren de ingrijpende en complexe gevolgen van een hiv-besmetting dit onderzoek.37

31 P. HEBBERECHT, Theoretische criminologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Theoretische criminologie, UGent, 2005-06, 1. 32 J. VERMASSEN, Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen?, Antwerpen, Meulenhoff, 2004, 8. 33 Ibid. 34 Cf. infra, randnummer 22 en volgende. 35 Zie daaromtrent ook C. BIJLEVELD, Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 52-53. 36 X, “Condoomcampagne helpt niet tegen aids”, Metro 28 november 2006. 37 S. USDIN, o.c., 16. Recent onderzoek illustreert overigens dat er geen correlatie is tussen het aantal besmetten en het aantal vervolgingen en veroordelingen in zogenaamde hiv-zaken, zie GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe. A rapid scan of the laws and rates of prosecution for hiv transmission within signatory States of the European Convention of Human Rights, 2005, 8 (hierna verkort GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe).

~19~ De problematiek verdient zowel vanuit criminologisch als juridisch oogpunt de nodige aandacht. Het juridische aspect heeft hier vooral betrekking op de brede strafrechtelijke duiding van het risicovol seksueel handelen. Het criminologische facet richt zich eerder op de aard, de omvang, de oorzaken en het voorkomen ervan.

5. DOELSTELLING. – “De menselijke seksualiteit en de normering ervan is een maatschappelijk thema dat fascineert en polariseert”.38 Hoewel de seksuele revolutie bijna een halve eeuw oud is39, bevindt intiem gedrag zich momenteel nog steeds (deels) in een taboesfeer.40 Een nogal controversieel en brandgevaarlijk onderwerp als risky sex, dat zich vaak in een zogenaamde culture of silence hult, verplicht ons omzichtig te werk te gaan.41 In casu zijn er geen kant-en-klaaroplossingen, noch is er ruimte voor kokerdenken. Antwoorden zijn noodzakelijk grijs gekleurd en sterk genuanceerd.

Gebonden door deze virtuele grenzen trachten we het fenomeen (op een voor België bijwijlen vernieuwende manier) te doorgronden. Zoals vermeld, willen we niet alleen inzicht verwerven in de hoegrootheid en de etiologie. Ook de mogelijke aanpak staat op het menu. Aldus beogen we bij te dragen tot de vorming van nieuwe inzichten.

Afdeling 3. Methodologie van het onderzoek: onderzoeksmethodes en -materiaal

6. LITERATUURSTUDIE. – Het theoretische kader, als basis van dit onderzoek, gaat terug op een uitgebreide literatuurstudie. Daarbij hadden we oog voor Belgische en buitenlandse grijze en wetenschappelijke informatie. Nationaal is het risicovol seksueel handelen nog niet werkelijk à fond gescrutineerd.42 Dat neemt niet weg dat er over bepaalde deelaspecten al liters buitenlandse

38 L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, p. 1, nr. 1. Zie tevens I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 3 en I. WOLFFERS, o.c., 11. 39 C. DE HERDT, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 68; J. FRENKEN, “Seksuele criminaliteit; enkele feiten en achtergronden” in J. FRENKEN en J. DOOMEN (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 59; J. SOETENHORST-DE SAVORNIN LOHMAN, “Toekomstperspectieven met betrekking tot seksueel geweld” in J. FRENKEN en J. DOOMEN (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 214-216; T. DEKKERS, o.c., 15-20. 40 D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, Financieel Economische Tijd 1 december 1999; I. WOLFFERS, o.c., 39; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 47; P. CAILLIAU, l.c., (112) 114; T. COCHEZ, “Onderzoek over seksualiteit bij Vlaamse jongeren. Een op de tien seksueel actieve jongeren tot seks gedwongen”, De Morgen 23 februari 2001; T. HENS, “Het aantal hiv-besmettingen in België stijgt”, De Standaard 29 november 2003. 41 De uiteenlopende belangen die daarbij aan de oppervlakte komen, zijn hieraan beslist niet vreemd, zie J. HUBBEN, “De aids-test vanuit gezondheidsrechtelijke optiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 62. 42 Belangrijke Belgische (rechtsgeleerde) werken die specifiek deze problematiek benaderen zijn eerder schaars en niet steeds van hoge kwaliteit, zie onder meer A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, J.T. 1989, (17) 19-24; C. BEAUPERE, l.c., (15) 15-20; C. DECOSTER, “Aids en de bestrijding ervan. De mogelijke juridische gevolgen van de aids-problematiek”, T. Gez. 1988, (385) p. 385-391, nr. 1-22; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk

~20~ inkt vloeiden. Naast hiv-typische bijdragen monsterden we heel wat algemene (strafrechtelijke) teksten. Zo konden we de wortels van het onderzoeksobject blootleggen.

7. WETGEVING EN RECHTSPRAAK. – Vervolgens onderwierpen we de relevante wetgeving en jurisprudentie op verschillende niveaus aan een grondige inspectie. Doelstelling was af te checken welke legistieke bepalingen ter zake hanteerbaar zijn en hoe rechters daar in practice mee omspringen. Belgische rechtspraak betreffende risicoseks ontbreekt voorlopig.43

8. BEVRAGINGEN. – Het onderzoek blijft niet theoretisch. Via supplementaire bevragingen van een aantal sleutelfiguren toetsten we onze resultaten, opinies en voorstellen aan de praktijk. Zo konden we de conceptueel geconstrueerde opvattingen empirisch bijspijkeren.

Voor de selectie van de analyse-eenheden maakten we voornamelijk gebruik van de convenience steekproef. De onderzoeksgroep werd dus louter op basis van beschikbaarheid samengesteld.44 Op deze manier bereikten we een behoorlijk aantal parketmagistraten waarmee de auteur tijdens zijn stage nauw samenwerkte. Secundair kozen we voor key-informant sampling. Enkele respondenten werden omwille van hun specifieke kenmerken benaderd.45 Deze techniek hanteerden we bij de medewerkers van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, de Vlaamse overheid, Sensoa en de Nationale Raad en de Provinciale Raad van West-Vlaanderen van de Orde van geneesheren. Hetzelfde geldt voor de Brugse onderzoeksrechter en de twee wetsdokters.

Vanwege de complexiteit van het onderwerp besloten we als bevragingsmodaliteit tot in person- interviewing en telefonische afname.46 Naargelang het soort respondent verliep dit ongestructureerd (door middel van open interviews) dan wel semigestructureerd (met open vragen).47

beschouwd”, Panopticon 1988, (8) 8-23; J. MESSINNE, “Propos juridiques sur la délinquance sexuelle” in X (ed.), Sexo- criminologie: question d’actualité, Brussel, Story-Scientia, 1991, 15-17; O. DIRICKX, o.c., 112 p.; P. DE HERT, “Zijn besmette personen die zonder condoom vrijen strafbaar?”, Juristenkrant 2003, afl. 73, (6) 6. Liesbet STEVENS beperkte haar doctoraatsonderzoek tot het gedrag dat betrekking heeft op de eigenlijke menselijke seksualiteitsbeleving zodat de gevolgen ervan uit de boot vallen, zie L. STEVENS, o.c., p. 2-3, nr. 5-6. 43 Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT; P. DE HERT, l.c., (6) 6. Zie eveneens GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 25. 44 C. BIJLEVELD, o.c., 151-152. 45 C. BIJLEVELD, o.c., 152-154. 46 C. BIJLEVELD, o.c., 217-218. 47 C. BIJLEVELD, o.c., 182.

~21~ Afdeling 4. Structuur van het onderzoek

9. ALGEMEEN. – De hierboven geschetste afbakening48 stemt structureel overeen met de scriptie-indeling. Afgezien van deze inleiding en het algemeen besluit bestaat dit document uit twee grote delen.

10. DEEL 2. – Deel 2 bespreekt een aantal epidemiologische en etiologische gegevens inzake risicovol seksueel gedrag. Na een inleidend hoofdstuk, belichten we in hoofdstuk 2 de eerste onderzoeksvraag: in welke mate komt dergelijk handelen in België voor? Vanuit de ambitie de problematiek ietwat te contextualiseren, concentreren we ons voorafgaandelijk op de verpreiding van hiv en aids in ons land. Het derde hoofdstuk beantwoordt de tweede onderzoeksvraag. We gaan met andere woorden dieper in op de oorzaken en determinanten van seksueel risicogedrag. Het resumé van onze bevindingen vindt de lezer in hoofdstuk 4.

11. DEEL 3. – Deel 3 is aan de laatste onderzoeksvraag gewijd: hoe kunnen we zo’n handelen counteren? Volgend op het eerste (inleidende) hoofdstuk verdiepen we ons in hoofdstuk 2 in de repressieve aanpak. We bekijken grondig de (straf)bepalingen die de geviseerde materie de lege lata reguleren. De focus ligt niet alleen op het seksuele strafrecht dat (onder meer49) opgenomen is in hoofdstuk V, titel VII van boek II van het Strafwetboek. Ook titel VIII wordt onder de loep genomen. We merken nu al op dat er inzake hiv-besmettingen geen specifieke incriminaties voorhanden zijn.50 Vervolgens gaan we na of er zich onder de actuele (buitenlandse) punitieve innovaties enkele pertinente voorstellen de lege ferenda verschuilen. Het derde hoofdstuk beoogt een kritische kijk op de aanpak van risicovol seksueel gedrag. We zetten de actiemogelijkheden lijnrecht tegenover elkaar. Via de confrontatie tussen these (of repressieve aanpak) en antithese (of preventie en hulpverlening) trachten we een synthese te concipiëren. We beëindigen dit derde deel met een samenvatting van de navorsingsresultaten.

48 Cf. supra, randnummer 3. 49 L. STEVENS, o.c., p. 4, nr. 7. 50 Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT.

~22~ HOOFDSTUK 3: TERMINOLOGISCHE TOELICHTINGEN

Afdeling 1. Inleiding

12. VERANTWOORDING. – Anticiperend op het corpus is het nuttig deze algemene inleiding af te ronden met terminologische toelichtingen. Alleen een duidelijk gedefinieerd begrippenkader behoedt ons voor babylonische spraakverwarringen. Of zoals Jean-Jacques ROUSSEAU het in “Emile, ou l’éducation” stelde: “[l]es idées générales et abstraites sont la source des plus grandes erreurs des hommes”.

13. OVERZICHT. – Daarom expliciteert afdeling 2 het risicovol seksueel handelen nader en meer gedifferentieerd. In de derde afdeling passeren achtereenvolgens de revue: de omschrijving en het verloop van, de besmetting met, de opsporing van en de remedie tegen hiv/aids.

Afdeling 2. Risicovol seksueel handelen

14. RISICOVOL SEKSUEEL HANDELEN. – Zoals hierboven vermeld, viseren wij in casu niet de seksualiteit als dusdanig maar wel een mogelijk uitvloeisel van de seksuele activiteit, met name de besmetting met het hiv.51 Per consequentiam verstaan we in dit onderzoek onder het begrip risicovol (of riskant) seksueel handelen elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat.

Deze term heeft in de scriptie dus een algemene betekenis.

15. VARIANTEN. – Andere begrippen, zoals barebacking en Russische roulette, zijn extremere varianten van het risicovol seksueel gedrag.

Barebacking is een concept dat vooral aan het homomilieu gelinkt wordt.52 Het refereert aan de ruitersport en doelt in origine op het paardrijden zonder zadel. In de seksuele context verwijst het naar weloverwogen unsafe sex. De partners gebruiken bewust en vrijwillig geen condoom en

51 Cf. supra, randnummer 3. 52 Vr. en Antw. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 23 maart 2005, 5-6 (Vr. nr. 2040509340 C. VAN DER STAAIJ), URL: www.minvws.nl, 15 maart 2006 (hierna verkort Vr. nr. 2040509340 C. VAN DER STAAIJ); X, Barebacking is geen uitzondering meer, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Barebacking is geen uitzondering meer); X, Barebackparty op schip in Antwerpen, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006 (hierna verkort X, Barebackparty op schip in Antwerpen); X, Onveilig vrijen, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Onveilig vrijen). Zie omtrent de historiek van het barebacken C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, “Barefuck of carefuck?”, Hivnieuws 1999, afl. 60, (18) 18-20 en R. BLEYS, l.c., 139-147.

~23~ bekommeren zich niet om de mogelijkheid anderen dan wel zichzelf met het hiv te besmetten.53 Het betreft dus allerminst een situatie waarbij het, ondanks goede voornemens, fout loopt. Integendeel, vanuit een verlangen naar kicks en risico’s lappen barebackers preventietips wetens en willens aan hun laars.54 Hoewel hetero’s er geen aparte term voor hanteren, komt het bij hen regelmatig voor.55

Binnen deze struisvogelpolitiek past ook het fenomeen bugchasing.56 Bugchasers zijn (in de regel) homoseksuelen die vanuit een soort animus recipiendi aan hiv-mining doen. Hun werkwijze bestaat erin zoveel mogelijk onveilige seks te bedrijven met (een) besmette partner(s).57 Een infectie op bestelling als het ware.58 Deze trend ontstond in San Francisco. Momenteel worden er al speciale conversionparties georganiseerd waarop de bugchasers giftgivers ontmoeten die het hiv (the gift) willen transfereren. Zulks gebeurt via een zogenaamde fuck of death.59

Ten slotte: de Russische roulette. In se betreft het bijeenkomsten met verschillende genodigden waarvan er één of meerdere besmet zijn. De clue van deze evenementen zit hierin dat men telkens bewust onveilig vrijt zonder te weten of de partner de “fatale kogel” in zich houdt.60

Afdeling 3. Hiv en aids

16. VERANTWOORDING. – De termen hiv en aids verdienen eveneens wat uitleg. Zonder te vervallen in medisch-esoterisch taalgebruik willen we de lezer een minimum aan informatie verschaffen. Zoals verder zal blijken, kunnen kennis en voorlichting een eerste stap betekenen

53 Zie B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, “Aids optimism, fatigue, or self-esteem? Explaining unsafe sex among gay and bisexual men”, Journal of Sex Research 2005, (238) 244; C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, l.c., (18) 18; G. MANSERGH, G. MARKS, G. COLFAX, R. GUZMAN, M. RADER en S. BUCHBINDER, “«Barebacking» in a diverse sample of men who have sex with men”, AIDS 2002, (653) 653-654; I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, De Standaard 1 december 2001; T. DEKKERS, o.c., 131; T. SUAREZ en J. MILLER, “Negotiating risks in context: a perspective on unprotected anal intercourse and barebacking among men who have sex with men – Where do we go from here?”, Archives of Sexual Behavior 2001, (287) 287; X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens; X, Barebacking, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006 (hierna verkort X, Barebacking); X, Bugchasers en giftgivers: een kinky verslag. 54 C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, l.c., (18) 19; H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, “Professor dr. Sven Danner over seks zonder condoom: «Barebacking is Russische roulette»”, Gay Krant 2000, afl. 403, (4) 6; R. BLEYS, l.c., 146; T. HENS, l.c.; X, Portraits du sida, Brussel, Infor Sida, s.d., 7. 55 H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, l.c., (4) 5; T. HENS, l.c. 56 C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, l.c., (18) 18; I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; S. WERBROUCK, “The gift”, Knack 21 mei 2003; X, Bugchasers en giftgivers: een kinky verslag; X, Reportage over barebacking in Telefacts, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Reportage over barebacking in Telefacts). 57 Kort Ged. Rb. Gent 30 april 2003, AM 2004, 74, noot F. DE BOCK; T. DEKKERS, o.c., 132. 58 Zie bijvoorbeeld volgend zoekertje van een bugchaser op een website voor homo’s: “Jager, midden dertig, zoekt pos. Als je danst op de rand van de afgrond, moeten we eens afspreken”. 59 H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, l.c., (4) 5. 60 I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.

~24~ naar een aanpassing van gedragspatronen.61 Naast het belang voor de preventie (en de adherente hulpverlening) is een elementair inzicht in de eigenschappen van deze soa ook onontbeerlijk voor een goed begrip van het etiologische62 en het repressieve luik63.

17. OMSCHRIJVING EN VERLOOP. – Het letterwoord hiv klinkt wellicht bekend in de oren. Voluit spreken we over het human immuno-deficiency virus.64 Pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het ontdekt.65 Ondertussen zijn bij de mens twee hiv-varianten gedetecteerd, namelijk hiv-1 en hiv-2.66 In België en de omringende landen komt hoofdzakelijk het eerste type voor. Het virus heeft een specifieke modus operandi: stelselmatig tast het de menselijke afweer aan.67 Dit uit zich in een verhoogde vatbaarheid voor infectieziekten.68 Het immuunsysteem slaagt er als het ware niet langer in om aanvallen die het voorheen moeiteloos de baas kon, te counteren.69

61 Cf. infra, randnummer 112. 62 Cf. infra, randnummer 30 en volgende. 63 Cf. infra, randnummer 41 en volgende. 64 D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 10; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 8; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 9; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Infectious diseases”, l.c., 611. 65 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., z.p.; G. COWLEY, “Can he find the cure?”, Newsweek 11 juni 2001; H. NYS, “Aids: juridisch modethema of bedreiging voor de mensenrechten?”, Vl. Jurist 1989, afl. 1, (17) 17; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 7 en 9; M. EVERS, “Aids. Blitzschlag der Killerzellen”, Der Spiegel 25 juni 2001; X, “Infectious diseases”, l.c., 611; X, “VN-conferentie zoekt antwoorden op universele hiv-crisis. Strijd tegen aids kost jaarlijks 9,2 miljard dollar”, Financieel Economische Tijd 23 juni 2001. Voor de historische oorsprong van het hiv, zie C. LABBÉ, “Historique”, Con. M. 1995, (84) 84-91; D. DRAULANS, “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, Knack 26 juli 2006; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 4-5 en 25; J. GROLLE, “Aids. Stunde Null”, Der Spiegel 8 februari 1999; K. SERNEELS, “Belgische onderzoekster ontdekt dat aids drie eeuwen geleden van dier naar mens sprong. Eerste aids-patiënt was zeventiende-eeuwse apenjager”, De Morgen 28 november 2000; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 13. Voor toelichtingen omtrent de door sommigen geproclameerde conspiracy theory, volgens welke aids een door mensenhanden gemaakte ziekte is, zie J. VAN DONGEN, Aids, de grootste misdaad in de medische geschiedenis, Rijswijk, Elmar, 2003, 296 p. en L. POLAK, l.c., (34) 34-37. 66 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 7; E. HOCHHEIMER, “Geschiedenis en indeling van de hiv- infectie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 11; J. GROLLE, l.c.; K. SERNEELS, l.c.; K. WIESE, “Tiende aids-conferentie in Yokohama. Nog steeds geen vaccin, wel een nieuw subtype aids-virus”, Gazet van Antwerpen 2 augustus 1994; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 13-14; X, “Aids”, l.c., 170. 67 J. GROLLE, l.c.; M. WALDHOLZ, l.c.; R. GORIS, l.c.; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Infectious diseases”, l.c., 611. Omtrent de origine, morfologie en werking van het afweersysteem, zie A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 1-6. 68 C. BOUCHER en J. VAN BERGEN, “Pathogenese” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 24; I.V.E., “Uniek aids-experiment met tweelingen”, De Morgen 3 maart 1994; X, Portraits du sida, 5. Voor medische toelichtingen ter zake, zie A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 8-11; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 9-12; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Een combinatie van geneesmiddelen”, Het Volk 1 december 1994. Zie voor een aantal infecties en tumoren bij hiv-geïnfecteerden A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 65-115 en E. HOCHHEIMER, “Ziektebeelden bij de hiv-infectie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 90- 114. 69 Zie D. DRAULANS, “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, l.c.; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 8; M. KLESIUS, “Uitdagingen voor de mensheid. De meedogenloze verspreiding van aids: op leven en dood”, National Geographic 2002, afl. 2, (32) 34; R. WEISS, “Uitdagingen voor de mensheid. Strijd tegen ziekte”, National Geographic 2002, afl. 2, (4) 12; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Infectious diseases”, l.c., 612.

~25~ Kenmerkend is het gefaseerde pathologische verloop.70 Omdat de verschillende echelons in de medische literatuur onverkort beschreven worden71, beperken wij ons tot een helicopterview. We treden niet in details maar geven een aantal grote lijnen mee. Aanvangspunt is de besmetting met het hiv. De verdere evolutie valt uiteen in een vijftal stadia. De eerste fase is de (perfide) window- periode, ook wel het diagnostisch venster genoemd.72 In dit stadium verschanst het virus zich. Bij gebrek aan antistoffen geven standaard hiv-tests73 geen uitsluitsel over een eventuele infectie.74 In het jargon spreekt men over valsnegatieven want de dragers kunnen het virus wél al doorgeven.75 Deze periode wordt gevolgd door de seroconversie.76 Gemiddeld twee tot twaalf weken en uiterlijk zes maanden na de hiv-infectie start het immuunsysteem immers met de aanmaak van antilichamen.77 Personen waarbij deze agentia voorkomen, noemen we seropositief.78 Pas vanaf dat moment zijn de genoemde standaardtests nuttig. De latentieperiode is een derde stadium.79 Dit asymptomatisch interval duurt in doorsnee zes tot acht jaar. Nodeloos te benadrukken dat we ons hier nog steeds in gevaarlijk water bevinden; zonder ziektebeelden is er géén aanleiding om zich te laten testen.80 De eerste symptomen luiden de vierde fase in.81 Gedurende gemiddeld één tot twee jaar, steken een aantal aandoeningen af en toe de kop op zonder dat de patiënt zich echt ziek voelt. Daarna belandt ongeveer vijftig procent van de hiv-geïnfecteerden in het gevorderde aidsstadium.82 Het acroniem aids staat voor het acquired immuno-deficiency syndrome.83 De facto is aids

70 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 18-19, nr. 2. 71 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 12-14; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 8-10, nr. 3. 72 I. WOLFFERS, o.c., 100; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; K. WIESE, l.c.; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 21; S. USDIN, o.c., 76. 73 Cf. infra, randnummer 19. 74 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Infectious diseases”, l.c., 612. 75 D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 23; G. PINET, “Aids, legislative measures and ethical issues”, T. Gez. 1988-89, (3) 9; H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 234. 76 D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 10; J. VAN DONGEN, o.c., 261-262; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 21. 77 I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 23; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; X, “Gekrabde agent krijgt 2.000 euro schadevergoeding”, l.c.; X, “Seropositieve man veroordeeld voor bijten politieman”, l.c. De beschermende werking van de antistoffen volstaat echter niet om tegen de ziekte een dam op te werpen, zie D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 7, nr. 1; V. KIRKELS en M. POLMAN, “Discussieverslag” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 125. 78 D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 10; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 7; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 21; P. CAILLIAU, l.c., (112) 113; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. 79 M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 22. 80 K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; R. GORIS, l.c. Zie tevens S. VAN ELZEN, “Genezen kost geld, sterven kost meer”, Knack 24 oktober 2001. 81 M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 22. 82 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 13; J. VAN BERGEN, “Epidemiologie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 22; S. DANNER, “Zorg als medicus bij aids en hiv” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 87; W. DOLMANS, “Aard, verspreiding en omvang van de epidemie” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 27-28. Bij sommige patiënten wordt de aidsfase voorafgegaan door het zogenaamde ARC-stadium. Onder dit Aids Related Complex rekenen we een geheel

~26~ een collectivum voor de diverse ziektes waartoe de initiële besmetting op termijn mogelijks leidt.84 Het is de potentiële “finale” van de hiv-infectie.85

Tussen de oorspronkelijke besmetting en de ontwikkeling van aids ligt dus à peu près tien jaar.86 Hoewel de betrokkenen zich in die tussenperiode dikwijls niet ziek voelen, kunnen ze anderen besmetten.87 Uit onderzoek blijkt dat bijna veertig procent van de patiënten de besmetting pas bij de aidsdiagnose ontdekt.88 Dat is niet zonder belang. Recent hiv-geïnfecteerden hebben immers een hogere viral load want de geringere aanwezigheid van antistoffen zorgt voor een grotere concentratie virusdeeltjes per milliliter bloed.89 In een eerste fase daalt die concentratie om – naarmate het virus voorschrijdt – opnieuw te stijgen.90 Neofieten en anciens zijn in de regel dus gevaarlijker dan personen die zich in de tussenstadia bevinden.91

18. BESMETTING. – Zoals vermeld, is het hiv helemaal niet zo besmettelijk als een heel aantal andere virussen.92 In essentie vereist een infectie cumulatief de overdracht van voldoende viraal materiaal op een permeabel lichaamsoppervlak.93 Overeenkomstig de afbakening, gaan we in deze scriptie enkel dieper in op de hiv-transmissie ten gevolge van riskant seksueel gedrag.94 Daarbij kunnen we verschillende modi acquirendi rapporteren.

van symptomen die zeer nauw met aids verbonden zijn, zie H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 227; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 22; R. GORIS, l.c.; X, “Infectious diseases”, l.c., 612. 83 Circulaire 1493/XII; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 6; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 8; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 9; P. MEENHORST, “Het verworven immunodeficiëntie-syndroom” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 13; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Infectious diseases”, l.c., 611. 84 Circulaire 1493/XII; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 9 en 22; R. GORIS, l.c.; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. 85 D. DRAULANS, “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 12 en 53; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 9; P. CAILLIAU, l.c., (112) 113; S. STROEYKENS, “Aids in politiek vaarwater”, De Standaard 10 juli 2000; X, “Aids”, l.c., 170. 86 D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 10; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; M. KLESIUS, l.c., (32) 37; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Een op drie Botswanen seropositief. Aids velde al 18,8 miljoen mensen”, Financieel Economische Tijd 28 juni 2000. 87 I. WOLFFERS, o.c., 12. 88 WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Epidemiologie van aids en hiv-infectie in België. Toestand op 31 december 2005. Jaarrapport, URL: www.iph.fgov.be, 4 maart 2007, 6 (hierna verkort WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Jaarrapport 2005). Zie tevens W. DENOLF, “Seks in tijden van soa”, Knack 19 november 2003 en (voor Nederland) T. DEKKERS, o.c., 71. 89 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 12-14 en 23; T. HENS, l.c. 90 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 23; J. VAN BERGEN, “Transmissie”, l.c., 29. 91 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 27; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. Zie tevens X, “Aids”, l.c., 170. 92 Cf. supra, randnummer 3, voetnoot 30. 93 I. WOLFFERS, o.c., 18; J. VAN BERGEN, “Transmissie”, l.c., 29; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 15. 94 Cf. supra, randnummer 3.

~27~ Het lichaam bevat immers een aantal triggerzones. Het zijn natuurlijke barrières die het hiv kan overwinnen.95 Een besmetting vereist meestal contact tussen twee slijmvliezen: tussen penis en vagina, penis en penis of vagina en vagina (genitale seks), tussen penis en aars (anale seks) of tussen penis en mond, mond en aars, mond en vagina (orale seks).96 Ook orogenitaal contact kan dus risicovol zijn wanneer zaad of menstruatiebloed in de mond komt en op voorwaarde dat er wondjes, zweertjes of blaasjes rond de mond of geslachtsorganen zijn.97 Bij andere vormen van (seksuele) aanrakingen is het gevaar voor hiv-besmetting onbestaande (denken we maar aan tongzoenen, louter contact tussen enerzijds de penis, de vagina of de anus en anderzijds de handen, knuffelen, masseren en de overige handelingen die vrij zijn van de uitwisseling van somatische vochten).98

Daarenboven moet er voldoende viraal materiaal worden overgebracht. In de seksuele context zijn vooral genitale secreties belangrijk.99 Evident bepaalt de pathologische fase waarin de patiënt zich bevindt in grote mate de viral load.100 In de praktijk schat men de infectiekans bij een éénmalig seksueel contact met een besmette partner op één kans op vijftig tot vijfhonderd.101 Omwille van biologische en fysiologische redenen zou het virus makkelijker overdraagbaar zijn van man op vrouw dan vice versa.102

19. OPSPORING. – We benadrukten al dat het geïnfecteerde lichaam na verloop van tijd antistoffen aanmaakt.103 Deze agentia kunnen opgespoord worden via een bloedonderzoek104, de

95 M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 15. 96 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 12; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 11-12, nr. 5; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 10; J. VAN BERGEN, “Transmissie”, l.c., 32-34; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 16-17; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Aids”, l.c., 170. 97 K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9 en 10; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. 98 Zie onder meer Circulaire 1493/XII; J. DESMYTER, “Overdraagbaarheid van aids en de gevolgen ten aanzien van de arbeidsbekwaamheid” in B. OVERSTEYNS (ed.), Aids, alcohol, drugs, roken. Referaten van de studiedag georganiseerd door het Instituut voor Arbeidsrecht van de K.U. Leuven op 20 mei 1988, Brugge, die Keure, s.d., 23; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, Portraits du sida, 5. 99 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 23; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 8; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 15. 100 Cf. supra, randnummer 17. 101 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 23. Zie tevens D. DRAULANS, “Condooms lekken niet”, l.c. en I. WOLFFERS, o.c., 92. Voor een gedetailleerd overzicht van de transmissiekans naargelang het soort seksueel contact, zie BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 27-30. 102 P. PIOT, “Aids: een lange termijn visie”, Lezing (en debat) van 23 november 2006, aan de Universiteit Gent, georganiseerd door het “Internationaal Studenten Forum” (hierna verkort P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006). Zie eveneens CENTER FOR REPRODUCTIVE RIGHTS, Legal grounds. Reproductive and sexual rights in African commonwealth courts, URL: www.crlp.org, 7 februari 2007, 49 (hierna verkort CENTER FOR REPRODUCTIVE RIGHTS, Legal grounds). 103 Cf. supra, randnummer 17. 104 Zie onder meer Circulaire 1493/XII; A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., z.p.; FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Voor je gezondheid zorgen: aidstest, URL: www.belgopocket.be, 9 augustus 2006 (hierna verkort FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Aidstest); M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 21; S. STROEYKENS, l.c.; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Aids”, l.c., 170.

~28~ zogenaamde standaard hiv-test.105 De goedkope en relatief eenvoudige Elisa (een screeningtest) en de duurdere maar tevens moeilijkere Western blot (een confirmatietest) zijn de bekendste vertegenwoordigers.106 Nadeel is dat deze tijdens de window-periode nutteloos zijn: er zijn immers nog geen antistoffen.107 Andere testen zijn voorhanden maar omdat hun kostprijs niet gering is, gebruikt men ze enkel in specifieke gevallen.108 Het hiv kan ook via speeksel- en urine-onderzoek aan het licht komen.109 Gezien de traditionele testen nogal wat tijd vergen110, bemerken we recent een opmars van de snelle hiv-tests.111 Ze bestaan zowel onder een klinische als onder een doe- het-zelfvariant. Hoewel de patiënt snel het resultaat kent en mogelijks spoedig inlichtingen over de preventie van overdracht ontvangt, bestaat er bij dergelijke testen een grotere kans op een foutieve diagnose.112

De verschillende mogelijkheden hebben hun voor- en nadelen.113 Zeker is dat het geen panaceeën zijn. We kunnen de infectie weliswaar vaststellen maar daarbij mag men het diagnostisch venster niet uit het oog verliezen.114 Bovendien is een exacte datering van de overdracht een heksentoer. Geïnfecteerden vertonen na de besmetting in de regel immers géén symptomen en laten zich dan ook niet testen. Daarnaast wordt het ziekteverloop door grote individuele variaties gekenmerkt.115 Zoals aangekaart, heeft dit alles belangrijke repercussies op etiologie, preventie, hulpverlening en repressie.116

105 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15; S. USDIN, o.c., 76. 106 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; L. WIGERSMA en A. HEIJNEN, “De hiv-test” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 58; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 20-21, nr. 4. 107 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 25, nr. 35; L. WIGERSMA en A. HEIJNEN, l.c., 58. 108 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15-16; S. USDIN, o.c., 76. 109 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 16-17; S. USDIN, o.c., 76. 110 FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Aidstest. 111 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 16; S. USDIN, o.c., 76. 112 Zie ook A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 16; L. WIGERSMA en A. HEIJNEN, l.c., 62; X, “15.000 aids-patiënten in België”, Gazet van Antwerpen 2 en 3 december 1995. Bovendien ontbreekt bij de zelftests de bij het vernemen van de uitslag cruciale begeleiding, met alle risico’s van dien (waaronder suïcide), zie E. ROSCAM ABBING, “De hiv-test, in wiens belang?” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 52. Cf. ook infra, randnummer 112. 113 Zie onder meer A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 15-17; FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Aidstest. 114 Voor een toepassing in een niet-seksuele civielrechtelijke aansprakelijkheidscontext, zie Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671, noot R.O.D.: “Wat het Belgisch Rood Kruis betreft, en zelfs bij toepassing van artikel 1645 van het Burgerlijk Wetboek als men het Rode Kruis als een beroepsverkoper aanziet, moet onderstreept worden dat in de Belgische rechtspraak – in tegenstelling tot de Franse – de beroepsverkoper het aansprakelijkheidsvermoeden mag omkeren, door het bewijs te leveren dat het hem onmogelijk was om het gebrek in de verkochte zaak te ontdekken. Dit bewijs moet toegelaten worden als het gebrek in het bloed te wijten is aan het feit dat dit afgenomen werd van een donor die zich in de periode bevond, waarin de Elisa-test niet toeliet om zijn ziekte te ontdekken. De contractuele vordering van het slachtoffer op het Rode Kruis moet dus aanzien worden als niet met voldoende zekerheid bewezen om de toekenning van een voorschot op vergoeding te verrechtvaardigen”. 115 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 12; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 21. 116 Cf. supra, randnummer 16.

~29~

20. REMEDIE. – De verwoestende kracht van hiv ligt in de aanvallen op het immuunsysteem. Dit veroorzaakt niet alleen belangrijke fysische en psychologische nadelen maar heeft ook een enorme economische impact.117 Vooreerst is er nood aan dure medicijnen. We denken daarbij aan de aidsremmers en aan geneesmiddelen voor de verzorging van door de verminderde weerstand geëxciteerde aandoeningen.118 Dit weegt niet alleen op de patiënt want via de ziekteverzekering komt de overheid in belangrijke mate tussen. Daarnaast zijn er heel wat indirecte kosten, zoals het verlies van werk en dergelijke meer.119

Wetenschappers slagen er evenwel nog steeds niet in de voornoemde aanvallen te stoppen. Ze kunnen het afbraakproces slechts vertragen.120 Zulks gebeurt middels combinatietherapieën (ook aidsremmers of cocktails genoemd). Deze verminderen de snelheid waarmee de witte bloedcellen wegteren.121 Het is wel zo dat de post exposure profylaxe de kans op daadwerkelijke besmetting aanzienlijk matigt.122 Het betreft een zeer intensieve toediening van remmers zo snel mogelijk – en uiterlijk 72 uur – na het risicovol (seksueel) handelen. Gevolg is een onmiddellijke afname van de hoeveelheid hiv zodat het virus minder of geen vat op het lichaam krijgt.123 Daarna is een

117 A. HOCKTON, The law of consent to medical treatment, Londen, Sweet & Maxwell, 2002, p. 58, nr. 6-008; I. VAN ELZAKKER, l.c.; J. TER HEERDT, “Aansprakelijkheid bij hiv-besmetting: IPR- en causaliteitsproblemen”, (noot onder Gent 24 april 1998), T. Gez. 1999-2000, (63) p. 66-67, nr. 12; P. CAILLIAU, l.c., (112) 116; R. GORIS, l.c.; S. USDIN, o.c., 143; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 99-100, nr. 96. 118 M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 26 en 44. 119 H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 233; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 44. 120 A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 19 en 22; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 23; R. WEISS, l.c., (4) 11; X, “Aids”, l.c., 170; X, “Aids bereikt plafond in industrielanden”, De Standaard 1 december 1995. 121 Zie onder meer A. DE GRAAF, l.c.; D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Voor je gezondheid zorgen: seropositiviteit en aids, URL: www.belgopocket.be, 9 augustus 2006 (hierna verkort FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Seropositiviteit en aids); I. VAN DORSSELAER, “Ik wil niet de ondankbare uithangen”, De Morgen 1 december 1999; I. VAN ELZAKKER, l.c.; J. VRANCKX, “Dokter Peter Piot voert wereldwijd offensief. “Robin Hood” bestrijdt aids”, Gazet van Antwerpen 16 en 17 juni 2001; J.-Y. NAU, “Nous sommes à un tournant majeur de l’épidémie en Europe”, Le Monde 8 maart 1997; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; L. FOLLÉA, “Les nouveaux traitements ont fait reculer la mortalité par sida en 1996”, Le Monde 8 maart 1997; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 25-26; M. WALDHOLZ, l.c.; P. HAEX, “Seropositief betekent niet meer het einde”, Gazet van Antwerpen 29 en 30 november 1997; R. GORIS, l.c.; T. COCHEZ, “Aantal hiv-besmettingen stijgt weer alarmerend”, De Morgen 16 mei 2001; T. COCHEZ, “Aantal nieuwe hiv-infecties blijft verontrustend hoog”, De Morgen 7 november 2001; X, “Aids niet langer doodvonnis”, De Standaard 8 juli 1996; X, “Aids. Zelle am Enterhaken”, Der Spiegel 29 juni 1998; X, “Een combinatie van geneesmiddelen”, l.c. Omtrent de antiretrovirale therapie, zie in extenso A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 35-60 en L. WIGERSMA, “Antiretrovirale therapie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 115-126. Zie voor een historisch overzicht M. WALDHOLZ, l.c. 122 Zie BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 16; X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005 inzake strafbaarheid overbrengen mogelijke hiv-besmetting, URL: www.justitie.nl, 28 juli 2006 (hierna verkort X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005). 123 S. USDIN, o.c., 73 en 83. Zie over de aan deze behandeling verbonden nadelen J. VAN BERGEN, “Beroepsrisico, beroepspreventie en accidentele hiv-besmetting”, l.c., 53-54.

~30~ infectie irreversibel. Ook aids blijft dus een ongeneeslijk (chronisch) syndroom.124 Hoewel we het dankzij de medische ontwikkelingen als “eine in Grenzen therapierbare Krankheit”125 bestempelen, zijn de bestaande therapieën geen onverdeeld succes. Omwille van de complexe medicatieschema’s vergen ze behoorlijk wat discipline. Bovendien zijn noch hun bijwerkingen, noch hun kostprijs gering.126 Kortom: medico vivere, misere vivere.

Potentieel kan een vaccin daarmee komaf maken. Spijts de talloze experimenten laten resultaten echter op zich wachten.127 Het blijft dan ook zoeken naar die heilige graal.128

124 D. BOUWEN, “Nieuwe “cocktails” zijn geen wondermiddelen. Euforie is misplaatst in strijd tegen aids”, Financieel Economische Tijd 28 november 1998; D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; D. DRAULANS, “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, l.c.; FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Seropositiviteit en aids; G. COWLEY, l.c.; I. VAN DORSSELAER, “Ik wil niet de ondankbare uithangen”, l.c.; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, Preventie doe je samen. Aandacht voor aids-preventie in stad en regio, in VNG/VDB-reeks, Den Haag, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 1992, 32; M. EVERS, l.c.; S. BEGLEY, E. CHECK, P. WINGERT en F. CONWAY, “Aids at 20”, Newsweek 11 juni 2001; S. STROEYKENS, l.c.; S. USDIN, o.c., 25; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p. 125 X, “Aids. Zelle am Enterhaken”, l.c. Zie tevens D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 33, nr. 43 en S. USDIN, o.c., 82. 126 A. DE GRAAF, l.c.; D. BOUWEN, “Nieuwe “cocktails” zijn geen wondermiddelen. Euforie is misplaatst in strijd tegen aids”, l.c.; G. SCHRAUWEN, l.c.; I. VAN DORSSELAER, “Ik wil niet de ondankbare uithangen”, l.c.; I. VAN ELZAKKER, l.c.; M. WALDHOLZ, l.c.; P. HAEX, l.c.; T. VAN HAEGENBORGH, o.c., z.p.; X, “Aids”, l.c., 171; X, “Aids bereikt plafond in industrielanden”, l.c.; X, “Aids niet langer doodvonnis”, l.c.; X, “Aids. Zelle am Enterhaken”, l.c.; X, “Een op drie Botswanen seropositief. Aids velde al 18,8 miljoen mensen”, l.c. 127 Zie D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; G. COWLEY, l.c.; G. SCHRAUWEN, l.c.; H.V.D.E., “Hoop op vaccin vervliegt”, De Standaard 17 juli 2000; J. CARTER, “Uitdagingen voor de mensheid. Een eerste stap”, National Geographic 2002, afl. 2, (2) 2; J. VRANCKX, l.c.; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; K. WIESE, l.c.; L. POLAK, l.c., (34) 37; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 13, 23-25 en 34; R. WEISS, l.c., (4) 27; S. BEGLEY, E. CHECK, P. WINGERT en F. CONWAY, l.c.; S. DANNER, l.c., 94-95; X, “15.000 aids-patiënten in België”, l.c.; X, “Vandaag is het Wereldaidsdag. Aids, onderschat en overschat”, Het Nieuwsblad 1 december 2006. Hét grote probleem is dat het virus “ein Verwandlungskünstler (ist), trickreich und zäh” zodat het “selbst gute Schlachtpläne (…) immer wieder zunichte gemacht (hat)”, zie M. EVERS, l.c. 128 Zie zeer recent nog G. FRANSEN, “Welkom in het proefkonijnenhuis. Farmaciebedrijf betaalt 1.900 euro voor test met hiv-geneesmiddel”, Het Nieuwsblad 31 maart en 1 april 2007.

~31~

DEEL 2: EEN EPIDEMIOLOGISCH EN ETIOLOGISCH ONDERZOEK NAAR RISICOVOL SEKSUEEL HANDELEN

~32~ HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN

21. OVERZICHT. – Volgend op de algemene inleiding, kadert dit deel het bestudeerde gedrag tegen een epidemiologische en etiologische achtergrond.

Hoofdstuk 2 exploreert de eerste onderzoeksvraag. We checken summier in welke mate risky sex in België voorkomt (afdeling 3). Preliminair hebben we oog voor de omvang en verspreiding van hiv/aids in ons land (afdeling 2). Het concept riskant seksueel handelen omschreven we immers als elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat. Logischerwijs betreft de epidemiologische contextualisering dus zowel het gedrag als het daardoor te transfereren virus.

Het derde hoofdstuk correspondeert met de tweede onderzoeksvraag. Bedoeling is de diverse oorzaken en determinanten van seksueel risicogedrag te achterhalen.

Hoofdstuk 4 resumeert en integreert onze bevindingen.

~33~ HOOFDSTUK 2: EPIDEMIOLOGISCHE GEGEVENS

Afdeling 1. Inleiding

22. OVERZICHT. – Zoals vermeld, analyseren we in dit hoofdstuk niet alleen epidemiologische data over hiv en aids. We nemen ook een aantal beschikbare gegevens met betrekking tot riskante seks onder de loep. Zo kunnen we een antwoord formuleren op onze eerste onderzoeksvraag.

Omwille van de vaak onbetrouwbare bronnen beperken we deze bespreking tot België. Evenwel excederen de werkelijke cijfers ook bij ons de statistieken.129 Justo titulo stelde Mark TWAIN dat er “lies, damned lies and statistics” zijn.130

Afdeling 2. Hiv en aids in België

23. INLEIDING. – De wereldvermaarde Antwerpse arts Peter PIOT omschrijft aids als de grootste epidemie die de geschiedenis ooit heeft gekend.131 Getuige daarvan zijn de miljoenen mensen die doorheen de jaren een infectie opliepen en het significante deel dat er het hachje bij inschoot.132 Mondiaal is aids voor mannen én vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak.133

In deze afdeling pluizen we een aantal Belgische epidemiologische gegevens over hiv en aids in genere na, zonder daarbij specifieke risicogroepen te onderscheiden.134 Bedoeling is de lezer een globaal inzicht te geven in de omvang van de problematiek. Recent nog kopte Het Nieuwsblad dat een recordaantal Belgen met het hiv is besmet.135 In 2005 telde ons land met 1.066 nieuwe infecties het grootste aantal sinds het begin van de aidsepidemie. Nog volgens het krantenartikel zijn er ongeveer 20.000 besmetten in België, waarvan er zich 3.511 in het ziektestadium bevinden. Dagelijks krijgen drie inwoners te horen dat ze seropositief zijn.136

129 M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 28-29; X, “In ons land hebben 91 kinderen aids”, Het Volk 1 december 1994. 130 Zie tevens de bekende uitspraak van Godfried BOMANS: “Een statisticus waadde vol vertrouwen door een rivier, die gemiddeld één meter diep was. Hij verdronk…”. Met cijfermateriaal moet dus omzichtig omgesprongen worden. 131 J. VRANCKX, l.c.; P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006. 132 J. VAN BERGEN, “Epidemiologie”, l.c., 16-17; S. USDIN, o.c., 9. 133 P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006. 134 Omtrent de hiv-prevalentie in een prostitutiecontext, zie M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 17 en 31 en, in een internationaal verband, N. MCKEGANEY en M. BARNARD, l.c., 573-580. 135 X, “Recordaantal Belgen met hiv”, Het Nieuwsblad 16 augustus 2006. Zie tevens X, “Aids naar nieuw record”, Het Nieuwsblad 22 november 2006. 136 D. MUSSCHOOT, “Hiv-virus treft elke dag drie landgenoten”, Het Nieuwsblad 28 februari 2006; F. DE SMET, “Bijna drie hiv-diagnoses per dag. Homo’s zijn condoommoe”, Het Nieuwsblad 27 november 2006; G. NEYT, “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, l.c.; W. ROMMERS, “Demotte verontrust over gebrekkige kennis van jongeren over aids. Sensibilisering is meer dan ooit nodig”, Het Nieuwsblad 25 januari 2006.

~34~ 24. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID. – Voor de meer wetenschappelijke ontleding vertrekken we van gegevens die ter beschikking gesteld zijn door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Deze dienst centraliseert voor ons land de cijfers in verband met hiv en aids.137 Hoewel de nationale gegevensgaring op drie verschillende manieren geschiedt138, wordt alle informatie halfjaarlijks in één rapport verwerkt. Per jaar volgt dan nog een grondige analyse op basis van de semestriële data.

25. METHODOLOGIE. – Vooraleer het statistische materiaal à fond te onderzoeken, maken we een aantal methodologische bedenkingen die toelaten de vaststellingen in een juiste context te plaatsen.139 De zeven erkende aidsreferentiecentra nemen twee wijzen van datagaring op zich. Zij onderwerpen niet alleen na screening besmet bevonden bloed aan (gebeurlijk meerdere) confirmatietesten140 maar verzamelen via gestandaardiseerde bevragingen ook gegevens over de nieuwe besmetten die zich tot een geneesheer wenden. De derde infoflow wordt geleid vanuit een specifieke commissie bestaande uit clinici, virologen en epidemiologen. In essentie ontvangt zij formulieren waarbij de behandelende artsen hun aidspatiënten (vrijwillig141) aangeven.142 De anonimiteit is telkens gegarandeerd. Zoals vermeld, komen alle gegevens inzake seropositieven en aidslijders finaal bij het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid terecht. Probleem met deze data is dat zij steeds via de referentiecentra of de geneesheren gerapporteerd worden. Personen die niet langs deze diensten passeren, vallen dus uit de statistieken. Bovendien talmen de centra vaak met het overmaken van de cijfers waardoor de volledigheid nog meer in het gedrang komt.143 Naast laattijdige aangiften zijn ook dubbeltellingen geen illusie.

26. GEGEVENS 2005.144 – Uit het rapport van 2005 blijkt nu dat het aantal gediagnosticeerde hiv-infecties dat jaar, in vergelijking met 2004, gestegen is met 7,1 %. Cijfermatig uitgedrukt komt dit neer op 1.072 nieuw vastgestelde besmettingen in 2005 of à peu près 2,9 per dag. Sinds het begin van de epidemie in België werden in het totaal 19.070 geïnfecteerden geregistreerd. Voor

137 Dit Instituut was vroeger gekend onder de naam “Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie”, zie X, “Nog steeds 2 à 3 nieuwe seropositieven per dag”, l.c. 138 Cf. infra, randnummer 25. 139 WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Hiv/aids in België. Toestand op 30 juni 2006. Semestrieel rapport n° 63, URL: www.iph.fgov.be, 24 februari 2007, 1 (hierna verkort WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZOND- HEID, Semestrieel rapport n° 63); WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Hiv/aids in België. Toestand op 31 december 2005. Semestrieel rapport n° 62, URL: www.iph.fgov.be, 16 augustus 2006, 1. 140 Cf. supra, randnummer 19. 141 G. PINET, l.c., (3) 4; R. BLANPAIN, “Het medisch beroepsgeheim” in B. OVERSTEYNS (ed.), Aids, alcohol, drugs, roken. Referaten van de studiedag georganiseerd door het Instituut voor Arbeidsrecht van de K.U. Leuven op 20 mei 1988, Brugge, die Keure, s.d., 74. 142 Cf. infra, randnummer 100, voetnoot 640 voor de problematiek inzake de verplichte aangifte aan de overheid. 143 D. BOUWEN, “Nieuwe “cocktails” zijn geen wondermiddelen. Euforie is misplaatst in strijd tegen aids”, l.c. 144 Zie in extenso WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Jaarrapport 2005, 54 p.

~35~ 3.537 daarvan stelde men het aidsstadium vast. Sinds 1998 schommelt het jaarlijkse aantal aidsaangiften rond de 150.

Door het gecumuleerde cijfermateriaal naar diverse persoonlijke karakteristieken te ontdubbelen, kunnen we de zwaktste schakels gedetailleerder aanduiden. Naar geslacht zijn mannen opvallend talrijker vertegenwoordigd dan vrouwen. Binnen deze onderverdeling vinden we de infecties vooral terug in de leeftijdscategorieën van respectievelijk 30 tot 34 jaar en 25 tot 29 jaar. Belgische mannen raakten voornamelijk besmet via homo- en biseksuele contacten (73,3 %), heteroseks (24,9 %) of intraveneus druggebruik (1,3 %). Infecties van Belgische vrouwen zijn doorgaans te wijten aan heteroseksuele interactie (90,2 %). Dit is trouwens de primaire transmissiewijze binnen de beide geslachten van de categorie geïnfecteerden met een andere nationaliteit.145 Globaal genomen, liggen de hiv- en aidscijfers in die groep ook hoger. Probleem is dat migranten, en zeker de zogenaamde sub-Saharaanse Afrikanen, zeer moeilijk te sensibiliseren zijn.146

27. GEGEVENS 2006. – Hoewel het jaarrapport van 2006 vooralsnog niet beschikbaar is, bieden de tussentijdse semestriële data van juni vorig jaar een aantal indicaties.147 Prima facie ziet het ernaar uit dat de stijging van de (gediagnosticeerde) hiv-infecties zich niet doorzet. Tot medio 2006 werden slechts 484 nieuwe gevallen geregistreerd, een goede vijftig minder dan in het eerste semester van 2005. Dit brengt het aantal op 19.544 (waarvan er al 3.575 aids hebben ontwikkeld).

De vrouwen zijn opnieuw ondervertegenwoordigd. Mannen raken vooral besmet tussen de 30 en 34 jaar en dit via homoseks (67,8 %), heteroseksueel contact (25 %) en intraveneus druggebruik (4,7 %). Voor het andere geslacht ligt de kritieke leeftijd wat lager, meer bepaald van 25 tot 29 jaar. De heteroseksuele transfert is hier de belangrijkste oorzaak (78,8 %). Hetzelfde geldt voor de niet-Belgische geïnfecteerden.

Afdeling 3. Risicovol seksueel handelen in België

28. INLEIDING. – Als we nu de aandacht op het eigenlijke gedrag richten, stellen we vast dat een deel van de bevolking – ondanks een aardige kennis van de transmissiekanalen148 en spijts de

145 Zie tevens F. DE SMET, l.c. 146 D. MUSSCHOOT, l.c.; G. FRANSEN, “Sneller hiv-test bij Afrikanen. Samen met homoseksuelen vormen ze de groep met de meeste nieuwe besmettingen”, Het Nieuwsblad 28 en 29 april 2007. Cf. ook infra, randnummer 112. 147 WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Semestrieel rapport n° 63, 6 p. 148 K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 10; M. DALLAS, Onveilige seks bij homomannen. Een verkennend onderzoek naar omvang en achtergronden, in Publikatiereeks Homostudies, Utrecht, Interfacultaire Werkgroep Homostudies Rijksuniversiteit Utrecht, 1990, 19-21 en 49-50. Evenwel blijkt die kennis bij jongeren wat minder uitgebreid dan bij volwassenen, zie inter alia T. COCHEZ, “Onderzoek over seksualiteit bij Vlaamse jongeren. Een op de tien seksueel actieve jongeren

~36~ voorlichtings- en preventieprojecten149 – op seksueel vlak nog steeds aanzienlijke risico’s neemt.150 Onderzoek toont inderdaad aan dat onveilige seks in België (net zoals in andere landen151) geen begoocheling is.152

Veelal is de overtuiging dat het condoom de beste bescherming biedt wel aanwezig. Toch is het rubbertje niet echt populair.153 Doorgaans bestaat de intentie veilig te vrijen maar loopt het uiteindelijk, door omstandigheden, anders.154 Er zijn echter uitzonderingen. Zo vond in 2003 op een in Antwerpen gelegen schip een seksorgie plaats voor hoofdzakelijk mannen die het hiv via de fuck of death aan onbesmette bugchasers wilden doorgeven.155 Vooraf was het feestje via het net aangekondigd. Onnodig te vermelden dat zoiets de volksgezondheid ernstig hypothekeert.

29. CIJFERMATERIAAL? – Hoewel research illustreert dat unsafe sex ook bij ons nog altijd bestaat, underperformen we duidelijk als het op concrete data aankomt. Vergeleken met onze buurlanden, beschikken we over bitter weinig gegevens betreffende het seksuele gedrag van de Belg. Diverse contacten met medewerkers van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, de Vlaamse overheid en Sensoa onderschoren dit.156 Ofschoon het empirisme van preventiegeoriënteerde interventies als prioritair objectief vooropgesteld wordt, tasten we dus globaal genomen in het duister.

tot seks gedwongen”, l.c.; V. BEEL, “Weer een seksonderzoek bij jongeren. Meisjes hebben negatiever zelfbeeld”, De Standaard 23 februari 2001. Zie ook T. STUCKENS, “Ruime helft van 17-18-jarige Vlamingen is seksueel aktief. Informatie over geslachtsziekten laat te wensen over”, De Standaard 2 februari 1996. 149 Cf. infra, randnummer 112. 150 D. JANSSEN, “Waarom mensen onveilig blijven vrijen. Rationele argumenten bij preventie hebben op sommigen geen vat”, Het Nieuwsblad 29 maart 2007; I.V.E., “Kennis over aids verandert gedrag niet”, De Morgen 1 december 1997; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 11. 151 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 238; G. MANSERGH, G. MARKS, G. COLFAX, R. GUZMAN, M. RADER en S. BUCHBINDER, l.c., (653) 653; T. DEKKERS, o.c., 12; X, Barebacking in Amsterdam, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. Zie tevens M. DALLAS, o.c., 3. 152 Zie B. MAECKELBERGH, “Een op tien pleegt abortus”, Het Nieuwsblad 30 maart 2006; I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 11-12; P. KUPERS, I. NAUWELAERS en G. SERMEUS, “Doe ik het goed? Enquête over seksualiteit”, Test Gezondheid 2006, afl. 72, (17) 17; W. DENOLF, l.c.; X, Het seksuele leven van de Belgen: de 7de hemel tussen de lakens?, URL: www.test-aankoop.be, 6 maart 2007 (hierna verkort X, Het seksuele leven van de Belgen); X, Nieuwe campagne doet homomannen nadenken, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Nieuwe campagne doet homomannen nadenken). 153 Open en bloot, Reportage van 8 oktober 2006 inzake veilig vrijen (Kanaaltwee) (hierna verkort Open en bloot). 154 W. DENOLF, l.c.; X, Berekende risicoseks werkt toename onveilig vrijen in de hand, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Berekende risicoseks); X, Onveilig vrijen. 155 P. DE HERT, l.c., (6) 6; X, Barebackparty op schip in Antwerpen. 156 Zie ook J. VINCKE en R. BLEYS, Vitale vragen 2001. Eindrapport, Antwerpen, Sensoa, 2003, 3.

~37~ Cijfermateriaal is slechts fragmentarisch beschikbaar, vaak via allerhande niet-wetenschappelijke tijdschriften.157 Recent onderzoek van Sensoa was beperkt tot de Vlaamse gayscene.158 Bleek dat minstens 45 % van de mannen met één partner, onveilig vrijt. Dit stijgt nog als de betrokkene de “vaste” vriend is. Ongeveer 47 % van de homo’s met meerdere fuck buddies heeft steeds of in de regel unsafe sex. Het betreft dus relatief hoge percentages159 die overigens sporen met die van de laatste nationale gezondheidsenquête.160 Niet minder dan 44 % van de bevraagde personen ecarteert het rubbertje bij losse seksuele contacten. De leeftijd is daarbij een cruciale factor. Hoe vroeger de eerste keer, hoe groter de kans dat het “bloot” gebeurt.161 Gedifferentieerd naar geaardheid, gebruikt amper één op de drie hetero’s en één op de twee holebi’s zonder duurzame verhouding regelmatig een condoom.162

Omtrent de omvang van onveilige seks in intieme relaties waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat, mankeren specifieke en gedetailleerde data. Wel volgen uit de genoemde Sensoaresearch enkele verontrustende vaststellingen.163 Quasi de helft van de (serieel) monogame respondenten kende de serostatus van de eigen partner niet. Bij homomannen met meerdere neukvriendjes zijn de cijfers nog rampzaliger. Slechts 10 % kent van allen de status en 33 % van sommigen. Rest dus 57 % die van toeten noch blazen weet. Weinig optimistische vooruitzichten, als we het beperkte condoomgebruik rappelleren. Hoewel dit as such geen maat is voor het risicovol seksueel gedrag, geeft het ons toch enige indiciën. Bovendien kunnen we één en ander impliciet en indirect uit de voormelde epidemiologische data inzake hiv en aids deduceren, meer bepaald door deze samen te leggen met het aandeel van de diverse transmissiemogelijkheden én de grootte van de kans op overdracht bij onveilig contact.164 Concreet: wetende dat tot en met 30 juni 2006 in totaal 19.544 hiv-dragers geregistreerd zijn, dat seksualiteit voor zowel mannen als vrouwen de primaire modus acquirendi was en dat de infectiekans bij een éénmalig onbeschermd contact met een besmette

157 Zie bijvoorbeeld P. KUPERS, I. NAUWELAERS en G. SERMEUS, l.c., (17) 17-22 en X, Het seksuele leven van de Belgen. Ongeveer 1.500 Belgen tussen de 18 en de 74 jaar werden via een per post verstuurde enquête bevraagd. Volgens de onderzoekers was deze steekproef representatief voor de volwassen bevolking in de aangegeven leeftijdscategorie. 158 J. VINCKE en R. BLEYS, o.c., 30 p. In casu enquêteerde men 633 Vlaamse homomannen omtrent onveilig vrijen, gedefinieerd als onbeschermde anale seks waarbij één of beide partners geen kennis van elkaars serostatus hadden. 159 J. VINCKE en R. BLEYS, o.c., 12-13. 160 Zie voor een samenvatting WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Gezondheidsenquête België 2004. Synthese, URL: www.iph.fgov.be, 4 maart 2007, 83 p. Voor de nationale gezondheidsenquête bevroegen enquêteurs 12.945 (bij toeval gekozen) inwoners middels een gestructureerd interview aan huis. Cf. ook infra, randnummer 33, voetnoot 186. 161 Open en bloot; P. KUPERS, I. NAUWELAERS en G. SERMEUS, l.c., (17) 20; X, Het seksuele leven van de Belgen. 162 B. MAECKELBERGH, l.c.; Open en bloot; P. KUPERS, I. NAUWELAERS en G. SERMEUS, l.c., (17) 20; X, Het seksuele leven van de Belgen. 163 J. VINCKE en R. BLEYS, o.c., 16. 164 Cf. supra, respectievelijk randnummer 26 tot 27 en randnummer 18.

~38~ partner op één op vijftig tot vijfhonderd geschat wordt, kunnen we zonder enige twijfel, en zelfs bij gebreke van specifiek cijfermateriaal, concluderen dat risicovol seksueel handelen in België geen sprookje is. Naar barebacking toe zijn uitspraken wat problematischer. Er is immers te weinig zicht op de vraag of mensen die onveilig vrijen effectief bewust van enige preventieve zorg afzien.165 Ten slotte: het bugchasen en de Russische roulette. Hoewel unsafe sex door mensen die hun hiv-status kennen (of vermoeden) een eerder marginaal verschijnsel is166, zijn er in ons land gevallen gekend van geïnformeerde besmetten die structureel onbeschermd blijven copuleren.167 Daarom gaan we in hoofdstuk 3 wat dieper in op de relevante oorzaken van risicoseks.

165 J. VINCKE en R. BLEYS, o.c., 27. 166 I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; X, Berekende risicoseks. Zie tevens X, Reportage over barebacking in Telefacts: een reactie van de makers zelf, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006 en X, Sensoa relativeert bugchasing, maar start toch nieuwe campagne, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. 167 D. JANSSEN, l.c. Cf. ook supra, randnummer 28.

~39~ HOOFDSTUK 3: RISKANT SEKSUEEL GEDRAG IN ETIOLOGISCH PERSPECTIEF

Afdeling 1. Inleiding

30. OVERZICHT. – Met dit kapittel entameren we de tweede onderzoeksvraag. We trachten de vele determinanten van seksueel risicogedrag te ontsluiten. Hoewel het niet de bedoeling is een volledig “daderprofiel” op te stellen (what’s in a name…) geven we enkele indices omtrent de potentiële oorzaken. Het zal de lezer onmiddellijk opvallen dat deze behoorlijk divers zijn.

31. VERANTWOORDING. – Inzicht in de etiologie van riskante seks is primordiaal voor een krachtdadig optreden. Anders beperken we ons tot een kurieren am Symptom waarbij de kern van het probleem niet aan bod komt. Ivan WOLFFERS omschrijft het treffend: “[w]e mogen dan veel over het virus te weten zijn gekomen, maar als we niet begrijpen waarom mensen door blijven gaan met onveilig neuken, dan zullen we in de komende jaren getuige zijn van een toename van het aantal mensen met aids”.168

Afdeling 2. Etiologie

32. INLEIDING. – Risky sex omvat elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat. Een rudimentaire differentiatie van gevallen waarin de status gekend is en de overige situaties lijkt dan ook noodzakelijk.

33. NIET-GEKENDE HIV-STATUS. – Risicovolle seks bij personen zonder kennis van hun besmetting heeft multipele wortels.

Vooreerst blijkt uit Nederlands onderzoek dat de normen en waarden van groepen waarmee men zich vereenzelvigt een doorslaggevende impact hebben op het vrijgedrag.169 Minstens is er steeds sprake van een impliciete mentaliteitsassimilatie.170

168 I. WOLFFERS, o.c., 20. 169 Zie W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, “Voorlichting en preventie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 40. Denken we maar aan de niet te onderschatten religieuze invloeden, zie J. VRANCKX, l.c.; P. CAILLIAU, l.c., (112) 115. Op te merken valt dat het Vaticaan recent een versoepeling van het verbod op condoomgebruik overwoog, met name als één van de huwelijkspartners hiv-besmet is, zie N. VAN DER LINDEN, “Bescheiden mijlpaal in de geschiedenis van de Kerk. Condoom is geen scheldwoord meer”, Het Laatste Nieuws 23 november 2006 en P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006. 170 Zie ook P. KUPERS, I. NAUWELAERS en G. SERMEUS, l.c., (17) 20.

~40~ Daarnaast benadrukten de klassieke filosofen al dat de mens, vanuit een aangeboren hedonisme, steeds naar de maximalisatie van plezier streeft. Volgens sommigen staat de steriliteit van safe sex aan deze ambitie in de weg omdat zulks obligaat tot een verlies aan lichamelijke intensiteit leidt.171 Argumenten die in hetzelfde bedje ziek zijn, luiden dat veilig vrijen funest is voor de emotionele verbondenheid of intimiteit en de romantiek van het gebeuren.172 De coïtale interruptie die ermee gepaard gaat, beïnvloedt niet alleen de stand van het membrum virile, tevens verstoort de entree van de ratio in het heetst van de strijd het fragiele emotionele evenwicht.173

Soms vinden mensen condooms te duur of hebben ze er geen bij de hand.174 Schaamte om ze te kopen en/of te voorschijn te halen, speelt eveneens een belangrijke rol.175 In dezelfde zin komt het gebruik van bescherming vaak niet eens ter sprake uit angst het onderwerp aan te snijden.176 Dergelijke opmerkingen scheppen immers achterdocht tegenover de partner.177 Binnen duurzaam geachte relaties is het gebruik van condooms veelal not done. De vaste partner is echter niet altijd de enige. We moeten ons steeds hoeden voor een vals gevoel van veiligheid.

Onveilig gedrag kan door stressmomenten in de hand gewerkt worden. Een bekend voorbeeld is het verlies van een dierbaar iemand.178 In heel wat gevallen is dergelijk handelen ook te wijten aan een ongelijke machtspositie.179 We denken daarbij niet alleen aan elke vorm van seksueel geweld180

171 G. MANSERGH, G. MARKS, G. COLFAX, R. GUZMAN, M. RADER en S. BUCHBINDER, l.c., (653) 653 en 656; H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, l.c., (4) 5; M. SERGEANT, l.c., (40) 42; Open en bloot; X, “Condoomcampagne helpt niet tegen aids”, l.c. 172 D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 4, (7) 7-8; M. DALLAS, o.c., 51; X, Barebacking is geen uitzondering meer. Zie ook X, Portraits du sida, 12: “être obligés d’utiliser une capote, pour un baptême du feu, c’est pas très romantique”. 173 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 241; C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet!, URL: www.e-gezondheid.be, 20 januari 2006 (hierna verkort C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet); D. RIDGE, “«It was an incredible thrill»: the social meanings and dynamics of younger ’s experiences of barebacking in Melbourne”, Sexualities 2004, (259) 270; M. DALLAS, o.c., 63; M. SERGEANT, l.c., (40) 42; T. HENS, l.c.; T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, “Homoseksuele mannen en hiv” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 128. 174 T. STUCKENS, l.c.; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 40; X, Barebacking. Geld is meestal echter niet hét probleem, zie T. HENS, l.c. 175 T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 128. 176 X, Portraits du sida, 7. 177 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 243-244; D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, l.c., (7) 8; T. HENS, l.c.; W. DENOLF, l.c.; X, “Condoomcampagne helpt niet tegen aids”, l.c.; X, Portraits du sida, 7. 178 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 241-242. 179 CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA RÉPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis, 3; N. MCKEGANEY en M. BARNARD, l.c., 580-581; R. CASTELIJNS en L. SINGELS, “Allochtonen en hiv” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv- wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 147; T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 128. 180 P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006.

~41~ maar ook aan situaties gekenmerkt door wanverhoudingen tussen persoonlijke vaardigheden in communicatie en onderhandeling van de partners181.

Een relatief recent verschijnsel is de zogenaamde condoommoeheid (ook wel gewenning of hiv- optimisme genoemd).182 Spijts de ernst van een potentiële besmetting lijkt een aanzienlijk deel van de populatie over de virusshock heen. Sommigen zijn zich ook nu nog steeds niet bewust van de enorme schade die het hiv kan aanrichten.183 Deze levenshouding heeft een stevige kweekbodem in het onbeperkt (en vaak oversized) geloof in de actuele behandelingsmogelijkheden.184 Dergelijk defectief besef blijft een heikel punt.185 Dit geldt vooral in de seksuele relaties tussen jongeren. De hierboven vernoemde nationale gezondheidsenquête illustreerde voor respectievelijk zeventig en veertig procent van de jeugdige bevraagden het bedroevende kennisniveau betreffende hiv/aids en veilig vrijen.186 Veertig- tot vijftigjarigen scoren op een aantal punten al even zwak.187

In dezelfde context situeert zich de berekende risicoseks. Het betreft vaak personen die zeer goed geïnformeerd zijn over de kenmerken en de gevaren van hiv en aids. Op grond van een seksueel wannabe-tendensrecht geven ze het concept veilig vrijen evenwel een eigen interpretatie. Via een kosten- en batenafweging besluiten ze dat er in welbepaalde gevallen een aanvaardbaar risico op onbeschermd contact is.188 Omdat het in hun ogen om een doorgedreven kansberekening gaat, kwalificeren de betrokkenen het gedrag allerminst als roekeloos.189 Verliefdheid en lubriciteit beïnvloeden echter ons beoordelingsvermogen. Ook drug- en alcoholgebruik hebben ter zake een

181 J. VINCKE en R. BLEYS, o.c., 23-24; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 40. 182 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 238; D. RIDGE, l.c., (259) 260; F. DE SMET, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 41; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 11-12; W. DENOLF, l.c. 183 C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet. 184 A. EECKHOUT, “Aids vijfentwintig jaar later. Het taboe blijft”, Het Nieuwsblad – Life 12 juni 2006; D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, l.c., (7) 7; H. FENNEMA, l.c., (17) 17; H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, l.c., (4) 5; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 10 en 50; M. VAN KERKHOF, “Van seks zonder neuken tot neuken zonder condoom”, XL 1999, afl. 6, (32) 33; R. BLEYS, l.c., 144-145; S. WERBROUCK, l.c.; T. HENS, l.c.; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 40; W. ROMMERS, l.c.; X, “Condoomcampagne helpt niet tegen aids”, l.c.; X, “Vandaag is het Wereldaidsdag. Aids, onderschat en overschat”, l.c. 185 B. MAECKELBERGH, l.c.; F. DE SMET, l.c.; M. DALLAS, o.c., 49-50; R. CASTELIJNS en L. SINGELS, l.c., 146-148; S. DANNER, l.c., 85. 186 W. ROMMERS, l.c. Cf. eveneens supra, randnummer 28, voetnoot 148. We wijzen wel op de reactie van Sensoa: hoewel er volgens dit centrum nog werk aan de winkel is, moeten de resultaten van de enquête genuanceerd worden, zie X, Sensoa nuanceert resultaten gezondheidsenquête, URL: www.gaybelgium.be, 25 januari 2006 (hierna verkort X, Sensoa nuanceert resultaten gezondheidsenquête). Zie tevens Vr. en Antw. Kamer 2005-06, 2 februari 2006, 22037 en volgende (Vr. nr. 669 M. CHEVALIER). 187 C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet. 188 Zie onder meer D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, l.c., (7) 7; I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; T. SUAREZ en J. MILLER, l.c., (287) 288-289. 189 X, Berekende risicoseks. Men gaat een potentiële besmetting bijvoorbeeld als één van de risico’s van een relatie beschouwen, zie onder meer X, Portraits du sida, 7: “s’aimer c’est aussi prendre d’autres risques, risque de s’attacher et de se perdre, risque de ne pas se comprendre, de se faire mal”.

~42~ nefaste invloed.190 Zelfs in het dagelijkse leven ondervinden mensen soms heel wat moeite om de potentiële negatieve consequenties van hun handelen in te schatten.191 Dit geldt a fortiori voor het seksuele gedrag. Een centraal kenmerk van hiv en aids is de grote onvoorspelbaarheid. Dit maakt het bijzonder moeilijk adequate risk assessments door te voeren.192 Een onderwaardering van reële risico’s is dus eerder feit dan fictie.193

We kunnen nog wat hoger op deze ladder klimmen. (Bepaalde) mensen zullen zich immers steeds aangetrokken voelen door de verlokkingen van riskant gedrag. Vivere pericolosamente is een leus met een krachtig appeal. Onderzoek leert dat volwassenen dit dikwijls leuk en spannend vinden.194 Hetzelfde geldt voor jongeren.195 Risicovolle seks zou, net omwille van de eraan verbonden gevaren, zowel verlangen als intimiteit amplificeren.196 Soms is er sprake van psychopathologische factoren: zekere persoonlijkheidsstoornissen lokken risicogedrag uit.197 Onveilig seksueel contact wordt ook wel eens als de ultieme initiatie in het hetero- of homoseksuele leven beschouwd.198 Vanuit een soort seksuele vrijheid en blijheid opteert men er dan bewust voor geen bescherming te gebruiken.199 Illustratief is het fenomeen barebacking waarbij partners, spijts alle preventietips, bewust en vrijwillig condooms ecarteren. Bijwijlen is dergelijk handelen expressief voor een radicale en subculturele (homo-)identiteit.200

Nog extremer zijn de mensen die zich onkwetsbaar achten en oprecht menen geen besmetting te kùnnen oplopen.201 Velen denken ook dat risico’s eigen zijn aan groepen waarmee ze zich niet identificeren (zoals homomannen).

190 A. WATT, l.c.; D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, l.c., (7) 8; G. MANSERGH, G. MARKS, G. COLFAX, R. GUZMAN, M. RADER en S. BUCHBINDER, l.c., (653) 655-656; J. VAN BERGEN, “Transmissie”, l.c., 31; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 10; M. SERGEANT, l.c., (40) 42; R. BLEYS, l.c., 144; S. USDIN, o.c., 47; T. SUAREZ en J. MILLER, l.c., (287) 293; X, Barebacking. 191 Zie onder meer M. DALLAS, o.c., 57-61 en M. JUNGER, H. VINKEN, A. VAN DER LAAN, I. DIEPSTRATEN en P. VAN DEN AKKER, Jongeren en risicogedrag. Definities, trends en factoren, Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1998, 11. 192 M. DOPPERT, “Verantwoordelijkheid”, Schorermagazine 2005, septembernummer, (8) 11. 193 D. AVONTS, “Waarom homomannen onveilig vrijen”, l.c., (7) 7-8; X, Berekende risicoseks. 194 Voor Nederland, zie onder meer M. JUNGER, H. VINKEN, A. VAN DER LAAN, I. DIEPSTRATEN en P. VAN DEN AKKER, o.c., 11. 195 S. USDIN, o.c., 131. 196 M. DALLAS, o.c., 65. 197 T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 128-129. De Gentse professor Rudi DE RAEDT had het onlangs over de zogenaamde neurotische lus. Mensen worden dan als het ware geconditioneerd om (zelf)destructief te ageren, zie D. JANSSEN, l.c. 198 T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 128. 199 C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet. 200 R. BLEYS, l.c., 146-147. Zie tevens M. DALLAS, o.c., 78. 201 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 242; T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 128; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 40; W. DENOLF, l.c.

~43~ 34. GEKENDE (OF VERMOEDE) HIV-STATUS. – Het leeuwendeel van de hierboven vermelde motieven is in deze hypothese opnieuw toepasselijk. Risicovol seksueel handelen bij mensen die hun status al dan niet met zekerheid kennen, kan gestimuleerd worden vanuit omgevingsnormen, hedonistische overwegingen, stressmomenten, ongelijke machtsposities, condoommoeheid en kansberekeningen.

Ook de angst bescherming te introduceren in een duurzaam geachte relatie is hier van tel. Patiënten verzwijgen hun toestand soms zeer lang. Kernoorzaken zijn de schrik voor de maatschappelijke reacties op en de sociale consequenties van een disclosure. Besmette personen zijn immers steeds beducht voor relationeel isolement en verlies van contact met hun naasten.202 Teneinde geen argwaan te wekken, hameren ze vaak niet op het gebruik van condooms.203

De aantrekkingskracht van de risico’s op zich speelt tevens een belangrijke rol. Het verlangen naar kicks and risks dat het barebacken kenmerkt204, komt deels terug bij het bugchasen en de Russische roulette. We zien deze hunkering zowel bij de “donatarissen” als bij de givers.205 Bij het bugchasen ligt de nadruk nog méér op de consequentie van het handelen (met name de besmetting) dan op het riskante karakter ervan. Om het doel te bereiken worden speciale conversionparties georganiseerd waarop giftgivers het hiv via een fuck of death naar bugchasers pogen te transfereren. Voor hen is de infectie vaak het ultieme, nihilistische erotische avontuur.206 Men meent dat het fellowship van de hiv-gemeenschap alle bezorgdheden inzake onveilig vrijen wegneemt. Soms handelen de chasers vanuit een soort thanatisch verlangen.207 De queeste naar een infectie kan ook haar oorsprong vinden in gedachten van solidariteit met of admiratie voor besmetten. Evenzo betekent het een symbolisch verzet waarbij men de rigoureuze kluisters van de preventie afwerpt.208 Nog anderen wijzen op de intimiteit van de eenwording die veroorzaakt wordt door het oplopen van een besmetting via de (vaste) partner.209

202 Zie onder meer A. EECKHOUT, l.c.; M. DAVIES, Textbook on medical law, Londen, Blackstone Press Limited, 1996, 27; M. SERGEANT, l.c., (40) 41; S. USDIN, o.c., 14; T. HENS, l.c.; T. VAN HAEGENBORGH, “Serostatus verzwijgen”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 9, (1) 2; V. KIRKELS en M. POLMAN, l.c., 129; X, Portraits du sida, 7. 203 M. SERGEANT, l.c., (40) 41. 204 Cf. supra, randnummer 15. 205 X, Reportage over barebacking in Telefacts. Zie tevens X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens: “Het is ongelooflijk wat voor kick het geeft om je seropositieve sperma in een nietsvermoedend en gezond jongenskutje te spuiten. Soms weten mijn veroveringen wel dat ik seropositief ben (…) maar een gezonde kerel besmetten blijft nog steeds het leukste seksspelletje op mijn palmares”. 206 Zie onder meer T. SUAREZ en J. MILLER, l.c., (287) 290. 207 C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, l.c., (18) 19; I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; X, Onveilige seks als zelfdestructief gedrag?, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. 208 I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c. 209 C. VAN DER WILDEN en M. SCHAAP, l.c., (18) 18; M. SERGEANT, l.c., (40) 42; R. BLEYS, l.c., 140; T. DEKKERS, o.c., 133.

~44~ Ten slotte kan riskant seksueel gedrag onlosmakelijk verbonden zijn met de verwerkingsfasen van de hiv-besmetting. We denken daarbij aan de ontkenning, het agressiestadium en de depressie.210 Dikwijls zijn geïnfecteerden woedend op hun (potentiële) besmetters.211 Die gevoelens kunnen drastisch ontaarden in algemene rancune en wraak. Soms drijft het slechte nieuws hen tot het uiterste en trachten ze het hiv opzettelijk te verspreiden.212 Gelukkig zijn zulke sekspiraten eerder de uitzondering dan de regel. Andere hiv-patiënten vrijen bewust onveilig omdat ze menen er toch niet minder op te kunnen worden.213 “Fürchterlich ist einer, der nichts zu verlieren hat”, schreef GOETHE al.

210 Zie onder meer M. SERGEANT, l.c., (40) 41. De resterende fase is de acceptatie. De vermelde stadia treden niet chronologisch op maar lopen continu door elkaar heen, zie T. MAASEN, “Mensen met aids in hun omgeving. Psychosociale hulpverlening aan homoseksuele mannen met hiv-problematiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 111. 211 G. NEYT, “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, l.c.; S. DANNER, l.c., 93. 212 C. STOLKER en D. LEVINE, l.c., (882) 889; T. DEKKERS, o.c., 92; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 95, nr. 92. Zie voor een voorbeeld van zo’n desperado G. NEYT, “Homo besmet partners opzettelijk met aids”, l.c. en X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens: “Men heeft mij nooit gevraagd of ik besmet wou worden met deze ziekte en ik vraag het ook niet aan anderen. Sommigen zullen het duivels vinden wat ik doe, terwijl ik het gewoon zie als wraak. Mijn veroveringen – en geloof me maar dat het er best al veel zijn – moeten zelf maar beter oppassen”. Voor een toepassing in een niet-seksuele transmissiecontext, zie M. DAVIES, o.c., 25. 213 X, Barebacking.

~45~ HOOFDSTUK 4: BESLUIT

35. ALGEMEEN. – Deel 2 had als oogmerk enkele epidemiologische en etiologische gegevens inzake risicovol seksueel gedrag te berde te brengen. Op die manier konden we de problematiek contextualiseren. Dit laat ons toe de eerste twee onderzoeksvragen met een voldoende zin voor nuance te beantwoorden.

36. EPIDEMIOLOGIE. – Het tweede hoofdstuk was gewijd aan een poging tot opmeting van riskante seks in België.

Daartoe hielden we eerst halt bij de omvang van hiv en aids in ons land. Op wereldschaal scoren wij relatief goed. Toch gaat ook hier het aantal besmettingen gestaag de hoogte in.214 Tussen 1997 en 2005 is de jaarlijkse hiv-incidentie zelfs verdubbeld.215 De cijfers uit het eerste semester van 2006 indiceren een daling maar het zou van voorbarig optimisme getuigen daaruit een tendens af te leiden. Het is dus wachten op het nieuwe halfjaarlijkse rapport voor de periode van juli tot december 2006. Naar verluidt verschijnt dit (pas) medio mei 2007.

In afdeling 3 namen we de beschikbare informatie inzake seksueel risicogedrag onder de loep. We stelden vast dat een deel van de bevolking het spel nog steeds onveilig speelt. Ons cijfermateriaal is in vergelijking met de buurlanden echter ondermaats. Naar het thesisobject gespecificeerde data bleek al helemaal niet voorhanden.

Toch kunnen we de eerste onderzoeksvraag beantwoorden. Als we het lage condoomgebruik en de onverantwoord beperkte onderlinge kennis van de serostatus met de epidemiologische context van hiv en aids, de primordialiteit van de seksuele transmissie én de overdrachtskans combineren, hebben we inderdaad een maat voor de (naar schatting behoorlijk grote) omvang van risky sex in België. Ofschoon het omtrent barebacking, bugchasing en Russische roulette nog moeilijker is uitspraken te doen, lijken ook deze fenomenen in België te bestaan.

37. ETIOLOGIE. – Daarom zoomden we vervolgens in op de oorzaken van seksueel riskant gedrag. Het antwoord op deze tweede onderzoeksvraag blijkt sterk gediversifieerd.

214 F. DE SMET, l.c. 215 WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Semestrieel rapport n° 63, 4.

~46~ Hoewel we omwille van de definitie van het genoemde concept een onderscheid maakten tussen riskante seks bij personen die niet bekend zijn met hun status en zij die dat (al dan niet met zekerheid) wel zijn, zien we dat het leeuwendeel van de determinanten in beide hypotheses elkaar overlapt. Het bestudeerde gedrag blijkt gestuurd vanuit de eigen groepsnormen en –waarden, het hedonisme, de kostprijs en beschikbaarheid van bescherming, de schaamte om deze aan te kopen en/of te vertonen, de angst (vooral in vast geachte relaties) argwaan te wekken, stressmomenten, ongelijke machtsposities, condoommoeheid, doorgedreven kansberekeningen en finaliter vanuit de magneetwerking van risico’s op zich (zoals bij bepaalde persoonlijkheidsstoornissen en het barebackingfenomeen maar ook bij bugchasing en Russische roulette).

De differentiatie op basis van het kenniselement was evenwel niet vergeefs want naargelang de categorie kunnen we ook specifieke drijvende factoren melden. Sommige personen zonder weet van hun status menen oprecht niet ontvankelijk te zijn voor eventuele besmettingen, vaak vanuit het idee dat ze geen deel uitmaken van een risicogroep. Betreffende geïnfecteerden die hun toestand wel kennen, wezen we op het bugchasen waarbij de betrokkenen (nog meer dan bij de roulette) de wens van personen die de community willen vervoegen, trachten te vervullen. Tevens toonden we aan dat dergelijk gedrag de emanatie van de verwerking van een hiv-besmetting kan zijn. We illustreerden dit met de agressie- en de depressiefase.

De relevantie van dit antwoord kan nauwelijks overschat worden. Inzicht in de etiologie is immers een conditio sine qua non om het pluricausale gedrag adequaat te bestrijden.

~47~

DEEL 3: DE STRIJD TEGEN RISKANTE SEKS

~48~ HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN

38. INLEIDING. – Met de kennis over hoegrootheid216 en oorzaken217 van de problematiek in het achterhoofd kunnen we de aandacht op de laatste onderzoeksvraag richten: hoe kan risicovol seksueel gedrag gecounterd worden? Gelet op de scriptie-afbakening bestuderen we in hoofdzaak het materieel strafrecht, de preventie en de hulpverlening.218

39. AFBAKENING. – In 1974 proclameerde Robert NOZICK in zijn “Anarchy, state and utopia” dat “individuals have rights, and there are things no person (…) may do to them”.219 Daarom bestaat de hoofdmoot van dit derde deel erin uit te vlooien in welke mate een slachtoffer een strafrechtelijke aanspraak kan doen gelden tegenover een (beweerde) besmetter. We peilen ook naar de penale verantwoordelijkheid van de arts, onder meer wanneer die op de hoogte is van de periculeuze status van zijn patiënt en verzuimt de betrokkene en/of de gelaedeerde in te lichten.

Dit luik reikt echter verder dan een loutere beschikbaarheidsvraag. Het opportuniteitsvraagstuk komt eveneens aan bod. We checken niet alleen de toepasselijkheid van een hele resem strafbepalingen maar ook of het aanwenden ervan raadzaam is. In genere verschilt deze wenselijkheid naargelang de beoogde actor.220

Wat het slachtoffer betreft, stelt zich de primordiale kwestie van de aangiftebereidheid. In België blijkt deze nihil.221 Nochtans is risicovol seksueel gedrag niet fictioneel.222 Ondanks de enorme impact van infecties223, weerhouden diverse factoren gelaedeerden ervan gerechtelijke stappen te ondernemen. Sommigen leggen de oorzaak voor de besmetting bij een persoonlijke fout en bestempelen de partner niet als dader.224 De verantwoordelijkheid van het slachtoffer is dus een belangrijk argument.225 De facto is veilige seks immers een taak voor alle betrokkenen226: it takes

216 Cf. supra, randnummer 22 en volgende. 217 Cf. supra, randnummer 30 en volgende. 218 Cf. supra, randnummer 3. 219 Zie onder meer F. MORTIER en K. RAES, Een kwestie van behoren. Stromingen in de hedendaagse ethiek, Gent, Mys & Breesch, 1997, 166. 220 Voor de invulling van die wenselijkheid in relatie tot de besmetters, cf. infra, randnummer 110 en volgende. 221 F. VERMOERE, l.c. 222 Cf. supra, randnummer 28 tot 29. 223 Cf. supra, randnummer 17 en volgende. 224 B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 243; GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 17; H. AKVELD en D. HESSING, “Dutch legal responses to aids” in S. FRANKOWSKI (ed.), Legal responses to aids in comparative perspective, Den Haag, Kluwer Law International, 1998, 309. 225 Zie ook B. BULTHÉ en M. REMOUCHAMPS, De verkrachting en het slachtoffer, in Publikaties van het Nationaal Centrum voor Criminologie, Brussel, Bruylant, 1979, 13. 226 H. KROL, A. VAN ESCH en M. DE MEIJER, l.c., (4) 5; N. MCKEGANEY en M. BARNARD, l.c., 584.

~49~ two to tango.227 Een andere rem volgt uit de idee dat aangifte de besmetting niet ongedaan zal maken.228 De adequate hulpverlening ten aanzien van hiv-patiënten is wellicht ook een reden om minder of helemaal niet te procederen.229 Mensen schrikken tevens terug voor de problematische bewijslevering.230 We vermeldden al dat er nog steeds veel schroom bestaat inzake seksualiteit in het algemeen en (besmetting met) het hiv in specie.231 Daarom zorgt de vrees voor een schandaal ten gevolge van een gerechtelijke procedure voor een significante barrière.232 Ten slotte zal het feit dat de besmetter familie of een bekende is het slachtoffer vaak ontraden.233 Op korte termijn zou de aangiftebereidheid echter exponentieel kunnen toenemen. Een geslaagde afwikkeling van een aantal hiv-zaken kan een zogenaamd sneeuwbaleffect exciteren want “principles once unsettled can find general and wide acceptance in the legal culture”.234

De opportuniteitsvraag rijst eveneens ten aanzien van de gemeenschap. Moet de overheid niet wegblijven tussen de lakens? Uit interviews met een aantal relevante actoren blijkt dat ons parket bij besmettingen door onachtzaamheid principieel niet ex officio zou vorderen. Het OM wil het slachtoffer geen leed toevoegen en vindt de meerwaarde van het strafrecht in dergelijke casussen te beperkt. Volgens de bevraagde magistraten kan een bewuste besmetting de justitiële interventie daarentegen wel verantwoorden.

Het voornoemde dubbel vraagstuk valt hierna uiteen in een tweetal kernvragen die in globo de actie tegen het risicovol seksueel handelen bestrijken. Eerst gaan we na of en hoe het strafrecht dergelijk gedrag normeert. We sluiten af met de opportuniteitskwestie: is een toepassing van het jus criminale wenselijk of beschikken we over meer gepaste middelen, zoals de preventie en de hulpverlening?

40. OVERZICHT. – Deze afbakening is in de structuur van dit derde deel gereflecteerd.

227 I. VAN DORSSELAER, “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, l.c.; S. USDIN, o.c., 151; T. DEKKERS, o.c., 73; X, Omgaan met hiv: juridische consequenties. In die optiek pleit men er soms voor niet over de schuld van de besmetter te praten maar wel over een gezamenlijke en dus gedeelde verantwoordelijkheid, zie F. VERMOERE, l.c. Zie evenwel H. BRUNING, “Wat betekent aids voor de maatschappij?” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 34-35: “Ik vind het onjuist om het probleem van de betrokkene zonder meer naar een seksuele partner te verleggen. Degene die weet dat hij wellicht besmet is, is zelf verantwoordelijk voor wat hij die ander (die onwetend is, misschien al lang zijn partner is en hem/haar vertrouwt) aandoet, namelijk: de dood. Hij/zij is daarom verplicht tot verantwoordelijkheid”. Cf. ook infra, randnummer 110 en volgende. 228 J. FRENKEN, “Seksuele criminaliteit; enkele feiten en achtergronden”, l.c., 56. 229 Cf. infra, randnummer 112. 230 Cf. infra, randnummer 46 en volgende. 231 Cf. supra, randnummer 5. 232 G. GENICOT, “Le sadomasochisme face à la liberté sexuelle et au droit au respect de la vie privée”, (noot onder Cass. 6 januari 1998), Rev. trim. dr. fam. 2000, (213) p. 222, nr. 13. 233 J. FRENKEN, “Seksuele criminaliteit; enkele feiten en achtergronden”, l.c., 56 en 66. 234 United States Supreme Court, Mitchell v. United States, 526 U.S. 314 (1999).

~50~

Met hoofdstuk 2 verdiepen we ons in de repressieve aanpak. We bekijken de (straf)bepalingen die de geviseerde materie de lege lata reguleren (afdeling 2). In een eerste fase houden we halt bij de aanpak van de besmetter (§1). We onderzoeken de mogelijke strafrechtelijke kwalificaties van het risicovol seksueel handelen in gewone en verkrachtingsrelaties (II). Tevens gaan we na of het (gebrek aan) handelen nà riskante seks het misdrijf schuldig verzuim oplevert (III). Vervolgens worden privacy, toestemming en fout van het slachtoffer als potentiële impedimenten voor de bestraffing geanalyseerd (IV). Daarna komt de repressieve aanpak van de arts aan bod (§2). Concreet: in welke mate mag of moet de arts zijn patiënt en diens partner inlichten omtrent een hiv-besmetting. Afdeling 3 is aan enkele actuele punitieve suggesties gewijd.

In het derde kapittel confronteren we de penale en de preventie- en hulpverleningsapproach met elkaar. Zo trachten we een aanzet te geven tot de conceptie van een aantal best practices inzake seksueel risicogedrag.

Een recapitulatie voltooit dit deel (hoofdstuk 4).

~51~ HOOFDSTUK 2: REPRESSIEVE AANPAK

Afdeling 1. Inleiding

41. AFBAKENING. – Zoals vermeld, vertrekken we binnen het strafrechtelijke luik steeds van de hypothese dat de actoren sui juris zijn.235 Overeenkomstig het Strafwetboek verstaan we onder meerderjarigen personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.236 Onze beslissing heeft tot gevolg dat een aantal verzwarende omstandigheden niet besproken worden.237 De bijzondere regel van artikel 458bis Sw. komt evenmin aan bod.

Om het thema zo weinig mogelijk te vertroebelen, wijden we ook geen aandacht aan sommige andere basiskwalificaties238 en strafverhogingen239.

Verder blijft de bespreking beperkt tot het materieel strafrecht.240 In de regel laten we processuele aspecten, zoals de verjaring van de burgerlijke en de strafvordering, buiten beschouwing.

42. OVERZICHT. – Binnen de genoemde contouren belichten we in dit kapittel respectievelijk de huidige (potentiële) repressieve aanpak inzake riskant seksueel handelen en enkele voorstellen de lege ferenda.

235 Cf. supra, randnummer 3, voetnoot 27. 236 Artikel 100ter Sw. Bijgevolg vertrekken we in dit hoofdstuk niet van de seksuele meerderjarigheid. Omtrent het seksueel zelfbeschikkingsrecht van minderjarigen is overigens al heel wat geredetwist, zie D. EPPINK, “Ontwerp Smet stuit op tijdsklimaat. Discussie over seksueel zelfbeschikkingsrecht jongeren barst meteen uit voegen”, De Standaard 21 januari 1997; D. EPPINK, “Seksuele bescherming jongeren ligt te gevoelig. Staatsbegrafenis voor wetsontwerp omdat PS op allerlaatste moment voet dwars zet”, De Standaard 19 maart 1999; F. VERHOEST, “Kamer gooit bescherming kind met badwater weg. Rechts Vlaanderen en links Franstalig België vormen monsterverbond”, De Standaard 20 en 21 maart 1999; F. VERHOEST, “Wanneer is iemand seksueel meerderjarig?”, De Standaard 21 januari 1997; V. BEEL, “Minderjarige seks: de hetze en de feiten. Betwist wetsontwerp versterkt op veel terreinen bescher- ming minderjarige”, De Standaard 19 maart 1999. 237 Met name inzake de verkrachting (artikel 375, vierde tot en met laatste lid en artikel 377 Sw.), de kindermoord (artikel 396 Sw.), de artikelen 405bis en 405ter Sw. alsook de verzwarende omstandigheid uit artikel 422bis, derde lid Sw. 238 Meer bepaald aan artikel 378bis (en artikel 392bis) Sw. De foltering en de onmenselijke en onterende behandeling (artikel 417bis, 417ter, 417quater en 417quinquies Sw. en bijgevolg ook artikel 376, tweede lid Sw.) laten we eveneens buiten beschouwing, gelet op het zeer geringe aantal gevallen waarin deze bepalingen inzake de seksueel gerelateerde hiv-transmissie aangewend kunnen worden. Ten slotte behandelen we evenmin artikel 422ter Sw. 239 Zo vallen een aantal verzwarende omstandigheden in het kader van de verkrachting (artikel 376, tweede en derde lid en artikel 377bis Sw.), de oudermoord (artikel 395 Sw.), artikel 405quater Sw., artikel 410 Sw. (zie daarvoor onder meer A. JACOBS, “Les violences au sein du couple (article 410, alinéa 3 du Code pénal)” in A. JACOBS (ed.), Le point sur le droit pénal, Luik, Formation Permanente CUP, 2000, 173-205 en L. STEVENS, “Slagen en verwondingen tussen (ex-)partners” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 20 p.) en artikel 422quater Sw. buiten het bestek van deze scriptie. 240 Cf. supra, randnummer 3 en 38.

~52~ Afdeling 2. Repressieve aanpak de lege lata

§1. REPRESSIEVE AANPAK VAN DE BESMETTER

I. INLEIDING

43. AFBAKENING. – We omschreven het concept risicovol seksueel handelen als elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat.241 Om de omvang van deze scriptie beheersbaar te houden, is deze paragraaf echter beperkter van ambitie. Concreet vertrekken we bij dit onderdeel van de repressieve aanpak van de effectieve transfert.

Volgens Thierry VANSWEEVELT is een “aspirant-besmetter”, zelfs bij gebreke van transmissie, strafrechtelijk aansprakelijk op grond van de poging.242 Onzes inziens is die redenering te wit- zwart.

Een blik op de voorwaarden onthult een aantal knelpunten. Strafbare poging bestaat indien het voornemen om een misdaad of een wanbedrijf te plegen zich geopenbaard heeft door uitwendige daden die een begin van uitvoering uitmaken en louter door omstandigheden onafhankelijk van de wil van de dader gestaakt zijn of hun uitwerking hebben gemist.243 Primo moet de dader zich specifiek voornemen een welbepaald(e) misdaad of wanbedrijf te plegen. Een onachtzaamheidsmisdrijf pogen is inderdaad een oxymoron. Het bewijs van opzet in het kader van risicovol seksueel handelen is echter allerminst eenvoudig.244 Secundo vereist de poging een begin van uitvoering van het delict.245 Het spook van de grensbepaling waart hier rond want de wet bevat geen relevante ijkpunten. Onze oplossing gaat terug op een confluentie van objectivistische en subjectivistische visies. Het begin van uitvoering lijkt ons samen te vallen met eenduidig op het plegen van een specifiek delict gerichte handelingen, geïnterpreteerd met inachtneming van het concrete feitenrelaas én het voornemen van de dader. Tertio moet de niet-voltooiing van het misdrijf buiten

241 Cf. supra, randnummer 14. 242 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 94, nr. 92, voetnoot 277. 243 Artikel 51 Sw. Zie tevens D. DELOOZ-LAMERS, “Strafbare poging” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 2-4; D. KIGANAHÉ, “Réflexions autour du “commencement” de la tentative punissable en droit pénal” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 215-240; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, I, Leuven, Acco, 2004-05, p. 173-180, nr. 403-422 (hierna verkort L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I). 244 Cf. infra, randnummer 46 en volgende. 245 In Nederland werd recent verdedigd dat de kwalificatie van poging tot doodslag bij risicovol seksueel handelen niet toepasselijk is omdat dergelijke seks, gelet op de stand van de wetenschap, naar uiterlijke verschijningsvorm nog niet op voltooiing van dat misdrijf is gericht, zie A. MACHIELSE, “Onbeschermde seks en opzet op levensberoving”, Ars Aequi 2004, (155) 160.

~53~ diens wil geschieden. Vaak zal het bij hiv-infecties mislukte misdrijven betreffen (eerder dan de ermee gelijkgestelde onvrijwillig gestaakte poging). Dit heeft zo zijn voordeel want als de dader het hele blik opmaakt om een misdrijf te plegen en van zijn wil onafhankelijke omstandigheden de realisatie van de beoogde consequenties impediëren, is er geen grensbepalingsproblematiek. De poging is in die gevallen immers voltooid maar vruchteloos. Met betrekking tot deze twee laatste voorwaarden is het zeker relevant op de ondeugdelijke poging te wijzen. Deze doet zich voor indien het misdrijf niet uitgevoerd kàn worden.246 Bij risicoseks is het best mogelijk dat de verdediging zulks argumenteert vanuit de ondeugdelijkheid van het aangewende middel247, met name het hiv-besmette somatische vocht. De Belgische doctrine en jurisprudentie onderscheiden echter de absolute van de relatieve ondeugdelijkheid.248 De eerste vorm is naar onze mening niet automatisch toepasselijk want as such is het gebruikte middel geenszins volstrekt ongeschikt om een door de strafwet gesanctioneerd resultaat te boeken. A contrario betreft het mogelijks een relatief ondeugdelijke poging: de verhindering van het delict is dan louter door toevallige factoren veroorzaakt. Deze vorm blijft strafbaar.249 We vermelden nog dat slechts voor de misdaden de poging principieel steeds geïncrimineerd is250 terwijl de wet voor de wanbedrijven specifieke bepalingen vereist251.

Onder de voornoemde condities kan de overheid onzes inziens potentieel penaal reageren zonder dat er sprake is van een overdracht.252 Het zou ons echter te ver leiden deze reactie te differentiëren door de oefening bij elk voor poging vatbaar misdrijf te herhalen. Prima facie lijkt een dergelijke bestraffing wel relevant. Zelfs indien de wederpartij geen infectie oploopt, blijft het blamabel dat de aspirant-besmetter haar (opzettelijk) in een situatie van wurgende onzekerheid brengt. Zoals vermeld, verschanst het virus zich tijdens de window-periode en kunnen standaardtests pas gemiddeld twee tot twaalf weken (en uiterlijk zes maanden) nà het risicovolle contact uitsluitsel geven.253 Anderzijds noopt de buitenlandse empirie in dergelijke casussen tot terughoudendheid. De voormalige Nederlandse minister van Justitie Piet Hein DONNER stelde in een repliek aan de

246 Zie inter alia D. DELOOZ-LAMERS, “Strafbare poging”, l.c., 4-5; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel” in INSTITUUT VOOR STRAFRECHT KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN (ed.), Bijzonder strafrecht voor rechtspractici 5, Leuven, Acco, 1990, p. 56, nr. 55-57; P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 8-9. 247 L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 178, nr. 416. 248 L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 179, nr. 418. 249 Zie voor Nederland onder meer D. DE JONG en M. KESSLER, “De hiv-test voor het voorwaardelijk opzet en andere leerstukken”, NJB 2002, (2230) 2237. 250 Artikel 52 Sw. 251 Artikel 53 Sw. 252 Contra GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 26, waar met betrekking tot België ten onrechte gesteld wordt dat “[o]nly actual transmission (…) is subject to prosecution”. 253 Cf. supra, randnummer 17 en 19.

~54~ Tweede Kamer dat het onnuttig is hiv-patiënten die bewust onveilig vrijen te straffen als er geen overdracht is.254 Hoewel wij zijn standpunt niet integraal bijtreden, menen we dat de beschreven constellatie, gelet op de wanverhouding tussen de te verwachten voor- en nadelen, repressieve actie slechts bij uitzondering verantwoordt.255

44. ALGEMEEN. – Deze paragraaf vertrekt van de kernvraag of hiv-besmetten die het virus via onveilige seks overdragen onrechtmatig gedrag stellen waarvoor ze penaal aansprakelijk zijn.256 Binnen dit onderdeel moet het concept risicovol seksueel handelen aldus begrepen worden.

In thesi generali vereist het beoordelen van de onrechtmatigheid een toetsing aan het gedrag van de normaal voorzichtige persoon in dezelfde casuspositie. De voorzienbaarheid van het ontstaan (niet van de concrete omvang257) van de schade is een cruciaal element bij de interpretatie van de zorgvuldigheid die de goede huisvader aan de dag moet leggen. Summair zijn handelingen onrechtmatig als ze derogeren aan die van een normaal behoedzaam mens die de schade kon voorzien. In wat volgt, bestuderen we hoe het strafrecht dergelijk van de zorgvuldigheidsnorm afwijkend gedrag in de context van risicoseks sanctioneert. Evident moeten de voormelde vragen telkens opnieuw gesteld worden, rekening houdende met de concrete zaak.

45. OVERZICHT. – Eerst brengen we hierna de mogelijke penale kwalificaties inzake risicovol seksueel handelen in gewone en verkrachtingsrelaties voor het voetlicht. Preliminair zijn enkele overwegingen gewijd aan het moreel element van het misdrijf, de causaliteit en het bewijs. Casu quo verfijnen we onze observaties per delictsomschrijving. Vervolgens checken we of de regels die het schuldig verzuim betreffen toepasbaar zijn op het (gebrek aan) handelen nà riskante seks. We sluiten af met een analyse van privacy, toestemming en fout van de gelaedeerde als potentiële beletsels voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

254 X, “Hiv verzwijgen bij seks soms niet strafbaar”, De Telegraaf 20 juni 2005; X, Verzwijgen hiv soms niet strafbaar, URL: www.gaysite.nl, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Verzwijgen hiv soms niet strafbaar). Subsidiair merken we graag op dat de actuele Nederlandse rechtspraak het juridisch-technisch moeilijk tot onmogelijk maakt bij riskante seks zonder transmissie penaal te interveniëren, zie X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005. Dit is een rechtstreekse consequentie van de aangescherpte visie omtrent het voorwaardelijk opzet, cf. infra, randnummer 53. 255 Cf. infra, randnummer 113. 256 Zie voor Frankrijk onder meer AIDES, o.c., 136-139 en A. LE GALLOU, “Sida et droit pénal” in B. FEUILLET-LE MINTIER (ed.), Le sida: aspects juridiques, Parijs, Economica, 1995, p. 137-139, nr. 1-5 en p. 145-162, nr. 23-62. 257 Corr. Luik 13 december 1965, J.L.M.B. 1965-66, 267; J. TER HEERDT, l.c., (63) p. 65-66, nr. 8 en p. 67, nr. 16. Anders gezegd: het moet voorzienbaar zijn dat het onzorgvuldige gedrag schade zal berokkenen; de omvang ervan is irrelevant.

~55~ II. STRAFRECHTELIJKE KWALIFICATIE VAN HET RISICOVOL SEKSUEEL HANDELEN

A. Preliminaire overwegingen

1. Opzet en onachtzaamheid

(a) Inleidende theoretische duiding

46. INLEIDING. – Inzicht in het moreel element van het misdrijf is een conditio sine qua non om judicieus opzettelijke van onopzettelijke gedragingen te onderscheiden.258 De strafwet bevat voor die concepten echter geen algemene definities. Slechts betreffende levensdelicten vinden we er relevante informatie in terug.

47. OPZET. – Het Strafwetboek bepaalt dat doden en toebrengen van lichamelijk letsel met opzet gebeuren indien de dader beoogt een bepaald persoon dan wel iemand die ontmoet of aangetroffen wordt aan te randen, ook al was zijn oogmerk afhankelijk van enige omstandigheid of voorwaarde en zelfs al vergiste hij zich omtrent de persoon die het slachtoffer werd.259

De dader moet de pernicieuze consequenties van zijn gedrag niet noodzakelijk gewild hebben.260 Opzet bestaat van zodra hij de daad an sich wenst en de gevolgen daarvan voorziet en op de koop toe neemt.261

Verder sluit de afwezigheid van motieven of drijfveren om bijvoorbeeld schade toe te brengen het algemeen opzet allerminst uit.262 Het louter wetens en willens plegen van het delict volstaat.263 Eventuele goede bedoelingen, zoals seksueel genot verschaffen, nemen het opzet niet weg.264

48. ONACHTZAAMHEID. – Volgens het Strafwetboek is hij die het kwaad veroorzaakt door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg (maar zonder het oogmerk om een ander aan te randen)

258 Cf. infra, randnummer 65 en volgende. 259 Artikel 392 Sw. 260 P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 47, nr. 17. 261 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 166, nr. 222. 262 Bergen 8 februari 1985, J.T. 1985, 593. Het opzet bestaat dus louter in het oogmerk om iemands integriteit aan te tasten, zelfs al wil men daarmee niet schaden, zie Gent 15 september 1999, R.W. 2000-01, 815, noot B. DE GRYSE en P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 46, nr. 12. 263 Gent 15 september 1999, R.W. 2000-01, 815, noot B. DE GRYSE. 264 G. GENICOT, l.c., (213) p. 215, nr. 5. Cf. bijvoorbeeld supra, randnummer 34.

~56~ schuldig aan onopzettelijk doden of aan onopzettelijk toebrengen van letsel.265 Onachtzaamheid is alleen strafbaar als de wet het expressis verbis bepaalt.266

Concreet is de dader slechts aansprakelijk indien hij het ontstaan van schade kon voorzien en naliet de nodige voorbehoedende maatregelen te treffen. Er is dus nood aan een fout267, meer bepaald aan een “défaut répréhensible d’attention, de prévoyance ou de précaution”.268 Qua begripsinvulling onderscheidt de penale culpa zich niet van de civielrechtelijke nalatigheid.269 Ergo: elke fout, hoe licht ook, kan hier volstaan.270 De handeling moet zelfs niet van aard zijn onvermijdelijk leed te veroorzaken. Het is voldoende dat de schade er een potentieel gevolg van is en dat deze mogelijkheid voorspelbaar was en zich voordeed.271 De rechter beslist telkens soeverein.272 Hij zal het kwestieuze gedrag aan dat van de normaal zorgvuldige persoon in dezelfde situatie spiegelen. De beoordeling geschiedt dus in concreto en niet in abstracto.273

Naar uiterlijke verschijningsvorm neemt het gebrek globaliter twee vormen aan. De fout is er soms in gelegen dat de dader geen rekening hield met een voorzienbare kans dat een letsel zou ontstaan. De effectieve realisatie van de laesie getuigt dan mogelijks van een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.274 Het archetype is de casus waarbij een chauffeur door een inzinking de controle

265 Artikel 418 Sw. 266 Zie C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “La faute non intentionnelle et sa réglementation dans les codes pénaux modernes” in X (ed.), Liber Amicorum Jules D’Haenens, Gent, Mys & Breesch, 1993, 180; J. VERHAEGEN, “Dol et faute lourde en droit pénal” in X (ed.), Liber Amicorum Marc Châtel, Deurne, Kluwer, 1991, 457; P. VANDERVEEREN, “Réflexions sur l’élément moral de l’infraction. La pratique quotidienne des tribunaux face à l’avant-projet de Code pénal I”, J.T. 1987, (185) 185. 267 Zie bijvoorbeeld Cass. 11 december 2002, VKJ 2003, 109; Cass. 10 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 468; J. MESSINNE, l.c., 16; R. DECLERCQ, “Enkele problemen in verband met de toepassing van de artikelen 418, 419 en 420 van het Strafwetboek” in INSTITUUT VOOR STRAFRECHT KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN (ed.), Bijzonder strafrecht voor rechtspractici 5, Leuven, Acco, 1990, 194. 268 J. VERHAEGEN, “Dol et faute lourde en droit pénal”, l.c., 456. Zie in extenso Y. HANNEQUART, “Le défaut de prévoyance en droit belge”, Rev. dr. pén. 1994, (285) 285-303. 269 Cass. 19 februari 1988, R.W. 1988-89, 159, verwijzende noot; Cass. 5 oktober 1893, Pas. 1893, I, 321, concl. MESDACH DE TER KIELE. Zie tevens B. SPRIET, Strafrechtspraak, in Publikaties van het Instituut voor Strafrecht van de Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Acco, 1989, 138-139 (en de daar aangehaalde rechtspraak) en P.-H. DELVAUX en G. SCHAMPS, “Les enjeux d’une dissociation des fautes pénale et civile”, Rev. dr. pén. 1994, (237) 237-249. 270 Cass. 4 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1071; Cass. 7 oktober 1997, Arr. Cass. 1997, 943; Cass. 18 oktober 1995, Arr. Cass. 1995, 894; Cass. 17 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 492; Cass. 15 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1437; Cass. 27 september 1985, R.W. 1985-86, 1388, verwijzende noot; Cass. 26 mei 1952, Arr. Cass. 1952, 541; Pol. Mechelen 6 december 1999, T.A.V.W. 2000, 70; A. DE NAUW, “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, T. Strafr. 2000, (89) p. 93, nr. 15; J. MESSINNE, l.c., 16; R. DECLERCQ, l.c., 194. 271 Cass. 13 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1202; Cass. 16 juni 1969, Arr. Cass. 1969, 1026. 272 Cass. 30 juni 1924, Pas. 1924, I, 436; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21. 273 Mil. Ger. 4 juli 1996, Rev. dr. pén. 1997, 115; A. DE NAUW, o.c., p. 184, nr. 250; C. BEAUPERE, l.c., (15) 20; J. MESSINNE, l.c., 16-17; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 118, nr. 271. 274 Cass. 11 december 2002, VKJ 2003, 109; Cass. 10 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 468; Cass. 13 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1202; Cass. 19 april 1978, Arr. Cass. 1978, 949; D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke

~57~ over zijn voertuig verliest terwijl hij dit vanwege zijn vermoeidheid kon voorzien.275 De fout kan er ook in bestaan dat de dader verzuimt de maatregelen van voorzorg en voorzichtigheid te nemen die een normaal persoon, in dezelfde situatie, wel zou toepassen.276

(b) Het moreel element: een continuüm

49. INLEIDING. – Als we de voormelde rudimentaire differentiatie tegen het licht houden, krijgen we een eerder caleidoscopisch beeld. We bevinden ons als het ware op een glijdende schaal.277 Deze wordt hierna stapsgewijs overlopen in het kader van het risicovol seksueel gedrag.

50. GEEN MOREEL ELEMENT. – Als de besmetter zijn status (incluis het eraan gelinkte gevaar) niet kende en zulks ook niet behoorde, is er geen sprake van een moreel element. Anders gesteld voorzag de dader het risico van zijn handelen niet maar kan dit hem allerminst verweten worden. Bij gebreke van een fout is er geen misdrijf.278

Deze casuspositie is niet illusoir. We denken aan ignorante besmetters die redelijkerwijze geen risicogedrag vertonen. Hun onwetendheid kàn gerechtvaardigd zijn. Soms zal de betrokkene immers geen enkele reden hebben om een infectie te vermoeden.279 Dan is er onzes inziens geen gebrek aan vooruitzicht of voorzorg. In casu is de door de virustransmissie veroorzaakte schade onvoorzienbaar. De zorgvuldigheidsnorm wordt geëerbiedigd waardoor het morele element ontbreekt.280 Er is dan ook geen (strafrechtelijke) aansprakelijkheid. Dit is typisch het geval voor personen aan wie de arts een foutief testresultaat meedeelde of mensen die niet onderzocht zijn omdat daartoe simpelweg geen aanleiding is. Een voorbeeld van deze laatste hypothese verkrijgen we door voort te bouwen op een grote hit van Frank BOEIJEN. In “Kronenburg park” zong hij treffend: “Thuis wacht een vrouw onwetend op haar man. Ze heeft nooit iets gevoeld van zijn ontevredenheid. En alles blijft bij het oude als hij naar huis rijdt”. Soms verandert er echter wél iets en besmet de (trouw geachte) bedrieger diens echtgenote buiten haar medeweten. Zolang zij asymptomatisch is, kan ze

lichamelijke letsels” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 2. 275 Cass. 26 mei 1952, Arr. Cass. 1952, 541. 276 Cass. 11 december 2002, VKJ 2003, 109; Cass. 10 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 468; Cass. 14 april 1969, Pas. 1969, I, 711; Luik 28 november 1995, R.G.A.R. 1996, 12672. 277 C. DECOSTER, l.c., (385) p. 390, nr. 19; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 14-15; J. VERHAEGEN, “Dol et faute lourde en droit pénal”, l.c., 459- 460; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 111-121, nr. 249-280. 278 Cf. infra, randnummer 55, voetnoot 327. 279 T. HENS, l.c.; W. DENOLF, l.c. 280 A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 106, nr. 106, voetnoot 316.

~58~ haar status principieel niet vermoeden.281 Ceteris paribus begaat zij juridisch geen tekortkoming als ze op haar beurt een derde besmet.

Het zou naar onze mening buitensporig zijn in de voornoemde gevallen (strafrechtelijke) sancties na te streven. Hoewel de ignorante overdragers nalieten efficiënte voorzorgsmaatregelen te treffen, bevat het strafrecht in de huidige constellatie geen algemene verplichting zich in seksuele contexten steeds als (potentieel) geïnfecteerde te gedragen. Dit zou de aansprakelijkheidsgrenzen trouwens schromelijk overschrijden.

51. CULPA. – Was de drager niet op de hoogte van (het gevaar van) zijn status maar behoorde hij dit te zijn, dan glijden we op het continuüm wat verder naar de gewone onachtzaamheid.282 Als de betrokkene het risico van zijn daden onterecht niet voorziet en nalaat voorbehoedende maatregelen te nemen die een normaal persoon in dezelfde situatie wel zou toepassen, schendt zijn onachtzaamheid de zorgvuldigheidsnorm.

Personen die hun infectie op grond van (een liederlijk leven met) wisselende seksuele contacten of van ziektesymptomen hadden moeten kennen, clusteren we hieronder.283 Inscientia stelt dus niet steeds vrij van aansprakelijkheid. Zulks is slechts het geval indien deze niet aan de besmetter zelf toe te schrijven is.284 Per casus moet onderzocht worden of een relevante actor (de risico’s van) zijn toestand moest kennen.285 Allesbehalve simple comme bonjour. Enerzijds dient men immers na te gaan of de betrokkene zijn infectie behoorde te kennen. Anderzijds moeten we in het licht van de voorzienbaarheid ook toetsen of hij het risico op overdracht kende of moest kennen. Bij deze laatste toets ligt de lat onzes inziens wat hoger bij de onterecht onwetende dan bij de welbewuste besmetter.286 Niettemin spreken de vele preventie- en voorlichtingscampagnes via media en overheid voor zich.287 Daardoor zou het vermelde gevaar toch een algemeen bekend gegeven moeten zijn. Hoe dan ook komt deze complexe afweging geval per geval aan de rechter toe.

281 Cf. supra, randnummer 17. 282 Zie in extenso J. D’HAENENS, “L’incrimination non intentionnelle dans le droit pénal codifié et réglementaire”, Rev. dr. pén. 1994, (459) 459-466, nr. 1-5. 283 J. MESSINNE, l.c., 17. 284 Cf. supra, randnummer 50. 285 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 97, nr. 94. 286 Cf. infra, randnummer 52, voetnoot 289. 287 Cf. infra, randnummer 112.

~59~ 52. CULPA DOLO PROXIMA. – Een drager die zijn periculeuze toestand kent288, kan oprecht menen dat het voorziene risico zich niet zal verwezenlijken. Hij rekent onder meer op het eigen gedrag of op het toeval om het gevaar in de kiem te smoren. De dader handelt hier mogelijks opnieuw door gebrek aan voorzorg als hij, ondanks zijn wetenschap, risicogedrag stelt. Dan neemt hij niet de vereiste maatschappelijke zorgvuldigheid in acht.289 In de literatuur heeft men het in dergelijke gevallen over de zwaarste onachtzaamheid, met name de culpa dolo proxima, die slechts door de niet-aanvaarding van de risico’s verschilt van de laagste opzetmodaliteit (de dolus eventualis).

Een potentiële toepassing ervan vinden we bij de hiv-besmette die, bewust van zijn status, een condoom gebruikt om het virus tijdens seksuele handelingen niet over te dragen. Als nadien blijkt dat het voorbehoedsmiddel gescheurd is, was het contact de facto onveilig. In casu substrato

288 Vooreerst kunnen de betrokkenen hun status via een hiv-test vernemen, cf. supra, randnummer 19 en cf. infra, randnummer 95 en volgende, 102 en volgende en 112. Onzes inziens moeten zij, zelfs bij gebreke van zo’n test, in sommige cases geacht worden hun toestand te kennen of minstens te weten dat er eventueel sprake kan zijn van een infectie en dat de kans op transmissie bestaat, zie S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, “Verantwoordelijkheid bij seksuele contacten”, Discussieforum van 6 februari 2003, georganiseerd door Sensoa (hierna verkort S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, Discussieforum van 6 februari 2003). We denken daarbij aan mensen van wie het gedrag aperte besmettingsrisico’s inhoudt (zoals personen die zich aan het gemeenschappelijke gebruik van injectienaalden bezondigen, die onbeschermde seksuele contacten onderhouden met verschillende partners of met gekende (dan wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vermoede) hiv-patiënten) en ook aan mensen met ondubbelzinnige ziektesymptomen die een infectie indiceren. Waar ligt in deze hypothese nu de grens tussen de culpa en de resterende haltes op het morele continuüm? Wij verdedigen de volgende differentiatie. Als de dader niet onwetend kon zijn van zijn status maar dit as such niet direct aantoonbaar is (als de onmogelijke of hoogst onwaarschijnlijke ignorantie dus slechts middellijk uit de omstandigheden volgt), kan geargumenteerd worden dat hij kennis had van zijn besmetting. In dat geval is alvast voldaan aan een deeltje van de cognitieve conditie vereist door de culpa dolo proxima, de dolus eventualis en de dolus directus. Kende de besmetter zijn toestand niet terwijl hij die had moeten kennen (en bestaat zijn fout er net in onwetend te zijn) dan is er (potentieel) slechts een gewone culpa, cf. supra, randnummer 51. Evident treden omtrent dit kennisaspect heel wat bewijsproblemen op, zie bijvoorbeeld het arrest Makuto van het hof van beroep te Botswana, geciteerd in CENTER FOR REPRODUCTIVE RIGHTS, Legal grounds, 50-51. Redelijkerwijs zal het aantonen van statuskennis slechts mogelijk zijn als blijkt dat de besmette persoon een hiv-test onderging én de uitkomst ervan vernam. Daarentegen kunnen mensen van wie het gedrag een flagrant infectiegevaar inhoudt of die eenduidig op het virus gerichte symptomen vertonen in genere wel een risico op besmetting vermoeden. Zulks impliceert echter niet ipso facto de wetenschap van de effectieve periculeuze status want de kans bestaat dat iemand, ondanks risicovol seksueel gedrag, (nog) niet besmet werd, cf. supra, randnummer 18. 289 We benadrukten hierboven al dat de lat bij de beoordeling van het tweede deeltje van de cognitieve conditie (de kennis van het risico op hiv-overdracht) volgens ons ietwat lager ligt bij personen die op de hoogte zijn van hun toestand, cf. supra, randnummer 51. Opnieuw zorgen de vele preventie- en voorlichtingscampagnes ervoor dat het gevaar een algemeen bekend feit is. Daarenboven ontvingen patiënten die hun status kennen (in de regel) persoonlijk informatie via de medische wereld, cf. infra, randnummer 112. Ten slotte volgt uit het epidemiologische luik dat het leeuwendeel van de geïnfecteerden de besmetting zelf via een seksuele interactie opliep, cf. supra, randnummer 22 en volgende. Behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden is risicogedrag door mensen die hun serostatus kennen naar onze mening dan ook strijdig met de zorgvuldigheidsnorm. De schade is in casu (minstens redelijk) voorzienbaar. Zij kunnen dus niet onwetend zijn over de noodzaak voorbehoedsmiddelen te gebruiken. Zie A. LE GALLOU, l.c., p. 149, nr. 31; C. BEAUPERE, l.c., (15) 15 en 18; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 14. Zie ook A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21: “de nos jours, la personne atteinte du sida et connaissant son état, sait aussi que les relations sexuelles entretenues sans utilisation d’un préservatif ou autres précautions font courir au partenaire un risque important de contagion: l’information médicale et la vulgarisation scientifique ont été à ce point importantes dans les médias qu’il est permis de soutenir raisonnablement ce point de vue”.

~60~ rekende de betrokkene op het eigen gedrag om het gevaar te bezweren. Het liep echter verkeerd af. Is de zorgvuldigheidsnorm geschonden? Enerzijds kan men op grond van het voorgaande argumenteren dat de dader de zwaarste onachtzaamheid heeft begaan. Anderzijds volgt uit de rechtsleer dat in zo’n gevallen noch van culpa noch van dolus sprake is.290 Wij zijn geneigd deze laatste visie te volgen. De betrokkene neemt immers de nodige voorzorgen en voldoet daarmee aan de wettelijke vereisten. Hij neemt de voorbehoedende maatregelen die een normaal persoon in een vergelijkbare situatie zou toepassen. Bijgevolg moest hij zijn status niet per se op voorhand onthullen.291 Als dusdanig is er naar onze mening in deze casus geen moreel element. Dit impliceert natuurlijk niet dat de dader na het vaststellen van het scheurtje zomaar de benen mag nemen. Hier dringt zich inderdaad de vraag op naar de toepasselijkheid van de regels inzake het schuldig verzuim.292

53. DOLUS EVENTUALIS. – Zoals summier aangestipt, onderscheidt slechts de acceptatie van de risico’s de dolus eventualis van de culpa dolo proxima.293 Sommige welbewuste dragers nemen het besmettingsgevaar op de koop toe. In het continuüm bevinden we ons dan bij het eventueel (of onrechtstreeks) opzet.294

Volgens dit principe kunnen de voorspelbare gevolgen (de besmetting) van een door de dader gewilde handeling (het onveilige seksuele gedrag) hem toegerekend worden als hij de potentiële realisatie ervan aanvaard of ingecalculeerd heeft, zelfs al wenste hij dit niet as such.295 Anders gesteld: ondanks het voorzien van de mogelijke verwerkelijking van ongewenste gevolgen drijft de betrokkene zijn wil door en stelt hij de beoogde actie. Het eventueel opzet is gelijkwaardig aan het (algemeen) opzet omdat de dader de potentiële consequenties kent en voorziet (sciens) en bovendien primair de hoofddaad wil en secundair het uitvloeisel ervan accepteert (volens aut accipiens).296

290 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21, voetnoot 68. 291 S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, Discussieforum van 6 februari 2003. 292 Cf. infra, randnummer 85 en volgende. 293 Cf. supra, randnummer 52. 294 Zie in extenso J. VERHAEGEN, “Le dol éventuel et sa place en droit pénal belge” in X (ed.), Liber Amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, 437-452. 295 D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., p. 2-6, nr. 3bis; N. BILTRIS, “L’attentat à la pudeur et le viol”, Rev. dr. pén. 1925, (1002) p. 1169, nr. 84. 296 L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 116, nr. 265. Zie tevens A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21: “cette théorie considère que le dol général est constitué à partir de la double constatation que le prévenu a eu conscience du danger inhérent à l’acte projeté et qu’il a néanmoins accompli cet acte volontairement”.

~61~ In de context van risicovol seksueel handelen is rechtstreeks opzet zeer moeilijk te bewijzen.297 Het eventueel opzet kàn soelaas bieden. Nochtans geeft dit concept de overheid geen carte blanche, getuige de recente ontwikkelingen bij onze noorderburen. In Nederland bestaat een vergelijkbare theorie, het voorwaardelijk opzet genoemd. Deze komt op de proppen als iemand niet zozeer de intentie had een mogelijks nadelig gevolg teweeg te brengen maar hij de kans erop wel accepteerde vanuit zijn wil de kwestieuze handeling te stellen.298 De recente jurisprudentie van de Hoge Raad beperkt de toepassing hiervan echter in belangrijke mate.299 Die evolutie is ook voor België relevant. De dolus eventualis en het voorwaardelijk opzet vereisen immers dezelfde drie elementen: de dader moet zich wetens en willens blootgesteld hebben aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg zou intreden.300 Primo is er dus nood aan een kenniselement. Inzake riskant seksueel gedrag betekent dit (opnieuw) het bewust zijn van zowel de infectie als van de aan het onbeschermde contact verbonden risico’s (waaronder de potentiële overdracht).301 Zoals eerder geïndiceerd, is deze voorwaarde onder meer vervuld indien de betrokkene van zijn status op de hoogte werd gebracht. Zowel bij ons als in Nederland krijgt de patiënt principieel voorlichting omtrent zijn besmetting en de gevaren van intiem gedrag. Tevens adviseert men hem steeds veilig te vrijen.302 Secundo vergen voorwaardelijk en eventueel opzet een risico-element: de aanmerkelijke kans dat de consequentie zich in facto zal voordoen. Of de gestelde gedraging een dergelijke ernstige infectiekans in het leven riep dat deze veiliger handelen noodzaakte, dient de rechter geval per geval te beoordelen. Relevante parameters zijn de aard en de omstandigheden van het gedrag.303 In genere merken we op dat gebeurtenissen die zich eerder incidenteel dan regelmatig voordoen principieel uit de boot vallen. Volgens de Hoge Raad vereist voorwaardelijk opzet namelijk meer dan een louter gevaar iemand met het hiv te besmetten, zelfs al verwezenlijkt die vrees zich naderhand. Hij refereert daarbij expressis verbis aan “de terughoudendheid die (…) mede in verband met volksgezondheidsbelangen ten aanzien van de bijzondere situatie van het gevaar van hiv-besmetting dient te worden betracht bij het aanvaarden van strafrechtelijke aansprakelijkheid”.304 Binnen deze krijtlijnen

297 Cf. infra, randnummer 54. 298 Zie A. MACHIELSE, l.c., (155) 157 en 159; P. SMIT, Juridische bommen en granaten onder de hiv-preventie. Strafrechtelijke veroordelingen met nare gevolgen, URL: www.hivnet.org, 9 augustus 2006; P. SMIT, “Ministers en onbeschermde hiv- positieve seks: regering ziet weinig reden meer voor strafrechtelijke vervolging”, Hivnieuws 2005, afl. 96, (8) 8. 299 Zie onder meer Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007. 300 Voor Nederland, zie Hoge Raad 18 januari 2005, LJ-nr. AR1860, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juli 2005, LJ-nr. AT9538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006; X, “Hoge Raad verwijst hiv-zaak naar Hof Arnhem”, NJB 2003, (754) 754. Voor België, zie L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 116, nr. 264. 301 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289. 302 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juli 2005, LJ-nr. AT9538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Cf. ook infra, randnummer 112. 303 X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005. 304 Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007, overweging 4.4. Cf. ook infra, randnummer 110 en volgende.

~62~ kunnen bijzondere risicoverhogende factoren toch in een aanmerkelijke kans uitmonden.305 We denken aan hoge viral loads306, de aanwezigheid van menstruatiebloed of een ejaculatio seminis in het lichaam307, de specifieke aard en frequentie van de intieme relaties308, de rol van de besmette en de detectie van andere soa’s309 of verwondingen310 bij één van de partners.311 Hoewel risicovol seksueel gedrag in andere situaties allicht gevaarzettend is, ontbreekt meestal het risico-element.312 We kunnen die sterk nuancerende lijn ook doortrekken tot België, waar de doctrine voor de dolus eventualis een “geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans” vergt op de realisatie van een bepaald gevolg.313 Het is de lezer klaar dat dit inzake risicovol seksueel handelen voor enkele specifieke problemen zorgt. Vooreerst is de loutere aanwezigheid van de voornoemde bijzondere factoren allerminst eenvoudig te bewijzen. Bovendien zullen ze besmetters vaak niet verwijtbaar zijn. Daartoe moeten zij de aanmerkelijke kans immers bewust aanvaarden, wat noodzakelijk de kennis van de specifieke risicoverhogende constellatie vereist.314 Tertio: het wilselement. Concreet moet de betrokkene de (gekende en aanmerkelijke) infectiekans wetens en willens op de koop toenemen liever dan af te zien van het riskante gedrag.315 Er is geen sprake van eventueel of voorwaardelijk opzet als de besmetter oprecht meende dat de ongewenste consequenties niet zouden intreden maar a contrario hoopte op een happy ending. Vergelijkbaar met ons recht begaat hij mogelijks een (grove) onachtzaamheid.316 De voorbeelden zijn legio. Onzes inziens ontbreekt een bewuste acceptatie als de drager zijn hiv-status onthult, als hij bij het contact met de (onwetende) partner (eventueel inadequaat) een condoom gebruikt en zelfs als hij ongeveinsd dacht het risico weg te nemen door buiten de wederpartij te ejaculeren. Kende de betrokkene in die gevallen de ware toedracht van de zaak, dan had hij zijn daad hoogstwaarschijnlijk niet gesteld. Zoals genoteerd,

305 R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie. 306 Het is de lezer alvast duidelijk dat de medische vooruitgang inzake hiv-therapieën daaraan zeer nauw gelinkt is, cf. supra, randnummer 17 tot 18 en randnummer 20. 307 Cf. supra, randnummer 18. 308 Zie echter Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007, overweging 4.4: “Dat de verdachte en zijn partner veelvuldig seksuele contacten hebben gehad (…) kan weliswaar als een zekere verhoging van vorenbedoeld risico worden beschouwd, maar niet worden aangemerkt als een bijzondere, risicoverhogende omstandigheid”. 309 Cf. ook supra, randnummer 3, voetnoot 6. 310 Cf. supra, randnummer 18. 311 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juli 2005, LJ-nr. AT9538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Zie voor pertinente kritieken C. VAN DER WILT, “Voorwaardelijk opzet op hiv-infectie in rechtsvergelijkend perspectief”, NJB 2005, (1328) 1332. 312 X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005; X, Uitspraak Hoge Raad, URL: www.om.nl, 7 april 2006. Zie zeer recent Gerechtshof Amsterdam 18 april 2007, LJ-nr. BA3498, URL: www.rechtspraak.nl, 28 april 2007. 313 Zie onder meer L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 116, nr. 264. 314 C. VAN DER WILT, l.c., (1328) 1330. 315 Zie X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005; X, Standpunt Hoge Raad: hiv-besmetting, URL: www.om.nl, 7 april 2006. 316 A. MACHIELSE, l.c., (155) 158; X, “Hoge Raad verwijst hiv-zaak naar Hof Arnhem”, l.c., (754) 754; Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht”, NJB 2003, (1593) 1596 (hierna verkort Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht 2003”, l.c.). Cf. supra, randnummer 52.

~63~ leidt dergelijk onterecht en oversized optimisme mogelijks wel tot een culpa dolo proxima.317 Daarentegen vereist de laagste opzetmodaliteit dat de dader, ondanks het gevaar, toch handelt terwijl hij de potentialiteit van een nefaste afloop accepteert.318 Een louter je-m’en-foutisme is onvoldoende. Het behoeft geen toelichting dat de grens met de zwaarste onachtzaamheid ragdun is. Deze vaststelling compliceert de bewijsproblematiek enorm. Verklaringen van de besmetter en/of van getuigen kunnen deze of gene morele conditie accentueren. Daarnaast bieden feitelijke omstandigheden houvast.319 Desgevallend onthult de verschijningsvorm van gedrag de primaire intentionaliteit ervan. Deze kan dusdanig specifieke consequenties betreffen dat ze de acceptatie ervan met een quasizekerheid laat vermoeden. Een voorbeeld is het bewust voorliegen van de partner.320

In vergelijking met zijn rechtstreekse pendant, kàn de dolus eventualis verlichting geven. Hij biedt de overheid echter geen vrijbrief. We toonden omstandig aan dat er niet zonder meer sprake zou zijn van eventueel opzet als een geïnfecteerde welbewust onbeschermde seks bedrijft, zelfs al volgt daarop een effectieve besmetting.

54. DOLUS DIRECTUS. – Uiterst rechts in het continuüm bevindt zich de zwaarste opzet- modaliteit. Een drager kan immers wetens én willens infecteren. Hij beoogt dan de effectieve realisatie van de nadelige gevolgen. We bestudeerden al enkele sinistere voorbeelden, waaronder het bugchasing (in mindere mate de Russische roulette) en de “sexual predators” die uit rancune en wraak op jacht gaan.321

Zij komen in aanmerking voor het direct (of rechtstreeks) opzet. Dit vereist dat men intentioneel verboden gedrag stelt, goed wetend dat men een gecriminaliseerde daad pleegt.322 De betrokkene moet sciens et volens handelen. Vooreerst dient hij zijn status én de eraan verbonden risico’s te kennen.323 Vervolgens moet hij iemand willen besmetten. Het volitieve luik betreft dan zowel daad

317 Cf. supra, randnummer 52. 318 P. SMIT, l.c., (8) 8; S. JANSSEN, “Onbeschermde seks en opzet: geen normatieve uitleg, wel normativeren”, NJB 2003, (1954) 1954. 319 Zie X, “Hoge Raad verwijst hiv-zaak naar Hof Arnhem”, l.c., (754) 754; Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht 2003”, l.c., (1593) 1596. 320 Zie Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007. 321 Cf. supra, randnummer 15 en 34. 322 Zie C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 170; P. VANDERVEEREN, l.c., (185) 185. 323 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289.

~64~ als gevolgen.324 Het spreekt voor zich dat de bewijsproblematiek hier nog meer op de voorgrond treedt.325

55. CONCLUSIE. – De voorgaande overwegingen accentueren de zeer casuïstische aard van het onderzoeksobject. Die zit sterk vast op de problematische bewijsvoering betreffende het morele element.326 Daardoor balanceren we constant op het randje van het vermoeden van onschuld.

Concreet moet onderzocht worden wàt de dader tot zijn gedrag heeft gebracht. Daartoe dienen we de verklaringen van besmetters en/of getuigen samen te leggen met de feitelijke context. Zo kunnen we op de glijdende schaal een positie innemen. Meestal zal zelfs de onachtzaamheid simpelweg ontbreken.327 Vaak zal er sprake zijn van een gewone culpa328 en, in mindere mate, van de culpa dolo proxima. Eerder uitzonderlijk zullen de bewijzen volstaan voor dolus eventualis of directus.

(c) De schulduitsluitingsgrond dwaling

56. INLEIDING. – Logischerwijs nopen overwegingen inzake het schuldbegrip van het misdrijf tot aandacht voor de schulduitsluitingsgronden. Deze rechtvaardigen het strafbare feit niet maar blokkeren wel de verwijtbaarheid aan de dader.329 Voornamelijk de dwaling kan in deze context relevant zijn.

324 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 94, nr. 92. 325 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 20-21. 326 A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 22; F. VERMOERE, l.c.; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 12. 327 Bij gebreke van opzet of onachtzaamheid is er geen misdrijf: nullum crimen sine culpa. Zie in extenso Cass. 12 mei 1987, geciteerd door B. SPRIET, o.c., p. 139-143, nr. 40; J. VERHAEGEN, “L’imputabilité pénale des conséquences non voulues du fait délictueux” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 133; L. DUPONT, “De constitutieve elementen van het misdrijf” in X (ed.), Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys & Breesch, 1994, p. 204, nr. 4 en p. 223, nr. 36. Zie J. DU JARDIN, “Over het moreel bestanddeel van het misdrijf. Conclusie voor Cass. 12 mei 1987” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 503: “Toute infraction se compose de deux éléments: d’un fait contraire aux prescriptions de la loi et de la culpabilité de l’agent. Un fait purement matériel, un acte qui ne peut être imputé ni au dol ni à la faute de l’auteur ne constitue ni crime, ni délit, ni contravention”. Zie tevens C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “La faute non intentionnelle et sa réglementation dans les codes pénaux modernes”, l.c., 178: “L’exigence de la faute, avec ou sans prévoyance, comme condition minimale de l’imputabilité pénale est générale”. 328 A. LE GALLOU, l.c., p. 151, nr. 35; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 21; B. ADAM, W. HUSBANDS, J. MURRAY en J. MAXWELL, l.c., (238) 245; D. RIDGE, l.c., (259) 268. Zie evenwel H. SCHERMERS, “Toekomstige uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens”, Ars Aequi 1996, (253) p. 257, nr. 38. 329 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 279; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 165, nr. 334; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 146-162, nr. 333-376.

~65~ De jurisprudentie en de doctrine aanvaarden de dwaling als grond van schulduitsluiting als ze ononverwinnelijk is. De omstandigheden moeten indiceren dat de betrokkene handelde zoals elke redelijke en voorzichtige persoon in dezelfde casuspositie had gedaan. Daarenboven dient de dwaling een constitutief element van het misdrijf te betreffen. Onder die voorwaarden is een onwetendheid of vergissing de besmetter niet toerekenbaar.330

57. ONACHTZAAMHEID? – Voor onopzettelijke misdrijven lijkt deze techniek ons zinloos. Een onoverwinnelijke dwaling impliceert de afwezigheid van onachtzaamheid, en bijgevolg van het morele element. Net omdat die twee concepten zo sterk parallel lopen, vinden we het ommetje via de dwaling onnodig. Het gebrek aan culpa kan immers simpelweg afgeleid worden uit het ontbreken van een in concreto onvoorzichtigheid. Omgekeerd valt een gestelde onachtzaamheid samen met een overwinnelijke (en dus niet-schulduitsluitende) dwaling.331

58. OPZET. – Onder de voornoemde condities332 kàn een aantasting van het beoordelings- vermogen van de besmetter omtrent (de strafbaarheid van) de feiten een dwaling opleveren die bij het algemeen opzet niet overbodig is.333

2. Ante mare undae: het causaal verband

59. INLEIDING. – Nu we inzicht hebben in de strafrechtelijke schuldconceptie kunnen we de causaliteitsproblematiek aansnijden.334 Daarbij peilen we naar de materiële oorzakelijkheid tussen gedragingen en hun consequenties.

Twee theorieën geven ons houvast. Volgens de equivalentieleer moet nagegaan worden of het concrete gevolg zich ook zonder de kwestieuze gedraging identisch had voorgedaan.335 In dat geval ontbreekt het oorzakelijke verband. Daarentegen staat de causaliteit buiten kijf als men een

330 D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 20; L. DUPONT, l.c., p. 227, nr. 46 (zie meer genuanceerd p. 228, nr. 46). 331 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 292. 332 Cf. supra, randnummer 56. 333 Zie tevens C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 289-290. 334 Op deze manier respecteren we de chronologie van het gebeuren. Zie immers C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 253: “de schuldproblematiek (heeft) betrekking (…) op de causaliteit “vóór de daad” (…) terwijl de causaliteitsproblematiek slaat op de causaliteit “na de daad”. 335 Zie onder meer Cass. 22 april 2004, R.W. 2004-05, 827, noot B. WEYTS; Cass. 3 maart 1999, Rev. dr. pén. 1999, 1197; Cass. 15 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1437; Gent 24 april 1998, T. Gez. 1999-2000, 57, noot J. TER HEERDT; Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671, noot R.O.D.; Pol. Mechelen 6 december 1999, T.A.V.W. 2000, 70; B. WEYTS, “Blijft het Hof van Cassatie trouw aan de equivalentieleer bij een samenloop van fouten?”, (noot onder Cass. 22 april 2004), R.W. 2004-05, (828) p. 828, nr. 2 en p. 829, nr. 6; D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 3, nr. 1 en p. 7, nr. 5; F. DE LY, “Aids, onrechtmatige daad en W.A.M.”, (noot onder Parijs 7 juli 1989), De Verz. 1990, (143) p. 144, nr. 3; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 69, nr. 108.

~66~ factor onmogelijk kan wegdenken zonder het uitvloeisel ervan te beïnvloeden. Oorzaken moeten niet uniek zijn maar wel (gerechtelijk) zeker.336 Dan houdt men bij de materiële schuld van de dader geen rekening met andere gebeurtenissen, zoals fouten van de gelaedeerde of van een derde of een interveniërend toeval.337 De adequatieleer tempert de equivalentietheorie. In casu definieert men antecedenten slechts als oorzaken van de schade als de dader het intreden ervan niet helemaal onwaarschijnlijk achtte.338 Anders gesteld krijgen sommige verwikkelingen die zich zonder het gedrag niet hadden gepresenteerd toch niet het etiket van gevolg opgeplakt. Deze theorie mitigeert het strenge conditio sine qua non-principe door een voorzienbaar karakter te vereisen. Omdat ons Strafwetboek geen causaliteitscriterium indiceert, bengelt de jurisprudentie tussen deze twee uitersten.339 In genere krijgt de equivalentieleer wel de voorkeur.340 Alle gevolgen die zeker (maar niet per se exclusief) door het kwestieuze opzettelijke of onachtzame antecedent bewerkt zijn, vallen dus op grond van causaliteit ten laste van de dader. De feitenrechter oordeelt telkens soeverein.341

60. CAUSALITEIT EN RISICOVOL SEKSUEEL HANDELEN. – Hoe kan nu aangetoond worden dat de besmetting met het hiv net het gevolg is van onveilig intiem contact met de beweerde dader?342

Het is een lapalissade dat zulks, gezien de inherent private context waarbinnen het gros van de (riskante) seksuele activiteiten plaatsvindt, geen sinecure is. Omwille van de regel dat de fout een

336 J. TER HEERDT, l.c., (63) p. 67, nr. 13 en 15; R. DECLERCQ, l.c., 195. Zie voor Frankrijk in dezelfde zin A. LE GALLOU, l.c., p. 153, nr. 42. Zie tevens Brussel 24 maart 1999, T. Gez. 2000-01, 305, noot N. COLETTE-BASECQZ en N. HAUTENNE: om een zeker causaal verband tussen fout en schade te bevestigen, volstaat het dat de foutieve nalatigheid daadwerkelijk bij machte was een welbepaalde schade te veroorzaken en dat zij de facto een reële rol speelde in de realisatie van de schade. 337 Gent 24 april 1998, T. Gez. 1999-2000, 57, noot J. TER HEERDT; D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 7, nr. 5; R.O.D., noot onder Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671. Zie Cass. 26 april 1978, geciteerd door B. SPRIET, o.c., p. 62-63, nr. 18. Zie eveneens Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671, noot R.O.D.: “Volgens de equivalentieleer met betrekking tot het oorzakelijk verband is de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk voor de gevolgen ervan en zou hij bijgevolg aansprakelijk zijn voor het seropositief worden van het slachtoffer door een onontbeerlijke bloedtransfusie na het ongeval”. In een gelijkaardige zaak hanteerde het hof van beroep van Parijs deze leer zeer strikt, zie Parijs 7 juli 1989, De Verz. 1990, 138, noot F. DE LY en F. DE LY, l.c., (143) p. 143-144, nr. 3. Zie tevens B. WEYTS, “Blijft het Hof van Cassatie trouw aan de equivalentieleer bij een samenloop van fouten?”, l.c., (828) p. 829, nr. 7 en p. 830, nr. 9. 338 B. WEYTS, “Blijft het Hof van Cassatie trouw aan de equivalentieleer bij een samenloop van fouten?”, l.c., (828) p. 831, nr. 12; D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 7, nr. 5; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 69, nr. 109. 339 P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 69-71, nr. 110-111. 340 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 256-257. 341 Cass. 19 september 1960, Pas. 1961, I, 59; B. WEYTS, “Blijft het Hof van Cassatie trouw aan de equivalentieleer bij een samenloop van fouten?”, l.c., (828) p. 829, nr. 8. 342 Het spreekt voor zich dat de hierna geschetste problematiek nog complexer wordt indien het slachtoffer geen enkel idee heeft van de mogelijke overdrager. Louter op basis van de antistoffen in het bloed kan de medische wereld de betrokkene immers niet zomaar identificeren, zie A. LE GALLOU, l.c., p. 151-152, nr. 38.

~67~ zekere oorzaak van de schade dient te zijn343, moeten we een aantal vragen beantwoorden. Primo: was de verdachte besmet op het moment van de feiten? Tenzij toen al een hiv-test ondergaan was die de positieve status bevestigt, is dit allerminst eenvoudig aan te tonen. A posteriori kunnen we het actuele stadium in de pathogenese via onderzoeken approximatief bepalen. Terugrekenen is dus mogelijk maar exact dateren blijft tot op heden utopisch.344 De loutere infectieve toestand is overigens onvoldoende want dragers geven het hiv niet bij elk seksueel contact door.345 Secundo moeten we dus nagaan of de wederpartij de besmetting op geen ander(e) manier of moment kon oplopen. Het volstaat daarbij niet te bewijzen dat het slachtoffer voorafgaand aan het risicovol seksueel handelen hiv-negatief was (of -positief in een welbepaalde variant) en nadien besmet (eventueel met een andere variant).346 Causaliteit vereist dat het kwestieuze seksuele contact een zekere oorzaak van de infectie is. Om daartoe te besluiten kunnen technieken uit de moleculaire epidemiologie de genotypische relatie tussen het virus van de verdachte en dat van het slachtoffer bepalen.347 Zo’n onderzoek biedt wel wat mogelijkheden om daarover met een bepaalde graad van zekerheid uitspraken te doen. Het medische bewijs dat twee personen dezelfde stam en mutatie hebben, is echter nogal prijzig.348 Dit grapje van ongeveer tweehonderdduizend euro is trouwens geen panacee. Gezien de reciprociteit van de interactie zal het soms lastig zijn vast te stellen wie nu besmetter en wie slachtoffer was.349 Bovendien blijft het denkbaar dat niet de verdachte maar een tussenpersoon verantwoordelijk is voor de effectieve overdracht. Ten slotte vermindert de kwaliteit van de resultaten recht evenredig met het tijdsverloop tussen contact en onderzoek. Apodictische medische zekerheid omtrent de causaliteit is dan ook een illusie. De geïnterviewde wetsdokters bevestigden dit. Op grond van de rechtspraak kunnen we echter argumenteren dat het juridische bewijs geen absolute wetenschappelijke garantie vergt. Een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is afdoend.350 Het causale verband volgt dan bijvoorbeeld uit de veelvuldigheid van de kwestieuze seksuele contacten, uit de vaststelling dat het slachtoffer

343 Cf. supra, randnummer 59. 344 Cf. supra, randnummer 19. Een toepassingsgeval vinden we onder meer terug in het arrest Makuto van het hof van beroep te Botswana, geciteerd in CENTER FOR REPRODUCTIVE RIGHTS, Legal grounds, 50-51. In casu substrato kon men niet aantonen dat de verdachte, ten tijde van de verkrachting, reeds besmet was. Hij werd dan ook tot een lichtere straf veroordeeld. Zie tevens Brussel 9 juni 1991, R.G.A.R. 1994, 12287: zelfs indien een expertise, meer dan drie jaar na de feiten bevolen, een besmetting bij het slachtoffer indiceert, dan nog staat het causale verband tussen deze infectie en het door de verdachte gepleegde bijtincident niet vast gezien het zelfs niet bewezen is dat deze laatste op het ogenblik van de feiten drager was van het virus. 345 Cf. supra, randnummer 18. 346 Opnieuw treedt het dateringsvraagstuk hier op de voorgrond, cf. supra, randnummer 19. 347 Zie in extenso O. DIRICKX, o.c., 94-98. 348 P. SMIT, l.c., (8) 11. 349 Zie bijvoorbeeld G. NEYT, “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, l.c. 350 Zie onder meer Gent 24 april 1998, T. Gez. 1999-2000, 57, noot J. TER HEERDT.

~68~ in de persoonlijke en medische voorgeschiedenis geen andere relevante risico’s liep, et cetera.351 In casum casus sluiten andere fouten de penale aansprakelijkheid van de dader volgens de equivalentieleer niet uit. Hij zal dàn ook vruchteloos wijzen op de onveilige intieme relaties die het slachtoffer met andere (potentieel zelfs besmette) partners onderhield352 of op het risicovol druggebruik. Eens de causaliteit tussen fout en schade is vastgesteld, vallen alle gevolgen van het risicovol seksueel handelen materialiter immers te zijnen laste.353 Evident wordt deze toerekening gecorrigeerd door “de eis van de subjectieve delictstypiciteit (…) en de schuld”354, ofte de nood aan opzet of onachtzaamheid en de impact van de schulduitsluitingsgronden.355

3. De bewijsproblematiek in een notendop

61. INLEIDING. – We alludeerden hierboven meermaals op het bewijs inzake riskant seksueel gedrag.356 Ingevolge de scriptie-afbakening treden we daarover zeker niet in details.357 Nochtans dient opgemerkt dat België in strafzaken de vrije bewijslevering kent. In beginsel kan een misdrijf dus op alle mogelijke manieren aangetoond worden.358 Typische instrumenta probationis zijn het strafdossier, de overtuigingsstukken voorgelegd ter terechtzitting, de jurisprudentiële en wettelijke vermoedens en de notoire informatie.359 Enkele onderzoeksverrichtingen zijn onzes inziens vermeldenswaardig omdat zij specifieke problemen stellen. We denken aan de expertise sensu lato en de handelingen betreffende relevante medische dossiers en stukken. Daarnaast kan ook de behandelende arts van de besmetter (of de gelaedeerde) zelf een significante rol spelen.

62. EXPERTISE. – Via (bloed)analyses van slachtoffer en verdachte kan de deskundige allerlei dienstige technische vaststellingen doen.360 Bij risicoseks hebben die potentieel betrekking op de besmetting an sich én op de gevolgen ervan.361 Anders dan bij onze noorderburen vereist ons

351 Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671, noot R.O.D.; Brussel 9 juni 1991, R.G.A.R. 1994, 12287; A. WATT, l.c.; F. DE LY, l.c., (143) p. 144, nr. 3; J. TER HEERDT, l.c., (63) p. 67, nr. 14. 352 F. KUITENBROUWER, Aids. Vatbaar voor processen, URL: www.nrc.nl, 28 juli 2006. 353 Cf. supra, randnummer 59. 354 L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 104, nr. 229. 355 Cf. supra, randnummer 46 en volgende. 356 Cf. supra, randnummer 39, 43, 52 tot 55 en 60. 357 Cf. supra, randnummer 3, 38 en 41. 358 B. KETELS, De besmetting van het bewijs. Onbevlekt ontvangen,… of toch net niet?, onuitg., juridisch schrijfvaardigheids- practicum Strafvordering, UGent, 2003-04, p. 4, nr. 2. 359 Zie C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1002-1004. 360 Zie in extenso B. DE SMET, Deskundigenonderzoek in strafzaken, in A.P.R., Antwerpen, Kluwer, 2001, 373 p. Zie tevens B. EUGÈNE-DAHIN, “Attentats à la pudeur et viols: aspects médico-légaux” in X (ed.), Sexo-criminologie: question d’actualité, Brussel, Story-Scientia, 1991, 63-75 en J. LAMBERT, “Viol. Problèmes de pratique médico-légale. Des idéologies aux faits”, Rev. dr. pén. 1983, (233) 233-276. 361 Zie C. ROBBE en J.-P. TRICOT, “Overhandigen van medische gegevens in het kader van een medische expertise” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 23- 34. Zij stellen terecht dat de nuttige vaststellingen drie aspecten omvatten: de letselschade, de functionele schade (id est de impact van de letsels op de functies van het organisme) en de situationele schade (meer bepaald de materiële

~69~ land in de regel wel de voluntaire medewerking van de protagonisten.362 Bij gebreke van een wettelijk voorschrift is de vordering om verdachten manu militari tot het ondergaan van een hiv- test te verplichten onontvankelijk.363 In Nederland daarentegen krijgen dergelijke veroordelingen, onder meer in verkrachtingszaken, vaste voet.364 De vraag of dit aanvaardbaar is in het licht van het recht niet gedwongen te worden tegen zichzelf te getuigen, impliceert een uiterst interessant strafvorderlijk debat dat buiten het bestek van dit werk valt.

Ten aanzien van de overheid die hen opvordert en binnen de krijtlijnen van hun taak zijn experts niet door het beroepsgeheim gebonden.365 Zo kan een aangestelde dokter perfect over iemands gezondheidstoestand rapporteren.366 In sommige dossiers zullen deskundigen het nuttig achten behandelende artsen om medische stukken of gegevens over de patiënt te verzoeken. Principieel staat de zwijgplicht daaraan in de weg.367 De deontologie zet de deur wel op een kier. Objectieve gegevens die rechtstreeks vastzitten op het doel van het onderzoek (zoals een diagnose) mogen aan

weerslag – invaliditeit, arbeidsongeschiktheid, et cetera – én de morele repercussies – zoals pijnen en smarten – op het individu en de omgeving). 362 Zie voor een aantal strafprocedurele verwikkelingen A. DIERICKX, Toestemming en strafrecht. Een strafrechtsdogmatische analyse van de toestemming en de strafrechtelijke bescherming van lijf en leven, Antwerpen, Intersentia, 2006, 30-33; O. VANDEMEULEBROEKE, “Verkrachting” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 11-12; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, p. 474-475, nr. 965 en p. 479, nr. 974. Principieel kunnen expertises dus niet parforce geschieden. Slechts voor DNA- onderzoeken is binnen de wettelijke voorwaarden geen toestemming vereist. Desnoods mag de overheid dan zelfs fysieke dwang aanwenden. 363 M. ADAMS, “De verplichte hiv-test en de zelfbeschikking” in J. TAELS, G. VANHEESWIJCK en P. REYNAERT (eds.), Over zichzelf beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood, Antwerpen, Maklu, 1996, p. 396, nr. 10; O. VANDEMEULEBROEKE, l.c., 12. 364 Zie bijvoorbeeld Kort Ged. Rb. Leeuwarden 25 augustus 2005, LJ-nr. AU1493, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006 en X, Bijtende verdachte verplicht tot medewerking aan hiv-onderzoek, URL: www.om.nl, 7 april 2006. Momenteel werkt men er aan een wetsvoorstel dat ertoe strekt het afdwingen van medewerking van een verdachte bij het nemen van een bloedmonster mogelijk te maken om ernstige besmettelijke virussen, zoals het hiv, te kunnen aantonen, zie X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005. Zie tevens H. AKVELD en D. HESSING, l.c., 303-304 en de pertinente opmerkingen van M. ADAMS, l.c., p. 398-402, nr. 13-17. 365 Zie Cass. 31 januari 2001, Arr. Cass. 2001, 195, concl. R. LOOP en T. Gez. 2002-03, 158, noot F. BLOCKX; B. DUBUISSON, “Secrets, mensonges et confidences. Conclusions”, Rev. dr. U.L.B. 2000, afl. 1, (335) p. 350, nr. 17; D. KIGANAHE, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)” in D. KIGANAHE en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 39; H. NYS, o.c., p. 526-527, nr. 1229; R. DIERKENS, “Beroepsgeheim en recht”, T. Gez. 1986-87, (261) 262. 366 Cass. 3 april 1985, Arr. Cass. 1984-85, 1064; Cass. 4 december 1979, R.W. 1980-81, 307, noot F. VAN NESTE; Cass. 19 maart 1962, Pas. 1962, I, 798; Cass. 16 juli 1894, Pas. 1894, I, 267. Daarom moet hij de patiënt waarschuwen dat hij aan de verzoekende overheid alles zal meedelen dat hem in het kader van zijn opdracht toevertrouwd werd (artikel 123, tweede lid Code van geneeskundige plichtenleer van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, hierna verkort Code geneeskundige plichtenleer). Evenwel mag de deskundige aan de rechtbank slechts die feiten bekendmaken die rechtstreeks betrekking hebben op het onderzoek en die hij bij die gelegenheid ontdekte (artikel 128, §3, eerste lid Code geneeskundige plichtenleer). Al wat hij bij de expertise maar buiten zijn opdracht vernam, moet hij dus verzwijgen (artikel 128, §3, tweede lid Code geneeskundige plichtenleer). Ook betreffende de medische bundel geldt een beperking. De deskundige die een in beslag genomen dossier ontvangt, moet het na de studie ervan opnieuw verzegelen (artikel 128, §4 Code geneeskundige plichtenleer). 367 C. ROBBE en J.-P. TRICOT, l.c., 27. Anders gesteld, moet de behandelende arts dus zelfs tegenover deskundigen het beroepsgeheim bewaren (artikel 129, eerste lid Code geneeskundige plichtenleer).

~70~ gerechtelijke experts verstrekt worden als dit indispensabel is én de patiënt ermee instemt.368 Geen sprake van een verplichting dus. In praxi is er nochtans een dataflow, zij het in beperkte mate.369

63. DWANGMAATREGELEN. – Naast de expertises omvat ook de relatie tussen beroepsgeheim en onderzoeksverrichtingen inzake medische dossiers en andere aan verstrekte zorgen gelinkte stukken behoorlijk wat complexiteiten. In genere onderscheidt men drie situaties, naargelang de patiënt verdacht is van een misdrijf, slachtoffer was dan wel de arts een beroepsmisdrijf zou hebben gepleegd. Omdat dit leerstuk té dicht bij het strafprocesrecht aanleunt, volstaan we met een verwijzing naar belangrijke doctrinale bijdragen over de huiszoeking en de inbeslagneming.370

64. BEHANDELENDE ARTS. – Ten slotte kunnen de behandelende artsen bij de bewijslevering op de voorgrond treden. In geval van getuigenissen in rechte is er voor hen immers geen sprake meer van een penale zwijgplicht maar van een spreekrecht.371 Deze nuance geldt zowel voor het afleggen van mondelinge en schriftelijke verklaringen als voor de overlegging van stukken (zoals medische dossiers).372

368 Zie artikel 62, eerste lid, b) Code geneeskundige plichtenleer. Deze deontologische toelating stelt het principiële verbod van schending van het beroepsgeheim evident niet buiten werking, cf. infra, randnummer 98 en volgende. Het komt de rechter toe daaromtrent in concreto te oordelen. 369 C. ROBBE en J.-P. TRICOT, l.c., 31-33. 370 Zie inzake de huiszoeking en de inbeslagname en vrijwillige afgifte van het medisch dossier in extenso H. NYS, o.c., p. 562-567, nr. 1311-1323; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 125-130, nr. 234-245; L. HUYBRECHTS, “Aspecten van het beroepsgeheim” in X (ed.), XXXIIe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2005-06: strafrecht en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 270-277, nr. 89-99; L. WOSTYN, “Het medische dossier” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 5-8; P. GEVAERT en L. WOSTYN, “Inbeslagname medische dossiers en verhoor door de onderzoeksrechter” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 9-19; R. VERSTRAETEN, o.c., p. 295, nr. 571, p. 445, nr. 890 en p. 451-452, nr. 910-911. Zie ook artikel 66 Code geneeskundige plichtenleer. 371 Artikel 458 Sw. juncto artikel 2 en 929, eerste lid Wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, B.S. 31 oktober 1967; D. LYBAERT, “Beroepsgeheim van de hulpverlener in relatie tot de politiediensten”, R.W. 1996-97, (969) 972; N. KROLS, “Beroepsgeheim en hulpverlening”, Weliswaar 2006, afl. 70, (36) 38. Principieel mag de opgeroepen arts over door het beroepsgeheim gedekte feiten dus nog steeds weigeren getuigenis af te leggen, zie artikel 63 Code geneeskundige plichtenleer. Omtrent de verhouding tussen het beroepsgeheim en de rechten van verdediging, zie Cass. 22 december 1992, R.W. 1993-94, 464, noot M. WOUTERS; Cass. 5 februari 1985, Arr. Cass. 1984-85, 749; A. DE NAUW, o.c., p. 242, nr. 337; A. MASSET, “Beroepsgeheim” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 13 en 25; B. DUBUISSON, l.c., (335) p. 345, nr. 12; F. BLOCKX, “Het medisch beroepsgeheim. Overzicht van rechtspraak (1985-2002)”, T. Gez. 2004-05, (2) p. 13, nr. 28-31; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 163-164, nr. 329-332. 372 A. DE NAUW, o.c., p. 238, nr. 334; F. BLOCKX, l.c., (2) p. 10, nr. 20; H. NYS, o.c., p. 539-540, nr. 1255-1256; J.-L. FAGNART, “Sida, assurances et vie privée”, Con. M. 1996, (33) p. 38, nr. 12.

~71~ Indien het justitieapparaat artsen beleidt, moeten zij verschijnen.373 Principieel staat de afweging al dan niet te praten aan hen.374 Hoewel medici geenszins gebonden zijn door de instemmende of afwijzende visie van hun patiënt375 zullen zij diens belang vaak als criterium vooropstellen. Hun disciplinaire overheid bekijkt het hele gebeuren inderdaad met argusogen.376 Bovendien checkt de rechter in concreto of het eventuele stilzwijgen het beroepsgeheim niet van het doel afwendt.377 Er is dus steeds een jurisprudentiële (doch marginale) controle waarbij men zowel het algemene als het private belang in de weegschaal plaatst.378 Daaruit volgt dat rechters de infoverschaffing kunnen verplichten als artsen zich à tort achter het zwijgrecht verschansen.379

B. Warme liefde, koude douche: risicovol seksueel handelen in een “consensuele” relatie

1. Inleiding

65. INLEIDING. – Met de preliminaire overwegingen in het achterhoofd, zoomen we nu in op de mogelijke strafrechtelijke kwalificaties betreffende risicovol seksueel gedrag bij “consensuele” contacten.380 Het adjectief “consensuele” plaatsen we tussen aanhalingstekens omdat de wilsover- eenstemming in de regel aangetast zal zijn door een wilsgebrek. Zij strekt meestal slechts tot het (onveilig) seksueel handelen en niet tot de overdracht van het hiv.381 Het spreekt voor zich dat wat hierna volgt zowel voor duurzaam geachte relaties als eerder losse intieme avontuurtjes geldt.

373 Artikel 80, 157 en 189 Wetboek van Strafvordering (hierna verkort Sv.); Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854; Assisen Brabant 9 april 1992, J.T. 1992, 442; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 1989, 315; P. VERMEYLEN, “Het beroepsgeheim van de sociale assistent” in X (ed.), Liber Amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, 455; R. VERSTRAETEN, o.c., p. 431, nr. 853. 374 Cass. 23 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, 96; Rb. Hasselt 30 september 1987, Limb. Rechtsl. 1988, 27, noot; F. BLOCKX, l.c., (2) p. 9, nr. 18-19; F. VAN NESTE, “Het medisch beroepsgeheim” in A. HEYVAERT, R. KRUITHOF en T. VANSWEEVELT (eds.), Juridische aspecten van de geneeskunde, Antwerpen, Kluwer, 1989, p. 194, nr. 1; M. VAN DE KERCHOVE, “Fondements axiologiques du secret professionnel et de ses limites” in D. KIGANAHÉ en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 16; P. GEVAERT en L. WOSTYN, l.c., 15. 375 Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854; R. BLANPAIN, l.c., 75; R. DIERKENS, l.c., (261) 267; R. SCREVENS, “Het medisch geheim” (noot onder Cass. 13 mei 1987), T. Orde Geneesh. 1989, afl. 43, (58) p. 58, nr. 2-3. 376 G.-A. DAL, “Les fondements déontologiques du secret professionnel” in D. KIGANAHÉ en Y. POULLET (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 98-99; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 134, nr. 256; P. VERMEYLEN, l.c., 455-456. 377 Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 197; Cass. 23 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, 96; Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854; Antwerpen 18 september 2000, T. Gez. 2000-01, 290; Corr. Kortrijk 25 maart 1996, T.W.V.R. 1997, 118, noot L. ARNOU; B. DUBUISSON, l.c., (335) p. 349-350, nr. 16; P. GEVAERT en L. WOSTYN, l.c., 20; R. VERSTRAETEN, o.c., p. 432, nr. 853. 378 F. BLOCKX, l.c., (2) p. 9, nr. 19. 379 Zie ook B. DUBUISSON, l.c., (335) p. 349-350, nr. 16: “Une divulgation ordonnée par le pouvoir judiciaire serait-elle de nature à porter atteinte à la relation de confiance entre le médecin et son patient? Nous ne le pensons pas dès lors qu’elle est maintenue sous contrôle”. 380 Voor een filosofische approach van het concept seksuele toestemming, zie in het bijzonder D. ARCHARD, Sexual consent, Boulder, Westview Press, 1998, 189 p. 381 Cf. ook infra, randnummer 88 en volgende.

~72~

66. OVERZICHT. – De voorstudie van het morele element laat toe judicieus opzettelijke van onopzettelijke gedragingen te onderscheiden.382 Op grond van deze rudimentaire differentiatie, die een caleidoscopisch continuüm verhult, buigen we ons in dit onderdeel successievelijk over de inzetbaarheid van de soorten doodslag, van de andere vormen van opzettelijk doden en toebrengen van lichamelijk letsel, van de regels inzake de verkrachting en van de kwalificaties onopzettelijk doden en toebrengen van lichamelijk letsel.

2. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel en verkrachting

(a) Doodslag en de verschillende soorten van doodslag

67. DOODSLAG. – Het Strafwetboek verstaat onder de doodslag het doden met het oogmerk om te doden.383 Anders gesteld supponeert deze kwalificatie het veroorzaken van het overlijden van een ander persoon met de dolus specialis te doden.384

Bij risicovol seksueel handelen zou daarvan sprake kunnen zijn als de virusdrager zijn status én de eraan verbonden risico’s kent385, intieme relaties onderhoudt met als bijzonder opzet zijn partner te laten sterven en deze (mede386) door de besmetting daadwerkelijk sterft.387 Volgens de doctrine is het irrelevant dat de dood niet onmiddellijk door de daad zelf intreedt. Het gedrag moet wél een letaal raderwerk triggeren.388

Hoe nu de animus necandi te bewijzen? Bij gebreke van een confessie is dit allerminst eenvoudig. Die intentie louter op het bewust onveilig vrijen steunen, is een juridische heksentoer. Bijwijlen kan de feitelijke en/of medische context de dolus specialis echter indiceren. Robert LEGROS stelt dat “la preuve de la volonté de tuer peut être faite, à suffisance de droit, (...) par des témoignages, des confidences, des propos recueillis, par certains recoupements, par la répétition acharnée de scènes de plus en plus violentes, par le mépris de la souffrance ou encore, et surtout, par la considération que la violence des coups portés devait, pour toute

382 Cf. supra, randnummer 46 en volgende. 383 Artikel 393 Sw. 384 Zie A. DE NAUW, o.c., p. 166-168, nr. 224-228; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 48, nr. 22-23; P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 2-4. 385 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289. 386 P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 49, nr. 28. 387 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19; C. BEAUPERE, l.c., (15) 15; J. MESSINNE, l.c., 15. 388 Zie P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 48-49, nr. 25 en de bijhorende voetnoot 28.

~73~ personne normale et raisonnable, nécessairement entraîner la mort”.389 We leiden de intentie dus zijdelings af, onder meer uit het welbewust aanwenden van middelen die normaliter dodelijk zijn390 of uit de aangetoonde hoge frequentie van specifiek onveilig seksueel contact.

68. MOORD. – De moord is een doodslag391 met de verzwarende omstandigheid392 van de voorbedachten rade.393

Ons Strafwetboek definieert dit concept niet.394 Volgens de Belgische doctrine en jurisprudentie is de animo deliberato een speciaal moreel element in hoofde van de dader van een misdrijf dat erin bestaat met voldoende evenwichtige gemoedsgesteldheid395, overwogen396 en gepland397 tot een misdadige handeling te besluiten en dit enige tijd alvorens ze in facto te stellen398.399 Voor moord moet de premeditatie betrekking hebben op de animus necandi.400

In thesi kunnen we deze kwalificatie bij riskante seks weerhouden.401 We denken aan een besmet persoon die, op de hoogte van zijn periculeuze toestand402 en met dolus praemeditatus, coïteert om zijn partner te killen, wat dan ook daadwerkelijk gebeurt. Hierboven vermeldden we al de “sexual predators” die, vaak door het vernemen van hun positieve status, tot het uiterste gedreven worden en op wraakmissie gaan.403 Dat is niet onbegrijpelijk want zo’n onheilsboodschappen veroorzaken een ernstige verstoring van het geestelijke equilibrium.404 Potentieel is een eventuele

389 R. LEGROS, “Une double peine capitale”, Rev. dr. pén. 1993, (587) p. 589, nr. 3. 390 K.I. Brussel 4 december 2000, J.L.M.B. 2001, 250; P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 3. 391 Cf. supra, randnummer 67. 392 De moord is dus geen afzonderlijk misdrijf, zie P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 52, nr. 42. 393 Artikel 394 Sw.; R. LEGROS, l.c., (587) p. 588, nr. 3. 394 Zie A. DE NAUW, o.c., p. 169, nr. 229; P. ARNOU, “Voorbedachten rade” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., p. 3-6, nr. 8- 14. 395 Deze kenmerkt zich door een zogenaamde geestelijke kalmte die toelaat te considereren als een normaal redelijk mens dat betekenis en draagwijdte van het gestelde gedrag beseft. 396 De dader moet dus zowel ernst, teneur als (potentiële) consequenties van het handelen ingezien hebben. 397 Dit impliceert dat het te plegen misdrijf in concreto geconcipieerd werd door voldoende (maar niet per se alle) materiële uitvoeringselementen ervan vast te leggen. 398 De rechter oordeelt soeverein of het tijdsverloop tussen besluit en uitvoering volstaat om van voorbedachten rade te spreken, zie Bergen 17 maart 1992, J.T. 1993, 341. 399 Zie Bergen 17 maart 1992, J.T. 1993, 341; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 53-55, nr. 44-51; P. ARNOU, “Voorbedachten rade”, l.c., p. 2-3, nr. 1-4 en p. 6-13, nr. 16-44; P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 11. 400 P. ARNOU, “Voorbedachten rade”, l.c., p. 13, nr. 45. 401 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19; C. BEAUPERE, l.c., (15) 15; J. MESSINNE, l.c., 15. 402 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289. 403 Cf. supra, randnummer 34 en 54. 404 Cf. infra, randnummer 112.

~74~ besluitvorming zelfs ab irato gebeurd. Als deze impuls voortduurt tot aan het risicovol seksueel gedrag, ontbreekt onzes inziens de voorbedachten rade.

69. VERGIFTIGING. – De vergiftiging is een doodslag405 met de verzwarende omstandigheid406 dat stoffen, die min of meer snel het overlijden kunnen bewerkstelligen, op welke wijze ook aangewend of toegediend werden.407 Volgens Alain DE NAUW impliceert de kwalificatie in se ook premeditatie.408

Is deze strafbepaling toepasbaar op het risicovol seksueel handelen? Naar onze mening valt de vermelde transmissieweg sine dubio onder de delictsomschrijving. De manier van toediening of aanwending is immers niet gelimiteerd.409 De neteligheid zit in de vraag of het hiv een stof is die min of meer snel tot de dood kan leiden. Hoewel een virusbesmetting een vergiftiging kàn zijn410, beslist de feitenrechter steeds in specie. Het lijkt ons logisch dat hij de medische ontwikkelingen ter zake verdisconteert. De hierboven genoemde combinatietherapieën verminderen de snelheid waarmee de witte bloedcellen wegteren en vertragen zo het afbraakproces.411 Concreet stellen zij de dood uit. Juridisch-technisch is het dus twijfelachtig of we het hiv in de huidige constellatie nog als een dergelijke stof kunnen bestempelen.412 Daarenboven zou een eventuele toepassing vanuit pragmatische overwegingen eerder zinloos zijn. De vergiftiging heeft immers dezelfde maximumstraf als de moord maar zij vergt wel een uitgebreider (en complexer) bewijsvoering.

70. CONCLUSIE. – Het aanwenden van de kwalificaties doodslag, moord en vergiftiging is onzes inziens eerder hypothetisch.413

405 Cf. supra, randnummer 67. Zie ook A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19, voetnoot 49 en B. DE GRYSE, “Het opzettelijk toedienen van stoffen die de dood kunnen veroorzaken”, (noot onder Gent 15 september 1999), R.W. 2000-01, (816) p. 816, nr. 1. In Frankrijk is de vergiftiging een formeel misdrijf dat bestaat door de loutere aanwending of toediening van stoffen die de dood kunnen teweegbrengen, ongeacht het resultaat, zie A. LE GALLOU, l.c., p. 157-158, nr. 52 en 54 en p. 162, nr. 61. 406 Het is dus geen afzonderlijk misdrijf, zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19 en C. BEAUPERE, l.c., (15) 15-16. 407 Artikel 397 Sw.; Cass. 21 februari 1944, Pas. 1944, I, 218; Cass. 22 juli 1924, Pas. 1924, I, 509. 408 A. DE NAUW, o.c., p. 171, nr. 232. 409 C. BEAUPERE, l.c., (15) 16. 410 P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 27. 411 Cf. supra, randnummer 20. 412 Zie voor oudere rechtsleer die de toepassing van de vergiftiging wél mogelijk achtte A. LE GALLOU, l.c., p. 157, nr. 53; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19; C. BEAUPERE, l.c., (15) 15-16. 413 Zie tevens Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT en H. AKVELD en D. HESSING, l.c., 309 en 311.

~75~ Gelet op de bestaande behandelingen zijn hiv-infecties niet langer inherent dodelijk. Mocht er toch een exitus letalis optreden, dan zou zich allicht een (vaak onoverkomelijke) bewijsrechtelijke strijd ontspinnen om vele jaren nà de besmetting de diverse constitutieve bestanddelen414 én het causale verband aan te tonen. In de regel zal de animus necandi trouwens simpelweg ontbreken. Eerder dan dood en verderf te willen zaaien, zal het gros van de besmetters te kwader trouw een loutere verspreiding van het virus ambiëren.415

Per consequentiam heeft ook een beroep op de poging, bij gebreke van effectief overlijden, naar onze mening weinig zin. Hoewel deze voor de genoemde misdaden steeds gecriminaliseerd is416, rijzen vragen omtrent bewijs en oorzakelijkheid. Zowel in Nederland, Duitsland als Zwiterserland meent de rechtspraak dat de bepalingen die (pogingen tot) deze delicten bestraffen, onder meer wegens de lange incubatietijd nà het risicovol seksueel gedrag, ter zake niet van toepassing zijn.417 Hét heikele punt is de causaliteit.418 De medische ontwikkelingen fungeren hier als splijtzwam want de mogelijke dood raakt te ver van de initiële besmetting verwijderd om deze kwalificaties te weerhouden. Zelfs indien de gelaedeerde ten gevolge van de infectie zelfmoord pleegt, lijken doodslag, moord (en vergiftiging) ons juridisch opnieuw een brug te ver.

(b) Opzettelijk doden (andere dan doodslag) en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

(i) Opzettelijke slagen en verwondingen

71. BASISMISDRIJF. – Strafbaar is hij die opzettelijk verwondingen (of slagen) toebrengt aan een ander persoon.419 Onzes inziens is deze delictsomschrijving, eventueel met verzwarende

414 Met name de (telkenmaal vereiste) animus necandi (zie P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 13), de dolus praemeditatus (bij moord en vergiftiging) en de condities met betrekking tot de stoffen (bij vergiftiging). 415 C. D’HAVÉ, C. VERWILGHEN en A. BALCAEN, “Prostitutie en volksgezondheid” in G. VERMEULEN, B. MOENS en E. DE BUSSER (eds.), Betaalseksrecht. Naar een legalisering van niet-problematische prostitutie, Antwerpen, Maklu, in druk. 416 Artikel 52 Sw. Zie inzake vergiftiging ook K.I. Brussel 27 mei 1969, Pas. 1969, II, 206: de poging tot vergiftiging is niet strafbaar als de stof totaal niet dodelijk is (quod non) of als de verdachte, na de toediening van de letale stof, tussenkomt om de dood te verhinderen en daarin slaagt. Deze laatste hypothese, waar het misdrijf afgebroken wordt wegens de wil van de actor, zou zich kunnen voordoen als de besmetter ervoor zorgt dat het slachtoffer, met succes, zo snel mogelijk (en uiterlijk 72 uur) nà het risicovol seksueel handelen een zeer intensieve toediening van remmers kan ontvangen (de zogenaamde post exposure profylaxe). Potentieel countert zulks de besmetting, cf. supra, randnummer 20. We benadrukten echter dat de vergiftiging, in de huidige context, zeer moeilijk toepasbaar is op het risicovol seksueel handelen, cf. supra, randnummer 69. Dàn stellen zich natuurlijk geen vragen omtrent een eventuele poging. 417 C. VAN DER WILT, l.c., (1328) 1328 en 1332; Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht 2003”, l.c., (1593) 1596. 418 Cf. ook supra, randnummer 43, voetnoot 245. 419 Artikel 398, eerste lid Sw. Het valt op te merken dat de Franse wetgeving hier heel wat strenger is. De kwalificatie “coups et blessures volontaires” bestraft alléén gewelddaden die een arbeidsongeschiktheid van meer dan acht dagen veroorzaken, zie A. LE GALLOU, l.c., p. 146-147, nr. 25-26.

~76~ omstandigheden, duidelijk van belang in het kader van het risicovol seksueel handelen.420 Uit interviews met magistraten blijkt dat dit praktisch gezien de meest haalbare kaart zou zijn.

Omtrent het morele bestanddeel stellen zich amper problemen. Het algemeen opzet volstaat421 en dit manifesteert zich in de dolus eventualis422 dan wel de dolus directus423.

Het materiële element betreft in casu voornamelijk de verwonding.424 Jurisprudentie en rechtsleer definiëren haar als elk (zelfs louter425) intern (of extern) letsel, hoe licht ook, dat op eender welke manier426 en ongeacht het aangewende middel427 ab extra door een chemische (of mechanische) op het lichaamsgestel inwerkende factor aan het menselijke corpus toegebracht wordt.428 De rechter oordeelt telkens soeverein.429 Inzake riskante seks menen wij alleen al de aanwezigheid van het hiv in iemands lichaam daaronder te kunnen subsumeren. Volgens Adrien MASSET staat de strikte interpretatie van de strafwet daaraan in de weg.430 Hij vult de misdrijfkwalificatie echter te gelimiteerd in. Onzes inziens impliceert de eigenlijke besmetting al een impugnatie van de

420 Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT; C. DECOSTER, l.c., (385) p. 389, nr. 17; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106 en p. 107, nr. 110. Contra, maar naar onze mening ten onrechte, J. MESSINNE, l.c., 16. 421 Cass. 15 februari 2000, Arr. Cass. 2000, 419; Cass. 6 januari 1998, Rev. dr. pén. 1999, 562, noot A. DE NAUW en Rev. trim. dr. fam. 2000, 203, noot G. GENICOT; Cass. 10 september 1996, Arr. Cass. 1996, 726; Cass. 25 februari 1987, Arr. Cass. 1986-87, 840; Antwerpen 23 maart 2001, R.W. 2002-03, 625, noot A. VANDEPLAS; K.I. Bergen 15 juni 1999, Rev. dr. pén. 2000, 742; Mil. Ger. 20 september 1988, Pas. 1989, II, 23; Corr. Charleroi 29 maart 1983, R.R.D. 1983, 248; Corr. Luik 24 juni 1982, J.L.M.B. 1983, 6; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 62, nr. 80-81; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106. Cf. supra, randnummer 47. 422 Cf. supra, randnummer 53. 423 Cf. supra, randnummer 54. 424 Een slag impliceert immers dat het menselijke lichaam met geweld in aanraking komt met iets hards, zie Cass. 28 november 1932, Pas. 1933, I, 31 en Gent 7 april 1987, VKJ 1988, 159, verwijzende noot. 425 Cass. 27 februari 1933, Pas. 1933, I, 141, concl. GESCHÉ; A. DE NAUW, o.c., p. 173, nr. 234. 426 J.-P. BEAUTHIER, “La rate, le mauvais sujet... Quelques réflexions à propos de l’expertise médico-légale en matière pénale”, Con. M. 1996, (51) 52. 427 P. BODSON en S. DERRE, “Opzettelijk doden, niet doodslag genoemd en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 9. 428 Cass. 18 februari 1987, J.T. 1987, 207; Cass. 7 oktober 1986, Arr. Cass. 1986-87, 154; Cass. 12 april 1983, Pas. 1983, I, 852; Cass. 28 november 1949, Pas. 1950, I, 197; Cass. 5 februari 1935, Pas. 1935, I, 144; Corr. Brussel 20 april 1999, Journ. proc. 2000, afl. 393, 23, noot M. PREUMONT; Corr. Neufchâteau 26 mei 1983, Rev. dr. pén. 1983, 809; Corr. Dinant 30 november 1964, J.L.M.B. 1964-65, 116. Zie eveneens J. DU JARDIN, “Le concept juridique de “blessure”. Conclusions avant Cass. 23 janvier 1991” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 484-490; J.- P. BEAUTHIER, l.c., (51) 51; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 58, nr. 63; R. DECLERCQ, l.c., 192. 429 Corr. Brussel 20 april 1999, Journ. proc. 2000, afl. 393, 23, noot M. PREUMONT. 430 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 20: “L’élément matériel de blessures serait donc manifestement rencontré lorsque le partenaire contaminé présenterait les troubles généraux causés par le virus du sida, marquant l’évolution de la maladie, alors que cet élément matériel serait juridiquement plus délicat à isoler dans l’hypothèse d’un partenaire contaminé ne présentant pas (ou pas encore) ces manifestations symptomatiques mais étant uniquement séropositif (...); la seule possibilité de retenir cet élément matériel serait (...) de qualifier la séropositivité de blessure (...); même en constatant que le sida se caractérise par une dépression durable de l’immunité cellulaire lymphocytaire et que le juge du fond jouit d’un pouvoir souverain d’appréciation, force nous est de rejeter cette qualification peu respectueuse de l’interprétation restrictive des lois pénales”. Zie tevens C. BEAUPERE, l.c., (15) 17-18.

~77~ fysieke integriteit. Ze geeft immers het startschot voor de gefaseerde immunodeficiëntie.431 Dat de gezondheid op dàt ogenblik nog niet ontaard is, is irrelevant. We hoeven dan ook niet op de eerste ziektesymptomen te wachten.432

72. VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN. – Betreffende opzettelijke (slagen en) verwondingen voorziet het Strafwetboek in een rist verzwarende omstandigheden, onder meer op grond van de gevolgen van de laesies. Ter kwalificatie doet de rechter hier vaak een beroep op deskundigen.433 Net zoals het basismisdrijf zijn deze strafverhogingen inzake seksueel risicogedrag niet van belang ontbloot. Voor de aan de gevolgen van de laesies gelinkte verzwaringen is het overigens van geen tel dat de besmetter de realisatie ervan niet wilde of voorzag.434 De toerekening vereist wel steeds causaliteit met de specifieke verwonding.435

De eerste verzwaring is gekoppeld aan de voorbedachtheid.436 De praktijk vult dit concept op dezelfde manier in als bij de moord.437 Slechts het object van de premeditatie is in casu aangepast. Die moet nu gericht zijn op het (loutere) veroorzaken van een verwonding en niet noodzakelijk op de potentiële zwaarwichtige consequenties van het gedrag voor de gelaedeerde.438

De tweede verzwarende omstandigheid vereist dat de laesie een tijdelijke ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid exciteert.439 Een psychotrauma dat leed veroorzaakt, kunnen we als ziekte kwalificeren.440 Anderzijds is er sprake van een ongeschiktheid in geval van een “incapacité pour la victime de se livrer à un travail corporel quelconque (...) même si la victime n’exerce aucune activité rémunératrice et quelle que soit l’importance de l’incapacité”.441 Bedoeld wordt een voorbijgaande

431 Cf. supra, randnummer 17. 432 H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 10-11; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106. 433 C. ROBBE en J.-P. TRICOT, l.c., 24; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 68, nr. 102. Cf. supra, randnummer 62. 434 Zie A. DE NAUW, o.c., p. 175-176, nr. 238 en p. 177-178, nr. 241; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 63-64, nr. 86-90 en p. 68-71, nr. 106-111. 435 Cf. supra, randnummer 59 tot 60. 436 Artikel 398, tweede lid Sw. 437 Brussel 26 juni 1990, R.G.A.R. 1991, 11757, verwijzende noot en J.L.M.B. 1990, 1135, noot; Corr. Brussel 28 april 1989, J.T. 1989, 697, verwijzende noot. Cf. supra, randnummer 68. 438 A. DE NAUW, o.c., p. 178, nr. 242; P. ARNOU, “Voorbedachten rade”, l.c., p. 13, nr. 47-48. 439 Artikel 399, eerste lid Sw. De schuldige wordt zwaarder gestraft als hij met voorbedachten rade handelde, zie artikel 399, tweede lid Sw. Omtrent het voorwerp van de animo deliberato, cf. supra in dit randnummer. 440 A. DE NAUW, o.c., p. 176, nr. 239; P. BODSON en S. DERRE, “Opzettelijk doden, niet doodslag genoemd en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., 24. 441 Cass. 19 april 2006, J.T. 2006, (328) 328.

~78~ (en eventueel slechts partiële) onmogelijkheid om doorsnee fysieke arbeid te verrichten. Dit staat dus los van vragen betreffende een mogelijke beroepsbezigheid442 en invaliditeit443.

De volgende strafverhoging dient zich aan als de verwonding een ongeneeslijk lijkende ziekte, een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, het volledige verlies van het gebruik van een orgaan of een zware verminking veroorzaakt.444 Opdat een ziekte incurabel zou lijken, is geen medische zekerheid omtrent de irreversibele aard ervan vereist. Het volstaat dat ze allicht permanent zal zijn.445 Idem dito voor de ongeschiktheid446, die we opnieuw van de principes inzake beroepsbezigheid en invaliditeit onderscheiden.

Principieel zijn de voormelde verzwarende omstandigheden wel in één of ander stadium in de pathogenese aan de orde.447 Niet zo voor de finale verzwaring. Deze reguleert immers de casus waarin de intentioneel toegebrachte verwondingen ongewild448 het overlijden teweegbrengen.449 Vooral hier is de causaliteitskwestie wederom prominent. Om de dader van het basismisdrijf de naderhand intredende dood toe te rekenen, moet deze immers in oorzakelijk verband staan met de specifieke laesie.450 Zoals hierboven betoogd, is dit inzake riskant intiem contact behoorlijk tricky.451 Zelfs bij een exitus letalis lijkt het – naast de bewijsproblematiek – niet ondenkbaar dat rechters infectie en consequentie simpelweg als te ver uiteen beschouwen om de strafverhoging te weerhouden. Indien de gelaedeerde zich ten gevolge van de besmetting echter suïcideert, kàn deze verzwaring onzes inziens wél toegepast worden.

442 P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 65-66, nr. 93-95. 443 Cass. 31 maart 1993, J.L.M.B. 1994, 182, noot A. MASSET. Zo besliste het Hof van Cassatie dat de omstandigheid dat de opzettelijke slagen slechts een tijdelijke ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid exciteerden niet uitsluit dat zij een blijvende invaliditeit veroorzaakten, zie Cass. 25 mei 1999, Bull. 1999, 738. 444 Artikel 400, eerste lid Sw. Zie ook Cass. 19 oktober 1988, R.W. 1988-89, 1427, noot A. VANDEPLAS, Rev. dr. pén. 1989, 107, noot en X, noot onder Cass. 19 oktober 1988, Rev. dr. pén. 1989, (110) 110. Zie tevens F. VERMOERE, l.c. en J.-P. BEAUTHIER, l.c., (51) 53-54. De schuldige wordt zwaarder gestraft als hij met voorbedachten rade handelde, zie artikel 400, tweede lid Sw. Omtrent het voorwerp van de animo deliberato, cf. supra in dit randnummer. 445 P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 66, nr. 97. 446 Luik 15 januari 2003, R.R.D. 2002, 508; J.-P. BEAUTHIER, l.c., (51) 54; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 66, nr. 98. Zie ook Antwerpen 18 februari 1982, Pas. 1982, II, 65: een bestendige arbeidsongeschiktheid van drie procent is geen blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van een persoonlijke arbeid in de zin van de wet. Zie eveneens Mil. Ger. 26 januari 2000, R.G.A.R. 2001, nr. 13432: een blijvende invaliditeit van zeven procent, zelfs met economische impact, is niet per se een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid in de zin van de wet. 447 Cf. ook supra, randnummer 17. 448 Hier zit het onderscheid met de doodslag, cf. supra, randnummer 67. 449 Artikel 401, eerste lid Sw. Zie eveneens F. VERMOERE, l.c. De schuldige wordt zwaarder gestraft als hij met voorbedachten rade handelde, zie artikel 401, tweede lid Sw. Omtrent het voorwerp van de animo deliberato, cf. supra in dit randnummer. 450 Cass. 11 oktober 1965, Pas. 1966, I, 195; Cass. 23 april 1934, Pas. 1934, I, 253; P. BODSON en S. DERRE, “Opzettelijk doden, niet doodslag genoemd en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., 41. 451 Cf. supra, randnummer 70.

~79~ (ii) Toedienen van schadelijke stoffen

73. BASISMISDRIJF. – Het is strafbaar bij een ander persoon een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid te veroorzaken door hem, opzettelijk maar zonder animus necandi, stoffen toe te dienen die of de dood kunnen teweegbrengen of de gezondheid zwaar kunnen schaden.452 Volgens Alain DE NAUW vereist dit delict, net zoals de vergiftiging, in se een minimum aan premeditatie.453

Opnieuw geeft het morele bestanddeel weinig aanleiding tot complicaties. Het algemeen opzet volstaat.454 De dolus kan zich veruitwendigen in de eventuele455 of de rechtstreekse variant456.

Het materiële element verdient wat meer aandacht. Vooreerst de eigenlijke applicatie van de schadelijke substanties. Daaronder begrijpt de doctrine het op eender welke wijze doen innemen van stoffen die letaal zijn of de gezondheid zwaar kunnen laederen.457 De delictsomschrijving is ruim en omvat volgens ons het risicovol seksueel handelen.458 Aldus worden immers besmette somatische vochten (die de dood kùnnen bewerkstelligen en de gesteldheid ongetwijfeld ernstig teisteren) via seksuele transmissie toegediend. Het (voltooide) misdrijf vereist evenwel een gevolg, meer bepaald een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid. Zulks is zeker het geval indien het slachtoffer aids ontwikkelt.459 Anterieur aan deze fase voelen patiënten zich in de regel echter niet ziek.460 Adrien MASSET stelt dat “si le partenaire contaminé ne développe pas le virus ni ses manifestations symptomatiques mais n’est atteint que de séropositivité, laquelle n’entraîne pas automatiquement le développement du sida (...), l’exigence d’une maladie comme élément matériel ne semble pas rencontrée, sauf à qualifier la séropositivité de maladie, ce qui nous paraît très hasardeux, et sauf hypothèses où

452 Artikel 402 Sw. De Franse wetgeving is op dit punt wat soepeler. Strafbaar is hij die wetens en willens schadelijke stoffen toedient die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten. Diverse verzwarende omstandigheden zijn voorzien, zoals de ziekte, de arbeidsongeschiktheid, de verminking en de dood. Zie in extenso A. LE GALLOU, l.c., p. 149-151, nr. 33-35 en p. 162, nr. 62. 453 A. DE NAUW, o.c., p. 181, nr. 245. Cf. supra, randnummer 69. 454 Cass. 16 januari 2002, Rev. dr. pén. 2002, 788; Gent 15 september 1999, R.W. 2000-01, 815, noot B. DE GRYSE; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 20; B. DE GRYSE, l.c., (816) p. 816, nr. 2. Cf. supra, randnummer 47. 455 Cf. supra, randnummer 53. 456 Cf. supra, randnummer 54. 457 H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 11. 458 Zie in dezelfde zin A. LE GALLOU, l.c., p. 148, nr. 28; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 20; C. DECOSTER, l.c., (385) p. 389, nr. 17; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 11. 459 Zie A. LE GALLOU, l.c., p. 148, nr. 30 en C. BEAUPERE, l.c., (15) 17. 460 A. LE GALLOU, l.c., p. 146-147, nr. 25; O. DIRICKX, o.c., 62; R. DALCQ, l.c., (7) 15. Cf. supra, randnummer 17.

~80~ cette séropositivité a engendré une incapacité de travail personnel”.461 Wij willen deze stelling nuanceren. We indiceerden al dat een psychotrauma dat leed veroorzaakt een ziekte kan zijn.462 Het lijkt ons niet ondenkbaar dat een externe emotionele oorzaak, gekoppeld aan het vernemen van de hiv-status, een psychisch letsel aanricht.463 Onzes inziens completeert deze louter door de besmetting uitgelokte geestelijke deficiëntie, zelfs bij gebreke van enig typisch aidssymptoom, het materiële delictsvereiste.464 Daarenboven is dit misdrijf in gepoogde vorm geïncrimineerd.465 In eventum kunnen we het riskante seksuele handelen als de veruitwendiging van een intentie in een begin van uitvoering bestempelen. Als de ziekte of ongeschiktheid zich naderhand niet ontwikkelen, is er dan mogelijks sprake van een omstandigheid onafhankelijk van de wil van de besmetter, ergo van strafbare poging. Het toedienen van schadelijke stoffen is dus een adequate kwalificatie voor risicoseks.466 Vanuit pragmatische overwegingen oogt ze wegens de hogere bewijseisen wel wat minder aantrekkelijk.

74. VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN. – Vergelijkbaar met de opzettelijke verwondingen bevat het Strafwetboek ter zake enkele verzwarende omstandigheden. De eerste strafverhoging veronderstelt dat de kwestieuze stoffen aanleiding gaven tot een ongeneeslijk lijkende ziekte, een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid of het volledig verlies van het gebruik van een orgaan.467 De wet voorziet in een nog zwaardere sanctie indien de intentioneel toegediende stoffen abusievelijk de dood exciteren.468 Zoals vermeld, is deze laatste hypothese wegens de bewijs- en causaliteitsproblematiek in praxi weinig waarschijnlijk.469 Opnieuw maken we echter voorbehoud voor de suïcidecasus.

461 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 20. Zie tevens H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 12. 462 Cf. supra, randnummer 72. 463 Cf. ook infra, randnummer 112. 464 Het misdrijf is immers voltooid zodra de gezondheid geschaad is en niet wanneer de schade beëindigd is of indien ze verergert, zie Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1115. 465 Artikel 53 juncto artikel 405 Sw. 466 Zie onder meer A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 19-20; F. DE BOCK, “Telefacts-uitzending “ik wil aids”, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken. Over de persvrijheid en de bevoegdheid van de kortgedingrechter om deze aan banden te leggen”, (noot onder Kort Ged. Rb. Gent 30 april 2003), AM 2004, (75) p. 77, nr. 4; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106, voetnoot 312. 467 Artikel 403 Sw. Cf. supra, randnummer 72. 468 Artikel 404 Sw. Zie bijvoorbeeld Gent 15 september 1999, R.W. 2000-01, 815, noot B. DE GRYSE. 469 Cf. supra, randnummer 72.

~81~ (c) Verkrachting

75. INLEIDING. – We vermeldden al dat we het bijvoeglijk naamwoord “consensuele” tussen aanhalingstekens plaatsten omdat er meestal geen gelijkheid van wil in het object zal zijn.470 Dit gemis aan daadwerkelijke Übereinstimmung doet onmiddellijk de vraag naar de toepasbaarheid van het misdrijf verkrachting rijzen.

76. VERKRACHTING. – De verkrachting is elke daad van seksuele penetratie471, van welke aard en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt.472 De wet stipuleert dat de toestemming ontbreekt als de daad opgedrongen is door middel van geweld, dwang of list of mogelijk gemaakt werd door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer.473 Deze opsomming is louter enuntiatief; de consensus kan dus ook in andere situaties mankeren.474 De rechter beoordeelt dit telkens soeverein.475

Onzes inziens kàn er sprake zijn van verkrachting als de wederpartij instemde met de intieme handelingen as such maar niet met de potentiële hiv-overdracht waarvan zij onwetend was. Met name leugens en waarheidsbewimpeling, zelfs al betreft het géén listen476, mystificeren de aard én de draagwijdte van de handeling en invalideren de toestemming.477 Concreet moet elkeen steeds een informed consent geven. Ann DIERICKX stelt dat copulatie waarbij de dader weet heeft van zijn serostatus en het slachtoffer niet, geenszins als verkrachting moet of kan bestempeld worden

470 Cf. supra, randnummer 65. 471 De ejaculatio (of emissio) seminis is niet vereist, zie K.I. Antwerpen 13 oktober 1978, R.W. 1978-79, 2817, noot A. VANDEPLAS; B. BULTHÉ en M. REMOUCHAMPS, o.c., 56; O. VANDEMEULEBROEKE, l.c., 9. 472 Artikel 375, eerste lid Sw.; Brussel 8 april 1998, R.W. 1998-99, 505, noot A. VANDEPLAS; A. DE NAUW, o.c., p. 121, nr. 156; A. DIERICKX, “Hoe ver reikt de bescherming van de strafbepalingen van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting?”, N.C. 2006, (95) p. 97, nr. 5; D. DE JONG en J. VAN DER NEUT, “List, onmacht en verkrachting”, NJB 1997, (1067) 1072; F. VERHOEST, “Wanneer is iemand seksueel meerderjarig?”, l.c. Zie in extenso D. MERCKX, “Verkrachting: bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 32 p.; D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., 33 p.; D. MERCKX, “Verkrachting: het misdrijf” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 60 p.; L. STEVENS, o.c., p. 443-467, nr. 405-423. Zie voor enige rechtsvergelijkende noties J. DELVA, Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, in A.P.R., Brussel, Larcier, 1967, p. 109-111, nr. 217-220. 473 Artikel 375, tweede lid Sw.; A. DIERICKX, “Hoe ver reikt de bescherming van de strafbepalingen van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting?”, l.c., (95) p. 97, nr. 5. 474 Zie onder meer A. DE NAUW, o.c., p. 122, nr. 157; A. DIERICKX, “Borderliner duidelijk onbekwaam om toe te stemmen met seks?”, (noot onder Antwerpen 29 juni 2004), N.C. 2007, (68) p. 69, nr. 5; A. DIERICKX, “Hoe ver reikt de bescherming van de strafbepalingen van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting?”, l.c., (95) p. 101, nr. 11; L. STEVENS, o.c., p. 460, nr. 417 en p. 487, nr. 437. 475 D. MERCKX, “Verkrachting: het misdrijf”, l.c., p. 27-28, nr. 43. 476 De list veronderstelt dat de dader het slachtoffer vooraf, of ad ultimum bij de penetratie, willens en wetens een rad voor de ogen draait, zie A. DE NAUW, o.c., p. 123, nr. 157. Zie tevens L. STEVENS, o.c., p. 462-463, nr. 420. 477 Zie eveneens A. DIERICKX, “Borderliner duidelijk onbekwaam om toe te stemmen met seks?”, l.c., (68) p. 70, nr. 8; A. DIERICKX, “Hoe ver reikt de bescherming van de strafbepalingen van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting?”, l.c., (95) p. 105, nr. 14. Zie ook D. DE JONG en J. VAN DER NEUT, l.c., (1067) 1072.

~82~ omdat de problematiek van de hiv-besmetting eerder verband houdt met de fysieke dan de seksuele integriteit.478 Volgens haar maakt het eventuele feitelijke gevolg van de overdracht dus geen deel uit van het object van de vereiste bewilliging. Wij zijn een andere mening toegedaan. Zelfs al resulteert onveilig contact niet noodzakelijk in een transmissie479, dan nog behelst de consentvoorwaarde én de eigenlijke penetratie én die bestaanbare consequentie. Onzes inziens moet de wilsovereenstemming dus alle modaliteiten van het gedrag omvatten.480 De besmetter die zijn toestand kent en de met de gemeenschap instemmende wederpartij ervan door één of andere leugen onkundig laat, nekt de geïnformeerde toestemming en maakt zich naar onze mening schuldig aan de voltooide verkrachting481 mits hij wetens en willens seksueel penetreert.482 Meer bepaald moet hij beseffen dat de partner het groene licht niet geldig gaf en desondanks tot het beoogde gedrag overgaan.483 Dit algemene opzet484 manifesteert zich in de dolus eventualis485 dan wel de dolus directus486.

77. VERKRACHTING MET DE DOOD TOT GEVOLG. – Veroorzaakt de verkrachting de dood van het slachtoffer, dan wordt de schuldige zwaarder gestraft487 zelfs al doet de exitus letalis zich pas na verloop van tijd voor. Primo loco denken we aan de zelfmoord ten gevolge van een door

478 A. DIERICKX, o.c., 408-410. 479 Cf. supra, randnummer 18. 480 Vergelijk L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 142, nr. 323. Begin 1999 besliste de Brusselse correctionele rechtbank dat er geen sprake is van verkrachting (maar van slagen en verwondingen) als het slachtoffer toestemt met vaginale seksuele betrekkingen en het nadien, zonder instemming, gesodomiseerd wordt, zie Corr. Brussel 5 januari 1999, J.T. 1999, 627 en M. VAN DE KERCHOVE en Y. CARTUYVELS, Chronique de droit pénal 1996-2000, in Les dossiers du Journal des Tribuneaux, Brussel, Larcier, 2002, 89. Deze rechtspraak steunt op de denkfout dat de toestemming ter zake geen gradaties kent. Anders gesteld: gegeven is gegeven, zie onder meer A. DE NAUW, o.c., p. 123, nr. 157; A. DE NAUW, “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, l.c., (89) p. 92, nr. 11; A. VANDEPLAS, “Betreffende verkrachting”, (noot onder K.I. Antwerpen 13 oktober 1978), R.W. 1978-79, (2817) p. 2818, nr. 3; L. ARNOU, “Toestemming tot seksueel contact is onvoorwaardelijk en alomvattend”, (noot onder Corr. Brussel 5 januari 1999), Juristenkrant 1999, afl. 8, (4) 4; L. STEVENS, o.c., p. 457-459, nr. 415-416. Onzes inziens lijkt een penetratie van een andere aard dan diegene waarvoor permissie werd verleend (en zelfs het stellen van handelingen van dezelfde aard nadat de wederpartij de toestemming introk) wel degelijk een verkrachting te zijn. De afwezigheid van informed consent is immers net de principiële grondslag voor de strafwaardigheid van dergelijke feiten, zie ook L. STEVENS, o.c., p. 458, nr. 415, p. 487-488, nr. 437 en p. 564-565, nr. 524. 481 En dit zelfs bij gebreke van een daadwerkelijke transmissie. We beperkten het concept risicovol seksueel handelen in deze eerste paragraaf echter tot de effectieve overdracht van het virus door middel van onveilige seks, cf. supra, randnummer 43 tot 44. 482 Ook de poging tot verkrachting is strafbaar, zie A. DE NAUW, o.c., p. 124, nr. 159. 483 L. STEVENS, o.c., p. 463-467, nr. 422-423 en p. 490-491, nr. 438; O. VANDEMEULEBROEKE, l.c., 10. 484 Cf. supra, randnummer 47. 485 We vermeldden al dat het bewust voorliegen van de partner de (vereiste) acceptatie van de specifieke gevolgen met een quasizekerheid kan laten vermoeden, cf. supra, randnummer 53. 486 Cf. supra, randnummer 54. 487 Artikel 376, eerste lid Sw.; D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 2, nr. 1; D. MERCKX, “Verkrachting: het misdrijf”, l.c., p. 3, nr. 1.

~83~ de hiv-infectie opgelopen psychisch trauma.488 Veel minder waarschijnlijk is het overlijden door het hiv zelf.489 Wat er ook gebeure: andermaal treden bewijs en causaliteit op de voorgrond.490

3. Onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

(a) Inleiding

78. VERANTWOORDING. – We haalden al aan dat de overtuigingsstukken die moeten toelaten te onderzoeken wàt de dader tot zijn gedrag bracht eerder exceptioneel zullen volstaan voor de dolus eventualis of directus.491 Op de glijdende schaal situeert het risicovol seksueel handelen zich dus vaker492 tussen de culpa en de culpa dolo proxima.

Daarom buigen we ons nu over de toepasbaarheid van de kwalificaties onopzettelijk doden en toebrengen van lichamelijk letsel. Evident houden we daarbij de opmerkingen die we betreffende hun opzettelijke pendanten articuleerden in het achterhoofd.

(b) Onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van letsel

79. ONOPZETTELIJKE DODING. – Het is strafbaar onopzettelijk de dood van iemand anders te veroorzaken.493

Het vereiste morele bestanddeel is de onachtzaamheid494, meer bepaald de culpa495 dan wel de culpa dolo proxima496.

Qua materieel element is het misdrijf slechts voltooid als de getroffene sterft.497 Eens te meer worden we geconfronteerd met de (bewijs- en) causaliteitskwestie.498 Uit rechtspraak en doctrine volgt dat als het slachtoffer van een verwonding zich van kant maakt, de verantwoordelijke voor

488 A. DE NAUW, o.c., p. 126-127, nr. 163; J. DELVA, o.c., p. 164-165, nr. 398; O. VANDEMEULEBROEKE, l.c., 32. 489 D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 3, nr. 1. 490 D. MERCKX, “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden”, l.c., p. 3, nr. 1 en p. 7, nr. 5. Cf. supra, randnummer 72 en 74. 491 Cf. supra, randnummer 55. 492 Nog vaker zal de onachtzaamheid echter ontbreken, cf. supra, randnummer 50 en 55. 493 Artikel 419 Sw. 494 Cf. supra, randnummer 48. 495 Cf. supra, randnummer 51. 496 Cf. supra, randnummer 52. 497 Cass. 22 november 1971, Arr. Cass. 1972, 290; Rb. Nijvel 12 januari 1998, R.R.D. 1998, 64; A. DE NAUW, o.c., p. 189, nr. 256. 498 Cass. 31 mei 2000, Arr. Cass. 2000, 1017; Cass. 20 november 1996, Rev. dr. pén. 1998, 103; Cass. 19 december 1979, De Verz. 1980, 523, verwijzende noot; Cass. 20 mei 1957, Arr. Cass. 1957, 795; Cass. 4 juli 1955, Arr. Cass. 1955, 904; Luik 6 november 1990, R.G.A.R. 1993, 12184. Zie tevens B. SPRIET, o.c., 67 en de daar aangehaalde rechtspraak en D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 14/1. Cf. ook supra, randnummer 72, 74 en 77.

~84~ die laesie een onopzettelijke doding pleegt mits er tussen het overlijden en het door het letsel ontstane psychotrauma oorzakelijkheid bestaat.499 We betoogden al dat dit inzake riskant seksueel gedrag niet hersenschimmig is.500

80. ONOPZETTELIJKE SLAGEN EN VERWONDINGEN. – Het Strafwetboek voorziet ook in de situatie waarbij het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg louter verwondingen (of slagen) ten gevolge heeft.501 Deze delictsomschrijving is opnieuw significant in het kader van het intieme risicogedrag.502 Onze bevragingen van magistraten bevestigen dit.

Net zoals bij de onopzettelijke doding is het vereiste morele bestanddeel de onachtzaamheid503 als culpa504 of als culpa dolo proxima505.

Het materiële element wordt op dezelfde manier ingevuld als bij de opzettelijke verwondingen.506 Mits causaliteit tussen fout en gevolg507, kunnen we de loutere aanwezigheid van het hiv op deze grond sanctioneren. Onzes inziens randt de eigenlijke besmetting de fysieke integriteit immers al aan. Het Hof van Cassatie zondigt dan ook tegen de juridische logica door te proclameren dat het hier een ogenblikkelijk misdrijf betreft dat echter pas bestaat als de schade eclateert.508

81. TOEDIENEN VAN SCHADELIJKE STOFFEN. – Ten slotte is het strafbaar bij een ander persoon onopzettelijk een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid te

499 Cass. 22 november 1971, Arr. Cass. 1972, 290; B. SPRIET, o.c., 68; D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 12-12/1. 500 Cf. supra, randnummer 72, 74 en 77. 501 Artikel 420 Sw. Anders dan bij het opzettelijke tegenbeeld, differentieert de wet in casu niet naar aard en consequenties van de slagen en verwondingen, zie Cass. 12 september 1989, Arr. Cass. 1989-90, 39 en R. DECLERCQ, l.c., 192. Voormeld artikel omvat dus eender welk gevolg van de onopzettelijk toegebrachte slagen of verwondingen, behoudens de dood. 502 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106 en p. 107, nr. 110. Zie naar analogie ook H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 229. 503 Zie onder meer T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106. Cf. supra, randnummer 48. 504 Cf. supra, randnummer 51. 505 Cf. supra, randnummer 52. 506 Cass. 24 april 1972, Rev. dr. pén. 1971-72, 914, concl. P. MAHAUX; D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 18. Cf. supra, randnummer 71. 507 Cass. 15 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1437; Cass. 3 april 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1012; Cass. 12 maart 1985, Arr. Cass. 1984-85, 945; Cass. 19 september 1960, Pas. 1961, I, 59; B. SPRIET, o.c., 68; R. DECLERCQ, l.c., 192. Cf. ook supra, randnummer 59 tot 60. 508 Cass. 13 januari 1994, R.C.J.B. 1995, 421, noot J.-L. FAGNART, T. Gez. 1994-95, 30, noot D. FRERIKS, R. Cass. 1994, 116, noot P. VAN CAENEGEM, VKJ 1994, 153, verwijzende noot, J.T. 1994, 291, noot R. DALCQ. Bijgevolg vangt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vergoeding van de door dit delict veroorzaakte schade volgens ons hoogste Hof pas op dàt moment aan. Zie tevens de correcte visie van Gent 9 juni 1980, R.W. 1980-81, 456, noot P. DEPUYDT en Rb. Doornik 27 mei 1987, J.L.M.B. 1987, 1039, noot J.-F. JEUNEHOMME.

~85~ veroorzaken door hem stoffen toe te dienen die of de dood kunnen bewerkstelligen of de gesteldheid ernstig kunnen laederen.509

Het morele bestanddeel is in deze ambivalent. Het betreft een delict pro parte dolus, pro parte culpa dat de opzettelijke applicatie van een schadelijk substraat met als onopzettelijk voortvloeisel de geïndiceerde impugnatie van de gezondheid vereist.510 Volgens ons omvat het doleuze aspect slechts de toediening stricto sensu en valt de periculeuze aard van de geappliceerde stoffen al binnen de culpoze afweging.511 Andermaal is het morele element dus de onachtzaamheid512 als culpa513 dan wel culpa dolo proxima514.

Voor het materiële delictsbestanddeel volstaat een referentie aan de boven geformuleerde opmerkingen.515 Ook hier hebben noch de manier van toedienen noch de term stoffen een enge draagwijdte.516

Deze ruime kwalificatie laat toe risky sex te bestraffen.517 Het kwestieuze somatische secreet wordt immers via een vrijwillige handeling toegediend en geeft onopzettelijk mogelijks aanleiding tot de geïncrimineerde consequenties. Wegens de meer uitgebreide (en dus complexe) bewijsvoering behandelt de praktijk deze bepaling echter stiefmoederlijk.518

509 Artikel 421 Sw. 510 Zie onder meer Cass. 3 september 1986, Rev. dr. pén. 1987, 70, noot; Cass. 7 september 1950, Arr. Cass. 1950, 742; Cass. 24 oktober 1938, Pas. 1938, I, 332; Corr. Neufchâteau 26 mei 1983, Rev. dr. pén. 1983, 809; X, noot onder Cass. 3 september 1986, Rev. dr. pén. 1987, (74) 74-75. 511 Argumentatie ex Cass. 24 oktober 1938, Pas. 1938, I, 332 en H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 11-12. Zie tevens J. NYPELS en J. SERVAIS, Le Code pénal belge interprété principalement au point de vue de la pratique, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1898, p. 121, nr. 4, die als toepassingsgevallen van artikel 421 Sw. aanvoeren “[u]n tonnelier avait livré à son brasseur un réservoir à bière enduit à l’intérieur d’une matière toxique qui avait occasionné la maladie dite colique de plomb aux personnes qui avaient bu de la bière puisée dans le dit réservoir” en “un négociant avait enveloppé des bonbons inoffensifs en eux-mêmes dans un papier colorié à l’aide d’une substance toxique, par exemple, l’arséniate de cuivre ou vert de Vienne du commerce, de telle façon qu’en mangeant les bonbons, on devait nécessairement ingérer la substance colorante qui se détachait au simple toucher”. 512 Cf. supra, randnummer 48. 513 Cf. supra, randnummer 51. 514 Cf. supra, randnummer 52. 515 Cf. supra, randnummer 73. Evident gelden de onder dit randnummer gemaakte bedenkingen over de poging niet voor het onachtzaamheidsmisdrijf van artikel 421 Sw. 516 Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT; Cass. 8 december 1992, T. Gez. 1993-94, 145, noot T. BALTHAZAR; Cass. 10 november 1952, Arr. Cass. 1953, 130; A. DE NAUW, o.c., p. 192-193, nr. 260; D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 28; J. NYPELS en J. SERVAIS, o.c., p. 121, nr. 4; T. BALTHAZAR, “De strafrechtelijke kwalificatie van fouten bij therapeutische bestraling met radioactieve stoffen”, (noot onder Cass. 8 december 1992), T. Gez. 1993-94, (146) p. 147, nr. 5. Zie tevens Pand. b., v° Coups et blessures, p. 1194, nr. 182-183. 517 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 105, nr. 106, voetnoot 312. Zie ook GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 25. 518 Cf. ook supra, randnummer 73.

~86~ C. De verkrachting: riskant seksueel handelen in een “niet-consensuele” relatie

82. INLEIDING. – Zoals aangekondigd, brengen we tevens de mogelijke penale kwalificaties betreffende seksueel risicogedrag in (“echte”) verkrachtingsrelaties voor het voetlicht. Daaronder begrijpen we contacten waar de wilsovereenstemming zelfs niet tot de eigenlijke gemeenschap strekt.519

83. VERKRACHTING (MET DE DOOD TOT GEVOLG). – We vermeldden al dat de strafwet de verkrachting omschrijft als elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt. Voor het materiële en morele element beperken we ons tot een verwijzing naar wat we boven uiteenzetten.520 Ook de verzwarende omstandigheid van de dood (incluis de eraan verbonden verwikkelingen) kwam reeds aan bod.521

We merken wel op dat de daadwerkelijke transmissie in casu meer waarschijnlijk is. Elke zichzelf respecterende verkrachter hanteert een minimum aan fysiek geweld, wat het infectiegevaar quasi tripliceert.522 Coactie zorgt immers voor (eventueel kleine) verwondingen die de permeabiliteit van het huidoppervlak verhogen.523

84. ANDERE KWALIFICATIES? – Evident kàn het risicovol seksueel handelen in het kader van een verkrachtingsrelatie, naargelang het geval, ook onder de hiervoor genoemde kwalificaties gesubsumeerd worden.524 De besmetting an sich is één feit dat potentieel meerdere misdrijven impliceert. De regels van de samenloop (met name de concursus idealis) bepalen de toe te passen strafmaat.525 Omwille van het opslorpingsbeginsel spreekt de rechter slechts de zwaarste sanctie uit.526 Terugvallen op andere delictsomschrijvingen is dus nutteloos want de basisopsluiting bij de verkrachting bedraagt al vijf tot tien jaar.527 Onder de in praxi hanteerbare bepalingen is dit zelfs de hoogste straf.

519 Cf. ook supra, randnummer 65. Cf. bijvoorbeeld supra, randnummer 3, voetnoot 21. 520 Cf. supra, randnummer 76. 521 Cf. supra, randnummer 77. 522 A.-M. DE BROUWER, o.c., 58 en 387; J. FRENKEN, “Seksuele criminaliteit; enkele feiten en achtergronden”, l.c., 65; S. USDIN, o.c., 73. 523 Cf. supra, randnummer 18. 524 Cf. supra, randnummer 71 en volgende. 525 Zie in extenso C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 410-411, 412-413 en 414-415; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, II, Leuven, Acco, 2004-05, p. 317-318, nr. 756-759 (hierna verkort L. DUPONT, Beginselen van strafrecht II). 526 Poena maior absorbet minorem, zie artikel 65, eerste lid Sw. 527 Artikel 375, derde lid Sw.

~87~ III. STRAFRECHTELIJKE KWALIFICATIE VAN HET (GEBREK AAN) HANDELEN NÀ HET RISICOVOL SEKSUEEL GEDRAG: SCHULDIG VERZUIM?

85. INLEIDING. – Nu we de kwalificatie van het risicovol seksueel handelen grondig gescrutineerd hebben, kunnen we checken of het misdrijf schuldig verzuim toepasbaar is op het gedrag van de besmetter nà de riskante seks.528

86. QUI PEUT ET N’EMPÊCHE, PÊCHE. – Is strafbaar, hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand in groot gevaar, hetzij hij zelf diens toestand vaststelde, hetzij deze hem beschreven is door wie zijn assistentie inroept.529 Voor het delict is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of anderen.530

Het morele bestanddeel is het algemene opzet.531 De verzuimer moet dus kennis hebben van de imminente nood en toch vrijelijk weigeren de (verplichte) hulp te verlenen of te verschaffen.532 Magistraten interpoleren voornoemd cognitief aspect soms uit de casuspositie. Volgens bepaalde auteurs resulteert dit in een verzachting van het dolusvereiste en loopt men al bij culpa een risico op bestraffing.533 Wij delen deze bezorgdheid. Toch menen we dat de hierboven geformuleerde differentiatie een oplossing biedt.534 Met de volitionele conditie in het achterhoofd, kunnen we de

528 Betreffende het schuldig verzuim, zie in extenso H. VUYE, “Schuldig hulpverzuim. Analyse van artikel 422bis Sw. in het licht van de algemene leer van de omissie in het strafrecht” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, p. 431-480, nr. 1-44; J. CONSTANT, “La répression des abstentions coupables. Commentaire de la loi du 6 janvier 1961”, Rev. dr. pén. 1961-62, (199) p. 199-295, nr. 1-118; J. VANDERVEEREN, “La loi du 6 janvier 1961 érigeant en délit certaines abstentions coupables”, J.T. 1961, (233) 233-238; P. BODSON, “Schuldig verzuim” in A. MASSET en T. VANDER BEKEN (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 13 p. Voor Frankrijk, zie AIDES, o.c., 136 en 139-140. Voor de regels van de samenloop tussen het schuldig verzuim an sich en andere door de verzuimer gepleegde delicten, zie J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, Rev. dr. pén. 1983, (955) 992-993 alsook J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 25-26. 529 Artikel 422bis, eerste lid Sw. 530 Artikel 422bis, tweede lid Sw.; Cass. 7 oktober 1981, Arr. Cass. 1981-82, 200; H. NYS, o.c., p. 200, nr. 443; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 984-987; L. CORNELIS, “Hulp gevraagd!”, T.P.R. 2001, (489) p. 491, nr. 5. Deze rechtvaardigingsgrond wordt steeds soeverein en in concreto door de rechter beoordeeld, zie Cass. 28 maart 1972, Arr. Cass. 1972, 721. Zie over het verschil met de noodtoestand J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 985. 531 De verzuimer dient niet te handelen met de dolus specialis zijn hulp aan een persoon in gevaar te onthouden, zie Cass. 7 oktober 1981, Arr. Cass. 1981-82, 200; R. VERMEIREN, “Het moeilijke onderscheid tussen hulp weigeren en de soevereine beslissing van de arts om al dan niet te handelen”, (noot onder Antwerpen 30 september 1997), T. Gez. 1999-2000, (214) p. 216, nr. 2. Zie meer genuanceerd H. VUYE, l.c., p. 454, nr. 20, p. 465, nr. 30 en voornamelijk p. 479-480, nr. 44. 532 Gent 25 juni 1997, T.A.V.W. 1997, 303; A. MASSET, noot onder Luik 6 juni 1986, J.L.M.B. 1986, (543) 543; H. VUYE, l.c., p. 465-471, nr. 29-34; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 148, nr. 296. 533 Zie onder meer A. MASSET, noot onder Luik 6 juni 1986, l.c., (543) 543; H. VUYE, l.c., p. 454, nr. 20, p. 467, nr. 32, voetnoot 218, p. 470, nr. 34 en p. 478-479, nr. 43; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 149, nr. 298; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 965-973; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 9 en 13. 534 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288.

~88~ onmogelijkheid of onwaarschijnlijkheid van de ignorantie middellijk uit de context afleiden, ook zonder afbreuk te doen aan het door de wet gevergde moreel element.535

Het eerste facet van het materiële delictsbestanddeel is de weigering.536 Essentieel betreft het een bewuste, vrijwillige en niet geldig gerechtvaardigde lijdzaamheid tegenover een persoon in ernstig gevaar.537 Als de betrokkene op de hoogte is van de periculeuze constellatie maar slechts naar eer en geweten tot een expectatieve en passieve houding besluit, is deze voorwaarde niet vervuld.538 Het groot gevaar ziet op een situatie waar lichamelijke of mentale integriteit (met inbegrip van de gesteldheid), vrijheid en/of eerbaarheid van een actor gehypothekeerd worden. Levensgevaar is geen noodzaak.539 Het perikel moet wel ernstig, constant, reëel en actueel zijn.540 Een loutere eventualiteit volstaat niet.541 De posterieure rechterlijke beoordeling vereist een retrocessie tot het ogenblik van de weigering en geschiedt op grond van objectieve criteria.542 Het persoonlijke gevoelen van de verzuimer is dus allerminst doorslaggevend.543 Nog irrelevant is de oorsprong van het gevaar. Artikel 422bis Sw. geldt zowel voor zij die de toestand door hun onachtzaamheid als opzettelijk veroorzaakten.544 De te verlenen of te verschaffen hulp moet de crisis redelijkerwijs kùnnen bezweren.545 Een daadwerkelijk resultaat is evenwel niet vereist.546 Als de betrokkene een

535 Sommige jurisprudentie lapt deze differentiatie echter aan haar laars en gaat dan ook flagrant de mist in, zie onder meer Luik 6 juni 1986, J.L.M.B. 1986, 541, noot A. MASSET: “Se rend coupable du délit de non-assistance à une personne en danger, le responsable d’un groupe de jeunes gens qui pouvait et devait se rendre compte que plusieurs d’entre eux violaient une jeune femme dans un compartiment pendant le trajet en train. Il est mal venu de soutenir qu’il ne s’est rendu compte de rien dès que cette ignorance, à la supposer établie, serait le résultat d’une faute grave dans l’exercice de ses fonctions, de sorte qu’il ne pouvait invoquer sa propre faute comme cause de justification”. In casu was de onachtzaamheid net gelegen in de onwetendheid. Ten onrechte concludeert het hof van beroep dus tot kennis van het dreigende gevaar. 536 H. VUYE, l.c., p. 431, nr. 1 en p. 471, nr. 35; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 955-957 en 958-959; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 2-3 en 14. 537 Gent 25 juni 1997, T.A.V.W. 1997, 303; A. MASSET, noot onder Luik 6 juni 1986, l.c., (543) 543. 538 R. VERMEIREN, l.c., (214) p. 220, nr. 5. 539 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 147-148, nr. 294; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 962; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 3-4 en 6. 540 Gent 10 juni 1999, T.A.V.W. 2001, 42; H. VUYE, l.c., p. 455, nr. 23 en p. 457, nr. 25. 541 H. NYS, o.c., p. 197, nr. 438; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 6; R. VERMEIREN, l.c., (214) p. 216, nr. 3. 542 Cass. 9 november 1964, Pas. 1965, I, 242; Brussel 23 oktober 1963, Pas. 1964, II, 282; Corr. Gent 25 juni 1997, T.G.R. 1997, 243; A. DE NAUW, “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, l.c., (89) p. 94, nr. 17; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 962. 543 J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 963. 544 Corr. Doornik 18 maart 1987, J.L.M.B. 1987, 778, noot C. STORCK; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 147, nr. 294. Zie J. CONSTANT, l.c., (199) p. 229-230, nr. 49: “(…) s’il apparaît en effet peu logique de poursuivre à la fois du chef de meurtre ou de coups et blessures volontaires et d’omission de secours celui qui, après avoir volontairement donné la mort ou porté des coups à sa victime ne se transforme pas immédiatement en bon Samaritain, il n’en reste pas moins vrai qu’en droit, le devoir d’assistance s’impose aussi bien à l’auteur volontaire du péril qu’à toute autre personne qui en a constaté l’existence”. Zie tevens J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 987: “La circonstance que le péril trouve son origine dans le comportement antérieur ou concommitant de l’abstenant n’est pas de nature à supprimer sa culpabilité, qu’il s’agisse d’une faute involontaire (…) ou même d’un acte intentionnel”. Contra, maar onzes inziens verkeerdelijk, Brussel 7 oktober 1981, J.T. 1982, 311. Zie ook meer genuanceerd A. DE NAUW, o.c., p. 195, nr. 265. 545 J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 975. Een loutere schijnhulp volstaat dus niet. 546 Kort Ged. Rb. Luik 13 september 1988, J.L.M.B. 1988, 1256.

~89~ poging onderneemt om assistentie te bieden maar deze inefficiënt is, begaat hij geen schuldig verzuim.547

87. SCHULDIG VERZUIM NÀ RISICOVOL SEKSUEEL HANDELEN. – Naar onze mening kàn een gebrek aan handelen nà de riskante seks tot het genoemde delict aanleiding geven. Een aantal verduidelijkingen dringen zich op. Omwille van de onontbeerlijke dolus generalis moet de besmetter zijn status met de eraan verbonden risico’s kennen en meer bepaald weten dat hij zijn partner, opzettelijk dan wel culpoos, ernstig in de lij brengt.548 Tevens dient hij de wil te hebben effectief en actief hulp te weigeren. Bevindt het slachtoffer van intiem risicogedrag zich in groot gevaar? Herhaaldelijk onderstreepten we dat het getransfereerde virus de fysieke (en de mentale) integriteit attaqueert.549 Daarenboven stellen de – vaak onwetende – gelaedeerden zich mogelijks bloot aan juridische gevolgen als ze op hun beurt anderen infecteren.550 Hannibal staat dus wel degelijk voor de poorten.551 Gezien medici in globo een vroege behandeling bepleiten om het immuunsysteem zoveel mogelijk te vrijwaren en het hiv-mutatiepotentieel te reduceren552, kan de nuttige hulp er bijvoorbeeld in bestaan de status, nà het riskante verkeer, tijdig aan de partner mee te delen553.

Onzes inziens kunnen besmetters hun verzuim niet justificeren door aan te voeren dat ze door de (verplichte) interventie kans lopen op vervolging wegens hun risicohandelen. Prosecuties zijn immers geen situaties van ernstig gevaar in de zin van de wet.554 Onder de voornoemde condities is het seksuele vluchtmisdrijf dus strafbaar, zelfs indien het de consequenties van het linke gedrag

547 Luik 25 juni 1986, J.L.M.B. 1986, 674; Corr. Gent 30 september 1988, T.G.R. 1988, 179; H. VUYE, l.c., p. 459-460, nr. 27. 548 Cf. ook supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289. 549 Cf. supra, randnummer 4, 17, 71 en 80. Cf. ook supra, randnummer 3, voetnoot 6. 550 X, “Orde Geneesheren weigert partner in te lichten over hiv-besmetting”, Het Nieuwsblad 22 januari 2006. Cf. onder meer supra, randnummer 51. 551 In voorkomend geval is deze conditie zelfs vervuld als nadien blijkt dat er geen effectieve transmissie was. De gevaarstaxatie geschiedt immers op het ogenblik van de weigering hulp te verlenen of te verschaffen en objectief gezien is het risico op overdracht bij onveilig seksueel contact met (een) besmette partner(s) méér dan een loutere eventualiteit, cf. supra, randnummer 18. Case to case moet gecheckt worden of het perikel ernstig, constant, reëel en actueel was, cf. supra, randnummer 86. Wij beperkten deze paragraaf echter tot de daadwerkelijke virusoverdracht, cf. supra, randnummer 43 tot 44. 552 Zie A. EECKHOUT, l.c.; C. BOUCHER en J. VAN BERGEN, l.c., 27-28; E. HOCHHEIMER, “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 73; L. MARKENSTEIN, “Hiv, recht en wet” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 151; L. WIGERSMA, l.c., 123-125; X, Je lust of je leven, URL: www.hivnet.org, 15 maart 2006 (hierna verkort X, Je lust of je leven). Cf. ook supra, randnummer 20. 553 C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, o.c., 18; S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, Discussieforum van 6 februari 2003. 554 Zie artikel 422bis, tweede lid Sw. alsook H. VUYE, l.c., p. 474, nr. 38 en J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 22 en 24.

~90~ niet altereert.555 Omwille van de relatief lage strafmaat verwachten wij dat deze kwalificatie in de praktijk weinig fans zal hebben. Waarschijnlijk zou ze eerder een vangnetfunctie vervullen als andere delictsomschrijvingen falen. Casu quo komt het de rechter toe in concreto te oordelen.556

IV. ONTSNAPPINGSROUTES?

A. Inleiding

88. INLEIDING. – Sibi quisque peccat: iedereen draagt de verantwoordelijkheid voor de eigen wandaden. Adagia klinken vaak als een klok maar zijn in praxi niet zelden te nuanceren. Het is immers plausibel dat besmetters die op grond van de voornoemde penale kwalificaties in rechte aangesproken worden hun persoonlijke schuld vanuit een soort ingeschapen escapisme zullen minimaliseren. Daarom belichten we in dit onderdeeltje enkele mogelijke ontsnappingsroutes.

89. OVERZICHT. – Op het menu staat een summiere bespreking van privacy, toestemming en fout van het slachtoffer.557 Deze aspecten hangen nauw met elkaar samen, reden waarom we ze onder één en dezelfde titel behandelen.

B. Regulering van seksualiteit, privacy en instemming of fout van het slachtoffer

90. INLEIDING. – De eerste waarde die bij een studie van het (risicovol) seksueel handelen in het oog springt, is de bescherming van de privacy en de adherente seksuele autonomie.558 In onze maatschappij staat de individuele vrijheid immers hoog aangeschreven.559 Deze is op één van de fundamentele waarborgen gegrondvest: het recht op een privé-leven, (inter alia) gegarandeerd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).560 Hoewel een basisgegeven, betreft het géén absolute aanspraak.561 De overheid kàn de privacy violeren als daarvoor een wettelijk substraat bestaat en dit in een democratische samenleving sine qua non is

555 Het schuldig verzuim is immers een formeel misdrijf: niet het veroorzaken van bepaalde gevolgen maar slechts de eigenlijke onthouding is vereist, zie H. VUYE, l.c., p. 452-453, nr. 18; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 7-8, 14 en 23; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 100, nr. 223. Door middel van zijn straftoemetingsbevoegdheid kan de rechter wel één en ander verdisconteren. 556 Cass. 7 oktober 1981, Arr. Cass. 1981-82, 200; Cass. 26 juni 1972, Arr. Cass. 1972, 1018; H. VUYE, l.c., p. 452, nr. 17 en p. 459-464, nr. 27-28; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 968. 557 Het spreekt voor zich dat het leeuwendeel van de besmetters zich tevens op de bewijs- en causaliteitsproblematiek zal storten in een poging aan het strafrecht te ontsnappen, cf. supra, randnummer 59 en volgende. We kunnen er stellig van op aan dat ook de verjaring de penale aanpak meermaals zal tackelen. 558 J. HUBBEN, l.c., 59; M. JANMAAT-ABEE, “Overheid en politiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 83; S. USDIN, o.c., 122. 559 M. ADAMS, l.c., p. 389, nr. 1. 560 H.v.J. 5 oktober 1994, J.T. 1995, 147, noot M. REGOUT-MASSON; D. LYBAERT, l.c., (969) 969; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 22-23, nr. 35; J.-L. FAGNART, l.c., (33) p. 33-36, nr. 2-6; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 761-762. 561 F. DE BOCK, l.c., (75) p. 76, nr. 2; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 762; P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Privacy, seksuele vrijheid en sadomasochisme”, Panopticon 1998, (279) 279-280.

~91~ ter bescherming van (onder meer) de gezondheid en de rechten en vrijheden van anderen. Zij dient hierbij steeds het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel te respecteren. We kunnen die nuancerende lijn doortrekken tot onze Grondwet. Deze stipuleert dat iedereen recht heeft op eerbiediging van zijn privé-leven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.562

Inzake risicoseks botsen de individuele grondrechten van (een deel van) de civil society apert met de opdracht van de overheid om de volksgezondheid te beschermen en te bevorderen.563 Hoe kunnen we deze problematiek nu vlot trekken?

91. GEZONDHEIDSTOESTAND. – Preliminair merken we op dat het privacyconcept het recht omvademt de salubriteit geheim te houden.564 De Belgische wetgeving stelt dan ook terecht, en volledig in overeenstemming met het EVRM565, de principiële regel voorop dat niemand een hiv- test verplicht dan wel clandestien mag ondergaan.566 Een dergelijk 1984-scenario valt inderdaad buiten de escapeclausule van artikel 8 EVRM.

562 Artikel 22 van de Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, B.S. 17 februari 1994 (hierna verkort G.W.). Dit artikel heeft dezelfde inhoud en moet op identieke wijze geïnterpreteerd worden als artikel 8 EVRM. 563 M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 9. 564 H.v.J. 5 oktober 1994, J.T. 1995, 147, noot M. REGOUT-MASSON; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 23, nr. 37 en p. 28, nr. 43, voetnoot 88; J.-L. FAGNART, l.c., (33) p. 33, nr. 2. 565 M. REGOUT-MASSON, noot onder H.v.J. 5 oktober 1994, J.T. 1995, (148) p. 148, nr. 2-3 en p. 149, nr. 5. 566 Artikel 8 van de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, B.S. 26 september 2002 (hierna verkort Patiëntenrechtenwet); C. DECOSTER, l.c., (385) p. 390, nr. 20; H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 234; H. NYS, o.c., p. 153-169, nr. 342-373; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 18-19; J.-L. FAGNART, l.c., (33) p. 37, nr. 10; K. LALIEUX, “Aspects pénitentiaires des problèmes de santé et du contrôle des maladies transmissibles et notamment du sida dans les prisons” in M. VINCINEAU (ed.), Le sida, stimulateur des discriminations. Actes du colloque “Le droit, un défi au sida” des 8 et 9 décembre 1994 (textes actualisés au 31 mars 2000), Brussel, Bruylant, 2002, 174-175; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 24-40, nr. 8-25. Zie eveneens NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995 inzake aids en de opsporing van hiv, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995); NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993); NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 november 1988 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 juli 1988 inzake aids en verzekeringen, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 juli 1988); NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 oktober 1985 inzake aids en gevangenis, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 oktober 1985); NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 15 juli 1985 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. Zie meer genuanceerd M. ADAMS, l.c., p. 398-402, nr. 13-17. Voor Nederland, zie onder meer J. HUBBEN, l.c., 63-64; L. MARKENSTEIN, l.c., 153-155; P. HOEFER-VAN DONGEN, “Artikel 8 als grabbelton”, NJB 1990, (1059) 1060; P. VAN DIJK, “Privé-leven in een Europees huis. Enige kanttekeningen bij het preadvies van J. de Boer”, NJB 1990, (812) 815; S. DANNER, l.c., 98; T. MAASEN, l.c., 102-103; V. KIRKELS en M. POLMAN, l.c., 131-132. Voor de condities waaronder dergelijke tests in het Engelse recht wél toegelaten zijn, zie A. HOCKTON, o.c., p. 58-59, nr. 6- 009. Zie ook artikel 29, 33 en 34 van de Appendix to Recommendation No. (89) 14 of the Committee of Ministers to member states on the ethical issues of hiv infection in the health care and social settings, 24 oktober 1989 (hierna verkort Appendix to Recommendation No. (89) 14) en artikel 7 van de Parliamentary Assembly Recommendation 1080 (1988) on a co-ordinated European health policy to prevent the spread of aids in prisons, 30 juni 1988 (hierna

~92~

Daarentegen overwoog het Europees Hof voor de Rechten van de Mens reeds dat het belang van een dader bij de bescherming van zijn medische data minder zwaar kan wegen dan dat van de vervolging en de eventuele publiciteit erover.567 Volgens bepaalde literatuur zou de in sommige landen bestaande verplichting voor hiv-patiënten om hun seksuele partners in te lichten over hun toestand zelfs een verantwoorde inbreuk op het privé-leven zijn.568 Het zou ons te ver leiden binnen dit luik in details te treden. We voerden wel al aan dat besmetten die de voorbehoedende maatregelen nemen die een normaal voorzichtig persoon in dezelfde situatie zou toepassen, hun status niet per se op voorhand moeten onthullen.569

92. (RISICOVOL) SEKSUEEL GEDRAG. – Naast de gezondheidstoestand, valt ook de eigenlijke seksuele vrijheid binnen de beschermingswal van de privacy.570 In origine is dit gedrag dus vrij en zijn regulering en normalisering uit den boze.571 Zoals vermeld, betreft dit echter géén absolute aanspraak.572

Als de keuzemogelijkheid voor één van de partners geëlimineerd is (zoals bij de verkrachting573) of de toestemming slechts partieel is (en enkel tot het (onveilig) seksueel gedrag strekt574) vormt de privacy geen dam. We onderlijnden dat de Übereinstimmung alle modaliteiten van het handelen moet omvatten.575 Wij verdedigen dus een restrictieve interpretatie. De loutere instemming met unsafe sex impliceert allerminst de acceptatie van de eruit voortvloeiende hiv-besmetting. In deze verkort Parliamentary Assembly Recommendation 1080 (1988)). Onlangs kwam deze problematiek uitvoerig aan bod naar aanleiding van een parlementaire vraag aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, zie Vr. en Antw. Kamer 2004-05, 7 december 2004, 9531 en volgende (Vr. nr. 355 A. STORMS) (hierna verkort Vr. nr. 355 A. STORMS). Uit een onderzoek van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid bleek immers dat in de periode van 1993 tot 2000 ongeveer één op de acht (tot soms één op de vijf) hiv-tests zonder toestemming van de betrokkene was afgenomen. 567 Hof Mensenrechten, arrest Z. / Finland van 25 februari 1997, URL: www.echr.coe.int, 18 maart 2006. 568 J. VELAERS, “Het menselijk lichaam en de grondrechten” in J. TAELS, G. VANHEESWIJCK en P. REYNAERT (eds.), Over zichzelf beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood, Antwerpen, Maklu, 1996, p. 179, nr. 78. 569 Cf. supra, randnummer 52. 570 Cass. 6 januari 1998, Rev. dr. pén. 1999, 562, noot A. DE NAUW en Rev. trim. dr. fam. 2000, 203, noot G. GENICOT; A. DE NAUW, “Les conditions générales de la sanction”, (noot onder Cass. 6 januari 1998), Rev. dr. pén. 1999, (573) p. 577, nr. 7; A. DIERICKX, “De strafrechtelijke benadering van sadomasochisme. Een commentaar naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 februari 2005 in de zaak K.A. en A.D./België”, T. Strafr. 2005, (387) p. 389, nr. 5; G. GENICOT, l.c., (213) p. 213, nr. 2; J. VELAERS, l.c., p. 159, nr. 52 en p. 171, nr. 66; M. ADAMS, l.c., p. 409, nr. 24. 571 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, l.c., (279) 280. Dit betekent dat de privacy de seksuele vrijheid en diversiteit as such beschermt en geenszins beperkt is tot normale, gangbare of aanvaarde seksualiteit, zie S. GUTWIRTH en P. DE HERT, “De seks is hard maar seks (dura sex sed sex). Het arrest K.A. en A.D. tegen België”, Panopticon 2005, afl. 3, (1) p. 4, nr. 7. 572 Cf. supra, randnummer 90. 573 Cf. supra, randnummer 82 en volgende. 574 Cf. ook supra, randnummer 65. 575 Cf. supra, randnummer 76.

~93~ context rijst wel de vraag of het slachtoffer zelf een fout beging door geen voorzorgsmaatregelen te nemen of er althans niet op aan te dringen. Dit vergt telkens een beoordeling in concreto door toetsing aan het gedrag van de normaal voorzichtige persoon in dezelfde casuspositie.576 Fouten van de gelaedeerde wissen de strafbaarheid van de dader echter geenszins uit.577 Op grond van de dominante equivalentietheorie impediëren dergelijke gebeurtenissen diens materiële schuld niet.578 Hun impact situeert zich dan ook vooral op het gebied van de indemnisatie. Naargelang hun respectief aandeel in de totstandkoming van de schade kan de rechter die aansprakelijkheid tussen de betrokken partners verdelen.579

Wat te doen als er wel degelijk een expliciete informed consent is tot een vorm van seks die in de goegemeente niet gangbaar is en potentieel als misdrijf gekwalificeerd kan worden? In strafzaken is het adagium volenti non fit injuria van geen tel: de jure is de toestemming geen grond van rechtvaardiging of verontschuldiging.580 Allicht herinnert de lezer zich echter de problematiek van het sadomasochisme.581 Met recht en reden oordeelde het Mensenrechtenhof in de recente zaak K.A. en A.D. dat het strafrecht niet in de consensuele seksualiteitsbeleving mag interveniëren.582 In beginsel staat dit aan de vrije beoordeling van het individu. Anders is het evenwel als er bijzonder ernstige redenen zijn: een overheidsbemoeienis is dus gerechtvaardigd als deze aan de door artikel 8 EVRM gestelde condities voldoet.583 In casu meende het Hof dat de Belgische veroordeling de privacy niet disproportioneel violeerde. Deze jurisprudentie is ook voor het risicovol seksueel gedrag van belang. We wezen al op het bugchasen waarbij besmetten als het ware infecties op bestelling afleveren.584 Vanuit een puur juridisch oogpunt kunnen chasers die de facto volwaardig toestemden the gift middels de fuck of death te ontvangen maar daarna spijt krijgen zich

576 Cf. ook supra, randnummer 44. 577 Zie onder meer D. DELOOZ-LAMERS, “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels”, l.c., 21. 578 Cf. supra, randnummer 59 tot 60. 579 Zie bijvoorbeeld Cass. 6 januari 1981, R.W. 1981-82, 1543, verwijzende noot en Cass. 17 juni 1963, Pas. 1963, I, 1096. Zie voor Nederland H. AKVELD en D. HESSING, l.c., 307. 580 Cass. 6 januari 1998, Rev. dr. pén. 1999, 562, noot A. DE NAUW en Rev. trim. dr. fam. 2000, 203, noot G. GENICOT; A. DE NAUW, o.c., p. 175, nr. 237; A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 22; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 188, nr. 378; J. ROZIE, “Is België in 2005 een goede leerling geweest? Een overzicht van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tegen België”, N.C. 2006, (302) p. 308, nr. 22; P. ARNOU, “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel”, l.c., p. 50, nr. 30 en p. 51, nr. 34; P. DE HERT, l.c., (6) 6; P. DE HERT en S. GUTWIRTH, l.c., (279) 283; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 102, nr. 101, voetnoot 303. De instemming van het slachtoffer neemt ook de voorbedachtheid niet weg, zie P. ARNOU, “Voorbedachten rade”, l.c., p. 18-19, nr. 71. 581 Zie in extenso L. DEVOS, SM: misdrijf of recht? Het proces Aurousseau als testcase voor de wettelijkheid van sadomasochisme, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2001-02, 146 p. Zie tevens Cass. 6 januari 1998, Rev. dr. pén. 1999, 562, noot A. DE NAUW en Rev. trim. dr. fam. 2000, 203, noot G. GENICOT en Gent 23 september 1997, R.W. 1997-98, 855, noot A. VANDEPLAS. 582 Hof Mensenrechten, arrest K.A. en A.D. / België van 17 februari 2005, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007, paragraaf 84; J. ROZIE, l.c., (302) p. 308, nr. 23. 583 Cf. supra, randnummer 90. 584 Cf. supra, randnummer 15 en 34.

~94~ nog steeds tot hun besmetters wenden. Weliswaar beschouwt de actuele (Europese en nationale) rechtspraak ter invulling van het autonomiebegrip ex artikel 8 EVRM de fysieke integriteit meer en meer als voorwaardelijk beschikbaar585, toch kan slechts onder voorbehoud van bijzonder ernstige redenen voor schade aan het eigen lichaam gekozen worden. Één van die restricties betreft de gevallen waarin de keuze ook de gesteldheid hypothekeert. Het is duidelijk dat de (potentiële) besmetting met het hiv daaraan nog steeds beantwoordt.586

Aanspraken zijn dus permanent aan plichten gekoppeld en admissies zijn inherent gelimiteerd.587 Consensuele riskante seks vreet het algemene gezondheidsbelang aan en daarom kàn de op het privacyconcept gesteunde individuele seksuele zelfbepalingsvrijheid penaal beteugeld worden.588 Onzes inziens is er strikt juridisch dan ook géén recht op risicovolle seks.589 Daarentegen dient wel case to case gecheckt of gedragingen waarmee alle betrokkenen volledig instemmen steeds strafwaardig zijn.590 We denken aan casussen waarbij de toestemming voorvloeit uit de vrije wil van niet-misleide partners die bekwaam zijn om toe te stemmen en hun fiat voorafgaandelijke aan (of ad ultimum op) het moment van de gedraging geven. Prima facie lijkt het inzake risicoseks verdedigbaar zelfs in geval van consensualisme de bescherming van andere rechtsgoederen te laten primeren. Het betreft immers een fenomeen dat op zich (en a fortiori bij verspreiding) voor de maatschappij schadelijk is. Nochtans dient benadrukt dat strafrechtelijke orthodoxie behoorlijk wat nadelen genereert.591 Evident is het ook mogelijk dat het slachtoffer, omwille van de instemming dan wel de subjectieve perceptie van een persoonlijke fout, geen klacht indient zodat de overheid het strafbare feit niet verneemt.592

585 A. DIERICKX, “De strafrechtelijke benadering van sadomasochisme. Een commentaar naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 februari 2005 in de zaak K.A. en A.D./België”, l.c., (387) p. 404, nr. 16; S. GUTWIRTH en P. DE HERT, l.c., (1) p. 11, nr. 19. 586 Zie onder meer Hof Mensenrechten, arrest Enhorn / Zweden van 25 januari 2005, URL: www.echr.coe.int, 18 maart 2006, paragraaf 45. Zie tevens R. WEISS, l.c., (4) 7. Cf. ook supra, randnummer 4, 17, 71, 80 en 87. Cf. eveneens supra, randnummer 3, voetnoot 6. 587 Zie in dezelfde zin A. VAN MELSEN, “Ethische reflecties op de aids-problematiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 47. 588 J. VELAERS, l.c., p. 171, nr. 66 en p. 179, nr. 78. 589 Zie voor enige rechtsvergelijkende noties onder meer O. DIRICKX, o.c., 65-67. 590 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 22; L. STEVENS, o.c., p. 572-583, nr. 529-542; P. BODSON en S. DERRE, “Doodslag en verschillende soorten van doodslag”, l.c., 5. Zie ook A. DIERICKX, o.c., 40-41 en L. DUPONT, Beginselen van strafrecht II, p. 304-310, nr. 719-736. Omtrent de bewijsproblematiek inzake deze consensus, zie G. GENICOT, l.c., (213) p. 222, nr. 13; S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, Discussieforum van 6 februari 2003; X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005. 591 Cf. ook infra, randnummer 111. 592 Cf. ook supra, randnummer 39.

~95~ §2. REPRESSIEVE AANPAK VAN DE ARTS

I. INLEIDING

93. AFBAKENING. – Nu de eerste fase van de vigerende repressieve aanpak van het risicovol intiem gedrag achter de rug is, peilen we naar de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de arts ter zake. Het onderzochte concept interpreteren we in casu opnieuw als elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat.593

Teneinde het volume van dit werkstuk toch enigszins te limiteren, vertrekken we van een scherp omschreven kernvraag: in welke mate mag of moet de behandelende arts die in het kader van zijn beroep, via een test dan wel op een andere manier, kennis krijgt van de hiv-status van zijn patiënt de betrokkene én diens partner daarover informeren?594 Nochtans konden we deze paragraaf breder invullen. Zo leert de Franse METZ-zaak ons dat ook anderen dan medici mogelijks strafbaar zijn als ze kennis hebben van de infectieuze toestand van een persoon en zijn partner daarvan niet tippen.595 Wij opteerden er echter voor dit boeiende topic niet in de studie te betrekken. Enerzijds ontbreekt het duidelijk aan schrijfruimte. Anderzijds zijn de relevante discussies in een medische context net iets talrijker en dus wetenschappelijk interessanter.

94. OVERZICHT. – Strokend met deze afbakening belichten we achtereenvolgens beknopt de principes inzake het inlichten van de patiënt en de partner alsook de verhouding tussen die regels en de hulpverleningsverplichting.

II. EEN FASCINERENDE NORMEN-EN-WAARDENDISCUSSIE

A. Inlichten van de patiënt

95. HET RECHT OM TE WETEN. – Het medische beroepsgeheim geldt niet ten aanzien van de patiënt.596 Luidens de deontologie deelt de arts hem dan ook tijdig diagnose en prognose mee,

593 Cf. supra, randnummer 14. 594 We behandelen alleen de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het al dan niet meedelen van de diagnose, niet voor de kwaliteit en correctheid ervan, zie daarvoor onder meer T. VANSWEEVELT, o.c., p. 41-44, nr. 26-29 en p. 95, nr. 93, voetnoot 282. 595 Het betrof een zaak waarbij een man, na ontdekt te hebben dat hij seropositief was, een klacht wegens opzettelijke besmetting indiende tegen zijn ex-vriendin. Justitie vervolgde niet alleen de ex (wegens vergiftiging) maar ook haar ouders, die verondersteld werden op de hoogte te zijn van haar status en verzuimd hadden hulp te verlenen aan de man in nood, zie AIDES, o.c., 140. 596 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 94, nr. 159; J.-L. FAGNART, l.c., (33) p. 38, nr. 11; R. BLANPAIN, l.c., 72; R. DIERKENS, l.c., (261) 262. Ook in Nederland is dit een basisprincipe, zie H. AKVELD en D. HESSING, l.c., 302.

~96~ zelfs al zijn de perspectieven infaust.597 De Patiëntenrechtenwet bepaalt expressis verbis dat patiënten tegenover hun arts recht hebben op alle hun betreffende informatie nodig om inzicht te krijgen in hun gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan.598

Nochtans dienen artsen daarbij steeds rekening te houden met de individuele draagkracht én met de mate waarin de patiënt geïnformeerd wil worden.599 Deze belangenafweging is geëxpliciteerd in de therapeutische exceptie en het recht om niet te weten.

96. HET RECHT OM NIET TE WETEN. – Overeenkomstig de Patiëntenrechtenwet ontvangen patiënten bij stellig verzoek geen diagnose-informatie.600 In casum casus màg de arts hen dus niet informeren.601

Hij moet dergelijke smeekbede echter negeren als zijn stilzwijgen de (fysieke, psychische of sociale) gesteldheid van de patiënt of derden kennelijk ernstig zou benadelen.602 Een hiv-infectie kunnen we hieronder perfect subsumeren.603 Ter illustratie van deze exemptie vermelden de parlementaire bescheiden immers het geval waarbij een patiënt geen informatie wenst over de contagieuze aandoening waaraan hij lijdt terwijl deze zijn gezondheid en die van anderen mogelijks zwaar hypothekeert.604

97. THERAPEUTISCHE EXCEPTIE. – Sinds 2002 is ook de therapeutische exceptie gedetailleerd in de wet geregeld.605 Exceptioneel kunnen beroepsbeoefenaars de patiënt informatie omtrent zijn

597 Artikel 33 Code geneeskundige plichtenleer. 598 Zie immers artikel 7, §1 Patiëntenrechtenwet. De wet bevat ook een inzagerecht in en een recht op afschrift van het patiëntendossier (zie artikel 9, §§1, 2 en 3 Patiëntenrechtenwet), zie H. NYS, o.c., p. 169-176, nr. 374-386 en L. WOSTYN, “Inzagerecht in het medische dossier en recht op afschrift van de patiënt” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 51-54. 599 Artikel 33 Code geneeskundige plichtenleer. Zie ook NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 december 2000 inzake artikel 33 van de Code van geneeskundige plichtenleer: voorlichting van de patiënt en het informeren van de partner(s) van een hiv-seropositieve persoon, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 december 2000). 600 Artikel 7, §3, eerste lid Patiëntenrechtenwet. Voor een ethische benadering van het recht om niet te weten, zie A. VAN MELSEN, l.c., 44-48. 601 H. NYS, o.c., p. 151, nr. 338. 602 En mits hij hierover voorafgaand een andere beroepsbeoefenaar (en desgevallend de door de patiënt aangewezen vertrouwenspersoon) heeft gehoord, zie artikel 7, §3, eerste lid Patiëntenrechtenwet. 603 Cf. ook supra, randnummer 4, 17, 71, 80, 87 en 92. Cf. tevens supra, randnummer 3, voetnoot 6. 604 H. NYS, o.c., p. 152, nr. 339. 605 Ook anterieur aan de Patiëntenrechtenwet werd zij echter erkend, zie onder meer Gent 11 maart 1992, T. Gez. 1995-96, 54, noot T. VANSWEEVELT en R. BLANPAIN, l.c., 72. Voor Nederland, zie L. MARKENSTEIN, l.c., 154.

~97~ gezondheidstoestand onthouden, met name als het meedelen ervan zijn (lichamelijke, mentale of sociale) gesteldheid klaarblijkelijk ernstig zou laederen.606

Onzes inziens moet die paternalistische uitzondering zeer legalistisch geïnterpreteerd worden.607 Betreffende het hiv lijkt zij in de regel zelfs niet toepasbaar.608 Het derdenbelang is in deze te groot. Artsen die bij hun patiënten besmettingen vaststellen, dienen hen daarvan dus steeds én onverwijld609 in kennis te stellen.610 Evident kunnen zij dit op een aan de persoon aangepaste manier doen.611

B. Inlichten van de partner

1. Het beroepsgeheim in hoofdlijnen

98. INLEIDING. – Ten aanzien van derden (zoals de partner) zijn artsen door het medische beroepsgeheim gebonden. Het Strafwetboek, de Patiëntenrechtenwet en de eed van Hippocrates proclameren dit expliciet.612 De importantie van de zwijgplicht kan niet overschat worden. Het betreft immers een uitloper van de privacy613, die de voor de vertrouwensrelatie indispensabele humus vormt.614 Aldus beschermt deze niet louter een privaat patiëntenbelang maar ook de res publica van de solide én confidentiële volksgezondheidzorg.615

606 En mits zij hieromtrent een andere beroepsbeoefenaar en casu quo de vertrouwenspersoon hebben geraadpleegd, zie artikel 7, §4, eerste en tweede lid Patiëntenrechtenwet. 607 Zie tevens T. VANSWEEVELT, “Civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor schade tengevolge van “extended operations” en verlies van het voortplantingsvermogen”, (noot onder Gent 11 maart 1992), T. Gez. 1995- 96, (61) p. 63, nr. 7. 608 H. NYS, o.c., p. 153, nr. 340. 609 Onzes inziens mogen zij zich in casu dus niet op het door artikel 7, §4, derde lid Patiëntenrechtenwet voorziene uitstel beroepen. 610 Zie voor Engeland in dezelfde zin M. DAVIES, o.c., 37. 611 H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 20. Cf. ook infra, randnummer 112. 612 Zie artikel 458 Sw. Zie ook artikel 10, §1, eerste lid en §2 Patiëntenrechtenwet: bij elke medische interventie heeft de patiënt recht op privacy (inzonderheid voor de gezondheidsgerelateerde informatie) tenzij de wet het anders bepaalt en op voorwaarde dat die inmenging vereist is voor de bescherming van de volksgezondheid of andermans rechten en vrijheden. Zie tevens de eed van Hippocrates, die sinds de aanpassing door de Verklaring van Genève van 1994 als volgt luidt: “Op het ogenblik dat ik opgenomen word onder de beoefenaars van het medisch beroep, verbind ik mij plechtig mijn leven te wijden aan de dienst van de mens. Ik zal mijn leraars en meesters de achting en dankbaarheid betonen, die hun verschuldigd zijn. Ik zal mijn beroep nauwgezet en waardig uitoefenen. Ik zal de gezondheid van mijn patiënt als mijn voornaamste bekommernis beschouwen. Ik zal het geheim eerbiedigen van al wie zich aan mijn zorgen toevertrouwt, ook na zijn dood. Ik zal tot het uiterste de eer en de edele tradities van het medisch beroep hooghouden. Ik zal mijn collega’s als mijn broeders beschouwen. Ik zal niet gedogen dat mijn houding tegenover mijn patiënt beïnvloed wordt door beschouwingen van godsdienst, nationaliteit, ras, partij of sociale stand. Ik zal het menselijk leven van in den beginne eerbiedigen. Zelfs onder bedreiging, zal ik mijn medische kennis niet aanwenden in strijd met de wetten der menselijkheid. Dit verklaar ik plechtig, vrijwillig en op mijn woord van eer”, zie http://www.ordomedic.be en D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 20; G.-A. DAL, l.c., 96; T. HERVEY en J. MCHALE, o.c., 161. 613 Cf. supra, randnummer 90 en volgende. 614 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993; F. VAN NESTE, l.c., p. 193-195, nr. 1-2; L. WOSTYN, “Enkele beschouwingen in verband met het medische beroepsgeheim” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 1; M. VAN DE

~98~

Daarom kan op een schending van het beroepsgeheim een strafrechtelijke, burgerrechtelijke én disciplinaire sanctie volgen.616 De penale aanpak vergt qua moreel element een algemeen opzet.617 Het materiële delictsbestanddeel is gecompleteerd als de arts618 een geheim dat hij uit hoofde van zijn beroep kent of verneemt619, buiten het getuigenis in rechte (casu quo voor een parlementaire onderzoekscommissie) en buiten de wettelijke verplichtingen, onthult.620

KERCHOVE, l.c., 5-6; N. KROLS, l.c., (36) 36; P. GEVAERT en L. WOSTYN, l.c., 18. Zie meer genuanceerd I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 3, nr. 2 en p. 21-34, nr. 21-55. 615 Cass. 16 december 1992, T. Gez. 1996-97, 25, noot D. FRERIKS; Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854; K.I. Luik 22 januari 1987, J.L.M.B. 1987, 217, noot; B. DUBUISSON, l.c., (335) p. 345, nr. 12; C. STORCK, “Secret… professionnel. «Quand le silence condamne»”, Rev. dr. pén. 1990, (255) 256; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 24-28; D. LYBAERT, l.c., (969) 969; F. BLOCKX, l.c., (2) p. 3, nr. 4; F. VAN NESTE, l.c., p. 194, nr. 2; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 28, nr. 44, p. 37-39, nr. 61-66 en p. 182, nr. 366; L. WOSTYN, “Enkele beschouwingen in verband met het medische beroepsgeheim”, l.c., 1; M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 5-10; R. BLANPAIN, l.c., 71; R. DIERKENS, l.c., (261) 262; S. CALLENS en J. PEERS, o.c., p. 250-251, nr. 586-588; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 49, nr. 35. 616 D. LYBAERT, l.c., (969) 969; G.-A. DAL, l.c., 97-98; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 110-125, nr. 190-233; R. DIERKENS, l.c., (261) 261. Een schending heeft ook gevolgen op strafvorderlijk gebied, meer bepaald in het luik van het onrechtmatig verkregen bewijs (zie onder meer Cass. 29 mei 1986, J.T. 1987, 331, noot P. LAMBERT; Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1102; K.I. Antwerpen 2 november 2000, Limb. Rechtsl. 2002, 192, noot J. KERKHOFS; Corr. Brussel 14 februari 1991, J.L.M.B. 1992, 61; Corr. Gent 1 oktober 1985, T.G.R. 1986, 16; A. DE NAUW, o.c., p. 230, nr. 322; A. DE NAUW, “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, l.c., (89) p. 94-95, nr. 19; A. MASSET, “Beroepsgeheim”, l.c., 27-28; B. COOPMAN en V. DAUGINET, “Beroepsgeheim en onrechtmatige bewijsverkrijging”, P.&B. 1997, (127) p. 127-136, nr. 1-35; C. ROBBE en J.-P. TRICOT, l.c., 27; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 122-125, nr. 230-233; L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven” in A. VANDEPLAS, P. ARNOU, S. VAN OVERBEKE en S. VANDROMME (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., p. 23-24, nr. 34; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 759; P. GEVAERT en L. WOSTYN, l.c., 9 en 15; P. LAMBERT, “Le criminel tient-il le disciplinaire en état?”, (noot onder Cass. 29 mei 1986), J.T. 1987, (332) 333; R. VERSTRAETEN, o.c., p. 856, nr. 1800; X, “Schending beroepsgeheim: stukken altijd onbruikbaar?”, Fiskoloog 1997, afl. 628, (4) 4). Daarbij moet de recente Antigoonrechtspraak van het Hof van Cassatie vermeld worden, zie bijvoorbeeld S. DE DECKER, “Onrechtmatig verkregen bewijs in strafzaken: privaat domein?”, Panopticon 2007, afl. 2, (8) p. 8-18, nr. 1-17. As such valt dit vraagstuk buiten het bestek van deze scriptie, cf. supra, randnummer 3, 38 en 41. Cf. ook supra, randnummer 61 en volgende. 617 Artikel 458 Sw. is dus énkel van toepassing op de arts die opzettelijk geheimen bekendmaakt en dit ongeacht zijn beweegreden, zie K.I. Brussel 12 maart 1992, Rev. dr. pén. 1993, 457, verwijzende noot; Corr. Hasselt 22 oktober 2004, Limb. Rechtsl. 2005, 136, noot J. KERKHOFS; C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, J.T. 1988, (165) 167; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 49-50; F. GEYS, “Het beroepsgeheim van de arts”, Liga 1997, afl. 7-8, (13) 13-14; H. NYS, o.c., p. 534, nr. 1243; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 91-92, nr. 154-155; L. WOSTYN, “Enkele beschouwingen in verband met het medische beroepsgeheim”, l.c., 2; P. DE POOTER, “Secret professionnel et secret de la confession”, J.T. 2002, (201) 202; R. DIERKENS, l.c., (261) 261; S. CALLENS en J. PEERS, o.c., p. 252, nr. 595. Geen dolus specialis is vereist, zie A. DE NAUW, o.c., p. 238, nr. 333; A. MASSET, “Beroepsgeheim”, l.c., 4; J. KERKHOFS, “Het (beroeps)geheim van het gerechtelijk onderzoek: over “wetens en willens” bij politieambtenaren en tolken”, (noot onder Corr. Hasselt 22 oktober 2004), Limb. Rechtsl. 2005, (139) p. 140, nr. 3; L. HUYBRECHTS, “Het ambtsgeheim van de politieman en het publiek feit”, (noot onder Brussel 20 december 1988), R.W. 1988-89, (1333) p. 1335, nr. 9; R. DIERKENS, l.c., (261) 261. 618 Omtrent het toepassingsgebied ratione personae van het beroepsgeheim, zie in extenso F. BLOCKX, l.c., (2) p. 4-6, nr. 7-11; H. NYS, o.c., p. 524-531, nr. 1222-1236; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 48-76, nr. 84-125. 619 Het betreft feiten die onbekend zijn en de goede naam of faam van een persoon kunnen compromitteren én geheimen die zijn meegedeeld of vernomen en waarvan de niet-bekendmaking expliciet of impliciet is gevraagd, zie Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1102; Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854; D. LYBAERT, l.c., (969) 971; F. VAN NESTE, l.c., p. 194-195, nr. 2. Het beroepsgeheim omvat immers niet alleen wat de patiënt de arts heeft gezegd of toevertrouwd maar ook wat deze weet of ontdekt ten gevolge van onderzoekingen of van door hem gedane of aangevraagde navorsingen, zie artikel 56 Code geneeskundige plichtenleer. Kortom: het includeert alles wat de arts

~99~

99. BEROEPSGEHEIM EN HIV. – We vermeldden al dat ons uitgangspunt de casus is waarbij de behandelende arts in het kader van zijn beroep kennis krijgt van de hiv-status van zijn patiënt.621 Sine dubio valt deze vaststelling (en zelfs het loutere overwegen of ondergaan van een hiv-test) onder de zwijgplicht.622

Onlangs nog kwam de clash tussen het beroepsgeheim en het hiv in de picture.623 Aanleiding was een nogal betwist advies van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren inzake seropositieve moeders.624 En bref decreteert dit twee kernboodschappen. Primo mag de arts de zorgelijke status niet meedelen aan de vader als mammie daartegen protesteert. Hoewel de Orde benadrukt dat alles in het werk gesteld moet worden om het verzwijgen te doorbreken, heeft de patiënte het laatste woord.625 Secundo hebben vaders slechts recht op informatie omtrent de gezondheidstoestand van hun kind als zulks geen infoverstrekking impliceert over de moeder die haar toestand geheim wil houden.

tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep zag, hoorde, vernam, vaststelde, ontdekte of opving, zie artikel 57 Code geneeskundige plichtenleer. Zie ook I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 77-82, nr. 127-133. 620 Zie onder meer G.-A. DAL, l.c., 95; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 27, nr. 43 en p. 76-82, nr. 126-133; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, o.c., 314. Zie omtrent de (ruime) draagwijdte van het begrip onthullen D. KIGANAHE, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 28-31 (“la révélation consiste dans tout acte volontaire qui a pour conséquence directe ou indirecte de faire connaître à des tiers, en tout ou en partie, un fait confidentiel, que l’on a intérêt à tenir caché”) en I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 93-110, nr. 156-189. Zelfs de loutere affirmatie van een reeds bekend of vermoed feit kan een schending van het beroepsgeheim opleveren, zie K.I. Antwerpen 2 november 2000, Limb. Rechtsl. 2002, 192, noot J. KERKHOFS; F. BLOCKX, l.c., (2) p. 7, nr. 14; L. HUYBRECHTS, “Het ambtsgeheim van de politieman en het publiek feit”, l.c., (1333) p. 1335, nr. 7. Het moet dus niet noodzakelijk om de bekendmaking van nieuwe informatie gaan, zie D. LYBAERT, l.c., (969) 971. 621 Cf. supra, randnummer 93. 622 A. MASSET, “Beroepsgeheim”, l.c., 14; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 37, nr. 48; H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 236; L. MARKENSTEIN, l.c., 155. Zie ook NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 juli 1988. Zie tevens M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 6: “la divulgation de tels renseignements peut avoir des conséquences dévastatrices sur la vie privée et familiale de la personne concernée et sur sa situation sociale et professionnelle, l’exposant à l’opprobre et à un risque d’exclusion”. In een zeer recent advies bevestigt de Nationale Raad nogmaals dat het beroepsgeheim voor elke patiënt geldt en dat de seropositiviteit an sich geen uitzonderingscriterium vormt, zie NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007 inzake het beroepsgeheim en aids: mededeling aan partner, URL: www.ordomedic.be, 23 februari 2007 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007). 623 Zie onder meer S.D.G., “Vader hoeft niet altijd te weten dat baby seropositief is”, De Standaard 20 januari 2006; W. WINCKELMANS, “Beroepsgeheim geneesheer moet soms wijken. Arts mag waarschuwen voor seropositieve partner”, Het Nieuwsblad 21 februari 2007; X, “Orde Geneesheren weigert partner in te lichten over hiv-besmetting”, l.c. 624 Zie in extenso NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 14 januari 2006 inzake de hiv- positieve moeder, URL: www.ordomedic.be, 26 september 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 14 januari 2006). 625 S.D.G., l.c.

~100~ Ook buiten de zwangerschapscontext interpreteert de Orde het beroepsgeheim inzake hiv best strikt.626 Reeds in 1987 wees de toenmalige ondervoorzitter van de Nationale Raad op het belang hiervan.627 Grosso modo liggen de recente adviezen in dezelfde lijn.628 De zwijgplicht laat medici niet toe de partner van besmette patiënten in kennis te stellen als deze laatsten zich ertegen verzetten.629 Artsen moeten er wél op aandringen dat zij hun potentiële bronnen van infectie én de mogelijks door hen besmetten verwittigen.630 Het internet speelt daar trouwens op in. Binnen een beperkte geografische regio kan elkeen zijn bedpartners via de Inspot-website immers anonieme en naar de geslachtsziekte gespecifieerde e-cards sturen. Berichtjes als “I got screwed while screwing, you might have too” en “going through my address book and you’re on the list: I got diagnosed with an std and you might have been exposed, get checked out” behoren tot de mogelijkheden.631

2. Exceptio probat regulam: uitzonderingen op het beroepsgeheim

100. INLEIDING. – Michael DAVIES stelt evenwel terecht dat “[t]here are (…) potential detrimental effects in the doctor keeping all information on the patient strictly confidential”.632 Natuurlijk moeten uitzonderingen op het privacybeschermende beroepsgeheim met de nodige terughoudendheid worden toegepast.633 Zij fnuiken immers de vertrouwensrelatie en reduceren aldus de openheid.634 Desondanks betreft het noodzakelijke milderingen.

626 Overeenkomstig artikel 55 Code geneeskundige plichtenleer raakt het beroepsgeheim de openbare orde. De door patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn er dus in alle omstandigheden door gebonden. 627 Zie J. FARBER, Aids en het medisch beroepsgeheim, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006 (hierna verkort J. FARBER, Aids en het medisch beroepsgeheim): “Het kan niet voldoende worden onderstreept hoe erkentelijk aidspatiënten zijn dat zij bij de artsen terecht kunnen voor hulp, medeleven en vooral, dat zij erop kunnen rekenen dat het medisch beroepsgeheim door hun arts op absolute wijze en zonder enige concessie zal worden geëerbiedigd. Het zou voor hen zonder meer een ramp zijn indien hun ziekte op een misplaatste manier aan het licht kwam”. Zie tevens NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 oktober 1985. 628 Zie onder meer NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 24 oktober 1998 inzake de hiv- positieve patiënt die één of meerdere personen van een verzorgingsteam besmet kan hebben, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006 en NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995. 629 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 december 2000. Tegen deze achtergrond moet artikel 33 Code geneeskundige plichtenleer geïnterpreteerd worden. Voornoemd artikel luidt als volgt: “De arts deelt tijdig aan de patiënt de diagnose en de prognose mede; dit geldt ook voor een erge en zelfs voor een noodlottige prognose. Bij de informatie van de patiënt houdt de arts rekening met diens draagkracht en met de mate waarin hij wenst geïnformeerd te worden. De arts verzekert de patiënt in ieder geval van een verdere aangepaste behandeling en begeleiding. De arts betrekt hierbij de naastbestaanden tenzij de patiënt zich daartegen verzet. Hij contacteert op verzoek van de patiënt de door deze aangewezen personen”. De voorlaatste zinsnede betekent niet dat de arts de naastbestaanden bij de diagnose mag betrekken en aldus het beroepsgeheim met hen zou mogen delen. Volgens de Nationale Raad kunnen zij, behoudens verzet van de patiënt, slechts bij de aangepaste behandeling en begeleiding interveniëren. Cf. evenwel infra, randnummer 100, voetnoot 637. 630 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993. 631 Zie http://www.inspot.org. 632 M. DAVIES, o.c., 25. 633 Zie A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 23, voetnoot 93; F. BLOCKX, l.c., (2) p. 4, nr. 6; R. DIERKENS, l.c., (261) 263. Deze gereserveerde attitude vindt onder meer haar uitdrukking in artikel 58 Code geneeskundige plichtenleer: hoewel er een aantal wettelijke uitzonderingen zijn, moet de geneesheer in geweten oordelen of het beroepsgeheim hem toch niet verplicht bepaalde gegevens niet mee te delen. 634 V. KIRKELS en M. POLMAN, l.c., 130 stellen dan ook terecht dat het “(…) van belang (is) om de patiënt niet te stimuleren ‘ondergronds’ te gaan uit angst voor het bekend worden van zijn aandoening”.

~101~

Ook in België is de zwijgplicht niet absoluut.635 Sinds een aantal jaar erkent zelfs de Nationale Raad dat andere waarden, zoals de gezondheid van derden, in bepaalde omstandigheden kunnen primeren.636

In dit onderdeeltje gaan we na of een uitzondering op het beroepsgeheim de behandelende arts die in het kader van zijn metier de hiv-status van een patiënt verneemt, toelaat diens partner te informeren ofschoon de betrokkene zich ertegen verzet.637 Uit de literatuur volgt immers dat de hypothese waarin de seropositiviteit vaststaat, de patiënt obstinaat weigert voorzorgsmaatregelen te nemen en en plus geen aanstalten maakt zijn wederpartij in te lichten, niet fantaisistisch is.638

635 C. ROBBE en W. DECLOEDT, “Overhandiging van medische gegevens op verzoek van een burgerlijke rechtbank” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 36; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 27; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 131-195, nr. 246-391; P. VERMEYLEN, l.c., 455; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 50, nr. 37. Omtrent de axiologische grondslagen van die uitzonderingen, zie M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 14-17. 636 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 14 januari 2006; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 mei 2002 inzake het beroepsgeheim en aids: mededeling aan de partner, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006 (hierna verkort NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 mei 2002). Zie tevens I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 42, nr. 70. 637 De hypothese waarin de patiënt zijn arts toestemming geeft de partner in te lichten, komt hier dus niet aan bod. Omtrent de vraag of de geheimgerechtigde over het beroepsgeheim kan beschikken, zie in extenso B. DUBUISSON, l.c., (335) p. 345-348, nr. 13-14; H. NYS, o.c., p. 546-548, nr. 1273-1279; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 178- 195, nr. 359-391. Traditioneel houdt men het erop dat de verklaring waarbij een patiënt zijn arts van het geheim ontheft niet volstaat om hem daadwerkelijk van zijn zwijgplicht te ontslaan, zie artikel 64 Code geneeskundige plichtenleer; C. ROBBE en J.-P. TRICOT, l.c., 27. Zie meer genuanceerd F. VAN NESTE, l.c., p. 197-199, nr. 4-6. Zie voor enige rechtsvergelijkende noties I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 28, nr. 44 en p. 187-188, nr. 377. Achterliggende ratio is het openbare ordekarakter van het medisch geheim, zie Antwerpen 14 juni 2001, T. Gez. 2004-05, 128, noot T. BALTHAZAR; K.I. Antwerpen 2 november 2000, Limb. Rechtsl. 2002, 192, noot J. KERKHOFS; Pol. Antwerpen 9 november 1982, Pas. 1983, III, 48; P. VERMEYLEN, l.c., p. 453, nr. 4; R. SCREVENS, l.c., (58) p. 58, nr. 1. De patiënt kan er dus niet over beschikken, zie Brussel 7 juni 1979, J.T. 1980, 744; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 27; R. DIERKENS, l.c., (261) 263. Nochtans kan een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg op schriftelijk verzoek van zijn patiënt informatie meedelen aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon, zie artikel 7, §2, derde lid Patiëntenrechtenwet; H. NYS, o.c., p. 150- 151, nr. 337. Gezien voormeld artikel niet aan de schending van het beroepsgeheim refereert, gaat het er kennelijk vanuit dat de bede van de patiënt zulks belet. We kunnen tevens de infoverstrekking aan andere naastbestaanden dan vertrouwenspersonen vernoemen. In essentie is er immers weinig verschil. Mits instemming van de patiënt wordt algemeen aanvaard dat de arts ook hen mag inlichten, zie artikel 9, §4 Patiëntenrechtenwet; H. NYS, o.c., p. 176-177, nr. 387-388; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 96-98, nr. 163-168; R. BLANPAIN, l.c., 72-73; R. DIERKENS, l.c., (261) 262-263. Daarom erkent (een deel van) de doctrine naar onze mening terecht dat de arts de hiv-status van een patiënt, op zijn vraag, aan de partner(s) mag melden, zie F. SCHOCKAERT, “Mededelen van hiv-seropositiviteit aan de partner, aan verzekeringsmaatschappijen en bij hospitalisatie” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 87. 638 T. VAN HAEGENBORGH, l.c., (1) 1-2; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 51-52, nr. 39. Zie M. DAVIES, o.c., 27: “Steve has just been diagnosed as being hiv positive. Dr Jones asks whether Steve has a current sexual partner. Steve replies, ‘Yes, but don’t tell her, she would leave me’. He maintains this stance when told by the doctor that his partner could become infected”. Zie tevens M. GIROUX en E. O’SULLIVAN, Droit pénal spécial, in La common law en poche, Canada, Les Editions Yvon Blais Inc., 2002, 63-66 die de Canadese zaak CUERRIER vernoemen waarbij een seropositief, ondanks herhaalde aanmaningen van de verpleegster om zijn status aan zijn seksuele partners te melden en om voorbehoedsmiddelen te gebruiken, toch risicovol seksueel gedrag bleef vertonen. Zie meer genuanceerd W. WINCKELMANS, l.c.

~102~ Hoewel boeiend, besteden we verder geen aandacht aan het getuigenis in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie)639 en aan de wetgeving die artsen verplicht bij de overheid aangifte te doen van sommige soa’s en besmettelijke ziekten640 dan wel van (bepaalde) delicten641. Rest dus nog de noodtoestand.

639 Cf. reeds supra, randnummer 64. 640 Zie omtrent deze wetgeving F. BLOCKX, l.c., (2) p. 11, nr. 22; G.-A. DAL, l.c., 98; H. NYS, o.c., p. 542, nr. 1261; N. KROLS, l.c., (36) 38; P. LAMBERT, Secret professionnel, Brussel, Bruylant, 2005, p. 91-94, nr. 126-127; S. CALLENS en J. PEERS, o.c., p. 251, nr. 589. Het gaat om een expliciet wettelijk voorschrift dat, op grond van artikel 70 Sw., als rechtvaardigingsgrond fungeert voor de schending van het beroepsgeheim, zie C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 206. De oude regelgeving bestond uit de Besluitwet van 24 januari 1945 betreffende de profylaxe van geslachtsziekten, B.S. 26 januari 1945 en het Koninklijk Besluit van 1 maart 1971 betreffende de profylaxe tegen overdraagbare ziekten, B.S. 23 april 1971, zie H. NYS, “Is aangifte van aids wettelijk verplicht?”, R.W. 1987-88, (1325) p. 1325-1327, nr. 1-10. Voor de Vlaamse Gemeenschap werden beide teksten vervangen door respectievelijk het Decr. Vl. Gem. R. van 5 april 1995 betreffende de profylaxe van besmettelijke ziekten, B.S. 19 juli 1995 (hierna verkort Decreet profylaxe besmettelijke ziekten) en het Besluit van de Vlaamse regering van 19 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 5 april 1995 betreffende de profylaxe van besmettelijke ziekten, B.S. 14 juli 1995 (hierna verkort Besluit profylaxe besmettelijke ziekten). Een globale facelift kwam er met het Decr. Vl. Gem. R. van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, B.S. 3 februari 2004 (hierna verkort Decreet preventieve gezondheidsbeleid). Sindsdien is het Decreet profylaxe besmettelijke ziekten opgeheven maar in afwachting van de inwerkingtreding van de uitvoeringsbesluiten van het nieuwe decreet, blijft het Besluit profylaxe besmettelijke ziekten wel gelden, zie artikel 82 Decreet preventieve gezondheidsbeleid. Initiatieven op dit stuk verwachten we pas eind 2007. Op enkele akkefietjes na verandert de regeling inzake de meldingsplicht echter niet. Hiv en aids blijven niet-aangifteplichtig: ter zake geldt het beroepsgeheim, zie C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 206; H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 236; H. NYS, “Is aangifte van aids wettelijk verplicht?”, l.c., (1325) p. 1327, nr. 10; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 20; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 50- 51, nr. 36 en 38. Cf. evenwel supra, randnummer 25. Om de vroegbehandeling te stimuleren, kennen een aantal landen (zoals Canada, Zwitserland, Denemarken en Duitsland) de verplichte rapportering van nieuw ontdekte hiv- infecties wél, zie X, “Aids”, l.c., 171. 641 Principieel verbiedt het beroepsgeheim artsen de bij de uitoefening van hun metier vernomen misdrijven (zoals riskant seksueel gedrag, cf. supra, randnummer 43 en volgende) aan de gerechtelijke overheid te klikken, zie Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1102; A. MASSET, “Beroepsgeheim”, l.c., 24; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 52; D. LYBAERT, l.c., (969) 972-973; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 80-82, nr. 131. Nochtans is elkeen die getuige is van een aanslag tegen de openbare veiligheid dan wel op iemands leven of eigendom verplicht de procureur des Konings daaromtrent te informeren, zie artikel 30 Sv. Opnieuw betreft het een expliciet wettelijk voorschrift, zie D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 54-55. Er is echter geen rechtstreekse strafrechtelijke sanctie voorzien (zie immers L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven”, l.c., p. 28-29, nr. 39-40 voor de tucht- en civielrechtelijke sanctioneringsmogelijkheden) bij niet-naleving van deze verplichting, zie D. LYBAERT, l.c., (969) 972; R. VERSTRAETEN, o.c., p. 64, nr. 57 (zie inzake de potentiële toepassing van het misdrijf schuldig verzuim evenwel I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 142, nr. 279 en p. 149-151, nr. 301-302; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 23; L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven”, l.c., p. 28, nr. 38; N. KROLS, l.c., (36) 38. Cf. ook infra, randnummer 102 en volgende). Volgens de Leuvense Isabelle VAN DER STRAETE weegt artikel 30 Sv., net omwille van het ontbreken van directe straffen, minder zwaar door dan het noodzakelijke respect voor het beroepsgeheim, zie N. KROLS, l.c., (36) 38. Overigens rust de voormelde plicht slechts op iedere persoon die rechtstreeks getuige van de genoemde feiten was, zie I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 142, nr. 278. Zulks vereist een de visu-vaststelling, wat in het kader van risicovol seksueel handelen toch weinig waarschijnlijk is. De arts zal doorgaans slechts met de consequenties van dit gedrag geconfronteerd worden, zie ook H. NYS, o.c., p. 545, nr. 1269. Naast artikel 30 Sv. rust op de arts bij uitzondering ook een bijzondere (en eveneens niet- gesanctioneerde) plicht tot aangifte van bepaalde misdrijven. Een oud Koninklijk Besluit stipuleert dat “[t]out médecin, appelé dans des cas qui pourraient donner lieu à une information judiciaire tels, par exemple, que l’empoisonnement, en donnera, sur-le- champ, connaissance à l’autorité judiciaire”, zie artikel 20 van het Arrêté Royal du 31 mai 1885 approuvant les nouvelles instructions pour les médecins, pour les pharmaciens et pour les droguistes, B.S. 19 juni 1885. Zie tevens Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1102; C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, l.c., (165) 165; D. FRERIKS, “De aangifte van misdrijven en het medisch beroepsgeheim”, (noot onder Cass. 16 december 1992), T. Gez. 1996-97, (26) p. 27, nr. 3; H. NYS, “Is aangifte van aids wettelijk verplicht?”, l.c., (1325) p. 1327, nr. 9, voetnoot 14. De recente rechtspraak en doctrine zijn echter unaniem van mening dat het voornoemde artikel geen verplichting (meer) inhoudt geheimen bekend te maken en misdrijven aan te geven, zie H. NYS, o.c., p. 544-545, nr. 1268. Veel belangrijker is dan ook artikel 61, §2, derde lid Code geneeskundige plichtenleer: indien de patiënt in ernstig gevaar

~103~

101. NOODTOESTAND. – De noodtoestand is een jurisprudentieel geconstrueerde grond van rechtvaardiging.642 Het betreft een situatie waarin de overtreding van strafrechtelijke bepalingen, in casu van de zwijgplicht643, de ultima ratio is om belangrijkere rechtsgoederen te vrijwaren.644 De noodtoestand ontneemt aan de schending het penale karakter en justificeert dus het gestelde gedrag.

De toepassingsvoorwaarden zijn drieërlei.645 Primo: een acute noodzakelijkheid om een ander rechtsgoed te preserveren. Deze conditie vereist een dreiging van daadwerkelijk gevaar alsook een zekere, actuele, ernstige en apodictische aantasting van het kwestieuze belang. Secundo moet dit laatste minstens gelijkwaardig zijn aan de geschonden regel.646 Tertio dient de delictuele gedraging luidens het subsidiariteitsbeginsel redelijkerwijze de enige manier te zijn om het kwaad te bezweren.647

verkeert en er géén andere middelen zijn om hem te behoeden, kàn de arts de procureur des Konings van zijn bevindingen in kennis stellen. Het betreft een deontologische vertaling van een door de jurisprudentie erkende uitzondering op het beroepsgeheim, zie Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, l.c., (10) 11; L. STEVENS, “Arts slachtoffer partnergeweld mag gerecht informeren”, (noot onder Cass. 9 februari 1988, Antwerpen 14 oktober 1997 en Corr. Ieper 16 februari 2004), Juristenkrant 2004, afl. 89, (9) 9; R. DIERKENS, l.c., (261) 264. Meer bepaald ressorteren de aan het slachtofferschap van de patiënt ten grondslag liggende feiten wel onder de zwijgplicht maar niet onder het verbod om de gerechtelijke overheid daarvan in te lichten, zie H. NYS, o.c., p. 552-553, nr. 1288; L. STEVENS, “Arts slachtoffer partnergeweld mag gerecht informeren”, l.c., (9) 9. Opmerkelijk is dat deze exceptie zelfs bij gebreke van intemming van de patiënt aanvaard wordt, zie L. STEVENS, “Arts slachtoffer partnergeweld mag gerecht informeren”, l.c., (9) 9. Voorwaarde is wel dat de dader géén patiënt is van de betrokken arts, zie I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 162, nr. 328. A fortiori geldt het beroepsgeheim onverkort indien de patiënt een misdrijf heeft gepleegd, zie A. DE NAUW, o.c., p. 240, nr. 335; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 143, nr. 283. 642 D. KIGANAHE, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 56-59; F. VAN NESTE, l.c., p. 201, nr. 9; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 27. In Nederland heeft men het over een conflict van plichten, zie L. MARKENSTEIN, l.c., 156. Zie tevens L. DUPONT, l.c., p. 220-223, nr. 31-35. 643 Eind de jaren tachtig oordeelde Cassatie dat een arts de noodtoestand kan sustineren om het beroepsgeheim te schenden als hij (gelet op de respectieve waarde van de conflicterende plichten en op het ernstig en dreigend gevaar voor anderen) redenen heeft om te beslissen dat hem ter vrijwaring van een hoger belang geen andere weg dan de voornoemde schending openstaat, zie Cass. 13 mei 1987, T. Gez. 1987-88, 173, noot M. VAN LIL, R.C.J.B. 1989, 588, noot A. DE NAUW en J.L.M.B. 1987, 1165, noot Y. HANNEQUART; B. SPRIET, o.c., 113; C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, l.c., (165) 165-167; D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 58; F. VAN NESTE, l.c., p. 201-202, nr. 9; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 44, nr. 75 en p. 160-162, nr. 324-326; M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 15-17; R. SCREVENS, l.c., (58) p. 59- 60, nr. 4. Zie omtrent het multipele belang van dit arrest L. DUPONT, l.c., p. 220, nr. 32, voetnoot 61. Zie tevens Antwerpen 14 juni 2001, T. Gez. 2004-05, 128, noot T. BALTHAZAR en M. VAN DE KERCHOVE en Y. CARTUYVELS, o.c., 90. 644 C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, l.c., (165) 165; D. FRERIKS, l.c., (26) p. 28, nr. 5; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, l.c., (10) 11. 645 C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, l.c., (165) 166-167; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 160, nr. 322; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 137-140, nr. 313-319. 646 Zie omtrent die proportionaliteitsvereiste Brussel 30 juni 1983, geciteerd door B. SPRIET, o.c., p. 113-121, nr. 33. 647 Zie Cass. 12 december 1978, geciteerd door B. SPRIET, o.c., p. 105-108, nr. 31 en L. DUPONT, l.c., p. 222, nr. 33.

~104~ Inzake risicovol seksueel handelen is een appel aan de noodtoestand onzes inziens verkoopbaar als de arts zich in de volgende casuspositie bevindt. Vooreerst moet de hiv-diagnose irrefutabel zijn648 en dient het gedrag van de patiënt hem te garanderen dat zijn identificeerbare649 seksuele650 partner, bij gebreke van een schending van de zwijgplicht, een daadwerkelijk risico op overdracht loopt. Aldus is de impugnatie van de proportioneel belangrijkere integriteit651 niet toekomstig of illusoir maar a contrario reëel, actueel, ernstig en noodzakelijk.652 Daarenboven moet de arts vaststellen dat zijn patiënt spijts herhaalde aandrang onwillig blijft met de partner te praten en/of veilige vrijtechnieken te hanteren. Wegens de subsidiariteitsconditie is zijn interventie immers secundair.653 Ook bij de eigenlijke notificatie kan hij niet alles zeggen wat hem voor de mond komt. Slechts de status, de betekenis en de gevolgen ervan en de wijze waarop een transmissie te voorkomen is, mag hij meedelen. Het recente advies van de Nationale Raad ligt in dezelfde lijn.654

Somma sommarum: onder de voornoemde condities kàn de behandelende arts de bedreigde partner inlichten.655 Een rigoureuze toepassing dringt zich op want de collateral damage van de schending

648 Cf. ook supra, randnummer 19. 649 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 56-57, nr. 44. 650 T. VANSWEEVELT, o.c., p. 57, nr. 45. 651 Zie onder meer Bergen 9 april 2001, J.T. 2002, 409 en K.I. Luik 22 januari 1987, J.L.M.B. 1987, 217, noot. Zie tevens G.-A. DAL, l.c., 101: “Il est donc constant que le secret professionnel ne peut être levé que dans des circonstances extrêmement spécifiques, lorsque les valeurs en présence le justifient. On peut citer, à cet égard, la mise en péril de la vie ou de la santé d’autrui”. De Nationale Raad geeft het concept van de noodtoestand soms een bizarre invulling. Zo besliste hij in de context van hiv en zwangerschap (cf. supra, randnummer 99) dat de vraag naar een recht op spreken zich enkel opdringt in het (uitzonderlijke) geval dat het meedelen van de kans op seropositiviteit van de baby aan de vader noodzakelijk is om een hoger belang, zijnde de gezondheid van het kind, te vrijwaren. Klaarblijkelijk was de gezondheid van de vader no big deal. Een recent advies is echter makkelijker verteerbaar, cf. infra in dit randnummer, voetnoot 654. 652 Zie onder meer D. KIGANAHÉ, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 58; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 98, nr. 167; L. HUYBRECHTS, “Aangifte van misdrijven”, l.c., p. 25, nr. 35. Zie ook NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 mei 2002. 653 R. DIERKENS, l.c., (261) 263; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 51-52, nr. 39, p. 55, nr. 43 en p. 56, nr. 44. Zie voor het Verenigd Koninkrijk in dezelfde zin M. DAVIES, o.c., 37: “in most cases counselling will solve the problem, but on the rare occasions that it does not, it is suggested that the doctor may be considered to be under a duty to inform this partner of the risk of what is, after all, an invariably fatal illness”. 654 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007. Genoemd advies is specifiek georiënteerd op de constellatie waarbij een seropositieve patiënt weigert zijn vaste seksuele partner te behoeden. De Raad erkent dat diens bescherming voor de arts een noodtoestand kan scheppen die hem toelaat het beroepsgeheim te doorbreken. Zulks is echter slechts exceptioneel en vereist dat cumulatief aan de volgende zeven voorwaarden is voldaan. De arts moet (1) de patiënt er herhaaldelijk toe aanmanen zelf zijn status aan de seksuele partner mee te delen, (2) hem alle voor het concretiseren van die mededeling nuttige hulp voorstellen, inter alia de notificatie in zijn aanwezigheid, (3) de patiënt op de hoogte brengen van zijn burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid als hij de gesteldheid van zijn partner ernstig hypothekeert, (4) in zijn medisch dossier zowel de herhaalde ijdele pogingen als de volgehouden weigering voorzorgsmaatregelen te nemen, vermelden, (5) het advies vragen van een collega die specifiek ervaring heeft met de behandeling van hiv-patiënten, (6) de patiënt inlichten over de morele plicht van de arts de partner te verwittigen en (7) de effectieve mededeling pas doen nadat hij de patiënt daarvan in kennis heeft gesteld. Parallelle condities zien we in het Verenigd Koninkrijk, zie J. LAING en A. GRUBB, “Confidentiality and data protection” in A. GRUBB en J. LAING (eds.), Principles of medical law, Oxford, Oxford University Press, 2004, p. 579, nr. 9.72. 655 Didace KIGANAHE gaat naar onze mening té ver wanneer hij stelt dat de noodtoestand impliceert dat “un médecin qui, apprenant que son malade est atteint d’une maladie transmissible et incurable (...) [et qui] en averti[t] les parents du futur conjoint afin de préserver la vie et la santé de ce dernier (...) n’encourrait pas de sanction pénale (...) [comme] le choix fait de sauver une vie

~105~ van het beroepsgeheim is niet mis. Niet alleen handicapt zij ongetwijfeld de verdere behandeling van de patiënt, potentieel stoot de flagrante vertrouwensbreuk ook andere besmetten terug.656 Bij gebreke van een algemene regel danst de arts hier op het slappe koord.657 Hij moet dan ook case to case ageren en beredeneerd afwegen.658 Net omwille van die noodzakelijke nuances lijkt een hiv- specifieke wettelijke uitzondering op de zwijgplicht onwenselijk. Het risico dat de aanvankelijke exceptie naderhand als primaire leidraad geïnstitutionaliseerd wordt en aldus de toegang tot de gezondheidszorg fundamenteel impedieert, is immers niet denkbeeldig. In eventum zouden besmetten hoogstwaarschijnlijk in de obscuriteit verdwijnen zodat van de oorspronkelijke ratio slechts een funest spiegelbeeld rest. Nochtans is ook de huidige situatie allesbehalve optimaal. Principe is dat de arts de condities voor de noodtoestand te gepasten tijde persoonlijk beoordeelt.659 Niettemin houdt de rechter deze bij een procedure wegens schending van het beroepsgeheim post- factum tegen het licht. Zulks kan voor de medicus in rechtsonzekerheid resulteren.660 Daarom moet de magistraat zich volledig inleven in diens belevingswereld op het ogenblik van de feiten.661 Blijken de vereiste voorwaarden nadien toch onvervuld, dan sustineert de arts mogelijks met succes de putatieve noodtoestand. Op grond daarvan zou men de bonafide persoon die onterecht meende de strafwet middels de noodtoestand te mogen overtreden geen schending van het beroepsgeheim kunnen toerekenen indien zijn dwaling onoverwinnelijk was.662

humaine ne pouv[ait] être réalisé autrement qu’en sacrifiant le devoir du silence que la loi lui imposait”, zie D. KIGANAHE, “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)”, l.c., 57-58. 656 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 mei 2002. Zie tevens L. STEVENS, “Arts slachtoffer partnergeweld mag gerecht informeren”, l.c., (9) 9. 657 Zie tevens M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 16: “il n’existe pas aujourd’hui une règle précise et dépourvue d’ambiguïté qui permette de tracer avec certitude la frontière entre l’obligation (...) de taire les confidences recueillies sous le sceau du secret (...) et l’obligation de les révéler lorsque la valeur protégée par le secret (...) entre en conflit avec une autre valeur fondamentale”. 658 F. SCHOCKAERT, l.c., 87-88. Voor Nederland, zie L. MARKENSTEIN, l.c., 156 en V. KIRKELS en M. POLMAN, l.c., 130. Zie ook L. DUPONT, l.c., p. 222, nr. 34: “Wanneer de balans van een situationeel gedwongen belangenafweging (er is geen ontkomen aan) een rechtsmaatschappelijk positief nettoresultaat oplevert (gevrijwaard belang min geschonden belang = +), of rechtsmaatschappelijk gezien minstens beschouwd kan worden als een nuloperatie (gevrijwaard belang = geschonden belang), dan vervalt de grondslag voor een onrechtmatigheidsoordeel en de daaraan te koppelen strafwaardigheidsbeoordeling, die immers voortvloeit uit de vaststelling van een – ten aanzien van het globale status quo – toegevoegde onwaarde waarop het (straf)recht reageert in het perspectief van de algemene of speciale preventie”. Zie tevens P. VERMEYLEN, l.c., p. 454-455, nr. 6: “Men staat hier tegenover een gewetensconflict dat wel kan opgelost worden in die zin, dat de dokter niet enkel ter beschikking staat van een bepaalde zieke maar wel van de ganse bevolking die hij tegen de ziekte moet helpen beschermen. Hij kan dus in bijzondere gevallen wel oordelen dat het zijn plicht is te spreken”. 659 D. FRERIKS, l.c., (26) p. 28, nr. 5; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 161-162, nr. 325-326; L. DUPONT, l.c., p. 223, nr. 35. 660 Zie louter illustratief ook A. MASSET, “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, l.c., (17) 23: “certains auteurs, confrontés à des cas extrêmes, veulent sacrifier le secret professionnel sur l’autel de la hiérarchie des valeurs au motif que l’intérêt social s’accommode mieux d’une dénonciation que du silence et qu’il ne faut pas toujours préférer le criminel à sa victime. Cette voie est périlleuse car pour un tel le cas extrême sera à telle limite, pour tel autre il sera en amont et pour tel autre encore en aval, en telle sorte que tôt ou tard l’article 458 du Code pénal pourra être rayé de notre Code pénal”. 661 Zie I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 160, nr. 323 en p. 161-162, nr. 326. 662 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 293; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 141, nr. 320. Zie ook C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “Recherche policière et secret médical”, l.c., (165) 167 en H. NYS, o.c., p. 558-559, nr. 1302-1303. Cf. tevens supra, randnummer 56 en volgende.

~106~ C. Schuldig verzuim

102. INLEIDING. – Na de regels over het inlichten van de patiënt en de partner summier te hebben geschetst, rijst de discussie over de impact van de hulpverleningsplicht. Daarom checken we in dit deeltje – en nog steeds binnen de krijtlijnen van de boven omschreven kernvraag663 – of het misdrijf schuldig verzuim toepasbaar is op de arts die nalaat de betrokkenen te informeren.664

103. QUI PEUT ET N’EMPÊCHE, PÊCHE. – Is strafbaar, hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand in groot gevaar, hetzij hij zelf diens toestand vaststelde hetzij deze hem beschreven is door wie zijn assistentie inroept.665 Voor het delict is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of anderen.666

Het morele en materiële bestanddeel namen we uitgebreid onder de loep.667 Toen beklemtoonden we al dat de daadwerkelijke virusoverdracht wel degelijk aan het vereiste van een groot gevaar beantwoordt.668 Omdat we het risicovol seksueel handelen hier opnieuw in de oorspronkelijke (brede) betekenis interpreteren669, vermelden we dat ook de loutere dreiging besmet te worden met het hiv ter zake kan volstaan.670 De gevaarstaxatie geschiedt immers op het ogenblik van de weigering hulp te verlenen of te verschaffen en objectief gezien is het risico op overdracht naar de wederpartij bij onveilig intiem contact met een geïnfecteerde partner méér dan een loutere eventualiteit. Case to case dient getoetst of het aan de riskante seks gelinkte perikel (onder meer voor de integriteit) ernstig, constant, reëel en actueel is.671

Sine dubio strekt de hulpverleningsverplichting zich tot de artsen uit.672 Meer nog, men verdedigt terecht dat zij voor professionele hulpverleners in de gezondheidszorg zwaarder doorweegt.673 Zulks reflecteert zich bijvoorbeeld in de aangescherpte beoordeling van de te verlenen of te verschaffen hulp. Deze wordt inderdaad subjectief geapprecieerd, rekening houdend met de

663 Cf. supra, randnummer 93. 664 Door hun verzuim patiënt en/of partner te informeren, plegen artsen potentieel ook handelingsmisdrijven. In dit onderdeel beperken we ons echter tot het eigenlijke omissiedelict. Over de oneigenlijke verzuimsdelicten, zie C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 174-175. Zie tevens H. VUYE, l.c., p. 470, nr. 34, voetnoot 248 en R. VERMEIREN, l.c., (214) p. 218, nr. 4. 665 Artikel 422bis, eerste lid Sw. 666 Artikel 422bis, tweede lid Sw. 667 Cf. supra, randnummer 86 tot 87. 668 Cf. supra, randnummer 87. 669 Cf. supra, randnummer 93. 670 Zie T. VANSWEEVELT, o.c., p. 55, nr. 44. Zie tevens het gelijkluidende standpunt van de bekende Gentse professor gynaecologie Marleen TEMMERMAN in X, “Orde Geneesheren weigert partner in te lichten over hiv-besmetting”, l.c. 671 Zie ook H. NYS, o.c., p. 545, nr. 1271. Cf. tevens supra, randnummer 87, voetnoot 551. 672 H. NYS, o.c., p. 195, nr. 435. 673 R. VERMEIREN, l.c., (214) p. 215, nr. 2.

~107~ middelen én de beroepsgeschiktheid van de specifieke actor.674 Inzake de hiv-problematiek en het risicovol seksueel gedrag, bestaat de nuttige hulp primair in het inlichten van de patiënt en mogelijks zelfs diens partner. Redelijkerwijs kan een dergelijke actie het gevaar indammen.

104. SCHULDIG VERZUIM EN INLICHTEN VAN DE PATIËNT. – De behandelende arts die de hiv- status van zijn patiënt in het kader van zijn beroep verneemt, beseft noodzakelijk de immanente nood waarin de betrokkene zich bevindt. Weigert hij hem bewust en vrijwillig in te lichten, dan pleegt hij onzes inziens schuldig verzuim. Het is daarbij irrelevant dat zijn omissie de constellatie as such niet altereerde.

Artsen moeten de uitkomst van een hiv-test dus zonder reserve aan de patiënt melden.675 Slechts op die manier kan deze een transmissie of herinfectie voorkomen.676 Tevens is pas vanaf dat moment een beroep op de hulpverlening mogelijk om de negatieve impact van de aandoening te limiteren. Er is dan ook géén ruimte voor een toepassing van de therapeutische exceptie.677 Vraag is echter wat de arts te doen staat als de patiënt zijn recht om niet te weten aanvoert. Wij betoogden al dat geteste besmetten niet gevrijwaard mogen blijven van statusinformatie.678 Sven DANNER verwoordt dit treffend: “(…) iemand (heeft) het recht zijn kop in het zand te steken, tenzij hij daarmee anderen in belangrijke mate schade berokkent”.679 Nochtans is de rechtsleer overwegend van mening dat de arts de wens om de testuitslag niet te kennen, moet respecteren.680 Onzes inziens verschansen deze auteurs zich ten onrechte achter het op de fysieke en geestelijke integriteit gesteunde zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. In casu dient het belang van derden immers te prevaleren. Het argument dat weigerende betrokkenen hun risicogedrag nà de ongewilde mededeling niet zullen aanpassen en potentiële wederpartijen er dus allerminst door gediend zijn, overtuigt ons niet. De melding aan de patiënt geeft immers een cruciale voorzet naar een

674 H. NYS, o.c., p. 199, nr. 440; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 150-151, nr. 302; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 15 en 24. 675 Zie ook A. HOCKTON, o.c., p. 52, nr. 5-015 en R. HENRION, “Aids en het beroepsgeheim”, T. Orde Geneesh. 1995, afl. 69, (31) 32. 676 D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 27, nr. 37. 677 Cf. ook supra, randnummer 97. 678 Cf. supra, randnummer 96. 679 S. DANNER, l.c., 99. Een uitspraak van het Medisch Tuchtcollege van Amsterdam bewijst dat deze overtuiging niet door iedereen verdedigd wordt: “(i)n het algemeen is het onwenselijk dat een arts met zijn patiënt afspreekt dat hij gegevens over de gezondheid niet aan de patiënt zal mededelen, omdat een dergelijke afspraak gemakkelijk tot een dilemma aanleiding kan geven. Maar, als zulk een afspraak echter is gemaakt, moet de patiënt erop kunnen vertrouwen dat de arts die zal nakomen, tenzij zeer bijzondere omstandigheden meebrengen dat de arts niet meer aan die afspraak kan worden gehouden. Omdat in casu de arts in het eerste gesprek waarin klager hem verzocht de uitslag van de aids-test niet mee te delen, hierop niet afwijzend reageerde, mocht de patiënt erop vertrouwen dat de arts hem de uitslag niet mee zou delen”, zie J. HUBBEN, l.c., 65. 680 Zie onder meer H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 235; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 19-20; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 47-49, nr. 34.

~108~ indringend én potentieel persuasief therapeutisch gesprek681 waarvan zowel de uitkomst als de gedragsimplicaties op voorhand onvoorspelbaar zijn. Het zou naar onze mening dan ook van te grote argeloosheid getuigen de voornoemde generale en a-prioristische dotrinale stelling zomaar te accepteren.

Deze redenering impliceert echter geenszins dat patiënten compulsief dan wel clandestien getest zouden mogen worden.682 In casum casus ontbreekt overduidelijk een schakel. Het belang van derden is hier heel wat minder actueel en volstaat bijgevolg niet om een veel grotere derogatie aan de integriteit te justificeren.

105. SCHULDIG VERZUIM EN INLICHTEN VAN DE PARTNER. – Mogelijks beseft de arts die de hiv-status van zijn patiënt in het kader van zijn beroep verneemt zelfs de hachelijke toestand van diens partner. Deze wetenschap zullen we uit de casuspositie interpoleren. Meer bepaald leiden we de onmogelijkheid of de onwaarschijnlijkheid van de ignorantie middellijk uit de context af. Getuigde die arts ten aanzien van de kwestieuze partner van een bewuste, vrijwillige en niet geldig gerechtvaardigde lijdzaamheid, met name door hem niet te informeren terwijl hij dit naar eer en geweten behoorde te doen, dan pleegde hij schuldig verzuim sub conditione dat de betrokkene zich in ernstig gevaar bevond. Zoals benadrukt, vereist dit een case to case afweging.683 Wederom is het echter zonder betekenis dat de omissie voor de hulpbehoevende geen negatieve gevolgen had.

Evenmin kunnen artsen hun nalaten vergoelijken door aan te voeren dat ze door de interventie zelf een risico zouden lopen op een procedure voor schending van de zwijgplicht684, noch dat zij de besmette patiënt daardoor potentieel aan vervolging wegens risicogedrag zouden blootstellen. We vermeldden al dat prosecuties geen situaties van ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen zijn in de zin van de wet.685 Overigens zal de arts die bij de hulpverlening zijn beroepsgeheim schendt principieel geen misdrijf plegen. Hij kan zich op de noodtoestand beroepen als de melding de ultima ratio was om de partner te behoeden.686 De eigenlijke hulpverleningsplicht is ook een wettelijk voorschrift in de zin van de artikelen 70 en 458 van het Strafwetboek.687 Zelfs

681 Cf. ook infra, randnummer 112. 682 Cf. supra, randnummer 91. 683 Cf. supra, randnummer 103. 684 Wat in praxi overigens bitter weinig voorkomt, zie I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 111, nr. 194. 685 Cf. supra, randnummer 87. 686 H. VUYE, l.c., p. 475, nr. 41; J. DU JARDIN, “Schuldig verzuim”, l.c., 22 en 27-28. Cf. ook supra, randnummer 101. 687 H. NYS, o.c., p. 545, nr. 1270-1271; H. VUYE, l.c., p. 476-477, nr. 42; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 147- 151, nr. 292-303; J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 986; J. KERKHOFS,

~109~ zonder de noodtoestand te sustineren, beschikt de arts dus over deze rechtvaardigingsgrond voor tijdens de interventie gesteld (strafbaar) gedrag. Bij de interpretatie van hun zwijgplicht laten artsen zich echter dikwijls door het tuchtrechtelijke beleid inspireren want daaruit volgt of zij hun beroep kunnen blijven uitoefenen.688 Per consequentiam volstaat een strafrechtelijk pardon niet. Het is zaak ook in de deontologische adviezen oog voor nuance te hebben. Gelukkig komt de recente aanbeveling van de Nationale Raad daaraan deels tegemoet.689

Op het gevaar af machtsmisbruik te plegen, kunnen medici zich naar onze mening niet rigoureus achter het beroepsgeheim verbergen om geen hulp ex artikel 422bis te verlenen.690 Anderzijds mogen ze de fundamentele vertrouwensrelatie niet zomaar op de tocht zetten. Uit recente data blijkt immers dat drie op de vier huisartsen momenteel één of meerdere besmetten begeleiden.691 De therapeutische band is principaal want het aantal infecties zal in de toekomst waarschijnlijk nog toenemen.692 Daarenboven leven hiv-patiënten dankzij de medicijnencocktails langer693 zodat ze ze zich ook bij hartafwijkingen, therapiemoeheid of depressie tot de huisarts wenden. Logisch gevolg: er is geen ruimte voor systematische schendingen van de zwijgplicht. In elke casuspositie dient de balans opgemaakt. Zo kan tussen de confligerende voorschriften, die overigens beide de res publica expliciteren694, een op grond van de specifieke situatie verkoopbaar equilibrium gevonden worden.695 Hoewel opnieuw voer voor rechtsonzekerheid696 is een dergelijke continue oefening onmisbaar wil men de privacy niet verder uithollen dan in een rechtsstaat strikt noodzakelijk.697 Ondanks de algemene hulpverleningsverplichting is er dus nood aan verfijning. De facto komen we daardoor quasi op één lijn met het Verenigd Koninkrijk waar een dergelijke

“Het beroepsgeheim van paramedici, verpleegkundigen en personeelsleden van O.C.M.W.’s: een pad in de mand van het gerechtelijk onderzoek?”, (noot onder K.I. Antwerpen 2 november 2000), Limb. Rechtsl. 2002, (195) p. 202, nr. 5bis, voetnoot 42; V. DE SOUTER, l.c., (184) 186-187. 688 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 120, nr. 224. 689 NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007. Cf. supra, randnummer 101, voetnoot 654. 690 Zie tevens F. VAN NESTE, l.c., p. 196, nr. 3. 691 D. HERMANS, “Steeds meer huisartsen nemen seropositieven onder hun hoede. «Aidspatiënt is gewone zieke geworden»”, Het Nieuwsblad 20 februari 2007. 692 Cf. ook supra, randnummer 22 en volgende. 693 Cf. supra, randnummer 20. 694 Zie ook J. DU JARDIN, “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, l.c., (955) 986: “On ne pourrait pas (…) valablement objecter qu’il y a un antagonisme entre un intérêt privé – celui de la personne ayant besoin de secours – et un intérêt général – celui qui sous-tend l’incrimination de violation du secret professionnel. L’article 422 bis ne protège pas seulement un intérêt privé mais avant tout une valeur sociale, le devoir d’assistance à une personne en danger”. 695 A. VAN MELSEN, l.c., 45-46; F. VAN NESTE, l.c., p. 205-206, nr. 12; H. NYS, “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheidsrechtelijk beschouwd”, l.c., (8) 21; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., p. 42, nr. 70 en p. 46, nr. 78; M. VAN DE KERCHOVE, l.c., 10-13 en 15-17. 696 Cf. supra, randnummer 101. 697 Zie ook L. WOSTYN, “Enkele beschouwingen in verband met het medische beroepsgeheim”, l.c., 1.

~110~ generale wettelijke regel ontbreekt en “foreseeability” en “proximity of relationship” casus per casus bepalen of een “duty of care” ten aanzien van derden “fair, just, and reasonable” is.698

Afdeling 3. Repressieve aanpak de lege ferenda?

106. INLEIDING. – Tot dusver de (straf)bepalingen die het risicovol seksueel gedrag de lege lata reguleren. In deze afdeling gaan we, immer binnen de door afdeling 1 genoemde contouren699, héél succinct na of er zich onder de recente (buitenlandse) punitieve innovaties enkele pertinente voorstellen de lege ferenda verschuilen.

107. SPECIFIEKE INCRIMINATIE? – Uit de Nederlandse rechtsliteratuur emaneert de propositie om riskant intiem handelen niet langer middels de bestaande strafwetgeving te sanctioneren maar a contrario nieuwe (en dus specifieke) incriminaties te construeren.700

Wij dragen dit voorstel geen warm hart toe.701 Hierboven demonstreerden we al dat het huidige legislatieve instrumentarium, ook binnen de grenzen van het legaliteitsbeginsel702, allesbehalve vleugellam is.703 Er zijn inderdaad bewijs- en causaliteitsproblemen maar ongetwijfeld zou zulks ook bij hiv-typische wetgeving het geval zijn. Dat zit nu eenmaal vast op de eigenheid van het virus.704 Wij vinden deze constatatie niet per se negatief want dergelijke impedimenten nopen tot een strategische én gereserveerde inzet van het penale apparaat. De op het subsidiariteitsprincipe gesteunde ambitie het strafrecht slechts als ultimum remedium aan te wenden705, momenteel vaak gereduceerd tot een utopische wens706, ligt hier dus binnen handbereik. Gelet op de huidige elefantiasis aan strafbaarstellingen zijn ad-hocantwoorden onzes inziens volstrekt uit den boze.

698 A. GRUBB, “Duties in contract and tort” in A. GRUBB en J. LAING (eds.), Principles of medical law, Oxford, Oxford University Press, 2004, p. 343-344, nr. 5.61 en p. 345, nr. 5.63. 699 Cf. supra, randnummer 41. 700 Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht”, NJB 2005, (1613) 1618. 701 Zie tevens artikel 28 van de Appendix to Recommendation No. (93) 6 of the Committee of Ministers to member states concerning prison and criminological aspects of the control of transmissible diseases including aids and related health problems in prison, 18 oktober 1993 (hierna verkort Appendix to Recommendation No. (93) 6). Toch gaat het aantal landen met specifieke wetgeving crescendo, zie P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006. 702 Over de impact van het legaliteitsbeginsel op de interpretatie van de strafwet, zie L. DUPONT, Beginselen van strafrecht I, p. 45-50, nr. 82-96. 703 Cf. supra, randnummer 43 en volgende. Zie tevens Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT; P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006; X, noot onder Corr. Luik 20 september 1991, Journ. proc. 1991, afl. 201, (30) 30. 704 Cf. supra, randnummer 16 en volgende. 705 Zie BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 11; C. HENNAU en J. VERHAEGEN, “La faute non intentionnelle et sa réglementation dans les codes pénaux modernes”, l.c., 186; M. GIROUX en E. O’SULLIVAN, o.c., 68. 706 Zie ook D. VAN DAELE en S. CHRISTIAENSEN, “De afhandeling van zaken door inspectiediensten in het sociaal strafrecht: een voorbeeld voor de commune strafrechtspleging?” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (eds.), De hervorming van het Openbaar Ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 147.

~111~ Niet elke gedragsvorm vereist een in de strafwet gereflecteerde en “persoonlijke” detaillering.707 Betreffende hiv-transmissies zou dit besmette personen wellicht nog méér schandvlekken.708

108. CONDOOMVERPLICHTING? – In de Colombiaanse stad Talua moeten zowel vrouwen als mannen (vanaf een bepaalde leeftijd) te allen tijde minstens één condoom bij de hand hebben.709 Dit voorschrift geldt ook voor los turistas. Overtreders worden gesanctioneerd met een boete van honderdtachtig dollar en/of een leerstraf, bestaande uit het volgen van een cursus veilig vrijen. Ratio legis ligt onder meer in het terugdringen van het aantal hiv-infecties.

Hoewel deze suggestie prima facie nuttig lijkt omdat ze de link met de preventie maakt710, is ook hier de vraag naar de effectiviteit aan de orde. In het etiologische luik concludeerden we dat de oorzaken en determinanten van seksueel risicogedrag behoorlijk gediversifieerd zijn.711 De louter (verplichte) beschikking over voorbehoedsmiddelen impliceert natuurlijk niet ipso facto een daadwerkelijk gebruik. Toch kunnen dergelijke initiatieven de betrokkenen (minstens) een duwtje in de rug geven, op voorwaarde echter dat men de cursussen ook effectief oplegt én bij de uitvoering van de maatregel in de nodige toelichting omtrent het belang van condooms voorziet.

109. VERBOD OP ONVEILIGE SEKS? – Onlangs verdedigde de Duitse volksvertegenwoordigster Kristina KÖHLER een verbod op onveilige seks tout court. Zij had het vooral gemunt op mannen die bewust condoomloos vrijen. De overheid moest de betrokkenen volgens haar in het belang van de volksgezondheid opsluiten.712

Het is een waarheid als een koe dat unsafe sex gevaren met zich brengt.713 Een algemene inhibitie lijkt ons evenwel onhaalbaar, niet in het minst oncontroleerbaar.714 Bovendien is de kans dat

707 C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, o.c., 15. 708 Zie bijvoorbeeld AIDES, o.c., 138; C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, o.c., 19. Onze geschiedenis illustreert dit treffend. Wanneer we wat in de tijd teruggaan, stellen we immers vast dat “[t]he scourges of typhoid, cholera and the plague led to nation states introducing explicit legal regulation of such diseases. This took the form in many instances of draconian legislative restrictions upon personal freedom”, zie T. HERVEY en J. MCHALE, o.c., 330. Zo’n stigmatiserende isolatiepraktijken waren dan ook eeuwenlang hét antwoord op de gevaren voor de volksgezondheid. Zie nu nog Hof Mensenrechten, arrest Enhorn / Zweden van 25 januari 2005, URL: www.echr.coe.int, 18 maart 2006 voor de condities waaronder de zogenaamde “compulsory isolation” (onder meer in een ziekenhuis) betreffende hiv mogelijk is. 709 Open en bloot; X, Condoom verplicht vanaf je 14, URL: www.gay2day.be, 12 januari 2006; X, Legislation would make carrying mandatory, URL: www.365gay.com, 12 januari 2006. 710 Cf. ook infra, randnummer 112 en volgende. 711 Cf. supra, randnummer 30 en volgende. 712 X, Barebackers in de “bak”, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. 713 Cf. ook supra, randnummer 4, 17, 71, 80, 87, 92 en 96. Cf. tevens supra, randnummer 3, voetnoot 6. 714 X, Je lust of je leven.

~112~ zoiets contraproductief werkt reëel.715 Vele professionals uit de hiv-preventie menen terecht dat het fenomeen niet alleen ondergronds zal gaan (en dus ei zo na onbereikbaar wordt voor de preventie) maar ook aanzuigend zal werken.716 Cui bono?

Wij voelen dan ook meer voor wat bescheidener projecten. We denken inter alia aan (eventueel gemeentelijke) regels om het promoten van onveilige seks op openbare plaatsen te verbieden.717 Een ander nuttig en structueel plan is het uitvaardigen van iets strengere wetgeving voor sauna’s en seksclubs.718 Op straffe van sluiting, kunnen we de eigenaars verplichten voor gratis condooms en informatie over veilig vrijen te zorgen.

715 T. DEKKERS, o.c., 100-106 en 138-140; X, Minister: verbod op onveilige seks niet gewenst, URL: www.schorerstichting.nl, 20 januari 2006 (hierna verkort X, Minister: verbod op onveilige seks niet gewenst); X, Verbod op barebacking is niet de oplossing, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006. 716 Zie onder meer Brief d.d. 29 maart 2005 van F. STRIJTHAGEN (directeur Schorer) aan J.F. HOOGERVORST (minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (hierna verkort Brief d.d. 29 maart 2005). 717 Vr. nr. 2040509340 C. VAN DER STAAIJ. 718 X, Nieuwe saunaregels, URL: www.gaykrant.nl, 12 januari 2006.

~113~ HOOFDSTUK 3: STRAFRECHT VERSUS PREVENTIE EN HULP

110. INLEIDING. – Tot nog toe monsterden we de potentiële repressieve aanpak van riskant seksueel gedrag. Bij het beantwoorden van onze laatste onderzoeksvraag gaan we echter verder dan de loutere beschikbaarheid. Daarom belichten we in dit kapittel de opportuniteitskwestie. Doel is te bestuderen of een toepassing van het strafrecht in casu wenselijk is dan wel of we over meer adequate middelen beschikken, zoals de preventie- en hulpverleningsapproach. We juxtaponeren these en antithese en suggereren enkele best practices.

111. THESE: STRAFRECHT. – Hierboven demonstreerden we al dat ons penale instrumentarium de nodige power heeft.719 Dit is ook nodig want seksualiteit die de lichamelijke integriteit schaadt, dient gecounterd.720 Voorzichtigheid is nochtans geboden. Strafrechtelijke orthodoxie zet de strijd tegen hiv en aids immers een luis in de pels.721

Vooreerst fnuikt ze de voor (risicovolle) seks principieel aanwezige gezamenlijke responsabiliteit722 en bestaat het reële risico dat hiv-patiënten algemeen als zondige children of a lesser god verketterd worden.723 Zo vervallen we in een ongenuanceerd discours dat zogenaamde schuldigen tegenover onschuldigen plaatst.724

Bovendien levert een dergelijke rechtzinnigheid in de regel géén duurzame gedragsverandering op terwijl ze de preventie en hulpverlening ongetwijfeld op de tocht zet.725 Personen die een besmetting vermoeden, zullen het medische onderzoek inderdaad heel wat terughoudender benaderen726, niet in het minst omdat tests het bewijs van het morele element faciliëren727 én partnernotificatie door de arts mogelijk maken728. Schaduwzijde is dat verantwoorde beslissingen betreffende profylaxe en zorg in zo’n gevallen quasi ondenkbaar zijn. Geïnfecteerden die hun periculeuze status al dan niet met zekerheid kennen, zullen die wegens de juridische dreiging ook vaak geheimhouden voor

719 Cf. supra, randnummer 43 en volgende. 720 J. FRENKEN, “Anders denken over «afwijkend» seksueel gedrag”, l.c., 25. 721 Zie in extenso BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 16-20; D. DRAULANS, “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, l.c.; H. NYS, “Aids: juridisch modethema of bedreiging voor de mensenrechten?”, l.c., (17) 18; I.V.E., “Kennis over aids verandert gedrag niet”, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 50; M. JANMAAT-ABEE, l.c., 76; P. CAILLIAU, l.c., (112) 112-113; S. USDIN, o.c., 12; X, “Eerste VN-top over gezondheidsthema. Annan drukt wereld met de neus op aids”, De Morgen 26 juni 2001. 722 Cf. ook supra, randnummer 39. 723 F. STRIJTHAGEN, Reactie op pleidooi voor fatwa over onveilige seks, URL: www.schorerstichting.nl, 24 januari 2006. 724 Zie ook H. VAN DEN EYNDE, “Bleke vooruitzichten”, De Standaard 17 juli 2000. 725 Zie ook H. NYS, “Aids en het recht”, l.c., (227) 238. 726 M. GIROUX en E. O’SULLIVAN, o.c., 63. Recent kwam deze problematiek vooral in Nederland aan de oppervlakte, zie X, Omgaan met hiv: juridische consequenties en X, Verzwijgen hiv soms niet strafbaar. 727 Cf. supra, randnummer 52, voetnoot 288 tot 289. 728 Cf. supra, randnummer 98 en volgende.

~114~ de partner (waarmee mogelijks onveilig is gevrijd) of voor de nuttige hulpverleningsinstanties. Allicht ontmoedigt dit alles “ervaringsdeskundigen” om hun verhaal op scholen, praatavonden, et cetera onbevangen uit de doeken te doen.

Daarenboven illustreert de (buitenlandse) empirie dat de liaison dangereuse tussen de media en de (strafrechtelijke) hiv-zaken zich raar laat aanzien. Niet zelden brengt de vijfde macht feiten foutief voor het voetlicht en meer dan eens verzandt hij in publiciteitsgeile reportage.729 De verspreiding van verkeerde geneeskundige info en het versterken van de (contraproductieve) stigmatisatie van risicogroepen zijn slechts enkele van de te verwachten consequenties.730

Ten slotte blijkt uit tal van recente onderzoeken dat het leeuwendeel van de besmetters die ten gevolge van risicoseks werkelijk in rechte verschijnen tot de marginalere bevolkingsgroepen behoort.731 Hiv-dossiers bieden als het ware een nieuw aanknopingspunt voor selectieve en op ongelijkheid geschoeide justitie.

Het is de lezer klaar dat zo’n repressieve klopjacht in een gratuite (en voor de efficiënte en effectieve aanpak zelfs catastrofale) achterstelling uitmondt.732 Naargelang de openheid verdwijnt, komen preventie en hulpverlening immers sterker onder druk te staan. Dit is nefast want naar schatting voorkomt elke vroeg opgespoorde én behandelde hiv-infectie op termijn tien tot twintig nieuwe besmettingen.733 Vanuit maatschappelijke en medische overwegingen collideert een draconische law-and-order-strategie dus apert met het individuele én het volksgezondheidsbelang.

112. ANTITHESE: PREVENTIE EN HULPVERLENING. – Aangezien een hiv-vaccin spijts talloze experimenten op zich laat wachten734, is een ernstige profylactische aanpak een conditio sine qua

729 Zie bijvoorbeeld Kort Ged. Rb. Gent 30 april 2003, AM 2004, 74, noot F. DE BOCK. Zie ook GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 19: “In most cases, the popular press appeared to ‘sensationalise’ the cases, often depicting those convicted as being a threat to the population”. 730 Nochtans kùnnen de media bij de hiv-preventie ook een echte stimulerende rol spelen, met name als tools voor informatieverschaffing en als katalysatoren voor een breder maatschappelijk debat, zie K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 10; P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006; X, “VN-conferentie zoekt antwoorden op universele hiv- crisis. Strijd tegen aids kost jaarlijks 9,2 miljard dollar”, l.c. 731 Zie C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, o.c., 12; CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA REPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis, 2; GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 18; J. LEGEMAATE en R. DE GRAAF, l.c., (1029) 1030; R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie. 732 I. WOLFFERS, o.c., 82; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 43-44; M. SERGEANT, l.c., (40) 41; X, “Eerste VN-top over gezondheidsthema. Annan drukt wereld met de neus op aids”, l.c. Zie in de context van arbeid en verzekeringen W. FAAS, “Hiv en bedrijfs- en verzekeringsgeneeskundige aspecten” in J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 158-165. 733 BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 5. 734 Cf. supra, randnummer 20.

~115~ non.735 In feite is dit een koud kunstje want een correct gebruikt condoom volstaat al.736 We argumenteerden echter dat het rubbertje geen publiekslieveling is.737

Daarom blijven naast de algemene projecten ook frequente op specifieke doelgroepen ingetunede voorlichtingscampagnes broodnodig.738 Primair denken we aan jongeren739, vrouwen, mannen die homoseksuele contacten onderhouden740, drugsgebruikers, het prostitutiemilieu, migranten741, gedetineerden742, et cetera.743 Hun betrokkenheid bij de acties is cruciaal.744 In essentie moeten de campagnes géén seksuele renunciatie prediken745 maar wel de aard, de overdraagbaarheid en de gevolgen van een besmetting accentueren746 en vooral de geïnfecteerden als mensen onder de

735 Artikel 27 Appendix to Recommendation No. (93) 6; D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 24; H. BRUNING, l.c., 37; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 15 en 29; I. VAN ELZAKKER, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 22; J. DESMYTER, l.c., 23; K. WIESE, l.c.; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 10 en 21; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 34; P. CAILLIAU, l.c., (112) 115; S. STROEYKENS, l.c.; S. USDIN, o.c., 125; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 38; W. ROMMERS, l.c. 736 Zie A. VAN MELSEN, l.c., 42-43; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 17-21, nr. 20-28; D. PYCK en F. OPSOMER, o.c., 32; G. PINET, l.c., (3) 7; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 17-22; I. VAN ELZAKKER, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 22; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 7; S. BEGLEY, E. CHECK, P. WINGERT en F. CONWAY, l.c.; T. MAASEN, l.c., 108; X, Portraits du sida, 9. 737 Cf. supra, randnummer 28 tot 29. 738 T. DEKKERS, o.c., 157. 739 B. MAECKELBERGH, l.c.; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 12; S. VAN ELZEN, “De plaag slaat overal toe”, Knack 9 augustus 1995; V. BEEL, “Weer een seksonderzoek bij jongeren. Meisjes hebben negatiever zelfbeeld”, l.c.; X, “Departement onderwijs maakt studie over jeugd en seks. Jongeren beginnen “er” steeds vroeger mee”, Gazet van Antwerpen 24 maart 1994; X, Jongeren draaien niet langer met de duimen, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. 740 Zie bijvoorbeeld F. DE SMET, l.c. en X, Nieuwe campagne doet homomannen nadenken. 741 Zie D. MUSSCHOOT, l.c.; T. COCHEZ, “Aantal hiv-besmettingen stijgt weer alarmerend”, l.c.; T. COCHEZ, “Aantal nieuwe hiv-infecties blijft verontrustend hoog”, l.c.; T. COCHEZ, “Onderzoek over seksualiteit bij Vlaamse jongeren. Een op de tien seksueel actieve jongeren tot seks gedwongen”, l.c. 742 In de gevangeniscontext kent het hiv immers een sterk verhoogd voorkomen, zie Kort Ged. Rb. Luik 1 februari 1990, Journ. proc. 1990, afl. 167, 24, noot J.-M. DERMAGNE; T. VANDER BEKEN, Penologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Penologie, UGent, 2005-06, 197-198; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 33-34, nr. 19. Zie ook artikel 10 en 11 Parliamentary Assembly Recommendation 1080 (1988) en CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA REPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis, 2. Zie in extenso J. VAN WELDEN, De gevangenis als broeihaard voor infectieziektes?, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2002-03, 101 p. Er is dan ook nood aan specifieke maatregelen, zie artikel 3, 4, 5 en 12 Appendix to Recommendation No. (93) 6; artikel 14.A.iii Parliamentary Assembly Recommendation 1080 (1988); Circulaire 1493/XII. Zie tevens NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 oktober 1985 en T. VANSWEEVELT, o.c., p. 35, nr. 19. Zie in extenso K. LALIEUX, l.c., 169-184. Deze kwestie wordt nog geamplificeerd want uit rechtsvergelijkend onderzoek blijkt dat de detentiestraf inzake risicovol seksueel gedrag de meest voorkomende sanctie is, zie GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe, 15. 743 D. BOUWEN, “Nieuwe “cocktails” zijn geen wondermiddelen. Euforie is misplaatst in strijd tegen aids”, l.c.; H. BRUNING, l.c., 37; H. VAN DEN EYNDE, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 34 en 36-39; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 8- 12; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 10 en 17-21; S. USDIN, o.c., 147; T. COCHEZ, “Aantal hiv-besmettingen stijgt weer alarmerend”, l.c.; T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 129; T. SUAREZ en J. MILLER, l.c., (287) 293-296; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 38; W. DENOLF, l.c. 744 Zie C. NÖSTLINGER, K. BLOCK en R. BORMS, “Positieve preventie. Hiv-preventiestrategieën voor de doelgroep van de gekende hiv-positieve mensen”, Seminarie van 9 maart 2006 (hierna verkort C. NÖSTLINGER, K. BLOCK en R. BORMS, Seminarie van 9 maart 2006); M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 61; T. DEKKERS, o.c., 158-159; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 38. 745 I. WOLFFERS, o.c., 67 en 99-100; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 31-32; T. MAASEN, l.c., 106-107. 746 M. JANMAAT-ABEE, l.c., 77.

~116~ aandacht brengen.747 Zij dienen tevens de (nadelen van de) huidige geneesmiddelentherapieën in een helder daglicht te stellen want velen zijn onterecht de mening toegedaan dat het hiv sindsdien no big deal is.748 Kernoorzaak: een flagrant onjuiste communicatie. In 2001 promootten enkele homotijdschriften de medicijnencocktails zelfs met de volgende (onthutsende) leuze: “Aids ist behandelbar wie ein Kater nach durchzechter Nacht”.749 Om deze boodschap naar de moeilijk bereikbare risicogroepen te vertalen, is er onzes inziens nood aan een intensieve tussenkomst van het straathoekwerk.750

Zoals aangekaart, kunnen kennis en voorlichting een eerste stap betekenen naar een adaptatie van gedragspatronen.751 Getuige het significante aantal personen dat nog steeds onveilig vrijt752, is het effectief ombuigen van menselijk handelen echter geen sinecure.753 Met louter informeren, komt men er niet want onze handel en wandel is de complexe resultante van diverse interne en externe factoren.754 Voor (risico)seks geldt dit onverminderd.755 Inzicht in de etiologische setting is dan ook onontbeerlijk willen we dit gedrag adequaat bestrijden. Slechts door op deze pluricausale aard in te spelen, kunnen we een duurzame mentaliteits- en gedragsverandering verhopen.756

Wie spijts de preventieprojecten een risico op besmetting loopt, dient ten volle aangemoedigd om zich te laten onderzoeken.757 Zodra de periculeuze status vastgesteld is, kan de betrokkene niet alleen een transmissie voorkomen758 maar ook een beroep op de hulpverlening doen759. Pre- en

747 I.V.E., “Kennis over aids verandert gedrag niet”, l.c.; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 16; R. GORIS, l.c.; V. HACKENBROCH, “Aids. Zeitbombe vor der Haustür”, Der Spiegel 10 juli 2000. 748 A. EECKHOUT, l.c.; C. VUYLSTEKE, “Aids-toename het grootst in ex-Sovjet-Unie”, De Morgen 24 november 1999; D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; G. SCHRAUWEN, l.c.; J. VRANCKX, l.c.; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 8 en 12; S. BEGLEY, E. CHECK, P. WINGERT en F. CONWAY, l.c.; T. HENS, l.c.; W. DENOLF, l.c.; X, “Aids”, l.c., 171; X, “Aids 50 procent erger dan voorspeld in 1991”, Financieel Economische Tijd 29 november 2000. Cf. ook supra, randnummer 33. 749 M. EVERS, l.c. 750 Zie ook artikel 22 Appendix to Recommendation No. (89) 14. 751 Cf. supra, randnummer 16. 752 Cf. supra, randnummer 22 en volgende. 753 Zie onder meer C. FELDMAN, Vergeet uw condooms niet; D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids-probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 17, nr. 20; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 15. 754 S. VAN ELZEN, “Genezen kost geld, sterven kost meer”, l.c.; W. AVENARIUS, J. VAN BERGEN en L. WIGERSMA, l.c., 40. Zie ook volgend citaat van Tony BURTON, gewezen medewerker aan het aidsbestrijdingsprogramma van de Verenigde Naties: “Hoe lang weten we al dat roken kanker veroorzaakt? Ik denk dat het 1950 was. Maar de mensen roken nog altijd. En de zin in seks is, denk ik, een stuk sterker dan die in een sigaret”, zie X, “Aids niet langer doodvonnis”, l.c. 755 Cf. supra, randnummer 30 en volgende. 756 H. BRUNING, l.c., 37-38; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 4 en 15; I. WOLFFERS, o.c., 43; T. DEKKERS, o.c., 93; X, “Helft nieuwe seropositieven zijn vrouwen”, l.c. 757 S. USDIN, o.c., 147. 758 E. ROSCAM ABBING, l.c., 51; X, “Infectious diseases”, l.c., 612.

~117~ postcounseling naar aanleiding van een hiv-test zijn van het grootste belang.760 De medische, psychologische, sociale én juridische impact van een eventuele positieve uitslag is inderdaad niet te onderschatten.761 Counseling biedt de mogelijkheid de betrokkenen omtrent de betekenis en gevolgen van een test te informeren en hen preventieve tips mee te geven voor de toekomst. In geval van een daadwerkelijke besmetting kan de arts onmiddellijk medische en psychosociale bijstand verlenen door het verloop van de infectie, de diverse behandelingsopties en de consequenties voor zwangerschap en verder seksueel contact te schetsen. Hij kan de hiv-patiënt tevens tot partnernotificatie aansporen en diens therapietrouw bevorderen. Bekend is ook de buddyzorg.762 Ten slotte is de terugbetaling van de (omvangrijke) medische kosten in België naar behoren geregeld.763 Telkens is het echter cruciaal dat hiv-patiënten in de hulpverlening niet gediscrimineerd worden.764 Zulks nekt immers de openheid en werkt de virusverspreiding danig in de hand.765

113. SYNTHESE: BEST PRACTICES. – Waar ligt nu het ideale equilibre tussen these en antithese? Justo titulo stellen de Nederlandse auteurs Johan LEGEMAATE en Rob DE GRAAF dat de penale machine in de samenleving geen geïsoleerde positie inneemt maar integendeel andere terreinen mogelijks negatief kan beïnvloeden.766 Het is dus zaak haar dogmatische facet op haar politieke,

759 E. HOCHHEIMER, “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie”, l.c., 74-89; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 24; K. JOOKEN en F. SZEDLESKI, l.c., (8) 9; L. WIGERSMA en A. HEIJNEN, l.c., 59; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 22; R. HINLOOPEN en A. SLOOTBEEK, l.c., 144; S. USDIN, o.c., 65; T. MAASEN, l.c., 101-115; X, “Infectious diseases”, l.c., 612. 760 Zie onder meer Vr. nr. 355 A. STORMS; Vr. en Antw. Kamer 2004-05, 1 oktober 2004, 9203 en volgende (Vr. nr. 296 S. BEX) (hierna verkort Vr. nr. 296 S. BEX); A. DESCHAMPS en E. VAN WIJNGAERDEN, o.c., 121-132; E. HOCHHEIMER, “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie”, l.c., 74; E. ROSCAM ABBING, l.c., 52; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 24; I. WOLFFERS, o.c., 97-98; L. WIGERSMA en A. HEIJNEN, l.c., 59-61; S. DANNER, l.c., 96; T. COCHEZ, “Een op de zes hiv-tests zonder uitslag. Communicatie tussen patiënten en artsen geregeld dovemansgesprek”, De Morgen 6 december 2001; T. VANSWEEVELT, o.c., p. 46-47, nr. 33; X, Portraits du sida, 6. Zie ook artikel 29, eerste lid Code geneeskundige plichtenleer en FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Seropositiviteit en aids. 761 A. HOCKTON, o.c., p. 58, nr. 6-008; E. HOCHHEIMER, “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie”, l.c., 75; J. HUBBEN, l.c., 60-62; M. ALTENBURG, W. BEAUMONT, M. ENGELS, S. SIJM, N. TAMSMA, M. VAN DER KROEF en A. NUITEN, o.c., 11 en 22. Cf. ook supra, randnummer 19, voetnoot 112. 762 D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 35, nr. 46; E. HOCHHEIMER, “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie”, l.c., 79; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 30-31; R. GORIS, l.c.; T. MAASEN, A. VAN POPPEL en M. VAN KERKHOF, l.c., 127. 763 Zie Vr. nr. 296 S. BEX; D. CAPLIN, L. VAN LOON en M. VANDENBRUAENE, o.c., p. 27, nr. 38; I. BRYS, I. DEQUEECKER en P. SWEETLOVE, o.c., 23. Zie in concreto FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Aidstest en tevens FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Seropositiviteit en aids. Cf. ook supra, randnummer 20. 764 Artikel 11 G.W.; artikel 5 Patiëntenrechtenwet; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993; J. FARBER, Aids en het medisch beroepsgeheim; T. HERVEY en J. MCHALE, o.c., 8-9. Het recht op bescherming van de gezondheid en op geneeskundige bijstand valt tevens onder de noemer van het door artikel 23 G.W. gegarandeerde menswaardige leven. Niettemin blijkt dat er nog steeds (tand)artsen zijn die weigeren besmetten te behandelen, zie A. EECKHOUT, l.c. Zelfs in het ziekenhuismilieu is discriminatie niet uitgeroeid, zie T. HENS, l.c. 765 CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA RÉPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis, 4; I. VAN ELZAKKER, l.c.; S. VAN ELZEN, “Genezen kost geld, sterven kost meer”, l.c.; X, “Aids bereikt plafond in industrielanden”, l.c. 766 J. LEGEMAATE en R. DE GRAAF, l.c., (1029) 1031.

~118~ gedragswetenschappelijke en sociale dimensie in te tunen.767 Daarom moet het (aspecifieke) strafrecht inzake riskant seksueel gedrag niet alleen in het discours maar ook in de feiten als last resort aangewend worden.768 Dergelijk handelen vereist immers een gesofisticeerde én primair proactieve aanpak.

Slechts een geïntegreerd beleid waarop de essentiële preventieve en hulpverleningsmaatregelen gedijen, beschikt over de finesses om in deze problematiek werkelijk een gedragsverandering tot stand te brengen.769 Terecht alludeerde de Australische magistraat Michael KIRBY op de hiv- paradox: de vrijwaring van de belangen van mensen zonder het virus is een afgeleide van de bescherming van de belangen van besmetten. Evident is in bepaalde gevallen een beroep op het jus criminale onontbeerlijk. We denken aan risicoseks in door machtsongelijkheid, coërcitie of actieve misleiding gekenmerkte relaties.770 Buiten deze (zij het enge) penale route is de (morele) verantwoordelijkheid voor (elk uitvloeisel van) de seksualiteit echter bilateraal. It takes two to tango: geïnfecteerden mogen het hiv niet verspreiden en seronegatieven moeten er zich voor hoeden het op te lopen.771 Dat zijn volgens ons de basisregels van de seksuele etiquette die, wars van enig libertijns escapisme, gesteund is op het respect voor de eigen persoon en anderen én het midden houdt tussen de individuele vrijheid en de aanspraken van derden of het algemene belang.772 Reglementering die de private seksualiteitsbeleving van hiv-patiënten zonder meer aan banden legt, raakt dan ook kant noch wal.

Wij zijn van mening dat een succesvolle strijd tegen hiv en aids een onbevooroordeelde en open context vereist.773 Preventie, hulpverlening en repressie moeten deze ambities hoog in het vaandel hebben. Bovendien is het van levensbelang (riskante) seks (verder) te “de-taboeïseren” en

767 Zie ook X, Je lust of je leven en X, Omgaan met hiv: juridische consequenties. 768 Zie artikel 28 Appendix to Recommendation No. (93) 6. Cf. ook supra, randnummer 107. 769 Zie onder meer I. WOLFFERS, o.c., 58 en 102; R. VAN CAMP, “Parketmagistraat in de jaren negentig, een niet zo voor de hand liggende opdracht”, Panopticon 1991, (7) 15; X, Minister: verbod op onveilige seks niet gewenst. Zie tevens Brief d.d. 29 maart 2005. 770 Zie ook C. DODDS, P. WEATHERBURN, F. HICKSON, P. KEOGH en W. NUTLAND, o.c., 5; J. LEGEMAATE en R. DE GRAAF, l.c., (1029) 1030-1031; X, “Onveilig vrijen geen zaak voor strafrecht”, De Telegraaf 18 maart 2004; Y. BURUMA, “Kroniek van het strafrecht 2003”, l.c., (1593) 1596. 771 BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 4 en 22; C. NÖSTLINGER, K. BLOCK en R. BORMS, Seminarie van 9 maart 2006; F. ZIMBILE, Seksueel gedrag van hiv-geïnfecteerden geen zaak voor de rechter, URL: www.hivnet.org, 28 juli 2006; M. ADAMS, l.c., p. 413, nr. 31; M. DOPPERT, l.c., (8) 11; R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie. Cf. ook supra, randnummer 39 en 111. 772 Zie tevens L. STEVENS, o.c., p. 572, nr. 529. 773 Artikel 24 Appendix to Recommendation No. (89) 14; NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995; D. BOUWEN, “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids- probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, l.c.; H. AKVELD en D. HESSING, l.c., 309; H. BRUNING, l.c., 38; S. USDIN, o.c., 58, 64, 66 en 145; S. VAN ELZEN, “Genezen kost geld, sterven kost meer”, l.c.

~119~ bespreekbaar te maken.774 Een genuanceerd klimaat is immers een ideale voedingsbodem voor disclosure in alle vrijheid.775 Ongetwijfeld is er ook nood aan een transnationale aanpak.776 Hoewel het risicovol seksueel handelen op EU-niveau niet erg goed scoort777, speelt men recent met het idee een Europese werkgroep op te richten die de relatie tussen hiv en strafrecht onder de loep zal nemen.778

Conclusie: gezien de principiële eenvoud van de profylaxe779 dient de repressieve staatsinterferentie sterk gereduceerd.780 Deze aanname veronderstelt wel dat burgers voldoende geïnformeerd zijn en over het nodige instrumentarium beschikken. Anders gesteld: in de regel moet de overheid slechts de randvoorwaarden scheppen voor preventie en hulpverlening en ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de seksuele protagonisten. Afwijkingen zijn alleen verantwoord als een individu in een specifieke relatie niet in staat was zichzelf te beschermen. Onzes inziens geldt een dergelijke gereserveerde visie op de toepassing van het strafrecht niet louter voor de aanpak van (aspirant-)besmetters maar ook voor artsen, in specie betreffende partnernotificaties781.

774 A. EECKHOUT, l.c.; C. ROCHETTE, “Taboe rond hiv sneller doorbreken”, Het Nieuwsblad 1 december 2005; G. NEYT, “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, l.c.; I. WOLFFERS, o.c., 39, 69, 71 en 101; M. DE MULDER en M. HOOGHE, o.c., 47; P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006; T. COCHEZ, “Onderzoek over seksualiteit bij Vlaamse jongeren. Een op de tien seksueel actieve jongeren tot seks gedwongen”, l.c.; T. HENS, l.c.; X, Nieuw advies voor homomannen: elk jaar hiv-test, URL: www.schorerstichting.nl, 24 januari 2006; X, Sensoa nuanceert resultaten gezondheidsenquête. Cf. ook supra, randnummer 5. 775 S. GIJSELS, R. VERCAUTEREN en K. BLOCK, Discussieforum van 6 februari 2003. Cf. tevens supra, randnummer 34. 776 Zie bijvoorbeeld G. PINET, l.c., (3) 3; H. BRUNING, l.c., 33 en 39; I. WOLFFERS, o.c., 28. Zie ook de preambule van Recommendation No. (87) 25 of the Committee of Ministers to member states concerning a common European public health policy to fight the acquired immunodeficiency syndrome (aids), 26 november 1987. Zie voor een aantal onderzoeksprojecten binnen de Europese Unie T. HERVEY en J. MCHALE, o.c., 242-244 en 336-345. 777 P. PIOT, Lezing (en debat) van 23 november 2006. 778 R. BRANDS, Geen penitentie maar preventie. 779 Cf. supra, randnummer 112. 780 Zie in dezelfde zin BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, o.c., 4-5 en 20. 781 Zie ook artikel 41 Appendix to Recommendation No. (89) 14. Cf. tevens supra, randnummer 101 en 105.

~120~ HOOFDSTUK 4: BESLUIT

114. ALGEMEEN. – Deel 3 was integraal aan onze laatste onderzoeksvraag gewijd: hoe reageren we adequaat op riskant intiem gedrag? Successievelijk bestudeerden we het materiële strafrecht, de preventie en de hulpverlening.

115. REPRESSIE. – Met hoofdstuk 2 beten we ons vast in de repressieve aanpak van risicoseks tussen meerderjarige actoren.

Vooreerst belichtten we de relevante (straf)bepalingen de lege lata.

Zeer algemeen stelden we vast dat de pogingsleer in bepaalde gevallen toelaat de strafrechtelijke aansprakelijkheid in het kader van risicovol seksueel handelen te weerhouden, zelfs indien het hiv niet getransfereerd werd. Om het thesisvolume te beheersen, verengden we het onderzochte concept in de eerste paragraaf echter tot de effectieve transmissie. Onder voorbehoud van de causaliteits- en bewijsproblematiek, concludeerden we dat we besmette personen die het virus via onveilige seks overdragen potentieel penaal verantwoordelijk kunnen stellen. Inzake de toepasselijke kwalificaties hanteerden we een op het moreel element geschoeide differentiatie. We illustreerden dat de schuld bij seksueel risicogedrag vaak zal ontbreken, met name als de besmetter zijn status (incluis het eraan gelinkte gevaar) niet kent en zulks ook niet behoort. Soms zal er sprake zijn van culpa of van culpa dolo proxima, respectievelijk wanneer de drager niet op de hoogte was van (het gevaar) van zijn toestand doch dit diende te zijn of z’n staat kende maar oprecht dacht dat het voorziene risico zich niet zou realiseren. Uitzonderlijk zullen de overtuigingsstukken volstaan voor een dolus eventualis of directus. Daarvoor is immers vereist dat de welbewuste drager het besmettingsgevaar op de koop toeneemt of zelfs wetens en willens infecteert. Naargelang het aanwezige morele element, kunnen we voor risicovol seksueel gedrag in “consensuele” relaties een beroep doen op de kwalificaties verkrachting, opzettelijke slagen en verwondingen en (in mindere mate) het toedienen van stoffen dan wel de onopzettelijke slagen en verwondingen (met secundair de onopzettelijke doding en de applicatie van schadelijke substanties). Onzes inziens zijn de misdrijven doodslag, moord en vergiftiging in praxi niet toepasbaar. Voor het seksuele risicogedrag in “niet-consensuele” relaties besloten we dat de vanuit sanctioneringsoogpunt meest nuttige kwalificatie de eigenlijke verkrachting is. Vervolgens betoogden we dat het niet inlichten van de partner nà de riskante seks, zelfs bij gebreke van een virustransfert, schuldig verzuim kàn opleveren. De relatief lage strafmaat doet ons echter vermoeden dat de praktijk artikel 422bis Sw. slechts als ultiem vangnet zal aanwenden. Ten slotte analyseerden we enkele mogelijke beletsels voor

~121~ bestraffing middels de voornoemde delictsomschrijvingen. We zagen dat eventuele fouten van het slachtoffer de rechter ertoe kunnen brengen de indemnisatie tussen de betrokken protagonisten te verdelen. Daarenboven benadrukten we dat hoewel het privacyconcept niet alleen het recht omvademt de salubriteit geheim te houden maar ook de principiële seksuele vrijheid beschermt, een expliciete instemming met risicoseks nog steeds geen gegarandeerde ontsnappingsroute is.

In een tweede fase kwam dan de repressieve aanpak van de medicus aan bod. Meer bepaald gingen we na in welke mate de behandelende arts die in het kader van zijn beroep, via een test of op een andere manier, kennis krijgt van de hiv-status van zijn patiënt de betrokkene én diens partner hieromtrent mag of moet informeren. We demonstreerden dat de patiënt steeds én zonder reserve ingelicht moet worden. De arts kan de therapeutische exceptie niet inroepen noch mag hij rekening houden met eventuele verzoeken in het kader van het recht om niet te weten. Weigert hij zijn patiënt bewust en vrijwillig in te seinen, dan pleegt hij onzes inziens schuldig verzuim. Inzake de partnernotificaties wezen we op het primaire belang van het beroepsgeheim als waakhond voor de vertrouwensrelatie. De arts die zijn zwijgplicht schendt door de partner(s) de hiv-status mee te delen, is potentieel (en inter alia) strafrechtelijk aansprakelijk. Onder bepaalde strikte condities en mits de voor het maximaal vrijwaren van preventie en hulpverlening vereiste reserve, kan hij naar onze mening de noodtoestand of artikel 422bis Sw. sustineren om zijn inbreuk te rechtvaardigen en de wederpartij in de risicovolle seksuele relatie te notifiëren. Als hij dit nalaat, maakt hij zich mogelijks schuldig aan hulpverzuim.

Finaliter constateerden we dat er onder de buitenlandse punitieve suggesties enkele pertinente voorstellen schuilgaan. Wij voelden voornamelijk iets voor initiatieven die profylaxe en hulp een vaste plaats geven en regels die de problematiek op een meer structureel niveau adresseren.

116. STRAFRECHT, PREVENTIE EN HULP. – Het derde hoofdstuk beoogde een kritische kijk op de aanpak van risicoseks.

We confronteerden het jus criminale met enkele alternatieven. Conclusie was dat een toepassing van het strafrecht, omwille van de te verwachten negatieve impact, in de regel contraproductief (en bijgevolg onwenselijk) is. We beschikken inderdaad over adequatere middelen, met name de preventie en de hulpverlening.

~122~ Vanuit de ambitie een acceptabel evenwicht te bereiken, dienen besmetters onzes inziens slechts reactief aangepakt indien hun partners zich omwille van machtsongelijkheid, dwang, actieve misleiding,… niet konden beschermen. Om dezelfde redenen moet (de penale contextualisering van) de partnernotificatie door de medische wereld met omzichtigheid benaderd worden. Buiten de (noodzakelijkerwijs exceptionele) strafrechtelijke staatsinterferentie geldt voor wat zich tussen de lakens afspeelt immers de bilaterale verantwoordelijkheid van de protagonisten.

Het is de lezer duidelijk dat hiv en aids zowel individuele, maatschappelijke, sociaaleconomische als veiligheidsproblemen exciteren. Vanzelfsprekend vereist een efficiënte en effectieve approach dat brede multidisciplinaire partnerships binnen de krijtlijnen van een geïntegreerd beleidskader én in een onbevooroordeelde en open context kunnen ageren. Politiek engagement, een sterk betrokken civil society en wetenschappelijke ondersteuning zijn hierbij cruciale pijlers. Voor zo’n holistische aanpak dient een common ground gezocht waar de diverse aspecten elkaar in equilibrium ontmoeten.782 Juncta juvant: slechts vereende krachten kunnen iets bereiken.

782 Zie SERVICE D’INFORMATION DES NATIONS UNIES, “L’ONUSida se prononce contre l’utilisation systématique du droit pénal dans la lutte contre le sida”, 10 juli 2006, URL: www.un.org, 28 juli 2006 en TERRENCE HIGGINS TRUST en GNP+ EUROPE, “New study urges caution over widespread criminalisation of hiv transmission”, 29 juni 2005.

~123~ ALGEMEEN BESLUIT

117. ALGEMEEN. – Acta est fabula. Aan het einde van dit (lijvige) werkstuk gekomen, past het de krachtlijnen van het onderzoek nogmaals héél summier op een rijtje te zetten. Zo kunnen we een globaal antwoord formuleren op de in onze inleiding gearticuleerde vragen.

Het centrale studieobject risicovol seksueel handelen definieerden we als elk onveilig seksueel contact waarbij minstens één van de partners hiv-besmet is, daarvan al dan niet op de hoogte is en het risico op overdracht naar de wederpartij bestaat. Binnen deze algemene term hadden we ook oog voor een aantal extreme varianten, zoals barebacking, bugchasing en Russische roulette.

De uit de scriptietitel af te leiden rudimentaire demarcatie liet zich in een drietal (criminologisch én juridisch relevante) onderzoeksvragen vertalen. (1) In welke mate komt risicoseks in België voor? (2) Welke zijn daartoe de oorzaken en determinanten? (3) Hoe kan dit afgeremd worden?

118. EERSTE ONDERZOEKSVRAAG. – Primair trachtten we het riskante intieme handelen in ons land op te meten. Ondanks het volstrekt ondermaatse cijfermateriaal kunnen we concluderen dat dergelijk gedrag zich hier wel degelijk voordoet. De mate waarin dient evenwel uit een combinatie van diverse aspecten gedistilleerd. Meer bepaald geven het lage condoomgebruik, de beperkte onderlinge kennis van de serostatus, de epidemiologische context van hiv en aids, de primauteit van de seksuele overdracht én het (geschatte) transmissiepercentage indiciën over de behoorlijke incidentie van risky sex onder onze nationale vlag.

119. TWEEDE ONDERZOEKSVRAAG. – Bijgevolg was het van belang de causae van dit gedrag te bestuderen. Op deze onderzoeksvraag volgde een opvallend gediversifieerd antwoord. Risicovolle seks wordt immers geëxciteerd door de eigen groepsnormen en –waarden, het hedonisme, de kostprijs en beschikbaarheid van bescherming, de schaamte die aan te kopen en/of te vertonen, de angst argwaan te wekken, ongelijke machtsposities, condoommoeheid, kansberekeningen, de aantrekkingskracht van risico’s en de wens anderen (op hun verzoek) te infecteren. Ook mentale deficiënties (vaak gekoppeld aan de verwerking van levensgebeurtenissen, zoals het vernemen van de hiv-status) en de idee untouchable te zijn voor besmettingen dienen als verklarende factoren.

120. DERDE ONDERZOEKSVRAAG. – Gelet op die pluricausale aard, vereist een adequate en effectieve bestrijding een op de etiologische setting afgestemde aanpak.

~124~

Daarbij kùnnen we het jus criminale inzetten. Hiv-besmette personen die risicovol seksueel gedrag vertonen, zijn immers potentieel penaal aansprakelijk. Desgevallend stellen ook de behandelende artsen die in het kader van hun beroep kennis krijgen van de hiv-status van hun patiënten en nalaten de betrokkenen en/of hun partners in te lichten zich aan vervolging bloot.

Wij menen echter dat de strafrechtstoepassing in casu slechts in uiterste nood “wenselijk” is. De nadelen van een veralgemeende repressieve interventie zijn inderdaad niet te overschouwen. Een primordiale rol ligt dus weg voor de preventie en de hulpverlening. Binnen dit kader prevaleert de reciproque verantwoordelijkheid van de seksuele partners voor zichzelf én voor elkaar. Alleen van een geïntegreerd multidisciplinair beleid kunnen we op termijn een positieve netto-opbrengst verwachten.

We hopen dat deze scriptie niet louter bijdraagt tot de theorievorming in het vakgebied maar de lezer er tevens van overtuigt dat oplossingen voor een complex thema als riskante seksualiteit niet uit de lucht komen vallen. Dat doen alleen paaseieren.

~125~ ALGEMENE BIBLIOGRAFIE

I. JURIDISCHE AKTEN

A. Raad van Europa Recommendation No. (94) 10 of the Committee of Ministers to member states on early pharmacological intervention against hiv infection, 10 oktober 1994. Recommendation No. (93) 6 of the Committee of Ministers to member states concerning prison and criminological aspects of the control of transmissible diseases including aids and related health problems in prison, 18 oktober 1993. Recommendation No. (89) 14 of the Committee of Ministers to member states on the ethical issues of hiv infection in the health care and social settings, 24 oktober 1989. Parliamentary Assembly Recommendation 1116 (1989) on aids and human rights, 29 september 1989. Parliamentary Assembly Recommendation 1080 (1988) on a co-ordinated European health policy to prevent the spread of aids in prisons, 30 juni 1988. Recommendation No. (87) 25 of the Committee of Ministers to member states concerning a common European public health policy to fight the acquired immunodeficiency syndrome (aids), 26 november 1987. Recommendation No. (85) 12 of the Committee of Ministers to member states on the screening of blood donors for the presence of aids markers, 13 september 1985. Recommendation No. (83) 8 of the Committee of Ministers to member states on preventing the possible transmission of acquired immune deficiency syndrome (aids) from affected blood donors to patients receiving blood or blood products, 23 juni 1983.

B. Buitenlandse juridische akten

Vr. en Antw. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 23 maart 2005, 5-6 (Vr. nr. 2040509340 C. VAN DER STAAIJ), URL: www.minvws.nl, 15 maart 2006.

C. Belgische juridische akten

1. Wetten, wetboeken en decreten Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, B.S. 17 februari 1994. Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, B.S. 26 september 2002.

~126~ Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S. 18 maart 1993. Wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, B.S. 31 oktober 1967. Strafwetboek van 8 juni 1867, B.S. 9 juni 1867. Wetboek van Strafvordering. Besluitwet van 24 januari 1945 betreffende de profylaxe van geslachtsziekten, B.S. 26 januari 1945. Decr. Vl. Gem. R. van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, B.S. 3 februari 2004. Decr. Vl. Gem. R. van 5 april 1995 betreffende de profylaxe van besmettelijke ziekten, B.S. 19 juli 1995.

2. Koninklijke en andere besluiten Koninklijk Besluit van 1 maart 1971 betreffende de profylaxe tegen overdraagbare ziekten, B.S. 23 april 1971. Arrêté Royal du 31 mai 1885 approuvant les nouvelles instructions pour les médecins, pour les pharmaciens et pour les droguistes, B.S. 19 juni 1885. Besluit van de Vlaamse regering van 19 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 5 april 1995 betreffende de profylaxe van besmettelijke ziekten, B.S. 14 juli 1995.

3. Parlementaire voorbereidingen

Vr. en Antw. Kamer 2005-06, 2 februari 2006, 22037 en volgende (Vr. nr. 669 M. CHEVALIER). Vr. en Antw. Kamer 2004-05, 7 december 2004, 9531 en volgende (Vr. nr. 355 A. STORMS). Vr. en Antw. Kamer 2004-05, 1 oktober 2004, 9203 en volgende (Vr. nr. 296 S. BEX). Vr. en Antw. Kamer 2003-04, 4 mei 2004, 12 en volgende (Vr. nr. 2673 Y. AVONTROODT).

4. Omzendbrieven Circulaire 1548/XII van het Bestuur Strafinrichtingen van 27 december 1989 inzake de aidspreventie en de bedeling van condomen. Circulaire 1493/XII van het Bestuur Strafinrichtingen van 5 augustus 1985 inzake de besmettelijke ziekte aids.

5. Overige Code van geneeskundige plichtenleer van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren.

~127~ II. RECHTSPRAAK

A. Internationale rechtscolleges Hof Mensenrechten, arrest K.A. en A.D. / België van 17 februari 2005, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007. Hof Mensenrechten, arrest Enhorn / Zweden van 25 januari 2005, URL: www.echr.coe.int, 18 maart 2006. Hof Mensenrechten, arrest Z. / Finland van 25 februari 1997, URL: www.echr.coe.int, 18 maart 2006. Hof Mensenrechten, arrest Laskey, Jaggard en Brown / Verenigd Koninkrijk van 19 februari 1997, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007. Hof Mensenrechten, arrest Modinos / Cyprus van 22 april 1993, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007. Hof Mensenrechten, arrest Norris / Ierland van 26 oktober 1988, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007. Hof Mensenrechten, arrest Dudgeon / Verenigd Koninkrijk van 22 oktober 1981, URL: www.echr.coe.int, 19 februari 2007. Hof Mensenrechten, arrest Sunday Times / Verenigd Koninkrijk van 26 april 1979, URL: www.echr.coe.int, 25 februari 2007. H.v.J. 5 oktober 1994, J.T. 1995, 147, noot M. REGOUT-MASSON.

B. Buitenlandse rechtscolleges

1. Nederland Hoge Raad 20 februari 2007, LJ-nr. AY9659, URL: www.rechtspraak.nl, 24 februari 2007. Hoge Raad 6 september 2005, LJ-nr. AT2760, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Hoge Raad 18 januari 2005, LJ-nr. AR1860, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Hoge Raad 24 juni 2003, LJ-nr. AF8058, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Hoge Raad 25 maart 2003, LJ-nr. AE9049, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof Amsterdam 18 april 2007, LJ-nr. BA3498, URL: www.rechtspraak.nl, 28 april 2007. Gerechtshof Arnhem 13 februari 2006, LJ-nr. AV1571, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 november 2005, LJ-nr. AU7021, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006.

~128~ Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juli 2005, LJ-nr. AT9538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof Amsterdam 2 juni 2005, LJ-nr. AT7002, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof Arnhem 5 maart 2004, LJ-nr. AO5332, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof Arnhem 30 juni 2003, LJ-nr. AH8890, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2002, LJ-nr. AE6538, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Gerechtshof Leeuwarden 9 augustus 2001, LJ-nr. AB3298, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Zutphen 27 december 2005, LJ-nr. AU8715, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Almelo 22 april 2005, LJ-nr. AT4529, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. ’s-Hertogenbosch 29 juli 2004, LJ-nr. AQ5696, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Utrecht 4 maart 2004, LJ-nr. AO5330, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Assen 10 april 2002, LJ-nr. AE1337, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. ‘s-Gravenhage 29 juni 2001, LJ-nr. AB2390, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Utrecht 13 juni 2001, LJ-nr. AB2089, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Arnhem 24 april 2001, LJ-nr. AB1374, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Rb. Leeuwarden 1 maart 2001, LJ-nr. AB0355, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006. Kort Ged. Rb. Leeuwarden 25 augustus 2005, LJ-nr. AU1493, URL: www.rechtspraak.nl, 15 maart 2006.

2. Andere landen United States Supreme Court, Mitchell v. United States, 526 U.S. 314 (1999). Parijs 7 juli 1989, De Verz. 1990, 138, noot F. DE LY.

C. Belgische rechtscolleges

1. Hof van Cassatie Cass. 19 april 2006, J.T. 2006, 328. Cass. 22 april 2004, R.W. 2004-05, 827, noot B. WEYTS. Cass. 11 december 2002, VKJ 2003, 109. Cass. 7 maart 2002, A.J.T. 2001-02, 921, verwijzende noot. Cass. 27 februari 2002, Rev. dr. pén. 2002, 956, noot. Cass. 16 januari 2002, Rev. dr. pén. 2002, 788.

~129~ Cass. 14 december 2001, J.T. 2002, 261, noot C. TROUET, T. Gez. 2001-02, 239, noot J.-L. FAGNART en T.B.B.R. 2002, 328, concl. J. DU JARDIN en noot C. TROUET. Cass. 31 januari 2001, Arr. Cass. 2001, 195, concl. R. LOOP en T. Gez. 2002-03, 158, noot F. BLOCKX. Cass. 19 januari 2001, R.W. 2001-02, 952. Cass. 17 januari 2001, T. Strafr. 2001, 199, noot A. DIERICKX. Cass. 22 november 2000, VKJ 2001, 94. Cass. 31 mei 2000, Arr. Cass. 2000, 1017. Cass. 15 februari 2000, Arr. Cass. 2000, 419. Cass. 16 november 1999, Arr. Cass. 1999, 1442. Cass. 25 mei 1999, Bull. 1999, 738. Cass. 3 maart 1999, Rev. dr. pén. 1999, 1197. Cass. 23 december 1998, J.L.M.B. 1999, 61. Cass. 6 januari 1998, Rev. dr. pén. 1999, 562, noot A. DE NAUW en Rev. trim. dr. fam. 2000, 203, noot G. GENICOT. Cass. 5 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1078. Cass. 4 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1071. Cass. 7 oktober 1997, Arr. Cass. 1997, 943. Cass. 20 november 1996, Rev. dr. pén. 1998, 103. Cass. 10 september 1996, Arr. Cass. 1996, 726. Cass. 7 november 1995, T. Gez. 1995-96, 363, noot N. COLETTE-BASECQZ. Cass. 18 oktober 1995, Arr. Cass. 1995, 894. Cass. 28 juni 1995, R.W. 1996-97, 461, noot S. VAN OVERBEKE. Cass. 17 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 492. Cass. 10 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 468. Cass. 13 januari 1994, R.C.J.B. 1995, 421, noot J.-L. FAGNART, T. Gez. 1994-95, 30, noot D. FRERIKS, R. Cass. 1994, 116, noot P. VAN CAENEGEM, VKJ 1994, 153, verwijzende noot, J.T. 1994, 291, noot R. DALCQ. Cass. 31 maart 1993, J.L.M.B. 1994, 182, noot A. MASSET. Cass. 22 december 1992, R.W. 1993-94, 464, noot M. WOUTERS. Cass. 16 december 1992, T. Gez. 1996-97, 25, noot D. FRERIKS. Cass. 15 december 1992, Arr. Cass. 1991-92, 1437. Cass. 8 december 1992, T. Gez. 1993-94, 145, noot T. BALTHAZAR. Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 197.

~130~ Cass. 16 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 155. Cass. 8 augustus 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1421. Cass. 12 september 1989, Arr. Cass. 1989-90, 39. Cass. 25 november 1988, Arr. Cass. 1988-89, 368, concl. L. DECLERCQ. Cass. 19 oktober 1988, R.W. 1988-89, 1427, noot A. VANDEPLAS, Rev. dr. pén. 1989, 107, noot. Cass. 29 maart 1988, Pas. 1988, I, 910. Cass. 19 februari 1988, R.W. 1988-89, 159, verwijzende noot. Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 720. Cass. 13 mei 1987, T. Gez. 1987-88, 173, noot M. VAN LIL, R.C.J.B. 1989, 588, noot A. DE NAUW en J.L.M.B. 1987, 1165, noot Y. HANNEQUART. Cass. 3 april 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1012. Cass. 25 februari 1987, Arr. Cass. 1986-87, 840. Cass. 18 februari 1987, J.T. 1987, 207. Cass. 15 oktober 1986, R.W. 1987-88, 21, noot M. DE SWAEF. Cass. 7 oktober 1986, Arr. Cass. 1986-87, 154. Cass. 23 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, 96. Cass. 3 september 1986, Rev. dr. pén. 1987, 70, noot. Cass. 29 mei 1986, J.T. 1987, 331, noot P. LAMBERT. Cass. 27 september 1985, R.W. 1985-86, 1388, verwijzende noot. Cass. 3 april 1985, Arr. Cass. 1984-85, 1064. Cass. 12 maart 1985, Arr. Cass. 1984-85, 945. Cass. 5 februari 1985, Arr. Cass. 1984-85, 749. Cass. 12 april 1983, Pas. 1983, I, 852. Cass. 7 oktober 1981, Arr. Cass. 1981-82, 200. Cass. 6 januari 1981, R.W. 1981-82, 1543, verwijzende noot. Cass. 19 december 1979, De Verz. 1980, 523, verwijzende noot. Cass. 4 december 1979, R.W. 1980-81, 307, noot F. VAN NESTE. Cass. 11 april 1979, Pas. 1979, I, 965. Cass. 30 oktober 1978, R.W. 1978-79, 2232. Cass. 13 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1202. Cass. 19 april 1978, Arr. Cass. 1978, 949. Cass. 26 oktober 1976, R.W. 1977-78, 109, noot A. VANDEPLAS. Cass. 16 oktober 1972, Arr. Cass. 1973, 165. Cass. 19 september 1972, Arr. Cass. 1973, 76.

~131~ Cass. 26 juni 1972, Arr. Cass. 1972, 1018. Cass. 24 april 1972, Rev. dr. pén. 1971-72, 914, concl. P. MAHAUX. Cass. 28 maart 1972, Arr. Cass. 1972, 721. Cass. 22 november 1971, Arr. Cass. 1972, 290. Cass. 16 juni 1969, Arr. Cass. 1969, 1026. Cass. 14 april 1969, Pas. 1969, I, 711. Cass. 11 oktober 1965, Pas. 1966, I, 195. Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1115. Cass. 14 juni 1965, Pas. 1965, I, 1102. Cass. 9 november 1964, Pas. 1965, I, 242. Cass. 17 juni 1963, Pas. 1963, I, 1096. Cass. 29 oktober 1962, R.W. 1962-63, 1886. Cass. 19 maart 1962, Pas. 1962, I, 798. Cass. 19 september 1960, Pas. 1961, I, 59. Cass. 15 december 1958, Pas. 1959, I, 385. Cass. 23 juni 1958, Arr. Cass. 1958, 854. Cass. 20 mei 1957, Arr. Cass. 1957, 795. Cass. 7 januari 1957, Arr. Cass. 1957, 305. Cass. 4 juli 1955, Arr. Cass. 1955, 904. Cass. 10 november 1952, Arr. Cass. 1953, 130. Cass. 26 mei 1952, Arr. Cass. 1952, 541. Cass. 7 september 1950, Arr. Cass. 1950, 742. Cass. 28 november 1949, Pas. 1950, I, 197. Cass. 15 november 1948, Arr. Cass. 1948, 556. Cass. 21 februari 1944, Pas. 1944, I, 218. Cass. 24 oktober 1938, Pas. 1938, I, 332. Cass. 5 februari 1935, Pas. 1935, I, 144. Cass. 23 april 1934, Pas. 1934, I, 253. Cass. 27 februari 1933, Pas. 1933, I, 141, concl. GESCHÉ. Cass. 28 november 1932, Pas. 1933, I, 31. Cass. 22 juli 1924, Pas. 1924, I, 509. Cass. 30 juni 1924, Pas. 1924, I, 436. Cass. 7 mei 1923, Pas. 1923, I, 300. Cass. 6 mei 1901, Pas. 1901, I, 225.

~132~ Cass. 16 juli 1894, Pas. 1894, I, 267. Cass. 5 oktober 1893, Pas. 1893, I, 321, concl. MESDACH DE TER KIELE. Cass. 25 juni 1866, Pas. 1866, I, 286.

2. Hoven van beroep, arbeidshoven en Militair Gerechtshof Luik 15 januari 2003, R.R.D. 2002, 508. Antwerpen 18 september 2000, T. Gez. 2000-01, 290. Antwerpen 14 juni 2001, T. Gez. 2004-05, 128, noot T. BALTHAZAR. Bergen 9 april 2001, J.T. 2002, 409. Antwerpen 23 maart 2001, R.W. 2002-03, 625, noot A. VANDEPLAS. Gent 15 september 1999, R.W. 2000-01, 815, noot B. DE GRYSE. Gent 10 juni 1999, T.A.V.W. 2001, 42. Brussel 24 maart 1999, T. Gez. 2000-01, 305, noot N. COLETTE-BASECQZ en N. HAUTENNE. Gent 24 april 1998, T. Gez. 1999-2000, 57, noot J. TER HEERDT. Brussel 8 april 1998, R.W. 1998-99, 505, noot A. VANDEPLAS. Antwerpen 30 september 1997, T. Gez. 1999-2000, 211, noot R. VERMEIREN. Gent 23 september 1997, R.W. 1997-98, 855, noot A. VANDEPLAS. Gent 25 juni 1997, T.A.V.W. 1997, 303. Luik 28 november 1995, R.G.A.R. 1996, 12672. Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671, noot R.O.D. Brussel 15 september 1993, R.W. 1994-95, 850. Antwerpen 26 maart 1993, Amén. 1996, 26, noot P. MOËRYNCK. Gent 6 november 1992, T. Gez. 1992-93, 202, noot T. BALTHAZAR. Bergen 3 juni 1992, Rev. dr. pén. 1993, 465, verwijzende noot. Bergen 17 maart 1992, J.T. 1993, 341. Gent 11 maart 1992, T. Gez. 1995-96, 54, noot T. VANSWEEVELT. Brussel 9 juni 1991, R.G.A.R. 1994, 12287. Luik 6 november 1990, R.G.A.R. 1993, 12184. Brussel 26 juni 1990, R.G.A.R. 1991, 11757, verwijzende noot en J.L.M.B. 1990, 1135, noot. Brussel 20 december 1988, R.W. 1988-89, 1332, noot L. HUYBRECHTS. Gent 7 april 1987, VKJ 1988, 159, verwijzende noot. Antwerpen 19 december 1986, R.W. 1987-88, 82, noot D. MERCKX. Luik 25 juni 1986, J.L.M.B. 1986, 674. Luik 6 juni 1986, J.L.M.B. 1986, 541, noot A. MASSET. Bergen 8 februari 1985, J.T. 1985, 593.

~133~ Antwerpen 18 februari 1982, Pas. 1982, II, 65. Brussel 7 oktober 1981, J.T. 1982, 311. Gent 9 juni 1980, R.W. 1980-81, 456, noot P. DEPUYDT. Luik 6 december 1979, J.L.M.B. 1980, 129, noot P. HENRY. Brussel 21 juni 1979, Rev. trim. dr. fam. 1980, 159, noot B. MAINGAIN. Brussel 7 juni 1979, J.T. 1980, 744. Bergen 9 december 1975, Pas. 1976, II, 159. Brussel 23 oktober 1963, Pas. 1964, II, 282. Mil. Ger. 26 januari 2000, R.G.A.R. 2001, nr. 13432. Mil. Ger. 4 juli 1996, Rev. dr. pén. 1997, 115. Mil. Ger. 20 september 1988, Pas. 1989, II, 23.

3. Hoven van assisen Assisen Brabant 9 april 1992, J.T. 1992, 442.

4. Lagere rechtscolleges Rb. Nijvel 12 januari 1998, R.R.D. 1998, 64. Rb. Hasselt 26 september 1989, T.B.B.R. 1990, 76. Rb. Tongeren 5 september 1989, T.B.B.R. 1990, 76. Rb. Hasselt 30 september 1987, Limb. Rechtsl. 1988, 27, noot. Rb. Doornik 27 mei 1987, J.L.M.B. 1987, 1039, noot J.-F. JEUNEHOMME. Rb. Gent 28 mei 1890, J.T. 1890, 988. Corr. Hasselt 22 oktober 2004, Limb. Rechtsl. 2005, 136, noot J. KERKHOFS. Corr. Antwerpen 24 november 2000, R.W. 2000-01, 1423, noot C. DESMET. Corr. Brussel 20 april 1999, Journ. proc. 2000, afl. 393, 23, noot M. PREUMONT. Corr. Brussel 5 januari 1999, J.T. 1999, 627. Corr. Gent 25 juni 1997, T.G.R. 1997, 243. Corr. Charleroi 25 maart 1997, J. dr. jeun. 1997, afl. 169, 44, verwijzende noot. Corr. Kortrijk 25 maart 1996, T.W.V.R. 1997, 118, noot L. ARNOU. Corr. Brussel 26 maart 1993, Rev. dr. pén. 1993, 917, verwijzende noot. Corr. Luik 20 september 1991, Journ. proc. 1991, afl. 201, 30, noot. Corr. Brussel 14 februari 1991, J.L.M.B. 1992, 61. Corr. Brussel 28 april 1989, J.T. 1989, 697, verwijzende noot. Corr. Gent 30 september 1988, T.G.R. 1988, 179. Corr. Doornik 18 maart 1987, J.L.M.B. 1987, 778, noot C. STORCK.

~134~ Corr. Gent 1 oktober 1985, T.G.R. 1986, 16. Corr. Neufchâteau 26 mei 1983, Rev. dr. pén. 1983, 809. Corr. Charleroi 29 maart 1983, R.R.D. 1983, 248. Corr. Luik 24 juni 1982, J.L.M.B. 1983, 6. Corr. Luik 13 december 1965, J.L.M.B. 1965-66, 267. Corr. Dinant 30 november 1964, J.L.M.B. 1964-65, 116. Kort Ged. Rb. Gent 30 april 2003, AM 2004, 74, noot F. DE BOCK. Kort Ged. Rb. Luik 1 februari 1990, Journ. proc. 1990, afl. 167, 24, noot J.-M. DERMAGNE. Kort Ged. Rb. Luik 13 september 1988, J.L.M.B. 1988, 1256. Vred. Sint-Gillis 9 november 1999, Div. Act. 2002, 81, noot F. GODEFROID. Pol. Antwerpen 7 juni 2000, VKJ 2001, 90. Pol. Mechelen 6 december 1999, T.A.V.W. 2000, 70. Pol. Nijvel 13 december 1993, R.G.A.R. 1996, 12642. Pol. Antwerpen 9 november 1982, Pas. 1983, III, 48.

5. Onderzoeksgerechten K.I. Brussel 4 december 2000, J.L.M.B. 2001, 250. K.I. Antwerpen 2 november 2000, Limb. Rechtsl. 2002, 192, noot J. KERKHOFS. K.I. Bergen 15 juni 1999, Rev. dr. pén. 2000, 742. K.I. Luik 25 januari 1996, J.L.M.B. 1996, 666. K.I. Brussel 12 maart 1992, Rev. dr. pén. 1993, 457, verwijzende noot. K.I. Luik 22 januari 1987, J.L.M.B. 1987, 217, noot. K.I. Antwerpen 13 oktober 1978, R.W. 1978-79, 2817, noot A. VANDEPLAS. K.I. Brussel 27 mei 1969, Pas. 1969, II, 206.

III. RECHTSLEER

A. Boeken

1. Buitenlandse boeken

AIDES, Droit et sida: guide juridique, Parijs, Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence, 1994, 197 p. ARCHARD, D., Sexual consent, Boulder, Westview Press, 1998, 189 p. BIJLEVELD, C., Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 316 p. DAVIES, M., Textbook on medical law, Londen, Blackstone Press Limited, 1996, 374 p.

~135~ DEKKERS, T., Je lust of je leven. Hiv-preventie voor homoseksuele mannen 1982-2005, Amsterdam, Schorer, 2005, 192 p. HOCKTON, A., The law of consent to medical treatment, Londen, Sweet & Maxwell, 2002, 303 p. JUNGER, M., VINKEN, H., VAN DER LAAN, A., DIEPSTRATEN, I. en VAN DEN AKKER, P., Jongeren en risicogedrag. Definities, trends en factoren, Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1998, 116 p. REUTER-KRAUSS, W. en SCHMIDT, C., Aids und Recht von A-Z, München, Deutscher Taschenbuch Verlag, 1988, 119 p. VAN DONGEN, J., Aids, de grootste misdaad in de medische geschiedenis, Rijswijk, Elmar, 2003, 296 p. WOLFFERS, I., Aids, dat krijgt alleen een ander, Amsterdam, Contact, 1993, 102 p.

2. Belgische boeken

BEKAERT, H., Handboek voor studie en praktijk van het Belgisch strafrecht, Brussel, Universitaire Publicaties, 1965, 359 p. CALLENS, S. en PEERS, J., Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen, Intersentia, 2003, 468 p. DE NAUW, A., Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 380 p. DE ROY, C., De Wet op de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: nieuwe strafbaarstellingen en grotere territoriale gelding, Mechelen, Kluwer, 2003, 50 p. DELBROUCK, I., Strafrecht. Leidraad voor de rechtspracticus, Leuven, Acco, 2005-06, 198 p. DESCHAMPS, A. en VAN WIJNGAERDEN, E., Hiv en aids: een handleiding voor gezondheidswerkers, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, 239 p. DIERICKX, A., Toestemming en strafrecht. Een strafrechtsdogmatische analyse van de toestemming en de strafrechtelijke bescherming van lijf en leven, Antwerpen, Intersentia, 2006, 561 p. DUPONT, L. en VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 913 p. DUPONT, L., Beginselen van strafrecht, II dln., Leuven, Acco, 2004-05, 422 p. FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. en MASSET, A., Manuel de procédure pénale, Luik, Ed. du Jeune Barreau de Liège, 1989, 1157 p. LAMBERT, P., Secret professionnel, Brussel, Bruylant, 2005, 369 p. LEGROS, R., L’élément moral dans les infractions, Luik, Editions Desoer, 1952, 352 p. MORTIER, F. en RAES, K, Een kwestie van behoren. Stromingen in de hedendaagse ethiek, Gent, Mys & Breesch, 1997, 252 p. NYPELS, J. en SERVAIS, J., Le Code pénal belge interprété principalement au point de vue de la pratique, III, Brussel, Bruylant-Christophe & Cie, 1898, 621 p. RYCKMANS, X. en MEERT-VAN DE PUT, R., Les droits et les obligations des médecins ainsi que des dentists, accoucheuses et infirmières, II dln., Brussel, Larcier, 1971, 974 p.

~136~ STEVENS, L., Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, 601 p. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 1191 p. VANHOUDT, C. en CALEWAERT, W., Belgisch strafrecht, III dln., Gent, Story-Scientia, 1976, 1114 p. VERMASSEN, J., Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen?, Antwerpen, Meulenhoff, 2004, 620 p. VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 1173 p.

B. Bijdragen in tijdschriften

1. Buitenlandse tijdschriften

ADAM, B., HUSBANDS, W., MURRAY, J. en MAXWELL, J., “Aids optimism, condom fatigue, or self-esteem? Explaining unsafe sex among gay and bisexual men”, Journal of Sex Research 2005, 238-248. AVONTS, D., “Moet een seropositief koppel veilig vrijen?”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 4, 3-4. AVONTS, D., “Waarom homomannen onveilig vrijen”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 4, 7-8. BURUMA, Y., “Kroniek van het strafrecht”, NJB 2005, 1613-1619. BURUMA, Y., “Kroniek van het strafrecht”, NJB 2003, 1593-1600. BURUMA, Y., “Kroniek van het strafrecht”, NJB 2002, 1501-1508. DE JONG, D. en KESSLER, M., “De hiv-test voor het voorwaardelijk opzet en andere leerstukken”, NJB 2002, 2230-2237. DE JONG, D. en VAN DER NEUT, J., “List, onmacht en verkrachting”, NJB 1997, 1067-1073. DE KORT, E., “Arts Marjo Meijer maant lesbiennes tot voorzichtigheid: «Je gaat toch ook niet in een potje met besmet bloed zitten roeren»”, Gay Krant 1993, afl. 220, 13. DOPPERT, M., “Verantwoordelijkheid”, Schorermagazine 2005, septembernummer, 8-11. FENNEMA, H., “Onbeschermde seks bij mensen die weten dat ze hiv-positief zijn: is er een probleem?”, SOA-AIDS Info Dossier 1999, afl. 3, 17-19. JANSSEN, S., “Onbeschermde seks en opzet: geen normatieve uitleg, wel normativeren”, NJB 2003, 1954-1955. KROL, H., VAN ESCH, A. en DE MEIJER, M., “Professor dr. Sven Danner over seks zonder condoom: «Barebacking is Russische roulette»”, Gay Krant 2000, afl. 403, 4-6. LEGEMAATE, J. en DE GRAAF, R., “Strafrecht bedreigt het aidsbeleid”, NJB 2004, 1029-1031. MACHIELSE, A., “Onbeschermde seks en opzet op levensberoving”, Ars Aequi 2004, 155-160.

~137~ MANSERGH, G., MARKS, G., COLFAX, G., GUZMAN, R., RADER, M. en BUCHBINDER, S., “«Barebacking» in a diverse sample of men who have sex with men”, AIDS 2002, 653-659. POLAK, L., “Aids als wapen”, Kijk 2003, afl. 6, 34-37. RIDGE, D., “«It was an incredible thrill»: the social meanings and dynamics of younger gay men’s experiences of barebacking in Melbourne”, Sexualities 2004, 259-279. RUSSELL, J., “Bio-power and biohazards: a projective system reading of gay men’s community- based hiv prevention”, Culture, Health & Sexuality 2005, 145-158. SCHERMERS, H. “Toekomstige uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens”, Ars Aequi 1996, 253-258. SMIT, P., “Ministers en onbeschermde hiv-positieve seks: regering ziet weinig reden meer voor strafrechtelijke vervolging”, Hivnieuws 2005, afl. 96, 8-11. SMIT, P., “Stinkende veroordeling wegens onveilige seks”, Hivnieuws 2005, afl. 95, 16-18. STOLKER, C. en LEVINE, D., “Aids-phobia. Schadevergoeding voor angst”, NJB 1996, 882-891. SUAREZ, T. en MILLER, J., “Negotiating risks in context: a perspective on unprotected anal intercourse and barebacking among men who have sex with men – Where do we go from here?”, Archives of Sexual Behavior 2001, 287-300. VAN DER WILDEN, C. en SCHAAP, M., “Barefuck of carefuck?”, Hivnieuws 1999, afl. 60, 18-21. VAN DER WILT, C., “Voorwaardelijk opzet op hiv-infectie in rechtsvergelijkend perspectief”, NJB 2005, 1328-1332. VAN DIJK, P., “Privé-leven in een Europees huis. Enige kanttekeningen bij het preadvies van J. de Boer”, NJB 1990, 812-815. HOEFER-VAN DONGEN, P., “Artikel 8 als grabbelton”, NJB 1990, 1059-1063. VAN HAEGENBORGH, T., “Serostatus verzwijgen”, SOA-AIDS Info 1998, afl. 9, 1-2. VAN KERKHOF, M., “Van seks zonder neuken tot neuken zonder condoom”, XL 1999, afl. 6, 32- 33. X, “Hoge Raad verwijst hiv-zaak naar Hof Arnhem”, NJB 2003, 754-755.

2. Belgische tijdschriften

ARNOU, L., “Toestemming tot seksueel contact is onvoorwaardelijk en alomvattend”, (noot onder Corr. Brussel 5 januari 1999), Juristenkrant 1999, afl. 8, 4. ARNOU, P., “De wet op het partnergeweld”, T. Strafr. 2002, 276-287. ARNOU, P., “Sadomasochisme: wel ontucht, geen slagen?”, (noot onder Gent 23 september 1997), A.J.T. 1997-98, 263-266. BALTHAZAR, T., “De strafrechtelijke kwalificatie van fouten bij therapeutische bestraling met radioactieve stoffen”, (noot onder Cass. 8 december 1992), T. Gez. 1993-94, 146-148.

~138~ BALTHAZAR, T., “Het recht op gezondheidszorg van gedetineerden”, (noot onder Gent 6 november 1992), T. Gez. 1992-93, 204-210. BARTHOLOME, J.-P., “Communication de dossiers en cas d’infraction d’ordre sexuel”, J. dr. jeun. 1997, afl. 169, 30. BEAUPERE, C., “Aids en strafrechterlijke inbreuken”, De Pol. 1991, afl. 9, 15-20. BEAUTHIER, J.-P., “La rate, le mauvais sujet... Quelques réflexions à propos de l’expertise médico-légale en matière pénale”, Con. M. 1996, 51-62. BILTRIS, N., “L’attentat à la pudeur et le viol”, Rev. dr. pén. 1925, 1002-1046 en 1161-1199. BLANPAIN, R., “Juridische aspecten van het medisch beroepsgeheim”, R.W. 1965-66, 273-294. BLOCKX, F., “Het medisch beroepsgeheim. Overzicht van rechtspraak (1985-2002)”, T. Gez. 2004-05, 2-19. BLOCKX, F., “Témoignage du corps humain et consentement éclairé: mens rea in corpore tacito?”, (noot onder Cass. 31 januari 2001), T. Gez. 2002-03, 161-166. BOMBEECK, G., “De verkrachter: een literatuurstudie”, Panopticon 1989, 332-349. BREMS, E., “Verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid”, Juristenkrant 2001, afl. 26, 12. CARTER, J., “Uitdagingen voor de mensheid. Een eerste stap”, National Geographic 2002, afl. 2, 2-3. CAILLIAU, P., “Een oproep tot kalmte aan alle kruisvaarders en tot ontmythologisering en humanisering van het hiv en aids”, Kreatief 1989, afl. 1, 112-118. COLETTE-BASECQZ, N., “Le secret professionnel face à l’enfance maltraitée”, Ann. dr. Louvain 2002, 3-30. CONSTANT, J., “La répression des abstentions coupables. Commentaire de la loi du 6 janvier 1961”, Rev. dr. pén. 1961-62, 199-295. COOPMAN, B. en DAUGINET, V., “Beroepsgeheim en onrechtmatige bewijsverkrijging”, P.&B. 1997, 127-136. CORNELIS, L., “Hulp gevraagd!”, T.P.R. 2001, 489-495. CUMPS, G., “Aanranding van de eerbaarheid en poging tot verkrachting”, De Pol. 1981, afl. 9, 47- 49. CUMPS, G., “Naar een nieuwe wetgeving op het gebied van verkrachting”, De Pol. 1983, afl. 3, 33- 41. D’HAENENS, J., “L’incrimination non intentionnelle dans le droit pénal codifié et réglementaire”, Rev. dr. pén. 1994, 459-466. DALCQ, R., “Hiv et réparation en droit commun”, Con. M. 1996, 7-17. DALCQ, R., noot onder Cass. 13 januari 1994, J.T. 1994, 293. DALCQ, R., “Réflexions sur le secret professionnel”, R.G.A.R. 1986, 11056.

~139~ DANTI-JUAN, M., “Les responsabilités pénales nées de la dissémination transfusionnelle du sida”, Rev. dr. pén. 1992, 1102-1118. DE BOCK, F., “Telefacts-uitzending “ik wil aids”, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken. Over de persvrijheid en de bevoegdheid van de kortgedingrechter om deze aan banden te leggen”, (noot onder Kort Ged. Rb. Gent 30 april 2003), AM 2004, 75-79. DE BRAUWERE, Y., “Antwoord op de annotatie «Over de tongkus en de seksuele penetratie»”, R.W. 1998-99, 791. DE BRUYNE, J., “Sexueel wangedrag als grond tot echtscheiding”, R.W. 1960-61, 913-932. DE DECKER, S., “Onrechtmatig verkregen bewijs in strafzaken: privaat domein?”, Panopticon 2007, afl. 2, 8-18. DE GENDT, T., “Gemeentebestuur veroordeeld wegens chloordampen in zwembad”, (noot onder Corr. Dendermonde 7 maart 2001), Juristenkrant 2001, afl. 28, 4-5. DE GRYSE, B., “Het opzettelijk toedienen van stoffen die de dood kunnen veroorzaken”, (noot onder Gent 15 september 1999), R.W. 2000-01, 816. DE HERT, P., “Zijn besmette personen die zonder condoom vrijen strafbaar?”, Juristenkrant 2003, afl. 73, 6. DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Privacy, seksuele vrijheid en sadomasochisme”, Panopticon 1998, 279-286. DE LY, F., “Aids, onrechtmatige daad en W.A.M.”, (noot onder Parijs 7 juli 1989), De Verz. 1990, 143-145. DE NAUW, A., “Bedenkingen over de hiërarchie van de waarden in het bijzonder strafrecht”, R.W. 1978-79, 625-654. DE NAUW, A., “Bedenkingen over enkele misdrijven tegen de orde der familie”, R.W. 1981-82, 2345-2370. DE NAUW, A., “La consécration jurisprudentielle de l’état de nécessité”, (noot onder Cass. 13 mei 1987), R.C.J.B. 1989, 593-630. DE NAUW, A., “Les conditions générales de la sanction”, (noot onder Cass. 6 januari 1998), Rev. dr. pén. 1999, 573-579. DE NAUW, A., “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, T. Strafr. 2000, 89-99. DE POOTER, P., “Secret professionnel et secret de la confession”, J.T. 2002, 201-206. DE SOUTER, V., “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek”, T.J.K. 2001, 184-192.

~140~ DE SWAEF, M., “Over daders en mededaders”, (noot onder Cass. 15 oktober 1986), R.W. 1987- 88, 21-22. DE TEMMERMAN, B., “De vergoeding van seksuele schade”, R.W. 1997-98, 1001-1016. DECLERCQ, E., “Epidémiologie du sida et de l’infection à vih”, Con. M. 1995, 92-99. DECLERCQ, R., “Les infractions contre la famille et la moralité sexuelle en droit belge”, R.I.D.P. 1964, 503-550. DECOSTER, C., “Aids en de bestrijding ervan. De mogelijke juridische gevolgen van de aids- problematiek”, T. Gez. 1988, 385-391. DELVAUX, P.-H. en SCHAMPS, G., “Les enjeux d’une dissociation des fautes pénale et civile”, Rev. dr. pén. 1994, 237-249. DEPUYDT, P., “Het vertrekpunt van de verjaring van de burgerlijke vordering uit een misdrijf inzake aantasting van andermans fysieke integriteit”, (noot onder Gent 9 juni 1980), R.W. 1980- 81, 457-459. DERMAGNE, J.-M. en LAVENNE, A., “Vers une nouvelle définition du viol et une humanisation du traitement de ses victimes?”, J.T. 1982, 645-648. DESMET, C., “Over de onopzettelijke doodslag en het schuldig verzuim”, (noot onder Corr. Antwerpen 24 november 2000), R.W. 2000-01, 1426-1427. DIERICKX, A., “Back to the roots… Nood aan een terugkeer naar de fundamenten van het strafrecht”, (noot onder Cass. 17 januari 2001), T. Strafr. 2001, 199-202. DIERICKX, A., “Borderliner duidelijk onbekwaam om toe te stemmen met seks?”, (noot onder Antwerpen 29 juni 2004), N.C. 2007, 68-73. DIERICKX, A., “De strafrechtelijke benadering van sadomasochisme. Een commentaar naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 februari 2005 in de zaak K.A. en A.D./België”, T. Strafr. 2005, 387-404. DIERICKX, A., “Hoe ver reikt de bescherming van de strafbepalingen van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting?”, N.C. 2006, 95-108. DIERKENS, R., “Beroepsgeheim en recht”, T. Gez. 1986-87, 261-268. DU JARDIN, J., “La jurisprudence et l’abstention de porter secours”, Rev. dr. pén. 1983, 955-1000. DUBUISSON, B., “Secrets, mensonges et confidences. Conclusions”, Rev. dr. U.L.B. 2000, afl. 1, 335-366. FAGNART, J.-L., “Sida, assurances et vie privée”, Con. M. 1996, 33-45. FAGNART, J.-L., “Le point de départ de la prescription de l’action civile née du délit de coups et blessures involontaires”, (noot onder Cass. 13 januari 1994), R.C.J.B. 1995, 429-450.

~141~ FRERIKS, D., “De aangifte van misdrijven en het medisch beroepsgeheim”, (noot onder Cass. 16 december 1992), T. Gez. 1996-97, 26-28. FRERIKS, D., “De korte verjaringstermijn van art. 26 V.T.Sv.: ommekeer in de Cassatierecht- spraak inzake het vertrekpunt van de verjaringstermijn van de burgerlijke vordering volgend uit het misdrijf slagen en verwondingen – aansprakelijkheids- en verzekeringsrechtelijke implicaties”, (noot onder Cass. 13 januari 1994), T. Gez. 1994-95, 33-43. GENICOT, G., “Le sadomasochisme face à la liberté sexuelle et au droit au respect de la vie privée”, (noot onder Cass. 6 januari 1998), Rev. trim. dr. fam. 2000, 213-224. GEYS, F., “Het beroepsgeheim van de arts”, Liga 1997, afl. 7-8, 13-15. GODEFROID, F., noot onder Vred. Sint-Gillis 9 november 1999, Div. Act. 2002, 82-83. GUTWIRTH, S. en DE HERT, P., “De seks is hard maar seks (dura sex sed sex). Het arrest K.A. en A.D. tegen België”, Panopticon 2005, afl. 3, 1-14. GYSBERGS, P., “Een statisticus waadde vol vertrouwen door een rivier, die gemiddeld één meter diep was. Hij verdronk… Rede uitgesproken door de advocaat-generaal op de plechtige openingszitting van het Hof van Beroep te Gent op 1 september 2004”, R.W. 2004-05, 1041- 1049. HANNEQUART, Y., “Le défaut de prévoyance en droit belge”, Rev. dr. pén. 1994, 285-303. HANNEQUART, Y., noot onder Cass. 13 mei 1987, J.L.M.B. 1987, 1169-1174. HENNAU, C. en VERHAEGEN, J., “Recherche policière et secret médical”, J.T. 1988, 165-167. HENNAU-HUBLET, C., “L’action civile fondée sur le délit de coups et blessures par imprudence”, (noot onder Cass. 23 januari 1991), R.G.A.R. 1992, 11938. HENNAU-HUBLET, C. en SCHAMPS, G., “Responsabilité pénale et responsabilité civile: une parenté contestée. Prescription extinctive de l’action civile. Autorité de la chose jugée au pénal sur le civil. Faute pénale et faute civile”, Ann. dr. Louvain 1995, 113-200. HENRION, R., “Aids en het beroepsgeheim”, T. Orde Geneesh. 1995, afl. 69, 31-34. HENRY, P., “Contre le droit au secret médical”, (noot onder Luik 6 december 1979), J.L.M.B. 1980, 130-132. HUTSEBAUT, F., “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 32-54. HUTSEBAUT, F., “Het voorontwerp van wet houdende wijzigingen van een aantal bepalingen in het Strafwetboek in verband met fysiek en seksueel geweld”, Vigiles 1997, afl. 1, 1-8. HUYBRECHTS, L., “Het ambtsgeheim van de politieman en het publiek feit”, (noot onder Brussel 20 december 1988), R.W. 1988-89, 1333-1335. HUYNEN, S., “Le droit pénal protecteur de la famille”, J.T. 1946, 249-250.

~142~ JACOBS, K., “Zwijgen is niet altijd goud. Een spanningsveld tussen privacy, beroepsgeheim, recht op informatie en medische hulpverlening bij erfelijkheidsdiagnostiek”, T. Gez. 1994-95, 93-106. JEUNEHOMME, J.-F., noot onder Rb. Doornik 27 mei 1987, J.L.M.B. 1987, 1042-1044. JOOKEN, K. en SZEDLESKI, F., “Draag safe sex niet ten grave!”, Test Gezondheid 2003-04, afl. 58, 8-12. KERKHOFS, J., “Het (beroeps)geheim van het gerechtelijk onderzoek: over “wetens en willens” bij politieambtenaren en tolken”, (noot onder Corr. Hasselt 22 oktober 2004), Limb. Rechtsl. 2005, 139-142. KERKHOFS, J., “Het beroepsgeheim van paramedici, verpleegkundigen en personeelsleden van O.C.M.W.’s: een pad in de mand van het gerechtelijk onderzoek?”, (noot onder K.I. Antwerpen 2 november 2000), Limb. Rechtsl. 2002, 195-204. KLESIUS, M., “Uitdagingen voor de mensheid. De meedogenloze verspreiding van aids: op leven en dood”, National Geographic 2002, afl. 2, 32-43. KROLS, N., “Beroepsgeheim en hulpverlening”, Weliswaar 2006, afl. 70, 36-38. KUPERS, P., NAUWELAERS, I. en SERMEUS, G., “Doe ik het goed? Enquête over seksualiteit”, Test Gezondheid 2006, afl. 72, 17-22. LABBE, C., “Historique”, Con. M. 1995, 84-91. LAMBERT, J., “Viol. Problèmes de pratique médico-légale. Des idéologies aux faits”, Rev. dr. pén. 1983, 233-276. LAMBERT, P., “Le criminel tient-il le disciplinaire en état?”, (noot onder Cass. 29 mei 1986), J.T. 1987, 332-333. LEENEN, H., “Moderne ontwikkelingen rond het geheim in de gezondheidszorg”, T.P.R. 1974, 317-344. LEGROS, R., “Une double peine capitale”, Rev. dr. pén. 1993, 587-607. LOOP, R., conclusie voor Cass. 31 januari 2001, Arr. Cass. 2001, 197-205. LYBAERT, D., “Beroepsgeheim van de hulpverlener in relatie tot de politiediensten”, R.W. 1996- 97, 969-974. MAHAUX, P., conclusie voor Cass. 24 april 1972, Rev. dr. pén. 1971-72, 914-919. MAINGAIN, B., “Le viol entre époux: le droit d’aimer”, (noot onder Brussel 21 juni 1979), Rev. trim. dr. fam. 1980, 162-167. MARCHANDISE, T., “Regards sur la complexité autour du secret”, J. dr. jeun. 1999, afl. 189, 14-17. MASSET, A., “Coups et blessures volontaires – incapacité – invalidité”, (noot onder Cass. 31 maart 1993), J.L.M.B. 1994, 183-187.

~143~ MASSET, A., “La perte d’une chance de survie retenue comme élément de l’homicide involontaire”, R.G.A.R. 1999, 13153. MASSET, A., noot onder Luik 6 juni 1986, J.L.M.B. 1986, 543. MASSET, A., “Viol entre époux – Sodomie – Sida. Quelques réflexions de droit pénal à propos de l’intégrité sexuelle”, J.T. 1989, 17-24. MERCKX, D., “Het opzet bij opzettelijke slagen en verwondingen”, (noot onder Antwerpen 19 december 1986), R.W. 1987-88, 82. MESSINNE, J., “Réflexions sur l’élément moral de l’infraction. La pratique quotidienne des tribunaux face à l’avant-projet de Code pénal II”, J.T. 1987, 186-187. MOËRYNCK, P., noot onder Antwerpen 26 maart 1993, Amén. 1996, 33-36. NYS, H., “Aids: juridisch modethema of bedreiging voor de mensenrechten?”, Vl. Jurist 1989, afl. 1, 17-18. NYS, H., “Aids: ook een juridisch probleem”, A. Hosp. 1987, afl. 2, 67-69. NYS, H., “Aids en het recht”, Kultuurleven 1988, afl. 3, 227-238. NYS, H., “Is aangifte van aids wettelijk verplicht?”, R.W. 1987-88, 1325-1327. NYS, H., “Recht en aids. Besmetting, opsporing en preventie strafrechtelijk en gezondheids- rechtelijk beschouwd”, Panopticon 1988, 8-23. PINET, G., “Aids, legislative measures and ethical issues”, T. Gez. 1988-89, 3-10. POUPART, J.-M., “Les problèmes de la délinquance sexuelle sous leurs aspects médico- psychologiques et juridiques”, Rev. dr. pén. 1964-65, 807-836. REGOUT-MASSON, M., noot onder H.v.J. 5 oktober 1994, J.T. 1995, 148-149. R.O.D., noot onder Brussel 4 mei 1994, R.G.A.R. 1996, 12671. ROZIE, J., “Is België in 2005 een goede leerling geweest? Een overzicht van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tegen België”, N.C. 2006, 302-308. SCREVENS, R., “Het medisch geheim” (noot onder Cass. 13 mei 1987), T. Orde Geneesh. 1989, afl. 43, 58-60. SERGEANT, M., “Positief/negatief. Onderzoek serodiscordante koppels”, Zizo 2005, afl. 71, 40- 42. STEVENS, J., “Het beroepsgeheim van de advocaat en dat van de geneesheer”, T. Gez. 2002-03, 2- 11. STEVENS, L., “Arts slachtoffer partnergeweld mag gerecht informeren”, (noot onder Cass. 9 februari 1988, Antwerpen 14 oktober 1997 en Corr. Ieper 16 februari 2004), Juristenkrant 2004, afl. 89, 9.

~144~ STEVENS, L., “De wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan”, E.J. 1998, 18-32. STORCK, C., noot onder Corr. Doornik 18 maart 1987, J.L.M.B. 1987, 779-782. STORCK, C., “Secret… professionnel. «Quand le silence condamne»”, Rev. dr. pén. 1990, 255-258. SWANEPOEL, P., “Hiv: de regeling ter zake in het Zuidafrikaans leger”, T. Gez. 1993-94, 97-102. TER HEERDT, J., “Aansprakelijkheid bij hiv-besmetting: IPR- en causaliteitsproblemen”, (noot onder Gent 24 april 1998), T. Gez. 1999-2000, 63-68. TROUET, C., noot onder Cass. 14 december 2001, J.T. 2002, 261-265. TULKENS, F., “Acteur social et création de la loi. Les coups et blessures volontaires: approche historique et critique”, Panopticon 1990, 317-341. VAN CAENEGEM, P., “De aanvangsdatum van de verjaringstermijn van de burgerlijke vordering uit het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen”, (noot onder Cass. 13 januari 1994), R. Cass. 1994, 114-116. VAN CAMP, R., “Parketmagistraat in de jaren negentig, een niet zo voor de hand liggende opdracht”, Panopticon 1991, 7-18. VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., “Het nieuwe artikel 458bis Strafwetboek: wettelijke mogelijkheid tot doorbreking van het beroepsgeheim bij kindermishandeling”, Medi-ius 2001, afl. 2, 10-15. VAN GOSSUM, L., “Hiv et accident du travail”, Con. M. 1996, 19-31. VAN KEIRSBILCK, B., “La loi sur “La protection pénale des mineurs”. Une loi alibi rédigée dans un climat de psychose”, J. dr. jeun. 1999, afl. 184, 20-21. VAN NESTE, F., “Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, R.W. 1977-78, 1281- 1304. VAN NESTE, F., noot onder Cass. 4 december 1979, R.W. 1980-81, 311-312. VAN OVERBEKE, S., “Blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid als verzwarende omstandigheid van de opzettelijk toegebrachte slagen of verwondingen”, (noot onder Cass. 28 juni 1995), R.W. 1996-97, 461-463. VANDENBUSSCHE, E., VERHOEVEN, R. en WALGRAVE, L., “Dodingen door minderjarigen”, Panopticon 1998, 27-47. VANDEPLAS, A., “Betreffende verkrachting”, (noot onder K.I. Antwerpen 13 oktober 1978), R.W. 1978-79, 2817-2818. VANDEPLAS, A., “Opzettelijke verwondingen met blijvende arbeidsongeschiktheid”, (noot onder Cass. 19 oktober 1988) R.W. 1988-89, 1428-1429.

~145~ VANDEPLAS, A., “Over de tongkus en de seksuele penetratie”, (noot onder Brussel 8 april 1998), R.W. 1998-99, 505. VANDEPLAS, A., “Over opzettelijke slagen en verwondingen”, (noot onder Antwerpen 23 maart 2001), R.W. 2002-03, 626. VANDEPLAS, A., “Over sadomasochisme”, (noot onder Gent 23 september 1997), R.W. 1997-98, 856. VANDEPLAS, A., “Verkrachting van kinderen beneden de veertien jaar”, (noot onder Cass. 26 oktober 1976), R.W. 1977-78, 110-111. VANDEPLAS, A., “Wederantwoord van de annotator op de reactie van Y. De Brauwere”, R.W. 1998-99, 791. VANDERVEEREN, J., “La loi du 6 janvier 1961 érigeant en délit certaines abstentions coupables”, J.T. 1961, 233-238. VANDERVEEREN, P., “Réflexions sur l’élément moral de l’infraction. La pratique quotidienne des tribunaux face à l’avant-projet de Code pénal I”, J.T. 1987, 185-186. VANSWEEVELT, T., “Civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor schade tengevolge van “extended operations” en verlies van het voortplantingsvermogen”, (noot onder Gent 11 maart 1992), T. Gez. 1995-96, 61-64. VANSWEEVELT, T., “Rechten en verplichtingen van hiv-seropositieve artsen en tandartsen”, T. Gez. 1992-93, 77-84. VERMEIREN, R., “Het moeilijke onderscheid tussen hulp weigeren en de soevereine beslissing van de arts om al dan niet te handelen”, (noot onder Antwerpen 30 september 1997), T. Gez. 1999- 2000, 214-220. VERMEULEN, G. en DHONT, F., “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Straf. 2002, 124-136. VERSCHUEREN, C., “De wet van 24 november 1997 ertoe strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan: een schoolvoorbeeld van hedendaagse wetgeving?”, R.W. 1998-99, 1059-1071. VERSLUYS, L., “Viol et attentat à la pudeur et limite d’âge: quatorze ans”, Journ. proc. 1997, afl. 320, 20-21. VOLCHER, R., “Quelques aspects médico-psychologiques de la délinquance sexuelle”, Rev. dr. pén. 1964-65, 837-868. WATTIER, I., “La loi du 28 novembre 2000 relative à la protection pénale des mineurs”, J.T. 2001, 433-449.

~146~ WEISS, R., “Uitdagingen voor de mensheid. Strijd tegen ziekte”, National Geographic 2002, afl. 2, 4- 31. WEYTS, B., “Blijft het Hof van Cassatie trouw aan de equivalentieleer bij een samenloop van fouten?”, (noot onder Cass. 22 april 2004), R.W. 2004-05, 828-831. WEYTS, B., “Familiebanden, aansprakelijkheid en verzekeringen”, R.W. 2004-05, 81-91. X, noot onder Cass. 27 februari 2002, Rev. dr. pén. 2002, 957-959. X, noot onder Cass. 19 oktober 1988, Rev. dr. pén. 1989, 110. X, noot onder Cass. 3 september 1986, Rev. dr. pén. 1987, 74-75. X, noot onder Corr. Luik 20 september 1991, Journ. proc. 1991, afl. 201, 30. X, “Schending beroepsgeheim: stukken altijd onbruikbaar?”, Fiskoloog 1997, afl. 628, 4-5. ZUCKER, D., “Quelles preuves faut-il?”, Journ. proc. 1999, afl. 362, 8-14.

C. Bijdragen in verzamelwerken

1. Bijdragen in buitenlandse verzamelwerken

AKVELD, H. en HESSING, D., “Dutch legal responses to aids” in FRANKOWSKI, S. (ed.), Legal responses to aids in comparative perspective, Den Haag, Kluwer Law International, 1998, 419 p. AVENARIUS, W., VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L., “Voorlichting en preventie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. BOUCHER, C. en VAN BERGEN, J., “Pathogenese” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. BRUNING, H., “Wat betekent aids voor de maatschappij?” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. CARLIER, B., “Normaliteitsdenken in de sexuologie” in VAN DEN ENDEN, H. (ed.), Dwarsdenken. Omtrent Jaap Kruithof, Berchem, Epo, 1989, 341 p. CASTELIJNS, R. en SINGELS, L., “Allochtonen en hiv” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. DANNER, S., “Zorg als medicus bij aids en hiv” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. DOLMANS, W., “Aard, verspreiding en omvang van de epidemie” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. FAAS, W., “Hiv en bedrijfs- en verzekeringsgeneeskundige aspecten” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p.

~147~ FRENKEN, J., “Anders denken over «afwijkend» seksueel gedrag” in FRENKEN, J. en DOOMEN, J. (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 226 p. FRENKEN, J., “Seksuele criminaliteit; enkele feiten en achtergronden” in FRENKEN, J. en DOOMEN, J. (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 226 p. GRUBB, A., “Duties in contract and tort” in GRUBB, A. en LAING, J. (eds.), Principles of medical law, Oxford, Oxford University Press, 2004, 1191 p. HALKITIS, P., WILTON, L. en DRESCHER, J. (eds.), Barebacking: psychosocial and public health approaches, New York, Harrington Park Press, 2005, 246 p. HINLOOPEN, R. en SLOOTBEEK, A., “Vrouwen, zwangerschap, kinderen en hiv” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. HOCHHEIMER, E., “Geschiedenis en indeling van de hiv-infectie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. HOCHHEIMER, E., “Hulpverlening in verband met de hiv-infectie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. HOCHHEIMER, E., “Ziektebeelden bij de hiv-infectie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. HUBBEN, J., “De aids-test vanuit gezondheidsrechtelijke optiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. JANMAAT-ABEE, M., “Overheid en politiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. KIRKELS, V. en POLMAN, M., “Discussieverslag” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. LE GALLOU, A., “Sida et droit pénal” in FEUILLET-LE MINTIER, B. (ed.), Le sida: aspects juridiques, Parijs, Economica, 1995, 270 p. LAING, J. en GRUBB, A., “Confidentiality and data protection” in GRUBB, A. en LAING, J. (eds.), Principles of medical law, Oxford, Oxford University Press, 2004, 1191 p. MAASEN, T., “Mensen met aids in hun omgeving. Psychosociale hulpverlening aan homoseksuele mannen met hiv-problematiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p.

~148~ MAASEN, T., VAN POPPEL, A. en VAN KERKHOF, M., “Homoseksuele mannen en hiv” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. MARKENSTEIN, L., “Hiv, recht en wet” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. MCKEGANEY, N. en BARNARD, M., “Prostitution and hiv/aids” in MATTHEWS, R. en O’NEILL, M. (eds.), Prostitution, Aldershot, Ashgate Publishing, 2002, 636 p. MEENHORST, P., “Het verworven immunodeficiëntie-syndroom” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. PY, B., “Le sexe et le droit” in X (ed.), Que sais-je?, Parijs, Presses Universitaires de France, 1999, 127 p. ROSCAM ABBING, E., “De hiv-test, in wiens belang?” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. SOETENHORST-DE SAVORNIN LOHMAN, J., “Toekomstperspectieven met betrekking tot seksueel geweld” in FRENKEN, J. en DOOMEN, J. (eds.), Strafbare seksualiteit. Opvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1984, 226 p. VAN BERGEN, J., “Beroepsrisico, beroepspreventie en accidentele hiv-besmetting” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. VAN BERGEN, J., “Epidemiologie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. VAN BERGEN, J. en HOCHHEIMER, E., “Hiv en seksueel overdraagbare aandoeningen” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. VAN BERGEN, J., “Transmissie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. VAN MELSEN, A., “Ethische reflecties op de aids-problematiek” in X (ed.), Aids. Medische, ethische en maatschappelijke aspecten, Nijmegen, Katholiek Studiecentrum, 1989, 140 p. WIGERSMA, L., “Antiretrovirale therapie” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv- wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. WIGERSMA, L. en HEIJNEN, A., “De hiv-test” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv- wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p. WIGERSMA, L. en HEIJNEN, A., “Drugsgebruikers en hiv” in VAN BERGEN, J. en WIGERSMA, L. (eds.), De hiv-wijzer voor huisartsen en andere hulpverleners, Amsterdam, Schorer, 1998, 234 p.

~149~ 2. Bijdragen in Belgische verzamelwerken

ADAMS, M., “De verplichte hiv-test en de zelfbeschikking” in TAELS, J., VANHEESWIJCK, G. en REYNAERT, P. (eds.), Over zichzelf beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood, Antwerpen, Maklu, 1996, 628 p. ARNOU, P., “Opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel” in INSTITUUT VOOR STRAFRECHT KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN (ed.), Bijzonder strafrecht voor rechtspractici 5, Leuven, Acco, 1990, 240 p. ARNOU, P., “Voorbedachten rade” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 20 p. BAETENS, L., “Hulpverleners en beroepsgeheim” in STOCKMAN, R. (ed.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector. Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 135 p. BLANPAIN, R., “Het medisch beroepsgeheim” in OVERSTEYNS, B. (ed.), Aids, alcohol, drugs, roken. Referaten van de studiedag georganiseerd door het Instituut voor Arbeidsrecht van de K.U. Leuven op 20 mei 1988, Brugge, die Keure, s.d., 214 p. BLEYS, R., “De nieuwe «verboden vrucht»: barebacking” in X (ed.), Jaarboek seksualiteit, relaties, geboorteregeling 2003, Gent, CGSO Trefpunt, 2002, 264 p. BODSON, P., “Opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 2 p. BODSON, P., “Schuldig verzuim” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 13 p. BODSON, P. en DERRE, S., “Doodslag en verschillende soorten van doodslag” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 29 p. BODSON, P. en DERRE, S., “Opzettelijk doden, niet doodslag genoemd en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 65 p. BROECKX, P., DUMAREY, M. en FOCK, R., “Schuldig verzuim en beroepsgeheim in de context van strafrechtelijke bescherming van minderjarigen” in VERMEULEN, G. (ed.), Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2001, 699 p. D’HAVÉ, C., VERWILGHEN, C. en BALCAEN, A., “Prostitutie en volksgezondheid” in VERMEULEN, G., MOENS, B. en DE BUSSER, E. (eds.), Betaalseksrecht. Naar een legalisering van niet- problematische prostitutie, Antwerpen, Maklu, in druk, 151 p.

~150~ DAL, G.-A., “Les fondements déontologiques du secret professionnel” in KIGANAHE, D. en POULLET, Y. (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 285 p. DALCQ, R., “La prévisibilité du dommage est-elle une condition nécessaire de la faute?” in X (ed.), Hommage à Jacques Heenen, Brussel, Bruylant, 1994, 659 p. DE HERT, P., “Mensenrechten en het liefdevol doodkussen van het liberale denken. Rechtspraak en wetgeving over verkrachting, transseksualiteit en sadomasochisme” in RAES, K. (ed.), Liefde’s onrecht. Het onmogelijke huwelijk tussen liefde en recht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 220 p. DECLERCQ, R., “Enkele problemen in verband met de toepassing van de artikelen 418, 419 en 420 van het Strafwetboek” in INSTITUUT VOOR STRAFRECHT KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN (ed.), Bijzonder strafrecht voor rechtspractici 5, Leuven, Acco, 1990, 240 p. DELOOZ-LAMERS, D., “Onopzettelijke doding en onopzettelijke lichamelijke letsels” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 30 p. DELOOZ-LAMERS, D., “Strafbare poging” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 7 p. DESMYTER, J., “Overdraagbaarheid van aids en de gevolgen ten aanzien van de arbeids- bekwaamheid” in OVERSTEYNS, B. (ed.), Aids, alcohol, drugs, roken. Referaten van de studiedag georganiseerd door het Instituut voor Arbeidsrecht van de K.U. Leuven op 20 mei 1988, Brugge, die Keure, s.d., 214 p. DEWALLENS, F., “De contextualisering van het medisch geheim: een goedbedoelde poging voor meer rechtszekerheid met een omgekeerd effect” in STOCKMAN, R. (ed.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector. Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 135 p. DEWANDELEER, D., “Homicide volontaire et lésions corporelles volontaires” in CHOME, P., KLEES, O. en LORENT, A. (eds.), Droit pénal et procédure pénale, Brussel, Editions Kluwer, losbl., 166 p. DU JARDIN, J., “Actuele bedenkingen over het schuldig verzuim bij de geneeskundige hulpverlening – Art. 422bis Strafwetboek” in X (ed.), De wetgeving inzake dringende geneeskundige hulpverlening, Gent, Mys & Breesch, 1995, 190 p. DU JARDIN, J., “Le concept juridique de “blessure”. Conclusions avant Cass. 23 janvier 1991” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 529 p. DU JARDIN, J., “Over het moreel bestanddeel van het misdrijf. Conclusie voor Cass. 12 mei 1987” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 529 p.

~151~ DU JARDIN, J., “Schuldig verzuim” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 34 p. DUPONT, L., “De constitutieve elementen van het misdrijf” in X (ed.), Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys & Breesch, 1994, 507 p. EUGENE-DAHIN, B., “Attentats à la pudeur et viols: aspects médico-légaux” in X (ed.), Sexo- criminologie: question d’actualité, Brussel, Story-Scientia, 1991, 90 p. GEVAERT, P. en WOSTYN, L., “Inbeslagname medische dossiers en verhoor door de onderzoeks- rechter” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p. HACHÉ, R., “Beroepsgeheim vanuit medisch-ethisch perspectief: tussen privacy en vertrouwe- lijkheid” in STOCKMAN, R. (ed.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector. Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 135 p. HAMEEUW, I., HEIRBRANT, B. en LEFERE, P., “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting van minderjarigen” in VERMEULEN, G. (ed.), Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2001, 699 p. HENNAU, C. en VERHAEGEN, J., “La faute non intentionnelle et sa réglementation dans les codes pénaux modernes” in X (ed.), Liber Amicorum Jules D’Haenens, Gent, Mys & Breesch, 1993, 382 p. HUYBRECHTS, L., “Aangifte van misdrijven” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 40 p. HUYBRECHTS, L., “Aspecten van het beroepsgeheim” in X (ed.), XXXIIe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2005-06: strafrecht en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 653 p. JACOBS, A., “Les violences au sein du couple (article 410, alinéa 3 du Code pénal)” in JACOBS, A. (ed.), Le point sur le droit pénal, Luik, Formation Permanente CUP, 2000, 413 p. KIGANAHE, D., “La protection pénale du secret professionnel (Code pénal, article 458)” in KIGANAHE, D. en POULLET, Y. (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 285 p. KIGANAHE, D., “Réflexions autour du “commencement” de la tentative punissable en droit pénal” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 529 p. LALIEUX, K., “Aspects pénitentiaires des problèmes de santé et du contrôle des maladies transmissibles et notamment du sida dans les prisons” in VINCINEAU, M. (ed.), Le sida, stimulateur des discriminations. Actes du colloque “Le droit, un défi au sida” des 8 et 9 décembre 1994 (textes actualisés au 31 mars 2000), Brussel, Bruylant, 2002, 720 p.

~152~ LEURQUIN, X., “Organisation des professions de la santé publique” in CRUYPLANTS, J. en FAGNART, J.-L. (eds.), Actualités du droit de la santé, Brussel, Conférence du Jeune Barreau de Bruxelles, 1999, 401 p. MARTENS, P., “Conclusion: la société a-t-elle envie du secret?” in KIGANAHE, D. en POULLET, Y. (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 285 p. MASSET, A., “Beroepsgeheim” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 34 p. MERCKX, D., “Verkrachting: bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 32 p. MERCKX, D., “Verkrachting: de verzwarende omstandigheden” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 33 p. MERCKX, D., “Verkrachting: het misdrijf” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 60 p. MESSINNE, J., “Propos juridiques sur la délinquance sexuelle” in X (ed.), Sexo-criminologie: question d’actualité, Brussel, Story-Scientia, 1991, 90 p. NYS, H., “Enige juridische problemen in verband met aids” in BARO, F., DESMYTER, J. en NIJS, P. (eds.), Aids: een multidisciplinaire aanpak. Verslagboek van de informatiedag aids, georganiseerd door de Federatie van Consultatiebureaus voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden op 25 juni 1987, Leuven, Sociologisch Onderzoeksinstituut Katholieke Universiteit Leuven, 1987, 138 p. NYS, H., “Het beroepsgeheim in de gezondheidszorg” in CALLENS, S. (ed.), Privacy en verwerking van gegevens in het ziekenhuis, Diegem, Kluwer, 2002, 96 p. Pand. b., v° Coups et blessures, p. 1141-1196. ROBBE, C. en DECLOEDT, W., “Overhandiging van medische gegevens op verzoek van een burgerlijke rechtbank” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p. ROBBE, C. en TRICOT, J.-P., “Overhandigen van medische gegevens in het kader van een medische expertise” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p. SCHOCKAERT, F., “Mededelen van hiv-seropositiviteit aan de partner, aan verzekerings- maatschappijen en bij hospitalisatie” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p.

~153~ STEVENS, L., “Slagen en verwondingen tussen (ex-)partners” in VANDEPLAS, A., ARNOU, P., VAN OVERBEKE, S. en VANDROMME, S. (eds.), Commentaar Strafrecht en strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., 20 p. VAN DAELE, D. en CHRISTIAENSEN, S., “De afhandeling van zaken door inspectiediensten in het sociaal strafrecht: een voorbeeld voor de commune strafrechtspleging?” in FIJNAUT, C. en VAN DAELE, D. (eds.), De hervorming van het Openbaar Ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 454 p. VAN DE KERCHOVE, M., “Fondements axiologiques du secret professionnel et de ses limites” in KIGANAHE, D. en POULLET, Y. (eds.), Le secret professionnel. Actes du colloque des 8 et 9 novembre 2001 organisé par l’Association des juristes namurois, Brussel, La Charte, 2002, 285 p. VAN NESTE, F., “Het medisch beroepsgeheim” in HEYVAERT, A., KRUITHOF, R. en VANSWEEVELT, T. (eds.), Juridische aspecten van de geneeskunde, Antwerpen, Kluwer, 1989, 507 p. VANDEMEULEBROEKE, O., “Verkrachting” in MASSET, A. en VANDER BEKEN, T. (eds.), Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, Brugge, die Keure, losbl., 71 p. VELAERS, J., “Het menselijk lichaam en de grondrechten” in TAELS, J., VANHEESWIJCK, G. en REYNAERT, P. (eds.), Over zichzelf beschikken? Juridische en ethische bijdragen over het leven, het lichaam en de dood, Antwerpen, Maklu, 1996, 628 p. VERGOTE, R. en WOSTYN, L., “Mededelen van medische gegevens in situaties van (vermoeden van) kindermishandeling” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p. VERHAEGEN, J., “Dol et faute lourde en droit pénal” in X (ed.), Liber Amicorum Marc Châtel, Deurne, Kluwer, 1991, 496 p. VERHAEGEN, J., “L’imputabilité pénale des conséquences non voulues du fait délictueux” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 529 p. VERHAEGEN, J., “Le dol éventuel et sa place en droit pénal belge” in X (ed.), Liber Amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, 459 p. VERMEYLEN, P., “Het beroepsgeheim van de sociale assistent” in X (ed.), Liber Amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, 459 p. VUYE, H., “Schuldig hulpverzuim. Analyse van artikel 422bis Sw. in het licht van de algemene leer van de omissie in het strafrecht” in X (ed.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 529 p. WOSTYN, L., “Enkele beschouwingen in verband met het medische beroepsgeheim” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p.

~154~ WOSTYN, L., “Het medische dossier” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p. WOSTYN, L., “Inzagerecht in het medische dossier en recht op afschrift van de patiënt” in WOSTYN, L., CLEPKENS, C. en HUTSEBAUT, A. (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2004, 209 p.

D. Reeksen

1. Buitenlandse reeksen

ALTENBURG, M., BEAUMONT, W., ENGELS, M., SIJM, S., TAMSMA, N., VAN DER KROEF, M. en NUITEN, A., Preventie doe je samen. Aandacht voor aids-preventie in stad en regio, in VNG/VDB-reeks, Den Haag, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 1992, 87 p. DE BROUWER, A.-M., Supranational criminal prosecution of sexual violence. The ICC and the practice of the ICTY and the ICTR, in School of Human Rights Research Series, Antwerpen, Intersentia, 2005, 570 p. DALLAS, M., Onveilige seks bij homomannen. Een verkennend onderzoek naar omvang en achtergronden, in Publikatiereeks Homostudies, Utrecht, Interfacultaire Werkgroep Homostudies Rijksuniversiteit Utrecht, 1990, 97 p. EBERBACH, W., Rechtsprobleme der HTLV-III-Infektion (Aids): straf- und zivilrechtliche Aspekte gefährlicher ansteckender Krankheiten, in Schriftenreihe Medizinrecht, Berlijn, Springer, 1986, 68 p. FOYER, J. en KHAÏAT, L., Droit et sida: comparaison internationale, in CNRS Droit, Parijs, CNRS, 1994, 482 p. FRANCK, K., Strafverfahren gegen Hiv-infizierte: unter besonderer Berücksichtigung der Situation jugendlicher Beschuldigter, in Schriften zum Strafrecht 121, Berlijn, Duncker und Humblot, 2001, 230 p. GIROUX, M. en O’SULLIVAN, E., Droit pénal spécial, in La common law en poche, Canada, Les Editions Yvon Blais Inc., 2002, 119 p. HERVEY, T. en MCHALE, J., Health law and the European Union, in Law in Context, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, 469 p. LÜCKE, J., Aids im amerikanischen und deutschen Recht: eine kritische Bestandsaufnahme des Rechts der USA und ihre rechtspolitischen Konsequenzen für die Bundesrepublik Deutschland, in Schriftenreihe Medizinrecht, Berlijn, Springer, 1989, 187 p. SCHERF, K., Aids und Strafrecht: Schaffung eines Gefährdungstatbestandes zur Bestrafung ungeschützten Geschlechtsverkehrs, in Nomos Universitätsschriften. Recht 93, Baden-Baden, Nomos, 1992, 199 p. SZWARC, A., Aids und Strafrecht, in Schriften zum Strafrecht 107, Berlijn, Duncker und Humblot, 1996, 324 p. USDIN, S., De feiten over hiv/aids, in De feiten over…, Rotterdam, Lemniscaat, 2004, 173 p.

~155~ 2. Belgische reeksen

BULTHÉ, B. en REMOUCHAMPS, M., De verkrachting en het slachtoffer, in Publikaties van het Nationaal Centrum voor Criminologie, Brussel, Bruylant, 1979, 204 p. CALLENS, S., Goed geregeld? Het gebruik van medische gegevens voor onderzoek, in Medisch recht, Antwerpen, Maklu, 1995, 538 p. DE MULDER, M. en HOOGHE, M., Aids nuchter bekeken. Medische en maatschappelijke achtergronden, in Actueel, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1994, 48 p. DE SMET, B., Deskundigenonderzoek in strafzaken, in A.P.R., Antwerpen, Kluwer, 2001, 373 p. DELVA, J., Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, in A.P.R., Brussel, Larcier, 1967, 218 p. DUPONT, L., Beginselen van behoorlijke strafrechtsbedeling. Bijdrage tot het grondslagenonderzoek van het strafrecht, in Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen, Antwerpen, Kluwer, 1979, 237 p. EVERTS, R., L’amour devant la loi, in Bibliothèque de droit pratique, Brussel, Dessart, 1962, 235 p. HENNAU-HUBLET, C., L’activité médicale et le droit pénal. Les délits d’atteinte à la vie, l’integrité physique et la santé des personnes, in Bibliothèque de la Faculté de droit de l’Université catholique de Louvain, Brussel, Bruylant, 1987, 475 p. NYS, H., Geneeskunde. Recht en medisch handelen, in A.P.R., Mechelen, Kluwer, 2005, 714 p. NYS, H., Geneeskundig recht, in Geneeskundige deontologie en geneeskundig recht, Leuven, Acco, 1985, 141 p. PYCK, D. en OPSOMER, F., Seksueel overdraagbare aandoeningen, in Praktische Gidsen, Gent, CGSO Trefpunt Seksualiteit Relaties Geboorteregeling, 1995, 39 p. SPRIET, B., Strafrechtspraak, in Publikaties van het Instituut voor Strafrecht van de Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Acco, 1989, 349 p. VAN DE KERCHOVE, M. en CARTUYVELS, Y., Chronique de droit pénal 1996-2000, in Les dossiers du Journal des Tribuneaux, Brussel, Larcier, 2002, 183 p. VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., Beroepsgeheim en hulpverlening, in Welzijn – Welzijnsrecht, Brugge, die Keure, 2005, 267 p. VANSWEEVELT, T., Aids en recht. Een aansprakelijkheids- en verzekeringsrechtelijke studie, in Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1989, 152 p. VERVAELE, J., Rechtsstaat en recht tot straffen. Van klassiek rechtsindividualisme naar sociaal rechtsdenken. Een strafrechtsvergelijkend grondslagenonderzoek, in Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen, Antwerpen, Kluwer, 1990, 538 p.

~156~ E. Proefschriften, thesissen en syllabi

DEVOS, L., SM: misdrijf of recht? Het proces Aurousseau als testcase voor de wettelijkheid van sadomasochisme, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2001-02, 146 p. DIRICKX, O., Criminalisering van riskant gedrag bij de overbrenging van levensbedreigende ziekteverwekkers zoals hiv, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2002-03, 112 p. DUIJST-HEESTERS, W., Boeven in het ziekenhuis. Een juridische beschouwing over de verhouding tussen het medisch beroepsgeheim en de opsporing van strafbare feiten, onuitg., proefschrift voorgedragen tot het behalen van de wettelijke graad van doctor in de rechten, Radboud Universiteit Nijmegen, 2005, 306 p. GEENS, K., Het vrij beroep: enkele theoretische beschouwingen aan de hand van een vergelijkende studie naar Belgisch recht van de reglementering ter zake van de beroepen van arts, advocaat, architect en bedrijfsrevisor, onuitg., proefschrift voorgedragen tot het behalen van de wettelijke graad van doctor in de rechten, Katholieke Universiteit Leuven, 1986, 640 p. HEBBERECHT, P., Theoretische criminologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Theoretische criminologie, UGent, 2005-06, 192 p. KETELS, B., De besmetting van het bewijs. Onbevlekt ontvangen,… of toch net niet?, onuitg., juridisch schrijfvaardigheidspracticum Strafvordering, UGent, 2003-04, 20 p. VAN WELDEN, J., De gevangenis als broeihaard voor infectieziektes?, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de criminologische wetenschappen, UGent, 2002-03, 101 p. VANDER BEKEN, T., Penologie, onuitg., syllabus bij het opleidingsonderdeel Penologie, UGent, 2005-06, 361 p.

IV. MISCELLANEA

A. Adviezen

1. Nationale Raad van de Orde van geneesheren

NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 3 februari 2007 inzake het beroepsgeheim en aids: mededeling aan partner, URL: www.ordomedic.be, 23 februari 2007. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 14 januari 2006 inzake de hiv- positieve moeder, URL: www.ordomedic.be, 26 september 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 mei 2002 inzake het beroepsgeheim en aids: mededeling aan de partner, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006.

~157~ NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 december 2000 inzake artikel 33 van de Code van geneeskundige plichtenleer: voorlichting van de patiënt en het informeren van de partner(s) van een hiv-seropositieve persoon, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 24 oktober 1998 inzake de hiv- positieve patiënt die één of meerdere personen van een verzorgingsteam besmet kan hebben, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 20 mei 1995 inzake aids en de opsporing van hiv, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 16 oktober 1993 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 november 1988 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 25 juli 1988 inzake aids en verzekeringen, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 19 oktober 1985 inzake aids en gevangenis, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006. NATIONALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN, Advies van 15 juli 1985 inzake aids, URL: www.ordomedic.be, 3 oktober 2006.

2. Andere diensten

BESTUURSCOMMISSIE AIDSBELEID & STRAFRECHT, ‘Penitentie of preventie?’. Over de gevolgen van de toepassing van het strafrecht voor de volksgezondheid en de positie van mensen met hiv, Amsterdam, Soaids – Aids Fonds, 2004, 38 p. CONSEIL NATIONAL DU SIDA DE LA REPUBLIQUE FRANÇAISE, Avis sur la pénalisation de la transmission sexuelle du vih adopté en séance plénière le 27 avril 2006, URL: www.cns.sante.fr, 28 juli 2006, 4 p.

B. Beleidsnota’s

COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN HET STRAFWETBOEK, Beschouwingen van de Commissie over het voorontwerp van Strafwetboek van de H. Robert Legros, Koninklijk Commissaris voor de Hervorming van het strafwetboek, Brussel, Ministerie van Justitie, 1986, 126 p. COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN HET STRAFWETBOEK, Verslag over de voornaamste grondslagen voor de hervorming, Brussel, Ministerie van Justitie, 1979, 137 p.

~158~ C. Onderzoeksrapporten

CENTER FOR REPRODUCTIVE RIGHTS, Legal grounds. Reproductive and sexual rights in African commonwealth courts, URL: www.crlp.org, 7 februari 2007, 93 p. DODDS, C., WEATHERBURN, P., HICKSON, F., KEOGH, P. en NUTLAND, W., Grievous harm? Use of the Offences Against the Person Act 1861 for sexual transmission of hiv, Verenigd Koninkrijk, Sigma Research, 2005, 36 p. GNP+ EUROPE en TERRENCE HIGGINS TRUST, Criminalisation of hiv transmission in Europe. A rapid scan of the laws and rates of prosecution for hiv transmission within signatory States of the European Convention of Human Rights, 2005, 61 p. VINCKE, J. en BLEYS, R., Vitale vragen 2001. Eindrapport, Antwerpen, Sensoa, 2003, 30 p. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Epidemiologie van aids en hiv-infectie in België. Toestand op 31 december 2005. Jaarrapport, URL: www.iph.fgov.be, 4 maart 2007, 54 p. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Gezondheidsenquête België 2004. Synthese, URL: www.iph.fgov.be, 4 maart 2007, 83 p. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Hiv/aids in België. Toestand op 30 juni 2006. Semestrieel rapport n° 63, URL: www.iph.fgov.be, 24 februari 2007, 6 p. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, Hiv/aids in België. Toestand op 31 december 2005. Semestrieel rapport n° 62, URL: www.iph.fgov.be, 16 augustus 2006, 6 p.

D. Folders en nieuwsbrieven

BRYS, I., DEQUEECKER, I. en SWEETLOVE, P., Infofolder Aids, Antwerpen, Roos Proesmans, 1992, 35 p. CAPLIN, D., VAN LOON, L. en VANDENBRUAENE, M., Aidsvademecum, Antwerpen, Vlaams Aids Coördinaat, s.d., 46 p. VAN HAEGENBORGH, T., Seksueel Overdraagbare Aandoeningen en Aids, Antwerpen, Annelies Vanmechelen, s.d., z.p. X, Portraits du sida, Brussel, Infor Sida, s.d., 14 p.

E. Encyclopedieën

X, “Aids” in SAFRA, J. en YESHUA, I. (eds.), The New Encyclopaedia Britannica (Micropaedia), Chicago, Encyclopaedia Britannica, 2002, 170-171. X, “Infectious diseases” in SAFRA, J. en YESHUA, I. (eds.), The New Encyclopaedia Britannica (Macropaedia), Chicago, Encyclopaedia Britannica, 2002, 589-614.

~159~ F. Persberichten en krantenknipsels

1. Buitenlandse persberichten en krantenknipsels

BEGLEY, S., CHECK, E., WINGERT, P. en CONWAY, F., “Aids at 20”, Newsweek 11 juni 2001. COWLEY, G., “Can he find the cure?”, Newsweek 11 juni 2001. DEKKER, A., “De affaire van het besmette donorbloed. De sinistere Franse uitzondering”, Vrij Nederland 13 februari 1999. EVERS, M., “Aids. Blitzschlag der Killerzellen”, Der Spiegel 25 juni 2001. FOLLEA, L., “Les nouveaux traitements ont fait reculer la mortalité par sida en 1996”, Le Monde 8 maart 1997. GROLLE, J., “Aids. Stunde Null”, Der Spiegel 8 februari 1999. HACKENBROCH, V., “Aids. Zeitbombe vor der Haustür”, Der Spiegel 10 juli 2000. NAU, J.-Y., “Nous sommes à un tournant majeur de l’épidémie en Europe”, Le Monde 8 maart 1997. PARLIAMENTARY ASSEMBLY COMMUNICATION UNIT, “Libya: the death sentence passed on the Bulgarian nurses in no way relieves the tragedy of the children contaminated with the aids virus”, Press release 26 augustus 2005, URL: www.coe.int/press, 21 juli 2006. SERVICE D’INFORMATION DES NATIONS UNIES, “L’ONUSida se prononce contre l’utilisation systématique du droit pénal dans la lutte contre le sida”, 10 juli 2006, URL: www.un.org, 28 juli 2006. TERRENCE HIGGINS TRUST en GNP+ EUROPE, “New study urges caution over widespread criminalisation of hiv transmission”, 29 juni 2005. WATT, A., “Jail for infecting partner with hiv”, The Sunday Mail 10 december 2005, URL: www.thesundaymail.news.com.au, 15 december 2005. WATT, A., “Sex infection legal first”, The Courier-Mail 9 december 2005, URL: www.thecourier mail.news.com.au, 15 december 2005. X, “Aids. Zelle am Enterhaken”, Der Spiegel 29 juni 1998. X, “Hiv verzwijgen bij seks soms niet strafbaar”, De Telegraaf 20 juni 2005. X, “Onveilig vrijen geen zaak voor strafrecht”, De Telegraaf 18 maart 2004.

2. Belgische persberichten en krantenknipsels

BEEL, V., “Geen groter handicap dan aids”, De Morgen 1 december 1999. BEEL, V., “Jongeren zoeken relaties en seks op internet”, De Standaard 2 juni 2006. BEEL, V., “Mijn baarmoeder is toch niet dood?”, De Standaard 1 december 2000.

~160~ BEEL, V., “Minderjarige seks: de hetze en de feiten. Betwist wetsontwerp versterkt op veel terreinen bescherming minderjarige”, De Standaard 19 maart 1999. BEEL, V., “Spelenderwijs leren over relaties en seksualiteit. Een lief vinden in de jeugdbeweging”, De Standaard 26 oktober 2000. BEEL, V., “Weer een seksonderzoek bij jongeren. Meisjes hebben negatiever zelfbeeld”, De Standaard 23 februari 2001. BOUWEN, D., “Onbetaalbaarheid geneesmiddelen vraagt dringend om een oplossing. Aids- probleem neemt kolossale proporties aan in ontwikkelingslanden”, Financieel Economische Tijd 1 december 1999. BOUWEN, D., “Nieuwe “cocktails” zijn geen wondermiddelen. Euforie is misplaatst in strijd tegen aids”, Financieel Economische Tijd 28 november 1998. COCHEZ, T., “Aantal hiv-besmettingen stijgt weer alarmerend”, De Morgen 16 mei 2001. COCHEZ, T., “Aantal nieuwe hiv-infecties blijft verontrustend hoog”, De Morgen 7 november 2001. COCHEZ, T., “Een op de zes hiv-tests zonder uitslag. Communicatie tussen patiënten en artsen geregeld dovemansgesprek”, De Morgen 6 december 2001. COCHEZ, T., “Onderzoek over seksualiteit bij Vlaamse jongeren. Een op de tien seksueel actieve jongeren tot seks gedwongen”, De Morgen 23 februari 2001. DE GRAAF, A., “Leven in de verlenging”, De Morgen 21 maart 1998. DE WILDE, D., “T-shirt tegen aids”, Knack 23 augustus 2006. DE HERDT, C., “Alfred Kinsey, de man die ons over seks leerde praten”, Het Nieuwsblad 16 april 2005. DE SMET, F., “Bijna drie hiv-diagnoses per dag. Homo’s zijn condoommoe”, Het Nieuwsblad 27 november 2006. DAMS, T., “Zaak rond baby Xena trekt discussie over verplichte sterilisatie weer op gang”, Het Nieuwsblad – Life 24 november 2005. DENOLF, W., “Seks in tijden van soa”, Knack 19 november 2003. DRAULANS, D., “25 jaar aids. Een ziekte zonder naam”, Knack 26 juli 2006. DRAULANS, D., “Condooms lekken niet”, Knack 26 oktober 1994. EECKHOUT, A., “Aids vijfentwintig jaar later. Het taboe blijft”, Het Nieuwsblad – Life 12 juni 2006. EPPINK, D., “Ontwerp Smet stuit op tijdsklimaat. Discussie over seksueel zelfbeschikkingsrecht jongeren barst meteen uit voegen”, De Standaard 21 januari 1997. EPPINK, D., “Seksuele bescherming jongeren ligt te gevoelig. Staatsbegrafenis voor wetsontwerp omdat PS op allerlaatste moment voet dwars zet”, De Standaard 19 maart 1999.

~161~ FRANSEN, G., “Sneller hiv-test bij Afrikanen. Samen met homoseksuelen vormen ze de groep met de meeste nieuwe besmettingen”, Het Nieuwsblad 28 en 29 april 2007. FRANSEN, G., “Welkom in het proefkonijnenhuis. Farmaciebedrijf betaalt 1.900 euro voor test met hiv-geneesmiddel”, Het Nieuwsblad 31 maart en 1 april 2007. GORIS, R., “De patiënt heeft aids”, Knack 29 november 1995. HAEX, P., “Seropositief betekent niet meer het einde”, Gazet van Antwerpen 29 en 30 november 1997. HAEMERS, I., “Betoging tegen seks in theater”, Het Nieuwsblad 12 juli 2004. HAEMERS, I., “Drugs- en seksexperimenten live op de buis”, Het Nieuwsblad 10 oktober 2005. HENS, T., “Het aantal hiv-besmettingen in België stijgt”, De Standaard 29 november 2003. HERMANS, D., “Steeds meer huisartsen nemen seropositieven onder hun hoede. «Aidspatiënt is gewone zieke geworden»”, Het Nieuwsblad 20 februari 2007. H.V.D.E., “Hoop op vaccin vervliegt”, De Standaard 17 juli 2000. H.V.D.E., “Viruscrème helpt hoeren niet”, De Standaard 17 juli 2000. H.V.D.E., “Vrouwencondoom maakt te veel herrie”, De Standaard 17 juli 2000. H.V.S., “Besluiteloosheid Demeester is gevaar voor volksgezondheid”, De Morgen 1 december 1997. H.W.D., “Debat over verplichte anticonceptie ligt open”, Het Nieuwsblad 25 november 2005. I.V.E., “Kennis over aids verandert gedrag niet”, De Morgen 1 december 1997. I.V.E., “Uniek aids-experiment met tweelingen”, De Morgen 3 maart 1994. JANSSEN, D., “Waarom mensen onveilig blijven vrijen. Rationele argumenten bij preventie hebben op sommigen geen vat”, Het Nieuwsblad 29 maart 2007. LAUWERS, W., “18-jarige Belinda werd met opzet besmet met dodelijk hiv-virus”, Blik 6 september 2006. LIBERT, M., “Seks, een kinderspel”, De Morgen 21 januari 1997. M.A.P., “Britse vrouwen bekijken steeds vaker porno online”, Het Nieuwsblad 31 mei 2006. M.A.P., “Pamela Anderson: «Beter orgasme voor vegetariërs»”, De Standaard 17 mei 2006. MAECKELBERGH, B., “Een op tien pleegt abortus”, Het Nieuwsblad 30 maart 2006. MESKENS, J., “Un dernier face à face entre le silence et la douleur”, Le Soir 10 maart 1999. MESKENS, J. en VAN VAERENBERGH, O., “Le verdict du procès du sang suscite le malaise en France”, Le Soir 10 maart 1999. MUSSCHOOT, D., “Hiv-virus treft elke dag drie landgenoten”, Het Nieuwsblad 28 februari 2006. NEYT, G., “Ex-vriend vals beschuldigd van bewuste besmetting met aidsvirus”, Het Nieuwsblad 23 mei 2006.

~162~ NEYT, G., “Homo besmet partners opzettelijk met aids”, Het Volk 11 maart 2003. OWUOR, P., “Publieke ‘aids-biecht’ wordt nationaal schandaal”, De Morgen 15 februari 2000. ROBBERECHTS, F., “Valerie koos ondanks een hiv-besmetting toch voor een kind. «Ook ik wil een stukje van mezelf achterlaten»”, De Morgen 10 oktober 2000. ROCHETTE, C., “Taboe rond hiv sneller doorbreken”, Het Nieuwsblad 1 december 2005. ROMMERS, W., “Demotte verontrust over gebrekkige kennis van jongeren over aids. Sensibilisering is meer dan ooit nodig”, Het Nieuwsblad 25 januari 2006. ROMMERS, W., “Seks is de geldmachine van het internet”, Het Nieuwsblad 11 juni 2006. SERNEELS, K., “Belgische onderzoekster ontdekt dat aids drie eeuwen geleden van dier naar mens sprong. Eerste aids-patiënt was zeventiende-eeuwse apenjager”, De Morgen 28 november 2000. SCHRAUWEN, G., “Het ergste moet nog komen”, Knack 15 juli 1998. S.D.G., “Vader hoeft niet altijd te weten dat baby seropositief is”, De Standaard 20 januari 2006. STROEYKENS, S., “Aids in politiek vaarwater”, De Standaard 10 juli 2000. STUCKENS, T., “Ruime helft van 17-18-jarige Vlamingen is seksueel aktief. Informatie over geslachtsziekten laat te wensen over”, De Standaard 2 februari 1996. TEGENBOS, G., “Topje van ijsberg gezondheidszorg”, De Standaard 28 april 2007. VAN DEN EYNDE, H., “Bleke vooruitzichten”, De Standaard 17 juli 2000. VAN DEN EYNDE, H., “Vrouwen dubbel gediscrimineerd”, De Standaard 17 juli 2000. VAN DER LINDEN, N., “Bescheiden mijlpaal in de geschiedenis van de Kerk. Condoom is geen scheldwoord meer”, Het Laatste Nieuws 23 november 2006. VAN DORSSELAER, I., “Ik wil niet de ondankbare uithangen”, De Morgen 1 december 1999. VAN DORSSELAER, I., “Sommige homo’s verkiezen risicogedrag boven rubbertje”, De Standaard 1 december 2001. VAN ELZAKKER, I., “Cocktails krijg je als je half dood bent”, De Morgen 30 november 1996. VAN ELZEN, S., “De plaag slaat overal toe”, Knack 9 augustus 1995. VAN ELZEN, S., “Genezen kost geld, sterven kost meer”, Knack 24 oktober 2001. VANDERHAEGEN, K., “Seks op de buis”, Het Nieuwsblad 12 december 2004. V.B.R., “Weer een seksonderzoek bij jongeren. Waarom deze campagne?”, De Standaard 23 februari 2001. VERHOEST, F., “Kamer gooit bescherming kind met badwater weg. Rechts Vlaanderen en links Franstalig België vormen monsterverbond”, De Standaard 20 en 21 maart 1999. VERHOEST, F., “Wanneer is iemand seksueel meerderjarig?”, De Standaard 21 januari 1997. VERMOERE, F., “Geen straf voor hiv-besmetting. In buitenland zijn processen tegen besmetters schering en inslag”, De Standaard 14 mei 2002.

~163~ VRANCKX, J., “Dokter Peter Piot voert wereldwijd offensief. “Robin Hood” bestrijdt aids”, Gazet van Antwerpen 16 en 17 juni 2001. VUYLSTEKE, C., “Aids-toename het grootst in ex-Sovjet-Unie”, De Morgen 24 november 1999. WALDHOLZ, M., “De cocktail van patiënt 142”, De Morgen 6 juli 1996. WERBROUCK, S., “The gift”, Knack 21 mei 2003. WIESE, K., “Tiende aids-conferentie in Yokohama. Nog steeds geen vaccin, wel een nieuw subtype aids-virus”, Gazet van Antwerpen 2 augustus 1994. WINCKELMANS, W., “Beroepsgeheim geneesheer moet soms wijken. Arts mag waarschuwen voor seropositieve partner”, Het Nieuwsblad 21 februari 2007. X, “15.000 aids-patiënten in België”, Gazet van Antwerpen 2 en 3 december 1995. X, “Aids 50 procent erger dan voorspeld in 1991”, Financieel Economische Tijd 29 november 2000. X, “Aids bereikt plafond in industrielanden”, De Standaard 1 december 1995. X, “Aids grijpt snel om zich heen in voormalige Sovjet-Unie”, De Standaard 17 juli 2000. X, “Aids naar nieuw record”, Het Nieuwsblad 22 november 2006. X, “Aids niet langer doodvonnis”, De Standaard 8 juli 1996. X, “Armani-collectie tegen aids”, Het Laatste Nieuws 23 november 2006. X, “Britse mannen masturberen voor het goede doel”, Het Nieuwsblad 19 juli 2006. X, “Clips met seks verbieden is zinloos”, Het Nieuwsblad 26 juni 2006. X, “Condoomcampagne helpt niet tegen aids”, Metro 28 november 2006. X, “Departement onderwijs maakt studie over jeugd en seks. Jongeren beginnen “er” steeds vroeger mee”, Gazet van Antwerpen 24 maart 1994. X, “Een combinatie van geneesmiddelen”, Het Volk 1 december 1994. X, “Een op drie Botswanen seropositief. Aids velde al 18,8 miljoen mensen”, Financieel Economische Tijd 28 juni 2000. X, “Eerste condoom tentoongesteld”, Het Nieuwsblad 10 juni 2006. X, “Eerste VN-top over gezondheidsthema. Annan drukt wereld met de neus op aids”, De Morgen 26 juni 2001. X, “Gekrabde agent krijgt 2.000 euro schadevergoeding”, Het Nieuwsblad 13 september 2006. X, “Helft nieuwe seropositieven zijn vrouwen”, Het Volk 1 december 1994. X, “In ons land hebben 91 kinderen aids”, Het Volk 1 december 1994. X, “Man met hiv veroordeeld wegens onveilige seks”, De Standaard 15 oktober 2003. X, “Nog steeds 2 à 3 nieuwe seropositieven per dag”, De Morgen 18 februari 1994. X, “Obscene muziek leidt tot seks op jonge leeftijd”, Het Nieuwsblad 8 augustus 2006. X, “«Open en bloot» op tv-scherm”, Het Nieuwsblad 6 juni 2005.

~164~ X, “Orde Geneesheren weigert partner in te lichten over hiv-besmetting”, Het Nieuwsblad 22 januari 2006. X, “Recordaantal Belgen met hiv”, Het Nieuwsblad 16 augustus 2006. X, “‘Seropositieve’ vader veroordeeld voor verkrachting dochters”, De Morgen 5 oktober 2002. X, “Seropositieve man besmet toeristen”, Het Nieuwsblad 3 december 2005. X, “Seropositieve man veroordeeld voor bijten politieman”, De Morgen 9 september 2006. X, “Vandaag is het Wereldaidsdag. Aids, onderschat en overschat”, Het Nieuwsblad 1 december 2006. X, “Verenigde Naties vaardigen strijdplan uit tegen aids-epidemie”, De Standaard 28 juni 2001. X, “VN-conferentie zoekt antwoorden op universele hiv-crisis. Strijd tegen aids kost jaarlijks 9,2 miljard dollar”, Financieel Economische Tijd 23 juni 2001. X, “Wilt u hier even tekenen?”, De Morgen 26 januari 1998.

G. Briefwisseling

Brief d.d. 29 maart 2005 van F. STRIJTHAGEN (directeur Schorer) aan J.F. HOOGERVORST (minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

H. Internetbronnen

BRANDS, R., Geen penitentie maar preventie, URL: www.soaaidsmagazine.nl, 28 juli 2006. FARBER, J., Aids en het medisch beroepsgeheim, URL: www.ordomedic.be, 30 september 2006. FELDMAN, C., Vergeet uw condooms niet!, URL: www.e-gezondheid.be, 20 januari 2006. FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Voor je gezondheid zorgen: aidstest, URL: www.belgopocket.be, 9 augustus 2006. FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER, Voor je gezondheid zorgen: seropositiviteit en aids, URL: www.belgopocket.be, 9 augustus 2006. KUITENBROUWER, F., Aids. Vatbaar voor processen, URL: www.nrc.nl, 28 juli 2006. SMIT, P., Juridische bommen en granaten onder de hiv-preventie. Strafrechtelijke veroordelingen met nare gevolgen, URL: www.hivnet.org, 9 augustus 2006. STRIJTHAGEN, F., Reactie op pleidooi voor fatwa over onveilige seks, URL: www.schorerstichting.nl, 24 januari 2006. WITLOX, R., Rapport Commissie aidsbeleid en strafrecht, URL: www.hivnet.org, 28 juli 2006. X, Arrest over doelbewuste aids-besmetting, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Barebacker besmet nietsvermoedende jongens, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Barebackers in de “bak”, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. X, Barebacking, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006.

~165~ X, Barebacking in Amsterdam, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Barebacking is geen uitzondering meer, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Barebackparty op schip in Antwerpen, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Berekende risicoseks werkt toename onveilig vrijen in de hand, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006. X, Bewust onveilige seks: oud-PSV-directeur Spooren in Cassatie, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. X, Bijtende verdachte verplicht tot medewerking aan hiv-onderzoek, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Bijtende verdachte verplicht tot medewerking aan hiv-test, URL: www.rechtennieuws.nl, 26 februari 2006. X, Bugchasers en giftgivers: een kinky verslag, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Celstraf voor ontucht met minderjarigen, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Condoom verplicht vanaf je 14, URL: www.gay2day.be, 12 januari 2006. X, Consequenties uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005 inzake strafbaarheid overbrengen mogelijke hiv-besmetting, URL: www.justitie.nl, 28 juli 2006. X, Ex-directeur PSV veroordeeld tot celstraf van 27 maanden, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Gevangenisstraf geëist voor besmetting met hiv-virus, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Harde aanpak van barebacking in Amerika, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Het seksuele leven van de Belgen: de 7de hemel tussen de lakens?, URL: www.test-aankoop.be, 6 maart 2007. X, Hof: onveilige seks met hiv is poging tot zware mishandeling, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Hoge Raad vernietigt hiv-arrest, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, In hoger beroep zelfde straf geëist tegen S., URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Je lust of je leven, URL: www.hivnet.org, 15 maart 2006. X, Jongeren draaien niet langer met de duimen, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Lagere straf voor voormalig PSV-directeur, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Legislation would make carrying condoms mandatory, URL: www.365gay.com, 12 januari 2006. X, Minister: verbod op onveilige seks niet gewenst, URL: www.schorerstichting.nl, 20 januari 2006. X, Nederland mag onbeschermd blijven kontneuken, URL: www.wilt.be, 20 januari 2006. X, Nederlandse minister gaat barebacking toch niet verbieden, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Nieuw advies voor homomannen: elk jaar hiv-test, URL: www.schorerstichting.nl, 24 januari 2006. X, Nieuwe campagne doet homomannen nadenken, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006. X, Nieuwe saunaregels, URL: www.gaykrant.nl, 12 januari 2006. X, OM eist celstraf tegen oud-PSV-directeur, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Omgaan met hiv: juridische consequenties, URL: www.hivnet.org, 18 maart 2006.

~166~ X, Onveilig vrijen, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006. X, Onveilige seks als zelfdestructief gedrag?, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Orde Geneesheren wil hiv-status geheim houden, URL: www.gayworld.be, 25 januari 2006. X, Rechtszaak hiv-besmetting moet over, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Reportage over barebacking in Telefacts, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Reportage over barebacking in Telefacts: een reactie, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Reportage over barebacking in Telefacts: een reactie van de makers zelf, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Sensoa lanceert nieuwe Veilig Vrijen campagne, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Sensoa nuanceert resultaten gezondheidsenquête, URL: www.gaybelgium.be, 25 januari 2006. X, Sensoa relativeert bugchasing, maar start toch nieuwe campagne, URL: www.gayworld.be, 12 januari 2006. X, Seropositieve man veroordeeld voor barebacking, URL: www.gaybelgium.be, 20 januari 2006. X, Standpunt Hoge Raad: hiv-besmetting, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Tekst uitspraak Hoge Raad, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Twee jaar cel voor barebacking, URL: www.gay2day.be, 5 januari 2006. X, Uitspraak Hoge Raad, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Verbod op barebacking is niet de oplossing, URL: www.weljongniethetero.be, 20 januari 2006. X, Verdachte van ontucht met minderjarigen voorgeleid, URL: www.om.nl, 7 april 2006. X, Verzwijgen hiv soms niet strafbaar, URL: www.gaysite.nl, 20 januari 2006. X, XXXLeather onderzoekt vervolging barebackers, URL: www.gaykrant.nl, 5 januari 2006. X, Zedenzaken en openbaarheid, URL: www.om.nl, 7 april 2006. ZIMBILE, F., Seksueel gedrag van hiv-geïnfecteerden geen zaak voor de rechter, URL: www.hivnet.org, 28 juli 2006. Http://www.designersagainstaids.com. Http://www.inspot.org. Http://www.itg.be. Http://www.ordomedic.be.

I. Reportages en lezingen

GIJSELS, S., VERCAUTEREN, R. en BLOCK, K., “Verantwoordelijkheid bij seksuele contacten”, Discussieforum van 6 februari 2003, georganiseerd door Sensoa. NÖSTLINGER, C., BLOCK, K. en BORMS, R., “Positieve preventie. Hiv-preventiestrategieën voor de doelgroep van de gekende hiv-positieve mensen”, Seminarie van 9 maart 2006. Open en bloot, Reportage van 8 oktober 2006 inzake veilig vrijen (Kanaaltwee).

~167~ PIOT, P., “Aids: een lange termijn visie”, Lezing (en debat) van 23 november 2006, aan de Universiteit Gent, georganiseerd door het “Internationaal Studenten Forum”. TER HEERDT, J., “De juridische impact van hiv en aids”, Lezing van 22 november 2005, aan het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde.

~168~