Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek

Uit het archief van Frans van Cauwelaert 1

Frans van Cauwelaert

editie Reginald De Schryver

bron Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek. Uit het archief van Frans van Cauwelaert 1 (ed. Reginald De Schryver). De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1971

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cauw005gede01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / Reginald De Schryver & erven Frans van Cauwelaert

5

Inleiding

Een staatsman van formaat laat niet noodzakelijker wijze een belangrijk archief na, en ook indien veel overgebleven is, wordt zijn leven en werk er soms zeer onvolledig in teruggevonden. Omgekeerd kan men zich zonder moeite een kostbaar archief voorstellen, dat meer het werk is geweest van een verdienstelijk verzamelaar dan het gevolg van een betekenisvol politiek en sociaal engagement. In het geval van Frans Van Cauwelaert evenwel hebben we te maken met een archief, dat in kwalitatief en kwantitatief opzicht merkwaardig mag worden genoemd. De kwaliteit komt van het niveau waarop zich, gedurende meer dan een halve eeuw, zijn ‘openbaar leven’ heeft afgespeeld. Waar men ook uit zijn nalatenschap een document ophaalt, telkens wordt het een verwijzing naar zijn belangrijke en veelzijdige loopbaan. Wie enigszins vertrouwd is met de Belgische politiek en de Vlaamse Beweging van de twintigste eeuw, weet dat Van Cauwelaerts naam er niet meer kan worden uit weggedacht, daar hij beide sterk heeft beïnvloed en mede bepaald. Werd hij niet onlangs nog door een gezaghebbend historicus, eertijds een politiek tegenstander, ‘wellicht de belangrijkste Vlaamse figuur uit de eerste helft van de twintigste eeuw’ genoemd, en door een letterkundige-diplomaat met grote naam als degene die ‘met kop en schouders ver boven vele politici uitstak’?(1) Wat de kwantiteit betreft, deze vloeit niet alleen voort uit de genoemde volheid van zijn carrière, maar komt tevens daarvan, dat Van Cauwelaert - hoezeer een man van woord en daad - ook in hoge mate met de pen in de hand heeft geleefd en dat hij, vooral vanaf zijn intrede in het parlement in 1910, vrij systematisch een eigen archief heeft bijgehouden. Het was bovendien een karaktertrek van hem, veel te bewaren: uit wat een massa brieven, notities, knipsels en documenten allerlei zijn archief (thans in bewaring bij zijn dochter in Antwerpen) al niet is samengesteld! Voor de historicus een boeiende speurtocht, en een voorrecht voor wie er publicaties uit verzorgen mag.

(1) Aldus resp. H.J. ELIAS en MARNIX GIJSEN in een vraaggesprek met Gaston Durnez, verschenen in het dagblad De Standaard resp. op 11 juni en 22 sept. 1970.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 6

Al kan men voor een reconstructie en beoordeling van Van Cauwelaerts leven en voor een onderzoek naar zijn rol en betekenis ook terecht in menige andere nalatenschap en vooral in een uitvoerig gedrukt bronnenmateriaal - men denke inzonderheid aan de Handelingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, of aan de dag- en weekbladen waaraan hij medewerkte of die hijzelf heeft geleid -, toch blijft het onvervangbaar, dit alles aan te vullen met wat zijn archief aan briefwisseling, journaalnotities, gedenkschriften en documenten bevat. Ook wat tot nu toe van en over Van Cauwelaert werd gepubliceerd - hoe waardevol ook -, maakt deze aanvulling niet overbodig. Uitgaande van teksten van zijn hand - doorgaans betrof het reeds gedrukt materiaal, slechts uitzonderlijk een aanhaling uit archiefstukken - hebben R. Roemans en H. Van Assche een zeer geslaagd levensbeeld van hem opgehangen(2). Van Cauwelaert is ook zelf aan het woord in de publicatie van een voorbereidend gesprek, dat als leidraad heeft gediend voor een televisie-uitzending op 13 mei 1960(3). Over Van Cauwelaert verscheen bij zijn zeventigste verjaardag een vriendenhulde, bestaande uit biografische artikels door kroongetuigen van zijn leven(4). Een jaar na zijn dood gaf H. Borginon een beknopte visie op Van Cauwelaert(5), terwijl als grondiger essay vooralsnog alleen een studie van H.J. Elias kan worden vermeld(6). Voor Van Cauwelaerts bio-bibliografie beschikken we over de uitstekende maar toch nog te vervolledigen lijst van P. Van Molle(7).

(2) Frans Van Cauwelaert. Een levensbeeld gevestigd op persoonlijke getuigenissen en eigen werk door Dr. Rob. ROEMANS en Dra. Hilda VAN ASSCHE, Hasselt, 1963, 186 blz., 20 foto's. (3) Frans Van Cauwelaert, in J. FLORQUIN, Ten huize van... Ontmoetingen met Vlaamse kunstenaars en andere vooraanstaanden. Tweede reeks, , 1964, p. 211-230. (4) Frans Van Cauwelaert. Vriendenhulde bij zijn zeventigste verjaardag, Antwerpen, 1950, 197 blz. (5) H. BORGINON, Er had een andere Van Cauwelaert kunnen zijn..., in De Maand, V nr. 5 (mei 1962), p. 272-276. (6) H.J. ELIAS, Frans Van Cauwelaert (1880-1961), in Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte. Vierde deel: Taalbeweging en Cultuurflamingantisme. De groei van het Vlaamse bewustzijn. 1883-1914, Antwerpen, 1965, p. 105-117. (7) P. VAN MOLLE, Bibliografisch overzicht, in de voornoemde Vriendenhulde (zie noot 4), p. 163-196; voor de tijd vanaf 1950 beknopt aangevuld door ID., in Het Belgisch Parlement. Le parlement belge. 1894-1969, Ledeberg-Gent, 1969, p. 331-333.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 7

De uitgaven uit Van Cauwelaerts archief zullen vermoedelijk vier delen bevatten: twee met een keuze uit de zeer omvangrijke briefwisseling, een ander met de dagboeknotities uit de jaren 1921-1961, en dit boekdeel met gedenkschriften over de jaren 1895-1918 waarbij, ter wille van het tijdsverband en dezelfde thematiek, ook een kort verslag uit 1907 en een journaal uit de eerste wereldoorlog worden gevoegd. Lange tijd heeft Van Cauwelaert er niet willen aan denken, mémoires te schrijven; dit genre met zijn al te veelvuldige ‘ik-voorstellingen’ noemde hij een ‘toneelvorm’ voor dewelke hij een ‘grondige afkeer’ had(8). Dit sloot echter niet uit - het kon haast niet anders -, dat hij in artikels of redevoeringen op vroegere bedrijvigheid terugkwam en aan voorbije belevenissen herinnerde. Het bleef evenwel alles eerder sporadisch of toevallig. Pas in de jaren vijftig is hij systematisch aan de voorbereiding begonnen van een werk over vijftig jaar Vlaamse strijd, en nadien, door politieke vrienden reeds herhaaldelijk ertoe aangemaand, aan herinneringen met betrekking tot de algemenere Belgische politiek(9). Met het oog op deze studies is Van Cauwelaert aan historische lectuur begonnen en heeft hij met grote nauwgezetheid, in zijn archief maar ook elders, eigentijdse documentatie opgespoord. Afkerig van onjuistheden wilde hij ernstig en waarheidsgetrouw werk bieden. Vandaar de behoefte om oorspronkelijke documenten na te kijken; vandaar ook in de marge van zijn manuscript de vraag om nadere verificatie, zonder dewelke de passus niet mocht worden afgedrukt. In dit alles vindt men de man terug die aanvankelijk voor wetenschappelijk onderzoek en een professoraat was opgeleid, maar deze weg niet verder is kunnen gaan wegens onbegrip en onverdraagzaamheid tegenover zijn politieke overtuiging. Jammer genoeg zijn de gedenkschriften in verband met vijftig jaar Vlaamse Beweging grotendeels en die m.b.t. de Belgische politiek voor een goed deel onvoltooid gebleven. Het fragment van eerstgenoemde studie is nauwelijks meer dan de aanloop geworden tot het tijdstip, waarin hij er zelf directer en voller bij betrokken was.

(8) Men leze in dit verband het Woord Vooraf, p. 66-67. (9) Ibidem.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 8

Dit verklaart, naast de reeds vermelde afkeer voor de ‘ik-voorstellingen’, het vrij onpersoonlijk karakter ervan. De terminus a quo ligt bij de totstandkoming van de Gelijkheidswet van 1898, die naast het Frans ook het Nederlands als officiële taal in België heeft ingevoerd, en bij het jaar 1897, toen Van Cauwelaert als zeventienjarige, na de poësis (voorlaatste klas van de humaniora), de Davidsfeesten meemaakte te Lier en ook door andere vieringen de Vlaamse gedachte in hem liet inwerken. De terminus ad quem ligt ca. 1903-1904 - Van Cauwelaert was toen hoogstudent te Leuven - en eindigt met de volzin, die de behandeling aankondigt van de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Wegens zijn rol hierin kan men niet genoeg betreuren, dat zijn geschiedenis ervan ongeschreven is gebleven(10), vooral daar de door hem uit die tijd bewaarde correspondentie bijzonder schaars is. M.b.t. de Vlaamse Beweging in de jaren 1910-1918 daarentegen kan men wel terecht bij zijn briefwisseling en bij de herinneringen aan de Belgische politiek. Voor de bladzijden over ‘de Vlaamse Beweging in de eerste jaren van grotere volksmedezeggenschap’ heeft Van Cauwelaert wel vaker gebruik gemaakt van het werk van Paul Frédericq(11), maar een nader onderzoek wijst uit dat hij ook dan, in de gedane feitenselectie, vanuit eigen herinnering en oordeel aanvult of weglaat. Ook het Antwerpse Handelsblad, waarvan het belang voor de studie van de Vlaamse Beweging wordt onderstreept, werd regelmatig als bron gebruikt. Van Cauwelaert schreef dit stuk na 1950 en vóór eind 1955. Het wordt integraal afgedrukt en voorafgegaan door een kort stukje (geschreven vóór de invoering van de nieuwe spelling), waarin hij vertelt hoe en wanneer hij Vlaamsgezind geworden is, en gevolgd door een al even kort verslag uit 1907 over een bezoek bij kardinaal Mercier in verband met de Nederlandse Vacantieleergangen te Leuven. Veel omvangrijker dan het deel over de Vlaamse gedachte en strijd rond de eeuwwisseling zijn de gedenkschriften over de jaren 1910-1918. In een Woord Vooraf vraagt Van Cauwelaert, ze niet ‘mémoires’ te noemen maar ‘losse aantekeningen over de Belgische politiek sedert 1910 en over de persoonlijke belevenissen in dat verband’. In feite nochtans gaat het om meer dan dat, en gezien hij

(10) Zie evenwel p. 61, noot 143. (11) Voor dit werk, zie p. 27, noot 46.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 9 zelf naderhand meer dan eens de uitdrukking ‘herinneringen’ gebruikt, mag deze beslist in de titel worden aangewend. Wij verdelen de herinneringen in twee: tot en sedert het uitbreken van Wereldoorlog I. Van Cauwelaerts verhaal begint met de omstandigheden waarin hij zijn professoraat in Freiburg opgeeft en te Antwerpen tot volksvertegenwoordiger wordt gekozen. Nadien volgen, met de Kamer-verslagen als belangrijke bron, persoonlijk gekleurde uiteenzettingen, maar zonder apologetische bekommernis, over het politieke leven in de Wetstraat. Ook vindt men enkele bladzijden over Van Cauwelaerts extra-parlementaire activiteiten met o.m. zijn optreden als vooruitstrevend katholiek inzonderheid in Nederland, of als maatschappelijk geëngageerde in dienst van de algehele ontvoogding van het Vlaamse volk. De herinneringen aan de eerste wereldoorlog worden voorafgegaan door de tekst van een onregelmatig bijgehouden oorlogsdagboekje, waarin de eerste notitie van oktober 1914, de laatste van maart 1918 dateert. Het is nergens beter op zijn plaats dan hier, zowel ter wille van tijdskader en thematiek als omdat het als bron heeft gediend voor enkele bladzijden in de herinneringen; de herhaling die hiervan het gevolg is, hebben we om praktische en principiële redenen in de tekst gelaten. Voor de herinneringen aan de oorlogstijd in Nederland heeft Van Cauwelaert zeer vaak gebruik gemaakt van zijn artikels uit die tijd, gepubliceerd in het door hem en Julius Hoste jr. uitgegeven weekblad Vrij België; het worden dus citaten van zijn eigentijdse commentaren. De terminus ad quem van dit deel, en meteen ook die van de gedenkschriften in hun geheel, ligt in april 1918, toen Van Cauwelaert in opdracht van de regering naar de leiders van de Frontbeweging ging en, eens te meer, met het Vlaamse drama aan de IJzer werd geconfronteerd. De gedenkschriften worden getrouw en integraal weergegeven volgens het handschrift van Van Cauwelaert, vergeleken met een getikte copie waarop verbeteringen van hem voorkomen. Wel werden door ons enkele wijzigingen van louter vormelijke aard aangebracht. Zo werd, voor een beter begrip en grotere leesbaarheid, de tekst in de drie hogergenoemde delen en verder in paragrafen ingedeeld, die door ons werden voorzien van titels, waarvan de formulering zoveel mogelijk aan woorden of uitdrukkingen van de tekst werd ontleend. Ook de schikking in alinea's of punctuatie diende

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 10 soms te worden bijgewerkt of aangepast. Verder werden sommige van Van Cauwelaerts voetnoten naar de tekst overgebracht; meer bijzonder slaat dit op oorspronkelijke citaten, die aldus de Nederlandse vertaling vervangen. Ten slotte weze vermeld, dat de orde van de uiteenzetting een keer werd gewijzigd: een langere passus waarbij reeds werd uitgeweid over 1918, werd aan het eind van de gedenkschriften geplaatst. Op stuk van spelling en taal werd Van Cauwelaerts tekst eveneens steeds geëerbiedigd. Vandaar twee spellingen, naar gelang de datum van het opstelwerk. In de stukken volgens de voorkeurspelling werd, ter wille van de eenvormigheid en ook omdat Van Cauwelaert in die spelling wenste te schrijven, de nog vaak gebruikte buigings-n, waarvan Van Cauwelaert veel hield, geschrapt. Anderzijds hebben wij de oorspronkelijke oude spelling hersteld, waar deze in citaten door de auteur was gemoderniseerd. Te dier gelegenheid werden alle aanhalingen geverifieerd in de bron, en dienden ze derhalve soms te worden verbeterd of vervolledigd. Voor het bijzonder geval van namen van instellingen of bladen volgen wij steeds de oorspronkelijke spelling tenzij deze naderhand werd aangepast; volledige consequentie echter - men denke bv. aan herstichting of voortbestaan met licht gewijzigde namen - kon niet steeds worden bereikt. Al komt de taal van Van Cauwelaert niet altijd overeen met het zgn. A.B.N. van onze dagen, toch voelden we ons alles behalve gerechtigd, daarin wijzigingen aan te brengen; men weet in deze aangelegenheid nog wel waar men begint, maar vaak niet waar men eindigt. Alleen werd ingegrepen in geval van kennelijke contaminatie van twee zegswijzen of in geval van duidelijke verschrijving. We deden hierbij slechts wat de auteur zelf zou hebben gedaan, indien hem daarvoor de tijd zou gegund geweest zijn. Wetend hoezeer Van Cauwelaert bij het voorbereiden en uitschrijven van zijn gedenkschriften door wetenschappelijke normen werd geleid, maar ook om deze uitgave een bijkomende waarde te bezorgen, hebben we niet nagelaten, de tekst van een uitvoerig kritisch apparaat te voorzien. Dit bevat ruim achthonderd vijftig aantekeningen; enkele tientallen zijn van Van Cauwelaerts hand, in welk geval ze gesignaleerd worden door het bijvoegen van zijn initialen. In de voetnoten was het er ons vooral om te doen, alle verwijzingen

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 11 naar Kamer-debatten of citaten uit bronnen precies op te geven of aan te vullen, vooral echter alle vermelde personen en instellingen nader voor te stellen. Zo hebben we, op twee na, alle dramatis personae kunnen identificeren, o.m. met opgave van plaats en datum van hun geboorte en overlijden. Ter wille van de eenvormigheid en het gemak hebben we dit ook gedaan voor bekende figuren, waarmee dan uiteraard niet veel werk gemoeid was. Voor de meesten nochtans waren tijdrovende opzoekingen en correspondenties nodig. Voor de parlementairs was dit reeds gebeurd vóór het verschijnen van Paul Van Molles repertorium(12), wat niet belet dat we dit unieke naslagwerk ter aanvulling nog hebben geconsulteerd.

Het ware ondoenlijk al de correspondenten te vermelden, die ons voor de aantekeningen inlichtingen hebben doorgegeven. Toch wensen wij bijzonder prof. Jhr.P.J. van Winter uit Groningen te vernoemen, die zeer bereidwillig m.b.t. Noordnederlandse personen en zaken talrijke gegevens heeft bezorgd. Vooral echter gaat onze dank naar Mevrouw de Schepen Mia Van Cauwelaert te Antwerpen, bij wie wij, voor de opzoekingen in het archief van haar vader, talloze malen gastvrijheid mochten ondervinden en die zo vaak vanuit haar herinnering of door persoonlijke naspeuring gewaardeerde hulp heeft geboden.

R. De Schryver (Heverlee, oktober 1970)

(12) Zie hoger, noot 7.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 13

Vlaamse gedachte en Vlaamse strijd aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 14

Hoe mijn Vlaamschgezindheid begonnen is. 1895

Mijn Vlaamschgezindheid(1) is begonnen met een paar klappen om mijn ooren. Toen ik met Paschen 1895 tehuis kwam van het Klein-Seminarie van Hoogstraten(2), had ik mijn prijs van goed gedrag verloren, omdat ik bij mijn aanloop voor het glibberbaantje geroepen had ‘laat me los!’. Een speelkameraad had me bij mijn vest gepakt, en er stond juist een ‘surveillant’ die mijn onbewaakt protest gehoord had. Een prijs van goed gedrag was geen kleinigheid voor een buitenjongen, die gedeeltelijk met een beurs studeerde. Mijn vader(3) was woedend omdat hij niet in de oprechtheid van mijn uitleg had kunnen gelooven. Ik voelde dees vernedering als een groote grief en met gewettigde verontwaardiging tegenover het onwaardige taalregiem, aan hetwelk we toen in alle katholieke middelbare scholen van het Vlaamsche land nog waren onderworpen. Met deze persoonlijke ervaring verbond zich een herinnering, die me was bijgebleven uit eenige jaren te voren. Een arme dompelaar van mijn dorp, die leed aan de vallende ziekte, was uit het leger ontvlucht. Hij werd ontdekt onder eenige stroobusseltjes boven den geitenstal van het oudershuis en kreeg bij het zicht der gendarmen een ontzettenden aanval. Hij werd gebracht in ons huis, maar er werd uit zijn omgeving niemand binnengelaten, zelfs niet de moeder. Het dreigde te ontaarden tot een gewelddadige volksopstoot, wanneer de gewapende macht de verwoede vrouw, die met een doornelaar wilde toeslaan, met een kolf van het geweer wilde treffen. Geheel deze onmenschelijke scene was het gevolg geweest van het feit dat de bevelhebber der gendarmen, in

(1) We volgen de spelling van het manuscript van F.V.C. (2) Frans Van Cauwelaert volgde er onderwijs van sept. 1892 tot aug. 1899. ‘Met Pasen 1895’, d.w.z. toen hij in de vijfde Latijnse zat. (3) Emilius Philibertus Van Cauwelaert, oDenderwindeke 20 aug. 1846, † Leuven 15 aug. 1907, baatte in O.L.V.-Lombeek de hoeve uit die zijn vrouw (zie volgende noot) van haar ouders geërfd had. Op deze hoeve, die aan het eind van vorige eeuw werd afgebroken en op dezelfde plaats werd herbouwd, werd Frans Van Cauwelaert geboren op 10 jan. 1880.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 15 het Vlaamsche kanton Lennick, geen gebenedijd woord Vlaamsch verstond en vermoedelijk ook niet een deel van zijn manschappen. Zonder de tusschenkomst van mijn moeder(4), die in het Fransch de noodige opheldering kon brengen, ware misschien een ongeluk gebeurd. Een kind heeft scherpe voelhorens voor al wat onrecht is, en kleine incidenten veropenbaren hem soms een nieuwe wereld. Wanneer men eenmaal zijn oogen had geopend voor de miskenning van onze taal in de jaren 1890, was het niet moeilijk om zich te vullen met afschuw.

(4) Seraphina Carolina Vossen, o O.L.V.-Lombeek (thans Roosdaal) 23 april 1838 † ald. 29 mei 1899.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 16

De Vlaamse Beweging in de eerste jaren van grotere volksmedezeggenschap. 1896-1904

1 1897 een goed jaar voor de Vlaamse strijdbeweging: de huldedagen voor David, Ledeganck en Benoit. Betekenis van de Vlaamse gedachte

Op zondag 22 augustus 1897 werd te Lier het standbeeld ingehuldigd van Kanunnik David(1), wiens naam reeds geëerd werd door de stichting van het Davidsfonds(2); het werd de gelegenheid voor een indrukwekkende Vlaamsgezinde volksbetoging. Het wetsvoorstel-De Vriendt-Coremans(3), dat sedertdien de Gelijkheidswet is geworden en dat in de Kamer van de Volksvertegenwoordigers op 19 november 1896 met 92 stemmen tegen 3 en 1 onthouding was aangenomen, werd op 5 februari 1897 door de Senaat met 50 stemmen tegen 47 zodanig gewijzigd, dat het oorspronkelijk voorstel als verworpen moest worden beschouwd. In de plaats van de volkgelijkwaardigheid tussen de Vlaamse en de Franse wetteksten en de verplichting om ze gelijktijdig aan de stemmingen van de Kamers te onderwerpen, werd door senator

(1) Jan Baptist David, o Lier 25 jan. 1801, † Leuven 24 maart 1866, 1823 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1836-1865 te Leuven hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde en in de vaderlandse geschiedenis. (2) Het Davidsfonds werd als katholieke cultuurvereniging gesticht te Leuven op 15 jan. 1875. (3) Juliaan Jozef De Vriendt, o Gent 20 aug. 1842, † Oude God (Mortsel) 20 april 1935, kunstschilder en politicus, okt. 1894-1900 kath. volksverteg voor het arr. Brussel. - Edward Coremans, o Antwerpen 1 febr. 1835, † ald. 2 nov. 1910, promoveerde te Luik in de letteren en de wijsbegeerte en te Brussel in de rechten, maart 1868-1910 kath. (Meetingpartij) volksverteg voor het aar. Antwerpen. - De Vriendt en Coremans dienden in maart 1895 elk een wetsvoorstel in, om naast het Frans ook het Nederlands als gelijkwaardige officiële taal te doen erkennen; beide voorstellen werden in okt. 1895 versmolten tot één tekst die, na veel verzet, tot de zogenaamde Gelijkheidswet van 18 april 1898 heeft geleid.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 16

1 / De ouders van Frans Van Cauwelaert: Emilius Philibertus Van Cauwelaert en Seraphina Vossen

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 17

Lejeune(4) voorgesteld dat de wetten in beide talen zouden worden afgekondigd, maar de Vlaamse wettekst werd maar voorgeschreven als toevoegsel bij het Koninklijk Besluit dat de wet bekrachtigt(5). De miskenning werd door de Vlamingen om zo pijnlijker gevoeld, dat bij de bespreking in de Senaat - in tegenstelling met de welwillende geest die bij de Kamer was gebleken - niet alleen veel onzin was uitgehaald over de noodlottige gevolgen welke uit de wettelijke taalgelijkheid voor het land zouden voortvloeien, maar dat sommige sprekers zich op een voor de vlaamsgezinden zeer krenkende wijze hadden uitgelaten. Oud-minister Bara(6) had zich daarin onderscheiden. Tournay-Detillieux(7) sprak van de flaminganten als de flamendiants, een benaming die zij - gelijk eenmaal de Geuzen - bij hun verdere propaganda voor de Gelijkheidswet als een eretitel gebruikten. Maar de meeste ergernis werd verwekt door de bespotting waaraan zij werden

(4) A.L. Jules Lejeune, o Luxemburg 5 mei 1828, † Elsene 18 febr. 1911, jurist, socioloog en politicus, okt. 1887-maart 1894, als extra-parlementair jurist, minister van Justitie, nov. 1894-juni 1900 kath. prov. senator voor Brabant, 28 maart 1894 minister van Staat. (5) Het amendement-Lejeune, op 5 feb. 1897 met 50 tegen 47 stemmen door de Senaat aangenomen, luidde: ‘Tout arrêté royal sanctionnant une loi contiendra, à côté du texte adopté par les Chambres, un texte flamand de la loi. La loi sera promulguée en langue française et en langue flamande’. Op diezelfde dag werd in de Senaat ook over het geheel van het voorstel gestemd: 51 ja, 23 neen, 23 onthoudingen. Annales parlementaires, Sénat (voortaan afgekort met A.P.S.) 1896-1897, p. 303-314. - Voor de Kamerzitting van 19 nov. 1896 zie Annales parlementaires, Chambre (voortaan afgekort met A.P.C.) 1896-1897, p. 39-45. Voor meer bijzonderheden zie men o.a. L. DOSFEL, De Belgische wetten op het gebruik der Nederlandsche Taal voor het volk toegelicht, Brugge, 1910. (Noot F.V.C.). (6) , o Doornik 23 aug. 1835 † Sint-Joost-ten-Node 26 juni 1900, promoveerde 1875 in de rechten te Brussel, sept. 1862-juni 1894 liberaal volksverteg. voor het arr. Doonik, nov. 1894-juni 1900 prov. senator voor Henegouwen, 1865-1870 en 1878-1884 minister van Justitie, 8 juni 1884 minister van Staat. (7) Julien Louis Tournay-Detillieux, o Brussel 7 jan. 1851 † ald. 29 juni 1911, promoveerde te Brussel in de rechten, juni 1880-1884 liberaal volksvertegenwoordiger voor het arr. Namen, okt. 1894-1900 senator voor het arr. Philippeville. Als erevoorzitter van de ‘Société de la propagande wallonne’ publiceerde hij Le flamingantisme. Conférences données à la Société de la propagande wallonne les 26 mars et 9 avril 1896, Brussel, 1896.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 18 prijsgegeven in de rede van Baron Surmont de Volsberghe(8), senator voor het arrondissement Ieper. Nooit tevoren was in Vlaanderen een zo algemene ontroering rondom een taalaangelegenheid ontstaan. Meetings werden zondag na zondag in alle voorname steden belegd, vele gemeenteraden namen moties aan ten gunste van het wetsvoorstel-De Vriendt-Coremans en de dertien senatoren uit het Vlaamse land, die voor het amendement-Lejeune gestemd hadden, werden duchtig als ‘volksverraders’ uitgekreten. Op 23 februari moest te Brussel een grote volksbetoging plaats vinden, waarvan het initiatief door de Vlaamsche Volksraad(9) werd genomen en waarvan alle partijen konden deelnemen. Zij werd verboden en door schepene De Mot(10), die op dat ogenblik de dienst van burgemeester waarnam en die gerust kan worden beschouwd als een typische vertegenwoordiger van het onbegrip dat de Brusselse magistraten al te dikwijls voor de Vlaamse gedachte hebben getoond. De ontworpen volksvergadering mocht wel doorgaan in de Vlaamse Schouwburg, maar er mocht geen manifestatie worden gehouden in de straten van Brussel, uit - zoals hij later zelf moest bekennen - ingebeelde vrees voor woelingen. De volksgezinde burgemeester van Schaarbeek - de heer Kennis(11) - was immers zoveel wijzer geweest

(8) Arthur Surmont de Volsberghe (baron), o Gent 5 okt. 1837 † Sint-Denijs-Westrem 30 okt. 1906, juni 1878-1900 kath. senator voor het arr. Ieper, 1900-1903 voor Kortrijk-Ieper, 1903-1904 prov. senator voor West-Vlaanderen. Voor zijn vernoemde rede zie A.P.S. 1896-1897, 29 jan. 1897, p. 249-251. (9) Op initiatief van het op 7 juni 1891 te Brussel opgerichte Nationaal Vlaamsch Verbond waarvan de grondslagen reeds in juli 1890 waren gelegd en dat buiten alle partijgeest aan Vlaamse taalstrijd deed, werd te Brussel op 18 april 1892 de Vlaamsche Volksraad gesticht. Deze was ‘bedoeld als een Vlaamse volksvertegenwoordiging die alle vraagstukken zou bespreken die van belang waren voor het Vlaamse volk. (...) Het was een studerend parlement zonder leven en zonder politieke agitatie. Verbond en Volksraad bleven bestaan tot 1914’. H.J. ELIAS, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, IV, Antwerpen, 1965, p. 232-233. (10) Emile Jean André De Mot, o Antwerpen 20 okt. 1835, † Brussel 23 nov. 1909, advocaat, juni 1892-1894 liberaal volksvertegenwoordiger voor het arr. Antwerpen, 25 okt. 1881-23 nov. 1909 gemeenteraadslid, dec. 1881-okt. 1887 en jan. 1888-dec. 1899 schepen, dec. 1899-okt. 1903 burgemeester van Brussel. (11) Guillaume Kennis, o Leuven 26 sept. 1839, † (tijdens de vergadering van de gemeenteraad) Schaarbeek 23 dec. 1903, ingenieursstudies te Luik, 1869-1903 kath. gemeenteraadslid, 1873-1878 en 1896-1903 burgemeester van Schaarbeek.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 19 en stelde spontaan het gebied van zijn gemeente ter beschikking voor een betoging, die zowel door het aantal van haar deelnemers als door haar ordelijk verloop de beste indruk op de bevolking had nagelaten. Het was in die gemoedsstemming dat de Davidsfeesten werden voorbereid en gehouden. De burgemeester van Lier, notaris Florent van Cauwenbergh(12), die tevens volksvertegenwoordiger was voor het arrondissement Mechelen en een hoog aanzien genoot, was verslaggever voor de Gelijkheidswet geweest in de Kamer bij haar eerste behandeling en zou het opnieuw worden voor haar definitieve aanneming. Het Lierse feestcomité, waarvan o.m. de onvermoeibare Vlaamse werker Dr. Aug. Laporta(13) deel uitmaakte, had zowel in de schoot van de regering als bij de Vlaamse katholieke verenigingen uit de provincie Antwerpen en de afdelingen van het Davidsfonds een bereidwillige medewerking gevonden voor een grootse volkshulde, met welke de onthulling van het standbeeld zou gepaard gaan en die als vanzelf een indrukwekkende manifestatie voor het wetsvoorstel-De Vriendt-Coremans moest worden. De HH. Begerem(14), minister van Justitie, en Schollaert(15), minister van Binnenlandse Zaken, die zich - de

(12) Florent August van Cauwenbergh, o Lier 10 nov. 1841, † ald. 16 sept. 1923, promoveerde 1863 in de rechten te Leuven, notaris, 2 nov. 1872-26 dec. 1911 burgemeester van Lier, okt. 1894-dec. 1921 kath. volksverteg voor het arr. Mechelen, dec. 1921 tot zijn dood gecoöpteerd senator. (13) August Laporta, o Lier 29 maart 1864, † ald. 29 mei 1919, promoveerde 1889 te Leuven in de geneeskunde, arts te Lier, speelde een vooraanstaande rol in de katholieke Vlaamse Beweging, inzonderheid als leider 1882-1914 van De Student. Tijdschrift voor het Vlaamsche Studentenvolk; Frans Van Cauwelaert droeg hem in 1908 zijn Verbandelingen en Voordrachten op. Verbleef tijdens Wereldoorlog I in Engeland. (14) Victor Begerem, o Ieper 25 feb. 1853, † Gent 20 dec. 1934, promoveerde te Leuven in de rechten en in de politieke en administratieve wetenschappen, advocaat te Gent, juni 1886-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Gent, maart 1894-juli 1899 minister van Justitie. (15) Frans Victor Schollaert, o Wilsele 19 aug. 1851, † Sainte-Adresse (bij Le Havre) 29 juni 1917, promoveerde 1875 in de rechten te Leuven, advocaat aldaar, juni 1888 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Leuven, mei 1895-aug. 1899 minister van Binnenl. Zaken, nov. 1901-jan. 1908 en nov. 1912-juni 1917 voorzitter van de Kamer van Volksverteg., jan. 1908-juni 1911 hoofd van de regering en bovendien jan. 1908-sept. 1910 minister van Binnenl. Zaken, okt. 1908-aug. 1910 van Landbouw, aug. 1910-juni 1911 van Kunsten en Wetenschappen, 6 mei 1912 minister van Staat.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 20 eerste vooral(16) - voor de verwezenlijking van de wettelijke taalgelijkheid verdienstelijk hadden gemaakt, werden rond half twaaf vóór het station bij hun aankomst te Lier opgewacht en konden nadien, van de pui van het stadhuis, samen met de ontwerpers van de oorspronkelijke voorstellen, E. Coremans en J. De Vriendt, de geestdriftige hulde en de nadrukkelijke gelijkheidseisen in ontvangst nemen van de duizenden betogers - Het Handelsblad(17) telde zesennegentig deelnemende groepen - die de straten van de anders zo rustige Nethestad van hun gelijkheidsgeroep en hun Vlaamse strijdzangen deden weergalmen. Ook de studenten lieten zich bij deze gelegenheid niet onbetuigd. Het Vlaamsch Katholiek Studentenverbond(18) had een oproep tot deelneming aan de Davidsfeesten tot de studerende jeugd gericht. Het Klein-Seminarie van Hoogstraten, waar Eerw. Heer Th. Spaeninckx(19) als jong leraar sedert een goed jaar in alle stilte

(16) Bedoeld wordt de wet-Begerem. Begerem had op 30 nov. 1893 een wetsvoorstel neergelegd omtrent de vrijheid van taalkeuze bij het afleggen van de door de wet bepaalde eden. Het werd in april-mei 1894 door de Kamers goedgekeurd. (17) Het katholieke dagblad Het Handelsblad werd opgericht te Antwerpen in 1844; zie Van Cauwelaerts hulde aan dit blad en typering ervan p. 55. Het blad werd in 1957 door de N.V. De Standaard aangekocht en verschijnt sedertdien, met behoud van eigen titel, als een lokaal-Antwerpse uitgave van de ‘Standaard-groep’. (18) Nadat het in sept. 1877 te Gent, met Albrecht Rodenbach (o 1856- † 1880) als ‘hoofdman’, gestichte Algemeen Vlaamsch Studentenverbond was verdwenen, werd te Leuven op 15 juni 1890, op katholieke grondslag, het Katholiek Vlaamsch Studentenverbond gesticht met als hoofdman o.m. dokter A. Laporta. Maar ook dit verbond ging, niet het minst wegens de tegenwerking van de kerkelijke hiërarchie, ten gronde. In 1903 kwam dan het (derde) Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond, het eigenlijke A.K.V.S. tot stand dat, heropgericht in 1919, ten gevolge van zijn politieke actie en Vlaams-nationale grondslag, na een conflict met de kerkelijke overheid in de late jaren twintig ten onder is gegaan. (19) Thadée Spaeninckx o Tombeek (gehucht van Overijse) 23 maart 1872, † Baarle-Hertog 20 mei 1947, 1896 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1896-1914 leraar aan het bisschoppelijk college te Hoogstraten waar hij dé promotor was van het gebruik van het beschaafd Nederlands zoals hij dat ook was van de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs in Vlaanderen; mei 1914-1918 directeur bij de Zusters van het Kind Jezus te Borsbeek, nadien wegens activisme in de gevangenis; dec. 1921 tot zijn dood directeur van de Broeders der Christelijke Scholen te Baarle-Hertog. Zie hiervoor en voor Spaeninckx' rol ook het art. En zo is het voor mij begonnen, dat F.V.C. op zijn vijfenzeventigste verjaardag schreef in het dagblad De Nieuwe Gids-De Antwerpse Gids, 10 jan. 1955, p. 1-2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 21 een actie was begonnen, die van grote invloed is geworden op de degelijkheid en de voornaamheid van de studentenbeweging in het aartsbisdom, was op zijn aansporing door een dertigtal studenten vertegenwoordigd. Zo zijn de Davidsfeesten voor mij de eerste grote Vlaamse betoging geworden, waaraan ik heb deelgenomen. Ik was er in gezelschap van mijn vriend en klasgenoot, de later zo gunstig bekende bijbelgeleerde Dr. Theodoor van Tichelen(20). Het is voor mij een onvergetelijke dag geworden(21).

Er volgden weldra op de Davidsfeesten twee andere opwekkende gelegenheden. Op zondag 29 augustus werd te Eeklo het standbeeld onthuld van Ledeganck(22), een werk van onze grote West-Vlaamse beeldhouwer Julius Lagae(23), aan wiens kunstvaardigheid wij ook het beeld van Guido Gezelle te Kortrijk en Albrecht Rodenbach-met-de-blauwvoet te Roeselare te danken hebben. Op zondag 12 september vierde Antwerpen op uitbundige wijze Meester Peter Benoit naar aanleiding van de verheffing van de Antwerpse muziekschool tot Koninklijk Vlaams Conservatorium(24).

(20) Theodoor van Tichelen, o Stabroek 2 sept. 1877 † Sint-Gillis (Brussel) 4 dec. 1945, promoveerde 1905 in de wijsbegeerte te Leuven en studeerde 1906-1908 aan de Bijbelschool te Jeruzalem, 1911-1945 leider van het apologetisch tijdschrift Ons Geloof, schreef meerdere bijbelstudies en ook moraliserende verhalen. (21) Voor deze Davidsfeesten zie het Gedenkboek der Davids-Feesten te Lier. 22 en 23 Augustus 1897. (Schriften door het Davids-Fonds uitgegeven, nr.110). Lier, s.d.,95 blz. (22) Karel Lodewijk Ledeganck, o Eeklo 9 nov. 1805 † Gent 19 maart 1847, promoveerde 1835 in de rechten te Gent, vrederechter te Zomergem, 1842 provinciaal inspecteur lager onderwijs. Naast zijn literair werk weze hier vooral de Nederlandse vertaling van wetboeken vermeld. (23) Julius Lagae, beeldhouwer, o Roeselare 15 maart 1862 † Brugge 1 juni 1931. (24) Peter Benoit, o Harelbeke 17 aug. 1834 † Antwerpen 8 maart 1901, was sedert 2 aug. 1867 te Antwerpen directeur van de stedelijke muziekschool. Deze werd bij koninklijk besluit van 15 juni 1898 verheven tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium. Bij K.B. van 1 juli 1898 werd Benoit tot directeur benoemd; een jaar eerder nochtans, in juni 1897, was over de verheffing tot conservatorium een officieuze bevestiging meegedeeld.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 22

Deze feestelijkheden vertoonden een meer algemeen Vlaams karakter dan de viering van Kanunnik David, die begrijpelijkerwijze een meer overwegend katholiek uitzicht had aangenomen, alhoewel de godsdienstige plechtigheden, op welke Kardinaal Goossens(25) persoonlijk aanwezig was, slechts op de maandag werden gehouden. De viering van Ledeganck verkreeg ook een meer officiële betekenis door de aanwezigheid van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albert, die door het vroegtijdig afsterven van Prins Boudewijn de troonopvolger was geworden(26). De feestrede werd gehouden door Zeereerwaarde Heer Claeys(27), lid van de Koninklijke Vlaamse Academie, en na hem spraken de burgemeesters van de drie zustersteden, de HH. Braun(28) voor Gent, Graaf

(25) Petrus Lambertus Goossens, o Perk (Vilvoorde) 18 juli 1827 † Mechelen 25 jan. 1906, 1850 priester van het aartsbisdom Mechelen, 16 juli 1883 bisschop van Namen, 24 maart 1884 aartsbisschop van Mechelen, 1889 kardinaal. (26) De prinsen Boudewijn en Albert waren zonen van Filips graaf van Vlaanderen (o1837 †1905), o broer van Leopold II. Sedert de dood van Leopold ( 1859 †1869), enige zoon van Leopold o o II, was eerst Boudewijn ( Brussel 4 juni 1869 †ald. 23 jan. 1891) nadien Albert ( Brussel 8 april 1875 †Marche-les-Dames 17 febr. 1934) vermoedelijk troonopvolger. (27) Hendrik Claeys, oZomergem 7 dec. 1837 †Gent 17 nov. 1910, 19 dec. 1863 priester van het bisdom Gent, aanvankelijk leraar aan het bisschoppelijk college te Oudenaarde, nadien aan het Klein-Seminarie te Sint-Niklaas, 31 juli 1884 pastoor te Oostakker, 8 mei 1890 tot zijn dood pastoor van de Sint-Niklaaskerk te Gent; van bij haar stichting op 8 juli 1886 lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en bestuurder ervan in 1894; 14 okt. 1904 erekanunnik van Sint-Baafs te Gent; gevierd vlaamsgezind redenaar met welbekende luide stem. (28) Emile Braun, oNijvel 2 dec. 1849 †Vichy (Fr.) 30 aug. 1927, ingenieursstudies te Gent, 1879-1895 hoofdingenieur aldaar, 1891-1898 liberaal lid van de Brabantse Prov. Raad, 17 nov. 1895 lid van de Gentse gemeenteraad, 26 dec. 1895-24 april 1921 burgemeester van Gent, mei 1900-april 1925 liberaal volksverteg. voor het arr. Gent-Eeklo.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 23

Visart de Bocarmé(29) voor Brugge en Jan van Rijswijck(30) voor Antwerpen. Maar het hoogtepunt van de plechtigheid was de toespraak van Prins Albert zelf, die het jaar tevoren ook aanwezig was geweest op de 10e verjaringsplechtigheid van de Koninklijke Vlaamse Academie en er zijn redevoering, op stormachtige bijval, geëindigd had met de tot slagwoord geworden verzen: ‘Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden.’(31) Bij beide feestgelegenheden was het tevens opvallend hoe de Prins zich bezorgd had getoond, om zich uitsluitend en op keurige wijze van de Vlaamse taal te bedienen, hetgeen door de Vlamingen, die tot dan toe zo weinig aanmoediging en waardering van hogerhand hadden mogen ondervinden, als een verblijvend omen voor de toekomst werd aanvaard. De Eeklose herdenking stond aldus minder in het teken van de strijd dan deze van Lier, en de frisse gelegenheidscantate door Peter Benoit getoonzet(32) en door meer dan duizend zangers uitgevoerd beantwoordde volkomen aan de opgewekte atmosfeer, waarin de viering werd gehouden. Maar bij de opening had zich een tragicomisch incident voorgedaan. Volksvertegenwoordiger Flor Heuvelmans(33) was er in geslaagd op onverwachte wijze

(29) Amedée Charles Louis Visart de Bocarmé (graaf), oSint-Kruis (Brugge) 4 nov. 1835 †Brugge 29 mei 1924, promoveerde 1861 te Leuven in de rechten, 26 okt. 1875 tot zijn dood lid van de Brugse gemeenteraad, 12 febr. 1876 tot zijn dood burgemeester, jan.-aug. 1864 en juni 1868-1923 kath. volksverteg. voor het aar. Brugge. (30) Jan van Rijswijck, oAntwerpen 14 febr. 1853 †Testelt 23 sept. 1906, promoveerde in de rechten na studies te Leuven en te Brussel, advocaat te Antwerpen, 1889 liberaal gemeenteraadslid en 1892-1906 burgemeester van Antwerpen. (31) Prins Albert was op 18 okt. 1896 te Gent aanwezig geweest op de plechtige openbare zitting van de Koninklijke Vlaamse Academie. Zijn korte toespraak eindigde hij aldus: ‘De Vlamingen van heden blijven waardig hunner voorouders, die een onzer dichters, van wien wij eerlang het standbeeld in Vlaanderen zullen zien oprijzen(N.V.D.R. bedoeld wordt Ledeganck), in onsterfelijke woorden aldus heeft afgeschilderd: Zij wilden wat was recht, en wonnen wat zij wilden!’. Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1896, Gent, p. 613-653; prins Alberts toespraak p.650-652. (32) Bedoeld wordt Benoits ‘Vokshulde aan een Dichter’ (ook ‘Ledeganck Cantate’), gecreëerd op tekst van Jan Boucherij oGent 17 nov. 1846 †Antwerpen 16 mei 1911), en te Eeklo gedirigeerd door Lodewijk Mortelmans (voor deze zie hierna, noot 52). (33) J.T. Florimond Heuvelmans, oAntwerpen 12 jan. 1858 †'s-Gravenhage 21 april 1931, 1877 medestichter van het eerste A.K.V.S. (zie hoger, noot 18), promoveerde 1882 te Leuven in de rechten, advocaat te Antwerpen, juni 1892-1900 kath. (Meetingpartij) volksverteg. voor het arr. Antwerpen, na Wereldoorlog I wegens activisme tot levenslange dwangarbeid veroordeeld maar naar Nederland uitgeweken.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 24 bij de behandeling van de wet op de burgerwacht een amendement te doen aannemen waarbij de Vlaamse taal voor het beheer en de aanvoering van de burgerwacht in de Vlaamse gemeenten werd voorgeschreven(34). Het zou nu bij het bezoek van Prins Albert te Eeklo de eerste maal zijn dat de wet bij een officiële plechtigheid van toepassing zou worden. Met begrijpelijke nieuwsgierigheid werd het aantreden van de burgerwacht gevolgd, wanneer ze zich ging opstellen vóór het stadhuis. Toen een der wachten bij de naamafroeping op spottenden toon antwoordde met present, riep Maurits Josson(35), een flamingant uit Brussel, hem verontwaardigd toe: ‘spreek Vlaams!’ Woedend sprong de kapitein van de compagnie met blanke sabel op hem toe. Een paar wachten en de politiecommissaris sprongen, en Josson, die duchtig had tegengesparteld, werd met verhakkelde en verscheurde kleren binnen het stadhuis gebracht en opgesloten, vanwaar hij weldra triomfantelijk door een groep Vlamingen werd te voorschijn gehaald. Op 13 juni 1909 deed zich te Antwerpen in gelijkaardige omstandigheden het berucht gebleven geval voor van Majoor Kopaf, waarbij Majoor Albrecht(36), die de jagers-verkenners nog steeds in het Frans aanvoerde, met zijn sabel de hoed doorkliefde van de jongeheer Grote(37), die hem eveneens tot den eerbied van de wet openbaar had aangemaand. Het ontbreekt de Vlamingen niet aan zin voor humor en de vermakelijke zijde van

(34) N.a.v. dit wetsontwerp van minister Schollaert dienden Heuvelmans en Edw. Coremans op 29 juli 1891 met betrekking tot het taalgebruik een amendement in bij artikel 135. Dit amendement werd niet aangenomen. (A.P.C., 1896-1897, p. 2161-2163). (35) Maurits Josson, oBrussel 7 mei 1855 †Leiden 13 dec. 1926, advocaat te Brussel, in de Transvaalse Oorlog secretaris van generaal Smuts en twee jaar lang krijgsgevangen, tijdens Wereldoorlog I activist en daarom naar Nederland uitgeweken. (36) Edward Albrecht, oAntwerpen 6 sept. 1857 †ald. 27 mei 1930, officier, zijn optreden leidde tot een proces met veroordeling tot 25 fr. boete of drie dagen voorwaardelijk. Van de doorgehouwen hoed werden prentkaarten verspreid. Zie De Zaak Albrecht-Grote. Veroordeling van den majoor, in Het Handelsblad, 2 maart 1910. (37) Josephus Grote, verzender, oAntwerpen 18 sept. 1885 †ald. 21 feb. 1963.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 25 beide incidenten bleef niet onbenut. Dergelijke toevalligheden mogen wel als tekenend worden beschouwd voor de geestesgesteldheid waarin de burgerij van onze Vlaamse provinciesteden in die tijd verkeerde. De moedwil met welke zekere officieren van de burgerwacht de wettelijke taalvoorschriften bleven miskennen, heeft tot meer incidenten aanleiding gegeven. Te Gent was het Karel van der Cruyssen(38) (die na een heldhaftige deelneming als vrijwilliger aan de strijd aan de IJzer de beroemde heropbouwer en abt van de abdij van Orval is geworden) - hij maakte deel uit van het artilleriecorps van de burgerwacht - die op 29 april 1900 aan de Franse bevelen weigerde te gehoorzamen. Hij werd als straf voor zes maand naar het onderrichtingspeleton verwezen, maar de maatregel bleef na tussenkomst van volksvertegenwoordiger Heuvelmans bij de minister zonder verder gevolg. Te Leuven was het L. Scharpé(39), professor aan de hogeschool, die aan de Franse bevelen weigerde te gehoorzamen. Hij werd eenvoudig naar huis gezonden maar bleef verder zonder bestraffing.

De viering van Peter Benoit was natuurlijk in de eerste plaats een Antwerpse aangelegenheid. Hij was weliswaar geen Antwerpenaar van geboorte en zijn benoeming aan het hoofd van de Antwerpse Muziekschool in 1867 was niet zonder moeite gegaan. Zij werd in feite aan het gemeentebestuur, dat zich wilde vergenoegen met een muziekliefhebber die zich bereid verklaard had de school zonder bezoldiging te besturen, opgedrongen door de Minister van Binnenlandse Zaken, de Vlaamsgezinde Alfons Vandenpeereboom(40), die een jaarlijkse staatstoelage beloofde indien

(38) Karel van der Cruyssen, oGent, 12 juli 1874 †Abdij van Orval 30 april 1955, architect te Gent, 1914 op veertigjarige leeftijd oorlogsvrijwilliger tot 1918, 1919 monnik te Soligny (Frankrijk); na zijn priesterwijding begon hij na aankoop van de ruïnes in 1926, aan de wederopbouw van de trappistenabdij van Orval (1949 ingehuldigd), waaraan hij van 1936 tot zijn dood als Dom. Albert Marie abt is geweest. (39) Lodewijk Scharpé, oTielt 24 okt. 1869 †Betekom 4 mei 1935, promoveerde 1894 te Gent in de germaanse filologie, aanvankelijk beambte op het ministerie van Binnenlandse Zaken, 1898 docent en 1902 hoogleraar te Leuven. (40) Alfons Vandenpeereboom, oIeper 7 juni 1812 †Sint-Gillis (Brussel) 10 okt. 1884, advocaat te Ieper, gemeenteraadslid, schepen en 1859 burgemeester aldaar, lid van de Westvlaamse Provinciale Raad, juni 1848-1879 liberaal volksverteg. voor het arr. Ieper, 1861-1868 minister van Binnenlandse Zaken, 4 febr. 1868 minister van Staat. Voor zijn Vlaamsgezinde bedrijvigheid zie H.J. ELIAS, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, IV, p.32 en 48-50.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 26 de plaats werd toevertrouwd aan de jonge toonkunstenaar P. Benoit, die met zijn oratorio ‘Lucifer’(41) pas te Brussel een overweldigende bijval had geoogst. Maar sedertdien was Peter Benoit door zijn inmiddels beroemd geworden kunstscheppingen, de merkwaardige ontwikkeling welke hij aan zijn muziekschool had gegeven en door de bezielende invloed die van zijn Vlaamse en volkse kunstvernieuwing was uitgegaan, een lievelingszoon geworden van de Scheldestad. Met Conscience(42) en Baron Leys(43) behoorde hij tot de trits van kunstenaars op welke het Antwerpen van de negentiende eeuw zich het meest heeft beroemd. De Antwerpse muziekschool was bij zijn aanstelling een onbeduidende onderwijsinrichting en de taal was er Frans zoals overal elders. Benoit begon met ze te vervlaamsen zowel in haar geest als in haar taalgebruik. Hij gaf haar zulke aantrekkingskracht dat zij, niettegenstaande haar geringe geldmogelijkheden, al de conservatoria van het land in aantal van leerlingen ver overtrof. Toen zij in 1897 tot Koninklijk Vlaams Conservatorium werd verheven, telde zij niet minder dan twaalfhonderd leerlingen. Desniettemin was er een lange en volhardende strijd nodig, vooraleer deze zo natuurlijke voldoening werd verkregen. De zaak werd voor het eerst in het openbaar gebracht in 1878 op een toneelcongres, dat te Antwerpen plaats greep. Op 18 oktober 1879 besliste de gemeenteraad van Antwerpen, zich officieel tot de regering te wenden met het verzoek, van de Antwerpse Muziekschool een Koninklijk Vlaamsch Conservatorium te maken, aldus

(41) De creatie van het oratorium ‘Lucifer’ op tekst van Emmanuel Hiel (o1834-†1899), had plaats te Brussel op 30 sept. 1866. (42) Hendrik Conscience, oAntwerpen 3 dec. 1812 †Brussel 10 sept. 1883, leefde als letterkundige eerst te Antwerpen waar hij verschillende beroepen uitoefende, daarop 1856-1868 te Kortrijk als arrondissementscommissaris, en nadien tot zijn dood als conservator van het Wiertzmuseum te Elsene-Brussel. (43) Hendrik Leys, historieschilder, oAntwerpen 18 feb. 1815 †ald. 26 aug. 1869.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 27 gevolg gevend aan een wens van het Nederlands Congres dat in augustus van dat jaar te Mechelen werd gehouden(44) en aan het verzoek van Jan van Beers(45) om in de titel zelf van het verhoopte conservatorium het Vlaams karakter van de instelling te vermelden. De kwestie bleef voortaan aan de orde van de dag. Bij elke bespreking van de begroting voor Binnenlandse Zaken werd zij te berde gebracht, maar het kostte nog acht jaar van inspanning, van onbevredigde onderhandelingen en van steeds door de Vlaamse verenigingen vernieuwde aandrang en protesten vooraleer het verhoopte doel werd bereikt(46). Het opgestapelde ongeduld bracht om zo uitbundiger enthousiasme teweeg, wanneer eindelijk het goede nieuws de openbaarheid bereikte. Peter Benoit bereidde zich voor om in de Dierentuin een laatste herhaling te dirigeren van zijn ‘Rubenscantate’(47) - het was op zaterdag 22 juli - wanneer de heuglijke tijding te Antwerpen bekend werd. Een machtige ovatie begroette zijn verschijnen op het podium en men schat dat niet minder dan vijfentwintig duizend mensen aanwezig waren, bij de uitvoering die de volgende dag in openlucht plaats vond, om de Vlaamse meester een enthousiaste begroeting te brengen. Maar de gebeurtenis was te schoon en te gewichtig om er niet een grootse hulde van te maken voor de man die aan Vlaanderen door zijn kunst zoveel eer, door zijn strijdvaardige en zijn opwekkende liefde zoveel levensvreugde en fiere zelfbewustheid had geschon-

(44) De tweeëndertig Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen grepen afwisselend in Vlaamse en Nederlandse steden plaats, het eerste te Gent in 1849, het laatste te Antwerpen in 1912. Het Nederlandse Congres van 1879 te Mechelen was het zeventiende. (45) Jan van Beers, oAntwerpen 22 febr. 1821 †ald. 14 nov. 1888, leraar Nederlands en letterkundige, nov. 1875 tot zijn dood liberaal gemeenteraadslid te Antwerpen. (46) Zie o.a. PAUL FREDERICQ, De wording van het Koninklijk Vlaamsch Muziek-Conservatorium van Antwerpen, in Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging (Vlaamsch België sedert 1830, Derde deel-eerste stuk, Gent, 1908), hoofdstuk IV, p. 172-175. (Noot F.V.C.). (47) ‘Vlaanderens Kunstroem’ of ‘De Rubenscantate’ werd in 1877, bij de driehonderdste verjaring van Rubens geboorte, door Benoit op tekst van Julius De Geyter (o1830 †1905) getoonzet en op 18 aug. 1877 te Antwerpen gecreëerd.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 28 ken. Benoit was reeds enkele jaren tevoren, op 23 juli 1892, ter gelegenheid van zijn zilver jubileum als bestuurder van de Antwerpse muziekschool, het voorwerp geweest van een indrukwekkende hulde, aan welke door geheel Vlaanderen en ook van Nederlandse zijde werd deelgenomen. Maar nu was er een gelegenheid, die niet kon worden overtroffen en die niet meer zou weerkeren, om aan Benoit de tol van dankbaarheid en verering te betalen, welke het Antwerpse volk en het strijdende Vlaanderen zich tegenover hem schuldig wisten. De feestelijke betoging werd aangekondigd voor zondag 12 september. Het Vlaamse Antwerpen kwam onmiddellijk in beweging om er een onvergetelijke dag van te maken. De politieke tegenstellingen, welke zich toen heel wat scherper lieten gevoelen dan thans(48) het geval is, werden op zij gezet. De parochie van St.-Joris stelde haar jaarlijkse processie uit en de muziekmaatschappijen gingen om wedijver oefenen, ten einde de volksbetoging uitsluitend met muziek van de meester op te wekken en op te luisteren. Reeds op de vooravond werd het feest ingeluid door het machtig gebons van de Carolus-klok. De toren van O.L.V.-Kerk bracht opgewekte stemming door het uitzenden van het zo geliefde ‘Beiaardlied’(49) en door de bewoners van de buurt van Benoit werd aan de viering ook de maandag toegevoegd, met straatverlichting en volkse serenades. Maar de grote dag bleef natuurlijk de zondag. Prof. P. Frédericq schreef dat ‘het alles overtrof wat Vlaamsch België had te zien gekregen sedert Hendrik Conscience's verheerlijking te Brussel in 1881.’(50) De stad was in feesttooi. Triomfbogen waren ter ere van Benoit opgericht. In de harmonie werd door 1 200 zangers en orkestleiders zijn ‘Feestzang’(51) uitgevoerd onder leiding van Lod. Mortel-

(48) F.V.C. schreef dit stuk in de jaren vijftig (vóór 1956). (49) ‘Het Beiaardlied’ (‘Dan mocht de beiaard spelen/Van al uw torentransen/Dan mocht de grijsheid kweelen/Dan mocht de Jonkheid dansen, ...’) is een onderdeel van de hiervoor vermelde ‘Rubenscantate’. (50) P. FREDERICQ, op. cit. p. 190. (Noot F.V.C.). (51) Deze ‘Feestzang’ (‘O Land van Maas en Schelde !/O bloem- en vruchthof, lustwarand, ...’), heette oorspronkelijk, bij de opening van de Wereldtentoonstelling te Antwerpen in 1885, ‘Hymnus aan den Vooruitgang’ en was in dat jaar gedicht door Jan van Beers.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 29 mans(52) en in de grote zaal van de Dierentuin was het Edw. Keurvels(53) die voor een groot concert had gezorgd met werken van de meester. Maar het toppunt van de hulde werd bereikt bij de ontvangst op het stadhuis, waar Benoit op plechtige wijze, in de beroemde Leyszaal, door de magistraat van de stad, onder het voorzitterschap van Jan van Rijswijck als burgemeester, de gouverneur van de provincie baron Osy(54), de militaire bevelhebber generaal Marchal(55), de consul-generaal van Nederland(56), allen in ambtsgewaad, en in de aanwezigheid van de meest vooraanstaande genodigden werd gehuldigd. Een machtige volksstoet, voor welke de grote markt niet eenmaal voldoende ruimte kon bieden en waaraan delegaties en muziekkorpsen uit geheel Vlaanderen met vlaggen en bloemen deelnamen, was meester Benoit naar het stadhuis voorafgegaan. Wanneer hij voor een open venster van de Leyszaal de toejuichingen van het volk kwam in ontvangst nemen, werd door de talloze menigte, op het teken van Edw. Keurvels een machtige ‘Strijdzang van de Vlamingen’(57) aangeheven zoals er zelden in Vlaanderen ten gehore werd gebracht. Het was in deze roes van geestdrift dat Benoit het hoogtepunt

(52) Lodewijk Mortelmans, oAntwerpen 5 febr. 1868 †ald. 24 juni 1952, leerling van Benoit en zelf 1924-1933 directeur van het Antwerps conservatorium. (53) Edward Keurvels, oAntwerpen 8 maart 1853 †Hoogboom 19 jan. 1916, leerling van Benoit, richtte 1890 te Antwerpen bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg het Nederlandsch Lyrisch Tooneel op; dit werd geen succes en moest worden opgegeven. In 1893 werd Keurvels medestichter van de Antwerpse Vlaamse Opera. (54) Edward Jozef Frans Osy van Zegwaart (baron), oDeurne 25 maart 1832 †Ekeren 5 dec. 1900, 26 jan. 1889 tot zijn dood gouverneur van de provincie Antwerpen. (55) Felix Paul Nicolas Marchal, oSint-Joost-ten-Node 5 juni 1836 †Schaarbeek 8 okt. 1908, sedert dec. 1893 met de graad van generaal-majoor commandant van de provincie Antwerpen. (56) Bedoeld wordt Jacques De Kuyper, oRotterdam 5 mei 1835, †Antwerpen 15 feb. 1900, zakenman te Antwerpen, 10 juni 1888 tot zijn dood Nederlands consul-generaal aldaar voor de provincies' Antwerpen, Brabant en Henegouwen. (57) Met ‘Strijdzang der Vlamingen’ wordt de ‘Strijdkreet’ (ook ‘Strijdlied’) bedoeld, door Benoit gecomponeerd naar een gedicht van K.L. Ledeganck: ‘Hoera! Hoera! Wij wilden wat was recht! Hoera! Hoera! en wonnen wat wij wilden.’ (Zie ook hoger noot 31).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 30 van zijn populariteit bereikte. Het was, eilaas, ook het einde van zijn zo moedig volgehouden en zegerijk gevoerde levensstrijd. Weldra begonnen de lichaamlijke en zedelijke kwellingen, die slechts op 8 maart 1901 met zijn leven eindigden.

Het is mogelijk, aan de feestelijkheden die de zomer van 1897 hebben gekenmerkt, een oordeel te ontlenen omtrent de plaats welke de Vlaamse gedachte op dat ogenblik reeds had ingenomen in de bekommernis van het volk. Men zou ze ten onrechte beschouwen als een louter dagverschijnsel. Voorzeker, de taalstrijd had nog op verre na het belang niet verkregen, welke hij enkele jaren later, o.m. bij de keuze van de openbare mandatarissen, zou aannemen. Maar de ontwaking van het Vlaamse volksbewustzijn was zichtbaar begonnen, en het jaar 1897 mag in de ontwikkeling van de Vlaamse strijdbeweging een goed jaar worden geheten. Wij zullen verder zien hoe de zucht naar een eigen geestesleven en de daartoe noodzakelijke hervormingen zich voortaan in een versnellend tempo bij de studerende jeugd en de hogeschoolgediplomeerden heeft laten gelden. De snel voortschrijdende democratische omvorming van ons politiek en maatschappelijk leven heeft op beslissende wijze bijgedragen om van de Vlaamse eisen weldra een volkszaak te maken. Wij waren evenwel op dat ogenblik nog vrij ver verwijderd van een volledig en principieel programma van vervlaamsing van ons volksleven. Er werd bij gelegenheid gesproken van een Vlaamse hogeschool, maar aan de stelselmatige vervlaamsing van de Gentse universiteit werd nog niet gedacht, laat staan een ontdubbeling van de hogeschool te Leuven, welke nog vele jaren voor een chimera zou worden gehouden. Men wilde meer ruimte geven aan het onderwijs van en door de moedertaal in het middelbaar onderwijs, maar een algemene verplichting om het Vlaams als onderwijstaal te gebruiken werd niet als een bereikbaar doel beschouwd. Wat het gerecht, het leger en 's lands bestuur betreft, bleef men vrij algemeen bij hervormingen, die nodig waren voor de bescherming van de burgers en soldaten tegen al te schreeuwende misbruiken. Het zo ingrijpend program van taalregeling, dat door de officiële taalcommissie in 1856 werd ingediend, scheen sedert de brutale uitlating van Rogier(58) ‘il n'y a plus de griefs flamands’ voor

(58) , oSaint-Quentin 12 aug. 1800, †Sint-Joost-ten-Node 27 mei 1885, 1830-1831 lid van het Nationaal Congres, 1831-1854, 1856-1859 en 1863-1885 liberaal volksverteg. voor verschillende arrondissementen, 1831-1832 en 1834-1840 gouverneur van de provincie Antwerpen, tussen 1832 en 1868 herhaaldelijk minister. Voor Rogiers ontkenning van het bestaan van taalgrieven zie zijn verklaringen van 10 dec. 1858 in de Kamer. (A.P.C. 1858-1859, p. 197-205).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 31 goed uit het zicht te zijn verdwenen(59). De Vlaamse hervormingen, die sedertdien waren bereikt, werden als bij stoten en zonder algemeen plan naar voren gebracht. Het zag eruit alsof nog lang op deze weg zou worden voorgegaan.

2 De strijd rondom de Gelijkheidswet. Het Nederlands in het Parlement in de jaren negentig

De strijd rondom het wetsvoorstel-Coremans-De Vriendt had evenwel een sterke invloed op de ontwikkeling van de Vlaamsgezindheid van het volk uitgeoefend en de ongewone bijval van de Vlaamse huldedagen, die in 1897 plaats vonden, was er voorzeker voor een goed deel aan te danken. De praktische gevolgen, welke deze hervorming in het onmiddellijke voor het openbaar leven en alvast voor de gewone man konden meebrengen, waren gering. Maar bij geen enkele voorgaande parlementaire taalstrijd had het Vlaamse volk zo scherp de schampere aanvallen van de Waalse tegenstanders en de miskenning door zijn eigen ontrouwe vertegenwoordigers gevoeld als bij deze gelegenheid. Het was gewoon geraakt aan de ongemakken van een verfranst regiem, dat reeds meer dan een halve eeuw geduurd had en het was niet in staat om zich een tastbare voorstelling te maken van de stoffelijke en zedelijke verliezen, welke het gevolg waren van deze stelselmatig gewilde achteruitstelling. Maar bij het voorstel van Coremans-De Vriendt ging het om ‘gelijkheid’ en dat verstond ook de eenvoudigste werkman. Niet ieder reageerde met een zelfde vinnigheid, maar een burgerschap van tweede rang was niemand gelegen. Zo

(59) Over deze taalcommissie, bij koninklijk besluit van 27 juni 1856 ingesteld, zie o.m. H.J. ELIAS, op. cit., II (Antwerpen 1963), p. 283-298 en 320-326.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 32 hebben het dwaas verzet van sommige senatoren en de onzinnige aanvallen van Vlaamsonkundige parlementairen bij de strijd rondom de Gelijkheidswet meer bijgedragen tot de verlevendiging van het Vlaamse volksgevoel dan in jaren door de eigen Vlaamse verenigingen werd bereikt! Het jaar 1897 kwam inmiddels ten einde zonder dat de Kamer van de volksvertegenwoordigers het door de Senaat verminkte voorstel opnieuw in openbare zitting had behandeld. Het verslag van de heer van Cauwenbergh was neergelegd en rondgedeeld, maar met de bespreking scheen geen haast gemoeid. Op 10 februari 1898 werd zelfs de onmiddellijke behandeling geweigerd, omdat de regering verkoos dat eerst een einde zou worden gemaakt met het onderzoek van de begrotingen. Het ongeduld van het Vlaams land sprak elke dag luider uit het aantal van vertoogschriften, welke niet alleen door Vlaamse verenigingen maar ook door gemeenteraden uit het Vlaamse land aan de Kamers werd toegezonden. Bij de Senaat alleen werden er tweehonderd vierentachtig ontvangen. De openbare behandeling van het voorstel, dat inmiddels door de commissie van de Kamer in zijn eerste artikel in meer bijzonderheden was uitgewerkt, begon eindelijk op 9 maart; op 18 maart werd het voorstel zonder verdere wijzigingen aangenomen met 99 stemmen tegen 19 en 4 onthoudingen. Tussen de voor-stemmers waren 81 katholieken en 7 leden van de oppositie; de 4 onthouders behoorden allen tot de linkse groeperingen(60). De Senaat ging ditmaal met bekwame spoed te werk. Reeds op 5 en 6 april werd de openbare bespreking aangevangen en op 13 april voortgezet na een onderbreking door het Paasverlof veroorzaakt. Zij eindigde op vrijdag 15 april met de aanneming van de wet met 47 stemmen tegen 39 en 3 onthoudingen(61). Meester Edmond Picard(62) had zich bij de verdediging van de hervorming door zijn warm pleidooi onderscheiden en ook de Waalse

(60) Zie de A.P.C. 1897-1898, zitting van 18 maart 1898, p.885-899. (61) Zie de A.P.S. 1897-1898, 15 april 1898, p.301-326. (62) Edmond Picard, oBrussel 15 dec. 1836 †Dave (Namen) 20 feb. 1924, promoveerde 1860 in de rechten te Brussel, advocaat aldaar, nov. 1894-1908 socialistisch prov. senator voor Henegouwen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 32

2 / Gedenkkader met zes lauwerkronen: Frans Van Cauwelaert zesmaal eerste van de klas in Hoogstraten

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 33 senator Poncelet(63) oogstte de dankbaarheid van de Vlamingen door de vrijmoedige wijze op welke hij ten haren gunste was opgetreden. Deze zo moeizaam verkregen uitslag werd door de Vlamingen terecht als een gedenkwaardige overwinning gevoeld. De politieke persoonlijkheden die zich voor het ontstaan en de bekrachtiging van de Gelijkheidswet bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt - auteurs, verslaggevers of ministers, maar meer in het bijzonder de eersten, volksvertegenwoordigers E. Coremans en J. De Vriendt, - werden over geheel het Vlaamse land uitbundig gevierd en toegejuicht. ‘Voor de eerste maal,’ zo riep Adolf Pauwels(64) uit op de jubelmeeting welke reeds de dag na de stemming in de Senaat te Antwerpen werd gehouden, ‘voor de eerste maal hebben alle Vlamingen zich geschaard onder één vlag. Nu we onze taalgrondwet hebben verkregen zullen de andere wetten volgen.’

Zoveel optimisme zou nog dikwijls op harde proef worden gesteld, maar de strijdlust van de Vlamingen had intussen een zichtbare aanvuring gekregen. Dit bleek onder meer uit de vinnige twisten tot welke zekere Waalse kandidaturen voor de provinciale verkiezingen die in hetzelfde jaar zouden plaats vinden o.a. te Antwerpen en te Gent hebben geleid. De gezindheid van de verkiezingskandidaten en hun bekwaamheid om zich van de Vlaamse taal bij openbare besprekingen te bedienen, had trouwens sedert de veralgemening van het stemrecht bij de grondswetsherziening van 1893 een werkelijke betekenis gekregen. Reeds bij de eerste algemene verkiezingen die op 14 oktober 1894 op grond van het nieuwe stelsel plaats vonden werden, onder de invloed van de opkomende arbeidersbeweging, enkele vertegenwoordigers naar het Parlement gezonden, die zoals de heer Aug. Huyshauwer(65) van Gent zich

(63) Florent Poncelet, oGedinne 26 aug. 1836, †Dinant 12 jan. 1909, promoveerde in de rechten te Leuven, nov. 1894-maart 1907 kath. prov. senator voor Namen. (64) Adolf Pauwels, oBerchem (Antw.) 12 sept. 1864 †Antwerpen 31 maart 1902, promoveerde 1887 te Leuven in de rechten, tijdens zijn studies zeer actief in de Vlaamse studentenbeweging, advocaat te Antwerpen en als radicaal flamingant en christen-democraat wel vaker tegenstander van Edward Coremans. (65) August Huyshauwer, oGent 29 jan. 1862, †ald. 5 mei 1926, typograaf, okt. 1894-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Gent, 1902-1904 en 1908-1926 voor dat van Gent-Eeklo, in 1911 en ook na Wereldoorlog I promotor van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 34 slechts op gebrekkige wijze van de Franse taal konden bedienen, of die zoals de stichter van de Christelijke Volkspartij, Priester Daens(66), van het gebruik van de Vlaamse taal in de Kamer een beginselkwestie wensten te maken. Het gebruik van de Vlaamse taal was tot dan toe zo goed als onbekend gebleven. Wel hadden Edw. Coremans op 27 november 1888 in de Kamer en Baron de Coninck(67) op 6 maart 1890 in de Senaat een korte rede in onze taal gehouden, maar dat was slechts bij wijze van antwoord op een uitdaging van Waalse zijde gebeurd(68). Wel hadden een zeker aantal gekozenen reeds de gewoonte aangenomen bij hun aanstelling de grondwettelijke eed in het Vlaams af te leggen. Bij de samenstelling van de grondwetgevende Kamers van 1892 werden er, in de Kamer, 41 Vlaamse tegen 27 Franse eden en in de Senaat 20 Vlaamse tegen 12 Franse eden door gekozenen uit het Vlaamse land afgelegd; en het kon niet eenmaal gebeuren zonder dat van Waalse zijde geprotesteerd of de spot gedreven werd met deze in de ogen van sommigen vrijpostige handelswijze. Maar verder was men voorlopig met het gebruik van de Vlaamse taal in onze wetgevende Kamers niet gekomen. Edw. Coremans zelf was, om redenen van opportunistische aard, tegen een stelselmatig gebruik van het Vlaams

(66) , oAalst 18 dec. 1839 †ald. 14 juni 1907, 1873 priester van het bisdom Gent, 1876-1888 onderpastoor en leraar, mei 1893 stichter van een die hij dec. 1894-1898 voor het arr. Aalst en mei 1902-1906 voor dat van Brussel in de Kamer vertegenwoordigde. (Bij de passage over het principieel Vlaams-spreken plaatste F.V.C. in zijn manuscript een vraagteken). (67) Charles Leopold Auguste de Coninck de Merckem (baron), oGent 18 juni 1836 †Merkem 7 dec. 1890, mei 1863-dec. 1869 kath. volksverteg. en mei 1878 tot zijn dood senator voor het arr. Veurne-Diksmuide. (68) Deze Nederlandse redes in het Parlement waren opvallend kort. Die van Coremans in de Kamer, op 27 nov. 1888, was eigenlijk slechts een Nederlandse passus uit een langere redevoering, en gericht tot de Nederlandsonkundige Bara; in de A.P.C. 1888-1889, p. 53 beslaat zij minder dan veertig regels. Senator De Conincks korte rede van 9 maart 1890 is niet meer dan een tussenkomst van tien regels, en dan nog in een ‘flamand de Dixmude, mais avec un accent de Gand’; zie A.P.S. 1889-1890, p. 199.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 35 in de Kamer. Men schrijft zelfs zijn voor de Antwerpse Vlamingen onbegrijpelijk verzet tegen de kandidatuur van vader De Beucker(69) toe aan het feit dat deze de Franse taal niet voldoende machtig was en in elk geval zich principieel van de Vlaamse taal wenste te bedienen. Deze omstandigheden gaven voor de anders zo gevierde Coremans aanleiding tot pijnlijke incidenten op de Vlaamse Katholieke Zitdag, die in augustus 1893 te Brugge werd gehouden, en bij de plechtige herdenking van de dood van Conscience, die weinige dagen later, op 9 september, te Antwerpen plaatsvond(70). De kwestie van het Vlaams-spreken in het Parlement bleef echter gesteld. Met het oog op de verkiezingen die in september 1894 moesten worden gehouden zagen verschillende Vlaamse gekozenen zich genoopt de belofte af te leggen dat zij zich van de Vlaamse taal in de Kamer zouden bedienen, evenwel zonder dat voorlopig van die goede wil veel terecht is gekomen. Het was echter voortaan onmogelijk voor Vlaamsonkundige kandidaten om zich in het Vlaamse land als verkiesbare kandidaat te doen aanvaarden, hetgeen in vroegere jaren maar al te geredelijk werd aanvaard; zelfs een zo gezaghebbend man als minister van Staat Woeste(71) kon zijn mandaat voor het arrondissement Aalst slechts redden door de hulpvaardigheid van Antwerpse Vlaamse leiders, de volksvertegenwoordigers E. Coremans en Flor. Heuvelmans(72). Het gebruik van de Vlaamse taal werd vooralsnog niet alleen gestuit

(69) Jan Ignaas De Beucker (‘Vader De Beucker’), oViersel 1 jan. 1827 †Antwerpen 22 okt. 1906, van bij haar stichting in 1890 leraar aan de Tuinbouwschool te Vilvoorde, 1891 eerste voorzitter van het Nationaal Vlaamsch Verbond. Na de dood van volksvertegenwoordiger Jan De Laet op 22 april 1891 was De Beucker dé kandidaat-opvolger van de katholieke Vlaamsgezinden vande Nederduitsche Bond (voor deze Bond, zie hierna, noot 127); door zware druk op De Beucker trok deze zijn kandidatuur in. (70) Voor deze incidenten zie FREDERICQ, op.cit., hoofdstuk IV, p.113-116. (71) , oBrussel 26 febr. 1837 †Elsene 5 april 1922, promoveerde 1858 in de rechten te Brussel, juni 1874 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Aalst, 1884-1918 voorzitter van de katholieke partij, juni-okt. 1884 minister van Justitie, 15 nov. 1891 minister van Staat, 8 mei 1914 graaf. (72) Dit gebeurde toen te Aalst, voor de Kamerverkiezingen, op 9 dec. 1894 een ballotage plaatsvond, waarbij naast Woeste (27.549 stemmen) ook priester Daens (26.837 stemmen) werd gekozen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 36 door de onmogelijkheid van de Waalse leden om een Vlaamse rede te volgen en hun weigering om ze duldzaam te aanhoren; het werd ook bemoeilijkt door de ongeschiktheid van de parlementaire diensten. Er waren geen Vlaamskundige snelschrijvers. Na het verzoek door Coremans op 16 november 1894 in de Kamer uitgebracht om in deze leemte te voorzien, heeft het nog ettelijke jaren geduurd vooraleer een bevredigend resultaat werd bereikt. En zelfs in 1899 moest volksvertegenwoordiger Van Brussel(73), gekozene voor het arrondissement Sint-Niklaas, die de Franse taal geheel onmachtig was, nog klagen dat al de bescheiden die hem door de Kamer werden toegezonden uitsluitend in de Franse taal waren gesteld(74). Wanneer de Gentse volksvertegenwoordiger De Guchtenaere(75) in de geheime zitting welke de Kamer op 22 december 1898 hield voor de bespreking van haar begroting vroeg, dat voortaan niet alleen de wetteksten - die sedert de Gelijkheidswet ook in het Vlaams moesten worden voorgebracht - maar ook de toelichtende memories in de beide officiële landstalen zouden worden gesteld, werd zijn voorstel met aanzienlijke meerderheid afgewezen(76). De democratie had inmiddels voorgoed haar intrek in het Parlement genomen en haar toenemende invloed kwam natuurlijk ook aan onze Vlaamse taalbelangen ten goede. Althans voor zoverre het de vertegenwoordiging van het Vlaamse land betreft, want

(73) Frans Van Brussel, oStekene 9 juli 1846 †Lokeren 17 juli 1923, landbouwer, mei 1898-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Sint-Niklaas. (74) Van Brussel vroeg in de Kamer, op 9 febr. 1899, dat ‘de dagorde der Kamer mij in het Vlaamsch zou toegezonden worden, opdat ik, evenals mijne Waalsche collega's, de te behandelen punten zou kennen. Ik meen deze vraag te moeten herhalen en dring er sterk op aan, hopende ditmaal voldoening te bekomen; mocht het anders zijn, dan zou ik kloppen en blijven kloppen, totdat open gedaan worde’. A.P.C. 1898-1899, p. 562. (75) Eugeen De Guchtenaere, oGent 15 april 1852 †ald. 14 aug. 1906, 1894-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Gent. (76) Deze laatste gegevens zijn echter nader te onderzoeken en te vergelijken met het verslag dat door De Sadeleer werd uitgebracht over de wijzigingen welke het Kamerreglement moest ondergaan als gevolg van de Gelijkheidswet. (Noot F.V.C.). - Louis Marie De Sadeleer, oHaaltert 6 okt. 1852 †Brussel 6 mei 1924, promoveerde te Leuven in de rechten, juni 1882-1912 kath. volksverteg. voor het arr. Aalst, nadien tot zijn dood senator voor dat van Aalst-Oudenaarde, 1900-1901 voorzitter van de Kamer.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 37 de arbeidersgekozenen uit onze Waalse provincies bleken, bevreemdend genoeg, weinig begrip te tonen voor de democratische belangen die de wezenlijke inslag vormden van de Vlaamse eisen. Het houden van Vlaamse redevoeringen bleef dan ook nog vele jaren een sporadisch verschijnsel en gaf bijna telkens aanleiding tot nieuwe incidenten. Alleen voor deze die het Frans niet machtig waren, werd het recht om zich van hun eigen taal te bedienen ongestoord aangenomen; maar zij die franskundig deze wet van de schamele arme - zoals Juliaan De Vriendt zich zeer gevat uitdrukte - wensten te aanvaarden en zoals deze Brusselse vertegenwoordiger ‘Vlaamsch spraken uit overtuiging, plichtbesef en liefde voor de moedertaal’(77), moesten zichzelf voor het gebruik van dat elementaire recht heel wat ongenoegen getroosten. Zij bleven dan ook gering in getal. Alhoewel hun aantal gaande weg toenam, zijn zij een uitzondering gebleven tot op het ogenblik dat, door de inrichting van een bijzonder telefoonnet in de parlementaire vergaderzaal, het doorlopend en gelijktijdig vertalen van de Vlaamse redevoeringen het gebruik van de eigen taal ook voor de Vlaamse gekozenen op enkele uitzonderingen na veralgemeende.

3 Verfransing en taalmisstanden in Vlaanderen. Waalse tegenstand en Vlaamse verdeeldheid

De laatste maanden van 1898 gaven geen aanleiding tot enige Vlaamse wetgevende activiteit van opvallend of duurzaam belang. Alleen de interpellatie welke Edw. Coremans op 29 november 1898 richtte tot de heer de Smet de Naeyer(78), minister van Financiën en hoofd van de regering, over een onbillijke en partijdige bestraffing van vier Vlaamse tolbeambten van Antwerpen, en welke door vrij heftige protestvergaderingen betreffende hetzelfde geval in verschillende steden was voorafgegaan, verwekte

(77) Citaat uit FREDERICQ, op.cit., p. 139. (Noot F.V.C.). (78) Paul Joseph De Smet de Naeyer, oGent 13 mei 1843 †Brussel 9 sept. 1913, industrieel, juni 1886-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Gent, 1900-1908 voor Gent-Eeklo, nadien tot zijn dood prov. senator voor Oost-Vlaanderen, 1899-1907 regeringshoofd en minister van Financiën.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 38 enige opwinding zowel in de Kamer als in het land, maar werd door de betreffende minister zonder de minste toegeving afgewezen(79). De vrije propaganda nam echter onvermoeid en met zichtbaar stijgende bijval voortgang. Zij vond in de zomer van 1898 een uitstekende kans in de eeuwfeesten van de Boerenkrijg, welke vooral in de provinciën Antwerpen en Limburg op vele plaatsen met luister gevierd werden en die telkens voor het houden van Vlaamse landdagen en grote volksvergaderingen werden te baat genomen. Het jaar 1899 werd vooral gekenmerkt door de onthulling te Gent van het standbeeld van Jan Frans Willems(80), terecht de vader van de Vlaamse Beweging genoemd en het houden in dezelfde stad van het 25e Algemeen Nederlands Congres, het jubelcongres, ter herdenking van het feit dat het ook te Gent was dat in 1849(81) op initiatief van Dr. Snellaert(82) het eerste van deze congressen werd gehouden(83). De oprichting van een gedenkteken voor Jan Frans Willems gaf aanleiding tot heel wat hatelijkheden vanwege de fransgezinde pers en kringen, en ja tot in de Gemeenteraad van Gent. De socialisten onthielden zich van iedere deelneming aan de inhuldiging op grond van de stelling die door hun leider Edward Anseele(84) ook bij latere gelegenheden tegen een Vlaamse actie zal worden ingeroepen, dat de arbeider niets kan voelen voor taalaangelegen-

(79) Zie A.P.C. 1898-1899; de hele interpellatie met het antwoord van De Smet de Naeyer op 29 en 30 nov. 1898, p. 111-130. (80) Jan Frans Willems, taalkundige, oBoechout (Antwerpen) 11 maart 1793 †Gent 24 juni 1846. (81) Zie hoger, noot 44. (82) Ferdinand Augustijn Snellaert, oKortrijk 21 juli 1809 †Gent 3 juli 1872, studeerde medicijnen te Utrecht en te Gent, sedert 1838 arts te Gent. (83) Het Provinciaal Bestuur van Oost-Vlaanderen herdacht de honderdste verjaring van deze merkwaardige gebeurtenis door een plechtige academische zitting, welke op 8 okt. 1949 in de Aula van de Rijksuniversiteit plaats had. Zie het Cultureel Jaarboek Provincie Oost-Vlaanderen 1949, I, Gent, 1950. (Noot F.V.C.). (84) Edward Anseele, oGent 26 juli 1856 †Gent 18 febr. 1938, 1884 stichter van het dagblad Vooruit, okt. 1894-1900 socialistisch volksverteg. voor het arr. Luik, 1900-1936 voor dat van Gent-Eeklo; nov. 1918-okt. 1921 minister van Openbare Werken, juni 1925-nov. 1927 van Spoorwegen, Post en Telegraaf; 8 april 1930 minister van Staat.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 39 heden zolang hij veroordeeld blijft tot het slavenleven, waaraan hij op het einde van de negentiende eeuw nog van kindsbeen af onderworpen bleef. De onthullingsplechtigheid die op de vooravond van het Nederlands jubelcongres op zondag 27 augustus, plaatsvond, werd niettemin een indrukwekkende volksbeweging, waaraan volgens Prof. P. Frédericq ‘niet minder dan 320 maatschappijen uit alle hoeken van Vlaamsch België’ deelnamen(85). De jaarlijkse Nederlandse congressen, die alternatief in België en in Nederland werden gehouden en waarvan te Gent het 25e in 1899 vergaderde, waren in de loop van een halve eeuw tot een vaste en invloedrijke instelling geworden. Zij waren niet alleen een groeiende bevestiging van de culturele macht welke de Nederlandse taal niet alleen in de Lage Landen maar over de zeeën heen in Zuid-Afrika, in Indonsië en zelfs in Amerika vertegenwoordigde. Zij zijn vooral een vruchtbare bodem geweest voor verbroedering en samenwerking tussen de letterkundigen, taalkundigen en ook politieke leiders van Noord en Zuid en zijn aldus de bakermat geworden van merkwaardige gemeenschappelijke initiatieven waarvan ongetwijfeld het ontwerp van het monumentaal Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat in 1865 door Prof. de Vries(86) werd op stapel gezet en dat langzamerhand zijn voleinding tegemoet gaat, als het belangrijkst mag worden beschouwd. De eenheid van spelling, die in 1865 eindelijk werd bereikt, werd eveneens door deze congressen bevorderd. Het mag betreurenswaardig worden geacht dat een zo weldoende intellectuele Groot-Nederlandse traditie na de onderbreking, door de oorlog van 1914-1918 veroorzaakt, niet opnieuw werd opgevat. Een van de merkwaardigheden van het Gentse jubelcongres was de tentoonstelling van Nederlandse tijdschriften en bladen, welke door de taaie verzamelaar Hipp. Meert(87), leraar aan het Koninklijk

(85) FREDERICQ, op. cit., p. 242. (86) Matthias De Vries, oHaarlem 9 nov. 1820 †Leiden 9 aug. 1892. (87) Hippoliet Meert, oAalst 1 april 1865 †Middelburg 20 nov. 1924, liberaal Vlaamsgezind strijder inzonderheid voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit; na zijn voordracht in het Brusselse kunstgenootschap De Distel op 27 april 1895 over ‘De uitgebreidheid van het Nederlandsch taalgebied’, stichtte hij in het koffiehuis In den Vos te Brussel op 9 juni 1895 het Algemeen Nederlandsch Verbond; eerste uitgever van het verbondsblad Neerlandia (eerste nummer op 11 juli 1896); tijdens Wereldoorlog I activist (o.m. okt. 1916 directeur-generaal in het Vlaamse Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, lid van de Raad van Vlaanderen, enz.) en nadien naar Nederland uitgeweken.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 40

Atheneum te Gent, werd ingericht en die zo wat tweeduizend verschillende uitgaven, komende uit de meest verspreide delen van de wereld, telde(88).

Op parlementair gebied was het jaar 1899, wat de taalstrijd betreft, ongeveer windstil. Niet onvermeld blijve echter de overwinning welke door de Brusselse advocaat en volksvertegenwoordiger Juliaan Van der Linden(89), een bekwaam maar bescheiden Vlaming wiens verdiensten te gemakkelijk worden over het hoofd gezien, bij de behandeling van het nieuw militair strafwetboek behaald werd. De militaire strafprocedure werd toen als vanzelfsprekend in het Frans gevoerd, zoals het geval was met geheel de opleiding en bestuurlijke huishouding van het leger. Deze toestand had onvermijdelijk aanleiding gegeven tot tergende misbruiken en ook tot enkele geruchtmakende incidenten, daar ons leger ook toen reeds in zeer overwegende mate bestond uit Vlaamse jongens, die bijna uitsluitend behoorden tot de volksklas en bij de ontoereikendheid van ons toenmalig lager onderwijs veelal niet eenmaal behoorlijk konden lezen en schrijven. De officiële Vlaamse taalcommissie, die in 1856 haar werkzaamheden eindigde, had reeds in haar merkwaardig gebleven verslag doen uitschijnen dat de meest onmenselijke verkrachting van het recht der Vlamingen in het krijgsbeheer te vinden was. Het heeft tot na de oorlog van 1914-1918 geduurd vooraleer aan deze miskenning op afdoende wijze een einde kon worden gesteld; we zullen verder zien tot welke tragische en voor het land zo noodlottige gevolgen deze wantoestanden hebben geleid. De onverschilligheid van de gerechtelijke legerdiensten tegenover de taalaangelegenheden was tot op het einde van de vorige eeuw van die aard gebleven, dat zij zelfs nooit de behoefte hadden gevoeld om naar een officiële Franse wettekst voor hun gerechtelijke procedure te vragen. De enige

(88) Voor dit XXVste Jubelcongres en de tentoonstelling zie FREDERICQ, op. cit., p. 244-249. (89) Juliaan Van der Linden, oMerchtem 8 febr. 1848 †Brussel 19 okt. 1911, promoveerde 1870 te Leuven in de rechten, okt. 1894 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 41 officiële wettekst voor de rechtspleging te velde was deze die sedert 1814 in voege was gebleven onder het Hollands regiem en welke na door het Voorlopig Bewind op 16 oktober 1830 te zijn afgeschaft uit noodzaak op de 27ste van dezelfde maand opnieuw van kracht was verklaard geworden. De tekst waarvan ons militair auditoraat zich sedertdien had bediend, was een gebrekkige vertaling die in Den Haag was uitgegeven en waarin de woorden ‘die geen Hollands verstaan’ eenvoudig werden vervangen door ‘geen Frans verstaan’ ten behoeve van de beklaagden of de getuige, die een tolk nodig achtte(90). Wanneer echer een taalman ten behoeve van de Vlaamsonkundige officiers van de Krijgsraad of het Krijgshof vereist werd, was het nog de Vlaamse betichte die de kosten ervan moest dragen. Een van de meest kenmerkende voorbeelden van deze tergende toestand was wel het geval dat zich op het einde van 1891 voor de Krijgsraad te Antwerpen heeft voorgedaan. De Vlaamsgezinde advocaat Adolf Pauwels, gelast met de verdediging van een Vlaams soldaat, wilde de Vlaamse getuigen aanspreken in hun eigen taal. Het werd hem verboden door de krijgsauditeur Chomé(91), die de tussenkomst vergde van een taalman. Hij verbood tevens aan Meester Pauwels zijn pleidooi in het Nederlands te houden. De Krijgsraad niet alleen, maar ook het Krijgshof en het Hof van Verbreking, bij welke Meester Pauwels in lagere en hoogste instantie zijn goed recht verdedigde, bekrachtigde het verbod door de Antwerpse auditeur ingebracht. Het arrest van het Hof van Verbreking eindigde met de woorden: ‘La Cour fait défense à Maître Pauwels de plaider en flamand ou de développer en flamand n'importe quel document’.(92) Een zo ongehoorde rechtsweigering kon natuurlijk niet lijdzaam aanvaard blijven. De jonge en veelbelovende maar eilaas te vroeg overleden rechtsgeleerde Alb. Frédericq(93) bracht de anders zo

(90) Zie omtrent deze bijzonderheden L.DOSFEL, De Belgische wetten, p.88. (Noot F.V.C.). (91) Jules C.M.E. Chomé, oElsene 30 mei 1848 †Opwijk 14 nov. 1941, 1877 advocaat, 1881-1920 krijgsauditeur. (92) Zie daarover FREDERICQ, op. cit., p. 227-230. (93) Albert Frédericq, oMenen 7 mei 1847 †Gent 14 maart 1911. Deze jurist was 64 jaar bij zijn overlijden, wat niet helemaal overeenkomt met ‘jong en veelbelovend maar eilaas te vroeg overleden’; in het manuskript nochtans plaatste F.V.C. een vraagteken. Wellicht verwart F.V.C. hier met de voordien vermelde jonggestorven advocaat en flamingant Adolf Pauwels die bij zijn dood (in 1902) pas achtendertig jaar oud was.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 42

Fransgezinde balie van Gent in beweging en Juliaan Van der Linden diende op 7 februari 1895 bij de Kamer der Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel in, dat mede ondertekend werd door J. De Vriendt, Nerincx(94), Huyshauwer, Janssens(95) en Helleputte(96), en waarin het gebruik van de Vlaamse taal voor het Krijgsgerecht ten behoeve van de Vlaamse soldaten werd geregeld. Het voorstel kwam niet tot een eigen behandeling in de Kamers, maar Juliaan Van der Linden wist handig gebruik te maken van de bespreking van het ontwerp van nieuw militair strafwetboek, dat door de heer Lejeune, minister van Justitie, bij de Kamer der Volksvertegenwoordigers werd ingediend en in februari 1899 in openbare bespreking kwam om, zoals Flor Heuvelmans gedaan had bij de behandeling van de wet op de burgerwacht, bij amendement de hervormingen te doen aannemen, die aan zijn voorstel ten gronde lagen. Begerem, die inmiddels minister van Justitie was geworden en die zich ook bij de bespreking van de Gelijkheidswet verdienstelijk had gemaakt, steunde de door hem vooropgestelde wijzigingen en zij werden zonder enig ernstig verzet door de Kamer aangenomen. De Senaat volgde reeds enkele weken later en zo was ditmaal zonder enig misbaar een einde gesteld aan een toestand van rechtloosheid, die als een oneer voor ons leger kon worden beschouwd(97). Er waren evenwel nog ettelijke jaren nodig niet alleen voor een volledige taalgelijkheid tussen Vlamingen en Walen in het leger, maar zelfs voor een ongehinderde toepassing van de nieuwe taalregeling bij de militaire rechts-

(94) Edmond Charles Nerincx, oHalle 11 mei 1846 †ald. 29 jan. 1917, promoveerde te Luik in de rechten, advocaat te Halle, juni 1888-1892 en okt. 1894 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het aar. Brussel. (95) Alfons Jozef Janssens, oSint-Niklaas 16 okt. 1841 †Luzern, 1 sept. 1906, industrieel, juni 1892-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Sint-Niklaas. (96) Joris Helleputte, oGent 31 aug. 1852 †Leuven 22 febr. 1925, na ingenieursstudies te Gent hoogleraar te Leuven, 1889-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Maaseik, 1900-1925 voor dat van Tongeren-Maaseik, 1907-1918 nagenoeg onafgebroken minister van Landbouw, sedert nov. 1912 ook van Openbare Werken, 17 juni 1912 minister van Staat. Was gehuwd met Louisa Schollaert, zuster van minister . (97) A.P.C. 1898-1899, p. 502-713; A.P.S. 1898-1899, met goedkeuring van het militair strafwetboek op 22 maart 1899 p. 283.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 43 pleging. Ook voor de overige taalwetten waren er nog jaren nodig voor hun nauwgezette toepassing, om niet te spreken van hun normale vervollediging. De jeugd van heden kan zich onmogelijk een voorstelling maken van de toestanden die in Vlaanderen heersten op het einde van vorige eeuw. De onverdraagzaamheid van de Walen tegenover ieder Vlaams rechtsherstel en de krenkende wijze waarop aan dit verzet in de openbare vergadering en in de pers werd uiting gegeven, was niet het ergste. Het meest grievende waren de wantoestanden in Vlaanderen zelf en het misprijzen met welke onze taal en taalbeweging door onze eigen hogere en meer begoede standen werden bejegend. Het meest ontmoedigende was de onbillijke wijze op welke zowel door geestelijke als door wereldlijke overheidspersonen ieder verzet tegen deze verregaande vervreemding werd beantwoord en de lankmoedigheid of liever de onbewustheid met welke het Vlaamse volk deze zedelijke miskenning en onderdrukking bleef verdragen. De schaarse taalwetten die vóór 1900 werden veroverd, hadden nog geen noemenswaardige invloed kunnen uitoefenen, hoe groot ook de inspanning moge geweest zijn die voor hun bereik ten koste moest worden gelegd. Het leger, het gerecht, de bestuurlijke inrichtingen van de Staat, het was alles Frans en doorgaans Vlaamsvijandig in zijn geest zowel in onze Vlaamse gewesten als te Brussel en in Wallonië. De wet-Coremans-De Vigne(98) die in 1883 gestemd werd en voor de athenea en rijksmiddelbare scholen van het Vlaamse land het gebruik van het Nederlands als onderwijstaal voorschreef voor ten minste twee vakken buiten het Nederlands zelf en de Germaanse talen, werd nog onvolledig toegepast en had in elk geval nog geen voelbare invloed op het maatschappelijk leven uitgeoefend; in het vrij middelbaar onderwijs, zowel voor jongens als voor meisjes, was de opperheerschappij van de Franse taal sedert 1830 nagenoeg onaangetast gebleven. In het aartsbisdom Mechelen werd sedert 1891 het godsdienstonderricht in de moedertaal van de leerlingen gegeven en het onderwijs van de Vlaamse taal was op twee uur

(98) Julius Octaaf De Vigne, oGent 19 november 1844 †ald. 27 dec. 1908, promoveerde in de rechten te Gent, juni 1878-1896 liberaal volksverteg. voor het arr. Gent, 1900 tot zijn dood voor dat van Gent-Eeklo.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 44 in de week gebracht. Maar voor het overige was het al Frans wat de klok sloeg. Aleen de Franse taal mocht op het college worden gesproken. Indien een student van de vijf hoogste Latijnse klassen door een leraar op Vlaams spreken betrapt werd, verloor hij voor dat jaar zijn prijs van goed gedrag; het verfoeilijke signum, dat als een volmaakt systeem van onderlinge verklikking onder de studenten in de omloop werd gehouden, zou eerst jaren nadien, op bevel van Z. Em. Kard. Mercier(99), die het onpedagogisch karakter van deze maatregel begreep, worden afgeschaft. De verfransing, welke zich na 1830 van geheel ons staatsbedrijf had meester gemaakt en sedertdien bijna ongerept was in voege gebleven, was niet een louter gevolg van de overheersende invloed van de Waalse gewesten. Zij was mede een uitwerksel van de anti-Vlaamse gezindheid van onze eigen leidende standen en kwam ook in het openbaar en bestuurlijk leven van onze Vlaamse provincies en steden tot uiting. Toen bij het begin van de zittijd van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen in 1872 de heer Vanden Bon(100) een verslag in de Vlaamse taal voorlas, dreigde Van Elslande(101), een vertegenwoordiger uit de Waalse uithoek van de provincie, met twee andere collega's de zaal te verlaten; er werd ten hunnen gerieve door de Raad beslist dat voortaan alle Vlaamse verslagen in het Frans zouden worden vertaald, zonder dat evenwel voor de Franse verslagen het omgekeerde zou gebeuren. Het gebruik van het Frans was in al onze provinciale raden overwegend. Het Handelsblad bekloeg er zich over in een nummer van 1898 dat in de jongste tijd de besprekingen in de Provinciale Raad nagenoeg uitsluitend in het Frans werden gevoerd.

(99) Désiré Joseph Mercier, oBraine-l'Alleud 21 nov. 1851 †Brussel 23 jan. 1926, 1874 priester van het aartsbisdom Mechelen, promoveerde in de wijsbegeerte en de theologie te Leuven, 1882 hoogleraar aldaar en in 1894 stichter van het ‘Instituut supérieur de Philosophie’, 1906 aartsbisschop van Mechelen, 1907 kardinaal. (100) Karel August vanden Bon, oEernegem 20 maart 1850 †Oedelem 9 maart 1890, arts en burgemeester te Oedelem, juli 1888-1890 kath. lid van de Westvlaamse Provinciale Raad. (101) August César van Elslande, oKomen 18 febr. 1843 †ald. 10 mei 1926, brouwer en burgemeester te Komen, 1870-1925 kath. lid van de Westvlaamse Provinciale Raad.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 45

De toestand was niet beter in onze voornaamste steden. De besprekingen werden er overwegend, in sommige bijna uitsluitend, in de Franse taal gevoerd. Zulks was zeer bijzonder het geval te Hasselt, hoofdstad van het zo Vlaams gebleven Limburg en in de burcht van verfransing, welke de stad Gent zo lang is gebleven. Het was slechts in 1896 dat de Vlaamse taal als de officiële taal van het stedelijk bestuur werd erkend. Te Kortrijk werd, bij het houden van een Vlaamse landdag, door de politie verboden een stoet naar het slagveld van de Gulden Sporen in te richten en het opschrift ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ in de optocht te dragen. De Gemeenteraad verwierp nog in 1904 met 12 stemmen tegen acht en twee onthoudingen een voorstel van Dr. Aug. Peel(102), om de verslagen van de zittingen voortaan in de taal van het volk op te stellen en uit te geven, zoals Dr. Van Steenkiste(103) een paar jaren vroeger eveneens mislukt was in zijn poging om de vervlaamsing van het gemeentelijk bestuur van Brugge te verwezenlijken. De burgemeester van Brugge, de voor het overige zo beminnelijke en voorname Graaf Visart de Bocarmé, die ook meer dan vijftig jaar lang onafgebroken in de Kamer der Volksvertegenwoordigers heeft gezeteld, was ten anderen niet in staat om bij eigen kunde een Vlaamse redevoering te houden; het gebruik van de Franse taal in de raadszittingen was een gewoon verschijnsel. Zelfs het Vlaamsgezinde Antwerpen bleef van deze Franse overrompeling niet gespaard. Verschillende leden van het college en van de Raad hebben zich tot aan de oorlog van 1914 bij de openbare besprekingen doorlopend van de Franse taal bediend, de gedrukte mededelingen aan de raadsleden werden in de twee landstalen uitgedeeld, en zelfs onder het burgemeesterschap van

(102) August Peel, oKortrijk 25 sept. 1872 †ald. 22 febr. 1949, promoveerde 1897 in de geneeskunde te Leuven, arts te Kortrijk, febr. 1911-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Kortrijk, nov. 1903-maart 1930 gemeenteraadslid te Kortrijk, april 1920-april 1927 schepen; zijn voorstel tot opmaken en publiceren der verslagen van de gemeenteraadszittingen in het Nederlands, dateert van 30 mei 1904. (103) Eugeen van Steenkiste, oBrugge 27 aug. 1841 †ald. 17 febr. 1914, promoveerde 1866 in de geneeskunde te Leuven, hoofdgeneesheer van het Sint-Janshospitaal te Brugge, okt. 1878 tot zijn dood kath. gemeenteraadslid; zijn mislukte poging om het Brugs gemeentebestuur grondig te vervlaamsen dateert van dec. 1889.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 46

Jan van Rijswijck werden de verslagen van de college-zittingen nog geruime tijd in het Frans opgesteld. De invoering van het uitgebreid stemrecht dat in 1893 had plaats gevonden, had natuurlijk evenzeer op de gemeentelijke politiek als bij de parlementaire verkiezingen een sanerende invloed. Een afdoende vervlaamsing was bij de plaatselijke instellingen, uit hoofde van de homogeniteit van de bevolking gemakkelijker te bereiken dan mogelijk was met de meer vèrdragende hervormingen die verwacht moesten worden van een in taalopzicht zo gemengde instelling als ons Parlement. Maar wie zich de toestanden die zelfs in het Vlaamse land meer dan drie kwart eeuws hebben geheerst voor de geest wil houden, zal begrijpen dat vele Vlamingen op de duur zijn gaan wanhopen over de mogelijkheid om langs wegen van zuivere wettelijkheid en met eerbiediging van 's lands eenheid de geestelijke gezondmaking van onze Vlaamse volksgemeenschap en de verwezenlijking van een gehele gelijkheid op taalgebied met deze van de Walen te bereiken. Het zal in elk geval voldoende wezen zich rekenschap te geven van de ongehoorde moeilijkheden die moesten worden overwonnen en de geringe hulp die van hogerhand en vanwege de leidende maatschappelijke kringen werd ondervonden, om zijn eerbied en bewondering te voelen stijgen voor de mannen die, door louter idealisme en liefde voor hun volk gedreven, de moed hebben gehad zich aan het herstel van ons Vlaams taalrecht en eigen kulturele mogelijkheden te wijden en trots alle ontgoochelingen en tegenwerking in hun pogingen levenslang hebben volhard. Het is voldoende bekend hoe reeds enkele jaren na de omwenteling van 1830 en de volslagen breuk die zij op taalgebied medebracht, in ons openbaar leven en ons onderwijs de strijd voor het herstel van onze taalrechten en voor de heropwekking van ons Vlaams geestelijk leven werd ingezet door mannen als Jan Frans Willems, Conscience, Ledeganck, Snellaert, David e.a. Het verslag dat ten behoeve en op verzoek van de regering in 1856 werd uitgebracht door de Vlaamsche Commissie, waarin ook de Waal Jottrand(104) een merkwaardige rol vervulde, zal steeds een on-

(104) Lucien Leopold Jottrand, oGenappe 30 jan. 1804 †Sint-Joost-ten-Node 17 dec. 1877, Waals advocaat en publicist die echter ook als flamingant naam heeft gemaakt.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 47 tegensprekelijke getuigenis blijven door de klare en doordringende kijk die zij hadden op de pas ingevoerde misstanden en de noodzakelijke hervormingen. Zij hadden onder het voorgaand bewind de voorwaarden leren kennen en beleefd welke nodig zijn om aan een volksgemeenschap haar normale levensverrichtingen in geestelijk opzicht te verzekeren. Zij wensten niets te ondernemen dat schade zou kunnen toebrengen noch aan de leefbaarheid noch aan de politieke eenheid van de Belgische staat die zij allen op de meest loyale wijze als ambtenaren of als schrijvers hebben gediend; maar zij waren doordrongen van het besef dat de onmiskenbare culturele tweeledigheid van het jonge gemenebest in zijn bestuurlijk en gerechtelijk leven, zijn legerorganisatie en zijn onderwijsstelsels op onverminkte wijze tot uiting moest worden gebracht, indien men aan het land zijn inwendige vrede en zijn meest voorspoedige ontwikkeling wilde waarborgen. De hooghartige wijze op welke hun voorstellen door minister Rogier werden afgewezen en opgeborgen en de onverstoorbaarheid met welke de Vlaamse opinie deze belediging aanvaardde, waren intussen een onmiskenbaar bewijs geworden hoezeer de stelselmatige verfransing gevoed door de stompzinnige praalzucht welke de bemiddelde standen van de negentiende eeuw in Vlaanderen heeft gekenmerkt, het eigen eergevoel van de Vlaamse bevolking reeds had aangetast. Er zijn verschillende decennia nodig geweest vooraleer de Vlaamse Beweging en haar leiders tot een volledig besef zijn teruggekeerd van de hervormingen welke ons volk nodig had, en een voldoende invloed verkregen op het volksgemoed om door politieke drukking ingrijpende hervormingen af te dwingen. Deze uiteraard reeds moeilijke ontwikkeling van de Vlaamse Beweging werd alvast niet bevorderd door de scherpe verhoudingen welke toen op politiek gebied bestonden en welke ieder vaste samenwerking ook tussen de Vlaamsgezinden onmogelijk maakte. Enkele zeldzame Vlamingen hebben weliswaar gedroomd van een Vlaamse actie die zich boven of buiten de partijpolitiek zou bewegen, maar hunne opvatting lag te verre buiten de gemoedstoestanden die toen heersten, om tot enig duurzaam en ingrijpend resultaat te kunnen leiden. Het Nationaal Vlaamsch Verbond dat op 27 juni 1891 te Brussel gesticht werd en dat als eerste voorzitter de katholieke Antwerpse Vlaming De Beucker en als ondervoor-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 48 zitter de Brusselse liberaal Dr. Goffin(105) verkoos, is niet veel meer dan een strooien vuur geweest, alhoewel het reeds bij het begin van zijn bestaan een merkwaardig succes kon boeken in het verhoor dat koning Leopold II aan beide heren en hun medebestuurlid, de Brusselse advocaat Prayon van Zuylen(106), in zijn koninklijke verblijfplaats te Oostende verleende en dat een volle uur schijnt te hebben geduurd. Van de poging welke o.a. door Prayon van Zuylen werd gewaagd om een Vlaamse volkspartij in het leven te roepen, behoeft ternauwernood melding te worden gemaakt(107). Het behoeft ons niet te verwonderen dat een actie die diep in het geestelijk leven van ons volk wenste in te grijpen, zich niet kon ontplooien zonder bij gelegenheid positie te nemen over zekere problemen van zedelijke en staatkundige aard, die het partijleven van dichtbij raakten. Wij ondervinden ook thans nog doorlopend hoe de houding van erkende Vlaamsgezinden en alvast van de Vlaamse gekozenen, zelfs over vraagstukken van ondergeschikt of voorbijgaand belang, door het partijopportunisme of de partijverbondenheid wordt bepaald en tot betreurenswaardige tegenstellingen ontaardt. Dit is de onvermijdelijke keerzijde van een werkelijkheid die, langs een andere zijde bekeken, voor onze Vlaamse strijd bijzonder voordelig en omzeggens onmisbaar is gebleken. Zonder de inschakeling van de Vlaamse kwestie in het leven van onze grote nationale partijen en zonder de toegevingen welke zij aldus op grond van partijbelang en partijsolidariteit van hun minder overtuigde en zelfs ongunstig gestemde partijcollega's konden verkrijgen, zouden de Vlaamsgezinde leden van Kamer en Senaat,

(105) L. Alfons Goffin, oLeuven 5 jan. 1840 †Brussel 23 april 1898, arts te Brussel, okt.-nov. 1895 en okt. 1896-april 1898 liberaal gemeenteraadslid aldaar. (106) Alphonse Marie Prayon van Zuylen van Nyevelt, oGent 19 november 1848 †Twickenham (Groot-Brittannië) 16 nov. 1916, promoveerde 1873 in de rechten te Gent en was 1875-1908 afwisselend te Gent en te Elsene gevestigd als advocaat en als liberaal flamingant bedrijvig; naar Engeland uitgeweken. (107) Bedoeld wordt de te Brussel ontstane Vlaamsche Volkspartij, waaraan vooral liberale flaminganten meewerkten. In okt. 1894 nam ze voor het eerst aan verkiezingen deel, maar haalde slechts 4516 stemmen; later ging het er nog slechter aan toe. Zie ELIAS, op. cit., IV, p.234-235.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 49 die steeds in aantal een minderheid zijn gebleven, nooit de meerderheden hebben bereikt die voor de meest afdoende wettelijke taalhervormingen uiteindelijk mogelijk zijn geworden. De thans heersende partijtegenstellingen zijn echter maar een flauwe afschaduwing van de onverzoenlijkheden die tussen de partijen geheerst hebben tot aan de oorlog van 1914 en die door de schoolstrijd van de tachtiger jaren en door de daarop volgende lange periode van uitsluitend katholiek landsbeheer op de spits werden gedreven. Deze afkeer voor doorlopende samenwerking bestond niet alleen bij de katholieke Vlamingen, alhoewel zij buiten de politieke bekommernis bij hen nog werd aangewakkerd door een denkelijk overdreven angst voor godsdienstige afdwaling, welke door zekere geestelijke overheden voor elk samengaan met andersdenkenden werd aangevoeld. De weerzin was niet minder levendig bij de vrijzinnige Vlamingen. ‘Onze Vlaamsche Beweging,’ zo schreef het liberale Gentse Volksbelang(108) in zijn nummer van 22 februari 1890, ‘is geen loutere taalstrijd maar ook een strijd op staatkundig en maatschappelijk gebied. Onze idealen staan tegenover elkander als water en vuur. Wij, liberale Vlaamschgezinden, willen ons volk bij middel der moedertaal vrijmaken van de dweepzucht en van de Roomsche dwingelandij.’ En het blad ging verder met de strijd tussen Klauwaard en Geus - een leuze welke door Vuylsteke(109) voor de vrijzinnige Vlamingen werd uitgedacht - en de clericale Vlamingen te beschouwen als de geestelijke voortzetting van de strijd, die ons volk in de zestiende eeuw op zulke rampspoedige wijze had verdeeld(110). Deze onverzoenlijkheden waren van die aard dat noch bij de inhuldiging van het Breydel en de Coninc-monument te Brugge noch zelfs bij de herdenking van de 600e verjaardag van de Guldensporenslag een gezamenlijke viering mogelijk is geweest. Katholieken en vrijzinnigen hielden afzonderlijke betogingen op verschillende datums en de viering van de Guldensporenslag werd bovendien afzonderlijk gehouden door de jonge socialistische partij, die maar bekom-

(108) Het Volksbelang, liberaal weekblad te Gent, gesticht in 1867. (109) Julius Vuylsteke, oGent 10 nov. 1836 †ald. 16 jan. 1903, promoveerde in de rechten te Gent, advocaat aldaar en 1869-1876 liberaal gemeenteraadslid. (110) Zie FREDERICQ, o.c., p. 52-54.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 50 merd was om de strijd van Groeninge te plaatsen in het licht van de klassenstrijd. De Nederlandse congressen en het Algemeen Nederlands Verbond(111) hebben zich weliswaar boven deze politieke tegenstrijdigheden kunnen verheffen, maar zij waren geen uitsluitend Vlaamse ondernemingen. Zij waren hun gezag en hun bloei overwegend aan de Noord-Nederlandse deelneming verschuldigd, alhoewel beide hun ontstaan aan het initiatief van een Vlaming(112) te danken hadden; zij hebben geen van beide een voelbare invloed op ons Vlaams verenigingsleven uitgeoefend. De algemene deelneming die bereikt werd voor gelegenheden als de Brusselse betoging voor de Gelijkheidswet en voor de viering van Peter Benoit mag dan ook als een bemerkenswaardige uitzondering voor onze Vlaamse Beweging van het einde van vorige eeuw worden beschouwd.

4 Opgang van de Vlaamse Beweging door volbardende strijd van weinigen. Volkspers, liederavonden en hogeschooluitbreiding als actiemiddelen. Belang van de Studentenbeweging

Het is nodig ook deze bijzondere omstandigheden van ideologische aard in het oog te houden, indien men volle recht wil laten wedervaren aan de mannen die, zoveel onverschilligheid, wanbegrip en verzet trotserend, de moed hebben gehad zich aan de Vlaamse strijd te wijden en niettegenstaande de vele tegenheden en geringe voldoening in hun actie hebben volhard. Zij zijn niet talrijk geweest en het zijn altijd dezelfde namen, die wij in de persverslagen zien terugkeren. Edw. Coremans, J. De Vriendt, J.

(111) Het Algemeen Nederlands Verbond werd in 1895 door Hippoliet Meert opgericht (zie hoger, noot 87). Na het XXIVste Nederlands Congres te Dordrecht in 1897 werd de zetel van het Verbond van Gent naar ginds overgebracht, wat er in 1898 tot een tweede stichting van het A.N.V. leidde. (112) Bedoeld worden resp. Dokter A. Snellaert en Hippoliet Meert (cfr. supra).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 51

Van der Linden, de gebroeders Daens(113) en later Adelfons Henderickx(114), Augusteyns(115) voor de debatten in de Kamer van de volksvertegenwoordigers, Vader De Beucker, Dr. Aug. Laporta, Dr. Van Steenkiste, Em. De Visschere(116), H. Lebon(117) en weinig later Em. Vliebergh(118) en enkele andere van katholieke zijde. Vuylsteke, Max Rooses(119), Prof. Frédericq(120), Jan van Rijswijck, Hoste(121), Reinhard(122),

(113) Voor Adolf Daens, zie hoger, noot 66. Diens broeder Pieter Daens, oAalst 10 juni 1842 †ald. 26 maart 1918, drukker en journalist, was van nov. 1904 tot zijn dood volksverteg. van de Christene Volkspartij (de zgn. ‘Daensisten’) voor het arr. Aalst. (114) Adelfons Henderickx, oAntwerpen 7 sept. 1867 †ald. 24 juni 1949, 1888 stichter en tot 1890 hoofdredacteur van het Leuvens K.V.H.V.-blad Ons Leven, promoveerde 1890 in de rechten te Leuven, advocaat te Antwerpen, mei 1906-1919 kath. (Meeting) volksverteg. voor het arr. Antwerpen, strijdend flamingant vooral voor de Vlaamse hogeschool; na Wereldoorlog I wegens activisme tot 4 mei 1921 in de gevangenis. (115) Leo Augusteyns, oAntwerpen 25 mei 1870 †ald. 15 dec. 1945, gemeenteambtenaar, mei 1906-1919 liberaal volksverteg. voor het arr. Antwerpen, tijdens Wereldoorlog I activist. (116) Emiel De Visschere, oRuddervoorde 11 dec. 1861 †Brugge 14 juni 1910, promoveerde 1886 in de rechten te Leuven, advocaat de Brugge, nov. 1895-1899 kath. gemeenteraadslid aldaar, was in de jaren tachtig en negentig van vorige eeuw zeer actief in de Landdagenbeweging en in de Vlaamsche Katholieke Landsbond. (117) Hector Polidoor Lebon, oZottegem 22 nov. 1863 †Antwerpen 27 okt. 1935, promoveerde 1886 in de rechten te Leuven, advocaat te Zottegem, later te Antwerpen en hier als Vlaamsgezind christen-democraat werkzaam, dec. 1921 tot zijn dood prov. senator voor Antwerpen. (118) Emiel Vliebergh, oZoutleeuw 24 jan. 1872 †Leuven 6 jan. 1925, promoveerde 1896 te Leuven in de rechten en 1899 in de politieke en sociale wetenschappen, 1903 hoogleraar aldaar, 1906 medestichter van het weekblad Hooger Leven en in 1907 van de Nederlandsche Vacantieleergangen (zie hierover verder p. 64, en noot 10 aldaar). (119) Max Rooses, oAntwerpen 10 febr. 1839 †ald. 15 juli 1914, criticus en kunsthistoricus, conservator van het Plantijn-Moretusmuseum en een der promotoren van de Tweede Hoogeschoolcommissie (zie hiervoor p. 90, noot 81). (120) Paul Frédericq, oGent 12 aug. 1850 †ald. 30 maart 1920, liberaal Vlaamsgezind historicus, 1879 hoogleraar te Luik, 1883 te Gent en na Wereldoorlog I rector. (121) Julius Hoste (senior), oTielt 23 jan. 1848 †Brussel 28 maart 1933, schrijver en dagbladdirecteur, sedert 1868 hoofdredacteur van het weekblad De Zweep, 1888 stichter van het vrijzinnige dagblad Het Laatste Nieuws. (122) Frans Reinhard, oBrussel 2 maart 1850 †Heveadorp (bij Arnhem) 30 juli 1921, ambtenaar te Brussel, liberaal flamingantisch voorman o.m. als heroprichter in 1886 van de Landdagen, secretaris van de Vlaamsche Volksraad, voorzitter te Brussel van de Vlaamsche Volkspartij, enz.; na Wereldoorlog I wegens activisme naar Nederland uitgeweken.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 52

Hipp. Meert en weldra Lod. De Raet(123), Tack(124) e.a. aan de vrijzinnige kant, voor de actie door volksvergaderingen en het vrije Vlaamse organisatiewerk. Geen van hen heeft de volledige verovering van hun levensdoeleinden mogen beleven; maar zij mochten bemoediging putten in de zichtbare opgang welke de Vlaamse Beweging in al haar ondernemingen bij het einde van de vorige eeuw vertoonde en de gestadige uitbreiding van hare actiemiddelen. Het Davidsfonds, dat bij de inhuldiging van het standbeeld van zijn naamgever Prof. David ongeveer achtduizend leden telde en het oudere Willemsfonds(125) dat, alhoewel minder talrijk, onder de stuwkracht van Vuylsteke zijn bloeijaren had bereikt, oefenden door hun regelmatige uitgaven en hun plaatselijke afdelingen een doorgaans stille maar opwekkende invloed uit op de belangstelling van de middenstand voor ons Vlaams cultureel leven. Het Algemeen Nederlands Verbond, dat door Hipp. Meert in 1895 werd opgericht, heeft er dank zij de taaie werkzaamheid van zijn stichter en eerste leider en door het uitstekend documen-

(123) Lodewijk De Raet, oBrussel 17 feb. 1870 †Vorst (Brussel) 24 nov. 1914, studeerde met onderbrekingen te Brussel en te Bologna en werd 1899 te Brussel licentiaat in de economische wetenschappen; als Vlaamsgezinde voorzitter van de Tweede Vlaamsche Hoogeschoolcommissie (1907-1914). (124) Pieter Lodewijk Tack, oHumbeek 18 nov. 1870 †Nijmegen 15 maart 1943, vrijzinnig Vlaams strijder, leraar te Brussel, tijdens Wereldoorlog I activist o.m. als hoogleraar aan de vernederlandste universiteit te Gent en als voorzitter van de Raad van Vlaanderen; nadien uitgeweken naar Nederland. (125) Het Willemsfonds was reeds in 1851 door een groep vooral liberale maar ook katholieke vrienden van Jan Frans Willems (†1846) gesticht ‘om de Nederduitsche tael-en letterkunde en al wat haer aengaet krachtdadig te ondersteunen en aen te moedigen, ter versterking van den algemeenen volksgeest in België.’ Na tien jaar had het W.F. slechts 184 leden maar met Julius Vuylsteke als secretaris, vanaf 1862, begon een zekere doorbraak. (FREDERICQ, Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging, in Vlaamsch België sedert 1830, tweede deel, Gent, 1906, p.79).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 53 tair werk, dat hij in het orgaan van zijn vereniging Neerlandia leverde, veel toe bijgedragen om de blik van de Vlamingen op het Nederlands taalleven over onze enge grenzen heen te verruimen en bovendien door uitstekende statistische gegevens hen gevoelig te maken voor de schadelijke gevolgen welke de verfransing van onze nationale huishouding voor hen had meegebracht. De land- en zitdagen welke buitendien door propaganda-organismen als de Vlaamsche Katholieke Landsbond(126) of de kortlevige Vlaamsche Volksraad e.a. werden gehouden, trokken gaandeweg meer belangstelling, terwijl de plaatselijke politieke Vlaamse bonden, tussen welke de Nederduitsche Bond(127) van Antwerpen een uitzonderlijke strijdplaats innam, steeds meer gehoor bij onze parlementaire vertegenwoordiging wist af te dwingen. De democratisering van ons kiesrecht, gepaard met de weldra machtig geworden organisaties van arbeiders en boeren, opende tevens - zoals we het reeds hoger hebben doen opmerken - tot dan toe voor de Vlaamse actie onverhoopte mogelijkheden, alhoewel het met leedwezen moet worden vastgesteld dat de Vlaamse socialistische arbeidersbeweging, bedwelmd door haar te strakke sociaal-economische strijdopvattingen en belemmerd door de Vlaamsvijandige gesteldheid van de overheersende Waalse partijleiding, voor het rechtsherstel en de bewustwording van ons volk niet het aandeel heeft geleverd dat rechtmatig van haar kon worden verwacht. Hoe belangrijk echter de betekenis van de meer rechtstreekse medezeggenschap van het volk in onze politieke aangelegenheden voor de bevordering van een meer rechtvaardige en doeltreffende taalwetgeving moge geweest zijn, het zou een totaal verkeerde voorstelling en voor de Vlaamse mannen die de Vlaamse Beweging tot een ware volkszaak hebben gemaakt, een onbillijke bejegening worden, indien we ons moesten inbeelden

(126) De Vlaamsche Katholieke Landsbond werd begin 1891 opgericht en congresseerde voor het eerst op 21-22 augustus 1893. Zie ELIAS, o.c., IV, p. 251-254. (Niet te verwarren met de in 1908 herborene Katholieke Vlaamsche Landsbond). Voor de Vlaamsche Volksraad zie hoger noot 9. (127) De Nederduitsche Bond werd maart 1861 te Antwerpen opgericht als ‘een onafhankelijke bond tot de verdediging der rechten van den nederduitschen volksstam’. Als blokvorming van Antwerpse Vlaamsgezinden werd hij een grote steun en naderhand een zelfstandig onderdeel van de Meetingpartij (zie verder, noot 134).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 54 dat de toenemende vervlaamsing ons voortaan als een vanzelfs rijp geworden vrucht is in de schoot gevallen. Alleen een nog jaren volgehouden en met veel offers gepaarde actie tot voorlichting en opleiding van het volk en de vorming van een eigen stand van ontwikkelden heeft de Vlaamse Beweging op de baan van uiteindelijk beslissende overwinningen kunnen brengen. En hier moge wel een eresaluut worden gebracht aan de Vlaamse volkspers uit die tijd en de vele, sindsdien meestal vergeten mannen die door een schaars beloonde vlijt van elke dag ons volk voor een progressieve vervreemding hebben gevrijwaard en stilaan van eigen waarde hebben bewust gemaakt. Voor een grote Vlaamse pers die zich met onze beste Vlaamse bladen op gelijke voet zou kunnen meten, was bij het begin van deze eeuw de tijd nog niet rijp. Deze moest worden voorafgegaan door een verder gedreven vervlaamsing van onze intellectuele en meer gegoede klassen en deze laatste was zelf van een ingrijpende vervlaamsing van ons middelbaar en hoger onderwijs afhankelijk. Een paar pogingen die door katholieke Vlamingen werden ondernomen, om te Brussel een groot burgersdagblad op te richten mislukten. Het Land dat in 1888 werd uitgegeven, onder de redactionele leiding van J. Ramaekers(128), later volksvertegenwoordiger voor Limburg, verdween reeds in 1890; Het Vlaamsche Volk dat verscheen onder de hoofdredactie van advocaat Pol Gisseleire(129), en dat korte tijd ook door de jonge doctor in de rechten later Professor Emiel Vliebergh werd geleid, viel eveneens na een paar jaar(130). Een eerste poging van die aard was reeds vijftig jaar vroeger

(128) Jan Ramaekers, oMechelen-aan-Maas 17 juli 1862 †Zelem (Diest) 28 aug. 1930, onderwijzer nadien industrieel, juni 1904-mei 1913 kath. lid van de Limburgse Provinciale Raad, mei 1913 tot zijn dood volksverteg. voor het arr. Hasselt; tijdens Wereldoorlog I in Noord-Frankrijk en er 1916-1919 voorzitter van de ‘Fédération des Comités officiels de secours aux réfugiés des arrondissements de Rouen, Neufchâtel et Yvelot’; 1888-1890 medewerker van het Vlaamse dagblad Het Land en 1914 lid van de beheerraad van N.V. De Standaard. (129) Paul Charles (Pol) Gisseleire, oGent 17 maart 1873 †Saint-Jean-Cap-Ferrat 17 sept. 1959, promoveerde 1886 te Brussel in de rechten, tot 1937 advocaat aldaar. (Zie ook volgende noot). (130) Het Vlaamsche Volk verscheen te Brussel als ‘katholiek volksgezind dagblad voor België’ van aug. 1894 tot april 1898; Pol Gisseleire was er 27 juni 1896-8 april 1898 hoofdredacteur van.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 55 ondernomen door J. De Laet(131), Sleeckx(132) e.a., die in 1844 te Brussel een Vlaamsgezind dagblad oprichtten met als titel Vlaemsch België. Het verdween na enkele maanden. Maar de tijden waren voor een zo veeleisend opzet blijkbaar nog niet rijp. Het enige Vlaamse dagblad dat met de Franse burgerbladen een eervolle vergelijking kon doorstaan, was Het Handelsblad van Antwerpen dat reeds in 1844 het licht zag en dat onder de vaardige leiding van August Snieders(133), als hoofdopsteller, sedertdien tot bloei en tot algemeen aanzien was gebracht. Het Handelsblad was het hoofdorgaan van de toen zo strijdvaardige Meetingpartij(134). Het mag voor die tijd ook als de meest trouwhartige en best ingelichte tribune van de opkomende Vlaamse Beweging worden beschouwd. Zijn jaargangen zijn een onuitputtelijke mijn van gegevens omtrent de dagelijkse Vlaamse strijd, zoals hij vijftig jaar geleden gevoerd werd; de schrijver van deze bladen heeft er ruimschoots en dankbaar gebruik van gemaakt. Maar zo we nog arm waren aan grote Vlaamse informatiebladen die konden voorzien in de behoeften ook van de intellectueel en economisch leidende burgerij, wij kwamen toen in het bezit van enkele volkse dagbladen, die omwille van hun goedkoopte en van hun maat-

(131) Jan Jacob (in de literatuur vooral bekend als Johan Alfried) De Laet, oAntwerpen 13 dec. 1815 †ald. 22 april 1891, advocaat te Antwerpen, 1863-1891 kath. (Meetingpartij) volksverteg. voor het arr. Antwerpen, legde 12 nov. 1863 als eerste kamerlid zijn eed in het Nederlands af. (132) J.L. Domien Sleeckx, oAntwerpen 2 febr. 1818 †Luik 13 okt. 1901, letterkundige, 1861-1879 leraar te Lier. Het eerste nummer van Vlaemsch België verscheen op 1 jan. 1844, het laatste op 21 nov. van hetzelfde jaar; het werd nadien als De Vlaemsche Belgen in louter katholieke handen voortgezet tot 30 juni 1845. (133) August Snieders, oBladel (Noord-Brabant) 9 mei 1825 †Antwerpen 19 nov. 1904, letterkundige en journalist, bleef bijna vijftig jaar lang hoofdredacteur van Het Handelsblad. (134) De Meetingpartij ontstond te Antwerpen eind 1861-begin 1862 uit volksvergaderingen die door de Commissie der Krijgsdienstbaarheden werden georganiseerd tegen de defensiepolitiek der regering. Oorspronkelijk samengesteld uit katholieken en liberalen verlieten laatstgenoemden na enige jaren de partij, zodat de Meeting, en dit tot aan Wereldoorlog I, een eigen Antwerpse vorm werd en bleef van de katholieke partij. De Meeting bestond rond de eeuwwisseling uit verschillende afdelingen, waarvan vooral de Vlaamsgezinde Nederduitsche Bond en de Conservatieve Vereeniging duidelijker afgebakend waren. (Zie ook hoger, noot 127).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 56 schappelijke bestemming eenvoudig en sober van inhoud moesten worden gehouden, maar die door hun gemakkelijke verspreiding vrij spoedig een aanzienlijke invloed op ons volksleven hebben uitgeoefend en met de stijgende macht en ontwikkeling van onze arbeidende standen progressievelijk tot bloeiende en algemene persondernemingen zijn uitgedijd. Ik noem De Gazet van Antwerpen, gesticht in 1890, Het Nieuws van den Dag en Het Laatste Nieuws beide uitgegeven te Brussel in 1885, De Nieuwe Gazet verschenen te Antwerpen in 1897, en die merkwaardigerwijze nog steeds een van haar eerste opstellers, Aug. Monet (135), aan het hoofd van haar redactie heeft, nadat reeds in 1890 Het Volk als orgaan van de christene democraten en in 1884 Vooruit als tolk van de jonge socialistische partij werden uitgegeven te Gent, waar het katholieke Fondsenblad reeds in 1870 de taak had overgenomen van de makkere Beurzen-Courant die in 1856 door de katholieke en Vlaamsgezinde bankier Aug. Daele(136) was ondernomen. Voor het overige werd de Vlaamse strijd gevoerd in en door een zeker aantal weekbladen welke zoals Ons Recht te Antwerpen en het liberale Volksbelang te Gent bijzonder met het oog op de Vlaamse strijd gesticht waren en door hun merkwaardige polemische artikelen veel hebben bijgedragen tot de ontwaking van de Vlaamse geest bij onze burgerij(137). Zo hebben de actiemiddelen van de Vlaamse Beweging zich progressievelijk uitgebreid. De al te begrijpelijke grieven van de Vlamingen kregen meer bekendheid, de tergende en steeds weerkerende taalincidenten drongen verder door in de schoot van het volk, dat ook de maatschappelijke nadelen van de stelselmatige verfransing van de hogere standen en van de algemene achteruitstelling van de Vlaamse gemeenschap begon te begrijpen. De politieke evolutie van de volksmacht bracht van zelfs mede dat aan

(135) August Monet, oAntwerpen 18 jan. 1875 †ald. 8 okt. 1958, werd in 1897 hoofdredacteur van De Nieuwe Gazet en bleef dit tot zijn dood; was een figuur in de Vlaamsgezinde vrijzinnige studentenbeweging, maar voerde tijdens Wereldoorlog I in het Nederlandse blad De Telegraaf een anti-Vlaamsgezinde campanje, ook tegen Frans Van Cauwelaert. (136) August Daele, bankier, 1856-1870 te Gent uitgever van De Beurzen-Courant, nadien wegens faillissement naar Amerika uitgeweken. (137) Cfr. o.a. P. FREDERICQ, Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging, hoofdstuk VII, p.285-293. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 57 deze uitzichten van de Vlaamse taalstrijd voortaan ook door de Vlaamsgezinde strijders een meer nauwkeurige aandacht werd gewijd. Het was voor hen ook een troostelijk en bemoedigend bevinden, hoe de gewone mensen, van wie men had kunnen denken dat zij alleen om hun stoffelijke belangen begaan waren, met een spontaan en fris enthousiasme hun sprekers beantwoordden, wanneer zij de snaar van hun Vlaamse fierheid aanraakten. De liefde voor de eigen taal- en volksgemeenschap is een te natuurlijk gevoel dat zelfs een langdurige overheersing van een vreemde geest deze zou kunnen uitdoven. Deze aangeboren trouw is zelfs heiliger bij de arbeidende klasse dan bij de meer begoeden, omdat zij door de mindere bewogenheid van haar gemoedsleven de aangewezen reservekamer zijn voor de traditionele eigenschappen en oorspronkelijke deugden van elk volk. Het kon en het mocht evenwel niet blijven bij loutere taalpropaganda met politieke inslag, hoe dringend ook een actieve en doortastende medehulp van de wetgevende en bestuurlijke machten van node was. De politiek kan hinderpalen wegnemen, zij kan ruimte schaffen, zij kan hulp verlenen, maar zij kan het leven zelf niet vervangen en slechts in bijkomende mate aanwakkeren. De grote en ook de meest eisende taak van de Vlaamse Beweging, zelfs in de periode van haar opkomst, was Vlaams leven te scheppen, in de huiskring, in de samenleving, in de uitoefening van het beroep en het bedrijf. Het moest voor de meesten een als wanhopig te beschouwen onderneming schijnen, om dit zonder de voorafgaandelijke vervlaamsing van ons openbaar en bestuurlijk leven te hebben verwezenlijkt. Maar het leven begint steeds met uiterlijk onaanzienlijke krachten; wanneer het bestaat uit gezonde kernen, kan het door eigen uitzettingsvermogen wonderbaarlijke gestalten aannemen. Het mostaardzaadje dat een boom wordt, op wiens takken de vogelen komen rusten. En zo is het gebeurd met twee initiatieven die, hoe bescheiden ook van opzet en doelstelling, niet weinig hebben bijgedragen om de vervlaamsing van ons maatschappelijk leven te bevorderen en tevens de liefde voor en het vertrouwen in de bereikbaarheid van ons Vlaams volksideaal te spijzen: de Vlaamse liederavonden en de Hogeschooluitbreidingen, die beide te Gent en te Antwerpen hun oorsprong en hun grootste ontwikkeling hebben gevonden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 58

De liederavonden ontstonden eigenlijk maar in het begin van deze eeuw en later dan de hogeschooluitbreidingen. Ik wens ze echter nu reeds te vermelden, omdat de behandeling van de hogeschooluitbreiding niet kan worden afgescheiden van twee andere onderdelen van de Vlaamse Beweging uit de jongste vijftig jaren, de opbloei van de studentenbeweging en de progressieve vervlaamsing van ons wetenschappelijk leven met als einddoel en bekroning de vervlaamsing van ons hoger onderwijs, welke beide als de meest ingrijpende en afdoende krachtvormen in onze Vlaamse heropleving kunnen worden beschouwd. Peter Benoit had door zijn grote musicale scheppingen, zijn hardnekkige strijd voor het Vlaams muziekonderwijs aan de Vlaamse muziekbeweging een stuwkracht en een luister gegeven, welke door geen tweede werden geëvenaard en voor welke het Vlaamse land zijn erkentelijkheid niet was schuldig gebleven. Verschillende van zijn liederen - zijn ‘Strijdlied’, zijn ‘Beiaardlied’, zijn ‘Moederspraak’ e.a. - konden bij geen Vlaamse betoging of feestelijkheid worden gemist. Maar het inrichten van avonden voor het stelselmatig aanleren en uitvoeren van Vlaamse liederen door het volk is pas na zijn dood tot stand gekomen. Het begon op 23 november 1903 in de schoot van het Gentse Willemsfonds, met Flor. Van Duyse(138); in april 1904 werd het voorbeeld gevolgd te Antwerpen door de plaatselijke tak van het Algemeen Nederlands Verbond. De bijval was ongemeen en het Vlaamse lied werd weldra over geheel Vlaanderen een eigene bron van Vlaams leven en gezelligheid. Oude Vlaamse liederen werden opnieuw uitgegeven; nieuwe werden door onze meest populaire toondichters in grote verscheidenheid voortgebracht. Weldra zou Em. Hullebroeck(139), wiens eersteling ‘Moederke alleen’ na vijftig jaar van zijn eenvoudige bekoorlijkheid nog niets heeft verloren, met zijn blijde en geestige liederen

(138) Florimond van Duyse, oGent 4 aug. 1843 †ald. 18 mei 1910, zoon van de Vlaamse schrijver en flamingant Prudens van Duyse (o1804 †1859), promoveerde in de rechten te Gent, werd krijgsauditeur maar wijdde zich na studies aan het Gentse conservatorium vooral aan de muziek. (139) Emiel Hullebroeck, oGentbrugge 20 febr. 1878 †Liedekerke 26 maart 1965, na studies aan het conservatorium te Gent 1904-1934 leraar aan de Rijksnormaalschool aldaar, tijdens Wereldoorlog I organisator van Vlaamse liederavonden aan het IJzerfront en in Nederland, 1930 algemeen inspecteur van het muziekonderwijs.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 59 die ontelbare reeks van liederavonden ondernemen, die van hem gedurende tientallen jaren de meest gevierde volkszanger en liederdichter van geheel Nederland hebben gemaakt en tevens een onschatbare bijdrage hebben geleverd voor de vervlaamsing van ons gezelschapsleven. In Antwerpen zijn de liederavonden onder de leiding van Edw. Keurvels uitgegroeid tot een echte massabeweging, en in de jongste jaren is nog gebleken welke opwekkende Vlaamse kracht er van het lied voor ons volksgemoed is blijven uitgaan. De Vlaamse Volkshogescholen of de Hogeschooluitbreidingen zijn van een meer nuchtere opvatting uitgegaan, maar zij berusten op een niet minder edele sociale bezorgdheid, deze namelijk om het volk in zijn eigen taal en met vereenvoudigde en praktische uitdrukkingsmiddelen deelachtig te maken van de vruchten van het hoger wetenschappelijk onderwijs; een taak van maatschappelijk dienstbetoon uitstekend op de volksliefde van onze hoger gestudeerden berekend en tevens bijzonder geschikt om de wetenschappelijke opvoedingswaarde van de Nederlandse taal ook ten onzent te bewijzen. De gedachte van de hogeschooluitbreiding is niet ten onzent geboren. Het is bekend dat zij reeds een kwart eeuws tevoren aan Engelse universiteiten was in toepassing gebracht en sedertdien ook in de Skandinavische landen tot navolging had aanleiding gegeven. Maar zij was noch in Duitsland, noch in Frankrijk, noch ten onzent doorgedrongen, toen zij door twee Gentse studenten P. Tack en L. De Raet, in het Nederlandsch Museum onder de titel ‘Het University Extension Movement en zijn toepassing op de Vlaamsche Beweging’ in Vlaanderen werd aangeprezen(140). Zij vonden onmiddellijk steun en medewerking bij enkele Gentse professoren zoals Mac Leod(141), Paul Frédericq en J. Vercouillie(142), en begonnen onder het academisch jaar van 1892-1893 te Gent zelve een reeks van voordrach-

(140) Zie FREDERICQ, op.cit., hoofdstuk v, p. 99-105. (Noot F.V.C.). (141) Julius Mac Leod, oOostende 19 febr. 1857 †Gent 3 maart 1919, bioloog, 1885 te Gent hoogleraar in de fysiologie, in 1887 in de plantkunde, 1887 stichter van de Vlaamsche Natuur- en Geneeskundige Congressen; tijdens Wereldoorlog I in Engeland. (142) Jozef Vercouillie, oOostende 20 april 1857 †Gent 4 febr. 1937, taalkundige, 1890-1920 hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Gent.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 60 ten over de geschiedenis van de Nederlandse, Engelse en Duitse Letterkunden, welke door een honderdtal toehoorders regelmatig bezocht werden. In november 1898 werd te Antwerpen in den schoot van de studentenvereniging Eigen Taal Eigen Zeden de Katholieke Vlaamsche Hoogeschool opgericht, die sedertdien haar bestaan in een onafgebroken stijgende lijn heeft voortgezet. De werkzaamheid van beide hogeschooluitbreidingen heeft zich progressievelijk over alle steden van Vlaanderen uitgebreid en andere volkshogescholen werden gesticht, welke deze vorm van volksonderwijs tot een vaste en merkwaardige instelling in Vlaanderen hebben gemaakt. De inmiddels voltrokken vernederlandsing van ons hoger en middelbaar onderwijs hebben de taak van de leiders in ruime mate vergemakkelijkt. Het ontbreekt ons niet meer aan geleerden die elk gebied van de wetenschap in onze taal op voortreffelijke wijze kunnen behandelen, maar dit was verre van een werkelijkheid op het einde van de negentiende eeuw. Menig voordrachtgever heeft zich lange opzoekingen in de Noord-Nederlandse literatuur moeten getroosten, om zich de geijkte wetenschappelijke termen eigen te maken. Maar er was intussen door Vlaanderen een vernieuwende wind gegaan, die langzamerhand de hoogvlakten van ons geestelijk leven - onze door de universiteit gevormde wereld - bereikt had en die meer dan enige andere invloed heeft bijgedragen om aan de Vlaamse gedachte de volheid van haar inhoud en haar uiteindelijk succes te verzekeren. Ik bedoel de Vlaamse Studentenbeweging, en meer bijzonder de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging, die de voornaamste en de krachtigste van deze jeugdstromingen is geweest. Zonder de studentenbeweging had wellicht Vlaanderen, zelfs met de hulp van de zegevierende democratische gedachte, nooit zijn volledige geestelijke herwording bereikt noch zelfs voor ogen genomen. Het spijt en het verwondert mij dat de geschiedenis van deze jeugdbeweging nog door niemand in haar geheel en met wetenschappelijke nauwgezetheid werd geschreven. Ik wens dat het nog geschieden moge, vooraleer wij ons te ver van haar meest actieve jaren hebben verwijderd. Wat hierna over haar wordt gezegd, zal beperkt blijven tot hetgene onontbeerlijk is voor de geestesgesteldheid waarin de Vlaamsgezinden van het begin van de twintigste eeuw hun werk hebben begonnen en

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 61 welke niet uit het oog mag worden verloren bij de beoordeling van zekere tragische gebeurtenissen die zich later in verband met onze Vlaamse taalstrijd hebben ontsponnen(143).

(143) Blijkens een hoger opgegeven schema wilde F.V.C. dus na de behandeling van de studentenbeweging ook nog handelen over de vervlaamsing van het wetenschappelijk leven in het hoger onderwijs. Dit onvoltooid gebleven stuk kan voor de historiek van de studentenbeweging gedeeltelijk worden aangevuld met F.V.C.'s bijdrage Een eregroet aan de Katholieke Vlaamse studentenbeweging, in Liber Amicorum Mier Jan Gruyters (1957), p. 481-502; voor de Vlaamse beweging van nadien met meerdere bladzijden uit de hierna gepubliceerde herinneringen uit de jaren 1910-1918.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 62

Bezoek aan Z. Em. den Kardinaal om te spreken over de Vlaamsche Vacantieleergangen. 19 juli 1907(1)

In de wachtkamer aangetroffen: Proff. Remy(2) en Ladeuze(3)

Prof. Remy vroeg me onmiddellijk hoe het stond met de vakantieleergangen. Ik antwoordde dat we moesten wachten op het antwoord van 't Episcopaat en maakte er mijn beklag over dat de Bisschoppen door hun wantrouwen en door de ontmoedigende behandelingen de bezadigde en bezonnene Vlaamschgezinden verzwakten tegenover de meer geweldigen. Wat zeer bedenkelijk is voor de katholieke zaak en den invloed der Bisschoppen. Op zijn vraag of we wellicht niet te laat hadden de goedkeuring gevraagd, heb ik bekend reeds vóór een jaar het plan te hebben meegedeeld aan Zijne Eminentie en om goedkeuring te hebben gevraagd, enz. Met Ladeuze over den Syllabus(4). Nooit, meende de Prof., was de reactie heviger te Rome. Zelfs Kardinaal Rampolla(5) is voor nieuwere opvatting ontoegankelijk. De historische en de philosophische scholen worden als moedwillig door mekaar geworpen en gelijkelijk verworpen. Hij zag echter geen reden nog om te ver-

(1) We volgen de spelling van dit eigentijds document. (2) Edmond Remy, oZinnik 2 juli 1860 †Heverlee 26 maart 1939, priester van het bisdom Doornik, promoveerde 1884 te Leuven in de letteren en wijsbegeerte, 1884-1898 leraar nadien directeur eerst aan het bisschoppelijk college te La Louvière, vanaf 1890 aan het klein-seminarie van Bonne-Espérance, 1898 hoogleraar in de klassieke filologie te Leuven. (3) Paulin Ladeuze, oHarvengt 3 juli 1870 †Leuven 10 febr. 1940, 1892 priester van het bisdom Doornik, doctor en magister in de theologie, exegeet en oriëntalist, 1898 hoogleraar te Leuven, 1909-1940 rector van de universiteit. (4) Bedoeld wordt de zgn. Syllabus van Pius X. Deze paus gaf op 3 juli 1907 in het decreet Lamentabili sane exitu een syllabus uit de modernistische dwalingen. Zie H.DENZINGER, Enchiridion symbolorum, 2001-2065a: Errores modernistarum de Ecclesia, revelatione, Christo, sacramentis. (5) Mariano Rampolla, oPolizzi (Sicilië) 17 aug. 1843 †Rome 17 dec. 1913, 1882 pauselijk nuntius te Madrid, 1887 kardinaal, 1887-1903 staatssecretaris van Leo XIII, 1903-1913 aartspriester van de Sint-Pietersbasiliek te Rome.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 63 anderen, daar buiten het woord ‘toute erreur’ de nieuwe tekst maar bevestigt wat het Concilie van Trente reeds had vastgesteld(6).

Onderhoud met Zijne Eminentie

Zijne Eminentie herhaalde me onmiddellijk dat het hem onmogelijk zou zijn iets toe te staan, vóór de vergadering der Bisschoppen (24n en 25n). Ik bemerkte dat de zaak toch zo eenvoudig was en dat ik niet begreep wat moeilijkheden ze kon lijden. Het was hoog tijd dat we konden voortwerken. En vooral in de tegenwoordige omstandigheden ware het uiterst noodlottig eene zaak die zo redelijk was en zoo'n algemeene sympathie had gevonden te weigeren. Het ware de beste en onderdanigste Vlaamschgezinden ontmoedigen en de hevigen gelijk geven. Dat we volkomen onberispelijk hadden gehandeld in deze zaak, kon niet geloochend worden. Zijne Eminentie erkende dat onze handelwijze geheel te prijzen was en dat de zaak eenvoudig kon schijnen. Hij betrouwde ook de eerlijkheid onzer inzichten; maar goede Vlaamschgezinden hadden bekend: dat het ‘idée de derrière la tête’ der inrichters was op die wijze Vlaamsche leergangen in de universiteit te brengen. Hoe het Episcopaat dacht, was gekend(7). Ze konden dus niet zonder overleg de onderneming goedkeuren. Des te meer dat in de laatste tijden de Vlamingen groote redenen tot klagen hadden gegeven: ze waren zeer oneerbiedig en tuchteloos. Vooral daar twee der leeraars onzer vacantiekursussen, Prof. Scharpé en Prof. De Cock(8), zich als redacteurs hadden laten opnemen van een

(6) Met ‘toute erreur’ wordt waarschijnlijk verwezen naar een passage uit het slot van de Syllabus, nl. de Censura S. Pontificis, waarin men leest: ‘Sanctitas Sua Decretum Eminentissimorum Patrum adprobavit et confirmavit, ac omnes et singulas supra recensitas propositiones ceu reprobatas ac prescriptas ab omnibus haberi mandavit.’ DENZINGER, op. cit., 2065a. (7) Toespeling op de Instructions aux Directeurs et aux Professeurs des collèges libres d'humanités, sur l'enseignement de la langue flamande in augustus 1906 door het Belgisch episcopaat gepubliceerd, waarin ook over het hoger onderwijs wordt gesproken, en het gebruik van het Nederlands aldaar als voertaal werd afgewezen. Voor de tekst ervan zie D.J. MERCIER, Oeuvres pastorales (Brussel/Parijs/Leuven, 1911-1928), dl. I, p. 155-169. (8) Jozef De Cock, oHerdersem (Aalst) 23 jan. 1887 † (bij bombardement) Roosendaal 31 mei 1944, priester van het bisdom Gent, letterkundige, promoveerde 1903 te Leuven in de letteren en wijsbegeerte (Germaanse filologie), 1905 docent, 1907 buitengewoon en 1911-1918 gewoon hoogleraar te Leuven, na Wereldoorlog I leraar in Roosendaal (Nederland).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 64 klaarblijkelijk onkatholiek blad(9), dat op onwaardige wijze drie bisschoppen tegelijk aanvalt(10).

(9) Heel waarschijnlijk wordt hier verwezen naar Hooger Leven, Algemeen Weekblad voor ontwikkelde katholieke Vlamingen, dat sedert 24 nov. 1906 te Leuven door Vlaamsgezinde professoren werd uitgegeven; onder de medewerkers vindt men naast Frans Van Cauwelaert, toen hoogleraar in Fribourg (Zw.), o.m. Jozef De Cock en Lodewijk Scharpé. (10) De Vacantieleergangen kregen uiteindelijk toch de bisschoppelijke goedkeuring en werden voor het eerst georganiseerd te Leuven eind augustus 1907. Zie daarvoor het Gedenkboek der Nederlandsche Vakantieleergangen gehouden te Leuven van 26 tot 31 Augustus 1907, Leuven, 1908, 343 blz.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 65

Herinneringen aan de algemene politiek in de jaren 1910-1914

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 66

Woord vooraf

Het lag nooit in mijn bedoeling Herinneringen uit mijn politiek leven openbaar te maken. Een schrijver van Herinneringen vervalt onvermijdelijk in ik-voorstellingen - velen deden het zelfs met opzet, - en ik heb voor deze toneelvorm een grondige afkeer. Mijn verlangen was enkel, aan de hand van mijn eigen beleving, een boek te schrijven over de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging sedert 1900 en daarin een zeker aantal misbegrippen recht te zetten, waarvan de invloed op onze studerende jeugd veel schade heeft toegebracht, niet alleen aan de historische waarheid, maar tevens - en dat was erger - aan de geest en de stuwkracht van onze Vlaamse jeugdbeweging. Ik liet me dit voornemen vrij onbedacht ontvallen op een lunch die door mijn politieke vrienden ter mijner ere een goede dag werd ingericht(1). Het is uit deze onbeduidende toevalligheid dat de legende ontstond dat ik mijn politieke mémoires ging schrijven. Maar legendes blijken achteraf soms werkelijkheid tegen de verwachting in van deze die ze hebben doen ontstaan. Ik had nu eenmaal de nieuwsgierigheid gewekt en ik werd sedertdien voortdurend gekweld met de vraag: ‘wanneer verschijnen nu uw mémoires?’ En telkens ik er in vriendenkring toegaf aan de voor bejaarde lieden kenmerkende neiging, om enige geschiedenisjes uit de oude doos te voorschijn te halen, kreeg ik opnieuw de vraag te horen: ‘waarom zet gij dat niet op het papier!’ Ja, waarom niet? Wel, in de eerste plaats omdat verhaaltjes die in gezellige kring en begeleid door genoegens van een lekkere tafel met voldoening en met belangstelling worden beluisterd, daarom nog niet verdienen aan ruimere nieuwsgierigheid te worden prijsgegeven; en ten tweede omdat ik, bij gemis aan tijd en vooral aan de stipte regelmaat die er toe vereist wordt, nooit een dagboek heb kunnen aanleggen en bezwaarlijk de last op mij kon nemen, om de langwijlige opzoekingen te volbrengen, die aan mijn faalbaar geheugen de vereiste zekerheid en aanvullingen zouden kunnen verlenen. Maar we kennen allen de wankelbaarheid van onze goede inzich-

(1) Bedoeld wordt de lunch in januari 1950 ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van F.V.C.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 67 ten. De nalezingen en de politieke verificaties die ik ondernam in verband met de geschiedenis van de Vlaamse strijd(2), hebben wijdere herinneringen gewekt en enige zijdelingse opzoekingen op het meer algemeen terrein van onze politiek veroorzaakt. Zo zijn ook deze bladzijden tot stand gekomen. Men noeme ze niet mijn mémoires. Het zijn slechts losse aantekeningen over de Belgische politiek sedert 1910 en over de persoonlijke belevenissen in dat verband. Ik geef ze voor wat ze waard zijn. Indien ze aan de nieuwsgierigheid voldoen van bevriende kringen en daar enige waardering vinden, zal ik me ten volle beloond gevoelen.

1 Mijn intrede in de politiek en de verkiezing te Antwerpen. (Maart-mei 1910)

Ik beken dat ik vroegtijdig door de politieke drift werd aangestoken. Dat gebeurde rechtstreeks onder de prikkel van de christelijk-sociale en van de Vlaamse Beweging, die in mijn studententijd hun definitieve opgang zijn begonnen. Maar ik was ook van huis uit voor die invloeden zeer ontvankelijk. Mijn vader was zelfs met de politiek zeer ingenomen. Hij was een gewoon bezoeker van de grote katholieke partijvergaderingen te Brussel. In zijn familie, die het arrondissement Aalst bewoonde - want hij was afkomstig van Denderwindeke - had het Daensisme(1) in zijn begin veel aanhang gevonden, hetgeen levendig bleek uit de gesprekken die rondom de kermistafel werden gevoerd. Bovendien in mijn geboortedorp O.L.V.-Lombeek zelf - al telde het geen zevenhonderd inwoners - heerste een vinnige verdeeldheid, die geboren was uit de schoolstrijd van de tachtiger jaren. Maar de gedachte van een parlementaire loopbaan ontstond slechts - en

(2) Verwijzing naar het onvoltooid gebleven werk over de Vlaamsche Beweging, waarvan het door F.V.C. geschreven stuk hiervoor opgenomen werd. (1) Christen-democratische Vlaamsgezinde beweging genoemd naar priester Adolf Daens die, met zijn broer Pieter, in 1893 te Aalst een Christene Volkspartij stichtte die tot Wereldoorlog I naar de Kamer een of twee volksvertegenwoordigers afvaardigde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 68 dan nog buiten mij om - nadat het jaar 1909 mij tot de grote beslissing noopte, naar de hogeschool te Leuven terug te keren(2) en advocaat te worden. Mijn verblijf aan de hogeschool te Fribourg (Zwitserland)(3) gaf me alle reden tot tevredenheid. Ik zal me steeds dankbaar gevoelen voor de welwillendheid met welke ik door de kantonnale regering tot hoogleraar werd benoemd en door de academische overheden in de schoot van het professoraal corps van de universiteit werd opgenomen. Maar mijn hart bleef in Vlaanderen. Elk Paas- en zomerverlof had ik in het moederland doorgebracht en mijn verlangen was groot om in België een bestendig arbeidsveld te vinden. Een gunstige kans scheen zich in 1909 voor te doen. Twee filosofische leerstoelen, waaronder deze van psychologie, kwamen vrij aan de hogeschool te Luik(4). Mijn hoop was dat, indien ik er in slaagde een van deze plaatsen te veroveren, het niet moeilijk zou vallen om achteraf naar Gent over te zeilen, wanneer met de vervlaamsing van ons hoger onderwijs zou worden begonnen. Al te vertrouwend? Het mag zijn. In elk geval ik werd niet benoemd niettegenstaande de gunstige toezeggingen welke ik van zekere invloedrijke en in dit geval ongetwijfeld invloeduitoefende persoonlijkheden had ontvangen. Het was voor mij, laat ik het bekennen, een grote ontgoocheling. Ik had me evenwel over deze ontnuchterende ervaring heengezet, had Mgr. Deploige(5), die ik om zijn oprechtheid steeds erkentelijk ben gebleven, me niet ge-

(2) Frans Van Cauwelaert was reeds voordien van 1899 tot 1905 student geweest te Leuven en werd er resp. in juli 1904 kandidaat in de wetenschappen en geneeskunde, en in okt. 1905 doctor in de thomistische wijsbegeerte; nadien studeerde hij nog aan de universiteiten van Leipzig en München. (3) F.V.C. was er van febr. 1907 tot het zomersemester 1910 buitengewoon hoogleraar in de experimentele en pedagogische psychologie. (4) Blijkens een brief van Em. Vliebergh aan F.V.C. d.d. 7 nov. 1908 (Archief F.V.C.), dateren de benoemingskansen in Luik van eind 1908. (5) Simon Deploige, oTongeren 15 okt. 1868 †Leuven 19 nov. 1927, promoveerde te Leuven in de letteren en wijsbegeerte, de rechten en de thomistische wijsbegeerte, 1890-1893 advocaat te Tongeren, 1891-1895 medewerker van Joris Helleputte in de Belgische Volksbond, 19 dec. 1896 priester, 1893 hoogleraar te Leuven aan het ‘Institut supérieur de Philosophie’, sedert 1906 tot zijn dood voorzitter hiervan. Deploige was dus bijzonder goed geplaatst, om F.V.C. over benoemingskansen te Leuven in te lichten.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 69 waarschuwd dat ik [...].(6) Daarom heb ik in de zomer van 1909 het besluit genomen, me opnieuw aan de universiteit te Leuven in te schrijven als student, met de hoop mij als advocaat een onafhankelijk bestaan in het land te verzekeren. Het was een volkomen verrassing dat ik reeds het volgende jaar tot volksvertegenwoordiger werd gekozen. Dat deze verkiezing te Antwerpen zou geschieden, was bij mij nooit opgekomen. Alles scheen er voor mij op te wijzen dat ik me eenmaal te Brussel zou vestigen en dat ook het arrondissement Brussel het terrein van mijn politieke actie zou worden. Er bestonden trouwens reeds gunstige voortekenen. Twee neven van moederszijde, Zeer Eerw. Heer Jan Vossen(7), pastoor van Sinte-Barbara te Sint-Jans-Molenbeek, en Eerw. Heer Emiel Vossen, onderpastoor van Sint-Niklaasparochie te Brussel(8), waren als geestelijke raadgevers zeer actief werkzaam in de christelijke arbeidersbeweging te Brussel en zeer bevriend met de HH. Renkin(9) en Carton de Wiart(10), met wie ze de wenselijkheid hadden besproken dat de

(6) De zin van het ontbrekend vervolg - F.V.C. vertelde dit herhaaldelijk in zijn familiekring - is ongetwijfeld, dat kardinaal Mercier hem niet meer gunstig gezind was en diens benoeming aan een Belgische universiteit in de weg zou staan, zolang hij in de Vlaamse Beweging actief bleef. Dit wordt bevestigd o.m. door een brief van Mercier aan Deploige (s.d., maar kennelijk van 1909, Archief-Hoger Instituut Wijsbegeerte te Leuven), waarin de kardinaal F.V.C. verwijt eigenwijs te zijn en derhalve met hem niets meer te maken wil hebben. (7) Jan Frans Vossen, oSint-Kwintens-Lennik 24 maart 1863 †ald. 9 mei 1925, 15 april 1888 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1890 onderpastoor en 1912 pastoor van de Sint-Barbaraparochie in Sint-Jans-Molenbeek, sedert 1907 directeur van de sociale werken van het arr. Brussel. (8) Emiel Frans Jozef Vossen, oSint-Kwintens-Lennik 22 juni 1866 †ald. 7 sept. 1916, broer van de voorgaaande, 27 aug. 1893 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1894 onderpastoor in Tubeke, 1901 tot zijn dood onderpastoor van de Sint-Niklaasparochie in Brussel. (9) , oElsene 3 dec. 1862 †Brussel 15 juli 1934, promoveerde 1884 in de rechten te Leuven, advocaat te Brussel, juli 1896 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Brussel, 1907-1908 minister van Justitie, 1908-1918 van Koloniën, nov. 1918-nov. 1919 van Spoorw. Post en Telegr., dec. 1919-juni 1920 van Binn. Zaken, juni 1931-okt. 1932 eerste minister en tot febr. 1932 minister van Binn. Zaken en Openb. Gezondheid. (10) Henri Carton de Wiart, oBrussel 31 jan. 1869 †ald. 6 mei 1951, promoveerde 1890 in de rechten te Brussel, advocaat aldaar, juli 1896 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Brussel, juni 1911-nov. 1918 minister van Justitie, nov. 1920-nov. 1921 eerste minister en minister van Binn. Zaken, 1932-1934 en 1949-1950 opnieuw minister, 21 nov. 1918 minister van Staat, 14 nov. 1921 graaf.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 70 democratische vleugel van de Brusselse katholieke partij zou worden aangevuld door een vertegenwoordiger die de taal van de arbeiders en van de buitenmensen van het arrondissement Brussel volkomen machtig was. Een gunstige gelegenheid scheen zich in 1912 te moeten voordoen, daar het aantal volksvertegenwoordigers dat jaar voor Brussel met twee zou worden vermeerderd. Zo kwam mijn naam ter sprake. Mij paste dat vooruitzicht uitstekend, want intussen kon ik met mijn rechtsstudiën nagenoeg klaar komen. Maar het liep anders en wel op een wijze die geen mens had kunnen voorzien. Het was tegen Pasen 1910. Ik was voor enkele dagen naar Parijs gegaan, samen met mijn broeder August zaliger(11), om vooraleer onder het zomertrimester mijn lessen te geven aan de hogeschool te Fribourg, nader kennis te maken met het psycho-fysisch laboratorium van Prof. Binet(12), die zich bezighield met de studie van pedagogisch-experimentele vraagstukken die mij voor mijn eigen onderwijs bijzonder belang inboezemden. Daar krijg ik plots een telegram van Dr. Alf. van de Perre(13), die me meldt dat Edward Coremans om gezondheidsredenen zich bij de a.s. verkiezingen(14) niet meer verkiesbaar zou stellen, en me verzoekt om mijn kandidatuur voor zijn opvol-

(11) August van Cauwelaert, oO.L.V.-Lombeek 31 dec. 1885 †Antwerpen 4 juli 1945, promoveerde 1911 in de rechten te Leuven, advocaat te Antwerpen, werd tijdens Wereldoorlog I aan het front zwaar gewond, nadien vrederechter te Kontich en politierechter te Antwerpen; als letterkundige o.m. sedert 1932 hoofdredacteur van het maandblad Dietsche Warande en Belfort. (12) Alfred Binet, oNice 11 juli 1857 †Parijs 18 okt. 1911, Frans psycholoog, directeur van het psycho-fysiologisch instituut van de Sorbonne. (13) Alfons Jozef van de Perre, oGeel 13 juli 1872 †Wjnegem 4 aug. 1925, promoveerde in 1897 in de geneeskunde te Leuven, arts eerst te Geel nadien te Antwerpen; als Vlaamsgezinde o.m. ijveraar voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Vlaanderen en in 1910 medestichter van het Katholiek Vlaamsch Secretariaat (zie daarover p. 184, noot 306); juni 1912-nov. 1919 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. (14) Bedoeld worden de Kamerverkiezingen van 22 mei 1910 in de provincies Antwerpen, Brabant, Luxemburg, Namen en West-Vlaanderen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 71 ging te laten stellen. Dit viel echter geheel buiten mijn vooruitzichten en kwam ook minder met mijn wensen overeen. De kans op Brussel trok me meer aan. Ik voelde me daar toen nog meer thuis, en 1912 paste ook beter bij mijn nieuwe studiën. Het was niet zonder een zekere verlegenheid dat ik, professor zijnde aan een vreemde hogeschool, me opnieuw op de banken had gezet van de universiteit te Leuven; het kwam me meer dan vreemd voor dat ik bij die vreemde combinatie nog deze zou voegen van lid van de Kamer. Ik dankte Dr. van de Perre voor zijn waardering en genegenheid, en gaf hem de redenen op waarom ik dacht op zijn anders zo vleiend verzoek niet te kunnen ingaan. Maar het viel goed uit. Toen ik thuiskwam vond ik daar een brief van de goede dokter, die me schreef dat hij mijn positie begreep en dat bovendien de omstandigheden zich naar mijn wens hadden geschikt. Edward Coremans had zich inmiddels bedacht en was weer bereid een nieuw mandaat te aanvaarden. De dokter voorzag evenwel dat Coremans zijn mandaat naar alle waarschijnlijkheid niet zou kunnen uitdoen en hij drong aan dat ik aanvaarden zou als zijn plaatsvervanger op te treden. Men zou zelfs van mij niet eisen dat ik aan de eerstkomende verkiezingsstrijd zou deelnemen. Hij zou desnoods bereid zijn om in mijn plaats als propagandist op te treden. Zijn enige voorwaarde was dat ik, onder het Paasverlof, vooraleer naar Fribourg te vertrekken, op één enkele meeting het woord zou voeren naast Edw. Coremans. Aan zoveel edelmoedigheid kon ik geen weerstand bieden. De opvolging te mogen waarnemen van de man die veertig jaar lang de aanvoerder van de Vlaamse strijd in het Parlement was geweest als vertegenwoordiger van de stad en van het arrondissement, aan welke Vlaanderen zijn beste krachten had ontleend, was een zo groot voorrecht dat ik het voorstel van Dr. van de Perre aanvaardde. Het heeft maar van hem afgehangen dat hij niet zelf deze onderscheiding heeft genoten. Zijn vrienden van de Nederduitsche Bond, waarvan Coremans de mandataris was, hadden bij hem genoeg aangedrongen dat hij zelf als kandidaat zou optreden. Hij was bekend als een doordrijver en een man van zeldzame moed bij het verdedigen van zijn overtuiging en van wat hij als een rechtmatig volksbelang beschouwde. Sedert jaren stond hij vooraan in de strijd te Antwerpen; zijn fortuin verzekerde hem

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 72 volkomen onafhankelijkheid en zijn aanzien was groot. Maar Dr. van de Perre was te onbaatzuchtig en te zeer gehecht aan zijn edele roeping als geneesheer om aan de aandrang van zijn vrienden toe te geven, en het heeft me in 1912 zeer veel moeite gekost om hem er toe over te halen een mandaat te aanvaarden, dat hij reeds twee jaar tevoren maar voor het opnemen had. Mijn aanstelling als kandidaat-bijgevoegd volksvertegenwoordiger, op 3 april 1910(15), leed in de Nederduitsche Bond geen moeilijkheden, dank zij de edelmoedigheid met welke de heer Jeroom van Kerckhoven(16), die tot dan toe Coremans als mogelijk plaatsvervanger had gediend, voor mij zijn plaats afstond. Van deze voorname gezindheid gaf hij enkele weken later een nog treffender bewijs, wanneer hij na het onverwachte aftreden van Coremans opnieuw de plaats van bijgevoegde kandidaat aanvaardde om mij genoegen te doen. De meeting, waarop ik mijn politieke doop te Antwerpen zou ontvangen, vond plaats op 9 april 1910(17) in de Burgerkring(18) onder het voorzitterschap van apotheker Arnold Hendrix(19). Edw. Coremans was aanwezig en werd als steeds met grote warmte door zijn vertrouwde Antwerpse vrienden toegejuicht. Naar een passend thema voor mijn eigen toespraak had ik niet ver te zoeken. Antwerpen is steeds een milde bron voor inspiratie geweest en de Vlaamse strijd stond in een teken van grote vinnigheid.

(15) Zie Het Handelsblad, 4 april 1910. (Noot F.V.C.). (16) Jeroom van Kerckhoven(-Donnez), oHingene 22 juni 1842 †Antwerpen 4 sept. 1920, mei 1902-1912 plaatsvervanger op de lijst van de katholieke Meetingpartij, actief flamingant o.m. in de Nederduitsche Bond, waarvan hij enige tijd voorzitter was, en in het Algemeen Nederlands Verbond. (17) Zie Het Handelsblad, 11 april 1910. (Noot F.V.C.). (18) De Burgerkring werd in 1857 te Antwerpen gesticht aan de Coppenolstraat nr. 5; sedert 1876 huurde hij aan de Koningsstraat (eerst nr. 10, later nr. 6) een eigendom, dat in 1883 officieel als vergaderlokaal werd ingehuldigd. De Burgerkring bleef er gevestigd, tot hij in 1958 naar de Hoogstraat nr. 12 verhuisde. (19) Arnold Jozef Hendrix, oPeer 12 mei 1866 †Antwerpen 26 febr. 1946, na studies te Leuven sedert 1890 apotheker te Antwerpen; behalve zijn prestaties op wetenschappelijk gebied - hij werd in 1939 de eerste voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde - ook een strijdend figuur in de Vlaamse Beweging o.m. voor de vernederlandsing der Gentse universiteit.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 73

De negen jaren van strijd die voor het wetsvoorstel-Coremans(20) waren nodig geweest, hadden de gemoederen zeer geprikkeld. Intussen had ook de actie voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent, die het hoogtepunt van de Vlaamse Beweging is geworden, een ruime ontplooiing genoten. Een jonge stem kon op zulke gegevens, bij een zo ontvankelijk publiek als het Antwerpse, niet anders dan een gemakkelijke bijval oogsten en ik vertrok met een gerust gemoed naar Zwitserland. Maar toen gebeurde plots wat niemand had kunnen voorzien. Twee en half weken vóór de verkiezingen, op woensdag 5 mei, dan wanneer de verkiezingen moesten plaats vinden op de 29e mei, werd Edw. Coremans door een bruuske aanval van de Antwerpse linkerzijde op zijn tussenkomst als gemeenteraadslid bij de concessie van de Antwerpse Tramwegen genoopt zijn kandidatuur voor de Kamer in te trekken. De Commissie van de Krijgsdienstbaarheden - officiële benaming van de Antwerpse Meetingpartij(21) - bij hoogdringendheid vergaderd, besliste reeds de volgende dag, mijn naam in de plaats van Coremans op de lijst te nemen. Ikzelf was echter van dit alles onwetend en was niet weinig verbluft, toen ik de donderdagavond van Dr. van de Perre een telegram ontving dat ik onmiddellijk te Antwerpen verwacht werd, als gevolg van gebeurtenissen waarvan hij mij slechts mondelings de uitleg kon verschaffen. Ik had nog slechts een uur les die week te geven en vertrok overnacht naar België. Mijn vrouw(22) en mijn broeder August wachtten me af in het Noorderstation te Brussel. Ze brachten me op de hoogte van het Coremans-incident en ik spoorde onmiddellijk verder naar Antwerpen, waar Dr. A. van de Perre me verder op de hoogte bracht van de toestand. Hij drong er op aan dat ik de opvolging van Coremans niet zou weigeren. Ik kon dit niet zonder de Meeting-

(20) Bedoeld wordt het wetsvoorstel dat Coremans op 9 aug. 1901 bij de Kamer neerlegde, om in het vrij middelbaar onderwijs in Vlaanderen het taalgebruik te regelen in de zin van een gedeeltelijke vernederlandsing, zoals de wet van 1883 het reeds voor het officieel middelbaar onderwijs voorzag; pas in april-mei 1910 leidde zijn initiatief tot de wet-Franck-Segers. (21) Voor deze Commissie en de Meetingpartij zie p. 55, noot 134. (22) Louisa (eig. Sidonia Maria Aloysia) Verscheuren, oBlaasveld 30 okt. 1879 †Antwerpen 30 okt. 1946. F.V.C. huwde haar te Blaasveld op 6 sept. 1906.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 74 partij op het laatste ogenblik in grote moeilijkheden te brengen en ik had daartoe niet het recht nadat ik, zonder voorwaarde, aanvaard had zijn plaatsvervanger te worden. Ook het verlangen om in het land terug te keren en mijn plaats in de Vlaamse strijd op te nemen - verlangen dat me enkele maanden vroeger, niettegenstaande heel wat bezwaren, had doen beslissen aan mijn toekomst een nieuwe richting te geven - dreef me tot instemming en ik gaf toe. 's Namiddags kreeg ik nog het bezoek van twee strakke meetingisten, leden van de Nederduitsche Bond - de HH. Fl. Peeters(23) en Sips(24) - die me kwamen vragen of ik me wilde verbinden om, naar het voorbeeld van E. Coremans, altijd tegen de begroting van het ministerie van Oorlog - zo heette het toen(25) - te stemmen. Zo niet, konden zij mijn kandidatuur niet steunen, en er zouden wel meer leden van de Bond zijn die hetzelfde standpunt zouden innemen. Ik dankte de heren voor hun openhartigheid, maar verklaarde dat ik de gewenste verbintenis niet kon aangaan. Ik had geen de minste militaristische neiging, maar wilde vrij blijven om mijn mandaat in eer en geweten te vervullen. Kon de Nederduitsche Bond zich daarmee niet verenigen, dan zou ik gewoon de weg terug naar Fribourg ondernemen. De Nederduitsche Bond die in de valavond vergaderde, stoorde zich evenwel aan de bezwaren van de HH. Peeters en Sips niet. Mijn kandidatuur werd met grote meerderheid aanvaard. Ik heb achteraf in de Bond niet de geringste moeilijkheid ondervonden uit hoofde van mijn gunstige stemmingen in de militaire aangelegenheden. Het ontbrak gewis voor de Antwerpenaren en voor de Vlamingen in het algemeen niet aan grieven tegenover het legerbeheer, en deze grieven zouden onder de nakende wereld-

(23) Flor Peeters, accountant te Antwerpen, nam reeds vóór Wereldoorlog I radicale Vlaamsgezinde stellingen in: zo verdedigde hij in 1913 op de Algemene Vergadering van het Algemeen Nederlands Verbond de bestuurlijke scheiding en pleitte voor een onafhankelijke Vlaamse partij; tijdens Wereldoorlog I was hij als activist o.m. lid van de Raad van Vlaanderen voor de prov. Antwerpen. (24) Lodewijk Sips, oAntwerpen 16 aug. 1858 †ald. 17 jan. 1922, zakenman en expert in scheepvaartaangelegenheden, hardnekkig meetingist, antimilitarist en flamingant, tijdens Wereldoorlog I activist. (25) Het ministerie van Oorlog bestond onafgebroken van 1831 tot dec. 1919; van dan af werd het omgedoopt tot ministerie van Landsverdediging.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 75 oorlog ook tragische vormen aannemen, maar zelfs de meest traditionele meetingisten konden niet onverschillig blijven tegenover de toenemende spanning op internationaal gebied(26). Wanneer in 1912 de regering-de Broqueville(27), niettegenstaande de geruststellende verklaringen die bij de pas gehouden verkiezingen werden afgegeven, een belangrijke uitbreiding van de dienstplicht aan de Wetgevende Kamers voorstelde, is er in Antwerpen geen beroering gekomen. Twee dagen na mijn aanstelling als effectief kandidaat, op zondag 8 mei, werd ik reeds ingespannen voor de verkiezingscampagne, en nam het woord op een meeting in de Vrede St.-Amands(28), naast de HH. A. Ryckmans(29), Ad. Henderickx en H. Marck(30). Te 2 uur verscheen ik op de ontvangst van de overheden, die door burgemeester Cootmans(31) genodigd waren op het gemeentehuis te Berchem, ter gelegenheid van de feestelijke opening van de eerste bres in de thans nog in afbraak zijnde oude vestinggordel van Antwerpen. Het is daar dat ik kennis maakte met de meeste van de uittredende vertegenwoordigers van de Meeting voor beide

(26) Met ‘toenemende spanning op internationaal gebied’ wordt gezinspeeld op het Agadir-incident in Marokko en de Italiaanse aanval op Tripolis, eind 1911-begin 1912. Zie ook verder, noot 218. (27) , oMol 4 dec. 1860 †Brussel 5 sept. 1940, juni 1892-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Turnhout, nov. 1919-april 1925 prov. senator voor Namen, daarop tot juni 1936 gecoöpteerd senator; 1911-1918 regeringshoofd, sept. 1910-nov. 1912 minister van Spoorwegen, febr.-april 1912 en nov. 1912-aug. 1917 van Oorlog, aug. 1917-jan. 1918 van Buitenl. Zaken, nov. 1918-nov. 1919 van Binnenl. Zaken, mei 1926-mei 1931 van Landsverdediging, okt. 1932-nov. 1934 eerste-minister. (28) Katholieke werkmanskring en vergaderzaal te Antwerpen in de Dambrugsestraat 223-225. (29) Alphonse Ryckmans, oMechelen 3 okt. 1857 †Antwerpen 3 jan. 1931, promoveerde 1879 in de rechten te Leuven, sedert 1879 advocaat te Antwerpen, dec. 1899-dec. 1911 en 1921 kath. gemeenteraadslid te Antwerpen, maart 1912-1921 prov. senator voor Antwerpen, nadien tot 1925 gecoöpteerd senator, april 1925 tot zijn dood senator voor het arr. Antwerpen. (30) Hendrik Marck, oMechelen 1 okt. 1883 †Antwerpen 11 april 1957, promoveerde 1907 in de rechten te Leuven, advocaat, dec. 1918 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. (31) Jan Florent Cootmans, oBerchem (Antw.) 18 aug. 1853 †ald. 10 april 1940, wisselagent, dec. 1878 gemeenteraadslid, nov. 1885 schepen en dec. 1907-juli 1921 burgemeester van Berchem.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 76

Wetgevende Kamers. De heer Delbeke(32), volksvertegenwoordiger, die toen minister was van Openbare Werken, verwelkomde mij vriendelijk met de bemoedigende woorden: ‘Soyez le bienvenu, vous êtes ici dans le pays des Frères ennemis ou la Thébaide’(33). De twee weken die volgden, werden uitsluitend gewijd aan de verkiezingsstrijd. Elke dag hield ik meeting. Ik was begrijpelijkerwijze weinig vertrouwd met de bijzondere strijdvragen, die de Antwerpse politiek in de jongste tijd hadden bezig gehouden, maar ik vond steeds een dankbaar gehoor voor de eisen van ons Vlaams program, de belangen van het onderwijs en voor een betoog van de onafscheidbaarheid van een oprechte vlaamsgezindheid en een actieve liefde voor de zedelijke en de stoffelijke verheffing van het volk. Op zondag 22 mei - veertien dagen na mijn overkomst uit Zwitserland - was ik een werkelijk gekozen lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers en alhoewel slechts een klein gedeelte van onze kiezers de gelegenheid had gehad me te zien of te horen, werd het hoogste aantal voorkeurstemmen op mijn naam uitgebracht, hetzij 2563 op een geheel van 7789 voor geheel de katholieke lijst. Zo werd meteen, en geheel onverwachts, het lot over mijn toekomst geworpen. Aan een terugkeer naar de universiteit te Fribourg viel niet meer te denken. Ik voelde me wel enigszins verlegen, aan mijn medewerking zo vroegtijdig en zo onverwacht een einde te moeten stellen, alhoewel zulks bij de studieregeling aan de Zwitserse universiteiten minder bezwaar meebracht dan aan onze Belgische hogescholen, met hun strak leerprogram en examenregeling, het geval zou wezen; doch ik kon niet anders. Ik verwachtte dat de Kamers nog in de loop van de zomer zouden samenkomen en bovendien wenste ik, om de duur van mijn nieuwe hogeschoolstudiën zoveel mogelijk te verkorten, datzelfde jaar nog de twee examens in de Wijsbegeerte en de Letteren, voorbereidend

(32) August Charles Delbeke, oKortrijk 12 aug. 1853 †Antwerpen 19 dec. 1921, promoveerde 1874 in de rechten te Leuven, 1884-1887 lid van de Antwerpse Provinciale Raad, juni 1892-nov. 1910 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen, mei 1907-aug. 1910 minister van Openbare Werken, 15 jan. 1912 baron. (33) La Thébaïde ou les Frères ennemis, treurspel en eerste drama van Racine, geschreven in 1664.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 77 op de Rechten, af te leggen. Hetgeen ook gebeurde(34). Meer dan verheugend was voor mij het onthaal dat aan mijn verkiezing in het Vlaamse land, en niet alleen bij de katholieke bevolking, te beurt viel. Emmanuel de Bom(35) had niet geaarzeld, zelfs de week vóór de verkiezing, over mijn intrede in de politiek in De Nieuwe Rotterdamse Courant, waarvan hij de Antwerpse correspondent was, een meer dan lovend artikel te laten verschijnen, dat hem natuurlijk door de linkse pers zeer kwalijk werd genomen, maar dat met gretigheid werd overgedrukt in Het Handelsblad van 18 mei(36). Herman Teirlinck(37), die correspondent was van Het Vaderland, dagblad van Den Haag, schreef over mij na de verkiezing een artikel waarin hij mij ‘een prachtigen blauwvoet’ noemde en er aan herinnerde hoe we samen, in 1909 te Roeselare in de nacht die volgde op de inhuldiging van het standbeeld van A. Rodenbach(38), met Prof. Vermeylen(39),

(34) F.V.C. legde dit kandidaatsexamen af met grote onderscheiding in de tweede zittijd van 1910; in sept. 1911 legde hij met onderscheiding het kandidaatsexamen in de rechten af. (35) Emmanuel de Bom, oAntwerpen 9 nov. 1868 †Kalmthout 14 april 1953, letterkundige en hoofdbibliothecaris te Antwerpen, als journalist vóór Wereldoorlog I Antwerps correspondent van De Nieuwe Rotterdamse Courant, nadien redacteur aan De Volksgazet. (36) Het Handelsblad van woensdag 18 mei 1910, p. 1, onder de titel Frans van Cauwelaert. De Bom verheugt zich in dit artikel over de kandidatuur van F.V.C., geeft een levensschets en portret van hem, noemt hem een katholiek met brede gedachten en een aanwinst voor de nationale strijd, en verder: ‘Van Cauwelaert, dat is ontegensprekelijk, is een vlam, hij heeft in zijn ziel 't vuur van den Franciscaner monnik (...)’. (37) Herman Teirlinck, oSint-Jans-Molenbeek 24 febr. 1879 †Beersel-Lot 5 febr. 1967, letterkundige, 1906-1911 correspondent van het Nederlandse Algemeen Handelsblad (Amsterdam). (38) Het standbeeld van Albrecht Rodenbach (oRoeselare 27 okt. 1856 †ald. 23 juni 1880) werd te Roeselare ingehuldigd tijdens de feestelijkheden van 21 en 22 augustus 1909. F.V.C. sprak er op zondag 22 aug. over ‘Rodenbach en de Studentenbeweging’. Zie De Rodenbachsviering te Rousselare in Hooger Leven, IV, 28 aug. 1909. (39) August Vermeylen, oBrussel 12 mei 1872 †Ukkel 10 dec. 1945, promoveerde 1894 te Brussel in de historische wetenschappen, 1899 te Gent in de letteren en wijsbegeerte (Geschiedenis); 1901 docent, 1903 hoogleraar te Brussel; 1923 hoogleraar te Gent en 1930-1933 rector aldaar; dec. 1921 tot zijn dood socialistisch gecoöpteerd senator.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 78

Stijn Streuvels(40) en Karel van de Woestijne(41) in een heerlijke feestroes, op een wagen door studenten getrokken, hadden rondgereden... tot de dageraad verscheen. Stijn Streuvels gaf ter gelegener tijde ook zijn harte lucht over deze blijde Rodenbachfeesten in Hooger Leven(42).

2 De drukste maanden van mijn leven: examens en voordrachten vóór de bijeenroeping van het Parlement. (Juni-oktober 1910)

Gelukkiglijk voor mij volgde op de verkiezingen een lange periode van politieke rust. De katholieke partij had haar meerderheid behouden(43). Er was dus geen aanleiding om een regeringscrisis te openen en geen haast om het Parlement samen te roepen. Het was slechts op de tweede dinsdag van november dat, gehoorzamend aan het voorschrift van de Grondwet, de nieuwe Wetgevende Kamers hun eerste vergadering hielden. De vrije maanden, die me aldus werden geschonken, werden niettemin de drukste die ik in mijn leven heb gekend. Buiten de voorbereiding van de twee examens, waarvan ik reeds melding heb gemaakt, kreeg ik enige belangrijke redevoeringen te verwerken, waaraan ik me moeilijk had kunnen onttrekken. Op 28 juni sprak ik op de grote volksvergadering die, als Nationale Betoging tegen het Alcoholisme, in de grote hall van de wereldtentoonstelling te Brussel werd gehouden en op welke Z.M.Koning Albert aanwezig was. Het voorzitterschap werd waargenomen door oud-minister Lejeune en als hoofdredenaar had men uitgenodigd Kardinaal Mercier en advo-

(40) Stijn Streuvels (pseud. Frank Lateur), letterkundige, oHeule 3 okt. 1871 †Ingooigem 15 aug. 1969. (41) Karel van de Woestijne, letterkundige, oGent 10 maart 1878 †Zwijnaarde 23 aug. 1929. (42) Zie Streuvels' artikels Strijd en zegepraal in Hooger Leven, IV: nr. 36, 4 sept. 1909, p.1-2, en nr. 37, 11 sept., p.1. (43) Na de Kamerverkiezingen van 22 mei 1910 (zie ook hoger noot 14) beschikten de katholieken over 86 (-1), de liberalen over 44 (+1), de socialisten over 35 (st.q.) zetels; de christen-democratische daensisten behielden hun enige zetel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 79 caat Robert(44), die toen een van de meest aanzienlijke leden was van de balie van Parijs. Zij werden echter alle drie door de omstandigheden slecht gediend. Vooreerst zij spraken in het Frans voor een vergadering die voor de vier-vijfden uit Vlaamse volksmensen bestond en, tot overmaat van ongeluk, geen van hen had stem genoeg om zich zonder luidsprekers - die toen nog niet in gebruik waren - in een voorlopige zaal, waar de stem in het ijle verging, hoorbaar te maken voor een menigte van duizenden personen. Ik had dan ook geen moeite om een luide bijval te oogsten van een gehoor dat anderhalf uur, in eerbiedige stilte, had moeten wachten vooraleer het een woord te snappen kreeg! Zonder de aanwezigheid van de Koning en de Kardinaal zou het alvast niet zo rustig zijn vergaan! Op 29 augustus hield ik voor de Derde Sociale Week te Leuven een voordracht over ‘Volksontwikkeling en Volkswelvaart’, als aanvulling op de les die ik het jaar te voren had gegeven over ‘Volksontwikkeling’(45). Ik heb een dankbare herinnering behouden van de roerende wijze, op welke ik de dank van de deelnemers van de Sociale Week mocht ontvangen uit de mond van een jonge houtarbeider uit Boom, die later mijn collega als volksvertegen-woordiger is geworden, de heer Hubert Mampaey(46), die om de adel van zijn karakter steeds in mijn aandenken een piëteitvolle plaats zal behouden. Op zondag 4 september nam ik het woord op de algemene namiddagvergadering van het congres van het Davidsfonds te Sint-Niklaas(47), nadat ik in de loop van de week

(44) Robert Henri, genoemd Henri-Robert, Frans advocaat, oParijs 1863 †ald. 1936, 1913-1919 deken van de Parijse balie, vóór Wereldoorlog I zeer bekend als advocaat in criminele zaken. (45) De les Volksontwikkeling en Volkswelvaart verscheen in Derde Vlaamsche Sociale Week gehouden te Leuven 1910. Volledig verslag, Gent, s.d., p. 76-102. (46) Hubert Mampaey, oBoom 29 sept. 1882 †Brugge 18 juni 1947, aanvankelijk bediende, sedert 24 april 1921 gemeenteraadslid, 17 aug. 1921-6 jan. 1927 schepen te Boom, 20 nov. 1921-1946 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. (47) Het Davidsfonds-congres te Sint-Niklaas ging door op 4 en 5 sept. 1910. De Rede van volksvertegenwoordiger Fr. Van Cauwelaert - pas naderhand geschreven en dus niet de trouwe weergave van de geïmproviseerde toespraak - werd gepubliceerd in de Handelingen van het Congres van het Davidsfands gehouden te Sint-Niklaas den 4den en den 5den September 1910, Brugge, s.d., p.199-206.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 80 die voorafging op de Nederlandse Vacantieleergangen te Leuven voor de dames-afdeling een les had gegeven over Zielkunde(48). Ik moest te Sint-Niklaas eveneens spreken op de algemene landdag van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond dat op 5 september vergaderde(49). Maar het voornaamste gebeuren was evenwel mijn optreden voor de drie Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen - het Zesde Vlaamsch Rechtskundig, het XIVde Vlaamsch Genees- en Natuurkundig en het Eerste Vlaamsche Taal- en Geschiedkundig Congres, die voor de eerste maal gelijktijdig en in gezamenlijk overleg hun studiedagen hielden te Antwerpen(50). Deze wetenschappelijke dagen zijn onbetwistbaar het hoogtepunt geweest in ons Vlaams geestesleven vóór de eerste wereldoorlog en hebben op indrukwekkende wijze beantwoord aan de bedoeling, die de drie congressen had samengebracht, namelijk een machtige inzet te verzekeren aan de campagne voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool, die vanaf dat ogenblik de Vlaamse Beweging heeft beheerst. Prof. Arthur Van Gehuchten(51), van de hogeschool te Leuven, wereldberoemd om zijn studiën op het gebied der zenuwleer, sprak voor de geneesheren. Oud-minister Lejeune nam deel aan het congres van de rechtsge-

(48) F.V.C. gaf er twee lessen over Kinderzielkunde. Cfr. Nederlandsche Vacantieleergangen te Leuven 1910. Verslag, Leuven, 1910, p. 11. (49) Deze landdag van het A.K.V.S. vormde de vierde afdeling op het congres van het Davidsfonds. De voor maandag 5 sept. 1910 voorziene redevoering van F.V.C. ging niet door. Het Handelsblad van 6 sept. 1910, p.1, schrijft in zijn verslag over het congres, dat F.V.C. had moeten spreken, maar ‘op aandringen zijner vrienden, die volstrekt wilden dat de begaafde redenaar zijne krachten zou sparen, was hij Zondag avond huiswaarts gekeerd. In zijne plaats sprak (...)’. (50) Het eerste Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres werd door prof. J. Mac Leod georganiseerd te Gent in 1897; het eerste Vlaamsch Rechtscongres werd gehouden te Antwerpen in 1900. Het Vlaamsche Taal- en Geschiedkundig Congres heette vanaf het tweede (Gent 1913) Vlaamsch Filologencongres. De gezamenlijke congressen van 1910 gingen door te Antwerpen op 17-20 september. (51) Arthur Van Gehuchten, oAntwerpen 20 april 1861 †Cambridge 7 dec. 1914, studeerde te Leuven natuurwetenschappen en geneeskunde en doceerde er 1887-1914 anatomie. Vooral onder zijn leiding deed F.V.C. de kandidaatsstudies in natuur- en geneeskundige wetenschappen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 81 leerden en gaf op het banket, dat aan het einde van de studievergaderingen plaats vond, luid uiting aan zijn leedwezen dat hij onze taal niet machtig was. ‘Het zou’, zo verklaarde hij, ‘voor de Walen als een eer moeten gelden uw taal te kennen en, als Waal, ben ik beschaamd mijn onkunde te moeten belijden’.(52) Ik zelf voerde het woord op de gemeenschappelijke vergadering die op de zaterdagavond werd gehouden in de feestzaal van het Koninklijk Atheneum en nam als thema ‘De Universiteit en het Volksleven’. Het voorstel om mij als spreker voor de grote slotvergadering van de drie Congressen uit te nodigen, was uitgegaan van het Genees- en Natuurkundig Congres, op ingeving van Dr. A. van de Perre, aan wie het algemeen voorzitterschap door de drie congressen was opgedragen, maar het gaf aanleiding tot moeilijkheden die een betekenisvol licht werpen op wat de geestesgesteldheid van het toenmalig liberaal-socialistisch stadsbestuur van Antwerpen was. Een liberaal bestuurslid van het Genees- en Natuurkundig Congres had Dr. van de Perre verwittigd dat indien ik als spreker zou worden gevraagd, hij zich heel wat ongenoegen vanwege het stadsbestuur op de hals zou halen. En werkelijk, elke subsidie werd geweigerd aan het Genees- en Natuurkundig Congres terwijl aan het Congres voor Taalkunde en Geschiedenis dat zijn aanvraag deed vóór dat mijn optreden bekend was, reeds 1500 fr. waren toegezegd. Zelfs mocht er over de feestzaal op de Meir niet worden beschikt voor de tentoonstelling van geneeskundige instrumenten. Maar Dr. van de Perre was geen man die zich gemakkelijk van de wijs liet brengen. Hij dreef zijn opzet door, op gevaar met eigen middelen in de kosten van het Congres ruimer te moeten bijdragen, en mijn naam werd op het program van de Congressen behouden. Terwijl ik aan het woord was, ging plots het elektrisch licht in de zaal uit, zodat ik een tijdje in het pikdonkere moest voortspreken. Ik heb evenwel geen geloof gehecht aan het vermoeden dat werd geopperd, dat dit tussengevalletje iets met de onvriendelijkheid van het stadsbestuur zou hebben te doen gehad. De tekst van mijn rede kan men terugvinden in de Tweede Reeks van mijn Verhandelingen en Voordrachten(53). Ik geloof,

(52) Cfr. Het Handelsblad van 19 sept. 1910. (Noot F.V.C.). (53) Universiteit en Volksleven, in Verhandelingen en voordrachten, IIe reeks, Antwerpen, 1914- p.97-124.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 82 zonder onbescheidenheid te mogen aannemen, dat zij aan de aandacht van de intellectuele Vlamingen uit die dagen niet is ontgaan. In elk geval zij werd door de congresleden op levendige wijze toegejuicht. Het Handelsblad schreef op 22 september in verband met de avond: ‘Wellicht zal Van Cauwelaert nooit meer volksvertegenwoordiger zijn dan hij daar was in dit grootsch moment, toen katholieken, liberalen, socialisten, alles vergetend om nog enkel zich te herinneren dat boven alles hun Vlaming-zijn staat, in eindelooze vervoering hem toejuichten. In dit oogenblik is het eedverbond der Vlamingen gesloten.’(54)

3 Woelige Kamerdebatten. Troonrede van Koning Albert. Algemeen stemrecht en Vlaamse Kwestie. Spektakel bij interpellaties. (Nov. 1910-maart 1911)

Op 8 november, de tweede dinsdag van de maand, kwamen de Wetgevende Kamers eindelijk bijeen, zoals de Grondwet het voorschrijft. Het zou dat jaar niet de banale formaliteit zijn waaraan we gewoon zijn geraakt. Niet zozeer om de weerklank welke de algemene verkiezingen op deze eerste samenkomst van de parlementaire gekozenen zouden hebben, maar omdat Koning Albert, die pas op 23 december van het vorig jaar de troon had bestegen, aan de opening van dit eerste wetgevend jaar van zijn bewind een bijzondere betekenis wilde geven door het houden van een troonrede. De plechtigheid die plaats vond voor de Verenigde Kamers werd ook bijgewoond door H.M. Koningin Elisabeth, de twee jonge prinsen en H.Kon.Hoogheid de Gravin van Vlaanderen(55). Het mag overbodig blijken er aan toe te voegen dat de Vorst en het jonge koninklijke gezin het voorwerp zijn geweest van een enthousiast onthaal. De vergadering werd voorgezeten door de

(54) Uit art. Vlaamsche Hoogeschool, in Het Handelsblad van donderdag 22 sept. 1910, p.1, kol.1. (55) Bedoeld worden de prinsen Leopold (o1901) en Karel (o1903), en koning Alberts moeder, Maria van Hohenzollern-Sigmaringen (†1912).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 83 heer Léger(56), senator van het arrondissement Gent-Eeklo, als oudste lid van beide Kamers en als jongste lid had ik de eer aan zijne zijde te zetelen als secretaris van het bureau. De socialisten, die toen nog niet genezen waren van hun vrees voor de hoflucht waarin ze zich in de jongste jaren zo lekker hebben gekoesterd, konden evenwel hun zenuwen niet geheel meester blijven. Terwijl de vergadering rechtstaande met luide toejuichingen de intrede van de Koning begroette, werd van socialistische zijde herhaaldelijk de kreet aangeheven: ‘Ontbinding! Leve het zuiver algemeen stemrecht’. Enkele leden wierpen over de vergadering briefjes, waarop dezelfde uitroep voorkwam, hetgeen voor natuurlijk gevolg had dat de toejuichingen en het hoera-geroep voor de Koning op de overige banken verdubbelde en dat ook de toeschouwers van de openbare tribunes aan de koningsgezinde betoging begonnen deel te nemen(57). De toespraak van de Koning was vrij van ieder grootspraak, maar gaf uiting aan enkele bekommernissen, die steeds zijn regering zouden blijven beheersen en welke ook reeds bij zijn eedaflegging waren tot uiting gekomen: zijn bezorgdheid om de geestelijke en de morele waarden van de natie, de verheffing van de levensstandaard van de arbeiders door een degelijk vakonderwijs, een goede verstandhouding tussen Walen en Vlamingen, de schoolvrede en de verruiming van onze maatschappelijke wetgeving. ‘Het is aan de huisvader’, zo zegde hij woordelijk, ‘dat het recht toebehoort om te waken over de opvoeding en het onderwijs van zijn kind, en in volle vrijheid de school te kiezen waaraan hij zijn kind zal toevertrouwen. Mijn regering zal u maatregelen voorstellen, die hem de uitoefening van dit onvervreemdbaar recht op

(56) Théodore Leger, oGent 12 sept. 1826 †ald. 13 juni 1912, promoveerde 1848 in de rechten te Gent, advocaat aldaar, 12 nov. 1894 tot zijn dood kath. senator voor Oost-Vlaanderen (en dus niet, zoals de tekst zegt, voor het arr. Gent-Eeklo). (57) In het stuk In en om de Kamer schreef Hooger Leven van 9 nov. 1910 dat de socialisten en echte radikalen zich binnen en buiten de Kamer gedroegen als echte bezetenen. Mevrouw Vandervelde zat in de tribune met een rode pancarte op de borst: ‘Ontbinding - Leve het zuiver algemeen stemrecht’. (Noot F.V.C.). - Het betreft hier de eerste vrouw van Em. Vandervelde, Charlotte H.F. Speyer, oLonden 4 april 1870 †1925(?), met wie hij op 15 febr. 1901 te Londen gehuwd was.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 84 afdoende wijze zullen waarborgen.’ Zijn aankondiging van nieuwe maatschappelijke wetsontwerpen leidde hij in met de woorden: ‘Het lot van de minderbegoeden moet het voorwerp blijven van onze bestendige bezorgdheid.’(58) Onmiddellijk na het vertrek van de Koning vergaderde de Kamer afzonderlijk onder het voorzitterschap van haar ouderdomsdeken, Minister August Beernaert(59), voor het onderzoek van de regelmatigheid van het mandaat van haar leden en het samenstellen van haar vast bureau. Ik nam ook ditmaal, als jongste lid, de functie waar van secretaris, met Baron Robert de Kerchove(60), mijn lijstgenoot voor Antwerpen, die de tweede jongste was en ook voor de eerste maal werd verkozen. Het nazicht van de verkiezingen, dat gewoonlijk als een stille gebeurtenis doorgaat, gaf echter ditmaal aanleiding tot heftige tonelen, die mij onmiddellijk een voorsmaak gaven van de hittigheid die onze Kamer van Volksvertegenwoordigers steeds heeft gekenmerkt en waarvan ik in de latere jaren zo dikwijls getuige zou worden. Zij gingen met zulk een vloed van beledigende woorden gepaard dat Beernaert, die tien jaar lang de Kamer had voorgezeten en bij wie het dus noch aan ervaring noch aan parlementair prestige ontbrak, zijn machteloosheid moest bekennen om ze disciplinair te beteugelen en zich reeds de tweede dag verplicht zag de vergadering te schorsen. Het was rond de verkiezing van het arrondissement Nijvel dat het debat zijn hoogste drift bereikte. De liberaal May(61), die pas kort geleden de grote naturalisatie had verkregen, was buiten alle vooruitzichten als kandidaat

(58) Voor de Troonrede van 8 nov. 1910 zie A.P.C. 1910-1911, p. 2-3. (59) August Beernaert, oOostende 26 juli 1829 †Luzern 6 okt. 1912, promoveerde 1850 in de rechten te Leuven, sedert 1853 advocaat te Brussel, 4 aug. 1874-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Tielt, nadien tot 1912 voor het arr. Tielt-Roeselare; herhaaldelijk minister, o.m. juni 1884-maart 1894 regeringshoofd en minister van Financiën, jan. 1895-mei 1900 voorzitter van de Kamer, 28 maart 1894 minister van Staat. (60) Robert Marie de Kerchove d'Exaerde, oGent 20 dec. 1876 †Wuustwezel 2 maart 1954, promoveerde te Leuven in de rechten en in de politieke en sociale wetenschappen, 22 mei 1910-1946 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen, 14 nov. 1921 baron. (61) Adolphe Maurice May, oFrankfurt a.d. Main 14 april 1871 †Londen 14 jan. 1915, 22 mei 1910-1912 liberaal volksverteg. voor het arr. Nijvel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 85 van de kartellijst gekozen geworden. Arthur Verhaegen(62) betwistte de regelmatigheid van een succes, dat volgens hem alleen te danken zou geweest zijn aan de macht van het geld, met welke deze kandidaat zou hebben gewerkt en zijn agenten stemmen zouden hebben geronseld. Het was inderdaad zeer opvallend dat Nijvel het enige arrondissement was waar de linkse partijen een zetel hadden gewonnen. De ware oorzaak van de heftigheid, met welke van linkse zijde bij het nazicht van de mandaten werd opgetreden, lag echter in het feit dat de uitslag van de verkiezingen de linkse partijen diep had ontgoocheld. Reeds zesentwintig jaar was de katholieke partij zonder onderbreking aan het bewind(63). Zij vertoonde onmiskenbaar tekenen van inwendige strijd onder de opkomst van de jonge democratie en zoals ieder politiek regiem had zij de gevolgen te aanvaarden van de lange reeks van verantwoordelijkheden, die met de uitvoering van het gezag gepaard gaan. Men kon er zich bij de jongste verkiezingen te meer aan verwachten dat deze waren voorafgegaan door twee belangrijke wetgevende beslissingen, die lang niet eenparig door de katholieke volksmening op gunstige wijze waren onthaald geworden: de persoonlijke dienstplicht en de naasting van Congo(64).

(62) Arthur Théodore Verhaegen, oBrussel 31 aug. 1847 †ald. 11 sept. 1917, ingenieursstudies te Gent en als zodanig o.m. bouwer van het nieuw Begijnhof van Sint-Amandsberg en restaurateur van monumenten als het Gerard de Duivelsteen te Gent en de Sint-Vincentiuscollegiale te Zinnik, 1884 doctor h.c. in de letteren en wijsbegeerte te Leuven, 1883-1892 kath. gemeenteraadslid te Merelbeke, 1891-1900 lid van de Oostvl. Provinciale Raad, 27 mei 1900 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Gent, ziel van de christen-democratische beweging aldaar. Tijdens Wereldoorlog I gevankelijk weggevoerd naar Duitsland en ziek teruggekeerd; enkele dagen vóór zijn dood werd hem de titel van baron verleend. (63) D.w.z. sedert de verkiezingen van 1884, toen de liberalen in beide Kamers hun meerderheid verloren. (64) De wet op de beperkte persoonlijke dienstplicht werd in dec. 1909 door Kamer en Senaat goedgekeurd en nog door koning Leopold II, op zijn sterfbed, ondertekend. - Het wetsontwerp op de naasting van de Congo, op 3 dec. 1907 bij de Kamer neergelegd en in okt. 1908 door beide Kamers goedgekeurd, had voor de katholieke regeringspartij nadelige gevolgen gehad bij de verkiezingen van mei 1908; die van mei 1910 werden er wel niet meer door beïnvloed.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 86

In verschillende arrondissementen ontstonden scheurlijsten(65). Al deze omstandigheden schenen de linkse partijen werkelijk te hebben overtuigd, dat eindelijk het uur was aangebroken waarop zij de katholieke regeringsvlag met vereende krachten zouden kunnen neerhalen. Zij sloten kartel in al de arrondissementen, met uitzondering van Antwerpen en Brussel, en het was meer dan gewone propagandabluf, wanneer hun woordvoerders het einde van het ‘clericaal regime’ op 22 mei meenden te mogen aankondigen. Men kan dan ook hun ontsteltenis en woede begrijpen, wanneer zij moesten vernemen dat de katholieke partij over geheel het land slechts één zetel had verloren en met een meerderheid van zes stemmen in de Kamer en van zestien stemmen in de Senaat zich opnieuw voor vier jaar van 's lands bestuur meester kon achten(66).

Deze standvastigheid van de katholieke meerderheid kan moeilijk worden verklaard zonder het meervoudig stemrecht. De nederlaag van de maand mei werd dan ook voor de socialistische sprekers een aansporing, om van de herziening van de kieswetten een hoofdinzet te maken van de bespreking die eindelijk op 22 november in de Kamer kon beginnen over het adres van antwoord dat op de Troonrede diende te volgen(67). ‘De hervorming van het verkiezingstelsel’, zo verklaarde E. Vandervelde(68) in de Kamervergadering van 25 november 1910, ‘is de hervorming bij uitstek, zij is de slotsteen die alle andere hervormingen beheerst’(69). Dit

(65) O.a. te Namen, Dinant, Brussel, Roeselare, Mechelen en Leuven. (Noot F.V.C.). (66) Voor de Kamerverkiezingen van 22 mei 1910 zie hoger noot 14 en 43. Voor de Senaat grepen in 1910 geen verkiezingen plaats; van 1908 tot 1912 bedroeg de katholieke meerderheid er zestien. (67) Voor de Kamerzitting van 22 nov. 1910 zie A.P.C. 1910-1911, p.53-68. Het hele debat over de troonrede duurde tot 7 dec. 1910. (68) , oElsene 25 jan. 1866 †27 dec. 1938, okt. 1894-mei 1900 socialist. volksverteg. voor het arr. Charleroi, nadien tot zijn dood voor het arr. Brussel, 4 aug. 1914 minister van Staat, 18 jan. 1916 tot nov. 1921, en juni 1925-nov. 1927, maart 1935-jan. 1937 lid van de ministerraad voor zeer verschillende departementen. (69) ‘(...) parce que les ouvriers comprennent que la réforme électorale est la réforme des réformes, qu'elle est la clef de toutes les autres’. A.P.C. 1910-1911, p.119.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 87 was dan ook het thema, waarop J. Destrée(70) zich inspireerde, in een lange rede, die hij als eerste van de socialistische sprekers hield; hij besloot met de onmiddellijke ontbinding van de Kamers te vragen om aan het volk de gelegenheid te geven zijn ware meerderheid te laten kennen(71). De socialisten konden zich natuurlijk geen begoocheling maken over de mogelijkheid om onmiddellijk over te gaan naar het zuiver en eenvoudig algemeen stemrecht, aangezien daarvoor een herziening van de Grondwet nodig was, en zij de daartoe vereiste meerderheden in Kamer en Senaat, zelfs met de hulp van de liberalen, niet konden bereiken(72). Maar zij drongen aan op de onverwijlde éénmaking van de verkiezingsstelsels voor de wetgevende Kamers, de provincieen de gemeenteraden, waarvan zij, tenminste buiten de grootste steden, een vrij aanzienlijke verruiming van hun invloed konden verwachten. De handschoen werd onmiddellijk opgenomen door Minister Ch. Woeste, die de taak van verslaggever over het ontwerp van adres, waarvan hij trouwens de ware opsteller was, op zich had genomen; uit geheel het debat zou blijken dat hij op zijn 74-jarige leeftijd nog niets van zijn slagvaardigheid had verloren(73). Met de rede van Woeste bereikte ook de bespreking van het adres haar ware ruimte. Het verder verloop van het debat, dat slechts op 7 december kon worden geëindigd en waaraan de meest aanzienlijke leden van de drie hoofdpartijen deelnamen, werd als een voorafgaandelijke verkenning van de stellingen, welke zij tegenover elkander in de komende jaren op het gebied van de algemene politieke strijd zouden innemen. Voor de Regering spraken Schollaert, die

(70) Jules Destrée, oMarcinelle 21 aug. 1863 †Brussel 3 jan. 1936, promoveerde in de rechten te Brussel, advocaat en letterkundige, okt. 1894 tot zijn dood socialist. volksverteg. voor het arr. Charleroi, tijdens Wereldoorlog I o.m. te St.-Petersburg Belgisch gezant bij de regering-Kerensky, dec. 1919-okt. 1921 minister van Kunsten en Wetenschappen en als dusdanig 1920 stichter van de ‘Académie de langue et de littérature francaises’. (71) De rede van Jules Destrée kwam vóór die van Vandervelde en werd op 22 nov. 1910 uitgesproken. A.P.C. 1910-1911, p. 64-67. (72) In de Kamer hadden in 1910 liberalen en socialisten samen 79 zetels op 166, in de Senaat waren dat er 46 op 110. (73) Voor deze rede van verslaggever Woeste (die slechts in 1884 enige tijd minister was, maar sedert 15 nov. 1891 minister van Staat) op 1 dec. 1910 zie A.P.C. 1910-1911, p.158-162.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 88 hoofd was van het kabinet, en J. Renkin, minister van Koloniën; voor de katholieke partij, benevens Woeste, ook Arthur Verhaegen en Carton de Wiart; voor de liberalen P. Hymans(74), L. Franck(75) en P. Janson(76); en voor de socialisten, na Destrée, die reeds werd vermeld, E. Vandervelde, Jos Wauters(77) en Anseele. Ik bepaal me bij deze opsomming slechts tot de sprekers die op mij de meeste indruk hebben gemaakt. Het was, niettegenstaande de voornaamheid van de woordvoerders, geen louter academische uiteenzetting, maar een gespannen krachtmeting, waarvan de onderbrekingen, die zich onophoudend kruisten tussen links en rechts, de geladen atmosfeer verrieden. Het was, zoals P. Hymans zich uitdrukte, bij pozen een vergadering, die de indruk moest geven van een ontzaglijke tegensprekelijke meeting(78).

(74) , oElsene 23 maart 1865 † 9 maart 1941, promoveerde 1885 in de rechten te Brussel, advocaat aldaar, 1900-tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Brussel, 2 aug. 1914 minister van Staat, jan. 1915-jan. 1918 minister zonder portefeuille, nadien van Buitenlandse Zaken tot aug. 1920 en als zodanig een der Belgische gevolmachtigden op de Vredesconferentie van Versailles, 1924-1925 en 1927-1935 minister van Buitenl. Zaken, 1926-1927 van Justitie, 1936 zonder portefeuille, 1897-1918 hoogleraar in parlementaire en wetgevende geschiedenis aan de universiteit te Brussel. (75) Louis Marie Franck, oAntwerpen 28 nov. 1868 †Eertbrugge-Wijnegem 31 dec. 1937, promoveerde 1890 in de rechten te Brussel, advocaat, 1911-1918 gemeenteraadslid en schepen van Schone Kunsten te Antwerpen, 27 mei 1906-sept. 1926 liberaal volksverteg. voor het arr. Antwerpen, nov. 1918-maart 1924 minister van Koloniën, sept. 1926-okt. 1937 goeverneur van de Nationale Bank van België, 27 sept. 1926 minister van Staat. (76) Paul Janson, oHerstal 11 april 1840 †Sint-Gillis (Brussel) 19 april 1913, promoveerde te Brussel in de letteren en wijsbegeerte en in de rechten, 30 april 1877-juni 1884, 11 juni 1889-1894 liberaal volksverteg. voor het arr. Brussel, 12 nov. 1894-1900 prov. senator voor Luik, 27 mei 1900 tot zijn dood opnieuw volksverteg. voor arr. Brussel, 14 aug. 1912 minister van Staat. (77) C.H. Joseph Wauters, oRosaux-Crenwich (Luik) 8 nov. 1875 †Ukkel 30 juni 1929, promoveerde te Luik in de natuurwetenschappen, 11 juni 1908-1912, 24 mei 1914 tot zijn dood socialist. volksverteg. voor het arr. Hoei-Borgworm; nov. 1918-okt. 1921 minister van Nijverheid, Arbeid en Ravitaillering, juni 1925-nov. 1927 van Nijverheid, Arbeid en Sociale Voorzorg. (78) Hymans' rede in de Kamer op 30 nov. in A.P.C. 1910-1911, p. 139-153- Hij sprak van ‘un malaise général qui se traduit (...) d'une manière générale dans cette discussion, par une excitation qui, à certains moments, a donné à l'assemblée l'apparence d'un vaste meeting’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 89

Als nieuweling kon ik geen meer treffende inwijding in de gewoonten van de Kamer wensen. Het was bij mij echter niet opgekomen dat ik reeds bij deze eerste gelegenheid genoopt zou worden om het woord te nemen. Een jonge volksvertegenwoordiger doet goed zich eerst te oefenen in stilzwijgendheid - een kunst waarvan men eerst op latere leeftijd de volle waarde beseft - en zijn eerste parlementaire oefeningen te houden bij een kalm getijde. Ik kon me, naar ik vermoedde, om zo gemakkelijker buiten actie houden dat Ad. Henderickx, mijn oudere lijst- en strijdgenoot op voortreffelijke wijze in een Vlaamse redevoering de beschouwingen had ontwikkeld die in verband met het talenvraagstuk bij de rede van de Koning te pas kwamen. Maar een liberaal volksvertegenwoordiger, eveneens gekozene van het arrondissement Antwerpen, de heer Verheyen(79), achtte het wenselijk op het ontwerpadres een amendement in te dienen waarin de noodzakelijkheid van een Vlaamse hogeschool werd vastgesteld en het verlangen van de Kamer werd uitgesproken, dat zonder verwijl tot de oprichting ervan zou worden overgegaan(80). De bedoeling van Verheyen kon enkel zijn, de Vlaamsgezinde leden van de Rechterzijde in verlegenheid te brengen hetzij tegenover hun partij, indien zij het amendement moesten stemmen, hetzij bij hun kiezers, indien ze dit weigerden. Ik mocht, minder dan een ander, over mijn houding enige dubbelzinnigheid laten ontstaan. Het was het belang van de Vlaamse strijd dat bij mijn Antwerpse vrienden de doorslag voor het stellen van mijn kandidatuur had gegeven en het was het vraagstuk van de vervlaamsing van ons hoger onderwijs dat het brandpunt van die strijd was geworden. Ik mocht en ik wilde de indruk niet geven dat mijn verwerping van het amendement-Verheyen eenvoudig het gevolg zou zijn geweest van een slaafse onderwerping aan de partijtucht en achtte mij dus verplicht de ware reden van mijn houding te

(79) Jacques Verheyen, oAntwerpen 2 sept. 1855 †ald. 25 maart 1911, bediende, 27 mei 1900 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Antwerpen. (80) Verheyens voorstel en de discussie errond in A.P.C., op 6 dec. 1910, p. 202-204.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 90 verklaren. Die reden werd me ingegeven juist door de bezorgdheid om de strijd die ik, in de geest van de commissie voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent(81), weldra hoopte in de Kamer te kunnen inleiden. Ik verklaarde nadrukkelijk mijn inzicht dienaangaande, maar was van oordeel - het eenvoudig gezond verstand sprak in die zin - dat het volstrekt ongeraden was zonder een voorafgaandelijke grondige bespreking van deze hervorming, of zelfs maar van het beginsel van een Vlaamse hogeschool, de voor- en de tegenstanders ervan in de Kamer te willen tellen. Ik drong er bij al de vlaamsgezinde leden - tot welke partij ook behorend - op aan dat zij, zoals ikzelf, tegen het amendement-Verheyen zouden stemmen, om aan deze stemming ieder betekenis te ontnemen. De Vlaamse zaak, zo voegde ik er aan toe, is geen partijzaak en meer bepaaldelijk niet het vraagstuk van de vervlaamsing van een hogeschool met welke de heropleving van geheel ons volk gemoeid is en dat alleen door een eerlijke samenwerking van de verschillende partijen een gelukkige oplossing kon vinden. Mijn optreden beantwoordde geheel aan de wens van de Hogeschoolcommissie, die toen door Max Rooses werd voorgezeten. Het was om de door mij aangegeven reden dat ook Adelfons Henderickx had afgezien van zijn eerste inzicht om zelf een amendement ten gunste van de vervlaamsing van het hoger onderwijs voor de Vlamingen in te dienen. Mijn optreden werd op langdurige toejuichingen van rechts begroet(82). Ik had de voldoening dat ook de HH. Franck, Anseele en Huysmans(83), met welke ik later de strijd

e (81) De Eerste Hoogeschoolcommissie werd in 1896 tijdens het XXIII Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Antwerpen samengesteld; zij werd vooral door prof. J. Mac Leod bezield, De Tweede Hoogeschoolcommissie, over dewelke F.V.C. hier spreekt, werd in 1907 opgericht; zij telde toen vijftig leden en werkte, geleid door Lodewijk De Raet, tot 1914. (82) In het Kamerverslag leest men: ‘Langdurige toejuichingen rechts. - De redenaar wordt door zijne vrienden geluk gewenscht.’ (A.P.C., 6 dec. 1910, p.204). (83) Camille (Kamiel) Huysmans, oBilzen 26 mei 1871 †Antwerpen 25 febr. 1968, 1896-1904 leraar en journalist, 1905-1922 secretaris van de Tweede Internationale, jan. 1908-april 1921 socialist. gemeenteraadslid te Brussel nadien tot zijn dood te Antwerpen, juni 1921-jan. 1933 schepen van Onderwijs, nadien burgemeester tot aug. 1946 (behalve tijdens Wereldoorlog II), mei 1910-1919 volksverteg. voor het arr. Brussel, 1919-1965 voor Antwerpen, juni 1936-april 1939 en april 1954-nov. 1958 voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, juni 1925-nov. 1927 minister van Kunsten en Wetenschappen, maart 1947-aug. 1949 van Openbaar Onderwijs.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 91 voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool in de Kamer zou aanvoeren, het optreden van Verheyen ontijdig vonden en zich bij de stemming onthielden. De heer Verheyen vond in het geheel maar zes medestanders(84) die, wanneer het vraagstuk van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool op regelmatige wijze en ten gronde werd besproken, niet eenmaal allen voorstanders bleken te zijn.

De eerstvolgende maanden werden hoofdzakelijk gewijd aan de bespreking van begrotingen en interpellaties, waarvan één aanleiding gaf tot een ergerlijk voorval, waarvan de herinnering mij levendig is bijgebleven. E. Vandervelde had Minister Schollaert in zijn hoedanigheid van minister van Kunsten en Wetenschappen geïnterpelleerd over de herrie die in Muizen was ontstaan door het feit dat een non die hoofdonderwijzeres was van de Gemeenteschool voor meisjes, haar kloosterkleed, zonder toelating van de kerkelijke overheid, had afgelegd en tegen het verzet in van de pastoor van de parochie, die tevens eigenaar was van het schoolgebouw, haar taak als hoofdonderwijzeres was blijven voortzetten(85). Het antwoord van Minister Schollaert was streng binnen de grenzen van de bestuurlijke voorschriften gebleven. Wanneer Wauwermans(86), volksvertegenwoordiger van het aarondissement Brussel zich in het debat mengde, op 7 maart 1911, en aan de leden van de linkerzijde verweet dat er kloosterlingen zijn, die door hen slechts met hoon worden bejegend zolang zij het kloos-

(84) Naast Verheyen waren dat J. Persoons, Arthur Buysse, Pieter Daens en Prosper van Langendonck. (In totaal dus vier en niet zes medestanders). (85) Vanderveldes interpellatie en de hele discussie errond kwam in de Kamer op 28 febr. en 7 maart 1911 (A.P.C. 1910-1911 resp. p.777-781 en 831-846). In de gemeenteschool van Muizen bij Mechelen had Zuster Angèle (Juffr. Josine Vandenbroeck), die er sedert 1905 onderwijzeres was, na moeilijkheden met de onderpastoor, die er naderhand pastoor geworden was, in een brief van 23 juni 1910 de aartsbisschop om ontslag van haar geloften gevraagd. (86) Paul August Wauwermans, oBrussel 20 nov. 1861 †ald. 18 okt. 1941, advocaat te Brussel, 27 mei 1906-1936 kath. volksverteg. voor het arr. Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 92 terkleed dragen, maar op de schouders worden genomen zodra zij hun kloosterkleed hebben afgelegd omdat de belofte van zuiverheid hun te zwaar was geworden, stak er links een onweer op dat mag tellen in de geschiedenis van het Parlement. Een regen van verwijten en beledigingen viel neer op de arme spreker die zich geen kwaad bewust scheen. Hubin(87), die hem maar steeds toeriep dat hij was ‘un répugnant jésuite’, verliet opeens zijn plaats, ging op Wauwermans af en deed alsof hij hem in het aangezicht spuwde. Toen de heer R. Moyersoen(88) vroeg of wel iemand een zo ongehoorde handelwijze kon verontschuldigen, vloog Hubin met gebalde vuisten op hem toe en moest door de deurwaarders worden tegengehouden. Men kan zich de opwinding van de Kamer voorstellen, maar niet minder verbazend was de hulpeloosheid met welke de voorzitter van de vergadering - toevallig was het een van de ondervoorzitters(89) - dit smakeloos spektakel zag verlopen. Op de uitdagende houding van Hubin die hem had toegeroepen ‘Monsieur le Président, j'ai dit à M. Wauwermans qu'il est un répugnant jésuite’ en er aan toevoegde ‘que le Président devrait me rappeler à l'ordre’, wist hij enkel te antwoorden dat het lawaai in de zaal het Bureau verhinderde iets te verstaan van het getwist. Wanneer Hubin daarna overging tot zijn onverschone, was het slechts na een tussenkomst van Minister Woeste dat de voorzitter verklaarde er eindelijk toe te zijn gekomen, ‘à connaître l'incident qui a surgi’, en aan de Kamer voorstelde tegen de heer Hubin ‘de censuur met inschrijving in het proces-verbaal’ uit te spreken, om daarna - na een vage verantwoording van de schuldige en de tus-

(87) Georges Hubin, oBouvignes 18 maart 1863 †Vierset-Barse 29 juli 1947, steenhouwer, 22 mei 1898-febr. 1946 socialist. volksverteg. voor het arr. Hoei-Borgworm. (88) Romain Moyersoen, oAalst 2 sept. 1870 †ald. 21 april 1967, promoveerde 1893 in de rechten te Leuven, sedert 1895 advocaat te Aalst, 1900-1908 lid van de Oostvlaamse Provinciale Raad, 1896 gemeenteraadslid, jan. 1908-dec. 1921 schepen en 1925-1932 burgemeester te Aalst; 2 aug. 1910-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Aalst, 7 dec. 1921-1936 provinc. senator voor Oost-Vl., 30 juni 1936-mei 1949 gecoöpteerd senator; dec. 1921-maart 1924 minister van Arbeid en Nijverheid, sept. 1924-mei 1925 van Econ. Zaken; 13 febr. 1946 minister van Staat. (89) In deze zitting van 7 maart 1911 was Edmond Charles Nerincx, eerste ondervoorzitter, dienstdoend voorzitter.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 93 senkomst van een paar liberale leden - zijn voorstel in te trekken en het incident eenvoudig voor gesloten te verklaren(90). Ik beken dat bij het herlezen van dit voorval mijn gevoel als oud-voorzitter van de Kamer(91) niet gesticht is geweest over een zo verregaande onbeholpenheid! Maar dat was niet alles. Deze ongelukkige vergadering kreeg ook nog een voor de rechterzijde onbehaaglijk staartje. Toen het er op aankwam te stemmen over de afkeurende motie door de linkerzijde als besluit op de interpellatie neergelegd, bleken zoveel leden van de rechterzijde afwezig te zijn gebleven dat de oppositie over de meerderheid beschikte. In de hoop de stemming te kunnen verijdelen, verlieten de leden van rechts de zaal vóór de stemming. Het vereiste quorum kon niettemin nog juist worden bereikt, omdat de tien leden van rechts, die de naamroeping hadden gevraagd, reglementair verplicht waren aan de stemming deel te nemen en op het laatste nippertje een lid van de linkerzijde, die met een collega van rechts gepaireerd had en verondersteld was afwezig te blijven, kwam binnengevallen en zo de meerderheid van aanwezigen, die voor een geldige stemming vereist is, verwezenlijkte. Toen de heer Hoyois(92) bij ordemotie deze doenwijze wilde bespreken, ging er bij de linkerzijde een zodanig verzet op, dat de aangelegenheid naar de volgende vergadering moest worden verzonden, die op haar beurt ontaardde in een woordgehaspel, dat kan aantonen dat de Kamer van vóór 1914 geen lessen van ordelijkheid aan de huidige zou kunnen geven(93). Het was duidelijk dat de opwinding, welke de uitslag van de jongste verkiezingen bij de linkerzijde had veroorzaakt, niet gemakkelijk zou

(90) Dd. voorzitter Nerincx zei: ‘Il règne un tel bruit dans la Chambre qu'il a été matériellement impossible au bureau de saisir un mot de l'incident qui vient de se produire spontanément.’ Na Woestes uitleg zei Nerincx o.m.: ‘Je parviens enfin à connaître l'incident qui a surgi.’ (A.P.C., 7 maart 1911, p.836). (91) F.V.C. was voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 21 april 1939 tot 27 april 1954. (92) Joseph Hoyois, oDoornik 14 juni 1861 †Holzminden (Brunswijk/Duitsland) 15 mei 1918, promoveerde te Leuven in de admin. en pol. wetensch. en in de rechten, 21 okt. 1894-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Doornik, 27 mei 1900 tot zijn dood voor dat van Doornik-Ath. (93) Zie A.P.C., 7 en 8 maart 1911, p. 844-854.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 94 luwen. Zelfs de bespreking van het wetsontwerp op het pensioen van de mijnarbeiders, dat weken lang met stukken en brokken de Kamer heeft beziggehouden, kon aan deze krakeelzucht niet ontsnappen(94).

4 Gemeenschappelijke campagne, binnen en buiten het Parlement, voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit. (Dec. 1910 tot het uitbreken van de oorlog, met epiloog in 1930)

Het is in deze geladen politieke atmosfeer dat Louis Franck, C. Huysmans en ikzelf voor de vervlaamsing van de hogeschool van Gent de gemeenschappelijke campagne hebben ingezet, die de inleiding is geworden van de meest indrukwekkende volksbeweging, welke onze Vlaamse strijd in zijn lange geschiedenis heeft gekend en dat we aldus een voorbeeld hebben gegeven van verdraagzaamheid en bovenpartijdige samenwerking, dat niet bij al onze geestgenoten in de smaak is gevallen, maar dat onbetwistbaar aan 's lands belang zowel als aan dat van ons Vlaamse volk beantwoordde. Deze eensgezindheid was slechts de weerspiegeling van de gesloten eenheid die bereikt was geworden in de schoot van de commissie voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool(95), waarvan Max Rooses het voorzitterschap waarnam en die door alle strijdende Vlamingen erkend werd als het gemeenschappelijk gezag, dat de actie moest leiden voor de verwezenlijking van deze gewichtige hervorming volgens de beginselen welke Lod. de Raet(96) had doen zegevieren. Onze eerste gemeenschappelijke meeting had plaats op 18 december te Antwerpen in de ruime zaal van de Harmonie, die toen in de Vaartstraat bestond. Het werd een overweldigende betoging,

(94) Dit wetsontwerp werd in de Kamer besproken van 8 maart tot 5 mei 1911. A.P.C. 1910-1911, p.854-1230. (95) Bedoeld wordt de Tweede Hoogeschoolcommissie (cfr. hoger, noot 81). (96) Lodewijk De Raet was verslaggever en nadien voorzitter van de Tweede Vlaamsche Hoogeschoolcommissie; in tegenstelling tot J. Mac Leod die de hogere technische scholen aan de Gentse Rijksuniversiteit buiten de vernederlandsing wilde houden, (stelsel-Mac Leod) stond De Raet de integrale vernederlandsing voor (stelsel-De Raet).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 95 zowel wat de macht van het aantal als het enthousiasme van de aanwezigen betreft. Het is bij deze gelegenheid dat C. Huysmans het gevleugeld woord van ‘de drie kraaiende hanen’ heeft gevonden en dat de drie sprekers, in een vlaag van romantisme, die geheel aan de stemming van de juichende menigte beantwoordde, de handen in mekaar, als voor een nieuw eedverbond de belofte aflegden, tot de eindoverwinning voor de strijd verbonden te blijven. Op zondag 19 februari 1911 spraken we te Gent, in het gebouw van de stadscircus; op 23 maart te Brugge in de grote zaal van de Stadshalle; op 2 april te Hasselt. Op 24 maart 1911 werd door Louis Franck, met als mede-ondertekenaars E. Anseele, Aug. Huyshauwer, Dr. Persoons(97), Julien Delbeke(98) en mijzelf het wetsvoorstel ingediend dat de strijd voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent ook op het parlementair terrein zou openen. Het werd spoedig duidelijk dat ons voorstel de inzet zou worden van een hardnekkige en omvangrijke strijd, binnen en buiten het Parlement. De fransgezinde pers was nooit zo gul met haar spot en beledigingen tegenover de Vlaamsgezinden. Prof. Van Wetter(99), die de tolk was van de anti-Vlaamse meerderheid die de Gentse hogeschool regeerde, brandmerkte ons initiatief als zijnde terzelfdertijd een aanslag op het vaderland, op de beschaving en op de stad Gent(100). H. Carton

(97) Jan Frans Persoons, oKapelle-op-den-Bos 3 maart 1863 †Lokeren 11 dec. 1924, arts, 29 mei 1904-1919 liberaal volksverteg. voor het arr. Sint-Niklaas, legde reeds in mei 1905 met de gebroeders Daens, de liberaal J. Verheyen en de socialist P. Van Langendonck een wetsvoorstel neer dat een geleidelijke vernederlandsing der Gentse universiteit voorzag; ook bij het soortgelijke wetsvoorstel van dec. 1910 was hij erbij (Zie hoger p. 91). (98) Juliaan Delbeke, oTorhout 14 jan. 1859 †Roeselare 11 febr. 1916, promoveerde in de geneeskunde te Leuven en vestigde zich als arts te Roeselare, 1904 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Roeselare. (99) Polynice Van Wetter, oOudenaaarde 8 juli 1844 †24 maart 1925, promoveerde 1866 te Gent in de rechten, 1867 docent, 1869 buitengewoon 1873 gewoon hoogleraar, 1897-1900 rector, 8 juli 1914 emeritus; in de politiek liberaal plaatsvervanger op de Senaatslijst. (100) Professor Van Wetter was op 23 okt. 1910 medestichter van de ‘Union pour la défense de la langue française à l'université de Gand’; op deze stichtingsvergadering verklaarde hij o.m. dat de vernederlandsing zou zijn ‘un crime de lèse-civilisation, un crime de lèse-patrie et un crime de lèse-cité’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 96 de Wiart sprak van ‘un crime contre l'esprit’(101) en de Franse minister David(102) beging zelfs de flater, van in het Franse parlement de ruime deelneming van zijn land aan de tentoonstelling die te Gent in 1913 zou plaats vinden te verrechtvaardigen als een noodzakelijke poging tot afweer van het gevaar dat de Franse cultuur in de stad van de Artevelden bedreigde! Ook de geestelijke overheid bleef niet onbetuigd. Men kent het gemeenschappelijk schrijven dat door het Belgisch Episcopaat in 1906 werd uitgegeven(103). Hun verzet werd ongetwijfeld in de eerste plaats ingegeven door de vrees dat de vervlaamsing van de Gentse rijkshogeschool een niet gering aantal van studenten uit de beide Vlaanderen en zelfs van de overige Vlaamse gewesten naar Gent zou lokken, ten nadele van de katholieke hogeschool te Leuven, voor welke zij zedelijk en zakelijk verantwoordelijk waren. Men kan, de tijdsomstandigheden in acht nemende, hun bezorgdheid enigszins begrijpen. De ontdubbeling van de leergangen, die sedertdien op zulke gelukkige wijze te Leuven werd voltrokken, kon in hunne ogen als een praktische onmogelijkheid worden beschouwd. De intellectuele Vlamingen - en de katholieke meer dan de andersdenkende - moesten het echter als een pijnlijke vergissing ondervinden, dat in een zo plechtig schrijven de Nederlandse taal, niettegenstaande de schitterende tegenbewijzen die door de Nederlandse universiteiten werden geleverd, ook als draagster van het hoger wetenschappelijk denken, uit hoofde van haar be-

(101) Carton de Wiarts uitlating wordt hier, zoals meestal, enigszins verkeerd weergegeven. De minister ging accoord met de oprichting van Nederlandstalige faculteiten, maar dan naast de Franstalige; het was de afschaffing van deze laatste die hij in de Kamerzitting van 21 dec. 1922 - en niet reeds voor Wereldoorlog I, zoals uit de passus hierboven zou kunnen blijken - ‘un crime contre l'esprit’ noemde. Zie A.P.C. 1922-1923, p. 330, kolom 1. (102) Fernand David, oAnnemasse (Haute-Savoie) 18 okt. 1869 †Parijs 17 jan. 1935, Frans advocaat en politicus, 1898-1919 radicaal-socialistisch kamerlid, 1920 vlg. senator; herhaaldelijk minister, o.m. 14 jan. 1912-21 jan. 1913 van Handel en Nijverheid. - Voor Davids tussenkomst in de Franse Kamer op 20 dec. 1912 zie het Journal officiel de la République française, Chambre des Députés, p. 3374-3375. (Teksten eruit worden geciteerd bij BASSE, De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930, I, Gent, 1933 p.48-49). (103) Voor deze Instructions van aug. 1906, zie hoger p. 63, noot 7.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 96

3 / Frans Van Cauwelaert, Louis Franck en Kamiel Huysmans, de ‘drie kraaiende hanen’ voor de vernederlandsing van de rijksuniversiteit te Gent

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 97 perkte levensruimte, als ongeschikt werd bejegend(104). De Bisschop van Brugge, Mgr. Waffelaert(105), die bekenderwijze weinig contact onderhield met de buitenwereld, maar anderzijds een voorliefde scheen te koesteren voor krachtige uitspraken, verwekte in dit verband een incident, dat een ware opschudding bracht bij de West-Vlaamse katholieke Vlamingen. De Belgische Volksbond - de democratische tegenhanger van de Federatie der Katholieke Kringen(106) - hield einde september 1911 zijn jaarlijks congres te Kortrijk. Zoals gebruikelijk werd de Bisschop, in wiens diocees de vergaderplaats gelegen was, uitgenodigd om op de openingsvergadering een woord van aanmoediging tot de aanwezigen te richten. Mgr. Waffelaert gaf aan deze uitnodiging gevolg en vond de gelegenheid gunstig om aan de vergadering enige - naar zijn oordeel - kordate waarheden voor te houden. Hij keurde het samengaan met andersdenkenden af en weidde daarna breedvoerig uit over de gevaarlijke strekking, die hij de strijders

(104) Met betrekking tot het Nederlands als voertaal aan de Universiteit schreven de bisschoppen o.m.: ‘Il est indispensable d'adopter pour les cours universitaires une langue internationale (...). Le flamand est à peu près exclusivement une langue nationale. (...) L'enseignement universitaire, dans la mesure où il initie le jeune homme à une action générale sur la société, doit, en Belgique, être donné en français. Le flamand y prendra une place circonscrite par les exigences professionnelles, et par notre intérêt patriotique à favoriser la littérature de la moitié de la population belge.’ (D.J. Mercier, Oeuvres pastorales, I, p. 167-168). (105) Gustaaf Waffelaert, oRollegem 27 aug. 1847 †Brugge 18 dec. 1931, promoveerde 1879 in de theologie te Leuven, 1880-1890 prof. in de moraaltheologie aan het Brugse Groot-Seminarie, 1890 vicaris-generaal, 1895 bisschop van Brugge. Eind 1911 publiceerde hij een Monitum ad Clerum in de (door hem 1896 gestichte) Collationes Brugenses, waarbij hij zijn priesters verbood, voor een Vlaamse hogeschool te ijveren. (106) De Belgische Volksbond (Fr. ‘Ligue démocratique belge’), te Leuven gesticht in 1891, wilde met verwerping van klassenstrijd het lot van de arbeiders en de betrekkingen tussen ‘meesters en gezellen’ verbeteren, en tussen arbeid en kapitaal de vrede herstellen; na Wereldoorlog I werd deze Volksbond het Algemeen Christen Werkersverbond (A.C.W.). - De ‘Fédération des cercles catholiques’ was in 1868 gesticht en groepeerde bestaande kringen en verenigingen. Eerste voorzitter van deze katholieke partij s.l. was August Beernaert; na hem fungeerde Charles Woeste tot zijn ontslag in dec. 1918. Op dit ogenblik was de Fédération sedert meerdere jaren nog slechts de burgerlijke vleugel van de katholieke partij.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 98 voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool toeschreef. De oprichting van een Vlaamse hogeschool naast deze van Leuven gaat, zo verklaarde hij, het godsdienstig leven in België aan en is een vraagstuk, dat buiten het gezag van de kerkelijke overheid niet kan noch mag worden opgelost. En steeds meer door zijn integralistische stemming beheerst besloot hij: ‘Er bestaan hedendaags drie stromingen, die nevens en ook uit elkaar lopende, alle drie tot verderf leiden: het rationalisme en het modernisme, het losbandig democratisme en het flamingantisme!’ Deze rede werd door de vergadering met een ijzige stilte opgenomen. Mgr. Waffelaert, die zich vermoedelijk aan een betere ontvangst had verwacht, besloot: ‘Ik dank u, heren en vrienden, voor uwe eerbiedige aandacht. Zij was mij meer waard dan luidruchtig handgeklap’. Hij verliet de zaal langs een zijdeur achter het toneel. De aanwezige Vlamingen konden het begrijpelijkerwijze bij een zo ontijdige tussenkomst niet laten en bereidden zich voor, hun verhaal te nemen de volgende voormiddag, toen het vraagstuk van de vervlaamsing van het hoger onderwijs op de dagorde stond. Dezelfde zondagavond kregen Dr. A. van de Perre en ikzelf van Dr. A. Peel, volksvertegenwoordiger voor Kortrijk, nog een telegram over het gebeurde met een dringend verzoek dat we op de maandagmorgendvergadering zouden aanwezig zijn. Ik stond voor mijn kandidaatsexamen in de Rechten, dat enkele dagen later te Leuven zou plaatsvinden, maar wij konden de oproep van onze vrienden niet onbeantwoord laten. Voor dag en dauw - want het treinverkeer tussen Antwerpen en Kortrijk was nog verre van gunstig - vetrokken Dr. van de Perre en ikzelf. Wij werden bij onze aankomst te Kortrijk door een hele delegatie van opgewonden Vlaamse vrienden opgewacht, die ons én over het verbluffend incident van de dag tevoren én over de spanning van de gemoederen nauwkeurig inlichtten. Het debat over het hogeschoolvraagstuk werd ingeleid door volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx, die als verslaggever door de inrichters van het Congres was aangesteld en die met klem de vervlaamsing van de Gentse hogeschool verdedigde. De tegenspraak kwam van de heer De Munnynck(107), hoofdopsteller van

(107) Filiep De Munnynck, oGent 5 okt. 1873 †Gent 10 dec. 1925, aanvankelijk propagandist voor de christelijke vakbeweging, nadien journalist later hoofdopsteller van het christen-democr. dagblad Het Volk te Gent, 1912-1925 plaatsvervangend volksverteg. voor het arr. Gent.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 99

Het Volk, die de opvatting steunde van Arthur Verhaegen, wiens invloed toen in de Gentse christelijke arbeidersmilieus overwegend was en die in de Kamer een voorstel neerlegde, waarbij de Gentse hogeschool zou worden ontdubbeld in een Franse en een Nederlandse afdeling(108). Ook Cyriel van Overbergh(109), die eveneens aan het Congres deelnam, was deze oplossing genegen. Ik liet me evenwel niet onbetuigd, om samen met Dr. van de Perre, Adelfons Henderickx en andere vooraanstaande Vlaamse vrienden, het ondoelmatig en onbevredigend karakter van de oplossing-Verhaegen te bewijzen. Het is wel onnodig er aan toe te voegen dat de vergadering, geprikkeld door de onverdiende verdenkingen en verwijten die door Mgr. Waffelaert aan de katholieke en democratisch gezinde Vlamingen werden toegericht, met bijzondere warmte op onze verdediging reageerde. Het einde was dat de motie voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent, op een paar onthoudingen na, met algemene stemmen werd goedgekeurd!(110) De betreurenswaardige weerstand, die de Vlamingen aldus vanwege de geestelijke overheden ondervonden, maar die in de lei-

(108) Dit wetsvoorstel van A. Verhaegen, mede ondertekend o.m. door Ch. Woeste en Aug. Beernaert, werd in mei 1911 neergelegd en samen met het andere van F.V.C. c.s. na inoverwegingneming naar de afdelingen doorgestuurd. (109) Cyriel van Overbergh, oKortrijk 7 maart 1866 †Elsene 1 april 1959, promoveerde 1889 in de rechten te Leuven en ging in staatsdienst, 1911 secretaris-generaal van het ministerie van Kunsten en Wetenschappen, 7 dec. 1921-1952 kath. prov. senator voor Brabant, 31 juli 1931 minister van Staat. (110) Het congres van de Volksbond te Kortrijk was het XVIIde en greep plaats op 24 en 25 sept. 1911. F.V.C. e.a. pleitten er voor de vernederlandsing van de Gentse hogeschool en deden er in de vierde afdeling volgend besluit goedkeuren: ‘De Vierde afdeeling van 't Congres drukt den wensch uit te zien dat de Wetgevende Kamers weldra de volledige vervlaamsching der huidige Gentsche Hoogeschool verwezenlijken, volgens het wetsontwerp, neergelegd onder anderen door MM. Van Cauwelaert, Huysmans, Huyshauwer en Delbeke, volksvertegenwoordigers.’ (Uit G. EYLENBOSCH, De Belgische Volksbond. Beknopte Geschiedenis. 1891-1920, s.l., s.d., p.61).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 100 dende Fransgezinde kringen niet minder hevig was en zich daar gewoonlijk in meer krenkende bewoordingen uitte, was natuurlijk niet van aard om de iever van de Vlaamsgezinden te koelen. De beweging voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool werd meer en meer - en niet het minst in de katholieke omgeving - een ware volksleuze. Meer dan honderdduizend handtekeningen werden op enkele maanden ten gunste van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool ingezameld. Drieduizend hogeschoolgediplomeerden en honderden gemeenteraden, benevens al onze Vlaamse provinciale besturen, gaven op het voorbeeld van het stadsbestuur van Antwerpen nadrukkelijk hun verlangen te kennen, dat ons voorstel tot vervlaamsing van de Gentse hogeschool onverwijld door de Wetgevende Kamers zou worden aangenomen. De openbare betogingen namen zienderogen in aantal en in omvang toe. Alles liet verhopen dat de zo omstreden overwinning ons niet lang meer zou ontgaan toen, eilaas, de oorlog een tijdelijk halt kwam gebieden aan onze inspanning en onvoorzienbare verwikkelingen veroorzaakte, die de verwezenlijking van de voor ons zo levendige betrachting aan nieuwe en bittere betwistingen en betreurenswaardige vertragingen onderwierp(111). Het was eerst op 5 maart 1930 dat het ontwerp tot vervlaamsing, dat sedertdien de wet is geworden van de Gentse hogeschool, met 126 stemmen tegen 24 en 7 onthoudingen in de Kamer der Volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd. Op 2 april werd dit goede voorbeeld gevolgd door de Senaat met 111 ja-stemmen tegen 14 neen's en 17 onthoudingen(112).

(111) Zie voor dit alles ook BASSE, o.c., I, p.137-143. - De honderdduizend + drieduizend handtekeningen waarover F.V.C. spreekt waren eind 1912 verzameld. (Ibid., p. 139-140). (112) Een meer gedetailleerd verhaal van deze gebeurtenissen werd door mij gegeven in de rede welke ik voor de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, op 22 dec. 1956, heb uitgesproken bij de feestelijke herdenking van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 101

5 Het schoolontwerp van Schollaert. Val van diens regering. Woestes verantwoordelijkheid. (Maart-juni 1911)

De strijd rondom de Gentse hogeschool bleef evenwel, niettegenstaande zijn emotieve aandoeningen, een nevenstuk in de eigenlijke politieke strijd. De grote gebeurtenis van het jaar en zelfs van deze wetgevende zitting was de strijd rondom het schoolontwerp dat op 14 maart 1911 door Minister Schollaert, hoofd van de regering, in zijn hoedanigheid van minister van Kunsten en Wetenschappen bij de Kamer der Volksvertegenwoordigers werd ingediend(113). Men kon zich aan enig initiatief van die aard verwachten. De Troonrede had er van gesproken. Doch het ontwerp dat werd te voorschijn gebracht, was voor velen ook in de meerderheidsgroep een verrassing zowel door de nieuwigheid als door de draagwijdte van de ontworpen hervormingen. Minister Schollaert wilde met één slag de kosteloosheid, de uitbreiding, de leerplicht en de vrije schoolkeuze voor het lager onderwijs verzekeren. Aan de ouders of de personen belast met het onderhoud van de schoolgaande kinderen zou, zonder onderscheid van maatschappelijke stand, per kind een schoolbon worden afgeleverd, waarvan het bedrag voor 6/10e ten laste van de staat, voor 3/10e van de gemeente en 1/10e van de provincie zou vallen. Zo moest worden berekend dat de gezamenlijke opbrengst voldoende moest worden geacht om de normale kosten te dekken van een klas met vijftig leerlingen. De weldadigheidsburelen zouden de middelen, die op die wijze voor hen vrijkwamen, kunnen besteden aan de voeding of de kleding van de behoeftige kinderen, en de openbare of private schoolbesturen zouden verder op eigen hand hebben te zorgen voor de meerdere kosten, die het door hen ingerichte onderwijs zou vergen. Aan de ouders of de verplegers van de schoolgaande jeugd moest echter de kosteloosheid en een gewaarborgde vrije schoolkeuze verzekerd blijven. Aan het loon-

(113) A.P.C. 1910-1911, p. 895.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 102 barema van het onderwijzend personeel werden tevens gevoelige verbeteringen gebracht. Aan het lager onderwijs werd een vierde graad met beroepsstrekking toegevoegd, bestemd voor de kinderen met gemiddelde leeftijd van 12 tot 14 jaar. En - wat sommige conservatieven een doorn in het oog is geweest - het wetsontwerp voorzag het verbod om kinderen beneden de veertien jaar aan loondienst te onderwerpen, voerde de leerplicht in en verbood aan de bevoordeligde scholen om na 1 januari 1917 nog ongediplomeerd onderwijzend personeel aan te stellen. Al deze hervormingen beantwoordden ongetwijfeld aan de in het hart van onze bevolking zo diep gewortelde behoefte aan vrije schoolkeuze, maar zij werden tevens ingegeven door een zeer oprecht verlangen om onze volksontwikkeling, welke niettegenstaande alle vooruitgang van de voorafgaande jaren(114) bij deze van vele staten van het Europese Westen was ten achter gebleven, op een hoger peil te brengen. De Memorie van Toelichting mocht met goede redenen bevestigen dat het een wezenlijk ‘nationale hervorming gold, welke boven alle politieke bekommernis staat’. Ik kan, wat mij betreft, niet aannemen dat, zoals Woeste beweerde, de nieuwigheden van het ontwerp slechts waren ingegeven door de ijdele hoop een deel van de oppositie te kunnen winnen, zoals dat aan Schollaert reeds gelukt was voor de invoering van de persoonlijke dienstplicht. De eigenlijke auteur van het ontwerp, Cyriel Van Overbergh, toen secretaris-generaal van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, was een van de baanbrekers van de christelijke democratische beweging. Hij was persoonlijk een overtuigd voorstander van de leerplicht en van een uitgebreid en degelijk volksonderwijs. De houding welke de beide linkerzijden reeds een jaar te voren hadden aangenomen, wanneer de regering op de begroting van Kunsten en Wetenschappen een miljoen liet inschrijven om ter hulp te komen aan de dringende nood van het vrij lager onderwijs, kon weinig illusie hebben geschapen omtrent het onthaal dat de gelijkheidspolitiek van het nieuwe schoolwetsontwerp vanwege de oppositie zou genieten. Em. Vandervelde sprak van het miljoen

(114) Het aantal in het lager onderwijs schoolgaande kinderen dat op 30 juni 1884 324.867 bedroeg, was op 19 dec. 1910 tot 929.347 gestegen. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 103 der kloosters. Ook bij de bespreking van de Troonrede was duidelijk gebleken dat de regering op geen welwillendheid van links voor hare schoolpolitiek mocht rekenen. Neujean(115) en Janson poogden een amendement aan het Adres van antwoord toe te voegen waarin werd gezegd, dat ‘alleen het verplichtend gemaakt lager onderwijs tot een algemeen, regelmatig en nauwgezet schoolgaan kan leiden’(116). Geen enkel woord werd van links vernomen waarbij men de hoop kon opdoen, dat het door hen gewilde schoolbezoek rekening zou houden met de noden van het vrij onderwijs, zonder hetwelk de gewetensvrijheid van de ouders niet kon worden geëerbiedigd. ‘Wij zijn akkoord omtrent de vrijheid van de huisvader’, zo verklaarde P. Janson in de zitting van 7 december 1910 in antwoord op Minister Schollaert, ‘maar inzake van de subsidiëring zult gij een onbedwingbaar verzet ontmoeten en gij zult ons gewapend vinden met de tekst van de Grondwet... Uwe thesis is vals, zij is ongrondwettelijk en uitdagend’(117). De neutraliteit van het officieel onderwijs moest volgens de oppositie volstaan om de gewetensvrijheid van de huisvader te bevredigen en op dit stuk bleken liberalen en socialisten het roerend eens. Het nieuw schoolontwerp van Minister Schollaert scheen hun een gunstige gelegenheid om terzelfdertijd hun nog ongekoeld anticlericalisme de vrije teugel te geven en tevens een uiterste poging te wagen voor een nieuwe greep naar de macht door het afdwingen van nieuwe verkiezingen. De aanvallen op het regeringsontwerp namen dan ook spoedig een ongemene heftigheid aan. Het succes indachtig dat zij in 1857 met de zogenaamde Kloosterwet en in zekere mate ook in 1884, na het ontstaan van de katholieke regering, met straattumult hadden bereikt(118), na

(115) L.N.F. Xavier Neujean, oTheux 23 jan. 1840 †Luik 26 jan. 1914, advocaat te Luik, 4 jan. 1878-1894 en 27 mei 1900-1912 liberaal volksverteg. voor het arr. Luik, 23 febr. 1912 minister van Staat. (116) Voor dit amendement zie ook de Documents parlementaires de Belgique. Chambre des représentants, 1910-1911, nr. 16. (117) ‘(...) la liberté du père de famille. Là nous sommes d'accord, mais sur la question de subside vous rencontrerez d'irréductibles résistances et vous nous rencontrerez armés du texte de la Constitution (...). Votre thèse est fausse, elle est inconstitutionnelle et provocante’. A.P.C., 7 dec. 1910 p.240 2 (118) Zie hiervoor o.m. TH. LUYKX, Politieke geschiedenis van België, Amsterdam/Brussel, 1969, resp. p. 120-122 en 180-182; en K. VAN ISACKER, Straatrevoluties in België, in Streven, februari 1961, p.422-429.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 104 men de linksen ook ditmaal tot openbare wanordelijkheden hun toevlucht. De katholieke kamerleden werden in de voorname centra bij hun terugkeer, aan de stations, op vijandelijke betogingen onthaald. In Antwerpen was dat regelmatig het geval. Toen Minister Schollaert op zaterdag 22 april naar Antwerpen kwam om de driejaarlijkse schilderijententoonstelling te openen, werd hij na afloop van het banket dat ter zijner ere werd ingericht in het Hotel de Londres, op de Keyserlei lastig gevallen door een opgehitste menigte, die hem met honend geschreeuw tot in het stationsgebouw naliep en zelfs poogde hem tot op het perron van de trein te volgen. Geheel het opstootje was in feite het werk van een socialistisch leider, Chapelle(119), in de havensmiddens bekend voor zijn ruw optreden en die zich vóór de Londres had opgesteld om het volk op te hitsen, en van een liberaal journalist, reporter van Le Précurseur(120) die, naar werd verzekerd, de perstafel tijdens het banket verliet om Chapelle te verwittigen van het vertrek van de minister en die zich verder bij de beledigende betoging schijnt te hebben onderscheiden. De zaak gaf aanleiding tot rechtsvervolging tegen de twee belhamels wegens smaad aan een minister bij het uitoefenen van zijn ambt en tot een interpellatie in de Kamer op 16 mei. Deze werd ingediend door de socialistische volksvertegenwoordiger voor Antwerpen Dr. Terwagne(121) en nam twee volle zitdagen in beslag; daarbij ontbrak het vanzelfsprekend niet aan afwijkingen en persoonlijke incidenten(122).

(119) Donatus Jan-Baptist Chapelle, oAntwerpen 17 aug. 1879 †Liverpool 18 nov. 1942. (120) De liberale reporter was (Jean) Gustave Jaspaers, oBorgerhout 1873 †Antwerpen 1945. - De liberale Le Nouveau Précurseur verscheen te Antwerpen sedert 16 dec. 1902 als voorzetting van Le Précurseur die er op 15 dec. 1835 was opgericht. (121) Nicolas Modeste Terwagne, oNamen 14 jan. 1864 †Brussel 30 jan. 1945, arts, 27 mei 1900-1919 socialistisch volksverteg. voor het arr. Antwerpen, 1900-1926 gemeenteraadslid te Antwerpen, tijdens Wereldoorlog I in Den Haag directeur van het ‘Office belge de propagande et de documentation’. (122) Voor deze interpellatie zie A.P.C., 16 en 23 mei 1911, resp. p.1252-1266 en 1311-1323.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 105

Een ander incident betrof de heer Hubert(123), minister van Arbeid en Nijverheid. Deze weigerde naar Charleroi te gaan voor de opening van een tentoonstelling, welke daar op het einde van april plaats vond, uit hoofde van de scherpe aanvallen waaraan de liberale en socialistische pers zich schuldig maakten tegenover de regering. De heer Devreux, liberaal burgemeester(124), die zich met deze onwaardige bejegening niet wilde verenigen, nam zijn ontslag. De verantwoordelijke leiders van de linkse partijen verklaarden in de Kamer - bij de interpellatie-Terwagne - dat zij hun verzet niet buiten de grenzen van de wettelijkheid wilden drijven, maar P. Janson, sprekende te Luik op zondag 7 mei 1911 riep de regering toe: ‘Gij zult eerlijk zwichten of revolutionair omver geworpen worden’(125). Het is niet verwonderlijk dat in zulke gespannen toestand het gerucht gemakkelijk ingang vond dat de Koning overnacht alleen uit Londen was teruggekeerd en de Koningin - onder voorwendsel van ongesteldheid - drie dagen langer in de Britse hoofdstad was gebleven, om te vermijden dat hun doortocht tot manifestaties tegen het schoolwetontwerp zou aanleiding geven. Het zou in elk geval gewaagd zijn gissingen uit te spreken over de omvang welke het anticlericaal verzet ten slotte zou hebben genomen, indien een regeringscrisis de loop van de gebeurtenissen niet had gewijzigd. Het blijft evenwel mijn overtuiging dat Minister Schollaert, die een vastberaden man was, dit verzet ware te boven gekomen, indien Minister Woeste hem niet zijn steun had ontzegd. Een procedurefout, die gemakkelijk had kunnen vermeden worden, kwam intussen het werk van de regering bij de parlementaire behandeling bemoeilijken. Het was toen gebruikelijk dat het voorafgaandelijk onderzoek van de wetsontwerpen en -voorstellen werd toevertrouwd aan de secties, in welke de leden van de Kamer elke maand bij

(123) Armand Hubert, oLessen 15 aug. 1857 †Marcinelle 1 okt. 1940, promoveerde 1881 in de rechten te Leuven, 27 mei 1900-1921 kath. senator voor het arr. Bergen-Zinnik, 27 dec. 1921-1932 gecoöpteerd senator, mei 1907-nov. 1918 minister van Nijverheid en Arbeid. (124) Emile Devreux, architect, oLa Hestre 17 nov. 1857 †Charleroi 22 dec. 1933, 1895 liberaal gemeenteraadslid en tot 1904 schepen, 27 febr. 1904-24 april 1921 burgemeester van Charleroi. - Een eventueel ontslag in april 1911 is dus zeker nooit aanvaard geworden. (125) Aldus Het Handelsblad van 9 mei 1911. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 106 loting werden ingedeeld. Door een gemis aan opmerkzaamheid vanwege het kabinet van Kunsten en Wetenschappen werd het schoolontwerp ingediend in een maand, waar de oppositie toevalliger wijze de meerderheid bezat in drie op de zes afdelingen. Zoals men had kunnen en moeten voorzien, werd in deze drie afdelingen de behandeling van het ontwerp stelselmatig op de lange baan geschoven. Het reglement voorzag geen uitweg om aan deze tegenwerking te ontkomen. Men beproefde een omweg langs het parlementair initiatief. Van Limburg-Stirum(126) en vijf andere collega's van de rechterzijde dienden een voorstel in, waarvan de tekst enigszins afweek van het ontwerp der regering, maar waarvan de praktische bedoelingen met dit laatste overeenkwamen. De inoverwegingneming van het voorstel gaf aanleiding tot een lang en scherp debat, waaraan nagenoeg al de partijleiders deelnamen en dat, begonnen op woensdag 24 mei, slechts op woensdag 7 juni een einde nam met een redevoering van de heer Woeste, nadat het zes volle zittingen had in beslag genomen. Woeste verklaarde zich niet tegen het voorstel, maar hij nam stelling tegen de wens van de regering, om het vooronderzoek toe te vertrouwen aan een bijzondere commissie(127). Er hadden zich evenwel inmiddels feiten voorgedaan, waarvan zekere bijzonderheden aan betwisting onderhevig zijn gebleven, maar die de regering in een onhoudbare toestand hebben gebracht. De zaterdag tevoren, 3 juni, had de Koning de heer Cooreman(128), voorzitter van de Kamer, ontboden ten einde hem over

(126) Adolphe van Limburg-Stirum (graaf), oZétrud-Lumay 16 maart 1865 †Brussel 26 jan. 1926, promoveerde 1888 in de rechten te Leuven, 1900-1922 kath. volksverteg. voor het arr. Aarlen-Marche-Bastenaken, 1922 tot zijn dood prov. senator voor Luxemburg. (127) De discussie over deze inoverwegingneming greep plaats op 24, 26 en 31 mei, en 1, 2 en 7 juni 1911. A.P.C. 1910-1911, p.1325-1451. - Woestes rede van 7 juni, ibid., p.1446-1450. (128) Gerard Cooreman, oGent 25 maart 1852 †Brussel 2 dec. 1926, 1875 doctor in de rechten na studies te Namen en te Gent, juni 1892-mei 1898 kath. senator, en mei 1898-mei 1914 volksverteg. voor het arr. Gent (sedert mei 1900 voor Gent-Eeklo), jan. 1908-sept. 1912 voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, jan.-juli 1899 minister van Nijverheid en Arbeid, 1912 minister van Staat, juni-nov. 1918 hoofd van de regering en minister van Econ. Zaken.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 107 de politieke vooruitzichten te raadplegen. Cooreman schijnt twijfel te hebben uitgesproken omtrent de mogelijkheid om de schoolpolitiek van de regering in het Parlement te doen zegevieren en aan de Koning de raad te hebben gegeven ook Beernaert en Woeste te horen. ‘Le samedi 3 juin le Roi manda à une heure le président de la Chambre, M. Cooreman. Il le consulta sur la situation. M. Cooreman avait peu de goût pour les responsabilités. Il paraît avéré cependant qu'il ne cacha pas au Roi qu'il ne voyait pas le moyen d'aboutir parlementairement et qu'il l'engagea à consulter M. Beernaert et moi-même. Le Roi se rangea à cet avis’. Aldus Ch. Woeste(129). Minister Paul Segers(130), die Woeste steeds gaarne in het gevlei kwam, schreef, met de zichtbare bedoeling op Cooreman een deel van de verantwoordelijkheid af te laden, dat deze zo onder de indruk kwam van de gevolgen van het door hem aan de Koning gegeven advies ‘qu'il en perdit le sommeil et qu'il fut empêché de présider plusieurs séances de la Chambre’(131). Dit is echter een romannetje dat geen ogenblik standhoudt. Wie de Annalen van de Kamer der Volksvertegenwoordigers wil raadplegen, zal kunnen vaststellen dat Cooreman noch de dagen die de crisis voorafgingen noch deze welke volgden ook maar één enkele keer verzuimd heeft de vergadering voor te zitten. Beernaert werd nog op 3 juni ontvangen, en over zijn tussenkomst werd achteraf niet gepolemiseerd. Woeste ontmoette de Koning de zondag te 2 uur en zijn advies was onbetwistbaar ongunstig(132). Minister Schollaert heeft verzekerd dat hij van deze consultaties geen voorkennis kreeg, daar hij reeds vertrokken was naar zijn buitenverblijf te Vorst in de Kempen, wanneer de betref-

(129) Mémoires pour servir à l'histoire contemporaine de la Belgique, 3 dln., Brussel, 1927-1933-1937, II, p.381. (Noot F.V.C.). (130) Paul Segers, oAntwerpen 12 okt. 1870 †Antwerpen 2 febr. 1946, promoveerde 1893 in de rechten te Leuven, 27 mei 1900-april 1925 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen, 30 april 1925-1936 gecoöpteerd senator, nov. 1918 minister van Staat, nov. 1912-juni 1918 minister van Post en Telegraaf, sedert febr. 1914 ook van Spoorwegen, 1919-1936 voorzitter van de katholieke ‘Fédération’. (131) Charles Woeste et la Chute du Cabinet Schollaert, in La Revue générale, aug. 1939, p.200-215; citaat op p.209. (132) Woeste verbergt het zelf niet. Men leze zijn Mémoires, II, p.382. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 108 fende kennisgeving vanwege het Paleis op zijn cabinet werd afgegeven. Woeste heeft zulks betwist. Zoveel is echter zeker dat Schollaert niet voorafgaandelijk over het inzicht van de Koning werd ingelicht en zulks gevoeld heeft als een vermindering van prestige, die hem niet meer zou toelaten met het vereiste gezag, aan de gerezen moeilijkheden het hoofd te bieden. Het was slechts dinsdag 6 juni dat hij van Vorst terugkeerde en door de Koning werd ontvangen. De regering kwam dezelfde avond samen en schijnt na een lange wisseling van gedachten tot het besluit te zijn gekomen ontslag te nemen. Kwam zij reeds die dag tot een onwederroepelijke beslissing, zoals Woeste achteraf beweerd heeft, om het verwijt van zich af te schudden dat het zijn redevoering van 7 juni is geweest die de regering heeft doen vallen, of is het deze rede die de uiteindelijke doorslag heeft gegeven? Men kan deze vraag evenwel als van bijkomstig belang beschouwen, want hetgeen niet kan worden betwist is, dat het hoofdzakelijk de weerstand van Woeste is geweest, die de pogingen van Schollaert om de schoolgelijkheid voor het lager onderwijs in 1911 te doen zegevieren heeft verijdeld. Reeds in oktober 1910 schreef hij in de Revue Générale(133) dat hij het opzet om de gelijkstelling van de scholen inzake subsidiëring te willen doordrijven, beschouwde als een waagstuk en de verantwoordelijkheid ervan geheel overliet aan de jonge rechterzijde(134). De ‘Fédération des Associations et des Cercles Catholiques’, waarvan Woeste voorzitter was, nam op het einde van 1910 in zijn geest en vermoedelijk op zijn ingeving een motie aan waarin zij er nadruk op legde, dat men ieder prikkelend vraagstuk opzij moest houden en meer zorg besteden aan de tucht in de partij. Hij heeft er trouwens geen geheim van gemaakt dat hij, op het ogenblik dat hij op 7 juni aan het woord moest komen, aan Minister Liebaert(135) verklaard heeft: ‘Selon

(133) Craintes et espérances. Les pronostics et les suites des élections législatives du 22 mai, in La Revue générale, XCII, okt. 1910, p. 481-498. (134) Le Bien public (Gent) schreef naar aanleiding van dat artikel, dat het werk van de heer Woeste ‘sans doute malgré l'intention du vaillant auteur, laisse une impression pénible d'anxiété, de pessimisme et de découragement’; en Paul Hymans liet niet na, op 30 nov. 1910, zich op dit oordeel tegen de regering te beroepen. (Noot F.V.C.). (135) Julien Liebaert, oKortrijk 22 juni 1848 †Ternat 16 sept. 1930, promoveerde 1870 in de rechten te Leuven en 1871 in de politieke en administratieve wetenschappen, 1877-1890 kath. lid van de Westvlaamse Provinciale Raad, april 1890-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Kortrijk, nov. 1919-1925 senator voor het arr. Kortrijk-Ieper, jan.-juli 1899 en mei 1907-juni 1911 min. van Financiën, aug. 1899-febr. 1900 van Nijverheid en Arbeid, aug. 1899-april 1907 van Spoorwegen, Post en Telegraaf, 22 febr. 1912 minister van Staat, 25 mei 1929 baron.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 109 moi, la loi est morte’(136). Dit was zijn katholieke collega's niet ontgaan. Het had bij hen aanleiding gegeven tot een groeiende ontstemming. Toen Schollaert, bij de opening van de vergadering op 8 juni aan de Kamer mededeelde, dat de regering bij de Koning om ontslag had verzocht(137), viel een vloed van heftige verwijten op Woeste neer vanwege de katholieke leden, die aan hem voorbijtrokken terwijl geheel de rechterzijde opgewonden Schollaert en de aftredende ministers juichende volgden naar de partijvergadering, die onmiddellijk daarna in een van de zalen van de Kamer werd gehouden. ‘Un orage de réprobations et disons-le tout de suite, d'injuste colère s'abattit sur lui’, moest Segers, die een van zijn trouwste volgelingen was en bleef, in het reeds vermeld artikel bekennen; ‘traître que vous êtes’ werd hem door een van zijn lijstgenoten, de heer Thienpont(138), in het aangezicht geslingerd(139), terwijl de linkerzijde de betoging van rechts met kreten van ‘Leve het Algemeen Stemrecht’ en ‘Weg met de kloosters’ beantwoordde. Bij het vertrek van zijn vrienden bleef Woeste op zijn bank achter en verliet eenzaam het Parlement. Hij zou de slag, die hij zichzelf door zijn halsstarrigheid had toegebracht, nooit meer volledig te boven komen. Zelfs de door hem voorgezeten en steeds met onbetwist gezag beheerste Federatie ontsnapte niet aan een crisis. De twee secretarissen, de heer Valentin Brifaut(140) en de heer Fl. van Cauwenbergh(141), zoon van de

(136) WOESTE, Mémoires, II, p.384. (Noot F.V.C.). (137) ‘Messieurs, j'ai l'honneur d'annoncer à la Chambre que les membres du Conseil des ministres ont prié Sa Majesté le Roi d'accepter leur démission.’ A.P.C. 8 juni, p.1451. (138) Louis Charles J.M. Thienpont, oEtikhove 17 april 1853 †Oudenaarde 2 sept. 1932, promoveerde 1875 in de rechten te Leuven, 21 mei 1887-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Oudenaarde. (139) ‘M. Thienpont m'apastropha en termes malséants.’ WOESTE, Mémoires, II, p.385. (Noot F.V.C.). (140) Valentin Brifaut, oBrussel 14 juli 1875 †Elsene 15 nov. 1963, promoveerde in de rechten te Leuven, advocaat, 2 juni 1912-5 april 1925 kath. volksverteg. voor het arr. Dinant-Philippeville. (141) Florent was ook de voornaam van de volksvertegenwoordiger-burgemeester; bedoeld wordt zijn zoon Florentius Maria, oLier 31 juli 1882 †ald. 16 jan. 1919, promoveerde 1905 in de rechten te Leuven, 1906 kandidaat-notaris, advocaat te Antwerpen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 110 volksvertegenwoordiger-burgemeester van Lier, namen ontslag uit protest tegen het gedrag van de voorzitter. Woeste overwoog om zelf ook ontslag te nemen, maar hij verdaagde ten slotte zijn besluit om zijn nederlaag niet te vergroten. Voor Schollaert echter werd te Leuven op 27 augustus een huldebetoging gehouden, die op de katholieke opinie een onvergetelijke indruk heeft nagelaten. Meer dan duizend vijfhonderd maatschappijen namen er deel aan. Er waren in de stad geen zalen genoeg om de deelnemers samen te brengen. Ikzelf moest het woord nemen voor de Derde-Ordelingen in de kerk van de Paters Franciscanen in de Vlamingenstraat samen met Prof. E. Vliebergh, Minister Helleputte en volksvertegenwoordiger J. Nobels(142), en in het H. Hartgesticht te Heverlee voor de studenten(143). De mislukking van het moedig en zo heilzaam initiatief van Minister Schollaert was voor onze katholieke gemeenschap een pijnlijke ontgoocheling en deze ging bij de jongeren gepaard met een bitter gevoel tegenover de conservatieve leiders en meer bijzonder tegenover Woeste. Aan hen werd ook de schuld gegeven dat de katholieke partij niet reeds in de jaren negentig, toen zij over meer dan zestig stemmen meerderheid in de Kamer beschikte, er aan gedacht had de toekomst van het vrij onderwijs op een stevige wettelijke basis te vestigen en dat zij zelfs in 1910 nog niet tot een voldoende besef waren gekomen van de noden van ons vrij onderwijs en van de steeds dreigender behoefte van het volk aan meer ontwikkeling. Ik heb aan deze gemoedstoestand uiting gegeven in een paar artikelen die ik in de maand juni aan de regeringscrisis gewijd heb in het Nederlands katholieke dag-

(142) Jan Baptist Nobels, oSint-Niklaas-Waas 4 okt. 1856 †ald. 20 juni 1923, industrieel, 2 juni 1912 (dus nog niet op Schollaerts viering in aug. 1911)-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Sint-Niklaas. (143) Zie voor deze hulde Het Liber Memorialis der Betooging Schollaert. Leuven, 27 oogst 1911, Leuven, 1912, 278 blz.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 111 blad Het Centrum(144). De nederlaag heeft echter ook haar goede zijde gehad. Zij heeft vele ogen geopend over de noodlottig geworden ontoereikendheid van de politiek, welke door de katholieke partij, onder de overheersende invloed of ten gevolge van de weerstand van zijn conservatieve vleugel, op het maatschappelijk en op het onderwijsgebied was gevoerd geworden. Zij gaf een spoorslag aan het doorzettingsvermogen en de werfkracht van haar democratische leden. Zij heeft bovendien het schoolvraagstuk op klare wijze voor het geweten der katholieken geplaatst, en er voor de toekomst een der meest essentiële bekommernissen van onze partij van gemaakt. De schijntriomf, welke zij hadden behaald, miste vanzelfsprekend ook zijn invloed niet op het gedrag van de linkse partijen. Hun drang naar het bewind werd er door geprikkeld en de bedrieglijke hoop, dat zij door een gemeenschappelijke verkiezingsactie - ‘l'entente cordiale des gauches’ zoals Hymans en Vandervelde hun samengaan hebben genoemd - hun goede kansen tot het maximum zouden ontwikkelen bij de nieuwe algemene verkiezingen, die zij nabij achtten, deed de liberale partij beslissen de eis van het zuiver en algemeen stemrecht, welke voor de socialisten al het overige beheerste, ook in haar program over te nemen.

6 Broqueville als regeringshoofd. Zijn regeringsverklaring. Rusteloze aanvallen van de oppositie en ordeloze debatten tot de Kamerontbinding. Verkiezingsnederlaag van de linkerzijde. (Juni 1911-juni 1912)

De crisis, door het ontslag van het ministerie-Schollaert geopend, duurde gelukkigerwijze niet lang. Cooreman en Liebaert dankten voor de opdracht om een nieuwe regering te vormen. Liebaert

(144) Het Centrum te Utrecht was een Nederlands christen-democratisch volksdagblad, gesticht in 1884, door de Duitse bezetter in 1942 opgeheven; na Wereldoorlog II opgenomen in het Utrechts Katholiek Dagblad. F.V.C. schreef op 16 juni 1911 het artikel Onze ministerieele Crisis.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 112 wenste niet eenmaal nog in aanmerking te komen voor het ministerie van Financies. Doch Baron de Broqueville werd bereid gevonden de taak op zich te nemen en de samenstelling van zijn regeringsploeg ging met geen bijzondere moeilijkheden gepaard(145). De Broqueville was een beminnelijke persoonlijkheid en genoot in de schoot van de katholieke partij een verdiende sympathie. Maar hij behoorde nog niet tot wat men toen als de grote uitblinkers van de politiek kon beschouwen. Woeste had zich zelfs verwonderd over zijn aanstelling van minister van Spoorwegen in het kabinet-Schollaert. ‘Son passé et ses études’, zo schrijft Woeste, ‘ne le désignaient pas pour cette lourde charge’(146). Hij gaf evenwel bij de vervulling van deze belangrijke opdracht blijk van een grote bestuurlijke geschiktheid. Hij bezat ook een bijzondere handigheid om het vertrouwen van zijn bezoekers te winnen, een merkwaardige flair voor de komende dingen, een zekere luchthartigheid die hem toeliet grote verantwoordelijkheden met een ruim gemoed op te nemen en de meningsverschillen, die hem in de weg dreigden te staan, soms met halve waarheden te overbruggen. Hij was echter ook een man die zijn land hartstochtelijk lief had. De tragische gebeurtenissen, aan welke hij eenmaal als regeringsleider het hoofd moest bieden, hebben van hem een van de markantste figuren van ons politiek leven gemaakt. Een van de eerste veroveringen welke de Broqueville als hoofd van de regering wist te maken was deze van Minister Woeste zelf en hij gebruikte de methode die het meest afdoende was - maar van welke Schollaert steeds geweigerd had zich te bedienen, omdat hij zich bij de uitoefening van zijn ambt onder geen enkel voogdij wilde stellen - namelijk de ietwat ijdele en vooral naijverige oude staatsman bij elk belangrijk initiatief voorafgaandelijk te raadplegen. Wie dit kunstje naar behoren wist te beoefenen, was bijna zeker met de zegen van Woeste naar huis te gaan. Wanneer deze in de rechterzijde zijn advies begon met de rituele woorden ‘le Ministre m'a fait l'honneur de me consulter’, dan wisten we onmiddellijk dat op zijn instemming kon worden gerekend. Baron

(145) Het ministerie van Charles de Broqueville was in functie van 18 juni 1911 tot 1 juni 1918. (146) Mémoires, II, p.372. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 112

4 / De Pastoor-Verriesthulde te Ingooigem op 17 augustus 1913. Men herkent Frans Van Cauwelaert op de tweede rij uiterst rechts van Verriest

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 113 de Broqueville heeft van deze captatio benevolentiae een naarstig gebruik gemaakt. De regeringsverklaring van Minister de Broqueville was omzichtig. Hij deed opmerken dat het schoolprobleem aan de orde van de dag bleef, zoals het door zijn voorganger werd gesteld, vermits het ontwerp nog steeds hangende was voor de Kamer, maar hij kondigde aan dat zijn regering te gelegener tijde belangrijke wijzigingen zou voorstellen. Hij drong er op aan dat de Kamers onverwijld en bij voorrang zouden overgaan tot de afhandeling van de begrotingen, hetgeen in feite te kennen gaf dat de regering er niet op stond dat het debat over het in-overweging-nemen van het wisselvoorstel, ingediend door Van Limburg-Stirum en waarop de regering-Schollaert was gestruikeld, opnieuw zou worden hernomen. De bespreking van de regeringsverklaring was dan ook van vrij korte duur. Zij nam ternauwernood een volle vergadering in beslag. Een groot gedeelte van de tijd werd zelfs in beslag genomen, om de zo goedhartige heer P. Daens lastig te vallen, omdat hij in het schoolprobleem moedig naast de rechterzijde had gestaan. Hubin, door de deurwaarders gevolgd riep, toen hij Daens naderde die op de tribune stond: ‘(...) Au surplus, le premier qui me touche, je lui fous mon poing sur la gueule’. Alles zou ten slotte zonder ongewone beroering zijn afgelopen indien niet rondom een paar bitsige woorden, gewisseld tussen Anseele en Maenhaut(147), zulke herrie ware ontstaan, dat de voorzitter zich verplicht zag de vergadering te schorsen(148). De Kamer was blijkbaar niet verlangend om na de overspannen weken, die ze pas beleefd had, onmiddellijk een nieuwe strijd te beginnen, voor welke de zomerdagen een weinig gunstig klimaat zouden hebben geboden en de oppositie verkoos een afwachtende

(147) Jules Maenhaut, oGent 21 mei 1862 †Lemberge (O.-Vl.) 15 nov. 1940, promoveerde 1884 in de rechten te Leuven, 1887 gemeenteraadslid 1888 burgemeester van Lemberge, 1892-1894 lid van de Oostvlaamse Provinciale Raad, 14 okt. 1894 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Gent (sedert 1900 Gent-Eeklo). (148) De regeringsverklaring werd voorgelezen op 20 juni; de bespreking ervan begon dezelfde dag en werd op 21 juni voortgezet, toen zich ook de incidenten met Daens, Hubin, Anseele en Maenhaut voordeden. A.P.C., 1910-1911, 20 en 21 juni 1911, p.1453-1484; Hubins uitroep, ibidem, p.1485-2123.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 114 houding aan te nemen. De nog onbesproken begrotingen werden vlijtig ter hand genomen. Verschillende morgendzittingen werden aan de gewone namiddagvergaderingen toegevoegd. Reeds op 20 juli ging de Kamer met verlof(149). Zij hernam haar werkzaamheden eerst op de tweede dinsdag van november, die door art. 70 van de Grondwet voor de opening van het nieuw parlementair jaar wordt voorgeschreven. Beernaert zat nogmaals als ouderdomsdeken de openingsvergadering voor en Cooreman werd met algemene stemmen tot voorzitter herkozen. De gewone beraadslagingen werden de volgende dag ingezet met een mededeling van Baron de Broqueville betreffende de inzichten van de regering. Zijn verklaring was kenmerkend voor geheel zijn bewindsmethode, omzichtig, voorkomend en glijdend, wanneer hij weerbarstige vraagstukken moest aanraken(150). De Broqueville kondigde aan dat in de loop van het jaar de regering zou voorstellen het aantal van de parlementsleden aan te passen bij de uitslagen van de volkstelling, die in 1910 werd gehouden, hetgeen algemene verkiezingen voor 1912 met zich zou brengen; de inrichting van het leger zou worden verbeterd, maar van de uitbreiding van de persoonlijke dienstplicht werd niet gesproken; de wet op de pensioenen zou in haar toepassing onmiddellijk worden verruimd, maar een meer verregaande herziening werd naar later verschoven; de uitbreidingswerken van de haven van Antwerpen en de uitvoering van een betere verbinding tussen Antwerpen en het Land van Waas - door een vlotbrug en mogelijk een tunnel - zouden worden bespoedigd. Met de voorstellen en de tussenkomsten van de oppositie zou meer rekening worden gehouden dan in het verleden: om te beginnen drong hij aan dat de Kamer in de loop van de zitting het voorstel zou behandelen dat Vandervelde had ingediend om de rechtspersoonlijkheid te

(149) De vergaderingen van 22 juni tot 20 juli 1911, ibidem, p.1485-2123. (150) Vandervelde, bij wie het ook aan geslepenheid niet ontbrak, begon zijn antwoord met te zeggen dat hij alleen wenste te behandelen ‘les questions très intéressantes que l'honorable chef du cabinet a traitées au début de son discours, en y ajoutant des flots d'éloquence au sujet de la sincérité, de l'équité et de la loyauté des membres du Cabinet actuel. Il met une telle insistance à parler de la sincérité, de l'équité et de la loyauté du gouvernement, qu'il semble croire qu'on pourrait avoir des suspicions à cet égard.’ A.P.C. 1911, p.14.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 115 verlenen aan de internationale verenigingen met wetenschappelijke doeleinden. Betreffende de schoolkwestie, die naar ieder kon voorzien het grote strijdpunt ook van zijn regering zou worden, liet de Broqueville het eenvoudig bij de onbeduidende verklaring die hij gedaan had bij zijn eerste optreden in de Kamer als regeringshoofd, dat het ontwerp van de vorige regering voorlopig op de dagorde van de Kamer bleef. Voor het overige had hij de vergadering slechts te verzoeken, de begrotingen met bekwame spoed te behandelen(151). De oppositie was echter voor enige matiging niet te vinden. Het gemis aan eenheid, dat zij in de rechterzijde bij de val van het ministerie-Schollaert had ontdekt, en de lichte vooruitgang, welke het kartel haar bij de gemeenteverkiezingen op 15 oktober in de grote steden had verzekerd, deed hare verwachting steigeren dat zij bij nieuwe verkiezingen, die zij zo spoedig mogelijk wenste en die door de ontbinding van beide Kamers over geheel het land zouden worden gevoerd, het katholiek bewind, dat nog slechts op zes stemmen meerderheid in de Kamer kon rekenen, eindelijk ten val zou kunnen brengen. Zij putte hare hoop uit de herinnering aan wat gebeurde in 1857 en 1884, toen voor de liberalen gunstige gemeentelijke verkiezingen gevolgd werden door het aftreden van de regering-De Decker of door het ontslag van de katholieke ministers, welke door de linkse opinie meer bijzonder werden bestreden. In 1857 leidde de uitslag van de gemeenteverkiezingen tot algemene verkiezingen, die de liberalen met een aanzienlijke meerderheid aan het bewind brachten. Doch hun overmoed werd voornamelijk gevoed door het ontstaan van het kartel, dat bij de gemeenteverkiezingen, die nog op het meerderheidsstelsel berustten, in de grote centra de macht van links had versterkt, ook al waren een zeker aantal liberale stemmen verloren gegaan. ‘De meest ontzaglijke nederlaag, welke gij sedert lang hebt geleden’, riep Vandervelde de regering toe, ‘is de samenspanning, door het kartel, van krachten die voor geen toenadering vatbaar schenen; het is het verbond van de openbare redding, dat tot stand werd gebracht om het land van u te verlossen. Twee grote

(151) De openingsvergadering met de herverkiezing van Gerard Cooreman greep plaats op 14 nov. 1911, de mededeling van de regering op 15 nov. A.P.C. 1911-1912, p.4 vlg.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 116 hervormingen’, zo voegde hij eraan toe, ‘benevens de sociale vraagstukken, beheersen thans de openbare mening: een goede wet op het onderwijs en het algemeen stemrecht; deze twee hervormingen kunnen we van u niet verwachten’. De taal van Vandervelde werd door P. Hymans, namens de liberale partij bevestigd. ‘Wij betwisten’, zo verklaarde hij, ‘de wettelijkheid van uw gezag. (Zeer wel! op de liberale en socialistische banken). Wij zeggen dat uw aanwezigheid aan het hoofd van het land een usurpatie is van 's lands wil’ (vinnige toejuichingen op dezelfde banken); en hij besloot zijn rede met de woorden: ‘De verkiezingsstrijd is geopend’. (En wijzende naar de rechterzijde:) ‘De vijand is daar’(152). De verkiezingen van 1912 zouden echter uitwijzen hoezeer de heer Vandervelde en geheel de linkerzijde zich in hun berekeningen vergisten. Maar de regering was intussen gewaarschuwd dat zij op geen genade vanwege de linkerzijde rekenen mocht. De aanval werd onmiddellijk door Monville(153) liberaal, en Troclet(154), socialist, ingezet met een interpellatie over de weerbaarheid van het leger, die niet minder dan acht volle vergaderingen in beslag nam en die eindigde met een voorstel tot parlementair onderzoek dat door de rechterzijde werd verworpen(155). Deze interpellatie werd onmiddellijk gevolgd door ene van Em. Vandervelde betreffende misbruiken die in Congo zouden worden gepleegd en die drie volle zitdagen in beslag nam. Zij was voornamelijk gericht tegen de katholieke missionarissen en had, zoals deze over de legertoestanden, voor doel een parlementair onderzoek uit te lokken. Ten einde aan zijn interpellatie een meer indrukwekkend karakter te geven, liet hij ze voorafgaan door de publicatie van een aantal administratieve documenten, waarvan hij slechts met de rechtstreekse of onrechtstreekse medewerking van ambtenaren in het bezit kon gekomen zijn. Het zou niet de laatste

(152) Vanderveldes en Hymans' replieken, ibid., p.14-21. (153) Alfred H.H. Monville, o23 aug. 1857 †Brussel 21 mei 1914, doctor in de rechten, 27 mei 1906 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Brussel. (154) Léon Troclet, oBagimont 14 febr. 1872, †Luik 7/8 okt. 1946, journalist, 27 mei 1900-1904, 12 nov. 1907-1936, 7 nov. 1945-febr. 1946 socialist. volksverteg. voor arr. Luik. (155) De interpellatie van Monville en Troclet greep plaats van 21 tot en met 24 en op 28, 29 en 30 nov. en op 1 dec. 1911. (O.c., p.35-152).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 117 maal zijn dat het werk van de missionarissen - en ditmaal werden vooral de Jezuïeten beoogd - het voorwerp zou wezen van een beraamde campagne van anticlericale zijde. De meer onmiddellijke bedoeling was een nieuwe poging te wagen om de regering in diskrediet en aan het wankelen te brengen. Het debat miste dan ook niet een zekere vinnigheid, doch Minister Renkin sloeg de aanval af op een wijze die aan kracht en doelmatigheid niets ontbeerde(156). Na Vandervelde viel Royer(157) onmiddellijk in met een nieuwe interpellatie tegen Renkin, voor welke hij de hoogdringendheid had verkregen en waarin hij de minister van Koloniën ten laste legde dat hij de Kamer vals had ingelicht betreffende een bedrag van 30 miljoen frank, dat door de nalatenschap van Leopold II aan de Belgische Staat verschuldigd was gebleven. Vóór het einde van de maand januari 1912 hadden nog veertien andere interpellaties plaats, waarvan enkele meer dan één volle vergadering in beslag namen(158). Wanneer men verder rekening houdt met een ware vloed van ordemoties, die te pas en te onpas de normale gang van de wetgevende beraadslagingen kwamen onderbreken en die dikwijls de omvang van een ware interpellatie aannamen - een euvel aan hetwelk eerst later door het reglement werd verholpen, - en verder met het feit dat het Kerstmisverlof nog een paar weken van de tijd der Kamer kwam afnemen, dan zal men begrijpen dat er amper tijd genoeg kon worden gevonden, om tussen de vlagen heen de ontwerpen betreffende 's lands middelen en wegen, het legercontingent en de voorlopige kredieten, die vóór 31 december tot wet moesten worden gemaakt, te behandelen. Het werd na Nieuwjaar niet veel beter. De interpellaties en de ordemoties bleven zich opdringen en de Kamer was verplicht tot ongewone maatregelen haar toevlucht te nemen om vóór de Kamerontbinding, die in het begin van mei zou plaatsvinden, klaar te komen met de begrotingen. Er werd niet alleen gezeteld de vrijdag - wat in die tijd nog als regel werd aangenomen - er werd ver-

(156) De interpellatie-Vandervelde en Renkins antwoord op 5, 6 en 7 dec. 1911, ibid. p.153-208. (157) Emile J.J. Royer, oBrussel 27 april 1866 †Parijs 16 mei 1916, advocaat, 24 mei 1908 tot zijn dood socialist. volksverteg. voor het arr. Doornik-Ath. (158) De interpellatie-Royer viel op 8 dec. 1911, ibid., p.209-220. - De andere veertien van 12 dec. 1911 tot 30 jan. 1912. Ibid. p.225-612.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 118 gaderd voor- en namiddag, de duur van de vergaderingen werd verlengd, er werd ook eens 's maandags gezeteld en er werd beslist dat bij de bespreking van de begrotingen de artikelen zouden worden behandeld, zonder voorafgaande algemene discussie. Het is haast overbodig er de aandacht op te vestigen dat deze ordeloze debatten niet werden gehouden in een sfeer van waardige beredeneerdheid. Ik heb in mijn parlementair leven niet weinig stormige vergaderingen bijgewoond, maar ik weet me geen periode te herinneren dat de Kamer gedurende zolang in een toestand van prikkelbaarheid is gebleven als gedurende de maanden die verliepen tussen het aftreden van het kabinet-Schollaert en de ontbinding van de Wetgevende Kamers in mei 1912. De incidenten waren niet van de lucht. Zodra aan een politiek probleem en vooral aan enig belang werd geraakt dat met het onderwijs verband hield, flakkerden de driften op en de discussie begon spoedig te gelijken op een krakeel, waarbij ook de heftige uitdrukkingen en de persoonlijke beledigingen niet ontbraken. Cooreman was een duldzame voorzitter, die een oplopende woordenwisseling of een dreigend incident liefst met een geestige tussenzet afwentelde. Maar de wanorde werd zelfs hem wel eens te machtig en de laatste maanden van zijn voorzitterschap zijn, trots de lankmoedigheid van zijn karakter, gekenmerkt geworden door een ongewoon aantal terugroepingen tot de orde en zelfs onderbrekingen van de vergadering. ‘Je suis humilié’, zei Destrée in de vergadering van 28 maart, ‘quand je vois nos discussions tomber à ce niveau(...) et dans l'incohérence la plus absolue’(159). ‘Vous êtes faussaire’, riep Furnémont(160) P. Segers toe, en Demblon(161), die bij zijn vriend niet wenste achter te blijven viel hem bij: ‘Votre langage est indigne’, riep hij, ‘vous êtes un polisson’. En Furnémont

(159) Destrée sprak in de namiddagvergadering van 28 maart 1912. Zie hiervoor A.P.C. 1911-1912, p.1359-1384. De geciteerde zin van Destrée p.1368, kol.1. (160) Léon Louis Furnémont, oCharleroi 17 april 1861 †Sint-Gillis (Brussel) 2 dec. 1927, promoveerde 1884 in de rechten te Brussel, 21 okt. 1894-1904 socialist. volksverteg. voor het arr. Charleroi, 27 mei 1906-24 mei 1913 voor het arr. Namen. (161) P.J. Célestin Demblon, oNeuville-enCondroz 19 mei 1859 †Luik 12 dec. 1924, onderwijzer, 14 okt. 1894 tot zijn dood socialist. (sedert jan. 1923 communistisch) volksverteg. voor het arr. Luik.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 119 hernam: ‘Si M. Segers continue comme cela, j'irai lui flanquer des giffles à son banc’. De heer Segers had zich nochtans vergenoegd met de politiek van de socialisten aan te vallen en was de grenzen van de parlementaire welvoeglijkheid niet te buiten getreden(162). Zelfs Vandervelde en , bij welke geen van beiden het gewoonlijk aan zelfbeheersing ontbrak, werden door de opgewonden atmosfeer aangetast. In de vergadering van 18 januari 1912, onder de interpellatie die door socialisten en liberalen gehouden werd over de duurte van de levensmiddelen, vielen ze op onbetamelijke wijze uit. Tegen de steeds zo bedaarde Burggraaf du Bus de Warnaffe (vader van het huidig Kamerlid, voorzitter van de christelijk-sociale groep van volksvertegenwoordigers)(163) die hem zijn gedrag tegenover de katholieke missionarissen verweet, riep Vandervelde: ‘Insolent personnage, mal embouché’. ‘Grossier personnage’ volgde Huysmans. ‘Vous êtes un lâche’, toornde Vandervelde verder en hij schoot uit zijn bank naar du Bus toe, en kon alleen door enkele leden van de rechterzijde en de waakzame deurwaarders verhinderd worden tot geweld over te gaan. De vergadering moest gedurende een volle uur worden geschorst. Toen zij werd hervat stelde de voorzitter, die Vandervelde reeds voor zijn beledigingen tot de orde had geroepen, voor, hem voor zijn poging tot geweld met de censuur te bestraffen. De persoonlijkheid van E. Vandervelde en zijn positie als leider van de grootste oppositiepartij gaven inderdaad aan het gebeurde een ongewone betekenis en de voorgestelde strafmaatregel kon alleen door de Kamer zelf worden uitgesproken, hetgeen dan ook door de rechtse meerderheid werd gedaan. Het weze echter gezegd tot eer van E. Vandervelde, die overigens een voorbeeldig parlemen-

(162) De onderbrekingen van Furnémont en Demblon op 14 maart 1912 in A.P.C. 1911-1912, p.1127-1128; de hele vergadering p.1123-1144. (163) Léon Edmond du Bus de Warnaffe, burggraaf, oRoubaix 3 juli 1866 †Roumont-s.-Ourthe 24 sept. 1938, advocaat, april 1908-april 1925 kath. volksverteg. voor het arr. Aarlen-Marche-Bastenaken, 5 april 1925-1932 senator voor het arr. Aarlen-Marche-Bastenaken-Neufchâteau-Virton, 13 nov. 1919 burggraaf. Zijn zoon Charles, oBrussel 16 sept. 1894 †ald. 23 okt. 1965, was 18 juli 1934-1961 kath. volksverteg. voor het arr. Brussel, vóór en na Wereldoorlog II herhaaldelijk minister, 5 april 1963 minister van Staat.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 120 tariër was, dat hij erkende de terugroeping tot de orde te hebben verdiend. Vooraleer de omstandigheden te hebben laten gelden die hem zijn zelfbeheersing hadden doen verliezen, voegde hij eraan toe: ‘C'est la première fois, depuis dix-huit ans que je siége dans cette Chambre, que le président de cette assemblée demande que la censure soit prononcée contre moi. La Chambre, si elle croit devoir le faire, prononcera cette sanction: je m'incline d'avance devant sa décision’. De socialisten stemden natuurlijk tegen het voorstel van de voorzitter. De liberalen verklaarden bij monde van de heer Hymans dat zij een terugroeping tot de orde billijk zouden hebben geacht, maar weigerden op hunne beurt de censuur toe te passen(164). De Kamer eindigde haar werkzaamheden op 3 mei te 11u25 's avonds nadat zij, niet zonder moeite, de begrotingen en enkele ontwerpen betreffende de sociale verbeteringen tussen de vlagen in had behandeld. Een lichtpunt in deze troebele periode was echter de bespreking en de aanneming van het wetsontwerp op de kinderbescherming, dat een van de eretitels blijft van Graaf H. Carton de Wiart, als minister van Justitie. De Antwerpenaren mogen zich ook met een gevoel van dankbaarheid herinneren, dat het Minister A. van de Vyvere(165) gelukt is het ontwerp te doen goedkeuren, dat geleid heeft tot de aanleg van de grote dokken, die sedertdien de ontwikkeling van de haven van Antwerpen hebben beheerst, en dat tevens een einde heeft gesteld aan de hopeloze tweespalt, die gedurende verschillende jaren de partijgangers

(164) In de zitting van 18 jan. 1912 riep Vandervelde tegen Du Bus: ‘Vous êtes un insolent personnage’, en even later ‘Vous êtes aussi mal embouché que mal informé’. Huysmans kort daarop tegen dezelfde: ‘Vous êtes un grossier personnage’, en Vandervelde nadien: ‘(...) je dis, puisque vous insistez, que vous êtes un lâche’. De vergadering moest vijf kwartier lang worden stopgezet. A.P.C. 1911-1912, p.487-496. (165) Aloïs van de Vyvere, oTielt 8 juni 1871 †Parijs 22 okt. 1961, promoveerde 1897 in de rechten te Leuven, advocaat te Gent, 1904-1908 lid van de Oostvl. Provinciale Raad, 1908-1911 gemeenteraadslid en schepen te Gent, febr. 1911 - 15 jan. 1931 kath. volksverteg. voor het arr. Roeselare-Tielt, juni 1911-1912 minister van Landbouw en Openbare Werken, nadien tot febr. van Spoorwegen, daarop van 28 febr. 1914 tot 18 nov. 1918 van Financiën, nov. 1920 - sept. 1924 van Econom. Zaken, mei 1925-febr. 1926 van Landbouw, 21 nov. 1918 minister van Staat, 25 mei 1929 burggraaf.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 121 van de zogenaamde grote doorsteek - die een verplaatsing van het bed van de Scheldestroom beoogde - tegenover de voorstanders van een uitgebreid doksysteem had geplaatst(166). Het mag de regering-de Broqueville en de rechtse meerderheid ten goede worden gerekend dat zij zich door de rusteloze aanvallen van de linkerzijde nooit aan het wankelen lieten brengen. De regering vermeed ieder uitdagende beslissing, terwijl zij anderzijds poogde door enige verbeteringen op sociaal gebied en door maatregelen ten gunste van het onderwijzend personeel en het kaderpersoneel van het leger een gunstige stemming van de openbare opinie voor te bereiden. De rechterzijde vertoonde harerzijds in alle omstandigheden een geslotenheid, die na de crisis rondom het schoolontwerp-Schollaert weldoende aandeed. De heftigheid die de parlementaire debatten was blijven beheersen liet echter geen twijfel dat de verkiezingen, die op de uitbreiding van het aantal parlementszetels moesten volgen, met een bijzondere vinnigheid zouden worden betwist. Het was ook duidelijk dat de strijd voornamelijk zou worden gevoerd rondom het schoolvraagstuk. Het inzicht van de linkerzijde was zonder twijfel, een einde te stellen aan de subsidiëring van het vrij onderwijs, indien het haar mocht gelukken het bewind in handen te krijgen. ‘C'est notre espoir’, zei Vandervelde in de Kamer op 14 maart 1912, ‘de voir bientôt disparaître à la fois le régime de la liberté subsidiée et le gouvernement qui nous l'impose’(167). Het was op grond van diezelfde berekening dat de liberale partij aan haar vrees voor het zuiver algemeen stemrecht het zwijgen had opgelegd en het kartel met de socialisten had aanvaard. Het was als de kreet van hun hart wanneer de linkerzijden op de laatste vergadering van de Kamer, op 3 mei, de stemming van de begroting van Wetenschappen en Kunsten die met meerderheid van niet minder dan vijfentwintig stemmen was geslaagd, op inzet van Furnémont eenstemming beantwoordden met de kreet: ‘A bas les couvents’(168).

(166) De bespreking in de Kamer van de wet op de Kinderbescherming van 2 tot 19 april 1912; het wetsontwerp-van de Vyvere werd op 3 mei besproken. A.P.C. 1911-1912, resp. p.1451-1764 en 2108-2130. (167) Het hele debat van 14 maart 1912, ibid. p. 1123-1145; Vanderveldes uitlating p. 1137. (168) De A.P.C. noteren voor het eind van de zitting van 3 mei wel F.V.C.'s uitroep ‘25 voix de majorité’, maar niet het eenstemmige ‘A bas les couvents’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 122

De katholieken konden echter voor zichzelf geen beter terrein wensen en de verkiezingscampagne werd door hen ingezet met een eensgezindheid en een aandrift, waarvan we een gelukkige vernieuwing in de verkiezingen van 1958 kunnen terugvinden(169). Ik denk nog met innig genoegen terug aan de talloze meetings op welke ik toen, in de volle kracht van mijn leven, het woord heb gevoerd en de overweldigende geestdrift met welke het publiek onze opwekkingen ontving. Wij hadden in Antwerpen-stad geen zalen genoeg om ruimte te verlenen aan de massa volk, die telkens op onze propagandavergaderingen aanwezig was. Wij beslisten, wat nooit tevoren gebeurd was, ook de voornaamste danszalen voor onze meetings af te huren. Onze tegenstrevers lieten zich echter evenmin onbetuigd en onze ordewachters hadden het hard te verduren om onze vrijheid van het woord overal te verzekeren, tot wanneer Burgemeester De Vos(170) onder de drang van zijn vrienden het besluit trof, dat voortaan geen politieke vergaderingen in de danszalen meer zouden worden toegelaten. Het was duidelijk dat we de wind in de zeilen hadden. Het aangeboren rechtsgevoel van de kleine man komt onvermijdelijk in verzet wanneer men tornen wil aan zijn vrijheid van geweten en zijn door de natuur gevestigd recht om de opvoeding van zijn kinderen te verzekeren in overeenstemming met zijn eigen levensopvatting. Ook was het zonder aarzelen dat ik aan Minister Beernaert, die me bij de stichtingsvergadering van de ‘Union coloniale’(171) ondervroeg omtrent mijn vooruitzichten aangaande de

(169) Toespeling op de nieuwe schoolstrijd tijdens het socialistisch-liberale regeringsbewind van 1954-1958; bij de parlementsverkiezingen van 1 juni 1958 gingen de beide regeringspartijen achteruit ten voordele van de Christelijke Volkspartij die in de Senaat de volstrekte meerderheid behaalde. (170) Jan de Vos, oDendermonde 7 febr. 1844 †Antwerpen 23 maart 1923, 1908-1911 liberaal gemeenteraadslid en schepen van Antwerpen, 25 febr. 1902 dienstdoend 1912-1921 effectief burgemeester. (171) De ‘Union coloniale’ werd in 1912 door J. Renkin en Em. Francqui gesticht, en had als doel ‘de poursuivre, dans une large pensée d'entente patriotique, l'étude et la vulgarisation de toutes les questions relatives au développement moral et économique de notre colonie’ (uittreksel uit de statuten). In het eerste ‘comité supérieur’ was Aug. Beernaert voorzitter, en F.V.C. een van de vijf ondervoorzitters.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 123 uitslag van de verkiezingen, de verzekering kon geven dat de katholieke partij een overwinning tegemoetging. Deze voorspelling werd in de ruimste mate bewaarheid. De katholieke partij, die vóór de verkiezingen slechts over zes stemmen meerderheid in de Kamer beschikte, verkreeg op 2 juni 1912 een meerderheid van zestien stemmen(172). De regering-de Broqueville ontving aldus een schitterende blijk van vertrouwen en kon met vertrouwen de grote vraagstukken tegemoet zien, die in de eerstkomende maanden de aandacht van het land zouden beheersen: het schoolvraagstuk, de uitbreiding van de militaire dienstplicht en de herziening van de grondwet betreffende het stemrecht. De Kamer werd reeds in buitengewone zitting bijeengeroepen op 9 juli en men kon enigszins vermoeden dat de regering verlangend was, om zonder verwijl het Parlement met hare plannen bekend te maken. Wellicht was dit ook het geval. De gelegenheid werd er haar evenwel niet eenmaal toe gegeven. Het debat over het nazicht van de regelmatigheid van de verkiezingen, dat de verkiezing van het bureel en elke wetgevende arbeid moet voorafgaan, duurde - met inachtneming van vrijdagvergaderingen - tot de 8ste augustus. Het bleek wijselijk ieder politieke bespreking verder te verdagen tot het normale zittingsjaar dat op de tweede dinsdag van november zou beginnen(173). Deze ongewoon lange discussie over de verkiezingsuitslagen werd een treffend vertoon van de diepe verbolgenheid met welke de linkse partijen hun onverwachte en zo verregaande nederlaag hadden ontvangen. Zij schenen niet te beseffen dat de ware oorzaak lag in de aanstoot welke haar houding in het schoolvraagstuk en de innerlijke tegenstrijdigheden van het kartel aan vele van hun kiezers hadden gegeven. De toon op welke het debat werd gevoerd werd onmiddellijk een trouwe weerklank van hun geërgerdheid. Het begon met de verkiezingen van het arrondissement Sint-Niklaas en de eerste woordvoerder

(172) Voor de Kamerverkiezingen gingen op een totaal van 2.621.749 geldige stemmen 1.337.286 naar de katholieken (101 zetels, +16), de liberalen haalden 44 zetels (st.q.), de socialisten 39 (+4). Te noteren dat wegens een zetelaanpassing het totaal aantal kamerzetels van 166 op 186 was gebracht. (173) De buitengewone zittijd duurde van 9 juli tot 8 aug. 1912. A.P.C., Session extraordinaire de 1912, p.1-309.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 124 van de oppositie was de heer Lemonnier(174), liberaal gekozene van het arrondissement Brussel. De grote schuldige volgens hem was Minister de Broqueville zelf die door de ongewone gunsten, welke hij zelf, als minister van Spoorwegen, Telegraaf en Telefonie, en zijn regering in de dagen die de verkiezingen voorafgingen aan het staatspersoneel hadden toegekend, ‘een bestuurlijke corruptie had gepleegd zoals er nooit tevoren in België was voorgekomen’(175). Lemonnier werd onmiddellijk bijgevallen door Bertrand(176) uit naam van de socialistische groep. Minister de Broqueville liet de oppositie niet op zijn antwoord wachten en daarna mengden zich Masson(177), Woeste en Hymans in het debat(178). Men verliet echter spoedig het algemeen terrein en ook het peil van relatieve waardigheid waarop deze leidende persoonlijkheden de betwistingen trachtten te houden, om te vervallen in de plaatselijke grieven, de persoonlijke aantijgingen en de niet altijd kiese propagandamiddeltjes, die de jongste verkiezingen hadden gekenmerkt. Het debat werd soms een aaneenschakeling van onderbrekingen, die ternauwernood liet erkennen wie eigenlijk als spreker

(174) C.H. Maurice Lemonnier, oMons 12 jan. 1860 †Brussel 12 sept. 1930, ingenieur, advocaat te Brussel, 1891-1895 en 1899 tot zijn dood liberaal gemeenteraadslid te Brussel, sept. 1914-mei 1917 en 25 okt.-17 nov. 1918 wn. burgemeester, 14 juni 1892-1894 en 25 mei 1902 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Brussel; 1921 baron. (175) In de zitting van 9 juli zei Lemonnier: ‘Dans cet arrondissement (Sint-Niklaas), comme dans tous les autres, on doit constater à regret que le gouvernement a employé sans mesure, sans retenue, sans aucun scrupule, des procédés de corruption administrative, comme on n'en avait jamais constaté précédemment en Belgique (Vive approbation à gauche)’ A.P.C., l.c., p.2. (176) Louis Bertrand, oSint-Jans-Molenbeek 15 jan. 1856 †Schaarbeek 17 juni 1943, arbeider, nadien journalist, 21 okt. 1894-1900 socialist. volksverteg. voor het arr. Zinnik, 27 mei 1900-15 jan. 1926 voor het arr. Brussel, 21 nov. 1918 minister van Staat. (177) Fulgence P.B. Masson, oDour 16 febr. 1854 †Mons 24 jan. 1942, advocaat te Mons, 1880-1900 liberaal lid van de Prov. Raad van Henegouwen, 29 mei 1904-30 mei 1933 volksverteg. voor het arr. Mons, nov. 1918-febr. 1920 minister van Oorlog, dec. 1921-mei 1925 van Justitie, 13 mei 1925 minister van Staat. (178) Tussenkomsten van Bertrand, Broqueville, Masson, Woeste en Hymans op 9-10-11 juli 1912, A.P.C., l.c., p.8-28.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 125 aan het woord was. Het werd verstoord door incidenten waarbij grove scheldwoorden niet ontbraken en welke de nochtans gezaghebbende en ervaren Beernaert, die als ouderdomsdeken de vergadering moest leiden, herhaaldelijk verplichtten de vergadering te schorsen. ‘Saligaud’ riep Cavrot(179) tegen een lid van rechts. ‘Lâche, menteur, Jésuite’, waren verder linkse variaties op het scheldthema. Delvaux(180) en Em. Vandervelde vonden het zelfs gepast, getuigen te sturen naar Valentin Brifaut. ‘Le niveau de la Chambre des représentants descend tous les jours’, verklaarde Destrée(181). Op 8 augustus kon men eindelijk overgaan tot de verkiezing van het bureel. Dit was echter een loutere vormelijkheid, want met deze plichtpleging was de buitengewone zitting afgelopen en het nieuwe zittingsjaar moest volgens het voorschrift van de grondwet met een nieuwe verkiezing van het bureel beginnen. De heer Cooreman, die op de slotvergadering van de buitengewone zitting nogmaals als voorzitter van de Kamer werd aangesteld, wenste evenwel niet meer voor deze waardigheid in aanmerking te komen. Minister Schollaert werd zo goed als bij eenparigheid opnieuw tot voorzitter uitgeroepen. Niet evenwel zonder dat Woeste inmiddels gepoogd had om een van zijn listjes uit te halen, dat hem op schijnbaar elegante manier zou hebben toegelaten een gevreesde tegenstrever uit de eigen partij voor een tijd uit het strijdperk te voeren. De heer Schollaert had namelijk enige twijfel laten ontstaan of hij opnieuw het voorzitterschap zou aanvaarden. In de hoop op een uiteindelijke weigering had Woeste zich reeds in betrekking gesteld met Minister de Broqueville, om de kandidatuur van de heer J. Helleputte vooruit te schuiven, in de hoop hem op

(179) Ferdinand Joseph Cavrot, oErbissel 6 mei 1846 †La Hestre 24 sept. 1918, mijnwerker, 21 okt. 1894-1900 socialist. volksverteg. voor het arr. Charleroi, 27 mei 1900-1902 voor het arr. Brussel, 25 mei 1902-1904 en 10 juni 1908 tot zijn dood opnieuw voor dat van Charleroi. (180) Frédéric François Delvaux, Leuven 7 aug. 1834 †Antwerpen 31 dec. 1916, promoveerde 1859 in de rechten te Luik, 27 mei 1900 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Antwerpen; als ouderdomsdeken zat hij op 4 aug. 1914 de historische zitting van de Verenigde Kamers voor. (181) Tussenkomsten van Cavrot, Delvaux en Vandervelde op 11 juli. A.P.C. l.c., p.35-39. - Verklaring van Destrée op 18 juli 1912 werd gevolgd door ‘Exclamations. - Rires ironiques et applaudissements à droite’. Ibid,. p.101.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 126 deze wijze machteloos te maken. ‘C'est’, zo verklaarde hij, ‘un moyen de l'annihiler’(182). Schollaert besliste echter het voorzitterschap te aanvaarden, en het loze plannetje van Woeste viel vanzelf in duigen.

7 Overlijden van en Léon de Lantsheere. (Aug.-okt. 1912). Portret van beiden

Vooraleer echter tot de politieke werkzaamheden kon worden overgegaan had de Kamer nog een droeve plicht te vervullen. Gedurende het korte reces dat op de buitengewone zitting was gevolgd, had zij twee van haar meest eminente leden - beiden van de katholieke partij - verloren: Professor Léon de Lantsheere(183), gewezen minister van Justitie, en Auguste Beernaert, de ouderdomsdeken maar tevens het meest beroemde lid van de Kamer. De Lantsheere stierf op 26 augustus op de leeftijd van vijftig jaar te Asse op het kasteel van zijn vader(184), die tien jaar lang voorzitter van de Kamer der volksvertegenwoordigers was geweest. Auguste Beernaert overleed plots op 6 oktober te Luzern, nadat hij zijn laatste dagen te Genève had doorgebracht als voorzitter van de Interparlementaire Unie(185). Ik heb Beernaert persoonlijk slechts leren kennen bij mijn intrede in de Kamer, toen ik, jongste lid van de vergadering, hem als

(182) WOESTE, Mémoires, II, p.406. (Noot F.V.C.). (183) Léon De Lantsheere, oBrussel 23 sept. 1862 †Asse (Brabant) 26 aug. 1912, promoveerde te Leuven in de rechten en in de thomistische wijsbegeerte, 1888 advocaat te Brussel, 1895 professor te Leuven, 1889-1900 lid van de Provinciale Raad van Brabant, 27 mei 1900 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Brussel, okt. 1908-juni 1911 minister van Justitie. (184) Théophile De Lantsheere, oAsse 4 nov. 1833 †Brussel 21 febr. 1918, advocaat, dec. 1871-1878 minister van Justitie, 11 juni 1872-1900 kath. volksverteg. voor het arr. Diksmuide, 12 nov. 1884-30 jan. 1895 voorzitter van de Kamer, 15 juni 1900 minister van Staat, 1900-1905 provinciaal senator voor West-Vlaanderen, sedert 7 nov. 1899 vice-gouverneur en op 27 juni 1905 gouverneur van de Nationale Bank. (185) De Interparlementaire Unie werd 1888 opgericht met zetel te Genève.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 127 ouderdomsdeken bij de opening van de zitting als secretaris mocht bijstaan in het voorlopig bureel. Ik genoot evenwel het voorrecht spoedig het voorwerp te worden van zijn bijzondere belangstelling en genegenheid en ik heb uit eigen ervaring zijn innemend karakter en zijn ruim begrijpen leren kennen. Beernaert, in tegenstelling met Woeste, had visie op de toekomst. Hij begroette aanmoedigend de opkomst van de jongeren die van invloed konden zijn op het volgend geslacht, en kon waardering tonen voor opvattingen die hem vreemd waren gebleven. In 1912 werd op initiatief van Kolonel Thys(186), de bouwer van de spoorweg van Matadi naar Leopoldstad, en onder de hoge bescherming van Koning Albert, de ‘Union coloniale’ gesticht met de bedoeling de toen nog zwakke belangstelling voor en kennis van de Congolese vraagstukken in ons land te ontwikkelen en tevens de opkomst en de voorbereiding van bekwame bestuurlijke en private medewerkers voor Congo te bevorderen. Beernaert aanvaardde het voorzitterschap en samen met Thys, die zelf ondervoorzitter werd, verkreeg hij verder voor het ondervoorzitterschap enkele van de meest vooraanstaande figuren uit de drie nationale partijen: Léon de Lantsheere, Louis Franck en Em. Vandervelde. In de hoop dat ik me op mijne beurt aan de koloniale politiek zou wijden, deed Beernaert mij de eer aan mij, jongste lid van de Kamer en vreemd aan ieder koloniale activiteit, mede tot ondervoorzitter te doen benoemen. Een zelfde meegaandheid ondervond ik bij Beernaert ook inzake de Vlaamse Beweging. Toen ik hem, op zijn verzoek, een uiteenzetting gaf van onze Vlaamse betrachtingen, stelde hij mij de van zijnentwege begrijpelijke vraag, of ik niet vreesde op deze wijze de eenheid van het land in gevaar te brengen. Ik betoogde dat de verwezenlijking van onze eisen integendeel van aard was om een goede verstandhouding en een duurzame saamhorigheid van de Vlamingen met de Walen te bevorderen, terwijl de verdere miskenning van hun rechten ze onvermijdelijk tot verzet tegen de Belgische eenheid zou aandrijven. Met zichtbare ingenomenheid besloot Beernaert het gesprek met de woorden: ‘Puissiez-vous dire

(186) Albert Thys, oDalhem (Visé) 28 nov. 1849 †Brussel 10 febr. 1915, sedert 1877 Belgisch koloniaal pionier, o.m. groot aandeel in de bouw van de spoorweg Matadi-Leopoldstad (thans Kinshasa). Voor de ‘Union coloniale’ zie hoger noot 171.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 128 vrai.’ Van Woeste integendeel heb ik nooit anders dan de meest uitdagende en nijdige afwijzing tegenover de Vlaamse gedachte ondervonden. Kleine feiten, zo ge wilt, maar ervaringen vol betekenis voor een man lijk Beernaert. Zij zijn voor mij het begin geweest van een bijzondere sympathie, die in de nadere kennismaking met zijn politiek leven een vorm van grote bewondering en duurzame verering heeft aangenomen. Auguste Beernaert is in mijn ogen de grootste staatsman die sedert 1830 in onze Wetgevende Kamers heeft gezeteld. Er werd tot nu toe aan zijn werk en zijn verdiensten onvoldoende hulde gebracht. Hij openbaarde van jongsaf een zeldzame en veelzijdige begaafdheid. Op eenentwintigjarige leeftijd verwierf hij reeds te Leuven, met de grootste onderscheiding, zijn doctoraat in de rechten, won een reisbeurs en werd op dertigjarige leeftijd reeds advocaat bij het Hof van Verbreking. Het scheen vooreerst alsof zijn zo schitterend begonnen loopbaan zich op het veld van de rechtswetenschap en -beoefening zou voltrekken, met nevenbij de aanmoediging van de schone kunsten, die hem steeds lief zijn geweest. Zijn katholiciteit werd nooit in twijfel getrokken, maar van de eigenlijke politiek bleef hij aanvankelijk ver. In sommige kringen werd hij zelfs verdacht meer naar de gematigde liberale gedachte dan naar de katholieke partijpolitiek over te hellen. Iedere twijfel werd echter weggenomen, wanneer Malou hem in 1873 in zijn ministerie opnam als minister van Openbare Werken en hij in 1874 tot katholiek volksvertegenwoordiger werd gekozen door het arrondissement Tielt, dat hem tot op het einde van zijn leven trouw is gebleven. Het is niet mogelijk binnen de perken van deze beknopte herinneringen aan de grote politieke carrière, die sedertdien deze van Beernaert is geworden, de gewenste ruimte te verschaffen. Zij werd op een boeiende wijze geschetst door Graaf H. Carton de Wiart(187). Op de afdoende studie die het leven, het werk en de invloed van Beernaert op zijn tijd en de verdere toekomst van België tot hun volle recht zou brengen, wordt nog steeds gewacht. Hij was voorzitter van het Verbond der Katholieke Kringen onder het

(187) H.CARTON DE WIART, Beernaert et son temps (Collection ‘Notre Passé’) Brussel, 1945, 146 blz. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 129 liberaal bewind, dat van 1878 tot 1884 het land regeerde. Hij nam een vooraanstaand aandeel in de strijd tegen de heilloze schoolwet, die het land toen in opschudding bracht, en in de triomfantelijke verkiezingsstrijd die aan de katholieke partij een meerderheid verschafte, die dertig jaar lang onafgebroken kon worden gehandhaafd. Hij werd opnieuw minister van Openbare Werken in het ministerie-Malou, dat onmiddellijk op de verkiezingen volgde. Doch toen Malou zijn ontslag nam uit solidariteit met Woeste en Jacobs(188), die na de woelige septemberdagen door Leopold II om hun ontslag werden verzocht, werd Beernaert met de vorming van het nieuwe ministerie gelast. Tien jaar lang is hij aan het hoofd van de regering gebleven. Het is een van de meest vruchtbare en beslissende periodes geworden van onze parlementaire geschiedenis. Beernaert heeft zich nooit laten afwenden van de geest van gematigdheid, die volgens de bekende verkiezingsrede welke hij te Marche-en-Famenne had gehouden, de politiek van de katholieke partij na haar overwinning zou kenmerken(189). Beernaert opende de weg naar de maatschappelijke hervormingen, die sedertdien een van de hoofdbekommernissen van elke regering zijn gebleven. Hij bracht het algemeen maar tevens meervoudig stemrecht en het is aan zijn doorzicht en zijn gezag te danken dat Leopold II er is kunnen in slagen de crisissen te overwinnen, die het begin van zijn Congo-ondernemingen herhaaldelijk hebben bedreigd. Op een van de meest gespannen ogenblikken heeft Beernaert, in wat Leopold II zelf in een brief aan Lambermont(190) genoemd heeft ‘la patriotique folie de Beernaert’, aan de Koning

(188) Philippe Marie Victor Jacobs, oAntwerpen 18 jan. 1838 †Sint-Gillis (Brussel) 20 dec. 1891, advocaat, 9 juni 1863 tot zijn dood kath. volksverteg. aar. Antwerpen, juli 1870 - en 3 aug. 1870-7 dec. 1871 minister resp. van Openbare Werken en Financiën, 16 juni 1884-26 okt. 1884 van Binn. Zaken, 23 mei 1888 minister van Staat. (189) Bedoeld wordt de zestiende jaarvergadering van de afgevaardigden van de ‘Fédération des Cercles et associations catholiques’ op 26 en 27 april 1884 te Marche-en-Famenne. (190) Auguste de Lambermont, oDion-le-Val (Brabant) 25 maart 1819 †Brussel 6 maart 1905, promoveerde in de rechten te Leuven, was sedert 1842 meer dan zestig jaar werkzaam op Buitenlandse Zaken, en was o.m. als secretaris-generaal betrokken bij de afkoop van de Scheldetol (1863) en Belgisch vertegenwoordiger op de Conferentie van Berlijn (1884-1885).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 130 geheel zijn persoonlijk fortuin willen ter beschikking stellen om hem uit de financiële moeilijkheden te helpen. ‘Si le Congo existe’, heeft Leopold II tot Beernaert gezegd, ‘c'est grâce à vous’(191). In 1894 nam Beernaert ontslag, nadat zijn ontwerp op de evenredige vertegenwoordiging, welke hij voor de toekomst van het land als een onmisbare hervorming beschouwde, in de afdelingen was verworpen geworden, maar ongetwijfeld ook onder de tegenzin, welke de onwil van de meerderheid o.m. in militaire en sociale aangelegenheden onder de weerbarstige leiding van Woeste bij hem voor de leiding van de regeringspolitiek had doen groeien. De raadsvergadering van de ministers, op welke zijn ontslagneming definitief is geworden en voor welke Koning Leopold II speciaal uit Zwitserland was teruggekeerd, is een van de meest aandoenlijke geweest, welke onze geschiedenis hebben gekend. De Koning putte zijn overredingskracht uit, om Beernaert van zijn beslissing af te brengen. Tot tweemaal toe zegde hij, dat hij zich aan de voeten wierp van Beernaert, om hem tot een beter inzicht te brengen; wanneer deze onverzettelijk bleef, brak de Koning in aanwezigheid van zijn minister in tranen uit. ‘Geen woorden’, zo zegde hij daarna, ‘kunnen voldoende uitdrukking geven aan mijn dankbaarheid voor de uitnemende diensten welke de heer Beernaert in de loop van tien opeenvolgende jaren bewezen heeft aan zijn land en zijn Koning, door zijn arbeid, zijn bekwaamheid en zijn onvergelijkbare toewijding’. In 1895 werd Beernaert voorzitter van de Kamer en hij verdedigde seeds met beslistheid de voorrang die aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers krachtens de geest van de grondwet moest worden erkend. De laatste jaren van zijn leven besteedde hij zijn rechtskundige wetenschap en zijn politiek gezag voornamelijk aan de ontwikkeling van het internationaal recht en de bevordering van de vrede, als officieel vertegenwoordiger van België op de Vredesconferentie van Den Haag in 1899 en in 1907, en tevens als voorzitter van de Interparlementaire Unie. Hij verdedigde vooral de verplichte arbitrage en de beperking van de bewapening en verwierf uit dien hoofde in 1909 de Nobelprijs voor de vrede. Hij was in de ware zin van het woord een man van universele beteke-

(191) H.CARTON DE WIART, op.cit., p.72 en 103.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 131 nis. Er was geen overdrijving in de hulde, die Woeste, van wie hij heel wat tegenwerking op het binnenlands plan had te verdragen, uit naam van de rechterzijde hem bracht, en welke ik hier gaarne in haar treffende bewoordingen herhaal: ‘(...) Nous aimions à le considérer comme immortel. Immortel il l'est en effet par les initiatives nombreuses et fécondes qu'il a prises, par les services éclatants qu'il a rendus au pays, par les sillons qu'il a tracés. (...) Il a élargi à l'étranger le nom belge. (...) On pouvait, à beaucoup de titres, le considérer comme un citoyen de l'univers. C'est un homme qui faisait honneur à l'homme.’(192) Beernaert heeft woordelijk zijn levensspreuk verwezenlijkt: ‘Repos ailleurs’. Zijn laatste krachten werden aan het werk van de wereldvrede geofferd. Als Vlamingen vergeten wij niet dat het ook aan hem is dat we de oprichting in 1886 van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde te danken hebben.

Ook Léon de Lantsheere was een zeldzaam briljante geest. Hij was een voornaam rechtsgeleerde en doceerde in deze hoedanigheid het strafrecht aan de hogeschool te Leuven. Hij was ook doctor in de Wijsbegeerte; een van de eerste werken die door het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van Leuven werd uitgegeven, draagt zijn naam(193). Hij was ook, naar mij werd verzekerd, tehuis in de Oosterse talen. Wanneer de besprekingen in de Kamer zijn aandacht niet vasthielden, zocht hij afleiding in de oplossing van vraagstukken van hoge mathesis. Bovendien koesterde hij een ware liefde voor zijn viool, welke hij elke dag tenminste gedurende een uur bespeelde. Dit alles, niettegenstaande hij in zijn jeugd bij het spel een oog had verloren. In politiek opzicht behoorde L. de Lantsheere tot de democratische vleugel van de rechterzijde, doch, alhoewel hij van huis uit de belangstelling voor het parlementair leven had meegekregen, bleek hij nooit tot de meest strijdlustigen te behoren. Zijn bekwaamheid en de voornaamheid van zijn omgang verzekerden hem evenwel een aanzienlijke plaats in de Kamer. Als minister van Justitie deed

(192) Woeste in de Kamer-zitting van 12 nov. 1912. A.P.C. 1912-1913, p.5. - Beernaert was op 6 okt. te Luzern overleden. (193) Bedoeld wordt zijn Du bien au point de vue ontologique et moral, Leuven, 1886, XII, + 138 blz.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 132 hij de wet aannemen bij welke de rechtspersoonlijkheid aan de vrije hogescholen van Leuven en Brussel werd toegekend(194).

8 Broquevilles nieuwe regeringsverklaring. Gespannen maar waardig debat over het zuiver algemeen stemrecht. Algemene staking. (Nov. 1912-april 1913)

Na deze droevige plichtplegingen kon eindelijk het nieuw gekozen Parlement met zijn wetgevende taak beginnen. De Broqueville opende de weg met een regeringsverklaring, die de twee daaropvolgende zittingen heeft beheerst en die voor hem zelf het ware begin betekende van een bewindsperiode, die weldra op de meest tragische wijze een van de meest beslissende maar tevens een van de meest roemvolle van onze moderne geschiedenis is geworden. De verklaring van Minister de Broqueville, zoals trouwens geheel de bespreking die er op volgde, was kenmerkend voor zijn politieke methode. De Broqueville hield niet van frontaanvallen en hij nam zelden een rechtstreekse positie tegen politieke hervormingen, die een toekomst voor zich schenen te hebben. Hij was niet een man zonder overtuigingen, en alvast niet op godsdienstig en vaderlands gebied, maar hij leed weinig aan vooringenomenheden en zeilde graag met de wind. Dit verplichtte hem dikwijls tot halve klaarheid - er werd ook wel eens gezegd tot halve waarheid - in zijn verklaringen omtrent vraagstukken, omtrent welke hijzelf of de kansen op succes nog niet tot volle duidelijkheid waren gekomen. Hij was, wat men zou kunnen noemen, een liefhebber van het halflicht, maar hij bewoog zich in deze sfeer van schemerende doeleinden met een gemakkelijkheid die zelfs zijn tegenstrevers dikwijls heeft verrast. De regeringsverklaring van 12 november 1912 zette in met een vrij lange opsomming van wetsontwerpen van maatschappelijke en gerechtelijke aard, tegen welke de oppositie moeilijk veel bezwaren

(194) Wet van 12 aug. 1911. Zie documenten daaromtrent in Annuaire de l'Université Catholique de Louvain, 1912, p. XLVIII vlg.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 133 kon inbrengen, zodanig dat haar woordvoerders de regering ten laste meenden te moeten leggen, dat zij eenvoudig een gedeelte van het program van de linkse partijen had overgenomen(195). Het zwaartepunt van de regeringsverklaring lag evenwel in twee vraagstukken, die de eerstkomende maanden van het parlementair leven zouden beheersen: het schoolvraagstuk, dat de voornaamste inzet was geweest van de jongste verkiezingen, en de uitbreiding van de militaire dienstplicht. De oppositie wilde ten allen prijze er een derde grote hervorming aan toevoegen: de herziening van de grondwet betreffende het stemrecht, de hoofdinzet van het kartel dat tussen de liberalen en de socialisten was gesloten geworden. Het was ook rondom dit probleem dat het debat over de regeringsverklaring zich in hoofdzaak bewoog. De socialistische partij beging echter een voor haar opzet noodlottige misstap. Zij besliste, en zulks blijkbaar tegen de raad van haar meest gezaghebbende parlementaire leiders in, dat indien de herziening van de grondwet door de Wetgevende Kamers niet werd in overweging genomen, geheel de bedrijvigheid van het land door een monsterstaking zou worden stilgelegd. De liberale partij kon natuurlijk met zulke bedreiging niet instemmen. Voor de regering werd zij een uitstekende uitweg om zich uit een moeilijke positie te redden. De grondwetsherziening en het zuiver algemeen stemrecht dat er de natuurlijke uitkomst moest van worden, had ook in de schoot van de rechterzijde haar aanhang. Woeste, en dat kon niemand verwonderen, was er een principiële tegenstander van, alhoewel hij in zijn jeugd het zuiver algemeen stemrecht voor Frankrijk had geprezen omdat, zo verklaarde hij op 24 januari 1913 in de Kamer in het debat over het in-overweging-nemen van het voorstel-Vandervelde, op het einde van het liberaal rijksbewind in Frankrijk het zuiver algemeen stemrecht een Kamer had verkozen die aan orde en vrijheid gehecht was(196). De democratische vleugel waarin J. Renkin en H. Carton de Wiart met Arthur Verhaegen de voorposten hadden verzekerd, was sedert lang voor het eenvou-

(195) Broquevilles regeringsverklaring op 12 nov. 1912; de discussie erover op 19-20 nov. in A.P.C. 1912-1913, p.6-36. (196) Woeste verklaarde op 24 januari 1913 o.m.: ‘(...) et c'est, d'autre part, qu'à la fin de l'empire libéral en , le suffrage universel avait élu une assemblée dévouée à l'ordre et la liberté’. Ibid., p.433.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 134 dig algemeen stemrecht gewonnen. Tussen beide uitersten bevonden zich heel wat katholieke gekozenen die voor meer gelijkheid van stemrecht waren te vinden mits zekere waarborgen van leeftijd, toekenning van een tweede stem aan de huisvaders op vijfendertig jaar, toekenning van hetzelfde stemrecht aan de vrouwen, enz. Ikzelf verklaarde in mijn tussenkomst dat ik niet bevreesd was voor het zuiver algemeen stemrecht, maar dat het logischer en billijkerwijze ook tot de vrouwen moest worden uitgebreid. Ik was het evenwel met de regering eens dat het gezag van de uitvoerende macht tegenover elke bedreiging van buitenaf moest worden gehandhaafd en dat ik in dit opzicht de regering trouw zou steunen(197). De socialisten zouden waarschijnlijk voor een of ander van deze modaliteiten te vinden zijn geweest. In de zitting van 23 januari 1913 verklaarde Vandervelde: ‘Est-ce que vous croyez sérieusement, monsieur le ministre, que si vous proposiez le suffrage universel à 25 ans et le double vote du père de famille, que si vous trouviez à la constituante une majorité des deux tiers pour voter ce système, nous ferions chose aussi grave que d'organiser la grève générale sur une différence aussi peu importante?’ Het is niet op een kwestie van jaren, zo verklaarde Vandervelde verder, dat de socialistische partij zich wil verstarren(198). De rechterzijde was echter te verdeeld om het vraagstuk van de grondwetsherziening reeds aan de orde van de dag te laten stellen. De Broqueville bleef dan ook bij zijn afwijzend standpunt, alhoewel hij reeds in de regeringsverklaring voldoende te verstaan had gegeven, dat het bestaande regiem niet lang meer ongewijzigd zou kunnen voortbestaan. De bespreking over de grondwetsherziening, begonnen op 22 januari 1913 rondom de vraag tot inoverwegingneming van het voorstel dat door Em. Vandervelde werd ingediend, om verschillende artikelen van de grondwet aan herziening te onderwerpen, duurde met korte onderbrekingen tot de 7de februari. De inoverwegingneming werd, rechts tegen links, verworpen met 93 stem-

(197) Deze verklaring van F.V.C. dateert van 20 nov. 1912, tijdens de bespreking van de regeringsverklaring. Ibid., p.34. (198) ‘Je vous déclare que ce n'est pas sur une question d'âge que la classe ouvrière songerait à faire la grève générale.’ Ibid., p.418.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 135 men tegen 83 en twee onthoudingen(199). Daarmee was evenwel het vraagstuk niet van de baan. De bedreiging van een algemene staking, die voor de lente voorzien werd, en die gemakkelijk een revolutionair karakter zou nemen en mogelijk enige nieuwe slachtoffers zou toevoegen aan de doden die te Leuven en te Luik(200) een tragisch uitzicht aan het probleem van de stemrechtgelijkheid hadden gegeven, bleef als een donkere wolk boven het land hangen. Langs alle zijden werd het verlangen gevoed aan een zo noodlottige krachtproef te ontkomen. De positie door de regering ingenomen was onaantastbaar: geen beslissing onder bedreiging met geweld. De socialisten verergerden de bedreiging met een algemene werkstaking, door er de bedreiging met een parlementaire obstructie aan toe te voegen. De Broqueville bracht terloops ook een ander argument te voorschijn, dat ten slotte de uitweg heeft mogelijk gemaakt. Men begint niet, zo zegde hij, aan een grondwetsherziening, zonder te weten waar men heen gaat. Daar de meerderheid die voor de grondwetsherziening vereist wordt, de macht van een enkele partij te boven gaat, is het wenselijk dat geen beslissing tot herziening worde getroffen, zonder dat voorafgaandelijk een virtuele overeenkomst over de bedoelde hervorming wordt bereikt. Er kan wellicht worden gepraat, had Helleputte reeds in de maand juli gezegd(201). De Broqueville gaf aan de Kamer op 23 januari 1913 te kennen dat, op het ogenblik dat de bedreigingen een aanvang namen, de regering zich bezighield met het vraagstuk van de herziening

(199) Voor de vergaderingen van 22 jan.-7 febr. 1913 zie A.P.C. 1912-1913, p.395-567. - De verwerping van de inoverwegingneming van het voorstel-Vandervelde op 7 febr. Ibid., p. 566-567. (200) Verwijzing naar de tragische incidenten van april 1902; te Leuven vielen toen bij een treffen tussen stakers en burgerwacht zes doden. (201) Bedoeld worden Helleputtes verklaringen in de Kamer op 19 juli 1912, waarin o.m. gewezen werd op de onenigheid tussen liberalen en socialisten in de kwestie van het algemeen stemrecht, en een onmiddellijke invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht werd afgewezen. Helleputte zei o.a.: ‘Si des membres de cette Chambre veulent étudier le problème de la révision, qu'ils le fassent, qu'ils causent: s'ils arrivent à une solution qui puisse rencontrer une majorité suffisante tout en présentant assez de garanties au pays, on pourra aviser. Mais, aussi longtemps que cela ne sera pas fait, je dis que la prise en considération d'une proposition de révision est inadmissible.’ A.P.C. Session extraordinaire 1912, p.108-113.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 136 van de verkiezingswetten betreffende de provinciën en de gemeenten. Zij had reeds gedacht aan zekere belangrijke persoonlijkheden van verschillende politieke overtuiging en al dan niet tot het Parlement behorende, die een commissie zouden uitmaken gelast met het zoeken naar de voor provincie en gemeente best passende verkiezingsformule. ‘In normale omstandigheden’, zo voegde hij er aan toe, ‘moet de geest van verstandhouding en verzoening door de regering tot het uiterste worden beoefend, maar toen we voor een revolutionaire bedreiging werden geplaatst, hebben we onze voornemens op zij geschoven’(202). Anseele antwoordde op deze als handigheid merkwaardige redevoering op een gepassioneerde maar ook ontroerende wijze(203). Waarna Woeste tussenkwam op minder gelukkige wijze. Zijn verzet tegen het algemeen zuiver stemrecht bleef principieel en de motivering was niet van aard om de socialisten tot meer bedaren te brengen. Voor de socialistische arbeiders, zegde zij, betekent de instelling van het zuiver algemeen stemrecht, minder werken en meer verdienen. En later voegde hij er aan toe, dat in de grond het vereenvoudigde stemrecht in de bedoeling van de socialisten slechts als een middel werd beschouwd om de samenleving volledig om te werpen(204). Het bleef tot het einde toe een gespannen maar een waardig debat, waaraan leidende persoonlijkheden van de verschillende partijen op merkwaardige wijze deelnamen. De rechterzijde alhoewel inwendig verdeeld bleek echter beslist, om als één gesloten geheel de regering te steunen en verwierp, zoals reeds gezegd, de inoverwegingneming van het voorstel-Vandervelde.

(202) ‘Tout cela avait été discuté en diverses séances du conseil, mais le jour où on nous a placés en face d'une menace révolutionnaire, nous avons cessé totalement de délibérer. (...) en temps normal, l'esprit d'entente et de conciliation du gouvernement doit être poussé jusqu'à la plus extrême limite.’ A.P.C. 1912-1913, 23 jan. 1913, p.421. (203) Anseeles antwoord op 23-24 jan. 1913. Ibid., p.424-432. (204) Woestes tussenkomst op 24 jan. 1913 met o.m. deze zinnen: ‘Pour les ouvriers endoctrinés par les socialistes, l'instauration du suffrage universel pur et simple, c'est travailler moins et gagner davantage (Exclamations sur les bancs socialistes). (...) Le suffrage universel pur et simple n'est donc qu'un instrument dans la pensée des socialistes, instrument appelé à démolir la société.’ (Ibid., resp. p.432, kol. 2 en 435, kol. 2). De vertaling van F.V.C. is nogal vrij.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 137

De heer Hymans voorzag deze uitslag in de redevoering die hij uitsprak op 24 en 29 januari, een rede die ongetwijfeld tot de beste behoort welke door de liberale leider in de Kamer werden uitgesproken. Hij wilde echter nog een uiterste poging wagen om de mogelijkheid van een algemene werkstaking af te wenden. Aanknopende bij de mededeling van de Broqueville betreffende de oprichting van een gemengde commissie voor het onderzoek van het provinciaal en het gemeentelijk stemrecht, vroeg Hymans of de regering het niet mogelijk achtte dat, eenmaal de bedreiging van de werkstaking opgeheven, een commissie zou worden tot stand gebracht die, gebruik makende van zekere posities welke aan het Parlement de herziening van het stemrecht vroegen, het verkiezingsprobleem in zijn geheel zou bespreken en wellicht een aannemelijke oplossing zou voorbrengen. Vandervelde sloot zich bij het voorstel van Hymans aan, en Destrée verzekerde in de vergadering van 5 februari dat deze toegeving door de arbeiders als voldoende zou worden beschouwd om tot een vreedzame houding terug te keren. Daarop werd evenwel noch door de regering, noch door de katholieke partij ingegaan. Deze was blijkbaar inwendig te zeer verdeeld om een zo tegemoetkomende houding aan te nemen. De regering, ongetwijfeld gesterkt door het verzet dat zich ook in de schoot van de liberale partij openbaarde tegen ieder drukking van buitenaf, wenste noch het vertrouwen van hare meerderheid noch haar aanzien tegenover de openbare mening te verzwakken(205). Daarmee was echter de kwestie niet van de baan. In de Kamer was er niemand, blijkbaar althans, die de algemene werkstaking met een licht gemoed beschouwde. Men kan de gematigde toon niet loochenen op welke Vandervelde zich in dit kritisch debat en ook bij de daaropvolgende incidenten uitdrukte, maar de spanning die in de gemoederen van de socialistische arbeiders heerste bleef aanduren. Een ongewone tussenkomst scheen plots een oplossing te hebben gebracht. De burgemeesters van de negen provinciale hoofdsteden werden door de burgemeester van Brussel(206) op zijn stadhuis

(205) De rede van Hymans op 24 en 29 jan., ibid., resp. p.437-441 en 461-464; die van Destrée van 5 febr. 1913 op p.526-532. (206) Adolphe Max, oBrussel 30 dec. 1869 †ald. 6 nov. 1939, promoveerde 1891 in de rechten te Brussel, 1896-1910 lid van de Provinciale Raad van Brabant, 1903 gemeenteraadslid, 1908 schepen, 7 dec. 1909 burgemeester van Brussel tot zijn dood, tijdens Wereldoorlog I in Duitse gevangenschap tot 13 nov. 1918, 21 nov. 1918 minister van Staat, 16 nov. 1919-1939 liberaal volksverteg. arr. Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 138 bijeengeroepen. Zij beslisten een delegatie van de vier voornaamste steden naar de Broqueville te zenden. De burgemeesters bezochten de Broqueville op de 28e februari. Zij drongen er op aan dat hij de verzoening zou mogelijk maken en er in zou toestemmen dat het vraagstuk van de herziening van de Grondwet ter studie zou worden gelegd. De Broqueville, na hulde te hebben gebracht aan het initiatief van de burgemeesters, zou - aldus het communiqué - hebben gezegd dat hij, wanneer eenmaal elke bedreiging was verdwenen, de vraag opnieuw aan de Raad van de Ministers zou onderwerpen en persoonlijk genegen was, een gebaar van verzoening en vredelievendheid te doen. Daarop besloot het Socialistische Comité van het Algemeen Stemrecht op 6 maart, dat de staking, die op 14 april moest uitbreken, zou worden verdaagd. Volgens de verklaring die Vandervelde in de Kamer gaf, betekende deze beslissing dat de staking eenvoudig werd afgelast(207). Bij ordemotie bracht P. Hymans het gebeurde ter sprake in de Kamer op 12 maart en ondervroeg het hoofd van het Kabinet meer bepaaldelijk over zijn inzichten. Het antwoord van de Broqueville was echter ontwijkend. Hij vergenoegde zich met zekere verklaringen te herhalen die hij in vroegere redevoeringen reeds had gedaan en, na hulde te hebben gebracht aan de wijsheid en de moed van het stakingscomité voor de genomen beslissing, herinnerde hij er aan dat het verzet van de regering tegen de inoverwegingneming op een dubbel motief berust had: ten eerste de bedreiging met welke de onafhankelijkheid van onze wetgevende instellingen werd in het gevaar gebracht, en ten tweede het feit dat de verkiezingen van 2 juni een afwijzing van het zuiver algemeen stemrecht waren geweest. Deze tweede factor ‘subsiste à l'heure actuelle d'une façon absolue’. De enige wijze is, de kwestie door het kiezerskorps te laten beslechten, en de gelegenheid daartoe kan worden gevonden bij de partiële verkiezingen die vol-

(207) Voor het hele verhaal met de burgemeesters en de beslissing van het ‘Comité socialiste du suffrage universel et de la gréve générale’ zie de Kamerzitting van 12 maart in A.P.C. 1912-1913, p.858-865.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 139 gend jaar (in 1914) moeten plaatsvinden. Zekere leden van de Kamer hebben reeds hun inzicht te kennen gegeven, om aan hun kiezers te vragen dat hun de vrije hand zou worden gelaten. Hij kwam echter terug op de door hem reeds vroeger geopperde gedachte van een gemengde commissie, die het provinciaal en het gemeentelijk verkiezingsstelsel in alle vrijheid zou onderzoeken. ‘Wellicht zal deze commissie tot het besluit komen, dat het mogelijk is in verkiezingsaangelegenheden een gemeenschappelijke arbeid te verrichten en de regering zal de aangeboden oplossingen in een brede geest en zonder enige vooringenomenheid onderzoeken.’(208) Deze verklaring in een milde vorm gehouden gaf evenwel de indruk dat de Broqueville, onder zekere invloeden, een gedeelte had teruggenomen van de verwachtingen, die hij bij de burgemeesters had gewekt en die door de heer Max waren bevestigd in een schrijven dat hij aan Vandervelde had gericht(209). Deze indruk kon enkel worden bevestigd door de rede welke Woeste daarna hield. Voor hem was de terugtocht van het stakingscomité gedeeltelijk wel een daad van wijsheid maar het was vooral een gedwongen gebaar. ‘Ce geste, si geste il y a eu, a été un geste forcé.’ Gij hebt begrepen, zich tot de socialisten richtende, dat de enige slachtoffers van de staking de arbeiders zouden zijn en gij zijt teruggedeinsd voor deze verantwoordelijkheid. ‘Voilà votre genre de conciliation! Il n'a pas eu d'autre portée.’ Wat gij wilt, is het eenvoudig en zuiver algemeen stemrecht; wij zijn niet bereid ons

(208) ‘Quand au second facteur, vous le savez, il subsiste à l'heure actuelle et d'une façon absolue. Il n'y a qu'un seul moyen normal, un seul moyen régulier d'apporter un changement quelconque à cette situation de fait qui nous domine: c'est le corps électoral qui doit parler. (...) Or, vous n'ignorez pas que la moitié de la Chambre doit être renouvelée l'an prochain. Déjà dans cette enceinte même, certains membres ont marqué qu'ils avaient l'intention de demander à leurs mandataires de leur laisser les mains libres en matière révisionniste. (...) On y (in de commissie) fera sans doute (...) l'intéressante constatation que voici: c'est qu'il est possibble d'arriver à faire oeuvre commune en matière électorale (...). Toutes les solutions seront examinées avec la plus grande largeur de vue et le gouvernement n'y apportera aucune espèce de parti pris.’ Zitting van 12 maart 1913. Ibid., p.858-860. (209) Max' schrijven aan Vandervelde dateert van 11 maart 1913, diens brief aan Broqueville van 8 maart. Ibid., p.861.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 140 in de rangen van de oppositie te laten vangen. ‘Nous maintiendrons notre programme’(210). Deze redevoering, alhoewel zij door een gedeelte van de rechterzijde levendig werd toegejuicht, was niet van aard om de geest van verzoening te bevorderen. P. Hymans begon dan ook zijn antwoord met de woorden: ‘L'honorable M. Woeste vient de tenir un langage plein d'orgueil, un langage plein de haine et de passion, un langage de provocation.’ Hij heeft de verzachtende indruk die door de verklaringen van het hoofd der regering was verwekt, geheel te niet gedaan. Maar wat er ook moge worde gezegd en gedaan, men kan niet beletten dat de commissie, welke de regering wenst in het leven te roepen, in haar gedachtenwisseling ook de herziening van het algemeen stemrecht voor de wetgevende kamers aanrake, en met de hulp van de tijd en gezond verstand zullen we ons doel bereiken(211). Wat kon verwacht gebeurde. Het stakingscomité reageerde en de staking brak uit op 14 april 1913. De openbare orde werd niet verstoord, doch op 16 april sprak Vandervelde van een wel geschat aantal van driehonderdzeventigduizend stakers(212). Nieuwe pogingen om een verzoening mogelijk te maken zagen dan ook het licht. Lorand(213) diende diezelfde dag bij de Kamer een voor-

(210) Woestes (vaak onderbroken rede) van 12 maart, ibid., p.862-864: ‘Je ne veux pas contester qu'il y eu là de votre part un acte de sagesse. Mais ce que je constate, c'est que ce geste, si geste il y a eu, a été un geste forcé. (...) Vous avez fini par comprendre que les victimes et les seules victimes de la grève générale seraient les ouvriers. Et alors, vous inspirant de vos propres intérêts, vous avez compris quelle immense responsabilité vous incomberait si vous continuiez à diriger cette aventure. (M.GIROUL: Voilà de la provocation !) Voilà votre genre de conciliation ! Il n'a pas eu d'autre portée. (...) Que nous demandez-vous comme geste et conciliation? Vous nous demandez le suffrage universel pur et simple, c'est-à-dire la réalisation de votre programme, et rien que cela ! (...) nous ne sommes pas disposés à nous jeter dans les rangs de l'opposition et nous maintiendrons notre programme.’ - Jules V.L. Giroul, oVaux-et-Borset (Luik) 28 juli 1857 †Hoei 23 april 1920, 27 mei 1900-1914 socialist. volksverteg. voor het arr. Hoei-Borgworm. (211) Het antwoord van Hymans op 12 maart 1913, ididem, p.864-865. (212) Vandervelde deed dit in de Kamerzitting van 16 april 1913. A.P.C. 1912-1913, p.939, kol. 2. (213) L.Georges Lorand, oNamen 14 mei 1860 †Aix-les-Bains 31 aug. 1918, doctor in de rechten, 14 okt. 1894-1900 liberaal volksverteg. voor het arr. Virton, 27 mei 1900 tot zijn dood voor het arr. Neufchâteau-Virton.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 141 stel in dat er toe strekte, een consultatie in te richten van het kiezerskorps omtrent de opportuniteit van een grondwetsherziening. De Kamer besliste bij eensgezindheid dat van het reglement zou worden afgeweken, om reeds volgende dag een onderzoek van zijn voorstel in de afdelingen mogelijk te maken. Een nieuwe verrassing kwam dezelfde dag van Hubin met het voorstel om de bespreking van de militiewet, die reeds weken aan de gang was, te verdagen, omdat het onmogelijk was een zo belangrijke vraag als de dienstplicht met de vereiste helderheid te bespreken in een atmosfeer geladen met zo zware bekommernissen, als deze door de algemene staking gewekt. Het scheen alsof geheel het debat over de grondwetsherziening ging herrijzen in een discussie over een zo eenvoudige vraag als de verdaging van een bespreking, die op veertien dagen werd bepaald! De Broqueville herinnerde nogmaals aan zijn vroegere verklaringen. De verkiezingen waren niet gunstig geweest voor een grondwetsherziening en onder bedreiging zou de regering in geen geval toegeven, maar in de commissie die zich met het gemeentelijk en provinciaal stemrecht zou bezighouden, kon vrij worden gepraat en, zijn vroegere mededelingen verduidelijkend, voegde hij er aan toe: ‘Indien in deze commissie een formule kan worden gevonden die beter is dan de tegenwoordige zelfs voor de verkiezing van de wetgevende Kamers, wie van ons zou er zich dan tegen verzetten dat een herziening zou mogelijk worden?’ Deze woorden werden onmiddellijk door Vandervelde onderstreept als een nieuw element; hij betreurde dat de leider van de regering niet vroeger met een zelfde duidelijkheid had gesproken. ‘Ware dit gebeurd’, zei Hymans, ‘dan ware de staking niet uitgebroken, en wellicht brengen zij ons een stap nader tot de ontspanning.’ De Broqueville verweerde zich tegen deze uitleg. Wat hij vroeger had gezegd omtrent de werkzaamheden van de Commissie, kon niet anders worden begrepen dan zijn woorden van de vorige dag. Wat Woeste er aan toevoegde, was in de grond niet tegenstrijdig met wat het hoofd van het Kabinet had verklaard, maar werd in zulke uitdagende termen gehuld dat de voorzitter alle moeite had om de orde te handhaven. Fulgence Masson was echter beslist een uiterste poging voor een vreedzame oplossing te wagen. Na een rede die van grote gematigdheid getuigde, nam hij het initiatief van een dagorde die, akte

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 142 nemend van de verklaringen door Minister de Broqueville afgelegd betreffende de ontworpen stemrechtscommissie, aan deze woorden door de instemming van de Kamer een meer beduidend karakter zou geven. De stemming over deze dagorde, neergelegd op vrijdag, werd verdaagd tot de volgende dinsdag 22 april(214). De dagorde van Masson e.a. werd lichtelijk gewijzigd door de heer Liebaert en enige leden van rechts, door aan het einde de woorden ‘répudiant et condamnant la grève générale’ toe te voegen. Masson aanvaardde de door Liebaert voorgestelde wijzigingen. Ook Vandervelde sloot zich aan bij het gedeelte van de tekst, dat betrekking had op de verklaringen door de leider van de regering afgelegd. Hij kon evenwel niet instemmen met de veroordeling van de werkstaking en vroeg dat er bij splitsing zou worden gestemd. De socialisten stemden dan ook tegen dit gedeelte van de tekst, maar het hoofdbestanddeel van de dagorde - de bevestiging van de door de regering gedane toezeggingen betreffende de stemrechtscommissie - werd met algemeenheid van stemmen beantwoord. De algemene werkstaking werd afgelast en zo eindigde met een merkwaardige betoging van gemeenschappelijke goede wil een strijd, die maanden lang het Parlement en het land in spanning en in zorg had gehouden(215).

Men moet in de politieke en de maatschappelijke sfeer van toen hebben geleefd om te begrijpen hoe het mogelijk geweest is, dat vanwege de rechterzijde zulke hardnekkige weerstand werd geboden tegen het verzoek om het vraagstuk van het algemeen stemrecht voor de Wetgevende Kamers, al zij het maar in de schoot van een niet-parlementaire commissie, rechtstreeks aan een onderzoek te onderwerpen. Nochtans was het vele - en wellicht de meeste - leden van de meerderheid duidelijk, dat aan een herziening van de grondwettelijke bepalingen betreffende de parlementaire verkiezingen in een nabije toekomst niet te ontkomen was. Men moet de bekrompenheid en de hoogmoedige vooringe-

(214) De tussenkomsten van Lorand, Hubin, Broqueville, Vandervelde, Hymans en Masson in de vergaderingen van 16-17-18 april 1913. A.P.C. 1912-1913, p. 938-979. (215) Voor de algemene staking van 1913 zie E.VANDERVELDE, L.DE BROUCKÈRE en L.VANDERSMISSEN, La Grève générale en Belgique. (Avril 1913), Parijs, 1914, 302 p.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 143 nomenheid hebben gekend met welke de toenmalige bourgeoisie de maatschappelijke en ook de taalkundige toestanden beoordeelde om een politiek te begrijpen, die door de traagheid van haar hervormingen grote schade aan de katholieke zaak - en ik bedoel niet alleen de katholieke politieke aangelegenheden - heeft toegebracht en welke, eilaas, in Minister Woeste een uitstekende maar eveneens onverzettelijke woordvoerder heeft gevonden. Door afkomst en opvoeding behoorde ook de Broqueville tot de bezittende stand maar, zoals ik het reeds hoger heb gezegd, hij was gevoelig aan de tekenen van de toekomst en zijn karakter leende tot overleg. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat, indien hij zonder vrees voor de eenheid van de katholieke partij had kunnen handelen en zijn eigen neiging en inzicht had kunnen volgen, hij in de kwestie van het algemeen stemrecht verder zou gegaan zijn dan uit zijn verklaringen thans is gebleken. Vandaar de schijnbare dubbelzinnigheid die zijn optreden heeft gekenmerkt. Men kan het evenwel eens zijn om de behendigheid, de lenigheid en ook het uithoudingsvermogen te bewonderen met welke hij zich tot het einde toe en ten slotte met succes, op het gladde vlak waarop hij zich geplaatst had, heeft weten stand te houden. Hij bleef van het begin tot het einde, zowel in de Senaat als in de Kamer, de enige woordvoerder van de regering.

9 Kamerdebatten over de landsverdediging, de algemene dienstplicht en het taalregime in het leger. (Febr.-mei 1913)

Buiten de vergaderingen die niet door het debat over het algemeen stemrecht werden ingenomen, had de Broqueville, in zijn hoedanigheid van minister van Oorlog, te antwoorden op een interpellatie van de heer A. Devèze(216) betreffende het leger, die verschillende dagen in beslag nam, en de bespreking te leiden van

(216) Albert Devèze, oIeper 6 juni 1881 †Elsene 28 nov. 1959, promoveerde 1902 in de rechten te Brussel, advocaat aldaar, 2 juni 1912-1958 liberaal volksverteg. voor het arr. Brussel, was na Wereldoorlog I herhaaldelijk minister, 8 april 1930 minister van Staat.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 144 het ontwerp op de uitbreiding van de militaire dienstplicht. Het indienen van dit ontwerp, dat door de Broqueville in zijn regeringsverklaring van november werd aangekondigd, was voor vele katholieke kamerleden een onaangename verrassing. De wet op de persoonlijke dienstplicht werd in 1909 slechts door een gedeelte van de rechterzijde gestemd en zij betrof slechts één zoon per gezin. Het nieuwe ontwerp maakte de dienstplicht praktisch algemeen. Er was evenwel van deze verzwaring van dienstplicht geen spraak geweest bij de verkiezingen, die pas enkele maanden tevoren hadden plaatsgevonden. Het kiezerskorps kon dan ook de indruk krijgen dat het door onze partij was misleid geworden. Dit kon bijzonder gevreesd worden in het arrondissement Antwerpen, waar het antimilitarisme sedert meer dan een halve eeuw als een eerste politieke eis voor de gekozenen van de Meetingpartij - in feite de Katholieke Partij geworden - werd beschouwd. De verklaring welke door de Broqueville op 12 november 1912 werd afgelegd, dat onze militaire organisatie niet meer toeliet het hoofd te bieden aan de veiligheidszorgen die in de jongste maanden waren opgerezen, werd evenwel door de katholieke opinie zonder veel verzet opgenomen. Woeste was wel van oordeel dat de Broqueville de waarde van de ons bij traktaat verzekerde waarborgen scheen te onderschatten, maar hij voelde zich te oud, zo schreef hij in zijn Mémoires, om de val van de regering te veroorzaken en, waarschijnlijk het onthaal indachtig dat hij bij zijn vrienden had genoten bij het omstoten van de regering-Schollaert, gaf hij te kennen dat hij de regering zou steunen(217). De gevaren op welke de Broqueville had gezinspeeld, waren echter duidelijk genoeg om niet aan de aandacht ook van de gewone burgers te ontsnappen. De bewapeningswedloop door Duitsland te land en ter zee ondernomen tegen Frankrijk en Engeland kon niet worden geloochend. Het incident van Agadir, waar de Duitse oorlogsboot de ‘Panther’ in juli 1911 zonder waarschuwing binnenliep(218), was niet alleen een bewijs dat men in Berlijn de

(217) Woeste verklaarde op 17 april 1913 o.m.: ‘Il (le chef du cabinet) m'a fait l'honneur à moi-même de me consulter souvent.’ A.P.C. 1912-1913, p.963, kol. 1. (Noot F.V.C.). (218) Dit incident moet gezien worden in het kader van de strijd om de invloed in Marokko. Toen de Fransen in 1911 Fez bezetten, stuurden de Duitsers, ten teken van protest, op 1 juli 1911 de kanonboot ‘Panther’ naar Agadir. Engeland koos Frankrijks zijde en verklaarde een blijvende Duitse aanwezigheid in Marokko niet te kunnen dulden. In 1912 werd Marokko een Frans protectoraat; een deel van de kust werd Spaans en Tanger werd geïnternationaliseerd.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 145 schijnbare zwakte op uitdagende wijze zocht uit te baten, maar had door de toegeeflijkheid van de toenmalige Franse eerste minister Caillaux(219) de koloniale invloed van Duitsland tot aan de oevers van de Congostroom gebracht. Men behoefde bovendien niet zeer op de hoogte te zijn van de politiek en de gemoedsgesteltenis van het Duitse volk om te weten, dat deze sterk werden beheerst door de invloed van het ‘Alldeutscher Verband’(220). Deze organisatie schuwde de oorlog niet maar voorzag hem als een onvermijdelijk middel om van de primauteit van het Rijk, dat zich economisch reeds in Europa had gevestigd, ook op politiek gebied een werkelijkheid te maken. Tegen deze bedoeling stelde zich Frankrijk, dat intussen onder de leiding was gekomen van Poincaré(221), krachtdadig te weer en vond in het Verenigd Koninkrijk, dat zich in zijn heerschappij te zeer bedreigd gevoelde, een trouwe bondgenoot. Dat voelde ook het volk. Ik had geen moeite om van de partijgedelegeerden voor het kanton Borgerhout, dat door mij sedert de jongste verkiezingen werd vertegenwoordigd, de vrijheid te verkrijgen om bij de behandeling van de aangekondigde nieuwe militiewet naar mijn beste inzicht te handelen. Ook Dr. Alfons Van de Perre, die mij in 1912 als kandidaat van de Nederduitsche Bond, bij traditie de meest antimilitaristische groep van de Meetingpartij, had vervangen, aarzelde niet zich ten gunste van de uitbreiding van de legerdienst uit te spreken. De Broqueville had bovendien de voorzorg genomen, een zeker aantal leden - en ik

(219) Joseph Caillaux, oLe Mans 30 maart 1863 †Mamers (Sarthe) 23 nov. 1944, Frans radicaal-socialistisch politicus, herhaaldelijk minister van Financiën, stuurde aan op een goede verstandhouding met Duitsland, 1911-1912 minister-president en minister van Binnenl, Zaken. (220) Voor dit ‘Alldeutscher Verband’ zie hierna p. 245-246, noten 7-8. (221) Raymond Poincaré, oBar-le-Duc 20 aug. 1860 †Parijs 15 okt. 1934, Frans gematigd republikeins politicus, vóór en na Wereldoorlog I herhaaldelijk minister en minister-president; deze laatste functie o.m. sedert jan. 1912; jan. 1913-1920 president van Frankrijk.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 146 vermoed van verschillende partijen - op de hoogte te brengen o.a. van een mededeling van de Koning van Roemenië(222) aan Koning Albert, dat België bij een mogelijk gewapend conflict tussen Duitsland en Frankrijk niet meer op de onschendbaarheid van zijn grenzen moest rekenen. De Broqueville stelde de Kamer in haar geheel, in een vergadering met gesloten deuren die op 13 februari werd gehouden, op haar hoede voor de nakende gevaren(223). De bespreking over de nieuwe militiewet begon op donderdag 14 februari met een redevoering van Minister de Broqueville, die praktisch geheel de zitting in beslag nam(224). Hij gaf een brede uiteenzetting van cijfers en van algemene beschouwingen omtrent onze verdedigingsmogelijkheden, die er op berekend waren om de eisen van zijn ontwerp te staven en waarop zakelijk niet veel viel aan te merken. De Slag aan de IJzer zou weldra op roemrijke wijze bewijzen dat het vertrouwen dat hij uitsprak in de moed van onze soldaten geen ijdel gezegde was. Hij liet zich echter ook verleiden door die neiging tot zelfgenoegzaamheid en onvaste beweringen, die onze openbare verklaringen maar al te dikwijls hebben gekenmerkt en niet weinig schade aan ons aanzien hebben toegebracht. Wanneer de Broqueville bevestigde dat onze bewapening in deugdelijkheid in geen enkel opzicht achter stond bij deze van geen enkele Europese grootmogendheid, dat de versterkingen van Luik en Namen volledig in orde waren(225), dat de vesting

o (222) Bedoeld wordt Carol I, Sigmaringen 20 april 1839 †Slot Pelesch bij Sinaia 10 okt. 1914, sedert 1866 vorst, 1881 koning van Roemenië. (223) Kamervoorzitter Schollaert las op 13 febr. 1913 in de Kamer volgende brief van Broqueville voor: ‘Monsieur le Président, J'ai l'honneur de demander à la Chambre de bien vouloir se réunir en comité secret avant l'ouverture du débat sur la loi de recrutement. Je vous prie, Monsieur le Président, (...).’ De Kamer ging daarop te 14u op dit verzoek in en hernam vanaf 15u40 de openbare vergadering. (224) Na Broquevilles rede op 14 febr. werd de algemene discussie reeds tijdens zijn rede begonnen en in de Kamer tot 19 maart voortgezet; de discussies over de artikelen grepen plaats van 16 april tot 28 mei; de laatstgenoemde dag werd de nieuwe militiewet door de Kamer met 103 stemmen tegen 62 en bij 4 onthoudingen aangenomen. A.P.C. 1912-1913, p.612-1396. (225) Broqueville gebruikte de woorden ‘achevées et parachevées’. Ibid., p.612, kol. 1.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 147 van Antwerpen met alle mogelijke haast werd afgewerkt en binnen korte tijd een van de machtigste versterkte plaatsen van de wereld zou zijn, dat de bevoorrading van het leger in voedingsmiddelen en munitie volledig op de hoogte was van wat door de bevoegde autoriteiten werd verlangd, zodat in geval van nood niet alleen een heldhaftige, maar tevens een schitterende en afdoende verdediging kon worden verwacht, dan vergat hij de lessen, welke de ervaring ons reeds had toegediend en bereidde hij het land, zij het dan onvrijwillig, op pijnlijke ontgoochelingen in 1914 voor. Beernaert had reeds eens voor de Kamer moeten bekennen dat de regering bij het uitvoeren van de vestingswerken te Luik door de militaire overheden op een schandelijke wijze was bedrogen geworden. Minister Helleputte had op de onbetrouwbaarheid van de inlichtingen van de militaire overheden nadrukkelijk gewezen in 1901. De verslaggever van het besproken militiewetsontwerp, Burggraaf du Bus de Warnaffe, had er nogmaals in zijn zeer goed gedocumenteerd verslag tegen gewaarschuwd: ‘Moeten wij herinneren aan de teleurstellingen die ons werden aangebracht door de Maasforten, de vestingen van Antwerpen, de militaire school, het bouwen van de nieuwe kazernen, de bewapeningskosten? (...) Zo handelde men ook, wat de legersterkte aangaat’(226). In een voetnota herinnerde de verslaggever eraan dat de heer Helleputte, in het verslag van 3 mei 1901 over het toen bij de Kamer ontvangen militieontwerp, de aandacht vestigde van de Kamer op de treurige gewoonte van het krijgsgenie, om ‘vooruit te gaan zonder te rekenen’ en, La Gazette(227) citerende, met haar besloot: die handelwijze is laakbaar; ongelukkiglijk heeft zij door een lange gewoonte in de geest van onze generaals wortel geschoten. Wij hebben in België ministers van Oorlog gekend, ‘qui ont été de véritables maîtres dans l'art de mystifier les Chambres et qui en ont fait une institution.’ De Patriote, sedertdien La Libre Belgique(228) ge-

(226) Helleputtes verslag van 3 mei 1901 in Documents parlementaires de Belgique 1900-1901, Chambre des représentants, p.501-561; dat van Du Bus de Warnaffe bij de Kamerzitting van 16 jan. 1913, o.c., 1912-1913, p.603-711, met het citaat uit La Gazette p.608, kol. 1, noot 2. (227) La Gazette, van 1871 tot 1914, dagblad te Brussel. (228) Le Patriote, katholieke krant te Brussel, gesticht in 1884, en sedert 1915 La Libre Belgique.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 148 worden, sprak in een artikel, dat als het officieel standpunt van het blad werd voorgedragen, van ‘Menaces nouvelles du minotaure guerrier’ en verdedigde tegen de regering, dat we moesten vertrouwen op de internationale waarborgen van de ons opgelegde onzijdigheid en dat we eerder dan de legerlasten te verzwaren er moesten aan denken ze te verminderen. ‘Moins d'encasernement et plus de soldats, car c'est la caserne qui est odieuse, telle est la formule qui rallierait le pays’. En hare wens, getrouw aan de stellingen die zij vroeger reeds had verdedigd, ging in de richting van een legervorming die als grondslag zou hebben het volontariaat ‘et l'organisation sérieuse d'une garde civique généralisée à tous les cantons du pays’. De lessen bleken echter nog niet voldoende. In de vergadering van de Kamer, op 6 augustus 1913, verschafte Minister de Broqueville enige uitleg over wat hij noemde ‘un gros mécompte’, een grove misrekening die o.a. werd begaan in verband met de werken, die voor de versterking van Antwerpen, als voornaamste steunpunt van 's lands weerbaarheid, nodig werden geacht. Hij schatte de misrekening op circa 93.500.000. Essentiële onderdelen van een doelmatig verdedigingsplan waren eenvoudig over het hoofd gezien en de minister moest bovendien bekennen dat, zo de eerste fortenlinie in 1914 zou af zijn, de gehele afwerking van de vesting eerst voor 1916 was voorzien(229). Op de bewapening waren de schattingen meer dan 50% beneden de werkelijkheid gebleven en - wat de minister in 1913 natuurlijk niet kon mededelen - toen de oorlog in augustus 1914 over ons uitbrak, waren niet eenmaal de zwaarste kanonnen afgeleverd. Krupp(230), die de bestellingen had weggedragen, was natuurlijk meer bezorgd om de tijdige verzorging van de keizerlijke legermacht dan die van het kleine België, dat voor de slachtbank was bestemd! De oorlog van 1914 zou eens

(229) A.P.C., namiddagzitting van 6 aug. 1913: Broquevilles verklaring p. 2092-2107. (230) Van de verschillende generaties Krupp zijn voor het begin van de twintigste eeuw te noemen: Friedrich Alfred Krupp, oEssen 17 febr. 1854 †ald. 22 nov. 1902, en zijn dochter Bertha, oEssen 29 maart 1886 †ald. 21 sept. 1957; deze huwde 1906 Gustav von Bohlen und Halbach, o's-Gravenhage 7 aug. 1870 †Blühnbach (Salzburg) 16 jan. 1950, die vóór zijn familienaam ‘Krupp’ mocht voegen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 149 te meer en eilaas op een tragische wijze het bewijs leveren van de lichtvaardigheid - of was het ook onwetendheid - met welke de hogere militaire overheden ook ditmaal de minister over de waarde of de werkelijke toestand van onze verdedigingsmiddelen hadden ingelicht. We hebben echter - en hier bedoel ik niet alleen de uitvoerende overheden maar ook onze Wetgevende Kamers - naast wat ik noemde een neiging tot zelfoverschatting een andere neiging die aan deze bestuurlijke verzuimen of tekortkomingen een gemakkelijke straffeloosheid verzekert. We vinden het achteraf niet de moeite waard of ongewenst voor de rust van onze bewindvoerders of hun schuldige raadgevers om een grondig en nauwkeurig onderzoek in te stellen omtrent het gebeurde en zijn verantwoordelijkheden. De twee oorlogen, die we in de jongste vijftig jaar hebben meegemaakt en die de meest tragische gebeurtenissen zijn geweest die in onze zo bewogen nationale geschiedenis voorkomen, werden eenvoudig afgesloten met een serie van patriottische redevoeringen, zonder dat de balans van de passiva naast deze van de ware verdiensten met de vereiste zorg werd opgemaakt. En men make me niet de opmerking dat de Koningskwestie het tegenovergestelde zou kunnen bewijzen, want ik hoop te gelegener plaatse in deze herinneringen het bewijs te kunnen brengen, dat de Koningskwestie niet een vrucht is geweest van een gezonde bezorgdheid van het Parlement om het vertrouwen van het land in zijn instellingen te bevestigen, maar ontstaan is uit een zorgvuldig beraamd opzet van een beperkte groep van linkse en voornamelijk socialistische politieke persoonlijkheden, die slechts achteraf de steun van hun eigen partijgenoten hebben verworven. De bespreking van de militiewet verliep zonder merkwaardige bijzonderheden, in overeenstemming met de gekende standpunten door de verschillende partijen ingenomen. Lorand verdedigde een volksleger met korte diensttijd en gesteund op een regionale aanwerving, een standpunt dat vrij algemeen - met enig voorbehoud betreffende de regionale aanwerving - door de socialisten werd gedeeld. De liberale partij, bij monde vooral van haar leider, stemde in met de bezorgdheid van de regering en beloofde haar steun aan het militie-ontwerp. Enkele liberalen, o.a. Louis Franck en Dr. Persoons, verklaarden zich gunstig voor een vermindering

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 150 van de diensttijd tot op twaalf maand. De heer A. Devèze, die nog niet door de genade van het ministerschap tot meer bezonnenheid was gebracht, kwam met deze merkwaardige bedenking voor de dag, dat voor de regering de vereiste minimumgestalte van 1.54 meter i.p.v. 1.55, voor de aanneembaarheid van een militieplichtige, eenvoudig zou bedoeld zijn als een middel om meer Walen - kleiner van gestalte dan de Vlamingen - in het leger te brengen; ‘en is dat niet een clericale berekening?’ zo vroeg hij. Hij vond bovendien vijftien maand dienst teveel en sprak zich uit voor dienstverkorting. Ook iets dat hij, eenmaal minister van Landsverdediging, in patriottische stijl zou afwijzen. Van katholieke zijde werd zeer aangedrongen op de verbeteringen die moesten worden gebracht in de bescherming van de zedelijkheid en de godsdienstige bijstand van de soldaten. Dr. Van de Perre sprak dienaangaande op 26 en 27 februari 1913 een redevoering uit die de aandacht van de Kamer meer dan waard was(231), terwijl van de linkerzijde - en voornamelijk door de socialisten - verzet werd aangetekend tegen de vrijstelling van de priesters en tegen het bestaan van de universitaire eenheden. De bespreking werd enkele dagen onderbroken door de bespreking van een voorstel tot verdaging, dat op 16 april naar aanleiding van de algemene werkstaking door Hubin werd ingediend en dat aanleiding gaf tot de gemeenschappelijke motie, die door Masson werd voorgesteld en die, zoals reeds werd vermeld, aan de socialisten de mogelijkheid opende, aan de algemene staking een einde te stellen(232). Het militie-ontwerp van de regering werd door de Kamer ongewijzigd aangenomen op 28 mei 1913 met honderd en drie stemmen voor, tweeënzestig stemmen tegen en vier onthou-

(231) Hooger Leven schrijft in zijn nr. van 1 maart 1913 dat de rede van Dr. van de Perre, die de eerste was door hem in de Kamer uitgesproken ‘beslist een goeden en grooten indruk (heeft) gemaakt op de Kamer (...). Zijne redevoering getuigde van een verrassende belezenheid in krijgszaken (...). Dr. van de Perre verdedigde, als zijnde de eenige mogelijke oplossing de gewestelijke indeeling en de splitsing in Waalsche en Vlaamsche regimenten’. (Noot gedeeltelijk van F.V.C.). - Van de Perres rede van 26-27 febr. 1913 in A.P.C. 1912-1913, p.725-736. (232) Zie hoger p. 141-142.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 151 dingen(233). Al de katholieke gekozenen van het arrondissement Antwerpen, met de uitzondering van Adelfons Henderickx, brachten een gunstige stemming uit.

Deze uitbreiding van de militaire dienstplicht kon evenwel niet geschieden zonder dat het vraagstuk van het taalgebruik te berde werd gebracht. De ontwaking van het Vlaamse volksbewustzijn had zich reeds bij de behandeling van de Gelijkheidswet op zulke treffende wijze geopenbaard en kwam op steeds krachtiger wijze tot uiting in de strijd voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent. Het zou onverantwoordelijk geweest zijn de nieuwe legerwet te aanvaarden zonder dat een krachtige poging werd ondernomen, om een einde te stellen aan een taalregime dat voor onze Vlaamse volksjongens vernederend en onbillijk was en beschamend voor geheel de Vlaamse volksgemeenschap. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep, waarvan Dr. Julien Delbeke de voorzitter en ikzelf de secretaris was, besliste deze poging op zich te nemen. Wie enigszins op de hoogte is van de ergerlijke toestanden, tot welke de on- en anti-Vlaamse geest, waarvan ons leger doordrongen was, geleid heeft op het IJzerfront en van de noodlottige gevolgen die zich daaruit in de naoorlogse jaren hebben ontwikkeld, kan slechts diep betreuren dat de voorstellen en de onweerlegbare bewijzen, welke door de meest strijdbare leden van de Katholieke Kamergroep werden naar voren gebracht, op zulke luchthartige wijze door de regering en door de leden van het Parlement - zonder wezenlijk onderscheid tussen de partijen - werden afgewezen. Het ligt in mijn voornemen over het taaldrama, dat zich aan de IJzer heeft afgespeeld, in het passend verband breder uit te weiden. Het is een der meest beschamende en ergerlijke bladzijden van onze nationale geschiedenis geworden. Wat door de Katholieke Vlaamsche Kamergroep in 1913 ten gunste van een gezonde taalregeling voor het leger werd bereikt, schijnt vrij onbeduidend tegenover dat onheil. Er is niemand die het meer levendig gevoeld en betreurd heeft dan de Vlaamse volksvertegenwoordigers die zich voor een meer billijke en doelmatige oplossing hebben inge-

(233) Van katholieke zijde onthielden zich de heren Ad. Henderickx (arr. Antwerpen) en Van Brussel (arr. Sint-Niklaas). (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 152 spannen en waarvan ik de enige nog overlevende ben. Het zou evenwel zeer onredelijk zijn de strijd die we hebben gevoerd, te willen beoordelen in het licht van latere gebeurtenissen. De Vlaamse gedachte die gedurende de jongste jaren in de katholieke Vlaamse studentenbeweging een zo veel belovende opbloei had gekend en die in de strijd voor de vervlaamsing van het hoger onderwijs haar machtigste ontplooiing zou vinden, was in het Parlement nog maar zwak vertegenwoordigd. Buiten C. Huysmans, Augusteyns en Pieter Daens zou men, in de rangen der oppositie, bezwaarlijk Vlamingen kunnen ontdekken die bereid waren om voor het leger een organisatie te steunen die de Vlamingen en Walen in afzonderlijke eenheden zou onderbrengen. Zelfs in de schoot van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep die, trots het feit dat hij deel uitmaakte van de regeringsmeerderheid, in feite het gewicht van de strijd op zich heeft genomen, waren niet alle leden bereid het hoofd te bieden aan het misnoegen van de regering en de steeds gerede banbliksems van Woeste. De groep besliste een amendement in te dienen waarbij afzonderlijke Vlaamse en Waalse regimenten werden tot stand gebracht, een formule die reeds in de jaren vijftig werd aanbevolen door de zogenaamde Grievencommissie, in een verslag dat ook thans nog lezenswaardig is(234). Doch reeds voor de stemming verloochenden drie van de ondertekenaars hun handtekening. In de hoop dat we toch het beginsel van de scheiding, zonder welke ons een regeling van het taalgebruik in het leger praktisch onmogelijk voorkwam, zouden kunnen redden, besloot de groep de indeling van Vlamingen en Walen in afzonderlijke regimenten prijs te geven voor de meer gematigde regeling, deze van afzonderlijke Vlaamse en Waalse eenheden, die in onze opvatting niet kleiner mochten zijn dan de compagnie. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep nam evenwel de beslissing, op deze formule stand te houden ook tegen het verzet van de regering in, en ieder lid dat zich aan deze afspraak zou onttrekken te beschouwen als ontslagnemend uit de groep. Maar wat we vreesden gebeurde. De drie leden, die

(234) Betreffende het voorstel van splitsing van het leger in Vlaamse en Waalse regimenten, zegt het verslag van de Grievencommissie in 1856: ‘La partie de notre organisation politique oú l'exclusion de l'individualité flamande règne le plus durement c'est à l'armée.’ (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 153 zich als voorstanders van Vlaamse regimenten reeds hadden teruggetrokken, maar niettemin aanvaard hadden om als mede-indieners van het nieuwe amendement op te treden, bezweken nogmaals voor de morele drukking die op hen werd uitgeoefend. Het amendement werd verworpen met eenennegentig stemmen tegen en slechts drieënvijftig voor(235). Negenentwintig van deze laatste behoorden tot de Franstalige vertegenwoordiging. Vlamingen gelijk Dr. Persoons van Lokeren, Louis Franck van Antwerpen, Van Cauwenbergh, burgemeester van Lier, Raemdonck(236), burgemeester van Lokeren, Verachtert(237), vertegenwoordiger van het arrondissement Turnhout, naast de heren Nobels van Sint-Niklaas, Siffer(238) van Gent en De Bue(239) van Ukkel, die het amendement mede hadden ingediend, en vele anderen van welke men een betere houding had kunnen verwachten, bevonden zich tussen de tegenstemmers. Er was nochtans een grondige bespreking voorafgegaan, waaruit blijken moest dat de taaltoestanden die in het leger heersten, ondraaglijk waren voor de Vlamingen. Het zou te ver leiden in bijzonderheden te treden over een toestand, die thans ondenkbaar is geworden. Een paar feiten mogen evenwel als tekenend worden

(235) De bespreking van dit amendement en de verwerping ervan in de Kamer-zitting van 23 mei 1913. A.P.C. 1912-1913, p.1350. (236) August Frans Raemdonck, oLokeren 10 maart 1863 †ald. 15 okt. 1939, promoveerde te Leuven in de rechten en in de polit. en administr. wetenschappen, 1890 gemeenteraadslid, 1908 burgemeester van Lokeren, 16 febr. 1889 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Sint-Niklaas, verbleef tijdens Wereldoorlog I in Nederland en was er lid van het Officieel Belgisch Comité. (237) Joseph Marie Verachtert, oNoorderwijk 31 maart 1866 †Geel 19 mei 1941, 2 juni 1912-1929 kath. volksverteg. voor het arr. Turnhout, 1921-april 1941 (ontslag) burgemeester van Geel. (238) Alfons Frederik Siffer, oZomergem 21 maart 1850 †Gent 3 maart 1941, studeerde notariaat te Gent en te Leuven, drukker-uitgever, 1875 medestichter van het Davidsfonds, 1886 stichter van het tijdschrift Het Belfort, 1895 gemeenteraadslid te Gent, 6 jan. 1909-1912 schepen van Openbare Werken, 6 jan. 1909-27 jan. 1911 wn. burgemeester, 1921 tot Wereldoorlog II opnieuw gemeenteraadslid en schepen, 2 juni 1912-27 nov. 1932 kath. volksverteg. voor het arr. Gent-Eeklo. (239) François Xavier Marie De Bue, oUkkel 4 jan. 1860 †ald. 30 sept. 1925, 22 mei 1910 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 154 aangehaald. Op vierentwintig geneesheren, gehecht aan het militair gasthuis te Antwerpen waren er volgens Dr. Van de Perre zes Vlamingen en achttien Walen, waarvan er slechts twee onze taal machtig waren. Dr. Borginon(240) bewees met cijfers die hem door de minister van Oorlog zelf waren verschaft, dat het aantal soldaten die gestraft werden, dienstverlenging moesten ondergaan of het leger ontvluchtten, evenredig groter was bij de Vlamingen dan bij de Walen en dat zulks alleen te verklaren was door de wanverhoudingen welke groeiden uit de onkennis van de taal van de Vlaamse soldaten bij de meeste officieren en onderofficieren en de onvermijdelijke vooringenomenheid tegenover de fransonkundige soldaten die daarmede gepaard ging(241). De regering vrees- (240) Gustaaf Borginon, oPamel 28 febr. 1852 †ald. 15 okt. 1922, promoveerde 1875 in de geneeskunde te Leuven, arts, juli 1900-1910 en 1912-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Brussel. (241) Op 14 februari 1913 stelde Dr. Borginon volgende parlementaire vraag aan de minister van Oorlog: Welk is het aantal soldaten van de lichtingen 1907 tot en met 1910 a) uit de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, Limburg en uit het arrondissement Leuven, b) uit de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en uit het arrondissement Nijvel, - 1o die uit het leger werden weggejaagd, 2o die uit hoofde van militaire straffen langer onder de wapens werden gehouden. Het antwoord luidde:

1907 1908 1909 1910 op 17 12 11 6 voor 1o de Vlaam- se Gewes- ten op 669 620 7890 1155 2o op 6 6 1 0 voor 1o de Waal- se Gewes- ten op 304 272 281 677 2o

De gegevens voor het arrondissement Brussel worden achterwege gelaten, uit hoofde van het in taalopzicht gemengd karakter van dit arrondissement. De vergelijking tussen het Vlaams en het Waalse landsgedeelte is op zichzelf van voldoende betekenis. Het opvallend verschil in het aantal gestrafte soldaten beantwoordt niet aan de verhouding van de bevolkingscijfers en kan evenmin door een aangeboren minder tuchtgeest van de Vlamingen worden verklaard. De bespottelijke wijze waarop zogenaamd Vlaamse onderrichtingen aan de Frans-onkundige soldaten werden versterkt, moge blijken uit deze twee potsierlijke staaltjes ontleend aan het lesboekje. Op de vraag: ‘A quoi reconnaissez-vous le commandant?’ leerde de sergeant aan de soldaten: ‘aan twee lignes qui tournent en drie qui montent’. En als antwoord op de vraag: ‘Quelles sont les parties du verrou?’ werd geleerd: ‘de eigenlijk verrou, de extracteur, de percuteur, de ressort à bond de noix, de manchon porte-sûreté, de sûreté.’ - Leger en taaltoestand in Antwerpen: van de Griffie van de Krijgsraad van Antwerpen vernam ik dat twee derden van de hogere officieren in garnizoen te Antwerpen Walen of Vlaamsonkundigen

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 155 de terecht of ten onrechte dat, indien de Vlaamsche Groep in zijn geheel stand hield, een meerderheid tegen haar zou kunnen worden gevormd. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep had ook deze mogelijkheid in overweging genomen en besliste het risico te trotseren. Doch de HH. Siffer, Nobels en De Bue bezweken onder de vrees van dit gevaar en onder de denkbare gevolgen die men niet verwaarloosd had vóór hun ogen tot schrikbeelden op te blazen. De groep bleef echter bij zijn disciplinair besluit dat de leden die aan de afspraak ontrouw zouden worden als ontslagnemenden zouden worden beschouwd. Dit gaf zelfs aanleiding tot een incident tussen de heer Siffer en mijzelf, dat de President Schollaert, door mij daartoe aangezocht, vruchteloos gepoogd heeft bij te leggen en dat slechts door de oorlog werd uitgewist. Ten einde vrijer armslag voor de behandeling van het talenvraagstuk in het leger te verkrijgen, werd door mij in opdracht van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep gevraagd, dat een afzonderlijke bespreking aan deze aangelegenheid zou worden gewijd. Toen de Broqueville zijn inzicht te kennen gaf over het taalgebruik een bijzonder ontwerp in te dienen, vroeg ik ook dat de eindstemming over het militie-ontwerp niet zou plaatsvinden, vooraleer het taalvraagstuk door de Kamer zou zijn behandeld. De Broqueville schonk ons op beide wensen voldoening(242). Deze tactiek bleek niet geheel ondoelmatig. Het ontwerp dat door de Broqueville werd ingediend bevatte, vooral wat de opleiding van de officieren en onderofficieren betrof, zekere beginselen die de omgang van de Vlaamse soldaten met hun overheden en ene meer rationele en ja menswaardige opleiding van de Vlaamse rekruten zouden hebben voorbereid en vermoedelijk de weg naar meer afdoende her-

waren. Ook een groot aantal van de onderofficieren waren Vlaamsonkundig. ‘Daarenboven - aldus de mij toevertrouwde nota - bezit men in het leger geen Vlaamse reglementen. Deze toestand veroorzaakt overgrote moeilijkheden bij het vervaardigen van de opvoeding der Vlaamse soldaten.’ (Noot F.V.C.). (242) Louis Franck herinnerde de Kamer eraan in zijn rede van 22 mei 1913, dat ‘en matière militaire, nous vivons encore sous l'empire du décret du 27 octobre 1830, aux termes duquel le français est la langue officielle de l'armée’. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 156 vormingen zouden hebben geëffend. Doch, afgezien van het nadeel dat de gewenste uitslagen eerst na een zeker aantal jaren konden voelbaar worden, daar het regeringsontwerp niets veranderde aan de toestand van de officieren en onderofficieren die reeds in dienst waren en zelfs niet aan de bevorderingsvoorwaarden van de toekomstige officieren die reeds in de militaire school waren opgenomen, was het wetsontwerp bezwaard met een dubbel vooroordeel, dat de leden van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep vruchteloos hebben bestreden. Ten eerste, dat de vermenging van de Vlaamse en de Franstalige soldaten in dezelfde eenheden een voorwaarde zou zijn van de eenheid van de legerleiding en zelfs van het behoud van 's lands eenheid, en ten tweede dat het mogelijk zou wezen de kennis van beide landstalen, die voor een goede leiding van de soldaten als noodzakelijk werd erkend, zou kunnen verzekerd worden bij de reserve-officieren en onderofficieren, die in oorlogstijd een aanzienlijk gedeelte van de kaders zouden uitmaken, in omstandigheden die meer dan ooit een nauwe samenwerking en een stevig moreel verband tussen soldaat en meerdere vereisten. In zijn inleidende redevoering op de behandeling van de wet op het taalgebruik in het leger zegde de Broqueville o.a.: ‘La loi est dominée par deux pensées. La première (...) éviter, dans la mesure du possible, tout antagonisme entre nos deux races. (...) La deuxième (...) il est indispensable d'assurer la parfaite unité de l'armée’(243). Toen ik op 7 maart de hoop uitsprak in verband met de Duitssprekende militairen uit Luxemburg, dat de soldaten die een zelfde taal spraken samen zouden worden gebracht, zegde de Broqueville bij onderbreking: ‘Je ne le ferai pas, je m'y opposerai de toutes mes forces, et j'ai même été jusqu'à dire que ce serait un crime contre l'unité nationale que de faire pareille chose.’ Men kan thans de holheid van deze patriottische dramatiek vaststellen, zoals ook van ‘le crime contre l'esprit’ dat H. Carton de Wiart ontdekte in de vervlaamsing van de hogeschool te Gent. Maar in 1913 voelden zelfs vele Vlaamse vertegenwoordigers zich bij zulke taal zeer bezorgd(244).

(243) Op 21 mei 1913. A.P.C. 1912-1913, p.1257. (244) F.V.C. sprak over de legeraangelegenheden op 7 maart 1913. Zie A.P.C. 1912-1913, p.828-836; de passus over de Duitstaligen en Broquevilles tussenkomst op p.836, kol.1.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 157

De Broqueville ontmoette de zo gewettigde bezwaren van de Vlamingen ternauwernood, tenzij met het drakerig schrikbeeld dat met de geringste organische splitsing tussen de Vlaams- en Franssprekende soldaten zelfs de grondpijlers van 's lands eenheid en van de verbondenheid van het leger zouden worden in gevaar gebracht. Ik heb nooit kunnen begrijpen dat zulke onnozele bedreiging voldoende is geweest om zelfs overtuigde Vlaamsgezinden zoals Louis Franck en Dr. Persoons, die zelfs het excuus niet hadden de regeringsmeerderheid niet te willen in gevaar brengen, te doen wijken. De Broqueville verwaarloosde weliswaar ook niet de snaar van de verleiding en het ontbrak hem niet aan behartigenswaardige woorden over de plicht van de militaire overheidspersonen om door het aanleren van de taal van hun soldaten de zedelijke samenhang mogelijk te maken die voor een doeltreffende en mensenwaardige samenwerking onmisbaar is(245). De Broqueville verklaarde op de Kamervergadering van 19 februari 1913: ‘Le bon officier est, tout à la fois, un éducateur et un entraîneur d'hommes (...) et je considère que c'est une véritable dérision de penser que l'officier soit capable de remplir sa mission dans toute sa plénitude s'il ne peut pas bien se faire comprendre des hommes qu'il a sous ses ordres!’ Ik wil de Broqueville niet van bewuste onoprechtheid in deze verdenken, alhoewel - zoals ik het reeds heb doen opmerken - de politieke behendigheid het bij hem wel eens op de rechtzinnigheid heeft gewonnen. Doch hij had uit de bespreking die over zijn taalontwerp werd gevoerd wel kunnen leren, dat hij voor zijn veralgemeende tweetaligheid op de medewerking van onze franstaligen niet moest rekenen en de door hem gewilde hervormingen onvermijdelijk - althans voor vele jaren nog - falikant moesten uitkomen. Destrée liet er geen ogenblik gras over groeien. ‘Wij, Walen’, zo verklaarde hij op 16 april 1913, ‘wij willen geen Vlaams leren. Gij wilt er ons toe dwingen Vlaams te leren, dat is een dwingelandij die we niet zullen dulden.’ Hij ontving op deze verklaring goedkeuringen van de uiterst linkerzijde(246)

(245) Op 19 febr. 1913. Ibid., p.651. (246) ‘Nous ne voulons pas apprendre le flamand. (Exclamations à droite) Non, assurément non (...) vous voulez en arriver à nous forcer à apprendre le flamand: c'est une tyrannie que nous ne supporterons pas. (Très bien! à l'extrème gauche).’ Ibid., p.943. Op 21 mei 1913 verklaarde Jules Destrée: ‘La Belgique (...) est une nationalité de création récente et artificielle (...) une nationalité factice, créée par la diplomatie europénne.’ Ibid., p.1262

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 158

Zijn partijgenoot Royer was niet minder tegen elke verplichte kennis van het Vlaams door de Walen. ‘Ce que je redoutais le plus’, zegt hij, ‘c'était qu'on imposât un jour en Wallonie l'enseignement du flamand même à l'école primaire’(247). De liberaal Asou(248) was even kategorisch in zijn verzet. ‘(...) Cette obligation de connaître le flamand pour pouvoir occuper, dans le pays entier, le moindre grade à l'armée, sera ressentie par la Wallonie comme une violence et une provocation (...)’(249). Onnodig eraan toe te voegen dat de pogingen van katholieke zijde ondernomen om een billijke talenregeling voor het leger te verwezenlijken, in de Franse pers met niet minder heftigheid werden bestreden. Dat de niet-katholieke pers zich daarbij bijzonder onderscheidde, was als steeds een gewoon verschijnsel. De ‘Ligue Wallonne’ en de Ligue nationale pour la Défense de la Langue française(250), die toen nog in staat waren een zekere agitatie te Brussel en in de Waalse streken te verwekken, spanden zich in naar hun beste vermogen om de Walen beducht te maken voor de nieuwe poging tot overheersing, welke door de Vlamingen werd ondernomen. Hector Chainaye(251), hoofdredacteur van La Lutte

(247) Ibid., p.1325, op 23 mei 1913. (248) Albert Asou, oDoornik 24 juni 1857 †ald. 6 maart 1940, advocaat te Doornik, 31 jan. 1905-8 mei 1914 liberaal volksverteg. voor het arr. Doornik, 14 juli 1919-28 okt. 1932 provinc. senator Henegouwen. (249) A.P.C. 1912-1913, p.1303, op 22 mei 1913. (250) De eerste ‘Ligue wallonne’ werd in 1886 te Sint-Gillis (Brussel) opgericht en stelde zich teweer tegen het Vlaamsgezinde programma; op vele plaatsen in het land, ook in Vlaamse steden, werd een ‘Ligue wallonne’ opgericht (zo te Antwerpen en te Gent, vooral onder Waalse ambtenaars). Deze liga's sloten naderhand aaneen in de ‘Fédération des Ligues wallonnes du Pays’. Verwant ermee was de eveneens vóór Wereldoorlog I opgerichte ‘Ligue nationale pour la défense de la Langue française’, die in Vlaanderen aan anti-Vlaamse propaganda deed. (251) Hector Chainaye, oLuik 1865 †Brussel 1915, Waalsgezind strijder en journalist, auteur van Pourquoi et comment les Wallons doivent combattre les flamingants (Brussel, 1908, 32 blz.). Op de stichtingsvergadering van de ‘Union pour la Défense de la Langue française à l'Université de Gand’ (23 okt. 1910) verklaarde hij o.m. dat de Vlaamse Beweging was ‘une bande de brutes menée par des hommes intelligents comme Franck d'Anvers’. (Geciteerd door M.BASSE, De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930, I, p.145).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 159

Wallonne. Le Journal de Combat de tous les Wallons, publiceerde tegen de amendementen door de ‘Flaminganten’ op het militaire wetsontwerp voorgesteld een brochure waarin hij op de eerste bladzijde de ‘députés flamingants’ betitelde met de fraaie benamingen van ‘les chefs peaux-rouges du Mouvement, les mangeurs de lapins vivants, les avaleurs de sabres’; het geheel werd ingeleid met de in blokletters gestelde fiere uitdaging: ‘Seule, exposée au danger, la Wallonie veut être défendue; elle est prête à se défendre, seule.’ De oorlog van 1914-1918 heeft op een tragische wijze getoond hoeveel waarde er aan deze zwatelende onzin moest worden gehecht. Het debat eindigde in de Kamer op vrijdag 23 mei en er bleef aan de Vlamingen niets over dan - om beterswil - hun goedkeuring aan het wetsontwerp van de regering, dat slechts lichte wijzigingen onderging, te verlenen. Dat was niet alleen het besluit van de katholieke Vlamingen, ook C. Huysmans, L. Franck, Augusteyns en de overige Vlaamsgezinden van de oppositie waren van dat oordeel. Het ontwerp, dat met achtennegentig stemmen voor en slechts vierentwintig tegen werd aangenomen, betekende trouwens - zoals ik het hoger reeds heb doen opmerken - een wezenlijke vooruitgang. Dr. van de Perre heeft de principiële betekenis ervan op klare wijze doen uitschijnen in een interview dat in Het Handelsblad van 11 juni 1913 werd opgenomen. Wellicht hadden wij enkele stemmen meer kunnen winnen voor de Vlaamse en de Waalse eenheden, indien wij aan de rekruten de vrije keuze tussen beide hadden gelaten. Dit konden we echter om principiële redenen niet aanvaarden. Wij wilden niet dat er geraakt werd aan het beginsel van de taalkundige homogeniteit van de Vlaamse zowel als van de Waalse gewesten en konden niet dulden dat de Vlaamse eenheden, door de aanwezigheid van de Franssprekende militianen uit ons eigen taalgebied, tot eenheden van de arme mensen zouden worden gemaakt. De in de Kamer en daarbuiten gevoerde strijd had evenwel de aandacht voor het talenprobleem in het leger in bredere kringen en vooral bij de Vlamingen zelf

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 160 gewekt. Ook dit was niet te versmaden in een strijdperiode die het Vlaamse volksbewustzijn zichtbaar en op versnellende wijze naar een volledige ontwaking zou brengen.

10 Drie maand begrotingen en interpellaties. (Juni-aug. 1913) De nieuwe schoolwet voor het lager onderwijs. (Okt. 1913-febr. 1914)

De behandeling van de ontwerpen betreffende de militiewet en het taalregiem van het leger namen een groot gedeelte van de parlementaire zitting in beslag. De Kamer bevond zich einde mei nog voor een omvangrijke taak, die geen uitstel duldde. De meeste en niet de geringste van de begrotingen - b.v. Financiën, Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen, Leger - waren nog niet gestemd, niettegenstaande dat de Kamer ook de gewoonte had op vrijdag te zetelen en dat zij niet gierig was met morgenvergaderingen. Zij moest zich verwachten aan een hele reeks van nieuwe belastingontwerpen, die door de verhoging van de militaire verplichtingen onmisbaar waren geworden. Het was voor de katholieke partij een ereplicht in de loop van dat jaar ook een nieuwe schoolwet tot stand te brengen, die beantwoorden zou aan de wil door het kiezerskorps op zulke nadrukkelijke wijze uitgesproken bij de algemene verkiezingen van 1912. Het sprak van zelfs dat de rechterzijde op de meegaandheid van de oppositie niet kon rekenen. Deze wenste weliswaar niet tot een openlijke verstoring van de parlementaire werkzaamheden over te gaan, en ook ieder straatgeweld bleef achterwege. De ervaringen van 1912 hadden ook haar iets geleerd; maar zij maakte geen heel van haar stelselmatig verzet tegen elke vermeerdering van steun aan het vrij onderwijs en verklaarde, o.a. bij monde van Em. Vandervelde, dat zij zich in geen geval het recht zou ontzeggen tot alle door het Kamerreglement geoorloofde middelen haar toevlucht te nemen om het opzet van de regering en van de katholieke partij te verijdelen. Deze wensten hunnerzijds de oppositie geen geweld aan te doen en aan een vrije en grondige discussie van het schoolwetsontwerp in geen geval te tornen. Zij bleken zelfs bereid een

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 161 uiterste lankmoedigheid aan de dag te leggen voor een ongehinderd verloop van al de parlementaire activiteiten, alhoewel zij door de leiders van de oppositie en bijzonder door Em. Vandervelde gewaarschuwd werd dat de meerderheid steeds op haar post zou moeten zijn, indien zij zich niet aan tactische verrassingen wilde blootstellen, een plicht van aanwezigheid over welke de oppositie vanzelfsprekend met een lichter gemoed kon denken. Het jaar 1912-1913 werd dan ook een van de zwaarste jaren van onze parlementaire geschiedenis, wat het aantal vergaderingen en werkdagen betreft. In de redevoering die de President Schollaert bij de opening van het nieuw parlementair jaar op 12 november 1913 uitsprak, verklaarde hij dat de Kamer honderd zestig vergaderingen hield en dat dit cijfer sedert 1850 slechts werd overtroffen in de parlementaire jaren 1888-1889 en 1900-1901, maar dat veertig vergaderingen door interpellaties werden in beslag genomen, hetgeen klaarblijkend overdreven was(252). Aanvankelijk scheen het zelfs alsof de Kamer geen tijd voor enig zomerverlof zou kunnen uitsparen. De ordemoties en de interpellaties gingen hun gewone gang en deze was veel vrijer dan hetgeen thans nog door het Kamerreglement kan worden toegelaten. De dinsdagen, die voor de interpellaties voorbehouden bleven, waren niet eenmaal voldoende om aan alle ruimte te verschaffen. De interpellatie, welke door A. Devèze op vrijdag 13 juni werd geopend over de ontoereikendheid van het Belgisch net van bevaarbare waterwegen en de traagheid met welke de eenmaal begonnen werken werden uitgevoerd, werd voortgezet op vrijdag 20 juni en nam bovendien nog de namiddagvergaderingen van woensdag 25 juni, donderdag 26 juni en een deel van deze van vrijdag 27 juni in beslag. De bespreking van de begroting van Landbouw en Openbare Werken die op 27 juni begon, duurde tot 25 juli(253) (253). De Kamer gaf zich

(252) Schollaert zei: ‘La Chambre a tenu 160 séances, qui ont pris 477½ heures. Depuis 1850, ce chiffre n'a été dépassé qu'en 1898-1899 et en 1900-1901. Il est vrai que quarante séances - plus du quart - ont été absorbées par des interpellations: c'est énorme, c'est trop!’ A.P.C. 1913-1914, p.4, kol.2, op 12 nov. 1913. (253) De Kamer van Volksvertegenwoordigers vergaderde na mei 1913 nog onafgebroken tot 22 aug. 1913, en opnieuw van 14 okt. tot 7 nov. - De interpellatie-Devèze van 13, 20, 25, 26 en 27 juni 1913 in A.P.C. 1912-1913, p.1555-1572, 1629-1642 en 1669-1715.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 162 ten slotte rekening dat het zo niet kon voortgaan. Zij besliste dat zou worden verzaakt aan een algemene bespreking van de nog niet behandelde begroting en zich te beperken tot beschouwingen bij de artikelen. De fiscale ontwerpen, een tiental in het geheel, werden in een collectieve behandeling verwerkt. Er werd op voorstel van P. Hymans bij eenparigheid aangenomen dat het schoolwetontwerp niet meer vóór het zomerverlof aan de orde van de dag zou verschijnen, maar de inzet zou worden van een verlengde zitting die half oktober zou worden gehouden en die zou toelaten aan het schooldebat zijn volle ruimte te verzekeren. Op dinsdag 5 augustus had intussen nog de interpellatie plaats welke door Adelfons Henderickx werd ingeleid over het voor de Vlamingen zo krenkend verbod van de burgemeester van Gent, volksvertegenwoordiger Braun, om in zijn stad een openbare betoging te houden ten gunste van de vervlaamsing van de hogeschool(254). Ik zal in een ander verband deze gebeurtenis herinneren. Doch ieder verlangde rechtmatig naar een paar weken ontspanning en de Kamer kon eindelijk haar reces beginnen op 22 augustus.

De Kamer kwam opnieuw bijeen op 14 oktober, voor de behandeling van het schoolwetontwerp. Geen interpellaties zouden, behoudens erkende noodzakelijkheid, tijdens deze behandeling worden toegelaten. Het debat zou, zoveel mogelijk zonder onderbreking, tot aan het eindbeslag worden voortgezet. Het moge worden erkend dat de oppositie, alhoewel vinnig tegen het ontwerp gekant, zich op bevredigende wijze aan deze afspraken heeft gehouden. Het ontwerp werd door Minister Poullet(255) ingediend op 20 juni en voor vooronderzoek naar de secties verzonden. Ik kon verwachten dat ik zou worden aangesteld als verslaggever. Het was de wens van Minister Poullet, en ik had pas het verslag

(254) Interpellatie-Henderickx van 5 aug. 1913, ibid., p.2040-2063. (255) , oLeuven 5 maart 1868 †ald. 3 dec. 1937, promoveerde te Leuven in de letteren en wijsbegeerte en in de rechten, advocaat, 1893 docent, 1894 buitengewoon en 1898 gewoon hoogleraar te Leuven, 1900-1908 lid van de Brabantse Provinciale Raad, jan. 1908 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Leuven, was tussen 1911-1936 vaak minister (juni 1911-nov. 1918 van Kunsten en Wetenschappen), juni 1925-mei 1926 eerste minister, nov. 1918-dec. 1919 voorzitter van de Kamer van Volksverteg., 1925 burggraaf.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 163 gemaakt over de begroting van Kunsten en Wetenschappen voor het lopende jaar. Toen echter Woeste die eerst verklaard had geen rapporteur te willen zijn, vernam dat de keuze van de centrale afdeling op mij ging vallen, veranderde hij van gedachte en verklaarde zelf de taak te willen opnemen, want hij had geen vertrouwen in zekere van mijn strekkingen. Ik zou me van het geval niets hebben herinnerd, indien Woeste er niet zelf voor gezorgd had het te vermelden(256). Woeste was een geducht parlementariër, maar hij kon ook zeer naijverig en kleingeestig zijn. Zijn Mémoires bewijzen het op vele bladzijden. Alles laat vermoeden - ook het verder verloop van het debat over de schoolwet wijst in die richting - dat hetgeen Woeste in mij het meest vreesde was, de aandacht die ik zonder twijfel zou hebben besteed aan een gezonde regeling van het taalgebruik in het lager onderwijs. De Vlaamse Beweging is voor Woeste steeds een nachtmerrie gebleven. Het debat over de nieuwe schoolwet werd geopend op 14 oktober met een redevoering van Minister Poullet, waarin deze de doeleinden van zijn ontwerp ontleedde. Deze doeleinden konden als volgt worden samengevat: invoering van de leerplicht tot veertien jaar, veralgemening van de kosteloosheid van het lager onderwijs, inrichting van de vierde graad in overeenstemming met de plaatselijke behoeften, verbetering van de wedde van het onderwijzend personeel, verruiming van het geneeskundig onderzoek van de leerlingen en ten slotte, maar dan ook een hoofdbekommernis,

(256) Woeste verhaalt het incident als volgt: ‘Dans l'intervalle de tous ces incidents, le projet scolaire, tant de fois annoncé, avait été déposé. Ma section me nomma rapporteur; une autre section choisit M.Van Cauwelaert. Qui serait rapporteur de la section centrale? J'avais dit cà et là, non pas que je refusais de l'être, mais que je n'y tenais pas; on comprit d'après ce propos qu'il fallait s'adresser ailleurs, et, comme je voyais un jour dans un des salons de la Chambre, M.Van Cauwelaert fort occupé et que je l'interrogeais au sujet de son labeur, il me dit: “Je m'occupe de la question scolaire, puisque vous ne voulez pas être rapporteur.” Je lui répondis: “Je n'ai rien dit de pareil.” N'étant pas sûr de la direction que M.Van Cauwelaert imprimerait à un document de ce genre, je me décidai à accepter; M. Nérincx, président de la section centrale, me proposa, et ma nomination ne souffrit aucune difficulté.’ Mémoires, II, p.428-429. (Noot gedeeltelijk van F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 164 de vrijheid van de schoolkeuze op een vastere grondslag vestigen. Bovendien werd voorzien dat voortaan al de door de staat bezoldigde of gesubsidieerde leerkrachten in het bezit zouden moeten zijn van een regelmatig bekwaamheidsbewijs en dat ook de leerlingen van de aanneembare scholen recht zouden hebben op de kosteloosheid van hun schoolbehoeften en op deelneming aan de schoolsoep. De meeste van deze doeleinden konden door de oppositie moeilijk worden bestreden. Zij kwamen in haar eigen schoolprogram voor of konden als onafwijsbare eisen van de maatschappelijke vooruitgang worden aanzien. Maar de steen des aanstoots, waarop de schoolvrede van de zijde der linkse partijen reeds herhaaldelijk was gestruikeld - de poging om door een ruimere financiële tussenkomst het lager vrij onderwijs beter in staat te stellen om zijn onmiskenbare roeping in ons volksonderwijs te vervullen - was naar de open verklaring van de minister een hoofdinzet van het regeringsinitiatief. Het ontwerp-Poullet bood weliswaar niet het gerede voorwendsel tot volksopruiing, dat de linksen in de schoolbon van Minister Schollaert hadden gevonden. De uitslag van de verkiezingen van het vorig jaar was eveneens van aard om hun aanvalslust enigszins te matigen, maar hun verzet tegen de schoolgelijkheid bleef onverzoenlijk en de oude clichés tegen de subsidiëring van het vrij onderwijs werden zonder enige schroom opnieuw bovengehaald(257). De aanval werd ingezet door Albert Devèze, die pas in 1912 als kamerlid werd verkozen en ongeduldig bleek - een liberaal dagblad betitelde hem als ‘folle avoine’ - om zich in de voorrangen van de liberale partij te vertonen. Het ontwerp van Minister Poullet was voor hem een nieuwe poging om de vrije confessionele school ten gunste van de openbare school uit de weg te ruimen. Hij achtte zelfs het beginsel van de gesubsidieerde schoolvrijheid als strijdig met de grondwet. Geen subsidies zonder toezicht op het gebruik van de verleende middelen. Zijn bezorgdheid betrof vooral de scholen met geestelijk onderwijzend personeel. ‘Et je ne pense pas, quant à moi’, zo verklaarde hij, qu'il soit sans danger de confier le soin d'une telle formation à des hommes qui ont fait voeu d'obéissance vis-à-vis d'une autorité religieuse

(257) Rede van Poullet op 14 okt. 1913 in A.P.C. 1912-1913, p.2485-2491.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 165

étrangère et qui ont volontairement banni de leur coeur tous les sentiments qui seraient ceux d'un époux ou d'un père!(258). Het onderwijs door kloosterlingen gegeven was bovendien een strijdend onderwijs, gevoed met drift en onverdraagzaamheid en, indien de loop der gebeurtenissen niet wordt ingehouden, is het vaderland in gevaar eensdaags in de verscheurdheid van een burgeroorlog te grond te gaan. Zelfs de plicht van de gemeenten en de provinciën, om ook de kinderen van de vrije scholen van hun sociaal hulpbetoon te laten genieten, scheen hem een onaanvaardbare aanslag op het officieel onderwijs. Voor de socialist Royer waren niet de kloosterscholen de gevaarlijkste, want het zicht van de kloosterlingen schrikt nog vele ouders af: de gevaarlijkste waren de vrije scholen met lekenpersoneel. En voor Demblon, de literaire doodgraver van Shakespeare, was de wet slechts een nieuw voorwendsel om de kloosters, die reeds verzadigd zijn (‘les couvents déjà gorgés’), nog te verrijken. Voor Terwagne, socialistisch volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, was het bij ‘une entente scandaleuse’ dat het gemeentebestuur van Antwerpen zich had laten verleiden, om ook een hulpgeld aan de katholieke schoolkolonies te verlenen(259). Met de erkende leiders van de linkse partijen bleven we natuurlijk - wat de toon betreft - op een hoger plan, maar het verzet bleef in beginsel even vast en volledig. Ons program, zegde Em. Vandervelde in zijn rede, is: ‘instruction primaire intégrale, gratuite, obligatoire et laïque.’ In zijn eigen naam gaf hij toe dat indien de linkse partijen eensdaags zegevierden, zij wellicht de staatstoelagen aan de aangenomen en de aanneembare scholen niet zouden afschaffen, maar dan mits waarborgen welke de katholieke partij weigert; maar hij verwachtte ten slotte van het besproken ontwerp slechts bittere vruchten en diepere verdeeldheden van het

(258) Devèze zei dit op 14 okt. 1913. A.P.C. 1912-1913, p.2497; zijn hele rede van 14 en 15 okt., p.2491-2506. (259) Voor de tussenkomsten der oppositie: Royer op 15-16-17 okt.; Demblon op 17 okt. (‘C'est un nouveau prétexte pour enrichir les couvents, déjà gorgés! (Exclamations à droite). Et pour vous enrichir aussi.’); Vandervelde op 4 nov.; Hymans op 29 okt. en 6 nov., Masson op 30-31 okt.; Lorand op 24 en 28 okt.; Buyl op 7 nov. 1913; e.a., zie A.P.C. 1912-1913, p.2511-2736.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 166 land (260). De redevoering van P. Hymans werd als steeds in onberispelijke stijl gehouden. Hij was ten andere niet antigodsdienstig van natuur. Zijn stellingen waren echter deze die reeds in de dagen van Frère-Orban(261) door de liberale partij werden gehuldigd en die konden worden samengevat in de woorden: ‘L'État a le devoir d'enseigner, l'Église a le droit d'enseigner’, maar deze laatste dan met middelen die ze aan haar eigen bezit ontleent. De katholieken, zo beweerde hij, willen geheel België clericaliseren en de staat uit het onderwijs verdrijven. In een onderbreking op een rede van Minister Poullet liet hij zich de scherpe woorden ontvallen: ‘Votre projet est une oeuvre de haine et d'oppression’(262). De HH.F. Masson en L. Franck spraken in dezelfde geest. Zelfs Lorand die door onze Limburgse vriend Jan Ramaekers aan de schoolovereenkomst werd herinnerd die hij met Mgr. de Harlez(263), professor aan de hogeschool te Leuven, in de negentiger jaren had ontworpen, waarbij de subsidies aan het lager onderwijs naar het aantal leerlingen zouden worden berekend en die deze regeling als ‘de rechtvaardigheid zelf’ had betiteld, vond dat het ontwerp-Poullet in zijn geheel niets anders was dan de bekroning van een aanvallende arbeid op de individuele vrijheid, op de grondwettelijke vrijheid en alle protesten verrechtvaardigt en wettigt die er tegen oprijzen(264).

(260) Vandervelde op 4 nov. 1913: ‘Et en ce qui nous concerne, nous autres, socialistes, nous entendons toujours rester fidèles à notre programme en matière d'enseignement, programme que je rappelle: instruction primaire intégrale, gratuite, obligatoire et laïque; administration des écoles par les pouvoirs publics, sous le contrôle des comités scolaires élus par le suffrage universel des deux sexes, avec représentation du corps enseignant.’ Ibid., p. 2681, kol.2. (261) Hubert Joseph Walthère Frère-Orban, oLuik 24 april 1812 †Brussel 2 jan. 1896, advocaat te Luik, 1847-1894 liberaal volksverteg. voor het arr. Luik, 1847-1872, 1857-1870 en 1878-1884 minister (vooral van Financiën), 1861 minister van Staat. (262) Deze zin uit zijn tussenkomst van 29 okt. 1913. A.P.C., p.2635, kol.2. (263) Charles Joseph de Harlez de Deulin, oLuik 2 aug. 1832 †Leuven 14 juli 1899, oriëntalist en godsdiensthistoricus, hoogleraar te Leuven. (264) Lorand: ‘Je soutiens que le projet de loi tout entier est le couronnement d'une oeuvre attentatoire à la liberté individuelle, à la liberté constitutionnelle, et qu'il justifie contre lui toutes les protestations et les rend toutes légitimes.’ A.P.C. 1912-1913, p.2602, kol.1, op 24 okt. 1913.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 167

Men kan na deze voorbeelden zich allicht voorstellen in welke geest door de mindere goden van de linkse groepen of door een schooldemagoog zoals Buyl(265) toen was, werd gesproken. Ook C. Huysmans, die toen de onverkwikkelijke lucht van de Brusselse gemeentepolitiek voor de mildere atmosfeer die hem in 1921 te Antwerpen werd geboden nog niet had geruild(266), liet zich als tegenstander niet onbetuigd. Als onvermoeibare snuffelaar naar verdoolde of zeldzame papieren vond hij ditmaal zijn gading in een venijnige brochure die door een onbekende (La Flandre Libérale heeft valselijk C. van Overbergh achter dit geschrift willen ontdekken), onder de naam van Stephane en het mom van schijnkatholicisme, allerlei verdachtmakingen tegen de geest en de zogenaamde praktijken van het katholiek vrij onderwijs heeft willen in omloop brengen(267). De katholieke meerderheid bleef natuurlijk het antwoord niet schuldig. Minister Poullet verdedigde zijn stellingen en weerlegde de gemaakte opwerpingen op overtuigende wijze. Poullet was niet wat men kon noemen een man van grote parlementaire welsprekendheid. Hij was en bleef steeds de professor die, matig in de keuze van zijn bewoordingen, in de eerste plaats bezorgd was om zakelijkheid van gegevens en om een sluitend betoog. Maar de eerlijkheid van gemoed, de hoffelijkheid en het oprecht verlangen om de tegenstrever in zijn eigen gedachtensfeer te bereiken, die zijn uiteenzettingen kenmerkten, verzekerden hem steeds, ook in de Kamer, een belangstellend gehoor. Het was in die geest dat hij op 28 oktober een eerste antwoord gaf aan de oppositie en op onweerlegbare wijze betoogde dat het geheel ten onrechte was dat men het hangende ontwerp had willen verdenken als een aanslag op het officieel onderwijs, op de beroepsmogelijkheden van het onderwijzend lekenpersoneel of op welk beginsel ook van onze schooltradities. Hij zette zijn rede in op 29 oktober en eindigde met een verdediging van het recht van de katholieke kinderen op

(265) Adolf Buyl, oSerskamp 1 mei 1862 †Wetteren 4 dec. 1932, 27 mei 1900-juli 1929 liberaal volksverteg. voor het arr. Veurne-Diksmuide-Oostende. (266) Huysmans was 1910-1919 volksverteg. voor Brussel, en jan. 1908-april 1921 gemeenteraadslid dezer stad. (267) Voor al deze spreekbeurten, zie hoger noot 259.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 168 een op de katholieke beginselen gesteund onderwijs en een verheerlijking van de katholieke wereldbeschouwing, die hem een dubbel salvo van toejuichingen en de warmste gelukwensen van zijn vrienden verzekerden(268). Woeste was reeds als verslaggever aan het woord gekomen op 17 oktober. De hoofdgedachte die ons steeds heeft geleid, zo betoogde hij toen, is deze dat de opvoeding niet mag gescheiden worden van het onderwijs en dat de godsdienst niet behoort gescheiden te worden noch van de opvoeding noch van het onderwijs. Wij dringen deze opvatting aan niemand op, maar wij kunnen niet dulden dat men ons een tegenovergestelde zou opdringen. Een onzijdig onderwijs is bovendien een praktische onmogelijkheid. Het laatste gedeelte van zijn redevoering was aan dit betoog gewijd. Met de leerplicht, welke hij vroeger had bestreden nam hij stilzwijgend vrede(269). Met de weddebeperking die aan de kloosterlingen werd opgelegd, had hij reeds in 1895 zijn instemming betuigd. De rechterzijde was eensgezind om zijn als steeds strijdvaardige tussenkomst met warmte toe te juichen. Er vonden meer andere uitstekende tussenkomsten van de katholieke zijde plaats. Laat ik enkel deze vermelden van Siffer, Arthur Verhaegen, Jan Ramaekers, Harmignie(270), de Ponthière(271) e.a. Ikzelf kwam aan het woord op 31 oktober. Ik lokte enig

(268) Poullet sprak reeds een eerste maal als minister van Kunsten en Wetenschappen op 14 okt. 1913. (A.P.C., p.2485-2491); voor het hier vermelde antwoord van 28-29 okt., zie ibid., p.2623-2637. (269) Fulgence Masson bevestigde op 31 okt. 1913 dat Woeste op het Kath. Congres te Mechelen in 1863 zou gezegd hebben: ‘L'instruction obligatoire est contraire autant à la liberté d'enseignement et à la liberté de conscience qu'à la liberté individuelle et aux droits de la famille.’ Ibid., p.2667, kol.2. Woeste liet deze mededeling onbeantwoord. (Noot F.V.C.) - De hele rede van Woeste op 5 nov., ibid. p.2695-2700. (270) Alphonse F.A. Harmignie, oMons 13 febr. 1851 †Brussel 21 sept. 1931, promoveerde 1872 te Leuven in de rechten, 27 mei 1900-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Mons, 21 nov. 1918-21 sept. 1919 minister van Kunsten en Wetenschappen. (271) Charles J.A. de Ponthière, oLuik 6 nov. 1842 †Château de Sarolay (Argenteau) 5 sept. 1929, promoveerde 1862 te Luik in de rechten, 27 mei 1900-1908 en 2 juni 1912-1919 kath. volksverteg. voor het arr. Luik. - Siffer sprak op 21, Verhaegen op 22, Ramaekers op 24, Harmignie op 30 en De Ponthière op 23 okt. 1913. A.P.C. 1912-1913, p.2550-2651.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 169 protest uit omdat ik mij van de Vlaamse taal bediende en ik werd bovendien door een zekere heesheid gehinderd, die mij niet toeliet ‘de gewone luidruchtigheid van de Kamer te beheersen’. Ik meen te mogen zeggen dat mijn redevoering een niet onwaardige plaats in dit gewichtig debat heeft ingenomen. In elk geval, de Handelingen van de Kamer vermelden dat ik langdurig door mijn vrienden van rechts werd toegejuicht en door hen omringd werd en warm gelukgewenst. Ik sprak mijn vreugde uit over de vele belangrijke hervormingen die door het regeringsontwerp ten bate van het volksonderwijs werden voorzien, doch de hoofdzaak van mijn betoog ging over het recht van de ouders om te beslissen welke de geestelijke richting is, die aan de eerste opvoeding van het kind moet worden gegeven en die de grondslag uitmaakt van geheel de schoolpolitiek door de katholieken verdedigd. Wat wij willen vrijwaren is eenvoudig het recht van de ouders om tegenover hun kinderen een plicht te vervullen, die hun door de natuur zelf wordt voorgeschreven. Ik bewees op mijn beurt de praktische onmogelijkheid van een waarlijk onzijdig onderwijs. Het is wellicht de enige gelegenheid bij welke mijn filosofische studiën mij zo rechtstreeks ter hulp zijn gekomen(272). De bespreking ontwikkelde zich steeds verder zonder veel emotieve tussengevallen. De linkerzijde, zonder het debat met ongeoorloofde middelen te

(272) F.V.C. zei o.m.: ‘Mijne Heeren, ik ben zo vrij een beroep te doen op de welwillendheid der Kamer, omdat ik vandaag niet over voldoende stemkracht beschik om de gewone luidruchtigheid dezer vergadering te beheerschen. Ik zou mijn collega's dankbaar zijn indien zij het stilzwijgen zooveel mogelijk wilden onderhouden.’ (Ibid., p.2669, kol.2). Tegen het gebruik van het Nederlands door F.V.C. protesteerde Cavrot als volgt: ‘Mais, monsieur le président, on ne devrait pas permettre à un orateur qui connaît très bien le français de s'exprimer ici dans une langue que beaucoup d'entre nous ne comprennent pas. C'est manquer de condescendance envers ses collègues en agissant de la sorte? (Exclamations et protestations à droite). Vous parlez ici pour toute la nation; notre droit est d'exiger que nous vous comprenions. C'est un scandale ce que vous faites. Vous connaissez très bien la langue française. Parlez-la alors. Nous vous écouterons. (Protestations à droite). C'est une honte. Parlant le flamand, vous ne parlez que pour une partie du pays. (...) C'est insulter la Wallonie ce qu'il fait en ce moment, et il le fait à dessein. (Interruptions nombreuses - Bruit) (...). Si les flamingants continuent de la sorte, nous parlerons en wallon.’ (p.2671) De hele rede van F.V.C. op 31 okt. 1913, p.2669-2678).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 170 remmen, zocht blijkbaar het einde zoveel mogelijk te verschuiven en de regering wenste geen blijk te geven van zenuwachtig ongeduld. Zij moest vrij spoedig de hoop laten varen dat haar ontwerpen tijdig kracht van wet zouden verkrijgen, om de gemeenteraden in de mogelijkheid te stellen met de nieuwe schooltoestanden rekening te houden bij het opmaken van hun begroting voor 1914. Maar zij bleef op het standpunt dat de schoolwetherziening moest worden beëindigd vóór de opening van de verkiezingsstrijd, die in 1914 zou plaats vinden. Bij het eindigen van het parlementair jaar 1912-1913 was echter de algemene bespreking nog niet geëindigd en op 14 november werd zij met nieuwe moed voortgezet, zonder dat er eenmaal van een einddatum was gerept geworden. De onuitputtelijke Buyl begon het nieuwe parlementaire jaar met voor zijn aandeel twee vergaderingen in beslag te nemen. Een suggestie van de voorzitter, op 19 november, om de redevoeringen te beperken tot één uur werd door de oppositie nog voorbarig gevonden. Op 27 november werd door P. Hymans, die niet naliet de regering te waarschuwen dat ook op artikelen ernstig strijd zou worden geleverd, zelfs voorgesteld, de bespreking van de schoolwetontwerpen voorlopig te schorsen en de voorrang te verlenen, niet alleen aan de ontwerpen die noodzakelijk vóór 31 december moesten worden behandeld, zoals 's lands middelen en wegen en het contingent, maar ook aan zekere sociale ontwerpen en voorstellen voor welke hij een ruime instemming van de Kamer verwachtte. De regering weerstond, en de algemene bespreking kon eindelijk op 28 november worden beëindigd(273). Zoals te voorzien dreigde echter de behandeling van de artikelen in de handen van de oppositie een gemakkelijk vertragingsmiddel te worden en dit gaf Minister de Broqueville aanleiding om op vrijdag 12 december aan de Kamer voor te stellen, dat zij vanaf de volgende week op elke werkdag zou vergaderen. Dit viel natuurlijk niet in de smaak. Er werd gedreigd met vele naamafroepingen en de vele tussenkomsten deden de beslissing uitstellen tot de woensdag van de volgende week, de

(273) Buyl sprak op 14 en 19 nov. 1913; met ‘suggestie van de voorzitter’ wordt verwezen naar een initiatief van wn. voorzitter Harmignie. Voor de algemene bespreking in het nieuw parlementair jaar zie A.P.C., 1913-1914, p.11-179.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 171 dinsdag steeds voorbehouden blijvend voor interpellaties. Ook de woensdag kwam de Kamer tot geen besluit, maar aanvaardde het voorstel van Woeste dat men eerst vrijdag zou beslissen of de volgende maandag vergadering zou worden gehouden. Tot de maandagvergadering werd, als voorzien, door de meerderheid beslist, van de interpellaties op de dinsdag af te zien. De begroting van 's lands middelen en wegen, en van het contingent werden nog tijdig besproken en gestemd. Wanneer op de vooravond van Kerstmis de Kamer uiteenging tot 7 januari, was het met het minder aangenaam vooruitzicht dat zij de eerste weken van het nieuwe jaar nog aan het schooldebat zou mogen wijden(274).

Een wet die zo diep en zo algemeen in het geestelijk leven van een volk ingrijpt als een wet op het lager onderwijs, kon natuurlijk in ons land door de wetgevende Kamers niet worden bepaald zonder dat de taalkwestie zich in de besprekingen kwam mengen. Pedagogische en sociale misbruiken hadden zich op het gebied van de onderwijstaal, het weze door de wil van de gemeentebesturen, het weze door de schuld van de hoofden van de vrije scholen, vooral in onze Vlaamse steden ingeburgerd. Verschillende amendementen werden ingediend op de tekst van het regeringsontwerp dat, wat het gebruik van de moedertaal en het aanleren van de tweede landstaal betreft, geen volledige voldoeningen aan de Vlamingen verzekerde. Het voornaamste amendement werd ingediend door Dr. Juliaan Delbeke uit naam van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep. Het waarborgde het gebruik van de moedertaal van de kinderen als onderwijstaal en het verschoof het aanleren van een tweede taal tot in het vijfde studiejaar. Samen met Dr. A. Van de Perre had Dr. Delbeke met het oog op deze hervorming een brochure uitgegeven en aan al de leden van de Kamer laten uitdelen, waarin de bestaande misbruiken en hun voor de verstandelijke vorming van onze Vlaamse volksjeugd nadelige gevolgen duidelijk werden in het licht gesteld. Met de bedoeling het vraagstuk boven de partijtegenstellingen te verheffen en zijn kansen op een meerderheid te verhogen, werd

(274) De behandeling van de artikelen van het nieuwe schoolontwerp duurde de tot 19 dec. 1913, de begroting op 's lands middelen en wegen kwam in de Kamer op 22-23-24 dec., het ontwerp betreffende het kontingent van het leger voor 1914 op 24 dec. 1913. Ibid., p.197-520.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 172 een nieuwe formulering van deze opvattingen als een gemeenschappelijk amendement ingediend, dat door mij werd ontworpen en medeondertekend door C. Huysmans, Persoons, Henderickx en L. Franck en dat de amendementen verving die reeds door C. Huysmans, Delbeke, Franck en Pecher(275) werden voorgedragen. Onze poging werd evenwel onmiddellijk verijdeld door een veel zwakker voorstel dat op initiatief van Nobels van Sint-Niklaas met enkele katholieke vertegenwoordigers uit het Vlaamse land tegen het onze werd ingediend. Het spelletje dat we bij de behandeling van de taalwet voor het leger beleefd hadden, vernieuwde zich dus langs dezelfde zijde en met hetzelfde gevolg. Minister Poullet was in het talenvraagstuk nog niet tot het meer radicale inzicht gekomen, dat hij na de oorlog met zoveel moed heeft beleden. Zijn verzoenende tussenkomst was niet van aard om de tegenstelling, die zich tussen Vlamingen van de katholieke partij had geopenbaard, te overbruggen. Woeste gaf zijn zegen aan het amendement-Nobels en consoorten. Hij was bekommerd over de ontoereikende kennis van de Franse taal, waarvan vele kandidaten voor openbare ambten blijk gaven, een bekommernis die wel eens in vergelijking mag worden gebracht met het feit dat hij zelf als vertegenwoordiger van een Vlaams arrondissement in geheel zijn lang parlementair leven nooit de behoefte heeft laten blijken om de taal van zijn kiezers op ietwat behoorlijke wijze te spreken. De inspanning die van Vlaams-katholieke zijde werd ondernomen om door een gezonde taalregeling het verstandelijk peil van de arbeidende bevolking en de morele wisselwerking tussen de meer en de minder ontwikkelde standen in het Vlaamse land te verhogen, zag hij als een ongeoorloofde aanslag op de gevestigde orde en de eenheid van het land(276).

(275) Edouard G.C.M. Pecher, oAntwerpen 24 nov. 1885 †Brussel 27 dec. 1926, promoveerde 1908 te Brussel in de rechten, 2 juni 1912-1919 en 20 nov. 1921 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Antwerpen, nov. 1926-jan. 1927 minister van Koloniën. (276) Woeste verklaarde o.m. ‘Rien n'est plus angoissant que la question des langues; elle met en jeu des intérêts nombreux, divers et opposés, et je crois qu'il est conforme aux traditions du pays comme aux intérêts d'un pays uni et qui doit rester uni, de ne pas adopter des solutions excessives, mais de s'arrêter à des solutions transactionnelles.’ O.c., p.708, op 21 jan. 1914. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 173

Ik kwam opnieuw aan het woord na de heer Woeste en wees op het ongehoorde feit dat in Brussel geen enkele school - officiële of vrije - bestond die voor de Vlaamse kinderen het elementair beginsel van de moedertaal als onderwijstaal eerbiedigde en dat in vele van onze Vlaamse steden een mengelstelsel werd ingevoerd en belangrijke vakken onderwezen werden in een taal welke door de kinderen weinig of niet gekend was. De abnormale taaltoestanden die in het onderwijs van het Vlaamse land werden geduld en zelfs stelselmatig bevorderd, wreekten zich op onbetwistbare wijze op de arbeidsmogelijkheden en de levensstandaard van onze werknemers. De vrijheid van de huisvader op zuiver pedagogisch gebied was niet te vergelijken met de vrijheid in godsdienstige aangelegenheden. De staat heeft in deze aangelegenheden niet te beslissen omdat hij geen leer en geen leergang heeft, maar bij de bepaling van het leerprogram en de pedagogische aanbevelenswaardige methoden heeft hij, voor zover het algemeen welzijn het verlangt, een recht van medezeggenschap en zelfs van beslissend gezag. Ik beriep mij op een verklaring dienaangaande op 20 oktober 1886 door Thonissen(277) in de Kamer afgelegd: ‘En matière d'enseignement, il ne faut accepter le choix des parents que dans une certaine mesure(...). Une loi d'enseignement qui abandonnerait aux parents l'exécution du programme serait ridicule. Dans le domaine de l'instruction publique, nous ne devons nous inspirer que de l'intérêt général, sans avoir égard aux caprices des particuliers.’ ‘Eh bien’, zo voegde ik er aan toe, ‘je demande qu'on ne rende pas tout notre peuple flamand victime des caprices des particuliers.’ Maar Woeste bleef op de loer. Toen er de volgende dag op het amendement-Nobels moest worden gestemd, deed hij een scherp beroep op al de leden van de rechterzijde - met uitsluiting van de drie katholieke Vlamingen die het amendement hadden ondertekend, dat ook door C. Huysmans en L. Franck werd gepatroneerd en die hij slechts als verdachte partijelementen kon beschouwen - om hun steun te verlenen aan het voorstel-Nobels dat ook door

(277) Jan Joseph Thonissen, oHasselt 10 jan. 1816 †Leuven 17 aug. 1891, 1848-1884 hoogleraar in strafrecht te Leuven, 8 aug. 1863-juni 1890 kath. volksverteg. voor het arr. Hasselt, 16 juni 1884 minister van Staat, 26 okt. 1884-24 okt. 1887 minister van Binnenl. Zaken en Openbaar Onderwijs.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 174 de regering was aanvaard geworden. Ik kan thans niet meer op onweerlegbare wijze het bewijs leveren dat Woeste zijn woorden, zoals zij verschenen zijn in de Annales Parlementaires van 22 januari, verzacht heeft, doch het heeft me steeds voor de geest gestaan dat hij de ‘trois anabaptistes’ - Dr. van de Perre, Dr. J. Delbeke en mijzelf bedoelend, die met leden van de oppositie een afspraak hadden durven nemen - niet meer beschouwde als behorend tot de katholieke partij. Ik kon deze honende bejegening niet met gelatenheid aanvaarden en heb me met een rechtstreeks antwoord, dat hem op de gevoelige plaats heeft getroffen, tot Woeste gekeerd. De opvattingen welke deze over partijeenheid steeds heeft willen opdringen, zijn te eng om te worden aanvaard als vaste regel. Doch indien ik zijn leer dienaangaande niet kon aanvaarden ‘en l'occurrence je suis son exemple. Lorsqu'il s'agit d'une conviction personnelle bien établie, M. Woeste n'obéit pas à la loi absolue de l'unité du parti, mais il préfère affronter un superbe isolement pour rester fidèle à la voix de sa conscience. Je suis convaincu, messieurs, que mon isolement en matière de langue ne sera jamais aussi complet que le fut le sien. Car en défendant les idées que j'ai eu l'honneur d'inscrire dans l'amendement en question, je me sens au coeur même de mon parti qui trouve dans la partie flamande du pays sa force et sa vitalité(...).’ Woeste reageerde niet in het openbaar. Maar mijn herinnering aan zijn treurig avontuur bij het schoolontwerp-Schollaert schijnt hem diep te hebben geraakt. Tegenover een parlementair medewerker van een Brussels katholiek dagblad, die me zelf het gezegde overbracht, lie hij zich ontvallen ‘qu'il abimerait ce jeune homme’. Dit is hem alvast niet gelukt. Maar bij de stemming over de amendementen haalde hij zijn slag thuis. De tekst die ik met L. Franck e.a. had voorgesteld ten gunste van een regionale taalregeling, werd verworpen met honderd veertien stemmen tegen en vierenvijftig voor. Ons voorstel dat buiten de Brusselse agglomeratie met het onderricht van de tweede taal slechts vanaf de derde graad mocht worden begonnen, onderging hetzelfde lot met honderd veertien stemmen tegen, zevenenveertig voor en twee onthoudingen. De bespreking van de artikelen van het schoolontwerp ging door tot 11 februari. De tweede lezing en de eindstemming vonden plaats op woensdag 18 februari. De linkse partijen weigerden aan

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 175 de stemming deel te nemen en trokken zich terug. Pieter Daens en Fonteyne(278) onthielden zich. De achtennegentig overblijvende katholieke leden waren in voldoende aantal, om aan het regeringsontwerp voor de Kamer de vereiste kracht van wetgeving te verlenen. Aan Minister Poullet en President Schollaert werd, als overwinningsschuld, een warme ovatie gebracht(279).

11 Congo-interpellatie van Brunet tegen... volksvertegenwoordiger Brifaut. Einde van de zittijd met sociale wetten. (Jan.-mei 1914)

Tussen de vele interpellaties die, tussen de behandeling van de schoolwet in, door de Kamer werden gehoord is er ene, die aan de jongste gebeurtenissen in Congo(280) een nieuw actualiteitsbelang ontleent en welke bij deze gelegenheid in herinnering worde gebracht, namelijk de interpellatie welke op 13 januari 1914 door Brunet(281), later voorzitter van de Kamer, gericht werd tot Renkin, minister van Koloniën, betreffende ‘de maatregelen die hij van zin is te nemen tegen de aanvallen waaraan de functionarissen

(278) Florimond Alfons Fonteyne, oHoutem 1 maart 1856 †Bougie (thans Bejaïa, Algerije) 13 juli 1923, priester van het bisdom Brugge, 2 juni 1912-1919 daensistisch volksverteg. voor het arr. Brugge. (279) De verwerping van de amendementen van F.V.C., Franck e.a. in de zitting van 22 febr. 1914 in A.P.C. 1913-1914, p.733-735; de eindstemming op 18 febr., ibid., p.1078. (280) Toespeling op de beroering in Congo ten gevolge van subsidievermindering voor de vrije katholieke scholen in 1955 en van politieke gisting onder de Congolezen sedert 1956. (281) Emile Lucien Brunet, oBrussel 8 juni 1863 †ald. 10 mei 1945, promoveerde 1883 in de rechten te Brussel, advocaat aldaar, 24 juli 1912 tot zijn dood socialist. volksverteg. voor het arr. Charleroi, 1 jan. 1918-21 nov. 1918 lid van de ministerraad, dec. 1919-aug. 1928 voorzitter van de Kamer van Volksvertegenw., 2 april 1925 minister van Staat. - Zijn interpellatie aan Renkin ‘sur les mesures qu'il compte prendre en présence de la campagne menée contre les fonctionnaires du Congo’ op 13 jan. 1914 en de discussie daaromtrent op 13, 20 en 27 jan., 10 en 17 febr. in A.P.C. 1913-1914, p. 593-606, 673-688, 760-776, 944-957 en 1025-1047.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 176 van Congo blootstaan’. Deze interpellatie, die vijf volle vergaderingen in beslag nam, kon als een verlengstuk worden beschouwd van de campagne die tegen de katholieke missionarissen werd gevoerd in 1911 en waarvan Em. Vandervelde de aanvoerder was geweest. In feite was de interpellatie-Brunet niet zozeer gericht tegen Minister Renkin, wien de oppositie geen ernstig verwijt kon in de weg leggen, dan wel tegen volksvertegenwoordiger Brifaut, die als verantwoordelijk leider van het maandelijks verschijnend Bulletin antimaçonnique(282) een zeker aantal geheime en voor de linkerzijde hinderlijke documenten had aan het licht gebracht, waaruit moest blijken dat de schandelijke aanvallen en de bestuurlijke tegenwerking, over welke onze missionarissen in de jongste jaren hadden te klagen, uitgegaan waren van magistraten of ambtenaren die tot de vrijmetselarij behoorden en vermoedelijk in hun loge daartoe waren aangespoord(283). Pater Cambier(284), een van de oudste en meest heldhaftige Congomissionarissen van de Congregatie van Scheut, was door een negervrouw, die later zelf bekende dat zij eenvoudig gelogen had, van de meest afschuwelijke misdaden beschuldigd geworden. Hij werd beticht van ‘medeplichtigheid aan echtbreuk, vruchtafdrijving, kindermoord en onderschuiving van kinderen’. Het gerechtelijk onderzoek was aldus geleid geworden dat deze lasterlijke aantijgingen bij de zo lichtgelovige inboorlingen gemakkelijk ingang moesten vinden. Ook andere paters-missionarissen

(282) Het Bulletin antimaçonnique was het ‘Organe mensuel illustré de la Ligue antimaçonnique’ en verscheen te Brussel sedert maart 1911. De ‘Ligue antimaçonnique’ (Nl. Belgisch Antivrijmetselaarsverbond) was gesticht in 1910. Valentin Brifaut was secretaris van het ‘Comité directeur’. (283) Het oktobernummer 1913 (IIIde jaargang, nr. 10) draagt als titel: La F .-. M .-. au Congo; dat van nov. 1913: Magistrature maçonnique. Ook het decembernummer handelde over het onderwerp. (284) Emeri H.C. Cambier, oFlobecq 2 jan. 1865 †Salzinnes-lez-Namur 29 sept. 1943, missionaris van Scheut, priester gewijd op 20 nov. 1887, sedert zomer 1888 in (Belgisch-) Congo; 1904 apostolisch prefect van Kasai, 1913 terug naar België en er in het apostolaat werkzaam. Over de laster tegen hem zie V.BRIFAUT, Odieuses machinations et odieuses fantaisies, in Bulletin antimaçonnique, III-10 (okt. 1913), p.249-257; en Ce qu'est le Père Cambier, ibid., p.257; verder ook Brifauts rede in de Kamer op 20 jan. 1914 in A.P.C. 1913-1914, p.685.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 176

5 / Het gezin-Van Cauwelaert te Antwerpen, eind 1913. Van links naar rechts de kinderen Willem, Herman, Emiel, Jozef en Mia

6 / Mevrouw Frans Van Cauwelaert, tijdens Wereldoorlog I in Nederland, in gezelschap van haar moeder Mevrouw Ph.J. Verschueren, geb. Maria Theresia van Doorslaer

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 177 stonden aan persoonlijke kwellingen bloot. Te Stanleystad(285) werd door een paar dronken staatsbeambten nachtelijk een openbare parodie van katholieke godsdienstige plechtigheden opgevoerd. Commandant Wangermée, die Vandervelde met inlichtingen had geholpen in zijn campagne van 1911, had zich op een bijeenkomst van zijn personeel, door hemzelf samengeroepen, op een smadelijke wijze over de katholieke godsdienst uitgelaten. ‘De tam-tam voor de maan’, zo zegde hij, ‘is een godsdienstige plechtigheid zowel als deze ter ere van God(...). De tam-tam heeft evenveel waarde als het Vaderons’, waarvan Masson in het debat erkende dat dit het schoonste gebed was dat aan de mens werd ingegeven(286). Het voornaamste doel van de anticlericale actie tegen onze missionarissen was evenwel de vernietiging of het dwarsen van de evangelisatie door de Jezuïeten en meer bijzonder van hun werk der kapelhoeven(287). Zij wilden, zo luidde de beschuldiging, een staat in de staat vormen. Hield dit alles verband met een plan van stelselmatige bestrijding van de katholieke evangelisatie, dat door de vrijmetselaarsloges in België en Congo zou zijn opgemaakt? Het bewijs kon niet worden geleverd, alhoewel ernstige vermoedens in die zin oprezen. Mgr. Augouard(288), bisschop in Frans-

(285) Thans Kisangani. (286) Masson las op 27 jan. 1914 een passage voor uit de (onderschepte of gestolen) brief van commandant G. Wangermée. Deze had een sergeant die inboorlingen had verboden tam-tam te spelen en voor de nieuwe maan te dansen, gestraft en het hele personeel naderhand gezegd: ‘Le sergent a eu tort parce que le tam-tam à la lune est une religion, comme celle de Dieu et chacun est libre de croire ce qu'il veut. Le tam-tam a autant de valeur que le baba yango, mama yango iko ko mabingo (notre père, notre mère qui êtes dans les cieux).’ Ibid., op 27 jan. 1914, p.770, kol.2. - Even later, op dezelfde dag, noemde Masson het Onze Vader ‘la plus belle prière qui ait été inspiré à l'homme’. Ibid., p.771, kol.2. (287) De kapelhoeven der jezuïeten-missionarissen hadden als opzet, de jeugd voor zekere tijd aan het heidens milieu te onttrekken en ze voor christelijk onderwijs, vorming en lonend handwerk samen te brengen. Ze brachten de zwarten naast betere kennis van de godsdienst een hoge welstand, meer hygiëne en zedelijkheid. Wegens de stelselmatige vijandigheid van niet-katholieken werd het werk opgeheven. Uit Katholieke Encyclopedie, XV, 1952, kol. 67-68). (288) Prosper Philippe Augouard, oPoitiers 16 sept. 1852 †Parijs 7 okt. 1921, priester van de Congregatie van de H. Geest, missionaris in Gabon, Loanda en (Frans-) Congo, 1890 apostolisch vicaris van Frans-Congo, was 44 jaar lang missionaris in Afrika. - Voor zijn verklaringen zie o.a. L'action maçonnique au Congo met Ce que Mgr. Augouard pense de l'action de la Maçonnerte au Congo Belge, brieven van Augouard) in Bulletin antimaçonnique, III, nr.10 (okt. 1913), p.237-248.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 178

Congo, verklaarde dat de vrijmetselarij in Belgisch-Congo ontstellend veel kwaad verrichtte en dat de katholieke missies beter behandeld werden in de Franse koloniën dan in de Belgische. Dat er in Belgisch-Congo verschillende vrijmetselaarsloges bestonden, werd door geen van de erkende voormannen van de Belgische vrijmetselarij ontkend. Een van de hoofdmannen van de vrijmetselarij in ons land, Sluys(289), de grootmeester van het onderwijs van de stad Brussel, had reeds in 1900 voor de loges een program van actie in Congo ontwikkeld, dat gesteund was op het beginsel dat ‘de dogma's van de Kerk van Rome geen hogere geloofsvorm waren dan de bijgelovigheden van de negers en men niet moet wensen dat deze laatste door de eerste worden vervangen’; hij besloot zijn betoog met de vaststelling ‘dat de vrijmetselarij in Congo gevestigd op nuttige wijze het terneerdrukkend werk (l'oeuvre déprimante) van de missionarissen kon bestrijden’(290). Ook al was deze aansporing enkele jaren oud en ging zij de naasting van Congo door België vooraf, haar verwantschap met de actie die in Congo door als vrijmetselaars erkende ambtenaren een tiental jaren tegen de katholieke missionarissen werd ontwikkeld, drong zich als vanzelfs op. In elk geval Woeste, die niet lichtvaardig tewerk ging, was ook van oordeel ‘qu'il y a là une action occulte qui cherche à poursuivre contre les missionaires une

(289) Alexis Sluys, oSint-Gillis 25 sept. 1849 †Elsene 27 okt. 1936, pedagoog, 1880-1909 directeur van de gemeentelijke Normaalschool te Brussel, als eredirecteur een tijd lang adjunct-Grootmeester in de ‘Grand Orient de Belgique’. Over hem zie ook Brifauts rede in de Kamer op 20 en 27 jan. 1914. A.P.C. 1913-1914, p.686-688 en 760-763. (290) In de bewoordingen van Minister Renkin was dit program-Sluys als volgt geformuleerd: ‘(...) Les dogmes de l'Eglise de Rome ne sont pas une forme supérieure de croyance, et il ne faut pas souhaiter de les voir se substituer chez les nègres à leurs superstitions (...). La maçonnerie établie au Congo pourrait utilement lutter contre l'oeuvre déprimante des missionnaires.’ Ibid., op 13 jan. 1914, p.601, kol.2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 179 campagne de dénonciation et d'accusations vraiment odieuse’(291). De overste van een klooster te Kisantu schreef: ‘Si on ne nous aide pas de Belgique, nous n'avons plus rien à faire au Congo’(292). De oversten van de missies in Congo zagen zich genoodzaakt op 3 maart 1913 een gezamenlijke klacht bij Minister Renkin in te dienen. Deze vijandelijke gedragingen tegenover de katholieke missies was duidelijk in strijd met de Acte van Berlijn(293), welke in haar artikel 6 voorziet dat een bijzondere bescherming en hulp moet worden verleend aan de missionarissen van de christelijke kerkgemeenschappen, en tevens met de bepalingen van de overeenkomst in 1906 tussen de H.Stoel en de Onafhankelijke Congostaat gesloten en waarvan België door de naasting van Congo, evenzeer als van de Acte van Berlijn de verplichtingen had overgenomen. Het moge worden erkend dat zowel Brunet als de voornaamste woordvoerders van de liberale partij, Masson en Hymans, die zich in het debat mengden, blijk gaven van grote gematigdheid in hun uitdrukking. Zij erkenden de edelmoedigheid van onze missionarissen en waarschuwden tegen het gevaar dat onze binnenlandse partijtwisten naar Congo zouden worden gebracht, een waarschuwing aan welke onder het noodlottig ministerschap van de heer Buisseret(294) had mogen herinnerd worden. Minister Renkin die

(291) A.P.C. 1913-1914, 20 jan. 1914, p.682, kol.2. (292) Vermeld in Brifauts rede van 20 jan. 1914. Ibid., p.685, kol. 1. (293) De Acte van Berlijn d.d. 26 febr. 1885 sloot de Conferentie van Berlijn af, waarop van 15 nov. 1884 tot 26 febr. 1885 vertegenwoordigers van bijna alle Europese mogendheden en de Verenigde Staten aanwezig waren; ze erkende de onafhankelijkheid van de Congostaat onder soeverein gezag van de Belgische koning Leopold II. (294) Auguste Buisseret, oBeauraing 18 aug. 1888 †Luik 15 april 1965, promoveerde 1913 in de rechten te Luik, advocaat aldaar, 2 april 1939-20 febr. 1961 liberaal senator voor het arr. Luik (maart 1946-1949 prov. senator Luik), febr. 1945-jan. 1946 minister van Openbaar Onderwijs, maart 1946-maart 1947 van Binnenl. Zaken, aug. 1949-juni 1950 van Openbare Werken, april 1954-juni 1958 van Koloniën; sedert 1930 achtereenvolgens gemeenteraadslid, schepen en 1959-1963 burgemeester van Luik. Tot aan Buisserets ministerschap van Koloniën bestond in Kongo alleen vrij katholiek onderwijs; onder zijn bewind ontstond ook Rijksonderwijs wat tot conflicten en minder subsidies voor de vrije scholen leidde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 180 zich door de klachten die van katholieke zijde waren opgerezen, persoonlijk gegriefd had gevoeld, trachtte deze af te wentelen door de bemerking dat inmiddels aan al de rechtmatige bezwaren en verlangens van de missionarissen voldoening was geschonken. Het onbehaaglijke gevoel, dat door de campagne van Em. Vandervelde in 1911 en door de latere onthullingen van Brifaut in onze katholieke volksopinie was opgewekt, werd door zijn verklaringen niet geheel bedaard(295). Ook deze missionarissen waren niet volledig gerustgesteld en het is op verzoek van dezen dat ik me voor deelneming aan de bespreking liet inschrijven. Ik was in het bezit van een uitvoerige en nauwgezette documentatie, die me door een van de oversten van het Gezelschap van Jesus werd verschaft. Ik nam de gelegenheid waar om o.a. hulde te brengen aan het prachtig werk dat door de Jezuïeten ook op landbouwgebied werd verwezenlijkt en dat door geen enkele staatsonderneming kon worden geëvenaard. De tuin van Broeder Gillet(296) blijft daarvan een roemrijke getuige. Ik gaf aan mijn uiteenzetting een vrij ruime ontwikkeling, die begrijpelijkerwijze noch bij Minister Renkin, noch bij de linkerzijde in de smaak is gevallen. Het is bij die gelegenheid dat ik op een onderbreking van P. Hymans hem het antwoord gaf dat ‘indien eensdaags een van mijn kinderen als missionaris naar de kolonie wilde gaan, ik me over deze beslissing zou verheugen, want de katholieken kennen de vrees noch voor het leven noch voor het offer’(297). Deze wens bleef niet onverhoord. De zoon die me twee maand later op 12 april werd geboren, trad in de Congregatie van Scheut en is thans Bisschop in Inongo aan het Leopold II-meer. Ook mijn oudste te vroeg gestorven zoon,

(295) Voor Vanderveldes campagne zie hoger p. 116, voor Brifauts onthullingen zie vooral het Bulletin antimaçonnique, 1911-1914 en hoger p. 175. (296) Justin Gillet, oPaliseul 18 juni 1866 †Kisantu (Congo) 22 juli 1943, vertrok in april 1894 naar Congo en werd er een der stichters van de Kwango-missie. De eerste installatie van een tuin door hem, te Kisantu, dateert van 1898. De eerste catalogus (1909) vermeldde reeds 700 soorten en varieteiten, in de derde uitgave (1927) waren het er 1775. (297) In de oorspronkelijke versie luidde dit: ‘(...) s'il plaît un jour à mes enfants de se rendre dans la colonie comme missionaires, je me réjouirai de cette décision, car les catholiques n'ont ni la peur de la vie ni la peur du sacrifice.’ A.P.C. 1913-1914, op 10 febr. 1914, p.956, kol.1.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 181 die doctor in de rechten was, bracht het grootste gedeelte van zijn loopbaan door in Congo en twee van zijn kinderen volgden zijn voorbeeld(298).

Het nog overblijvend gedeelte van de zittijd 1913-1914 kende een rustig verloop. De begrotingen, die bijna alle nog op behandeling wachtten, werden op een loopje doorgenomen en de maatschappelijke wetsontwerpen op de beperking van de arbeidsduur voor kinderen en vrouwen, op de zondagrust, het voorstel op de beperking van de arbeidsduur voor de machinisten die de ophaaldienst in de mijnen verzekeren, en ten slotte het wetsontwerp op de ziekteverzekering en de vroegtijdige werkonbekwaamheid werden met nagenoeg algemene stemmen door de Kamer aangenomen. Wel doken nog bij de bespreking van de kinderarbeid enkele beweringen op die er aan herinnerden dat de onmaatschappelijke geest, die onze nijverheid gedurende de negentiende eeuw had beheerst, nog niet bij alle katholieke volksvertegenwoordigers was uitgestorven. Volgens E. Van Reeth(299), burgemeester van Boom en erevoorzitter van het Verbond van de Steenbakkers, die moest bekennen dat er in Boom nog schoolklassen waren met honderd leerlingen, hield staande dat het onmogelijk was nog een goede arbeider te vormen, indien met de tewerkstelling moest worden

(298) Bedoeld worden: 1o Emiel Van Cauwelaert, oBlaasveld 26 aug. 1907 †Leuven 14 mei 1957, promoveerde in de rechten te Leuven, secretarisgeneraal van de ‘Compagnie des Chemins de fer du Congo supérieur aux grands lacs africains’ (met hoofdzetel te Albertstad, thans Kalemie); en diens kinderen Frans (o1932), ingenieur, thans hoogleraar te Lovanium, en Anne Marie (o1935) die er 1958-1960 verbleef met haar echtgenoot ingenieur Piet Vermeire. 2o Jan Van Cauwelaert, oAntwerpen 12 april 1914, missionaris van Scheut, 5 aug. 1939 priester, 25 maart 1954 bisschop, 1954-1967 bisschop van Inongo, nadien rector van het Internationaal Studiehuis van Scheut te Rome. (299) G.B.Emiel van Reeth, oBoom 27 nov. 1842 †ald. 3 jan. 1923, industrieel, 5 juli 1896-1900 en 25 mei 1902-9 april 1919 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. Zijn verklaring d.d. 26 febr. 1914: ‘Vous ne ferez jamais un bon ouvrier quand son apprentissage commence après 14 ans’, kwam juist nadat F.V.C. had gezegd: ‘Il est encore temps de les envoyer à l'usine à 14 ans. La grande raison de l'infériorité de notre industrie, c'est l'insuffisance de l'enseignement primaire et professionnel.’ A.P.C. 1913-1914, p.1181, kol.2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 182 gewacht tot op de leeftijd van veertien jaar. E. Duysters(300), eveneens volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Antwerpen en voorzitter van de raad van beheer van een glasfabriek, steunende op het gezag van de patroons van de glasnijverheid in België, beweerde dat het was matériellement impossible de devenir verrier sans avoir commencé son apprentissage vers l'âge de 12 ou de 13 ans' en dat een gezond kind, zonder enig gevaar, zijn leertijd in de glasfabriek kon beginnen op de leeftijd van twaalf jaar. Indien met deze beschouwingen geen rekening werd gehouden, zo besloten de patroons, dan zou men binnen een min of meer korte tijd de glasnijverheid in België zien te gronde gaan! Ook Woeste scheen zich over al deze maatschappelijke nieuwigheden zorg te maken. ‘La Chambre’, zo verklaarde hij naar aanleiding van de bespreking over de zondagrust, ‘la Chambre est engagée actuellement dans une voie de réglementation à outrance’(301). Hij verkoos niettemin, zich bij de meerderheid aan te sluiten. Op het wetsontwerp op de ziekteverzekering en vroegtijdige invaliditeit onthield zich de liberale en socialistische oppositie. De heren P. Daens en Fonteyne sloten zich echter aan bij de rechterzijde ten gunste van het ontwerp(302). Na de vreedzame plichtvervulling, die haar werkzaamheden in de lente van 1914 hadden gekenmerkt en die als een verademing waren geweest na de gespannen debatten die de schoolwet hadden gekenmerkt, ging de Kamer voor onbepaalde duur uiteen op 8 mei om zich te wijden aan een nieuwe verkiezingsstrijd.

(300) Edmond Duysters, oLier 26 maart 1871 †Boechout 13 aug. 1953, promoveerde 1894 in de rechten te Leuven, 1913-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. Zijn verklaringen en het citaat uit zijn rede van 26 febr. Ibid., p.1180-1186, citaat p.1182, kol.2. (301) Woestes tussenkomst in A.P.C., 20 maart 1914, p.1517, kol.1. (302) Het wetsontwerp werd aangenomen op 8 mei 1914 met 83 stemmen voor bij 56 onthoudingen. Ibid., p.2031-2032.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 183

12 Ongewone stuwkracht van de Vlaamse gedachte aan de vooravond van Wereldoorlog I

Het leven had evenwel inmiddels niet stilgestaan. De strijd voor het zuiver algemeen stemrecht was door de socialisten zonder verpozen voortgezet geworden. Het was duidelijk dat na de verkiezingen van 1914 het verzet tegen een grondwetsherziening, dat in 1912 door de katholieke partij nog werd geboden, zich niet meer met een zelfde eensgezindheid zou vernieuwen. De christelijke sociale beweging, die onder de wijze aanvoering en voorlichting van Pater Rutten(303) ook op syndicaal gebied tot eenheid was gekomen, nam zienderogen in aantal en invloed toe, terwijl ook langs de Belgische Boerenbond(304), die in Professor Emiel Vliebergh een onovertroffen leider had gevonden, de christelijke sociale beginselen, gemeengoed ook van de overtuiging van onze Vlaamsgezinde intellectuelen, steeds dieper doordrongen in het bewustzijn en het politieke streven van de katholieke gemeenschap. Bijzonder opvallend was echter de snelheid en de kracht met welke de Vlaamse gedachte en haar verheffende sociale invloed zich heeft meester gemaakt van het gemoed van het Vlaamse volk en de overtuiging van zijn intellectuelen. Deze zedelijke verovering was bijzonder opvallend bij de katholieke studenten, welke door een machtige geest van idealisme werden aangedreven. De landdagen van de katholieke Vlaamse studenten van het middelbaar onderwijs groeiden uit tot indrukwekkende culturele betogingen. In Hooger Leven verscheen wekelijks een lijst vol verscheidenheid over de werkzaamheden van de vele studiekringen, die onder de studenten van de hogeschool te Leuven waren opgericht. Door de hogeschool zelf was, dank zij de offervaardigheid

(303) Georges Albert Rutten, oDendermonde 10 aug. 1875 †Brussel 26 mei 1952, dominicaan, doctor in de theologie en in de sociale en politieke wetenschappen, stichtte in 1904 te Gent het Algemeen Secretariaat der Christelijke Vakvereenigingen waarvan hij de eerste secretaris-generaal was, 27 dec. 1921-1946 gecoöpteerd senator. (304) Christelijke landbouworganisatie gesticht te Leuven op 20 juli 1890.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 184 van een zeker aantal Vlaamsgezinde professoren, met een veelbelovend succes begonnen met de ontdubbeling in Vlaamse en Franse cursussen, die na de wereldoorlog op stelselmatige wijze werd voltrokken. De Vlaamse Vacantieleergangen - thans ter ere van hun eerste voorzitter Vliebergh-leergangen geheten - trokken ieder jaar, zonder enige aanmoediging van hogerhand, honderden leerzuchtige leraren uit alle delen van het Vlaamse land, bezield met een levendig verlangen om zich in het onderricht in eigen taal verder te bekwamen, voor een week naar Leuven. De gelijksoortige Franstalige leergangen, die op het initiatief van de geestelijke overheid ingericht en door het Episcopaat financieel geholpen werden, verdwenen reeds na een paar jaar roemloos bij gemis aan belangstelling. De katholieke Vlaamse Oud-Hoogstudentenbonden(305) kregen intussen een bepalende invloed over het katholiek politiek leven in het Vlaamse land, o.m. langs het Katholieke Vlaamsche Secretariaat(306), dat onder hun leiding stond en waarvan de dagelijkse werkzaamheden werden toevertrouwd aan de toen nog jonge, maar zo begaafde doctor in de Germaanse talen, Ernest Claes(307). Het was mede onder hun aansporing dat in mei 1914 in de Wagner(308) te Antwerpen werd overgegaan tot de stichting van de vennootschap, die te Brussel het Vlaams katholiek dagblad zou uitgeven, dat de naam De Standaard

(305) Deze oud-studentenbonden groepeerden de oud-leden van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (K.V.H.V.) uit Gent en Leuven; ze werden naderhand, het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond (K.V.O.H.V.). Na Wereldoorlog 11 werd dit in 1951 hersticht en verruimd tot het Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond (A.V.O.H.V.), dat sedert 1959 het Verbond van Vlaamse Academici (V.V.A.) is geworden. (306) Dit K.V.S. werd begin 1908 door de oudstudentenbonden opgericht; de burelen ervan waren te Antwerpen gevestigd en het gaf als blad Tijdingen uit. Dit bestendig secretariaat heeft o.m. de wedergeboorte van de Landsbond, nu als ‘Katholieke Vlaamsche Landsbond’, op zijn actief en had een aandeel in de oprichting van de N.V. De Standaard (zie tekst). (307) Ernest Claes, oZichem 24 okt. 1885 †Brussel 2 sept. 1968, promoveerde 1910 te Leuven in de letteren en wijsbegeerte (Germaanse filologie), 1913-1944 ambtenaar bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers. (308) De Wagner, een koffiehuis waar vaak politieke vergaderingen plaats vonden, was gelegen op de hoek Frankrijklei-F.D.Rooseveltplaats (toen Gemeenteplaats).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 185 dragen zou. De politieke leiding zou aan mij worden toevertrouwd en het eerste nummer moest van de pers komen op 22 november 1914. De oorlog heeft deze gebeurtenis met vier jaar vertraagd, maar het program, dat zou worden verdedigd en dat door mij werd opgesteld, verscheen in Hooger Leven van 1 augustus 1914(309). De omwoelingen van de oorlog hebben niet verhinderd dat zijn grondbeginselen ook nog na de oorlog hun geldigheid hadden bewaard. Deze ongewone stuwkracht van de Vlaamse gedachte en vernieuwingsbehoefte, alhoewel deze bij de katholieken het duidelijkste en het meest ondernemend was, bleef tot het gelovig gedeelte van onze bevolking niet beperkt. De Vlaamse wetenschappelijke congressen, ook deze van de hoogstudenten die te Gent werden gehouden, gaven elk jaar een indrukwekkend bewijs van de vooruitgang van het Vlaams wetenschappelijk leven en van de saamhorigheid welke, tot ergernis van sommige bekrompen partijmensen van rechts en links, de leuze van de Vlamingen in de strijd voor hun rechtsherstel was geworden. Deze saamhorigheid was ook kenmerkend voor de volksactie, die over geheel het Vlaamse land door het secretariaat van de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie onder de waardige leiding van Hippoliet Meert werd gevoerd en die er in slaagde op enkele maanden meer dan honderdduizend handtekeningen ten gunste van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool te verzamelen. Drieduizend hogeschoolgediplomeerden, honderden gemeenteraden en al de provinciale besturen van het Vlaamse land gaven dezelfde wens te kennen. De volksvergaderingen, die elke zondag bij tientallen en zelfs op weekdagen werden gehouden, kenden een steeds toenemende bijval. Zelfs de gewelven van het justitiepaleis te Brussel hebben gedaverd van het applaus van een opeengedrongen menigte, wanneer er de vervlaamsing van de Gentse hogeschool door onze meest vooraanstaande sprekers werd verdedigd. Deze algemene opwelling van geestdrift en strijdlust voor de vervlaamsing van ons volksleven maakte van elke openbare betoging of feestelijke herdenking, zoals

(309) Na maanden plannen, discussie en propaganda verschenen de statuten van de N.V. De Standaard in het Staatsblad van 24 mei 1914. Hooger Leven van 1 aug.1914 (IX, nr. 31) verscheen als ‘Standaard’-nummer; op p.1-2 las men het Programartikel van de ‘De Standaard’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 186 de viering van de Guldensporenslag, een waar machtsvertoon. Ik hoop in een andere publicatie, meer bijzonder aan de Vlaamse Beweging in het begin van deze eeuw gewijd, meer bijzonderheden dienaangaande en omtrent de morele betekenis van al deze verschijnselen te kunnen geven. Een enkel feit moge om zijn zeldzame verschijning reeds in verband met deze politieke herinneringen worden vermeld: de viering van Pastoor Hugo Verriest(310) die op zondag 17 augustus 1913 te Ingooigem plaats vond. Hugo Verriest had op de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging, niet alleen als de meester van Albrecht Rodenbach, maar als een Vlaams strijder, waarvan m.i. de betekenis voor onze Beweging nog niet voldoende gekend is, als de ideale zaaier zoals zijn vriend Hendrik Persijn hem heeft gekenschetst(311), een diepgaande invloed uitgeoefend. Hij bleef in alles een onberispelijk priester. Zijn geliefde leuze was ‘alleman mee’ en zijn grondregel ‘ons volk moet herleven’. Zijn viering, door een welige zon begunstigd, werd een van de heerlijkste dagen van onze reeds oude Vlaamse strijd. Stijn Streuvels, die reeds zijn roem als schrijver had gevestigd, verbrak zijn gewone afzijdigheid om gedurende drie volle maanden zijn kostbare tijd te besteden aan het schrijven van brieven, inzamelen van geld en het verenigen van beschermers voor een waardige viering van de geliefde ‘paster van te lande’. Fernand Toussaint(312) en Alfons Sevens(313) vervulden de

(310) Hugo Verriest, oDeerlijk 25 nov. 1840 †Ingooigem 28 okt. 1922, letterkundige, 1867-1877 priester-leraar in het college van Roeselare, 1877-1888 directeur van een zustercongregatie te Heule, 1888-1895 pastoor te Wakken, nadien te Ingooigem tot 1913, waar hij, op rust gegaan, verder bleef wonen en op 17 aug. 1913 werd gevierd. (311) Hendrik Persijn, oWingene 15 april 1857 †ald. 22 april 1933, leerling van Hugo Verriest (een der zeven van De Swighenden Eede), notaris te Wingene. Schreef in Hooger Leven van 16 aug. 1913 (VIII, nr.33) een art. Hugo Verriest, waarin het thema van Verriest als ‘krachtige zaaier’ werd ontwikkeld en diens leven ‘een zaaitijd’ werd genoemd. (312) Fernand Victor Toussaint (van Boelare), Vlaams letterkundige, oAnderlecht 19 febr. 1875 †Brussel 30 april 1947. (313) Alfons Sevens, oLapscheure 10 maart 1877 †Gent 3 dec. 1961, als Vlaamsgezinde vóór Wereldoorlog I o.m. leider van de Gentse afdeling van het Nationaal Vlaamsch Verbond en uitgever van het blad De Witte Kaproen (1910-1914, en na de oorlog tot 1921), juli 1915 door de Duitse bezetter gevangen gezet en tot nov. 1918 naar Duitsland gedeporteerd.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 187 taak van secretaris, en Gust Vermeylen zou de voornaamste feestredenaar zijn. Wanneer de dag der verheerlijking aanbrak en de eindeloze stoet van deelnemers, overwuifd met honderden vlaggen en overkoepeld door de zware bomen die de baan afzoomden, uit Vichte naar de woning van de gevierde afdaalden, dan werd de visie die Streuvels in Hooger Leven van de komende gebeurtenis had gegeven, letterlijk bewaarheid: het was de optocht van een volk dat opstapte naar de verovering van het beloofde land, waar het ‘de aartsvader’ wilde begroeten. Wijzend op de betekenis van deze viering besloot hij: ‘Er zijn geluiden die niet vergaan en gebaren die eeuwig duren’, en zo had het kunnen en moeten worden(314). Ik weersta slechts met moeite aan verdere uitweidingen over de kracht die de opkomst van de Vlaamse Beweging in de jaren die onmiddellijk de oorlog van 1914-1918 voorafgingen, kenmerkte. Ook buiten de kring van de eigenlijke Vlamingen vonden onze beginselen welsprekende en gezaghebbende verdedigers. Edmond Picard kwam voor onze zaak op in Le Petit Bleu(315), en Prof. Kurth(316) hield op 10 september 1913 te Gent op de 20ste landdag van de Christene Onderwijzers een rede, waarin een dringend beroep werd gedaan op alle Belgen, om aan de Vlamingen recht te doen wedervaren en aldus de eenheid van het land te vrijwaren(317).

(314) Vlaanderen leeft! Hugo-Verriest-Hulde. 17 Augustus 1913, in Hooger Leven, 9 aug. 1913 (VIII, nr. 32), p.1. (315) Liberaal blad dat te Brussel verscheen van 1894 tot 1919 en onder de leiding stond van Gérard Harry. Hooger Leven van 5 okt. 1913 citeert uit Picards art. La question des langues en Belgique (in Le Petit Bleu): ‘Rien de plus naturel que la lutte déjà mi-séculaire des Flamands pour conquérir la place fraternelle et normale que des hurluberlus politiques eurent le projet grotesque de leur enlever après 1830... Ah, quelle aberration diabolique, alors qu'on a la chance d'avoir deux langues qui symbolisent les plus nobles civilisations du monde, la latine et la germaine, et d'avoir ainsi deux puissants oculaires ouverts sur les mentalités humaines - que de voir dans cette rare fortune, un malheur, et d'en faire l'occasion de discordes envenimées.’ (Noot deels van F.V.C.). (316) Godefroid Kurth, oAarlen 11 mei 1847 †Asse 4 jan. 1916, Belgisch historicus, actief in de christen-democratie, sedert 1871 hoogleraar aan de rijksuniversiteit te Luik. (317) De tekst van deze rede verscheen in Het Handelsblad op 15 sept. 1913. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 188

Ons politiek leven ontsnapte natuurlijk niet aan de weerslag van een zo veelzijdige en toenemende bedrijvigheid op Vlaams gebied. De tijd scheen niet verre af dat we op wetgevend gebied de hervormingen zouden kunnen voltrekken, die aan ons Vlaams volk de middelen en de veiligheid van zijn eigen beschavingsleven zouden verzekeren. Het voorstel tot vervlaamsing van de hogeschool te Gent, dat na de ontbinding van de Kamers in 1912, op 12 november van hetzelfde jaar door zijn oorspronkelijke ondertekenaars opnieuw was ingediend geworden, werd in maart 1914 door de afdelingen van de Kamer goedgekeurd met drieënzestig stemmen tegen en twaalf onthoudingen; onder de voor-stemmers bevonden zich vier leden van de regering(318). Het hoofd van de regering, Baron de Broqueville, hield in de zomer van 1914 te Turnhout een rede die, alhoewel enigszins dubbelzinnig in haar besluit - naar de stijl eigen aan de spreker - de indruk gaf dat de regering het standpunt van de Vlamingen reeds dicht was genaderd, zodat de minister van Kunsten en Wetenschappen, Burggraaf Poullet, die beter dan wie ook met de gesteldheid van de regering tegenover de hogeschoolkwestie bekend was, later heeft kunnen verklaren dat zonder de oorlog een voor de Vlamingen bevredigende oplossing binnen weinige maanden ware bereikt geworden. Ik meen te mogen zeggen dat ik ook aan de strijd van de Vlamingen buiten het parlement, in de jaren die de oorlog voorafgingen, een treffelijk aandeel heb genomen. Er zijn weinig grote vergaderingen, landdagen of congressen gehouden geworden op welke ik niet het woord heb gevoerd. Mijn deelneming aan de propaganda voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent moge als voldoende bekend worden beschouwd. Maar ik mag ook de verdiensten van enige initiatieven als de stichting van de Ouderbond(319), die op de vervlaamsing van het vrij katholiek mid-

(318) Het wetsvoorstel Franck-Van Cauwelaert van maart 1911 was op 12 nov. 1912 opnieuw bij de Kamer ingediend maar kwam pas op 6 maart 1914 in de afdelingen, waar het in vier van de zes werd goedgekeurd. Het kwam echter niet meer op de dagorde van de Kamer. De vier door F.V.C. vermelde voorstemmers waren: Helleputte, Segers, van de Vyvere en Carton de Wiart. (319) De Oudersbond tot Uitbreiding en Verbetering van het Vlaamsch Katholiek Onderwijs werd, vooral onder de stuwing van F.V.C. die er voorzitter van werd, op 17 dec. 1910 te Antwerpen gesticht door het Katholiek Vlaamsch Secretariaat. Met financiële hulp van Lieven Gevaert werden te Antwerpen in 1912 de Sint-Lutgardisschool en in 1929 het Sint-Lievenscollege gesticht. De Oudersbond had een belangrijk aandeel in de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. Naast F.V.C. speelden o.m. Dokter Laporta, A.J.Hendrix en Lieven Gevaert er een grote rol in.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 189 delbaar onderwijs een merkelijke invloed heeft uitgeoefend, of van een actieve medewerking aan het ontstaan en de ontwikkeling van de Vlaamse Vacantieleergangen te Leuven(320) en van Vlaamse cursussen aan de katholieke universiteit(321) voor mij opeisen. Mijn bezorgdheid voor de sociale verheffing van ons volk moge o.m. blijken uit de voordrachten die ik op de sociale weken van de christene arbeidersorganisatie heb gehouden.

13 Levensvernieuwing op katholiek en sociaal vlak spijt de overheersing van de conservatieve machten. Optreden in Nederland en strijd tegen de integralistische ketterjagers. Einde van mijn studies en inschrijving aan de Antwerpse balie (1910-1914)

Mijn optreden als spreker bleef niet tot België beperkt. Reeds in mijn studentenjaren te Leuven onderhield ik vele betrekkingen met katholieke vrienden uit de toen zo levenskrachtige katholieke studentenwereld aan de Nederlandse universiteiten. Twee bijzonder hoogstaande vrienden, Prof. A. Noyons(322) en G. Brom(323),

(320) Voor deze Vacantieleergangen zie hoger p. 183-184. (321) Men diende tot na Wereldoorlog I en vooral tot de vernederlandsing der Gentse universiteit te wachten, vooraleer te Leuven op grote schaal Vlaamse leergangen, m.a.w. colleges in de Nederlandse taal, werden georganiseerd. (Zie daarover W.PEREMANS, Nederlandsch Hooger Onderwijs te Leuven, Leuven, 1943). (322) Adrien K.M. Noyons, oUtrecht 7 jan. 1878 †ald. 1 juni 1941, na studies in de geneeskunde sedert 1906 arts, promoveerde 1908, 1909 privaat docent; 1912 gewoon hoogleraar aan de Universiteit te Leuven, waar hij in beide talen fysiologie doceerde; tijdens Wereldoorlog I te Leuven bijzonder toegewijd aan de slachtoffers van de vernieling der stad; 1927 hoogleraar te Utrecht. (323) Bedoeld wordt Gerard Brom, oUtrecht 17 april 1882 †Wychen (Nijmegen) 30 nov. 1959, kunsthistoricus en letterkundige, leidend figuur in de katholieke studentenbeweging, redacteur van De Beiaard, 1923 hoogleraar in Nijmegen. Schreef in F.V.C. Vriendenhulde bij zijn zeventigste verjaardag, p.151-154 een bijdrage betiteld De Vriend van Nederland. (Niet verwarren met diens broer Gisbert Brom; voor deze zie verder, noot 357).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 190 zijn me steeds bijzonder duurbaar gebleven. Wellicht heeft deze omstandigheid er toe bijgedragen dat ik later zovele uitnodigingen uit Nederland te beantwoorden kreeg. Er zijn weinig steden van enig belang waar ik niet voor Geloof en Wetenschap(324) of andere katholieke verenigingen het woord voerde over de Vlaamse of maatschappelijke aangelegenheden. Eenmaal heb ik er zelfs grote opschudding veroorzaakt. Het was in de onzalige tijd van de ketterjagerij van het integralisme(325). Er zijn, in België althans, weinige katholieken die van het integralisme ooit hebben gehoord. Het was in feite een tot geestelijke bezetenheid geworden reactie op het modernisme, dat in zijn ware vorm terecht door Paus Pius X in zijn decreet Lamentabili (3 juli 1907) en zijn encycliek Pascendi (8 september 1907) als strijdig met de katholieke geloofsbeginselen werd veroordeeld(326). Het modernisme, dat verwant was aan de individualistische ervaringstheorieën, die door het liberaliserend protestantisme werden gehuldigd, trok de vastheid van de katholieke dogma's en de onfeilbaarheid van de Kerk in twijfel, om zowel op moreel als op doctrinaal en hiërarchisch gebied naar een evolutionistische opvat-

(324) Onder leiding van Jezuïeten werd in 1873 in Amsterdam een studiekring gesticht, die in 1880 werd uitgebreid tot Geloof en Wetenschap, waarvan op allerlei plaatsen in Nederland afdelingen of navolgingen ontstonden. Meer daarover bij GERARD BROM, Herleving van de Wetenschap in Katholiek Nederland. Gedenkboek, 's-Gravenhage, 1930, p.150. (325) Het Integralisme of Integraal-Katholicisme (Fr. Intégrisme) was een zeer conservatieve richting in de Katholieke Kerk, bij het begin van de twintigste eeuw, inzonderheid gericht tegen het Modernisme. De naam integralisme was ontleend aan de encycliek Pascendi (8 o sept. 1907) van Pius X ( 1835 †1914, paus sedert 4 aug. 1903). (326) Zie hiervoor ook p. 62, noot 4. - Voor het Integralisme zie o.m. J. SCHMIDLIN, Papstgeschichte der neuesten Zeit. III: Papsttum und Päpste im XX. Jahrhundert. Pius X und Benedikt XV. (1903-1922), p.138-177, inzonderheid Die integralistische Verschwörung p.162-169, en J.COLSEN, Poels, Roermond/Maaseik, 1955, p.514-537.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 191 ting over te hellen. De Franse theoloog Loisy(327), hoogleraar aan het ‘Institut catholique’ van Parijs en later aan het ‘Collège de France’, is waarschijnlijk de in ons land meest gekende vertegenwoordiger van het modernisme. Ons eigen land bleef feitelijk voor deze kwaal gespaard, dank zij de heilzame en wetenschappelijk onaanvechtbare invloed die door de universiteit van Leuven op ons theologisch onderwijs en meer bijzonder op het gebied van de exegese werd uitgeoefend. Wij hebben gelukkiglijk ook de verderfelijke uitwassen niet gekend tot welke de bestrijding van het modernisme, onder de dekmantel van iever voor het gezag van de kerkelijke overheid, als integraal-katholicisme heeft geleid. De stichter en gedurende enkele jaren de grote beschermer van het integralisme was een Romeins priester, Mgr. Benigni(328), die aan het persbureau van het Vaticaan werkzaam was en die zich in het vertrouwen had weten te vestigen van de vrij conservatieve staatssecretaris van Paus Pius X, de Spaanse Kardinaal Merry del Val(329) en van Kardinaal Billot(330), wiens omgang met de ‘Action française’ voldoende bekend is. Benigni bracht een uitgebreid spionagenet tot stand dat, over geheel westelijk Europa speurend, de bron is geworden van vele lage en laaghartige aantijgingen tegen onaanvechtbare katholieke leken en priesters, die

(327) Alfred Loisy, Frans modernistisch theoloog, oAmbières 28 febr. 1857 †Ceffonds 1 juni 1940, 1881-1893 (afgezet) professor aan het ‘Institut catholique’, 1908 geëxcommuniceerd, 1909-1932 prof. aan het ‘College de France’. (328) Umberto Benigni, Italiaans monseigneur, o1862 †1934, sedert 24 mei 1906 verbonden aan de pauselijke staatssecretarie, gaf op 23 mei 1907 het eerste nummer uit van zijn Corrispondenza Romana (sedert 15 febr. 1908 in Correspondance de Rome omgedoopt), 1909 stichter van een geheime door Pius X gesteunde liga ‘Sodalitium Pianum’. Na de dood van Pius X in 1914 ging deze integralistische beweging en pers ten onder. (Zie SCHMIDLIN, o.c., l.c.). (329) Raffaele Merry del Val, uit een Iers-Spaanse diplomatenfamilie oLonden 10 okt. 1865 †Rome 26 febr. 1930, 1903-1914 kardinaal-staatssecretaris van Pius X, nadien aartspriester van Sint-Pietersbasiliek te Rome. (330) Louis Billot, katholiek theoloog, jezuïet, oSierck (Metz) 12 jan. 1846 †Galloro (Rome) 18 dec. 1931, 1885-1911 professor aan de Gregoriana, 1911 kardinaal maar legde deze waardigheid 1927 neer, nadat Pius XI eind dec. 1926 de ‘Action française’ verboden had; als bestrijder van het Modernisme mederedacteur van de encycliek Pascendi.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 192 met een open oog voor de maatschappelijke en geestelijke noden van de tijd, zich aan de vernieuwende kracht van de kerkelijke leer en invloed wijdden. L. Duchesne(331), P. Batiffol(332), Pater M.J. Lagrange(333), stichter van de Bijbelse School te Jeruzalem, die in Frankrijk aan de spits stonden van de kerkelijke historische en exegetische wetenschappen, werden roekeloos als modernisten aangeklaagd. Ook grote Belgische schriftuurgeleerden, die aan de hogeschool te Leuven onderwezen, Prof. R. van Hoonacker(334), Ladeuze, later rector, H. Coppieters(335), later bisschop van Gent, zelfs Kardinaal Mercier, ontsnapten niet aan de onzalige iever van de ketterjagers. Een bijzondere haat scheen hen te bezielen tegen al wie zich aan een vooruitstrevende sociale beweging bezondigde. Dit was zeer bijzonder in Duitsland en Oostenrijk het geval. Men behoefde geen modernist te zijn. Er werd ten behoeve van de verdachten, wier actie zich buiten het gebied van de theologische wetenschappen bewoog, de kategorie van de ‘moderniserenden’ geschapen en wie daaronder kon worden gerangschikt - en wie niet? - was voor de meest sluwe verdachtmakingen en zelfs openlijke laster niet langer veilig. De toestand werd in Duitsland voor de katholieke sociale leiders zelfs zeer gespannen, alhoewel het integralisme bij het Duitse

(331) Louis Duchesne, Frans kerkhistoricus, oSaint-Servan (Saint-Malo) 13 sept. 1843 †Rome 21 april 1922, 1867 priester, 1895-1922 directeur van de ‘Ecole française’ te Rome; zijn Histoire ancienne de l'église kwam op de Index. (332) Pierre Batiffol, Frans theoloog, oToulouse 27 jan. 1861 †Parijs 13 jan. 1929, 1898-1907 rector van het ‘Institut catholique’ te Toulouse, afgetreden nadat zijn werk L'Eucharistie op de Index was geplaatst. (333) Albert Lagrange (met kloosternaam: Frère Joseph Marie), Frans dominicaan, exegeet, oBourg-en-Bresse 7 maart 1855 †Saint-Maximin-la-Sainte-Baume 8 maart 1938, stichtte 1890 te Jeruzalem de ‘Ecole pratique d'études bibliques’ en in 1892 de Revue biblique. (334) Albinus van Hoonacker, oBrugge 19 okt. 1857 †1 nov. 1933, 1889-1927 te Leuven hoogleraar in oudtestamentische exege; streefde naar hernieuwing van de exegese en naar aanpassing ervan aan de modern-wetenschappelijke methode. (335) Honoré Coppieters, oOvermere 30 maart 1874 †Gent 20 dec. 1947, 1900-1920 hoogleraar te Leuven voor bijbelexegese en Hebreeuws, 1920-1927 deken achtereenvolgens te Lokeren en te Aalst, 1927-1947 bisschop van Gent.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 192

7 / Frans Van Cauwelaert (rechts) tijdens Wereldoorlog I in Engeland op bezoek bij Dokter A. Laporta (midden) en Dokter A. Van de Perre

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 193

Episcopaat, met uitzondering wellicht van Mgr. Korum(336) van Trier, geen schijn van aanmoediging had gevonden. De Petrus-Blätter van Trier waren een van de bijzonderste organen van de integralistische drijverijen; een van de vaste mikpunten waren de leiders van de christelijke arbeidersbeweging, waarvan de zetel in München-Gladbach was gevestigd. Ik woonde in 1911 te Aken, ter gelegenheid van de Duitse Katholiekendagen, een vertrouwelijke vergadering bij, op welke ook Dr. Poels(337), Pater Rutten en Pater Vermeersch s.j.(338) aanwezig waren. Eerw. Heer Brauns(339) deelde er mede dat indien de Paus, die zijn zegen had gestuurd aan de katholieke ‘Gewerkschaften’(340) die slechts een onbeduidend en door integralisten gedreven groepje vertegenwoordigden, zich afkeurend moest uitlaten over de christene gemengde syndicaten, hij beducht was dat de bij deze aangesloten Roomse arbeiders zich niet zouden onderwerpen. De onoprechtheid van de onzalige iever die door de integralisten werd aan de dag gelegd, moge blijken uit de kerkelijke afvalligheid tot welke meer dan een van zijn leiders later is gekomen. Dit was o.a. het geval in Duitsland met twee seculiere priesters Kauf-

(336) Michael Felix Korum, oWickerschweier (Ober-Elsass) 2 nov. 1840 †Trier 4 dec. 1921, 1881-1921 bisschop van Trier. (337) Henricus Poels, oVenray 14 febr. 1868 †Amstenrade (Sittard) 7 sept. 1948, promoveerde 1897 in de theologie te Leuven, 1903 kapelaan te Venlo, 1904-1910 prof. van exegese aan de Katholieke Universiteit van Washington, sedert 1910 in Limburg belast met de leiding van de katholieke sociale beweging. (338) Arthur Vermeersch, jezuïet, oErtvelde 26 aug. 1858 † Heverlee 12 juli 1936, moralist, canonist, ascetisch schrijver, 1918-1934 te Rome professor aan de Gregoriana. (339) Heinrich Brauns, oKeulen 3 jan. 1868 †Lindenberg (Allgäu) 19 okt. 1939, Duits priester, sociaal werker en politicus in de ‘Zentrumspartei’, 1890 priester en tot 1900 in de zielzorg, 1900-1920 directeur van het centrale bureau van de ‘Volksverein für das katholische Deutschland’ (o1890), 1919 lid van de ‘National-Versammlung’ nadien van de ‘Reichstag’, 1920-1928 minister van Arbeid. (340) Vóór Wereldoorlog I verdeelde de zgn. ‘Gewerkschaftsstreit’ de Duitse katholieke arbeiders over de ‘Katholische Arbeitervereine’ van de Berlijnse richting die door de integralisten werden gesteund, en de op samenwerking met andere christenen gerichte katholieken met centra o.m. te München-Gladbach, de zgn. Keulse richting.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 194 mann en Schopen(341). Men kent de moeilijkheden welke de Franse bisschoppen gehad hebben met de priesters en katholieke leken van de ‘Action française’, bij welke de meeste Franse integralisten zich hadden geschaard. Ook met Benigni, die onder de oorlog als verdacht van spionage voor Duitsland door het Italiaans gerecht werd aangehouden, had het Vaticaan tal van moeilijkheden. ‘Zoals in Frankrijk met de Action française’ bleek straks in Duitsland de personele unie van een integralistisch verleden met nationaal-socialistische sympathie heel gewoon: van de ‘Berliner Richtung gingen straks velen gretig overstag voor Hitler. In België deed zich deze affiniteit met het activisme voor en te onzent doken tussen 1940 en 1945 waarachtig nog enige oudintegralisten in de N.S.B. of bij Zwart Front op.’(342) In België waren de integralisten feitelijk onbekend. Een van hun zeldzame vertegenwoordigers was de onbenullige Gentse advocaat Jonckx(343), die slechts enige bekendheid heeft verkregen door het ellendige feit dat hij, onder de oorlog van 1914-18, het ambt van minister van Buitenlandse Zaken heeft bezet in het potsierlijke ministerie-Borms(344) en zijne doodstraf als balling in

(341) Karl Maria Kaufmann, oDüsseldorf 28(27?) mei 1869 †Konstanz 11 dec. 1948, publiceerde sinds 1905 in het tijdschrift Der Felz; Edmund Schopen, oDüsseldorf 25 mei 1882 †?, o.m. auteur van Köln. Eine innere Gefabr für den Katholiszismus (Berlijn, 1910), met de afwijzing van de ‘Kölner Richtung’ (zie vorige noot). (342) Uit L.J.ROGIER en N.DE ROOY, In Vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953, 's-Gravenhage, 1953, p.529. (Noot F.V.C.). - Voor de ‘Berliner Richtung’, zie noot 340. (343) Alfons T.M. Jonckx, oGent 29 okt. 1872 †ald. 20 jan. 1953, promoveerde 1899 in de rechten te Gent, advocaat aldaar, activist tijdens Wereldoorlog I en als dusdanig 1916-1918 buitengewoon hoogleraar in strafrecht en fiscaal recht aan de vernederlandste universiteit, en in de Commissie van Gevolmachtigden belast met Buitenlandse Zaken, 1919 ter dood veroordeeld; verbleef na de oorlog in Nederland en was er als jurist werkzaam; tijdens Wereldoorlog II lid van de herstelcommissie-Borms en na de Bevrijding tot vijftien jaar hechtenis veroordeeld; publiceerde verschillende studies over amnestie en was specialist in kerkelijk recht. (344) August Borms, oSint-Niklaas 14 april 1878 †(gefusilleerd) Etterbeek 12 april 1946, promoveerde te Gent in de Germaanse filologie, Vlaamsgezind voorman o.m. voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, tijdens Wereldoorlog I activist en als dusdanig o.m. gevolmachtigde voor Nationaal Verweer in de Commissie voor Gevolmachtigden bij de Raad van Vlaanderen, nadien zelfde functie in de Commissie van Zaakgelastigden; na de oorlog ter dood veroordeeld, maar in 1929 vrijgelaten na als gevangene tot kamerlid ‘gekozen’ geweest te zijn. Wegens collaboratie na Wereldoorlog II gefusilleerd. De uitdrukking ‘ministerie-Borms’ komt wellicht van het gewicht van Borms' figuur; hij was echter geen voorzitter noch van de Commissie van Gevolmachtigden, noch van die der Zaakgelastigden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 195

Holland ging uitzitten. Hij was een vriend van de Hollandse priester Thompson(345), waarover ik dadelijk iets meer zal vertellen. In zijn correspondenties aan Thompson word ik niet alleen aangeklaagd als een flamingant, maar deze voor hem toen nog hinderlijke benaming werd in het tijdschrift Rome verbeterd en aangevuld met vrome scheldwoorden als ‘plagiator, rasproleet (...) een verdoolde voor wie men vreest met grote vreze’(346). De toestand was echter bijzonder en wellicht het meest ergerlijk in Nederland, waar het integralisme een dweepzieke voorman en woordvoerder had gevonden in priester M.A.Thompson, die als hoofdredacteur in de Maasbode, toen door velen als het voornaamste Roomse dagblad van Holland geprezen, en later in zijn tijdschrift Rome over een openbare tribune voor zijn inquisitoriale bedrijvigheid en aantijgingen beschikte. Het katholiek leven bevond zich in de beginjaren van deze eeuw in een periode van opzienbarende en veelzijdige opbloei. De scherpzinnige geest van Jozef Alberdingk Thijm(347) en de kloeke daadvaardigheid van Mgr. Schaepman(348) hadden in de leidende kringen van Nederland - het weze op wetenschappelijk, maatschappelijk of literair gebied - en zeer bijzonder in de nog jonge verenigingen van

(345) Maria Antonius Thompson, oRotterdam 1 nov. 1861 †Voorschoten 31 okt. 1938, Nederlands priester en journalist, 1898-1912 hoofdredacteur van De Maasbode, het blad van zijn vader; april 1912-april 1915 uitgever van Rome ‘tijdschrift gewijd aan de verdediging der katholieke beginselen’ dat twee jaar lang eerst om de veertien dagen, nadien als weekblad verscheen. Zie verder in de tekst bij F.V.C. (346) Cfr. ROGIER-DE ROOY, o.c., p.545. (Noot F.V.C.). (347) Jozef Alberdingk Thijm, oAmsterdam 13 aug. 1820 †ald. 17 maart 1889, Nederlands letterkundige en strijder voor de ontvoogding der katholieken. (348) Herman J.A.M. Schaepman, oTubbergen 2 maart 1844 †Rome 21 jan. 1903, priester, dichter, publicist en staatsman, 1880 tot zijn dood lid van de Tweede Kamer.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 196

R.K. hogeschoolstudenten een behoefte in het leven geroepen, om het katholieke gedeelte van de bevolking een rechtmatig aandeel en betekenis te verschaffen in 's lands leiding, die tot dan toe zeer overwegend zo niet uitsluitend aan protestanten of vrijzinnigen werd voorbehouden. Een katholiek als eerste minister was in de Nederlandse geschiedenis van de negentiende eeuw onbekend gebleven. Op al de universiteiten van Nederland tezamen, de vrije leerstoel van Prof. Magister de Groot(349) in de thomistische wijsbegeerte te Amsterdam medegerekend, waren er bij het begin van deze eeuw zeker niet meer dan een half dozijn katholieke professoren. De machtige ontplooiing welke de katholieke invloed sedertdien zowel op het politiek en sociaal als op het wetenschappelijk gebied heeft bereikt, is slechts de rijp geworden vrucht van het groeizame zaad dat reeds vóór de eerste wereldoorlog aan de geestelijke vermogens van de R.K. gemeenschap werd toevertrouwd. In deze zo weelderig opkomende oogst vond Thompson natuurlijk een uitgelezen jachtterrein. Geen enkel vooruitstrevende en zelfstandig denkende persoonlijkheid ontsnapte aan zijn ongezonde iever. ‘Ook de moderniserenden’, zo schreef hij in Rome, ‘hebben een lucht van besmetting in zich. Zij verbreden het terrein van de vrijheid’(350). Geen enkel van de ondernemende katholieken kon aan een zo breeds getrokken scheidingslijn ontsnappen. Voor de katholieke polemiek waren, naar het voorschrift van Thompson zelf, gematigdheid en hoffelijkheid een groot gevaar: ‘Eerlijkheid mag een goed katholiek in het debat zelfs niet bij tegenstanders veronderstellen’. Op twee bladen na, de Eindhovensche Courant en de Nieuwe Haarlemsche Courant, waren volgens hem alle katholieke bladen van Nederland door het modernisme vergiftigd(351). De grote rechtsgeleerde Prof. Struycken(352) was voor Thompson

(349) Joannes Vincentius de Groot, oSchiedam 4 juli 1848 †Amsterdam 26 febr. 1922, dominicaan, 1894 te Amsterdam hoogleraar in de thomistische wijsbegeerte en pionier hiervan in Nederland. (350) Rome, nr. van 1 mei 1913, p.20. (Noot F.V.C.). (351) ROGIER-DE ROOY, o.c., p.537. (Noot F.V.C.). (352) Antonius A.H. Struycken, oDoesburg 8 febr. 1873 †'s-Gravenhage 28 juli 1923, promoveerde 1898 in de rechten en 1903 in de staatswetenschappen, advocaat in 's-Gravenhage, 1906-1914 hoogleraar in de rechten aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, nadien lid van de Raad van State, vriend van België en heftig tegenstander van Nederlandse medewerking aan de Vlaamse hogeschool van Gent tijdens Wereldoorlog I.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 197 slechts een ‘auteur van minder allooi’. Maria Viola(353), voor haar kunstkritieken bekend, werd voor ‘een dwaas meubel’ gescholden; haar echtgenoot de Vondelspecialist C.R.de Klerk(354), de socioloog Aalberse(355), Ch. Ruys de Beerenbrouck(356), Gisbert en Gerard Brom(357), Albertine Smulders(358), stichters van de ‘R.K. Vrouwenbond’ en tal van geziene leken en priesters ontsnapten niet aan de grievende en zelfs lasterlijke aanvallen van Thompson in zijn tijdschrift Rome. Een bijzondere haat schijnt hij te hebben toegedragen aan Dr. A. Ariëns(359),

(353) Maria Viola, oRotterdam 1 dec. 1871 †Ouderkerk 19 aug. 1951, Nederlands letterkundige, 1896 katholiek, huwde 1904 C.R. de Klerk (zie volgende noot). (354) Cornelius Reinier de Klerk, oWoubrugge 11 nov. 1873 †Amsterdam 29 jan. 1953, Nederlands cultuurhistoricus, huwde 1904 Maria Viola (zie vorige noot). (355) Petrus J.M. Aalberse, oLeiden 27 maart 1871 †'s-Gravenhage 5 juli 1948, socioloog en politicus, 1903-1916 en 1925 lid van de Tweede Kamer voor de R.K. Staatspartij, 1918-1925 minister van Arbeid, sedert 1928 ook van Handel en Nijverheid, 1925-1928 hoofdredacteur van het blad Het Centrum, 1903-1930 van het Katholiek Sociaal Weekblad, 1937-1946 lid van de Raad van State. (356) Charles Joseph Marie Ruys de Beerenbrouck (jonkheer), oRoermond 1 dec. 1873 †Utrecht 17 april 1936, promoveerde in de rechten te Leiden, 1905 tot zijn dood lid van de Tweede Kamer voor de R.K. Staatspartij, 1918-1925 en 1929-1933 minister-president en minister van Binnenl. Zaken, tussenin en nadien voorzitter van de Tweede Kamer; tijdens Wereldoorlog I Nederlands regeringscommissaris voor de uitgewekenen in de provincies Noord-Brabant en Zeeland, en sedert eind 1916 voorzitter van een commissie voor de Belgische kinderen in Nederland. (357) Gisbert Brom, oUtrecht 3 febr. 1864 †ald. 7 febr. 1915, priester en historicus, 1898-1902 hoofdredacteur van Het Centrum, 1906 eerste directeur van het Nederlands Historisch Instituut te Rome. - Voor diens jongere broer Gerard, zie noot 323. (358) Albertine (Steenhoff-) Smulders, oRotterdam 2 nov. 1871 †Baarn 10 april 1933, Nederlands letterkundige, huwde 1904 Piet Steenhoff (voor deze zie verder p. 241, noot 118). (359) Alfons M.A.J. Ariëns, oUtrecht 26 april 1860 †Amersfoort 7 aug. 1928, 1882 priester, promoveerde 1885 in de theologie te Rome, 1886-1901 kapelaan te Enschede en in 1899 aldaar grondlegger van de Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging, 1901 pastoor te Steenderen, 1908-1928 te Maarssen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 198 voor wie thans te Rome een aanvraag tot heiligverklaring hangende is, omwille van zijn sociale bemoeiingen en zijn propaganda voor de drankbestrijding; en aan Dr. H. Poels, die reeds als bijbelgeleerde door kleingeestige naijver de Katholieke Universiteit van Washington had moeten verlaten, maar die door zijn leiding en ondernemingszin op maatschappelijk gebied een ongeëvenaarde weldoener voor het katholieke Nederlands-Limburg en een zegen voor heel het katholieke Nederland en zelfs voor onze eigen christelijke arbeidersbeweging is geworden. De bescherming die Thompson lange tijd op het bisdom te Haarlem, waarvan hij afhing, genoot, heeft hem enige tijd voor scherpe tegenaanvallen kunnen vrijwaren en tevens de mogelijkheid verschaft om zijn onzalige iever aan angstvallige zielen mede te delen. Maar het kon niet duren, en de tegenweer had in het begin van het tweede decennium reeds vrij scherpe vormen aangenomen. Het was in die omstandigheden dat ik door mijn vriend Mgr. Poels werd aangezocht, om voor de Nederlandse katholieken eens kordaat mijn mening over het werk van de integralisten uiteen te zetten. Ik heb zijn verzoek bereidwillig aangenomen, op voorwaarde dat hij op zijn beurt in Antwerpen een voordracht zou komen houden over het nieuwe Limburg, een belofte welke hij voor de Nederduitsche Bond heeft ingelost(360). Ik ontving weldra een uitnodiging vanwege De Violier(361), de meest uitgelezen vereniging van katholieke intellectuelen van Amsterdam die, niettegenstaande het integralisme, onder het voorzitterschap van C.R.de Klerk een centrum van vooruitstrevende katholieken was gebleven. ‘Dit was’, zo getuigen de auteurs van In Vrijheid herboren, ‘in het bisdom Haarlem een stap die getuigde van moed.’ Mijn lezing werd vastgesteld op 21 januari 1913 en werd aangekondigd als een ‘Lekenbeschouwing over ons katholiek leven’. Ik heb van mijn rede geen tekst - vermoedelijk was zij in

(360) Blijkens een bericht in Het Handelsblad greep deze voordracht plaats op 11 februari 1913. (361) Deze katholieke kunstkring te Amsterdam werd in 1901 opgericht en stelde zich tot doel, de verhouding tussen het katholieke volk en de artistieke traditie der Nederlandse katholieken te herstellen; na 1906 werd hij vooral een vereniging die sprekers uit binnen- en buitenland artistieke onderwerpen liet behandelen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 199 hoofdzaak een improvisatie - en zelfs geen nota's kunnen terugvinden. Alleen herinner ik mij dat mijn lezing naar Hollandse gewoonte in twee delen werd gesplitst en door de gebruikelijke pauze werd onderbroken. In het eerste gedeelte betoogde ik de noodzakelijkheid voor de Kerk van een vast en onweersproken leergezag en een hiërarchisch geregelde tucht. In het tweede gedeelte bepleitte ik de onmisbare rechten van de vrijheid en gaf ik onomwonden mijn afkeer lucht voor de onduldbare praktijken welke de integralisten in onze kerkelijke samenleving trachtten in te burgeren. Met begrijpelijke voldoening heb ik in het zo rijk gedocumenteerde en reeds aangehaalde boek van de professoren L.J. Rogier en N. De Rooy, een onverbloemde schets van mijn optreden gevonden en men zal het niet onredelijk vinden dat ik deze bladzijde ongewijzigd overschrijf. ‘De 21ste januari 1913 had het optreden van de als bestrijder van het clericalisme bekende Vlaming onder overweldigende belangstelling plaats in het American Hotel te Amsterdam. Het publiek werd niet teleurgesteld. De spreker - in onbeheerstheid van taal geenszins de mindere van Thompson - gispte de intellectuele achterstand van de katholieken, ook onder de priesters, het achterlijk negeren van het in de jonge vrouwen alom ontluikende verlangen naar hoger ontwikkeling, het wraakroepend tekort aan sociaal besef, om tot slot te komen tot een gedétailleerde klacht over de heersende terreur van de domheidsmacht. Wij katholieken, zo stelde de redenaar vast, lijden aan gezagsobsessie’ en ‘de onwetendheid’ weet zich helaas steeds te hullen in ‘de gezagsmantel’. Zij, die het wagen te ijveren voor het verhogen van het katholieke cultuurpeil, worden stelselmatig als ‘kwajongens’ behandeld. Alle kunst en alle wetenschap worden ‘een compromis met de moderniteit’ genoemd. Helaas kunnen in de huidige katholieke wereld allerlei ‘ellendelingen en levendoders’ ongestraft hun lasterlijk bedrijf van verkettering voortzetten. ‘Zij zijn niet talrijk, maar in alle landen vol onzalige ijver’. Zij willen het leven maken ‘tot een grote kinderkamer, waarin wij allen met valhoedjes moeten lopen’. Zij zijn de ‘klaplopers van het gezag’, de ‘ongeroepen inquisiteurs, die met wellust naar buit snuffelen en de geloofsgenoten van de zuiverste bedoeling van het kwijl hunner verdachtmakingen niet verschonen’. De spreker eindigde zijn met een ovatie van instemming beloonde rede met

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 200 het uitspreken van de hoop, ‘dat eindelijk het werk dezer ellendelingen uit zal zijn, wier glorie in hun verwaten liefdeloosheid stijgt, naarmate zij meer afvalligen of verdachten hebben kunnen aanwijzen’(362). De heftigheid van woorden met welke ik me had uitgedrukt kan bij een kalme lezing enigszins gedurfd schijnen. Onbedacht was ze niet en naar mijn innig gevoelen ook niet onverdiend. Zij was bovendien vrij van de perfide bijbedoelingen met welke de scheldpartijen van Thompson steeds vergezeld gingen. De uitbundige bijval met welke het talrijk en voornaam gehoor het einde van mijn toespraak begroette, was een bewijs dat ik deze katholieke elite naar het hart had gesproken. Dr. Poels was tevreden. Juffrouw M.E.Belpaire(363), de geliefde vrouw van Vlaanderen, betuigde mij hare vreugde over mijn optreden en vroeg om mijn tekst voor Dietsche Warande en Belfort - een verzoek dat ik niet kon beantwoorden, omdat ik geen geschreven tekst bezat. Van Dr. Ariëns ontving ik uit Maarssen, waar hij pastoor was, een zeer vriendelijk schrijven waarvan ik de inhoud laat volgen, niet alleen om de betekenis van de auteur maar tevens omdat het een indruk geeft van de vreesaanjaging welke het integralisme onder de R.K. priesters had tot stand gebracht. ‘Moet ik u zeggen’, zo ving het aan, ‘dat ik bij de lezing van het verslag uwer rede in Centrum en Tijd en Maasbode (beide laatste zeer uitvoerig) genoten heb? En tevens spijt gevoeld over mijn heengaan? Ik vind dat u meesterlijk de klippen ontzeild heeft. Het hoogere kerkelijk gezag werd door u uitgeschakeld; alleen de dragers van geen-gezag kregen er langs! Ook zou ik veilig geweest zijn achter de mantel van Prof. de Groot(364). Maar deze was er nog niet toen ik binnenkwam; en toen twee der Amsterdamsche vrienden mijne aanwezigheid niet gevaarloos dorsten te noemen, was ik gedwon-

(362) ROGIER-DE ROOY, o.c., p.552-553, met verwijzing naar de uitvoerige verslagen in De Tijd van 21 jan. De Maasbode van 22 jan. 1913. - Zie ook uitvoeriger verslag in Het Centrum, 21 jan. 1913. (363) Maria Elisa Belpaire, oAntwerpen 31 jan. 1853 †ald. 9 juni 1948, promotor op sociaal en cultureel gebied, letterkundige onder wier leiding in 1900 de samensmelting plaatsvond van Dietsche Warande (o1855) en Het Belfort (o1886). (364) Die de vergadering tot het einde bijwoonde (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 201 gen mij stil te verwijderen. U kan niet denken, hoezeer ik ‘gezocht’ word van zekere zijde. (...) Hoe 't zij, ik complimenteer u van harte met uwen nieuwen triomf en hoop dat u mijn heengaan zal willen verontschuldigen. Het was een harde dobber voor mij, maar ik kon niet anders. Ik heb dit ook al aan Dr. Persijn(365) geschreven met verzoek u in te lichten (...).’(366)Het origineel van deze brief berust in het F.V.C.-Archief. Op een ruwe tegenaanval van Thompson en zijn handlangers was ik voorbereid. In een van de eerstvolgende nummers van De Maasbode, waar de integralisten ook na het aftreden van Thompson als hoofdredacteur nog een tijd zich tehuis hebben kunnen voelen, schreef een zekere heer Vismans(367), makelaar in granen, in een ingezonden stuk, dat Van Cauwelaert als een nieuwe Luther zijn opstandige stellingen was komen aanplakken aan de kerkportalen van Amsterdam. In zijn tijdschrift Rome heeft Thompson de scherpte van zijn speurzin nog geruime tijd over ieder woord dat ik in Holland zou spreken, laten inwerken. Dit heeft me evenwel geen de minste hinder veroorzaakt. In het mildere zuiden, waar de meeste van mijn voordrachten werden gehouden, heb ik me steeds in een vriendelijk onthaal vanwege de hoge kerkelijke overheden kunnen verheugen. De ruchtbaarheid die mede door de integralisten aan mijn rede te Amsterdam was verzekerd, was alvast niet van aard om de belangstelling van de pers en van het publiek voor mijn verder optreden in Holland te verminderen. Het schrikbewind van Thompson was bovendien zijn einde nabij. Het Nederlands episcopaat, geleid door Mgr. van de Wetering(368), aartsbisschop van Utrecht, brak eindelijk zijn stilzwijgen. Kardi-

(365) Jules Persijn, literatuurhistoricus en criticus, oWachtebeke 20 april 1878 †Broechem 10 okt. 1933, studeerde wijsbegeerte te Rome en promoveerde 1902 in de Germaanse filologie te Leuven, 1912 hoogleraar te Gent, 1905-1933 hoofdredacteur van het maandblad Dietsche Warande en Belfort. (366) (367) Pieter Mattheus Vismans, oRotterdam 26 juli 1873 †ald. 21 mei 1953, graanfactor en expediteur te Rotterdam, 1911 vlg. voorzitter van het Maasbode-propagandacomité. (368) Henricus van de Wetering, oHoogland 26 nov. 1850 †Driebergen 18 nov. 1929, 1895 aartsbisschop van Utrecht; van zijn uiteindelijke afwijzing van het integralisme in 1914 ging een beslissende invloed uit.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 202 naal van Rossum(369), de roemrijke zoon van de R.K.Kerk van Nederland, gaf ondubbelzinnige blijken van zijn waardering en zijn beschermend gezag voor verschillende van de meest geziene slachtoffers van Thompsons vervolgingswaanzin. Paus Benedictus XV heeft spoedig na zijn verkiezing voor heel de christenheid het roemloze graf van het integralisme toegedekt(370). Thompson zelf eindigde zijn laatste dagen onder de zorgen van een psychiater. Ook over wat ik te Amsterdam gezegd heb over de toenmalige intellectuele achterstand van de katholieke gemeenschap en haar noodlottig tekort aan sociale bekommernissen, behoef ik geen naberouw te gevoelen. De katholieken hadden zich toen nog niet geheel vrijgemaakt van de geestelijke schuchterheid en de liberaaleconomische vooroordelen, die zij van de negentiende eeuw - ‘ce siècle stupide’ zoals Barrès(371) zich uitdrukt - hadden overgeërfd. Paus Leo XIII(372) had weliswaar reeds zijn lichtseinen gegeven voor een doeltreffende opwekking van nieuw leven zowel op wetenschappelijk als op maatschappelijk gebied. Maar zijn voorzienige aanmaningen waren nog niet tot het gemoed van alle kerkelijke en wereldlijke katholieke leiders doorgedrongen. De tekenen der grote levensvernieuwing die sedertdien is ingetreden, waren evenwel reeds duidelijk te erkennen en werden vruchteloos door het integralisme aangetast. De noodlottige gevolgen, welke door de laattijdigheid van deze ontwaking, voornamelijk op maat-

(369) Wilhelm van Rossum, oZwolle 3 sept. 1854 †Maastricht 30 aug. 1932, trad 1874 in de Congregatie van de Redemptoristen, bekleedde sedert 1895 functies in de Romeinse Curie o.m. als groot-penitencier, 1908 prefect van de Congregatie der Propaganda, 1911 kardinaal. (370) Benedictus XV, o1854 †1922, 3 sept. 1914-1922 paus; zijn eerste encycliek Ad beatissimi van 1 nov. 1914 betekende het einde van het integralisme. (371) Deze uitdrukking wordt wel verkeerdelijk toegeschreven aan de Franse nationalistische schrijver en politicus Maurice Barrès (o1862 †1932) in de plaats van aan zijn geestesgenoot Léon Daudet (o1867 †1942) wiens rol in de ‘Action française’ bekend is en die in 1922 Le stupide XIXe siècle publiceerde. Daudet was echter op een conservatieve manier tegen de negentiende eeuw. Getuige daarvan het vervolg van de titel van het boek: Exposé des insanités meurtrières qui se sont abattues sur la France depuis 130 ans. 1789-1919. (372) Leo XIII, paus van 20 febr. 1878 tot zijn dood op 20 juli 1903.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 203 schappelijk en godsdienstig gebied werden teweeggebracht konden weliswaar niet geheel worden ongedaan gemaakt. Wij kunnen er ons thans over verheugen dat de katholieke Kerk in de laatste decennia in de vrijgebleven landen een invloed en een aanzien heeft herwonnen, welke zij sedert lang niet meer gekend had. De onverenigbaarheid tussen geloof en wetenschap werd naar de oude rommelkamer verwezen. De christelijke democratie is een beslissende factor geworden in de sociale en economische ontwikkeling van het Westen, en de beginselen van de christelijke beschaving worden ook door niet-gelovigen als de enige vaste grondslag voor onze volksvrijheden geprezen. Ook in België hebben we, alhoewel we gespaard bleven voor de bekrompenheid en de roekeloosheden van het integralisme, in ons vooroorlogs leven op maatschappelijk en politiek gebied de droeve gevolgen van de negentiende-eeuwse vooringenomenheden aan de lijve ondervonden. Ik zal de onbillijkheid niet begaan het katholiek bewind, dat na de overwinning van 1884 gedurende dertig jaren ononderbroken heeft voortgeduurd, kleinerend te bejegenen. Het heeft de welvaart van het land verzekerd, zijn financieel beleid met omzichtigheid gevoerd, de vrede op schoolgebied en de volksontwikkeling bevorderd, en het heeft op maatschappelijk gebied de grondslag gelegd van hervormingen, welke zelfs door Destrée in zijn Code du Travail(373) met zekere waardering werden begroet. Onder de leiding van Beernaert werd dit alles zelfs met meer dan gewone ruimte van visie beschouwd. Maar over het geheel genomen miste de katholieke partij de bezieling die voor een diepingrijpende volksleiding onontbeerlijk is. Zij vertoonde geen doctrinale eenheid en haar initiatieven op sociaal gebied waren schroomvallig. De kans om aan het schoolvraagstuk een vaste oplossing te geven, zoals de christelijke partijen in Holland verwezenlijkten, liet ze ongebruikt voorbijgaan wanneer zij in de Kamer zelfs over twee derden van de stemmen beschikte. Voor de opstuwende beweging van het Vlaamse volk naar eigen cultureel leven was zij meer bang dan meegaande. Over het algemeen is dertig jaar lang de onbarmhartige en volksvreemde geest van

(373) Jules DESTREE en Max HALLET, Code du Travail. Comprenant les lois, arrêtés, règlements et circulaires ministérielles relatifs au Droit ouvrier. Brussel 11904, 21924.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 204 de conservatieve machten in onze politiek overheersend gebleven. Het is vooral aan deze engheid van gemoed dat het socialisme zijn machtige opkomst heeft te danken gehad. In de jaren die de oorlog onmiddellijk voorafgingen, was het echter duidelijk geworden, dat de sociale en Vlaamse doorbraak in onze partijpolitiek nabij was. Reeds op het katholiek congres dat te Mechelen in 1909 werd gehouden, waren de kenmerkende voortekenen van deze nakende koersverandering opvallend te voorschijn getreden(374). Maar de tijd ontbrak om aan deze verjongingsarbeid zijn volle ontwikkeling te geven. De oorlog brak af met het verleden en vele politieke en sociale hervormingen, welke de katholieke partij rustig en naar eigen overleg had kunnen voltrekken, werden nadien, en niet zonder schade voor haar gezag, bij wijze van overrompeling tot stand gebracht.

De jaren aan welke deze herinneringen zijn ontleend hebben aan mijn uithoudingsvermogen ongewone eisen gesteld. Niet alleen voor mijn parlementaire werkzaamheden en mijn plaatselijke politieke verplichtingen, aan welke ik bij mijn beste weten niet ben te kort gekomen, noch voor de vele spreekbeurten die ik in die tijd heb vervuld of de journalistieke arbeid die ik nevenbij verrichtte, om de lasten van een snel aangroeiend gezin dragelijker te maken. Doch ik had tevens te denken aan de regelmatige voortzetting van de rechtsstudiën voor welke ik mij als student aan de hogeschool te Leuven in oktober 1909 had laten inschrijven. Ik heb het, gode zij dank, kunnen volhouden. Op 16 oktober 1913 mocht ik met vreugde de titel van doctor in de Rechten wegdragen. het leven stond voor mij eindelijk wijder open en voor mijn gezin kon ik de toekomst met een rustiger oog beschouwen. Ik begon onmiddellijk een samenwerking met mijn broeder August zaliger, die reeds drie jaar bij de balie te Antwerpen was ingeschreven en die bij mij te Antwerpen inwoonde(375). Het eerste jaar van deze gelukkige collaboratie was zeer hoopgevend en voor

(374) Zie o.a. de Nabetrachting op 't Congres te Mechelen, die van mijn hand verscheen in Dietsche Warande en Belfort, 1909, p.331-337. (Noot F.V.C.). (375) Bij het begin van zijn parlementaire loopbaan vestigde F.V.C. zich te Antwerpen in de Gratiekapelstraat 12-14 en bleef er wonen tot in 1920.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 205 de eerste maal van mijn leven kon ik denken aan een rustig zomerverlof. Ik huurde voor de maanden augustus en september, voor 250 fr., een bescheiden gemeubelde villa op het strand van St.-Idesbald, dat maar onlangs voor een geregelde uitbating was geopend. Toen alles in gereedheid was gebracht voor het vertrek, weerklonk in de nacht van 31 juli op 1 augustus aan de hoek van de straat het noodsein van de algemene mobilisatie. Toen begon de tijd van de grote angsten, die na vijftig jaar de landen der christenheid nog niet heeft verlaten.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 207

De Eerste Wereldoorlog

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 208

Oorlogsdagboek 1914-1918(1)

Scheveningen / 26 October 1914

Bezoek aan collega Dr. Terwagne, Gentsche straat 151. Terwagne verhaalde me van zijn ontmoetingen met Destrée, Royer, Féron(2), Janson(3) e.a. te Oostende, Gent en Antwerpen, enkele dagen voor den val der stad, en de besprekingen onder hen gevoerd over de wenschelijkheid van onder de bevolking van het bezette gebied te blijven of niet. Destrée werd de eerste maal zijns levens ontvangen door Z.M. den Koning, welke hij verliet onder een diepen indruk van de hooge persoonlijkheid van den Koning, en had lang gesprek met de Broqueville. Het besluit was dat de volksvertegenwoordigers zich over verschillende landen moesten verdeelen, en daar door hun invloed - door het gesproken of geschreven woord - handelen ten beste van België. Lorand was in Italië en vroeg om den bijstand van een tweeden collega, bij voorkeur socialist. Destrée bleef in Engeland met Janson en Mélot(4) (Folkestone). Terwagne en ikzelf waren aangeduid voor Holland. De kosten voor de ‘missie’ zouden worden gedragen door de Regeering, welke ook onze parlementaire indemniteit zou laten uitbetalen. De Broqueville zou hebben gezegd aan Destrée: ‘Vous pouvez dépenser sans compter.’ Ik opperde aan Terwagne den wensch om ten minste tijdelijk naar Antwerpen terug te gaan; vooral om den zedelijken steun welke

(1) We behouden de spelling van dit eigentijds document. - Voor een duidelijker begrip van het Oorlogsdagboek, zie ook de Herinneringen, vooral p. 264-274. (2) Maurice Féron, oBrussel 1 maart 1865 †ald. 9 mei 1929, promoveerde 1886 in de rechten te Brussel, advocaat, 22 april 1913-dec. 1919 liberaal volksverteg., nov. 1921 tot zijn dood senator voor het arr. Brussel. (3) Paul Emile Janson, oBrussel 30 mei 1872 †Weimar-Buchenwald tussen 27 febr. en 22 maart 1944, doctor in de rechten, mei 1910-1912 en mei 1914-1935 liberaal volksverteg. voor het arr. Doornik, 21 nov. 1935 tot zijn dood gecoöpteerd senator, was febr.-sept. 1920 en bijna onafgebroken van nov. 1927 tot aan Wereldoorlog II minister van zeer verschillende departementen en herhaaldelijk eerste-minister, 5 juni 1931 minister van Staat. (4) Augustin Mélot, oNamen 16 sept. 1871 †Neuengamme (Hamburg) 11 nov. 1944, doctor in de rechten, 25 mei 1902-1919 katholiek volksverteg. voor het arr. Namen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 209 onze aanwezigheid aan de bevolking zou geven. Terwagne raadde mij dat beslist af. Hij was het geheel oneens met Mijnheer Franck daarover geweest in den gemeenteraad. Hij had er ook zoo eerst over gedacht. Maar Destrée had hem overtuigd dat deze ‘solution démagogique’ de verkeerde was. Hij zegde zelfs: ‘Vous ne pouvez pas rentrer’, gezien de ontvangen opdracht om Nederland te bewerken. Ik heb hem daarop gevraagd dat hij bepaaldelijk zou vragen aan Destrée, welke de voorwaarden waren waarin hijzelf en de andere collega's hun taak volbrachten. Wij zouden elkander dan over een paar dagen terug ontmoeten om verdere afspraak te houden. Terwagne liet me verder kennis nemen van een plan van werkzaamheden door Destrée ontworpen. Dit diende reeds tot richtsnoer voor het blad L'Echo belge(5), dat op de pers van het Algemeen Handelsblad(6) werd gedrukt. Een artikel van hem en van mij werd ingewacht. Hij vond het geraadzaam ook een blad te stichten in het Nederlandsch. Ik was in deze niet van zijn mening. En vond het beter stukken te plaatsen in de bestaande Nederlandsche bladen. Wat hij dan ook beaamde. Terwagne had ook een telegram ontvangen van collega Féron, waarin deze wenschte mij te ontmoeten om te spreken over de questie van den terugkeer der vluchtelingen. In Londen was men algemeen van gedacht dat terugkeer der Belgen ongewenscht was. Minister Berryer(7) en Segers zouden ook die opinie deelen. En Féron was met adv. Lejeune(8) nu overgekomen om een ontmoe-

(5) L'Echo belge was tijdens Wereldoorlog I te Amsterdam een Belgische patriottisch-gezinde ochtendkrant. (6) Het Algemeen Handelsblad, liberaal blad te Amsterdam, aanvankelijk (juli 1825-jan. 1828) vooral handelsberichten, werd sedert 5 jan. 1828 een halfwekelijks en op 1 okt. 1830 een dagblad; sedert 1 nov. 1831 versmolten met de Nieuwe Amsterdamsche Courant. (7) Paul Berryer, oLuik 4 mei 1868 †Spa 14 juni 1936, promoveerde te Luik in de rechten, advocaat, 24 mei 1908-1936 kath. senator voor het arr. Luik, sept. 1910-nov. 1918 minister van Binnenl. Zaken, dec. 1921-maart 1924 van Binnenl. Zaken en Openbare Gezondheid, 21 nov. 1918 minister van Staat, 1 jan. 1925 burggraaf. (8) A.E.E. Charles Lejeune, oAntwerpen 31 maart 1873 †Oudergem 4 feb. 1940, makelaar, 1919-1925 liberaal senator voor het arr. Antwerpen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 210 ting te hebben op de grens - Roosendael - met Mter Franck. Féron en Terwagne waren vorigen avond bij mij komen aanbellen. Ik was afwezig en den volgenden morgend poogde ik vruchteloos met Féron in telefonisch gesprek te komen. Toen ik aansluiting kreeg, was Féron vertrokken naar Dordrecht. Ik deed mijn zienswijze aan Dr. Terwagne kennen. Vooral nadruk leggende op onmogelijkheid en onwenschelijkheid om, tegen het verlangen van de Nederlandsche Regeering in, onvermogende duizendtallen hier te behouden. En wat de staatsbeambten betreft, de noodzakelijkheid bepleitende om te voorkomen dat ze ten laste zouden vallen van de Nederlandsche Regeering of liefdadigheid. Met pia vota was hier niet vooruit te komen. En Terwagne scheen daarmee in te stemmen. Als men van Engeland uit terugkeer voor ongewenscht hield, moest men vandaar ook voor overtocht zorgen.

26 October 1914

Bezoek gebracht aan Baron Fallon(9), om hem mijn bevindingen in Vlissingen en Zeeuwsch-Vlaanderen mede te delen. Ik heb hem ook mijn standpunt ontwikkeld. Hij was het volkomen eens met mijne zienswijze. Bezoek aan Secretaris-Generaal van Nederlandsch Ministerie van Binnenlandsche Zaken, om over mijn reis verslag te doen. Over mijn vroeger uitgedrukten wensch om met Nederlandsche gelastigde te gaan zien hoe het staat in de meest geteisterde gemeenten, deelde hij mij mee dat Overste Terwisga(10) - die de onderhandelingen had geleid - en de minister van Binnenlandsche Zaken(11) het niet gewenscht oordeelden dat een voor de Duit-

(9) Albéric Fallon (baron), oGent 14 juni 1862 †Sint-Joost-ten-Node 21 jan. 1925, diplomaat, 1899 gezant in Brazilië, 1904 in Portugal, 1914-1918 in Nederland, 1920 Roemenië, 1921 Brazilië. (10) Willem Hendrik van Terwisga, oHaarlem 1 april 1861 †'s-Gravenhage 22 nov. 1948, 1 mei 1907 luitenant-kolonel van de Nederlandse generale staf, 1908-1910 hoofd van de IIde afdeling van het departement van Oorlog, 1911 waarnemend sous-chef van de generale staf met rang van kolonel, 1912 kolonel, 1914 generaal-majoor en commandant van de derde divisie (Breda), 1916-1919 commandant van het veldleger met rang van luitenant-generaal. (11) Nederlands minister van Binnenl. Zaken was op dat ogenblik Pieter W.A. Cort van der Linden, o's-Gravenhage 14 mei 1848 †ald. 15 juli 1935, 1881-1896 hoogleraar in de staatshuishoudkunde te Groningen nadien te Amsterdam, 1897-1901 minister van Justitie, 1902-1913 lid van de Raad van State, 19 aug. 1913 tot 9 sept. 1918 minister-president en minister van Binnenlandse Zaken, 1918-1934 lid van de Raad van State, 1915 minister van Staat.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 211 schers persona ingrata zou meegaan. Prof. Kohnstamm(12) was alleen gedelegeerd en werd met een eerste verslag dezer dagen terugverwacht. Afschrift zou mij worden meegedeeld.

25 Mei 1915

Naar me door den Heer Fleskens(13), voorzitter van de Nederlandsche voedingscommissie werd medegedeeld, heeft hij ontdekt dat de Duitsche vice-consul te Maastricht(14) 1 fl. per 100 Kg. aardappelen had geëischt, om door zijn protectie consent te verkrijgen voor het invoeren van 1 millioen kgr. aardappelen van Holland naar de provincie Luik. Een paar dagen geleden, bij Prof. Struycken met Prof. van Hamel jr.(15) op diner. 't Gesprek liep natuurlijk over den oorlog, volkerenrecht en toekomstige statenverhoudingen, en Hollandsche sympathieën. Van de Duitschgezindheid van den anti-

(12) Philipp Abraham Kohnstamm, oBonn 17 juni 1875 †Ermelo 31 dec. 1951, promoveerde 1901 te Amsterdam in de wis- en natuurkunde, 1908 buitengewoon hoogleraar aldaar aan de Gemeentelijke Universiteit, 1932-1939 hoogleraar in de pedagogie te Utrecht, 1938-1946 te Amsterdam. (13) Albertus Nicolaas Fleskens, oHeesch (N.-Br.) 20 april 1874 †Eindhoven 2 febr. 1965, 1908-1935 burgemeester van Geldrop, 1910-1935 voor de katholieke partij lid van de Tweede Kamer, 1935-1940 lid van de Eerste Kamer, op 5 dec. 1914 voorzitter van de Commissie ter regeling van de voorziening in noodzakelijke levensbehoeften in Belgische grensgemeenten. (14) Vice-consul in Maastricht was Ludwig Haex, oMaastricht 18 april 1874 †ald. 14 sept. 1945, advocaat te Maastricht, 1900-1922 Duits vice-consul voor de provincie (Nederlands-) Limburg. (15) Joost Adriaan van Hamel, zoon van Gerard Anton (zie noot 17 hierna), oAmsterdam 8 okt. 1880 †Baarn 18 okt. 1964, promoveerde 1902 in de rechten, 1910 hoogleraar in strafrecht aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, 1917-1918 lid van de Tweede Kamer, nadien als jurist werkzaam in internationale organismen en commissies.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 212 revolutionairen groep nu bracht Van Hamel een veelzeggend bewijs. Z.E.Minister Loudon(16) had namelijk aan Van Hamel's vader(17) zelf verteld dat, ware Kuyper(18) nog aan het roer geweest of zelfs Heemskerk(19), de onzijdigheid van Holland ongetwijfeld een sterk welwillend karakter zou hebben gedragen; want dat er onder het beleid van Kuyper met Duitschland besprekingen en afspraken waren gevoerd, welke voor Nederland zeer compromitteerend waren. De versterkingen van Vlissingen waren wel degelijk mede een opzet van Duitschland geweest.

Vrijdag 21 mei 1915(20)

Met Minister Poullet een lang onderhoud gehad over onze binnenlandsche politiek, vooral over de overhaasting met welke men aan een unionistische politiek wil beginnen, met onmiddellijke wijziging van de samenstelling van den ministerraad. Ook Min. Poullet was van meening dat men wachten moest tot na den vrede vooraleer iets te ondernemen, en dat van een versmelting der partijen

(16) John Loudon (jonkheer), o's-Gravenhage 18 maart 1866 †Wassenaar 11 nov. 1955, promoveerde te Leiden in de rechten, 1890-1945 in diplomatieke dienst, sept. 1913-sept. 1918 als extra-parlementair minister van Buitenl. Zaken. (17) Gerard Anton van Hamel, oHaarlem 17 jan. 1842 †Amsterdam 1 maart 1917, Nederlands strafjurist, 1880 hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, 1909 tot zijn dood liberaal lid van de Tweede Kamer. (18) Abraham Kuyper, oMaassluis 29 okt. 1837 †'s-Gravenhage 8 nov. 1920, promoveerde 1862 in de theologie en was aanvankelijk gereformeerd predikant, 1880-1901 hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, 1874-1877 en 1894-1912 lid van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij, 1913-1920 van de Eerste Kamer, 1901-1905 minister-president en minister van Binnenlandse Zaken, 1912 minister van Staat; van bij de stichting in 1872 tot 1920 hoofdredacteur van De Standaard. (19) Theodorus Heemskerk, oAmsterdam 20 juli 1852 †Utrecht 12 juni 1932, 1888 tot zijn dood lid van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij, 1908-1913 minister-president en minister van Binnenlandse Zaken, 1913 lid van de Raad van State, 1918-1925 minister van Justitie, 1926 minister van Staat. (20) In het manuscript staat zeer duidelijk 21 mei; vermoedelijk moet het 28 mei 1915 zijn.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 213 niet veel te verwachten was. Hij las me daarover een nota voor welke hij gericht had aan du Bus de Warnaffe en waarin hij o.m. waarschuwde tegen het verwaarloozen van de verlangens der Vlamingen door een eventueele unionistische partij.

28 Juni 1915

Lunch met Minister Poullet. Ik vernam van Z.E. dat waarschijnlijk enkele Franschschrijvende Belgische journalisten in Engeland en deze van La Belgique(21) in Holland door Min. Berryer worden ondersteund. Z.E. zou verder daarover informeren en, indien hij volle zekerheid verkreeg, zorgen dat de opstellers van De Vlaamsche Stem(22) op gelijken voet worden behandeld. Ik gaf Z.E. in overweging of het oogenblik niet gekomen was voor onze Regeering, om een geruststellend woord voor de Vlamingen te zeggen, daar de ophitsingen van de franschbelgische kranten en aan den anderen kant de zichtbare aanhaligheid van de Duitschers de gemoederen begonnen te verontrusten. Z.E. ging erover schrijven aan Minister de Broqueville. Hij keurde ten zeerste de aanvalligheid van de Echo Belge af; ook van de XXe Siècle(23), die zeer ongelukkig is in zijn uitlatingen over Holland. Hij vond integendeel De Vlaamsche Stem over het algemeen zeer sympathiek. Alleen vond hij ze wat eenzijdig-taalstrijdend; maar kon begrijpen dat de Vlamingen zich eenigszins bezorgd maakten over de tijdelijke samenstrijd met Frankrijk, ofschoon hij, zich in hunne plaats stellende, meer vertrouwen zou hebben in eigen kracht, daar zij toch de meerderheid vormen in het land.

(21) La Belgique, tijdens Wereldoorlog I Fransgezind en Belgisch-patriottisch dagblad te Rotterdam onder de directie van J. Wappers. (22) De Vlaamsche Stem, van 1 febr. 1915 tot 31 jan. 1916 Vlaamsgezind dagblad te Amsterdam; in de zomer 1915 eigendom geworden van een Nederlands consortium met Duitsgezinde leiding en sedertdien aan de zijde van de activisten. (23) Le Vingtième Siècle, 1895-1940 katholiek dagblad te Brussel, verscheen tijdens Wereldoorlog I in Le Havre en stond toen tot maart 1918 onder leiding van Fernand Neuray (voor deze, zie verder p. 263, noot 39); het blad was zeer patriottisch, en zelfs annexionistisch, en genoot de sympathie van sommige ministers.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 214

Zaterdag 7 Augustus 1915 / Van Best

Dezen middag gedejeuneerd met Van Best(24) in Hotel Twee Steden(25). Het gesprek liep over de aanloopjes welke tot nu toe zijn genomen om tot een regelmatige bevoorrading van de Belgische nijverheid te geraken. Een eerste poging was van België uit gedaan door de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Brussel. Evenwel zonder resultaat. De Belgische Regeering van Le Havre was toen zelf de zaak nog niet gunstig gestemd, wat wel het geval is tegenwoordig. Aan de mogelijkheid van slagen van de zijde van den Heer Ankerman(26) geloofde Van Best ook niet en hij achtte het wenschelijk dat de Belgische Regeering daarvan op de hoogte werd gebracht opdat geen nutteloze stappen zouden worden gedaan. Beslissend is in deze de medewerking van de N.O.T. en de Koninklijke Commissie van Uitvoer(27). Een woord van haar is voldoende om de toestemming van Engeland tegen te houden. En de Heer Linthorst Homan(28) zal er zich beslist tegen verzetten dat deze zaak als een onderneming van zuiver winstbejag

(24) Johannes van Best, oValkenswaard 21 aug. 1880 †Brussel 21 april 1958, advocaat en procureur te Eindhoven, 1913-1918 lid van de Tweede Kamer voor de katholieke partij. (25) Het Hotel Twee steden, dat thans niet meer bestaat, stond te 's-Gravenhage op de hoek Buitenhof-Hofsingel. (26) Jan A. Ankerman, oNijehaske (Friesland) 15 dec. 1869 †'s-Gravenhage 20 jan. 1928, 1902-1909 predikant te Wommels, 1909-1918 en 1921-1922 lid van de Tweede Kamer voor de Christelijk-Historische Unie. (27) De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (N.O.T.) werd op 24 nov. 1914 opgericht en beoogde, zoals uit haar statuten blijkt, ‘het verleenen van hare tusschenkomst in den ruimsten zin des woords ten behoeve van Nederlandsche kooplieden of vennootschappen van koophandel ten einde, ondanks den bestaanden oorlogstoestand, den ongestoorden aanvoer en uitvoer van goederen zooveel mogelijk te verzekeren’. De N.O.T. nam een monopoliepositie in voor de Nederlandse buitenlandse handel. Zij had o.m. een zgn. subcommissie B, m.a.w. de Commissie voor het Handelsverkeer met het Buitenland, waarvan de werkzaamheden zich uitstrekten van april 1915 tot eind 1917. (28) Jan Tymes Linthorst Homan, oAssen 2 okt. 1873 †Havelte 27 mei 1932, studeerde rechten te Groningen, advocaat en procureur te Assen, 1915-1917 uitvoerend lid van de subcommissie B van de N.O.T. (zie vorige noot), juni 1916-eind 1917 voorzitter van het Landbouw-Export-Bureau, 1917-1931 commissaris van de koningin in Drente.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 215 wordt bedreven, zoals ze gedacht wordt door de Heer Ankerman. De Heer Van Best verwachtte ook dat onze Belgische Regeering, door te toonen dat zij voor bepaalde personen bijzondere waardeering had, zou zorgen dat deze zaak niet uitsluitend in handen van andersdenkenden kwam. En in feite was hijzelf de eenige Roomsche welke zich met deze zaak had beziggehouden. Ik deelde aan den Heer Van Best beknoptelijk mede wat ik zelf van gedane pogingen wist en vestigde vooral zijn aandacht op de noodzakelijkheid dat er in België zelf een ernstige, gezaghebbende commissie tot stand zou komen. Hij zou er moeten spreken met oud-minister Levie(29), en me verder bericht geven.

9 Augustus 1915 / Vlaamsche Stem

Met Julius Hoste(30) naar Amsterdam, om bij Prof. van Hamel een vergadering te houden, op welke ook Deswarte(31) moest aanwezig zijn en was. Voor de samenkomst deelde Deswarte ons mede dat zij bij Boissevain(32) wederom circa 1200 fl. achterstonden. Blijkbaar was

(29) Michel Levie, oBinche 4 okt. 1851 †Sint-Joost-ten-Node 6 maart 1939, mei 1900-1921 kath. volksverteg. voor het arr. Charleroi, juni-febr. 1914 minister van Financiën, geheim vertegenwoordiger van de Belgische regering van Le Havre bij het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (zie verder, noot 86) in bezet België, 21 nov. 1918 minister van Staat. (30) Julius Hoste (junior), oBrussel 7 juni 1884 †ald. 1 febr. 1954, advocaat en journalist, opvolger van zijn vader Julius sr. Hoste als directeureigenaar van het liberale Brusselse dagblad Het Laatste Nieuws, leidde met Frans Van Cauwelaert tijdens Wereldoorlog I in Nederland het Weekblad Vrij België (aug. 1915-nov. 1918), juni 1936-mei 1938 minister van Openbaar Onderwijs, febr. 1942-sept. 1944 onderstaatssecretaris in de Belgische regering te Londen, 26 juni 1949 tot zijn dood liberaal senator voor het arr. Brussel. (31) Albéric Deswarte, †Nieuwpoort 28 aug. 1878 †Brussel 3 juni 1928, advocaat te Brussel, febr.-aug. 1915 eerste hoofdredacteur van De Vlaamsche Stem, nov. 1921 tot zijn dood socialist. senator voor het arr. Brussel. (32) 32 Bedoeld worden de uitgevers te Amsterdam van het Algemeen Handelsblad op de persen waarvan ook De Vlaamsche Stem werd gedrukt: Charles Boissevain, o1842 †1927, 1885-1906 hoofdredacteur- en 1896-1915 directeur, en Alfred G. Boissevain (†1922), 1906-1922 directeur-hoofdredacteur.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 216 hij door Delbecque(33), de kashouder, sedert 14-dagen niet op de hoogte gehouden van den toestand. Uit een mededeeling van Prof. van Hamel bleek verder dat het steunfonds van de Raad van Bijstand niet 5000 fl. zoals was verwacht maar slechts ± 3750 fl. had bereikt. Een onhoudbare finantieele toestand. Ook niet over te nemen, zoals hij was. Dat zag Deswarte zelf in, en hij was van meening dat er te liquideren viel. Ik heb hem beloofd dat er echter finantieel zou worden tusschengekomen, in zooverre noodig om te beletten dat hij finantieel zou geblameerd kunnen worden als beheerder. Ik heb hem steeds de verzekering gegeven dat ik van mijnen kant alles zou hebben gedaan wat mogelijk zou wezen, met pen en daad, om hem met fatsoen te redden uit de verwikkelingen waarin hij onbedacht zich had laten meeslepen. Wij hebben aan Prof. van Hamel ons standpunt tegenover de Vlaamsche-Post-mannen(34) en tegenover de medewerking van Nederlandsche zijde breedvoerig uiteengezet. Zooals deze door Gerretson(35) was opgevat, was zij voor ons volstrekt onaannemelijk en onduldbaar. Van Hamel had nog steeds aan de mogelijkheid van een vergelijk geloofd. Hij had de tekst van een verklaring, welke door beide partijen te onderteekenen zou wezen, gezonden aan Deswarte en Gerretson. Ook aan mij zou hij ze sturen, vertelde Deswarte. Ik ontving ze echter niet, maar ik las ze van Deswarte. De verklaring was ongetwijfeld goed bedoeld, maar niettemin onaannemelijk. En tot mijn genoegen was dit ook

(33) Marcel Delbecque, oKortrijk 15 okt. 1888 †10 jan. 1963, zoon van René De Clercqs halfzuster Leonie, van beroep boekhouder kreeg hij dank zij De Clercq een baantje bij De Vlaamsche Stem; nadien, als activist, verbonden aan het ministerie van Nijverheid en Arbeid te Brussel. (34) De Vlaamsche Post, febr. 1915-maart 1916 activistisch blad te Gent. Voor de Vlaamsche Post-mannen, zie verder p. 225. (35) Frederik Carel Gerretson (met pseudon. Geerten Gossaert), oKralingen 9 febr. 1884 †Utrecht 27 okt. 1958, Nederlands letterkundige, historicus en politicus, studeerde o.m. aan het ‘Institut Solvay’ te Brussel en promoveerde 1917 te Heidelberg in de wijsbegeerte; was tijdens Wereldoorlog I o.m. secretaris van A.F. de Savornin Lohman, hoofd van de Christelijk-Historische Unie en verwierf in de zomer 1915 60 % der aandelen van De Vlaamsche Stem, die van dan af de zijde der activisten koos; 1915-1917 redacteur van Dietsche Stemmen, 1925-1954 hoogleraar in de geschiedenis te Utrecht, 1952-1956 lid van de Tweede Kamer voor de Christelijk-Historische Unie.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 217 de opvatting van Deswarte. ‘Trouwens’, voegde hij er aan toe, ‘de tijd van vergelijken teekenen is voorbij’. Prof. van Hamel, schijnt, is nog niet genoeg doordrongen van de ideeën dat wij als Vlamingen niet alleen niet los van België mogen noch kunnen staan, maar zelfs met geen andere mogelijkheid dan het herstel van het vrije, zelfstandige België mogen coquetteren. Maar wij hebben duidelijk verklaard dat wij niets gemeens wilden hebben met menschen als Gerretson en zijn vrienden, dat hun aanwezigheid met hun geld, onder welken vorm ook, ons - d.i. Hoste en mij - elke medewerking aan De Vlaamsche Stem onmogelijk maakte en dat wij de Heeren zonder eenig ontzag zouden bestrijden indien zij zich in De Vlaamsche Stem wilden vastnestelen. Bij onderzoek van het geval dat de groep-Gerretson van zijn meerderheid op de algemeene vergadering zou willen gebruik maken om het blad in hunne handen te nemen en voort te zetten, verklaarde de Professor dat natuurlijk de Raad van Bijstand zijn hand van het blad onmiddellijk zou afdoen. Maar hij zou nog eens met Gerretson en zijn vrienden onderhandelen en ze tot inschikkelijkheid en vrijwillige liquidatie van de zaak aanzetten. Daarna had ik nog even een samenkomst op de kamer van Deswarte met Hoste, Deswarte en A. De Ridder(36). Daar bracht J. Hoste het voorstel tevoren dat al op de algemeene vergadering aan de aandeelhouders zou worden voorgesteld, al wat gedaan was als nietig te beschouwen. Al de aandelen en de vennootschap zelf zouden als niet bestaand worden beschouwd. Aan de obligatiehouders zou ook worden gevraagd dat zij een kruis zouden maken over hun stortingen. Op die voorwaarde heb ik me bereid verklaard om de schulden aan Boissevain ten bedrage van ± 1500 fl. te betalen. Wij hebben echter zorgvuldig gevraagd of er buiten deze geen andere schulden meer zouden opduiken, wat ontkennend door de beide beheerders werd beantwoord. In die voorwaarden zou het blad de volgende dag voortverschijnen door de zorgen van een consortium van enkele personen - Hoste, ikzelf, enz. - maar zonder nieuw vennootschap. Willen echter Gerretson c.s. het

(36) André De Ridder, oAntwerpen 20 okt. 1888 †Borgerhout 1 juli 1961, letterkundige, tijdens Wereldoorlog I leraar aan het Belgisch Atheneum te Amsterdam en tot aug. 1915 redactiesecretaris van De Vlaamsche Stem, 1924 hoogleraar in de statistiek aan de rijksuniversiteit te Gent.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 218 blad voortzetten op hun gezag, dan zal Deswarte met De Ridder, Wittemans(37) etc. ontslag nemen en het blad onmiddellijk verlaten. In dit laatste geval blijft het onbeslist of er meer zal worden gedaan dan een weekblad uitgeven. Het oprichten van een nieuw dagblad gaat onvermijdelijk met groote inrichtings- en propagandakosten gepaard. De Vlaamsche Stem echter werd op ± 3000 nrs. elken dag geplaatst. In het eerste geval zal een mail-editie van het blad worden gemaakt voor het front.

10 Augustus 1915

Vergadering voor Boekenaankoop op bestelling van de Koning met A. Buysse(38) en J. Hoste. Buysse verklaarde zich volkomen tevreden met de hem verschafte inlichtingen over de gedane voorbereidingen. Bij een napraatje over de zaak De Vlaamsche Stem deelde hij vertrouwelijk mede dat Marcellus Emants(39) geldinzamelingen deed voor Alberic [Deswarte], welke zoogezegd geheel zijn vermogen zou hebben verloren en in nood verkeeren, ofschoon volgens zeggen van Eggen(40) aan Buysse hij wezenlijk over middelen hier zou beschikken. Ik laat het zaakje voor wat het waard is.

Bezoek van H. Meert

Belangrijker was echter om den rijkelijken voorraad van inlichtingen welke hij mij bracht, het bezoek van Hyp. Meert. Meert is in mijn oogen een man van de grootste eerlijkheid, en van de

(37) Herman Jan Frans Wittemans, oAntwerpen 22 jan. 1879 †ald. 4 april 1963, 1900-1961 advocaat te Antwerpen, verbleef tijdens Wereldoorlog I in Nederland, okt. 1920-1925 socialist. senator voor het arr. Antwerpen. (38) Arthur H. Buysse. oNevele 14 april 1864 †Gent 28 sept. 1926, jan. 1909-1921 en maart 1924 tot zijn dood liberaal volksverteg. voor het arr. Gent. (39) Marcellus Emants, Nederlands letterkundige, oVoorburg 12 aug. 1848 †Baden (Zw.) 14 okt. 1923. (40) Jan L.M. Eggen (van Terlan), oGent 23 juni 1883 †Bonn 28 dec. 1952, promoveerde te Gent in de letteren en wijsbegeerte en in de rechten, advocaat aldaar en magistraat in Congo, 1915 lid van de opstelraad van De Vlaamsche Stem, 1916-1918 in de rechtsfaculteit hoogleraar te Gent, wegens activisme naar Duitsland uitgeweken waar hij hoogleraar werd te Bonn, 1934 door de nazi's ontslagen, 1949 in zijn ambt hersteld.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 219 meeste nauwgezetheid in zijn mededeelingen. Hij is puntig en gewetensvol en is beter dan wien ook op de hoogte van wat er in de Vlaamsche wereld te Gent en elders omgaat. Hij verklaarde me omstandig, alles wat van eenig belang mocht wezen, over het ontstaan van De Vlaamsche Post en de verhouding van de Vlamingen tegenover dit blad. Toen na de val van Antwerpen, het schandelijk pamflet La Vérité sur la chute d' Anvers(41) werd rondgestrooid - en dat gebeurde volgens Meert op misschien 10.000 ex., werd bij hem en enkele Vlamingen de vraag overwogen of er geen blad tot verweer tegen dergelijke onverantwoordelijke aanvallen zou worden gesticht. Het bleef echter bij een theoretische vraag. Op een zekeren dag ontving hij echter een uitnoodiging om een flamingantenvergadering bij te wonen, waar over de stichting van een blad zou worden gesproken. Zij was belegd door de stichters van De Vlaamsche Post.

(41) Dit pamflet van eind 1914 heette eigenlijk La vérité sur la capitulation d' Anvers en werd op grote schaal verbreid met de bedoeling, de stad Antwerpen te schandvlekken. De inhoud ervan was: dat Antwerpen zich had gedragen als een eerloze en opportunistische stad, die uit alles geld wilde slaan - een anti-joodse uitval hoorde hier bij - en de gordel van vestingen aan de Duitsers had uitgeleverd; het Engels geschut zou van de stad een puinhoop maken, waarna ze zichzelf gezuiverd opnieuw zou kunnen verheffen. In het pamflet werden burgemeester Jan de Vos en de raadsleden Louis Franck en Alph. Ryckmans aangevallen. De auteurs achtten de tijd van het flamingantisme voorbij en huldigden het onverdeelbare België. Op dit pamflet werd geantwoord met La Vérité sur la prise d'Anvers, dat genoemde burgerlijke overheden vrijuit liet gaan, daar zij wegens de terugtrekking van de militaire bevelhebber niet anders hadden kunnen handelen; vooral werd onderstreept dat Antwerpen niet gekapituleerd had (capitulation) maar door de Duitsers werd ingenomen en bezet (prise). In een ongedateerde nota van na 1950 schrijft F.V.C. hieromtrent: ‘Een van de prikkelstukken, die bedoeld waren om de Vlamingen tegen de Fransgezinden in het harnas te jagen, was de brochure La vérité sur la capitulation d'Anvers, welke men heeft willen doen doorgaan als een redevoering die door minister P. Hymans zou zijn uitgesproken en door La Métropole van Antwerpen bekend gemaakt. Beide beweringen bleken echter vals te zijn. Uit onderzoek dat namelijk door Dr. van de Perre werd ingesteld, scheen zelfs te blijken dat het gemene ding wel het werk kon zijn geweest van Duitse regeringsagenten. Maar het werd verspreid, niet alleen in het bezet Belgisch gebied, doch ook in Nederland, Engeland en zelfs op het Belgische front, waar het als stooksel tegen de Vlaamse gedachte heeft dienst gedaan.’

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 220

Waren aanwezig o.a. Meert, Maes(42), Jef Goossenaerts(43), Delahaye(44), Picard(45), Minnaert(46), Fons Sevens, e.a. Fons Sevens kwam al gauw uit zijn schulp. ‘Men wil ons eenvoudig een valstrik spannen’, zei hij. ‘De Heeren welke De Vlaamsche Post willen stichten maken hun propaganda met Duitsche automobielen, zij zijn met auto's van de Kommandatur naar H. Verriest en Stijn Streuvels gereden, de medewerker van Het Laatste Nieuws is door de Duitschers rondgevoerd om de verkoopers van Het Laatste Nieuws te gaan opzoeken en ze te verplichten van het nieuwe blad rond te venten. En de Duitschers willen bedektelijk ook de middelen verschaffen.’ Waarna hij de vergadering heeft verlaten. In die voorwaarden heeft H. Meert aan de heeren Picard en Minnaert ten zeerste afgeraden om een blad uit te geven. Deze

(42) Boudewijn Maes, oGent 10 jan. 1873 †Sint-Martens-Latem 18 nov. 1946, tijdens Wereldoorlog I te Gent ambtenaar bij de telegraafdienst en anti-activist; nadien 1919-1921 volksverteg. van het Vlaamsche Front (Frontpartij) voor het arr. Gent. (43) Jozef (Jef) Goossenaerts, oWuustwezel 25 febr. 1882 †Astene 6 dec. 1963, promoveerde te Gent in de letteren en wijsbegeerte, leraar te Chimay, Ath en Gent; in dec. 1915 werd hij door de Duitsers gevangen gezet en naar het kamp van Göttingen gedeporteerd; later bijzonder bekend geworden als inrichter van de Vlaamse Wetenschappelijke Congressen en als stichter van het maandblad Wetenschappelijke Tijdingen (oorspr. Wetenschap in Vlaanderen), 1935-nu. (44) Jozef Delahaye, oDiksmuide 27 dec. 1884, studeerde geneeskunde te Leuven en Gent. (45) Leo Picard, oAntwerpen 4 nov. 1888, historicus en journalist, in okt. 1914 te Gent medestichter van Jong Vlaanderen (Jong-Vlaamsche Beweging) en aanvankelijk medewerker van de in febr. 1915 gestichte Vlaamsche Post. Als te gematigd verdreven, brak hij met beide en week sept. 1915 naar Nederland uit, waar hij De Vlaamsche Gedachte uitgaf. Hij bleef tot 1945 in Nederland als redacteur-buitenland bij het dagblad Het Vaderland (Den Haag) en kwam na Wereldoorlog II terug naar België. Woont thans te Gent. (46) Marcel G.J. Minnaert, oBrugge 12 febr. 1893 †Utrecht 29 okt. 1970, promoveerde 1914 te Gent in de biologie, begin 1914 medestichter van het weekblad De Bestuurlijke Scheiding en tijdens Wereldoorlog I medewerker aan De Vlaamsche Post, 1916-1918 docent te Gent, wegens activisme naar Nederland uitgeweken promoveerde hij er te Utrecht in de wis- en natuurkunde, verwierf 1932 de Nederlandse nationaliteit, 1937-1963 hoogleraar te Utrecht en directeur van de Sterrewacht.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 221 heeren loochenen wel elke finantieele medewerking van de Duitschers - Meert acht het echter wel mogelijk dat het blad voorrechten geniet voor het vervoer - maar de Vlaamschgezinden moeten elke verdenking vermijden. De goede raad mocht echter niet baten. Het blad verscheen. De eerste dagen bevatte het echter geen artikelen welke bijzonderen aanstoot gaven. Maar het werd slechter. Er werd verteld in de kringen der stad dat Picard afscheid was gaan nemen van Pirenne(47) en zou hebben gezegd, dat het met Vlaanderen uit was indien België weer verrees, maar dat er 90 % kansen waren dat Duitschland het zou winnen, en dat zij daarom de opinie wilden voorbereiden. Volgens Meert was dit gerucht echter valsch, volgens eigen verklaring van Pirenne en Jef Goossenaerts. Maar het werd gecolporteerd o.a. door Prof. Paul Frédericq en eischte optreden. Er moet kleur worden bekend van de zijde der andere Vlamingen. Maes kwam daarover Meert vinden. Zij gingen onuitgenoodigd naar een tweede vergadering, van welke zij hadden vernomen, en trachtten nogmaals de jonge heeren, maar even vruchteloos als de eerste maal, tot beter inzicht te krijgen. Intusschentijd kwam een stuk in omloop, waarin de Vlamingen zich van De Vlaamsche Post desolidariseerden. Het was reeds onderteekend door Davidsfonds, Willemsfonds, Vlaamsche Volksraad; ook hij met Speleers(48) teekenden voor Algemeen Nederlandsch Verbond. Later werd hem door Domela Nieuwenhuis(49) verzoek gedaan om eenen aanbevelingsbrief bij Dr. Kiewiet de Jonge(50), met

(47) Henri Pirenne, oVerviers 23 dec. 1862 †Ukkel 24 okt. 1935, historicus, 1884 docent te Luik, 1886-1930 hoogleraar te Gent. (48) Raymond Speleers, oWaasmunster 9 maart 1876 †Aalst 29 april 1951, promoveerde 1900 te Leuven in de geneeskunde en arts te Gent, 1916-1918 professor in de oogheelkunde aldaar, wegens activisme uitgeweken naar Nederland en er na studies te Leiden arts te Eindhoven, tijdens Wereldoorlog II opniew hoogleraar te Gent. (49) Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard, oAmsterdam 25 juli 1870 † ald. 4 jan. 1955, 1895-1918 Nederlands predikant te Gent en er een centrale figuur in de in okt. gestichte beweging Jong Vlaanderen, nadien tot 1943 in Friesland. (50) Hermannus Jacob Kiewiet de Jonge, oGroningen 29 sept. 1847 †Nyon (Zwitserland) 13 april 1935, promoveerde 1881 in de klassieke letteren, 1874 leraar te Dordrecht, 1901-1902 rector van het gymnasium aldaar, sedert de tweede stichting van het Algemeen Nederlands Verbond in 1898 voorzitter hiervan en tot 1919 leider van het maandblad Neerlandia.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 222 de bedoeling in Nederland geld te vinden voor De Vlaamsche Post; wat de heer Meert weigerde.

13 November 1915

Brief geschreven naar De Clercq(51) naar aanleiding van de mededeeling van den Heer Rietjens in De Vlaamsche Post dat ik namens de Regeering eenen dreigbrief zou hebben geschreven aan een onzer eerlijkste voormannen. 's Avonds samenkomst bij mij aan huis met de heeren Persyn, J. Hoste, L. Gevaert(52) en H. Jacobs(53). Fr. Luyten(54) uit Brussel was toevallig bij mij op bezoek en bleef aanwezig. Er werd natuurlijk veel over de laatste gebeurtenissen in de Vlaamsche Beweging gepraat. Persijn was er voor dat Vrij België(55) het ingezonden stukje zou opnemen uit De Tijd(56) van 11 No-

(51) René De Clercq, oDeerlijk 14 nov. 1877 †Maartensdijk 12 juni 1932, letterkundige, promoveerde in de germaanse filologie te Gent, sedert 1906 atheneumleraar aldaar, aug. 1915-jan. 1916 met Anton Jacob hoofdredacteur van De Vlaamsche Stem; door regering van Le Havre oktober 1915 wegens activisme als leraar ontslagen; juli 1917 terug naar België en na de oorlog ter dood veroordeeld; vestigde zich in 1918 in Nederland. - Voor Rietjens, zie verder noot 66. (52) Lieven Gevaert, industrieel, oAntwerpen 28 mei 1868 †'s-Gravenhage 2 febr. 1935, 28 juni 1894 stichter van de commanditaire vennootschap L. Gevaert en Co die sinds 1905 een fabriek had te Mortsel, 1920 omgevormd tot N.V. Gevaert-Photoproducten, 1926 medestichter van het Vlaams Economisch Verbond. (53) Henri Jacobs, oMechelen 4 sept. 1886 †Vorst-Brussel 4 jan. 1959, 1909 kandidaat-notaris te Leuven, tijdens Wereldoorlog I o.m. secretaris van de Commissie tot Verzending van Vlaamsche boeken naar het Belgisch leger, lid van de eerste beheerraad van De Standaard, medewerker van F.V.C., 1918 van minister Helleputte. (54) Frans Luyten, oPulle 27 april 1847 †Brussel 7 jan. 1917, middelbaar onderwijs in het college te Turnhout, actief in de Brusselse afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond, en o.m. betrokken bij herstellingswerken van historische gebouwen. (55) Vrij België, weekblad van 27 aug. 1915 tot 20 nov. 1918 te 's-Gravenhage uitgegeven door Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste jr. (56) De Tijd, Nederlands katholiek dagblad in 1845 te 's-Hertogenbosch gesticht en sedert 1846 te Amsterdam uitgegeven.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 223 vember over De Clercq en mij. Hij vindt den maatregel der Regeering tegen De Clercq onpolitiek en is van meening dat De Clercq het niet onaangenaam heeft gevonden, om deze martelaarskroon op zijn hoofd te ontvangen. Ook Hoste acht het ontslag van De Clercq ongelukkig, al kan hij hem van regeeringsstandpunt verrechtvaardigen. H. Jacobs zegt dat De Clercq zich op voorhand aan dezen maatregel verwachtte. Den avond van onze samenkomst voor het definitief goedkeuren van het Manifest heeft De Clercq hem gezegd: ‘Ik heb nog tweeduizend frank op zak en zal het daarmee wel lang genoeg kunnen uithouden.’ F. Luyten had van Frans Reinhard hooren zeggen dat hij het schandalig vond dat Van Cauwelaert, een volbloed katholiek, en J. Hoste, een volbloed liberaal, samen een blad uitgaven. In het Algemeen Nederlandsch Verbond te Brussel had Meester Thelen(57), die voorzitter is, reeds een paar keer beproefd om een Bestuursvergadering te houden, om positie te nemen in de Vlaamsche kwestie. Maar de andere heeren van het bestuur o.a. Delpire(58), E. Deveen(59) en hijzelf waren er tegen opgekomen. Onlangs nu kreeg Luyten een kaartje waarop werd meegedeeld dat hij in café X... komen konde als hij wilde. Mr. Luyten heeft begrepen dat zijn aanwezigheid minder gewenscht was en bleef weg. - Hij bevestigde ons ook nog dat het volk van separatisme niets wil hooren op dit oogenblik. Van een dame - wier naam hij niet mocht noemen - had Luyten gehoord dat Ch. Woeste tegen haar gezegd had: ‘Vous verrez, Madame, l'Allemagne sera victorieuse partout et sur tous les points.’ - Aan mijzelf heeft Woeste op 4 Augustus in de Kamer, op mijn

(57) Willem (William) Thelen, oMaastricht 26 jan. 1870 †Brussel 12 febr. 1958, promoveerde 1892 in de rechten aan de Vrije Universiteit te Brussel, sedertdien advocaat in de hoofdstad. (58) Lodewijk Delpire, oAntwerpen 12 dec. 1846 †Brussel 26 maart 1927, onderwijzer, publiceerde 1907 in het Antwerpse halfwekelijkse dagblad De Standaard, onder de naam Didaskalos, i.v.m. taalmisstanden in het ministerie van Landbouw, brieven aan minister J. Helleputte. (59) Emiel Deveen, oAntwerpen 26 sept. 1869 †Schaarbeek 5 mei 1954, kandid. in de letteren en wijsbegeerte, sedert 29 april 1895 in dienst van het Rekenhof te Brussel, 1921-1931 als raadsheer, 1931-1951 als voorzitter; zeer bedrijvig in de Brusselse afdeling van het Willemsfonds, waarvan hij 1922-1946 voorzitter was.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 224 protest tegen Duitschland geantwoord: ‘l'Allemagne mène une politique de grande nation’, en verder aangaande België ‘que l'on ne pouvait pas sacrifier toute sa jeunesse’. Ook op den Kroonraad(60), na het ultimatum, had hij een gereserveerde houding aangenomen; en vóór de vergadering had hij Schollaert op zij genomen, om hem te suggereren dat het wijs zou zijn om even af te wachten en niet te haasten met het nemen van positie.

15 November 1915

Ik heb de aandacht van Poullet gevestigd op den goeden indruk dien hij kon verwekken met op het Koningsfeest van het Belgisch Comiteit(61) (Haag) ook in 't Vlaamsch te spreken. Hij deed het en zijn verklaringen zijn van groote waarde. Zie Vrij België van deze week, waar ze tekstueel zijn verschenen, van de hand van Poullet zelf.(62)

20 November 1915 / Bezoek Camille Huysmans

Volgens Huysmans heeft de flamingantische scheurmakerij in België volstrekt geen invloed. De menschen vragen maar één zaak: vrij te zijn. Teekenend wat hij ondervond met de Politische Abteilung van de Duitsche K.(63). Hij kreeg namelijk vorige maand geen paspoort, omdat hij ‘eenen slechten invloed uitoefende op de flaminganten in Holland en de politieke plannen van Duitschland tegenwerkt’. Dit doelde op de laatste vergadering welke wij voor

(60) De Kroonraad wordt samengesteld uit de ministers van Staat en kan in belangrijke aangelegenheden de Koning adviseren. (61) Er waren op vele plaatsen in Nederland Belgische Comités opgericht, die gedurende de oorlog regelmatig in Algemene Vergadering bijeenkwamen. Niet verwarren met het Officieel Belgisch Comité (zie verder p. 228, noot 80). (62) Zie Het Koningsfeest in Den Haag in Vrij België, nr. van 19 nov. 1915, p. 9. (63) Met K. wordt wel Kommandantur bedoeld, hier dan het Duits bestuur; als onderdeel hiervan werd op 13 febr. 1915 de ‘Politische Abteilung’ opgericht, bij dewelke in hoofdzaak de ‘Flamenpolitik’ ging berusten.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 225 het goedkeuren van het Vlaamsch manifest hebben gehouden en waar Huysmans aanwezig was en zich scherp tegenover de Vlaamsche Post-mannen en tutti quanti had uitgelaten. Er was dus overgebracht. Aanwezig waren de heeren De Clercq en Jacob(64). Dit feit laat zich van zelfs in verband brengen met wat wij ondervonden hadden op de eerste vergadering te Amsterdam. Ook deze was vertrouwelijk. Waren ook aanwezig vorige heeren. Onmiddellijk na onze bijeenkomst werd er een tweede gehouden met mannen van De Vlaamsche Post - Gerretson, Hoek(65), Rietjens(66), Cantillon(67), enz. - en Jacob vertelde er alles over wat ik gezegd had. Ten halve van de week verschenen mijn woorden reeds - merkelijk verdraaid natuurlijk - in De Vlaamsche Post. Volgende maand komt Camille Huysmans zich definitief vestigen in Holland. Hij voorziet een volledige scheuring in de Sociaal-Democratische Duitsche Partij. De anti-oorlogsfractie - volgens hem veruit de talrijkste - gaat positie nemen tegen de Regeering en de nationalistische groep der socialisten, en dan is zijn aan-

(64) Anton Jacob, oBoom 28 maart 1889 †Antwerpen 23 febr. 1947, promoveerde te Gent in de letteren en wijsbegeerte, leraar, sedert aug. 1915 met René De Clercq hoofdredacteur van De Vlaamsche Stem en met hem bij Kon. Besluit van 5 okt. 1915 als leraar afgezet; 1916-1918 docent Nederlands en Nederlandse Letterkunde aan de Gentse universiteit, en lid van het bestuur van de Raad van Vlaanderen; als activist veroordeeld en uitgeweken, werd hij hoogleraar in Hamburg en tijdens Wereldoorlog 11 opnieuw te Gent. (65) Derk Hoek, oHoogvliet (thans Rotterdam) 6 juni 1887, woonde 1892-1914 te Brussel als zoon van een Nederlands predikant en studeerde er 1906-1914 rechten en geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Na de oorlog werkzaam in de Nederlandse landsadministratie en in industriële ondernemingen. Woont thans in s'-Gravenhage. (66) U.H.M. Edgard Rietjens, oSint-Truiden 5 april 1892 †Brussel 9 febr. 1933, studeerde te Brussel en week in 1914 uit naar Nederland, waar hij te Utrecht medestichter was van de Dietsche Bond en publiceerde in Dietsche Stemmen en De Toorts. Rietjens behoorde niet tot de groep Picard/Gerretson/Cantillon, die zich in Den Haag ophield. (67) Eugène Cantillon, oHalle 7 jan. 1893 †'s-Gravenhage 1942, studeerde te Brussel Germaanse filologie, verbleef sedert Wereldoorlog 1 in Nederland waar hij o.m. correspondent is geweest voor De Vlaamsche Post, redacteur werd bij Het Vaderland (zoals Leo Picard), veel archivalisch werk verrichtte en o.m. over J.R.Thorbecke publiceerde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 226 wezigheid als algemeen secretaris(68) op vrijer terrein noodig voor het contact met Frankrijk en Engeland. O.a. vertelde hij van voorbesprekingen welke afgevaardigden uit verschillende groepen op dit oogenblik voeren, over de politiek na den oorlog. Van katholieke zijde nemen er o.a. deel aan Braun(69), Timmermans(70), enz. Worden besproken: herziening van de Grondwet, wijzigingen aan schoolwet, enz. Ook de Vlaamsche Kwestie. De noodzakelijkheid van een Vlaamsche Hoogeschool wordt algemeen ingezien. Zelfs is men van niet Vlaamsche zijde geneigd, volgens C. Huysmans, om de Fransche universiteit te laten vallen of langzaam ten onder te gaan, indien het om praktische redenen noodzakelijk blijkt.

Poullet / Broqueville en de Vlaamsche Hoogeschool

Ook de ministers Poullet en de Broqueville blijven van het recht der Vlamingen op een Vlaamsche Hoogeschool te Gent overtuigd. Poullet wenscht alleen niet dat de verdwijning van de Fransche universiteit zoo ruw weg gedecreteerd wordt als in ons ontwerp 't geval is, maar is bereid om de gelegenheid tot het afsterven der Franse Universiteit te openen. De Broqueville verklaarde mij bij mijn laatste bezoek in Le Havre, dat de kwestie der Vlaamsche Hoogeschool heel spoedig in de allereerste maanden na den oorlog moest worden opgelost. De leiding van deze hervorming, zegde hij, moest worden toevertrouwd aan mannen, welke tegelijkertijd volkomen op de hoogte zijn van het Hooger Onderwijs en het vertrouwen der Vlamingen genieten. Hij wilde aan mij - beweerde hij - deze taak hoofdzakelijk opdragen. Dit sloot aan bij hetgeen hij mij reeds had bevestigd in de maand juli 1914, toen hij mij bij gelegenheid van

(68) Camille Huysmans was van 1 jan. 1905 tot 1922 secretaris van de Tweede Internationale. (69) Conrad Alexandre Braun, oNijvel 7 juni 1847 †Brussel 30 maart 1935, promoveerde te Luik in de rechten, 27 mei 1900-1929 kath. senator voor het arr. Brussel, 2 april 1925 minister van Staat. (70) Het is niet duidelijk wie met Timmermans wordt bedoeld; een parlementslid van die naam was er in de jaren 1912-1918 alvast niet.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 227 een korten terugkeer uit Castel-Lyon(71), te Brussel ontbood over die kwestie en eenige andere te spreken. Wij zullen ons in den slaap niet laten wiegen, maar deze teekens zijn in elk geval vertrouwenwekkend.

Bij Prins de Ligne

Prins de Ligne(72), onze gezantschapsraad, vertelde mij als een open geheim dat de zusters van den Duitschen Keizer o.a. de Koningin van Griekenland en de Vorstin van Schaumburg-Lippe(73) als echte lichtekooien hun jeugd hebben doorgebracht. 's Avonds bezoek ten mijnent van J. Persijn, de Heer en Mevrouw Hoste(74) en H. Jacobs. Op 18e kreeg ik bezoek van Pater Molkenboer(75), die me zeer vertrouwelijk kwam ondervragen over Pastor Verriest. René De Clercq vertelde namelijk aan wie 't hooren wilde dat Pastor Verriest sedert jaren geen geloof meer had en huichelde. Een jong Hollandsch kunstenaar was reeds aan 't wankelen gebracht in zijn Katholiek geloof door dit verhaal. Ik heb aan Molkenboer gezegd

(71) F.V.C. schrijft Castel-Lyon, maar een plaats van deze naam bestaat er noch in België, noch in Frankrijk; vermoedelijk wordt de Franse badplaats Châtelguyon (Puy-de-Dôme) bedoeld. (72) Albert Edouard Eugène Lamoral de Ligne (prins), diplomaat, oBrussel 12 dec. 1874 †ald. 4 juli 1957, sedert 1896 in diplomatieke dienst, was 1898-1918 gezantschapsraad o.m. en laatst in Den Haag, 1920-1926 gevolmachtigd minister aldaar, 1927-1931 ambassadeur in Washington, 1932-36 bij het Quirinaal, 1937 gepensioneerd. (73) Bedoeld worden: Sophie o1870 †1932, echtgenote van de Griekse koning Konstantijn I o1868 †1923, en Viktoria o1866 †1929, echtgenote van 1o Adolf von Schaumburg-Lippe o1859 †1916 en 2o van Alexander Zoubkoff o1900 †1936. (Keizer Wilhelm II had nog twee zusters: Charlotte, o1860 †1919 en Margarete o1872 †1954). (74) Joanna Persoons, oLokeren 8 sept. 1888 †Ukkel 20 mei 1960, huwde te Lokeren met Julius Hoste jr. op 5 juli 1913. (75) Bernardus Constant Molkenboer, oLeeuwarden 10 dec. 1879 †Nijmegen 30 juli 1948, studeerde kunstgeschiedenis te Rome, 1916 stichter en redacteur van het katholiek letterkundig maandblad De Beiaard, waarvan F.V.C. medewerker was, 1923 lector, 1933 buitengewoon hoogleraar te Nijmegen in de Vondelstudie en de zeventiende-eeuwse letterkunde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 228 dat ik geen aanleiding had om geloof te hechten aan De Clercq's bewering, maar dat het feit op zichzelf dat De Clercq, een beschermeling van H. Verriest, zulks vertelde, afschuwelijk was.

19 Februari 1916

Brief van De Broqueville ontvangen over verkoop Vrij België. Brief - samen met Hoste - van Waxweiler(76) over onze politiek. Baron Peers(77) heeft aan A. Buysse en mezelf mededeelingen gedaan over zijn vroegere ervaringen met Schellekens(78) als handelsman. - Prof. van Hecke(79) en de Heer Liebaert zijn me hun plannen komen voorleggen voor de meubeltjes, welke ik voorgesteld had te maken voor ons vluchtelingen en arbeiders in België (na terugkeer). - Vergadering van het Officieel Comité(80). - Eerw. Heer A. Bruynseels(81) vestigt mijn aandacht op de groote

(76) Emile Waxweiler, oMechelen 22 mei 1867 †(auto-ongeluk) Londen 27 juni 1916, ingenieursstudies te Gent, socioloog, professor aan de ‘Université libre de Bruxelles’, 1902 eerste directeur van het ‘Institut Solvay’ aldaar, lid van de in 1907 opgerichte Tweede Hoogeschoolcommissie. (77) Léon Irénée Charles Ernest Peers de Nieuwburgh, oOostkamp 27 sept. 1843 † ald. 24 juni 1930, zakenman (melkbedrijven), stichtte tijdens Wereldoorlog I in 's-Gravenhage een Comité dat de in landbouw geïnteresseerde Belgen groepeerde. (78) Het is niet duidelijk naar welke Schellekens verwezen wordt (79) Albert van Hecke, oZottegem 29 nov. 1881 †Sint-Pieters-Woluwe 11 april 1959, 1907 docent, 1909 buitengewoon, 1913-1952 gewoon hoogleraar te Leuven in de fac. van Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen, tijdens Wereldoorlog I in dienst van de Belgische vluchtelingen, 1932-1939 kath. volksverteg. voor het arr. Aalst. (80) Het Officieel Belgisch Comité voor Nederland, gevestigd in de Nassau Zuilensteinstraat 21 's-Gravenhage, werd begin 1915 door de Belgische regering gesticht, om de leiding te nemen over de Belgische organisaties en in overleg met de Nederlandse inrichtingen de stoffelijke en zedelijke belangen van de uitgeweken landgenoten te behartigen. Voorzitter ervan was professor Albéric Rolin (oMariakerke-bij-Gent 16 juli 1843 †Brussel 3 februari 1937, 1881 buitengewoon, 1886-1913 gewoon hoogleraar te Gent); F.V.C. werd secretaris bij Kon. Besluit van 10 maart 1915. Niet verwarren met de Belgische Comités (zie hoger noot 61) noch met het ‘Office belge’ (zie hierna, noot 110). (81) August Bruynseels, oEssen 26 dec. 1880 †Antwerpen 3 juli 1942, 19 sept. 1903 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1905-1914 leraar aan Sint-Jan-Berchmanscollege te Antwerpen, 1914-1922 bestuurder van de sociale werken in het arr. Antwerpen, 18 mei 1922 pastoor van O.L.V.-Vrouwter-Sneeuw te Borgerhout. Tijdens Wereldoorlog I afgevaardigde voor Nederland van Kardinaal Mercier; als dusdanig verbleef hij vooral in Bergenop-Zoom.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 229 verdiensten van den Heer Verviers(82) voor het onderwijs van onze vluchtelingenkinderen. Hijzelf kan me belangrijke gegevens bezorgen over het ontstaan van vele Belgische scholen voor vluchtelingen, waarvan vele tot stand kwamen door zijn initiatief met dat van jhr. Ruys gecombineerd. - 's Avonds bezoek van Prof. en Mevr. van Hecke(83). Deze laatste vertelde me o.a. dat ons gouvernement maandelijks frs. 100.000 betaalt voor onderhoud van onze Belgische soldaten op het Russisch front!(84) Francqui(85), voorzitter van het Nationaal Comité(86), is in de stad. Hij liet me telefoneren dat hij me om 6u30 zou verwachten ‘Hôtel des Indes’(86bis. Hij was er echter niet, en heb hem mijn kaartje met de noodige aanwijzigingen achtergelaten.

(82) Emile Verviers, oRoosendaal 24 okt. 1886 †Oisterwijk (Tilburg) 3 febr. 1968, promoveerde 1914 te Leuven in de politieke en diplomatieke wetenschappen, woonde 1908-juli 1915 te Leiden, nadien te Oisterwijk, maakte zich o.m. verdienstelijk tijdens Wereldoorlog I voor het onderwijs van de Belgische vluchtelingenkinderen. (83) Mevrouw Van Hecke, geboren Marcelle Eugénie Houa, oSint-Truiden 1 mei 1890, woont thans te Sint-Pieters-Woluwe. (84) Tijdens Wereldoorlog I vocht aan Russische zijde een uit Belgische vrijwilligers bestaande pantserafdeling (‘gepantserde automobielen’). In het zomeroffensief van 1916 nam ze deel aan de opmars naar Lemberg; daarbij sneuvelden zesendertig man die in Tarnopol werden begraven. (Zie daarover Vrij België, 21 juli 1916, p. 11). (85) L.J.Emile Francqui, oBrussel 25 juni 1863 †Overijse 16 nov. 1935, financier, werd in 1912 directeur in 1932 gouverneur van de ‘Société générale’; tijdens Wereldoorlog I met E.Solvay leider van het Nationaal Hulpen Voedingscomité (zie hierna), mei 1926-nov. 1927 en nov. 1934-maart 1935 als extraparlementair technicus minister zonder portefeuille. (86) Bedoeld wordt het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (‘Comité national de secours et d'alimentation’) dat in aug. 1914 te Brussel onder het voorzitterschap van Ernest Solvay (o1838 †1922) werd opgericht, en waarvan op 20 febr. 1915 een afdeling tot stand kwam in 's-Gravenhage. (86bis Het ‘Hôtel des Indes’ is ook nu nog gelegen aan de Lange Voorhout 56, in 's-Gravenhage.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 230

7 April 1916

's Avonds in de Litteraire Sociëteit(87) met Fleskens, Rutgers(88), kamerleden en oud-premier Heemskerk. Deze vertelde even van de eerste algemeene vergadering van de Hollandsch-Belgische commissie in 1907(89). Beernaert zat met hem voor. Op een gegeven oogenblik liet Beernaert zich tegenover Heemskerk ontvallen dat de bijeenkomst niet bijzonder aangenaam was aan de Duitsche regeering. Aan Frankrijk en Engeland integendeel wel. De secretarissen van de legaties dezer twee laatsten zitten in de tribunes. Heemskerk zette een stalen gezicht en deed of de bemerking hem langs liep. De Nederlandsche commissieleden wilden geenszins met deze samenkomsten een buitenlandsch politiek doel vervolgen, dat raken zou aan de plannen der groote mogendheden.

21 Mei 1916

Camille Huysmans deelde me telefonisch zijn plan mee om voor ‘Le livre du soldat’(90) uitgaven van Vlaamsche boeken als feuille

(87) De Witte (ook Litteraire) Sociëteit is een club in 's-Gravenhage, opgericht in 1802, en nog steeds ontmoetingspunt van regeringspersonen, hoge ambtenaren, officieren en gepensioneerden uit heel Nederland; sinds 1870 gevestigd in het nog bestaande pand aan het Plein. (88) Victor Henri Rutgers, o's-Hertogenbosch 16 dec. 1877 †(in Duitse gevangenschap) Bochum 5 febr. 1945, 1913-1918 lid van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij, 1915-1919 burgemeester van Boskoop (Z.-Holl.), 1919-1925 lid van de Gedeputeerde Staten in Zuid-Holland, aug. 1925-maart 1926 minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 1926 hoogleraar in Romeins Recht en Strafrecht aan de Vrije Univ. te Amsterdam. (89) De Hollands-Belgische Commissie, met een vooral economisch gericht programma van werkzaamheden, kwam een eerste maal bijeen op 4 nov. 1907 te Brussel; de twee volgende vergaderingen gingen door in 's-Gravenhage op 17 mei 1909 en te Brussel op 27 juni 1910. De vierde zitting, voorzien voor juni 1912 in Den Haag, greep niet plaats. (90) ‘Le livre du Soldat - Het Boek van den Soldaat’, liefdadige instelling gesticht in juni 1915, met als doel, naar de soldaten boeken te sturen; ze stond onder leiding van volksvertegenwoordiger Eugeen Standaert (oBrugge 4 dec. 1861 †Ronse 15 nov. 1929, mei 1906-1919 en nov. 1923-1929 kath. volksverteg. voor het arr. Brugge). In april 1916 waren reeds ca. 40.000 boeken verzonden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 231 littéraire te laten uitgeven. Door den heer L. De Paeuw(91) is dat initiatief daartoe reeds genomen, door de school voor verminkten. De eerste uitgave was deze van De arme edelman van Conscience. Eerw. Heer Bruynseels had ontmoeting met Pater Tarcitius(92), secretaris van Mgr. Heylen(93). Ofschoon de bisschop van Namen zich zeer vrijmoedig tegenover de Duitschers houdt, ondervindt hij van hen geen last. Maar de priesters worden veel geplaagd, om op die wijze zich tegenover de bisschoppen te wreken. Volgens Pater Tarcitius zou Van Vollenhoven(94) zich met de Duitschers te vertrouwelijk toonen. Hij gaat met Von Bissing(95) kaartspelen. Tarcitius betwijfelde overigens of hij indertijd de nota van Mgr. Heylen tegen het Duitsche Witboek(96) aan zijn regeering zelfs had overgemaakt en had minister Loudon op de hoogte gesteld

(91) Leo De Paeuw, oBaarle-Hertog 1873 †Brussel 18 juni 1941, rijksambtenaar, tijdens Wereldoorlog I burgerlijk kabinetschef van de minister van Oorlog, 1915 inspecteur-generaal van het Lager Onderwijs. (92) Albert Bootsma, met zijn kloosternaam pater Tharsicius (aldus de door hem gebruikte spelling) oTilburg 10 jan. 1877 †Namen 30 jan. 1940, 10 jan. 1877 ingetreden in de premonstratenserabdij van Tongerlo waar hij op 15 okt. 1901 priester werd gewijd. In 1908 werd hij privésecretaris van Mgr. Heylen (zie vlg. noot). (93) Thomas Lodewijk Heylen, oKasterlee 5 febr. 1856 †Namen 27 okt. 1941, doctor in de theologie en de filosofie, 1 juni 1887 abt van de premonstratenserabdij van Tongerlo, 23 okt. 1899 tot zijn dood bisschop van Namen. (94) Maurits Willem Raedinck van Vollenhoven, heer van Cleverskerke, oHaarlem 25 nov. 1882, Nederlands diplomaat en economist, tijdens Wereldoorlog I te Brussel gezantschapsraad, naderhand minister-resident te Brussel, een zelfstandige post nadat de gezant met de Belgische regering was uitgeweken, en was er beschermheer van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Publiceerde 1946 Mémoires, met bijna 150 blz. over zijn Belgische tijd in Wereldoorlog I. Woont thans te Madrid. (95) Moritz Ferdinand Freiherr von Bissing, oBellmansdorf (Lauban) 30 jan. 1844 †Brussel 18 april 1917, Pruisisch kolonel-generaal, reorganisator van de cavalerie, dec. 1914-april 1917 Duits gouverneur-generaal in België. (96) Dit Duitsch Witboek was op 10 mei gepubliceerd en behandelde vooral het vraagstuk van de Belgische vrijschutters. Als antwoord der Belgische regering verschenen H. Carton de Wiarts en baron Beyens' Belgische Grijsboeken, waarin de aantijgingen van gruwelen door de Belgische bevolking werden weerlegd. (Zie o.m. P.SCHÖLLER, Het geval Leuven en het Duitse Witboek, Leuven, 1958).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 232 van den toestand. Loudon had beloofd dat aan het kaartspelen met von Bissing dadelijk een einde zou komen, maar liet zich niet uit over de ontvangst van de nota van Heylen.

11 Juni 1916 (Sinxen) /Onderhoud met Melis(97), secretaris van de stad Antwerpen

Melis was ten mijnent van 9.15 tot 11.15 's morgens en van 2.15 tot 4 uur. J. Hoste was bij het grootste deel van het gesprek aanwezig. Melis begon met mij den toestand van de Vlaamsche Beweging in België zelf uiteen te zetten. Algemeen was men gekant - op zeer enkele uitzonderingen na - tegen ieder blijvende connectie met Duitschland en vermeed ook elke samenwerking en gunst van dien kant. Maar de vervlaamsching der Hoogeschool tijdens de bezetting werd door zeer veel en vooraanstaande Vlamingen niet als een Duitsche gunst maar alleen als een nationaal recht beschouwd, en een belangrijke groep spande zich nu in om de verwezenlijking ervan te verzekeren. Nu of nooit, was hun overtuiging. De tegenstanders van deze hervorming verweten de anderen vroeger te heulen met den vijand. Nu is er over en 't weer meer verdraagzaamheid. Melis dacht echter niet dat de uitvoering van het plan mogelijk zou zijn. Studenten zouden er genoeg komen. Er bestaan nu reeds propagandacomités. Maar het zou ontbreken aan Professoren. Slechts zes hadden zich onder de tegenwoordige Gentsche hoogleeraars bereid verklaard om op te treden. De Vreese(98) was er niet bij. Dat wist hij van Meert en Speleers. Deze laatste en ook Lod. Dosfel(99) zouden bereid zijn

(97) Hubert Melis, oAntwerpen 25 maart 1872 †Adinkerke 7 april 1949, letterkundige en (okt. 1914-dec. 1918) stadssecretaris te Antwerpen, juli 1921-aug. 1922 kath. gemeenteraadslid. (98) Willem Lodewijk De Vreese, oGent 18 jan. 1869 †Voorschoten (Leiden) 10 jan. 1938, promoveerde 1891 te Gent in de Nederlandse Letteren, 1891 docent aldaar, 1911 gewoon hoogleraar en bibliothecaris, 1918 directeur van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, 1919 uit dit ambt ontheven; tijdens Wereldoorlog I activist, nadien naar Nederland uitgeweken, waar hij gemeentebibliothecaris van Rotterdam werd. (99) Lodewijk Dosfel, oDendermonde 15 maart 1881 †ald. 27 dec. 1925, promoveerde 1901 in de rechten te Leuven en vestigde zich als advocaat te Dendermonde, nadien rechtskundig adviseur bij het ministerie van Spoorwegen, 1898-1914 stichter en hoofdredacteur van Jong-Dietschland, 1916-1918 gewoon hoogleraar in Belgisch Strafrecht en Burgerlijk Recht aan de Gentse universiteit, na de oorlog als activist veroordeeld.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 233 eenen leerstoel te aanvaarden. Er had zich ook onder ouders een ‘eedverbond’ gevormd waarvan de leden op hun eer beloofden hun kinderen liever naar Holland te zenden dan ze nog prijs te geven aan een verfranscht onderricht. De Vlamingen zijn zeer verbitterd. Daarvan was de campagne van de XXe Siècle en de Franschdolheid van de Belgische besturen de schuld. De stad Antwerpen ontving b.v. van Kunsten en Wetenschappen (bestuurder Nicolai)(100) uitsluitend Fransche formulieren voor onderwijzerspensioenen. Melis verzoekt om Vlaamsche. Achter zijn rug om schrijft Nicolai naar Strauss(101) om te vragen of het college wel degelijk eens is met het verzoek van de burgemeester en erop wijzende dat zij nu toch niet toegeven aan ‘zekeren’ (Duitschen) invloed en nieuwe Vlaamsche formules laten drukken. Bespreking in 't college. Franck verdedigt Melis. Er wordt beslist Vlaamsche formules te vragen, zodra de stock Fransche uitgeput is. En eenige dagen later ontving het college eenen brief in dien zin terug - ondertekend door von Sandt(102)! - aan wien Nicolai dus zijn zienswijze had weten te onderschuiven. Van Poullet ontving Melis nochtans de mondelingsche verzekering dat de Vlaamsche formules bestonden en toelating om aan Nicolai namens den Minister mede te deelen dat zijn handelwijze hem zeer onaangenaam was. Ik ontwikkelde op mijn beurt aan Melis mijn standpunt en gaf

(100) Edmond Nicolaï, oVerviers 25 dec. 1849 †Brussel 13 okt. 1927, promoveerde 1872 te Luik in de rechten, ambtenaar op het ministerie van Kunsten en Wetenschappen, 1912-1919 (gepensioneerd) directeur-generaal, doceerde 1894-1920 statistiek aan de rijksuniversiteit te Gent. (101) Louis Strauss, oBrussel 26 nov. 1844 †Antwerpen 30 okt. 1926, 1904-1926 liberaal raadslid en 1908-1921 schepen te Antwerpen, 16 nov. 1919 tot zijn dood kamerlid voor het arr. Antwerpen. (102) Maximilian von Sandt, oBonn 23 dec. 1861 †Berlijn 29 jan. 1918, studeerde rechten en staatswetenschappen in Bonn en Straatsburg, doctor iuris, 1907-1917 ‘Regierungspräsident’ te Aken, na de Duitse inval sedert eind aug. 1914 tot sept. 1917 hoofd van de Duitse ‘Zivilverwaltung’ in België, nadien nog voor korte tijd in zelfde functie bij het Duitse ‘Generalgouvernement’ in Warschau.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 234 hem een overzicht van mijn handelingen. Hij was zeer gelukkig de inlichtingen te vernemen, die ik hem gaf en verzekerde dat hij volkomen met ons standpunt instemde.

14 Juni 1916 / Bezoek bij Poullet

De mededeelingen van Melis hadden indruk op den minister gemaakt. Hij bevestigde nogmaals dat de regeering onmiddellijk na den oorlog de vervlaamsching van het hooger onderwijs zou beginnen. Maar hij zegde dat het verblinding was vanwege de Vlamingen om dit met de Duitschers te ondernemen. Hij betreurde aan Melis niet het volgend argument te hebben gegeven: veronderstel dat de Duitschers de Fransche kloosterlingen in Noord-Frankrijk toelaten, zal er één zijn die er gebruik zal van maken? Poullet ontving ook het bezoek van Persijn en was zeer verontwaardigd over de nalatigheid van Hubert(103) die Persijn sedert maanden verstoken liet van zijn wedde. Ik heb de laatste tijd aan Poullet uittreksels medegedeeld van soldatenbrieven over het Vlaamsch en de Vlamingen in het leger. Hij heeft beloofd over de huidige mistoestanden met grooten aandrang te spreken met den Koning en met generaal Wielemans(104) en de Broqueville.

Audiëntie bij Minister Loudon, met Buysse en Huysmans

Naar aanleiding van de beslissing van het Duitsche bestuur, in het Etappengebied vooral, om allen invoer naar België uitsluitend te doen loopen over de Duitsche organisatie en het verbod aan gemeenten en particulieren om nog iets afzonderlijk te gaan aankoopen, hebben B. en H. en ikzelf audiëntie gevraagd en genoten bij Loudon. Wij hebben aangedrongen dat de Hollandse regeering

(103) Vermoedelijk betreft het hier Armand Hubert, oLessen 15 aug. 1857 †Mons 1 okt. 1940, promoveerde 1881 in de rechten te Leuven, 1900-1921 senator voor het arr. Mons-Zinnik, dec. 1921-1932 gecoöpteerd senator, mei 1907-nov. 1918 minister van Nijverheid en Arbeid. (104) Maximilien Wielemans, o10 jan. 1863 † in het hoofdkwartier van het leger aan de IJzer 5 jan. 1917, tijdens de oorlog luitenant-generaal en opperbevelhebber van het Belgisch leger.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 235 de onafhankelijkheid van hare grenscommissie (Fleskens) zou verdedigen. Het was in het belang van de goede gezindheid der Belgen in het bezet gebied, die zich gekrenkt voelen uit de hand van de Duitschers te moeten leven en een gevaar voor de onafhankelijkheid van onze arbeidersbevolking, op wie de Duitschers met meer of min voedsel drukking konden uitoefenen. Maar het is ook een politiek Nederlandsch belang dat België voelt dat Holland het rechtstreeksch bijstaat en dat Engeland niet den indruk krijgt dat de Duitschers een soort monopool over het teveel aan voedingsmiddelen van Holland zouden willen oprichten. Loudon was het volkomen eens dat de commissie-Fleskens hare werkzaamheid en onafhankelijkheid moest behouden. Hij liet Mr. Fleskens onmiddellijk opbellen in de Tweede Kamer, en hem uitnoodigen tot een samenkomst met ons in Buitenlandsche Zaken. Wat dan ook geschiedde. 's Avonds vernam ik van den Heer Fleskens dat hij, na overleg met Loudon, den volgenden dag onmiddellijk naar Brussel vertrok. Hij deelde me bovendien mede, dat zijn commissie niet alleen van Duitschen kant, maar vooral van Amerikaansch-Engelschen kant in 't nauw dreigde te komen. De Engelschen schijnen te hebben bedongen, dat 50% van den uitvoer van Nederland bestemd wordt voor de geallieerden. Daar echter Engeland zelf niet voordelig de hooge prijzen kan besteden, tegen welke de Duitschers koopen op de Hollandsche markt, zou deze 50% gereserveerd worden voor België en Noord-Frankrijk, maar met dien verstande dat zij door de Relief(105) worden ingevoerd. Op die wijze zou de commissie-Fleskens zo goed als uitgeschakeld worden. Bij een toevallige ontmoeting met Baron Fallon, had deze mij op den middag te verstaan gegeven dat er door de geallieerde mogendheden iets op touw was gezet om den uitvoer van Holland naar Duitschland te belemmeren.

(105) Bedoeld wordt de door Amerikanen opgerichte ‘Commission for Relief in ’ die, onder voorzitterschap van de latere president , in samenwerking met het Nationaal Hulp- en Voedingscomité tijdens Wereldoorlog I zorgde voor invoer van levensmiddelen uit de U.S.A. naar bezet België.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 236

Gevaert - Persijn

Gevaert sprak me vandaag over het inzicht van Persijn om te Gent onder Duitsche bezetting te doceeren. Hij had het vernomen van Leo Meert(106), maar was er volkomen tegen dat Persijn zou gaan.

23 Juni 1916

J. Hoste bezocht Min. Poullet en heeft zijn aandacht gevestigd op de gevaren welke de eendracht van België bedreigen, indien er niet krachtig halt wordt geboden aan de campagne der annexionisten en indien de bezetting van België nog een winter moet duren. Poullet gaf hem onder andere de verzekering dat Min. Hymans partijganger is van een zeer voorzichtige politiek. Deze had geschreven ‘que si la Belgique devenait dépendante de la France ou de l'Allemagne à quelque point de vue que ce soit, le pays périrait par la désunion’. Hoste vertelde mij ook dat hij vernomen had dat L. Fierens(107) gelast was door de Broqueville om een onderzoek in te stellen in Zeeuwsch-Vlaanderen naar de gezindheid der bevolking tegenover een mogelijke inlijving bij België. Bij een bezoek door een Hollandsch-Limburger op het Belgisch gezantschap te Parijs gebracht werd hem, naar het schijnt, door een neef van De Broque-

(106) Leo Meert (-de Mullewie), oSint-Niklaas-Waas 26 aug. 1880 †Antwerpen 13 aug. 1963, aanvankelijk industrieel en schrijver, 1906 medestichter en nadien jarenlang voorzitter van het Vlaamsch Handelsverbond, voorloper van het Vlaamsch Economisch Verbond (o1926); tijdens Wereldoorlog I lid van de Raad van Vlaanderen en in 1918 leider van de Kolenverdeling voor Vlaanderen en in de Commissie van Gevolmachtigden belast met de Financiën; wegens activisme uitgeweken leefde hij na Wereldoorlog I lange tijd in Bad-Godesberg. (107) Laurent Fierens, oAntwerpen 1 april 1875 †Anderlecht 18 jan. 1961, promoveerde 1898 in de rechten te Leuven, 1898-1920 advocaat te Antwerpen; tijdens Wereldoorlog I in Nederland en er o.m. voorzitter van het Belgisch Comiteit in Arnhem en medewerker van Het Belgisch Dagblad. Na de oorlog in een bankonderneming maar wegens financiële moeilijkheden en een proces naar Brussel verhuisd, waar hij als maatschappijbeheerder werkzaam bleef.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 237 ville - naar het heet Van Caloen(108) - ook onmiddellijk gevraagd naar de stemming van de Limburgsche bevolking in dit opzicht. - Dat de groep van de XXe Siècle ook Baron Beyens(109) verdacht maakt, bleek hem uit de vraag van volksvertegenwoordiger A. Buysse, of het waar was dat Baron Beyens, tijdens zijn gezantschap te Berlijn, bij onze regeering ten gunste van Duitschland zou hebben geïntrigeerd. Deze beschuldiging kwam hem blijkbaar uit het ‘Office belge’(110), met welk Buysse nog regelmatig samenwerkte op het oogenblik dat hij Hoste daarover sprak.

24 Juni 1916

Lunch genomen bij Poullet met E.H. Bruynseels en E. Verviers. Na den lunch ben ik nog eenen tijd met den minister alleen blijven ven doorpraten. In den loop van het gesprek liet de minister hooren dat in een ministerraad, tijdens zijn verblijf gehouden, de Broqueville bekend had dat zij de middelen in handen hadden om den XXe Siècle het zwijgen op te leggen en dat er toen gemeenschappelijk beslist werd aan de campagne een einde te stellen. Doch er blijken ministers zich niet aan de afspraak te houden en achter den rug tegen de beslissing der meerderheid in te werken. Tot deze behooren vooral Renkin en Segers. Cam. Huysmans was den vorigen dag ook bij Poullet geweest en was zeer opgewonden. Hij had zelfs gedreigd de regeering in het openbaar op te vorderen met het ‘Office belge’ op te doeken. In verband met de verhouding tusschen vluchtelingen en Neder-

(108) Léon van Caloen (baron), oBrugge 16 maart 1883 †ald. 11 febr. 1961, licentiaat in de polit. en soc. wetenschappen te Leuven, 1910-1918 in diplomatieke dienst als gezantschapsattaché op meerdere posten; tijdens Wereldoorlog I leefde hij als particulier in Parijs en bewees er diensten aan het Belgisch gezantschap. (109) N. Eugène L. Beyens (baron), oParijs 24 maart 1855 †Brussel 3 jan. 1934, 1912 Belgisch gezant te Berlijn, voegde zich na het uitbreken van de oorlog bij de Belgische regering in Le Havre, jan. 1916-aug. 1917 minister van Buitenlandse Zaken, 1921-1925 gezant bij de H. Stoel. (110) Het ‘Office belge’ was een inlichtingsbureau van de Belgische regering, gevestigd aan de Lange Voorhout 88a in 's-Gravenhage; het stond onder de leiding van de socialistische volksvertegenwoordiger Terwagne, en met aanvankelijk (niet langer dan april 1915) ook F.V.C. als secretaris. Zie wat deze erover schrijft p. 303.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 238 land, was de minister zeer ingenomen met mijn plan om een huldigingsfeest in te richten voor de Commissie tot Steun, en vooral voor Mr. Th. Stuart(111). Hij bekende dat indien men moest voortgaan met tegen Nederland te ageeren, hij verlegen zou zijn om langer in dit land te blijven. Want de Nederlanders geven zich goed rekenschap - na de onthulling van Jean Bary(112) - dat er ministers zijn welke met de annexionistische groep relaties onderhouden, vermits er verschillende ambtenaren onder zijn. Op de zitting van het Officieel Belgisch Comité heb ik in het bijzijn van verschillende leden zeer scherp aan Terwagne mijn gedacht gezegd over de perfide aanval welke Het Belgisch Dagblad(113) tegen mij wederom den dag te vooren had gericht in verband met de oproeping van alle Belgen tot 40 jaar. 's Avonds bij thuiskomst vernam ik toevallig dat op den middag J. Persijn het bezoek had ontvangen van René De Clercq en Picard. Zij kwamen bij hem middagmalen. Eenige dagen tevoren had hij het bezoek gehad van Hip. Meert uit Gent, die bij hem is komen avondmalen (met Leo Meert vermoedelijk). Over dit alles heeft Persijn tegenover mij echter een volstrekt geheim bewaard. Na 't souper bezoek van J. Hoste met vrouw en schoonmoeder. J. Hoste had vernomen dat Gerretson reeds aan De Nieuwe Courant(114) had geschreven, dat de activisten in onderhandeling waren

(111) Theodorus Stuart, oAmsterdam 12 maart 1857 †ald. 10 sept. 1928, studeerde rechten en was werkzaam als advocaat en procureur te Amsterdam, betrokken bij financiële ondernemingen en vele jaren lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland; tijdens Wereldoorlog I te Amsterdam voorzitter van het Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere Slachtoffers van de Oorlog. (Over hem zie Vrij België, 18 febr. 1916, p. 1-2). (112) Jean Bary, †eind 1916, liberaal journalist, een tijdje hoofdopsteller van La Flandre Libérale (Gent) en tijdens Wereldoorlog I eerst in dienst van de Belgische regering o.m. bij Le Courrier de l'Armée-De Legerbode, nadien in 1916 te Genève uitgever van het veertiendaagse blad La Belgique indépendante. (113) Het Belgisch Dagblad, tijdens Wereldoorlog I te 's-Gravenhage nationalistisch Belgische krant met als leus ‘Alles voor België! België boven alles’; onder de leidende medewerkers o.m. kamerlid N.M.Terwagne, L. Du Castillon en advocaat Laurent Fierens. (114) De Nieuwe Courant, 1900-tot Wereldoorlog II te 's-Gravenhage dagblad van liberale strekking, door en voor groot-industriëlen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 239 met de Belgische Regeering over de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Een scheeve voorstelling blijkbaar van het feit dat J. Persijn eenige dagen geleden bij Min. Poullet was gegaan om over de kwestie te spreken in verband met zijn persoonlijke positie. Toen J. Hoste daarvan kennis gaf aan Persyn, bleek deze over dit misbruik dat van zijn mededeelingen was gemaakt zeer ontstemd. De onbetrouwbaarheid van Gerretson was een paar dagen geleden aan J. Hoste eens te meer gebleken uit het volgende feit. Onlangs ontmoette hij Gerretson in De Witte Sociëteit en sprak met hem in tegenwoordigheid van advocaat Bellemans(115) over de toestanden. Gerretson kwam met zijn gewone bewering af dat geheel zijn groep België ongerept wilde behouden en z.m. Maar enkele dagen later - zijn gewoon procédé toepassend - schreef hij aan J. Hoste eenen brief, waarin hij eenige punten van hun gesprek ophaalde en eenige verklaringen van J. Hoste, b.v. over den nieuwen oproep der Belgische regeering, in een valsch daglicht stelde. Hij deed het o.a. voorkomen alsof ook in het gemoed van Hoste de loyale Belg met den consequenten Vlaming te kampen had. Hoste heeft voorzichtigheidshalve onmiddellijk per brief geantwoord dat de voorstellingen van Gerretson onjuist waren.

29 Juni 1916

Volgens den Heer L. Gevaert had J. Persijn van het Duitsch gezantschap een uitnoodiging ontvangen om te Gent te doceeren. Doch Juul was nog onbeslist, en hij zag zelfs beter dan eenige dagen geleden de bezwaren in welke met de heropening van de Universiteit te Gent zouden verbonden zijn, wanneer de overige gesloten bleven.

1 Juli 1916

De Heer Gevaert had vernomen door J. Persijn dat de laatste berichten, welke deze uit België had ontvangen, het meer twijfelachtig deden voorkomen, of de Universiteit te Gent zou worden geopend. Een groote struikelsteen scheen te vormen de duurte van

(115) Franz Bellemans, oSint-Niklaas 3 aug. 1884 †Gent 17 aug. 1941, promoveerde 1907 in de rechten te Gent en sedert 1910 advocaat aldaar.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 240 het leven. Elk student zou gemiddeld 3000 fr. hebben gekost. De gunstige verwachting welke men had gehad, was 25 professoren en 500 studenten. Zelfs dat dorst men nu niet meer te verhopen.

2 Juli 1916

Dezen namiddag een lang en gezellig onderhoud gehad over de Vlaamsche Beweging in verband met de tegenwoordige gebeurtenissen met Juul Hoste en J. Persijn.

10 Juli 1916

Bijeenkomst van de Schaepman-vrienden te Rijsenburg. J. Persijn voerde het woord. In zijn korte aanspraak raakte hij de gebeurtenissen van heden aan. Over de schuldvraag wilde hij niet rechten. In verband met onze verhouding tot Nederland legde hij sterken nadruk op onze eenheid door beschaving. In vragenden vorm liet hij doorschemeren dat hereeniging van Vlaanderen en Nederland de weg der historie was. Voor het diner sprak ik lang met Hoogveld(116) over de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Hoogveld was zeer beslist van meening dat wanneer de Vlamingen die hervorming uit de handen der Duitschers aanvaardden zij zelfmoord pleegden en algemeen in Nederland zouden worden afgekeurd. Mgr. van Schaick(117), president van het Seminarie, een der meest hoogstaande Nederlanders, sloeg zijn handen van verbazing in elkaar toen hij hoorde dat er Vlamingen waren die zoo blind zouden handelen. Hoogveld zou ook aan Persijn met alle sterkte afraden om een professoraat te Gent te aanvaarden. Hij deelde mij mede dat toen Persijn rond Paschen naar Cuelemborg was gegaan hij verklaard had dat hij zijn medewerking zou hebben verleend. Persijn had

(116) Johannes H.E.Hoogveld, oElden 25 juli 1878 †Nijmegen 23 juli 1942, katholieke theoloog en filosoof, promoveerde te Rome en doceerde sedert 1905 wijsbegeerte aan het klein-seminarie te Culemborg, sedert 1915 tevens wijsbegeerte en pedagogiek aan de Roomsch-Katholieke Leergangen te Tilburg, sedert 1923 hoogleraar hierin aan de Universiteit te Nijmegen. (117) Joannes A.S. van Schaick, oUtrecht 3 dec. 1862 †Culemborg 14 juni 1927, Nederlands priester en toondichter, sedert 1906 president van het klein-seminarie te Culemborg.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 241 dan ook verteld dat de Regeering zijn wedde had geschorst, maar dat de ministers hun eigen wedde op 50.000 fr. hadden gebracht. Ik heb die zaken recht gezet, maar aan Hoogveld medegedeeld dat ik weinig afgeweten had van den gedachtengang van Persijn in deze zaak van de Hoogeschool. Na het eten sprak Hoogveld geruimen tijd met Persijn, en daarna weer met mij. Hij was eenigszins onder den indruk van hetgeen Persijn hem had verteld over den geestestoestand der Vlamingen in het bezet gedeelte en vroeg mij of het niet mogelijk was dat de regeering een verklaring zou afleggen, die de Vlamingen zou geruststellen omtrent de vervlaamsching van Gent. Persijn had hem gevraagd mij daarover te polsen. Ik heb aan Hoogveld uitgelegd waarom stappen naar dat doel mij zonder uitkomst schenen te zullen blijven zoowel van de zijde der regeering als van de zijde der Vlamingen zelf, die in die verklaring toch altijd graten zullen vinden. Van Hoogveld vernam ik bovendien dat J. Persijn naar het bezet gedeelte eenen brief had geschreven, over zijn onderhoud met Poullet, en dat afschrift van de brief bij Piet Steenhoff(118) was, en dat in Roosendael een bijeenkomst van Vlamingen zou hebben plaats gehad in verband met de hoogeschoolkwestie. J. Persijn sprak me bij den terugkeer 's avonds echter alleen van zijn plan om Dosfel o.a. eens te vragen om naar Roosendael te komen en vroeg of ik iets er zou tegen hebben om deze daar te ontmoeten. Hij verklaardde zich zeer aarzelend over de kwestie om naar Gent te gaan en twijfelde aan het welgelukken van het ontwerp der vervlaamsching door de Duitschers. Maar wel was hij van zin, zegde hij, om tot het laatste oogenblik zooveel mogelijk chantage op de regeering uit te oefenen om ze een gunstige verklaring te doen afleggen. Op zijn vraag hoe ik dacht over het stellen van een verzoek aan de regeering om een verklaring te doen, heb ik mijn meening uitgesproken tegenover Hoogveld herhaald; ik heb bijgevoegd dat ik wel bereid was om het verzoek eenvoudig in te reiken, maar alleen geen persoonlijke bemoeiing verder geven aan de zaak, wanneer ik niet op voorhand wist welke de conclusie zou zijn die door de stellers zou worden getrokken indien het verzoek onbeantwoord of slechts onbe-

(118) Piet H.J.Steenhoff, oUtrecht 16 jan. 1866 †Baarn 26 jan. 1945, huwde met Albertine Smulders, 1884 redacteur, 1908-1932 hoofdredacteur van het Nederlands katholiek dagblad Het Centrum.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 242 vredigend beantwoord bleef. Want het was de gewoonte bij de Vlaamsche politiek van vragenstellen, dat uit een stilzwijgen van de regeering, ook uit zuiver opportuniteitsredenen, een reden werd gehaald om dan zich maar in de tegenovergestelde richting te werpen en dat ik in geenen deele wou medewerken om onze Vlaamsche Beweging eenen weg op te voeren, waar voor ons slechts onheil is te vinden.

Sleeswijk

Gerard van Spanje(119) wist te vertellen dat Louis van Gorkom(120) door professor Sleeswijk(121) is gevraagd, of hij hem met mij soms in aanraking niet kon brengen.

Woensdag 7 maart 1918, 12 uur-1 uur

Onderhoud met Engelsche consul-generaal Rotterdam(122). Heb hem getracht te doen begrijpen dat over de Vlaamsche kwestie valsche voorstellingen werden gewekt, waarom Vlaamsche volk wantrouwend was en redenen waarom de Engelschen in het bijzonder den schijn niet mogen nemen de Franschgezinden in Vlaanderen tegen het volk in bescherming te nemen. Integendeel Vlamingen en Engelschen hebben van elkander niets te vreezen maar

(119) Gerard van Spanje, oUtrecht 15 okt. 1884 †ald. 8 dec. 1966, apotheker, gekend burger van de stad en lang lid voor de R.K.Staatspartij van de Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht. (120) Louis J.C.van Gorkom, oUtrecht 2 april 1881 †'s-Hertogenbosch 1 juni 1946, studeerde te Utrecht Nederlandse letteren en rechtswetenschappen, 1909 doctor iuris, nadien leraar-geschiedenis in Den Bosch en 1921 conrector aldaar, 1927 doctor in de letteren en wijsbegeerte (geschiedenis). Vriend van F.V.C. en zoals deze vóór Wereldoorlog I mikpunt van de integralisten; had tijdens de oorlog sympathieën voor Duitsland. (121) Jan Gerard Sleeswijk, oAmsterdam 7 oktober 1879 †'s-Gravenhage 5 juni 1969, promoveerde 1908 te Amsterdam in de geneeskunde, 1910-1933 hoogleraar in de technische hygiëne aan de Polytechnische Hogeschool te Delft; tijdens Wereldoorlog I medewerker aan het Duitsgezind blad De Toekomst (zie hiervoor p. 259, en noot 32 aldaar). (122) Ernest G.B. Maxse, o18 nov. 1863 †Clavering (Essex) 13 maart 1943, sedert 1890 in diplomatieke dienst, 1914-1919 consul-generaal in Nederland met residentie te Rotterdam.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 243 wederkeerigen steun. Heb hem uitgelegd waarom tegen ‘Union douanière’(123). Hij vroeg uitleg waarom in 1830 de Vlamingen van de Hollanders zoo afkeerig waren. Reden: vrees voor Calvinisme, taaldwang, invloed van Frankrijk, belastingen, oude veeten. De consul zegde zich ten uiterste tevreden over ons onderhoud en stelde voor dat ik mijn gedachten in een brochure zou hebben samengevat welke in 't Engelsch, Fransch en Nederlandsch zou worden verspreid. Ik heb hem geantwoord dat mijn gedachten in Nederland genoeg bekend waren, niet echter in Engeland en Frankrijk, waar ik ze gaarne verspreiden zou; maar dat ik zou beginnen met een nota voor hem persoonlijk. Dat vond hij een zeer gelukkig idee en beloofde mij de nota over te maken aan zijn regeering. Hij verzocht om nog een onderhoud. Wat ik hem beloofde zoodra mijn nota zou klaar zijn. Ik verklaarde mij tevens bereid hem te woord te staan op alle vragen over politieke informatie welke het hem behagen zou mij te stellen.(124).

(123) Bedoeld wordt de eventuele tolunie met Frankrijk. Verwijzing naar Broquevilles onderhandelingen uit 1916, om na de oorlog zulke Frans-Belgische unie tot stand te brengen; de Vlaamse ministers, inzonderheid minister van Financiën van de Vyvere, die de besprekingen met de Franse minister van Handel, Etienne Clémentel, moest voeren, waren er tegenstanders van. (124) Voor dit memorandum en de hele discussie errond, zie hierna p. 337-339.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 244

Herinneringen aan de oorlogstijd in Nederland

1 De Duitse inval. (Aug.-sept. 1914)

De moord op Aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk en zijn echtgenote te Serajevo(1) in Bosnië door de jonge Serbiër Princip(2) op 28 juni 1914, is het vuur geweest dat de oorlogsmonden, welke door Duitsland sedert jaren in gereed waren gebracht, deed losbranden. De nota door Keizer Frans Jozef(3) aan de Serbische regering gestuurd was in bijzonder harde woorden gesteld, zoals men na een zo afschuwelijke aanslag als deze welke het Oostenrijks-Hongaarse Rijk van zijn rechtmatige troonopvolger beroofde, kon verwachten. Deze nota moest evenwel niet noodzakelijk tot inleiding dienen van een oorlog, waarvan ieder de gruwelijke gevolgen kon voorzien. Naar me door Dillon(4), die toen de buitenlandse politiek van de Daily Telegraph leidde en die bekend stond als de best geïnformeerde berichtgever van Europa op internationaal gebied, werd verzekerd, lag het ten andere niet in de bedoeling van de Oostenrijkse regering, het op een oorlog te laten aankomen. Hij steunde op verklaringen hem ge-

(1) Aartshertog kroonprins Franz Ferdinand (neef van de keizer), oGraz 18 dec. 1863, huwde in 1900 met gravin Sophie von Chotek, oStuttgart 1 maart 1868, sedert 1909 hertogin von Hohenberg; beiden werden te Sarajevo vermoord op 28 juni 1914. (2) Gavrilo Princip, oOkljaj (Bosnië) en op 28 april 1918, 24 jaar oud, overleden te Theresienstadt (Terezin, Bohemen). o (3) Franz Jozeph I, Schönbrunn 18 aug. 1830 †ald. 21 nov. 1916, keizer sedert 1848. (4) Emile Joseph Dillon, oDublin 21 maart 1854 †Barcelona 9 juni 1933, studeerde te Parijs bij Ernest Renan Oosterse Talen en wijdde zich in vele universiteiten aan filologische studies (drie doctoraten), 1887-1914 in Rusland correspondent voor de Daily Telegraph, tijdens Wereldoorlog I niet meer officieel aan de D.T. verbonden maar nog zeer actief achter de schermen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 245 daan door de Graaf van Berchtold(5), die toen minister van Buitenlandse Zaken van het Oostenrijk-Hongaarse keizer- en koninkrijk was. Deze mening werd evenwel door andere tegengesproken op grond van het feit dat Berchtold reeds vroeger had gedreigd met Serbië gewapenderhand af te rekenen en van zekere van zijn openbare uitlatingen in verband met de eerste wereldoorlog. Een feit staat in elk geval vast: Duitsland heeft niets gedaan om de woede van Oostenrijk en de zucht om Serbië te vernederen te matigen en zinde sedert enkele jaren op een krachtproef, om de groeiende macht en de versteviging van de Triple Entente - het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland - te breken. Was keizer Willem(6) zelf deze opvatting toegedaan? Sommigen betwijfelen het en beweren dat hij niet moedig genoeg was, om ze met harde onvermijdelijke consequenties te aanvaarden. Maar zij beheerste de leidende persoonlijkheden en de reeds traditioneel geworden lering van de legerleiding, en werd stelselmatig - en niet zonder bijval - verspreid bij het Duitse volk door het ‘Alldeutscher Verband’(7). Deze politiek werd vóór de oorlog met alle duidelijkheid ontwikkeld in een boek, dat voor de eerste maal verscheen in 1912 en reeds in 1914 zijn vijfde vijfduizend-oplage beleefde. Het draagt voor titel ‘Wenn Ich der Kaiser wär’. Men kan er reeds de grondgedachte in ontdekken waarop Hitler later zijn nationaal-socialisme heeft gebouwd. Het boek werd uitgegeven onder de deknaam Daniël Frymann, maar zoals na de oorlog bekend is geworden werd het geschreven door de voorzitter van

(5) Leopold graaf von Berchtold, oWenen 18 april 1863 †Sopron (Duits: Ödenburg, Hongarije) 21 nov. 1942, Oostenrijks-Hongaars staatsman, 1906-1911 ambassadeur in Petersburg, 1912-jan. 1915 minister van Buitenlandse Zaken. o (6) Wilhelm II, Berlijn 27 jan. 1859 †Doorn 4 juni 1941, 1888-nov. 1918 Duits keizer. (7) Dit ‘Alldeutscher Verband’, op 28 sept. 1890 opgericht, werd pas bedrijvig sedert de reorganisatie op 1 juli 1894 toen het de naam ‘A.V.’ aannam. Sedertdien ook verschenen wekelijks de Alldeutsche Blätter. Opzet was de ‘Pflege des deutschen Volkstums’, maar met duidelijk annexionistisch-imperialistische accenten, vooral o.l.v. Heinrich Class (zie volgende noot). De vereniging werd in 1939 ontbonden. Zie A.KRUCK, Geschichte des Alldeutschen Verbandes (1890-1939), Wiesbaden, 1954, 258 pp.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 246 het ‘Alldeutscher Verband’ zelf, Heinrich Class(8). Deze gaf, eveneens onder deknaam, een omvangrijke geschiedenis uit van Duitsland, die op honderdduizenden exemplaren werd verkocht en die reeds geheel werd geschreven in de subjectieve geest, die door Goebbels(9) later aan alle historieschrijvers werd opgelegd. Voor de schrijver van Wenn Ich der Kaïser wär kon Duitsland zowel in zijn binnenland als in zijn internationale bestemming slechts gered worden door een offensieve oorlogsvoering. ‘Der Krieg ist uns heilig, wie das läuternde Schicksal’, zo luidt het op blz. 182 van de 21e-25e duizendste oplage. Als bewijs dat de tragische gevolgen noch hem noch zijn handlangers afschrikten, schrijft hij op blz. 185: ‘Wer es gut meint mit unserem Volke, muss wünschen, dass es ihm schwer gemacht werde’(10). De ‘frische, fröhliche Krieg’ was de vrucht en de weergave van deze voor ons verbijsterende geestesgesteldheid. Welke ook het spel der invloeden en bedoelingen moge geweest zijn, de poort van de oorlogsverschrikkingen werd opengezet op 28 juli toen de regering van Wenen de oorlog aan Serbië verklaarde. Rusland mobiliseert op 29 juli, waarop Duitsland aan het tsaristische rijk de oorlog verklaart, en Frankrijk op zijn beurt op 1 augustus. Duitsland dat, op zijn uitstekende krijgsmacht en organisatie vertrouwende, door een snelle actie na enkele weken een afdoende overwinning hoopte te behalen, viel onmiddellijk in het Groot-Hertogdom Luxemburg binnen en liet op zondag 2 augustus te 7 uur 's avonds door zijn gezant de heer von Below(11)

(8) Heinrich Class, oAlzey 29 febr. 1868 †Jena 16 april 1953, advocaat, 1908-1939 voorzitter van het ‘Alldeutscher Verband’, schreef onder pseudoniem Einhart een populaire Deutsche Geschichte (eerste uitg. 1909, negentiende in 1941) en als Daniel Frymann in 1912 Wenn ich der Kaiser wär (talloze herdrukken). (9) Joseph Goebbels, Duits nationaal-socialistisch politicus, oRheydt (Rijnland) 29 okt. 1897 †Berlijn 1 mei 1945. (10) Wie over de geestelijke evolutie, die het Duitse volk naar de oorlog heeft gedreven, meer en treffende bijzonderheden wil kennen, leze ook wat Heinrich Heine (1797/99-1856) reeds in de dertiger jaren van vorige eeuw schreef in de Revue des Deux Mondes. (Noot F.V.C.). - F.V.C. bedoelt ongetwijfeld het art. De L'Allemagne depuis Luther, in genoemd tijdschrift gepubliceerd in 1834, vol. 19, p. 473-505, en in vol. 22, p. 373-408. (11) Karl K.A.C. von Below-Saleske, oSaleske (Pommeren) 8 april 1866 †Berlijn 14 aug. 1939, na rechtsstudies verbonden aan Buitenl. Zaken, o.m. 1899-1900 ambassadesecretaris in Peking, 1910-1913 minister in Sofia en 24 okt. 1913 tot 4 aug. 1914 (einde van zijn carrière) buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 247 aan onze minister van Buitenlandse Zaken een ultimatum afgeven, waarbij vrije doorgang van zijn legers door ons land werd geëist, dan wanneer die zelfde morgen die zelfde diplomaat aan Minister Davignon(12) de geruststelling had gebracht dat ons land van een mogelijk conflict met Frankrijk voor zijn eigen veiligheid niets te vrezen had. Reeds te 9 uur vond op het Paleis te Brussel een ministerraad plaats, die door de Koning zelf werd voorgezeten en te 11 uur gevolgd werd door een meer uitgebreide raadsvergadering, waarop ook de voorzitters van beide Wetgevende Kamers en enkele ministers van Staat aanwezig waren. P. Hymans, leider van de liberale partij, die pas tot minister van Staat was benoemd(13), was ook op deze vergadering aanwezig. Wat moest België doen? De te nemen beslissing was zwaar, maar over het beginsel dat ons gedrag moest bepalen, kon geen twijfel bestaan. De Koning kon dan ook spoedig het besluit trekken, waarover de vergadering het eens bleek, namelijk dat België aan zijn eer en zijn internationaal statuut verplicht was, zich tegen de doortocht van het Duitse leger met alle hem geboden middelen te verzetten. De enige die niet onvoorwaardelijk deze houding schijnt te hebben gedeeld is Charles Woeste. Hij had over landsverdediging zijn eigen begrippen. President Schollaert vertelde mij dat Woeste hem bij het binnengaan van de raadszaal tot omzichtigheid aanmaande in het advies dat hij geven zou, en in zijn Mémoires(14) geeft hij zelfs de indruk dat hij zich met een schijnverdediging had kunnen tevreden stellen. Wanneer de Koning naar zijn zienswijze vroeg, sprak hij de wens uit, eerst over de sterkte van ons leger en over het uithoudingsvermogen van de vestingen

(12) H.F.Julien Davignon, oSint-Joost-ten-Node 3 dec. 1854 †Nice 12 maart 1916, mei 1898-mei 1900 kath. senator nadien tot aan zijn dood volksverteg. voor het arr. Verviers, mei 1907-jan. 1916 minister van Buitenl. Zaken, nadien tot zijn dood minister zonder Portefeuille. (13) Bij het uitbreken van de oorlog, op 4 aug. 1914, waren de liberalen E. Goblet d'Alviella (voor deze, zie verder noot 83) Paul Hymans en de socialist Em. Vandervelde tot minister van Staat benoemd. (14) Woeste, Mémoires, III, p. 3. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 248 van Luik en Namen te worden ingelicht. Ten overstaan van het antwoord dat hem door Generaal de Selliers(15), overste van de Generale Staf, werd gegeven, vroeg hij ‘s'il ne serait pas prudent pour notre armée de se retirer vers Anvers, en ajoutant que c'était sur ce point que, d'après moi, la délibération devait porter’. En toen ik in zijn bijzijn na afloop van de historische vergadering van de Kamer op 4 augustus(16) mijn ontevredenheid uitsprak over het feit dat de militieklas van 1914 nog niet was opgeroepen, maakte hij op mijne klacht de koele bedenking: ‘Notre pays ne peut cependant sacrifier toute sa jeunesse’. Was de reis die hij op 9 september, naar aanleiding van een geheimzinnig bezoek waarvan Woeste zelf spreekt(17) maar de auteur niet bekend geeft, naar Antwerpen ondernam, waar de Koning en de regering zich hadden teruggetrokken, was dit bezoek, zoals beweerd is geworden, ingegeven door het verlangen om een verdere passieve houding van ons leger aan te bevelen? Woeste heeft steeds geloochend dat hij bij deze gelegenheid een missie vanwege de Duitse regering zou hebben vervuld en alleen voor doel had, de regering op de hoogte te brengen van wat zijn geheime bezoeker hem had medegedeeld omtrent een nakende aanval van het Duitse leger op Antwerpen. Ik wil de vaderlandsliefde van Woeste niet in twijfel trekken. Deze was oprecht en diep maar hij zag de dingen met een ander oog dan de Koning en zijn raadgevers. Hij was, naar mijn gevoel, overtuigd dat Duitsland als overwinnaar uit de strijd zou te voorschijn komen. Met de koelheid van gemoed die hem eigen was, beschouwde hij het optreden van Duitsland als een soort natuurlijke uiting van de politieke gedragslijn van een grote natie. In zulke gedachtengang moest de wijsheid België aanzetten, om zich naar het onvermijdelijke te schikken en zich zoveel mogelijk aan de rampspoedige gevolgen van de strijd te onttrekken. Deze beoordeling berust niet op een louter vermoeden. Toen ik in ant-

(15) Antonin Maurice Léonard de Selliers de Moranville, oSint-Joost-ten-Node 12 jan. 1852 †Elsene 17 april 1945, bij het uitbreken van Wereldoorlog I luitenant-generaal en organisator van de mobilisatie, stafchef van het Belgisch leger tot kort voor het eind van de oorlog. (16) Zie verder noot 19. (17) Woeste, Mémoires, III, p. 9. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 249 woord op de verklaring van Woeste betreffende de noodzakelijkheid onze jeugd te ontzien, waarvan ik hoger melding heb gemaakt, mijn verontwaardiging uitsprak over het misdadig bedrijf van Duitsland, liet hij zich de bedenking ontvallen dat ‘l'Allemagne mène une politique de grande nation’. En in een gesprek dat ik op 13 november 1915 had met een bevriende persoonlijkheid, die in de Brusselse hogere kringen verkeerde en als vertegenwoordiger van de belangen van een onzer oudste adellijke families naar Den Haag was gekomen, vernam ik dat een dame, van wie hij de naam niet vermeldde hem had medegedeeld dat Woeste haar had gezegd: ‘Vous verrez, Madame, l'Allemagne sera victorieuse partout et sur tous les terrains’. Het vermoeden ligt nabij dat hij daarin werd aangemoedigd door zijn zwager Baron Greindl(18), gezant van België te Berlijn, die bekend stond als een vriend van de Duitse Keizer en wiens correspondentie met ons ministerie van Buitenlandse zaken door de Duitsers tijdens de bezetting van België in het archief van het ministerie werd ontdekt en aan de publiciteit werd prijsgegeven met de weliswaar ijdele hoop, in het buitenland de indruk te verwekken dat België zijn verplichte onzijdigheid vóór de oorlog zelf had geschonden en o.a. met het Verenigd Koninkrijk geheime militaire afspraken had genomen. Het land was echter eensgezind om de Koning en de regering in hun besluit - het enige dat zij op eervolle wijze konden nemen - te steunen. Deze eensgezindheid werd op de gemeenschappelijke vergadering, welke door de Wetgevende Kamers, in aanwezigheid van de Koning en de Koninklijke Familie werd gehouden, op ontroerende wijze tot uiting gebracht. De nota van antwoord op het Duitse ultimatum, welke in de nacht van 2 op 3 augustus door de regering werd opgesteld en reeds te zeven uur 's morgens aan de gezant van Duitsland werd overhandigd, was naar toon en inhoud een waardig stuk. Indien België, zo heet het, de voorstellen van Duitsland moest aannemen, zou het de eer van de Natie verloochenen en verraad plegen op de plichten die het heeft tegenover Europa. En verder, dat ‘België vast besloten is, met alle

(18) Jules Greindl (baron), oMons 12 april 1835 †Vorst 1 juli 1917, broer van Marie Louise Greindl, echtgenote van Woeste; 1888-1912 Belgisch gezant in Berlijn, 1912 gepensioneerd en graaf.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 250 middelen waarover het beschikt, elke inbreuk op zijn recht (op de onschendbaarheid van zijn onafhankelijkheid en onzijdigheid) te bestrijden’. De lezing van het regeringsantwoord werd door beide Wetgevende Kamers langdurig en rechtstaande toegejuicht. Maar het meest ontroerend ogenblik was de verschijning van de Koning en zijn toespraak tot de Verenigde Kamers. Zij was waardig en beslist en droeg de stempel van het verheven plichtsgevoel dat geheel het leven van Koning Albert, en meer bijzonder van zijn gedragingen onder de eerste wereldoorlog, heeft gekenmerkt. ‘Indien we weerstand moeten bieden aan een inval zullen we deze plicht, hoe zwaar ook, vervullen met de kracht van de wapenen en bereid tot de grootste offers. (...) Een enkel gevoel beheerst de harten, de vaderlandsliefde; een enkel beeld staat ons volk voor de geest: onze bedreigde onafhankelijkheid; een enkele plicht dringt zich op aan onze wil: een onverzettelijke weerstand’. Elk van deze zinssneden werd door de Kamers geestdriftig onthaald. Wanneer hij besloot met de indrukwekkende woorden: ‘Ik heb vertrouwen in onze bestemming. Een land dat zich verdedigt, dwingt de eerbied af van allen; dit land zal niet vergaan. God zal met ons zijn in deze gerechte zaak’, dan brak op alle banken van de Kamer en ook op de tribunes een geestdriftige instemming uit, waarvan de weerga in onze parlementaire geschiedenis niet zal worden ontdekt. Er was die dag geen onderscheid tussen de partijen te erkennen. Reeds bij de besprekingen van de jongste militiewet hadden de leiders van de socialistische groep verklaard, dat hun oppositie geenszins betekende dat de socialisten hun dienst zouden weigeren, indien het land onrechtvaardig werd aangevallen. Op 4 augustus hebben zij zonder aarzeling hun getrouwheid aan dit beginsel bevestigd. Zij hebben aan de noodwetgeving voor welke de regering de hoogstdringende goedkeuring vroeg, zonder tegenspraak en eensgezind hun steun verleend. Wanneer de Broqueville kennis gaf van het Koninklijk Besluit waarbij Em. Vandervelde tot minister van Staat werd verheven, was het ook met een warme instemming dat geheel de Kamer haar bijval aan deze verdiende onderscheiding verleende. Het was niet alleen tegenover een groot leider maar tegenover geheel de socialistische partij een blijk van waardering en vertrouwen, die tevens een trouwe weerklank was

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 251 van de spontane eenheid met welke geheel de Belgische bevolking het onterend verzoek van het Duitsch Keizerrijk heeft afgewezen(19).

Het ligt niet in mijn bedoeling de militaire gebeurtenissen op de voet te volgen, noch de wijze te bespreken op welke onze militaire aanvoerders zich van hun taak hebben gekweten. Ik zal niet de laatste zijn om hulde te brengen aan mannen zoals Generaal Leman(20), die van de verdediging van het fort Loncin een van de lichtpunten van het begin van onze weerstand hebben gemaakt. Aan de slag en de verdere verdediging van de IJzer wens ik later enige beschouwingen te wijden. Ik wil echter niet verzwijgen dat het begin van onze verdediging en meer bijzonder deze van onze vestingen geen glanspunt was van onze militaire krijgskunde noch van het vooruitzicht dat van onze militaire overheden kon worden verwacht. De optimistische verzekeringen met welke de Wetgevende Kamers tot de vereiste uitgaven voor onze vestingen werden bewogen zijn meer verbeeldingswerk dan vrucht van een zakelijke kennis gebleken. Reeds op 20 augustus deden de Duitse troepen hun intrede in Brussel en de oninneembare vesting van Antwerpen zag hare nieuwste forten bezwijken onder een geschut, waarvan men de kracht niet vermoedde en de draagwijdte te groot was om door onze beste kanonnen te kunnen worden beantwoord. Niet zonder bewondering kan ik evenwel spreken van de geest waarin onze soldaten aan de oproep van de Koning hebben geantwoord en de kalmte met welke ons volk de eerste oorlogsgebeurtenissen en de ongekende plichten welke deze meebrachten heeft aanvaard.

(19) In een korte zitting van de beide Kamers op 4 aug. werd o.m. de Duitse nota van 2 aug. en het Belgische antwoord van 3 aug. besproken. Naast deze zitting heeft ook de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 4 aug. een korte eigen vergadering gehouden. A.P.C. Session extraordinaire de 1914 en Session ordinaire 1918-1919, 4 aug. 1914 (Brussel, 1921), met tekst van Belgische nota. - Zie ook F.V.C.'s art. 4 augustus 1914, in het weekblad Elckerlyc, op 5 augustus 1939. (20) Gerard M.J.G.Leman, oLuik 8 jan. 1851 †ald. 17 okt. 1920, 26 juni 1912 luitenant-generaal, 20 febr. 1913 lid van de ‘Conseil supérieur de la défense nationale’, 31 jan. 1913 commandant van Luik. Na de val op 15 aug. 1914 van het Fort Loncin bleef hij tot dec. 1917 krijgsgevangen in Duitsland, nadien voegde hij zich bij de Belgische regering in Le Havre, 15 nov. 1919 graaf.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 252

Ik begaf me te middernacht, toen de algemene mobilisatie in uitvoering trad, naar de middenstatie te Antwerpen en was werkelijk ontroerd bij het zien van de gehaastheid en de opgewektheid met welke zelfs de soldaten van de oudere klassen zich in een uniform dat soms te klein of onvolledig was geworden, naar de speciale treinen spoedden. De tegenspoed van de eerste oorlogsweken was alvast niet van aard om hun moed en hun vertrouwen in onze wapenen te scherpen. En toch hebben ze aan de IJzer, na een uitputtende mars van Antwerpen naar de verste uithoek van onze zeestranden, een bewijs van heldhaftigheid gegeven, dat in geheel de wereld verbazing heeft gewekt. De wijze op welke de tocht van Antwerpen naar de IJzer, onder de nabije bedreiging van een Duitse flankaanval, werd uitgevoerd en niettegenstaande ongeveer twintigduizend van onze manschappen gedwongen werden de Nederlandse grenzen te overschrijden om aan de Duitse krijgsgevangenschap te ontsnappen, mag na de minder gunstige beoordeling welke ik over ons militair oorlogsbeleid reeds heb uitgesproken, ook als een merkwaardige prestatie aan onze opperste legerleiding ten goede worden gebracht. Onze bevolking had, eilaas, inmiddels ook de gruwel van de oorlog aan den lijve ondervonden. Een van de tactische middelen van de Duitse legerleiding om de aanvalskracht van onze wapenen en het moreel verzet van de bevolking te breken, was het scheppen van een verschrikkingszone langs de opmars van hun leger. Niet alleen werden op de meest willekeurige wijze gijzelaars genomen, die met hun leven moesten instaan voor de onschadelijkheid van hun medeburgers, doch, onder het leugenachtig voorwendsel dat de Duitse troepen op hun doortocht aangevallen werden door vrijschutters in burgerkledij, werden o.m. Aarschot en Leuven op de meest woeste wijze aan vernieling prijsgegeven en tientallen onschuldige burgers zonder enige schijn van rechtspleging neergeschoten. De opzettelijke brand van de bibliotheek van de Universiteit te Leuven met de onherstelbare vernietiging van haar historische schatten zal ten eeuwigen dage een onuitwisbare vlek blijven op de reputatie van de Duitse Generale Staf van de oorlog van 1914. Ook de stad Dendermonde werd gedurende een korte inval van de Duitsers verwoest en de moordpartijen welke aan de Maas plaats vonden waren een bewijs te meer van de stel-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 253 selmatige wijze op welke deze wilde vernielingszucht werd uitgeoefend(21).

2 Val van Antwerpen en massale uittocht naar het gastvrije Noorden. (Eind 1914) Neutraal Nederland en de oorlog

Men kan de verschrikking begrijpen die zich door deze gebeurtenissen van het gemoed van onze zo vreedzame bevolking heeft meester gemaakt. Ik zie nog voor mijn ogen de ontstellende toestand, waarin een eerste groep van burgers van Leuven te Antwerpen aankwamen, nadat zij de weg op gejaagde wijze te voet hadden afgelegd. De boeren, die in de eerste dagen van de oorlog hun veldarbeid ononderbroken hadden voortgezet, terwijl boven hun hoofd de daver van de kanonnen de lucht deed huiveren, ontvluchtten weldra met hun gezin hun hoeve en have, alles achterlatend wat de vrucht van hun stoere arbeid of het voorwerp van hun dagelijkse zorgen was geweest. De meest aangeduide uitweg was deze naar het noorden, het veilig gebleven Nederland. Ik werd door de regering verzocht me naar Amsterdam te begeven, waar zich reeds een hulpcomité voor de Belgen had gevormd, om huisvesting te vragen voor een aantal Belgische uitgewekenen, die we voorlopig op een paar tienduizenden hadden geschat. Ik was echter pas terug van deze noodreis of we stonden voor een uittocht, waarvan niemand zich een voorstelling had kunnen maken. De

(21) Voor de oorlogsdaden in genoemde steden zie vooral A.ROLIN, Les Allemands en Belgique 1914-1918. Conclusions de l'Enquête officielle belge, Luik, 1925; en verder: Aarschot tijdens de Oorlog 1914-1918. Tentoonstelling ingericht door de Aarschotse Kring voor Heemkunde in samenwerking met het stadsbestuur. (Stedelijke beroepsschool, Amerstraat 5, Aarschot. 14-23 augustus 1964), Leuven, 1964; - J.VEWEZ, De Stad Dendermonde en haare Helden. Geschiedkundige aantekening ter gelegenheid van de inhuldiging van het Gedenkteeken aan de gesneuvelden en aan de gedoode burgers in den oorlog 1914-1918, s.l., 1924; - P.SCHÖLLER, Het geval Leuven en het Duitse Witboek. Een kritisch onderzoek van de Duitse documentatie over de gebeurtenissen te Leuven van 25-28 augustus 1914, Leuven, 1958.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 254 val van Antwerpen(22) en het ongehinderd opdringen van het Duitse leger naar de Hollandse grenzen, op geheel hun lengte, bracht een paniek te weeg aan welke geen enkele van onze noordelijke provincies ontsnapte. Niet een paar tienduizenden, maar meer dan een miljoen Belgen - Nederlandse autoriteiten spraken van een miljoen en tweehonderdduizend - de meesten zonder middelen van bestaan, velen zelfs zonder voldoende kledingstukken of mondvoorraad, spoedden zich zonder verder doel of kennis naar Nederland, dat voor hen allen de haven van de veiligheid betekende. Ik wil onmiddellijk mijn bewondering en mijn blijvende erkentelijkheid uitdrukken voor de edelmoedige wijze op welke de Nederlandse regering en bevolking deze onverwachte mensenvloed is ter hulp gekomen. Ik was zelf te Roosendaal en heb met eigen ogen de ellende van de beklagenswaardige volksverhuizing kunnen overzien. Van voldoende onderkomen in hotels, herbergen en zelfs gastvrije privaatwoningen was natuurlijk geen spraak. De gasthuizen lagen overvol met zieken of met moeders, die door de vermoeienis van de uittocht, een vervroegde bevalling ondergingen; de scholen, de beschikbare openbare gebouwen, zelfs schuren en stallingen werden voor onderdak opengesteld, maar tallozen bleven nog over die de nacht moesten doorbrengen in bossen of weiden, met geringe beschutting. Gelukkiglijk was het weder uitzonderlijk gunstig en er waren geen ongewone rampen op gezondheidsgebied te betreuren. De plaatselijke overheden en de Nederlandse regering zelf hebben zich niet onbetuigd gelaten. Het is aan hun spoedig overleg en ingrijpen te danken dat de noodzakelijke voedselvoorziening van een zo groot aantal vluchtelingen op onmiddellijke en in voldoende mate kon worden verholpen en dat hun spreiding over geheel het grondgebied van Nederland op ordentelijke wijze kon worden ondernomen. Hare Majesteit Koningin Wilhelmina(23) had in de troonrede, die zij naar geplogenheid bij de opening van de parlementaire zitting had uitgesproken, zelf het ordewoord van een nationale beoefening van de gastvrijheid gegeven: ‘Diep begaan’, zo sprak zij,

(22) Antwerpen ging op 10 oktober 1914 in Duitse handen over. (23) Wilhelmina, o's-Gravenhage 31 aug. 1880 †Het Loo 28 nov. 1962, 1890 troonopvolgster, 1898-1948 koningin der Nederlanden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 255

‘met het lot van alle volken, die in de krijg zijn medegesleept, draagt Nederland de buitengewone lasten die het worden opgelegd, gewillig en ontvangt met open armen alle ongelukkigen, die binnen zijne grenzen een toevlucht zoeken’. Het waren onze landgenoten, die in de ruimste, ja, zo goed als uitsluitende wijze van de koninklijke aanbeveling zouden genieten. Het lijdt in mijn ogen ook geen twijfel dat onder de algemene formulering welke Koningin Wilhelmina uit hoofde van 's lands onzijdigheid voor hare gedachte moest aanvaarden, ook zij in de eerste plaats aan België heeft gedacht. Het was me een behoefte bij de eerste viering van Nederlands Koninginnedag aan deze gevoelens openbaar uiting te geven. In het artikel dat ik op 3 september 1915 in Vrij België liet verschijnen schreef ik o.m. ‘Ik wil hier niet treden in bijzonderheden over de schitterende wijze, waarop het koninklijk program door de Nederlandsche regeering, onder de leiding van haren edelhartigen premier(24), is ten uitvoer gelegd geworden; nòch in herinnering brengen hoe van het Hof zelf het voorbeeld uitging om in de dagen van de ontzettende vlucht uit Antwerpen kleederen en voedsel met volle auto's naar de zuidelijke grens te doen snellen. Het was alsof, op hooger bevel, een tweede volksmobilisatie was bevolen, de mobilisatie der liefdadigheid, en 't leger zelf werd ter hulp geroepen om hare bewegingen te vergemakkelijken’(25). Het was echter duidelijk dat Nederland aan een miljoen inwijkelingen voor geruime tijd geen behoorlijk verblijf kon verschaffen. Een groot getal van deze vluchtelingen had er bovendien belang bij of was om beroepsredenen verplicht, naar de eigen haardstede terug te keren. De steden konden niet blijven zonder voldoende politie of brandweerpersoneel en vele landbouwers zouden door een te lange afwezigheid onherstelbare schade in hun bedrijf lijden. Louis Franck, die dienst deed als burgemeester van Antwerpen, kwam met een paar leden van de gemeenteraad naar de zuidelijke grensgemeenten van Nederland, om de terugkeer van de belanghebbende landgenoten te bespreken en zo mogelijk te regelen.

(24) Bedoeld wordt P.W.A. Cort van der Linden. (25) Art. Nederland's Koninginnedag, in Vrij België, 3 sept. 1915, p.1; citaat uit kolom 3.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 256

Ikzelf, daartoe door de Nederlandse regering aangezocht, heb mij bij deze poging aangesloten en eveneens de voornaamste centra van Belgische uitgewekenen bezocht en toegesproken, op voorwaarde evenwel dat ik de jongelingen die voor een oproep van de Belgische regering in aanmerking konden komen op hun plicht zou mogen wijzen en dat zij hun verblijf in Nederland ongestoord zouden mogen voortzetten, zoals ook de ouderen van dagen, de families van de soldaten aan het front en alle voor wie de huiskeer een persoonlijk gevaar voor hun veiligheid zou meebrengen. Buiten hen die de weg naar hun haardstede onmiddellijk hebben aanvaard, zijn er natuurlijk velen, die later heimwee naar tehuis hebben gekregen en op eigen gevaar naar België zijn teruggekeerd. Desniettemin zijn er ongeveer honderdentwintig duizend Belgen - de dertigduizend geïnterneerde soldaten buiten beschouwing gelaten - tot op het einde van de oorlog in Nederland gebleven. Door onze regering werd voor de dienst van onze vluchtelingen een comitee aangesteld waarvan Prof. Rolin, bibliothecaris van het Vredespaleis, het voorzitterschap en ikzelf het secretariaat hebben waargenomen en waarvan de meest vooraanstaande Belgische persoonlijkheden, die zich in Holland bevonden, deel hebben uitgemaakt. De veruit meeste zorgen en lasten werden echter door de Nederlandse regering en de Nederlandse particuliere gastvrijheid gedragen en deze spontane edelmoedigheid werd door onze regering ook dankbaar erkend. Op het einde van 1914 kwamen de ministers van Staat Cooreman en P. Hymans naar Nederland. Zij bezochten verschillende tehuizen en hulpinstellingen voor Belgische vluchtelingen. Zoals minister Hymans zich in een persgesprek uitdrukte, waren zij vol bewondering voor de onbegrensde en grootmoedige menslievendheid welke zij bij alle standen van het volk, bij de Nederlandse besturen en regering hadden ontmoet. Beide ministers zijn ook, onmiddellijk na hun aankomst, de dankbaarheid van de Belgische regering en bevolking gaan uitdrukken bij Zijne Exc. de heer Loudon, minister van Buitenlandse Zaken, en Zijne Exc. de heer Cort van der Linden, eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Een bijzondere hulde van dankbaarheid moge bij deze herinnering door mij nog even worden gebracht aan Mr. Stuart, advocaat te Amsterdam, onder wiens leiding het eerste hulpcomité tot stand

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 257 kwam, en aan Jonkheer Ch. Ruys de Beerenbrouck, een groot vriend van België, die als koninklijk commissaris voor de vluchtelingen werd aangesteld. Deze heeft zich met uitzonderlijke toewijding van zijn veelzijdige opdracht gekweten en heeft zich tevens op het einde van de oorlog een blijvende titel van aanzien vanwege zijn eigen landgenoten verworven door de kordate wijze op welke hij als eerste minister de revolutionaire poging, welke door Troelstra(26) als leider van de socialistische partij werd ontworpen, de kop heeft ingedrukt. Ik mag in verband met de ons door Nederland verleende hulp, evenmin onvermeld laten de zorg welke de Nederlandsche Commissie voor Voedselvoorziening, onder de leiding van de heer Fleskens, lid van de Tweede Kamer en burgemeester van Geldrop, betoond heeft voor de bevoorrading van het noordelijk gedeelte van ons land, en meer speciaal van de provincie Antwerpen, dat door de militaire maatregelen welke de Duitsers genomen hadden om het ontvluchten van vrijwilligers voor ons leger te beletten, niet door ons Nationaal Comité(27) kon worden bereikt of voldoende geholpen. Men gelove niet dat Nederland voor deze hulpverlening eenvoudig uit de overvloed van zijn landbouw- en zuivelproductie had te putten. Het lag op een zeer kwetsbare plaats van de wereldkaart en zowel de geallieerden als de Duitsers waren niet alleen bekommerd om de Nederlandse bevolking met oorlogsliteratuur te verzadigen, maar Engeland en Duitsland eisten elk ook een aanzienlijk aandeel in de aanwezige leeftocht. De Nederlandse regering was genoodzaakt voor de eigen landbouwers een vrij strenge rationalisatie ven levensmiddelen in te voeren. In de loop van augustus 1915 werd ik door een lid van de Tweede Kamer aangesproken over een plan om, onder de controle van de N.O.T. (Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij), de officiële commissie gelast met de regeling van de in- en uitvoer, de Belgische nijverheid te voorzien van zekere grondstoffen ten einde de nood aan arbeidsgelegenheid in het bezette gebied te lenigen. Een eerste poging werd in die zin - naar mij door bedoeld kamer-

(26) Pieter Jelles Troelstra, Nederlands socialistisch politicus (mede-oprichter van de S.D.A.P.) en Fries dichter, oLeeuwarden 20 april 1860 †Scheveningen 12 mei 1930. (27) Bedoeld wordt het Nationaal Hulp- en Voedingscomité.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 258 lid werd medegedeeld - ondernomen door de Nederlandse Kamer van Koophandel te Brussel maar zonder uitslag. Onze regering te Ste-Adresse was toen de zaak niet genegen, maar zou het intussen wel geworden zijn. Ik had reeds vroeger van dat Brussels initiatief gehoord en was vrij sceptisch gebleven over de mogelijkheid, om én van de Nederlandse én van de Engelse regering enige medewerking in die richting te verkrijgen. Ik had evenmin reden om aan te nemen dat de Belgische regering, die van de moeilijkheden welke de verwezenlijking van het voorgebrachte plan zouden in de weg staan niet onwetend was, haar aanvankelijk standpunt zou hebben gewijzigd. Ik wilde evenwel mijn zegsman, die het onbetwistbaar met België goed meende, niet zonder meer afwijzen, maar deed hem verstaan dat indien hij enige kans van slagen wilde bereiken, hij eerst moest zorgen dat in België zelf een commissie van gezaghebbende en voor de geallieerden betrouwbare persoonlijkheden werd tot stand gebracht, die het opzet onder haar hoede zou nemen. Ik verwees naar oud-minister Levie, die hem van wijze raad kon dienen. Ik weet niet of hij mijn aanbeveling heeft opgevolgd, maar - zoals ik voorzag - ik heb van het geval verder niets meer vernomen. Over de politieke gesteldheid van de Nederlandse bewindslieden en de Nederlandse pers en bevolking werd onder de uitgeweken Belgen dikwijls van gedachten gewisseld. Het is niet te verwonderen dat in de gemoedstoestand waarin onze landgenoten verkeerden, dikwijls een ongunstig oordeel werd geveld. Het ontbrak ongetwijfeld in Holland niet aan personen wier sympathie naar Duitsland overhelde. De Duitse propaganda was trouwens in Nederland bijzonder intens en de pers ontsnapte aan deze invloed niet. De Hollandse dagbladpers was over het algemeen gunstig gestemd tegenover België en medelevend in de tragische beproevingen die ons land op zo'n onverdiende wijze moest ondergaan. Tegenover de geallieerde mogendheden echter en de beoordeling van het oorloggebeuren in het algemeen waren zij zeer omzichtig en zelfs terughoudend. Hun grote bezorgdheid was geen aanstoot te geven voor de onzijdigheid, welke de Nederlandse regering met pijnlijke nauwgezetheid wenste te onderhouden. Bij de Rotterdamse bladen was tevens een lichte Duitsgezindheid te bespeuren die waarschijnlijk door Duits-Nederlandse belangengroepen werd beïnvloed, ter-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 259 wijl Amsterdam meer naar de Engelse zijde overhelde. De Telegraaf(28) van Amsterdam, waarin de Nederlandse kunstenaar Raemaekers(29) zijn puntige tekeningen liet verschijnen, en het katholiek-democratisch dagblad van Utrecht, Het Centrum, waren uitgesproken gunstig voor de zaak der bondgenoten; dit was vooral het geval van het veel gelezen weekblad De Amsterdammer(30), dat onder de leiding stond van de Amsterdamse hoogleraar in het strafrecht, Prof. Van Hamel, en waarin Braakensiek(31) wekelijks zijn scherpe pentekeningen gaf. Onnodig er aan toe te te voegen dat de Duitse propagandadienst zich in Nederland niet onbetuigd liet. Wie de systematische arbeidswijze van de Duitsers kent, zal zich gemakkelijk een voorstelling kunnen maken hoe zij de Nederlandse pers rusteloos hebben bewerkt met artikelen, persoonlijke bezoeken en waar mogelijk met andere middelen. Een uitgesproken dienstblad vond de Duitse legatie in het weekblad De Toekomst(32), waaraan enkele universitairen, meer bepaaldelijk uit Utrecht, hun medewerking verleenden, en waarvan Prof. Van Hamel uitdrukkelijk schrijven kon dat het teerde op Duitse geldmiddelen en als voorpost voor Duitse annexatie van Nederland moest dienen, zonder dat de verantwoordelijke uitgevers hem in rechte hebben durven dagen. De regering hield zich harerzijds met uiterste omzichtigheid op het vlak van een volstrekte neutraliteit. Deze politiek vond in Jonkheer Loudon, minister van Buitenlandse Zaken, een scherpzinnige leider. Het leed evenwel geen twijfel dat de algemeenheid van de bevolking oprecht meevoelde met het onrecht en het leed dat aan ons land werd aangedaan en ook dat de grote meerderheid met

(28) Amsterdams dagblad gesticht in 1892, niet politiek of wereldbeschouwelijk gebonden. (29) Louis Raemaekers, oRoermond 6 april 1869 †Scheveningen 26 juli 1956, heftig anti-Duits tijdens Wereldoorlog I en vooral bekend om zijn spotprenten in De Telegraaf. (30) De Amsterdammer werd in 1876 opgericht als radicaal onafhankelijk weekblad; wegens zijn groene omslag vanaf 1888 De Groene A. genoemd. (31) Johan Coenraad Braakensiek, oAmsterdam 24 mei 1858 †ald. 28 febr. 1940, van meet af en nog voor veertig jaar, medewerker aan De (Groene) Amsterdammer met politieke prenten. (32) De Toekomst, 1915-1918 aan de universiteiten Duitsgezind ‘weekblad voor Nederland’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 260 haar genegenheid aan de zijde stond der bondgenoten. De vriendschappelijke stemming voor België heeft echter, zoals ik het verder in bijzonderheden zal aantonen, veel te lijden gehad van de hinderlijke en blinde ijverzucht welke sommige van onze in Holland verblijvende landgenoten aan de dag hebben gelegd voor de mogelijke annexatie van Zeeuws-Vlaanderen en Limburg.

3 De slag aan de IJzer. Mijn eerste bezoek bij Koning Albert. Politieke bedrijvigheid onder de vrije Belgen na de stabilisatie van de gevechtslijn. (Eind 1914 - begin 1915)

Aan de IJzer werden intussen door ons leger de meest heldhaftige bladzijden van onze militaire weerstand geschreven. De korte maar plechtige oproep die Koning Albert bij de aanvang van de IJzerslag tot zijn manschappen richtte, was de trouwe vertolking van de voor ons land beslissende betekenis welke dit historisch gevecht zou dragen. ‘Soldaten’, zo luidde zijn dagorde, ‘gij gaat nu aan uwe zijde de koene legers van Frankrijk en Engeland vinden. Het hoort aan uzelf, door uw hardnekkigheid en moed de roem van onze wapenen te bevestigen. Onze nationale eer staat op het spel.(...) Dat in de posten, waarin ik u plaatsen zal, uw blikken steeds voorwaarts gericht blijven, en beschouwt als een verrader van het vaderland alwie van terugtocht zal spreken zonder dat daartoe het uitdrukkelijk bevel zal zijn gegeven’. Onze soldaten hebben dit koninklijk bevel op heldhaftige wijze beantwoord. Gedurende drie weken hebben zij tot uitputting toe, aan de zijde en met de hulp van de Franse mariniers van Admiraal Ronarc'h(33) en de Engelse vloot het hoofd geboden aan een vijand, die overwegend in aantal en bewapening, eveneens de slag van de IJzer als de sleutel van de overwinning beschouwde.

(33) Pierre Alexis Ronarc'h, oQuimper 1865 †Parijs 1940, commandeerde tijdens Wereldoorlog I tot 1916 de lucht- en zeemacht van het Noordfranse leger, 1919-1920 als vice-admiraal chef van de generale staf van de marine.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 261

Met achtenveertigduizend man, de enigen die na de aftocht uit Antwerpen nog waren beschikbaar gebleven, - heeft ons leger gedurende drie weken in de meest hachelijke voorwaarden een frontlijn van veertig kilometer verdedigd. Een derde van de manschappen sneuvelde of werd door zware verwondingen buiten gevecht gesteld. Ook de daarop volgende winter was verder voor onze soldaten, die onvoldoende beschut tegen water en winterweer de wacht moesten verzekeren en verschansingen aanleggen op het modderige IJzerveld in de onmiddellijke nabijheid van de vijand, een zware proef op hun uithoudingsvermogen. Doch het laatste stukje vaderlandse bodem, dat zij door hun offers hadden geheiligd, bleef voor een vijandelijke bezetting gevrijwaard. De overwinning op de Marne kreeg door de afsluiting van de westelijke toegangen voor het vijandelijk offensief haar afdoende en blijvende waarde. Het was voor de uitgeweende ogen van talloze oorlogsslachtoffers het eerste ware lichtpunt van een vrede die opnieuw vrijheid zou meebrengen. De bewondering, welke de heldhaftige weerstand van onze soldaten in de wereld had gewekt, werd tot uiting gebracht in een treffende hulde die aan Koning Albert, de ziel en bezieler van 's lands unaniem verzet en van de offergeest van zijn soldaten, werd gebracht door een aanzienlijke groep van politieke persoonlijkheden, geleerden en artiesten door de uitgave van het King Albertbook, dat onder de leiding van Hall Caine(34) door The Daily Telegraph werd uitgegeven(35). Koningin Elisabeth was trouw aan de zijde van de Koning gebleven en begon in die tragische dagen het werk van verpleegster en moederlijke vertrooster, dat zij ononderbroken en onvermoeibaar gedurende vier jaar in De Panne heeft uitgeoefend. Ik had het voorrecht door Koning Albert te worden ontvangen in het begin van de maand januari daaropvolgende. Ik was voor een

(34) Thomas Henry Hall Caine, oRuncorn (Cheshire) 14 mei 1853 †Greeba Castle (eiland Man) 31 aug. 1931, Engels romanschrijver en heimatdichter van het eiland Man. (35) King Albert's Book. Een bulde aan den Koning der Belgen en het Belgische volk vanwege voorname en gezaghebbende personaliteiten door de wereld been, uitgegeven door The Daily Telegraph met de medehulp van The Daily Sketch, The Glasgow Herald en Hodder and Stoughton, Londen. De Engelse uitgave van 1914 is de oorspronkelijke; de Nederlandse en Franse versies verschenen begin 1917.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 262 private opdracht in de maand december naar Italië geweest. Op mijn terugreis bezocht ik mijn broeder August, die als vrijwilliger was opgegaan en die zijn eerste militaire opleiding genoot in het kamp te Caen (Normandië), waar ik ook Henri de Man(36) aantrof. In Ste-Adresse vernam ik dat Koning Albert mij verwachtte te Veurne. De militaire auto die te mijner beschikking was gesteld, verongelukte bijna in een pikdonker straatje onder het gespan van een kanon. Ik kwam ten slotte veilig aan in het stadhuis te Veurne, waar de Koning mij rond 7 uur ontving. Hij wenste zo volledig mogelijk ingelicht te worden over de toestanden in Nederland en in het bezette gebied en bleek zeer bezorgd over het lot van de bevolking. Hij drukte zich uit met de bedachtzaamheid die hem steeds eigen is geweest. Zijn vertrouwen in de eindoverwinning was volledig en hij sprak met grote lof over de hardnekkigheid met welke zijn leger gestreden had aan de IJzer. Maar hij voorzag dat een lange inspanning zou nodig blijken en zette me aan om onze landgenoten aan te sporen tot geduld en volharding maar tevens tot levenseenvoud. De koninklijke familie van Engeland gaf, zo zegde hij, een voorbeeld van eenvoud aan haar bevolking. Hijzelf droeg over zijn eenvoudig uniform een nikkele ketting voor zijn zakuurwerk. Hare Majesteit Koningin Elisabeth heb ik bij deze gelegenheid niet kunnen begroeten, maar ik heb bij latere bezoeken aan het front haar kunnen bewonderen in de uitoefening van moederlijke liefde of in de werken die zij achter het front heeft tot stand gebracht. Het meest bekend zijn het hospitaal dat zij, met de medische leiding van Prof. Depage(37) te De Panne, en het

(36) Hendrik (Henri) De Man, oAntwerpen 17 nov. 1885 †Murten (Zwitserland) 20 juni 1953, promoveerde 1907 te Leipzig in de filosofische faculteit (economische geschiedenis) en van dan af zeer geëngageerd in de socialistische beweging; 1929-1933 docent te Frankfurt a.M., nadien hoogleraar te Brussel; maart 1935-maart 1938 minister, eerst van Openbare Werken nadien van Financiën, 1939 voorzitter van de B.W.P., sept. 1939-jan. 1940 vice-eerste-minister; ontbond aug. 1940 de Belgische Werkliedenpartij en collaboreerde aanvankelijk met de Duitse bezetter, dec. 1942 naar Savoye nadien in Zwitserland; 1946 als collaborateur zwaar veroordeeld. (37) Antoine Depage, oWatermaal-Bosvoorde 15 nov. 1862 †Den Haag 10 juni 1925, chirurg, 1913 hoogleraar te Brussel, was als kolonel in De Panne hoofdgeneesheer van het veldhospitaal ‘Océan’, dat eind dec. 1915 reeds 750 bedden telde, in juli 1917 1200, en nog later 1500; 16 mei 1920-1925 liberaal senator voor het arr. Brussel.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 263 kindercentrum dat zij te Wulveringem heeft opgericht. Met de stabilisatie van de gevechtslijn over geheel het Westers oorlogsfront en het gevoel dat de overwinning, waarin nu algemeen werd geloofd, vele maanden op zich kon laten wachten, richtten de uitgeweken Belgen in Nederland, Frankrijk en Engeland, maar vooral in de twee eerste landen zich ook op een eigen gemeenschapsleven in. Dit ging niet zonder een gelijktijdige heropleving van onze binnenlandse politiek. De politieke onenigheden tussen uitgeweken landgenoten zijn doorgaans weinig verkwikkelijk. Bij de oude partijschappen voegden zich spoedig in dit geval politieke ambities en berekeningen, die zich in oorlogstijd liefst in versterkte vaderlandse kleuren vertonen. De onmiddellijke omgeving van de regering te Ste-Adresse was natuurlijk het gedroomde veld voor deze woekerkultuur. Doch ook in Holland kwam deze met een zekere weelderigheid te voorschijn. Voor de gelegenheidspers was dit een geliefkoosd voedsel. In Ste-Adresse was het de XXe Siècle, in Amsterdam de Echo belge, in Leiden La Belgique, in Londen La Metropole(38), die de roemtrompetten van deze grootvaderlandse geest zijn geworden. Sommigen - het kan niet worden ontkend - werden geleid door journalisten met een bewonderenswaardig talent: Fernand Neuray(39), hoofdopsteller van de XXe Siècle, en Charles Bernard(40) die zijn fijne pen aan de Echo belge heeft geleend. Doch beide zijn het slachtoffer geweest van dezelfde dwalingen en beider oorlogswerk is even onvruchtbaar gebleven.

(38) Voor de drie eerst genoemde bladen zie hoger in het Oorlogsdagboek p. 209-213. Het Antwerpse katholieke dagblad La Métropole (o1894) verhuisde na de val van Antwerpen, eind 1914 naar Londen en verscheen er als supplement bij The Standard. (39) Fernand Neuray, oEtalle (prov. Lux.) mei 1874 †(aan boord van het schip ‘Jean Laborde’ tegenover de havenstad Piraeus) maart 1934, studeerde geschiedenis aan de Luikse universiteit, in 1896 hoofdredacteur van L'Avenir du ; nadien 1898 bij de Vingtième Siècle, die hij tijdens Wereldoorlog I sedert nov. 1914 te Le Havre opnieuw uitgaf; verhuisde in nov. 1916 naar Parijs en stichtte er in maart 1918 La Nation belge, dat na de oorlog (tot 1956) te Brussel verscheen. (40) Charles Bernard, oAntwerpen 28 okt. 1875 †Brussel 24 okt. 1961, advocaat, criticus, journalist o.m. als redactielid van L'Echo belge (Amsterdam), 1934 lid van de ‘Académie royale de Langue et de Littérature françaises de Belgique’, 1946-1951 vast secretaris hiervan.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 264

4 De Vlaamsche Post te Gent en de beginfase van bet Vlaams Activisme. Ondergang van De Vlaamsche Stem en stichting van Vrij België. (Febr.-aug. 1915)

Het ligt niet in mijn voornemen om in deze herinneringen de geschiedenis van het activisme in zijn bijzonderheden te ontwikkelen. Indien de Voorzienigheid mij er toe de tijd en de kracht blijft gunnen, hoop ik zulks te doen in een uitgebreide studie die ik over ‘De Vlaamse Beweging in de eerste helft van deze eeuw’ zou willen schrijven(41). Thans vergenoeg ik mij met de enkele bladzijden die volgen. Het activisme - dit weze eens en voorgoed vooropgesteld - is noch wat zijn oorsprong noch wat zijn program betreft een natuurlijke, zij het dan wilde scheut van de Vlaamse Beweging. Er bestonden tussen de Vlaamse Beweging van het begin dezer eeuw en de bewonderaars van de Duitse gedachte geen samenwerking hoegenaamd, en ook de bestuurlijke scheiding was haar vreemd. De bestuurlijke scheiding was van Waalse oorsprong: het weze als bedreiging en verzet tegen iedere poging om van de Walen, zelfs voor het vervullen van openbare ambten, enige kennis van de Nederlandse taal te vereisen, het weze met de bedektelijke hoop langs de weg der scheiding een vorm van nauwere aansluiting bij Frankrijk te vinden. Reeds in het officieel verslag dat door de zgn. Grievencommissie in 1856 in opdracht van en bij de regering werd uitgebracht, wordt ieder bedoeling om door de aanbevolen taalhervormingen de eenheid van het land in het gedrang te brengen nadrukkelijk afgewezen. Het is niet zonder betekenis voor de geest die de Vlaamsgezinden op de vooravond van de eerste wereldoorlog bezielde, dat Pol de Mont(42), die zich later door het acti-

(41) Met deze studie werd een begin gemaakt - en dit staat in deze gedenkschriften gepubliceerd -, maar slechts de jaren rond 1900 werden behandeld. (42) Pol de Mont, letterkundige, oWambeek 15 april 1857 †Berlijn 29 juni 1931, studeerde rechten te Leuven, nadien 1880-1904 leraar te Doornik en te Antwerpen, 1904-1918 conservator van het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, 1919-1923 hoofdredacteur van het Vlaamsnationaal dagblad De Schelde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 265 visme heeft laten meeslepen, de openingsrede die hij als voorzitter van het XXXIIste Algemeen Nederlandsch Congres op 27 augustus 1912 te Antwerpen heeft gehouden, grotendeels aan de bestrijding van de bestuurlijke scheiding heeft gewijd. De veroordeling van de bestuurlijke scheiding door Pol de Mont als noodlottig zowel voor Vlaanderen als voor België was zo uitdrukkelijk, dat de Vlaamse leiders uit het bezette gebied, die op 10 maart 1917 het bekende plechtig protest(43) richtten aan Rijkskanselier von Bethmann Hollweg(44) tegen de door de Duitse bezettende macht ingevoerde bestuurlijke splitsing van België en tegen het bezoek door de afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen bij de rijksregering gebracht op 3 maart 1917, de meest treffende beschouwingen van Pol de Mont aanhaalden om te bewijzen wat ook hunne stelling was, dat de bestuurlijke scheiding geen deel uitmaakte van het Vlaams program. Het activisme is een vreemd gewas, zorgvuldig voorbereid en kunstmatig door de Duitse veroveringspolitiek op de Vlaamse Beweging ingeënt. De ontwikkeling ervan, zichtbaar bevorderd geworden niet alleen door de dolzinnige en tevens perfide wijze op welke de anti-Vlaamsgezinden elke uiting van sympathie voor de Vlaamse taalbeweging en de leiders van deze beweging hebben verdacht of hatelijk gemaakt, maar ook door de vrees voor een nauwe en duurzame politieke aaneensluiting bij Frankrijk, welke in de anti-Vlaamse pers met verdachte iever werd gepropagandeerd, en ten slotte door de ophitsende berichten die geleidelijk in het bezette gebied doordrongen omtrent de onwaardige taaltoestanden die in het Belgisch leger tot op het einde van de oorlog werden onderhouden. Ik moet evenwel toegeven dat de drie jonge mannen(45), die

(43) Voor deze protestbrief van 10 maart 1917 zie BASSE, De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 2 1930, I (Gent, 1933), p.227-228. (44) Theobald von Bethmann-Hollweg, oHohenfinow (bij Eberswalde, Brandenburg) 29 nov. 1856 †ald. 2 jan. 1921, 14 juli 1909-14 juli 1917 Duits rijkskanselier. (45) Aanvankelijk, tot september 1915, was Leo Picard hoofdredacteur. Met de andere eerste medewerkers worden Marcel Minnaert en Reimond Kimpe bedoeld. Voor Picard en Minnaert zie hoger p. 220, noten 45-46; Reimond Kimpe, oGent 8 dec. 1885 †Goes 11 mei 1970, burgerlijk ingenieur van Bruggen en Wegen, tijdens Wereldoorlog I activist en derhalve nadien uit zijn ambt ontzet; was na de oorlog, in Zeeuws-Vlaanderen (Middelburg) vooral als schilder werkzaam.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 266 reeds op 21 februari 1915 te Gent De Vlaamsche Post hebben uitgegeven en deze als Vlaamse berichtgever voor het Duitse etappegebied(46) hebben laten dienen, niet op deze langzame beïnvloeding hebben gewacht om zich met de Duitse legerleiding te verstaan. Werden ze gemaneuvreerd door de Hollandse Predikant Domela Nieuwenhuis, die te Gent was gevestigd? Hadden zij reeds van vroeger persoonlijke betrekkingen die hen op deze rol van dienstbaarheid voorbereidden? Het heeft voor het opzet van deze bladzijden geen doel, daarop verder in te gaan. Dat zij hun plan hebben doorgezet, tegen de raad in van de meest radicale Vlamingen die zij toen te Gent konden ontmoeten, is echter een feit. Ik vernam zulks van Hyp. Meert, die gedurende jaren met een onvolprezen toewijding en bekwaamheid het secretariaat voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent had geleid en die mij een bezoek bracht in de loop van de maand augustus 1915. Toen de strijdende Vlamingen te Gent kennis kregen van het smadelijk schotschrift La Vérité sur la Chute d' Anvers(47), dat volgens hem op vele duizenden exemplaren was rondgestrooid, werd er door hem en een zeker aantal Vlamingen overwogen of er geen blad diende te worden gesticht, om op zulke aanvallen van antwoord te kunnen dienen. Dit gesprek bleef zonder enig verder gevolg. Een zekere dag ontving hij echter een uitnodiging om een vergadering van Vlaamsgezinden bij te wonen, waar over de stichting van een blad zou worden gesproken. Deze bijeenkomst was belegd door de stichters van De Vlaamsche Post. Alfons Sevens was er op aanwezig. Maar hij kwam spoedig los. ‘Men wil ons eenvoudig in een valstrik lokken’, zei hij. ‘De heren van De Vlaamsche Post maken hun propaganda met Duitse hulp. Zij zijn met auto's van de Kommandantur naar Paster H. Verriest en Stijn Streuvels gereden, bij wie ze vruchteloos om steun verzochten.

(46) Het Etappegebied was het deel van het bezette België dat in de nabijheid lag van de oorlogsoperaties, d.w.z. de provincies West- en Oost-Vlaanderen, en delen van Henegouwen en Luxemburg. (47) Voor dit schimpschrift, eig. La vérité sur la capitulation d' Anvers, en de andere versie in La Vérité sur la prise d' Anvers zie hoger p. 219, noot 41.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 267

Een medewerker van Het Laatste Nieuws werd met dezelfde middelen rondgevoerd om de verkopers van dat blad aan te werven voor De Vlaamsche Post; de Duitsers zijn bereid ook bedektelijk de nodige bijstand te verschaffen.’ Waarna A. Sevens de vergadering verliet. De vertegenwoordigers van De Vlaamsche Post loochenden iedere financiële medewerking van Duitse zijde. Niettemin heeft H. Meert hun afgeraden een blad uit te geven. ‘De Vlaamsgezinden moeten’, zo verklaarde hij, ‘elke verdenking vermijden’. Zijn goede raad mocht evenwel niet baten. Enige tijd later gingen H. Meert en B. Maes, ongenodigd, naar een tweede vergadering en trachtten nogmaals de jonge heren van De Vlaamsche Post tot een beter inzicht te brengen, doch vruchteloos. H. Meert wees ook een verzoek af dat hem door Domela Nieuwenhuis werd gedaan, om een brief van aanbeveling te schrijven aan de heer Kiewiet de Jonge, voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, ten einde De Vlaamsche Post financieel uit Nederland te doen steunen. Hij ondertekende samen met Dr. R. Speleers voor het Algemeen Nederlands Verbond een protest, dat door het Davidsfonds, het Willemsfonds en de Vlaamsche Volksraad werd bijgetreden en waarin de Vlamingen zich van De Vlaamsche Post afkeerden(48). Ik heb aan dit onderhoud met H. Meert enige uitbreiding willen geven, niet om de betekenis welke De Vlaamsche Post zelfs voor de verspreiding van het activisme zou hebben gehad. Zijn verspreiding is altijd tot het etappegebied beperkt gebleven; de toestanden hebben daar, uit hoofde van het uitsluitend militaire beheer en de nabijheid van het gevechtsfront, steeds een eigen uitzicht gekend. Doch in het verhaal van H. Meert komen namen voor van personen, die zoals hij zelf, later lid geworden zijn van de Raad van Vlaanderen en dus medewerkers zijn geweest van het activisme in zijn meest gevorderde politieke verschijning. H. Meert en R. Speleers waren noch gelukzoekers noch windwijzers. In hun noodlottige overgang naar het activistisch bedrijf ligt een psychologisch drama, dat zich bij velen heeft herhaald en dat zich ook bij onze soldaten op het front heeft geopenbaard. Een inwendig dra-

(48) Deze passage grotendeels ook in het Oorlogsdagboek, zie hoger p. 219-221.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 268 ma, waarbij het gestook van de anti-Vlamingen en het tergende optreden van de zogenaamde veiligheidsdiensten een nefaste invloed hebben uitgeoefend. Geheel mijn Vlaamse actie gedurende al de jaren van de oorlog heeft er in bestaan, de geheime bedoelingen van de Duitse ‘Flamenpolitik’, die alleen op de progressieve annexatie van Vlaanderen gericht waren, te ontmaskeren, en anderzijds door het vertrouwen op een betere toekomst de Vlaamsgezinden te vrijwaren voor de politieke wanhoopsgedachten, die hen naar ontoelaatbare uitersten dreven. Het heeft me blootgesteld aan een laagzinnige campagne die, uitgaande van enige landgenoten in Nederland, stelselmatig gepoogd heeft mij in mijn vaderlandsliefde en -getrouwheid verdacht te maken, niet alleen in de verenigingen van Belgische uitgewekenen in Nederland zelf, maar tevens in de buitenlandse pers zowel als bij de Belgische en de geallieerde regeringen. Ik zal daarop nog terugkomen in dit verhaal. Ik wil er onmiddellijk aan toevoegen dat ik niets heb terug te nemen van wat ik in de oorlogsjaren heb geschreven en na de bevrijding met voldoening heb kunnen vernemen en in zijn praktische gevolgen ook heb mogen vaststellen, dat zowel mijne waarschuwingen als mijn opwekkingen niet onvruchtbaar waren geweest. De Echo belge, waarvan hoger gewag werd gemaakt, verscheen op 23 oktober 1914. Onder zijn best bekende medewerkers bevond zich o.m. wijlen Louis Piérard(49), socialistisch volksvertegenwoordiger, die een zeer verdienstelijk letterkundige en ook kunstcriticus is geweest. Het blad werd begrijpelijker wijze door de Belgen, die gespannen waren op ieder nieuws dat hun uit het bezette gebied, van het front of uit Ste-Adresse bereiken kon, in de eerste tijd met gretige belangstelling onthaald. Met gewettigde verontwaardiging ging het jonge blad te keer tegen het opkomende activisme, dat in Gent in De Vlaamsche Post zijn eerste en zijn meest gewaagde uitdrukking had gevonden. De vooringenomenheid waarin de meeste van zijn medewerkers tegenover de Vlaamse Beweging ook vóór de oorlog hadden geleefd en de invloeden

(49) Louis Piérard, oFrameries 7 febr. 1886 †Parijs 3 nov. 1951, journalist en politicus, was in 1918 secretaris van de socialist. minister zonder portefeuille Emile Brunet, 16 nov. 1919 tot zijn dood socialist. volksvertegenw. voor het arr. Bergen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 269 die het van zijn fransgezinde beschermheren ontving, hadden echter voor gevolg dat zijn beschouwingen over de taalaangelegenheden ook wel eens aanstoot gaven aan het rechtmatig gevoel van vaderlandstrouwe Vlamingen. Afgezien van het verlangen van vele Vlaamse uitgewekenen om een eigen orgaan te bezitten, leidde dit tot de stichting van het dagblad De Vlaamsche Stem, dat op 1 februari 1915 te Amsterdam het licht zag.

De Vlaamsche Stem stond onder de redactionele leiding van Mr. Alberic Deswarte, die later socialistisch senator voor het arrondissement Brussel is geworden. Als mederedacteurs werden opgegeven: Cyr. Buysse(50), René de Clercq, Prof. André de Ridder. Medewerking werd toegezegd o.a. door Julius Hoste, Léonce du Castillon(51), Dr. A. Jacob, Leo Meert-de Mullewie, Dr. Paul De Keyser(52), Dr. R. Verdeyen(53) - beide laatste werden hoogleraar resp. te Gent en te Luik - Edw. Peeters (54) en mijzelf. De Vlaamsche Stem wilde het orgaan zijn van alle in Nederland verblijvende Vlamingen zonder politiek onderscheid. In zijn richting wilde het blad in vaderlands opzicht onberispelijk en dus ook anti-activistisch zijn. Het aantal in Nederland verblijvende Vlamingen was vrij groot,

(50) Cyriel Buysse, letterkundige, oNevele 20 sept. 1859 †Afsnee 25 juli 1932. (51) Léonce du Castillon, oWaregem 26 mei 1869 †Sint-Pieters-Jette 6 febr. 1941, rond de eeuwwisseling een radicale figuur in de Vlaamse christen-democratie en medestichter in 1897 van de Vlaamsch-Christene Volkspartij. Redacteur geworden bij de liberale Vlaamsche Gazet en Het Laatste Nieuws van J. Hoste werd hij in 1903 uit de Volkspartij gesloten; tijdens Wereldoorlog I lange tijd medewerker aan het belgicistische Belgisch Dagblad (Den Haag). (52) Paul De Keyser, filoloog en folklorist, oGent 14 okt. 1891 †ald. 22 febr. 1966, promoveerde 1914 te Gent in de letteren en wijsbegeerte, 1920 leraar, 1924 docent en 1932 hoogleraar te Gent. (53) W.R. Renaat Verdeyen, oZoutleeuw 31 aug. 1883 †Luik 9 okt. 1949, promoveerde 1904 te Gent in de letteren en wijsbegeerte, aanvankelijk leraar, 1919 hoogleraar te Luik. Schreef o.m. i.v.m. Wereldoorlog I: België en Nederland 1914-1919. De Vluchtoorden Houtenisse en Uden. (54) Edward Jozef Peeters, onderwijzer en pedagoog, oBerchem (Antwerpen) 9 mei 1873 †Sint-Andries (Brugge) 8 okt. 1937, onderwijzer te Oostende, 1909 stichter van Minerva, eerste internationaal tijdschrift voor opvoedkunde en onderwijs.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 270 maar de meesten vonden hun gading in de lezing van de goed geinformeerde Nederlandse pers. Het financieel bestaan van De Vlaamsche Stem bleek van den beginne af bedenkelijk. De gebrekkige wijze waarop de administratie van het blad werd waargenomen, heeft de toestand spoedig financieel onhoudbaar gemaakt. Door verschillende Nederlandse vrienden werd gepoogd - het weze uit liefde voor de Vlaams-Belgische belangen, het weze uit persoonlijke genegenheid voor A. Deswarte - een reddende hand toe te steken. Het hoofdbestuur van het Algemeen Nederlands Verbond deed een oproep voor bijstand en nieuwe abonnementen. ‘Het is noodig’, zo luidde de omzendbrief die aan al de leden van het Verbond werd toegezonden, ‘het is noodig dat ieder lid van ons Verbond naar de mate zijner krachten tot de levensvatbaarheid (van De Vlaamsche Stem) bijdrage.’ De Raad van Bijstand, die onder de leiding van Prof. Van Hamel De Vlaamsche Stem steeds had geholpen, deed nog een poging om een som van fl. 5.000 samen te brengen, maar gelukte er niet in. Op een bijeenkomst, die ten huize van Prof. Van Hamel werd gehouden op 9 augustus 1915, en op welke naast Deswarte ook J. Hoste en ikzelf tegenwoordig waren, werd ons meegedeeld dat er slechts fl. 3.750 werd toegezegd. De schuld bij de drukkerij Boissevain steeg intussen voortdurend en we kwamen tot het besluit dat de liquidatie van de zaak onvermijdelijk was geworden, een besluit met hetwelk ook Deswarte instemde. Aan Deswarte werd evenwel beloofd dat we ons zouden inspannen om te vermijden, dat hij als verantwoordelijke op enige wijze zou geblameerd worden. De verdere afwikkeling ontsnapte echter aan onze goede wil. Mephisto in de persoon van C. Gerretson was, buiten ons weten, reeds ten tonele verschenen en had Alberic Deswarte bewogen om in De Vlaamsche Stem een drietal hoofdartikels te laten verschijnen, die de zwenking van het blad in de richting van de activistische politiek moesten aangeven en die voor titel droegen: Spreken is Plicht, Diagnosis en Het Redmiddel. Van J. Hoste vernam ik dat A. Deswarte bovendien met Gerretson een overeenkomst had getekend, waarbij aan Dr. A. Jacob en René de Clercq, die reeds van de redactie deel uitmaakten, een vrije zeg zou worden gelaten voor een paar kolommen tekst elke dag, in afwachting dat de gehele leiding van het blad in hunne handen zou overgaan.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 271

Hoste en ikzelf hadden dienaangaande nog een onderhoud met A. Deswarte en hadden weinig moeite om hem te overtuigen dat hij zijn goede trouw had laten verschalken. Ik had tevens met Gerretson in De Witte Sociëteit een onderhoud dat verschillende uren duurde in de hoop hem van zijn noodlottig opzet af te brengen; het mocht echter alles niet baten(55). Deswarte verliet De Vlaamsche Stem samen met A. De Ridder en Mter Wittemans, die hem als redacteurs hadden bijgestaan. In een verklaring, welke van de hand van Alb. Deswarte in Vrij België van 27 augustus 1915 verscheen en met welke HH. A. De Ridder, secretaris van de redactie van De Vlaamsche Stem, Mr. Frans Wittemans en Gabriel Opdebeek(56) hun instemming betuigden, kan het volgende worden gelezen: ‘Vóór noch op de buitengewone algemeene vergadering der aandeelhouders der naamlooze vennootschap “De Vlaamsche Stem”, welke plaats had op Maandag 16 Augustus, kon ik er in slagen te verwezenlijken de ontstentenis van een groep, die ik acht een richting te zijn toegedaan, welke ik onmogelijk volgen kan noch wil. Die richting spreekt klaar uit genoemde “Mededeling” in het nummer van gisteren waar mij wordt hulde gebracht om “de stichting van een blad, waarin het herstel hunner (d.i. de

(55) C. Gerretson was een oud-student van de Universiteit Brussel en werd in zijn jeugd bekend als een begaafd dichter, die de deknaam had aangenomen van Geerten Gossaert. Hij bleek echter onder en na de oorlog een open vijand van België te zijn. Zijn stelling was de verdeling van ons land in een Vlaams en een Waals gedeelte, waarvan het eerste aan Nederland en het tweede aan Frankrijk zou dienen toegevoegd. Hij beriep zich voor deze opvatting op Groen van Prinsterer, de eerste leider van de anti-revolutionaire partij tot welke hijzelf behoorde. Na de oorlog was Gerretson een van de voornaamste leiders van de grootscheepse campagne, die tegen het tractaat van 1925 tot herziening van het scheidingsverdrag van 1839 en de verwezenlijking van een nieuwe Schelde-Rijnverbinding werd gevoerd en die de verwerping van het tractaat door de Eerste Kamer heeft voor gevolg gehad. Na de Tweede Wereldoorlog is Gerretson korte tijd lid geweest van de Eerste Kamer, maar zijn fanatisch karakter heeft hem spoedig voor zijn eigen partijvrienden onbruikbaar gemaakt. (Noot F.V.C.). - Guillaume Groen van Prinsterer, Nederlands historicus en conservatief staatsman, oVoorburg 21 aug. 1801 †'s-Gravenhage 10 mei 1876. (56) Gabriël Opdebeek, oAntwerpen 8 nov. 1895, letterkundige; was eerst redactielid van De Vlaamsche stem, en na zijn ontslag in aug. 1915 medewerker aan Vrij België met vooral politieke bijdragen. Woont thans te Borgerhout.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 272

Vlaamsche)volksrechtenalsvoorwaarde van België's herstelopwaardige en loyale wijze zou bepleit worden” (Ik spatiëer). Welnu, zulk voorwaardelijk loyalisme was nooit of nimmer de opvatting der stichters, tenzij dan van mijn twee huidige opvolgers, die ook bij de stichters waren, doch deze voorwaardelijkheid te dien tijd niet hebben uitgesproken.’(57) De Vlaamsche Stem, die voortging onder de leiding van R. de Clercq en Dr. Jacob, verdween zelf een paar maand later. Jacob vertrok naar bezet België in het begin van december 1915. R. de Clercq werd afgesteld als leraar aan de Belgische school te Amsterdam, waarvan A. Deswarte bestuurder was, en ook als professor aan het koninklijk atheneum te Gent en bracht het overige gedeelte van zijn leven in beklagenswaardige omstandigheden door in Nederland. Hij liet over zijn afstelling in Dietsche Stemmen een pamflet verschijnen Havere tegen Vlaanderen(58). Wie het driftig temperament van de schrijver heeft gekend, zal zich niet verwonderen over de heftige en partijdige toon en inhoud van dit schrijven. Ik wijs echter nadrukkelijk ieder verdenking af die door hem wordt geopperd alsof ik onoprecht zou geweest zijn in mijn poging, om hem van zijn misstap weg te houden en in iets tot zijne afstelling zou hebben bijgedragen. Hij besefte zelf - en verklaarde zulks aan mijn medewerker Henri Jacobs - dat hij deze door zijn optreden onvermijdelijk maakte. De afdwaling van A. Jacob en R. de Clercq naar het activisme is een geval te meer van de geestelijke crisis, welke meerdere intellectuele Vlamingen in de loop van 1915 en vooral in 1916 hebben doorgemaakt. Geen van beiden was Duitsgezind in het begin van de oorlog, laat staan anti-Belgischgezind. Jacob was gedurende enige tijd medewerker van het ‘Office belge’ in Den Haag, waarover ik verder enige nadere inlichtingen zal verschaffen, en deed er gewetensvol zijn arbeid. R. de Clercq schreef het verontwaardigd gedicht Geen vriendschap on-

(57) Uit Afscheidwoord in Vrij België, 27 aug. 1915 (d.i. het eerste nummer), p. 11, kol. 1-2. (58) Havere tegen Vlaanderen verscheen eerst in Dietsche Stemmen. Tijdschrift voor Nederlandsche Stambelangen (Utrecht), jrg. 1, nrs. 2, 3 en 4 (dec. 1915, jan. en febr. 1916), en nadien in 1916 als brochure van 36 blz. F.V.C. beantwoordde dit pamflet in Vrij België, nrs. van 14 jan. 1916, p. 6; 28 jan. 1916, p. 5, en 11 febr. 1916, p. 3.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 272

8 / Een groep Vlaamse activisten in Nederland, anno 1915, samen met Nederlandse sympathisanten. Van links naar rechts: E. Rietjens, J. Eggen, L. Picard, F.C. Gerretson, A. Jacob, D. Hoek en R. De Clercq

9 / Frans Van Cauwelaert (links) en Julius Hoste jr., in Nederland hoofdredacteurs van het weekblad Vrij België (1915-1918)

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 273 der den helm(59). Met beiden zijn goede krachten voor ons Vlaamse geestelijke heropleving teloor gegaan. Jacob was een uitmuntende taalkundige en scheen geroepen, om een van onze aanzienlijke universiteitsprofessoren te worden. R. de Clercq is in Vlaanderen best gekend bebleven door zijn vooroorlogse gedichten, welke door Emiel Hullebroeck werden getoonzet. Voor beiden is de overgang naar het activisme de ondergang geworden van hun wetenschappelijke of artistieke scheppingskracht.

De Vlamingen in Nederland konden echter niet zonder een eigen orgaan en een voor hen passende politieke leiding blijven. Op 27 augustus 1915 verscheen Vrij België, waarvan de verantwoordelijke leiding door Julius Hoste jr. en mijzelf werd verzekerd en dat zonder onderbreking tot op het einde van de oorlog is blijven verschijnen(60). Ik heb in Vrij België naar de loop van de gebeurtenis mijn standpunt in de Vlaamse Beweging en tegenover de grote politieke vraagstukken, met welke onze regering te Ste-Adresse te doen had, steeds met grote openhartigheid uiteengezet. Een voornaam gedeelte van deze artikelen werd gebundeld en uitgegeven onder de titel Vrij België(61). Een tweede gedeelte, dat mijn bijzonderste artikelen over de taalkwestie zou bevatten, bleef door de tijdsomstandigheden achterwege. De politiek van Vrij België werd door zekere Belgische bladen en door het zogen. Belgisch informatiebureau(62) stelselmatig en soms op zeer perfide wijze verdacht gemaakt bij onze Franssprekende landgenoten en bevriende regeringen. Meer zal dienaangaande in volgende bladzijden worden verteld. Ik kan me evenwel slechts verheugen over de goede invloed, welke Vrij België in vaderlands zowel als in Vlaams opzicht bij vele Vlamingen, niet alleen in Nederland,

(59) Het gedicht heet eigenlijk ‘Onder den Helm’ - ‘Geen vriendschap onder den Helm’ is het in elke strofe herhaalde keerrijm - en werd door De Clercq opgenomen in zijn dichtbundel De zware kroon, (Bussum, 1915) p. 29-30. (60) Het laatste nummer van Vrij België verscheen op 20 nov. 1918. (61) Bedoeld worden de Losse Bladen over Staatkunde. I. Vrij België (Leiden, 1916, 144 blz.), die een verzameling bevatten van artikelen in 1915 en 1916 verschenen in De Vlaamsche Stem, het Nederlandse maandblad De Beiaard en Vrij België. (62) Bedoeld wordt het ‘Office belge’ in den Haag.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 274 maar ook in Engeland en Frankrijk en vooral bij onze soldaten van het IJzerfront heeft uitgeoefend. Ik kan alleen wensen dat zij ook thans nog door onbevooroordeelde geesten aan een nauwkeurig onderzoek zouden worden onderworpen. Ik kan deze vaststelling niet doen zonder tevens een diepgevoelde hulde te brengen aan de wijsheid en de onfeilbare loyauteit met welke mijn steeds betreurde vriend Hoste zijn zo gewaardeerd aandeel als ervaren journalist in de leiding van Vrij België heeft opgenomen. Ik ben herhaaldelijk voor weken en zelfs maanden afwezig geweest uit Den Haag. Nooit heb ik me over een afwijking van de gemeenschappelijk aangenomen gedragslijn te beklagen gehad. De onkreukbare eerlijkheid en de vastheid van overtuiging, die J. Hoste jr. steeds hebben gekenmerkt, hebben van onze samenwerking aan Vrij België voor mij een van mijn schone levenservaringen gemaakt.

5 Belgiës internationale positie en buitenlandse politiek. Waanzinnig annexionisme naast minister Beyens' wijs beleid. (Sept. 1915 - aug. 1917) Regeringswijziging in Le Havre. (Jan. 1916)

De zomer van 1915 was betrekkelijk kalm op het westelijk front. Onze regering nam deze gunstige omstandigheden te baat om de materiële toestand van ons leger, dat door de IJzerslag zo zeer was gehavend en de winter in onmenselijke voorwaarden had moeten doorstaan, te verbeteren. Het vertrouwen in de eindoverwinning kreeg bij de geallieerde volken meer vaste grond. Dit was echter ook een gunstige atmosfeer voor de ontwikkeling bij onze Fransschrijvende pers van dat eigenaardig mengsel van opgeschroefd patriottisme en politieke berekening, dat men oorlogsjournalistiek kan noemen. De toon werd aangegeven door een paar invloedrijke journalisten te Ste-Adresse en hij werd met iever bijgestemd door hun Belgische geestesgenoten in Engeland en Nederland. Deze politiek - welke ik nog nader zal ontleden - was niet deze van de regering. Ik ben overtuigd dat zij zelfs in strijd was met de zienswijze van de meerderheid van de toenmalige mi-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 275 nisters. Maar zij schijnt bij een paar van hen aanmoediging te hebben gevonden en in zekere mate het hoofd van de regering, Baron de Broqueville, te hebben meegetrokken. Bij Koning Albert - dit weze er onmiddellijk aan toegevoegd - heeft zij nooit enige sympathie ondervonden. Deze politiek draaide rondom drie hoofdpunten, waarvan het onderling verband gemakkelijk te erkennen is: het onmiddellijk opgeven van onze staat van onzijdigheid, het sluiten van nieuwe bondgenootschappen en de uitbreiding van het grondgebied. Ik schreef over het vraagstuk van de onzijdigheid in Vrij België van 1 oktober 1915 en kan de door mij ontwikkelde stellingen welke nadien nog verder worden toegelicht als volgt samenvatten: hoe men over de voor- of nadelen van ons neutraliteitsstatuut ook denken moge, een verdrag als dat van 1839 komt niet opnieuw tot stand. België was vrij na de oorlog zijn internationale positie te bepalen naar eigen inzicht en eigen belang; een opgelegde neutraliteit heeft niets dat me bekoort. Het zou evenwel onverstandig zijn de voorrechten, welke onze staat van onzijdigheid ons tegenover de oorlogvoerende partijen verleent en welke door de ons opgedrongen zelfverdediging niet worden te niet gedaan, door voorbarige verklaringen of handelingen prijs te geven. Van Duitse of Duitsgezinde zijde werd echter gepoogd, het behoud van onze neutraliteitspositie ook na de oorlog te verzekeren door de invoering van de bestuurlijke scheiding. Zulke neutraliteit zou een Belgisch noch een Vlaams maar alleen een Duits belang kunnen zijn. Zij zou ons land doemen tot onmacht door tweedracht en tot afhankelijkheid door inwendige verdeeldheid. ‘Wij willen vrij zijn, dat is ons recht; vrij, omdat de vrijheid eert. Maar wij willen niet, in eenen roes van jongen overwinningswijn’ - en hierbij ging mijn gedachte naar het probleem van de bondgenootschappen, dat in een volgend nummer van Vrij België werd behandeld - ‘ons eenmaal laten afleiden van het hooge doel, dat ons na dezen oorlog wachten kan: een voorwacht te zijn onder de kleine volkeren’(63). Zij die ijverden voor een onmiddellijk verzaken aan het neutrali-

(63) Zie F.V.C. in Vrij België: Neutraliteit of Vrijheid (1 okt. 1915, p. 1-2, en Over Bondgenootschappen, (8 okt. 1915, p.1-2). Citaat uit eerstgenoemd artikel, p. 2, kol. 2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 276 teitsbeginsel beoogden tevens een verder oogmerk, namelijk het sluiten van een nauwer verbond met de geallieerde mogendheden. Zij vonden een gerede gelegenheid daartoe in een toetreden van België tot het Verdrag van Londen, dat op 5 september 1914 werd gesloten en waarbij de deelnemers zich verbonden het strijdperk niet afzonderlijk te verlaten(64). Achter deze ogenschijnlijk redelijke poging zat echter de bedoeling, om ons nauwer vast te schakelen met Frankrijk. Deze poging vond niet alleen haar uitdrukking op militair, maar ook op economisch gebied. De Franse minister van Handel, Clementel(65), was ijverig doende, om België in een economische unie met Frankrijk te betrekken. Naar me werd verzekerd zou de Broqueville zich onvoorzichtige uitlatingen in die geest te Parijs hebben laten ontvallen. Maar de klare en koele denker die Burggraaf van de Vyvere(66) steeds geweest is, heeft in zijne bevoegdheid van minister van Financiën spoedig een einde aan deze verleiding gesteld. De Franse poging werd trouwens ook na de oorlog voortgezet en gaf onder meer aanleiding tot het zogenaamde militair Franco-Belgisch accoord(67), dat zonder enig voordeel voor onze veiligheid aanleiding heeft gegeven tot zoveel wantrouwen in het Vlaamse land en tot polemieken die jaren lang hebben aangeduurd. De afzijdigheid van België tegenover het Verdrag van Londen betekende geenszins - en alvast niet in de geest van de redacteurs van Vrij België - dat ons land voor zich de mogelijkheid moest open houden, om door een afzonderlijke overeenkomst met Duitsland vroegtijdig het veld te ruimen. Zij was een logisch gevolg van ons onzijdigheidsstatuut en van de gewettigde bezorgdheid

(64) Het Verdrag van Londen van 5 sept. 1914 tussen de Entente-Mogendheden (Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland) kwam eind 1915 kort nadat ook Japan, Italië en Serbië in de herfst 1915 het Verdrag ondertekend hadden, erg in het nieuws in verband met discussies over Belgiës internationaal statuut. In 1917 volgden ook nog Roemenië, de Verenigde Staten en Portugal. België heeft er zich nooit bij aangesloten. (65) Etienne Clémentel, oClermont-Ferrand 1864 †Prompsat (Puy-de-Dôme) 1936, Frans politicus, 1905-1924 herhaaldelijk minister, o.m. okt. 1915-jan. 1920 van Handel. (66) Zie ook p. 243, en noot 123 aldaar. (67) Op 7 sept. 1920 werd een geheim defensief Frans-Belgisch militair accoord ondertekend, waar o.m. F.V.C. tegenstander van was.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 277 om de juridische waarde van dit statuut op het ogenblik van de vredesonderhandelingen in geen enkel opzicht te verzwakken. België, zo schreef ik in Vrij België van 8 oktober 1915 onder de titel Over Bondgenootschappen, zal na de oorlog in alle vrijheid de overeenkomsten sluiten die wenselijk blijken hetzij voor zijn veiligheid, hetzij voor zijn economische welvaart. Ik wenste de regering geluk dat zij de studie van het probleem van onze naoorlogse economische noodwendigheden reeds aan een commissie van specialisten had toevertrouwd; maar als kleine staat moesten wij er waakzaam voor blijven niet af te dwalen naar de banen van de satellietenpolitiek en in volle zelfstandigheid ons eigen wezen blijven volgen. Mijn wens was dat de kleine staten elkander na de oorlog zouden verstaan voor een gemeenschappelijke verdediging van hun belangen. Ik besloot mijn beschouwingen met deze woorden ‘dat onder alle kleine staten er geene zijn, welke in de Europeesche staatkunde een meer belangrijke en heilzame rol kunnen spelen dan België en Nederland, als ze met malkander betere kennismaking en blijvende toenadering willen zoeken’(68). De Conventie van Oslo(69), die in de crisisjaren van 1930 ontstond, beantwoordde aan deze gedachte. Zij bleef echter zonder praktische vruchten. De toenadering met Nederland evenwel heeft dertig jaar later een volledige en vaste verwezenlijking gevonden in het Benelux-Verdrag(70), dat als de voornaamste aanwinst van onze huidige internationale politiek kan worden beschouwd. Onze buitenlandse politiek werd gelukkiger wijze in het begin van 1916 nog geleid door een zo ervaren en bezonnen man als baron Beyens, en België bleef buiten het Verdrag van Londen. De aansluiting bij het Verdrag van Londen werd praktisch om dezelfde redenen als deze van Vrij België ook - en zonder voorafgaandelij-

(68) Citaat uit Vrij België, 8 okt. 1915, p. 2, kol. 2. (69) De Conventie van Oslo van 22 dec. 1930 bracht de Belgisch-Luxemburgse Unie, Nederland en de Scandinavische landen tot elkaar met afspraken op tolgebied, maar resultaten werden niet bereikt. (70) Na voorafgaandelijke doeane-overeenkomsten tussen de B.L.E.U. en Nederland (5 sept. 1944 te Londen en 14 maart 1947 te 's-Gravenhage) werd op 3 febr. 1958 een Benelux-Unie-Verdrag ondertekend, dat sedert 1 nov. 1960 in werking is getreden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 278 ke afspraak - bestreden door Dr. A. van de Perre in De Belgische Standaard(71), die in het nog onbezet gedeelte van België verscheen, door E.H. Floris Prims(72) in zijn te Londen uitgegeven weekblad De Stem uit België(73) en door Jules Destrée in Le Petit Parisien(74). Beyens' wijsheid vond weldra een verheugende beloning in de zogenaamde Verklaring van Ste-Adresse(75), bij welke de geallieerde mogendheden zich zonder enige tegeneis verbonden geen einde te maken aan de oorlog, zolang de politieke en economische onafhankelijkheid van België niet zou zijn verzekerd, en aan België tevens de plechtige verzekering gaven dat het zou mogen aanzitten bij de vredesonderhandelingen. De Verklaring van Ste-Adresse was tevens een afdoende weerlegging van het gerucht dat was verspreid geworden alsof de Engelse en de Franse regeringen drukking zouden hebben uitgeoefend op de Belgische, om hare toetreding tot het Verdrag van Londen te verkrijgen. Minister Em. Vandervelde had deze bewering reeds tegengesproken in een interview dat hij aan De Telegraaf verleende. Niet minder bedenkelijk, en voor ons zedelijk prestige ondienstig, waren de pogingen, die uit dezelfde hoek werden ondernomen om bij de uitgeweken Belgen en zo mogelijk bij onze bondgenoten de wens te doen ingang vinden dat België, na de overwinning, met gebiedsuitbreidingen zou worden beloond, die naar de beweringen

(71) De Belgische Standaard, uitgegeven door pater Ildefons, kapucijn, (Gustaaf Peeters, oRoeselare 31 juli 1886 †Ieper 31 juli 1929) verscheen sedert 10 jan. 1915 in De Panne en verhuisde na de Wapenstilstand naar Brugge; het laatste nummer verscheen er op 31 dec. 1919. (72) Floris Prims, oAntwerpen 3 maart 1882 †ald. 26 okt. 1954, 1905 priester van het aartsbisdom Mechelen, 1906 leraar te Berchem, dec. 1912 secretaris van pater G. Rutten, 1914 organisator van de sociale dienst der Belgische vluchtelingen in Engeland en uitgever van De Stem uit België (zie volgende noot), promoveerde 1919 te Leuven in de Historische wetenschappen, 1925-1947 archivaris van de stad Antwerpen. (73) Floris Prims gaf te Londen van 25 sept. 1914 tot 21 febr. 1919 wekelijks De Stem uit België uit; aanvankelijk hoorde er ook de titel L'Echo de Belgique bij; sedert 11 febr. 1916 kwam er onder deze naam een eigen Franse uitgave, die echter reeds vóór eind 1916 ophield te verschijnen. (74) Parijs massa-dagblad met ‘le plus fort tirage des journaux du monde entier’, gesticht in 1875. (75) Deze verklaring dateert van 14 februari 1916.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 279 van de ingevers noodzakelijk of ten minste bevorderlijk zouden zijn voor onze veiligheid en welvaart. Hun eerste, en meest duidelijk uitgesproken eis, betrof de inlijving bij België van de gebieden van de linker-Rijnoever. Hun verder maar meer verdoken opzet was de herwinning van de gebieden - Limburg en Luxemburg - die bij de erkenning van Belgiës onafhankelijkheid aan ons land werden onttrokken en zo mogelijk de aanhechting van Zeeuws-Vlaanderen, als zijnde een vereiste van het beheer en de verdediging door België van de Scheldevrijheid. Er werd zelfs een soort van vaderlandse catechismus tussen de uitgewekenen in omloop gebracht, waarin met vragen en antwoorden aan deze landhonger voedsel werd gegeven. Een paar propagandisten, die van de Nederlandse volksgeest weinig of niets afwisten, begingen zelfs de onbehoorlijkheid een zeker aantal van Zeeuwen en Limburgers over hun Belgische neigingen te polsen. De Nederlandse regering was er natuurlijk spoedig van op de hoogte, en de Duitsgezinde persmensen waren gretig om er stooksel tegen België van te maken. De heer Hoste en ikzelf hebben evenwel op deze reacties niet gewacht, om onmiddellijk tegen de waanzinnige oogmerken van onze nationalistische grondwinners te reageren. In Vrij België van 7 januari 1916 nam ik het op tegen hen: ‘(...) Ik betwist volkomen de stellingen van onze Rijn-ridders, - alsof het voor ons land economisch en militair een levensbelang zou geweest zijn, om naar het Oosten een natuurlijke verdedigingsgrens, de Rijn, te vinden, - hoe verleidelijk voor een Vlaming en voor een katholiek de gedachte ook moge schijnen om in de binnenlandsche politiek den steun te ontmoeten van een aanzienlijke bevolking, welke om haar geloofsovertuiging en om de eigen taalvrijheid belang zou hebben de politiek der katholieke Vlamingen te steunen’. De haven van Antwerpen kon er niet door worden gered, en ‘zooveel is zeker dat de aanwezigheid in den schoot van een land van een naar verhouding talrijke bevolking, die steeds over de grenzen tuurt of de verlosser nog niet aanrukt, de veiligheid van een land niet verhoogt’. En komende tot de beoogde grenswijzigingen tussen Nederland en België schreef ik: ‘Blijvende vrede en trouwe vriendschap tusschen Nederland en België is voor beide levensvoorwaarde, en er kan door onze Regeeringen niets worden onder-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 280 nomen, dat aan deze noodzakelijke eendracht afbreuk doen kan’. En ik besloot met deze woorden, die ook thans nog aan mijn overtuiging beantwoorden: ‘Ons heil en onze roeping liggen in onze groote zending als klein volk. Wij hebben ze tot nu toe op schitterende wijze vervuld. Laten wij niet in de breedte zoeken wat in de hoogte ligt.’(76). De door mij bestreden annexionistische neigingen beantwoordden geenszins aan de politieke inzichten van onze regering te Ste-Adresse, alhoewel de aandrijvers van deze grootdoenerij bekenderwijze in de gratie stonden bij een paar van onze ministers. Zij werden allerminst aangemoedigd door onze toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Baron Beyens. Ik had het voorrecht een vrij uitgebreide briefwisseling met Baron Beyens te voeren en zou nooit Ste-Adresse hebben bezocht, zonder een persoonlijk onderhoud met hem te hebben. Hij was een wijs, bezadigd en zeer ervaren bewindsman, en genoot bij de geallieerde regeringen en hun bij onze Koning geaccrediteerde diplomaten een rechtmatig gezag. Hij was ook zeer begrijpend voor de hervormingen die, na den oorlog, op taalkundig, maatschappelijk en politiek gebied noodzakelijk waren, om de innerlijke vrede en de eenheid van België te verzekeren(77). Een brief die ik in oktober 1917 van Beyens uit Parijs mocht ontvangen, was een volledige bekrachtiging van de opvatting door mij reeds in het begin van 1916 in Vrij België ontwikkeld en aan welke ik met voldoening de desbetreffende passus ontleen: ‘J'ai toujours été résolument hostile à une politique d'annexions, dont un certain nombre de Belges réfugiés à l'étranger se sont faits les champions. Et mon hostilité m'a été dictée par des raisons morales, politiques et sociales. Alors que nous reprochons avec indignation aux pangermanistes leurs visées annexion-

(76) Art. Tegen Landhonger, in Vrij België, 7 jan. 1916, p.1-2. (77) Sprekende over de na-oorlogse politiek schreef hij mij uit Parijs op 8 oktober 1917 o.a. ‘(...) Il est des questions d'ordre politique que nous devons résoudre tous seuls et la plus urgente de toutes est, à mes yeux, la question flamande. Je n'ai pas la prétention d'en indiquer la solution. Je crains seulement que, plus elle sera retardée, pour des motifs assurément très discutables mais non péremptoires, plus elle sera difficile et plus les coacessions à consentir seront grandes.’ (Noot F.V.C). Het origineel van deze brief in het F.V.C.-Archief.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 281 nistes, leur mépris des traités et du droit qu'ont les petites nationalités à une existence indépendante, nous commettrions les mêmes folies, nous réclamerions l'incorporation à notre pays de territoires habités par des populations qui refusent énergiquement d'être belges ! Ma conscience proteste contre de pareilles idées, contre une politique aussi immorale, qui nous aliénerait l'estime et le respect du monde civilisé. On invoque des raisons politiques: il faut consolider nos frontières, leur donner l'extension qu'elles avaient autrefois, augmenter la puissance défensive et l'accès maritime du pays. L'annexion de territoires habités par des populations étrangères, fût-elle rendue possible par la fortune des armes et favorisée par les cabinets alliés, - ce qui pour moi est fort douteux, - serait dans l'avenir une cause de faiblesse, non de force, pour la Belgique. Et, pour le démontrer, une considération d'ordre social vient s'ajouter aux considérations politiques. Aliment de récriminations qui ne cesseraient pas contre la Belgique, thème tout préparé pour les instigateurs de revanche, l'annexion introduirait parmi nous des éléments pour la plupart irréconciliables et inassimilables, des ferments de dissolution et de désordres internes. Nous n'en avons nul besoin.’(78). Deze opvatting beantwoordde ook volkomen aan deze van Koning Albert. ‘Jamais’, zo schrijft E. Vandervelde, ‘il ne se laissa tenter, même après la victoire de l'Entente, par la perspective d'agrandissements territoriaux.’(79) Ik kan deze verklaring op grond van eigen herinneringen bevestigen. Zo beslist als Koning Albert was bij de verdediging van ons grondgebied en de levensrechten van zijn volk, zo omzichtig was hij tegenover iedere poging om ons van deze zuivere lijn te doen afwijken of ons te plaatsen in toestanden of te betrekken in ondernemingen die niet geheel in overeenstemming met onze rechtspositie of 's lands ware bestemming zouden kunnen worden geacht. Vandaar zijn onverzettelijkheid tegen het aanvaarden van het rechtstreeks bevelhebberschap van Foch(80) over onze troepen en zijn hooghouden van het beginsel van

(78) Zelfde brief d.d. 8 okt. 1917. (79) Souvenirs d'un militant socialiste, Parijs, 1939, p.203. (Noot F.V.C.). (80) Ferdinand Foch, oTarbes 2 okt. 1851 †Parijs 20 maart 1929, Frans veldheer, eind maart 1918 generalissimus over alle legers der Entente in Europa, 6 aug. 1918 maarschalk.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 282 onze onzijdigheid, waaraan we door zijn persoonlijke tussenkomst te danken hebben dat de prioriteit van onze aanspraken op oorlogsvergoeding werden erkend. Toen Baron Beyens hoger vermelde brief schreef, was hij geen lid meer van de regering. Was zijn gematigdheid een van de argumenten die tegen zijn aanwezigheid aan het hoofd van Buitenlandse Zaken werden gebruikt? Het is niet onwaarschijnlijk. Zij was in elk geval tegen de zin van het paar bedreven journalisten, die de politieke atmosfeer van Ste-Adresse beheersten en die onbetwistbaar politieke aanmoediging uit Parijs ontvingen. In Ste-Adresse zelf werden zij geholpen door een paar ministers, die in het hypernationalisme dat zij aanpredikten een aanbeveling van hun eigen gezag of ambities hoopten te vinden. Neuray, die de man was van Le XXe Siècle, voor welke hij vóór de oorlog door zijn onbetwistbaar groot talent een plaats van aanzien in de Brusselse perswereld had veroverd, had grote invloed op de Broqueville en ontving van deze een zeer effectieve bescherming voor de verspreiding van zijn blad op het front. Renkin was de dagelijkse vriend van E. Patris(81), redacteur van Le Soir, die in hem ‘l'homme fort’ zag die na de oorlog de zaken in het ontredderde België zou ter hand nemen - een oordeel dat door Ch. Woeste op een onvriendelijke wijze werd beantwoord door Renkin te bestempelen als ‘un roseau peint en fer’. Minister P. Segers, wiens invloed in de regering zeker veel minder was, maar die zich gaarne op romantisch patriottisme liet meedrijven, stond vanzelfsprekend ook aan de zijde van de grootsprekers over Belgiës toekomst. Wij hebben de maat van zijn politieke wijsheid onmiddellijk na de oorlog kunnen beoordelen bij de behandeling van de herziening van het scheidingstractaat van 1839. Ik weet niet hoe Minister P. Hymans als minister van Staat tegenover de drijverijen van de mannen van Groot-België gestaan heeft. Ik zal hem evenwel niet te kort doen wanneer ik zeg dat hij zich door de opvolging van Minister Beyens zeer aangetrokken gevoelde en dat zijne latere houding in de Ne-

(81) Edmond Patris, oBrussel 31 mei 1866 †Royat (Frankrijk) 6 juli 1928, was bijna veertig jaar lang redacteur van het Brusselse dagblad Le Soir. Bij het uitbreken van Wereldoorlog I hield dit dagblad op te verschijnen; Patris volgde de regering naar Le Havre en vestigde zich in Ste-Adresse.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 283 derlands-Belgische vraagstukken niet steeds gelukkig is gebleken. Ware Baron Beyens aan het hoofd van ons departement van Buitenlandse Zaken gebleven dan hadden wij zekere vergissingen, bij de vredesonderhandelingen begaan en die ons zeer duur te staan zijn gekomen, niet te betreuren gehad.

De regeringswijziging, die de vervanging van baron Beyens door P. Hymans voor gevolg had, vond plaats op het einde van januari 1916(82). De ministers van Staat P. Hymans, Em. Vandervelde en graaf Goblet d'Alviella(83) werden toen leden van de regering. Van een regeringswijziging werd reeds een paar maanden vroeger gesproken en zij werd reeds op 11 november 1915 in Le Petit Parisien aangekondigd. Het uitzicht van de nieuwe regering zou evenwel, volgens deze berichtgeving, zeer verschillen van dat van de bestaande regering, die volgens de vaste traditie op grond van de parlementaire meerderheid werd gevormd en die de verantwoordelijkheid van het gewapend verzet op zich had genomen. Men voorspelde een regering die slechts vijf leden zou tellen en waarin elk van de twee linkerzijden een plaats zou bezetten. Deze opvatting beantwoordde gewis aan de bekommernissen van de twee Haverse journalisten, die zich zo graag als ruimziende smeders van onze toekomst zagen. Hun eigenlijke bedoelingen gingen ongetwijfeld met de door hen aangeprezen regeringsformule verder dan de voorgewende bezuinigingen op 's lands uitgaven en de versteviging van de nationale eendracht. Ik bestreed dit al te loze opzet in een artikel over Wijzigingen in de Belgische Regering, dat op 17 december 1915 in Vrij België verscheen. Een van de oogmerken van de ingevers van het nieuwe regerings-

(82) Dit is fout. Beyens, reeds enige tijd interimaris voor de zieke J. Davignon, werd op 18 januari pas ten volle minister van Buitenl. Zaken en bleef dit nog tot 4 aug. 1917. Wat minister van Staat Hymans betreft, deze werd op 18 jan. 1916 minister zonder portefeuille, en op 1 jan. 1918 van Buitenl. Zaken. (83) Eugène F.A. Goblet d'Alviella (graaf), oBrussel 10 aug. 1846 †ald. 9 sept. 1925, promoveerde te Brussel in de rechten, de letteren en wijsbegeerte, en de polit. en administr. wetenschappen, 1878-1884 liberaal volksverteg. en 1892-1900 senator voor het arr. Brussel, 1900-1921 prov. senator voor Brabant, 1921-1925 gecoöpt. senator, 2 aug. 1914 minister van Staat, jan. 1916-nov. 1918 lid van de ministerraad.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 284 maaksel was ongetwijfeld de verwijdering van de Vlaamse ministers. Helleputte was een van hun gewone nachtmerries en Van de Vyvere de rots waarop hun politieke waaghalzerijen onvermijdelijk vastliepen. Poullet die reeds voor de diensten in Holland bestemd was, zou men onder dit voorwendsel wel op afstand kunnen houden. Het is wel overbodig geworden om verder aan te tonen welke beroering de verwezenlijking van dit machiavellistisch plannetje niet alleen bij de Vlaamse uitgewekenen maar ook in het bezette gebied zou hebben verwekt. Het bleef dan ook - in zijn oorspronkelijk ontwerp - in het dak steken. Een meer rechtstreekse deelneming van de vooroorlogse oppositie aan de regeringsverantwoordelijkheden kon echter moeilijk worden ontgaan en liet zich ook op een redelijke wijze verdedigen. Tussen de voorwaarden, die bij deze regeringsuitbreiding werden ondertekend, vermeldt E. Vandervelde er twee, in de reeds hoger geciteerde Souvenirs(84): de stichting van een Vlaamse universiteit en de invoering, bij de terugkeer in het land, van het algemeen stemrecht. Over de vervlaamsing van het hoger onderwijs zal in het verder verloop van de oorlog nog heel wat te zeggen vallen. Wat de toezegging van het algemeen stemrecht betreft, deze kan, voor wie de evolutie van het vraagstuk in de laatste maanden vóór de oorlog heeft kunnen volgen, geen verwondering baren. Alleen kan er uit blijken, dat de kern van de besprekingen, die met de koning op de weg van de terugkeer te Loppem werden gevoerd, niet in de kwestie van het algemeen stemrecht is te zoeken en dat deze besprekingen voor het overige ook niet het revolutionair karakter hebben gedragen, dat men hun in zekere bladen heeft toegeschreven. Wel kan er uit het korte relaas van Vandervelde eens te meer worden opgemaakt, dat hij van zijn socialistische bekommernissen ook tijdens de oorlog niets heeft prijs gegeven. Geen van zijn vrienden heeft hem daarover lastig gevallen, ook deze niet die er gedurende en na de oorlog de landsgetrouwe Vlaamsgezinde politieke persoonlijkheden een grief hebben van gemaakt, dat zij bij hun Vlaamsvoelende volksgenoten en meer bijzonder bij onze Vlaamse soldaten het vertrouwen in een naoorlogs volledig rechtsherstel hebben getracht levendig te houden.

(84) E.VANDERVELDE, Souvenirs, p. 202. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 285

6 Crisis bij vele Vlaamse intellectuelen in bezet België. De verleidelijke vervlaamsing van de Gentse hogeschool en de Bestuurlijke Scheiding. Mijn strijd ertegen vanuit Nederland. (Zomer 1916-begin 1917)

Deze Haverse binnenhuis-crisis kon evenwel als van gering belang worden beschouwd bij de zware morele crisis, die zich in de loop van 1916 bij vele Vlaamse intellectuelen binnen het bezette gebied en ook op het front heeft geopenbaard. Deze crisis werd verwekt rondom de vervlaamsing van de hogeschool te Gent en de Bestuurlijke Scheiding, zoals deze door de Duitse bezettingsoverheden werden voorbereid en doorgevoerd. Zolang het activisme zich bewoog in het enge en al te verdachte spoor van de Gentse Vlaamsche Post-mannen en in de schaduw van het Duits annexionisme à la Ds. Domela Nieuwenhuis, vond het zelfs bij de meest radicale Vlaamsgezinden - men herinnere zich wat ik reeds vermeldde over H. Meert en Maes - geen noemenswaardige weerklank. Wat de rechtstreekse aanlokking niet vermocht, werd echter gevaarlijk onder de invloed van de vertwijfeling en behendige verleiding. De Duitse politieke diensten hebben de inwerking van deze middelen met hun gewone stelselmatigheid bevorderd. De activisten en hun Duitse raadgevers hebben er zich op toegelegd om bij de Vlamingen de vrees te doen ingang vinden dat, bij een overwinning van de geallieerden, de politiek van België - ook de binnenlandse - geheel zou worden beheerst door Frankrijk. Van een vervlaamsing van het onderwijs, het gerecht, het leger en het bestuurlijk bestel van de Vlaamse gewesten zou geen spraak meer zijn; de reeds diep ingewortelde verfransing zou integendeel met alle macht en middelen worden aangewakkerd. De enige tegenweer - ook in dit geval - zou liggen in het tot stand brengen vóór het einde van de oorlog van zulke diepgaande bestuurlijke, opvoedkundige en rechterlijke hervormingen dat de gevreesde morele verovering van het Vlaamse land praktisch onmogelijk zou zijn geworden. Ik heb deze dwaze maar ook verdwazende voorstelling van zaken

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 286 standvastig en, ik meen, niet zonder goede gevolgen bestreden. Ik kom daar verder op terug in verband met de activistische vervlaamsing van de hogeschool te Gent en de bestuurlijke scheiding die daarna werd ingevoerd. Ik moet tevens bekennen dat zij bij vele Vlaamse intellectuelen van het bezet gebied en vooral op het front geen ingang zou hebben gevonden zonder de onverantwoordelijke wijze op welke reeds bij het begin van de oorlog de Vlaamse Beweging verdacht werd gemaakt, zonder de stelselmatige kwaadwilligheid waarvan de Vlaamsgezinde leiders over het algemeen en vooral de Vlaamsgezinde soldaten en de door hen met de eerlijkste bedoelingen ondernomen initiatieven het voorwerp zijn geweest, en zonder de onzinnige buitenlandse politiek die van Le Havre uit door officieuze journalisten werd verspreid. De domme geschiedenissen die zich in verband met de Franse bemoeizucht met onze taalaangelegenheden bij de tentoonstelling te Gent in 1913 hadden voorgedaan, deden bij dit alles natuurlijk nieuw opgeld(85). Van al de hervormingen, met welke de Duitsers de Vlamingen hebben willen vangen, is de vervlaamsing van de hogeschool te Gent de meest verleidelijke, de bestuurlijke scheiding de gevaarlijkste geweest. Wat verder gevolgd is, was van Duitse zijde slechts de ontmaskering van wat de bedoeling van hun ‘Flamenpolitik’ van den beginne af geweest was: van Vlaanderen de inzet - een zeer voorname inzet - te maken van hun westerse veroveringspolitiek; van Vlaamse zijde is het het werk geworden van mensen die blindelings of wanhopig onze toekomst nog alleen zagen in het geluk van de Duitse wapenen en de genade van de Duitse machtvoerders op politiek gebied. Ik zoek geen verontschuldiging voor hen die aan de vervlaamsing van de hogeschool te Gent door het Duitse bewind hun medewerking hebben verleend. Ik heb deze deelneming onmiddellijk en onvoorwaardelijk bestreden als ongeoorloofd tegenover ons land en verderfelijk voor ons Vlaams rechtsherstel. Ik zal verder meer bijzonderheden geven omtrent de wijze op welke ik in volkomen eensgezindheid met mijn vriend J. Hoste, deze strijd in en vanuit Nederland heb gevoerd. Het zou evenwel onbillijk zijn te ontkennen dat niet alle Vlamingen, die hun instemming met deze oorlogshervorming hebben betuigd of

(85) Zie voor 1913 De Fransche roes van 1913, bij BASSE, o.c., I, p. 48-53.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 287 zelfs aan hare verwezenlijking hebben meegewerkt, het onrechtmatige van hun handelwijze hebben ingezien. De verfransing van het universitaire onderwijs te Gent was niet door een wet ingevoerd, alleen door een koninklijk besluit. Het was dus een daad geweest van de uitvoerende macht. Zij gaven zichzelf aan de misleidende begoocheling over, dat de Duitsers door hun besluit tot vervlaamsing van een bestaande universiteit niet handelden in strijd met de Haagse oorlogsconventies en zelfs niet in strijd met het noodzakelijk herstel van 's lands onafhankelijkheid en grondwettelijk bestel. Deze eerste misstap is voor velen onder hen de overgang geweest naar een hellend vlak, waar geen stand meer kon worden gehouden. Wanneer we thans het gebeurde uit de verte beschouwen, valt het ons moeilijk te begrijpen hoe mensen van grote ontwikkeling en met een in vaderlands opzicht niet alleen onbesproken maar zelfs onverdacht verleden zich door zulke zinledige overwegingen hebben kunnen laten beïnvloeden en zelfs de ijdele overtuiging hebben kunnen koesteren, dat de daad die zij op zulke onbezonnen en voor het algemeen vaderlands gevoel uitdagende wijze stelden, bij de bevrijding van het land bepalend kon worden voor de onmiddellijke verwezenlijking van de verdere vervlaamsing van de Gentse hogeschool of zelfs als een reeds voltrokken hervorming zou worden behouden. Ik denk bij dit alles aan het geval-Dosfel. Dosfel stond bij alle Vlaamsgezinden, bij de Katholieke Vlaamsgezinden vooral, in hoog aanzien: om zijn gaven en geleerdheid, om zijn edel karakter en zijn vaste maar welbedachte overtuiging. Ik heb, zeer tot mijn spijt, geen gelegenheid gehad, zoals een gemeenschappelijke vriend mij had laten verhopen, hem in Nederland te ontmoeten in de crisisperiode die zijn aanvaarding van een professoraat aan de activistische hogeschool is voorafgegaan. Ik weet niet of ik bij machte zou zijn geweest hem te weerhouden. Hij was doorgaans zeer vast in de eenmaal genomen beslissingen. Maar hij was ook zeer oprecht en men kan zijn Katholiek Activistisch Verweerschrift(86) niet lezen zonder dit aan te voelen. Men bedenke tevens dat geheel zijn huis en have door de Duitsers bij de vernieling van de stad Dendermonde was weggebrand. Hij had

(86) Gent, 1917-1918, 49 pp.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 288 waarachtig geen reden om de vijand welgevallig te zijn en heeft dit ook niet gewild. Wie de bitterheid, die zich langzamerhand heeft gemengd, in de strijd van de Vlamingen voor hun meest essentiële rechten vóór en onder de oorlog van 1914-1918 niet heeft gekend en enigszins meegevoeld, moge een geval als dat van Dosfel een raadsel blijven. Voor hen die het activisme ook als Vlamingen en om wille van het Vlaamse volk zowel als om wille van het Belgisch vaderland standvastig hebben bestreden, is het een bron geweest van grote droefenis. Niettegenstaande de veroordeling welke Dosfel - na een proces waarover ik later nog enkele bijzonderheden zal mededelen - voor het Assisenhof van Oost-Vlaanderen heeft ondergaan(87), durf ik zonder aarzeling te schrijven, dat Dosfel in mijn ogen zich nooit in de ware zin van het woord schuldig gemaakt heeft aan landverraad. Ik heb niet uit te maken in hoeverre anderen die ook voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent door de vijandelijke macht hebben meegewerkt, op dezelfde zedelijke bekommernissen kunnen aanspraak maken. De straffen die na de oorlog tegen hen werden uitgesproken, werden in elk geval door dergelijke overwegingen niet gemilderd. In Vrij België hebben in elk geval noch J. Hoste noch ikzelf enige twijfel over onze afkeuring van het Gentse avontuur gelaten. In het nummer van 7 juli 1916 gaf ik een samenvattende uiteenzetting van onze opvattingen. ‘De vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent’, zo schreef ik o.m., ‘is voor onze Vlaamsche wedergeboorte een levensvraag. (...) De Vlaamsche Hoogeschool was ook ons recht vóór den oorlog (...) een onvervreemdbaar recht’. Wij waren vóór de oorlog goed op weg om het op wettige wijze te veroveren; doch de laatste hinderpalen waren nog niet weggenomen. Gaan ‘wij ze opnieuw gaan versterken met de geweldige vooringenomenheid, waarmede ons volk, na den oorlog, zal bejegenen alles wat het schandemerk van Duitsche sympathie zal dragen? Het is niet om te begrijpen (...). Het kan voor ons. Vlamingen, geen excuus zijn, dat wij in deze de hand zouden lee-

(87) Dosfel werd op 17 juni 1920 aangehouden; zijn proces begon op 5 juli. Hij werd door F.V.C. en Hendrik Borginon verdedigd. Dosfel kreeg tien jaar gevangenis. Zie voor dit alles A.DE BRUYNE, Lodewijk Dosfel 1891-1925. Kultuurflamingant Aktivist Nationalist (Wilrijk, 1967, 509 pp.) hoofdstuk IV.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek t.o. 288

10 / Frans Van Cauwelaert (midden) tijdens Wereldoorlog I (vóór eind 1916) op bezoek bij zijn broer August (links). Rechts een nog niet nader geïdentificeerd militair

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 289 nen aan de Duitschers en de hunne voor ons eigen doel aanvaarden. Zelfs indien alle Belgische universiteiten werden opengezet, zou het onverstandige politiek zijn onzerzijds de Vervlaamsching, op den tegenwoordigen voet van zaken, met geweld te doen doorvoeren, maar indien de Gentsche Hoogeschool alleen werd heropend zou het licht natuurlijk op onze zelfverblinding veel schriller vallen. Of geeft men zich zelfs aan de begoocheling prijs, dat het werk in zoo treurige omstandigheden verricht, na den oorlog zou behouden blijven? (...) De voorvechters van een onmiddellijke vervlaamsching van de Gentsche Universiteit moeten bovendien inzien, dat zij zichzelf een smadelijk fiasco voorbereiden. (...) Alleen een volwaardige universiteit kan ons volk dienen (...). Wat hoopt men echter, in dezen oorlog, meer te bereiken dan een paskwil? (...). Er zal wel niemand zoo naïef zijn in de beslissingen van Baron von Bissing, omtrent de Hoogeschool te Gent, en in het algemeen in de hinderlijke belangstelling van de Duitsche regeering in onze beweging een greintje van onzelfzuchtige sympathie te zoeken. (...) Maar ik zou het voor ons prachtig werk van zelfopbeuring zeer bedroevend vinden, indien eenmaal het hoofdorgaan van ons eigen leven, de Vlaamsche Universiteit, het lidteeken moest behouden van een Duitschen machtsgreep. Laten wij den schoonen roem van onze eigenmachtige opstanding niet verduisteren op het oogenblik dat wij in ons de jonge leefkracht zoo driftig opnieuw voelden polsen, laten wij onzen ouden vrijmanstrots niet ruilen tegen nieuwe machtsaanbidding, en, ons vrij houdend van elk machtmisbruik, van elk oneerlijk vergelijk, van elk machiavelisme, met ons recht in de vuist, onze eer voor schild, onbevangen en onbedwingbaar, eerst de vrijheid van het gehele vaderland bevechten, om daarin met eigen vermogen het nieuwe Vlaanderen der toekomst te vestigen. Zóó alleen blijven wij der vaderen waardig. Zóó zullen wij zegevieren.’(88) Men verontschuldige deze lange aanhaling en begrijpe de romantische toon in verband met de tijdsomstandigheden. Ik heb er evenwel aan gehouden op duidelijke wijze vast te stellen, hoe ondubbelzinnig van meet af aan mijn afwijzing en mijn verweer tegen een vervlaam-

(88) Uit het art. Over de Vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent, in Vrij België, 7 juli 1916, p. 3. (De passus ‘Er zal niemand ... zoeken’ komt in het artikel vroeger voor dan in deze tekst).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 290 sing van de Gentse hogeschool door de Duitse machthebbers geweest is. Ik zal hetzelfde doen in zake de bestuurlijke scheiding. Het kan er toe bijdragen om een duidelijker licht te werpen op de verdachte geest, die enkele fransschrijvende Belgische journalisten en een paar van hun Vlaamse penneknechten te Havre en elders, en tevens de agenten van de zogenaamde Belgische veiligheidsdiensten bezield heeft in het stelselmatig werk van verdachtmaking dat zij tegenover de Vlaamsgezinden en de Vlaamse Beweging in het algemeen onder de oorlog hebben gevoerd en dat bij onze frontsoldaten zoveel en zulke gewettigde ergernis heeft gewekt. Mijn strijd tegen de activistische vervlaamsing van de hogeschool te Gent beperkte zich evenwel niet tot het geschreven woord. Ik heb ook al mijn invloed en overredingskracht gebruikt om te verhinderen dat wetenschappelijke krachten, van welke we voor de toekomst voor ons Nederlandse kultuurleven nog veel konden verwachten, zich aan dit avontuur zouden wagen. De wervingsagenten, die Nederland bezochten, gingen vanzelfsprekend mijn deur voorbij. Dit belette echter niet dat verschillende van de meest vooraanstaande jonge Nederlandse geleerden, die met bijzondere aandrang werden aangezocht om naar Gent te komen, mij hebben geraadpleegd en mijn afwijzende beoordeling hebben opgevolgd. De heer Poullet, minister van Kunsten en Wetenschappen, verbleef toen ook het grootste gedeelte van zijn tijd in Nederland. Het hoeft niet gezegd dat hij al zijn invloed gebruikte om de jonge Nederlandse geleerden tegen de hun aangeboden verleiding te waarschuwen. In deze taak werd hij zeer geholpen o.a. door Prof. Struycken, lid van de Raad van Staat, Prof. van Hamel, van de hogeschool te Amsterdam, en Prof. Niermeyer(89), van Utrecht, die België zeer genegen waren en het spel van de Duitse diplomatie hebben verijdeld waar zij konden. De pogingen van de Duitsers om de Nederlandse wetenschappelijke wereld voor hun Gents propagandawerk te winnen liep dan ook op een fiasco uit. De Utrechtse club van De Toekomst heeft dit niet kunnen verhinderen. Dat mijn persoonlijke tussenkomst niet zonder enige bete-

(89) Jan Frederik Niermeyer, oAmsterdam 11 juli 1866 †Utrecht 4 dec. 1923, geograaf, 1908 hoogleraar in de aardrijkskunde te Utrecht.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 291 kenis geweest is, mag ik besluiten uit de bekentenis welke de Duitse professor von Dyck(90) bij de opening van de Gentse hogeschool heeft afgelegd en waarin hij toegeeft dat, indien de van Nederland verwachte medewerking niet kon worden bereikt, zulks voor een goed deel te wijten is geweest aan de aanwezigheid van Minister Poullet, maar vooral aan het verzet dat van mij is uitgegaan. Ik verheug me in het bijzonder, op een actieve wijze ertoe te hebben kunnen bijdragen, dat Prof. Jules Persijn die reeds vóór de oorlog hoogleraar te Gent was, en Prof. Keesom(91) die later als professor in de natuurkunde aan de Universiteit te Leiden een wereldfaam heeft verworven door zijn experimenten op de lage temperaturen, en op wier medewerking begrijpelijker wijze bijzonder prijs werd gesteld, de Duitse proposities hebben afgewezen. Ik betreur enkel dat een geleerde gelijk Prof. Keesom niet werd aangesproken, zoals ik het aan Minister Poullet op dringende wijze heb aanbevolen, om na de oorlog een leerstoel aan de universiteit te Gent te aanvaarden. Ons hoger onderwijs had niet alleen in Vlaams maar in het algemeen nationaal belang een ernstige behoefte aan grote geleerden, die een stimulerende invloed op ons hoger wetenschappelijk leven en onderwijs hadden kunnen uitoefenen. De onder Duitse invloed vervlaamste hogeschool van Gent werd zoals kon worden voorzien een fatale mislukking. De hogeschool werd geopend op 21 oktober 1916 met vijfendertig professoren en veertig studenten. Onder de professoren bevonden zich vijf Hollanders en twee Duitsers. Slechts enkele van de vroegere professoren verleenden hun medewerking o.a.W. de Vreese, Belg, Stöber(92) Duitser, Hoffmann(93), Luxemburger, en Logeman(94),

(90) Walther von Dyck, oMünchen 6 dec. 1856 †ald. 5 nov. 1934, Duits wiskundige, hoogleraar aan de ‘Technische Hochschule’ te München, en verbonden aan de Duitse ‘Zivilverwaltung’ in België. In deze hoedanigheid was hij 1915-1918 de organisator van de Vlaamse hogeschool te Gent en schreef daaromtrent Die Umwandlung der Universität Gent in eine Flämische Hochschule, in Deutsche Revue, XIII (1917, jan.), p.77vlg. (91) Willem Hendrik Keesom, oTexel 21 juni 1876 †Leiden 3 maart 1956, Nederlands natuurkundige, 1909 conservator van het natuurkundig laboratorium van de Leidse universiteit, 1917 docent en 1918 hoogleraar in de veeartsenijkunde te Utrecht, 1923-1945 hoogleraar te Leiden. (92) Franz Friedrich Stöber, oEndorfer-Eisenhütte (Westfalen) 26 juli 1862 †(na 1918 in Duitsland), promoveerde 1892 te Straatsburg in de natuurwetenschappen (mineralogie), 1888-1894 assistent in Münster i.W. en Straatsburg, nov. 1894 repetitor-preparator aan de Gentse universiteit, nov. 1910 buitengewoon, 16 juli 1916-1918 gewoon hoogleraar te Gent; na de oorlog teruggekeerd naar Duitsland. (93) Peter Hoffmann, oOsweiler-Rosport (Grhd. Lux.) 4 juni 1851 †Maagdenburg 9 nov. 1918, studeerde klassieke filologie in Bonn en Straatsburg en promoveerde te Tübingen, in 1882 docent 1886-1918 gewoon hoogleraar te Gent, 1916 rector van de Vlaamse universiteit tot hij in het najaar 1918, wegens ziekte, door prof. R. Speleers werd vervangen en naar Duitsland vertrok. (94) Hendrik Logeman, oHaarlem 26 febr. 1862 †Sleidinge 27 jan. 1936, promoveerde 1888 te Utrecht in de Nederlandse Letteren, 1896-1929 gewoon hoogleraar te Gent, waar hij de studie van de Engelse taal- en letterkunde en scandinavistiek invoerde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 292

Nederlander. Maar mannen lijk MacLeod, de vader van de vervlaamsingsgedachte van de Gentse universiteit, J. Vercouillie, de Bruyne(95) en Paul Fredericq, allen als trouwe Vlaamsgezinden bekend, weigerden. Prof. Vercouillie sprak zich met grote beslistheid tegen de onwaardigheid ende onwettelijkheid van het hogeschoolwerk van de Duitsers uit en waarschuwde de Vlamingen dat na de oorlog alles, maar dan in veel moeilijker omstandigheden, zou te herdoen zijn. Paul Fredericq betaalde zelfs zijn verzet met een politieke gevangenschap in Duitsland. De mislukking was evenwel voor de Duitse ‘Politische Abteilung’ geen reden om van verdere bemoeiingen met onze taaltoestanden af te zien. De vervlaamsing van de hogeschool was slechts de verleidelijke inzet van een politiek program, waarvan de bestuurlijke scheiding een klaardere openbaring moest worden en die onmiskenbaar gericht was op de vastkoppeling aan en zo mogelijk de aanhechting van België door het Duitse Rijk. De politieke leiders van de Duitse bezettende macht hoopten in de taalmiskenning, waaronder het Vlaamse volk steeds leed, de passende schakel te vinden. Om het herstel van de Vlaamse taalrechten was het hun niet te doen. Onder een Duitse overheersing zou onze taal spoe-

(95) Camille de Bruyne, oPollinkhove 23 maart 1861 †Gent 29 maart 1937, promoveerde 1885 in de natuurwetenschappen te Gent, werd er assistent, later hoogleraar en in 1927 rector, was verscheidene malen (1907-1908, 1912-1913, 1919-1920) voorzitter van het Vlaams Natuur- en Geneeskundig Congres, 1908-1921 liberaal gemeenteraadslid en herhaaldelijk schepen van onderwijs te Gent, 1909-1921 lid van de Oostvlaamse provinciale Raad.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 293 dig door de Duitse voor geheel ons hoger geestelijk leven worden verdrongen. Het moest duidelijk worden voor ieder die niet stekeblind was of wilde zijn, zodra de Duitsers overgingen tot de bestuurlijke scheiding, die vanzelfsprekend alleen onder een Duitse overheersing of voogdijschap in stand zou kunnen worden gehouden. Maar wie eenmaal zijn voet op het glibberige pad van de medewerking met de Duitse politiek had gezet, kon zich moeilijk bij deze verdere poging tot annexatie weerhouden. Het eerste scheidingsbesluit betrof het ministerie van Kunsten en Wetenschappen en volgde onmiddellijk op de opening van de activistische hogeschool(96). Wie met de toestanden in Vlaanderen en met de geest van de Duitse politiek vertrouwd was, kon echter voorzien dat deze maatregel volgen zou en dat de scheidingspolitiek ook verder zou worden doorgedreven. Ik had de gelegenheid Koning Albert daarvan op de hoogte te brengen bij het tweede bezoek, dat ik de eer had bij hem te mogen brengen en dat op het buitengoed van De Moeren plaats vond(97). Ik heb het evenwel niet bij vertrouwelijke mededelingen gelaten en heb tussen de 22ste oktober en de 26e november in Vrij België een reeks van vijf artikelen laten verschijnen, waarin de Vlamingen tegen de gevaren van de dreigende bestuurlijke scheiding werden gewaarschuwd(98). Reeds een paar weken vroeger had ik in het Nederlands katholiek dagblad De Tijd een artikel geschreven om aan onze Noord-Nederlandse taalbroeders duidelijk te maken, dat bestuurlijke scheiding nooit een eis van de Vlaamse Beweging ge-

(96) Op 21 okt. 1916 werd de Vlaamse hogeschool door goeverneur-generaal von Bissing aan het hooglerarencorps overgedragen, op 24 oktober volgde de heropening van de lessen. Op 25 okt. 1916 werd het ministerie van Kunsten en Wetenschappen in twee afdelingen gescheiden. Nadat op 21 maart 1917 de goeverneur-generaal de Bestuurlijke Scheiding had uitgevaardigd, werd op 5 mei 1917, als eerste ministerie, dat van Kunsten en Wetenschappen volledig gesplitst. (97) Bij Veurne. Blijkens een bericht in Vrij België van 13 okt. 1916, p. 5, verleende Koning Albert op 25 sept. 1916 een langdurig onderhoor aan F.V.C. Deze was in sept.-okt. 1916 verschillende weken uit 's-Gravenhage weg en verbleef ook in de regeringsmilieus van Le Havre. Na de bezoeken aan het front was hij via Londen begin nov. in Den Haag teruggekeerd. (98) Het slaat op de artikelen Over Bestuurlijke Scheiding die verschenen in Vrij België, resp. op 22 en 29 okt., en 12, 19 en 26 nov. 1915 (niet 1916).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 294 weest was, doch dat de gedachte van deze hervorming in Waalsgezinde kringen haar oorsprong had gevonden. De beschouwingen door mij in Vrij België ontwikkeld werden samengevat in volgende zinsnede, die aan de algemene inleiding werd ontleend: ‘(...) Zonder eenige aarzeling, omdat ik het doe met volle helderheid van inzicht, bevestig ik, dat op dit oogenblik de eisch van bestuurlijke scheiding ontijdig, onnuttig en verderfelijk is, en dat de bestuurlijke scheiding in den eigenlijken zin van het woord onnoodig is om aan de Vlaamsche bevolking, in een vrij en grondwettelijk België, zoals het was vóór den oorlog, de volheid van hare levensrechten en van haar geestelijke en economische ontwikkeling mogelijk te maken.’(99) Ik heb mijn betoog niet gebouwd op de mij ijdel voorkomende verwachting, dat na de overwinning het recht der Vlamingen als een rijpe vrucht in onze schoot zal vallen. Ik kende genoeg de domme eigenwaan, waarin de tegenstrevers van de Vlaamse Beweging zich steeds hadden gehuld en waarin zij zich als een gevolg van de oorlogsreacties voor lange tijd nog veilig gevoelden, maar eenmaal zou ‘voor ons zijn aangebroken de tijd voor het onvoorwaardelijke recht. Door de plichtgetrouwheid in den nood, zullen wij ons recht om te eischen, dat ons Vlaamsche volk volledig in zijn natuurlijke ontwikkelingsvoorwaarden worde hersteld, hebben versterkt, en met onbuigzame vastberadenheid zullen de voorstrijders van onze beweging (...) de daartoe onmisbare hervormingen doorzetten, voor het welzijn en de grootheid van Vlaanderen niet alleen, maar van geheel België.’(100). Dit onloochenbaar doel kan echter bereikt worden zonder afbreuk te doen aan de staatkundige eenheid van België en zonder bestuurlijke scheiding. Dit was het onderwerp van de twee laatste artikelen, die onder de titel De Oplossing verschenen op 19 en 26 november. Deze oplossing moest worden bereikt niet door een bestuurlijke scheiding, maar een bestuurlijke aanpassing die logisch de gevolgen zou trekken uit het ‘onaantastbaar natuurfeit’, dat Walen en Vlamingen twee eigene cultuurgroepen vormden, waarvan de homogeniteit, trots oppervlakkige verschijnselen die Vlaanderen betroffen, niet kon worden

(99) Citaat uit voornoemd artikel 22 okt. 1915, p. 2, kol.1. (100) Citaat uit voornoemd artikel van 12 nov. 1915, p. 2, kol. 3-4.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 295 geloochend. Dat was het doel van ons streven vóór de oorlog, en dat doel blijft onverminderd, maar mag alleen door ons eigen rechtmatige inspanning in vrijheid worden verwezenlijkt. ‘Wij hebben geen andere eischen dan toen, en ook geen andere bondgenooten. Wij erkennen geen ander vaderland, en hebben geen andere trouw.’(101). ‘Ik voel geen neiging om, op dit hachelijk ogenblik de strijd te openen voor nieuwe wetgevende hervormingen, en ik acht uit den booze elk woord of daad, welke van aard zijn om het weerstandsvermogen of de geestelijke solidariteit van het land te verzwakken. Dit is echter niet alleen voor Vlamingen gezegd. Maar het treft ook de Franschgezinde schrijvers (...). Want wij kunnen niet dulden, dat men van het politiek bestand, dat wij eerlijk zijn bijgetreden en getrouw zullen blijven, gebruik zou maken om ons een kwaden slag toe te brengen. Zelfverdediging is geen vredesbreuk.’(102).

7 Opbeurende invloed van het Vlaamsch Manifest en van Vrij België. Anti-Vlaamse bezetenheid leidt tot eerste crisisverschijnselen bij Vlaamsgezinde frontsoldaten. (Dec. 1914 - eind 1916)

Mijn stellingen en gedragslijn in deze aangelegenheid, zowel als bij de behandeling van het hogeschoolvraagstuk, lagen geheel in de richting, welke Vrij België reeds in zijn eerste nummer had voorgetekend. Zij beantwoordden aan de beginselverklaringen, die werden neergelegd in het Vlaamsch Manifest, waarvan de tekst verscheen in Vrij België van 27 augustus 1915(103). Dit manifest werd in de socialistische Duitse Vorwärts van 29 juli 1915 door een correspondent uit Antwerpen beschouwd als een daad die van aard moest zijn, om menig Duits hoogleraar en gymnasiumprofes-

(101) Citaat uit voornoemd artikel van 19 nov. 1915, p.3, kol.4. (102) Citaat uit voornoemd artikel van 26 nov. 1915, p.2, kol.1-2. (103) D.w.z. in het eerste nummer van Vrij België. Het Manifest, in juli publiek gemaakt, beslaat de eerste twee kolommen van p.10, en wordt gevolgd door een eerste bespreking ervan in het Berlijnse socialistische blad Vorwärts op 29 juli 1915.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 296 sor te genezen van hun begoochelingen omtrent een Vlaams-Duitse culturele of andere gemeenschap die in wording zou zijn. Het stuk, dat door mij was opgesteld, werd mede ondertekend o.a. door Julius Hoste, Alberic Deswarte, Cyriel Buysse, André de Ridder en vond bij de in het buitenland verblijvende Vlaamsgezinden een gunstige weerklank. Het standpunt van Vrij België was ook dat van alle ontwikkelde en landsgetrouwe Vlaamsgezinden in het bezet landsgebied en werd op moedige wijze tot uiting gebracht in een vertrouwelijk rondschrijven, waarvan Vrij België in zijn eerste nummer de tekst bekend gaf en dat werd opgesteld door twee radicale Vlamingen uit het Gentse, de heren Alfons Sevens en B. Maes, ambtenaar bij de telegraafdienst, die hun koen patriottisme met enkele maanden gevang moesten betalen. De houding van de redacteurs van Vrij België beantwoordde ook aan de ingevingen van het openbaar protest dat in augustus 1915 te Brussel werd uitgegeven door Aug. Vermeylen, Louis Franck, C. Huysmans, Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne en andere vooraanstaande vertegenwoordigers van ons Vlaams intellectueel leven(104). Wat me echter het meest verheugde en tot volharding aanspoorde was de opbeurende invloed, welke de in Vrij België gevoerde politiek had op het gemoed van onze Vlaamse soldaten aan het IJzerfront. ‘Het Vlaamsch Manifest was voor ons een riem onder het hart’, zo schreef me een gekwetste vrijwilliger van uit het gasthuis. Dankbetuigingen van die aard zijn er vele geweest zowel voor het Manifest als voor Vrij België in het algemeen. Doch geen bewijs van instemming, geen aanmoediging heeft me dieper getroffen dan de hulde die mij door de leiders van onze vooroorlogse hoogstudentenbeweging werd gebracht in het Oorlogsnummer van Ons Leven dat in de loop van 1916 in Nederland verscheen(105).

(104) Dit protest lag in de lijn van het Manifest dat in Nederland in jul-aug. 1915 door F.V.C. c.s. was uitgegeven (cfr. vorige noot) en weigerde evenzeer van de Duitse regering gunsten te ontvangen, erkende het activisme niet en deed een oproep om tijdens de oorlog de taalgeschillen te laten rusten. (105) Ons Leven, blad van de katholieke Vlaamse hoogstudenten te Leuven (o1888), verscheen niet tijdens de oorlog maar gaf samen met het Gentse zusterorgaan Hoogstudent als enig oorlogsnummer uit: Ons Leven - Hoogstudent. Oorlogsnummer 1914-1915-1916, Vlaamsche Boekenhalle te Leiden, 71 blz., 1917. In de loop van 1916 werd veel aan de voorbereiding ervan gewerkt, maar het verscheen pas begin 1917. Het citaat geeft feitelijk nagenoeg de hele inhoud weer van het stuk Aan Dr. Frans Van Cauwelaert p.54-55.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 297

Het is niet uit enig zelfbehagen dat ik de aandacht op dit stuk meen te moeten vestigen, wel echter om de bijzondere betekenis die het heeft voor de verklaring van de meer extreme vormen, welke de Vlaamsgezinde gevoelens van onze intellectuelen op het front nadien hebben aangenomen en waarop ik verder nog terugkom. Dit moge evenwel onmiddellijk worden in het licht gesteld: toen bedoeld huldeadres werd opgesteld, waren de ondertekenaars niet meer onwetend van de afwijzende houding die ik én tegenover de oorlogshervorming van de Gentse hogeschool én tegen de bestuurlijke scheiding had aangenomen. Dit bewijst duidelijk dat de activistische politiek en de beweegredenen, welke o.a. door een zo gezaghebbende persoonlijkheid als Lod. Dosfel ontwikkeld werden, op de geestesgesteldheid zelfs van onze meest vooruitstrevende Vlaamsgezinde frontsoldaten in 1916 geen voelbare invloed hadden uitgeoefend. Zoals ik het verder zal aantonen zijn de scherpere verhoudingen, die later ontstonden, evenmin aan een inzijpeling van het activisme te wijten. Het weze mij vergund als bewijs enkele zinsneden uit het stuk te lichten: ‘Nu wij op een keerpunt schijnen te staan in den wereldkrijg en een einde aan den langen lijdensweg van ons volk in het verschiet mogen ontwaren, achten de Vlaamsche ontwikkelden van de voorlinie het zich als een plicht aan U, den tolk van wat zoovelen denken, hun hulde en hunnen dank over te brengen. Het zal U voorzeker gepijnigd hebben, om meeningsverschil over den te volgen weg, van hooggeschatte en aan dezelfde zaak trouw genegen vrienden te hebben moeten scheiden (...). Gij voelt U zeker verontwaardigd van een andere zijde stelselmatig bekampt en belaagd te zien. Wij deelen in uwe verontwaardiging (...). Met uwe liefde tot uw volk en uw land hebt gij de baan afgebakend in deze wereldgloeiing, tegenwerkend het roerloos drijven van annexionisten en waanzin van grootmacht, roepend aan de verantwoordelijke personen de klippen langs dien kant, afwijzend van den anderen kant het verleidend uitlokken van den overweldiger, smedend aan vriendschapsbanden met aanverwante volkeren en uitroeiende valsche verdenkingen van onze eerlijkheid. Uit liefde tot

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 298

Uw volk, tot de jongens die hier te velde in zoo groot aantal hun leven veil houden voor het Vaderland of die ginder op den vreemde door de omstandigheden tot ledigheid zijn gedwongen, hebt gij hun geestesvoedsel bezorgd, de harten ginder en hier hooggehouden, de geesten voorgelicht (...). Van Uw plicht tegenover de gemeenschap hebt gij U willen kwijten en het bewustzijn dit gedaan te hebben is Uwe beste belooning. Wij ook zijn er ons bewust van en daarom zeggen wij U al onze genegenheid en onzen dank. Nergens kondet gij dien plicht beter vervullen dan waar gij hem vervuldet.’ De namen van de ondertekenaars gaven aan deze getuigenis een zeer bijzondere waarde en daarom laat ik ze hier volgen, met de kwalificatie die zij er zelf aan hebben toegevoegd: Filip de Pillecijn(106), voorzitter van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond van België; J. Guldentops(107), hoofdopsteller van Ons Leven; H. Gravez(108), ondervoorzitter van ‘Amicitia’, waarvan de voorzitter gesneuveld was; H. D'Haese(109), voorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond van Leuven; G. van Severen(110), hoofdopsteller van Hoogstudent; R.

(106) Filip de Pillecijn, oHamme 25 maart 1891 †Gent 7 aug. 1962, promoveerde 1926 te Leuven in de Germaanse filologie, journalist, leraar en letterkundige; oorlogsvrijwilliger. In de Frontbeweging was hij o.m. secretaris van ruwaard Ad. Debeuckelaere (o1888) en gaf met Hendrik Borginon (o1890) in okt. 1917 Vlaanderen's Dageraad aan de IJzer uit. (107) Jan Guldentops, oSint-Lambrechts-Woluwe 25 febr. 1891 †Vilvoorde 4 mei 1956, promoveerde in de geneeskunde te Leuven, 1914 oorlogsvrijwilliger, 1919-1944 gezondheidsinspecteur bij het ministerie van Volksgezondheid. (108) Hilaire Gravez, oGijzegem 8 april 1889, studeerde geneeskunde te Leuven, tijdens Wereldoorlog I hulpdokter aan het IJzerfront, 1919 voorzitter van het nieuw gestichte Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond, mei 1929-1932 senator Frontpartij voor het arrondissement Oudenaarde-Aalst, mei 1936-1939 V.N.V.-senator voor het arr. Gent-Eeklo. Woont thans te Aalst. - Voor de studentenkring Amicitia, zie H.J. ELIAS, Vijfentwintig jaar Vlaamsche Beweging, (Antwerpen, 1969), I, p.109-110. (109) Hendrik V. D'Haese, oZegelsem 2 jan. 1889 †Genk 10 jan. 1952, 1914-1918 oorlogsvrijwilliger en o.m. medestichter van Heldenhulde, 1919 burgerlijk ingenieur te Leuven, 1919-1928 in staatsdienst, nadien stadsingenieur te Genk. (110) Joris van Severen, oWakken 19 juli 1894 †(neergeschoten) Abbeville 20 mei 1940, studeerde twee jaar rechten te Gent, tijdens Wereldoorlog I officier (wegens Vlaamse actie gedegradeerd) aan het IJzerfront, nov. 1921-1929 volksverteg. van de Frontpartij voor het arr. Roeselare-Tielt, 1931 stichter van het Verbond van Dietsche Nationaalsolidaristen (Verdinaso).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 299 van de Velde(111), voorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond van Gent; Dr. J. Verduyn(112), oudvoorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond van België; Dr. Frans Daels(113), namens het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond en Dr. A. Quintens(114), Alderman van Kerlinga(115). Het zijn enkel katholieke Vlamingen die het stuk ondertekenden. Ons Leven was een orgaan van katholieke studenten. Maar men kan zich moeilijk een meer volledige vertegenwoordiging van onze katholieke Vlaamse hogeschoolstudentenbeweging uit die tijd voorstellen. De hoedanigheid en de verscheidenheid van de vermelde leiders bewijzen dat de bloem van ons katholieke Vlaamse studerende jeugd op het IJzerfront aanwezig was.

Tegen het einde van 1916 begonnen zich echter in het gemoed van onze Vlaamsgezinde frontsoldaten zekere crisisverschijnselen af te tekenen. Deze hebben gaandeweg scherpere vormen aangenomen tot op de vooravond van het eindoffensief in 1918. Zij zijn na de oorlog de bron geworden van een tragische verdeeldheid tussen de Vlamingen en de oorzaak van veel ellende, niet alleen voor vele Vlaamse frontleiders die door hun bekwaamheid en offergeest geroepen waren om een plaats van aanzien in onze Vlaamse heropleving en, langs Vlaamse wegen, ten aanzien van geheel het land te veroveren. Maar het weze duidelijk vastgesteld: ook deze zo

(111) René van de Velde, oBelsele 13 oct. 1890, studeerde geneeskunde te Gent, promoveerde er in 1920, medestichter van Heldenhulde en rol in de Frontbeweging; bleef legerarts na de oorlog. (112) Jozef (Jef) Verduyn, oRuddervoorde 23 nov. 1884 †Brussel 7 okt. 1936, promoveerde 1911 te Leuven in de geneeskunde, leidend figuur in de Frontbeweging, na de oorlog stichter en eerste voorzitter van de Vlaamsche Oudstrijdersbond (V.O.S.). (113) Frans Daels, oAntwerpen 7 jan. 1882, studeerde geneeskunde te Leuven en te Gent en promoveerde in 1906, 1911 docent te Gent, 1920-1944 gewoon hoogleraar in de verloskunde en gynecologie. Woont thans te Gent. (114) Aloïs Quintens, oSint-Truiden 26 mei 1889 †ald. 7 aug. 1960, promoveerde 1914 - juist vóór het uitbreken van de oorlog - tot doctor in de geneeskunde te Leuven, na de oorlog arts te Sint-Truiden. (115) Kerlinga, vereniging van Limburgse studenten te Leuven.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 300 noodlottige crisis werd niet veroorzaakt door de tussenkomst van het activisme, dat gaandeweg dieper in zijn ontrouw verzonk en in het binnenland het voorwerp was geworden van steeds grotere volksafkeer. De spanning bij de Vlaamsgezinden in het leger vond haar hoofdoorzaak in de kwade verdenking, waarmede een plompe veiligheidsdienst tegenover elke uiting van Vlaamsgezindheid behept was en die een reeks van krenkende maatregelen uitlokte in het onverschoonbaar onbegrip dat op taalgebied door de militaire overheden werd getoond tegenover een leger dat voor meer dan 80 % uit Vlamingen, meestendeels Fransonkundigen, bestond. De spanning groeide tevens door de dolzinnige wijze op welke onze Fransschrijvende pers en sommige van onze Franse letterkundigen onze Vlaamse taal en beschaving getracht hebben in discrediet te brengen en tevens aanstuurden op een nauw verbond met Frankrijk, dat door de Vlamingen als een levensgevaar werd geschuwd. Het ware onbegrijpelijk geweest dat al deze invloeden samen, ingegeven tenslotte door een zelfde anti-Vlaamse gezindheid, op de duur het gemoed van jonge mannen, die voor de vrijmaking van hun land maar ook met de zorg voor de toekomst van hun bloedeigen volk het tragisch bestaan van de IJzervlakte hadden gedragen, niet in een geprikkelde toestand zouden brengen. Ook bij de uitgeweken Vlaamsgezinden bleven de uitwerkingen niet na. Van regeringswege kwam geen enkel gezaghebbend woord, om aan deze gemoedscrisis tijdig een einde of zelfs enige mildering te brengen. Het begon reeds vroeg na de bezetting, alsof er in het geheim een ordewoord was gegeven. ‘Klaarblijkelijk’, zo schrijft M. Basse, ‘zagen eenige vuige zielen in de oorlogsramp vooral een gelegenheid om de Vlaamsche Beweging door verdachtmaking te bestrijden. Anderen wilden de gelegenheid te baat nemen om het Vlaamsch en de Vlaamsche Beweging uit te roeien.’(116) Men zou kunnen begrijpen dat de handelingen van het activisme, waarvan de Duitse inslag al te duidelijk was, in het bezette gebied de oorzaak zou zijn geworden van veel betreurenswaardig misbegrip omtrent de doeleinden en de aard van de Vlaamse Beweging en aanleiding

(116) M.BASSE, De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930, 2 dln., Gent, 1930-1933, deel I, p. 165-166. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 301 zou hebben gegeven tot verscherpte uitingen van de anti-Vlaamse gevoelens, waarvan we de blinde passie maar al te goed hadden leren kennen bij de bespreking van elke wettelijke taalregeling. Het anti-Vlaamse gestook heeft echter niet gewacht op de activistische hervormingen om zijn horens op te steken. De meest ergerlijke uitingen van die anti-Vlaamse bezetenheid kwamen overigens niet van het bezette gebied. Vele vooraanstaande geesten werden daar door de zo betreurenswaardige wanpolitiek van het activisme tot ernstiger nadenken over het Belgisch talenprobleem bewogen. Doch in het vrije buitenland kende de anti-Vlaamse actie geen rem en sommige van onze Franstalige schrijvers lieten zich tot uitingen verleiden, welke de geringste bezorgdheid om de vaderlandse eendracht hun had moeten ontzeggen. Reeds op 2 december 1914 vermeldde de Parijse Figaro dat Maurice Maeterlinck(117) - die de Vlaamse taal eenmaal als een ‘jargon vaseux’ heeft bestempeld - in de maand november te Milaan had verklaard, dat geheel België voor de Latijnse beschaving streed tegen al wat Germaans was, en dat het feit, dat de Vlamingen van Germaanse afkomst waren en een taal spraken die met het Duits verwant was, als van geen betekenis moést worden beschouwd. Gérard Harry(118) schreef in Le Petit Journal van 21 december 1914, dat de eenheid van België nu voor goed door de Franse taal verzekerd was. Raymond Colleye(119) bevestigde in Le Cri de

(117) Maurice Maeterlinck, oGent 29 aug. 1862 †Nice 5 mei 1949, studeerde rechten te Gent en advocaat aldaar; sedert 1896 als letterkundige te Parijs gevestigd. (118) Gérard Harry, oParijs (uit Engelse ouders) 3 maart 1856 †Brussel 17 nov. 1931, vestigde zich in 1876 te Brussel waar hij redacteur werd bij de Indépendance belge, liberaal dagblad; zelf stichtte hij er in 1894 de liberale krant Le Petit bleu. Tijdens Wereldoorlog I verbleef hij in Parijs en werkte er mee aan Le Petit Journal. Zijn artikel van 21 dec. 1914 heette L'Union morale et verbale des races en noemde het Frans een betoverend anti-germaans verbindingsteken. (119) Raymond Colleye (pseudoniem voor Raymond De Weerdt), oBrussel 18 jan. 1890 †Vorst 9 april 1963, Waals dichter en essayist; als wallingant, stichter van de Revue française, die hij 1905-1907 bestuurde, en waarvan het werk werd voortgezet door La Wallonie, met Colleye als hoofdopsteller; in 1916 door de censuur opgeheven kwam kort daarop een heruitgave als L'Opinion wallonne. Zeer Fransgezind stuwden deze bladen aan op aansluiting bij Frankrijk. Op 20 juli 1914 publiceerde Colleye een ‘Appel aux Wallons’ waarin aanhechting bij Frankrijk werd gevraagd. Colleye werkte ook mee aan Ons Vaderland (Calais) en na de oorlog aan het Vlaams-nationale dagblad De Schelde.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 302

Londres van 15 juni 1915, dat het België van morgen Latijns zou zijn of niet zijn(120); in het Engels tijdschrift The Nineteenth Century van augustus 1915 ging hij zelfs verder: ‘Het flamingantisme is dood (...), de officiële taal van België, die van de staat en van de besturen, moet het Frans alleen zijn.’(121) Uitlatingen van dien aard stonden niet alleen. Zij vonden weerklank en steun in onze Franse uitgewekenenpers. Zij kregen vooral een voor de Vlamingen onrustwekkend karakter door de politiek van aanleuning bij Frankrijk, welke door invloedrijke Belgische journalisten die te Havre verbleven werd verdedigd en uiting vond in een door Belgen veel gelezen orgaan, de XXe Siècle, dat openlijk door het hoofd van de regering en de militaire overheden werd gesteund, terwijl de Vlaamse weekbladen, die door landsgetrouwe en als dusdanig voldoende bekende personen werden uitgegeven, met allerlei geniepige tegenwerkingen hadden te kampen. Vrij België, dat door de Vlaamse frontsoldaten bijzonder gegeerd was omdat het meer levend nieuws uit het bezette vaderland bevatte en op Vlaams gebied ook meer leiding gaf dan de bladen die in Engeland of achter het front verschenen konden geven, was het voorwerp van een onregelmatigheid in de bestelling of zelfs van een achterhouding, die in de vervoermoeilijkheden geen voldoende verklaring kon vinden. Wie zich de tijd zou willen nemen om al de nummers van het blad te doorbladeren, zal vruchteloos naar een enkel stuk of mededeling zoeken die aan de vaderlandse gevoelens of de strijdvaardigheid van onze soldaten de minste schade konden berokkenen. Deze verkapte tegenwerking ging echter gepaard met een loense actie van verdachtmaking, die bijzonder in Nederland een gunstige voedingsbodem vond bij enkele welstellende landgenoten die hun vele vrije uren trachtten te vullen met de Belgische vluchtelingencomités op te maken tegen een Vlaamse Beweging, waarvan zij zelfs geen elementair begrip bezaten, of bij een paar actieve

(120) Of in de oorspronkelijke versie: ‘La Belgique de demain sera latine ou ne sera pas.’ (121) Uit BASSE, o.c., I, p. 166. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 303 agenten van de Belgische bespiedings- en informatiediensten, die het veilige Nederland benuttigden om, op kosten van de Belgische staat, hun partijpolitieke passie te bevredigen of een oorlogsdecoratie te verdienen met een onderduimse maar vrij klungelige propaganda voor de annexatie van Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands-Limburg. Deze geestelijke valsmunterij werd met bijzondere iever bedreven in de bureaus of met de tussenkomst van het zogenaamde ‘Office belge’ dat, kort na de vestiging van de regering te Ste-Adresse, in Den Haag werd opgericht met de loffelijke bedoeling ertoe bij te dragen, om de regeringsdiensten zo getrouw mogelijk op de hoogte te houden van de gebeurtenissen in het bezette land en haar in de verdediging van 's lands eer en belangen in Nederland en over de Belgische grens heen bij te staan. De leiding ervan werd toevertrouwd aan de gezamenlijke zorgen van de socialistische volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, Dr. Modeste Terwagne, en mezelf. Ik ondervond vrij spoedig dat een vertrouwelijke samenwerking met mijn Antwerpse collega moeilijk uit te denken viel. Ik nam mijn ontslag wanneer in het begin van 1915 de regering mij de taak toevertrouwde van secretaris van het Bijstandscomité voor de Belgische uitgewekenen(122), waarvan het voorzitterschap werd opgedragen aan de heer Albéric Rolin, emeritus professor van de hogeschool te Gent en bibliothecaris van het Vredespaleis. Dr. M. Terwagne vond voor zijn euvel beleid o.m. twee ijverige medewerkers in Leonce du Catillon, een oud aanhanger van het Daensisme, die sedertdien het met zichzelf moeilijk schijnt te zijn eens geworden aan welke partij hij zich voortaan zou hechten. Du Catillon had reeds in het begin van de oorlog moeilijkheden veroorzaakt te Baarle-Hertog, waar hij aanvankelijk verbleef en het was op uitdrukkelijke beslissing van de regering dat hij als medewerker in het Belgisch ‘Office’ werd opgenomen. In het begin van 1916 werd hij hoofdredacteur van het Belgisch Dagblad, dat het orgaan werd van de anti-Vlaamse en groot-Belgische drijverijen en zich dan ook in het gestook dat mijn persoon betrof, in die geest onderscheidde. De tweede door mij bedoelde medewerker

(122) Met dit laatste wordt het ‘Officieel Belgisch Comité (ook Comiteit) voor Nederland/Comité Officiel Belge’ bedoeld.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 304 van Dr. M. Terwagne was een Vlaams atheneumleraar, die een actieve rol had gespeeld in de katholieke Vlaamse Studentenbeweging en van wie men beter mocht verwachten dan de geslepen wijze op welke hij de politiek van Vrij België hielp in verdenking brengen en die zich in zijn brieven naar Le Havre trachtte schuil te houden onder het nr. 234(123). Deze anti-Vlaamse opruiing, die mij tot haar hoofdonderwerp had gekozen, vond ook in vele comités van Belgische uitgewekenen een vruchtbaar terrein. Verschillende poogden zelfs mijn ontslag als secretaris van het Officieel Comité voor uitgewekenen te bereiken. Baron Fallon, onze gezant te Den Haag, aan wie het aan goede bedoelingen niet ontbrak, was niet de man die aan dit gehaspel een einde had kunnen stellen. Hij was geen krachtige persoonlijkheid, en onze taalaangelegenheden waren hem blijkbaar volkomen vreemd. Ik behoefde me evenwel aan dit dwaas gedoe niet veel te storen. Op mijn verder optreden heeft het niet de minste invloed gehad. Het werk dat ik als algemeen secretaris voor de vluchtelingen heb verricht, werd steeds onbezoldigd en zonder de minste vergoeding verricht.

8 Ministeriële schuchterheid t.o.v. de Vlaamse rechtseisen. Ontreddering en ongeduld bij vele Vlamingen. Zakelijkheid van het Vlaamsch-Belgisch Verbond met zijn zgn. Minimumprogramma. Actieve partijpolitiek in de Regering en bij patriottische mondhelden. (Okt. 1916 - mei 1917)

Eenmaal scheen de regering een ernstige stap in de verzoenende richting te hebben willen zetten. Zij kon vanzelfsprekend de vervlaamsing van de hogeschool te Gent door de Duitse bezettende

(123) Hiermee wordt naar Leo van Puyvelde verwezen, oSint-Niklaas 30 juli 1882 †Ukkel 27 okt. 1966, in 1903 medestichter van het (derde) A.K.V.S., promoveerde 1905 te Leuven in de letteren en wijsbegeerte, 1912-1926 hoogleraar te Gent (maar tijdens Wereldoorlog I in Nederland), nadien tot 1952 te Luik, 1927-1948 hoofdconservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 305 macht niet zonder protest en zonder het nemen van disciplinaire maatregelen tegen hen, die er hadden aan meegewerkt, laten voorbijgaan. Dit was het voorwerp van het Koninklijk Besluit dat op 8 oktober 1916 op voordracht van de heer Prosper Poullet, minister van Wetenschappen en Kunsten, en van Baron Beyens, minister van Buitenlandse Zaken, door Koning Albert in zijn hoofdkwartier werd ondertekend. Dit besluit werd voorafgegaan door een verslag waarin de regering de beslissing van de Duitse machtvoerders als strijdig met het volkenrecht en als een tegen Belgiës eenheid en onafhankelijkheid gerichte daad veroordeelde. ‘Het geldt hier een nationaal vraagstuk’, zo verklaarde zij, ‘enkel te beslechten door de nationale souvereiniteit, wanneer deze met volkomen onafhankelijkheid in een vrij en aan zijn eigen wedergeschonken België wordt uitgeoefend.’ Deze rechtmatige verwerping van de Duitse tussenkomst werd gevolgd door een verdere verklaring die, ware ze niet onmiddellijk op de meest onbehendige wijze ontzenuwd geworden, een zeer heilzame invloed op het gemoed van de Vlamingen had kunnen uitoefenen. ‘De Regeering is overtuigd’, zo luidde het verder, ‘dat, terstond na den herstellenden vrede, (...) aan de Vlamingen, zoowel op gebied van hooger onderwijs als op elk ander die volledige gelijkheid in rechte en in feite zal worden verzekerd, welke moet bestaan naar den wensch zelf van ons grondwettelijk verdrag’.(124). Ik was in die dagen in Frankrijk. Ik had mijn zwaargekwetste broeder August naar Cannes gebracht, waar hij in het krijgshospitaal St.Jean een weldoende verpleging zou vinden, en was toevalliger wijze op het front wanneer het Koninklijk Besluit bekend werd(125). ‘Gelijkheid in rechte en in feite’ bevatte een heel program van hervormingen en kon logischer wijze slechts betekenen dat o.m. de Gentse hogeschool, na de afschaffing van het Duitse werk, door de vrije wil van het Belgisch Parlement als vernederlandste hogeschool zou worden ingericht. De regering weliswaar beloofde alleen te trachten het beginsel van ‘gelijkheid in rechte en in feite’ bij de Wetgevende Kamers voor te staan. Deze

(124) Verslag van de ministers Poullet en Beyens met het Kon. Besluit van 8 okt. 1916 in Moniteur belge. Journal officiel. Staatsblad, 1916, p. 559-561. (125) F.V.C. had er op 25 sept. 1916 de Vlaamse leiding ontmoet..

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 306 blijk van goede wil had reeds voldoende kunnen zijn om bij de Vlamingen een hoop op een betere toekomst te wettigen en zou ongetwijfeld op de stemming van de Vlaamse soldaten een gunstige invloed hebben uitgeoefend, indien deze opbeurende verwachtingen niet onmiddellijk waren verijdeld geworden door een dwaze persverklaring van minister Goblet d'Alviella, dat de door de regering gebruikte gelijkheidsformule geenszins betekende dat de regering het weze rechtstreeks of onrechtstreeks het beginsel van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool zou hebben aanvaard. Van Goblet d'Alviella was evenwel geweten dat hij een ongezeggelijke tegenstander van de Vlaamse Beweging was. Zijn verklaring zou niet een zo bedenkelijke indruk hebben gemaakt, indien ook Minister Poullet, wiens woorden in deze aangelegenheid van meer betekenis waren, zich niet genoodzaakt had gezien een mededeling, die zonder zijn voorkennis van zijn departement was uitgegaan omtrent de ‘gelijkheid in rechte en in feite’ in de door de Vlamingen begrepen zin, als officieel bescheid af te wijzen.(126) Meteen verloor de poging, welke de regering met een onbetwistbaar goede bedoeling had gedaan, het beste van haar verzoenende kracht. Ik was te Londen toen de regeringsverklaring en de begeleidende incidenten mij bekend werden. Noch mijn vrienden, noch ikzelf konden begrijpen wat de juiste aanleiding en betekenis was geweest voor de ontwijkende houding van Minister Poullet. De mededeling die, ik neem aan, zonder de voorafgaande goedkeuring van de Minister door zijn departement aan het Belgisch documentatiebureau te Havre voor de pers was overhandigd, bewees dat de verantwoordelijke ambtenaar met volmaakte goede trouw de regeringsverklaring in dezelfde zin had begrepen als deze welke de Vlamingen er logischerwijze moesten aan hechten. De bondigheid en de klaarheid met welke hij zijn interpretatie had uitgedrukt was van aard om op gemoederen van de Vlamingen, meer bijzonder van onze Vlaamse soldaten, een geruststellende invloed uit te oefenen. De incidenten die op de bekendmaking van de regeringsverklaring volgden, konden niet anders dan ontgoochelend werken. Men had in Le Havre niet mogen vergeten dat de Vlamingen door tachtig jaren van onrecht in een geest van wan-

(126) Zie De Gentsche Hoogeschool in Vrij België van 20 okt. 1916, p.3, kol. 3-4; en verder het hierna vermelde art. van F.V.C.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 307 trouwen waren opgegroeid; de vernederingen en tegenwerking die zij gedurende de oorlogsjaren hadden ondergaan, waren niet van aard om deze geesteshouding te milderen. En toch was er iets goeds in de beschouwingen met welke de regering het koninklijk besluit tegen de Vlaamse oorlogsuniversiteit van Gent liet voorafgaan. De formule van ‘gelijkheid in rechte en in feite’ die, indien ik het goed voorheb, door Minister van de Vyvere werd uitgedacht, bevatte in al haar bondigheid de gehele kern van het door de Vlamingen nagestreefde rechtsherstel. Nooit werd voordien deze gelijkheid op taalgebied door een Belgische regering openlijk erkend, laat staan als een grondwettelijke vereiste bevestigd. Ik heb in een uitgebreid artikel, dat verscheen in Vrij België van 10 november 1916 onder de hoofding Onze Regering en de Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool getracht aan dit feit zijn volle betekenis te geven(127). Ik waarschuwde evenwel de Vlamingen dat zij voor de verwerkelijking van het aldus gehuldigd vrijheidsbeginsel niet te veel op 's lands bestuurders, wie zij na de oorlog ook wezen mochten, mochten rekenen. De geduldzame politiek die ik voor de duur van de oorlog steeds had aanbevolen was niet gevestigd op vertrouwen in de rechtszin van de bewindvoerders, die na de bevrijding het land zouden besturen. De later opgedane ervaring heeft, jammer genoeg, deze zienswijze ruimschoots verrechtvaardigd. Mijn vertrouwen in de toekomst was vertrouwen in de Vlamingen zelf en in de jonge mannen die in vuur en water aan de IJzer geleerd hadden wat vastberadenheid en zelfopoffering was.(128). Ik hoopte

(127) Dit artikel bevat de hele geschiedenis omtrent het officiële standpunt van de regering t.o.v. de Vlaamse hogeschool (Staatsblad van 8-14 okt. 1916) en de verklaringen van de ministers Goblet d'Alviella en Poullet. In de door F.V.C. besproken regeringstekst - op 8 okt. 1916 in een schrijven aan koning Albert - stond o.m.: ‘De regering is overtuigd dat terstond na den herstelden vrede, door de samenwerking van aller goeden wil, dien zij dan ook zal trachten voor te staan, aan de Vlamingen, zoowel op gebied van hooger onderwijs als op elk ander, die volledige gelijkheid in rechte en in feite zal worden verzekerd, welke moet bestaan naar den wensch zelf van ons grondwettelijk verdrag.’ (Vrij België, 10 nov. 1916, p.2, kol. 1.) (128) Deze hoop in de toekomst en in onze strijdende Vlamingen werd het thema van mijn artikel in Vrij België van 8 sept. 1916: Antwoord aan de leiders der K. Vl. Studentenbeweging op het front. (Noot F.V.C.).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 308 dat we in een geest van eensgezindheid, wellicht door de partijen gescheiden, maar zoals vóór de oorlog door een zelfde gedachte bezield, de strijd voor de vervlaamsing van het hoger onderwijs te Gent zouden kunnen opnemen en voor ons zelfbewust geworden volk de weg zouden kunnen openen naar het herstel van zijn eigen geaardheid en de ontwikkeling van de hem aangeboren scheppingsmogelijkheden. Inmiddels bleef mijn hoofdzorg - en deze moest door alle nadenkende Vlamingen worden gedeeld -, de Vlaamse Beweging en meer bijzonder haar intellectuele leiders te behoeden voor elke aanleuning bij de vijand, die onder een schijn van welwillendheid onze toekomstige zelfstandigheid, geestelijk en staatkundig, in gevaar kon brengen. Vlaanderen wilde niet bevrijd worden met een Duitse houwdegen om daarna, onder de voogdij zoniet het politieke meesterschap van deze onverzochte en baatzuchtige helper, van zijn eigen persoonlijkheid te worden beroofd. Noch met regeringsgejammer noch met vreemde prangijzers kon Vlaanderen worden gered. Alleen door eigen kracht zou ons volk zijn eigen levensweg terugvinden. Deze weg moge lang schijnen, hij brengt ons het verste en, wat aan ieder aarzeling een einde moet stellen, het is de noodzakelijke weg(129).

Een nieuwe bron van bittere haat tegen de Duitse bezetter was intussen bij ons volk ontstaan door de wegvoering van arbeiders naar Duitsland. Men kent de indrukwekkende protesten welke door Kardinaal Mercier, uit naam van geheel het Belgisch Episcopaat tegen deze barbaarse geweldpleging werden verheven. Ik heb me zeer ingespannen om in Nederland, speciaal dan bij de katholieke pers en de sociale organisaties, openbare steun voor deze verzetbeweging te bewerken. Het resultaat bleef echter gering. Privatim werd het gedrag van de Duitsers streng veroordeeld, maar de vrees om de neutraliteit van Nederland in het gedrang te brengen, belette een meer actieve en openbare tussenkomst(130). Voor de ac-

(129) Cfr. Regeeringsjammer of Volkskracht, in Vrij België van 24 nov. 1916. - ‘Het Vlaamsch belang is bij ons Vlaamsche volk’, zo schreef ik in Vrij België van dezelfde datum (in art. Treurig, p.7), ‘en met het Vlaamsche volk staat het ware flamingantisme tegenover het Duitsch geweld in de wapens, in ballingschap, in de gevangenissen en deelt met ons volk zijn lijden, zijn verzet en zijn afkeer. Dat is onze politiek.’ (Noot F.V.C.). (130) Op het Congres dat de Belgische verenigingen hielden te Baarle-Hertog werd beslist een smeekbede te richten tot Koningin Wilhelmina om hare tussenkomst tegen de wegvoering van onze werklieden te vragen. (Noot F.V.C). Dit congres ging door in nov. 1916.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 309 tivistische leiders echter was deze nieuwe onmenselijkheid van de Duitse veroveraars, zoals een hunner op 11 november schreef in het in Nederland verschijnend weekblad De Vlaamsche Gedachte(131), geen reden tot ontmoediging. Het activisme had nu eenmaal ieder beginselhouvast verloren en werd door zijn eigen noodlot en onder de onbedwingbare toorn van ons volk steeds verder naar de afgrond gedreven. Na de vervlaamsing van de hogeschool te Gent de bestuurlijke scheiding, na de bestuurlijke scheiding de Raad van Vlaanderen, met de Raad van Vlaanderen, een paskwil van politieke zelfstandigheid, waarvan de weerzinwekkende reis van enkele ministers uit de bespottelijke Borms-regering de ware betekenis aangaf: een slaafse onderwerping aan de wil van de Duitse machthebbers(132). Het geeft een gevoel van weemoed te bedenken dat een zeker aantal mannen, die zich vóór de oorlog als Vlaming en als mens door hun edelmoedigheid hadden onderscheiden, deze fatale afglijding niet hebben voorzien, wanneer zij aan de eerste verleiding hebben toegegeven en hun latere pogingen om zich op het glibberig hellende vlak halfweegs staande te houden, waren op voorhand tot mislukking gedoemd. In Vrij België van 16 maart 1917 heb ik onder de titel Van Wanhoop tot Zelf-

(131) Nadat Leo Picard met De Vlaamsche Post gebroken had, gaf hij in Nederland De Vlaamsche Gedachte uit, blad met gematigd activistische sympathieën. (132) De vervlaamsing van de hogeschool dateert van oktober 1916. De bestuurlijke scheiding begon nog voor het eind van die maand met het besluit van Von Bissing tot splitsing van het ministerie van Kunsten en Wetenschappen in een Vlaamse en Waalse afdeling; de algemene beslissing daaromtrent werd door hem uitgevaardigd op 21 maart 1917. De eerste Raad van Vlaanderen kwam tot stand te Brussel in februari 1917: 46 leden werden door 125 afgevaardigden gekozen; op 3 maart vertrok een afvaardiging ervan, o.w. Aug. Borms, naar Berlijn en werd door kanselier Bethmann Hollweg ontvangen. De hoger vermelde beslissing van 21 maart 1917 is een onmiddellijk gevolg van deze ontvangst; door de Raad werd in januari 1918 een Commissie van Gevolmachtigden, een soort college van ministers aangeduid. Eind januari en februari 1918 werd de Tweede Raad van Vlaanderen gekozen; kort daarop ondernam gevolmachtigde Borms een nieuwe reis naar Berlijn.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 310 moord deze onvermijdelijke treurgang van het activisme in herinnering gebracht. Na de reis naar Berlijn moest het zelfs voor de meest verblinde onder de activisten duidelijk zijn geworden dat hun gewaande zelfstandigheidspolitiek slechts een onderdeel - een door de Duitsers zelf misprezen onderdeel - van de Duitse Rijkspolitiek was geworden. Zelfs naar de vorm was zij niet meer eenvoudig een samenwerking met de bezettende macht, als tijdelijk beheerder van ons Belgische huishouden; zij kreeg haar orders rechtstreeks uit de Rijkskanselarij te Berlijn. De medewerking was slavernij geworden. Deze misdadige politiek verwekte niet alleen in het bezette gebied een diepe afkeer, zij werd niet minder streng beoordeeld door de Vlamingen die zich in het buitenland bevonden. Zij belette evenwel niet dat zich in de gemoederen van vele Vlamingen een toenemende ontevredenheid over de politiek van ons eigen regering en een stijgende ongerustheid over wat op taalgebied na de bevrijding gebeuren zou, meester had gemaakt. Deze ontsteltenis was bijzonder duidelijk bij onze soldaten op het IJzerfront, waar zij een toestand van spanning had tot stand gebracht, die zich in enkele betreurenswaardige misstappen uitte en voor de regering zelf een bron van grote bezorgdheid werd. Doch ook bij vele Vlaamse uitgewekenen en meer in het bijzonder in de kampen van onze in Nederland geïnterneerde soldaten was een ontreddering in de gedachten zichtbaar geworden, die zich na de bevrijding in een extremistische richting dreigde te ontwikkelen. Naar gelang het einde van de oorlog naderbij en de overwinning van de geallieerden duidelijker scheen, traden deze verschijnselen meer zichtbaar te voorschijn. Julius Hoste en ikzelf hadden in Vrij België en op alle bijeenkomsten, waar wij met Vlaamse landgenoten in aanraking kwamen, steeds ieder woord vermeden dat het ongeduld van de Vlamingen kon prikkelen en ze steeds in vertrouwen op de toekomst gesterkt in hun onvoorwaardelijke landstrouw. In het begin van 1917 bleek echter deze terughoudendheid onvoldoende. Op mijn initiatief werd de stichting aangekondigd van een Vlaamsch-Belgisch Verbond dat, vrij en wars van ieder activistische beïnvloeding en zich plaatsend boven elke partijpolitiek, alle onbesproken Vlamingen wilde samenbrengen, om na de bevrijding langs de wegen van ons eigen wettelijke ge-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 311 zagsuitoefening ‘de gelijkheid in rechte en in feite’ te verwerkelijken, welke door de regering in haar schrijven van 8 oktober 1916 aan Z.M. de Koning werd beloofd(133). Deze gelijkheid berust, zo luidde de oproep, ‘op het beginsel dat het Vlaamsche volk alleen door een al zijn standen omvattende taaleenheid zijn volle geestelijke en stoffelijke ontwikkeling zal kunnen bereiken (...). Wij kunnen echter niet dulden dat onder den mantel der Vlaamsche Beweging iets zou worden ondernomen dat het bevrijdingswerk van België eenige schade zou kunnen berokkenen en beschouwen het als van het hoogste belang, dat de Vlaamsche taalbeweging blijve wat zij steeds geweest is, een zaak van binnenlandsche politiek en opgelost worde zonder buitenlandsche staatkundige inmenging’(134). De aankondiging van het Verbond werd ondertekend door al de bekende Vlamingen, die zich toen in Nederland bevonden, o.a. door Arthur Buysse, volksvertegenwoordiger, en zijn broeder Cyriel Buysse, letterkundige, senator Vercruysse(135), Raemdonck, volksvertegenwoordiger, C. Huysmans, Prof. Leo van Puyvelde en Prof. A. de Ridder, Professor Verschaffelt(136) van de Vrije Hogeschool te Brussel, E.H. Aug. Bruynseels, vertegenwoordiger van Kardinaal Mercier in Nederland, Dr. Verdeyen, later professor aan de hogeschool te Luik, Em. Hullebroeck, J. Hoste, door mijzelf en vele anderen. Op maandag 30 april 1917 werd in Den Haag het Vlaamsch-Belgisch Verbond opgericht. Mij werd het voorzitterschap opgedragen en het is bij deze gelegenheid dat ik het zogenaamde minimumprogram, dat na de oorlog als leidraad voor de parlementaire actie van de katholieke Vlamingen heeft gediend, heb ontwikkeld en door de vergadering heb doen aanne-

(133) Cfr. hoger p.304-305, en noot 124 aldaar. (134) De volledige tekst van deze oproep vindt men in Vrij België, 27 april 1917, p. 1, kol. 3-4. (135) Astère Vercruysse (1912 + ‘de Solart’), oKortrijk 26 april 1834 †Gent 15 juli 1921, 8 juni 1886-1892 kath. volksverteg., nadien tot 1919 senator voor het arr. Gent (sedert 1900 Gent-Eeklo). (136) Jules Verschaffelt, oGent 27 jan. 1870 †'s-Gravenhage 22 dec. 1955, promoveerde 1893 in de natuurwetenschappen te Gent, en nadien in 1899 opnieuw in Nederland, leraar in Dordrecht en sedert 1906 hoogleraar aan de Brusselse universiteit, tijdens Wereldoorlog I assistent te Leiden en leraar te Rotterdam, 1923-1940 hoogleraar te Gent.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 312 men. Vier van de ondertekenaars van het oorspronkelijk manifest, de gebroeders Buysse en de HH. J. Daneels(137) en Leo van Puyvelde, trokken zich uit het Verbond terug om de futiele reden - een schijnreden alleszins - dat ik weigerde reeds bij het begin van de vergadering een motie tot veroordeling van de activistische universiteit ter stemming te leggen, dan wanneer ik als voorzitter van de vergadering hun de verzekering gaf dat deze motie zou worden ter stemming gebracht en aanvaard, zodra het statuut van het Verbond was goedgekeurd en het Verbond zelf aldus een organisch bestaan had verkregen, zoals een gezonde logica het vereiste. De stichting van het Vlaamsch-Belgisch Verbond was de consequente voortzetting van de gedragslijn, welke door J. Hoste en mezelf gedurende heel de oorlog was gevolgd: de Vlamingen vrijwaren voor ieder onvaderlandse beïnvloeding, hun vertrouwen op de toekomst onderhouden en, voor zoverre dit zonder enige schade voor 's lands verdediging kon geschieden, ze voorbereiden om na de bevrijding een actie van rechtsherstel te ondernemen in de geest van eensgezindheid, die bij de vooroorlogse strijd voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent zulke indrukwekkende vormen had aangenomen. Ieder partijbekommernis werd door ons zorgvuldig op zij gehouden.

Deze omzichtige onpartijdige en tevens zakelijke houding werd niet van andere zijde in acht genomen. Rondom en in de schoot van de regering te Ste-Adresse werd wel aan actieve partijpolitiek gedaan. Het aftreden van Baron Beyens als minister van Buitenlandse Zaken en zijn vervanging door Minister Paul Hymans(138) kan alvast niet door enige onbevoegdheid of feitelijke tekortkoming van Baron Beyens op diplomatisch gebied worden verklaard. Wanneer Em. Vandervelde in de regering als volwaardige minister werd opgenomen, weigerde hij niet alleen ontslag te nemen als voorzitter van de Tweede Internationale van de socialistische par-

(137) Jan Daneels, ‘nijverheidsman te Oostburg’, is vermoedelijk Jan L.A. Daneels, oEeklo 16 dec. 1886 †Brugge 10 sept. 1946, tijdens de oorlog invalide geworden, speelde een rol in de liberale Vlaamse beweging (Liberaal Vlaams Verbond en Willemsfonds). (138) Niet Hymans maar Broqueville beheerde na 18 jan. deze portefeuille; P. Hymans deed dit pas vanaf 1 jan. 1918.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 313 tijen(139), maar hij eiste bovendien van de Broqueville de verbintenis dat het zuiver algemeen stemrecht onmiddellijk na de bevrijding zou worden ingevoerd. Hij maakt er trouwens geen geheim van in zijn Souvenirs dat zijn kabinet met Louis de Brouckère(140) als kabinetsoverste een actief centrum voor socialistische politiek was geworden. Het home dat hij als minister van de bevoorrading met de geldelijke hulp van de Amerikaanse kolonel van Schaick(141) in Parijs voor de verlofgangers van het front opende, werd voorbehouden voor soldaten die in vredestijd reeds lid waren van een syndicale organisatie. De opgegeven rede was dat het home te beperkt was om alle verlofgangers te herbergen; in feite werd het bijna uitsluitend toegankelijk voor socialistische gesyndiceerden. Deze gang van zaken is aan Minister Vandervelde niet ontgaan(142). Wanneer onze jongens het vuur moesten ingaan, werd hun noch naar een syndicale lidkaart noch naar hun doopceel gevraagd. In Holland was C. Huysmans, secretaris van de Internationale werkzaam sedert het begin van 1916; hij stichtte er het socialistische weekblad De Belgische Socialist(143). Geen van beide leiders heeft zich evenwel schuldig gemaakt aan enige propaganda die van aard zou zijn geweest, de morele weerbaarheid te schaden. Met hen hadden wij ook geen last. De meest luidruchtige tuchtmeesters van onze Vlaamse verdedigingspolitiek waren natuurlijk veiliggeborgen mondhelden van het Bel-

(139) Souvenirs d'un militant socialiste, p.202. (Noot F.V.C.). (140) Louis de Brouckère, oRoeselare 31 mei 1870 †Brussel 4 juni 1951, journalist, tijdens Wereldoorlog I kabinetschef van Em. Vandervelde, 1896-1904 socialist. gemeenteraadslid te Brussel, 1900-1906 lid van de provinciale Raad van Brabant, 1919 hoogleraar te Brussel, 1925-1932 gecoöpteerd senator, 3 sept. 1945 minister van Staat. (141) John van Schaick, Amerikaans kolonel, die in de zomer 1917 als vertegenwoordiger van het Amerikaanse Rode Kruis bij minister Vandervelde kwam met Amerikaanse geldelijke steun voor de Belgische soldaten. Het Amerikaanse Rode Kruis schonk voor de verdere duur van de oorlog 7 miljoen goudfr., waarmee o.m. een home voor Belgische verlofgangers in Parijs, rondreizende bibliotheken, enz. werden opgericht. (Zie daarover VANDERVELDE, Souvenirs, p.211-214). (142) VANDERVELDE, o.c., p.212. (Noot F.V.C.). (143) De Belgische Socialist was een tweetalig weekblad van de bond der Belgische arbeiders in Nederland; het eerste nummer verscheen, te Rotterdam, op 23 sept. 1916 (en dus niet ‘begin’ 1916).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 314 gisch patriottisme, die in de waan verkeerden dat zij de Vlaamse Beweging als een verachtelijk wanprodukt van de Belgische dorpel weg konden vagen en voor wier nationale grootheidszin het vaderlands gebied te eng was geworden. De moedige vertegenwoordigers van deze heilloos gebleken pogingen in Nederland hadden reeds tegen Vrij België het Belgisch Dagblad gesticht, dat eigenlijk nooit van zijn ziekbed is opgestaan. Tegen het Vlaamsch Verbond werd een ‘Ligue patriotique flamande’(144) in het leven geroepen, dat aan een zelfde kwijnziekte van zijn ontstaan af is blijven lijden. De enige troost die de inrichters ervan hebben kunnen verwerven is, dat hun actie van de overkant uit met klem werd gesteund door De Toorts(145), het orgaan van de activisten in Nederland, die het voorval op de ‘passiviteit’ en het ‘minimalisme’ van de leiders van Vrij België gemunt hadden. Het ontstaan van de ‘Ligue patriotique flamande’ kreeg trouwens onverwachts ook een separatistisch luchtje. Naast de ‘Ligue flamande’ werd een ‘Ligue patriotique wallonne’ tot stand gebracht. In Les nouvelles(146) van 28 april 1917 konden we lezen dat de statuten van beide Ligues een samenwerking voorzagen in een derde organisatie, een ‘Fédération patriotique belge’. De taalhermafrodieten die zich noch in de Vlaamse noch in de Waalse Ligue tehuis konden voelen, hadden het recht om zich rechtstreeks bij de ‘Fédération’ aan te sluiten. Het was om de Raad van Vlaanderen te doen watertanden! De oprichting van het Vlaamsch-Belgisch Verbond bleek echter spoedig op zijn tijd te zijn gekomen. Spoedig kwamen verschillende afdelingen in Nederland(147) en ook in Engeland en Frank-

(144) Deze ‘Ligue’, in het Nederlands ‘Vaderlandsche Vlaamsche Bond’, werd op 8 dec. 1916 in Den Haag gesticht. Vrij België noemt ze in zijn nummer van 22 dec. 1916, p. 7, kol. 2 ‘uitbroedsel van een paar Gentsche Vlaamschhaters onder aanvoering van een Antwerpschen annexionist’. (145) De Toorts verscheen van juni 1916 tot 1920 te Utrecht als Grootnederlands en activistisch-gezind weekblad; als Vlaamse medewerkers treft men o.m. R. De Clercq en E. Rietjens aan. (146) Bedoeld worden wel Les Nouvelles door een groep Luikse journalisten in aug. 1914 te Maastricht gesticht en er tot in 1918 verschenen. (147) In Nederland telde het Vl.-Belg. Verbond in juni 1917 4000 leden, in jan. 1918 6000, in okt. 1918 7500. De eerste landdag ervan werd gehouden te 's-Gravenhage op 4 maart 1918, de tweede op 5 nov. in dezelfde stad. In Vrij België vindt men zeer veel gegevens over ledenwerving en activiteit van dit Verbond.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 315 rijk tot stand. Vooral in de kampen van onze geïnterneerde soldaten bracht zij een verheugend gevoel en geruststelling omtrent de toekomst van onze Vlaamse Beweging. Om ieder misverstand en ieder inwendige twist omtrent de geest en de bedoelingen van het Vlaamsch-Belgisch Verbond te voorkomen moesten de toetreders volgende verklaring ondertekenen: 1) dat het onontbeerlijk is de gelijkheid in feite zowel als in rechte tussen Vlamingen en Walen en tussen beider taal volkomen door te voeren; 2) dat het Vlaamse volk alleen op de grondslag van ene alle standen omvattende taaleenheid zijn volle geestelijke en stoffelijke ontwikkeling kan bereiken; 3) dat de Vlaamse kwestie een zaak is van binnenlandse politiek en elk buitenlandse staatkundige inmenging dient afgewezen; 4) dat van de hulp van de Duitsers geen gebruik mag worden gemaakt om nieuwe taalhervormingen op te dringen; 5) dat op taalgebied geen pogingen mogen worden ondernomen die het bevrijdingswerk van België schaden(148). De regering bleef intussen - ik heb het reeds doen opmerken - in hare verklaringen en vooral in haar optreden tegen de taalmisbruiken die op het front bleven voortwoekeren, te schuchter om bij de Vlaamse soldaten en uitgewekenen ieder ongerustheid omtrent de toekomst van hun taalrechten weg te nemen. Deze schuchterheid was, naar mijn overtuiging, vooral te wijten aan de verdeeldheid die tussen haar eigen leden over het talenvraagstuk heerste. Hetgeen met de belofte van gelijkheid in rechte en in feite gebeurde, was aan die interne onenigheid te wijten. Zij kon echter aan de drang der feiten niet ontkomen. In het verslag, dat de besluitwet betreffende de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de staat voorafging en dat in het Staatsblad van 8-13 april 1917 werd opgenomen, erkent zij dat de Wetgevende Kamers reeds vóór de oorlog bereid waren, het Vlaamse vraagstuk, meer bepaaldelijk inzake hoger onderwijs, in een gunstige geest te behandelen en dat de schitterende houding van de Vlaamse vaderlanders de plicht aan de rechtmatige eisen van de Vlamingen voldoening te schenken ‘nog meer gebiedend en heiliger dan ooit’ maakt. Steeds bekommerd om het vertrouwen van de Vlamingen in onze

(148) Deze tekst vindt men woordelijk ook in Vrij België van 18 mei 1917, p. 5, kol. 2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 316 toekomst en hun moed tot volgehouden weerstand tegen de vijand, speciaal bij onze frontsoldaten, te steunen, heb ik in Vrij België van 25 mei 1917 de betekenis van deze woorden onderlijnd en er bijzonder nadruk op gelegd, dat de meest echte vertegenwoordigers van Vlaamse vaderlandse trouw en heldhaftigheid de duizenden Vlaamse jongens waren die op het strijdveld stonden; en dat wanneer van een geheiligde plicht tegenover het Vlaamse volk werd gesproken, wij ons eerst naar hen hadden te richten en voor hen te buigen, want naast de prijs van het bloed is ieder ander offer gering(149). Het verlangen van de landstrouwe Vlamingen en het ongeduld van onze Vlaamse frontsoldaten, om over de toekomst van hun eigengeaard bestaan in België na de bevrijding op ondubbelzinnige wijze te worden gerustgesteld, groeide als vanzelfsprekend naar gelang de vrede meer nakende scheen en het recht van de volken om op democratische wijze over hun eigen lot te beschikken duidelijker werd uitgesproken.

9 Wilsons Congres-rede en Amerika's oorlogsverklaring. Vredesboodschap van Benedictus XV en reacties hierop van verschillende regeringen. (Jan.-sept. 1917)

De intrede van de Verenigde Staten van Amerika in de oorlog aan de zijde van de geallieerden, en de verklaringen met welke deze gebeurtenis vanwege President Wilson gepaard gingen, de revolutie in Rusland van welke men aanvankelijk kon verhopen dat zij binnen de grenzen van een ware volksregering zou blijven en een nieuwe kracht voor de solidariteit van de democratische volken zou worden, de heldhaftigheid van de geallieerde legers, die - men denke aan de IJzer, aan Verdun en aan de verdediging van Ieper - tegen de meest hardnekkige aanvallen van de Duitse legermacht hadden standgehouden, waren onbetwijfelbare tekenen dat de overwinning reeds de zijde van de bondgenoten had gekozen en dat

(149) Cfr. het art. van F.V.C. De Rechtmatige Verzuchtingen der Vlamingen, in Vrij België, 25 mei 1917, p.1.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 317 het einde van het oorlogsdrama nabij was. Ook de Duitsers ontsnapten aan deze indruk niet. Een groeiende mistevredenheid en voelbare onrust had zich van de geest van de bevolking en ook reeds van het leger meester gemaakt. De rede welke Bethmann Hollweg op 29 maart 1917 voor de Rijksdag uitsprak gaf duidelijk te kennen dat de hoogste rijksoverheden zich niet langer aan deze ontgoochelende indrukken konden onttrekken. Over de buitenlandse verhoudingen sprak hij vergoelijkend, over de militaire krijgsverrichtingen met gelatenheid, over de binnenlandse toestanden op schuchtere wijze. Duitsland, zo zegde hij, bleef bereid om de vrede tegemoet te gaan; maar hij ontweek ieder nadere verklaring over de voorwaarden die door Duitsland als aanvaardbaar konden worden beschouwd(150). In het geheim werd echter naar welwillende tussenpersonen gezocht - ook in Nederland(151) - die de geallieerde regeringen naar het vredespad konden lokken. De Duitse dubbelzinnigheid omtrent België, die zowel uit de rede van Bethmann Hollweg tot de afgezanten van de Raad van Vlaanderen(152) als uit de politiek van von Bissing was gebleken, was evenwel van aard om ons als Belgen en vooral als Vlamingen bijzonder op onze hoede te stellen tegen elk oncontroleerbaar gefluister. Te Wenen was de behoefte aan vrede meer uitgesproken. De vrees voor een ontbinding van de veelrassige monarchie kon niet langer verborgen worden gehouden. Op 1 augustus 1917 richtte Paus Benedictus XV een vredesboodschap tot ‘de Hoofden der Volkeren, die met elkander in oorlog verkeren’(153). De positie van het Vaticaan was tegenover het oorlogsgebeuren een bijzonder kiese geweest. Drie bekommernissen hadden van den beginne de politiek van de paus bepaald: het bewaren van een volstrekte onpartijdigheid jegens alle oorlogvoe-

(150) Bedoeld wordt de verklaring van de rijkskanselier op 29 maart 1917 met betrekking tot buitenlandse en binnenlandse aangelegenheden; het was de laatste bijeenkomst van de Rijksdag vóór het paasreces. Zie ook F.V.C., De jongste rede van den Duitschen Rijkskanselier, in Vrij België, 6 april 1917, p. 4. (151) Zie art. van J. Hoste in Vrij België van 27 april 1917. (Noot F.V.C.). (152) Bethmann Hollweg ontving deze afgezanten op 21 maart 1917. (Cfr. supra p. 309, noot 132). (153) De Nederlandse versie van deze boodschap vindt men in Vrij België, 24 aug. 1917, p. 2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 318 renden, een onophoudelijke toeleg om krachtens de wet van de naastenliefde zoveel mogelijk behulpzaam te zijn bij het verzachten van het oorlogsleed, en de gedachte van een rechtvaardige en duurzame vrede, zoveel het in de macht ligt van het hoofd der Kerk, te bevorderen. Reeds bij het einde van het eerste oorlogsjaar had de H. Vader aan de oorlogvoerende landen aanwijzingen gegeven, die volgens Hem tot een voor allen eervolle vrede konden leiden. Evenwel zonder merkbaar gevolg. In 1917 achtte de Paus het ogenblik gunstig om zijn vredespogingen met meer duidelijke en praktische voorstellen te doen vergezeld gaan. Deze voorstellen kunnen als volgt worden samengevat: de vrede moet niet op de macht der wapenen maar op het moreel gezag van het recht worden gevestigd; vermindering van de bewapening tot de grenzen verenigbaar met de handhaving van de openbare orde in elke staat; een ware vrijheid der zeeën; wederzijdse kwijtschelding van aanspraken op schadevergoedingen mits inachtneming van bijzondere gevallen; ontruiming van de met geweld bezette gebieden; het instellen van een instituut van arbitrage met verplichting van de staten zich aan zijn uitspraken te onderwerpen en de middelen om de ten uitvoerlegging van zijn uitspraken te verzekeren. De vredesopvattingen door Zijne Heiligheid vooruitgezet maakten ongetwijfeld in sommige - ook katholieke - middens van de Entente-landen een indruk van schuchterheid, die er de weerklank van verminderde. Ik heb dit niet kunnen verbergen in de beschouwingen, die ik in Vrij België van 24 augustus aan de Vredesboodschap van Z.H. Paus Benedictus XV heb gewijd. Men had gaarne een meer uitdrukkelijke taal vernomen omtrent de verplichting van Duitsland tot vergoeding van de schade, die het in strijd met het recht door zijn onverzadigbare roofzucht en vernielingswoede in de door zijn legers bezette landen en streken had veroorzaakt. Het kon evenwel niet worden betwijfeld dat, waar de Paus sprak over de billijkheid van vergoeding in bijzondere gevallen, Hij mede en meer bijzonder België op het oog had. Het was echter onbillijk en met de ware bedoelingen van de Paus in strijd te beweren, zoals in sommige bladen werd gezegd, dat de Pauselijke boodschap zou beheerst zijn geworden door een neiging om de centrale machten te bevoordeligen. De bekommernis van de Paus ging duidelijk over de onmiddellijke oorlogsgebeurtenissen heen, naar de be-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 319 zorgdheid om aan de vrede een grondslag te geven, die zijn duurzaamheid zou danken aan de bevrediging van het eergevoel en de levenseisen van alle oorlogvoerende mogendheden, en aldus een vernieuwing te voorkomen van de ijselijke rampspoed die over Europa was gekomen. In deze bedoeling handelde de Paus zoals ook President Wilson het gedaan had in zijn bemiddelingspoging van 18 december 1916 en in zijn rede op 22 januari 1917. Als antwoord op de mensonterende duikbootoorlog door Duitsland ingevoerd had President Wilson, vooraleer tot de oorlogsverklaring aan Duitsland over te gaan, in een merkwaardige boodschap aan het Congres zijn opvattingen over de vrede kenbaar gemaakt: een wereldvrede gevestigd op het levensrecht en de vrijheid ten bate van alle vredelievende volken. Blote overeenkomsten, zo zegde Wilson, maken de vrede niet duurzaam. Hij maakte de verantwoordelijke medewerking van de Verenigde Staten aan een wereldverbond tot handhaving van de vrede beslist afhankelijk van de aanneming van de voorwaarde die hij voor de Amerikaanse Senaat heeft ontwikkeld. Deze voorwaarden tonen een opvallende gelijkenis met de beginselen welke door de Paus in zijn vredesboodschap werden ontwikkeld: verplichte arbitrage, een gewapende wereldmacht tot handhaving van de vrede, samenwerking van alle volkskrachten in Europa en daarom een vrede tussen gelijken die geen blijvende wrok achterlaat, gelijkberechtiging tussen alle vrije staten groot en klein, vrijheid ter zee en te land, afstand van alle vérstrekkende bondgenootschappen. Wilson voegde er aan toe: voor andere beginselen kan de Amerikaanse staatkunde niet opkomen. ‘Het zijn de beginselen van de mensheid en zij moeten zegevieren’(154). President Wilson was ook de eerste om antwoord te geven op de vredesboodschap van Z.H. de Paus Benedictus, en erkent dat deze aan zijn eigene opvattingen zeer verwant is. ‘Ieder hart dat niet verblind en verhard is door deze verschrikkelijke oorlog’, zo luidde

(154) Het gaat om T.W. Wilsons rede van 22 jan. in de Amerikaanse senaat. Een Nederlandse versie ervan vindt men in Vrij België, 2 febr. 1917 p.8. Zie ook ibid. p.1, van de hand van F.V.C., De Rede van Wilson en bijkomende kommentaren in zijn art. De Vredesboodschap van Z.H. Paus Benedictus XV, in Vrij België van 24 aug. 1917, p. 1. - Op 6 april 1917 verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan Duitsland.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 320 de aanhef van het antwoord dat ondertekend werd door R. Lansing(155), staatssecretaris van de Verenigde Staten van Amerika, ‘moet getroffen zijn door deze ontroerende oproep van Zijne Heiligheid de Paus, moet de waardigheid en de kracht gevoelen van de menselijke en edelmoedige beweegredenen die er toe aanleiding gaven en moet vurig wensen, dat wij het pad van de vrede mochten inslaan dat hij met zoveel warmte aanwijst’(156). De Amerikaanse bewindslieden behoefden zich evenwel niet zoals de Paus alleen op het vlak der beginselen te houden en zij legden er nadruk op dat de door hem en door de Amerikaanse regering zelf gehuldigde beginselen slechts dan een heilzaam uitwerksel konden hebben, wanneer bij alle partijen dezelfde zin voor gerechtigheid, dezelfde liefde voor de volkenvrijheid, dezelfde aansprakelijkheid en openhartigheid aanwezig waren. Deze zedelijke en staatkundige waarborgen bestonden echter niet aan de kant van Duitsland, zolang de leiding van dit land toevertrouwd bleef aan een onverantwoordelijke regering, die steunende op een uitgebreid militair stelsel, in het geheim plannen beraamde om gelijk een lawine, onder vertreding van alle ereverplichtingen en zedewetten, gehele landen te veranderen in een bloedbad en een puinhoop. Deze verwijzing naar de onmisbare democratisering van het Duitse regeringsbeleid als voorwaarde van een breedgezinde vredesovereenkomst werd ook reeds door Lloyd George(157), als hoofd van de Britse regering, in het ‘House of Commons’ verkondigd. De middenrijken - Duitsland en de Oostenrijks-Hongaarse monarchie - beantwoordden de pauselijke boodschap op resp. 20 en op 21 september 1917. Het gebeurde in een afzonderlijk schrijven, want de geestesgesteldheid en de vredesbehoefte waren in beide

(155) Robert Lansing, oWatertown (New-York) 17 okt. 1864 †Washington 30 okt. 1928, Amerikaans staatssecretaris (= minister van Buitenl. Zaken) van 1915 tot de vredesbesprekingen te Versailles, toen hij wegens meningsverschillen met president Wilson ontslag nam. (156) Dit is een citaat - maar in nieuwe spelling gezet - uit de Nederlandstalige versie van Lansings antwoord, zoals ze te vinden is in Vrij België van 7 sept. 1917, p.2. (157) David Lloyd George, oManchester 17 jan. 1863 †Criccieth (Wales) 26 maart 1945, liberaal Brits politicus, meerdere malen minister o.m. 1915 van Munitie, 1916 van Oorlog, dec. 1916-okt. 1922 eerste-minister.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 321 landen verschillend, zoals ook de oorlogsverwachtingen van den beginne af anders waren geweest bij de Donau-monarchie dan bij de meesters van Berlijn. Oostenrijk had reeds door de poging, die zij met de hertog van Parma(158) langs de Belgische regering om beproefd had en die alleen voor gevolg had Minister de Broqueville nodeloos in opspraak te brengen, van haar vredesverlangen laten blijken. Het antwoord aan Zijne Heiligheid was de uiting van een dankbare instemming met de leidende gedachten die het Pauselijk document hadden ingegeven. Ook het antwoord van Duitsland getuigde van een nieuwe geest. Ook Berlijn erkende dat voortaan de verhouding van de staten onderling moest worden beheerst door het recht en niet meer door de macht der wapenen. Het sprak zich gunstig uit voor bindende scheidsrechtelijke uitspraken en een progressieve beperking van de bewapening, denkbeelden die ernstig gemeend in strijd waren met de afwijzende houding welke Duitsland vóór de oorlog tegen dergelijke voorstellen had aan de dag gelegd, strijdig ook met de rechtsbeginselen die onder de invloed van de na-Kantse wijsbegeerte, en de lering van Treitschke(159) vanaf Bismarck(160) de Duitse bewindsvoering hadden beheerst. Een nieuwe geest? of was het niet liever een reeds onafwijsbaar geworden gevoel van onmacht en oorlogsmoeheid dat zich van het Duitse volk had meester gemaakt? In de Rijksdag had zich een meerderheid gevormd die niet langer vrede kon nemen met het absolutisme van het keizerlijk regime en de daaruit volgende onaansprakelijkheid van de opperste politieke en militaire leiding.

(158) Titulair hertog van Parma was van 1907 tot 1939 Henri (o1873 †1939). Hier wordt evenwel verwezen naar de diplomatieke actie van diens jongere halfbroer, Sixte de Bourbon-Parme o o ( 1886 †1934) die, op verzoek van zijn zwager keizer Karel I van Oostenrijk ( 1887 †1922, keizer 21 nov. 1916), samen met zijn broer Xavier François (o1889) - beiden dienden als officier in het Belgisch leger - tweemaal, nl. op 23-24 maart en op 8 mei 1917, in Wenen waren en vandaar standpunten i.v.m. vredesluiting overbrachten naar de Geallieerden. (159) Heinrich von Treitschke, Duits nationalistisch geschiedschrijver, oDresden 15 sept. 1834 †Berlijn 28 april 1896, hoogleraar o.m. te Berlijn, 1871-1888 nationaal-liberaal lid van de Reichstag. (160) Otto von Bismarck (vorst), Duits staatsman, oSchönhausen 1 april 1815 †Friedrichsruh 30 juli 1898, sedert 1862 Pruisisch minister-president en 1871-1890 rijkskanselier.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 322

Bethmann Hollweg moest in de loop van 1917 als rijkskanselier plaats maken voor een ambtenaar, Dr. Michaelis(161), een persoonlijkheid zonder eigen aangezicht, maar nog een vertegenwoordiger van het oud regime, en die na betrekkelijk korte tijd op zijn beurt vervangen werd door de Beier Graaf von Hertling(162). Het ministerie van Buitenlandse Zaken ging uit de handen van Dr. Zimmermann(163) over naar von Kühlmann(164), van wie tenminste een meer soepele diplomatische actie kon worden verwacht. Er bleef evenwel over de Duitse vredesgeneigdheid, voornamelijk in verband met België, nog een dubbelzinnigheid zweven die er de waarde en de indruk in hoge mate van verminderde. Het Berliner Tageblatt, dat zelf een der meest uitgesproken verdedigers van een nieuwe richting was, bevatte dienaangaande op 17 september 1917 een veelzeggende officieuze mededeling, waarin onomwonden werd erkend dat ‘de overwegingen van de Rijksleiding over het lot van België nog niet afgesloten zijn en dat de Duitse antwoordnota aan de Paus geen klare oplossing van het Belgisch vraagstuk zou brengen’. België was immers van den beginne af en bleef het voornaamste doelwit van de Duitse begeerte. Vanwege de Entente-Mogendheden bleef evenwel de Pauselijke boodschap onbeantwoord. Het was met een gevoel van grote ontnuchtering dat door de buitenwereld, en niet door de katholieke gemeenschap alleen, zulks vernomen werd uit de verklaring welke

(161) Georg Michaelis, oHaynau 8 sept. 1857 †Fürstenwalde 24 juli 1936, Duits politicus, 14 juli-1 nov. 1917 rijkskanselier en Pruisisch minister-president. (162) Georg von Hertling (baron, 1914 graaf), oDarmstadt 31 aug. 1843 †Ruhpolding (Opper-Beieren) 4 jan. 1919, Duits politicus van de Zentrumpartij, febr. 1912 Beiers minister-president, nov. 1917-sept. 1918 rijkskanselier en Pruisisch minister-president. (163) Arthur Zimmermann, oTreuburg (Marggrabowa, in Oost-Pruisen) 5 okt. 1864 †Berlijn 7 juni 1940, sedert 1901 op Buitenlandse Zaken, 1911 als onderstaatssecretaris, nov. 1916-aug. 1917 staatssecr. voor Buitenlandse Zaken. (164) Richard von Kühlmann, oIstanbul 3 mei 1873 †Ohlastadt bei Murnau 16 febr. 1948, Duits diplomaat, tijdens Wereldoorlog I 1915-okt. 1916 gezant in 's-Gravenhage, nadien ambassadeur in Istanbul, aug. 1917-9 juli 1918 staatssecretaris voor Buitenl. Zaken; als zodanig sloot hij de Vrede van Brest-Litowsk (maart 1918).

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 323

Ribot(165), Frans minister van Buitenlandse Zaken, in de Kamer der Afgevaardigden op 19 september aflegde. Werd deze verregaande terughoudendheid veroorzaakt door politieke invloeden, die in Frankrijk ieder nauwe samenwerking met het Vaticaan in de weg stonden? Lag de schuld bij Italië dat bij zijn aansluiting bij de Entente bedongen had, dat de H. Stoel buiten ieder diplomatische onderhandeling omtrent de vrede zou worden gehouden? Lag het aan een gemis aan eenheid tussen de bondgenoten aangaande de uiteindelijke oorlogsdoeleinden? Ik kan deze vragen niet met zekerheid beantwoorden. De hoffelijke bewoordingen met welke de Pauselijke boodschap door de Britse Gezant bij de H. Stoel werd in ontvangst genomen, hadden in elk geval betere verwachtingen gewekt(166). Wat ons in de eerste plaats moest bekommeren was de houding die onze eigen regering zou aannemen. België was geen lid van de Entente. Wij hadden er belang bij in deze aangelegenheid te laten blijken dat wij het statuut van onzijdigheid, waarop wij ons steeds konden beroepen en dat we zeer terecht tegenover het Verdrag van Londen hadden gehandhaafd, niet bedektelijk hadden prijsgegeven. Reeds voordat Ribot zijn verklaring had afgelegd, had ik de stelling verdedigd dat België een afzonderlijk antwoord aan de Paus behoorde te geven zoals het ook gedaan werd tegenover het bemiddelingsvoorstel van Wilson. Een bijzondere reden van dankbaarheid kon daarbij tevens worden aangevoerd, want de Paus was de eerste geweest om als soeverein de volle onafhankelijkheid van België en - zij het in meer bedekte woorden - ook de schadeloosstelling van België als grondvoorwaarde voor de toekomstige vrede te stellen. Onze regering beantwoordde de Pauselijke boodschap - zij het dan met vrij aanzienlijke vertraging - met een nota, die door Koning Albert met ‘kinderlijke en eerbiedige gehechtheid’ aan de H. Stoel werd overgemaakt door

(165) Alexandre Ribot, oSaint-Omer 1842 †Parijs 1923, Frans magistraat en centrum-links politicus, was herhaaldelijk minister sedert 1890 en tijdens Wereldoorlog I aug. 1914-maart 1917 minister van Financiën, nadien (voor de vijfde keer) maart-sept. 1917 minister-president en maart-okt. 1917 minister van Buitenl. Zaken. (166) Zie over heel deze vredehandel heel wat artikels van F.V.C. in Vrij België, nrs. van sept.-nov. 1917.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 324 een schrijven van 24 december 1917. Werd de traagheid met welke het antwoord werd overgemaakt, veroorzaakt door invloeden van geallieerde zijde? Men is genegen het te geloven wanneer men reeds in de aanvang van de nota leest, dat de regering van de Koning zich gehaast heeft, zodra zij kennis had gekregen van de pauselijke boodschap, met de grootste welwillendheid de voorstellen te onderzoeken die er ‘in zulke verheven taal werden in geformuleerd’. De regering ‘stelde er prijs op, tevens hare innige en diepe dankbaarheid te betuigen voor de bijzondere belangstelling, die de H. Vader voor de Belgische natie koestert en waarvan dit stuk bij hernieuwing het kostbaar bewijs leverde’. Zij herinnerde eraan dat Zijne Heiligheid reeds in zijn consistoriale rede van 22 januari 1915, alhoewel aan een volledige neutraliteit gebonden, het onrecht dat België werd aangedaan veroordeelde. Zij sprak haar grote dankbaarheid uit voor de talrijke en edelmoedige tussenkomsten van de H. Stoel ten bate van een groot aantal Belgen, die slachtoffer werden van de gewelddaden van de vijand. De Belgische regering verzekerde dat zij in de mate van haar krachten wou medewerken, om de suprematie van het recht boven de macht te verzekeren. Dat was trouwens de betekenis van de door ons land aanvaarde en gedragen offers, maar ‘het kon enkel een vrede aanvaarden, die het met billijke schadevergoeding, zekerheid en waarborgen verschaft voor de toekomst, de integriteit van het Belgisch grondgebied, zo van het moederland als van de kolonie, herstelt en waarborgen schenkt tegen de hernieuwing van een aanval als deze van 1914’(167). Erger was dat de vredeszon die in de zomer van 1917 zo mild begon te schijnen door nieuwe nevelen werd vervaagd. De Russische revolutie, die met zoveel verwachtingen door de Westerse socialisten werd begroet en aanvankelijk een vernieuwing van de Russische strijdlust tegen het Duitse imperialisme tot stand bracht, werd machteloos door de inwendige crisis, die haar in het bolchevisme deed ontaarden. Kerensky(168) werd verdrongen door Le-

(167) F.V.C. citeert, maar niet altijd letterlijk, uit de tekst van het Belgische antwoord, zoals hij verscheen in Vrij België op 1 febr. 1918, p.3. (168) Alexsndr Fedorowitsj Kerensky, oSimbirsk (thans Oeljanowsk) 4 mei 1881 †New York 11 juni 1970, Russisch socialistisch politicus, juli-nov. 1917 regeringsleider; na de Oktoberrevolutie naar het Westen gevlucht, leefde hij sinds 1940 in de Verenigde Staten.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 325 nin(169), die op geheime wijze door de Duitse legerleiding van Zwitserland naar [Rusland was kunnen terugkeren](170).

10 Overlijden van Kamervoorzitter Schollaert (29 juni 1917). Diens portret

In de zomer van 1917 keerde ik terug naar Ste-Adresse. Het was de wens van mijn vrienden in het ministerie en ik verlangde zelf beter op de hoogte te komen van de politieke toestand en een rechtstreekse poging te ondernemen, om de regering tot een beter inzicht in de Vlaamse aangelegenheden te brengen en zo mogelijk ook de onrust te milderen, die zich op het front meer en meer bij onze Vlaamse soldaten openbaarde. Het werd, eilaas, ook de laatste gelegenheid voor een onderhoud met president Frans Schollaert. Ruim een jaar voor de oorlog werd hij overvallen door een nierkwaal, die haar slachtoffers niet meer loslaat, en hij wist het. Maar achter zijn reeds gebroken gestel stond een ijzeren ziel. Hij onderwierp zich gelaten aan de voorschriften van zijn geneesheren, maar zijn gemoedsbewegingen had hij zelf voldoende in bedwang om zich niet aan de zware eisen van zijn hoge parlementaire verantwoordelijkheden behoeven te onttrekken. Onverstoorbaar en ongebroken bleef hij met een erkend meesterschap de woelige en verwarde debatten leiden, die rond de jongste school- en legerwet werden gevoerd. Bij kalme doch meestal korte tussenpozen liet hij de leiding van de besprekingen wel eens over aan de eerste ondervoorzitter, de ook pas overleden heer Nerincx, maar hij hield steeds een oog in 't zeil en zodra hij onraad voelde, beklom de kleine man opnieuw het podium en nam kalmpjes de hamer over. Met het getik van zijn papiermes bereikte hij zoveel als anderen met elektrisch noodgerinkel.

(169) Wladimir Iljitsj Oeljanow (Lenin), oSimbirsk (thans Oeljanowsk) o4 mei 1870 †Gorki 21 jan. 1924. (170) Het manuscript van F.V.C. laat de zin onaf. De vier woorden tussen haken werden door ons bijgevoegd. - Lenin deed genoemde reis na de Russische Februarirevolutie.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 326

Toen ik President Schollaert terugzag in 1917 was echter de uitputting van zijn krachten zichtbaar en hij verborg het nabijzijnde einde niet voor zichzelf. Wanneer ik met ontroering vóór mijn vertrek van hem afscheid nam, zegde hij met kalme nadruk dat hij mij niet meer zou weerzien. Hij wenste mij een voorspoedige toekomst. Tussen de vriendelijke raadgevingen die hij mij meegaf was er gene aan welke hij meer waarde bleek te hechten dan aan de eerbied, die men verschuldigd achtte aan alle eerlijke strijders, welke ook de partij weze in welke ik ze zou terugvinden. Deze nobele gedachte is nooit uit mijn herinnering verdwenen. Pas was ik in Nederland teruggekeerd toen ik een telegram ontving dat mij het overlijden van President Schollaert meldde(171). Het was slechts in de geest dat ik hem vergezellen kon naar de voorlopige rustplaats, die hem door een Franse vriend van ons land werd verleend. Ik heb echter over zijn heengaan een grote droefheid gevoeld. Ik voelde voor hem een grote eerbied en bewondering en ben hem steeds dankbaar gebleven voor de genegenheid, welke ik sedert het begin van mijn parlementair leven van hem had mogen ondervinden. Schollaert was omzeggens in de politiek gebakeld. Ook zijn vader was een zeer geziene en strijdbare politieke persoonlijkheid(172). Hij was een geboren Leuvenaar(173) en Leuven bleef de voornaamste zetel van zijn levenswerkzaamheid. Hij studeerde er in de Rechten aan de Hogeschool, vestigde er zich als advocaat en was er herhaaldelijk deken van de orde der advocaten. Doch spoedig zwenkte de weg van zijn bedrijvigheid naar de politiek, en het was steeds Leuven dat hem afvaardigde. Hij werd achtereenvolgens lid van de gemeente- en de provincieraad en daarna lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Reeds in 1889 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en had in deze hoedanigheid ook de verantwoordelijkheid voor het openbaar onderwijs en de schone kunsten. Van 1895 tot 1899 was hij voor de eerste maal Voorzitter van Kamer, van 1901 tot 1908 opnieuw minister van Binnenlandse Zaken. In 1908 volgde hij als hoofd

(171) Schollaert overleed te Sainte-Adresse op 29 juni 1917. (172) Frans Jozef Schollaert, oAntwerpen 16 dec. 1817 †Vorst 11 aug. 1879, advocaat te Leuven, 1 april 1863 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Antwerpen. (173) Schollaert werd geboren te Wilsele bij Leuven op 19 aug. 1851.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 327 van de regering zijn vriend de Trooz(174) op, die ook het arrondissement Leuven vertegenwoordigde, maar die na een kort bewind was gestorven. In 1912 werd hij opnieuw voorzitter van de Kamer en behield deze waardigheid tot aan zijn dood. Het zou een banaliteit zijn eraan te herinneren dat deze drager van zoveel verantwoordelijkheden geen gewoon man was. Hij was nochtans niet, wat men gewoon is te noemen, een schitterende geest. Hij imponeerde niet door boekengeleerdheid, hij overweldigde niet als redenaar en hij was zuinig met het geschreven woord. Maar hij bezat de kennis van ons inwendig staatkundig leven als zeer weinigen en beschikte over een rijke politieke ervaring. Hij was bovendien een man van overleg, van mensenkennis en van een zeldzaam gezond verstand, waarvan steeds grote overtuigingskracht uitging. Wat evenwel aan Schollaert zijn eminente plaats in onze politiek verzekerde, was voornamelijk zijn onkreukbare rechtschapenheid en zijn vastheid van karakter. Deze nobele eigenschappen werden ook door zijn politieke tegenstrevers niet ontkend. Schollaert was katholiek en met de gaafheid van zijn persoonlijkheid kon hij niet anders zijn dan een katholiek van de daad. In de opwinding van de partijstrijd werd hij wel eens uitgemaakt voor een dweper, doch in de werkelijkheid was hij zeer verdraagzaam en, ofschoon voor zichzelf zeer streng, uiterst mild bij het beoordelen van de gedragingen van zijn evennaaste, bezorgd tevens om de eer van het Parlement bij andersdenkenden te redden. Door het Parket verzocht om de parlementaire onschendbaarheid van een links parlementslid, die van strafbare zedenfeiten beticht werd, te doen opheffen, gaf hij aan de belanghebbende de tijd om het land te verlaten(175). Op het gebied van de staatkundige hervormingen blijft de naam Schollaert meer bijzonder verbonden met het schoolvraagstuk. Het was in de schoolstrijd van de eerste tachtiger jaren dat hij zijn

(174) , oLeuven 21 febr. 1857 †Brussel 31 dec. 1907, 26 dec. 1889 tot zijn dood kath. volksverteg. voor het arr. Leuven, aug. 1899 tot zijn dood minister van Binnenl. Zaken, sedert mei 1907 bovendien regeringshoofd. (175) Zeer waarschijnlijk wordt hier verwezen naar Louis Furnémont (B.W.P.), wiens ontslagbrief van 24 mei 1913 door Schollaert in de Kamer-zitting van 27 mei werd voorgedragen. A.P.C. 1912-1913, p. 1366.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 328 eerste wapenen voerde op het algemeen politiek terrein. In 1895 bracht hij een herziening van onze schoolwetgeving met de invoering van staatssubsidiëring voor de vrije scholen(176) en in 1910 deed hij een meer beslissende poging in de richting van de schoolgelijkheid bij middel van de zogenaamde schoolbon. Ik heb reeds meer bijzonderheden gegeven over de heuglijke strijd die op de indiening van dit ontwerp volgde. Schollaert viel op deze kwestie als minister, maar zijn nederlaag werd - zoals reeds hoger werd medegedeeld - een persoonlijke triomf, die de voorbode is geworden van de rechtse verkiezingsoverwinning van 1912(177). Men kon Minister Schollaert op maatschappelijk gebied niet tussen de eigenlijke democraten rangschikken. Maar hij was in zijn private omgang een groot vriend van het volk en hij bezat ook als staatsman een open oog voor de nieuwe tijdsnoodwendigheid, op welke zonder twijfel zijn aandacht werd getrokken door Cyriel Van Overbergh, die zijn kabinetsoverste was en die later als senator een zo markante rol heeft gespeeld als een van de leiders van de democratische vleugel van de katholieke partij. Vandervelde vermeldt in zijn Souvenirs dat Schollaert vóór zijn dood ook de wenselijkheid van het zuiver algemeen stemrecht had erkend en hem de verzekering gaf dat, indien hij nog in de Kamer mocht terugkeren, Vandervelde hem op dit stuk niet tussen de tegenstanders zou hebben gevonden(178). Er moge trouwens worden aan herinnerd dat de troonrede van 1910, die het program van zijn laatste regeringsbeleid bevatte, een breed opgezet geheel van maatschappelijke hervormingen inhield. Het jaar tevoren, in 1909, had hij de persoonlijke dienstplichtwet doorgevoerd. Hij aarzelde zelfs

(176) Schollaert werd op 25 mei 1895 minister van Binnenl. Zaken; hieronder ressorteerde ook het onderwijs. Onmiddellijk hield hij zich bezig met wat de vierde organieke wet op het lager onderwijs zou worden die, na goedkeuring door de beide kamers, op 15 sept. 1895 van kracht werd. (177) Zie hiervoor p. 101 vlg. (178) ‘J'ai toujours été et je reste - me dit-il - adversaire, en principe, du suffrage universel. Mais je suis arrivé à la conviction que m'y opposer plus longtemps serait chose vaine et, plus que vaine, grosse de périls pour l'avenir de notre pays. Aussi, ai-je tenu à vous dire que, si jamais je rentre en Belgique, je ne serai plus, dans cette question, votre adversaire.’ Il y avait dans cette démarche tant de simplicité et de noblesse que je m'en voudrais de n'en pas parler. Souvenirs d'un militant socialiste, p.217.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 329 niet - hetgeen in onze parlementaire traditie als een soort revolutionaire daad kan worden beschouwd - zijn fel omstreden initiatief te doen slagen met de hulp van de tegenpartijen, tegen de meerderheid van zijn groep in. Achteraf hebben allen zijn stoutmoedigheid gezegend, maar op het moment zelf was het een koen, een bijna uitdagend ondernemen aan hetwelk de steeds bittere Woeste zijn kritiek niet heeft gespaard. Ten slotte blijve niet onvermeld dat Schollaert, samen met zijn schoonbroer Minister Joris Helleputte, een van de stichters was van de Belgische Boerenbond, waarvan de machtige ontwikkeling de grootste weldaad is geworden, die onze land- en tuinbouw sedert het bestaan van onze onafhankelijkheid gekend hebben. Tegenover de misdadige eisen, door Duitsland in zijn ultimatum van 2 augustus 1914 gesteld, kende Schollaert geen aarzeling. Geweld moest met geweld worden gekeerd. In zijn binnenste leefde hij op smartelijke wijze de ontstellende verwoestingen mede, waarvan zijn geliefde stad Leuven een van de meest tragische voorbeelden is geworden, en de onschatbare maar ook onherstelbare offers welke elke dag door onze soldaten op het front werden gebracht. Zijn laatste levenskrachten heeft hij gewijd aan de leniging van zoveel ellende: de bijstand aan de uitgewekenen en de verpleging van onze verminkte soldaten. Reeds op het einde van augustus 1914 stichtte Schollaert te Antwerpen het steuncomité voor de uitgewekenen en te Ste-Adresse bracht hij de eerste inrichting tot stand voor de technische verpleging en de vakkundige heropleiding van onze oorlogsverminkten. Voor deze laatsten was hij als een echte vader met al de hartelijkheid en de onvermoeibare toewijding die in dit woord besloten liggen. Ik houd er aan, na de vele jaren die sedert zijn afsterven zijn verlopen, te getuigen dat ik in onze politieke gemeenschap vóór de eerste wereldoorlog niemand meer geëerbiedigd heb dan President Schollaert. Mijne opvattingen omtrent 's lands toekomst kwamen niet altijd met de zijne overeen. Vooral op het gebied van de taalkundige hervormingen vond ik bij hem geen voldoende begrip. Tussen hem en mij lagen meer dan dertig jaar verschil in leeftijd en de afstand was niet geringer aangaande onze maatschappelijke afkomst. Hij was een man van geweten, die zijn beste raad gaf, maar te veel eerbied bezat voor de eerlijkheid ook in politieke aan-

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 330 gelegenheden, om op andermans geweten te wegen. De blijken van waardering en het vriendschappelijk vertrouwen welke ik in mijn eerste parlementaire jaren van hem mocht genieten, heb ik als een kostbare herinnering door geheel mijn later leven meegedragen. De ziekte van Schollaert belette hem te Ste-Adresse, althans van buitenaf gezien, een politieke activiteit van enige betekenis te ontwikkelen. Doch zijn waakzaamheid bleef steeds groot omtrent de eerbiediging, zoveel mogelijk, van onze politieke tradities en de onaantastbaarheid van onze grondwet, de Magna Charta van onze volkssoevereiniteit. Deze waakzaamheid, al werden zijne raadgevingen niet steeds opgevolgd, was op het politieke eiland niet overbodig.

11 Het kleinsteedse toneel van Sainte-Adresse. Regeringswijzigingen van aug. 1917 en jan. 1918

De opfrissende wind van de naderende overwinning had nieuwe opwekking verschaft aan de grootheidswaan van de Haverse persheren, die met de steun van een paar ministers en de financiële hulp van het departement van Oorlog de Belgische politiek trachtten te drijven in de richting van gebiedsuitbreidingen, en die ons niets anders dan inwendige onrust en buitenlandse vernederingen hebben gebracht. Het is mij niet mogelijk uit positieve gegevens te bepalen, in hoeverre deze ongezonde begeerlijkheid van Parijs uit werd aangemoedigd. Hun rusteloze iever om België reeds onder de oorlog van zijn neutraliteitsstatuut te ontmaken en een nauwe economische aansluiting bij Frankrijk te bevorderen, staaft evenwel het vermoeden dat die persheren niet alleen aan nationale beinvloeding onderhevig waren. Aan stoutmoedige bewoordingen ontbrak het intussen niet. Het was alsof de geest van heldhaftigheid van het ‘onzijdige en loyale België’(179), die de IJzervlakte voor de ganse vrije wereld roemrijk gemaakt had, voortaan een veilige schuilplaats in hun inktpotten had gezocht. Zij hebben zich moge-

(179) Kennelijk een toespeling op het werk van EMILE WAXWEILER, La Belgique neutre et loyale, Parijs/Lausanne, 1915.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 331 lijker wijze geen rekenschap gegeven van het kwaad dat zij met hun misbaarlijke - en niet minder anti-Vlaamse - grootdoenerij aan een gezond saamhorigheidsgevoel van de Belgen gedaan hebben. Maar op het engere plan van de Haverse politiek wisten zij heel goed wat zij wilden. Zij wisten namelijk dat van regeringswege niets voor hun buitenlandse buitensporigheden te verwachten was, zolang Baron Beyens het heft van Buitenlandse Zaken in de hand hield. Deze man moest verdwijnen en, jammer genoeg, zij bereikten ook hun doel. Baron Beyens werd op Buitenlandse Zaken vervangen door Baron de Broqueville(180). Toen deze wijziging in het zicht was, schreef de redactie van Vrij België: ‘Wij hebben onze politiek nooit aan personen vastgelegd. Wij staan alleen op beginselen, maar wij bekennen zonder omwegen, dat wij met bezorgdheid de gebeurtenissen opvolgen. (...) het is een veeg teeken dat opnieuw de camarilla, welke in Le XXe Siècle haar hoofdorgaan en in het Ministerie van Oorlog haar voornaamste dekking heeft gevonden, zoo druk in de weer is (...). Zij heeft ons eerst willen meeslepen op den zijweg naar het annexionisme, en slotte wilde ze ons drijven in de vangarmen der imperialistische bondgenootschappen (...). En daar deze politieke doorbranders niets vergeten en niets ontzien, liggen ze steeds op den loer om op het geschikte oogenblik de regeering te bespringen en personen naar hunne hand aan het roer te brengen’(181). Aan Minister Helleputte, wiens geslepen tussenkomsten zij steeds vreesden, hadden zij een hekel. Ook Minister van de Vyvere die het economische bondgenootschap, waarover de Broqueville zich te Parijs onvoorzichtige woorden had laten ontvallen, in de grond had geboord en wiens kalme en klaarziende vastberadenheid zij vreesden, droegen zij geen goed hart toe. Beiden hadden een te sterke invloed in hun partij en vooral bij de Vlaamse gemeenschap, dat men ze openlijk zou hebben aangedurfd. Minister Beyens stond evenwel buiten onze partij-politiek. Hij was voor zijn meeste landgenoten een onbekende en het ministerie van Buitenlandse Zaken was bovendien in de gegeven omstandigheden het voor onze woordhelden meest begeerde doel. Baron Beyens moest de plaats ruimen voor Baron de

(180) Zie hoger noot 138. (181) Vrij België, 27 juli 1917, p. 2, kol. 3.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 332

Broqueville en dit is voor ons buitenlandse beleid geen voordeel gebleken. Beyens was een diplomaat met grote ervaring en het aanzien dat hij bij zijn buitenlandse collega's had, berustte op de bezadigdheid, de bezinning en de eerlijkheid met welke hij zich uitte. Omtrent het Vlaamse vraagstuk was hij weinig ingelicht, maar in verschillende brieven die ik van hem ontving, sprak hij zijn grote bewondering en liefde uit voor wat Vlaanderen in het verleden geweest was. Zijn grote zin voor rechtvaardigheid maakte hem gevoelig voor de beschouwingen, die door de vaderlandstrouwe Vlamingen werden ontwikkeld omtrent de noodzakelijkheid, om na de oorlog ons volk in zijn recht volledig te doen herstellen. De grote onmiddellijke verdienste van Baron Beyens was evenwel, zoals J. Hoste het schreef in Vrij België op 3 augustus 1917, dat hij in alle omstandigheden was ‘trouw gebleven aan de politiek, zoals wijlen Em. Waxweiler die in zijn geschriften op meesterlijke wijze verdedigd heeft, de woorden aanhalend van het Vlaamsch manifest: wij willen in geen afhankelijkheid leven van eenige vreemde mogendheid.’(182) ‘De onafhankelijkheid van ons land’, zo schreven E. Vliebergh, L. Franck, Aug. Vermeylen e.a. onder de bezetting, ‘moet na de oorlog zijn wat ze vóór den oorlog was: zoo duidelijk, zoo oprecht naar het Oosten en naar het Noorden als naar het Zuiden ! In geen enkel opzicht, noch op ekonomisch noch op politiek gebied willen wij een onderwerping aan wien het ook zij’(183). Zo was de politiek van Beyens. Daarom was het met groot spijt dat we hem zagen heengaan van de regeringstafel op het ogenblik dat zijn gezag en zijn wijsheid een bijzondere waarde gingen krijgen. De Broqueville kon baron Beyens niet op zijn volle waarde vervangen. Zijn vlug aanpassingsvermogen vermocht zijn gemis aan diplomatische onderlegdheid niet te vervangen. Zijn radde kunst om een hinderlijke politieke tegenwerking af te weren met een twijfelachtig antwoord was niet een beproefd equivalent voor diplomatieke omzichtigheid. Wellicht heeft hij het gevoel gehad dat deze overgang van het burgerlijk-militair bewind naar het meer

(182) In zijn art. De Buitenlandsche Politiek van België, Vrij België, 3 aug. 1917, p. 1, kol.1-2. (183) Citaat in voornoemd artikel, kol. 2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 333 zichtbare veld van de buitenlandse politiek van aard was, zijn betekenis als hoofd van de regering te verhogen en zo mogelijk te verstevigen. Mocht dit het geval zijn geweest, dan is zijn politiek waarnemingsvermogen ditmaal in gebreke gebleven. Ook de partijpolitiek hernam haar rechten. De strijd om meer persoonlijke invloed, die zich te Ste-Adresse aanvankelijk verdoken had ontwikkeld, kreeg ongetwijfeld zekere aansporingen uit het bezette gebied, of laten we liever zeggen uit Brussel, waar men zich reeds op een overwegend links georiënteerd bewind voorbereidde. Een verdere evolutie van het ministerieel bestel kwam tot stand onder de vorm van een beperkt kabinet, dat voor bijzondere opdracht kreeg de Belgische vraagstukken - in verband blijkbaar met wat na afloop van de strijd op het politiek gebied diende te geschieden, en dat bestond uit zes leden: de Broqueville, minister van Buitenlandse Zaken; Hymans, buitengewoon gezant van de regering te Londen; van de Vyvere, minister van Financies; Vandervelde, leider van de socialistische partij; Renkin, minister van Koloniën; en Berryer, minister van Binnenlandse Zaken(184). Het was te voorzien dat het daarbij niet zou blijven. Bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1917 werd een nieuw ministerie opgericht als Ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken. Minister P. Hymans werd tot titularis benoemd. De oprichting van dit nieuw ministerie werd evenwel ingeleid door een verslag van Minister de Broqueville dat bevreemding moest verwekken. ‘Er zal den nieuwen Minister’, zo heette het, ‘in zijn werk van voorbereiding geene beperking worden gesteld, zijn macht tot uitvoering zal zich uitoefenen in gansch de maat, welke de omstandigheden zullen voorschrijven’.(185). Wij kenden toen nog geen coördinatie-ministers, buiten de invloed die van de kabinetsformateur voor het behoud van de eenheid van politieke richting in haar algemeen beleid op geheel zijn regering kon worden uitgeoefend. Ieder minister droeg de volle aansprakelijkheid voor zijn departement en het premierschap zelf is een nieuwigheid die slechts na de oorlog tot stand

(184) Cfr. art. van A. VAN DE PERRE, De Evolutie van de Belgische Politiek. Een ministerie voor den herbouw van België, in Vrij België, 7 sept. 1917, p.3. (Noot F.V.C.). (185) Verslag van minister de Broqueville met het K.B. van 12 okt. 1917, in Moniteur belge. Journal officiel. Staatsblad, 1917, p.759-761.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 334 kwam(186). Het meest verwonderlijke was echter dat juist Minister Hymans, die een uitblinker was op het zuiver politiek terrein maar de economische problemen steeds aan de op dit stuk meer gevestigde bevoegdheid van Louis Franck had overgelaten, voor een door de oorlogsomstandigheden nog ingewikkelder economische opdracht werd uitgekozen. Doch het bleek spoedig dat deze eigenaardige rolverdeling thuishoorde in het plan van de geleidelijke machtsverschuiving die sedert een paar maanden op het kleinsteeds toneel van Ste-Adresse aan de gang was. Had de politieke nevelploeg, die haar loopgraven bij voorkeur had aangelegd in het departement van Oorlog zolang de Broqueville er aan het hoofd stond, in deze als Minister van Buitenlandse Zaken haar vertrouwen verloren? Was deze in ongenade geraakt omdat hij bekenderwijze in de jongste maanden meer aandacht was gaan wijden aan het Vlaamse vraagstuk, of was het een zijdelingse uitwerking te meer van de linkse opdrang, waarvan ik reeds melding heb gemaakt? Het is moeilijk bepaald uitsluitsel te geven. Na de oorlog zijn de intriges in en rondom Ste-Adresse spoedig in den vergeethoek geraakt. In elk geval, reeds op 14 november 1917 meldde de Nieuwe Rotterdamsche Courant dat een nieuwe omvorming van onze regering op til was. Was het uur komende voor hem, die men in de Haverse kringen als ‘de sterke man’ deed doorgaan en die van uit de schaduwen de bewegingen van de politieke mijngravers schijnt te hebben aangespoord, Minister Renkin, die bijzonder kon rekenen op de gedienstigheid van zijn vriend Patris, bekend als de parlementaire redacteur van Le Soir? Naar de afloop te oordelen moesten we geloven dat de verklaring van de nieuwe portefeuille-wisseling moet gezocht worden én in de persoonlijke ambities én in de partijtegenstellingen, die zich meer en meer in Haverse politieke kringen lieten gelden. Reeds bij het aftreden van Minister Beyens was er sterke wedijver geweest tussen de HH. de Broqueville en Hymans voor het overnemen van de portefeuille van Buitenlandse Zaken. Het scheen eerst dat de oprichting van het ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken met zijn kunstmatige uitgebreide bevoegd-

(186) D.w.z. in het eerste naoorlogse ministerie, waarin Léon Delacroix behalve het beheer over de Financiën ook voor het eerst de titel droeg van ‘eerste minister’.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 335 heden het geval had opgelost. Maar de strijd rondom Buitenlandse Zaken ging verder. Het was ten slotte Hymans die de bovenhand haalde. Minister de Broqueville verhuisde naar een gelegenheidsdepartement dat met een splinternieuw opschrift als het Ministerie van Nationale Herinrichting werd voorzien. In hoofdzaak werden aan het nieuwe departement de werkzaamheden opgedragen van het pas op 12 oktober voor de heer Hymans opgerichte en nog ongeorganiseerde departement van Economische Zaken. Het uithangbord van dit laatste werd voorlopig vastgehecht aan de gevel van Kunsten en Wetenschappen in afwachting dat de bevrediging van de nationale eendracht de behoefte zou scheppen een nieuwe titularis met de staathuishoudkundige zorgen te belasten. De Broqueville scheen door een ware ministeriële scheppingslust te zijn aangegrepen. Het Comité van Oorlog en 's Lands Wederinrichting, dat pas op 4 augustus 1917 was in het leven geroepen en in het verslag aan de Koning als ‘de kroon op het werk’ werd aangekondigd(187), werd vervangen door drie verschillende comités, die elk door Minister de Broqueville zouden worden voorgezeten. Dit geheel van nieuwigheden werd bij Zijne Majesteit ingeleid met een verslag, waarvan de toon en inhoud meer tehuis hoort in een politiek melodrama dan bij de behandeling van zo'n nuchtere werkelijkheden als deze welke de Broqueville - op de wens, zegt hij, van de Koning - tot zich had getrokken. Het nieuwe voorstel was niet enkel eens te meer een vereiste van 's lands hoogste belangen, het zal, zo heet het verder, ‘de banden, die (...) de leden van 's Konings Regeering vereenigen, nog vaster toesnoeren en hun toelaten, in eene altijd engere verstandhouding in een volledig en wederzijdsch vertrouwen, de daden voor te bereiden, die het land van hunne vaderlandsliefde verwacht (...)’. ‘De voorstellen (...) hebben, bij zeldzaam toeval, de bijtreding van alle meeningen verworven; men heeft er een onbetwijfelbaar voorteken (de Franse tekst zegt “gage”) in gezien van die vereeniging der gedachte met de verlichte eenheid van daad.’ Ik heb de diepe betekenis van deze laatste zinsnede nooit kunnen peilen, maar het schijnt een versterkte variante

(187) Broquevilles verslag aan de Koning en het K.B. van 4 aug. 1917 in Moniteur belge. Journal officiel. Staatsblad, 1917, p. 620-621.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 336 te zijn geweest op de ‘bedachtzame begripseenheid’, die ons in het verslag van 12 oktober (1917) op het zo vroeg verongelukte ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken had getroffen. Aan het einde van het verslag wordt ten overvloede bevestigd: ‘In de diepste gedachte (dans la pensée profonde) van de leden van 's Konings Regeering vormden deze voorstellen een geheel, dat de karaktertrekken van harmonie en van duur vertoont’, die op het gemoed van onze landgenoten de sterkende invloed moest teweegbrengen van een ‘nieuwe en schitterende bevestiging van de sterke eendracht’ die in de schoot van de regering heerste. Door deze ontroerende taal heen wist Minister de Broqueville enige bescheiden mededelingen te vlechten over zijn eigen lotsbestemming. De taak die hem op 's Konings verlangen werd opgedragen, scheen ‘zeer weinig voldoening voor te beschikken (réserver) aan degene, die de voordracht aanvaardt. Maar de plicht van een leider staat hoog boven alle dergelijke bespiegelingen. Het volstaat ten andere de stem van zijn hart te aanhooren, om geen oogenblik te aarzelen al de moeilijkheden te keer te gaan (affronter), hoe hard zij ook mogen wezen om zulk doelwit met de hoogste verwezenlijkingen doen gepaard te gaan’(188). Men geraakt zijn adem kwijt bij het lezen van zulk regeringsproza. De vindingrijkheid van het Haverse kabinet om de sterke eendracht die in haar schoot en onmiddellijke omgeving heerste te bewijzen, bleef evenwel bij deze bijkomende veranderingen niet beperkt. Brunet, socialistisch afgevaardigde voor Charleroi, werd benoemd tot minister, lid van de Raad zonder portefeuille; Georges Lorand, volksvertegenwoordiger voor Virton, werd minister van Staat; Destrée, van Charleroi, en Mélot, van Namen, werden bedacht met een gezantschap. Allen behoorden tot de onvervalste vaderlandse vertegenwoordiging van de Vlaams-onkundigen. ‘Wij zijn overigens’, zo schreef ik in Vrij België van 4 januari 1918, ‘naar wij vermoeden, niet aan het einde. Want niettegenstaande de jongste vermeerdering van den ministerraad zal, blijkens bovenstaand bericht’, dat op 2 januari 1918 in de Nieuw Rotterdamsche Courant verscheen, ‘minister Poullet nog twee ministe-

(188) Deze hervorming dateert van 1 jan. 1918. Broquevilles verslag daaromtrent en het K.B. van 1 jan. ibidem, 1918, p. 1-4.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 337 ries onder zijn leiding moeten nemen. Het wordt alleen wat lastig om aldoor nieuwe candidaten te vinden, maar de zoo sterk gebleken vindingrijkheid van den politieken verloskundige, die reeds zoovele lastige gevallen met succes wist te behandelen, zal wel verdere raad weten. Misschien wordt er spoedig een nieuwe serie geopend, door de benoeming van extra-parlementaire ministers (...). Ten overvloede van voldoening, mochten wij dit heilvol bericht juist bij den aanvang van dit jaar ontvangen. Nu hebben wij allen een nieuw notaboekje, en kunnen ons op die wijze beter schriftelijk behelpen bij het onthouden van de namen der ministers; want zooals vroeger ze na te tellen op onze vingers gaat niet meer (...). Maar er gaat intusschen niets vanaf: wij hebben een groot ministerie!’(189).

12 Mijn zgn. Engels Memorandum. In opdracht van de Regering bij de Vlaamse frontsoldaten. (Voorjaar 1918) Het Vlaamse drama aan de IJzer voorspel van veel naoorlogse ellende

Mijn politieke actie in Nederland werd geleid door de zorg, om de vaderlandse trouw van de Vlamingen te vrijwaren en te voeden. In de regering waren leden genoeg aanwezig die dat wisten. Maar de lasterpraatjes vonden ingang bij minder immune diplomatische diensten van de geallieerde landen. Wanneer in maart 1918 Minister de Broqueville mij, onder nadrukkelijke vermelding dat het in opdracht was van geheel de regering, per telegram verzocht om mij zonder verwijl naar het front te begeven, ten einde de spanning te helpen milderen die onder onze Vlaamse intellectuele soldaten rondom het taalvraagstuk was ontstaan, werd mij door het Frans consulaat-generaal te Den Haag het vereiste visum geweigerd. Het werd door tussenkomst van onze regering spoedig in orde gebracht. Ook de Engelsen waren wantrouwig gemaakt, maar zij gingen meer omzichtig te werk. Wanneer ik mij bij de Britse

(189) Art. Ons groot Ministerie, in Vrij België van 4 jan. 1918, p.2.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 338 consul-generaal te Rotterdam aanbood, trof me zijn nieuwsgierigheid omtrent de Vlaamse Beweging bijzonder. Ik voldeed gaarne aan zijn belangstelling. Onder het gesprek kantelde toevallig de kaart om, waarop zijn bijzonderste gegevens omtrent mijn persoon voorkwamen. Ik las niet zonder enige verbazing dat ik in sommige Belgische milieus doorging als een zeer gevaarlijk Duitsgezinde. Op de vraag of ik ook in staat was om politieke diensten tegen betaling te bewijzen, was het antwoord negatief geweest. Ik kon dus in de ogen van de Engelsen geen ware spion zijn. Ik heb dan natuurlijk de behoefte gevoeld om de hoge Britse ambtenaar wat vollediger over de grond en de doeleinden van de Vlaamse Beweging voor te lichten. Hij vond mijn mededeling niet zonder belang en vroeg mij of ik bereid was, hem mijn uiteenzetting ook schriftelijk te herhalen en te bevestigen, wat ik gaarne aanvaardde. Ik moest me echter voor een vertrek de volgende dag(190) reeds klaar houden en heb de nacht moeten besteden om aan zijn wens met enige volledigheid te voldoen. Zo ontstond mijn zogenaamd Engels Memorandum, waarvan de onvoorziene bekendwording toentertijd enige beroering heeft gebracht in de anti-Vlaamse Belgische kringen in Nederland en in de activistische pers in het bezette gebied na de oorlog zelfs aanleiding werd voor de heetgebakerde socialistische volksvertegenwoordiger Hubin om mij in de Kamer der Volksvertegenwoordigers te interpelleren. De landsgetrouwe Vlamingen van het bezette gebied begrepen evenwel de vaderlandse bedoelingen van het stuk zo goed, dat het in onze beide landstalen door een geheime Vlaamse groepering(191) voor anti-Duitse actie werd verspreid(192).

(190) F.V.C. scheepte op zaterdag 23 maart 1918 te Rotterdam in, om via Engeland naar Le Havre te varen. Na zijn verblijf alhier was hij ook in onbezet België waar de koning hem eind april een lang onderhoud toestond. Pas in september was hij terug in Den Haag. (191) Bedoeld wordt De Vlaamsche Leeuw, te Brussel Vlaamsgezind anti-activistisch sluikblad dat aan het eind van de oorlog genoemd memorandum in het Frans publiceerde onder de titel Frans Van Cauwelaert et la question des langues en Belgique. (192) Voor de tekst van dit memorandum zie Vrij België van 23 aug. 1918, p.1-4: La question flamande en Belgique. De Vlaamsche Kwestie in België. Zie erover ook de artikels van J.Hoste in Vrij België: Over vreemde inmenging (op 21 juni 1918, p.2), Een antwoord op bet misbaar (5 juli, p.1-2), Misleidend en anti-Vlaamsch werk (19 juli, p.3), Voor een rechtvaardige zaak (23 aug. 1918, p.1). - Het incident met Hubin op 15 mei 1919. Zie hiervoor A.P.C. 1918-1919, p. 914-915; F.V.C. diende hem dezelfde dag van antwoord, ibid. p.920-921. - Voor de zaak van het Engels memorandum, zie ook hoger in het Oorlogsdagboek, op datum 7 maart 1918.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 339

De Engelse informatiediensten voelden zich door mijn openhartige en zakelijke mededeling volkomen gerust gesteld. Ik werd daarna bij meer dan een gelegenheid door leiders van deze diensten in Nederland en tijdens mijn verblijf te Londen in vriendelijk en vertrouwelijk gesprek over onze binnenlandse toestanden geraadpleegd. Ik kan er aan toevoegen dat de Engelse informatiediensten over ons land en zijn inwendige moeilijkheden heel wat nauwkeuriger en zakelijker waren ingelicht dan wat ik van onze eigen veiligheidsdienst heb kunnen ondervinden. Hoe het echter gekomen is, weet ik niet, maar een paar dagen na mijn bezoek aan de Britse consul-generaal moet mijn stuk in handen gekomen zijn van een van onze zo ijverige anti-Vlaamse drijvers. De Echo belge, die te Amsterdam verscheen, kon spoedig het hem eigen vaderlandse werk een korte opfrissing verschaffen door het publiceren van uittreksels, die uit hun verband waren gerukt en met de vereiste sensationele waninterpretaties waren voorzien. Het is uit deze vervalste voorstelling dat de activistische pers een misleidende propaganda-stunt heeft trachten te halen door het te doen voorkomen alsof ik langs Engelse zijde de hulp wilde halen die zij naar de Duitse kant hadden gezocht, zodat het verschil tussen hunne politiek en de mijne slechts op een tegenovergestelde kansberekening omtrent de afloop van de oorlog zou hebben berust. Ik was echter in de onmogelijkheid om onmiddellijk tegen deze dubbele misvorming van de waarheid in te gaan. Ik was op weg naar het Belgische front. Deze reis is een van de meest pakkende van mijn oorlogservaringen geworden. Zij viel samen met het laatste groot offensief dat de Duitse legermacht, met een wanhopig geweld einde maart 1918 ondernam en dat het front van de geallieerden zo na tot ineenstorting heeft gebracht. Wanneer ik op de avond van 22 maart afscheid nam van mijn vriend Lieven Gevaert, kon men bij het

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 340 hotel De Witte Brug(193) te Scheveningen, waar deze verbleef, het verre gedommel waarnemen van het zware geschut dat de Duitsers in actie hadden gebracht. De duikbootoorlog was ook op zijn hoogtepunt in de Noordzee. Het konvooi met het welk ik de volgende morgend uit Rotterdam naar Engeland vertrok, werd zorgvuldig bewaakt door Britse torpedojagers en door enkele vliegtuigen die de weg uit de hoogte verkenden. Een van de schepen met passagiers, dat koers maakte op Hull, werd niettegenstaande al deze voorzorgen getorpedeerd. Gelukkig was het schip reeds dicht bij de Engelse wateren en geen mensenlevens vielen te betreuren. Ikzelf landde, God zij dank, welbehouden in de monding van de Thames en kon dezelfde avond nog mijn reis naar Londen doorzetten. Ik had Londen herhaaldelijk bezocht in de loop van de vier oorlogsjaren. Nooit, ook niet in de eerste oorlogsmaanden, heb ik een verslagenheid gezien, als deze welke zich van de bevolking had meester gemaakt bij het vernemen van de alarmerende berichten, die zo plots toekwamen van een legerfront dat jarenlang heldhaftig had standgehouden en reeds de lucht van de overwinning scheen te ademen. De snelle opeenvolging van treinen met gekwetsten, die Londen langs verschillende stations binnenrolden, was niet van aard om deze ontsteltenis te verzachten. Ik kreeg de toelating om reeds de volgende dag naar Frankrijk over te steken, met een boot die voorbehouden was voor militairen en bracht de volgende nacht door op een kasteel waar Minister de Broqueville zich ophield wanneer hij in de nabijheid van het Belgische front moest verblijven, en waar ik door hem nader werd ingelicht zowel over het jongste gebeuren als over de toestanden in ons eigen leger. Het Belgische front werd door dit Duitse offensief niet rechtstreeks aangetast maar was in gevaar, van ieder terugtocht te worden afgesneden indien de Duitsers hun doorbraak tot aan de zee zouden pogen door te zetten. Ons zwaar geschut was reeds meer zuidelijk gebracht en de boeren, die achter de IJzer zo kloekmoedig hadden stand gehouden, waren verzocht geworden hun groot vee naar een veiliger oord te brengen. Het was onder deze

(193) Het hotel De Witte Brug te Scheveningen, nog steeds een voornaam hotel gelegen bij de gelijknamige brug over het kanaal van Den Haag naar Scheveningen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 341 sombere indrukken dat ik de volgende dag de weg naar De Panne ondernam. Ik behoef er niet aan toe te voegen dat het smartelijke beeld van ruïnes en geknotte bomen, waarin onze eenmaal zo welige velden van het Veurnse waren veranderd, mij nog smartelijker voorkwam dan bij vorige bezoeken. De leidende Vlamingen van het front werden van mijn aankomst verwittigd. Ik had de gelegenheid de meest actieve onder hen na een paar dagen te zamen te ontmoeten in het huis van Cyriel Verschaeve(194), onderpastoor te Alveringem. Hun gevoelens tegenover mij waren, eilaas, niet meer deze die zij tot uitdrukking hadden gebracht in het huldeadres dat zij in 1916 hadden laten verschijnen in het Oorlogsnummer van Ons Leven en waarvan ik reeds melding heb gemaakt. Hun gemoed was vol bitterheid over het onbegrip dat de regering steeds tegenover onze Vlaamse noden bleef tonen en de onrechtvaardige en onwaardige wijze op welke de legeroverheden tegenover de Vlaamse intellectuelen en ieder uiting van Vlaamsgezindheid waren opgetreden. Deze bitterheid werd uit hun naam door Dr. De Gruyter(195) reeds bij de aanvang van ons gesprek ook tegenover mij tot uiting gebracht, alsof ik door meer doordrijvendheid de wantoestanden had kunnen beletten, waarover zij met zoveel reden te klagen hadden. Ik heb niet gepoogd mijn gedrag te verrechtvaardigen. Ik heb geantwoord dat ik niet gekomen was om mij te verontschuldigen, enkel om door hen nader te worden ingelicht over hun grieven en verwachtingen, en zoveel mogelijk hen te helpen. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ik de verbitterde gemoedstoestand, waarin een lange miskenning van hun zo dierbare en eerbiedwaardige gevoelens onze Vlaamsgezinde frontsoldaten hadden gebracht, volkomen begreep. Ik was echter naar hen niet toegegaan om hen daarin aan te moedigen, doch wel om hen aandachtig te maken op het nadeel dat onbeheerste uitingen op dat ogenblik aan onze zaak

(194) Cyriel Verschaeve, oArdooie 30 april 1874 †Solbad Hall (Oostenrijk) 8 nov. 1949, letterkundige, 1911-1939 onderpastoor van Alveringem, bij de Bevrijding eind 1944 naar Oostenrijk uitgeweken. (195) Jan Oscar de Gruyter, oGent 10 maart 1885 †Antibes 27 febr. 1929, promoveerde 1907 te Gent in de Germaanse filologie, als soldaat aan de IJzer stichtte hij het Fronttoneel (1920 Vlaamsch Volkstoneel), 1922 directeur van de Kon. Nederl. Schouwburg te Antwerpen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 342 konden veroorzaken en hen te sterken in het vertrouwen dat wij, door gemeenschappelijke inspanning, in een bevrijd België, de rechten van ons volk spoedig langs wettelijke weg zouden kunnen verzekeren. Deze bladzijden die ik meer bijzonder aan onze algemene politiek wens voor te behouden, laten me niet de ruimte die nodig is om het Vlaamse drama, dat op het IJzerfront zijn oorsprong heeft gevonden, met de vereiste bijzonderheden te beschrijven. Een zeker aantal gegevens zijn te vinden in de interpellatie, welke ik in de Kamer met Minister A. van de Vyvere en Dr. A. van de Perre zaliger, over de Vlaamse toestanden op het front, in mei 1919 heb gehouden. Ik hoop dat mij de mogelijkheid zal worden gegund om over dit alles verder uit te weiden(196). Dit moet ik echter onderstrepen. Buiten het onverdiende lijden en het onherstelbaar onrecht dat door deze blinde anti-Vlaamse ijver aan talrijke jongens, die men voor de grootste levensgevaren had opgeëist en waarvan enkele van de edelsten voor hun eeuwige rust in de crypte van de IJzertoren werden samengebracht, werd aangedaan, is de tragische miskenning van de Vlaamse gedachte en van de gevoelens die zij zo natuurlijk bij onze Vlaamse jongens moest oproepen, de ware oorzaak geworden van de vele ellende die na de wereldoorlog op nationaal en op Vlaams gebied door het Vlaamse extremisme is ontstaan. Zonder de politieke drift die zich langzamerhand van het gemoed van vele Vlaamse frontsoldaten had meester gemaakt en die in de stichting van de Frontpartij(197) een uitweg heeft gezocht, ware het activisme met zijn euvele gevolgen spoorloos uit de herinnering van ons volk verdwenen. De Frontpartij, het moge nadrukkelijk worden vastgesteld, was geenszins een produkt van het activisme. Zijn separatistische oogmerken waren een rechtstreekse reactie op de belevenissen, welke haar leiders op en achter het strijdveld hadden opgedaan en die hen tot de overtuiging hadden gebracht dat Vlaan-

(196) F.V.C. voegde er in noot bij: ‘Hier moeten - desnoods als uitgebreide nota - enige van de meest tekenende feiten worden vermeld.’ We beperken ons tot de verwijzing naar de interpellatie op 14,15,21,22 mei 1919 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. A.P.C. 1918-1919. (197) De radicaal-Vlaamse Frontpartij (eig. Het Vlaamsch Front) ontstond in 1919 uit de Frontbeweging en haalde in haar stichtingsjaar vijf Kamerzetels.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 343 deren in een Belgische eenheidsstaat onmogelijk zijn rechtsherstel en zijn eigen ontwikkelingsmogelikheden kon vinden. Het moge worden erkend dat de wijze, op welke door onze bewindvoerders en door onze Wetgevende Kamers na de bevrijding gedurende een tiental jaren gesold is geworden met de zo plechtig beloofde gelijkheid in rechte en in feite, er niet weinig heeft toe bijgedragen om deze troosteloze opvatting ook bij de toenmalig aantredende jeugd ingang te doen vinden. Dat de oud-activisten getracht hebben aan deze nieuwe vormen van Vlaams nationalisme een hand te lenen, was onvermijdelijk, maar de leiding is steeds in de handen gebleven van Vlaamse oudstrijders. Het is ook aan deze omstandigheid dat de politieke Frontbeweging haar voornaamste aantrekkingskracht bij de jongeren heeft ontleend. De ergerlijke taaltoestanden die aan het IJzerfront ook na vier jaar oorlog bleven heersen en de dwaze denkbeelden, die door de meest luidruchtige kringen van onze Haverse kolonie omtrent ons buitenlands beleid werden verspreid, konden natuurlijk hun weerklank naar buiten niet missen. De activisten trachtten er munt uit te slaan voor hun propaganda. Ook onze Vlaamse landgenoten die in Engeland of in Nederland verbleven, werden er onaangenaam door geprikkeld. Dit was bijzonder het geval bij onze in Nederland geinterneerde soldaten, die bijna allen afkomstig waren uit het Vlaamse land en die in de lange dagen van hun gedwongen werkeloosheid, meer dan gewenst tijd vonden om zich aan politiek gegrom over te leveren. Ik heb in menige brieven aan en in mijn gesprekken met leden van de regering de aandacht op deze gevaren getrokken en om praktische hulpmaatregelen gesmeekt. Eilaas, zonder merkbare uitslag. Ik heb tevens herhaalde malen mondeling en schriftelijk aangedrongen dat de regering een gelegenheid zou zoeken om tot de Vlamingen een woord te richten, dat hen zou sterken in hun hoop op de toekomst en in hun verzet tegen de verleidingen die door de vertegenwoordigers of de aanhangers van de Duitse ‘Flamenpolitik’ binnen en buiten het land werden vermenigvuldigd. Ik was me niet onbewust dat onze regering geen verbintenissen kon aangaan en geen beslissingen kon nemen, waarvan de voltrekking aan de soevereine wil van onze Wetgevende Kamers diende te worden voorbehouden, en gene verklaringen kon afleggen die door de activisten als een vrucht of een vergoelijking van

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 344 hun rampspoedige actie zouden kunnen misbruikt worden of zelfs een aanleiding zijn tot ernstige onenigheid tussen de uitgeweken landgenoten. Er was ruimte genoeg binnen deze begrenzing om blijk te geven dat zij begrip had voor de rechtmatige verzuchtingen van de Vlaamse gemeenschap, en de oprechtheid van deze welwillende gevoelens te bevestigen door een efficiënte bezorgdheid, om de zo rechtmatige grieven te stillen welke de Vlamingen tijdens de oorlog op militair en op bestuurlijk gebied konden laten gelden.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 346

Frans Van Cauwelaert: Chronologie 1880-1918

1880 10 jan. geboorte te O.L.V.-Lombeek. Lager onderwijs aldaar 1892 sept.-1899 juli voorbereidende klas en Grieks-Latijnse humaniora aan het Klein-Seminarie te Hoogstraten 1897 22 aug. deelneming aan de Davidsfeesten te Lier 1899 29 mei overlijden van zijn moeder, Seraphina Vossen 1899 okt.-1905 okt. hoger onderwijs te Leuven: kandidaat in de natuur- en geneeskundige wetenschappen (juli 1904), doctor in de thomistische wijsbegeerte (26 okt. 1905) 1902 mede-oprichter te Leuven van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (K.V.H.V.) 1905 nov.-1906 zomer post-graduate studies te Leipzig (bij W. Wundt) en te München. Aanbod van een professoraat te Freiburg (Zwitserland) 1906 6 sept. huwelijk te Blaasveld met Louisa Verschueren; vertrek naar de universiteit van Freiburg 1907 febr.-1910 zomer buitengewoon hoogleraar te Freiburg in de experimentele en pedagogische psychologie 1907 zomer medestichter en -organisator te Leuven van de eerste Nederlandse Vacantieleergangen 1907 15 aug. overlijden te Leuven van zijn vader 1909 drie kandidaatstellingen voor een leerstoel psychologie in eigen land afgewezen 1909 okt.-1913 okt. opnieuw hoger onderwijs te Leuven: kandidaat in de wijsbegeerte en letteren (sept. 1910), kandidaat in de rechten (sept. 1911), doctor in de rechten (16 okt. 1913) 1910 22 mei-1961 volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Antwerpen

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 1910 17 dec. medestichter te Antwerpen en eerste voorzitter van de Oudersbond 1910 18 dec. eerste gemeenschappelijke meeting met L. Franck en C. Huysmans (‘de drie kraaiende hanen’) te Antwerpen voor de vernederlandsing der Gentse rijksuniversiteit

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 347

1911 maart en mede-indiener van het wetsvoorstel voor de 1912 nov. vernederlandsing der Gentse universiteit 1911 sept. eerste nummer van het weekblad Ons Volk Ontwaakt 1914 mei medestichter van de N.V. De Standaard en eerste voorzitter van de Beheerraad 1914 okt.-1918 nov. met regeringsopdrachten bij de Belgische vluchtelingen in Nederland; Den Haag-Scheveningen als vaste verblijfplaats 1914 dec. privé-reis in Italië 1915 begin jan. eerste bezoek bij Koning Albert te Veurne 1915 10 maart benoeming tot secretaris in Den Haag van het Officieel Belgisch Comité voor Nederland 1915 27 aug.-1918 20 nov. met Julius Hoste jr. in Den Haag uitgever en hoofdredacteur van het weekblad Vrij België 1916 eind sept. bij de regering te Ste-Adresse en bezoek aan het front, eerst bij Koning Albert in De Moeren, nadien bij de Vlaamsgezinde frontleiding in De Panne 1916 okt. met gekwetste broer August naar Cannes; begin nov. via Engeland terug in Den Haag 1917 30 april stichting in Den Haag van het Vlaamsch-Belgisch Verbond 1917 mei-juni rustkuur bij de families Gevaert en Hullebroeck te Nunspeet 1917 eind juni bij de regering te Ste-Adresse 1918 23 maart na gesprek met Brits consul-generaal afreis vanuit Rotterdam via Engeland naar de regering te Ste-Adresse; aankomst begin april 1918 eind april derde onderhoud met Koning Albert en nieuwe ontmoeting, te Alveringen, met de leiders van de Frontbeweging 1918 mei-begin sept. verblijf in Engeland; terug in Den Haag ca. 10 sept.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 1918 20 nov. laatste nummer van Vrij België; terugkeer naar België 1918 4 dec. eerste nummer van het dagblad De Standaard onder zijn hoofdredactie

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 348

Register van Persoonsnamen

In dit register worden alle persoonsvermeldingen, ook in geval van omschrijving (‘de koning’, ‘de consul-generaal’), opgenomen, met uitzondering nochtans van auteursnamen in een titelbeschrijving. Voor de alfabetisering worden losstaande voorvoegsels niet meegerekend. Een paginacijfer in vetjes betekent: biografische gegevens of een biografische notitie in voetnoot; een n achter zulk cijfer betekent: in voetnoot. De cursieve cijfers verwijzen naar een foto op de tegenoverliggende pagina.

Aalberse, Petrus, 197, 197n. Alberdingk Thijm, Jozef, 195, 195n. Albert, (Koning der Belgen), 22, 23, 23n, 24, 78, 79, 82, 82n, 83, 84, 105, 106, 107, 108, 109, 109n, 127, 146, 208, 218, 234, 247, 248, 249, 250, 251, 260, 261, 262, 275, 280, 281, 284, 293, 293n, 305, 307n, 311, 323, 335, 336, 347. Albert Marie (Dom), zie Cruyssen, Karel van der. Albrecht, Edward, 24, 24n. Ankerman, Jan, 214, 214n, 215. Anseele, Edward, 38, 38n, 88, 90, 95, 113, 113n, 136, 136n. Ariëns, Alfons, 197, 197n, 200. Asou, Albert, 158, 158n. Augouard, Prosper Philippe, 177, 177n, 178n. Augusteyns, Leo, 51, 51n, 152, 159. Bara, Jules, 17, 17n, 34n. Barrès, Maurice, 202n. Bary, Jean, 238, 238n. Batiffol, Pierre, 192, 192n. Beernaert, August, 84, 84n, 97n, 99n, 107, 114, 122, 122n, 125, 126-131, 131n, 147, 203, 230. Beers, Jan van, 27, 27n, 28n. Begerem, Victor, 19, 19n, 20n, 42. Bellemans, Franz, 239, 239n. Below (-Saleske), Karl von, 246, 246n. Belpaire, Maria Elisa, 200, 200n. Benedictus XV, (Paus), 202, 316, 317, 318, 319, 320, 321, 323, 324. Benigni, Umberto, 191, 191n, 194. Benoit, Peter, 21, 21n, 22n, 23, 25, 26, 27, 27n, 28, 29, 29n, 50, 58. Berchtold, Leopold von, 245, 245n. Bernard, Charles, 263, 263n. Berryer, Paul, 209, 209n, 213, 333. Bertrand, Louis, 124, 124n. Best, Johannes van, 214, 214n, 215. Bethmann Hollweg, Theobald von, 265, 265n, 309n, 317, 317n, 322. Beucker, Jan Ignaas de, 35, 35n, 47, 51. Beyens, Eugène, 231n, 237, 237n, 274, 278, 280, 282, 283, 283n, 305, 305n, 312, 331, 332, 334. Billot, Louis, 191, 191n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Binet, Alfred, 70, 70n. Bismarck, Otto von, 321, 321n. Bissing, Moritz Ferdinand von, 231 231n, 232, 289, 293n, 309n. Bohlen und Halbach, Gustav von, 148n. Boissevain, Alfred G., 215n. Boissevain, Charles, 215n. Bom, Emmanuel de, 77, 77n. Bon, Karel August vanden, 44, 44n. Bootsma, Albert, (met kloosternaam: Pater Tharsicius), 231, 231n. Borginon, Gustaaf, 154, 154n. Borginon, Hendrik, 288n, 298n. Borms, August, 194, 194n, 195n, 309, 309n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 349

Boucherij, Jan, 23n. Boudewijn, (Prins van België †1891), 22n. Bourbon-Parma, Sixte de, 321n. Bourbon-Parma, Xavier François de, 321n. Braun, Conrad Alexandre, 226, 226n. Braakensiek, Johan Coenraad, 259, 259n. Braun, Emile, 22, 22n, 162. Brauns, Heinrich, 193, 193n. Brifaut, Valentin, 109, 109n, 125, 175, 176, 176n, 178n, 179n, 180, 180n. Brom, Gerard, 189, 189n, 197, 197n. Brom, Gisbert, 190n, 197, 197n. Broqueville, Charles de, 75, 75n, 111, 112, 112n, 113, 114, 114n, 115, 121, 123, 124, 124n, 125, 132, 133n, 134, 135, 137, 138, 139, 139n, 141, 142, 142n, 143, 144, 144n, 145, 146, 146n, 148, 148n, 155, 156, 157, 170, 188, 208, 213, 226, 228, 234, 236, 237, 243, 250, 275, 276, 282, 312n, 313, 321, 331, 332, 333, 333n, 334, 335, 335n, 336, 336n, 337, 340. Brouckère, Louis de, 313, 313n. Brunet, Emile Lucien, 175, 175n, 179, 268n, 336. Brussel, Frans van, 36, 36n, 151n. Bruyne, Camille de, 292, 292n. Bruynseels, August, 228, 228n, 231, 237, 311. Bue, François X.M. de, 153, 153n, 155. Buisseret, Auguste, 179, 179n. Bus de Warnaffe, Charles du, 119, 119n. Bus de Warnaffe, Léon Edmond du, 119, 119n, 147, 147n, 213. Buyl, Adolf, 165n, 167, 167n, 170, 170n. Buysse, Arthur, 91n, 218, 218n, 228, 234, 237, 311, 312. Buysse, Cyriel, 269, 269n, 296, 311, 312. Caillaux, Joseph, 145, 145n. Caine, Thomas Henry Hall, 261, 261n. Caloen, Léon van, 237, 237n. Cambier, Emeri, 176, 176n. Cantillon, Eugène, 225, 225n. Carol I, (Koning van Roemenië), 146, 146n. Carton de Wiart, Henri, 69, 69n, 88, 95, 96, 96n, 120, 128, 133, 156, 188n, 231n. Castillon, (ook Catillon), Léonce du, 238n, 269, 269n, 303. Cauwelaert, Anne Marie (o1935), 181, 181n. Cauwelaert, August van, 70, 70n, 73, 204, 262, 288, 305, 347. Cauwelaert, Emiel Ph. (†1957), 176, 180, 181n. Cauwelaert, Emilius Philibertus van (†1907), 14, 14n, 16, 67. Cauwelaert, Mevrouw Frans van, zie Verschueren, Louisa. Cauwelaert, Frans van (o1932), 181, 181n. Cauwelaert, Herman van (o1910), 176. Cauwelaert, Jan van (o1914), 180, 181n. Cauwelaert, Jozef van (o1912 †1968), 176.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Cauwelaert, Mia van (o1911), 176. Cauwelaert, Willem van (o1909), 176. Cauwenbergh, Florent August van (†1923), 19, 19n, 32, 110, 110n, 153. Cauwenbergh, Florentinus Maria van (†1919), 109, 110n. Cavrot, Ferdinand Joseph, 125, 125n, 169n. Chainaye, Hector, 158, 158n. Chapelle, Donatus Jan Baptist, 104, 104n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 350

Charlotte, (zuster van keizer Wilhelm II), 227n. Chomé, Jules, 41, 41n. Claes, Ernest, 184, 184n. Claeys, Hendrik, 22, 22n. Class, Heinrich, (met pseudoniem: Einhart, Daniel Frymann), 245n, 246, 246n. Clémentel, Etienne, 243n, 276, 276n. Clercq, Léonie de, 216n. Clercq, René de, 216n, 222, 222n, 223, 225, 225n, 227, 228, 238, 269, 270, 272, 272, 273, 273n, 314n. Cock, Jozef de, 63, 63n. Colleye, Raymond, (pseud. voor Raymond de Weerdt), 301, 301n, 302n. Coninck de Merckem, Charles de, 34, 34n. Conscience Hendrik, 26, 26n, 28, 35, 46, 231. Cooreman, Gerard, 106, 106n, 107, 111, 114, 115n, 118, 125, 256. Cootmans, Jan Florent, 75, 75n. Coppieters, Honoré, 192, 192n. Coremans, Edward, 16, 16n, 18, 19, 20, 24n, 31, 33, 33n, 34, 34n, 35, 36, 37, 43, 50, 70, 71, 72, 73, 73n, 74. Cort van der Linden, Pieter W.A., 210, 210n, 255, 255n, 256. Cruyssen, Karel van der, (met kloosternaam: Dom Albert Marie), 25, 25n. Daele, August, 56, 56n. Daels, Frans, 299, 299n. Daens, Adolf, 34, 34n, 35n, 51, 51n, 67n, 95n. Daens, Pieter, 51, 51n, 67n, 91n, 95n, 113, 113n, 152, 175, 182. Daneels, Jan, 312, 312n. Daudet, Léon, 202n. David, Fernand, 96, 96n. David, Jan Baptist, 16, 16n, 22, 46, 52. Davignon, Julien, 247, 247n, 283n. Debeuckelaere, Adiel, 298n. Decker, Pieter de, (Belgisch politicus o1812 †1891), 115. Delacroix, Léon, (Belgische politicus o1867 †1929), 334n. Delahaye, Jozef, (o1884 †1921), 44n, 220, 220n. Delbecque, Marcel, 216, 216n. Delbeke, August Charles, 76, 76n. Delbeke, Juliaan, 95, 95n, 99n, 151, 171, 172, 174. Delpire, Lodewijk (met pseudoniem: Didaskalos), 223, 223n. Delvaux, Frédéric François, 125, 125n. Demblon, Célestin, 118, 118n, 165, 165n. Depage, Antoine, 262, 262n. Deploige, Simon, 68, 68n, 69n. Destrée, Jules, 87, 87n, 88, 118, 118n, 125, 125n, 137, 137n, 157, 158n, 203, 208, 209, 278, 336. Deswarte, Alberic, 215, 215n, 216, 217, 218, 269, 270, 271, 272, 296. Deveen, Emiel, 223, 223n. Devèze, Albert, 143, 143n, 150, 161, 161n, 164, 165n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Devreux, Emile, 105, 105n. Didaskalos, zie Delpire, Lodewijk. Dillon, Emile Joseph, 244, 244n. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, Jan Derk, 221, 221n, 266, 267, 285. Doorslaer, Maria Theresia van, (mevrouw Ph.J. Verschueren, o1844 †1924), 176. Dosfel, Lodewijk, 232, 232n, 241, 287, 288, 288n, 297. Duchesne, Louis, 192, 192n. Duyse, Florimond van, 58, 58n. Duyse, Prudens van, 58n. Duysters, Edmond, 182, 182n. Dyck, Walther von, 291, 291n. Eggen van Terlan, Jan, 218, 218n, 272.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 351

Einhart, zie Class, Heinrich. Elisabeth, (Koningin der Belgen), 82, 105, 261, 262. Elslande, August César van, 44, 44n. Emants, Marcellus, 218, 218n. Fallon, Albéric, 210, 210n, 235, 304. Féron, Maurice, 208, 208n, 209, 210. Fierens, Laurent, 236, 236n, 238n. Filips, Graaf van Vlaanderen (†1905), 22n. Fleskens, Albertus Nicolaas, 211, 211n, 230, 235, 256. Foch, Ferdinand, 281, 281n. Fonteyne, Florimond, 175, 175n, 182. Franck, Louis, 73n, 88, 88n, 90, 94, 95, 96, 127, 149, 153, 155n, 157, 159, 159n, 166, 172, 173, 174, 175n, 188n, 209, 210, 219n, 233, 255, 296, 332, 334, 346. Francqui, Emile, 122n, 229n. Frans Jozef, (Oostenrijks keizer), 244, 244n. Frans Ferdinand, (Aartshertog van Oostenrijk), 244, 244n. Frédericq, Albert, 41, 41n. Frédericq, (later Fredericq), Paul, 51, 51n, 59, 221, 292. Frère-Orban, Hubert J.W., 166, 166n. Frymann, Daniel, zie Class, Heinrich. Furnémont, Léon Louis, 118, 118n, 121, 327n. Gehuchten, Arthur van, 80, 80n. Gerretson, Frederik Carel, 216, 216n, 217, 225, 225n, 238, 239, 270, 271, 271n, 272. Gevaert, Lieven, 189n, 222, 222n, 236, 239, 339, 347. Geyter, Julius de, 27n. Gillet, Justin, 180, 180n. Giroul, Jules V.L., 140n. Gisseleire, Paul Charles (Pol), 54, 54n. Goblet d'Alviella, Eugène, 247n, 283n, 306, 307n. Goebbels, Joseph, 246, 246n. Goffin, L. Alfons, 48, 48n. Goossenaerts, Jozef, 220, 220n, 221. Goossens, Petrus Lambertus, 22, 22n. Gorkom, Louis van, 242, 242n. Gravez, Hilaire, 298, 298n. Greindl, Jules, 249, 249n. Greindl, Marie Louise (Mevrouw Charles Woeste), 249n. Groen van Prinsterer, Guillaume, 271n. Groot, Joannes Vincentius de, 196, 196n, 200. Grote, Josephus, 24, 24n. Gruyter, Jan Oscar de, 341, 341n. Guchtenaere, Eugeen de, 36, 36n. Guldentops, Jan, 298, 298n. Haese, Hendrik d', 298, 298n. Haex, Ludwig, 211, 211n. Hamel, Gerard Anton, 211n, 212, 212n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Hamel, Joost Adriaan van, 211, 211n, 212, 215, 216, 217, 259, 270, 290. Harlez de Deulin, Charles Joseph, 166, 166n. Harmignie, Alphonse F.A., 168, 168n, 170n. Harry, Gérard, 187n, 301, 301n. Hecke, Albert van, 228, 228n, 229. Hecke, Mevrouw Albert van, zie Houa, Marcelle Eugénie. Heemskerk, Theodorus, 212, 212n, 230. Heine, Heinrich, (Duits schrijver), 246n. Helleputte, Joris (Georges), 42, 42n, 68n, 110, 125, 135, 135n, 147, 147n, 188n, 222n, 223n, 284, 329, 331. Helleputte, Mevrouw Joris, zie Schollaert, Louisa. Henderickx, Adelfons, 51, 51n, 75, 89, 90, 98, 99, 151, 151n, 162, 162n, 172.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 352

Hendrix, Arnold, 72, 72n, 189n. Henri-Robert, zie Robert, Henri. Hertling, Georg von, 322, 322n. Heuvelmans, Florimond, 23, 23n, 25, 35, 42. Heylen, Thomas Lodewijk, 231, 231n, 232. Hiel, Emmanuel, 26n. Hitler, Adolf, (Duits politicus o1889 †1945), 245. Hoek, Derk, 225, 225n, 272. Hoffmann, Peter Paul, 291, 292n. Hoogveld, Johannes H.E., 240, 240n, 241. Hoonacker, Albinus van, 192, 192n. Hoover, Herbert, (Amerikaans staatsman o1874 †1964), 235n. Hoste, Julius sr. (†1933), 51, 51n, 215n. Hoste, Julius jr. (†1954), 215, 215n, 217, 218, 222, 222n, 223, 227, 227n, 228, 232, 236, 237, 238, 239, 240, 269, 269n, 270, 271, 272, 273, 274, 279, 286, 288, 296, 310, 311, 312, 317n, 332, 347. Hoste, Mevrouw Julius, zie Persoons, Joanna. Houa, Marcelle Eugénie, (Mevrouw J. Van Hecke), 229, 229n. Hoyois, Joseph, 93, 93n. Hubert, Armand, 105, 105n, 234, 234n. Hubin, Georges, 92, 92n, 113, 113n, 141, 142n, 150, 338, 340n. Hullebroeck, Emiel, 58, 58n, 273, 311, 347. Huyshauwer, August, 33, 33n, 42, 95, 99n. Huysmans, Kamiel, 90, 90n, 95, 96, 99n, 119, 120n, 152, 159, 167, 167n, 172, 173, 224, 225, 226, 226n, 230, 234, 237, 296, 311, 313, 346. Hymans, Paul, 88, 88n, 108n, 115n, 116, 116n, 120, 124, 124n, 137, 137n, 138, 140, 140n, 141, 142n, 162, 165n, 166, 170, 179, 180, 219n, 236, 247, 247n, 256, 283, 283n, 312, 312n, 333, 334, 335. Ildefons, Pater, zie Peeters, Gustaaf. Jacob, Anton, 222n, 225, 225n, 269, 270, 272, 272, 273. Jacobs, Henri, 222, 222n, 223, 227, 272. Jacobs, Victor, 129, 129n. Janson, Paul (†1913), 88, 88n, 103, 105. Janson, Paul Emile (†1944), 208, 208n. Janssens, Alfons Jozef, 42, 42n. Jaspaers, Gustave, 104, 104n. Jonckx, Alfons, 194, 194n. Josson, Maurits, 24, 24n. Jottrand, Lucien Leopold, 46, 46n. Karel I, (Oostenrijks keizer), 321n. Karel, Prins, graaf van Vlaanderen (o1903), 82n. Kaufmann, Karl Maria, 193-194, 194n. Keesom, Willem Hendrik, 291, 291n. Kennis, Guillaume, 18, 18n. Kerckhove d'Exaerde, Robert Marie de, 84, 84n. Kerckhoven (-Donnez), Jeroom van, 72, 72n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Kerensky, Alexsandr, 87n, 324, 324n. Keurvels, Edward, 29, 29n, 59. Keyser, Paul de, 269, 269n. Kiewiet de Jonge, Herman Jacob, 221, 221n, 267. Kimpe, Reimond, 265n. Klerk, Cornelius Reinier, 197, 197n, 198. Kohnstamm, Philipp Abraham, 211, 211n. Konstantijn I, (Koning van Griekenland), 227 n. Korum, Michael Felix, 193, 193n. Krupp, Bertha, 148n. Krupp, Friedrich Alfred, 148n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 353

Kühlmann, Richard von, 322, 322n. Kurth, Godefroid, 187, 187n. Kuyper, Abraham, 212, 212n. Kuyper, Jacques de, 29, 29n. Ladeuze, Paulin, 62, 62n, 192. Laet, Jan Jacob de (ook Johan Alfried), 35n, 55, 55n. Lagae, Julius, 21, 21n. Lagrange, Albert, 192, 192n. Lambermont, Auguste de, 129, 129n. Langendonck, Prosper van, (politicus), 91n, 95n. Lansing, Robert, 320, 320n. Lantsheere, Léon de, 126, 126n, 127, 131-132. Lantsheere, Théophile de, 126, 126n. Laporta, August, 19, 19n, 20n, 51, 189n, 192. Lebon, Hector Polidoor, 51, 51n. Ledeganck, Karel Lodewijk, 21, 21n, 22, 23n, 29n, 46. Leger, Théodore, 83, 83n. Lejeune, Charles, 209, 209n. Lejeune, Jules, 17, 17n, 42, 78, 80. Leman, Gérard, 251, 251n. Lemonnier, C.H. Maurice, 124, 124n. Lenin, 324-325, 325n. Leo XIII, (Paus), 202, 202n. Leopold, (Prins van België †1869), 22n. Leopold II (Koning der Belgen), 22n, 48, 85n, 117, 129, 130. Leopold (III) (Prins, later koning der Belgen o1901), 82n. Levie, Michel, 215, 215n, 258. Leys, Hendrik, 26, 26n. Liebaert, Julien, 108, 108n, 111, 142, 228. Ligne, Albert de, 227, 227n. Limburg-Stirum, Adolphe van, 106, 106n, 113. Linden, Juliaan van der, 40, 40n, 42, 51. Linthorst Homan, Jan Tymes, 214, 214n. Lloyd George, David, 320, 320n. Logeman, Hendrik, 291, 292n. Loisy, Alfred, 191, 191n. Lorand, Georges, 140, 140n, 142n, 149, 165n, 166, 166n, 208, 336. Loudon, John, 212, 212n, 231, 232, 234, 235, 256. Luyten, Frans, 222, 222n, 223. Mac Leod, Julius, 59, 59n, 80n, 90n, 94n, 292. Maenhaut, Jules, 113, 113n. Maes, Boudewijn, 220, 220n, 221, 267, 285, 296. Maeterlinck, Maurice, 301, 301n. Malou, Jules, (Belgisch politicus o1810 †1886), 128, 129. Mampaey, Hubert, 79, 79n. Man, Hendrik de, 262, 262n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Marchal, Felix Paul Nicolas, 29, 29n. Marck, Hendrik, 75, 75n. Margarete, (Zuster van keizer Wilhelm II), 227n. Hohenzollern-Sigmaringen, Maria van, (moeder van koning Albert †1912), 82n. Masson, Fulgence, 124, 124n, 141, 142, 142n, 150, 165n, 166, 168n, 177, 177n, 179. Max, Adolphe, 137, 137n, 139, 139n. Maxse, Ernest G.B., 242, 242n, 243, 338, 339, 347. May, Adolphe Maurice, 84, 84n. Meert, Hippoliet, 39, 39n, 50, 50n, 52, 185, 218, 219, 220, 221, 222, 232, 238, 266, 267, 285. Meert (-De Mullewie), Leo, 236, 236n, 238, 269. Melis, Hubert, 232, 232n, 233, 234. Mélot, Augustin, 208, 208n, 336. Mercier, Désiré Joseph, 44, 44n, 62, 63, 69n, 78, 79, 192, 308. Merry Del Val, Raffaele, 191, 191n. Michaelis, Georg, 322, 322n. Minnaert, Marcel G.J., 220, 220n, 265n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 354

Molkenboer, Bernardus Constant, 227, 227n. Monet, August, 56, 56n. Mont, Pol de, 264, 264n, 265. Monville, Alfred, 116, 116n. Mortelmans, Lodewijk, 23n, 28, 29n. Mot, Emile de, 18, 18n. Moyersoen, Romain, 92, 92n. Munnynck, Filiep de, 98, 98n. Nerincx, Edmond Charles, 42, 42n, 92, 92n, 93n, 163n, 325. Neujean, Xavier, 103, 103n. Neuray, Fernand, 213n, 263, 263n, 282. Nicolaï, Edmond, 233, 233n. Niermeyer, Jan Frederik, 290, 290n. Nobels, Jan Baptist, 110, 110n, 153, 155, 172, 173. Noyons, Adrien, 189, 189n. Opdebeek, Gabriel, 271, 271n. Osy van Zegwaart, Edward J.F., 29, 29n. Overbergh, Cyriel van, 99, 99n, 102, 167, 328. Paeuw, Leo de, 231, 231n. Parma, Henri van, 321, 321n. Patris, Edmond, 282, 282n, 334. Pauwels, Adolf, 33, 33n, 41, 42n. Pecher, Edouard, 172, 172n. Peel, August, 45, 45n, 98. Peers de Nieuwburgh, Léon Irénée, 228, 228n. Peeters, Edward Jozef, 269, 269n. Peeters, Flor, (accountant), 74, 74n. Peeters, Gustaaf, (met kloosternaam: Pater Ildefons), 278n. Perre, Alfons Jozef van de, 70, 70n, 71, 72, 73, 81, 98, 99, 145, 150, 150n, 154, 159, 171, 174, 192, 219n, 278, 342. Persijn, Hendrik, 186, 186n. Persijn, Jules, 201, 201n, 222, 227, 234, 236, 238, 239, 240, 241, 291. Persoons, Jan Frans, 91n, 95, 95n, 149, 153, 157, 172. Persoons, Joanna, (Mevrouw J. Hoste), 227, 227n, 238. Picard, Edmond, 32, 32n, 187, 187n. Picard, Leo, 220, 220n, 221, 225n, 238, 265n, 272, 309n. Piérard, Louis, 268, 268n. Pillecijn, Filip de, 298, 298n. Pirenne, Henri, 221, 221n. Pius X, (Paus), 62n, 190, 190n, 191, 191n, 193. Pius XI, (Paus), 191n. Poels, Henricus, 193, 193n, 198, 200. Poincaré, Raymond, 145, 145n. Poncelet, Florent, 33, 33n. Ponthière, Charles de, 168, 168n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Poullet, Prosper, 162, 162n, 163, 164, 164n, 166, 167, 168n, 172, 175, 188, 212, 213, 224, 226, 233, 234, 236, 237, 239, 241, 284. 290, 291, 305, 305n, 306, 307n, 336. Prayon van Zuylen van Nyevelt, Alphonse Marie, 48, 48n. Prims, Floris, 278, 278n. Princip, Gavrilo, 244, 244n. Puyvelde, Leo van, 304, 304n, 311, 312. Quintens, Aloïs, 299, 299n. Raemaekers, Louis, 259, 259n. Raemdonck, August Frans, 153, 153n. Raet, Lodewijk de, 52, 52n, 59, 90n, 94, 94n. Ramaekers, Jan, 54, 54n, 166, 168, 168n. Rampolla, Mariano, 62, 62n. Reeth, Emiel van, 181, 181n. Reinhard, Frans (†1921), 51, 52n, 223. Remy, Edmond, 62, 62n. Renan, Ernest, (Frans theoloog, schrijver), 244n. Renkin, Jules, 69, 69n, 88, 117, 117n, 122n, 133, 175, 175n, 176, 178n, 179, 180, 237, 282, 334. Ribot, Alexandre, 323, 323n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 355

Ridder, André de, 217, 217n, 218, 269, 271, 296, 311. Rietjens, Edgard, 222, 222n, 225, 225n, 272, 314n. Rijswijck, Jan van (†1906), 23, 23n, 29, 46, 51. Robert, Henri, gen. Henri-Robert, 79, 79n. Rodenbach, Albrecht, 20n, 77, 77n, 186. Rogier, Charles, 30, 31n, 47. Rolin, Albéric, 228n, 256, 303. Ronarc'h, Pierre Alexis, 260, 260n. Rooses, Max, 51, 51n, 90, 94. Rossum, Wilhelm van, 202, 202n. Royer, Emile J.J., 117, 117n, 158, 165, 165n, 208. Rutgers, Victor Henri, 230, 230n. Rutten, Georges Albert, 183, 183n, 193, 278n. Ruys de Beerenbrouck, Charles, 197, 197n, 229, 257. Ryckmans, Alphonse, 75, 75n, 219n. Sadeleer, Louis Marie de, 36n. Sandt, Maximilian von, 233, 233n. Savornin Lohman, A.F. de, (Nederlands politicus o1837 †1924), 216n. Schaepman, Herman, 195, 195n. Schaick, Joannes A.S. van, (Nederlands priester), 240, 240n. Schaick, John van, (Amerikaans officier), 313, 313n. Scharpé, Lodewijk, 25, 25n, 63, 64n. Schaumburg-Lippe, Adolf von (†1916), 227n; Viktoria von (†1929), 227, 227n. Schellekens, (niet nader geïdentificeerd), 228, 228n. Schollaert, Frans Jozef (†1879), 326, 326n. Schollaert, Frans Victor, 19, 19n, 24n, 42n, 87, 91, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 108, 109, 110, 110n, 111, 112, 113, 115, 118, 121, 125, 126, 144, 146n, 155, 161, 161n, 164, 174, 175, 224, 247, 325-330. Schollaert, Louisa, (Mevr. J. Helleputte), 42. Schopen, Edmund, 194, 194n. Segers, Paul (†1946), 73n, 107, 107n, 109, 118, 119, 188n, 209, 237, 282. Selliers de Moranville, Antonin, 248, 248n. Sevens, Alfons, 186, 186n, 220, 266, 267, 296. Severen, Joris (Georges) van, 298, 298n. Siffer, Alfons, Frederik, 153, 153n, 155, 168, 168n. Sips, Lodewijk, 74, 74n. Sleeckx, Domien, 55, 55n. Sleeswijk, Jan Gerard, 242, 242n. Sluys, Alexis, 178, 178n. Smet de Naeyer, Paul Joseph de, 37, 37n, 38n. Smulders, Albertine, 197, 197n, 241n. Smuts, Jan Christiaan, (Zuidafrikaans staatsman o1870 †1950). 24n. Snellaert, Ferdinand Augustijn, 38, 38n, 46, 50, 50n. Snieders, August, 55, 55n. Solvay, Ernest, 229n. Sophie, (koningin van Griekenland †1932), 227, 227n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Sophie (von Chotek, echtgenote van Franz Ferdinand van Oostenrijk), 244, 244n. Spaeninckx, Thadée, 20, 20n, 21n. Spanje, Gerard van, 242, 242n. Speleers, Reimond, 221, 221n, 232, 267, 292n. Speyer, Charlotte, 83n. Standaert, Eugeen, 230n. Steenhoff, Piet, 197n, 241, 241n. Steenkiste, Eugeen van, 45, 45n, 51. Stöber, Franz Friedrich, 291, 291n, 292.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 356

Strauss, Louis, 233, 233n. Streuvels, Stijn, 78, 78n, 186, 187, 266. Struycken, Antonius, 196, 196n, 211, 290. Stuart, Theodorus, 238, 238n, 256. Surmont de Volsberghe, Arthur, 18, 18n. Tack, Pieter Lodewijk (†1943), 52, 52n, 59. Tarcitius (pater), zie Bootsma, Albert. Teirlinck, Herman, 77, 77n, 296. Terwagne, Nicolas Modeste, 104, 104n, 105, 165, 208, 209, 210, 237n, 238, 303, 304. Terwisga, Willem Hendrik van, 210, 210n. Tharsicius (ook Tarcitius, pater), zie Bootsma, Albert. Thelen, Willem (William), 223, 223n. Thienpont, Louis Charles, 109, 109n. Thompson, Maria Antonius, 195, 195n, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202. Thonissen, Jan Joseph, 173, 173n. Thorbecke, Jan Rudolf, (Nederlands staatsman o1796 †1872), 225n. Thys, Albert, 127, 127n. Tichelen, Theodoor van, 21, 21n. Timmermans (katholiek politicus, niet nader geïdentificeerd), 226, 226n. Tournay-Detillieux, Julien Louis, 17, 17n. Toussaint van Boelare, Fernand, 186, 186n. Treitschke, Heinrich von, 321, 321n. Troclet, Léon, 116, 116n. Troelstra, Pieter Jelles, 257, 257n. Trooz, Jules de, 327, 327n. Vandenbroeck, Josine (ex-zuster Angèle), 91, 91n. Vandenpeereboom, Alfons, 25, 25n. Vandervelde, Emile, 83n, 86, 86n, 88, 91, 91n, 102, 114, 114n, 115, 115n, 116, 117, 117n, 119, 120n, 121, 121n, 125, 125n, 127, 133, 134, 135n, 136, 137, 138, 139, 139n, 140, 140n, 141, 142, 142n, 160, 161, 165, 165n, 176, 177, 180, 180n, 247n, 250, 278, 281, 283, 284, 312, 313, 313n, 328, 333. Vandervelde (Mevrouw Emile), zie Speyer, Charlotte. Velde, René Van de, (†1954), 299, 299n. Verachtert, Joseph Marie, 153, 153n. Vercouillie, Jozef, 59, 59n, 292. Vercruysse (-de Solart), Astère, 311, 311n. Verdeyen, W.R. Renaat, 269, 269n, 311. Verduyn, Jozef, 299, 299n. Verhaegen, Arthur, 85, 85n, 88, 99, 99n, 133, 168, 168n. Verheyen, Jacques, 89, 89n, 90, 91, 91n, 95n. Vermeersch, Arthur, 193, 193n. Vermeire, Piet, (echtgenoot van Anne Marie Van Cauwelaert), 181n. Vermeylen, August, 77, 77n, 187, 296, 332. Verriest, Hugo, 112, 186, 186n, 227, 228, 266. Verschaeve, Cyriel, 341, 341n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek Verschaffelt, Jules, 311, 311n. Verschueren, Louisa (Mevrouw Frans Van Cauwelaert), 73, 73n, 176, 346. Verviers, Emile, 229, 229n, 237. Vigne, Julius Octaaf de, 43, 43n. Viola, Maria, 197, 197n. Visart de Bocarmé, Amedée, 22n, 23, 45. Vismans, Pieter Mattheus, 201, 201n. Visschere, Emiel de, 51, 51n. Vliebergh, Emiel, 51, 51n, 54, 68n, 110, 183, 184, 332.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 357

Vollenhoven, Maurits W.R., heer van Cleverskerke, 231, 231n. Vos, Jan de, 122, 122n, 219n. Vossen, Emiel, 69, 69n. Vossen, Jan, 69, 69n. Vossen, Seraphine Carolina, 15, 15n, 16, 176, 346. Vreese, Willem Lodewijk de, 232, 232, 291. Vriendt, Juliaan de, 16, 16n, 18, 19, 20, 31, 33, 37, 42, 50. Vries, Matthias de, 39, 39n. Vuylsteke, Julius, 49, 49n, 51, 52, 52n. Vyvere, Aloïs van de, 120, 120n, 121n, 188n, 243n, 276, 284, 307, 331, 333, 342. Waffelaert, Gustaaf, 97, 97n, 98, 99. Wangermée, G., (commandant in Kongo), 177, 177n. Wappers, J., (dagbladdirecteur), 213n. Wauters, Joseph, 88, 88n. Wauwermans, Paul August, 91, 91n, 92. Waxweiler, Emile, 228, 228n, 330, 332. Weerdt, Raymond de, zie Colleye, Raymond. Wetering, Henricus van de, 201, 201n. Wetter, Polynice van, 95, 95n. Wielemans, Maximilien, 234, 234n. Wilhelm II, (Duits keizer), 227, 227n, 246, 246n. Wilhelmina, (Koningin van Nederland), 254, 254n, 255, 309n. Willems, Jan Frans, 38, 38n, 46, 52n. Wilson, Thomas Woodrow, (Amerikaans staatsman o1856 †1924), 316, 319, 319n, 320n. Wittemans, Frans, 218, 218n, 271. Woeste, Charles, 35, 35n, 87, 87n, 88, 92, 93n, 97n, 99n, 101, 102, 105, 106, 106n, 107, 107n, 108, 108n, 109, 110, 112, 124, 124n, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 131n, 133, 133n, 136, 136n, 139, 140, 140n, 141, 143, 144, 144n, 152, 163, 163n, 168, 168n, 171, 172, 172n, 173, 174, 182, 182n, 223, 247, 248, 249, 249n, 282, 329. Woestijne, Karel van de, 78, 78n, 296. Wundt, Willem, (Duits psycholoog en filosoof o1832 †1920), 346. Zimmermann, Arthur, 322, 322n. Zoubkoff, Alexander, (zwager van keizer Wilhelm II), 227n.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 358

Lijst van de illustraties

1 / De ouders van Frans Van Cauwelaert: Emilius Philibertus Van Cauwelaert (1846-1907) en Seraphine Vossen (1838-1899). Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

2 / Gedenkkader met zes lauwerkronen, door Frans Van Cauwelaert behaald tijdens zijn studietijd aan het aartsbisschoppelijk klein-seminarie te Hoogstraten. Kader bewaard bij de Heer H. Van Cauwelaert, in de ouderlijke hoeve te Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek (thans Roosdaal).

3 / Spotprent verschenen in het Brusselse blad Fantasia op 26 maart 1911 en gericht tegen de ‘drie kraaiende hanen’, Frans Van Cauwelaert, Louis Franck en Kamiel Huysmans, strijders binnen en buiten het parlement voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit.

4 / Gezicht op de eretribune bij de Pastoor-Verriesthulde te Ingooigem op 17 augustus 1913. Op de foto o.m. ook Frans Van Cauwelaert. Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

5 / Het gezin-Van Cauwelaert te Antwerpen eind 1913 met, behalve Frans Van Cauwelaert en zijn echtgenote, de kinderen Willem, Herman, Emiel, Jozef en Mia. Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

6 / Mevrouw Frans Van Cauwelaert, tijdens Wereldoorlog I in Nederland, in gezelschap van haar moeder Mevrouw Ph.J. Verschueren, geb. Maria Theresia van Doorslaer. Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

7 / Frans Van Cauwelaert en Dokter A. Van de Perre, op bezoek bij Dokter A. Laporta in Engeland, tijdens Wereldoorlog I. - Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 359

8 / Een groep Vlaamse activisten in Nederland, anno 1915, samen met Nederlandse sympathisanten. Van links naar rechts: E. Rietjens, J. Eggen, L. Picard, F.C. Gerretson, A. Jacob, D. Hoek, en R. De Clerck. Foto welwillend afgestaan door de Heer Derk Hoek, uit 's-Gravenhage; thans in bezit van de Heer R. De Schryver te Heverlee.

9 / Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste jr., tijdens Wereldoorlog I in 's-Gravenhage van 1915 tot 1918 hoofdredacteurs van het weekblad Vrij België.

Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

10 / Frans Van Cauwelaert in gezelschap van zijn broer August Van Cauwelaert, vóór eind 1916. (De militair rechts werd niet nader geïdentificeerd). Foto uit de verzameling van Mej. Mia Van Cauwelaert te Antwerpen.

Op de omslag vooraan Frans Van Cauwelaert op een foto uit de oorlogstijd (1916) in Nederland.

Frans van Cauwelaert, Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek