Twee recente groeiplaatsen van heterophyllum Benth. () in Oost-Vlaanderen

IVAN HOSTE Nationale Plantentuin van België, Domein van Bouchout, B-1860 Meise

Résumé. - Depuis plusieurs années Lepidium heterophyllum se maintient dans deux stations en Flandre orientale. Après examen de la littérature et de matériel d'herbier il apparaît qu'en Belgique L. heterophyllum est une plante rare et localement naturalisée. Cela cadre bien avec les données des pays voisins. L'espèce est facilement confondue avec L. campestre; c'est pourquoi les différences entre les deux espèces sont soulignées.

Summary. — For a number of years Lepidium heterophyllum has been observed on two locations in Oost-Vlaanderen. Research in literature and herbaria leads to the conclusion that in L. hete- rophyllum is a rare and locally naturalized species. This fits well into the European distribution pattern. The species can easily be confused with L. campestre', the differences between the two species are dealt with in some detail.

Inleiding In Aalter en Knesselare (Oost-Vlaanderen) houden sinds meerdere jaren twee populaties van Lepidium heterophyllum goed stand. De 'Flora van België' (LAMBINON et al. 1992,1998) vermeldt de soort alleen als adventief, zonder enige bijkomende infor- matie. Gelukkig kan de met behulp van de sleutel in VAN DER MEIJDEN (1983 e.v.) en de beschrijving in WEEDA (1987) op naam worden gebracht en onderscheiden van , eveneens een behaarde plant met stengelomvattende bladen. De jarenlange aanwezigheid op de twee Oost-Vlaamse groeiplaatsen lijkt moeilijk te rij- men met de stiefmoederlijke behandeling in de 'Flora van België'. Werd de soort in de voorbije tientallen jaren misschien miskend? Door middel van enig herbarium- en lite- ratuuronderzoek kunnen de Belgische gegevens worden gesitueerd in een ruimere West- Europese context.

Beschrijving van de groeiplaatsen Lepidium heterophyllum is een plant van droge, min of meer open, zandige bermen, dijkhellingen, spoorwegterreinen, enz. Soms wordt erop gewezen dat de groeiplaatsen doorgaans eerder kalkarm zijn (o.a. HEGI et al. 1962) of enigszins ruderaal (o.a. MEN- NEMA 1986). Daarnaast worden ook akkers en braakland als biotoop aangestipt (CRÉPIN 1866b, LAWALRÈE 1956, RICH 1991), maai- vermoedelijk geldt dit alleen voor gebieden met extensieve landbouw. In Aalter en Knesselare groeien de planten in twee droge, zandige bermen, zowat vijf kilometer van elkaar verwijderd. De standplaatsen passen goed in het hierboven beschreven algemeen beeld. De eerste groeiplaats (Aalter, IFBL C2.55.32) is mij bekend sinds eind de jaren tach- tig. De populatie telde toen vele tientallen exemplaren, verspreid over een paar honderd meter, op het vlakke bovengedeelte van een kanaalberm. Ondanks het onregelmatige maairegirne, heeft ze zich sindsdien vrij behoorlijk kunnen handhaven. Wel verruigcle de oorspronkelijk schrale begroeiing gaandeweg vrij sterk, zodat de standplaats nu kan worden omschreven als een gedegradeerde berm van het schermhavikskruid-vlasbekje-

12 DUMORTIERA 72-31.12.1998 type (sensu ZWAENEPOEL 1998). Zo is bijvoorbeeld Jasione montana recent sterk ach- teruitgegaan of misschien zelfs helemaal verdwenen. Tot de begeleidende soorten beho- ren Carex arenaria, Bromus hordeaceus, B. sterilis, Anthoxanthum odoratum, Hyperi- cum perforation, Rumex acetosella, Hieracium pilosella, H. umbellatum, Hypochaeris radicata, Centaurea jacea, Achillea millefolium, Vicia hirsuta, Trifolium dubium, Plan- tago lanceolata en Cerastium arvense. Lokaal is in de moslaag veel Pseudoscleropo- dium purum aanwezig. Op de aangrenzende bermhelling groeien Cytisus scoparius en Ulex europaeus, en is er opslag van o.a. Quercus rohur, Sorbus aucuparia, Betula alba, B. pendula, Populus tremula, Frangula alnus, Salix caprea en Prunus serotina. De tweede groeiplaats (Knesselare, IFBL C2.56.23) ontdekte ik in 1990. Het betreft een smalle wegberm tussen een gebetonneerde landbouwweg en een wat lager gelegen akker. De vegetatie behoort er tot het banale zevenblad-ridderzuring-type, dat in grote delen van Vlaanderen een zeer dominante positie inneemt in de wegbermen (ZWAENE- POEL 1998). De populatie bestaat uit enkele tientallen exemplaren. De begeleidende vegetatie is soortenarmer dan op de vorige groeiplaats, en omvat o.a. Poa pratensis, P. trivialis, Bromus hordeaceus, Rumex acetosa, Aegopodium podagraria, Urtica dioica, Anthriscus sylvestris, Lamium album, Vicia saliva, V. cracca en Cerastium arvense. Het smalle strookje net naast het beton deelt L. heterophyllum met soorten als Sisymbrium officinale, Capsella bursa-pastoris en Crépis capillaris.

Het onderscheid tussen Lepidium heterophyllum en L. campestre

Op grond van de door RICH (1991) vermelde kenmerken is het in de regel niet zo moeilijk om Lepidium heterophyllum in het veld te onderscheiden van L. campestre: Lepidium heterophyllum is doorgaans een overblijvende plant met talrijke liggend- opstijgende stengels (meestal eenjarig en met één rechtopstaande stengel bij L. cam- pestre), met tenminste gedeeltelijk paarsrood gekleurde helmknoppen (geel bij L. cam- pestre); de vrachtjes zijn niet of schaars bezet met blaasharen (schaars tot talrijk bij L. campestre); de stijl is doorgaans duidelijk langer dan bij L. campestre (al kan de sterk wisselende verhouding tussen de lengte van de stijl en de diepte van de insnijding tus- sen de vleugels van het vrachtje voor verwarring zorgen). De habitus van goed ontwikkelde planten is zeer kenmerkend. Waar de omgevende begroeiing het laagst is, ontstaan regelmatige kringen van liggend-opstijgende bloei- stengels (in Aalter soms tot 40 of meer per plant!), waarvan de bloemdragende uitein- den een fraai cirkelpatroon vormen. Na de hoofdbloeitijd (in Aalter en Knesselare in mei) wordt de plant spoedig een onopvallend onderdeel van de begroeiing. De paarsrode kleur van de helmknoppen blijkt in de twee onderzochte populaties een goed kenmerk te zijn, dat trouwens door nagenoeg alle recente auteurs wordt ver- meld. Alleen ADOLPHI (1986) merkt op dat de kleur niet goed vaststelbaar is. Het is niet duidelijk of die opmerking betrekking heeft op vers of op herbariummateriaal. Per- soonlijk constateerde ik bij controle van oud Belgisch herbariummateriaal (BR) dat van die paarse kleur op het oude materiaal niets - meer? - te zien is. Zijn bovendien voor het herbarium van een veelstengelige plant alleen maar enkele losgetrokken stengels ingezameld en gemonteerd, dan wordt het determineren van de plant vaak al wat moei- lijker. Exemplaren van L. campestre met tamelijk weinig blaasharen op de vruchtjes en met een stijl die duidelijk boven de ondiepe insnijding uitsteekt, kunnen worden ver- ward met exemplaren van L. heterophyllum met relatief veel blaasharen op de vrucht-

DUMORT1ERA 72-31.12,1998 13 jes. Bij twijfel biedt eerder de absolute lengte van de stijl houvast dan het al of niet ver boven de insnijding van het vruchtje uitsteken ervan: volgens RICH (1991) is de stijl j 0,1-0,7 mm lang bij L. campestre en (0,4-)0,5-l,2 mm bij L. hetewphyllum.

Lepidium heterophyllum in België: verwacht, gevonden... en weer in het vergeet- boek beland i i Kort na het ontstaan van de Société Royale de Botanique de Belgique stipte CRÉPIN | (1863) aan dat, naast de gekende soort L. campestre, in ons land misschien ookL. hete- rophyllum (syn.: L. smithii Hook.) kon worden verwacht. Amper drie jaar later werd ze ) daadwerkelijk aangetroffen in Bouillon; ze groeide er vrij talrijk op een droge, op het zuidoosten geëxposeerde heuvel, op een met gras begroeid stuk braakland (CRÉPIN | 1866b). Tijdens de 'herborisation générale' van de Société Royale de Botanique de Bel- j gique van 1881 (CRÉPIN 1881b) werd ze langs de Semois gezocht, maar niet terugge- I vonden. Wel werd in dat jaar een tweede groeiplaats ontdekt in Egenhoven, bij Leuven i (CRÉPIN 1881a, PÂQUE 1882). In 1882 tenslotte was er een vondst in de buurt van Turn- I hout (PÂQUE 1883). Over een gegeven uit de jaren zeventig te Ukkel (Jardin Chasseur j Vert) rept Crépin met geen woord. Betrof het hier misschien opzettelijk uitgezaaide I en/of gekweekte planten? DE WILDEMAN & DURAND (1899) vermelden Ukkel evenmin. Materiaal van deze groeiplaats, bewaard in Meise (BR), draagt als etiket-vermelding i 'introduit'. Voorlopige resultaten van het project Florabank 1997-1999 lijken te sugge- reren dat ook een aantal gegevens van andere soorten met de vermelding 'Chasseur . Vert' te Ukkel betrekking heeft op tuinintroducties (med. O. Heylen). !

Daarna waren er jarenlang geen nieuwe meldingen. In de flora van Crépin kreeg de plant vanaf de derde druk een plaatsje in de sleutels (CRÉPIN 1874). Dit bleef ook zo in de flora van GOFFART (1934 e.v.), de opvolger van de flora van Crépin. De derde druk van GOFFART (1945) vermeldt twee nieuwe vindplaatsen: Trooz en Wegnez. In het her- barium van Meise (BR) is het 20ste-eeuwse materiaal beperkt tot één vondst: Marte- • lange, 1953. Het hoeft dus niet te verbazen dat L. heterophyllum in de flora van DE j LANGUE et al. (1967, 1973 e.v., 1983 e.v.) niet langer in de sleutels werd opgenomen. ' In welke mate floristen daardoor op een dwaalspoor werden gezet, is onzeker. In 'Heu- kels' Flora van Nederland', die ook in Vlaanderen veel werd geraadpleegd, is de soort ! pas vanaf de 20ste druk (VAN DER MEIJDEN 1983 e.v.) behoorlijk uitgesleuteld. In de '• vroegere uitgaven (WACHTER 1943 e.v., VAN OOSTSTROOM 1956 e.v.) werd ze niet of al te summier behandeld. Toch stipt de Nederlandse plantenatlas 13 uurhokken aan met gegevens vóór 1950, tegenover maar 7 sinds 1950 (MENNEMA et al. 1985).

i De Belgische vindplaatsen I

Een beperkt literatuuronderzoek en controle van materiaal in de herbaria van Meise i (BR), Luik (LG) en Gent bracht voor België 9 groeiplaatsen aan het licht (excl. een vel uit 1935 zonder vindplaatsgegevens, bewaard in Luik). In Meise werd ook het materi- aal van L. campestre bekeken, maar dat leverde geen nieuwe informatie op betreffende L. heterophyllum. Navraag bij FLO.WER en bij de Amicale Européenne de Floristique | leidde niet tot bijkomende informatie. Geografisch liggen de vindplaatsen verspreid over het hele grondgebied en over de diverse plantengeografische districten. \

i

14 DUMORTIERA 72 -31.12.1998 1866 - IFBL L6.22, Bouillon (Ardens district) (BR, C.H. Delogne). 1874 en 1875 - E4.46, Ukkel, Jardin Chasseur Vert (Brabants district) (BR, L. & P. Errera; dubbels in LG en Gent). 1881 - E5.23, Egenhoven, bij Leuven (Brabants district) (BR, E. Pâque). 1882 en 1883 - B5.47, Stokt, bij Turnhout (Kempens district) (PÂQUE 1883, 1884). <1945 - F7.55, Trooz (Maasdistrict) (GOFFART 1945). <1945 - F7.57, Wegnez (overgangsgebied Maas- en Ardens district) (GOFFART 1945). 1953 - K7.56, Martelange (Maasdistrict) (BR, .1. Legrain). 1997 - C2.55, Aalter, Doorn (Vlaams district) (BR, /. Hoste 2). 1997 - C2.56, Knesselare, Heirstraat (Vlaams district) (BR, /. Hoste 3).

Verspreiding in Europa Het natuurlijke areaal van L. heterophyllum omvat de Britse Eilanden, het Iberisch Schiereiland en het deel van Frankrijk dat in grote lijnen ten zuidwesten van Seine en Rhône ligt (JALAS et al. 1996). Crépin stipte aan dat de soort elders in Europa niet gekend was, en bestempelde de vondst in Bouillon daarom aanvankelijk als "une des décou- vertes les plus intéressantes sous le rapport géographico-botanique." Naderhand, toen bleek dat de plant niet had standgehouden, beschouwde hij ze voor België als een graan- of voedergewassenadventief, "une espèce introduite et fugace" (CRÉPIN 1866b, 1881a,b). Wat de status van de soort in de rest van Europa betreft, is de literatuur niet eens- luidend. HEGI et al. (1962), FITTER (1978) en DE CARVALHO E VASCONCELLOS (1993) hangen een weinig consistent beeld op, dat gewoon het resultaat lijkt te zijn van het klakkeloos overnemen van de 'nationale' gegevens van zegslieden van de diverse lan- den. Bij JALAS et al. (1996) is de informatie kritisch geëvalueerd en wordt de plant bui- ten het hierboven omschreven areaal beschouwd als een ingeburgerde soort of als een soort met twijfelachtige of onzekere status: Zuid-Noorwegen, Zuid-Zweden, Denemar- ken, Nederland, Duitsland, Tsjechië.

De status van L. heterophyllum in België In een commentaar n.a.v. het verschijnen van de tweede druk van deel 1 van Flora Europaea erkent LAMBINON (1995) L. heterophyllum voor België niet als een ingebur- gerde soort; het zou dus hooguit een adventief zijn. In Nederland, waar de plant in 1920 voor het eerst werd verzameld, geldt L. heterophyllum als een waarschijnlijk oorspron- kelijk ingevoerde plant, die naderhand ingeburgerd geraakte en zo tot de 'natuurlijke' flora van Nederland is gaan behoren (MENNEMA 1986, MENNEMA et al. 1985). Eenzelf- de standpunt wordt door ADOLPHI (1986) verdedigd met betrekking tot Duitsland. Mis- schien is de soort in Duitsland op een deel van de groeiplaatsen oorspronkelijk inheems of is er sprake van een recente uitbreiding van het areaal, maar dat blijft moeilijk te beoordelen (HEGI et al. 1962, ADOLPHI 1986, HAEUPLER et al. 1988). In de Duitse lite- ratuur werd bij herhaling gewezen op determinatieproblemen en een mogelijke mis- kenning van de soort (ADOLPHI 1986, FASEL 1989). In Aalter en Knesselare handhaaft L. heterophyllum zich al jarenlang in een min of meer stabiel milieu. Gelet op de grootte van de populatie en de spreiding van de plan- ten over een vrij grote afstand op het moment van de eerste waarneming, groeide de soort toen wellicht al een hele tijd langs het kanaal (C2.55); in mindere mate geldt dit ook voor de populatie in C2.56. Van een efemere aanwezigheid in een 'typisch' adven- tievenmilieu is hier geen sprake. In zuidelijk Nederland is een geval gedocumenteerd

DUMORTIERA 72-31.12.1998 15 van een populatie die in 1981 al meer dan een halve eeuw had standgehouden (MEN- NEMA et al. 1985). Op grond van het voorgaande is L. heterophyllum in België te omschrijven als een lokaal ingeburgerde soort. Ongetwijfeld is L. heterophyllum zeldzaam, maar misschien werd ze ook bij ons in het verleden wel eens verward met L. campestre. Determineert men L. heterophyllum in het veld, dan leidt de formulering van de tweede dichotomie in de sleutel van het geslacht Lepidium in de 'Flora van België' (LAMBINON et al, 1992, 1998) gemakkelijk tot een verkeerde determinatie; men is vlug geneigd te kiezen voor de eerste mogelijkheid (L. campestre: stengelomvattende bladen; vruchtsteeltjes en plant als geheel duidelijk behaard), omdat de tweede mogelijkheid (L. sativum) helemaal uit- gesloten is. Hierbij dient onderstreept dat het kenmerk van de blaasharen op de vracht- jes niet altijd evident is! Daarom lijkt het nuttig om de betreffende dichotomie in de 'Flora van België' te vervangen door de volgende tekst:

2 Bovenste stengelbladen niet stengelomvattend. Hauwtje breed elliptisch tot nagenoeg cirkelrond, kaal. Plant heldergroen of iets blauwgroen, niet of nauwelijks behaard. Vruchtsteeltjes kaal Lepidium sativttm Bovenste stengelbladen stengelomvattend. Hauwtjes eirond of breed eirond tot breed langwerpig, met of zonder blaasharen. Plant duidelijk behaard, ook op de vruchtsteeltjes 3 3 Plant een- of tweejarig, meestal met een enkelvoudige, rechtopstaande stengel. Stijl 0,1-0,7 mm lang, niet of maar weinig boven de vleugels van het vruchtje uitstekend (afhankelijk van de diepte van de insnijding tussen de vleugels). Helmknoppen geel. Vrachtje doorgaans met tal- rijke of soms met schaarse blaasharen L. campestre Plant overblijvend, met talrijke liggend-opstijgende tot opstijgende stengels. Stijl 0,5-1,2 mm lang, duidelijk boven de vleugels van het vruchtje uitstekend. Helmknoppen minstens gedeeltelijk paars. Vruchtje kaal of met schaarse blaasharen L. heterophyllum

Een onzekere toekomst De grootste van de twee populaties, in Aalter, heeft de laatste jaren wat terrein moe- ten prijsgeven als een gevolg van verruiging van de bermvegetatie. De grilligheid van het tot nog toe gevoerde bermbeheer vormt een reële bedreiging voor de beide groei- plaatsen. De zeldzaamheid - en daardoor kwetsbaarheid - van de soort en het feit dat ze er blijkbaar in slaagt permanent een plaats in te nemen in relatief stabiele planten- gemeenschappen, rechtvaardigen ten volle het opstellen van een soortgericht beheers- plan voor L. heterophyllum. Het afremmen of terugschroeven van verruiging en ver- grassing en de garantie dat er niet wordt gemaaid vóór het gros van de zaden is gerijpt, behoren daarbij centraal te staan.

Bibliografie ADOLPHI K. (1986) - Lepidium heterophyllum (DC.) Benth., eine in der BRD nicht ausgestorbene, son- dera übersehene und verwechselte Art. Göttinger floristische Rundbrief e 19: 78-79. CRÉPIN F, (1860) - Manuel de la flore de Belgique. Bruxelles, Librairie agricole d'Emile Tarlicr, (2e éd.: 1866[a]; 3e éd.: 1874; 4e éd.: 1882; 5e éd.: 1884.) CRÉPIN F. (1863) - Considérations sur l'étude de la flore indigène. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 2: 6-38. CRÉPIN F. (1866b) - Petites annotations à la flore de Belgique. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg, 5: 207-236. CRÉPIN F. (1881a) - Séance extraordinaire tenue à Bouillon le 10 juillet 1881 : lectures, communications. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 20 (2): 90-94. CRÉPIN F. (1881b) - Compte-rendu de la XIXe herborisation générale de la Société royale de botanique de Belgique (1881). Bull. Soc: Roy. Bot. Belg. 20 (2): 128-142.

16 DUMORTIERA 72-31.12.1998 DE CARVALHO E VASCONCELLOS J. (1993) - Lepidium L. (revised by Akeroyd J.R. & Rich T.C.G.). In TUTIN T.G. et al. (éd.), Flora Europaea. Vol. 1. Psilotaceae to Platanaceae. Cambridge, etc., Cam- bridge University Press: 398-402 (2d edition). DE LANGUE J.E. et al. (1967) - Flore de la Belgique, du Nord de la et des régions voisines. Liège, Editions Desoer. DE LANGUE J.E. et al. (1973) - Nouvelle flore de la Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg, du Nord de la France et des Régions voisines. Meise, Jardin botanique national de Belgique. (2e éd.: 1978; 3e éd.: 1983.) DE LANGUE J.E. et al. (1983) - Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. Meise, Nationale Plantentuin van België. (2de uitgave: 1988.) DE WILDEMAN E. & DURAND T. (1899) - Prodrome de la flore belge. Tome III. Phanérogames. Bruxel- les, Alfred Castaigne. FASEL P. (1989) - Beitrage, Wiederfunde und Erganzungen zur Flora des Kreises Siegen-Wittgenstcin. Göttinger floristische Rundbriefe 23: 35-49. FITTER A. (1978) - An atlas of the wild flowers of Britain and Northern , London, Collins. GOFFART J. [1934] - Nouveau manuel de la flore de Belgique et des légions limitrophes. Liège, Edi- tions Desoer. (2e éd.: 1941; 3e éd.: 1945.) HAEUPLER H. & SCHÖNFELDER P. (1988) - Atlas der Farn- und Elütcnpflanzen der Bundesrepublik Deut- schland. Stuttgart, Verlag Eugen Ulmer. HECI G. et al. (1962) - JJIuslrierte Flora von Mitteleuropa (Zweite, völlig neubearbeitete Auflage, her- ausgegeben von F. Markgraf). Band IV/1, Lieferung 6, Miinchen, Cari Hansen Verlag. JALAS J., SUOMINEN J. & LAMPINEN R. (1996) - Atlas Florae Europaeae. Distribution of vascular in Europe. 11. Cruciferae (Ricotia to Raphanus). Helsinki, The Committee for Mapping the Flora of Europe/Societas Biologica Fennica Vanamo. LAMBINON J. (1995) - La publication de la deuxième édition du volume 1 de "Flora Europaea": com- mentaires et corrections concernant la Belgique et les régions voisines. Lcjeunia (Nouvelle Série) 147: 1-28. LAMBINON J. et al. (1992) - Nouvelle flore de la Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg, du Nord de la France et des Régions voisines. 4e édition. Meise, Jardin botanique national de Belgique. LAMBINON J. et al. (1998) - Flora van België', het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. 3de druk. Meise, Nationale Plantentuin van België. LA WALREE A. (1956) - Flore générale de Belgique. Spermatophytes, Vol. Il, fascicule II. Bruxelles, Jar- din botanique de l'Etat. MENNEMA J. (1986) -Lepidium heterophylhtm Benth., espèce nouvelle pour les îles de Wadden. Bulle- tin de la Société pour l'échange des plantes vaxculaires de l'Europe et du bassin méditerranéen 21 (années 1984-1985): 83-85. MENNEMA J., QUENÉ-BOTERENBROOD A.J. Se PLATE CL. (red.) (1985) - Atlas van de Nederlandse flora. 2. Zeldzame en vrij zeldzame planten. Utrecht, Bohn, Sclieltema & Holkema. PÂQUE E. (1882) - Herborisations de 1881. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 21 (2): 22-28. PÂQUE E. (1883) - Nouvelles recherches sur la flore belge. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 22: 29-43. PÂQUE E. (1884) - Note sur quelques observations botaniques. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 23 (2): 139- 142. RICH T.C.G. (1991) - Crucifers of Great Britain and . London, BSBI. VAN DER MEIJDEN R. (1983) - Heukels' Flora van Nederland. 20ste druk. Groningen, Wolters-Noord- lioff. (21ste druk: 1990; 22ste druk: 1996.) VAN OOSTSTROOM S.J. (1956) -Flora van Nederland. 14de druk. Groningen, P. Noordhoff, (15de druk: 1962; 16de druk: 1970; 19de druk: 1977.) WACHTER W.H. (1943) - Geïllustreerde schoolflora van Nederland. 11de druk. Groningen/Batavia, P. Noordhoff. (13de druk: 1949.) WBEDA E.J. (1987) - Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2, Haarlem, IVN. ZWAENEPOEL A. (1998) - Werk aan de berm! Handboek botanisch bermbeheer. Antwerpen/Brussel, Stichting Leefmilieu/Aminal (Afdeling Natuur).

DUMORTIERA 72 -31.12.1998 17