Jaarverslag 2001
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Jaarverslag 2001 Uitgave Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Het Trippenhuis Kloveniersburgwal 29 Amsterdam Postbus 19121 1000 GC Amsterdam telefoon (020) 5 51 07 00 fax (020) 6 20 49 41 e-mail: [email protected] website: http://www.knaw.nl Vormgeving Afdeling Edita KNAW, Amsterdam Fotografie Portretten: Capital Photos, Amsterdam Binnenplaten: cbs collectie p. 4, Adobe Stockphoto p. 6, Eso pr Photo, p. 50, Hans van den Boogaard pp. 38, 88 en 102. Druk Drukkerij PlantijnCasparie, Heerhugowaard isbn 90-6984-341-2 Inhoud Voorwoord 5 Prikkels en prestaties 7 Bestuur 12 De Akademie als ontmoetingsplaats 13 Fondsen en wetenschapsprijzen 19 Internationale samenwerking 23 Kwaliteit 35 Advies 39 Onderzoekorganisatie 51 Financiën 79 Sociaal jaarverslag 89 Informatievoorziening 99 Bijlagen 103 Register 106 Voorwoord In mijn jaarrede van mei 2001 heb ik mij beziggehouden met de vraag: hoe wetenschap- pelijk is de universiteit? Een rechtgeaard academicus vindt het chic om vragen op te werpen. Maar eigenlijk zou een groot uitroepteken op zijn plaats zijn: de ‘wetenschap- pelijkheid’ van de universiteit verdient een heus programma. De kenniseconomie wordt door beleidsmakers omhelsd. Voorlopig louter verbaal, want de nieuwe investeringen die ons land op voorsprong moeten zetten vinden nog slechts mondjesmaat plaats. De universiteiten vormen de hoekstenen van de kenniseconomie. Hun uitgangspositie is, gelet op de hoge plaats die ons wetenschappelijk onderzoek op alle internationale ranglijsten van kwaliteit en productiviteit inneemt, ijzersterk. Allerlei ontwikkelingen, vooral internationaal, dwingen de universiteiten tot hernieuwde strategi- sche keuzes. Keuzes die vooral van doen hebben met investeren in menselijk kapitaal: docenten en onderzoekers. Traditioneel niet een beleidsterrein – het personeelsbeleid – waarop de universiteiten een indrukwekkende staat van dienst hebben. Voor al die keuzes geldt één finale toets: wetenschappelijke kwaliteit, zowel in het onder- wijs als het onderzoek. Daarom is de invoering van een accreditatiestelsel voor bachelors- en mastersopleidingen zo’n gelukkige greep. Een aanpak die moet worden doorgetrokken naar de opleiding van onderzoekers. Accreditatie van onderzoekersopleidingen, zoals die hoofdzakelijk door onderzoekscholen aangeboden worden, vormt het sluitstuk van de kwaliteitsborging in het universitaire onderwijs. De overheid doet er goed aan verleende accreditaties van onderzoekersopleidingen als een belangrijke maatstaf in de bekostiging van de universiteiten in te bouwen. Ter kennisneming van deze en andere in knaw-kring ontwikkelde opvattingen beveel ik u lezing van dit jaarverslag ten zeerste aan. R.S. Reneman, president 5 6 Prikkels en prestaties Prikkels en prestaties In het afgelopen jaar vonden levendige debatten plaats over de vraag hoe Nederland zijn rol als kennisland kan behouden en versterken. Ons land heeft hier een gezonde uitgangs- positie. Het Nederlandse onderzoeksysteem is immers over het geheel genomen competitief, internationaal georiënteerd en prestatie- en kwaliteitsgericht. De Nederlandse onderzoeksprestaties zijn van internationaal toonaangevend niveau. Verontrustend is echter dat de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek achterblijven bij die in sommige Europese landen en in de Verenigde Staten. Een krachtig stelsel van publiek gefinancierde universiteiten en onderzoekinstituten vormt voor de toekomst van ons land als kennisnatie een basisvoorwaarde. De vitaliteit van dat stelsel wordt vooral bepaald door het vermogen complexe wetenschappelijke program- ma’s en projecten te sturen, heldere strategische keuzes te maken en te effectueren, kritisch naar de eigen prestaties te kijken en deze – naar internationale maatstaven – op waarde te schatten. Verder is van belang dat actief wordt gewerkt aan de overdracht van verworven kennis en inzichten en het recruteren, in binnen- en buitenland, van die onderzoekers en aspirant-onderzoekers die voor vernieuwing en kwaliteit kunnen zorg- dragen. In het bijzonder de tekortschietende beschikbaarheid van voldoende gekwalifi- ceerde onderzoekers vormt een bedreiging het Nederlandse wetenschapsbestel. De overheid moet zich als belangrijkste financier van publieke kennisinstellingen de vraag stellen welk niveau van uitgaven nodig is om kwaliteit en volume van de Neder- landse onderzoeksprestaties te behouden en zo mogelijk te versterken. Het besef lijkt te zijn doorgedrongen dat de Nederlandse positie in de wetenschappelijke kopgroep van Europa vooral te danken is aan financiële inspanningen in het verleden en dat behoud van die positie tot een terugkeer naar het toenmalige uitgavenniveau is verplicht. Daarnaast dient de aandacht uit te gaan naar de verdeling van de middelen op een wijze die de productie van excellent en relevant onderzoek bevordert. Enerzijds stelt zich de vraag naar de relatieve omvang van de verschillende geldstromen: eerste geldstroom (basisfinanciering; lokale competitie), tweede geldstroom (aanvullende financiering; landelijke competitie) en derde geldstroom (opdrachtfinanciering). Anderzijds is de vraag naar de meest wenselijke bekostigingssystematiek binnen de eerste geldstroom aan de orde. Aan laatstbedoelde systematiek dient de eis te worden verbonden dat kwaliteit beloond wordt. Investeren in kennis Investeren in wetenschap en technologie betekent investeren in economische groei en in de kwaliteit en duurzaamheid van onze samenleving. Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid moeten de krachten bundelen ter versterking van de hele keten van kenniscreatie tot innovatieve toepassingen. Het kabinet moet als eerste stap jaarlijks 100 miljoen euro extra uittrekken voor onderzoek in Nederlandse universiteiten en onderzoekinstituten, te verdelen door nwo. Netwerken tussen onderzoekinstellingen en bedrijven behoeven verdere versterking. Universiteiten en onderzoekinstituten dienen bij hun interne toewij- 7 zing van middelen strenge kwaliteitscriteria toe te passen. Aldus het Manifest Investeren in Kennis dat werkgeversvereniging vno- ncw met knaw, nwo, tno en vsnu heeft opgesteld. Dit manifest werd tijdens de Avond van Wetenschap en Maatschappij op 29 oktober 2001 in de Ridderzaal in Den Haag aan de ministers Hermans (ocenw), Jorritsma (ez) en Brinkhorst (lnv) aangeboden. De opstellers van het manifest betogen dat de tijdens de Europese top in Lissabon (maart 2000) uitgesproken Nederlandse ambitie om op kennisgebied tot de wereldtop te behoren niet haalbaar is zonder extra investeringen in de fundamentele wetenschapsbeoefening. Daarnaast dienen gebruikers en onderzoekers intensiever samen te werken in onderlinge netwerken ter wille van een effectieve kennisdiffusie. Kwaliteit verplicht knaw, nwo en vsnu hebben begin 2001 hun standpunt bepaald over het rapport Kwaliteit Verplicht van de door deze organisaties ingestelde werkgroep-Van Bemmel. Zij stellen vast dat het voorstel van de werkgroep bijdraagt aan het oplossen van twee knelpunten: de overladen agenda van beoordelingen en het in de door de vsnu georgani- seerde disciplinegewijze beoordelingen van universitair onderzoek te vaak moeten verge- lijken ‘van steenkolen met eieren’. knaw, nwo en vsnu hebben besloten in 2003 te beginnen met de invoering van het door de werkgroep-Van Bemmel voorgestelde nieuwe stelsel. knaw, nwo en vsnu hebben besloten als object van beschouwing voor de externe kwaliteitsbeoordeling de ‘onderzoekeenheid’ te kiezen. Bij knaw en nwo zijn dat de instituten. Bij de universiteiten zijn dat de onderzoekscholen, de onderzoekinstituten en andere door de Colleges van Bestuur te definiëren organisatieonderdelen. Elke onder- zoekschool of instituut dient tenminste eens per zes jaar door een internationaal samenge- stelde commissie te worden geëvalueerd en dient elke drie jaar een zelfevaluatie uit te voeren. Aan het einde van het verslagjaar werd de laatste hand gelegd aan een gezamen- lijk protocol voor de kwaliteitsbeoordeling en waren enige in 2002 aan de hand van het nieuwe protocol uit te voeren proefevaluaties in voorbereiding. Verkenning economische structuur In de zomer publiceerde het kabinet een reeks van verkenningen (zie ook de later aan de orde komende ocenw-verkenning Grenzeloos Leren). Onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken kwam de Verkenning Economische Structuur tot stand. Door het Centraal Planbureau is met name aan het hoofdstuk Kennisinfrastructuur een belangrijke bijdrage geleverd.1 De knaw heeft in een brief aan het cpb haar bezorgdheid uitgesproken over zijn uitspraak dat verhoging van de publieke uitgaven voor weten- schappelijk onderzoek niet voor de hand ligt omdat (a) de publieke wetenschapsuitgaven al relatief hoog zouden zijn (dus reallocatie van middelen geboden is), (b) de Nederlandse onderzoeksprestaties bovengemiddeld zijn en (c) de onderzoekers niet beschikbaar zouden zijn. De knaw heeft deze redenering weerlegd door aan te tonen dat argument (a) op een verkeerd gekozen statistiek berust, (b) vanwege het hoge rendement een reden bij uitstek vormt om extra te investeren en (c) additionele investeringen kunnen zorgdragen voor voldoende aanwas van onderzoekerspotentieel. Het cpb heeft in een antwoord de gehanteerde statistische informatie verdedigd en bestre- den dat het cpb van mening zou zijn dat tekorten aan onderzoekers zouden moeten leiden tot het achterwege laten van investeringen in onderzoek. Het cpb wil zich nader beraden op het voorstel van de knaw om te bezien welke voorwaarden moeten en kunnen worden geschapen