Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2006–2007

30 823 Werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan Bangladesh en (26 februari–5 maart 2006)

Nr. 1 VERSLAG Vastgesteld 27 september 2006

Een delegatie uit de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft van 26 februari tot en met 5 maart 2006 een werkbezoek gebracht aan Bangla- desh en Sri Lanka. De delegatie bestond uit de leden De Haan (CDA, dele- gatieleider), Ferrier (CDA), Fierens (PvdA), Rambocus (CDA), Szabó (VVD) en Tjon-a-Ten (PvdA). De delegatie werd begeleid door de adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor.

Het doel van het bezoek was nader inzicht te krijgen in de stand van de ontwikkelingsrelatie van Nederland met de partnerlanden Bangladesh en Sri Lanka. De delegatie heeft in beide landen onder meer gesproken met leden van het parlement, regeringsfunctionarissen, vertegenwoordigers van multilaterale organisaties en medewerkers van Nederlandse en lokale niet-gouvernementele organisaties. Voorts heeft de delegatie in beide landen een veldbezoek gebracht om zich op de hoogte stellen van de voortgang van een aantal samenwerkingsprojecten.

In onderstaand verslag worden de hoofdlijnen van de gevoerde gesprekken weergegeven en wordt informatie gegeven over de bezochte ontwikkelingsprojecten. Het volledige programma van het werkbezoek is als bijlage bij dit verslag opgenomen.

De delegatie dankt alle gesprekspartners en degenen die betrokken zijn geweest bij het organiseren van dit werkbezoek. In het bijzonder wil de delegatie haar waardering uitspreken voor de inzet van de ambassadeur en de medewerkers van de Nederlandse ambassades in Dhaka en Colombo bij de voorbereiding van het programma en tijdens het werkbe- zoek. De hartelijke ontvangst en de goede begeleiding van de delegatie hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het welslagen van het werk- bezoek.

De voorzitter van de delegatie, De Haan

De griffier van de delegatie, Van Toor

KST101368 0607tkkst30823-1 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 1 BANGLADESH

Zondag 26 februari 2006

Briefing door de Nederlandse ambassadeur te Dhaka, de heer Beemsterboer, en medewerkers van de ambassade

De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Bangladesh bedraagt ongeveer 47 miljoen euro per jaar en richt zich op de thema’s «goed bestuur en gender» (budget voor 2006: 4,7 miljoen euro), «onderwijs» (budget voor 2006: 17 miljoen euro), «gezondheid en HIV/Aids» (budget voor 2006: 8 miljoen euro), «milieu en watermanagement» (budget voor 2006: 12,7 miljoen euro) en ontwikkeling van de particuliere sector (budget voor 2006: 4,6 miljoen euro). De Nederlandse steun voor de aanleg van elektriciteit op het platteland wordt eind 2006 beëindigd. Dit jaar gaat een groot programma voor drinkwater en sanitatie op het platte- land van start (budget voor 2006: 1 miljoen euro). Nederland draagt over een periode van vijf jaar 12 miljoen euro bij aan programma’s voor de preventie en bestrijding van corruptie en voor de versterking van de effec- tiviteit van de overheid. Het belangrijkste programma is het Financial Management Reform Programme (FMRP), dat zich richt op het verbeteren van het begrotings- en verantwoordingsproces, onder andere door versterking van de Auditor General en het trainen van ambtenaren in financieel beheer en planning.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft tijdens haar bezoek aan Bangladesh in februari van dit jaar bekend gemaakt dat de bilaterale financiering via het directe overheidskanaal wordt afgebouwd. De minister acht directe steun via de overheid vanwege de bestaande corruptie te riskant. De Nederlandse inzet zal zijn om de activiteiten via multilaterale kanalen voort te zetten. Tijdens het Poverty Reduction Stra- tegy Programme (PRSP) Implementation Forum in november 2005 zijn de belangrijkste donoren met de regering van Bangladesh een lijst van elf actiepunten op het gebied van goed bestuur en de aanpak van corruptie overeengekomen die binnen een jaar moeten zijn uitgevoerd. Gebrek aan voortgang kan voor donoren aanleiding zijn om de hulprelatie te herover- wegen. In 2004 heeft de regering van Bangladesh een anti-corruptiecom- missie ingesteld.

De bevolking van Bangladesh hangt een gematigde vorm van de islam aan, maar er is sprake van opkomend islamitisch fundamentalisme. Onge- lijkheid tussen mannen en vrouwen is traditioneel groot. Geweld tegen vrouwen komt zeer veel voor; andere problemen zijn de verplichte bruids- schat en het op zeer jonge leeftijd trouwen van meisjes. Enerzijds is sprake van grotere mondigheid van vrouwen, anderzijds krijgen islamiti- sche organisaties een toenemende invloed op de positie van vrouwen. De ambassade zal in 2006 een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van radicalisering van de islam op de ontwikkelingsprogramma’s.

Bangladesh boekt goede vooruitgang op een aantal Millennium Develop- ment Goals (MDG’s). De Nederlandse hulp levert daaraan een bijdrage. De groei van de economie (gemiddeld 5% per jaar sinds 1990) is hoog in vergelijking met andere ontwikkelingslanden. Het land wordt minder afhankelijk van buitenlandse hulp. De hulp bedraagt momenteel minder dan 2% van het BNP. Bangladesh blijft echter behoefte houden aan hulp. Indien de hulp zou worden gestopt, zou het arme deel van de bevolking hiervan de dupe worden. De helft van de bevolking (circa 70 miljoen mensen) leeft onder de armoedegrens.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 2 De ambassadeur benadrukt het belang van blijvende betrokkenheid van Nederland bij de ontwikkeling van Bangladesh, ondanks de corruptie en de schending van mensenrechten in het land. Met andere donoren, onder andere de Verenigde Staten, is afgesproken om de regering van Bangla- desh zoveel mogelijk kritisch aan te spreken op het belang van goed bestuur met een accent op schendingen van mensenrechten. De betrok- kenheid van Nederland en andere landen kan voorkomen dat Bangladesh verder afglijdt als gevolg van toenemende terroristische activiteiten en ook crimineel geweld. Regelmatig vinden bomaanslagen plaats, onder andere op oppositieleiders. Een deel van deze aanslagen is religieus gemotiveerd. Vaak worden de daders niet gearresteerd. De regeringscoa- litie onder leiding van premier Begum Khaleda Zia van de Bangladesh Nationalist Party (BNP) bevat onder meer de islamitische Jamaat-e-Islami partij (JIP).

De betrekkingen tussen Nederland en Bangladesh zijn niet beperkt tot de ontwikkelingsrelatie. De handel tussen Bangladesh en Nederland neemt toe. De handelsbalans is echter zeer onevenwichtig: de export van Bangla- desh naar Nederland bedraagt bijna acht maal de import uit Nederland (circa 50 miljoen euro). De Nederlandse regering probeert de investe- ringen van Nederlandse bedrijven in Bangladesh te stimuleren. In dit kader zal mogelijk in het najaar een handelsmissie een bezoek brengen aan Bangladesh. Nederland is reeds 30 jaar actief in de watersector van Bangladesh en heeft een goede naam opgebouwd op het gebied van watermanagement. Ook komen veel Bengaalse studenten voor studie naar Nederland. De regering van Bangladesh hecht sterk aan blijvende nauwe betrekkingen met Nederland en andere EU-landen.

Lunchgesprek met het Bangladesh Rural Advancement Committee (BRAC)

Het Bangladesh Rural Advancement Committee (BRAC) is de grootste niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie ter wereld. BRAC is in 1972, kort na de onafhankelijkheidsoorlog met Pakistan, opgericht door Fazle Hasan Abed. Voornaamste doelstellingen zijn bestrijding van de armoede en versterking van de positie van de armen, in het bijzonder vrouwen en kinderen. De programma’s van BRAC richten zich op verbete- ring van de inkomens door verstrekking van micro-kredieten, gezond- heidszorg voor de armen, en onderwijs voor achtergestelde kinderen die geen toegang hebben tot overheidsscholen. Ruim 65% van de leerlingen op de BRAC-scholen zijn meisjes. BRAC werkt momenteel in bijna 70 000 dorpen in alle 64 districten van het land en bereikt meer dan 100 miljoen mensen. BRAC is ook actief buiten Bangladesh: in Afghanistan, Sri Lanka en Oost-Afrika (Soedan) en heeft plannen om in Groot-Brittannië immi- granten in de steden te ondersteunen bij het opzetten van kleine bedrijven. De staf van BRAC bestaat uit 97 000 personen (van wie 61% vrouwen), die zowel op het platteland als in de stedelijke sloppenwijken werkzaam zijn.

Het budget van BRAC bedraagt ruim 250 miljoen dollar per jaar. De orga- nisatie voorziet grotendeels (75%) in de eigen financiële behoefte. Donoren dragen voor ongeveer 25% bij. Nederland werkt intensief samen met BRAC op het gebied van onderwijs, watermanagement en sanitatie, en goed bestuur. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft na haar recente bezoek aan Bangladesh bekend gemaakt dat Nederland met BRAC een vijfjarig programma zal starten dat 17 miljoen mensen moet voorzien van sanitaire voorzieningen en 8 miljoen mensen van schoon drinkwater. Met dit programma is 53 miljoen euro gemoeid. Ook heeft de minister BRAC toegezegd de komende drie en een half jaar 14,3 miljoen euro extra te willen bijdragen aan het onderwijsprogramma van BRAC

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 3 waarin speciale aandacht wordt gegeven aan gehandicapte en achterge- stelde kinderen.

De vertegenwoordigers van BRAC, onder wie executive director Abdul- Muyeed Chowdhury, benadrukken dat BRAC «de gaten vult die de over- heid niet wil of kan vullen». De regering van Bangladesh erkent het belang van NGO’s. Op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg (bijvoor- beeld bij het bestrijden van tuberculose) werkt BRAC samen met de over- heid. Naast de sociale programma’s en trainingscentra maken ook enkele commerciële ondernemingen deel uit van BRAC, waaronder een winkel- keten voor de verkoop van ambachtelijke producten en een eigen bank. Ook heeft BRAC een universiteit opgericht en stelt de organisatie beurzen ter beschikking aan studenten.

In 1974 is BRAC begonnen met een programma voor micro-financiering. Vanuit een fonds worden tegen een lage rente kredieten verstrekt aan in het bijzonder arme vrouwen op het platteland voor het opzetten van kleine bedrijven die zichzelf moeten kunnen bedruipen. De gemiddelde hoogte van een lening bedraagt (omgerekend) 134 dollar. In totaal is via dit programma voor ruim 3 miljard dollar aan kredieten verstrekt, waarvan op dit moment ongeveer 300 miljoen dollar uitstaat. Om in aanmerking te komen voor een lening moeten de vrouwen lid zijn van een dorps- organisatie. Alle leden van de organisatie staan garant voor de afbetaling van de lening. Het programma voor micro-financiering bestaat uit drie onderdelen. Het grootste programma is bedoeld voor economisch actieve armen die een lening tussen de 50 en 500 dollar kunnen afsluiten (4,4 miljoen deelnemers). Deze leningen moeten binnen één jaar worden terugbetaald door wekelijkse afbetalingen. De twee kleinere programma’s zijn bedoeld voor respectievelijk kleine boeren (kredieten tussen 166 en 833 dollar; bijna 400 000 deelnemers) en kleine ondernemers (kredieten tussen 333 en 5 000 dollar; 78 000 deelnemers).

Gesprek met vertegenwoordigers van Wereldbank, United Nations Development Programme (UNDP) en Asian Development Bank (ADB): Christine Wallich (country director Wereldbank), Renata Dessalien (resident representative UNDP) en Hua Du (country director ADB)

Volgens Christine Wallich, country director van de Wereldbank, is Bangla- desh een land van tegenstellingen. Zij benadrukt het belang van de aanwezigheid van buitenlandse donoren, waaronder de multilaterale instellingen, om te voorkomen dat het land verder afglijdt. In het bijzonder de situatie op het gebied van justitie en binnenlandse veiligheid is veront- rustend. Disengagement zou contraproductief zijn: «zolang je invloed kunt uitoefenen moet je blijven». Van alle landen in Zuid-Azië (op Sri Lanka na) presteert de economie van Bangladesh het beste. De meeste MDG’s (7 van de 8) zullen waarschijnlijk worden gehaald. Bangladesh zal ontwikke- lingshulp echter ook in de toekomst nodig blijven hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen.

De Wereldbank verstrekt concessionele leningen ter ondersteuning van de economische hervormingen. Voorts geeft de Wereldbank financiële steun aan de regering voor de uitvoering van het geïntegreerd sectorpro- gramma Health, Nutrition and Population Sector Programme (HNPSP). Ook andere donoren, waaronder Nederland, dragen (via de Wereldbank) bij aan dit programma, dat in totaal 4,3 miljard dollar kost. De Wereldbank financiert verder een aantal onderwijsprogramma’s, waaronder het (mede door Nederland ondersteunde) Primary Education Development Programme (PEDP II).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 4 De Wereldbank heeft een nieuwe Country Assistance Strategy (CAS) opgesteld, die aansluit op het in november 2005 vastgestelde Poverty Reduction Strategy Programme (PRSP). Deze CAS is verder afgestemd met de andere drie grote donoren, de Asian Development Bank (ADB), Japan en het Verenigd Koninkrijk. De nadruk in de op 7 februari 2006 gepubliceerde CAS ligt op de verbetering van het bestuur, het investe- ringsklimaat en de positie van de armen. In dit kader ondersteunt de Wereldbank projecten ter bestrijding van corruptie en ter verbetering van de transparantie van financieel beheer bij de overheid. Voorts richt de bank zich op «human development», infrastructuur, energie, bosbouw, milieu, stedelijke ontwikkeling en (samen met het UNDP) op de mensen- rechten. De Wereldbank heeft een geavanceerde structuur opgezet op het niveau van sectoren ter coördinatie van de activiteiten van de verschil- lende donoren. In de sectoren gezondheidszorg en onderwijs trekken de donoren gezamenlijk op. De activiteiten in de infrastructuur zijn moeilijker te coördineren.

De buitenlandse schuld van Bangladesh is te laag om in aanmerking te kunnen komen voor het HPIC-initiatief. Het grootste deel van de hulp wordt gegeven in de vorm van schenkingen of leningen met een lage rente. Overigens zou de minister van Financiën een kwijtschelding van schulden zeker niet op prijs stellen, omdat dit zou leiden tot een verslech- tering van de financiële betrouwbaarheid van het land bij de commerciële banken. China is momenteel de grootste investeerder in Bangladesh en heeft veel invloed in het land. Deze invloed heeft een negatieve impact op pogingen tot verbetering van het bestuur. Voor de economie van het land zijn ook de remittances van groot belang: jaarlijks sturen Bengaalse arbei- ders, met name uit het Midden-Oosten, ongeveer 5 miljard dollar naar familie in hun geboorteland. Voorts ontvangt de regering vergoedingen voor de (relatief grote) deelname van Bengaalse militairen aan VN-vredesmissies. De opbrengst uit deze beide deviezenbronnen komt overeen met ongeveer 50% van de opbrengst uit de export.

Wat betreft de politieke situatie stelt mevrouw Wallich dat binnen de beide grote politieke partijen, de BNP en de Awami Liga, geen sprake is van democratie. Beide partijen zijn niet formeel geregistreerd als politieke partijen en hebben geen intern financieel reglement of stemprocedures. Beide groeperingen zijn niet zozeer politieke partijen, maar kunnen beter worden gekarakteriseerd als een groep mensen met gelijke belangen. De partijdiscipline is groot: een lid van het parlement mag volgens de grondwet niet tegen voorstellen van de eigen partij stemmen. De partijen krijgen geen steun van westerse politieke partijen; wel van USAID. Mevrouw Dessalien, resident representative UNDP, voegt hieraan toe dat het UNDP steun geeft aan een project voor hervorming van het parle- ment. Er zijn echter onvoldoende prikkels om het politieke systeem te hervormen.

Gesprek met professor Yunus, managing director van de Grameen Bank

Professor Muhammed Yunus begon in 1976 in het dorp Jobra een project om micro-kredieten te verschaffen aan arme vrouwen die door de commerciële banken niet kredietwaardig werden bevonden en slechts tegen zeer hoge rente leningen konden krijgen om middelen van bestaan op te bouwen. Het project was succesvol. De vrouwen bleken in staat een winstgevend bedrijfje op te zetten en de leningen terug te betalen. Soort- gelijke projecten werden vervolgens in andere delen van het land in gang gezet en in 1983 richtte professor Yunus een formele bank op, de Grameen Bank. Momenteel heeft de bank 1 700 kantoren die kredieten verschaffen aan 5,5 miljoen armen op het platteland (96% vrouwen). De gemiddelde lening bedraagt (omgerekend) 120 dollar. De Grameen Bank

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 5 vraagt geen onderpand voor het verstrekken van leningen en de rente mag nooit meer bedragen dan 10%. De bank is voor 94% eigendom van degenen die geld hebben geleend; de overige 6% is in handen van de overheid.

De filosofie van professor Yunus en van de Grameen bank is dat de armen niets opschieten met liefdadigheid, die juist tot blijvende afhankelijkheid en armoede leidt. Een lening biedt de mogelijkheid om zelf te voorzien in het levensonderhoud. Armen worden door de commerciële banken echter als niet kredietwaardig beschouwd. Dit betekent, volgens professor Yunus, dat 2/3 van de wereldbevolking geen leningen van deze banken kan krijgen. Ook zijn commerciële banken «gender based»: minder dan 1% van de leningen wordt aan vrouwen verstrekt. Onderzoek wijst uit dat 55% van de leden van de Grameen Bank boven de armoedegrens zijn gekomen.

De Grameen Bank stimuleert degenen die geld lenen om ook maatschap- pelijke doelen, zoals vastgelegd in een Sociaal Handvest, na te streven, bijvoorbeeld onderwijs voor kinderen, geen bruidsschat en schoon drink- water. Voorts geeft de Grameen Bank scholing, verschaft de bank beurzen en beheert het een pensioenfonds. In 1989 is de Grameen Trust opgericht om het concept van de Grameen Bank ook buiten Bangladesh te bevor- deren. Eind 2005 ondersteunde de Grameen Trust 134 programma’s in 36 landen. Naast de Grameen Bank zijn ook enkele ondernemingen opgericht die hun activiteiten eveneens op de armen richten, zoals een bedrijf voor mobiele telefonie, een internet provider en een textielfabriek.

Tijdens het gesprek met de delegatie gaat professor Yunus ook in op zijn concept van social business enterprise, een vorm van ondernemen die zich niet richt op het maximaliseren van winsten om er persoonlijk beter van te worden, maar zich ten doel stelt zoveel mogelijk maatschappelijk profijt te behalen. Ook benadrukt hij het belang van informatietechnologie om armoede uit te bannen. Tijdens het bezoek wordt bekend dat de Freedom from Want Award op 13 mei van dit jaar in de Nieuwe Kerk in Middelburg zal worden uitgereikt aan professor Yunus. Deze onderschei- ding is een van de Four Freedom Awards van het Franklin and Eleanor Institute in New York en de hiermee verbonden Roosevelt Foundation Zeeland.

Maandag 27 februari 2006

Bezoek aan Acid Survivors Foundation (ASF)

Huiselijk geweld is een veel voorkomend verschijnsel in Bangladesh. Bij dit geweld wordt vaak bijtend zuur ingezet als wapen, waarbij de slachtof- fers zwaar verminkt raken, vooral ook in het gezicht. Het merendeel van de slachtoffers is vrouw; bijna de helft van hen is jonger dan achttien jaar. Niet alleen huiselijk geweld, ook conflicten over de bruidsschat (met de schoonfamilie) of over eigendomsrechten op land, kunnen de oorzaak zijn voor het verminken met zuur. Tussen 2000 en 2002 nam het aantal aanvallen met zuur met 114% toe; tussen 2003 en 2005 was sprake van een geringe vermindering (4%) van de aanvallen. Betrouwbare cijfers van aanvallen met zuur zijn echter niet te geven, omdat veel slachtoffers geen aangifte doen. Hoewel de regering in 2002 twee wetten heeft ingevoerd om het gewelddadig gebruik van zuur tegen te gaan (Acid Use Law en Prevention of Acid Violence), is de kloof tussen wetgeving en handhaving blijven bestaan. Volgens medewerkers van de ASF worden de meeste daders vrijgesproken. Wel is de gemiddelde duur van de rechtszaken teruggelopen (van drie jaar naar één jaar).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 6 In 1999 is de Acid Survivors Foundation (ASF) opgericht. De ASF biedt medische en juridische steun aan de slachtoffers en helpt hen bij de reïn- tegratie in de samenleving. De organisatie doet ook onderzoek en richt zich op de media en politie om het probleem aan te kaarten en preventie mogelijk te maken. Voorts fungeert de ASF als instantie voor de coördi- natie en het verwerven van fondsen voor de verschillende organisaties die hulp verlenen aan slachtoffers van aanvallen met zuur. Ten behoeve van de medische hulp aan slachtoffers, inclusief plastische chirurgie, beschikt de ASF over een klein ziekenhuis (38 bedden) in Dhaka. De ASF beheert ook een centrum voor verzorging en revalidatie (inclusief fysiotherapie), dat gespecialiseerd is in behandeling van brandwonden. Voorts heeft de organisatie een programma waarbij slachtoffers worden voorbereid op reïntegratie in de samenleving.

Nederland ondersteunt de ASF sinds 2001. Tussen 2001 en 2005 hebben 1 190 slachtoffers hulp gekregen. In de eerste fase (2001–2004: 165 366 euro) was de hulp vooral gericht op preventie. De tweede fase (2004–2009: 1,5 miljoen euro), die samen met de Canadese overheid (CIDA) wordt uitgevoerd, is gericht op medische hulpverlening; rechtshulp; maatschap- pelijke reïntegratie; onderzoek, actie en preventie; management en intern beheer van de ASF.

De delegatie brengt een bezoek aan de staf van ASF op het hoofdkantoor van de organisatie, waar ook een aantal slachtoffers werkzaam is. Ook bezoekt de delegatie het aan de ASF verbonden ziekenhuis, waar de leden met enkele slachtoffers spreken.

Bezoek aan programma van ILO-IPEC ter bestrijding van kinderarbeid

De International Labour Organization (ILO) is in 1992 begonnen met het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC). Op basis van de ILO Conventies 138 (minimumleeftijd voor werk) en 182 (uitbanning van de meest ernstige vormen van kinderarbeid) probeert dit programma in meer dan 80 landen kinderarbeid aan te pakken. In het kader van dit programma voert ILO-IPEC in Dhaka, gefinancierd met Nederlands ontwikkelingsgeld, een project uit dat is gericht op preventie en bestrijding van de ernstigste vormen van kinderarbeid in de stedelijke informele economie. De eerste fase van dit programma is begin 2001 gestart en in maart 2006 afgesloten. Een onafhankelijke evaluatie heeft vastgesteld dat het project in de eerste fase een groot deel van de doel- stellingen heeft bereikt. Over een tweede fase van vijf jaar moet nog een besluit worden genomen. Deze fase zal deel uitmaken van een breder nationaal programma dat is opgezet na de ratificatie van ILO Conventie 182 door de regering van Bangladesh.

Het project bestaat uit vier componenten: social protection; monitoring, verification and tracking; advocacy and awareness; capacity building. Social protection is gericht op de kinderarbeiders, hun familieleden c.q. voogden, hun werkgevers en de gemeenschappen waarin ze leven en wonen. Tot op dit moment zijn ongeveer 30 000 kinderen van 8 tot 15 jaar geleidelijk onttrokken aan hun werk, waarna ze ofwel onderwijs (de jongere kinderen) ofwel een beroepsopleiding (de oudere kinderen) krijgen. De voogden van de kinderen (ongeveer 10 000, 80% vrouwen) komen in aanmerking voor micro-kredieten ten behoeve van inkomens genererende activiteiten, in combinatie met spaarsystemen, zodat ze minder afhankelijk worden van de inkomsten van hun kinderen. Ook krijgen de voogden cursussen op het gebied van ondernemerschap en maatschappelijke rechten. Onderdeel van deze component is voorts het verbeteren van de veiligheid en de gezondheid op de werkplaatsen. Ook worden in samenwerking met lokale organisaties diensten verleend aan

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 7 de gemeenschappen op het gebied van onder andere voeding, eerstelijns gezondheidszorg en juridische advisering. Al deze diensten worden aangeboden in 85 over de stad Dhaka verspreid gevestigde Multi Purpose Centres en Vocational Training Centres.

De monitoring, verification and tracking component van het project is gericht op identificering van doelgroepen, het verzamelen van gegevens op basis van steekproeven, controle op de naleving van de gemaakte afspraken door ondernemers en het vaststellen van de door de verleende diensten geboekte vooruitgang. Onder de noemer advocacy and awareness vallen activiteiten, op het niveau van de gemeenschappen en op nationaal niveau, die zijn gericht op sociale mobilisatie en bewustwor- ding ten aanzien van kinderrechten en kinderarbeid. De component capa- city building behelst training en voorlichting van de deelnemers aan het project.

Tijdens het bezoek aan het Multi Purpose Centre in de wijk Demra van Dhaka spreekt de delegatie met leden van de staf over de activiteiten van het centrum, met leerlingen van een in het centrum gevestigd schooltje en met enkele vrouwen die deelnemen aan een micro-krediet project. Vervol- gens bezoekt de delegatie, verdeeld in kleine groepjes, enkele informele werkplaatsen in de wijk Demra die kinderen in dienst hebben. In primi- tieve omstandigheden (stoffig, heet, gevaarlijk, lange werkdagen etc.) vervaardigen kinderen, vrijwel uitsluitend met hun handen werkend, onder andere sanitaire producten (kranen, aluminium leidingen, etcetera).

Ontvangst door de Voorzitter van het parlement van Bangladesh

Het parlement van Bangladesh telt 345 leden; 45 zetels zijn gereserveerd voor vrouwen. De leden worden rechtstreeks gekozen voor een mandaat van vijf jaar, volgens een districtenstelsel. Om in aanmerking te komen voor een parlementszetel moeten kandidaten geld betalen aan de leiders van hun politieke partij, wat corruptie in de hand werkt. De politiek wordt gekenmerkt door een sterke vijandigheid tussen de leidsters van de beide grote politieke partijen, premier Begum Khaleda Zia van de BNP en voor- malig premier Sheikh Hasina Wajed van de Awami Liga (respectievelijk de weduwe en de dochter van twee vermoorde presidenten). De Awami Liga heeft de uitslag van de parlementsverkiezingen van 2001 nooit erkend en boycotte tot voor kort de zittingen van het parlement. Sinds februari nemen de oppositieleden weer deel aan de vergaderingen, omdat zij hun zetels dreigden te verliezen. Op dinsdag 28 februari (een dag na het bezoek van de delegatie aan het parlement) waren beide politieke leiders voor het eerst sinds jaren samen aanwezig bij een zitting van het parle- ment. De eerstkomende verkiezingen voor het parlement vinden in januari 2007 plaats.

Tijdens de ontvangst van de delegatie door de Voorzitter van het parle- ment, Muhammed Jamiruddin Sircar, komt onder andere de relatie tussen Nederland en Bangladesh aan de orde, waarbij de Voorzitter memoreert dat Nederland een van de eerste landen was die Bangladesh na het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1971 erkenden. Ook benadrukt hij de nauwe ontwikkelingsrelatie tussen beide landen. Voorts gaat de Voor- zitter in op de positie van oppositiepartijen in het parlement en de regels voor leden van het parlement. In dit verband wijst hij op de op de grondwet gebaseerde code of conduct voor parlementariërs. Wat betreft de aanpak van corruptie spreekt de Voorzitter over de inzet van de minis- ters van Binnenlandse Zaken en Justitie en noemt hij de speciale commissie tegen corruptie die de regering heeft opgericht.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 8 Ontmoeting met leden van de commissie voor Financiën van het parlement van Bangladesh

Op uitnodiging van de fungerend voorzitter van de commissie voor Finan- ciën, Gazi Mohammed Shahjahan, geeft een lid van de Planning Commis- sion, Quazi Mesbahuddin Ahmed, een inleiding over de totstandkoming van het in november 2005 door de regering vastgestelde Poverty Reduc- tion Strategy Paper (PRSP). De Planning Commission is het belangrijkste adviesorgaan van de regering op het gebied van economisch beleid. Ook heeft de commissie een coördinerende rol bij het opstellen van ontwikkelingsplannen en de uitvoering van ontwikkelingsprojecten.

Het PRSP, getiteld «Unlocking the potential: national strategy for accele- rated poverty reduction», geeft een beschrijving van het macro-econo- mische en sociale beleid van de regering van Bangladesh voor de komende jaren en de programma’s die de overheid wil uitvoeren om economische groei te bevorderen en de armoede te verminderen. Ook bevat het PRSP een opsomming van de buitenlandse hulp die nodig is om de programma’s te kunnen uitvoeren. Het PRSP is totstandgekomen na een uitgebreid proces van consultatie, ook op regionaal niveau, waarbij ministeries, andere overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties zijn betrokken. De belangrijkste ontwikkelingsdoelen in het PRSP zijn: creëren van werkgelegenheid; verbetering van de voedselsituatie; bevor- dering van de gezondheidszorg voor moeders; verhoging van de kwaliteit van het onderwijs (primair, secundair en beroepsonderwijs); uitbreiding van sanitaire voorzieningen en drinkwater; versterking van het strafrecht; en van het lokaal bestuur; controle op de uitvoering van de programma’s. Om de uitvoering van het PRSP mogelijk te maken, dienen het budgettair kader voor de uitgaven, de kwaliteit van het ambtenarenapparaat en de informatiestroom binnen de overheid te worden verbeterd.

Tijdens het gesprek dat de delegatie na deze inleiding met de aanwezige leden van de commissie voor Financiën voert, benadrukt Mohammed Sayedul Huq, die namens de Awami Liga lid is van de commissie, dat ook de oppositie zich heeft geschaard achter het PRSP. Het PRSP is niet partij- gebonden en zal ook als de oppositie na de komende verkiezingen aan de macht komt, worden uitgevoerd. Leden van de commissie benadrukken dat de economie van het land sterk is gegroeid, mede door de toege- nomen investeringen in de agribusiness en het Midden- en Kleinbedrijf. Voor de groei van de economie is de handel belangrijker dan de ontwikke- lingshulp. De bijdrage van ontwikkelingshulp (ODA) aan het BNP is de afgelopen jaren gedaald naar 1,9% van het BNP. Bangladesh wil echter niet afzien van de hulp. Buitenlandse hulp blijft nodig om de armen te bereiken. Ook beschikken buitenlandse donoren over gespecialiseerde kennis, waarbij leden van de commissie wijzen op de Nederlandse exper- tise op het gebied van watermanagement. Zij stellen echter ook dat sommige buitenlandse donoren, met name de Verenigde Staten, de import van kleding en textiel uit Bangladesh belemmeren.

In het gesprek gaan de leden van de commissie ook in op de rol van het parlement bij de controle op de overheidsuitgaven en de bestrijding van de corruptie. Zij wijzen in dit verband op de onlangs door het parlement aangenomen anti-corruptiewet, en op het Financial Management Reform Programme waaraan Nederland financieel bijdraagt. De financiële controle (audit) van de overheidsuitgaven is verbeterd. De parlementaire controle van het begrotingsproces dient echter te worden versterkt: het zou voor een ministerie onmogelijk moeten zijn om geld uit te geven zonder toestemming van het parlement.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 9 Dinsdag 28 februari 2006

Veldbezoek aan het projectgebied van het Char Development and Settlement Project (CDSP)

Het Char Development and Settlement Project (CDSP) is een door Neder- land financieel ondersteund programma dat vanaf 1994 wordt uitgevoerd en zich richt op de opbouw van een fysieke infrastructuur (dijken, wegen en schuilplaatsen in geval van cyclonen) en de ontwikkeling van een orga- nisatorische infrastructuur (organisaties voor watermanagement, diensten van overheidsinstellingen en NGO’s) in de Chars. Het woord char is afge- leid van het Nederlandse woord «schor». De Chars worden gevormd door het sediment dat de drie belangrijkste rivieren in Bangladesh afzetten op de plaatsen waar de rivieren uitmonden in de zee. Op dit nieuw gevormde land, dat kwetsbaar blijft voor natuurrampen als cyclonen en overstro- mingen, vestigen zich veel landloze boeren, terwijl de meeste elementaire infrastructuur (drinkwater) en overheidsdiensten (onderwijs en gezond- heidszorg) nog ontbreken. Bij het begin van de kolonisatie eisen lokale machthebbers het land op; zij bepalen de verdeling over de landloze boeren op basis van criteria als verwantschap, groepsbanden en politieke loyaliteit. Een belangrijke insteek van het CDSP is het ondersteunen van de overheid, in het bijzonder het Ministerie van Landbouw, bij het imple- menteren van het kolonisatiebeleid en het toewijzen van land aan landloze boeren. De uitvoering van dit beleid wordt belemmerd als gevolg van manipulatie door lokale machthebbers, conflicten om landgebruik tussen zelfvoorzienende boeren en commerciële hydroculturen (garnalenteelt), politieke invloed en bureaucratische ondoelmatigheid.

De delegatie wordt in het veldkantoor van de Char Majid welkom geheten door de deputy commissioner en de project directeur. De deputy commis- sioner is de hoogste vertegenwoordiger van de lokale overheid. De project directeur is een medewerker van de Bangladesh Water Develop- ment Board (vergelijkbaar met Rijkswaterstaat), die het CDSP namens de regering leidt. Vervolgens bezoekt de delegatie een madrassa. Deze door de overheid erkende madrassa heeft een curriculum dat naast religieus onderwijs ook veel aandacht geeft aan algemeen onderwijs. Het madrassa systeem en het formele onderwijssysteem van de overheid werken in toenemende mate samen. Kinderen die van een dergelijke madrassa komen, kunnen instromen in het formele onderwijs. De school bestaat sinds 2002, heeft 275 leerlingen (45% meisjes), vier onderwijzers (allen man).

De delegatie neemt deel aan de ceremonie waarbij landtitels worden uitgereikt aan landloze boeren (voor de helft vrouwen). De boeren krijgen een khatian overhandigd, een document dat de landrechten vastlegt. Overhandiging van dit document is het laatste stadium van een lang proces van legalisatie van landloze bewoners van de chars, waarbij het CDSP een belangrijke rol speelt. Vervolgens bezoekt de delegatie een overheidsschool, die is gevestigd in een cyclone shelter . Deze shelter is een van de 25 schuilplaatsen in geval van een cycloon die door de lokale overheid zijn gebouwd in het kader van het CDSP. Vaak worden ze als school gebruikt. De school kent twee ploegen per dag, met als gevolg een laag aantal contacturen: de kinderen krijgen gemiddeld slechts 2,5 uur per dag les. Per klas is het aantal leerlingen te groot om kwalitatief goed onderwijs te kunnen bieden. De school bestaat sinds 1990, heeft 507 leer- lingen (50% meisjes), 5 onderwijzers (één vrouw).

De delegatie bezoekt een cluster village, een modeldorp, waarvan er onder het CDSP ongeveer 50 zijn gebouwd voor (en samen met) de veelal landloze bewoners van de chars. De delegatie heeft een ontmoeting met

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 10 een vrouwengroep, waarvan de leden via lokale NGO’s zijn georganiseerd en opleidingen krijgen. Bij het dorp is met steun van de Deense ontwikke- lingsorganisatie DANIDA een visserijproject opgezet. In de nabijheid van een in het kader van het CDSP aangelegde sluis spreekt de delegatie met de leden van de Water Management Group (WMG) van de Char Majid.De groep bestaat uit 38 personen (voor de helft vrouwen). Deze WMG is verantwoordelijk voor het waterbeheer in een gebied van 1 200 ha met ruim 13 000 bewoners. De WMG beheert twee sluizen, een zeedijk van ruim 8 kilometer, een binnendijk van ruim 7 kilometer en vijf bruggen.

Veldbezoek aan het ICDDR,B: Centre for Health and Population Research in Matlab

Het International Centre for Diarrhoeal Disease Research, Bangladesh (ICDDR,B) is een in Dhaka gevestigd internationaal instituut dat aanvanke- lijk vooral onderzoek deed naar de behandeling van cholera, maar zijn activiteiten in de loop der jaren heeft uitgebreid. Onder de naam Centre for Health and Population Research verricht het onderzoek in combinatie met dienstverlening en verzorgt het training op het gebied van gezond- heid en bevolking. Het centrum heeft sinds 1978 meer dan 20 000 gezondheidswerkers uit 78 landen getraind op het gebied van familie- planning, voeding, aanpak van diarree etcetera.

Het ICDDR,B/Centre for Health and Population Research heeft een jaarlijks budget van 20 miljoen dollar, waarvan ongeveer eenderde wordt gefinan- cierd door donoren, waaronder de overheid van Bangladesh, de VN, universiteiten en particuliere instanties. Nederland geeft sinds het midden van de jaren negentig core-funding aan het centrum (1 miljoen euro per jaar). De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft na haar recente bezoek aan Bangladesh bekend gemaakt dat Nederland de bijdrage aan het centrum zal verhogen ter compensatie van het wegvallen van Ameri- kaanse fondsen wegens het restrictieve Amerikaanse beleid op het gebied van familieplanning, prostitutie en HIV/Aids. Het centrum ontving jaarlijks circa 2 miljoen dollar van USAID voor familieplanning en HIV/Aids.

De delegatie wordt ontvangen door dr. David Sack, executive director,en dr. Mohammed Yunus, hoofd van het Health Research Centre in Matlab. Na een uitleg van beiden over de activiteiten van het centrum heeft de delegatie een ontmoeting met een Community Health & Research Worker (CHRW) van het centrum. Deze vrouwelijke gezondheidswerker komt uit de gemeenschap, woont in de gemeenschap en verleent gezondheids- diensten, in het bijzonder moeder- en kindzorg, aan de gemeenschap. Een keer per week stelt zij haar huis ter beschikking voor mensen uit de buurt voor allerlei gezondheidsdiensten. Als deze te gecompliceerd zijn, stuurt ze hen door naar het gezondheidscentrum van het ICDDR,B. Zij registreert alle gegevens, die vervolgens door het centrum worden geanalyseerd. In Matlab zijn 90 van deze gezondheidswerkers. De gehanteerde aanpak heeft als resultaat dat de moeder- en kindsterfte tot een minimum is gere- duceerd.

Vervolgens bezoekt de delegatie het ziekenhuis van het ICDDR,B in Matlab. In dit ziekenhuis worden patiënten geholpen die niet door de CHRW of in de subcentres van de ICDDR,B behandeld kunnen worden. Er is een poliklinische afdeling, een ruimte voor kinderen met longontste- king, een moeder-kind afdeling en een afdeling voor moederzorg. Het ziekenhuis heeft een aparte afdeling waar alle onderzoeksdata worden ingevoerd en geanalyseerd. Het ICDDR,B heeft ook in Dhaka een zieken- huis, waar jaarlijks 100 000 patiënten worden opgenomen voor diarree en aanverwante ziekten, die vooral voorkomen in de moesson-periode en bij overstromingen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 11 In het nabij Matlab gelegen Dhakirgaon brengt de delegatie tevens een kort bezoek aan een school van BRAC. Het betreft een typische BRAC- school, gericht op kinderen van armen die geen toegang hebben tot overheidsscholen. De school telt slechts één (houten) klaslokaal, waarin ongeveer 30 kinderen van uiteenlopende leeftijd les krijgen van een vrou- welijke docent uit de eigen gemeenschap. Het onderwijs is kindvriendelijk en kindgericht (klas in U-vorm, extra lesmaterialen); 65% van de leerlingen zijn meisjes. BRAC heeft in totaal 34 000 van deze schooltjes in Bangla- desh. Het onderwijsmodel van BRAC wordt wereldwijd nagevolgd.

SRI LANKA

Donderdag 2 maart 2006

Briefing door de Nederlandse ambassadeur te Colombo, de heer Van Dijk, en medewerkers van de ambassade

De geschiedenis van Sri Lanka wordt sinds de onafhankelijkheid (1948) getekend door de tegenstellingen tussen de overwegend boeddhistische Singhalezen, de grootste bevolkingsgroep, en de voornamelijk hindoeïsti- sche Tamils. Protesten van Tamils tegen hun achterstelling door de rege- ring leidden in 1983 tot ernstige rellen. Veel Tamils werden het slachtoffer van pogroms. De strijd tussen het regeringsleger en de belangrijkste gewapende groepering van de Tamils, Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE), houdt het land sindsdien in de greep. De LTTE streven naar auto- nomie voor het Tamil Vaderland (’Eelam’). De ideologie van de LTTE wordt gekenmerkt door hindoe fundamentalisme. Het noord-oosten van het land wordt deels door de regering deels door de LTTE beheerst. In feite is er sprake van twee «staten». In deze gebieden moeten ondernemers bijvoor- beeld belasting betalen aan zowel regeringsautoriteiten als de LTTE.

Binnen de boeddhistische Singhalezen (circa 75% van de bevolking) bestaan twee stromingen: een radicale en een meer gematigde stroming. De Tamils (circa 15% van de bevolking) behoren tot de oorspronkelijke bewoners van het eiland. Een klein deel van de Tamils stamt af van Indiase Tamils die in de negentiende eeuw door de Engelse koloniale macht vanuit de Indiase deelstaat Tamil Nadu naar Sri Lanka werden gestuurd om op de theeplantages te werken («Tea Tamils»). De Tamils waren voor de onafhankelijkheid vooral actief in de handel en het bestuur van de Britse kolonie. Na de onafhankelijkheid zijn de Tamils door de Singhalese machthebbers uit de bestuurlijke functies gezet en is een proces van verarming op gang gekomen. Veel Tamils zijn naar het buiten- land getrokken. Ongeveer 7% van de bevolking is moslim. Deze moslims spreken Tamil, maar beschouwen zich als een aparte etnische groep. Voorts is ongeveer 6% van de bevolking christen (voornamelijk rooms- katholiek). Deze groep bestaat uit Tamils en «Burghers», afstammelingen van Nederlanders en Engelsen. De christenen kunnen hun godsdienst vrij uitoefenen. Een anti-bekeringswet, gericht tegen de activiteiten van «new born christians» is wel voorgesteld, maar nooit in behandeling genomen. Christelijke hulporganisaties hebben een «code of conduct» afgesproken met betrekking tot het zendingswerk.

Twee grote partijen, beide gebaseerd op machtige families, beheersen de politiek: De Sri Lanka Freedom Party (SLFP) en de United National Party (UNP). Ideologisch zijn er weinig verschillen tussen beide partijen: de SLFP is op economisch gebied meer sociaal-democratisch en de UNP staat een meer liberaal economisch beleid voor. In april 2004 won de SLFP de parlementsverkiezingen, in een coalitie met onder andere de Singhalees-nationalistische JVP. Bij de presidentsverkiezingen van november 2005 behaalde Mahinda Rajapakse, de kandidaat van de SLFP

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 12 en op dat moment premier, een overwinning op de kandidaat van de UNP, ex-premier Ranil Wickremasinghe. Het verlies van Wickremasinghe, voor- stander van een pragmatische aanpak van het conflict, was mede te wijten aan de boycot van de verkiezingen waartoe de LTTE de Tamilbevolking had opgeroepen. Eind 2005 en begin 2006 is het geweld tussen de LTTE en het regeringsleger opnieuw opgelaaid, waardoor de wapenstilstand die de regering van premier Wickremasinghe in 2002 met de LTTE heeft gesloten, in gevaar komt.

Sri Lanka kent een vrije markteconomie. De economie groeide in 2004 en 2005 met ruim 5% per jaar. Het BNP bedraagt 19,8 miljard dollar en de inflatie beliep in 2005 11%. Het inkomen per hoofd van de bevolking in Sri Lanka bedraagt gemiddeld ongeveer duizend dollar, maar loopt uiteen van 1 400 dollar in het westen tot 600 dollar in het noorden en oosten van het land. De uitvoer van Nederland naar Sri Lanka bedroeg in 2005 60 miljoen dollar en de invoer uit Sri Lanka bedroeg 88 miljoen dollar. Na het toerisme vormen de overmakingen door Sri Lankaanse «gastarbeiders» in het Midden-Oosten de belangrijkste bron van inkomsten voor het land. Ondanks de in gang gezette liberalisering van de economie is er nog steeds sprake van een omvangrijke publieke sector. Privatisering van staatsbedrijven stuit op groot maatschappelijk verzet.

Het bestuur van het land wordt gekenmerkt door cliëntelisme en fragmen- tatie. Het kabinet bestaat uit 26 ministers; daarnaast zijn er 27 ministers die geen lid zijn van het kabinet en 31 onder-ministers. Ministers zijn tevens lid van het parlement. Het ambtenarenapparaat is goed opgeleid en capabel. De provincies worden geleid door gouverneurs, die worden benoemd door de president. De premier benoemt de hoogste ambte- naren. De provincies zijn verdeeld in districten met een commissaris aan het hoofd. Het is niet altijd duidelijk bij welke bestuurslaag de verantwoor- delijkheid ligt. Ook komt corruptie voor. De Nederlandse ontwikkelings- projecten worden door onafhankelijke «value for money audits» gecontro- leerd.

Nederland heeft in Sri Lanka in 2004 en 2005 anderhalf jaar het voorzitter- schap van de EU bekleed en vervult deze functie ook in de eerste helft van 2006. Binnen de EU bestaat geen overeenstemming over het plaatsen van de LTTE op de EU-lijst van terroristische organisaties. Indien de EU zou besluiten tot deze sanctie, raakt de EU haar positie als «facilitator» van onderhandelingen tussen de regering en de LTTE kwijt.

Nederland is een relatief kleine donor voor Sri Lanka. De hulp bedraagt circa 10 miljoen euro per jaar. Hiervan is 50% bestemd voor milieu- activiteiten, 40% voor vredesopbouw en 10% voor de ontwikkeling van de private sector. Daarnaast heeft Nederland extra fondsen uitgetrokken voor hulp aan slachtoffers van de Tsunami: aan noodhulp is ongeveer 9 miljoen euro gecommitteerd; voor de wederopbouw is 40 miljoen euro toegezegd voor een periode van vijf jaar. Het ontwikkelingsbeleid van Nederland is gericht op het afbouwen van op de publieke sector gerichte programma’s. De samenwerking met Sri Lanka zal zich de komende jaren vooral concen- treren op de ondersteuning van het bedrijfsleven en de bevordering van de handelsbetrekkingen. Naast het bestaande programma ter ondersteu- ning van de ontwikkeling van regionale Kamers van Koophandel worden programma’s opgezet voor de ontwikkeling van de hotelsector en het midden- en kleinbedrijf. Ook wordt het bedrijfsleven gestimuleerd om milieudoelstellingen te formuleren en te behalen. Een apart onderdeel van de samenwerking met Sri Lanka betreft het behoud van het gemeen- schappelijk culturele erfgoed, in het bijzonder het door de VOC gebouwde fort in de zuidelijke stad Galle.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 13 Lunchgesprek met vertegenwoordigers van Nederlandse NGO’s

Aan het gesprek met de delegatie nemen de volgende personen deel: de heer Chris Eijkemans, hoofd Bureau Zuid-Azië van Novib; mevrouw Greet de Vries, landencoördinator van het Nederlandse Rode Kruis in Sri Lanka; de heer Lei Brouns, regionaal directeur Zuid-Azië van Terre des Hommes Nederland; de heer Bernard Jaspers Faijer, directeur Sri Lanka van ZOA-vluchtelingenzorg.

De meeste internationale NGO’s die betrokken zijn bij de wederopbouw na de Tsunami, waren ook voor de ramp al actief in Sri Lanka. De organisa- ties worden bij de programma’s voor wederopbouw geconfronteerd met een aantal problemen en dilemma’s. De achterban wil snel zichtbare resul- taten zien van de wederopbouw, maar dit is niet op korte termijn te reali- seren. Knelpunten zijn het tekort aan bouwmateriaal, geschoolde bouw- vakkers, institutionele belemmeringen, landeigendomskwesties, gebrek aan een coherent beleid van de overheid, het voortduren van het conflict in het Noord-Oosten en veiligheidsproblemen. De Nederlandse ambas- sade heeft om de zes weken een bijeenkomst met de Nederlandse NGO’s die actief zijn in Sri Lanka om hen te informeren over de actuele politieke en veiligheidssituatie.

Novib is sinds 1972 werkzaam in Sri Lanka. De organisatie ondersteunt lokale NGO’s die projecten uitvoeren op het gebied van «livelihood» (het verschaffen van middelen om in het levensonderhoud te voorzien), sociale voorzieningen, maatschappelijke en politieke participatie en vrouwenrechten. In 2002 heeft Novib besloten om de activiteiten in Sri Lanka vanaf december 2006 af te bouwen. Vanwege de Tsunami zal dit besluit waarschijnlijk in 2007 worden uitgevoerd. De projecten voor de wederopbouw na de Tsunami zijn vooral gericht op «livelihood» (70% van het budget) en onderwijs (onder andere herstel van schoolgebouwen). Als belangrijkste knelpunten bij de uitvoering van de projecten noemt de heer Eijkemans de veiligheidssituatie, het verdringen van lokale organisaties door internationale organisaties (die lokale medewerkers hogere sala- rissen kunnen betalen), de beperkte capaciteit van lokale organisaties en het gebrek aan «accountability» bij sommige organisaties (verantwoor- ding afleggen over de activiteiten aan andere organisaties en aan de achterban).

Het Nederlandse Rode Kruis is een van 22 nationale Rode Kruis organisa- ties die sinds de Tsunami actief zijn in Sri Lanka; elke organisatie in een apart deel van het land. Voor de periode 2005–2010 kunnen deze organisa- ties 213 miljoen euro besteden. Het Nederlandse Rode Kruis heeft in Sri Lanka en Indonesië noodhulp verleend voor een bedrag van 7,4 miljoen euro. De belangrijkste lokale partner bij de wederopbouwhulp is het Rode Kruis van Sri Lanka. De wederopbouwprojecten betreffen vooral het verschaffen van bestaansmiddelen en het bouwen van huizen. Mevrouw De Vries schetst het dilemma dat de wederopbouwprogramma’s niet zijn bedoeld voor de armste mensen, die vooral in het binnenland wonen, maar alleen voor de slachtoffers van de Tsunami, die soms redelijk welva- rend zijn. Ook wijst zij erop dat de aanvankelijke instelling door de natio- nale overheid van een bufferzone aan de kust, waar de getroffenen zich niet meer zouden mogen vestigen, voor veel problemen heeft gezorgd. Inmiddels is deze maatregel ingetrokken, zodat de betrokkenen weer naar hun oorspronkelijke woonplekken kunnen terugkeren. Voor deze mensen zijn echter vaak al huizen gebouwd buiten de bufferzone. Een ander probleem is wat er gedaan kan worden voor de getroffenen die een huis huurden en voor de getroffen daklozen en krottenwijkbewoners. De inter- nationale hulp is gericht op de huiseigenaren. Volgens mevrouw De Vries was er vooral in het begin weinig coördinatie bij het verlenen van de

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 14 noodhulp. Coördinatie van de activiteiten van het (te) grote aantal organi- saties acht zij de voornaamste uitdaging. Ook het wisselende regeringsbe- leid vormt een knelpunt en leidt soms tot praktische problemen (visa- beperkingen, verbod op invoeren auto’s). Zij zet vraagtekens bij de door de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) gemaakte afspraak dat het ontvangen geld binnen twee tot drie jaar moeten worden besteed en uitsluitend ten goede mag komen aan door de Tsunami getroffen gebieden.

Terre des Hommes Nederland is sinds 1975 actief in Sri Lanka waar het samenwerkt met 10 partnerorganisaties. Het reguliere programma bevat projecten op het gebied van onderwijs, zorg voor kinderen (onder andere opvangcentra voor oorlogsslachtoffers en mishandelde kinderen), gezondheidszorg (moeders en kinderen) en sociale en economische ontwikkeling (onder andere steun aan micro-ondernemingen). De hulp is vooral gericht op gezinnen en moeders in vissersdorpen. Vissers vormen de laagste kaste. Circa 120 000 gezinnen zijn afhankelijk van de visserij. Ook de noodhulp na de Tsunami (10 miljoen euro besteed) was vooral gericht op deze groepen. Eind januari 2005 is overgegaan van de fase van noodhulp naar de fase van wederopbouw, die per eind juni 2006 moet worden afgesloten. Inmiddels zijn ook al enkele langer lopende projecten gestart: zorg voor weeskinderen, microfinanciering voor de vissers- gemeenschap in het Zuiden (in samenwerking met ABN-AMRO), bouw van een ruraal ziekenhuis, bouw van kotters voor kleine vissers.

ZOA vluchtelingenhulp is sinds 1995 actief in Sri Lanka met als voor- naamste doelstelling het verlenen van hulp aan vluchtelingen, ontheemden («internally displaced persons»), repatrianten en anderen die het slachtoffer zijn van conflicten of natuurrampen. Eind 2004 telde Sri Lanka ongeveer 352 000 ontheemden als gevolg van de oorlog. Door de Tsunami zijn nog eens 516 000 mensen ontheemd geraakt. Aan beide groepen verleent ZOA hulp. In de eerste helft van 2005 zijn 55 000 woningen gebouwd, waarvan ZOA ongeveer 10% financierde. ZOA heeft in Sri Lanka vier reguliere programma’s: «Community Rehabilitation Programme», «Capacity Building Programme», Rehabilitation Programme» (korte-termijn hulp), «Emergency Preparedness Programme». Het budget van ZOA bedraagt ongeveer 7 miljoen euro per jaar. De hulp van ZOA is geconcentreerd op het Noord-Oosten van het land. Volgens de heer Jaspers Faijer bestaat bij de overheid weerstand tegen hulpactiviteiten van NGO’s in gebieden die worden beheerst door de LTTE.

Gesprek met de minister van Stedelijke Ontwikkeling en Watervoor- ziening, mr.

Minister Gunawardena is de leider van het People’s United Front, een partij die is aangesloten bij de United People’s Freedom Alliance, een coalitie van kleinere partijen met de huidige regeringspartij, de Sri Lanka Freedom Party. Zoals de andere leden van het kabinet heeft minister Gunawardena tevens zitting in het parlement. Hij is de oprichter (in 2002) van de Sri Lanka Netherlands Parliamentary Friendship Association. Zijn betrokkenheid bij Nederland dateert uit de jaren zeventig, toen hij aan de Universiteit van Nyenrode studeerde.

Minister Gunawardena noemt als belangrijke onderdelen van de samen- werking tussen Sri Lanka en Nederland: de opleiding van studenten uit Sri Lanka in watermanagement aan het IHE in Delft; de hulp voor de weder- opbouw na de Tsunami; de ondersteuning aan de scholing van ambte- naren; en de projecten in Galle tot behoud van het cultureel erfgoed. Wat betreft de toekomst voor de samenwerking tussen beide landen wijst de

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 15 minister op de wederopbouw die nog zeker enige tijd zal duren, de bevor- dering van «groen», ecologisch verantwoord toerisme en de samenwer- king met de Kamers van Koophandel, die mogelijk een rol kunnen vervullen bij het aantrekken van high tech bedrijven uit Nederland. Volgens de minister biedt Sri Lanka gunstige investeringsvoorwaarden voor buitenlandse ondernemingen. Het belang van de landen rond de Indische Oceaan en de Golf van Bengalen in de wereldeconomie groeit. Sri Lanka heeft een vrijhandelsovereenkomst met India en goede betrek- kingen met Pakistan en Bangladesh.

Wat betreft ontwikkelingssamenwerking zal minister Gunawardena verzoeken indienen voor de financiering door Nederland van projecten op het gebied van watermanagement. Dergelijke projecten sluiten aan op de milieuprojecten die Nederland al financiert. De minister noemt als voor- beeld het herstellen van een kanaal dat nog door de Nederlanders tijdens de koloniale periode is aangelegd.

Ten aanzien van het etnische conflict stelt de minister dat de vijandelijk- heden plaatsvinden in een beperkt gebied in het Noorden en Oosten van het land. Hij verwacht niet dat er op korte termijn vrede zal komen. Terro- risme valt, volgens hem, moeilijk te integreren in een democratisch proces. De LTTE heeft zich niet gehouden aan de in 2002 gemaakte afspraken tot een staakt-het-vuren.

Ontvangst door de onder-Voorzitter van het parlement

Het parlement van Sri Lanka telt 225 leden, waarvan 196 leden worden gekozen op basis van een districtenstelsel (22 districten met elk 4 tot 20 zetels, afhankelijk van de bevolkingsgrootte) en 29 leden worden benoemd op basis van het aantal stemmen dat de partijen op nationaal niveau hebben gekregen. De zittingstermijn van het parlement is zes jaar. Slechts 11 vrouwen hebben zitting in het parlement. Het United Nations Development Programme (UNDP) ondersteunt het parlement bij de modernisering van de werkwijze en procedures en bij de versterking en professionalisering van het ambtelijk apparaat van het parlement.

De Deputy Speaker, Gitanjana Gunawardena (broer van minister Dinesh Gunawardena), spreekt tegenover de delegatie zijn dank uit voor de hulp van Nederland na de Tsunami. Vervolgens gaat hij in op de politieke situatie. De regering kan in het parlement steunen op een meerderheid. In het parlement zitten ook afgevaardigden uit het Noorden en Oosten van het land. Al deze leden kunnen volledig deelnemen aan de parlementaire werkzaamheden. De SLFP is in 1951 opgericht en is sindsdien bijna dertig jaar aan de macht geweest. De beide grote partijen, de SLFP en de UNP, zijn niet gebaseerd op etnische groepen, maar zijn nationale partijen. De SLFP werkt in coalitie met socialistische groeperingen en met partijen van Tamils en moslims.

De ministers moeten verantwoording afleggen aan het parlement, ook over financiële kwesties. Als voorbeeld noemt de Deputy Speaker de uitgaven in het kader van de wederopbouw na de Tsunami. Naar aanlei- ding van de Tsunami is een select committee in het parlement ingesteld. Deze commissie wordt voorgezeten door een lid van de oppositiepartij. Deze commissie heeft onder andere voorgesteld om een Ministerie voor Rampenbestrijding op te richten. Volgens de Deputy Speaker hebben sommige NGO’s hun toezeggingen voor de hulp niet ingelost.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 16 Vrijdag 3 maart 2006

Gesprek met vertegenwoordigers van Internationaal Monetair Fonds (IMF) en Wereldbank

De heer Valdivieso, resident representative van het Internationaal Mone- tair Fonds (IMF), en mevrouw Castro van het bureau van de Wereldbank in Colombo, informeren de delegatie over de economische en sociale situatie in Sri Lanka. De economie van Sri Lanka trekt de laatste tijd weer enigszins aan dankzij de activiteiten in het kader van de wederopbouw. Het groei van het BNP bedraagt ongeveer 5% per jaar. De relatief hoge inflatie blijft echter een punt van zorg. De export neemt toe, maar door de gestegen kosten voor de import van aardolie is er een groot handels- tekort. De remittances zijn van groeiend belang voor de economie: in 2005 maakten de circa 230 000 Sri Lankanen die werkzaam zijn in het buiten- land 2 miljard dollar over naar familieleden in hun geboorteland. Het tekort van de overheid bedroeg in 2005 9%. De belastingopbrengsten zijn weliswaar gestegen, maar liggen nog steeds onder de ramingen. Ook de investeringen van de overheid blijven achter bij de bedragen die hiervoor zijn begroot. De overheid geeft prioriteit aan de lopende uitgaven, vooral de salariskosten voor ambtenaren. De buitenlandse schuld komt overeen met 100% van het BNP. De rente is in 2005 vier maal verhoogd en staat nu op ongeveer 10%. Het stelstel van banken is solide. De heer Valdivieso beschouwt blijvende hoge olieprijzen als het grootste externe risico voor de economie.

Mevrouw Castro verklaart de bestaande armoede op het platteland uit de achterblijvende productiviteit in de agrarische sector. De regering wil de groei stimuleren door investeringen in de infrastructuur en het vermin- deren van uitgaven in de consumptieve sfeer. De uitgaven voor subsidies zijn echter nog steeds te hoog. Vooral de energiesector vormt op dit gebied een probleem: de regering besteedt per jaar meer dan 200 miljoen dollar aan subsidies voor brandstof. Voorgenomen projecten in de agrari- sche sector komen slechts langzaam op gang. Een van de problemen hierbij is dat de boeren de grond die ze bewerken meestal niet in eigendom hebben. De doelstellingen in het kader van het Poverty Reduc- tion Strategy Programme zijn prima. De economische problemen worden echter niet alleen opgelost door investeringen. Van belang is ook goed beheer van de infrastructuur. Mevrouw Castro wijst in dit verband op het slechte onderhoud van irrigatieprojecten. De regering is voornemens om de ontwikkeling meer te richten op de armen: pro poor growth strategy. Het voornaamste knelpunt hierbij is het op de juiste wijze implementeren van de middelen om de doelstellingen te bereiken. Mevrouw Castro acht het noodzakelijk om de structurele hervorming van de economie door te zetten. In dit kader dient de regering de beperkingen op particuliere inves- teringen op te heffen. En het binnenlands conflict moet worden opgelost.

Gesprek met Reconstruction and Development Agency (RADA)

Het Reconstruction and Development Agency (RADA) is een nieuwe overheidsorganisatie die de president van Sri Lanka in november 2005 heeft opgezet om de wederopbouwactiviteiten in de door de Tsunami en het conflict getroffen gebieden te stimuleren en aan te sturen. De leiding van het agentschap wordt benoemd door de president, aan wie de organi- satie rechtstreeks rapporteert.

De heer Saliya Wickramasuriya, die sinds december 2005 aan het hoofd staat van RADA, stelt dat de belangrijkste taak van RADA bestaat uit het coördineren, stroomlijnen en versnellen van de activiteiten van de uitvoe- rende overheidsinstanties. RADA voert zelf geen projecten uit, maar

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 17 creëert een institutioneel kader voor de uitvoerende organisaties. In dit verband heeft de organisatie een lange-termijnstrategie opgesteld voor de aanpak van de wederopbouw. Voorts brengt de leiding van RADA verslag uit aan de president over de voortgang van de wederopbouw in zowel de door de Tsunami als de door het conflict getroffen gebieden. Tot de concrete werkzaamheden van RADA behoort het maken van een overzicht van vraag en aanbod op het gebied van wederopbouwhulp. Informatie over multilaterale en bilaterale donoren en NGO’s wordt opgenomen in een database. Deze database biedt ook inzicht in de steun die de verschil- lende gebieden ontvangen. Op het kantoor van RADA in Colombo zijn tussen 30 en 40 personen werkzaam. Verder beschikt RADA over kantoren in de verschillende regio’s en districten.

De heer Wickramasuriya wijst erop dat het parlement een wetsvoorstel in behandeling heeft die RADA de bevoegdheid geeft om prioriteiten te stellen en ministers aan te sturen om de doelstellingen van RADA uit te voeren. RADA heeft ook het mandaat om contact te onderhouden met donororganisaties. Verzoeken om financiering van projecten worden doorgegeven aan geschikte donororganisaties. Ontvangen financiële hulp wordt doorgesluisd naar uitvoerende instanties. RADA heeft een frame- work document opgesteld dat gebruikt wordt bij het formuleren van verzoeken om hulp. Ook heeft RADA de bevoegdheid om de resultaten van wederopbouwprojecten te controleren. De gelden die worden ontvangen voor respectievelijk wederopbouw na de Tsunami en voor wederopbouw na het conflict, worden strikt gescheiden gehouden. Veel van de door de Tsunami getroffen gebieden hebben echter ook al te lijden gehad onder het conflict.

Lunchgesprek met vertegenwoordigers van internationale organisaties voor hulp aan vluchtelingen

Aan het lunchgesprek nemen deel: de heer Amin Awad, resident represen- tative van de VN vluchtelingenorganisatie (UNHCR); mevrouw Blanche Picarello, programme officer IDP registration van de Internationale Orga- nisatie voor Migratie (IOM); mevrouw Carmen van Heese, deputy head of office van de humanitaire hulporganisatie van de VN (UN OCHA); de heer Jeevan Thiagarajah, director Consortium for Humanitarian Agencies; professor Yoga Rasanayagam, consultant Unified Assistance Scheme;de heer T. Lankaneson, project director North East Community Restoration and Development Project (NECORD) en adviseur van de gouverneur van de provincie North-East.

De heer Awad van de UNHCR geeft een overzicht van de problematiek van vluchtelingen en ontheemden in Sri Lanka. Het land telt 330 000 ontheemden (Internally Displaced Persons, IDP’s) als gevolg van het conflict. Voorts bevinden zich 70 000 vluchtelingen uit Sri Lanka in India. Vóór het wapenstilstandsakkoord van 2002 bedroeg het aantal vluchte- lingen en ontheemden in totaal ongeveer 800 000. Door het opleven van de gewelddadigheden zijn vanaf november 2005 tot eind januari 2006 opnieuw 6 000 families op de vlucht geslagen. Inmiddels is een aantal weer teruggekeerd. Door de Tsunami zijn ruim een half miljoen mensen ontheemd geraakt. Hoewel het mandaat van de UNHCR formeel niet is gericht op ontheemden, heeft de UNHCR de verantwoording op zich genomen bij de bescherming, het beheer van de opvangkampen en de noodopvang van de ontheemden. De activiteiten van de UNHCR worden ter plaatse gecoördineerd door veldkantoren. In Colombo organiseert de IDP Working Group regelmatig thematische sessies. Voornaamste uitda- ging is het wegnemen van obstakels die de terugkeer van ontheemden in de weg staan, zoals eigendomskwesties, gebrek aan huisvesting en het ontbreken van gezondheidszorg. De opvangcentra (welfare centres) waar

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 18 de ontheemden verblijven, zijn overbevolkt en de levensomstandigheden zijn zeer slecht. De heer Awad pleit ervoor dat het lot van de ontheemden op de agenda van de regering blijft. Ook moeten regering en LTTE de terugkeer mogelijk maken van ontheemden naar de High Security Zones van het regeringsleger en gebieden die zijn bezet door de LTTE.

De heer Lankaneson is project-directeur van NECORD, een overheidsin- stantie die in het Noord-Oosten van het land projecten uitvoert die zijn gericht op wederopbouw en rehabilitatie in gebieden die door het conflict en door de Tsunami zijn getroffen. Veel van deze projecten worden gefi- nancierd door de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), maar ook door andere donoren. De Nederlandse regering heeft 5 miljoen euro bijge- dragen aan het Unified Assistance Scheme (UAS), dat wordt uitgevoerd door NECORD. Dit programma ondersteunt ongeveer 9 000 ontheemde families die terugkeren of al zijn teruggekeerd naar de plaatsen waar zij vandaan kwamen. De heer Lankaneson maakt duidelijk dat de regering van Sri Lanka niet beschikt over voldoende fondsen om huizen te bouwen voor alle terugkerende ontheemden. Buitenlandse hulp is daarom onont- beerlijk. De voornaamste belemmeringen voor de terugkeer van ontheemden zijn de onveiligheid, aanwezigheid van mijnen en het ontbreken van voorzieningen. Daarnaast kunnen veel ontheemden niet met bewijzen aantonen dat zij eigenaar zijn van een stuk land of van een huis.

Zaterdag 4 maart 2006

Bezoek aan Mutual Cultural Heritage activiteiten in Galle

De in het Zuiden van Sri Lanka gelegen havenstad Galle was in de periode dat Nederland via de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) het gezag uitoefende in Ceylon (1658–1796) een belangrijke aanleghaven op de route tussen Nederland en het toenmalige Nederlands Indië. In Sri Lanka bestaan nog tamelijk veel overblijfselen van de Nederlandse periode: een groot aantal Hollandse forten, huizen en kerken, evenals resten van een kanalenstelsel. Ook in het bestuurssysteem, met name in het rechtsstelsel, zijn oud-Nederlandse sporen te herkennen. Een kleine groep inwoners van Sri Lanka, de «Burghers», claimt afstamming van de Nederlanders. In Galle bouwde de VOC een groot ommuurd fort, dat nog grotendeels intact is en in 1988 van de UNESCO de status kreeg van World Heritage Site. Op het terrein van het fort (36 hectare groot) staan verschillende musea en kerken, maar ook woonhuizen die nog steeds worden bewoond: binnen de muren van het fort wonen ongeveer 2 000 mensen. De belangrijkste «Hollandse» gebouwen zijn een uit 1752 date- rende Nederlandse gereformeerde kerk (Dutch Reformed Church)eneen voormalig pakhuis van de VOC.

In april 2003 hebben de regeringen van Sri Lanka en Nederland een raamwerkakkoord gesloten over het gezamenlijke cultureel erfgoed (Mutual Cultural Heritage) op Sri Lanka. Hiermee werd Sri Lanka, evenals bijvoorbeeld Zuid-Afrika, Ghana en Suriname, prioriteitsland voor projecten op het gebied van cultureel erfgoed, die de ministeries van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap financieren uit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). In het kader van het Mutual Heritage Programme zijn in Galle de volgende projecten uitgevoerd: de restauratie van de gereformeerde kerk in het fort van Galle, de berging van het in de haven van Galle vergane VOC-schip De Avond- ster, en technische ondersteuning voor het Mutual Heritage Centre in Galle. Het voornemen bestaat tot het ontwikkelen van een «masterplan» voor de restauratie van Galle om het cultureel toerisme te bevorderen. Door het koppelen van het cultureel erfgoed aan het toerisme kan

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 19 inkomen en werkgelegenheid worden gecreëerd op basis van een duur- zaam beheer van het cultureel erfgoed. Naast Galle wordt hierbij gedacht aan de ontwikkeling van een «culturele driehoek» voor de historische plaatsen Anuradhpura, Polonaruwa en Sigiriya in het binnenland.

De Tsunami heeft ook Galle getroffen. In het district Galle kwamen ruim 4 000 mensen om het leven en raakte ruim 10% van de bevolking dakloos. Ook de projecten op het gebied van het cultureel erfgoed kregen een terugslag te verwerken. Zo werd ongeveer 80% van de archeologische vondsten uit het VOC-schip De Avondster weggevaagd door het water dat de opslagruimte in het fort was binnengedrongen. Met financiering uit de Tsunami-fondsen worden nu het voormalige VOC-pakhuis en delen van de wallen van het fort gerestaureerd. In het gerestaureerde pakhuis wordt een cultureel centrum gevestigd, bestaande uit een bezoekerscentrum en een maritiem museum. Ook zal Nederland ondersteuning geven aan opleidingen op het gebied van restauratie en beheer van cultureel erfgoed en een regionaal opleidingscentrum van de UNESCO voor maritieme archeologie.

De delegatie spreekt in het kantoor van het Central Cultural Fund met de heer Balachandra, directeur van het Mutual Heritage Centre (MHC), die een presentatie geeft over de projecten op het gebied van cultureel erfgoed in Galle. Vervolgens krijgt de delegatie een rondleiding in het fort, waarbij onder andere het voormalige VOC-pakhuis en de gereformeerde kerk worden bezocht.

Presentatie van het «Housing Scheme» van de Asian Development Bank (ADB)

De heer Kularathna, project director Regional Advanced Programme van de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), informeert de delegatie over het Housing Scheme programme van de ADB. De Nederlandse regering heeft via de ADB 7,2 miljoen euro bijgedragen aan dit woningbouwprogramma. De doelstelling van het programma is het ondersteunen van door de Tsunami getroffen gemeenschappen bij de wederopbouw van hun huizen. Het programma heeft twee componenten. Voor de getroffenen in de aan zee gelegen bufferzone worden (met steun van donoren) huizen gebouwd op door de overheid toegewezen grond buiten de bufferzone. Voor de getroffen huishoudens buiten de bufferzone bestaat het «house owner driven housing programme». Degenen die kunnen aantonen dat zij eige- naar zijn van een stuk grond, ontvangen een schenking van de overheid ten bedrage van 250 000 rupees per huis, die in vier ter mijnen wordt uitbetaald. Deze schenkingen worden gefinancierd met steun van de ADB, de Nederlandse regering en andere donoren. Plaatselijke autoriteiten controleren of de schade aan de huizen is veroorzaakt door de Tsunami en of met de schenking daadwerkelijk materiaal wordt gekocht om het huis op te knappen.

Naar verwachting zullen ongeveer 3 250 huizen worden herbouwd en 5 750 huizen worden gerenoveerd in bepaalde gebieden in het district Galle en drie andere districten in het Zuiden van Sri Lanka (Ampara, Hambantota en Kalutara). Volgens de heer Kularathna is het gebrek aan geschoolde bouwvakkers het grootste probleem bij de uitvoering van het programma. Overigens heeft de regering na de start van het programma de bufferzone verkleind, waardoor meer families hun huis kunnen herbouwen op de plek waar het oorspronkelijk stond.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 20 Ontvangst door de Kamer van Koophandel in Galle en bezoek aan «Back to Business» project in Galle

De Kamer van Koophandel en Nijverheid van het district Galle is een van de op districtsniveau georganiseerde Kamers die het programma «Back to Business» van de Federatie van Kamers van Koophandel en Nijverheid van Sri Lanka uitvoeren. Dit programma is opgezet om de lokale onderne- mers te steunen bij het te boven komen van de gevolgen van de Tsunami. De bijstand aan de getroffen ondernemers bestaat onder andere uit het geven van advies, het aanbieden van opleidingen, het verschaffen van gereedschappen en machines, ondersteuning bij het aanvragen van leningen en het verlenen van financiële steun in de vorm van schenkingen aan kleine ambachtelijke bedrijfjes. Tot begin 2006 hebben 4 000 onderne- mers steun ontvangen uit het programma. Het totale budget voor het programma bedraagt 759 miljoen rupees (ongeveer 6,3 miljoen euro). Nederland draagt 5 miljoen euro bij en is daarmee de voornaamste donor. Van de Nederlandse hulp is 580 000 euro bestemd voor de bouw, het beheer en de activiteiten van drie centra voor beroepsopleidingen waar bouwvakkers worden opgeleid. De delegatie heeft op vrijdag 3 maart, onderweg van Colombo naar Galle, een bezoek gebracht aan een van deze centra, dat is gevestigd in een boeddhistisch klooster in Kalutara.

Tijdens de ontvangst spreekt de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van het district Galle, de heer Sampath Ranasinghe, tegen- over de delegatie zijn dank uit voor de Nederlandse steun aan het Back to Business programma. In Galle zijn in het kader van het programma 1 218 schenkingen gegeven en 119 leningen verstrekt. Dankzij deze financiële steun kunnen de ondernemers ook gemakkelijker kredieten krijgen bij commerciële banken. Voorts krijgt de delegatie informatie over plannen voor het oprichten van centra voor beroepsopleidingen.

In het kader van het Back to Business programma hebben 270 vrouwelijke ondernemers steun gekregen. De delegatie bezoekt een van hen, mevrouw Priyani, die leiding geeft aan het Thilini Lace Centre, een ambachtelijk bedrijf dat kanten kleedjes en kleding vervaardigt. Het centrum had zwaar te lijden onder de Tsunami. Met steun van het Back to Business programma kon de productie worden hervat. Mevrouw Priyani heeft momenteel 19 vrouwen in dienst en verschaft contractwerk aan meer dan 150 «thuiswerkers». Ook verzorgt haar centrum opleidingen aan vrouwen die door de Tsunami zijn getroffen en zelf een bedrijfje willen starten.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 21 PROGRAMMA WERKBEZOEK

Zaterdag 25 februari 2006

• Vertrek van Amsterdam naar Dhaka (via Dubai)

Zondag 26 februari 2006

• Aankomst in Dhaka

• Briefing door de Nederlandse ambassadeur te Dhaka, de heer Beem- sterboer, en medewerkers van de ambassade

• Lunchgesprek met het Bangladesh Rural Advancement Committee (BRAC)

• Gesprek met vertegenwoordigers van Wereldbank, United Nations Development Programme (UNDP) en Asian Development Bank (ADB)

• Gesprek met professor Yunus, managing director van de Grameen Bank

• Diner op de residentie van de Nederlandse ambassadeur met verte- genwoordigers van de particuliere sector

Maandag 27 februari 2006

• Bezoek aan Acid Survivors Foundation (ASF)

• Bezoek aan programma van ILO-IPEC ter bestrijding van kinderarbeid

• Ontvangst door de Voorzitter van het parlement van Bangladesh

• Ontmoeting met leden van de commissie voor Financiën van het parle- ment van Bangladesh

• Ontvangst op de residentie van de Nederlandse ambassadeur met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties

Dinsdag 28 februari 2006

• Veldbezoek aan het projectgebied van het Char Development and Settlement Project (CDSP) en aan het ICDDR,B: Centre for Health and Population Research in Matlab

Woensdag 1 maart 2006

• De-briefingsgesprek met de Nederlandse ambassadeur en medewer- kers van de ambassade te Dhaka

• Vliegreis van Dhaka naar Colombo (via Bangkok)

Donderdag 2 maart 2006

• Briefing door de Nederlandse ambassadeur te Colombo, de heer Van Dijk, en medewerkers van de ambassade

• Lunchgesprek met vertegenwoordigers van Nederlandse NGO’s

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 22 • Gesprek met de minister van Stedelijke Ontwikkeling en Watervoorzie- ning, mr. Dinesh Gunawardena

• Ontvangst door de onder-Voorzitter van het parlement

• Diner op uitnodiging van de Nederlandse ambassadeur met vertegen- woordigers van parlement, internationale organisaties en ambtenaren

Vrijdag 3 maart 2006

• Gesprek met vertegenwoordigers van Internationaal Monetair Fonds (IMF) en Wereldbank

• Gesprek met Reconstruction and Development Agency (RADA)

• Gesprek van de voorzitter van de delegatie met minister van Buiten- landse Zaken, mr.

• Lunchgesprek met vertegenwoordigers van internationale organisaties voor hulp aan vluchtelingen

• Busreis van Colombo naar Galle

• Bezoek aan opleidingscentrum in Kalutara

• Bezoek aan «Back to Business» project in Akurala

• Diner met vertegenwoordigers van de particuliere en culturele sector in Galle

Zaterdag 4 maart 2006

• Bezoek aan Mutual Cultural Heritage activiteiten in Galle

• Presentatie van het «Housing Scheme» van de Asian Development Bank (ADB)

• Ontvangst door de Kamer van Koophandel in Galle en bezoek aan «Back to Business» project in Galle

• Busreis van Galle naar Colombo

• Diner met vertegenwoordigers van organisaties voor kinderrechten en kinderbescherming

Zondag 5 maart 2006

• De-briefingsgesprek met de Nederlandse ambassadeur en medewer- kers van de ambassade te Colombo

• Vertrek van Colombo naar Amsterdam (via Bombay)

Maandag 6 maart 2006

• Aankomst Amsterdam

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 823, nr. 1 23