Ankerpunt of Zweeds model?

Analyse van twee voorstellen ter modernisering van de monarchie

Masterscriptie Staats- en Bestuursrecht (UvA)

Door Jasper Poortvliet (10060103)

[email protected]

Tel.: 06-16289174

Scriptiebegeleider: dhr. mr. A.W. Hins

12 juli 2015

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 3

Hoofdstuk 1 – De Koning tijdens de 19e eeuw ...... 5

Hoofdstuk 2 - De huidige positie van de Koning ...... 6

Hoofdstuk 3 – De Zweedse Koning ...... 14

Hoofdstuk 4 – De wetsvoorstellen van de PVV ...... 18

Hoofdstuk 5 - Het advies van de PvdA………………………………………………………25

Hoofdstuk 6 – De rechtswetenschap…………………………………………………………32

Hoofdstuk 7 – Politiek Den Haag……………………………………………………………37

Hoofdstuk 8 – De Nederlandse bevolking...…………………………………………………42

Hoofdstuk 9 – Conclusie………………...... …………………………………………………46

Geraadpleegde bronnen...... 48

2

Inleiding

“De modernisering van de rol van de Koning binnen ons staatsbestel, zal de legitimiteit van de regering, die de initiatiefnemers middels dit wetsvoorstel voor ogen hebben, vergroten.”1

Op 1 september 2011 maakten de Tweede Kamerleden André Elissen en Lilian Helder namens de Partij voor de Vrijheid drie initiatiefwetsvoorstellen aanhangig om de rol van de Koning in het Nederlandse staatsbestel te moderniseren.2 Hoewel de voorstellen nu, een krappe vier jaar later, nog steeds op de plank ligt in de Tweede Kamer, is er in de tussentijd wel het nodige gebeurd. Vlak na de aanhangigmaking van de wetsvoorstellen kwam een onderzoekscommissie van de Partij van de Arbeid met een advies over de herziening van de constitutionele positie van de Koning. In 2012 veranderde het takenpakket van de Koning. Door een wijziging van het reglement van orde van de Tweede Kamer, was het voortaan niet de Koning maar de Tweede Kamer die bij de kabinetsformatie de aanwijzing van een (in)formateur voor zijn rekening nam. Vervolgens vond in 2013 de troonswisseling plaats, waarbij Willem-Alexander de nieuwe Koning der Nederlanden is geworden. Hij geeft tot dusverre een wat vrijere, en wellicht modernere, invulling aan het Koningsambt dan zijn moeder deed.

In dit essay doe ik onderzoek naar de PVV-voorstellen tot modernisering van de rol van de Koning en het advies van de onderzoekscommissie van de PvdA. Hierbij schenk ik speciale aandacht aan het lidmaatschap van de Koning van de regering en de ministeriële verantwoordelijkheid, zowel in het huidige stelsel als na eventuele moderniseringen. Centrale vraag hierbij is in hoeverre de ideeën van beide partijen kansrijk zijn. Voor de beantwoording van deze vraag analyseer ik de plannen aan de hand van overige politieke standpunten, commentaren uit de rechtswetenschap, een vergelijking met de Zweedse staatsinrichting, eerdere moderniseringsinitiatieven en de opinie van de Nederlandse bevolking.

Ik ga als volgt te werk. Ten eerste geef ik een, kort, historisch overzicht van de ontwikkeling die de positie van de Koning sinds het begin van de negentiende eeuw heeft doorgemaakt (hoofdstuk 1). Vervolgens laat ik in hoofdstuk 2 zien hoe het takenpakket van onze huidige Koning, Willem-Alexander, er uitziet. Hierbij maak ik een onderscheid tussen

1 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.7 2 André Elissen is inmiddels geen Tweede Kamerlid meer, maar zit namens de PVV in de gemeenteraadsfractie van Den Haag. http://www.pvvdenhaag.nl/index.php/gemeenteraadsleden

3 de Koning als staatshoofd, de Koning als lid van de regering en de Koning als privépersoon. Per ‘hoedanigheid’ wordt ook de ministeriële verantwoordelijkheid besproken, alsmede de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid. In hoofdstuk 3 komt de Zweedse monarchie aan bod. Hoe heeft de positie van de constitutionele positie van de Koning zich daar door de jaren heen ontwikkeld en hoe ziet die er nu uit?

Dan is het de beurt aan de Partij voor de Vrijheid. Wat beoogt de partij met haar voorstellen tot modernisering te bereiken hoe ziet dat er in de praktijk uit? Hierbij splits ik de voorgestelde wijzigingen, die op Zweedse leest geschoeid zijn, op aan de hand van het eerder gemaakte onderscheid tussen de drie hoedanigheden van de Koning. Ook de ideeën van de PVV ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid passeren hier de revue (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 herhaal ik deze routine voor de, iets minder drastische, voorstellen van de adviescommissie van de Partij van de Arbeid.

Vervolgens is het woord aan verschillende staatsrechtsgeleerden. Hoe staan deskundigen tegenover de voorstellen om te sleutelen aan de rol van de Koning? Sterk verdeeld, zo zal blijken (hoofdstuk 6). Die verdeeldheid komt ook in hoofdstuk 7 terug, waarin ik onderzoek hoe andere politieke partijen, dan de PVV of de PvdA, zouden stemmen over een eventuele grondwetswijziging. Ook eerdere initiatieven van politieke partijen ter modernisering worden in dit hoofdstuk behandeld. Voordat ik in hoofdstuk 9 – de conclusie - mijn bevindingen samenvat en een oordeel geef over de wenselijkheid en haalbaarheid van een modernisering van de positie van de Koning, behandel ik de jaarlijkse Koningsdagenquête (hoofdstuk 8). Hoe populair is de Koning onder het volk? Geeft de publieke opinie aanleiding om de vorst een minder politiek karakter te geven?

4

Hoofdstuk 1 – De Koning tijdens de 19e eeuw

“Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.”3

Op 16 maart 1815 riep Willem I, de zoon van de verdreven stadhouder Willem V, zichzelf uit tot Koning der Nederlanden. De Grondwet van 1814 diende herzien te worden, om officieel vast te leggen dat Nederland vanaf dat moment een erfelijke monarchie zou zijn. De nieuwe Grondwet kende veel vrijheid toe aan de eerste Koning. Zo was hij exclusief verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van buitenlandse zaken en defensie, terwijl hij daarnaast geheel alleen de Rijksfinanciën beheerde. Bij de vaststelling van formele wetgeving op het gebied van burgerlijk en strafrecht was weliswaar instemming van de Staten-Generaal vereist, maar Willem I was van mening dat hij daarnaast alle besluitvorming zelf wel kon regelen.4 Van enige vorm van ministeriële verantwoordelijkheid was nog geen sprake, reden genoeg voor historici om onze eerste Koning te omschrijven als een verlicht despoot.5

Decennia lang was de Koning geheel onschendbaar in zijn doen en laten. Dit werd als zo vanzelfsprekend geacht dat er in de Grondwet niet eens aandacht aan geschonken werd. De Grondwetscommissie 1815 stelde dat wat betreft ‘het grondbeginsel van de onschendbaarheid van ’s Konings geheiligde persoon’ het ‘overtollig zoude zijn eene waarheid die ieder gevoelt uit te drukken, en van een staatkundig axioma melding te maken.’6 Gaandeweg de 19e eeuw ontstond er onder Tweede Kamerleden echter onvrede over deze onaantastbaarheid, hetgeen in 1840 resulteerde in de invoering van de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid. Deze bepaling stelde de ministers strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle on(grond)wettelijke daden door hen als minister verricht of waaraan ze hadden meegewerkt ter uitvoering van een besluit van de Koning. Vanaf dit moment moesten alle koninklijke besluiten en beschikkingen medeondertekend worden door een minister. Dit contraseign staat nog altijd verankerd in de Grondwet, in artikel 47.7 Bij de Grondwetsherziening van 1848 werd, onder leiding van Thorbecke, vervolgens vastgelegd dat de Koning onschendbaar is en de ministers politiek verantwoordelijk zijn.

3 Art. 24 Gw 4 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 16 5 Goslinga 1918 6 Colenbrander 1910, p. 143. 7 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 17/18

5

Hoofdstuk 2 - De huidige positie van de Koning

In dit hoofdstuk bespreek ik de huidige constitutionele positie van de Koning. Hierbij maak ik een onderscheid tussen de drie hoedanigheden die hij kan aannemen. Ik begin met het koninklijk ambt van staatshoofd, vervolgens bekijk ik de Koning als onderdeel van de regering en tenslotte beschrijf ik ’s Konings privégedragingen. Bij elk van de drie peilers is er specifieke aandacht voor de ministeriële verantwoordelijkheid, terwijl ook de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid in dit hoofdstuk aan bod zal komen. Het koninklijk voorzitterschap van de Raad van State komt hier niet ter sprake, aangezien de ministeriële verantwoordelijkheid in de praktijk op dit terrein irrelevant is.

2.1 De Koning als staatshoofd

“Te bepalen dat de Koning het staatshoofd is, zou een tautologie zijn.”8

Allereerst vervult de Koning de functie van staatshoofd. Bovenstaand citaat, van in 1980, laat geen twijfel bestaan over de toenmalige vanzelfsprekendheid van deze functie. Een Grondwettelijke codificatie heeft dan ook nooit plaatsgevonden. Volgens de Rijksvoorlichtingsdienst heeft de Koning als staatshoofd een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol. Doordat de Koning mensen verbindt en organisaties steunt die een samenbindende rol hebben binnen de samenleving, draagt hij bij aan de stabiliteit en continuïteit van het land. Ook drukt hij nationale gevoelens uit die leven onder de burgers bij aangrijpende gebeurtenissen, zoals na de vliegramp met toestel MH17 in juli 2014.9

Een vertegenwoordigende functie vervult het staatshoofd bijvoorbeeld bij de ondertekening van internationale verdragen. Daarnaast onderneemt de Koning werkbezoeken zowel binnen als buiten het Koninkrijk, zoals in mei van dit jaar toen Koning Willem- Alexander en Koningin Máxima Canada bezochten. De minister van Buitenlandse Zaken vergezelt de Koning meestal tijdens een staatsbezoek, een uiting van de verantwoordelijkheid van de ministers. Het staatshoofd handelt aanmoedigend, wanneer hij aanwezig is bij officiële plechtigheden, herdenkingen en nationale evenementen. Op deze manier steunt de Koning prijzenswaardige initiatieven en schenkt hij aandacht aan, in zijn ogen, waardevolle

8 Handelingen II 1980/81, 2618 9 https://www.koninklijkhuis.nl/encyclopedie/monarchie/rol-van-het-staatshoofd/

6 ontwikkelingen.10 Tot voor kort wees de Koning als staatshoofd nog een formateur of informateur aan bij de formatie van een nieuw kabinet, maar sinds een wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in 2012 heeft de kamer deze rol van de Koning overgenomen.11 Toch is de Koning nog altijd wel betrokken bij de vorming van nieuwe kabinetten, omdat de benoeming van ministers - ingevolge artikel 43 Grondwet - en staatssecretarissen – ingevolge artikel 46 Grondwet - bij Koninklijk Besluit gebeurt.

Hoewel het bij alle hierboven genoemde handelingen van het staatshoofd om feitelijk handelen gaat, en er dus geen seign of contraseign aan te pas komt, geldt de ministeriële verantwoordelijkheid hier onverminderd.12 Een recent voorbeeld waarbij de premier ter verantwoording werd geroepen voor een gedraging van het staatshoofd, is de hoofddoekjeskwestie uit 2012. Tijdens een staatsbezoek aan Oman, een islamitisch land, droeg Koningin Beatrix verschillende malen een hoofddoek bij moskeebezichtigingen. In Den Haag noemde PVV-leider Geert Wilders het voorval een ‘trieste wanvertoning’. Nadat de minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, en de Rijksvoorlichtingsdienst al hadden laten weten de keuze van de Koningin te zien als een ‘teken van respect’, deed de Koningin zelf nog een duit in het zakje door de zaak af te doen als ‘onzin’.13 Hierop diende de PVV Kamervragen in, waarop premier terughoudend antwoordde. Op de vragen of de premier het eens was met de stelling dat de hoofddoek een symbool van islamisering is en discriminatie van de vrouw (1), of het staatshoofd op deze wijze de onderdrukking van vrouwen legitimeerde (2) en of de wanvertoning voorkomen had kunnen worden (3), antwoordde Rutte dat ‘bij een bezoek van H.M. de Koningin aan een godshuis de daarbij behorende kledingvoorschriften worden gerespecteerd’.14

10 https://www.koninklijkhuis.nl/encyclopedie/monarchie/rol-van-het-staatshoofd 11 Kamerstukken II 2011/2012, 32 759 12 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 66 13 ‘Koningin reageert op ophef dragen hoofddoek’, NRC 12 januari 2012 14 Aanhangsel Handelingen II 2011/2012, 1225

7

2.2 De Koning als lid van de regering

“De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers”. “De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.”15

Naast staatshoofd is de Koning ook onderdeel van de regering. Hiermee is Nederland een vreemde eend in de bijt; in de meeste Europese monarchieën is de Koning wel het staatshoofd, maar niet daarnaast ook lid van de regering.16 Binnen het hierboven genoemde artikel 42 van de Grondwet, schept lid 1 de twee-eenheid tussen Koning en minister, waarbij lid 2 de minister de politiek verantwoordelijke maakt.17 De Koning neemt, als onderdeel van de regering, deel aan de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van wetten en koninklijke besluiten, waarna de minister door middel van zijn contraseign bevestigt dat hij politiek verantwoordelijk is. Het is deze vorm van ministeriële verantwoordelijkheid die, naar later zal blijken, het meest geraakt zal worden, als de aanhangige voorstellen ter modernisering van de positie van de Koning daadwerkelijk wet worden.

Artikel 45 lid 3 van de Grondwet stelt dat de ministerraad over het algemeen regeringsbeleid beraadslaagt en besluit, wat doet vermoeden dat het primaat binnen de regering bij de ministers ligt. Aangenomen wordt dat de Koning in Nederland handelt volgens de taakomschrijving die in 1867 door de Britse journalist Walter Bagehot werd geformuleerd: het recht om te worden geraadpleegd, om aan te moedigen en om te waarschuwen. Tijdens een toespraak verwees Koningin Beatrix ooit letterlijk naar deze rechten en noemde de verhouding binnen de regering een tweezijdig verbond.18 Het is echter niet geheel duidelijk hoe de machtsverhouding tussen Koning en de ministers precies gezien moet worden.

Ook wat betreft artikel 47 van de Grondwet bestaat er enige onduidelijkheid. In dit artikel wordt geregeld dat de Koning alle wetten en Koninklijke Besluiten ondertekent. In hoeverre de Koning hierin vrij is, is echter niet bekend. De vraag is of hij, als een soort constitutionele wachter, kan weigeren zijn handtekening onder nieuwe wetten te zetten. Bijvoorbeeld in het geval de nieuwe wet een fundament van de conditionele rechtsstaat schendt. Voor zover bekend heeft er nog nooit een weigering van ondertekening van een wet

15 Art. 42 lid 1&2 Gw 16 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 28 17 Elzinga, De Lange & Hoogers 2014, p. 515 18 In 2005 hield koningin Beatrix een toespraak bij aanvaarding van het eredoctoraat dat zij kreeg van de Leidse universiteit ter ere van haar 25-jarig regeringsjubileum.

8 of Koninklijk Besluit plaatsgevonden vanwege bezwaren bij de Koning. Het is naar mijn mening echter wel denkbaar dat de Koning dit kan en mag. Zo weigerde de Belgische Koning Boudewijn in 1990 een spraakmakende abortuswet te ondertekenen. Hij werd 36 uur uit zijn functie ontheven, waarbinnen de ministers zonder medewerking van de Koning de zaak afhandelden.19

Belangrijkste reden voor de onduidelijkheid over de relatie tussen de Koning en de ministers en de eventuele ondertekenplicht is het bestaan van een geheimhoudingsplicht over het regeringsbeleid.20 Dit wordt ook wel het Geheim van het Noordeinde genoemd. Deze plicht geldt in het bijzonder ten aanzien van het wekelijkse gesprek tussen de Koning en de premier. Als er tijdens ministerraadsvergaderingen vervolgens gesproken wordt over een overleg tussen de premier en de Koning mag er dan ook niet worden genotuleerd. De gesprekken van de Koning met de andere ministers en met de staatssecretarissen vallen ook onder het Geheim van het Noordeinde, evenals de zeldzamere gesprekken met Tweede Kamerleden.21 Naar aanleiding van enkele incidenten, waarbij ministers in de fout gingen door, na afloop van een koninklijke ontmoeting, te vertellen wat er zoal besproken was, vinden deze gesprekken tegenwoordig minder vaak plaats. Als een Kamerlid op deze manier uit de school klapt, zoals VVD-er Arend-Jan Boekestijn deed in 2009, is dat een schending van het ‘Geheim’ en voldoende om zijn ontslag, al dan niet vrijwillig, aan te bieden.

Ook vóór het tijdperk van de moderne media werd het Geheim van het Noordeinde weleens ontrafeld. Zo is uit bronnenonderzoeken gebleken dat de werkelijke invloed van de Koning binnen de regering tot halverwege de twintigste eeuw (van Willem I tot en met Wilhelmina) aanzienlijk was.22 Over de tijd van Koningin Juliana is, wat betreft de verhoudingen tussen de Koning en ministers, minder bekend.23 Over de rol van Koningin Beatrix in de regering zijn daarentegen dus wel voorbeelden naar buiten gekomen, zoals hierboven uiteengezet, waaruit opgemaakt kan worden dat zij een stevige vinger in de pap had.24 Op dit moment is het nog te vroeg om een inschatting te kunnen maken van de mate van regeringsinvloed van, de nog niet zo lang geleden begonnen, Koning Willem-Alexander.

19 http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1657423 20 Art. 10, lid 1 onder a WOB 21 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 55/56 22 Van Raalte 1971 23 Literatuur over dit onderwerp: H. A. van Wijnen, De pers en het geheim van het Noordeinde, Amsterdam, 1997 24Bovend’eert 2000, p. 12

9

2.3 De Koning als burger

“Als er zoveel kritiek en onduidelijkheid is, dan moet de prins kiezen voor zijn toekomstig koningschap en niet voor het zomerhuis.”25

De verantwoordelijkheid van de minister omvat bovendien ook die handelingen, die de Koning verricht buiten zijn staatshoofd- of regeringsbevoegdheden. Zijn onschendbaarheid strekt zich in beginsel dus ook uit tot zijn privéoptreden. Artikel 41 heeft hier echter wel enige begrenzing aan gesteld, door de ministeriële verantwoordelijkheid slechts te erkennen in het geval de privéhandeling van de Koning het openbaar belang raakt.26 Opvallend is dat de partnerkeuze van de Koning en mogelijke troonopvolgers, een privéaangelegenheid bij uitstek, ingevolge artikel 28 van de Grondwet altijd het openbaar belang raakt. Of dit bij andere privégedragingen ook het geval is, wordt allereerst bepaald door de Koning zelf, zo blijkt uit een advies van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid uit 2010.27 Om de particuliere en publieke sfeer zoveel mogelijk van elkaar te kunnen scheiden is het wekelijkse gesprek tussen de premier en de Koning, volgens ditzelfde advies, van groot belang.28

Een voorbeeld waaruit blijkt dat een privékwestie het openbaar belang kan raken is de Greet Hofmans-zaak uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Prins Bernhard had Hofmans, een alternatieve gebedsgenezeres naar Paleis Soestdijk gehaald om de nagenoeg blinde Prinses Marijke (Christina) te genezen. De inrichting van de hofhouding is, ingevolge artikel 41 Grondwet, in beginsel aan de Koning zelf overgelaten en om die reden onttrokken aan de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid. Toen minister-president Drees echter ter ore kwam dat Hofmans pacifistische, tegen het regeringsbeleid indruisende, invloed uitoefende op Koningin Juliana, droeg Drees de Koningin op Hofmans te ontslaan.29 Van een zuiver private aangelegenheid was aldus geen sprake meer.

Wat bij deze vorm van ministeriële verantwoordelijkheid een grote rol speelt, is het feit dat het inkomen van de Koning door middel van belastinggelden gefinancierd wordt. Hierdoor is er, als het bijvoorbeeld gaat om uitgaven de Koning, al snel sprake van een handeling die het openbaar belang raakt. Een recent voorbeeld waarbij de minister-president

25 ‘Kroonprins slaapt slecht door rumoer rond villa’, NRC 7 november 2009 26 Art. 41 Gw 27 Kamerstukken II 2010/2011, 32 791, 1 28 ibid 29 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 41

10 om opheldering gevraagd werd, was de kwestie rond het prijzige vakantiehuis van toenmalig kroonprins Willem-Alexander aan de kust van Mozambique. Nadat de bouwwerkzaamheden en beveiligingsmaatregelen een stuk duurder uitvielen dan gepland, ontstond er zowel in het land als in de Tweede Kamer ophef over de wenselijkheid van dit project. In een brief aan de Kamer stelde premier Rutte vervolgens dat ‘de aan- en verkoop van een vakantiewoning van een lid van het Koninklijk Huis een privéaangelegenheid is die als zodanig in principe het openbaar belang niet raakt, ook al wordt die aan- en verkoop publiekelijk bekend.’30 Toch had Willem-Alexander, in de wetenschap dat hij binnen afzienbare tijd het stokje van zijn moeder zou overnemen, zijn conclusie al getrokken en zag hij af van het vakantiehuis. Hij verklaarde zelfs slapeloze nachten te hebben overgehouden aan de zaak.31 In de praktijk was het openbaar belang dus kennelijk toch geraakt, de woorden van de premier ten spijt.

30 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/08/29/kamerbrief-over- vakantiehuis-in-mozambique.html 31 ‘Kroonprins slaapt slecht door rumoer rond villa’, NRC 7 november 2009

11

2.4 De afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid

“Bij openbare gelegenheden worden de leden van het Koninklijk Huis geacht zich te onthouden van doen of nalaten dat het openbaar belang schaadt.”32

Hoewel de Grondwet officieel alleen de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning zelf vermeldt, is het daarnaast over het algemeen geaccepteerd dat er ook een afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor sommige andere leden van het Koninklijk Huis. Dit fenomeen werd in de jaren zestig geïntroduceerd door de ministers van Staat Drees en Oud naar aanleiding van een door de regering gevraagd advies.33 Het advies stelde dat er een afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid kan gelden voor leden van het huis die bijstand verlenen bij de uitoefening van de koninklijke functie. Dit wordt ook wel het concept van plaatsvervanging genoemd.34

Bij officiële gebeurtenissen kunnen leden van het Koninklijk Huis naast de Koning of als vervanger van hem optreden. Hun persoonlijke gedrag kan dan uitstraling hebben op de uitoefening van de koninklijke functie, waardoor het openbaar belang geraakt wordt. Dit activeert vervolgens de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid.35 In beginsel geldt deze verantwoordelijkheid voor de echtgenoot van de Koning, de troonopvolger en diens echtgenoot, maar ook op overige leden van het Koninklijk Huis en koninklijke familie kan de ministeriële verantwoordelijkheid, mits hun optreden het openbaar belang raakt, in afgeleide vorm van toepassing zijn.36 Hierbij is er een glijdende schaal van verantwoordelijkheid, die als volgt omschreven kan worden: hoe dichter bij de troon, hoe eerder het aanzien van het koningschap kan worden gediend of geschaad.

Zo laat mr. Pieter van Vollenhoven zich met enige regelmaat kritisch uit over ontwikkelingen in de maatschappij en mengt hij zich graag in het politieke debat, zoals bij zijn recente pleidooi voor een herinvoering van de spoorwegpolitie.37 Vanwege de relatief grote afstand tot de Koning is de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van Van Vollenhoven tot op heden niet ingeroepen. Een Playboyjas van toenmalig kroonprins Willem Alexander, alias W.A. van Buren, tijdens de Elfstedentocht van 1986 was

32 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 72 33 Minister van Staat is een eretitel die, in bijzondere gevallen wordt toegekend aan politici of staatslieden die geen publieke functie meer vervullen 34 Elzinga 2001, p. 85 ev. 35 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 74 36 ibid, p. 72/73 37 ‘Van Vollenhoven wil terugkeer spoorwegpolitie’, Het Parool, 7 april 2015

12 daarentegen wel reden genoeg voor Kamervragen, net als zijn eventuele lidmaatschap van het van corruptie betichtte IOC twaalf jaar later.38 Zijn positie als kroonprins, de toekomstige Koning, was hierin van aanzienlijk belang.

Naast de afstand tot de Koning, kan ook de aard van de gedraging of uitlating van belang zijn, zo toonde de Margarita-affaire uit 2003 aan.39 Hoewel Margarita, als nichtje van Koningin Beatrix, in beginsel op relatief grote afstand stond, waren haar beschuldigingen aan het adres van het Koninklijk Huis van dusdanige aard, dat haar handelen toch het openbaar belang raakte en de waardigheid van het koningschap schaadde. Naar aanleiding van de Margarita-affaire werd bij koninklijk besluit vastgesteld dat ook het Kabinet van de Koning onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt.40

Ook een omstandigheid als de leeftijd van het lid van de koninklijke familie kan gewicht in de schaal leggen. De open brief aan de Volkskrant van prins Bernhard in het jaar van zijn overlijden (2004) was aanleiding voor een ondervraging van de toenmalig minister- president Balkenende. In de brief ging Bernhard in op verschillende aantijgingen ten aanzien van zijn verleden. Gezien zijn leeftijd en verminderende gezondheid, werd de brief beschouwd als vermoedelijk het laatste publieke statement van de prins. Balkenende, die vooraf toestemming verleende voor de brief, stelde dat de ministeriële verantwoordelijkheid de ruimte kan bieden aan leden van het Koninklijk Huis om zich te uiten, waarbij een minister het niet met alles wat een lid van het Huis te berde brengt, eens hoeft te zijn.41

38 Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, p. 73 39 De directeur van het Kabinet van de Koningin had destijds opdracht gegeven aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) om onderzoek uit te voeren naar het verleden van de echtgenoot van Prinses Margartia, Edwin de Roy van Zuydewijn. Hiervan was geen melding gedaan aan de politiek verantwoordelijke ministers. 40 Art. 3 Besluit bepalingen Kabinet van de Koning 41 Handelingen I 2003/2004, nr. 20, p. 980-993

13

Hoofdstuk 3 – De Zweedse Koning

3.1 Het Zweedse koningshuis tot 1974

“De Koning heerst over het Koninkrijk op de wijze die in deze wet beschreven wordt; in sommige, voorgeschreven, gevallen maakt hij gebruik van het verstand en het advies van een minister.”42

De oorsprong van het huidige Zweedse koningshuis ligt in het jaar 1809. In dat jaar werd de toenmalige Koning Gustaaf IV om twee redenen afgezet door de rijksdag, het Zweedse parlement. Een achterliggende reden was dat Gustaaf zich ontwikkelde tot een conservatieve, absolute vorst die niets van revolutionaire ideeën, zoals machtenscheiding, moest weten. Directe aanleiding voor zijn afzetting was de nederlaag die Zweden leed in de Napoleontische Oorlogen, waardoor het Finland kwijtraakte aan Rusland. Omdat de troonopvolger van Gustaaf, diens oom Karl XIII, kinderloos was, was het zaak iemand aan te wijzen die het stokje van de oude Karl kon overnemen ingeval hij zou komen te overlijden. Uiteindelijk werd er gekozen voor Jean Baptiste Bernadotte, een Franse maarschalk uit het leger van Napoleon. Door hem aan te wijzen, hoopten de Zweden met hulp van Napoleon kans te maken op herovering van Finland op de Russen.43 In 1818 werd Bernadotte beëdigd als Koning van Zweden. Tot op de dag van vandaag levert het huis Bernadotte de Zweedse troonopvolgers, waaronder de huidige vorst Karel XVI Gustaaf.

Het jaar 1809 was ook het jaar van de totstandkoming de Regeringsform die tot aan 1974 de oudste nog geldende grondwet van Europa was. Deze wet kende een aanzienlijke macht toe aan de vorst. Zo werden alle regeringsbeslissingen in de praktijk genomen door de Koning. In de wekelijkse vergaderingen die de Koning hield met de ministerraad, bleef de rol van de ministers beperkt tot het verkondigen van hun mening, die op werden genomen in de notulen. Deze werden vervolgens gecontroleerd door een speciale constitutionele commissie, die naging of de ministeriële adviezen aan de Koning aanleiding gaven tot een vervolging door de Rijksdag. Daarnaast was de Koning bevoegd ministers te benoemen en te ontslaan, was hij opperbevelhebber van het Zweedse leger en vervulde hij ook de positie van voorzitter van de högsta domstolen, de Zweedse Hoge Raad.44

42 Art. 4 Regeringsform 1809 43 De Meij 2000, p. 25 44 Prakke, Kortmann & Besselink 2009, p. 792

14

In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond er in Zweden een discussie over de wenselijkheid van het voortbestaan van de monarchie. Aanleiding hiervoor was een omvangrijke grondwetsherziening die de positie van de Rijksdag ten opzicht van de regering moest versterken. Een onderzoekscommissie bracht in 1964 een rapport uit over de rol van de Koning in de nieuwe Regeringsform en stelde daarbij voorop dat er geen sprake was van een onderzoek naar een mogelijke overgang naar een republikeinse staatsinrichting. De commissie opperde echter wel een flinke inperking van de macht van de Koning, die voortaan zijn beslissingsbevoegdheid moest gaan delen met de ministers, die de besluiten eerst zelfstandig voor zouden bereiden. Bovendien moest de Koning veel van zijn andere bevoegdheden inleveren, aldus het rapport.45

Volgens de conservatieven gingen de voorstellen te ver, terwijl de sociaaldemocraten vonden dat ze juist niet vernieuwend genoeg waren. Resultaat was dan ook dat er meer tegen- dan voorstanders waren voor deze herzieningsvoorstellen ten aanzien van de rol van de Koning. Verschillende jaren, en enkele onderzoekscommissies, later, in augustus 1971, werd er toch een compromis bereikt over de positie van de kroondrager in de nieuwe grondwet. Uitkomst was dat de Koning staatshoofd van Zweden zou blijven, maar niet meer zou beschikken over taken waaraan politieke macht verbonden is. Dit Torekovcompromis, vernoemd naar het badplaatsje waar de vergaderingen gehouden werden, kon op steun rekenen van zowel links als rechts. De conservatieven zagen weliswaar liever dat er nog enige politieke macht voor de Koning behouden zou blijven, maar stemden toch in met de plannen om in ieder geval de monarchie en de positie van de Koning veilig te stellen. De sociaaldemocraten hadden wellicht nog wat verder willen gaan met de hervormingen, maar vreesden dat ze de aankomende verkiezingen zouden verliezen als ze over dit heikele punt zouden doordrammen.46

45 De Meij 2000, p. 31 46 ibid, p. 35

15

3.2 Het Zweedse Koningshuis sinds 1974

“De Koning of de Koningin, die op grond van de opvolgingsregeling de troon bezet, is het staatshoofd van het rijk.”47

Bij de grondwetsherziening van 1974 werd uitgegaan van de soevereiniteit van het Zweedse volk en stond het parlementaire stelsel centraal. Gezien de grote populariteit van de Koning onder het volk was een overgang naar een republiek niet haalbaar, waardoor er werd gekozen voor een sterke beperking van zijn macht. Het Zweedse koningshuis wordt sinds 1974 wel omschreven als een ‘ceremoniële monarchie’. De Koning neemt geen besluiten meer, maakt geen deel meer uit van de regering en is niet meer betrokken bij de formatie van een nieuwe regering. Daar staat tegenover dat de Koning uitgebreid door de ministers geïnformeerd wordt over gang van zaken. Bovendien is hij voorzitter van een speciale raad voor buitenlandse zaken, waardoor hij intensief contact onderhoudt met de regering over Zweedse betrekkingen met het buitenland. De Koning wordt met dit takenpakket enerzijds gezien als een bijzondere overheidsfunctionaris en anderzijds als staatshoofd met een grote symbolische waarde. Karel Gustaaf is derhalve meer dan een lintjesknipper.48

Het lijkt erop dat een groot deel van Zweden zich senang voelt bij de huidige rol van de Koning. Om te beginnen zijn bijna alle politieke partijen tevreden. Een kleine politieke groepering van oud-communisten dient weliswaar jaarlijks een motie in voor een onderzoek naar een mogelijke overgang naar een republiek, maar verder klinkt er aan zowel de linker- als de rechterflank van het parlement geen onvertogen woord. Bovendien is het koningshuis in het algemeen, en Koning Karel Gustaaf in het bijzonder, zeer populair onder het Zweedse volk. Door zijn politiek neutrale positie, blijkt de Koning namelijk uitstekend in staat te zijn zich uit te spreken over gevoelige liggende kwesties in de samenleving. Zo schaarde Koningin Silvia zich achter een actiecomité dat ervoor pleitte kinderpornografie buiten de werkingssfeer van de grondwet voor de uitingsvrijheid te plaatsen, waardoor deze grondwetswijzing, vermoedelijk, door de Rijksdag is aangenomen. Koning Karel Gustaaf maakte zich populair bij dierenwelzijnsorganisaties door zich afkeurend uit te laten over de Noorse zeehondenjacht. De Zweden gedijen naar verluidt goed bij een Koning met ‘veel hart, en weinig kroon’.49

47 Art.1, lid 5 Regeringsform 1974 48 De Meij 2000, p. 41 49 ibid

16

In Zweden is er, in tegenstelling tot in Nederland, geen ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning. In Artikel 7 van de huidige Regeringsform wordt bepaald dat de Koning en de regent niet voor hun gedragingen vervolgd kunnen worden. Bij veel bijdragen van Karel Gustaaf aan het publieke debat, zoals de hierboven genoemde, is hier ook geen behoefte aan, omdat ze in goede aarde vallen. Dit betekent echter niet dat er in Zweden nooit discussie ontstaat over handelingen en uitspraken van de Koning. Hoewel de ministers in zulke gevallen officieel geen verantwoordelijkheid dragen, blijken zij in de praktijk toch onverkort het politieke aanspraakpunt te zijn. Toen Karel Gustaaf in 2004 stelde dat de Sultan van Brunei op een zeer open wijze omging met zijn onderdanen, werden de ministers daarover aan hun jasje getrokken. Reden hiervoor was dat de regering juist een negatieve uitspraak had gedaan over de relatie tussen Sultan en het volk, die haaks stond op de uitlating van de Koning.50 Ook een kersttoespraak van Karel Gustaaf schoot al eens bij het volk in het verkeerde keelgat, toen hij hierin de gewone man aanspoorde harder te werken. De Zweden vroegen zich of hij, zonder enige democratische legitimatie, de juiste man was om zulke uitspraken te doen.51

50 De Lint 2012, p. 7 51 Conradi 2014

17

Hoofdstuk 4 – De wetsvoorstellen van de PVV

4.1 De achtergrond

“Het ligt voor de hand dat de staatsorganen die de regeringsfunctie uitoefenen, een zo sterk mogelijke democratische legimitatie bezitten.”52

Het Zweedse model fungeert in de PVV-voorstellen als leidraad. Volgens de PVV ‘draagt’ de huidige Grondwet nog altijd ‘het stempel van de wijzigingen die in 1848 werden doorgevoerd’. Het ideaal van Thorbecke, een vorst die actief nastreeft dat de politieke macht niet teveel bij de kiezer ligt, vindt de partij niet meer in overeenstemming met de vereisten van een moderne democratie.53 De vraag is natuurlijk of de Koning dit in de praktijk nog steeds doet, maar de PVV vindt het idee van een vorst als tegenwicht tegen het electoraat, al zou het enkel een papieren werkelijkheid zijn, achterhaald.

De Partij voor de Vrijheid is verder van mening dat Nederland nog geen volwaardige democratie is. Althans, als onder ‘democratie’ een bestuursvorm verstaan wordt waarin het volk zichzelf regeert. In de memorie van toelichting bij de wetsvoorstellen noemen Helder en Elissen de huidige situatie een compromis tussen twee vormen van soevereiniteit: van de Koning en van het volk. De publieke bestuurders hebben hun functie namelijk te danken aan de Koning, die hen benoemt, terwijl tegelijkertijd de controle op het gezag door beide Kamers der Staten-Generaal wordt uitgeoefend. Hierbij tekent de PVV aan dat de Tweede Kamer de enige instelling op centraal niveau is met rechtstreekse democratische legitimiteit.54

Deze punten van kritiek laten echter onverlet dat initiatiefnemers Helders en Elissen vinden dat een monarchie ook in de huidige tijd geschikt kan zijn. Als voorwaarde stelt de partij daarentegen wel dat de koninklijke soevereiniteit zo veel mogelijk verminderd wordt, ten faveure van een ‘consequentere uitwerking van het parlementaire stelsel’ en een grotere volkssoevereiniteit.55 De ingediende wetsvoorstellen, ter modernisering van de Koning in het Nederlandse staatsbestel, moeten derhalve verzekeren dat de invloed van de burgers op het openbaar bestuur vergroot wordt. Hierbij kan de monarchie weliswaar in stand worden gehouden, maar mag de politieke invloed van de Koning wel wat beperkt worden.

52 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.8 53 ibid 54 ibid 55 ibid

18

De door de PVV voorgestelde moderniseringsvoorstellen ten aanzien van de Koning zijn onder te verdelen in drie wetsvoorstellen. Enerzijds zijn er twee voorstellen van Rijkswet tot wijziging van het Statuut en de Grondwet, anderzijds een ‘gewoon’ wetsvoorstel ter wijziging van de Grondwet.56 Mocht dit echter een te nemen horde blijken te zijn, dan zullen vervolgens ook nog heel wat lagere wetten aangepast moeten worden. De PVV kiest behandelt de drie voorstellen in de memorie van toelichting na de introductie als ware het één voorstel, om de leesbaarheid en overzichtelijkheid te bevorderen. Deze werkwijze zal ik, op mijn beurt, ook hanteren.

56 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.2

19

4.2 Wijzigingen ten aanzien van de Koning als staatshoofd

“De positie van de Koning als staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden is een unieke positie die derhalve ook gewaarborgd dient te worden.”57

Aan het feit dat de Koning de rol van staatshoofd vervult, wil de partij – zie bovenstaand citaat - niet tornen, aangezien de Koning, ook volgens de PVV, in die rol symbool staat voor de continuïteit en eenheid binnen het Koninkrijk en daarnaast een goed uithangbord is voor Nederland in betrekkingen met de rest van de wereld. Het zou dan ook niet wenselijk zijn, volgens de initiatiefnemers, om het Koninkrijk Nederland te veranderen in een Republiek.58 Sterker nog, de PVV stelt zelfs voor de positie van de Koning als staatshoofd expliciet op te nemen in de Grondwet. Aan het huidige artikel 24 GW (zie Hoofdstuk 1, bovenaan) zou een lid worden toegevoegd, dat luidt: ‘De Koning is het staatshoofd’. De motieven voor de PVV om deze codificatie door te voeren zijn niet geheel duidelijk, ook de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is op dit punt weinig verhelderend. Het lijkt daarom ook niet meer te zijn dan een symbolische geste.

Wat, volgens de PVV, nog meer gewijzigd moet worden is de wijze waaróp de Koning zijn functie als staatshoofd vervult. Artikel 32 van de Grondwet stelt op dit moment nog dat ‘de Koning trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt belooft of zweert’.59 In de toekomst zou artikel 32, naast de ‘getrouwe’ vervulling, ook melding moeten maken van een ‘onpartijdige’ vervulling van het ambt. Deze toevoeging zou betekenen dat de Koning zich zowel in binnen- als buitenland dient te onthouden van politiek getinte uitlatingen en gedragingen en zich in het openbaar onpartijdig moet opstellen in politieke discussies. Ook het verkondigen van persoonlijke opvattingen zou niet passen bij de boven partijen staande Koning en daarom niet bevorderlijk zijn voor de eenheid van continuïteit van het Koninkrijk.60

57 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.11 58 ibid, p. 1 59 Art. 32 Gw 60 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.12

20

4.3 Wijzigingen ten aanzien van de Koning als onderdeel van de regering

“Het lidmaatschap van de Koning van de regering leidt tot een sterk vermoeden van intensieve koninklijke betrokkenheid bij het regeringsbeleid.”61

Als het aan de PVV ligt, zal de Grondwet echter op meer plaatsten gewijzigd moeten worden. De partij is van mening dat de Koning, net als zijn Zweedse collega, geen onderdeel dient te zijn van de regering, omdat hij op deze manier te intensief betrokken zou kunnen zijn bij het regeringsbeleid. Onder meer door het al eerder genoemde Geheim van het Noordeinde is het, volgens de PVV, onduidelijk in hoeverre de, ondemocratische, Koning invloed heeft op de ministers als het gaat om de door de regering te varen koers. De partij gaat er van uit dat de bemoeienis van de Koning bij het regeringsbeleid omvangrijker is dan de eerder genoemde rechten om te worden geraadpleegd, aan te moedigen en te waarschuwen.62

Om aan deze onduidelijke, en in PVV-ogen onwenselijke, situatie een einde te maken is ook op dit punt een Grondwetsherziening nodig. Artikel 42, lid 1, van de Grondwet, dat de samenstelling van de regering bepaalt, ontkomt dan ook niet aan een herformulering. De Koning wordt uit dit artikel, en dus uit de regering, geschrapt, waardoor artikel 42, lid 1, als volgt moet gaan luiden: ‘De ministers vormen de regering. Zij zijn verantwoordelijk.’ Als gevolg van deze nieuwe situatie zullen besluiten van de regering besluiten zijn van één of meer ministers of staatssecretarissen. De Koning zou voortaan dus geen medebeslissende bevoegdheden hebben.

De PVV is zich ervan bewust dat een dergelijke wijziging van artikel 42 van de Grondwet noodzakelijkerwijs betekent dat ook artikel 45 een verandering moet ondergaan. Dit artikel bepaalt namelijk dat de ministers de ministerraad vormen. De instandhouding hiervan zou tot misverstanden kunnen leiden, nu de regering en ministerraad dezelfde samenstelling kennen.63 Het voorstel wijzigt lid 1 van artikel 45 dan ook op dusdanige manier, dat van verwarring geen sprake meer zou kunnen zijn: ‘De ministers beraadslagen en besluiten over het algemeen regeringsbeleid in de ministerraad. De ministerraad bevordert de eenheid van dat beleid.’ Door de wijziging vervalt vervolgens het bestaansrecht van het huidige lid 3 van artikel 45 GW. In het wetsvoorstel wordt dit lid ook geschrapt.

61 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.13 62 ibid 63 De Lint 2012, p. 3

21

4.4 Wijzigingen ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid

“Aangezien de Koning enkel nog ceremoniële en representatieve taken zal vervullen, is het niet nodig en ook niet wenselijk om de ministeriële verantwoordelijkheid te handhaven.”64

Waar uit het voorgaande bleek dat lid 1 van artikel 42 drastisch gewijzigd wordt, als het aan de PVV ligt, wordt lid 2 (Koning is onschendbaar; ministers zijn verantwoordelijk) in datzelfde voorstel zelfs helemaal geschrapt. Wat betreft de onschendbaarheid van de Koning merken Helder en Elissen op dat deze term onlosmakelijk verbonden is met de alleenheerschappij van klassieke vorsten uit vervlogen tijden. Voorgesteld wordt dat de Koning alleen nog strafvorderlijke immuniteit heeft, zolang hij het koninklijk gezag uitoefent. Dit is volgens de PVV logisch, nu de Koning als staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden een unieke positie bekleedt, die ook gewaarborgd dient te worden.65

Dit houdt in dat Willem-Alexander, zolang hij Koning is, alleen vervolgd zou kunnen worden voor een strafbaar feit in twee uitzonderlijke gevallen. De eerste mogelijkheid is dat de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen, geregeld in artikel 35 Grondwet. Dit is mogelijk middels een ingewikkelde procedure waarin de ministerraad, Staten-Generaal en de Raad van State tot eenzelfde oordeel moeten komen.66 Optie twee is dat de Koning, ingevolge artikel 36 Grondwet, zelf het gezag neerlegt.67 Een geval apart is de situatie dat een nog minderjarige Koning een strafbaar feit begaat terwijl een regent het feitelijk gezag uitoefent.

Door het schrappen van lid 2 van artikel 42 vervalt in dit wetsvoorstel de ministeriële verantwoordelijkheid, ten principale voor zover het gaat om de Koning als onderdeel van de regering. Volgens de PVV is de ministeriële verantwoordelijkheid een instrument dat beoogt de eenheid binnen de regering te waarborgen. Nu, ingevolge de wijziging van lid 1 van dit artikel, de Koning geen deel meer uit zal maken van die regering, zal de ministeriële verantwoordelijkheid ook overbodig worden. Hij neemt immers geen deel meer aan beleidsvormingsprocessen en hoeft ook geen wetten of besluiten meer te ondertekenen. De

64 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.17 65 ibid, p. 11 66 Art. 35 Gw 67 Art. 36 Gw

22 noodzaak voor ministers om garant te staan voor het handelen van de Koning is, kortom, komen te vervallen.68

Het voorstel van de PVV gaat echter verder dan dit. De ministeriële verantwoordelijkheid zal door het schrappen van artikel 42, lid 2, ook verleden tijd zijn voor de handelingen die hij verricht als het staatshoofd. Eerder al kwam de voorgestelde herziening van artikel 32 van de Grondwet aan bod, de beoogde ‘getrouwe en onpartijdige’ vervulling van het ambt van staatshoofd. Deze verandering zou tot gevolg hebben dat de ministeriële verantwoordelijkheid onnodig wordt ten aanzien van het staatshoofd, nu de Koning niet meer betrokken zal zijn bij politieke aangelegenheden en hij als zelfstandige boven de partijen staat.69

Eveneens door invoering van het nieuwe artikel 32 GW, is handhaving van de ministeriële verantwoordelijkheid niet meer noodzakelijk bij particuliere aangelegenheden. De memorie van toelichting bij de nieuwe invulling van het ambt van staatshoofd door de vorst stelt, aldus de PVV, dat het onderscheid tussen particuliere en koninklijke handelingen ‘diffuus’ wordt. Omdat de Koning te allen tijde, en dus ook in privésituaties, rekening moet houden met het openbaar belang, zijn er geen handelingen meer aan te wijzen die puur als privaat beschouwd kunnen worden. De ministeriële verantwoordelijkheid in particuliere aangelegenheden, waarbij de huidige toets is of het openbaar belang wordt geraakt, zou hierdoor een overbodige regeling worden. Opvallend genoeg rept de PVV geen woord over een wijziging van artikel 28 GW over de goedkeuring van de partner van de Koning en eventuele troonopvolgers. Als de ministeriële verantwoordelijkheid overbodig is, kan deze procedure toch net zo goed ook afgeschaft worden?

Tenslotte menen de initiatiefnemers dat het zowel onnodig als onwenselijk is om de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid voor overige leden van het Koninklijk Huis te handhaven. Onnodig, omdat in het verleden is gebleken dat het lastig is om te bepalen welke personen allemaal door deze ministeriële verantwoordelijkheid gedekt worden. Om dit te illustreren, haalt de PVV bij haar wetsvoorstel de Margarita-zaak aan. Bovendien zou het onwenselijk zijn deze vorm van ministeriële verantwoordelijkheid in stand te houden, terwijl die voor de Koning komt te vervallen.70 Dit is een logische redenering; wie “a” zegt, moet

68 Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866, 3, p.13 69 ibid, p. 16 70 ibid

23 ook “b” zeggen. Ook ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid vinden de ideeën van de PVV dus aansluiting bij de constitutionele gang van zaken in Zweden.

Eerder konden we al zien dat men in Zweden, in de praktijk althans, toch wel een soort van ministeriële verantwoordelijkheid kent. Hoe ziet de nieuwe situatie in Nederland er uit? Wat als Willem-Alexander zich in de toekomst, na afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid, vergaloppeert en zich bij een publiek optreden op beledigende wijze uitlaat over een bevolkingsgroep? Gaat hij dan vrijuit? En de ministers ook? De Nederlandse bevolking zou in zulke gevallen toch recht hebben op een verklaring. Iedere handeling van de Koning raakt immers direct aan het openbaar belang, dat hebben we zojuist kunnen constateren. De PVV geeft echter geen uitsluitsel over hoe er gehandeld dient te worden in de hypothetische gevallen dat de ceremoniële Koning zich op een dusdanige wijze uitlaat dat het volk zich gaat roeren. Op dit vlak schiet het PVV-voorstel dus inhoudelijk te kort.

24

Hoofdstuk 5 – Het advies van de PvdA

5.1 De achtergrond

“De sociaaldemocratie spreekt niet zonder ongemak over het koningschap en zijn plaats in de democratische rechtsstaat.”71

De PvdA installeerde in 2011 een speciale commissie om te onderzoeken of er behoefte is aan verandering en, zo ja, op welke wijze de monarchie zich dan zou moeten ontwikkelen. In het rapport, dat vervolgens door de commissie-Van den Berg werd gepubliceerd, staan aanbevelingen die volgens de partij noodzakelijk zijn om het koningschap in de 21e eeuw te waarborgen. De PvdA bedoelt daarentegen dat de partij, net als de PVV, in de toekomst de macht van de Koning zo veel mogelijk zou willen beperken.

Uit de titel waar het rapport onder gaat, ‘Verbindend Koningschap in de Republiek', blijkt al wel dat de partij, zoals bekend, op grond van ideologische overwegingen geen aanhanger is van de monarchie. In de inleiding alleen wordt al twee maal gewag gemaakt van een zeker ongemak binnen de PvdA. De partij ondervindt dit ongemak als het gaat over de plaats van de Koning in de democratische rechtsstaat, omdat sociaaldemocraten in beginsel republikeins denken. Daarnaast is het voor de PvdA ongemakkelijk om te zien dat in constitutionele monarchieën, zoals Nederland, de bewoners doorgaans in grote meerderheid gehecht zijn aan het koningschap.72

Volgens de commissie-Van den Berg past het koningschap niet in de rationele visie die de PvdA heeft op de bekleding van het publieke ambt. In een democratie zou dat ambt, idealiter, zijn legitimiteit verkrijgen door verkiezingen, of ten minste door een verplichting zich te verantwoorden en zijn optreden te motiveren. Het erfelijk overdragen van het ambt en een gebrek aan directe verantwoording, zoals in het geval van onze Koning, passen daardoor niet in de ‘democratische rationaliteit’, aldus de commissie. Hierdoor ontstaat de ‘begrijpelijke’ en ‘breed gedeelde’ aanname dat, als er nu een nieuwe rechtsstaat ontwikkeld zou worden, daar geen plaats in zou zijn voor een Koning. Deze veronderstelling zou ook door de koninklijke familie zelf onderschreven worden.73

71 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 3 72 ibid 73 ibid

25

Ondanks bovengenoemde bezwaren wil de PvdA niets weten van een eventuele afschaffing van de monarchie. Een daadwerkelijke overgang naar een bestuursvorm die op republikeinse leest geschoeid is, gaat ook de sociaaldemocraten te ver. Het is, zo vindt commissie-Van den Berg, wel mogelijk de zienswijze van de PvdA te verzoenen met een koningsgezinde. Voor het goed functioneren van een democratische samenleving is het namelijk niet voldoende enkel de bestaande verdeeldheid te ordenen in staatkundige instellingen. De maatschappij heeft ook behoefte aan een vorm van verbondenheid, aan het gevoel onderdeel te zijn van een gemeenschappelijke vaderlandse geschiedenis, zo verwijst de commissie naar Wiardi Beckman.74

Het rapport verwijst daarnaast naar Max Weber, de 19e-eeuwse Duitse socioloog, die een manier zag om de macht van de Koning te beperken door zijn charisma ‘op te sluiten’ in het constitutionele koningschap. Door dit te doen, wordt de Koning als het ware belet via zijn charisma, waarover koninklijke families volgens Weber van nature beschikken, leiderschap op te eisen. De Koning dient politieke keuzes en machtsuitoefening aan democratisch gekozen bestuurders over te laten, zijn uitingen te richten op dat wat het volk verbindt en de ministers te dulden als verantwoordelijken voor zijn doen en laten.75 Deze, volgens de PvdA ideale, functiebeschrijving zal de Koning dus voornamelijk in zijn hoedanigheid als lid van de regering aantasten.

74 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 4 75 ibid

26

5.2 Wijzigingen ten aanzien van de Koning als staatshoofd

De PvdA-commissie omschrijft in haar rapport de ideale Koning binnen het Nederlands staatsbestel als een koninklijke versie van een president. Hij moet optreden als bewaker van de constitutie, opereert los van partijvoorkeur en heeft geen of te verwaarlozen politieke macht. De ideale rol van de moderne Koning is volgens de partij vergelijkbaar met de huidige takenpakketten van de presidenten van Duitsland en Italië. De Partij van de Arbeid vergeet echter dat er wel een verschil bestaat tussen de Nederlandse Koning enerzijds en de Duitse en Italiaanse presidenten anderzijds. Waar Joachim Gauck en Sergio Mattarella de uitdrukkelijk de macht hebben om voorgestelde wetgeving tegen te houden als zij die onconstitutioneel achten, is het in Nederland niet zeker, al acht ik dat wel waarschijnlijk, dat Willem-Alexander zich op een vergelijkbare wijze zou kunnen opstellen.

Als ‘presidentieel’ staatshoofd dient de Koning symbool te staan voor de verbondenheid van de natie en deze te koesteren en bevorderen in woord en daad. Hij is, aldus de PvdA, in staat om over de grenzen van politieke voorkeur, religie of afkomst heen te kunnen verbinden. Op deze manier vertegenwoordigt hij bovendien Nederland naar binnen en naar buiten. De PvdA acht het maatschappelijke en historische belang van het koningschap in de Nederlandse democratie van dusdanige grootte, dat een wijziging van de positie van de Koning als staatshoofd niet geopperd hoeft te worden.76

76 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 5

27

5.3 Wijzigingen ten aanzien van de Koning als onderdeel van de regering

“De commissie acht misverstanden omtrent artikel 42 lid 1 niet helemaal toevallig en pleidooien om de Koning uit de regering te halen niet onbegrijpelijk.”77

De aanbeveling van de commissie-Van den Berg gaat ook op dit terrein minder ver dan de herzieningsplannen van de PVV. Het rapport probeert duidelijkheid te scheppen door twee ‘misverstanden’, over het koninklijk lidmaatschap van de regering, uit de wereld te helpen. Het eerste, volgens de PvdA wijd verbreide, misverstand over artikel 42 lid 1 van de Grondwet is dat de Koning een groot aandeel zou hebben in het opstellen en uitvoeren van regeringsbeleid. De ministeriële verantwoordelijkheid en het bijbehorende Geheim van het Noordeinde zouden hebben bijgedragen aan het ontstaan van dit misverstand, nu hierdoor de werkelijke gang van zaken aan het zicht wordt onttrokken. Het tweede punt dat de partij graag wil ophelderen is de aanname dat de Koning, op grond van artikel 42 lid 1 GW, kan weigeren wetsvoorstellen te ondertekenen als hij dit op grond van persoonlijke overtuiging bezwaarlijk zou vinden.78

Volgens de PvdA zijn beide veronderstellingen onjuist, al richt de aanval zich voornamelijk op de eerste. Artikel 42 wil, aldus de commissie, niet meer en minder zeggen dan dat regeren in Nederland uit twee aspecten bestaat. Enerzijds bestaat regeren uit de staatshoofdelijke taak, die uitgeoefend wordt door de Koning. Anderzijds kent de regering in Nederland een beleidsvormende taak, die uitgeoefend wordt door de ministers tezamen.79 De Koning maakt, als we deze gedachtegang volgen, weliswaar deel uit van de regering, maar houdt zich daar vervolgens niet bezig met het overheidsbeleid. De PvdA stelt dat deze verhoudingen niet alleen blijken uit deze lezing van artikel 42, ook artikel 45, derde lid, is hierop van toepassing. Uit de zinsnede ‘de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid’ blijkt dat niet de regering als geheel hierover besluit, maar enkel de ministerraad.80 Het volk hoeft, volgens het rapport, dan ook niet te vrezen voor een al te aanwezige vorst.

De commissie snapt echter wel hoe het misverstand over artikel 42 heeft kunnen ontstaan. Zowel in binnen- als buitenland verstaat men onder ‘regering’ een orgaan dat zich bezighoudt met het vormen van beleid en het nemen van politieke beslissingen. Als onderdeel

77 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 7 78 ibid 79 ibid 80 ibid

28 van de regering zou de Koning, in beginsel, dan ook hier aan deelnemen. Ter verduidelijking wordt in het rapport nogmaals verwezen naar een historisch figuur, ditmaal de 19e-eeuwse ultra-republikein Adolphe Thiers. Deze voormalige premier van Frankrijk zei ooit: ‘Le roi règne mais il ne gouverne pas’, letterlijk: ‘de Koning heerst, maar hij regeert niet’. De PvdA wil dit adagium graag in overeenstemming brengen met artikel 42 door het iets vrijer te vertalen. ‘De Koning regeert, maar hij voert geen beleid’, is de door de commissie-Van den Berg voorgestelde taakomschrijving van de monarch. Hij bekleedt weliswaar een politiek ambt, maar niet in de beleidsvormende zin van het woord. De Koning speelt, ook binnen de regering, slechts de rol van constitutionele wachter en verbindende kracht.81

Ook al acht de commissie voorstellen voor een regering zonder Koning niet onbegrijpelijk, het vindt het niet nodig om een grondwetswijziging ten aanzien van artikel 42 te bepleiten. Een Koning met een puur ceremoniële rol, bestaande uit beleefdheidsbezoeken en linten knippen, ziet de PvdA niet zitten. Het feit dat de sociaaldemocraten republiekgezind denken, betekent niet dat ze een minimalisering van het koningschap nastreven. Dit zou schade toebrengen aan ieder staatshoofd, ongeacht of dat een president of een Koning is. Bovendien, zo meent de commissie, zou de bevolking hier niet akkoord mee gaan.82 Het rapport noemt het wenselijker dat de PvdA in Den Haag expliciet duidelijk maakt hoe de plaats van de Koning in de regering geïnterpreteerd dient te worden. Op deze wijze, zou ook op parlementair niveau het PvdA-standpunt bekend worden: de Koning fungeert in geen enkel opzicht als een regeringsleider.83

Om ook aan de laatste onduidelijkheid een einde te maken, pleit de PvdA wel voor een herziening van artikel 65 van de Grondwet. Dit artikel vermeldt, ten aanzien van de Troonrede op Prinsjesdag, dat ‘door of namens de Koning een uiteenzetting wordt gegeven over het door de regering te voeren beleid’. Deze gang van zaken is niet te verenigen met de hiervoor beschreven omschrijving van de rol van de Koning binnen de regering. De commissie stelt voor om de Troonrede voortaan door de minister-president te laten voorlezen. Hiermee zou er geen traditie worden doorbroken, aangezien ‘er in Nederland niemand te vinden is, die niet weet dat de tekst van de Troonrede door de Koning slechts wordt voorgedragen, maar door de ministers is geschreven.’84 Pijnlijk genoeg raakt het enige concrete voorstel van de PvdA kant noch wal. Zoals de partij zelf al stelt, dient de Troonrede

81 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 8 82 ibid, p.14 83 ibid, p.8 84 ibid

29 door of namens de Koning voorgelezen te worden. Het is, kortom, op dit moment al mogelijk dat de premier deze taak voor zijn rekening neemt, waardoor een grondwetswijziging op dit vlak helemaal niet nodig is.

30

5.4 Wijzigingen ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid

“Ministeriële verantwoordelijkheid voor de onschendbare Koning betekent niet alleen controle uitoefenen, maar ook ruimte bieden.”85

In tegenstelling tot het voorstel van de PVV, en de Zweedse constitutie, houdt het advies van de PvdA-commissie wel vast aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Het rapport stelt dat de combinatie van de koninklijke onschendbaarheid en de ministeriële verantwoordelijkheid enerzijds waarborgt dat de Koning politiek niet te actief wordt en anderzijds er voor zorgt dat de ministers ‘de ruimte voor zijn spreken en handelen’ bepalen.86 De partij ziet de ministeriële verantwoordelijkheid, met andere woorden, als een nuttig instrument om de macht van de Koning te beteugelen. Tegelijkertijd stelt het de Koning in staat zijn ‘gecompliceerde taak’ uit te voeren door alle groepen en segmenten van de Nederlandse bevolking te verbinden. Het rapport noemt dit een opdracht van ‘vitaal belang’. Een wijziging van lid 2 van artikel 42 Grondwet is voor de PvdA niet aan de orde. Ook aan de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid wil de partij niet morrelen, wel zou het wenselijk zijn de overige leden van Koninklijk Huis zo min mogelijk te belasten met representatietaken en, dus, met ministerieel toezicht.87

85 Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” 2011, p. 15 86 Ibid, p. 5 87 ibid

31

Hoofdstuk 6 – De rechtswetenschap

6.1 Standpunten

“Als de PVV denkt de koning(in) uit de regering te halen door lid 1 van artikel 42 in de Grondwet te schrappen, heeft zij het mis.”88

Naar aanleiding van het wetsvoorstel van de PVV en het rapport van de PvdA is de discussie over de toekomst van het koningshuis opnieuw opgelaaid in de juridische literatuur. Met name het idee om de Koning uit de regering te halen heeft daarbij veel aandacht gekregen én de meeste weerstand opgeleverd. Douwe-Jan Elzinga89 richt zich bij zijn aanval op dit voorstel meer op de PvdA dan op de PVV. De sociaaldemocraten zijn minder stellig over de (on)wenselijkheid van een koninklijk lidmaatschap dan de PVV; het is echter juist dat gebrek aan overtuigingskracht waar Elzinga zich aan ergert. Het feit dat de partij bovendien een half jaar voor het uitbrengen van het rapport nog wél voorstander was van het verwijderen van de Koning uit de regering, is voor Elzinga reden genoeg het rapport te omschrijven als ‘slappe thee’.90

Elzinga is van mening dat de Koning wel degelijk onderdeel van de regering moet zijn en neemt de taak op zich de ‘flinterdunne’ argumentatie van de PvdA te verstevigen. Zijn onderbouwing is tweeledig. Ten eerste schenkt de partij te weinig aandacht aan de mogelijkheden voor de politiek om controle uit te oefenen op de Koning. Zolang hij onderdeel blijft van ‘Haagse rituelen’ blijft het koningschap, volgens Elzinga, politiek- neutraal. Een verwijdering uit de regering zou kunnen betekenen dat de Koning, gezien zijn grote maatschappelijke draagvlak, een grotere machtspositie verwerft. Het tweede punt van Elzinga is de economie. Het Nederlandse handelswezen profiteert aanzienlijk van de staatsbezoeken die de Koning aflegt aan buitenlandse handelspartners, juist omdat hij – al is het maar op papier - een politieke functie heeft. Mocht de Koning niet meer in de regering zitten, dan maakt hij als representatief staatshoofd in het buitenland geen enkele indruk meer, aldus Elzinga.91

88 F.A.J.Th. Kalberg, Koningin schrappen uit regering niet legitiem, Reformatorisch Dagblad, 9 september 2011 89 Douwe Jan Elzinga is hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen 90 Elzinga 2011 91 ibid

32

In zijn artikel in het Reformatorisch Dagblad gaat Frits Kalberg nog een stapje verder dan Elzinga.92 Kalberg gaat niet zozeer in op de voordelen van een Koning in de regering, maar stelt dat het schrappen van daarvan niet legitiem is. Dat het staatshoofd onderdeel is van de regering zou namelijk niet op de Grondwet gebaseerd zijn, maar voortvloeien uit de soevereine positie van de vorst. Uit artikel 1 van de Grondwet van 1814, in 1983 geschrapt, volgt dat de soevereiniteit binnen Nederland opgedragen is aan de wettelijke nakomelingen van Koning Willem I. Het huidige artikel 24 van de Grondwet stelt nagenoeg hetzelfde, al verwijst Kalberg hier niet naar. Omdat lid 1 van artikel 42 (de samenstelling van de regering) pas sinds 1983 in de Grondwet voorkomt, terwijl de Koning al vanaf 1814 als vorst de regering leidt, betekent een grondwetswijziging, zoals de PVV voorstelt, niet dat de Koning uit de regering gezet kan worden. Hier is volgens Kalberg de uitdrukkelijke toestemming van het staatshoofd zelf voor nodig. Geeft hij die niet, dan is sprake van een revolutie.93

Jan de Meij zal daarentegen wel wat zien in het PVV-voorstel om de Koning uit de regering te halen. Althans, dat kan opgemaakt worden uit zijn pleidooi, uit 2000, om het Nederlandse koningschap te moderniseren aan de hand van het Zweedse voorbeeld.94 Volgens De Meij biedt de Zweedse monarchie een aantrekkelijk alternatief, omdat de Koning, die als erfelijke kroondrager legitimiteit mist, door de loskoppeling van de regering ook losgekoppeld wordt van de politieke macht. Bovendien, zo meent De Meij, bewijst het Zweedse succes dat een ceremoniële Koning het volk kan verbinden, alsmede het land naar buiten toe goed kan vertegenwoordigen. Hierbij geeft de aanwezigheid van het koningshuis de staat een menselijk gezicht. Kanttekening bij dit betoog, dat overigens nog vóór de recente troonswisseling geschreven werd, is dat De Meij een grondwetsherziening alleen mogelijk acht bij het aantreden van een nieuwe Koning. Het zou namelijk onlogisch zijn om van een zittende kroondrager te verwachten uit eigen beweging mee te werken aan een beperking van zijn macht.95 Voorlopig zou een grondwetswijziging tot modernisering van de positie van de Koning dus niet aan de orde zijn.

92 F.A.J.Th. Kalberg is staatsrechtgeleerde en schrijver van, onder meer, het boek ”De staatsrechtelijke positie van de oranjemonarchie in de herziene grondwet.” 93 F.A.J.Th. Kalberg, Koningin schrappen uit regering niet legitiem, Reformatorisch Dagblad, 9 september 2011 94 J.M. de Meij is voormalig hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam 95 De Meij 2000, p. 42

33

Ernst Hirsch Ballin publiceerde in het voorjaar van 2012, een half jaar na de voorstellen van zowel de PVV als de PvdA, een boek over de continuïteit en het perspectief van het Nederlandse koningschap.96 In dit boek, met de toepasselijke titel ‘De Koning’, pleit Hirsch Ballin voor het behoud van die Koning in de Nederlandse regering. De oud-minister ziet hem als een ‘ankerpunt’ voor de Nederlandse democratie en rechtsstaat.97 Als onderdeel van de regering speelt de Koning idealiter een beperkte, maar toch belangrijke rol. Hij mag de ministers enkel aanspreken op de basisprincipes van democratisch bestuur98, zoals de betrouwbaarheid en integriteit van de overheid, maar zorgt er met deze betrokkenheid wel voor dat de politici doordrongen raken van het feit dat ze besluiten moeten nemen met een inhoud die voor alle Nederlanders verbindend afgekondigd worden.99

Daarnaast fungeert de Koning als een ‘tegenwicht tegen splijtende krachten, zoals politieke vijandschappen en het denken in groepstegenstellingen’. Zo slaat hij bij politieke veranderingen een brug tussen traditie en toekomst en kan hij bij publieke optredens de basiselementen van de Nederlandse constitutie benadrukken.100 Belangrijker nog, volgens Hirsch Ballin, is dat de Koning het hoofd kan bieden aan het in Nederland opkomende ‘antagonisme’. Dit fenomeen, waarbij politieke tegenstanders als vijanden en buitenstaanders worden neergezet, vormt een bedreiging voor de democratie. Een staatshoofd dat op politiekneutrale wijze deel uitmaakt van de regering kan, als reactie hierop, burgers – en politici- verenigen in plaats van uit elkaar laten drijven.101 In de voorstellen van de PVV en PvdA ziet Hirsch Ballin weinig heil, omdat ze de illusie wekken dat de democratie beter zou gaan functioneren terwijl ze het antagonisme alleen maar zouden aanwakkeren.102

Jan Herman Reestman wil het maar al te graag eens zijn met collega Hirsch Ballin, maar kan het niet helpen wat bedenkingen te hebben bij diens betoog.103 Hij heeft ook liever een moderne monarchie als het alternatief antagonisme is, waarvan Reestman overigens vermoedt dat het symbool staat voor de werkwijze van de PVV. Hij is echter van mening dat het Nederlandse staatsbestel en de samenleving minder zwak zijn dan Hirsch Ballin doet voorkomen. Mocht er al sprake zijn van een opmars van het antagonisme, dan moet

96 Oud-minister is, onder meer, hoogleraar staatsrecht aan de UvA 97 Hirsch Ballin 2012, p. 5 98 ibid, p. 34 99 ibid, p. 30 100 ibid, p. 14 & 28 101 ibid, p. 24 102 ibid, p. 50 103 Jan Herman Reestman is hoofddocent staatsrecht aan de UvA

34

Nederland dat toch op eigen kracht binnen de perken kunnen houden. Daarnaast is Reestman helemaal niet zo overtuigd van het kunnen van de Koning als het gaat om het bestrijden van dat antagonisme. Een niet-erfelijk staatshoofd zou daar, in zijn ogen, meer geschikt voor zijn, omdat hij vrijer in zijn en doen en laten is door een grotere democratische legitimatie.104 Dit standpunt komt overeen met Reestmans eerdere, wellicht wat voorbarige, beschrijving van de ideale president binnen de Nederlandse republiek.105

104 Reestman 2012, p. 311-312 105 Reestman 2000, p.65

35

6.2 – Analyse

De reacties uit staatsrechtelijk Nederland richten zich vooral op het wetsvoorstel van de PVV. Dit is niet verwonderlijk, nu de partij van Wilders een stelliger standpunt heeft ingenomen dan de Partij van de Arbeid. Ik kan me de ergernis van Douwe Jan Elzinga over het weinig krachtige PvdA-advies dan ook goed voorstellen. Ook kan ik de redenering van Elzinga dat het ambt van de Koning politiek neutraal blijft zolang hij onderdeel van de regering is, volgen. Zijn economische argument voor behoud van de Koning in de regering vind ik minder sterk. Het klinkt weliswaar niet onaannemelijk dat buitenlandse handelspartners liever contact onderhouden met een Koning die, op papier, politieke invloed bezit. Toch lijkt Zweden te bewijzen dat de economie er niet onder hoeft te lijden als de Koning als hoge diplomaat meegaat op handelsreis in plaats van als regeringslid.

Frits Kalberg vliegt in al zijn verbolgenheid een beetje uit de bocht. Als een grondwetswijziging de positie van de Koning in het staatsbestel niet kan doen veranderen, wat is daar dan wél voor nodig? De achtergrond van Kalberg, huisschrijver van het Reformatorisch Dagblad, en de teneur van zijn argument wekken het vermoeden dat Kalberg meent dat de Koning bij de gratie Gods zijn ambt uitoefent. Dit is zijn goed recht, maar maakt een inhoudelijke discussie over constitutionele moderniseringen natuurlijk wel enigszins lastig. Jan de Meij is wel voorstander van modernisering en beroept zich op het gebrek aan democratische legitimiteit van een politiek actieve Koning, een valide argument. Hoe hij echter aan de overtuiging komt dat een grondwetsherziening enkel plaats kan vinden op het moment van een troonswisseling én bij de goedkeuring van de nieuwe vorst is mij niet duidelijk.

Dan het debat tussen Ernst Hirsch Ballin en Jan Herman Reestman. Reestman is het oneens met Hirsch Ballin over wie de rust in Den Haag moet bewaren door eventueel antagonisme te bestrijden. Hoewel ook Reestman zich, met recht, beroept op de grotere democratische legitimiteit van een niet-erfelijk gekozen staatshoofd, ben ik het toch met Hirsch Ballin eens als hij stelt dat juist de, weliswaar ondemocratisch aangestelde, Koning hier de aangewezen persoon voor is. Door middel van zijn onafhankelijke en politiek neutrale positie kan hij, mits de betrokkenheid niet overdadig wordt, het verbindende ‘ankerpunt’ zijn binnen de Nederlandse constitutie. Een mogelijk uiting hiervan zou het weigeren zijn om een wet te ondertekenen, als die een fundamenteel principe van onze constitutie zou schenden.

36

Hoofdstuk 7 – Politiek Den Haag

7.1 – De standpunten van de overige partijen

“Het is zinloos een discussie te starten over een probleem dat er niet is. 106

Om in te kunnen schatten in hoeverre er in Den Haag draagvlak is voor de plannen van de PVV of de PvdA, is het wenselijk om de programma’s van de andere politieke partijen onder de loep te nemen. Voor de VVD, de coalitiepartner van de PvdA in het huidige kabinet, is de monarchie, zoals wij die nu kennen, de ideale staatsvorm. Het koningshuis bevordert, volgens de liberalen, de eenheid van Nederland en bindt de burgers. De VVD vindt dat er geen goede argumenten denkbaar zijn om de staatsrechtelijke positie van het staatshoofd te veranderen. De partij stelt, net als de PvdA in haar advies, dat de ministerraad zelfstandig besluit over het regeringsbeleid. Omdat dit een proces is waar de Koning geen invloed op heeft, hoeft hij dus niet uit de regering gehaald te worden. Ook aan de ministeriële verantwoordelijkheid mag niet gemorreld worden.107 De VVD schaart zich dus wel uitdrukkelijker achter de Koning dan de PvdA.

Het kabinet Rutte-II werd sinds haar aantreding in november 2012 meerdere malen overeind gehouden door de zogeheten ‘constructieve oppositie.’ Deze drie partijen, D66, ChristenUnie en de SGP, die tot voor kort gezamenlijk het kabinet in de senaat aan een meerderheid hielpen, verschillen op dit punt sterk van mening. D66 erkent weliswaar dat het staatshoofd een waardevolle rol speelt in de samenleving, maar vindt dit tegelijkertijd ook de enige rol die hij zou moeten hebben. Verwijdering van de Koning uit de regering is dan ook één van de weinige kwesties waarin D66 en de PVV elkaar de hand kunnen schudden. Ook de handtekening van de Koning onder wetten en koninklijke besluiten zijn volgens de partij overbodig.108 D66 stelde in 2000, onder leiding van , al eens vergelijkbare vernieuwingen voor. Hierover meer in paragraaf twee van dit hoofdstuk.

De twee andere voormalige gedogende oppositiepartijen, ChristenUnie en de SGP, zijn wel voorstanders van behoud van de huidige situatie. De CU vindt dat ‘de staatsrechtelijke functie van het Koningschap haar waarde heeft bewezen’ en grote waarde aan de band met het Huis van Oranje. De partij vindt het koningshuis meer dan een symbool, omdat het onze geestelijke vrijheid en zelfstandigheid als natie vertegenwoordigt. Daarnaast

106 https://www.cda.nl/en/mensen/buma/toon/artikel-ad-zuinig-en-trots-zijn-op-koningshuis/ 107 http://www.vvd.nl/standpunten/99/koningshuis 108 https://d66.nl/standpunt-over/koningshuis/

37 zorgt de Koning als onderdeel van de regering ervoor dat die regering op een rechtvaardige en integere wijze bestuurt.109 De SGP vindt de constitutionele monarchie in Nederland, die ‘bij de gratie Gods’ bestaat, een groot voorrecht in politiek instabiele tijden, zoals de onze. Gezien het feit dat ‘het vorstenhuis nauw verweven is met de ontstaans- en verdere wordingsgeschiedenis van Nederland’, is er niets op tegen om een politiek actieve Koning te hebben.110

Ook de derde, en grootste, christelijke partij, het CDA, ziet weinig nut in een modernisering van de positie van de Koning. Naar aanleiding van de voorstellen van de PVV en de PvdA zei CDA-leider Buma in een interview met het Algemeen Dagblad dat het schrappen van de Koning uit de regering een stap terug in plaats van een stap vooruit zou zijn. Buma is bang dat een Koning die enkel als staatshoofd fungeert, losgezongen wordt van de democratie en kan gaan zeggen wat hij wil. Zolang de Koning in de regering blijft, wordt hij, met andere woorden, in toom gehouden. Door de vorst politiek betrokken te houden, is hij beter in staat zijn functie als bindmiddel te vervullen in onze ‘behoorlijk gespleten’ samenleving. Het CDA vindt dat Nederland zuinig en trots op het koningshuis moet zijn.111

Op de linkerflank zal men aanzienlijk enthousiaster zijn over de voorstellen tot modernisering. GroenLinks ziet het liefst een Koning met louter ceremoniële bevoegdheden, zonder bestuurlijke taken. Klaver en consorten zien het liefst dat de politieke invloed van de kiezer zo groot mogelijk is en die van de Koning zo gering mogelijk. In de regering is er voor de Koning dan ook geen plaats. Ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid vindt GroenLinks dat ‘krampachtigheid over uitspraken van leden van het Koninklijk Huis niet meer van deze tijd is’. Hoewel het niet geheel duidelijk is of de partij zich kan vinden in het PVV-voorstel ter afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid, pleit GroenLinks wel voor grotere vrijheid voor de koninklijke familie om in het openbaar hun mening te verkondigen.112

Ook de Socialistische Partij koestert de wens dat de Koning in de toekomst geen deel meer uitmaakt van de regering, maar maakt er verder geen woorden aan vuil.113 De Partij voor de Dieren, tenslotte, is langer van stof. De diervriendelijke partij is eveneens groot

109 http://www.christenunie.nl/nl/standpuntenalfabet/249/Standpunten-A-tot-Z/K#faqItem2299 110 https://www.sgp.nl/Standpunten/Standpunten?letter=K&standid=138 111 https://www.cda.nl/en/mensen/buma/toon/artikel-ad-zuinig-en-trots-zijn-op-koningshuis/ 112 https://groenlinks.nl/standpunten/koningshuis 113 ‘Welke partij wil wat met het koningshuis?’, Trouw 1 september 2011

38 voorstander van modernisering van het koningschap, waarbij de rol van de Koning beperkt wordt tot een ceremoniële taak. De partij is tegenstander van overheidsfuncties die ingevuld worden op basis van erfopvolging. Verder is het, hoe kan het ook anders, de enige partij die hiernaast ook nog wil dat het koninklijk jachtdepartement, betaald van belastinggeld, wordt opgeheven. Volgens Marianne Thieme kan het niet zo zijn ‘dat 97% van de Nederlanders tegen de jacht is, terwijl leden van het koninklijk huis nog steeds fanatiek jagen’. De privéactiviteiten van leden van het koninklijk huis moeten, volgens de PvdD, stroken met de voorbeeldfunctie en verbindende functie die zij hebben.114

114 https://www.partijvoordedieren.nl/standpunt/koningshuis

39

7.2 – Eerdere initiatieven tot modernisering

“Deze plaats en positie van de Koning binnen de regering heeft een duidelijke positieve waarde en betekenis voor bestuur en samenleving, die behouden dient te blijven.”115

De voorstellen van de PVV en de PvdA zijn geen nova. In de afgelopen decennia is er meerdere malen door politieke partijen geopperd de positie van de Koning onder de loep te nemen. Zo diende de LPF in 2003 een motie in, die overigens verworpen werd, met het verzoek aan de regering om een notitie op te stellen over de toekomst van de monarchie.116 Een vergelijkbare moties van de SP werd door de Tweede Kamer in 2009 eveneens van de hand gewezen.117 Minister-president Rutte ging in het voorjaar van 2011 wel in op een gezamenlijke motie van de PvdA en de SP, waarin hij verzocht werd zijn eigen visie op een moderne monarchie te geven.118 De premier was van mening dat de staatsrechtelijke positie van de Koning goed is ingebed in het democratisch bestel en dat dit geen wijziging behoefde. Het koningschap vormt zich, middels een evoluerend proces, naar de persoon die het ambt bekleedt. Hij riep de politiek dan ook op om voorzichtig te zijn als het gaat om het moderniseren van de staatsrechtelijke positie van de Koning.119 120

Dit antwoord van de premier was nagenoeg identiek aan dat van premier Kok (PvdA), elf jaar eerder. Toen stuurde de D66-fractie onder leiding van Thom de Graaf aan op een ‘drastische modernisering’. De voornaamste wens van de partij was, zoals de PVV nu ook voorstelt, dat de Koning voortaan geen onderdeel meer zou zijn van de regering. D66 bepleitte daarentegen geen afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid. Desondanks was Nederland overduidelijk nog lang niet klaar voor vernieuwingen. D66 werd naar aanleiding van de voorstellen publiekelijk aan de schandpaal genageld, in het bijzonder door de Nederlandse bevolking. In reactie op de ideeën van D66 werd er een enquête gehouden onder het volk. Hieruit bleek niet alleen dat de gemiddelde Nederlander het oneens was met de voorstellen, maar liefst twee miljoen mensen vonden dat Thom de Graaf en plein public zijn excuses moest maken voor het ter discussie stellen van de monarchie.121

115 Kamerstukken II 2011/2012, 27 409 116 Bijbehorende Kamerstuk heb ik helaas niet kunnen vinden. 117 Kamerstukken II 2009/2010, 32 123 118 Kamerstukken II 2010/2011, 32 791 119 ‘Rutte voelt weinig voor andere rol staatshoofd’, Volkskrant 18 november 2010 120 ‘Rutte wil niet tornen aan rol van koningin’, NRC 24 mei 2011 121 Bovend’eert 2000, p. 1

40

Maar ook de gevestigde orde in politiek Den Haag stond in 2000 op zijn achterste poten. Op de, kleine, fracties van GroenLinks en de SP na waren alle partijen tegen de plannen van D66. Het CDA, onder leiding van Jaap De Hoop Scheffer vond dat De Graaf ‘met zijn aanval op de vorstin ernstig tekort deed aan de inzet van de Koningin voor ons land’.122 Partijgenoot Hans Hillen stelde dat de christendemocraten zich liever bezig hielden met de ‘echte problemen’ in de samenleving. Hans Dijkstal, fractievoorzitter van de VVD, zag niets in gesleutel aan de positie van de Koningin, omdat hij ervan overtuigd was dat er een causaal verband bestond tussen haar optreden en de opmars van de Nederlandse economie op dat moment. 123 , leider van de PvdA, de grootste partij op dat moment, liet helemaal niets van zich horen. Minister-president Kok, ook PvdA, deed dat later dus wel. In een notitie aan de Tweede Kamer stelde Kok dat de Koning als onderdeel van de regering inhoud en betekenis geeft aan de functie die het koningschap in ons maatschappelijk bestel vervult. Het lidmaatschap van de regering zorgt ervoor dat de Koning goed op de hoogte blijft en bovendien een waardevolle rol kan vervullen door middel van vragen en opmerkingen.124

Zo teleurgesteld als Thom de Graaf in 2000 was op de afkeurende reacties op zijn voorstel, zo opgetogen reageerde hij elf jaar later op de PVV-plannen en de stellingname van de Partij van de Arbeid. Hij is enthousiast over het feit dat de “wind van modernisering toch hardnekkiger blijkt te blazen dan werd vermoed.” Hij denkt dat de opkomst van het populisme hier een belangrijke rol in heeft gespeeld, maar ziet dat niet als enige verklaring nu ook de sociaaldemocraten, volgens De Graaf, overstag zijn. Hij is echter wel bang dat er, net als in 2000, niets van terecht hoeft te komen als de regering, en dus de Koning, dat zelf niet wil. Volgens De Graaf zou het echter verstandig zijn dit soort initiatieven niet te negeren en op die manier de kloof tussen monarchie en democratie niet te laten vergroten. Hoe langer er gewacht wordt met modernisering, hoe lastiger het zal worden in de toekomst de monarchie te behouden. Daar is, aldus De Graaf, alleen de ‘verstokte republikein’ bij gebaat.125

122 Bovend’eert 2000, p. 1 123 ‘De koning is dood, leve De Graaf’, Trouw 15 april 2000 124 Kamerstukken II 2011/2012, 27 409 125 ‘Thom de Graaf: Behoud monarchie door modernisering’, Volkskrant 30 augustus 2011

41

Hoofdstuk 8 – De Nederlandse bevolking

8.1 Majesteitsschennis

“Ik heb mijn schoenen laten lappen om de Koning dood te trappen.”126

Het bestaan van de artikelen 111, 112 en 113 van het Wetboek van Strafrecht geeft aan dat niet de gehele Nederlandse bevolking koningsgezind zal zijn. Het verbod op majesteitsschennis, waar de artikelen op zien, kent een lange geschiedenis. Zo werden er aan het einde van de negentiende eeuw nog met enige regelmaat burgers opgepakt voor het beledigen van de Koning. De politicus Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd in 1887 veroordeeld tot een half jaar celstraf omdat hij de Koning in een socialistisch pamflet verweten had niets uit te voeren en hij hem bovendien ‘Koning Gorilla’ had genoemd.127

Een kleine tien jaar later, in 1896, werd een man gearresteerd die op een fluit had geblazen op het moment dat er open rijtuig met daarin Koningin Wilhelmina langsreed. Hij werd tot drie maanden op water en brood veroordeeld, zijn fluitje werd vernietigd.128 Ook tijdens de provotijd was het beledigen van de Koning, hét symbool van de gevestigde orde, vrij gebruikelijk. Een kunstwerk van Juliana als prostituee, een tekening in een studentenblad met Beatrix als Playboymodel en het roepen van opruiende teksten op de Dam (“Weg met de Oranjehoeren!”) waren in de jaren zestig voldoende voor veroordelingen.

De decennia daarna leken de artikelen echter te zijn verworden tot een dode letter. Tot een paar jaar geleden. In 2007 besloot de Rechtbank Amsterdam dat het roepen van ‘hoer’ over Koningin Beatrix geen maatschappijkritische of politieke meningsuiting is die bescherming verdient.129 In 2010 was er het spraakmakende incident met de waxinelichthouder, die tijdens Prinsjesdag tegen de Gouden Koets werd gegooid. De gooier werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden.130 Heel recent nog, in het voorjaar van 2015, werd bekend dat het Openbaar Ministerie werk zou gaan maken van de vervolging van een demonstrant die in 2014 “Fuck de Koning, fuck de Koningin, fuck het koningshuis!”

126 Een Friese dichter werd in 1889 veroordeeld nadat hij dit op straat had gezongen. http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2008/maart/Juliana-was-een-hoer.html 127 http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2008/maart/Juliana-was-een-hoer.html 128 http://frankvankolfschooten.nl/wordpress/wp-content/uploads/2015/05/KBMajesteitSite.pdf 129 Rechtbank Amsterdam, 30-07-2007, 13/420932-07 130 Gerechtshof Den Haag, 01-02-2013, 22-004768-11

42 zou hebben geroepen. Het Paleis op de Dam werd naar aanleiding van het nieuws hierover met vergelijkbare teksten beklad.131

Nederland reageerde verdeeld op het nieuws. Enerzijds vonden velen het verbod op majesteitsschennis achterhaald en onwenselijk, anderzijds was een groot deel van de bevolking van mening dat de demonstrant wel degelijk een grens overschreden had en dus vervolgd mocht worden. Het Openbaar Ministerie besloot, in reactie op alle ophef, de vervolging tot nader order uit te stellen. Naar verluidt gaf Koning Willem-Alexander vervolgens te kennen niet in de weg te zullen gaan staan van een eventuele opheffing van het verbod op majesteitsschennis. Hij zou het debat met interesse volgen en elke politieke of juridische uitkomt van dat debat accepteren. Wat zijn persoonlijke mening over het onderwerp is, is echter niet bekend.

Ondertussen schijnt D66 al bezig te zijn met de voorbereiding van een initiatiefwetsvoorstel dat de artikelen over majesteitsschennis uit het Wetboek van Strafrecht moet schrappen.132 Een kansrijk wetsvoorstel in mijn optiek, onder meer in het licht van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2007. In de zaak Otegi Mondragon vs. Spanje werd een Spaans burger naar aanleiding van, een vrij milde vorm van, belediging van de Koning veroordeeld voor majesteitsschennis. Het EHRM stelde dat de veroordeling in strijd was met de vrijheid van meningsuiting, vastgelegd in artikel 10 van het EVRM.133

131 ‘Paleis op de dam beklad met fuck de koning’, NRC 7 mei 2015 132 ‘Koning: ik zal opheffing verbod op majesteitsschennis steunen’, NRC 22 mei 2015 133 Otegi Mondragon v. Spain, no. 2034/07, § 58, ECHR 2011

43

8.2 – De populariteit van de Koning onder de Nederlandse bevolking

“Ook na het tweede jaar koningschap van Willem-Alexander is Nederland nog steeds tevreden over hoe hij zijn rol als staatshoofd invult.”134

Het zojuist gegeven historisch overzicht maakt duidelijk dat kritiek op de monarchie, en op de persoon van de Koning(in) zelf, van alle tijden is. Het zegt echter niet heel veel over de overall- mening van de gehele Nederlandse bevolking over de Koning. Hoe populair is hij? Bij wie is hij populair? Moet zijn positie gemoderniseerd worden? Zo ja, wat moet er dan veranderen? Mag hij zich zomaar mengen in een nationale discussie? Ieder jaar voert onderzoeksbureau Ipsos, in opdracht van de NOS, in de aanloop naar Koningsdag een enquête uit onder de Nederlandse bevolking – van 18 jaar en ouder - over de Koning. Doordat de bevindingen van deze jaarlijkse peiling gekoppeld worden aan eerdere enquêtes geven ze een goed beeld van hoe de mening van het Nederlandse volk ten aanzien van de Koning zich ontwikkeld.

Uit het onderzoek blijkt dat, anno 2015, zeven op de tien Nederlanders een voorstander is van de monarchie, net als vorig jaar overigens. In 2013, het jaar van het aantreden van Willem-Alexander als Koning, was de monarchie, waarschijnlijk door alle extra aandacht rond de troonswisseling, nog populairder. De jaren daarvoor, onder Beatrix, was de populariteit geleidelijk steeds verder afgenomen.135 De Nederlandse vrouw is over het algemeen koningsgezinder dan de man, die iets vaker voor een republiek pleit. Daarnaast geldt dat de populariteit van de Koning toeneemt, naar mate de leeftijd van de ondervraagde hoger wordt. In de groep van respondenten tussen de 18 en 34 jaar oud is de Koning het minst populair. Dit gegeven zou er op kunnen wijzen dat de aanhang van het koningshuis in de komende decennia op natuurlijke wijze zal afnemen.136

Twee jaar geleden vond 65% procent van alle Nederlanders nog dat Willem- Alexander de monarchie moest moderniseren. Vorig jaar was dit ineens iets minder dan de helft van de bevolking (49%), terwijl het dit jaar met 54% weer een kleine meerderheid betreft. De moderniseringsdrang leeft dus niet alleen onder sommige politieke partijen en rechtsgeleerden, ook onder het volk wordt er met deze gedachte gespeeld. Als we wat specifieker nagaan wat de Nederlander onder modernisering verstaat, blijkt dit toch een

134 IPSOS Koningsdagenquête 2015, p. 3 135 ibid, p.6 136 ibid, p.10

44 begrip te zijn dat voor meerdere interpretaties vatbaar is. Zo pleiten de ondervraagden vooral voor modernisering als het gaat om de privileges van het koningshuis, zijn jaarlijkse uitkering, de wijze waarop Willem-Alexander het volk toespreekt en zijn medeleven toont na een ramp.137

Toch komt ook de modernisering van het koningschap, zoals het wordt benaderd in het wetsvoorstel van de PVV en het advies van de PvdA, in de enquête aan bod. De tevredenheid ten aanzien van de politieke rol van de Koning is gedaald tot een kleine minderheid (47%), terwijl het ceremonieel koningschap meer dan ooit wordt aangemoedigd. Vooral mannen en hoger opgeleiden zijn voorstander van het ‘Zweedse model’. Toch zijn zij samen goed voor nog geen kwart van de ondervraagden (24%). Driekwart van de bevolking (naar verhouding meer vrouwen) vindt dat Willem-Alexander wel degelijk deel van de regering moet blijven uitmaken om op die manier betrokken te kunnen blijven bij de politiek. Een groot deel van de Nederlanders vindt tegelijkertijd dat een moderne rol van de Koning ook bestaat uit het vertegenwoordigen van het koninkrijk in het buitenland en het steunen van landgenoten bij rampen wereldwijd.138

Nederland hecht overduidelijk waarde aan deze vertegenwoordigende rol van Willem- Alexander, driekwart van de ondervraagden vindt dit een ‘erg belangrijke taak’ van de Koning. Bovendien vindt een ruime meerderheid (twee derde) dat hij dit ook goed doet. Onder meer de terughoudende opstelling van Willem-Alexander en Máxima tijdens de rouwplechtigheid na de ramp met de MH17, in de zomer van 2014, wordt zeer gewaardeerd. Nederland vindt het fijn dat Willem-Alexander en Máxima als koningspaar minder formeel zijn, dichter bij de bevolking staan en meer betrokken en moderner zijn dan Beatrix en andere voorgangers waren. Tegelijkertijd vindt een groot deel van de Nederlanders dat de Koning bij publieke optredens nog best wat meer zijn eigen mening mag uiten, ook als het gaat om politiek gevoelige kwesties. 139

137 IPSOS Koningsdagenquête 2015, p. 17 138 ibid, p. 11&14 139 ibid, p. 13&23

45

Hoofdstuk 9 – Conclusie

Tijd om de balans op te maken. Ik heb, globaal, laten zien hoe de macht van Koning zich ontwikkeld heeft door de jaren heen. Daarna heb ik het huidige takenpakket van de Koning en de ministeriële verantwoordelijkheid beschreven ten aanzien van de Koning als staatshoofd, als lid van de regering en als burger. Het wetsvoorstel van de Partij voor de Vrijheid beoogt de positie van Willem-Alexander als staatshoofd, op papier althans, te versterken, terwijl het tegelijkertijd zijn lidmaatschap van de regering wil afschaffen. Ook de volledige ministeriële verantwoordelijkheid moet, als het aan de PVV ligt, opgeheven worden. Een drastische modernisering, naar Zweeds voorbeeld, is voor de partij van Wilders wenselijk. De Partij van de Arbeid is, blijkens het rapport van haar adviescommissie, vóór het behoud van de ministeriële verantwoordelijkheid, maar spreekt zich niet heel duidelijk uit over ’s Konings rol binnen de regering. Enerzijds mag hij wel deel daarvan blijven uitmaken, anderzijds mag hij hierbinnen vervolgens geen invloed hebben. Het advies van de PvdA blinkt uit in nietszeggendheid, waarbij het enige concrete voorstel ook nog eens blijk geeft van een beperkte kennis van het staatsrecht.

Zowel de rechtswetenschap als de politiek is sterk verdeeld over de voorstellen. Er zijn genoeg voorstanders van modernisering. Zo vindt De Meij dat een regering zonder Koning een grotere democratische legitimatie heeft en bewijst het Zweedse model volgens hem dat een ceremoniële Koning nog steeds van grote waarde kan zijn. Ook Reestman is, als puntje bij paaltje komt, in het kamp van voorstanders te vinden. Vanuit de politiek krijgt de PVV in ieder geval steun van D66 en de partijen op links: GroenLinks, de Socialistische Partij en de Partij voor de Dieren.

Elzinga stelt daarentegen dat beide voorstellen de economische waarde van een politiek actieve Koning niet goed inschatten en is daarom voor behoud van het huidige systeem. Hij krijgt bijval van Hirsch Ballin, die de Koning bovendien de aangewezen persoon vindt om de politiek te beschermen tegen het gevaar dat antagonisme heet. In het conservatieve kamp bevinden zich ook de VVD en de partijen met een christelijke signatuur: het CDA, de ChristenUnie en de SGP. De taak van de Koning om het volk te verbinden is volgens deze partijen niet alleen tijdens zijn bezigheden als staatshoofd belangrijk, ook als onderdeel van de regering is dit voor Nederland van groot belang. Over het volk gesproken, driekwart daarvan ziet niets in de voorgestelde moderniseringen. Hoewel het belangrijk wordt

46 gevonden dat de Koning met zijn tijd meegaat, hoeft dit niet te betekenen dat hij losgezongen dient te worden van de regering.

De verdeeldheid in academisch en vooral in politiek Nederland, in combinatie met de terughoudendheid van de Nederlandse bevolking, maakt het, naar mijn mening, niet waarschijnlijk dat het wetsvoorstel van de PVV snel aangenomen zal worden. Op dit moment, is er simpelweg niet genoeg draagvlak voor zulke vergaande veranderingen. De daarvoor benodigde consensus, die Zweden kende ten tijde van de ommezwaai in 1974, ontbreekt anno 2015 in Nederland. Ten aanzien van een verwijdering van de Koning uit de regering verwacht ik niet dat er snel een meerderheid in de Staten-Generaal gevonden zal worden, laat staan een twee derde meerderheid. Wat betreft de afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid schat ik die kans nóg kleiner in, mede gezien de onduidelijkheid die de PVV in haar wetsvoorstellen hierover laat blijven bestaan. Daarnaast acht ik het op dit moment ook niet wenselijk om de Koning uit de regering te halen en de ministeriële verantwoordelijkheid op dat vlak af te schaffen. De, weliswaar ondemocratisch aangestelde, Koning is in mijn optiek de aangewezen persoon om op een onafhankelijke en politiek neutrale wijze het volk te verbinden en het ankerpunt te zijn binnen de Nederlandse constitutie.

Nu de Partij van de Arbeid in haar advies feitelijk niet met concrete aanbevelingen komt, hoeft een eventuele haalbaarheid en wenselijkheid hier niet besproken te worden. Wat de PvdA, net als de PVV, echter wel voor elkaar heeft gekregen is dat het debat over de toekomst van de monarchie weer aan te zwengelen. Waar de gevestigde politieke orde in 2000 nog steil achterover sloeg naar aanleiding van de voorstellen van D66, vindt er nu wel een inhoudelijk debat plaats. Ook de bereidheid onder de Nederlandse bevolking om actief na te denken over de toekomst van het koningshuis is in de afgelopen jaren toegenomen. Het optreden van de nieuwe vorst Willem-Alexander heeft hier, al dan niet bewust, zeker invloed op gehad. Hij maakt, zoals tijdens het recente ‘Fuck de Koning-debat’, duidelijk dat hij een moderne Koning zal zijn die bereid is zich te ontwikkelen naar de wens het volk. En dat kan, om met Thom de Graaf te spreken, wel eens van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van onze monarchie.

47

Geraadpleegde bronnen

Wetsvoorstel Partij voor de Vrijheid:

- Initiatiefwetsvoorstel modernisering Koning, Kamerstukken II 2011-2012, 32 866

Advies Partij van de Arbeid:

- Commissie ad hoc “Actualisatie toekomst Koningshuis” van de Partij van de Arbeid, Verbindend koningschap in de Republiek, Amsterdam 2011

Digitale publicaties (laatstelijk gecontroleerd op 12 juli 2015):

- S. de Lint, Wat houdt een ceremonieel koningschap in?, Digitale publicatiereeks Recht en Overheid 2012, gedownload via: http://academievooroverheidsjuristen.nl/files/2013- 09/Lint_Wat%20houdt%20een%20ceremonieel%20koningschap%20in.pdf - IPSOS Koningsdagenquête 2015, gedownload via: http://content1b.omroep.nl/urishieldv2/l27m4b0229f51e6af6fd005597cc5f000000.a5f f863dc2842a4131018af1a71839bb/nos/docs/260415_enquete.pdf

Jurisprudentie:

- Rechtbank Amsterdam, 30-07-2007, 13/420932-07

- Gerechtshof Den Haag, 01-02-2013, 22-004768-11

- Otegi Mondragon v. Spain, no. 2034/07, § 58, ECHR 2011

Literatuurlijst:

- ‘Behoud monarchie door modernisering’, Volkskrant 30 augustus 2011 - P.P.T. Bovend’Eert, Met of zonder Koning? De samenstelling van de regering in een moderne parlementaire democratie in: L. Prakke & Nieuwenhuis (eds.), Monarchie en republiek, Deventer: Kluwer 2000

- H. T. Colenbrander, Gesprekken met Koning Willem, in: Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap 1910

- P. Conradi, De royals van Europa. Achter de schermen van de tien Europese koningshuizen, Amsterdam: Meulenhoff 2012

- ‘De koning is dood, leve De Graaf’, Trouw 15 april 2000

- D.J. Elzinga, ‘Lidmaatschap van het koninklijk huis en de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid’, in: P.P.T. Bovend’Eert et al. (red.), Grensverleggend

48

staatsrecht : opstellen aangeboden aan prof. mr. C.A.J.M Kortmann, Deventer : Kluwer 2001

- D.J. Elzinga, ‘Rapport monarchie is slappe thee’, Binnenlands Bestuur 2011, nr. 37

- D.J. Elzinga, R. de Lange & H.G. Hoogers, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, 16e druk. ed. Deventer : Wolters Kluwer 2014

- A. Goslinga, Koning Willem I als verlicht despoot, Baarn 1918

- E.M.H. Hirsch Ballin, De Koning. Continuïteit en perspectief van het Nederlandse koningschap, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012

- F.A.J. Th. Kalberg, ‘Koning(in) schrappen uit de regering niet legitiem’, Reformatorisch Dagblad 9 september 2011

- ‘Koning: ik zal opheffing verbod op majesteitsschennis steunen’, NRC 22 mei 2015

- ‘Koningin reageert op ophef dragen hoofddoek’, NRC 12 januari 2012

- ‘Kroonprins slaapt slecht door rumoer rond villa’, NRC 7 november 2009

- J.M. de Meij, Een koning zonder politieke macht. De positie van de monarchie in Zweden sinds de grondwetsherziening van 1974 in: L. Prakke & Nieuwenhuis (eds.), Monarchie en republiek, Deventer: Kluwer 2000

- ‘Paleis op de dam beklad met fuck de koning’, NRC 7 mei 2015

- L. Prakke, C.A.J.M. Kortmann & L.F.M. Besselink (Eds.), Het staatsrecht van 15 landen van de Europese Unie, Deventer: Kluwer 2009

- E. van Raalte, Staatshoofd en ministers, Zwolle 1971

- J.H. Reestman, ‘Een republiek met een niet-geregerende president en een parlementair stelsel’, in: L. Prakke & Nieuwenhuis (eds.), Monarchie en republiek, Deventer: Kluwer 2000

- J.H. Reestman, Recensie van ‘De koning: continuïteit en perspectief van het Nederlandse koningschap, Tijdschrift voor constitutioneel recht 2012, nr. 3

- ‘Rutte voelt weinig voor andere rol staatshoofd’, Volkskrant 18 november 2010

- ‘Rutte wil niet tornen aan rol van koningin’, NRC 24 mei 2011

- B.P. Vermeulen, A.P. Krijnen & D.A. Roos (red.), De Koning in het Nederlandse staatsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005

- ‘Van Vollenhoven wil terugkeer spoorwegpolitie’, Het Parool, 7 april 2015

- ‘Welke partij wil wat met het koningshuis?’, Trouw 1 september 2011

49

Parlementaire stukken:

- Aanhangsel Handelingen II 2011/2012, 1225

- Handelingen I 2003/2004, nr. 20, 1026

- Handelingen II 1980/81, 2618

- Kamerbrief over vakantiehuis in Mozambique, gedownload via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2011/08/29/kamerbrief-over-vakantiehuis-in- mozambique.html, (laatstelijk gecontroleerd op 12 juli 2015)

- Kamerstukken II 2009/2010, 32 123

- Kamerstukken II 2010/2011, 32 791

- Kamerstukken II 2011/2012, 27 409

- Kamerstukken II 2011/2012, 32 759

Websites (laatstelijk gecontroleerd op 12 juli 2015):

- https://www.cda.nl/en/mensen/buma/toon/artikel-ad-zuinig-en-trots-zijn-op- koningshuis

- http://www.christenunie.nl/nl/standpuntenalfabet/249/Standpunten-A-tot Z/K#faqItem2299

- https://www.d66.nl/standpunt-over/koningshuis

- http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1657423

- http://frankvankolfschooten.nl/wordpress/wpcontent/uploads/2015/05/KBMajesteitSit e.pdf - https://www.groenlinks.nl/standpunten/koningshuis

- https://www.koninklijkhuis.nl/encyclopedie/monarchie/rol-van-het-staatshoofd/

- http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2008/maart/Juliana-was-een-hoer.html

- https://www.partijvoordedieren.nl/standpunt/koningshuis

- https://www.sgp.nl/Standpunten/Standpunten?letter=K&standid=138

- http://www.vvd.nl/standpunten/99/koningshuis

50