Jacob Van Eyck (/ ) Ardalus Ensemble Karen Ketels Artistic Direction Van Eyck: Lacrimaevariations (Michael Swan)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
68 On period instruments in Flanders’ Fields Rondom | Around Jacob van Eyck (/ ) Ardalus Ensemble Karen Ketels artistic direction Van Eyck: LacrimaeVariations (Michael Swan) After the end of the world (the lights switched off everything tidied up and put away) nothing is left only the empty dark and somewhere one flute. Van Eyck: Lacrimae Variaties (Michael Swan) Na het eind van de wereld Ardalus Ensemble: (het licht is uit Sarah Abrams alles is netjes schoongemaakt soprano en opgeruimd) Stefaan Smagghe dan is er niets meer over violin alleen de lege duisternis Karen Ketels en ergens recorders (sopranino, soprano, alto, tenor) één fluit. Jan Devlieger percussion, recorders, virginal (vertaling: Guy AJ Tops) Nathalie Fransen lute, theorbo, recorders Rebecca Lefèvre Michael Swan: www.mikeswan.co.uk viola da gamba artistic direction Karen Ketels Bravade & Franse Courante | Jacob van Eyck/Nicolas Vallet : Doen Daphne d’over schoone maeght | Jacob van Eyck/Jan Janszoon Starter* : Onder de linde groene/The Lord Souches Maske : Jacob van Eyck/Thomas Morley/Giles Farnaby* Engels Nachtegaeltje | Jacob van Eyck : Ballet Gravesand | Jacob van Eyck/Nicolas Vallet : The Nightingale | Jan Pieterszoon Sweelinck : Amarilli mia bella | Jacob van Eyck/Giulio Caccini : Amarilli mia bella | I.H. (Iacobus Haffner?) Uitnement Kabinet : Prins Robberts Masco | Jacob van Eyck/I.H. (Iacobus Haffner?) Uitnement Kabinet* : Daphne | Anoniem, British Library, Londen th century : Puer nobis nascitur | Jacob van Eyck : Den Nachtegael | I.H. (Iacobus Haffner ?) Uitnement Kabinet : Pavane Lachrimae | Jacob van Eyck/John Dowland : Lachrimae Antiquae/Flow my tears | John Dowland : Fantasia en echo | Jacob van Eyck : Come again | Jacob van Eyck : Come again | John Dowland : Come again | Anonym uit ‘De Goodenfluyt Hemel’ : Come again | John Dowland : Verdwaelde koninghin | Jacob van Eyck : Puer nobis nascitur | Jan Pieterszoon Sweelinck : Questa dolce sirena | Jacob van Eyck/Giovanni Gastoldi* : La Sirena | Giovanni Gastoldi : Questa dolce sirena | Marco Uccellini : Onse Vader in Hemelryck | Jacob van Eyck : Boffons | Jacob van Eyck/Passamezzo Antiquo* : TT: * arrangements Jan Devlieger Van Eycks muziek in een nieuw daglicht Het programma ‘Rondom Jacob van Eyck’ is volledig opgebouwd rond de de eeuwse blinde, Utrechtse duizendpoot; Jacob van Eyck. Naast blokfluitist, was hij tevens organist, beiaardier, traversospeler, componist, en beiaardhersteller. Van Eyck schreef bundels vol deuntjes voor de ‘handtfluyt’ (de sopraanblokfluit in do), onder de naam ‘Euterpe ofte speelgodinne’ en ‘Der Fluyten Lust-Hof I/II’. Elk van die bundels is opgebouwd volgens een vast stramien; met thema’s en variaties. Na musicologisch onderzoek is gebleken dat de meeste van die thema’s ‘geleend’ zijn. Geheel volgens de barokke tijdsgeest werd Van Eyck hiervoor niet beschuldigd van plagiaat; integendeel, het was een grote eer om aan de basis te liggen voor inspiratie van andere componisten! Nu leende Jacob van Eyck niet zomaar om het even welk melodietje; hij verzamelde ze met de grootste zorgvuldigheid bij erg vooraanstaande componisten uit heel Europa. Zo is de oorsprong van de Van Eyck thema’s o.a. terug te vinden in Duitse liedbundels, Italiaanse madrigaalverzamelingen, Engelse klavierwerken, enzovoort. Jacob van Eyck ging dus te werk als een waar eclecticus, en versierde de thema’s vervolgens naar hartenlust. Iedere versiering of ‘modo’ geeft een verdonkering van het notenbeeld. De meest eenvoudige thema’s eindigen zo in virtuoze riedels en ingewikkelde notenslierten. Geïntrigeerd door de muziek van Van Eyck, ging Ardalus op zoek naar de oorsprong van enkele van de meest sprekende thema’s uit diens blokfluitbundels. Al snel ontstond het idee om de originele melodieën van de hand van componisten als Caccini, Dowland, Sweelinck, Uccellini, Gastoldi ea. te linken aan de versierde versies van Jacob van Eyck. Op deze manier, komt het werk van Van Eyck in een geheel nieuw daglicht te staan. Jacob van Eyck ( / - ) Jacob van Eyck kwam blind ter wereld in /, waarschijnlijk in Heusden, thans in de provincie Noord-Brabant. Reeds op jonge leeftijd toonde hij belangstelling voor de beiaard en het verbeteren van diens kwaliteit, en zo kwam het dat hij al snel uitstapjes naar Utrecht maakte, waar ze toen over drie beiaarden beschikten. De geslaagde herstellingen en verbeteringen die hij daar uitvoerde bezorgde hem in de job van beiaardier in de Dom, en al snel werd zijn opdracht uitgebreid tot ‘directeur vande Klok-werk tot Utrecht’. Vanaf had Van Eyck er de klokken van de Janskerk, de Jacobikerk en het stadhuis onder zijn hoede. Hij bestudeerde nauwkeurig de werking van de beiaard, en ontdekte op welke wijze de vorm van de klokken de klank beïnvloedde. Dit zette hem ertoe aan, nauw te gaan samenwerken met klokkengieters. Zijn kennis werd zo gewaardeerd, dat hij vaak rondtrok naar verschillende steden, om te adviseren bij herstellingen en bouw van nieuwe beiaarden. Naast zijn liefde voor de beiaard, speelde Van Eyck ook heel virtuoos blokfluit. Op zomeravonden was hij te vinden op het Janskerkhof, waar hij de wandelaars verblijdde met zijn spel op de blokfluit. Opdat hij ‘de wandelende luijden opt kerckhoff somwijlen savons mit het geluijt van sijn fluijtien vermaecke’, ontving hij hiervoor een salaris. Waarschijnlijk ging het hier om het spel op de sopraanblokfluit, wat tevens de basis was voor zijn populair driedelig werk ‘Euterpe ofte speelgoddine’ en ‘Der Fluyten Lust-hof I & II’. Verder speelde Van Eyck ook traverso en orgel, en werd hij gevraagd om toezicht te houden op de herstellingswerken aan de orgels in de Utrechtse, Amersfoortse en Amsterdamse kerken. Wanneer Jacob van Eyck op // stierf, luidden de Domklokken drie uur lang. Karen Ketels A Fresh Look at Van Eyck’s Music ‘Around Jacob Van Eyck’ is a program built entirely around the blind th-century musical jack-of-all-trades Jacob Van Eyck. Besides the recorder, he played the organ, the carillon and the transverse flute; he composed and he repaired and improved carillons. Van Eyck wrote three volumes of tunes for the ‘hand flute’ (i.e., the soprano recorder in C), entitled ‘Euterpe, or the Playing Goddess’ and ‘The Flutes’ Garden of Delight I/II’. Each volume is built following the same pattern, of theme and variations. Musicological research has shown that most themes were ‘borrowed’. But in the spirit of the baroque, this did not entail accusations of plagiarism. On the contrary, one’s music providing a base of inspiration for other composers was considered an honor. But Van Eyck didn’t just borrow any old tune; he gleaned them with great care from the works of Europe’s most prominent composers. Van Eyck’s themes go back to German songbooks, collections of Italian madrigals, English keyboard works, etc. Van Eyck proceeded like a true eclectic, and then ornamented his themes to his heart’s content. Each ornament (or ‘modo’) makes for more black notes, and so the simplest themes end up as virtuoso passages and complex sequences of notes. Intrigued as they were by Van Eyck’s music, Ardalus tried to trace the origin of some of the most striking themes from the volumes of his recorder music, and then they hit upon the idea of linking the originals, by composers like Caccini, Dowland, Sweelinck, Uccellini, Gastoldi and others, to the ornamented versions by Van Eyck. This enabled them, and enables the listener, to have a fresh look at Van Eyck’s music. Jacob Van Eyck ( / – ) Jacob Van Eyck was born blind in or , probably in Heusden, in what is now the Dutch province of North Brabant. Even at an early age he was interested in carillons and in improving their quality, and before long he was making regular trips to Utrecht, which had three. The repairs and improvements he made there were so successful that he was appointed carillonneur of the cathedral in , and in his charge was extended: he was made ‘director of the bells at Utrecht’ and now had the bells of Saint John’s and Saint-James’s as well as those of the town hall in his care. He made a thorough study of the characteristics of the carillon, and discovered just how the shape of the bells influenced their sound. This led to intense cooperation with a number of bell-founders. His expertise was greatly appreciated, and he was often invited by various towns to advise them about the repairs of their carillons, and about the construction of new ones. Besides being an in love with carillons, Jacob Van Eyck was a virtuoso on the recorder. Summer evenings would find him at the Saint John’s churchyard, playing the recorder. This was so greatly appreciated that he got a raise in salary, on condition that ‘now and then in the evening he [continue to] entertain the people strolling about in the churchyard with the sound of his little flute’. This ‘little flute’ was probably the soprano recorder, the instrument featured prominently in his popular three volumes ‘Euterpe, or the Playing Goddess’ and ‘The Flutes’ Garden of Delight I/II’. In addition, Van Eyck also played the transverse flute and the organ, and he was asked to supervise the repairs of the organs in the churches of Utrecht, Amersfoort and Amsterdam. Upon Jacob van Eyck’s death on March , , the Utrecht cathedral bells tolled for a full three hours. translation: Guy A.J.Tops La musique de Van Eyck vue sous un autre angle! Le programme ‘Autour de Jacob van Eyck’ est totalement édifié autour de l’homme-orchestre aveugle d’Utrecht du ième siècle. Non seulement joueur de flûte à bec, il était aussi organiste, carillonneur, joueur de flûte traversière, compositeur et réparateur de carillon. Van Eyck a écrit trois receuils d’airs pour la flûte à bec (soprano en do), sous le nom de ‘Euterpe ofte speelgodinne’ et ‘Der Fluyten Lust-Hof I/II’. Chacun de ces recueils et édifié selon le même schéma; avec thèmes et variations.