<<

DFG / TFG - 550s 04.12 -

Gebruiksaanwijzing H 51195783 03.13 DFG 540s DFG 545s DFG 550s TFG 540s TFG 545s TFG 550s Verklaring van overeenstemming

Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger

Type Optie Serienummer Bouwjaar DFG 540s DFG 545s DFG 550s TFG 540s TFG 545s TFG 550s

Aanvullende gegevens

In opdracht

Datum

H EG-verklaring van overeenstemming De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen. 03.13 NL

3 4

03.13 NL Voorwoord

Aanwijzingen voor de handleiding Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.

In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:

GEVAAR!

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.

WAARSCHUWING!

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.

VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.

AANWIJZING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.

t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG. 03.13 NL

5 6 www.jungheinrich.com Telefoon: +49(0)40/6948-0 - Deutschland 22047 Hamburg Am Stadtrand35 Aktiengesellschaft Jungheinrich

03.13 NL Inhoudsopgave

A Gebruik volgens bestemming...... 11

1 Algemeen ...... 11 2 Gebruik volgens bestemming ...... 11 3 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...... 12 4 Verplichtingen van de exploitant...... 13 5 Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen ...... 13

B Beschrijving van het voertuig ...... 15

1 Beschrijving van de toepassing ...... 15 1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen...... 15 2 Beschrijving van modules en functies ...... 16 2.1 Bepaling van de rijrichting ...... 16 2.2 Overzicht modules...... 17 2.3 Functiebeschrijving...... 18 3 Technische gegevens...... 20 3.1 Vermogensgegevens...... 20 3.2 Afmetingen ...... 22 3.3 Gewichten...... 24 3.4 Hefmastuitvoeringen...... 25 3.5 Banden ...... 27 3.6 Motorgegevens...... 28 3.7 EN-normen ...... 29 3.8 Gebruiksvoorwaarden ...... 30 3.9 Elektrische eisen ...... 30 4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes...... 31 4.1 Typeplaatje ...... 33 4.2 Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel...... 34 4.3 Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat...... 35 5 Stabiliteit ...... 35

C Transport en eerste inbedrijfstelling ...... 37

1 Transport ...... 37 2 Intern transportmiddel verladen...... 37 2.1 Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel...... 37 2.2 Intern transportmiddel met kraan verladen...... 38 2.3 Verladen met tweede intern transportmiddel...... 40 3 Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ...... 41 4 Eerste inbedrijfstelling ...... 42 03.13 NL

7 8 xr irsig...... 118 Bedieningspaneel (CanCode)( Extra uitrusting...... 116 ...... 6.1 Aanhangers trekken 6 113 5 Montageextraaanbouwapparaten...... 111 ...... 4.18 voorMULTI-PILOT Bedienenvanextraaanbouwapparaten 109 4.17 ...... voorSOLO-PILOT Bedienen vanextraaanbouwapparaten 4.16 99 Veiligheidsaanwijzingenvoordebedieningvanextraaanbouwappara- 97 4.15 ..... aanbouwapparatuur engeïtegreerde Bedieningvandehefinrichting 96 4.14 ...... Opnemen,transporterenenneerzetten vanlasten 95 4.13 ...... Vorktandenvervangen 4.12 94 ...... Vorktandeninstellen 90 4.11 Tijdinstellen...... 90 ...... Remmen 4.10 88 ...... Sturen 4.9 87 ...... Rijden 4.8 86 ...... NOODSTOP 4.7 84 ...... Interntransportmiddelveiligparkeren 4.6 83 Startprocedure TFG...... 4.5 82 ...... StartprocedureDFG 4.4 79 79 Gebruiksklaarmaken...... 4.3 Veiligheidsregelsvoorhetrijden...... 4.2 methetinternetransportmiddel Werken 78 4.1 73 ...... Veiligheidsgordel 4 ...... Bestuurdersplaatsinrichten 3.5 72 InternetransportmiddelenmetgereduceerdehoofdruimteX( 3.4 69 69 In-enuitstappen...... 3.3 vóór dedagelijkseinbedrijfstelling...... Controlesenhandelingen 3.2 transportmiddelvoorbereidenopgebruik...... Intern 68 3.1 65 ...... Indicatie 3 62 ...... 59 Toetsenopbedieningspaneel 2.3 ...... 57 Bedieningsconsolemetdisplay ...... 2.2 Beschrijving vandeindicatie-enbedienelementen ... 2.1 gebruikvanhetinternetransportmiddel Veiligheidsvoorschriften voor 57 2 ...... 1 Bediening E 55 55 Niveau-indicatievoorgasflessen( ...... Scherm ...... 4.2 Vulindicatie brandstof 54 4.1 49 49 Vloeibaargastank...... 4 Gasflessen...... 3.2 Gasreservoir 48 3.1 46 46 Tankenmetbrandstofreservoirs...... 3 Tanken...... 2.2 Dieselolie tanken 45 2.1 ...... 43 43 OverdrukventielLPG-installatie 2 Veiligheidsvoorschriftenvoordeomgangmetdieselolieenvloeibaargas ...... 1.2 Algemeen 43 1.1 ...... 1 transportmiddeltanken Intern D e...... 105 ten...... o ...... 118 )...... o ...... 55 ...... ) o ..... 72 ...... )

03.13 NL 6.2 Assistentsystemen...... 136 6.3 Stalen cabine...... 138 6.4 Schuifraam ...... 138 6.5 Zwenkbeugel ...... 139 6.6 Zomerdeur ...... 141 6.7 Verhoging chauffeursplaats...... 141 6.8 Verwarming en airco...... 142 6.9 Chauffeursstoel stoelverwarming / verlenging rugleuning...... 145 6.10 Afneembaar lastbeschermrek...... 146 6.11 Hefuitschakelingen overbruggen ...... 146 6.12 Sideshift middelste stand...... 147 6.13 Brandblusser ...... 147 6.14 Neigingshoekindicatie...... 148 6.15 Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening ...... 149 6.16 Camerasysteem ...... 150 6.17 Optionele uitvoering voor werkzaamheden in zones met sterke stofbe- lasting ...... 151 6.18 Dakruitwisser ...... 151 6.19 Bedieningsschema "N" ...... 152 7 Storingshulp...... 154 7.1 Storingzoeken en oplossing ...... 154 7.2 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen...... 160

F Onderhoud van het interne transportmiddel...... 165

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming...... 165 2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...... 167 2.1 Werkzaamheden aan de elektrische installatie ...... 168 2.2 Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen ...... 168 2.3 Wielen...... 168 2.4 Hijskettingen ...... 169 2.5 Hydraulische installatie...... 169 2.6 Werken in de buurt van de motor ...... 170 3 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ...... 171 3.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ...... 171 3.2 Smeerschema ...... 173 3.3 Gebruiksmiddelen...... 174 4 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ...... 176 4.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoud- werkzaamheden...... 176 4.2 Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken ...... 177 4.3 Open de achterste afdekkap ...... 178 4.4 Motorkap ontgrendelen...... 178 4.5 Motorkap openen...... 180 4.6 Wielen vervangen...... 182 4.7 De bevestiging van de wielen controleren...... 184 4.8 Hydraulische systeem ...... 185 4.9 Motoronderhoud ...... 188 4.10 Controleer elektrische zekeringen ...... 202 4.11 Reinigingswerkzaamheden ...... 207 4.12 Startbatterij ...... 210 4.13 Uitlaatgassysteem ...... 211 03.13 NL

9 10 12Katnevc ...... 234 ...... Klantenservice 231 231 11.2 Exploitant...... OnderhoudscontrolelijstTFG...... 11.1 222 11 ...... Klantenservice 219 219 10.2 218 Exploitant...... Onderhoudscontrolelijst DFG ...... 10.1 eninspectie Onderhoud 217 ...... 10 vanlichaamstrillingen Meting 217 9 Definitief buitenbedrijfstellen;afvoeren...... 216 8 enbuitengewone gebeurtenissen Veiligheidscontrole naverloopvantijd 7 215 Opnieuwingebruiknemenvanhetinternetransportmiddelnastillegging 214 6 ...... Maatregelentijdensdestillegging 5.3 214 213 stillegging...... Maatregelenvóórde ...... 5.2 Het internetransportmiddelstilleggen 5.1 5 naonderhoudswerk- Inbedrijfstellingvanhetinternetransportmiddel 4.14 amee...... 212 zaamheden......

03.13 NL A Gebruik volgens bestemming

1Algemeen

Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze gebruikshandleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet beoogd en kan leiden tot letsel en tot schade aan het interne transportmiddel of voorwerpen van waarde. 2 Gebruik volgens bestemming

AANWIJZING De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het draagvermogenplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet volledig worden opgenomen, zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 97.

– Heffen en neerlaten van lasten. – Transporteren van neergelaten lasten over korte afstanden. – Rijden met opgeheven last (>30 cm) is niet toegestaan. – Vervoeren en heffen van personen is niet toegestaan. – Duwen of trekken van lasten is niet toegestaan. – Incidenteel trekken van aanhangerlasten. – Bij het trekken van aanhangerlasten moet de last op de aanhanger zijn geborgd. – De toegestane aanhangerlast mag niet worden overschreden. 03.13 NL

11 Toegestanegebruiksvoorwaarden 3 12 X X X leiden totstoringenenongevallen. Het gebruikvanhetinternetransportmiddelonderextremeomstandigheden kan Gebruik onderextremeomstandigheden X een explosiefmengselvanlpgenluchtvormen. Lpg iszwaarderdanlucht.Ondergrondskanhetdaaromzondervoldoendeventilatie Explosiegevaar bijondergrondsgebruikvanlpg-trucks(TFG) (TFG)isniettoegestaan. Het ondergrondse gebruikvanlpg-trucks – openbareverkeerswegen. Gebruik op gedeeltelijk – Het isniettoegestaanomdwarsofschuinoverhellingenterijden.Lastaan – Oprijden vanhellingentotmaximaal15%. – deexploitantvrijgegevenrijbanen Uitsluitend opgoedoverzichtelijkedoor – van derijbanennietoverschrijden. Toegestane vlak-enpuntbelastingen – envlakkeondergrondmet voldoende Uitsluitend gebruikenopversterkte – Toegestaan temperatuurbereik -20°C tot40°C. – Gebruik inindustriëleenbedrijfsomgeving. – lossen nietwordtverwijderd oflosraakt. De bedienermoetervoor zorgen datdelaadplaat /laadbrugtijdenshetladenen Op onoverzichtelijkeplaatsenishetnodigdateentweedepersoonassisteert. overschreden. vanderijbanenmogennietworden De toegestanevlak-enpuntbelastingen Bij onweer(storm,bliksem)maghetinternetransportmiddel nietbuitenofin isniettoegestaan. Gebruik inexplosieveomgevingen uitrusting entoelatingvereist. hetinternetransportmiddeleenspeciale corrosieveroorzakende omgeving,isvoor stoffigeof bijzonderinsterk Voor gebruikonderextremeomstandigheden,inhet gebruiken. Lpg-truck nietondergrond hellingzijde transporteren. gebruiken. draagvermogen. risicozones worden gebruikt. risicozones worden WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! GEVAAR!

03.13 NL 4 Verplichtingen van de exploitant

Exploitant in de zin van deze gebruikshandleiding is elke natuurlijke of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en bediener van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend op de beoogde wijze wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de bediener en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen, dat alle bedieners deze gebruikshandleiding hebben gelezen en begrepen.

AANWIJZING Bij het niet in acht nemen van deze gebruikshandleiding vervalt de garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de producent.

5 Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen

De aan- of inbouw van extra elementen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent. 03.13 NL

13 14

03.13 NL B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving van de toepassing

De DFG / TFG 540s - 550s is een vorkheftruck met bestuurdersstoel in vierwieluitvoering met verbrandingsmotor. Interne transportmiddelen van het type DFG zijn uitgerust met dieselmotor, interne transportmiddelen van het type TFG met ottomotor voor gasaandrijving.

De DFG / TFG 540s - 550s is een vrijdragende vorkheftruck met contragewicht, die met de voor het interne transportmiddel aangebrachte lastopnamemiddel lasten kan opnemen, optillen, transporteren en neerzetten.

De DFG / TFG 540s - 550s is uitgerust met een hydrostatische aandrijving. De verbrandingsmotor drijft hogedrukpompen voor de hydraulische functies en hydraulische motoren voor de aandrijving van de wielen aan.

1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen Het nominale draagvermogen is afhankelijk van het type. Het nominale draagvermogen kan worden afgeleid uit de type-aanduiding.

DFG540s DFG Type-aanduiding 5Serie 40 Nominaal draagvermogen x 100kg s Hydrostatische aandrijving Het nominale draagvermogen is niet altijd gelijk aan het toegestane draagvermogen. Het toegestane draagvermogen is vermeld op draaglastplaatje dat op het interne transportmiddel is aangebracht. 03.13 NL

15 . Bepalingvanderijrichting 2.1 Beschrijving van modulesenfuncties 2 16 De rijrichtingenwordenalsvolgtaangegeven: o.Rijrichting Pos. Rechts Vooruit 4 3 2Achteruit1Links 2 4 1 3

03.13 NL 2.2 Overzicht modules

5 67 89

10

11

12

14 13 19 18 17 16 15

Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding 5 t Bestuurdersstoel 13 t Aandrijving 6 t Beschermdak 14 t NOODSTOP-schakelaar 7 t Stuurwiel 15 t Motorkap 8 t Hefmast 16 t Stuuras 9 t Vorkenbord 17 t Contragewicht 10 t Vorken 18 t Aanhangerkoppeling 11 t Bedienelement hefinstallatie 19 t Gasfles (alleen TFG) 12 t Bedieningseenheid met display t = standaarduitvoering o= optie 03.13 NL

17 . Functiebeschrijving 2.3 18 co gestartenuitgeschakeld. startenvandemotor.Demotorwordtmethet startsysteem voorsnel,probleemloos eenelektronisch snelvoorgloei-eenheid ingebouwd,gasmotorenhebben bediening bijhetstarten.Voordieselmotoreniseen starten voorkomteenverkeerde 12 volt-installatiemetdraaistroomgenerator.Eenblokkering voorherhaaldelijk Elektrische installatie eengeregelde driewegkatalysator. lpg-motoren beschikkenoptioneelover De dieselmotorenbeschikkenovereenstandaard,additiefvrij roetfiltersysteem. De verbruiks- enemissiewaarden. enlpg-motorenmet hogelevensduurbijlage Sterke, watergekoeldediesel- Motor luchtbanden ofsuperelastischebandenverkrijgbaar. bandenzijnnaarkeuze binnendeheftruckcontour.Als Alle wielenbevindenzich Wielen wordtbereikt. bij oneffenrijpadeneengoedvloercontact frame gelagerd,zodatook stuurasispendelendinhet (16) enwordtviaeenstuurservostaataangestuurd.De De stuurcilindervandehydrostatischestuurinrichtingisopgenomeninstuuras Stuurinrichting veiligheidsstandaard kanwordengegarandeerd. (12) kanhetsysteemtijdensgebruikwordenbewaakt,waardooreenzeerhoge enwaarschuwingsindicaties opdedisplayeenheid Met behulpvandebesturings- bestuurdersstoel kunnenindividueelwordeningesteld. ergonomischvoordeliggepositioneerd.Stuurkolomen Alle bedieningselementenzijn en andereinvloedenvanbuitenaf. bestuurder tegenvallendevoorwerpen Het beschermdak(6)isleverbaarinverschillendeuitvoeringenenbeschermtde Bestuurdersplaats enbeschermdak de DFG-serieisaanlinkerzijdeopgenomeninhetframe. De hydraulische-olietankbevindtzichaanderechterzijdeenbrandstoftankvoor hoofdcomponenten. Dezeisbestemdvoordeopnamevan het internetransportmiddel. Het framevormtincombinatiemethetcontragewichtdedragendebasisstructuurvan Frame

03.13 NL Rijaandrijving en rem De beide aandrijfwielen worden ieder door hydraulische motoren aangedreven, die op hun beurt weer worden aangedreven door een hydraulische pomp. Met behulp van de rijrichtingschakelaar aan het bedieningspaneel (11) wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutrale stand ingesteld.

Het interne transportmiddel wordt over de hydraulische motoren tot stilstand afgeremd (bedrijfsrem), waardoor het energieverbruik wordt geminimaliseerd. Door de bediening van de noodstoprem kan het interne transportmiddel sneller tot stilstand worden afgeremd.

De parkeerrem is een automatisch bediende resp. handmatig te bedienen lamellenrem.

Hydraulische installatie Fijngevoelige bediening van de werkfunctie via bedienelementen door meervoudige regelventiel. Een toerentalgeregelde hydraulische pomp regelt een efficiënte toevoer naar alle hydraulische functie op basis van de behoefte.

Hefmast Hefmasten met twee resp. drie niveaus, naar keuze met vrijheffunctie; smalle hefframeprofielen zorgen voor een goed zicht op de vorktanden en aanbouwapparaten. Vorkdragers en hefframes lopen op continu gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije steunrollen.

Aanbouwapparaten U kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting). 03.13 NL

19 . Vermogensgegevens 3.1 gegevens Technische 3 20 Z 2) 1) etc.)verschillen. uitrustingsvarianten (bijv.hefmast,cabine,banden Alle met*)gekenmerkte waardenkunnenafhankelijkvanverschillende standaarduitvoering. Alle technischegegevenshebbenbetrekkingopeeninterntransportmiddelin (rijbaanranden). Gebruik op hellingenvanmeerdan15%isverboden. (rijbaanranden). Gebruik opderijban overbrugging vankortehoogteverschillen enoneffenheden DFG 540s-550s Q atwatpn-ftn 0 0 0 mm 600 500 500 Lastzwaartepunt-afstand C Deaangegevenwaardengevenhetmaximalestijgvermogen aanvoorde metverticalehefmast. Technische veranderingen en aanvullingenvoorbehouden. Technische veranderingen transportmiddelen. typebladen voorinterne voldoetaan de Duitserichtlijnover De informatieoverdetechnischegegevens aanbouwapparaten Oliestroom voor aanbouwapparatuur Werkdruk voor zonder lastop15meter Acceleratie* met/ zonder last Stijgcapaciteit zonder last Daalsnelheid met/ last Hefsnelheid met/zonder last Rijsnelheid* met/zonder adiigDG50 F 4sDFG550s DFG545s DFG540s C lastzwaartepunt-afstand Draagvermogen bij Aanduiding 1) 2) * met / *met ,705 ,705 ,705 m/s 0,57/0,54 m/s 0,57/0,54 0,57/0,54 0,49/0,53 0,51/0,55 0,53/0,56 ,/, ,/, ,/, s 6,2/5,5 6,0/5,2 5,7/5,0 52 32 12 % 21/25 23/26 25/27 0040 00kg 5000 4500 4000 7 7 7 bar 170 170 170 84 8l/min 48 48 48 km/h 21 21 21

03.13 NL TFG 540s - 550s Aanduiding TFG 540s TFG 545s TFG 550s Draagvermogen bij Q lastzwaartepunt-afstand 4000 4500 5000 kg C 1) C Lastzwaartepunt-afstand 500 500 600 mm Rijsnelheid* met / zonder 21 21 21 km/h last Hefsnelheid met / zonder 0,53/0,56 0,51/0,55 0,49/0,53 m/s last Daalsnelheid met / 0,57/0,54 0,57/0,54 0,57/0,54 m/s zonder last Stijgcapaciteit 2)* met / 25/27 23/26 21/25 % zonder last Acceleratie* met / 5,7/5,0 6,0/5,2 6,2/5,5 s zonder last op 15 meter Werkdruk voor 170 170 170 bar aanbouwapparatuur Oliestroom voor 48 48 48 l/min aanbouwapparaten

1) met verticale hefmast.

2) De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden. 03.13 NL

21 . Afmetingen 3.2 22 *) Deindetabelaangegevengegevens komenovereenmetdestandaarduitvoering. DFG/TFG 540s-550s // okfeign 01515 01015 01015 mm 60/150/1150 50/150/1150 50/125/1150 Vorkafmetingen* s/e/l h b W mm 100 100 100 Veiligheidsafstand a/2 A A m m 1Ttl ret*15 4015 mm 1450 1450 1450 Totale breedte* b1 h h h h h h l l ȕ Į ilai 9017 00mm mm mm 2000 579 600 1970 564 500 1970 564 500 Wielbasis y Lastzwaartepunt c Lastafstand* x 10 13 2 1 st st 7 6 4 3 2 1 2 1 a okhfataheut ° ° mm 8 6 510 mm mm 8 6 3500 mm 510 150 1230 3500 8 6 510 150 1230 Hoek hefmastachteruit* 3500 Hoek hefmastvooruit* Koppelingshoogte 150 Zithoogte* 1230 beschermdak* Hoogte boven uitgeschoven* Hoogte hefmast Heffing* Vrijheffing* ingeschoven* Hoogte hefmast rardu 6020 70mm 2750 2700 2640 draaipuntafstand Kleinste Draairadius dwars 1200 x pallets 1000 Werkgangbreedte bij pallets 800x1200langs Werkgangbreedte bij klasse/type A,B Vorkenbord ISO2328, wielbasis* Bodemvrijheid midden onder hefmast* Bodemvrijheid metlast vorkrug* Totale lengte,inclusief vorken* Totale lengte,inclusief DFG/TFG Aanduiding 4520 45mm mm 2405 4365 2405 mm 4215 2540 2405 4215 2540 2540 4546 50mm 4530 mm 4730 4465 4665 4405 4605 mm mm 3150 4300 3070 4220 2995 4145 540s 3 3 3 mm 730 730 mm 730 mm 200 175 200 175 200 175 A3 4A 3A 3A DFG/TFG 545s DFG/TFG 550s

03.13 NL 03.13 NL

23 . Gewichten 3.3 24 Z *) Deindetabelaangegevengegevenskomenovereenmetstandaarduitvoering. ie eih*66 607450 6600 6360 7400 achteraan* 6550 Aslast metlastvooraan/ achteraan* Aslast zonderlastvooraan/ Eigen gewicht* 6310 achteraan* Aslast metlastvooraan/ achteraan* Aslast zonderlastvooraan/ Eigen gewicht* Alle gegevensinkg. 00/19 60/12 10920/1530 9680/1420 3030/4420 9070 /1290 2760/3840 2950 /3410 10900/1500 9660/1390 3000/4400 9050 /1260 2730/3820 2920 /3390 F 4sDG55 DFG550s DFG545s DFG 540s F 4sTG55 TFG550s TFG545s TFG 540s

03.13 NL 3.4 Hefmastuitvoeringen Z Alle gegevens in mm.

DFG/TFG 540s-545s Hefmasttabel Aanduiding Heffing Vrijheffing Bouwhoogte Bouwhoogte Gewicht h3 h2 ingeschoven uitgeschoven hefmast h1 h4 (kg) 2750 150 2165 3465 1090 3000 150 2290 3715 1125 3500 150 2540 4215 1195 4000 150 2790 4715 1266 ZT 4500 150 3040 5215 1383 5000 150 3290 5715 1453 5500 150 3540 6215 1523 6000 150 3790 6715 1640 6500 150 4040 7215 1711 2775 1375 2140 3540 1015 3025 1500 2265 3790 1050 3525 1750 2515 4290 1120 ZZ 4025 2000 2765 4790 1190 4525 2250 3015 5290 1260 5025 2500 3265 5790 1377 5525 2750 3515 6290 1447 4150 1375 2140 4915 1501 4525 1500 2265 5290 1554 5275 1750 2515 6040 1615 DZ 5650 1875 2640 6415 1668 6025 2000 2765 6790 1721 6775 2250 3015 7540 1875 03.13 NL

25 26 DFG/TFG 550s Speciale uitvoeringenzijnnietopgenomeninditoverzicht. adiigHeffing Aanduiding DZ ZZ ZT 6520 0579 1929 1861 1775 1722 7590 1669 7110 1562 6840 1509 6465 3015 1496 6090 2855 1426 5340 2765 1309 4965 2100 2640 1239 6390 1940 1169 2515 5890 6675 1850 2265 1099 5390 6195 1725 2140 1064 4890 1762 5925 1600 3515 4390 1691 5550 1350 3265 3890 1574 5175 1225 3015 3640 1504 4425 7363 2600 2765 1434 4050 6863 2350 2515 1317 5745 6363 2100 2265 1246 4975 5863 1850 2140 1176 4040 4475 5363 1600 3790 3975 4863 1350 3540 3475 4363 1225 3290 150 2975 3863 3040 1141 150 2725 2790 150 6500 2540 150 6000 2290 150 5500 3613 150 5000 150 4500 150 4000 1502165 3500 3000 2750 h 3 Vrijheffing h 2 Hefmasttabel ingeschoven Bouwhoogte h 1 uitgeschoven Bouwhoogte h 4 Gewicht hefmast (kg)

03.13 NL 3.5 Banden

AANWIJZING Bij verwisselen van de in de fabriek gemonteerde banden/velgen enkel originele reserveonderdelen resp. door de producent vrijgegeven banden gebruiken, anders kan de producentspecificatie niet worden aangehouden. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent.

DFG/TFG 540s - 550s Aanduiding DFG/TFG 540s 545s 550s SE* 8.25 - 15 300 - 15 300 - 15 300 -15 / 300 - 15 / 300 - 15 / Lucht* Banden 18 PR 12 PR 14 PR vooraan Bandenspanning bar 8 8 8 Aanhaalmoment NM 750 750 750 SE* 28 x 9 -15 28 x 9 -15 28 x 9 -15 28 x 9 -15 / 28 x 9 -15 / 28 x 9 -15 / Lucht* Banden 12 PR 12 PR 12 PR achteraan Bandenspanning bar 8,25 8,25 8,25 Aanhaalmoment NM 310 310 310

DFG/TFG 540s - 550s Aanduiding DFG/TFG 540s 545s 550s SE* 8.25 - 15 300 - 15 300 - 15 300 -15 / 300 - 15 / 300 - 15 / Tweelingb Lucht* anden 14 PR 14 PR 14 PR vooraan Bandenspanning bar 8 8 8 Aanhaalmoment NM 750 750 750

*) De in de tabel aangegeven typen komen overeen met de standaarduitvoering. Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kunnen andere banden gemonteerd zijn. 03.13 NL

27 . Motorgegevens 3.6 28 Motor -TFG540s550s Motor -DFG540s550s oovroe 95 9kW 59 min-1 59 900 kW 59 cm³ 900 TFG550s 55 6/3597 TFG545s 60 VDIwerkcycli/h min-1 900 6/3597 Brandstofverbruik 540s TFG min-1 Motorvermogen 55 2700 / 3597 6 (onbelast) Nominaal toerental 1000 Stationair toerental 2700 Cilinder/cilinderinhoud cm³ 55 Aanduiding 1000 550s DFG 4/1968 2700 545s DFG 1000 4/1968 60 VDIwerkcycli/h DFG540s Brandstofverbruik Motorvermogen / 1968 4 Nominaal toerental Stationair toerental Cilinder/cilinderinhoud Aanduiding 7020 70min-1 2700 2700 2700 , , , l/h[kg/h] 4,8 4,5 4,3 l/h[kg/h] 5,2 4,8 4,4

03.13 NL 3.7 EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – DFG 540s-550s: 77 dB(A) – TFG 540s-550s: 78 dB(A) *+/- 3 dB(A) afhankelijk van de toesteluitrusting

conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.

Trilling

– DFG 540s-550s: 0,48 m/s² – TFG 540s-550s: 0,48 m/s² conform EN 13059.

Z De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21°C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.

Z De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsacceleratie voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze worden bepaald bij het met constante snelheid rijden over drempels (intern transportmiddel in standaarduitvoering). Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. De producent biedt een bijzondere service voor het meten van deze lichaamstrillingen, zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 217. Elektromagnetische comptabiliteit (EMC) De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.

Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.

WAARSCHUWING! Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt. 03.13 NL

29 . Elektrischeeisen 3.9 Gebruiksvoorwaarden 3.8 30 Z transportwerktuigen -Elektrischeeisen". volgens debestemmingopgrondvanEN1175"Veiligheidgemotoriseerde vervaardiging vandeelektrischeuitrustingbijgebruikhetinternetransportmiddel het ontwerpende naleving vandeeisenvoor De producentbevestigtde Bij gebruik-20°Ctot40°C – Omgevingstemperatuur uitrusting entoelatingvereist. interne transportmiddelen eenspeciale condenserende luchtvochtigheidisvoor intemperatuuren Bij voortdurendgebruikbijextremeschommelingen

03.13 NL 4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes

Z Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.

20 21 22 23 24 26 25

27

28 29 30

31 28 23 32

33

34

35 31 36 37 03.13 NL

31 32 o.Aanduiding Pos. 2Maximalelichaamsgrootte( 22 Gebruikshandleidinglezen 21 Rijdenmetgehevenlastisniettoegestaan, vooroverneigenvandemastis 20 7Typebenaming 37 Specificatie hydraulischeolie 36 Inspectieplaatje( 35 Draagvermogenaanbouwapparaat 34 Draagvermogen 33 Nietopennietonderdelastgaanstaan; beknellingsgevaarbijhet 32 Bevestigingspuntenvoorkrik 31 Serienummer, onderdemotorkapingeslagen inhetframe 30 Waarschuwing bijomvallen 29 Brandstof 28 Veiligheidsgordel omdoen 27 Geluidsniveau 26 Meenemenvanpersonenniettoegestaan 25 Typeplaatje 24 Bevestigingspuntenvoorverladenmetkraan 23 met gehevenlastniettoegestaan verplaatsen vandehefmast o ) o )

03.13 NL 4.1 Typeplaatje Z De afbeelding geeft de standaarduitvoering in de EU-lidstaten weer. In andere landen kan de uitvoering van het typeplaatje afwijken.

38 3940 41

42

43

44

45

46

47

Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding 38 Type 43 Bouwjaar 39 Serienummer 44 Lastzwaartepuntafstand in mm 40 Nominaal draagvermogen in kg 45 Leeg gewicht in kg 41 Aandrijfvermogen 46 Producent 42 Optie 47 Logo van de producent

Z Bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van vervangingsonderdelen het serienummer (39) vermelden. 03.13 NL

33 . Hefvermogenplaatje vanhetinternetransportmiddel 4.2 34 i e atwatpn a 0 mmeneenmaximalehefhoogteh Bij eenlastzwaartepuntDvan600 Voorbeeld voorhetberekenenvanmaximaledraagvermogen: van hetinternetransportmiddelmetdevorktandeninuitlevertoestand. Het hefcapaciteitplaatje(34)vanhetinternetransportmiddelvermelddehefcapaciteit gewenste hefhoogteH(inmm). groot demaximalehefcapaciteitisbijeenbepaaldlastzwaartepuntD(inmm)en transportmiddel bijverticalehefmastvermeld.Intabelvormwordtweergegeven,hoe Op hethefcapaciteitsplaatje(34)isdehefcapaciteitQ(inkg)vaninterne X X aflevertoestand verandertdehefcapaciteit. vorktandendieafwijkenvande Bij hetvervangenvandevorktandendoor Gevaar voorongevallendoorvervangingvandevorktanden hefhoogtegrenzen heeftbereikt. de inhetlastdiagramvoorgeschreven 49) kandebedienerzienwanneerhij Aan depijlvormigemarkeringen(48en Hefhoogtebegrenzing kg. bedraagt demaximalehefcapaciteitQ1105 hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150mm). hefcapaciteitplaatje voorstandaardvorktanden(lengte: Interne transportmiddelen,diezondervorktandenwordengeleverd,krijgeneen aangebracht ophetinternetransportmiddel. de vorktandenmoeteenextrahefcapaciteitplaatjeworden Bij hetvervangenvan VOORZICHTIG! h3 (mm) 2900 3600 4250 m)5060700 600 500 D (mm) 1250 1105 850 Q (kg) 1250 1105 850 850 850 600 849 48 3 34 vn30 mm van3600

03.13 NL 4.3 Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat Het lastdiagram voor aanbouwapparaten bevindt zich naast het lastdiagram van het interne transportmiddel en geeft het draagvermogen Q (in kg) aan van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het op het lastdiagram voor het aanbouwapparaat aangegeven serienummer moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat. 5 Stabiliteit

De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan.

De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren: – Banden –Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt)

WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit. 03.13 NL

35 36

03.13 NL C Transport en eerste inbedrijfstelling

1 Transport

U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren:

– staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle mechanische verbindingen en alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald. 2 Intern transportmiddel verladen

2.1 Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel

WAARSCHUWING!

Kantelgevaar in bochten door gewijzigde zwaartepuntpositie De totale positie van het zwaartepunt kan afhankelijk van de truckuitvoering (in het bijzonder de hefmastuitvoering) verschillen. Bij interne transportmiddelen zonder hefmast verplaatst het zwaartepunt zich in de richting van het contragewicht. XIntern transportmiddel voorzichtig en met aangepaste snelheid rijden om kantelen te voorkomen.

De afbeelding hiernaast toont de globale positie van het zwaartepunt. 03.13 NL

37 . Interntransportmiddelmetkraan verladen 2.2 38 Z X X X X X X X X X X Gevaar voorongevallendoorhetbrekenvanhijsmiddelen X X Hefmast kanwordenbeschadigd Het verladenmet kraanisafgesloten. metbehulpvanwiggentegen onbedoeldwegrollen Het internetransportmiddel • Intern transportmiddel voorzichtiglaten • Intern transportmiddel optillenenverladen. • Hijsmiddelen aandebevestigingspunten • Werkwijze Intern transportmiddel veiliggeparkeerd, – Voorwaarden verladen Intern transportmiddelmetkraan De hijsmiddelenaandedaarvoorbestemdebevestigingspuntenbevestigenen blijvenstaan. indegevarenzone Niet indegevarenzonekomenenniet Bij hetverladenmeteenkraanveiligheidsschoenendragen. transportmiddelverladen. hijsgereedschappen mogenhetinterne Alleen personendiegeschooldzijninhetwerkenmetbevestigingsmiddelenen Niet onderzwevendelastengaanstaan. aanbouwdelenofhetbeschermdak. hijsen nietincontactkomenmet zodanig aanbrengen,datzebijhet Bevestigingsmiddelen vandehijsmiddelen moeteneenvrijeminimalelengtevan2mhebben. De hijsmiddelenaandehefmast De hefmastmoethelemaalachterovergeneigdzijn. batterijgewicht elektrischetrucks). (+ bij internetransportmiddel vanhet leeg gewicht = Laadgewicht Uitsluitend hijsmiddelenmetvoldoendedraagvermogengebruiken. derichtlijnenVDI 2700 enVDI2703. vakpersoneel volgensdeaanbevelingenvan Het verladenmetkraanmoetwordenuitgevoerddoorspeciaaldaarvoorgeschoold inbedrijfstelling. hettransportvoorafgaandeaande Het ladenmetkraanisenkelbestemdvoor beveiligen. 86. pagina parkeren"op transportmiddel veilig dalen enbeveiligdneerzetten, zie "Intern (51) en(50)stevigbevestigen. 86. op pagina transportmiddelveiligparkeren" zie "Intern 33. oppagina Leeggewicht vanhetinternetransportmiddel:zie"Typeplaatje" tegen verschuivenborgen. GEVAAR! VOORZICHTIG! 051 50

03.13 NL 03.13 NL

39 . Verladenmettweedeinterntransportmiddel 2.3 40 Intern transportmiddelisverladen. Intern transportmiddellangzaamopdevloerneerlatenentegenwegrollenborgen. • "Opnemen, transporterenen laden of lossen,zie Intern transportmiddelvoorzichtig • optillenencontroleren,ofdezeveiligopdevorktanden Intern transportmiddellicht • tussendeassenopnemen. Intern transportmiddelmetvorktandennaardezijkant • Werkwijze Intern transportmiddelveiliggeparkeerd,zie"Intern – Voorwaarden Intern transportmiddelmettweedeinternverladen X X X X X transportmiddel beschadigen. interntransportmiddelkanhetteverladen Bij hetverladenmeteentweede beschadigd kanworden transportmiddel Intern eretnvnlse"o aia97. neerzetten vanlasten"oppagina metbevestigingsmiddelenborgen. ofvorktanden staat, indiennodigcorrigeren 86. parkeren" oppagina afstandenisverboden. Transport overlangere Vorken vanhettweedeinternetransportmiddelzijnvoldoendelang Enkel voorhetbe-enontladentoegestaan. draagvermogen. Voor hetverladenenkelinternetransportmiddelengebruikenmetvoldoende vakpersoneel. Verlading enkeldoorgeschoold WAARSCHUWING!

03.13 NL 3 Borging van het interne transportmiddel tijdens transport

WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XHet laadvlak moet over vastsjor-ring en een houten bodem beschikken, om borgwiggen te kunnen bevestigen. XIntern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen. XEnkel spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.

Beveiliging met hefmast Beveiliging zonder hefmast

51

52 52

53

50 52 52

Intern transportmiddel voor transport borgen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig op vrachtwagen of aanhanger geplaatst, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – 2 spangordels met spansysteem – Borgwig Werkwijze • Intern transportmiddel met spangordel (52) aan de bovenste traverse van de hefmast (51) en de aanhangerkoppeling (50) of de voorste astraverse (53) en aan de aanhangerkoppeling (50) vastsjorren. • Spangordels (52) met spansysteem bevestigen. Het interne transportmiddel is beveiligd voor het transport. 03.13 NL

41 4 Eerste inbedrijfstelling Eerste 4 42 rnprmde oreedno eri"o aia69. oppagina opgebruik" transportmiddel voorbereiden Intern transportmiddelkannuingebruikwordengenomen,zie"Intern Zuurstand vanbatterijcontroleren (nietbijonderhoudsvrijebatterijen). • Batterijaansluitingen controleren. • Vulhoeveelheid hydraulischeoliecontroleren. • Vulhoeveelheid motoroliecontroleren. • Uitrusting opvolledigheidcontroleren. • Werkwijze Gebruiksklaar makennaleveringoftransport X X X verrichten. door deklantenservicevanproducentdiegetraindisomdergelijketakente vandebestuurdermogenalleenwordenuitgevoerd inbedrijfstelling endeinstructie opdeplaatswaarhijwordtgebruikt, de De montagevanhetinternetransportmiddel Gevaar voorongevallendoorverkeerdemontage Veiligheidsaanwijzingen voordesamenstellingeninbedrijfstelling hetzelfde serienummerwordensamengebouwd. uitsluitend lastopnamemiddelen,hefmastenenbasisvoertuigenmetsteeds Wanneer meerinternetransportmiddelenzijngeleverd,moetueropletten,dat Pas daarnamaghetinternetransportmiddel inbedrijfwordengenomen. de aansluitingbasisvoertuigenhefmastverbinden. leidingen aansluitenop Pas nadatdehefmastopjuistewijzeisgemonteerd,maguhydraulische WAARSCHUWING!

03.13 NL D Intern transportmiddel tanken

1Algemeen

1.1 Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas

WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Het interne transportmiddel kan zich onbedoeld in beweging zetten. XVoor het tanken resp. het wisselen van de gasfles het interne transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86.

WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen door ontsteken XBrandstoffen en gas kunnen ontsteken. X bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moeten in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen worden verboden. XBorden, die het bereik markeren, zichtbaar aanbrengen. XHet bewaren van licht brandbare materialen in dit bereik is verboden. XIn het tankbereik moeten altijd goed functionerende poederblussers binnen handbereik ter beschikking staan. XVoor de brandbestrijding bij ontvlamd vloeibaar gas enkel poederblussers van de brandklassen A, B en C gebruiken. XLekkende gasflessen meteen in de buitenlucht brengen, door zichtbare markering beveiligen en melden bij de leverancier.

Opslag en transport De inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde tanks. De inhoud moet duidelijk op de fles gekenmerkt zijn. 03.13 NL

43 44 X X X X Aanwijzingen voorhetveiliggebruikvanLPG-installaties voorschriftennaleven. dewettelijkeenplaatselijke tankinstallatie engastank,evenals getankt opgastanklocaties.Bijhettankendevoorschriftenvanproducenten enwordengevuld Gastanks blijvenverbondenmethetinternetransportmiddel Tanken vangastanks X X X Bevriezing doorvloeibaargas kennis overdeeigenschappenvanbrandstoffen. handelingen noodzakelijke voor eenveiligeuitvoering vande verwisselen moetenbeschikkenoverde tanken ofgasflessente Personen dietottaakhebbeninternetransportmiddelente Personeel voortankenenvervangenvangasflessen X X Milieuschade doorbrandstof AANWIJZING AANWIJZING Bij beschadiging,corrosieenslijtagevanafzonderlijkeonderdelen vandeLPG- toegankelijke onderdelenvandeLPG-installatiezichineengoede staatbevinden. controlerenofalle voorafgaande aandedagelijkseinbedrijfstellingeerst De bestuurdermoetvolgensdegeldendevoorschriftenvan betreffendestaat voor ongevallenpreventiehetgebruikvanvloeibaargasin achttenemen. De exploitantmoetdewettelijkevoorschriften,technischenormen envoorschriften vakpersoneel wordenuitgevoerd. werken aanLPG-installaties opgeleid enkel doorgekwalificeerdenvoorhet Alle onderhouds-enrevisiewerkzaamhedenaanLPG-installatiestanksmogen Handschoenen dragen. Directe aanrakingmetdehuidvermijden. Vloeibaar gaskanopdeblotehuidbevriezingswondenveroorzaken. milieuvoorschriften afvoeren. Gebonden dieselbrandstofenbrandstoffiltersvolgensdegeldende wordengebonden. Uitgestroomde dieselbrandstofmoetmeteengeschiktmiddel installatie mag het interne transportmiddel nietinbedrijfwordengenomen. installatie maghetinternetransportmiddel VOORZICHTIG!

03.13 NL 1.2 Overdrukventiel LPG-installatie

Interne transportmiddelen met gasaandrijving zijn uitgerust met een overdrukventiel. Deze bevindt zich op de achterafdekking naast de gasfles. – In het geval van een storing wordt de druk in de lpg-installatie beperkt tot een maximale waarde. Het overdrukventiel is voorzien van een kunststofafdekking (54). 54 – Bij het activeren van het veiligheidsventiel ontgrendelt de kunststofafdekking en geeft daarmee duidelijk zichtbaar aan dat er een storing is in de lpg-installatie. – Het interne transportmiddel mag in dit geval niet meer der worden gebruikt. – De lpg-installatie moet door daarvoor gekwalificeerd en opgeleid vakpersoneel worden gecontroleerd. – De gebruiker moet voor ieder gebruik van het interne transportmiddel controleren of de kunststofafdekking aanwezig is.

GEVAAR!

Gevaar op uitstromend vloeibaar gas. Vloeibaar gas kan bij defecte gasslangen onbedoeld uitstromen. XEnkel gasflessen met een geïntegreerde leidingbreukbeveiliging gebruiken. XDe gasflesaansluiting is extra voorzien van een leidingbreukbeveiliging, die een onbedoeld uitstromen van het gas tijdens het gebruik voorkomt. XBij het vervangen mag enkel een gasflesaansluiting met geïntegreerde leidingbreukbeveiliging worden gebruikt. 03.13 NL

45 . Tanken 2.1 Dieselolie tanken 2 46 X X X X X X X X Gevaren doordieselbrandstof X Luchtindebrandstofinstallatie leidttotbedrijfsstoringen. AANWIJZING AANWIJZING gestart. Bovendienmoetdeklantenservicevanproducent worden Wanneer erniettoegelatenbrandstoffenzijngetanktmagde motor nietworden wordengemengd. met dedieselbrandstof benzineofanderemiddelenmogenniet Brandstofadditieven (vloeiverbeteraars), transportmiddel. bij deexploitantvanhetinterne verantwoordelijkheid ligtinditgeval voorhetuitlaatgasnietmeernagekomen.De worden devereistegrenswaarden verhoogde slijtageenschadeaandemotoruitlaatgasinstallatie. Mogelijk norm kanleidentot voldoetaandeze gebruiken. Hetgebruikvanbrandstofdieniet cetaangetalboven51 volgens DINEN590meteen Uitsluitend dieselbrandstof 540s-550s=80l. Max. vulhoeveelheid:DFG opdaarvoorbestemdeplaatsenendoor Het tankenmagenkelwordenuitgevoerd veiligheidshandschoenendragen. Bij werkzaamhedenmetdieselbrandstof raadplegen. Bij aanrakingmetdeogenmeteenstromendwaterspoeleneneenarts betreffende plekkenmoetenmeteengrondigwordengereinigd. met dehuidirritatiesveroorzaken.De Dieselbrandstof kanbijaanraking Brandstoftank nooithelemaalleegrijden! geïnformeerd, ommotorschadetevoorkomen. personen. opgeleide enbevoegde WAARSCHUWING! VOORZICHTIG!

03.13 NL 2.1.1 Tanken van de tankinstallatie Werkwijze • Intern transportmiddel voor het tanken eerst veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. • Tankdop (55) eraf schroeven. • Vulpistool in geopende tankopening plaatsen. • Brandstof vullen. 55 • Tank niet te vol tanken. • Tankdop (55) na het tanken weer stevig sluiten. Tanken is klaar. 03.13 NL

47 . Tankenmetbrandstofreservoirs 2.2 48 Tanken isklaar. Tankdop (55)nahettankenweerstevig • Tank niettevoltanken. • Brandstoftank voorzichtigoptillenen • Controleren ofdebrandstoftanken • Uitstroompijp indegeopende • Uitstroompijp opbrandstoftank • Tankdop (55)erafschroevenen • Werkwijze sluiten. dieselbrandstof langzaamvullen. verbonden. uitstroompijp dichtmetelkaarzijn tankvulopening plaatsen. monteren. brandstoftank openen. 55

03.13 NL 3Gasreservoir

Z Er mag enkel vloeibaar gas volgens DIN 51622 of vergelijkbare nationale voorschriften worden gebruikt.

3.1 Gasflessen

GEVAAR!

Explosiegevaar XUitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de gasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen.

VOORZICHTIG!

Gevaar voor ongevallen door gebruik van onjuiste gasflessen. XUitsluitend toegestane gasflessen gebruiken. XDe gasfles moet bij vastgeklikte fleshouder altijd zo staan, dat de slangaansluiting van het afsluitventiel loodrecht naar onderen wijst. XBij flessoorten uit andere landen de nationale voorschriften in acht nemen. XAanwijzingen en markeringen op de gasfles in acht nemen.

3.1.1 Gebruik met een gasfles

Wisselen van de gasflessen voorbereiden

Werkwijze 56 • Intern transportmiddel voor het verwisselen van de gasfles eerst veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. • Afsluitventiel (56) stevig sluiten. • Motor starten en in de neutrale stand laten draaien, totdat de lpg-installatie leeg is. Wisselen van de gasflessen voorbereid. 03.13 NL

49 50 Het vervangenisbeëindigd. controlerenof Met schuimvormend middel • voorzichtigopenen. Afsluitventiel (56) • Slang (58)monteren. • Ventieldop erafschroeven. • Spanriem (57)omdegasflesleggenen • Slangaansluiting naarbovenuitlijnen. • (59)plaatsen. Gasfles indefleshouder • Werkwijze Gasfles plaatsen tillenenveiligneerzetten. Gasfles uitdefleshouder(59) • Spanriem (57)losmaken. • Slang (58)verwijderenenventieldop • linkse schroefdraad. Aansluiting vandegasflesheefteen (61)eraf Wartelmoer schroeven,daarbij • Werkwijze vandegasflessenvoorbereid. Wisselen – Voorwaarden Gasfles verwijderen de slangaansluitinggoeddichtis. spannen. meteen opdelegegasflesschroeven. aan degreep(60)tegenhouden. VOORZICHTIG! 58 57 57 58 61 60 56 59 59

03.13 NL 3.1.2 Dubbele gasfleshouder

Wisselen van de gasflessen voorbereiden 56 Werkwijze • Intern transportmiddel voor het verwisselen van de gasfles eerst veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. • Afsluitventielen (56) stevig sluiten. • Motor starten en in de neutrale stand laten draaien, totdat de lpg-installatie leeg is. Wisselen van de gasflessen voorbereid.

Gastoevoer uitzetten

VOORZICHTIG!

Aansluiting van de gasfles heeft een linkse schroefdraad!

Voorwaarden – Wisselen van de gasflessen voorbereid. Werkwijze 62 58 61 60 • Hendel (62) in middelste stand zetten. • Wartelmoer (61) eraf schroeven, daarbij aan de greep (60) tegenhouden. • Slang (58) verwijderen en ventieldop meteen op de lege gasfles schroeven. Gastoevoer uitgezet. 03.13 NL

51 52 Gasfles iseruitgenomen. Gasflessen uitdefleshoudertillenen • Spanriem (57)losmaken. • tegende Fleshouder naaronderen • Ontgrendelknop (65)indrukkenomde • (64) naarlinks, Fleshouder metgreep • Hendel (63)naarvorentrekken,om • Werkwijze Gastoevoer uitgezet. – Voorwaarden Gasfles verwijderen veilig wegzetten. aanslag zwenken. zwenkfunctie vrijtegeven. tegen deaanslagzwenken. fleshouder teontgrendelen. 57 65 63 64

03.13 NL Gasfles plaatsen 57 Werkwijze • Gasfles in de fleshouder (59) plaatsen. 59 • Spanriem (57) om de gasflessen leggen en spannen. • Ontgrendelknop (65) indrukken en fleshouder aan de greep (64) naar boven toe tegen de aanslag zwenken. 64 • Fleshouder met greep (64) naar rechts, tegen de aanslag zwenken. • Ventieldop eraf schroeven. • Slang (58) monteren. • Slangaansluiting naar boven uitlijnen. 65 • Afsluitventiel (56) voorzichtig openen.

VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door overdruk in de gasleiding XAlleen het afsluitventiel van de op dat moment gebruikte gasfles openen. XHet afsluitventiel van de niet gebruikte gasfles moet gesloten zijn.

• Met schuimvormend middel controleren of de slangaansluiting goed dicht is. Gasfles is geplaatst.

Z De rijvrijgave wordt pas gegeven wanneer de fleshouder correct is vergrendeld in de houder van het interne transportmiddel.

Gastoevoer omschakelen 56

AANWIJZING Het omschakelen van de gastoevoer gebeurt met het ventiel (66) aan de houder. De bijbehorende gasfles is te herkennen aan de aansluiting van de gasslang op het ventiel (66) en het 58 verloop van de slangen naar de gasflessen. 66 62

Werkwijze • Met de hendel (62) tussen de rechter en linker gasfles omschakelen. Gastoevoer omgeschakeld. 03.13 NL

53 . Vloeibaargastank 3.2 54 Z Na beëindigingvanhetvullendevulaansluitingerafschroevenen • Vulaansluiting vandegaspompophet • Afdekking (68)vanhetvulstopventiel(69) • Aftapventiel (71)sluiten. • Werkwijze Alle opdepompvoorvloeibaargas – Voorwaarden vloeibaar gas(optioneleuitvoering). Tanken vanbijvulbareflessenvoor vulstopventiel (69),veiligheidsventiel(70)eneenindicatie(67). Bijvulbare flessenvoorvloeibaargaszijnuitgerustmeteenaftapventiel(71), fekn (68)vanhetvulstopventiel (69) weereropschroeven. afdekking tankbereiktis. wanneer demaximalevulhoeveelheidvan Het tankenwordtautomatischbeëindigd, (69)schroeven. vulstopventiel eraf schroeven. van vloeibaargasnaleven aangebrachte voorschriftenoverhettanken 71 70 67 69 68

03.13 NL 4 Vulindicatie brandstof

4.1 Scherm

De vulindicatie brandstof (72) geeft het 72 73 brandstofpeil aan (enkel bij DFG of TFG met gastank). Wanneer op het display (72) "R" verschijnt, R moet de tank worden gevuld. In dat geval km/h knippert bovendien het waarschuwingslampje (73) en klinkt er een waarschuwingstoon.

4.2 Niveau-indicatie voor gasflessen (o) Wanneer de gasfles leeg is verschijnt de brandstofindicatie (72), de waarschuwingslamp (73) gaat branden en er klinkt een extra waarschuwingstoon. De resterende rijtijd bedraagt, afhankelijk van de gebruiks- en omgevingsvoorwaarden, ca. 8 tot 12 minuten.

Z Door schommelingen van het gasniveau tijdens het rijden kan de niveau-indicatie kort gaan branden. Enkel duurzaam branden van de niveau-indicatie betekent dat de gasfles leeg is. 03.13 NL

55 56

03.13 NL E Bediening

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel

Rijbevoegdheid Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bediener De bediener moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze gebruikshandleiding.

Verbod op gebruik door onbevoegden De bediener is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. De bediener moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen meegenomen of opgetild worden.

Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk worden gemeld aan de leidinggevende. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt voordat ze op de voorgeschreven wijze zijn gerepareerd. Reparaties Zonder toestemming en zonder speciale opleiding mag de bediener geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De bediener mag de werking van de veiligheidssystemen of schakelaars in geen geval veranderen of buiten werking zetten. 03.13 NL

57 58 X X waarschuwingsplaatje inhetgezichtsveldvandebediener. zijn uitgerustmeteen Interne transportmiddelenmetgereduceerdehoofdruimte hoofdruimte Letselgevaar doorgereduceerde X door vallenvoorwerpen. Tijdens hetgebruikvaninterntransportmiddelkandebedienerletseloplopen Gevaar voorongevallendoorvallendevoorwerpen X X X arbeidsmiddel terechtkankomen. vallende lastofeendalend/vallend ookdezone waareen personen. Hiertoebehoort transportmiddel, delastopnamemiddelenoflasteengevaarvormenvoor vanhetinterne De gevarenzoneishetbereik,waarbinnenderij-ofhefbewegingen transportmiddel Gevaar voorongevallenenletselindegevarenzonevanhetinterne Gevarenzone waarschuwingen beslistinachtnemen. 31)en entypeplaatjes"oppagina waarschuwingsplaatjes (zie"Kentekenplaatsen De indezegebruikshandleidingbeschrevenveiligheidssystemen, Veiligheidssystemen, waarschuwingsplaatjesenwaarschuwingen De hoofdruimtewordtnogeensextrabeperktdoorhet dragen vaneen worden genomen. vermeldemax.lichaamslengte moetbeslistinacht De ophewaarschuwingsplaatje De bedienermoetzichbijhetgebruikvaninternetransportmiddelinde verlaten, hetinternetransportmiddel stilzetten. onmiddellijk Wanneer onbevoegdepersonenondanksopdrachtdaartoedegevarenzoneniet moetertijdigeenwaarschuwingstekenwordengegeven. Bij gevaarvoorpersonen Onbevoegde personenuitdegevarenzonesturen. veiligheidshelm. beschermdakophouden. beveiligde zonevanhet VOORZICHTIG! WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

03.13 NL 2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen

74 77 76 77 75 78

79 80 81 82 79 80 81 82

SOLO-PILOT MULTI-PILOT 03.13 NL

59 60 Z o.Bedienings-en Pos. t toegangsmodule". ziegebruikshandleiding"ISM- *Bij uitvoeringmetISM-toegangsmodule, 2Contactslot 82 NOODSTOP-schakelaar 81 80 79 Rempedaal 77 6Dubbelpedaalregeling, 76 Rijpedaal 75 4Dubbelpedaalregeling, 74 =standaard Stuurwiel 7 CanCode ISM-toegangsmodule MULTI-PILOT SOLO-PILOT rijpedaal "vooruit" rijpedaal "achteruit" displayelement o t t o t t t o t o Inschakelen vanhetinternetransportmiddel* door onbevoegden. transportmiddel beveiligdtegeninschakelen contactslot tetrekkenishetinterne opnieuw opstarten. Door desleuteluithet Stuurstroom in-enuitschakelen, endemotor uitschakelen. In noodgevallendestuurstroomin-en Vrijgavetoets ( – hydraulica( Extra – Sideshift links/rechts ( – Claxontoets – voorover/achteroverneigen Hefmast – Lastopname heffen /neerlaten – vooruit/achteruit(nietbij rijrichting – Bediening vandefuncties: Sturen transportmiddel. vanhetinterne afgeremd. transportmiddel meteentotstilstand Door hetintrappenwordt hetinterne traploos geregeld. transportmiddel vooruit.Derijsnelheidwordt Door dezeintetrappenrijdt hetinterne Traploze regelingvanderijsnelheid. wordt traploosgeregeld. transportmiddel achteruit.Derijsnelheid Door dezeintetrappenrijdt hetinterne Functie dubbele pedaalbediening) o =optioneleuitvoering o ) o ) o )

03.13 NL Pos. Bedienings- en Functie displayelement 83 Rijrichtingschakelaar t Selectie van de rijrichting of neutrale stand. (niet aanwezig bij dubbelpedaalbesturing) 84 Hendel t Hendel voor de bediening van de hydraulische functies. 85 Toets "claxon" t Activeert een akoestisch waarschuwingssignaal. 86 Toets vrijgave extra o Geeft de extra hydraulische functies of het hydraulische functies toestemmingsplichtige hydraulisch systeem vrij. 87 Toets o Toets voor de bediening van de extra hydraulische functie.

t = standaard o = optionele uitvoering

8384 85 83 84 85

86

83

85 87

86 03.13 NL

61 . Bedieningsconsolemetdisplay 2.1 62 instrumentenpaneel. bevinden zichgrafischepictogrammenlinksbovenopdebedieningsconsolemet Alswaarschuwingssymbolen bedrijfsuren, storingeneninformatieweergegeven. debedrijfsgegevens,batterijlading, Op hetdisplayvandebedienconsoleworden 111 102 95 112 88 113 96 119 124 km/h 114 89 97 90 98 91 99 2 2 123 122 120 0 108 107 1 1 117 116 115 92 R 100 121 93 101 94 0 110 109 73 103 118 104 105 106

03.13 NL Pos. Bedienings- en Functie displayelement 73 t – Geeft door het enkele branden aan dat er te weinig brandstof is. Geeft door gecombineerd branden met err WAARSCHUWING xx xxx of inf xx xxx een fout of een inlichting aan. – Er klinkt een waarschuwingssignaal 88 Luchtfilterbewaking t – Brandt als het luchtfilter is verzadigd

89 Oliedrukindicatie t Gaat branden als de motoroliedruk te motorolie laag is. 90 Indicatie parkeerrem t Comfortfunctie, wordt aangegeven door een brandende indicatie parkeerrem.

Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligd, maar niet veilig geparkeerd.

Parkeerrem wordt bij stilstaande truck automatisch geactiveerd. Automatisch loszetten van de parkeerrem bij het intrappen van het rijpedaal. 91 t Werkt niet

92 t Werkt niet

93 Waarschuwingsindicat t – Temperatuur hydraulische olie te ie overtemperatuur hoog. – Temperatuur koelmiddel te hoog. – Het vermogen van het interne transportmiddel wordt bij stijgende temperatuur continu automatisch tot 0% gereduceerd. 94 Waarschuwingsindicat t Batterij wordt niet geladen. ie laadstroom 95 t – Werkt niet 96 Controlelamp t Sluipsnelheid geactiveerd (rijsnelheid sluipsnelheid maximaal 6 km/h) 97 Knipper-controlelamp o Knipperlichten rechts/links geactiveerd

98 Controlelamp intern t Verbrandingsmotor heeft transportmiddel in bedrijfstemperatuur bereikt. gebruik 03.13 NL

63 64 Z 0 Display t 103 Waarschuwingsindicat 102 Controlelamp 101 Servicedisplay 100 99 en Bedienings- Pos. upbjsoignze"trnsup ppgn 154. "Storingshulp" oppagina Hulp bijstoringenzie =standaard ie roetfilter voorgloeien gasfleshouder ie dubbele Waarschuwingsindicat ie gordelslotbewaking Waarschuwingsindicat ie stoelschakelaar Waarschuwingsindicat displayelement t t o o t t t o =optioneleuitvoering Functie – Als dewaarschuwingsindicatieniet Als – nietmogelijk Doorrijden – knippert:Storing Controlelamp inde – wordt Motor voorgegloeid(enkelbij – vergrendeld Dubbele gasfleshoudernietgoed 136 "AccessControl"oppagina zie – transportmiddelgebruiksklaar Intern – transportmiddelopnieuw Intern – Tijdbewaking verstreken transportmiddelgebruiksklaar, Intern – Stoelschakelaar nietgesloten Indicatie bedrijfsgegevens. service-intervalis Ingesteld – uitgaat, klantenserviceinformeren motorbesturing DFG). starten bestuurdersstoel echternietbezet producent wordeningesteld. door deklantenservicevan uitvoeren (displayknippert),moet FEM-controle na12maanden verstreken (1000bedrijfsuren)of

03.13 NL 2.2 Toetsen op bedieningspaneel

88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 73

103

R km/h 104

105

106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120121 122 123 124

Pos Bedienings- en Functie displayelementen 104 Programmaselectieto t In de lijst met bedrijfsprogramma's* ets één niveau hoger springen.

105 Programmaselectieto t In de lijst met bedrijfsprogramma's* ets één niveau lager springen. 03.13 NL

65 66 o Bedienings-en Pos 1 Dimlicht Parkeerlicht Functietoets "P1" 116 115 Sluiptoets 114 Set-toets 113 Functietoets "Time" Noodknipperlichtinstal 112 111 110 Ruitenwisservoorruit Voorruitsproeier 109 108 Achterruitwisser 107 Indicatieparkeerrem Ledop 90 106 displayelementen latie branden tegelijkertijd parkeerremtoets en o o o t t t o o o o t t Functie Dimlicht in-enuitschakelen. Parkeerlicht in-enuitschakelen. Extra systemenin-enuitschakelen. klantenservice wordengewijzigd. Sluipsnelheidalleen doorde kan Sluipsnelheid in-enuitschakelen. instellingen op. display-/bedrijfsprogramma- indrukkenslaatdeactuele s. ca. 2 Tijd instellen uitschakelen. Noodknipperlichtinstallatie in-en 3x indrukken>uit – 2x indrukken>snel, – 1x indrukken>interval – Ruitenwisser in-enuitschakelen, – Voorruitsproeier in-enuitschakelen. Na hetloslatenis devorigefunctie – indrukken,achterruitsproeier s 2 ca. – 3x indrukken>uit – 2x indrukken>snel – 1x indrukken>interval – (106). parkeerremtoetsindrukken vande Rijvrijgave wordt verleenddoorhet het rijpedaal. Geen rijvrijgavebijhetintrappenvan de indicatieparkeerrem (90)brandt. parkeerremtoets (106) brandt rooden (106) geactiveerd.Ledop het indrukkenvandeparkeerremtoets van hetinternetransportmiddelofdoor Parkeerrem wordt bijhetinschakelen interne transportmiddel. Veilig parkeren enverlatenvanhet intervalschakeling. ingesteld (intervalofsnel). wordt geactiveerd.

03.13 NL Pos Bedienings- en Functie displayelementen 117 Werklamp, achter o Werklamp achter in- en uitschakelen.

118 Werklamp, voor o Werklamp voor in- en uitschakelen.

119 Functietoets "P2" o Extra systemen in- en uitschakelen.

120 Achterruitverwarming o Achterruitverwarming in- en uitschakelen. 121 Stoelverwarming o Stoelverwarming vrijschakelen (stoelverwarming in-/uitschakelen zie "Chauffeursstoel stoelverwarming / verlenging rugleuning" op pagina 145. 122 Waarschuwingsindica o Waarschuwingslamp in- en tie uitschakelen. 123 Overbruggingstoets o Overbruggingstoets "hefuitschakeling" "hefuitschakeling" in- en uitschakelen. 124 Functietoets "P3" o Extra systemen in- en uitschakelen.

t = standaard o = optionele uitvoering

Z *Voor de aanpassing van de karakteristiek van de rij- en werkfunctie op het betreffende gebruiksdoel staan vijf bedrijfsprogramma's met verschillende rijvermogens ter beschikking. Uitgaande van de bedrijfsprogramma's 1 (beperkte acceleratie en snelheid, evenals fijngevoelige besturing van de werkfuncties) worden de rijvermogens tot aan bedrijfsprogramma's 5 (maximale rijvermogens voor hoge omslagcapaciteit) verhoogd. Indien nodig kunnen de bedrijfsprogramma's ook klantspecifiek worden aangepast of beperkt. Het besturingsprogramma 1 is door aanpassing bijvoorbeeld bijzonder geschikt voor gebruik met graafbak. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent. 03.13 NL

67 . Indicatie 2.3 68 t 128 127 Tijd 126 Bedrijfsprogramma- 125 72 =standaard snelheid enwielstand Indicatie vanrijrichting, snelheidsindicatie Rijrichting-, storingsindicatie: Bedrijfsuren / indicatie TFG metlpg-tank Brandstofmeter DFG km/h 128 127 o t t t t t t actuele snelheid. Weergave wielstand vandeactuele ende (vooruit ofachteruit)endeactuelesnelheid. rijrichtingschakelaar isgeselecteerd Weergave vanderijrichtingdiemet Wanneerstoringen zijn ermeer – Wanneer (Err)ofeen eenstoring – Foutindicatie: geteldalsde Bedrijfsuren worden – Bedrijfsurenteller: Indicatie vandetijd. vanhetactieve Indicatie – Bedrijfsprogramma-indicatie o een waarschuwingstoon. 1,5 secondenweergegeven.Erklinkt een afstand van opgetreden, wordenzeafwisselendin storings- resp.infocodeweergegeven. waarschuwing (Inf)optreedt, wordt de verbrandingsmotor draait. bedrijfsprogramma. =optioneleuitvoering 72 Grafische weergavevanhet R brandstofniveau. 126 125

03.13 NL 3 Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik

3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

WAARSCHUWING!

Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (opties) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of andere gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (opties) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. 03.13 NL

69 70 • Vloeistofpeil van de ruitensproeier( Vloeistofpeil van • Brandstofvoorraad controleren. • parkeerremgoedwerken: noodstopremende Controleren ofdebedrijfsrem, • soepelwerktdoordezemeerderekerenintetrappen. Controleren ofhetrijpedaal • Controleren ofdehydraulischefunctiesheffen/neerlaten,neigeneneventueel het • Drive Control controleren( • Controleren ofhetveiligheidssysteem( • maghetniet Controleren ofdestoelschakelaarwerkt: bijlegebestuurdersstoel • 78. Veiligheidsgordel controleren,zie"Veiligheidsgordel"oppagina • Controleren ofdebestuurdersstoelgoedvergrendeld is. • Stuurhoekindicatie ( • Controleren ofhetstuursysteemwerkt. • Controleren ofdeclaxon( • hydraulischesysteemvisueelcontrolerenop Zichtbaar bereikvanhet • Vorkvergrendeling (129)enborgingvandevorken(130)controleren,indiennodig • Controleren ofdebedienings-endisplayelementenwerken. • leesbaar zijn. Controleren oflastdiagramenwaarschuwingsplaatjesgoed • zijnbeschadigd. zijngespannenenniet Controleren ofdehefkettingengelijkmatig • beschadigingencontroleren. Dakruit opscheurenenandere • wielboutenen (vooralwielen, Het heleinternetransportmiddel • Werkwijze inbedrijfstelling Controle voorafgaandeaandedagelijkse X Rijpedaal controleren Voorzichtig optrekkenenremwerking vanhetrempedaalcontroleren. aanbouwapparaat probleemloos werken. utnpoiisaltevle"o aia201. vullen"oppagina ruitensproei-installatie Rijpedaal opvrij, zichtbaar trajectvoorzichtigindrukken.Demaximalesnelheid • aan demastzonderlastheffen.Het Vorkenbord bovenhetreferentiepunt • mogelijk zijndewerkhydraulicatebedienen. aangegeven. wordt draaien encontrolerenofdewielstandopbedieningsconsole beschadigingen enlekkages. nm). 85 = bouten vastdraaien(aanhaalmoment genomen. ingebruikworden vervangen. Totdereparatiemaghetinternetransportmiddelniet Bij schademoetdedakruitdirectdoorklantenservicevanproducentworden controleren. lastopnamemiddelen) opbeschadigingen nullast. uitvoeren bijactieveparkeerremenin De controlevanhetrijpedaalenkel moet totstapsnelheid(ca.3km/h)beperktzijn. ophetdisplay. pictogram sluipsnelheidbrandt VOORZICHTIG! o ) controleren,stuurwielinbeiderichtingentotdeaanslag o o ) enindienaanwezigdeachteruitrijzoemerwerkt. ): o o ) werkt, ) controleren, zie "Vloeistofvande 129 130

03.13 NL • Controleren of de gasinstallatie goed werkt, zie "Gasreservoir" op pagina 49. • Veiligheidsventiel van de lpg-installatie controleren, zie "Overdrukventiel LPG- installatie" op pagina 45. 03.13 NL

71 72 Internetransportmiddelenmet gereduceerde hoofdruimteX( 3.3 In-enuitstappen 3.2 Z X X kunnen dannietwordenuitgesloten. vandebediener lichaamsinspanning ongezonde houdingentegrote Schade enduurschadedooreen en risicovoordebedienerbetekenen. van hetvoertuigeenzwaarderebelasting acht wordtgenomen, kanhetbedienen nietin Als deaanbevolenlichaamslengte aangepaste werkplek Gevaar voordegezondheiddoorniet Voor hetin-enuitstappendegreep(131) • Cabinedeur openen( • Werkwijze normaal enrechtopkanzitten. belaste bedienerzondermoeite De exploitantmoetcontrolerenofde overschrijden. maximale lichaamslengteniet transportmiddel deaangegeven bedieners vanhetinterne De exploitantmoetervoorzorgendatde vasthouden. Bij cockpitverhoging( WAARSCHUWING! o o ). ) isereenextratredeaanwezig. o 131 )

03.13 NL 3.4 Bestuurdersplaats inrichten

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde bestuurdersstoel, stuurkolom en armleuning Bestuurdersstoel, stuurkolom en armleuning kunnen tijdens het rijden ongewild verschuiven en zo niet veilig worden bediend. XBestuurdersstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden.

Werkwijze • Chauffeursstoel, stuurkolom en eventueel armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.

3.4.1 Stoel instellen

WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen en gevaar voor de gezondheid Bij niet juist ingestelde bestuurdersstoel kunnen er ongevallen en gezondheidsschade worden veroorzaakt. XBestuurdersstoel niet instellen tijdens het rijden. XBestuurdersstoel moet na het instellen vergrendelen. XVoor inbedrijfstelling van het interne transportmiddel de individuele instelling van het bestuurdersgewicht controleren en indien nodig instellen. XGewichtsinstelhendel alleen aan de greep vasthouden; niet onder de gewichtsinstelhendel door grijpen. 03.13 NL

73 74 Z Z Rugleuning isingesteld. Hendel (135)weerloslaten.Rugleuningwordtvergrendeld. • Neiging vandearmleuninginstellen. • vanderugleuningtrekken. Hendel (135)voordeinstelling • Op debestuurderstoelgaanzitten. • Werkwijze Rugleuning instellen Het bestuurdersgewichtisingesteld. Gewichtsinstelhendel (132)nahetinstellenvangewichtvollediginklappen. • destoelopeenlager Gewichtsinstelhendel (132)omlaagenomhoogbewegen,om • Gewichtsinstelhendel (132)omhoogen • Gewichtsinstelhendel (132)volledig • Werkwijze belaste stoel. Bestuurdersgewicht instellenbijeen optimale stoelveringtebereiken. op hetbestuurdersgewichtomeen De bestuurdersstoelmoetzijningesteld Bestuurdersgewicht instellen AANWIJZING wordt gevoeldaaneenlegeslagvandehendel. bevindt.Hetbereikenvanhetminimaleofmaximalegewicht het kijkvenster(133) Het bestuurdersgewichtisingesteld,wanneerdepijlzichinmiddelstestandvan gewicht intestellen. hoger gewichtintestellen. omlaag bewegen,omdestoelopeen uitklappen inpijlrichting. geval onderdehendelgrijpen. vasthouden aandegreep,ingeen Hendel voorgewichtsinstelling(132)uitsluitend 134 133 132 135 136

03.13 NL Bestuurdersstoel met pneumatische gewichtinstelling (MSG 75) (o) Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (132) omhoog bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (132) omlaag bewegen, om de 132 stoel op een lager gewicht in te stellen. Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (133) bevindt.

Zitpositie instellen

VOORZICHTIG! Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezet Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. XBestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. XBestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden.

Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (134) in de richting van de pijl omhoog trekken. • Bestuurderstoel door vooruit of achteruit schuiven in de juiste zitpositie plaatsen. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (134) laten vastklikken. Zitpositie is ingesteld.

Lendesteun instellen (o) 133 132 Werkwijze • Handwiel (136) in de gewenste positie draaien. Positie 0 = geen welving in de lendenwervelzone. Positie 1 = welving naar de bovenste lendenwervelzone toenemend. Positie 2 = welving naar de onderste lendenwervelzone toenemend. Lendenwervelsteun is ingesteld. 134 135 136 03.13 NL

75 .. Stuurwiel/stuurkolominstellen 3.4.2 76 Z Z Z Stuurkolom indeparkeerstandzetten Instelhendel stuurwielinderichtingvan • Stuurwiel (7)instellenopdegewenste • Instelhendel voorhetstuurwiel(140)inde • Werkwijze Individuele stuurwielinstelling Voordat udoorgaatmetwerken,stuurkolomenstuurwielinderichtingvanpijl • Stuurkolom (139)totaandeaanslagnaarvorenzwenkenenvergrendelingshendel • Ontgrendelingshendel stuurkolom/ • hetstuurwiel(7) Stuurkolom (139)aan • Werkwijze de (137)duwen. stand (hoogteenhoek). (138)trekken. richting vandepijl debedienendepersoonwordeningesteld. Het stuurwielkaninhoogteenhoekop (138) naar de chauffeursstoel trekken totdat deze voelbaarvastklikt (138) naardechauffeursstoeltrekken totdatdeze loslaten. (138) naardechauffeursstoeltrekken,totdatstuurkolom vorenzwenkt. motorkap (141)inderichtingvanpijl motorkap (141)onderveervoorspanning. vergrendelingshendel stuurkolom/ Deze staatnahetlosmakenvande vasthouden. blijftvervolgens behouden. stuurwielinstelling gezwenkt. Deindividuele voren indeparkeerstandworden motorkap (141)kandestuurkolomnaar Met devergrendelingshendelstuurkolom/ 140 137 138 7 138 7 139 141 137

03.13 NL 3.4.3 Armleuning instellen

Horizontale instelling: 142 Werkwijze • klemschroef (142) enkele slagen losser zetten. • De armleuning kan naar voren of naar achter worden verschoven. Na het bereiken van de gewenste instelling klemschroef (142) weer vastzetten, de armleuning is vergrendeld. 143

Verticale instelling: Werkwijze • Vergrendelingtoets (143) indrukken en ingedrukt houden. • De armleuning kan naar boven of naar onderen worden gezet. Na het bereiken van de gewenste instelling vergrendelingsknop (143) loslaten, de armleuning is dan in deze positie vastgezet 03.13 NL

77 . Veiligheidsgordel 3.5 78 Z Z Z het span/oprolmechanismetrekken. dannietmeeruit blokkeerautomaat degordelspanner.Ukuntveiligheidsgordel transportmiddelblokkeertde Bij eensterkeschuinstandvanhetinterne ergschuinstaat Hoe hetinternetransportmiddelstartenwanneer X X X X X X X personen letseloplopenbijeenongeval. omgedaanofwordtveranderd,kunnen Wanneer deveiligheidsgordelnietwordt Verhoogd letselgevaarbijhetrijden zonderveiligheidsgordel De veiligheidsgordelisgecontroleerd. Veiligheidsgordel ermeteenruk uittrekken. • vlakke ondergrondparkeren. Intern transportmiddel opeen • Werkwijze Blokkeerautomaat testen en ofdeveiligheidsgordelzonderproblemen Controleren ofdegordelsluitingwerkt • uitdegordelspannertrekkenencontrolerenofhij Veiligheidsgordel helemaal • Afdekking opbeschadigingcontroleren. • Controleren ofdebevestigingspuntennietversleten ofbeschadigdzijn. • Werkwijze Veiligheidsgordel controleren De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60°C. De temperatuurvandewarmeluchtmagniethogerzijndan tevermijden. omopnieuwbevriezen gordelspanner endrooghem een bevrorengordelsluitingof regelmatig reinigen.Ontdooi tijdens stilstand)en tegen verontreiniging(bijvoorbeeld:afdekken Veiligheidsgordel beschermen veiligheidsgordel isgemonteerd. Het internetransportmiddelstilleggentotdatereengoedwerkende Vastgestelde gebrekendirectbijdeleidinggevendemelden. gebruiken. Bij namontageenreparatiesuitsluitendoriginelevervangingsonderdelen Veiligheidsgordels moetennaiederongevalwordenvervangen. vakpersoneel. Beschadigde ofnietwerkendeveiligheidsgordelsuitsluitendlatenvervangendoor Geen veranderingenaandeveiligheidsgordelaanbrengen. omdoen. Voor iederebewegingvanhetinternetransportmiddeleerstdeveiligheidsgordel De blokkeerautomaatmoethet uittrekken vandegordelblokkeren. wordtgetrokken. door degordelspanner beschadigd is(losgeraaktenaden,rafelsenscheuren). aan. Rijd hetinternetransportmiddelvoorzichtiguitdeschuinestandenbrenggordel WAARSCHUWING!

03.13 NL 4 Werken met het interne transportmiddel

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden Rijwegen en werkzones Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.

GEVAAR!

De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijbanen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bediener moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.

AANWIJZING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.

Gedrag tijdens het rijden De bediener moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. De bediener moet bijvoorbeeld langzaam rijden in bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. De bediener moet altijd een veilige remafstand aanhouden tot de trucks die zich in de rijrichting gezien vóór hem bevinden en hij moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling remmen (m.u.v. bij gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijk plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel. Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De bediener mag niet van het interne transportmiddel springen. De bediener moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen. 03.13 NL

79 80 oogcontact verlorenis. voorzichtig rijden.Interntransportmiddelonmiddellijkstopzettenwanneerhet enkelinloopsnelheidenmetbijzonder met debedienerkanhouden.Daarbij entegelijkertijdoogcontact transportmiddel lopen,zodatdezederijbaankaninzien mogelijk is,moeteentweedepersoonassisterenennaasthetinterne beperken, moetinternetransportmiddeltegendelastrichtinginrijden.Alsditniet getransporteerddiehetzicht Alserlastenworden traject datwordtgereden. overzichthebbenoverhet De bedienermoetinderijrichtingkijkenenaltijdvoldoende Zichtverhoudingen tijdenshetrijden

03.13 NL Rijden over hellingen Rijden over hellingen tot 15% is enkel toegestaan, wanneer deze als verkeersweg zijn bestemd, schoon en stroef zijn en er veilig op kan worden gereden volgens de technische specificaties van de truck. Daarbij moet de last zich aan hellingzijde bevinden. Omkeren, schuin rijden en parkeren van het interne transportmiddel op hellingen is verboden. Op hellingen mag uitsluitend met lage snelheid en permanente gereedheid om te remmen worden gereden. Er moet bijzonder voorzichtig worden gereden in de buur van hellingen en kaaimuren.

Liften inrijden en laadplaten en laadbruggen oprijden Er mag uitsluitend in liften worden gereden wanneer deze voldoende draagvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet voor het rijden worden gecontroleerd. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig is neergezet, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel. De bediener moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen de laadplaat of de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.

Toestand van de te transporteren last De bediener moet controleren of de last zich in een goede staat bevindt. Er mogen uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten worden getransporteerd. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.

Het transport van gloeiende vloeistoffen (bijv. metaalmassa etc.) is enkel met gebruik van geschikte opties toegestaan. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent.

Z Veiligheidsaanwijzingen voor de gesteldheid van de transporteren last bij aanbouwapparaten,zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 97. Aanhangers trekken Intern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken, zie "Aanhangers trekken" op pagina 116

GEVAAR! Uitlaatgasemissie kunnen overlijden veroorzaken XHet interne transportmiddel mag uitsluitend in goed geventileerde zones worden gebruikt. Wanneer het interne transportmiddel in gesloten zones wordt gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood! XVoor het gebruik van interne transportmiddelen met verbrandingsmotoren in afgesloten ruimten, dienen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, technische normen en preventieve maatregelen door de bediener in acht te worden genomen. 03.13 NL

81 . Gebruiksklaarmaken 4.2 82 Z • NOODUIT-schakelaar (81) ontgrendelen,daarvoor NOODUIT-schakelaar (81) • Werkwijze Controles enhandelingenvoorafgaande – Voorwaarden inschakelen transportmiddel Intern • draaiknop draaien, totdat de schakelaarontgrendeld. draaiknop draaien,totdat • 69. oppagina inbedrijfstelling" handelingen vóórdedagelijkse uitgevoerd, zie"Controlesen aan dedagelijkseinbedrijfstelling bereikt. motor debedrijfstemperatuurheeft Motor pasvolledigbelasten,wanneerde de motorsnelzijnbedrijfstemperatuur. belasting enwisselendtoerentalbereikt stationair warmdraaien.Bijeenmatige worden bediend.Laatdemotorniet uitsluitend vanafdebestuurdersstoel Het internetransportmiddelmag km/h 98 81 R 82

03.13 NL 4.3 Startprocedure DFG

82 Werkwijze 0 • Sleutel in het contactslot(82) steken. I Contactslot in stand "I" schakelen. • Controlelamp voorgloeien, brandt en gaat automatisch uit, wanneer de II vereiste voorgloeitijd (ca. 4 s) is bereikt.

• • Alle waarschuwingslampen branden kort voor een functionele controle en 89 90 98 93 94 het display (103) wordt geactiveerd. Z Alle waarschuwingsindicaties, met 73 uitzondering van de oliedrukindicatie motorolie (89), parkeerrem (90), 103 controlelamp intern R transportmiddel in werking (103) en km/h waarschuwingsindicatie laadstroom (9 4) moeten naar korte tijd weer uitgaan. Wanneer dat niet zo is, startprocedure afbreken en storing verhelpen. • Contactslot (82) met sleutel in stand "II" schakelen, om de starttoets te 106 activeren. Z Startmotor slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking bedienen. Het interne transportmiddel is uitgerust met een startherhaalblokkering, die het opnieuw starten bij een draaiende motor voorkomt. • Sleutel onmiddellijk loslaten, nadat de motor is aangesprongen. Het contactslot gaat automatisch terug naar de stand "I". Z Alle waarschuwingsindicaties, met uitzondering van parkeerrem (90) en controlelamp intern transportmiddel in gebruik (103) moeten onmiddellijk uitgaan nadat de motor is aangesprongen. Wanneer dat niet zo is, motor onmiddellijk uitzetten en storing verhelpen. • Controleren of het rempedaal en de parkeerremtoets (106) goed werken. Intern transportmiddel is gebruiksklaar. 03.13 NL

83 . StartprocedureTFG 4.4 84 Z Z Z Alle waarschuwingslampenbranden • • Sleutel in hetcontactslot(82)steken. • Afsluitventiel aangasfleslangzaam • Werkwijze X X X X niet start Gevaar dooruitstromenvloeibaargas,wanneerhetinternetransportmiddel Intern transportmiddel isgebruiksklaar. Controleren ofhetrempedaal endeparkeerremtoets(106)goed werken. • de motor isaangesprongen.Hetcontactslot Sleutel onmiddellijkloslaten,nadat • Contactslot (82)met sleutel instand"II" • het display (103) wordt geactiveerd. (103)wordt het display kort vooreenfunctionelecontroleen Contactslot instand"I"schakelen. 49. pagina openen, zie"Gasflessen"op De leidinggevendeinformeren. Contactsleutel indestand"O"schakelen. Het afsluitventielvoordegasflessluiten. 43) pagina voordeomgangmetdieselolieenvloeibaargas"op (zie "Veiligheidsvoorschriften inachtnemen metvloeibaargas Veiligheidsvoorschriften indeomgang uitzetten enstoringverhelpen. Wanneer dat nietzois,motoronmiddellijk nadat demotorisaangesprongen. controlelamp interntransportmiddel ingebruik(103)moetenonmiddellijkuitgaan Alle waarschuwingsindicaties, metuitzonderingvanparkeerrem(90)en gaat automatischterugnaarde stand"I". opnieuw startenbijeendraaiendemotorvoorkomt. diehet Het internetransportmiddelisuitgerustmeteenstartherhaalblokkering, bedienen. seconden zonderonderbreking Startmotor slechtsmaximaal15 activeren. schakelen, omdestarttoetste verhelpen. afbreken enstoring Wanneer datnietzois,startprocedure moeten naeenkortetijdweeruitgaan. waarschuwingslamp laadstroom(94) transportmiddel ingebruik(103)en motorolie(89), parkeerrem (90),controlelampintern oliedrukindicatie Alle waarschuwingsindicatiesm.u.v. GEVAAR! 89 106 82 km/h 90 98 93 R 0 94 I 73 II 103

03.13 NL 03.13 NL

85 . Interntransportmiddelveiligparkeren 4.5 86 Z • Afsluitventiel aan gasflessen enlpg-tank Afsluitventiel aangasflessen • NOODSTOP-schakelaar (81)indrukken. • Sleutel uitcontactslot (82)trekken. • (82) indestand"0" Sleutel incontactslot • Hefmast naarvorenneigen. • neerlaten. Lastopnamemiddel • Werkwijze transportmiddel hetintern Parkeren enverlatenvan X X X X X X gevaarlijk enisinprincipeniettoegestaan. ofopgehevenlastopnamemiddelis parkeerrem ofmetomhooggebrachtelast zondergeactiveerde Plaatsing vanhetinternetransportmiddelophellingen Gevaar voorongevallendoornietgeborgdinterntransportmiddel X een explosiefmengselvanlpgenluchtvormen. Lpg iszwaarderdanlucht.Ondergrondskanhetdaaromzondervoldoendeventilatie Explosiegevaar bijhetondergrondsparkerenvanlpg-trucks(TFG) sluiten (alleenTFG). draaien. parkeren enverlatenisverboden. Intern transportmiddelophellingen vorken. Parkeerplaats zodanigkiezendatniemandletselkanoplopenaandeneergelaten Voor hetparkerenaltijddeparkeerremtoetsindrukken. Hefmast naarvorenneigen. Hefmast enlastopnamemiddelaltijdhelemaalneerlaten. transportmiddel met bijvoorbeeldwiggenborgen. gevallen hetinterne parkeren. Inbijzondere opeenvlakkeondergrond Intern transportmiddelalleen bevinden. worden opgesteld,diezichonderhetgeparkeerdeinternetransportmiddel ofandereverdiepingen kelderopeningen, putten,rioleringen,kanaalingangen indebuurtvan lpg-aandrijving mogenniet transportmiddelen met gelijkvloerse ofhogereruimtendievoldoendegeventileerdzijn.Interne Interne transportmiddelenmetgasaandrijvingmogenalleenwordengebruiktin wijze uitzetten. de motor,motor opnieuwstartenennabeëindigen vanderitopvoorgeschreven wordtverbruikt.Bijonbedoeldestilstandvan blokkeerventiel vandelpg-installatie demotoren het automatische resterende gasindeleidingen tussen de motornogevendoorlopen. Opdezemanierwordtgegarandeerddathet Enkel TFG: WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! Als desleutelinstand"0"wordt gedraaidterwijldemotorloopt,zal 81 82

03.13 NL 4.6 NOODSTOP

VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door maximale afremming Wanneer de NOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden wordt bediend, wordt het interne transportmiddel met maximale remwerking tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de lastopnamemiddelen glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel. XDe NOODSTOP-schakelaar niet als bedrijfsrem gebruiken. XDe NOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden alleen bij gevaar gebruiken.

NOODUIT indrukken 81 Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (81) indrukken. 82 Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. 03.13 NL

87 . Rijden 4.7 88 Intern transportmiddelrijdtindegeselecteerderijrichting. rijsnelheidwordtmethetrijpedaal(75)geregeld. (75)intrappen.De Rijpedaal • Hefmast naarachterenneigen. • Lastopnamemiddelca.200mmopheffen. • Indien nodigrijsnelheidselecteren,daarvoor • Rijrichting met • Parkeerrem losmaken,daarvoor • Werkwijze Bedrijfsklaar gemaakt,zie"Gebruiksklaar – Voorwaarden Rijden X X X X X X X Gevaar voorongevallendoorondeskundigrijden programmaselectietoets (105/104) indrukken. (105/104) programmaselectietoets (113)ofde toets sluipsnelheid (83)selecteren. rijrichtingschakelaar (106)indrukken. parkeerremtoets 82. maken" oppagina letten opvrijzicht. Bij achteruitrijden 200 mmopheffen. Hefmast achteroverneigenenlastopnamemiddelca. en delastaanpassen. rijbanen, dewerkzone Rijsnelheden aandeaardvan Controleren ofhetrijbereikvrijis. lichaamsdelen uitdetruckcontoursteken. Tijdens hetrijdengeen deuren rijden. Uitsluitend metgeslotenveiligheidsgordelencorrectvergrendeldeafdekkingen gaanstaan. Tijdens hetrijdennietopvandebestuurdersstoel WAARSCHUWING! 83 83 77 106 113 km/h R 104 75 105

03.13 NL Neutraal vergrendeling Bij het verlaten van het interne transportmiddel zonder de rijrichting uit te schakelen, wordt het interne transportmiddel automatisch in "Neutraal" gezet. Om weer verder te rijden (zittend op het interne transportmiddel), moeten alle bedieningselementen onbediend zijn, moet de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand N worden gebracht en moet vervolgens de gewenste rijrichting opnieuw worden geselecteerd. Bovendien moet er een keer kort op het rempedaal worden gedrukt, voordat er een verzoek van het rijpedaal of van de werkfuncties wordt aangenomen.

Dubbelpedaal (optie) Voorwaarden – Bedrijfsklaar gemaakt, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 82 Werkwijze Z Bij interne transportmiddelen met dubbelpedaal wordt de rijrichting met de rijpedalen (76;74) gekozen. Bij het verlaten wordt het interne transportmiddel automatisch in "neutraal" geschakeld. 74 77 76 • Rempedaal kort indrukken om de rij- en werkfuncties vrij te geven. • Parkeerrem losmaken, daarvoor parkeerremtoets (106) indrukken. • Lastopnamemiddel ca. 200 mm opheffen. • Hefmast naar achteren neigen. • Rijpedaal (76) intrappen om vooruit te rijden. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (76) geregeld. • Rijpedaal (74) intrappen om achteruit te rijden. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (74) geregeld. Intern transportmiddel rijdt in de geselecteerde rijrichting.

R km/h

106 03.13 NL

89 . Sturen 4.8 90 Remmen 4.9 Z X X X X af vandetoestandrijweg. transportmiddel hangtinbelangrijkemate Het remgedragvanhetinterne Gevaar voorongevallen rijrichting. rijdtindegewenste Intern transportmiddel Een bocht naarlinksnemen:Stuurwiel • nemen:Stuurwiel Een bochtnaarrechts • Werkwijze sturen transportmiddel Intern Parkeerrem (106) – parkeren: en voorhetveilig Noodstoprem (77) – Bedrijfsrem – transportmiddel teremmen: Er zijnviermogelijkhedenomhetinterne In gevaarlijkesituatiesmetde een langereremweg. moet rekeningwordengehoudenmet Bij hetrijdenmetaangehangenlast nietverschuift. afremmen, zodatdelast Intern transportmiddelvoorzichtig houden bijhetremgedrag. de rijbaanlettenendaarmeerekening De bedienermoetopdetoestandvan klok indraaien. overeenkomstig degewenstebochttegen klok meedraaien. overeenkomstig degewenstebochtmet fijngevoelig draaien zeer laag,daaromhetstuurwiel(7) De stuurkrachtdiemoetwordengebruiktis bedrijfsrem remmen. WAARSCHUWING! km/h 74 77 7 77 R 76 75 106

03.13 NL 4.9.1 Bedrijfsrem

Bij normaal rijden vindt er een afremming plaats door het terugregelen van de rijaandrijving met het rijpedaal (74,75,76). Het interne transportmiddel wordt afhankelijk van het bedrijfsprogramma hydrostatisch afgeremd. 77 75 Hierdoor is een fijngevoelige dosering van de remwerking mogelijk.

Z Op het moment dat het interne transportmiddel stilstaat, wordt het interne transportmiddel automatisch door de parkeerrem vastgehouden, indicatie parkeerrem (90) brandt. Parkeerrem wordt door het intrappen van het rijpedaal automatisch losgezet.

Noodstoprem: Rempedaal (77) intrappen. 74 77 76

VOORZICHTIG! 90

Bij het bedienen van de noodstoprem R (77) staat het volledige remvermogen km/h ter beschikking XDe noodstoprem mag enkel voor noodremacties worden gebruikt. XBij het intrappen van het rempedaal vindt de afremming plaats onafhankelijk van de stand van het rijpedaal. XEr bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel. XDe bediener moet zich vooraf zonder last en bij lage snelheid met de werking van de noodstoprem vertrouwd maken! 03.13 NL

91 .. Parkeerrem 4.9.2 92 Z Z Z X X X Gevaar voorongevallen – – De parkeerrembeschiktovertweefuncties: Parkeerremtoets (106)indrukken. • Werkwijze risico opongevallenenletsel! vorken glijden.Erbestaateenverhoogd Daarbij kandeopgenomenlastvan remwerking totstilstandafgeremd. transportmiddel met maximale wordt hetinterne tijdens hetrijden Bij hettrekkenvandeparkeerremtoets verboden. transportmiddel ophellingenis Het parkerenenverlatenvanhetinterne bodembeslag. en metmaximaal15%schoon opeenhellingtot maximale belasting, transportmiddel metdetoegestane De parkeerremhoudthetinterne rijfunctie vrijgegeven en de led op de parkeerremtoets (106)gaatuit. deledopparkeerremtoets rijfunctie vrijgegevenen parkeerrem wordtdoorhetindrukken vandeparkeerremtoets(106)losgezet, (106) brandt rood.De de rijfunctiegeblokkeerden ledopdeparkeerremtoets deparkeerremgeactiveerd, Bij hetinschakelenvaninterne transportmiddelis gaat uit. op deparkeerremtoets(106) vrijgegeven endeled parkeerrem gelost,derijfunctie nog eenkeerwordtingedrukt,de (106) brandt rood.Alsdeparkeerremtoets led opdeparkeerremtoets(106) geparkeerdende interne transportmiddelveilig (106)isderijfunctiegeblokkeerd, het Door hetindrukkenvandeparkeerremtoets parkeerremtoets (106)) Interne transportmiddelveiligparkeren(parkeerrem geactiveerd met indicatie parkeerrem(90)gaatuit. het intrappenvanrijpedaalwordtdeparkeerremautomatisch losgezetende (90)brandt.Bij interne transportmiddeltegenwegrollenendeindicatieparkeerrem Bij stilstaandetruckwordtdeparkeerremautomatischgeactiveerd, beveiligthet geactiveerd) Intern transportmiddeltegenwegrollen beveiligd(parkeerremautomatisch (106). vandeparkeerremtoets parkeerrem wordtlosgezetdoorherhaaldelijkbedienen maximaal afgeremd.De onafhankelijk vandestandhetrij-enrempedaal (106)wordthetinternetransportmiddel Bij hetindrukkenvandeparkeerremtoets De parkeerrem(106)kanalsnoodremwordengebruikt. GEVAAR! km/h R 90 106

03.13 NL Pos. Bedienings- en Functie displayelement 90 Indicatie parkeerrem t Comfortfunctie, wordt aangegeven door een brandende indicatie parkeerrem.

Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligd, maar niet veilig geparkeerd.

Parkeerrem wordt bij stilstaande truck automatisch geactiveerd. Automatisch loszetten van de parkeerrem bij het intrappen van het rijpedaal. 106 Led op t veilig parkeren van het interne parkeerremtoets en transportmiddel.

Indicatie parkeerrem t Parkeerrem wordt bij het 90 inschakelen van het interne branden tegelijkertijd transportmiddel of door het indrukken van de parkeerremtoets (106) geactiveerd. Led op parkeerremtoets (106) brandt rood en de indicatie parkeerrem (90) brandt. Geen rijvrijgave bij het intrappen van het rijpedaal. Rijvrijgave wordt verleend door het indrukken van de parkeerremtoets (106).

90

106

R km/h 03.13 NL

93 .0Tijdinstellen 4.10 94 Nu knipperthetvolgendecijfer(minuten).Metdeknop"up"(104)en "down"(105) • Door hetindrukkenvandeknop"Set" • Met deknop "up"(104)en"down"(105) • Op hetdisplayverschijntdeingestelde • Knop "h/time"(111)en"up"(104) • Bedrijfsgereedheid totstandbrengen, • Werkwijze worden overgenomen. Deingesteldewaarden Met"Set"(112)bevestigen. de gewenstewaardeinstellen. (112) dewaardeopslaan. worden ingesteld. kan dewaardenaarbovenofbeneden (urenweergave) knippert. tijd, waarbijheteerstecijfer gelijktijdig indrukken 82. pagina zie "Gebruiksklaarmaken"op km/h 111 112 105 104

03.13 NL 4.11 Vorktanden instellen

WAARSCHUWING!

Beknellinggevaar Bij het uitoefenen van deze activiteit bestaat beknellingsgevaar XWerkhandschoenen en veiligheidsschoenen dragen.

WAARSCHUWING! 130 Gevaar voor ongevallen door niet vastgezette en onjuist ingestelde vorktanden Voor het instellen van de vorktanden controleren of de borgbouten (130) zijn gemonteerd. XVorktanden zo instellen, dat beide vorktanden dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben. XVergrendelpen in een groef vastklikken om onbedoelde bewegingen van de vorktanden te voorkomen. XHet lastzwaartepunt van de last moet in het midden tussen de vorktanden liggen.

Vorktanden instellen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, zie 145 "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. 146 Werkwijze 147 • Vergrendelhendel (145) naar boven zwenken. • Vorktanden (146) op de vorkdrager (147) in de juiste stand schuiven. Z Vorktanden (146) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (146) liggen. • Vergrendelhendel (145) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt. De vorktanden zijn ingesteld. 03.13 NL

95 .2Vorktandenvervangen 4.12 96 X bestaat beknellingsgevaar Bij hetuitoefenenvandezeactiviteit Beknellinggevaar X X X X Bij hetvervangenvandevorktandenbestaatletselgevaarvoorbenen. Letselgevaar doorniet-geborgdevorktanden Vorktanden zijnvandevorkdragergedemonteerdenkunnenworden vervangen. Vorktanden voorzichtigvandevorkdragerschuiven. • Vorkvergrendeling (129)losmaken. • Borgbouten (130)demonteren. • Werkwijze envorktandenrakendevloernietaan. Lastopnamemiddelneergelaten – Voorwaarden Vorktanden vervangen Werkhandschoenen en borgbouten: 85Nm. Aanhaalmomentvande de borgboutengoedvastzitten. (130)monterenencontrolerenof Na hetvervangenvandevorktandenborgbouten borgen. enkraan omlaagschuivenmeteenbevestigingsmiddel Zware vorktandenvoorhet lichaamwegschuiven. Vorktanden altijdvanhet lichaamtrekken. Vorktanden nooitnaarhet veiligheidsschoenen dragen. WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! 130 129

03.13 NL 4.13 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bediener zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XAfstand tussen de vorken controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorken zo ver mogelijk onder de last rijden.

Lasten opnemen

Voorwaarden – Last correct gepaletteerd. – Afstand tussen de vorken is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het draagvermogen van het interne transportmiddel. – Vorken zijn bij zware lasten gelijkmatig belast. Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Hefmast rechtop zetten. • Vorken langzaam onder de pallet schuiven, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. • Lastopnamemiddel opheffen. • Voorzichtig en langzaam terugzetten totdat de last zich buiten de magazijnzone bevindt. Bij achteruit rijden letten op vrije doorrit. 03.13 NL

97 98 Z • Lastopnamemiddel zo ver neerlaten, totdat de vorken vrij zijnvandelast. totdatdevorken Lastopnamemiddelzoverneerlaten, • Intern transportmiddel voorzichtignaardeopslagplaatsrijden. • Hefmast rechtopzetten. • Werkwijze het opslaanvandelast. Opslagplaats geschiktvoor – Voorwaarden Lasten neerzetten Bij hettransporterenvanlastenoverhellingendelastaltijdaanhellingzijde • Onoverzichtelijke plaatsenuitsluitendmeteenseinerberijden. • Bij kruisingenendoorgangenophetoverigeverkeerletten. • endegetransporteerdelast Rijsnelheid aandetoestandvanrijbanen • Intern transportmiddelnauwkeurigaccelererenenafremmen. • Werkwijze Hefmast helemaalachteroverneigen. – voorcorrecttransporteren(ca.150-200mm Lastopnamemiddelneergelaten – Lastcorrectopgenomen. – Voorwaarden Lasten transporteren moeten zijn. dieopiedermomenttoegankelijk veiligheidsvoorziening enbedrijfsinrichtingen, Lasten mogennietwordenneergezetopverkeer-envluchtroutes,vóór Last isneergezet. uit depalletrijden. Vorken voorzichtig • neerlaten. Lastopnamemiddel • AANWIJZING transporteren, nooit dwars rijdenofkeren. transporteren, nooitdwars aanpassen. boven devloer). beschadigen. niette de lastenhetlastopnamemiddel Hard neerlatenvandelastvermijden,om

03.13 NL 4.14 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen tijdens de hefinstallatie en geïntegreerde aanbouwapparatuur In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparatuur, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone die door de vallen last, arbeidsmiddel etc. kan worden bereikt. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XNiet onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgeheven. XNiet door de hefmast grijpen. XDe bedieningselementen mogen enkel vanuit de bestuurdersstoel en nooit plotseling worden bediend. XDe bediener moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinstallatie en de aanbouwapparatuur.

4.14.1 Bediening van de hefinrichting met SOLO-PILOT

Heffen en neerlaten 148

Voorwaarden S – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, zie H "Gebruiksklaar maken" op pagina 82. Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (148) in de richting H trekken, de last wordt opgeheven. • SOLO-PILOT hendel (148) in de richting S trekken, de last wordt neergelaten. Last is opgeheven resp. neergelaten. 03.13 NL

99 100 Z Z Z Sideshift isgepositioneerd. (150)inrichtingV SOLO-PILOT-hendel • inrichtingR (150) SOLO-PILOT-hendel • Werkwijze Gebruiksklaar gemaakt,zie"Gebruiksklaar – Voorwaarden (optionele uitvoering) Geïntegreerde sideshiftpositioneren Hefmast isachteroverofvoorovergeneigd. SOLO-PILOT hendel(149)inderichtingV • SOLO-PILOT hendel(149)inderichtingR • Werkwijze stand gebracht,zie Bedrijfsgereedheid tot – Voorwaarden Hefmast voor-enachteroverneigen verschoven (gezien vanuit debestuurder). verschoven (gezienvanuit indrukken, lastopnamemiddelwordtnaarlinks debestuurder). verschoven (gezienvanuit wordtnaarrechts trekken, lastopnamemiddel 82. maken" oppagina stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging duwen, hefmastneigtvoorover. neigt achterover. trekken, hefmast 82. "Gebruiksklaar maken"oppagina stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvan het Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging V V 149 R 150 R

03.13 NL Vorktanden met geïntegreerde A 148 tandversteller positioneren (optionele uitvoering) Z VOORZICHTIG!

Met de tandversteller mogen geen lasten worden geklemd. 151 Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 82. Werkwijze • Omschakelknop (151) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT-hendel (148) in de richting Z trekken, vorktanden verplaatsen zich naar elkaar toe. • Omschakelknop (151) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT-hendel (148) in de richting A trekken, vorktanden verplaatsen zich uit elkaar. Vorktanden zijn gepositioneerd.

148 Synchroniseren van de vorktanden met A geïntegreerde tandversteller (optionele uitvoering) Z Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 82. – Vorktanden lopen niet meer synchroon. 151 Werkwijze • Omschakelknop (151) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT-hendel (148) in de richting A duwen en vorktanden helemaal uit elkaar bewegen. • Omschakelknop (151) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT-hendel (148) in de richting Z trekken en vorktanden helemaal naar elkaar toe bewegen. Vorktanden zijn gesynchroniseerd.

Z Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. 03.13 NL

101 .42BedieningvandehefinrichtingmetMULTI-PILOT 4.14.2 102 Z Z Hefmast isachteroverofvoorovergeneigd. MULTI-PILOT hendel(79)inderichtingR • MULTI-PILOT hendel(79)inderichtingV • Werkwijze Bedrijfsgereedheid totstand gebracht,zie – Voorwaarden Hefmast voor-enachteroverneigen Last is opgeheven resp. neergelaten. Last isopgeheven MULTI-PILOT (79)inderichtingStrekken, • MULTI-PILOT (79)inderichtingHtrekken, • Werkwijze Bedrijfsgereedheid totstandgebracht,zie – Voorwaarden Heffen enneerlaten stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging duwen, hefmastneigtachterover. duwen, hefmastneigtvoorover. 82. "Gebruiksklaar maken"oppagina stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging last wordtneergelaten. last wordtopgeheven. 82. "Gebruiksklaar maken"oppagina R 79 79 S V H H

03.13 NL Gecombineerde functie Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 82. Werkwijze • Wanneer u het lastopnamemiddel neer wilt laten en tegelijkertijd de hefmast voorover wilt laten neigen, moet u de MULTI-PILOT naar voren en naar rechts drukken. • Wanneer u het lastopnamemiddel wilt heffen en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt neigen, moet u de MULTI-PILOT naar achteren en naar links drukken. • Wanneer u het lastopnamemiddel neer wilt laten en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt laten neigen, moet u de MULTI-PILOT naar voren en naar links drukken Hefmast is achterover of voorover geneigd.

Geïntegreerde sideshift positioneren (optie) 152 Voorwaarden – Bedrijfsklaar gemaakt, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 82. Werkwijze 153 • Toets (152) indrukken, lastopnamemiddel wordt naar rechts verschoven (vanaf de bestuurder gezien). • Toets (153) indrukken, lastopnamemiddel wordt naar links verschoven (vanaf de bestuurder gezien). Sideshift is gepositioneerd.

Z Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. 03.13 NL

103 104 Z Vorktanden zijngesynchroniseerd. (79)tegendeklokindraaien, MULTI-PILOT (86)indrukkenentegelijkertijd Knop • (86)indrukkenentegelijkertijd Knop • Werkwijze meersynchroon. Vorktanden lopenniet – Gebruiksklaar gemaakt,zie"Gebruiksklaar – Voorwaarden uitvoering) geïntegreerde tandversteller(optionele Synchroniseren vandevorktandenmet Vorktanden zijngepositioneerd. (79)tegen deklokindraaien, MULTI-PILOT (86)indrukkenentegelijkertijd Knop • (79)metdeklokmeedraaien, (86)indrukkenentegelijkertijdMULTI-PILOT Knop • Werkwijze Gebruiksklaar gemaakt,zie"Gebruiksklaar – Voorwaarden worden geklemd. mogengeenlasten Met detandversteller uitvoering) tandversteller positioneren(optionele Vorktanden metgeïntegreerde vorktanden bewegen helemaal naarelkaartoe. vorktanden bewegenhelemaal van elkaaraf. draaien, vorktandenbewegenhelemaal (79)metdeklokmee MULTI-PILOT 82. maken" oppagina vorktanden bewegennaarelkaartoe. vorktanden bewegenvanelkaaraf. 82. maken" oppagina stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging VOORZICHTIG! 86 86 79 79

03.13 NL 4.15 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten Z Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische systemen voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische functies zijn gekenmerkt met ZH1 en ZH2. Extra hydraulische functies voor verwisselbare uitrustingen zijn voorzien van wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Montage verwisselbare uitrustingen zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 113.

GEVAAR!

Gevaar voor ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen uitsluitend verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de risicoanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. XUitsluitend aanbouwapparatuur met CE-markering gebruiken. XUitsluitend aanbouwapparatuur gebruiken die door de producent van het aanbouwapparaat is bedoeld voor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant op de beoogde wijze zijn aangebracht. XErvoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en op de beoogde wijze gebruikt. XHet restdraagvermogen van het interne transportmiddel opnieuw berekenen en bij wijziging door een extra draagvermogenplaatje op het interne transportmiddel aantonen. XGebruikshandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XUitsluitend aanbouwapparatuur gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.

Z Als het zicht in de rijrichting beperkt is, moet de exploitant geschikte maatregelen bepalen en toepassen, om een veilige gebruik van het interne transportmiddel te garanderen. Eventueel moet een seiner worden gebruikt of bepaalde gevarenzones moeten worden afgezet. Bovendien kan het interne transportmiddel met optioneel verkrijgbare kijkhulpen zoals een camerasysteem of spiegels worden uitgerust. Er moet voorzichtig worden gereden met kijkhulpen. 03.13 NL

105 106 X X veroorzaken. voor ongevallen zo eenverhoogdgevaar zwaartepunt sterkbuitenhetmiddenkomenteliggenen Bij gebruikvandraaitoestellenennietinhetmiddenopgenomen lastenkanhet Gevaar voorongevallendoorzwaartepuntdatnietinhetmidden ligt X X X endelastkanperongelukvallen. Er kaneenonjuistebedieningplaatsvinden Gevaar voorongevallendoorvallendelast balenklemmen, vatenklem,grijpersetc.) Veiligheidsaanwijzingen vooraanbouwapparatuurmetklemfunctie(bijv. X X rekening wordengehoudenmetgewijzigdezichtverhoudingen. endaarmeetot ongelukken. Ookmoeter leiden toteenlagerekantelveiligheid Bij gebruikvansideshiftsenvorkverstellerskandeverschuivinghetzwaartepunt Gevaar voorongevallendoorbeperkt zicht enlagerekantelveiligheid Veiligheidsaanwijzingen vooraanbouwapparatuur sideshiftenvorkversteller Veiligheidsaanwijzingen vooraanbouwapparatuurmetdraaifunctie Last inhetmiddenopnemen. Rijsnelheid aandelastaanpassen. zijnverbonden,zie toegestane aansluitingen van hetaanbouwapparaatmetde hydraulischeleidingen eroplettendatde Bij aansluitingvanhetaanbouwapparaat uitgerust. installatieZH1ofZH2zijn worden gebruiktdiemeteenextrahydraulische Aanbouwapparaten metklemfunctiemogenenkelinternetransportmiddelen vanextrahydraulischefuncties. een toetsvoor devrijgave transportmiddelen met toegestaanbijinterne De aansluitingvanklemmendeaanbouwapparatenisalleen letten opvrijzicht. Bij achteruitrijden aandelastaanpassen. Rijsnelheden enzichtverhoudingen Mnaeetaanowpaae"o aia113. "Montage extraaanbouwapparaten"oppagina WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

03.13 NL Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerd resterend draagvermogen Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparatuur bestaat verhoogd kantelgevaar. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XTelescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. XBij het transport het telescopeerbare aanbouwapparaat helemaal naar achteren trekken. XRijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt. 03.13 NL

107 108 X X X X X X X X X Gevaar voorongevallendoornietgeborgdeentegrotevorkverlengingen X Gevaar voorongevallendoorhogerebelastingvandehefmast Veiligheidsaanwijzingen voorstortgoedbakkenalsaanbouwapparaat X X X X transportmiddel verminderen. Het transporterenvanhangendelastenkandestabiliteithetinterne draagvermogen Gevaar voorongevallendoorpendelendelastenengereduceerdresterend lasten Veiligheidsaanwijzingen vooraanbouwapparatuurentransportvanhangende Veiligheidsaanwijzingen voorvorkverlengingen Alleen vorkverlengingen gebruiken die bijdeinsteekopeningvrijzijnvanvuilen Alleen vorkverlengingengebruiken verholpen. ingebruikwordengenomennadathetdefectis Vorkverlenging magpasweer vorkverlenging nietinbedrijfnemen. Vorkverlengingvervangen. vergrendelingvande Interne transportmiddelenmet onvolledigeofdefecte kenmerken enstilleggen. Vorkverlenging metonvolledige ofdefectevergrendeling de vergrendelingvanvorkverlengingcontroleren. 69, ook oppagina "Controles enhandelingenvóórdedagelijkseinbedrijfstelling" aan dedagelijkseinbedrijfstelling,zie Bij controlesenactiviteitenvoorafgaande Vorktandverlengingen opdebasisvorktandenvergrendelen. vorktandverlenging bedragen. Lengte vandebasisvorktandenmoettenminste60% de lengtevan vorkverlenging. typeplaatje vande de minimalevorklengtevanhetinternetransportmiddelen gegevensophet Enkel vorkverlengingengebruiken,dieovereenkomenmetde vorkdoorsnedeen vorkverlenging liggen. de totalelengtevan Bij vorkverlengingenmetgeopendedoorsnedeenkellastentransporteren, dieover moeten vooralvorkenborden,mastrailsenmastrollenopbeschadigingworden 69, "Controles enhandelingenvóórdedagelijkseinbedrijfstelling"oppagina Bij decontrolesenactiviteitenvoorafgaandeaandagelijkseinbedrijfstelling,zie deskundige wordenaangetoond. beoordeling dooreen terplaatsemeteen onder degebruiksvoorwaarden voldoendestabiliteit hangende lastengeplandis,moet Wanneer hetgebruikmet Resterend draagvermogenreducerenendooreendeskundigrapportaantonen. Pendelende lastbijv.metbevestigingsmiddelenborgen. lager danloopsnelheid. Rijsnelheid aandelastaanpassen, vreemd materiaal. Vorkverlengingindiennodig reinigen. gecontroleerd. WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

03.13 NL 4.16 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT

WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren.

4.16.1 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1

150 Z Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel (150) de functie van het aanbouwapparaat V toegewezen. Hendels die niet nodig zijn R hebben geen functie. Aansluitingen zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 113. Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (150) in de richting V of R bewegen. Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd. 03.13 NL

109 .63SOLO-PILOTmetaansturingvandehydraulischeaansluitingenZH1,ZH2en 4.16.3 SOLO-PILOT metaansturingvandehydraulischeaansluitingenZH1enZH2 4.16.2 110 Z Z ZH3 wordtuitgevoerd. Functie vanhetaanbouwapparaat aansluitingZH2: Bediening vandehydraulische • Bediening vandehydraulischeaansluiting • Werkwijze Functie van het aanbouwapparaat wordtuitgevoerd. Functie vanhetaanbouwapparaat aansluiting ZH3: Bediening vandehydraulische • aansluiting ZH2: Bediening vandehydraulische • Bediening vandehydraulischeaansluiting • Werkwijze bewegen. (148)inderichtingVofR (151)bedienenentegelijkertijdhendel Omschakelknop VofRbewegen. (150)inderichting Hendel ZH1: 113. aanbouwapparaten" oppagina Aansluitingen zie"Montageextra niet nodigzijnhebbengeenfunctie. Hendelsdie aanbouwapparaat toegewezen. (148, 150,151)defunctievanhet dehendel/toets aanbouwapparaten isaan Afhankelijk vandegebruikte bewegen. (148)inderichtingVofR (151)bedienenentegelijkertijdhendel Omschakelknop (154)inderichtingVofRbewegen. Hendel (150)inderichtingVofRbewegen. Hendel ZH1: 113. pagina aanbouwapparaten" op "Montage extra Aansluitingen zie hebben geenfunctie. toegewezen. Hendelsdienietnodigzijn (148,150,151,154)de functieservan toets aanbouwapparaten zijnaandehendel/ Afhankelijk vandegebruikte V V 151 151 148 148 R R 150 150 154

03.13 NL 4.17 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor MULTI-PILOT

WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren.

4.17.1 MULTI-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1

Z Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de toetsen (152, 153) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Toetsen die niet 152 nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 113.

Werkwijze 153 • Hydraulische aansluiting EH1 bedienen: Toets (152) of toets (153) bedienen. Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.

4.17.2 MULTI-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1 en ZH2

Z Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de knoppen (152, 153) en de hendel (79) de functie van het aanbouwapparaat 152 toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 113. 153 Werkwijze • Hydraulische aansluiting EH1 bedienen: 86 Toets (152) of toets (153) bedienen. • Hydraulische aansluiting EH2 bedienen: MULTI-PILOT (79) in de neutrale stand zetten 79 en vervolgen met de klok mee of tegen de klok in draaien en tegelijkertijd de toets (86) indrukken. Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd. 03.13 NL

111 .73MULTI-PILOT metaansturingvandehydraulischeaansluitingenEH1,EH2en 4.17.3 112 Z Functie van het aanbouwapparaat wordtuitgevoerd. Functie vanhetaanbouwapparaat EH3bedienen: Hydraulische aansluiting • EH2bedienen: Hydraulische aansluiting • EH1bedienen: Hydraulische aansluiting • Werkwijze EH3 ot (86)indrukken. toets en vervolgenmetdeklokmeeoftegenindraaientegelijkertijd (79)indeneutralestandzetten MULTI-PILOT klok indraaien. (79)metdeklokmeeoftegen MULTI-PILOT (153)bedienen. (152)oftoetsen Toets 113. aanbouwapparaten" oppagina Aansluitingen zie"Montageextra niet nodigzijnhebbengeenfunctie. toegewezen. Hendelsdie (79) defunctieservan (152,153,86)endehendel zijn aandeknoppen Afhankelijk vandegebruikteaanbouwapparaten 153 86 79 152

03.13 NL 4.18 Montage extra aanbouwapparaten

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparatuur Door hydraulisch niet correct aangesloten aanbouwapparatuur kunnen ongevallen worden veroorzaakt. XMontage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. XGebruikshandleiding van de producent volgen. XVoor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. XVoor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.

Aanbouwapparaat hydraulisch verbinden Voorwaarden – Hydraulische wisselkoppeling drukloos schakelen. – Beschikbare wisselaansluitingen op het interne transportmiddel zijn gekenmerkt met ZH1 en ZH2. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparatuur voor de bedieningsrichting van de bedieningselementen op dezelfde wijze gedefinieerd. Werkwijze • Hydraulische wisselkoppeling drukloos schakelen. • Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. • Bedieningselementen met pictogrammen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden. 03.13 NL

113 114 Z Z X X X Hydraulische aansluitingenbijklemmendeaanbouwapparaten dan 5secondenhelemaaluitslaan. EH-hendelvoor EH-functiemeer • EH-hendel inruststand. • X EH1-hendel meerdan5seconden • Werkwijze Alle bedieningshendelsinruststand. – Bestuurdersstoel bezet. – Ontsteking ingeschakeld,motoruit. – Voorwaarden drukloos schakelen Hydraulische wisselkoppeling X klemfunctie enkel aan het metEH3gekenmerktekoppelingspaarworden klemfunctie enkelaanhet hydraulischeinstallatieEH3 magde Bij internetransportmiddelen met extra aangesloten. metEH2gekenmerktekoppelingspaarworden klemfunctie enkelaanhet hydraulischeinstallatieEH2 magde Bij internetransportmiddelen met extra vanextrahydraulische functies. een knopvoordevrijgave transportmiddelen met toegestaanbijinterne De aansluitingvanklemmendeaanbouwapparatenisalleen Controlelamp (95)brandtcontinu.Informatiemelding(186)wordtweergegeven. Wisselkoppelingen ooknahetdrukloosschakelenvoorzichtigloskoppelen. uit teschakelen. wordengedeactiveerddoordeontsteking De druklozemoduskanopiedermoment (186) wordtweergegeven. Informatiemelding gedeactiveerdworden. rijfuncties zijngeblokkeerd,parkeerremkanniet Drukloze modusisgeactiveerd.Alle uitslaan. aangesloten. worden verwijderd. geselecteerde EH-hendelinruststandstaat.Wisselkoppelingis nu drukloosenkan 134 wordtweergegeventotde aansturing continu.Informatiemelding enbrandtnade bediend. Controlelamp(95)knipperttijdensdeventielaansturing aansluitingen drukloosgeschakeld.IedereEH-functiemoetapart naelkaarworden aangestuurdenzodeEH- Bediende EH-ventielenwordenafwisselend wordeningedrukt. Bij EH-functiesmetvrijgavetoetsmoetdezegelijkertijd aanbouwapparaat wordenuitgevoerd. geen ongewildebewegingendoorhet door hetdrukloosschakelen of bestuurder controleren functiesmoetde Voor hetuitvoerenvandevolgende Gevaar dooraanbouwapparaat WAARSCHUWING! VOORZICHTIG! 95 km/h R

03.13 NL Z Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorwaarden afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen. 03.13 NL

115 Aanhangers trekken 5 116 X X X X X X X transportmiddel bijhet uitbreken. rijdeninbochtenenremmen Bij nietaangepastesnelheiden/oftehogeaanhangerlastkanhetinterne Gevaar doornietaangepastesnelheid entehogeaanhangerlast moet doordeexploitantwordengecontroleerdaanhandvaneenproefritonder Gebruik vaneenaanhangermetdevastgesteldegoedgekeurdeaanhangerlast, uitgevoerd. opvlakke,verharderijbanen worden Sleepwerkzaamheden mogenalleen Een steunlastisniettoegestaan. toegestaan. aanhanger isniet Een permanentbedrijfmet Maximale snelheid5km/hnietoverschrijden. gereduceerd. getransporteerd, moetdeaanhangerlastmetdezehoeveelheidworden 31.Alsereenextralastopdelastopnamemiddelen wordt typeplaatjes" oppagina en overschrijden,zie "Kentekenplaatsen aangegeven draagvermogenniet Het totalegewichtvandeaanhangermaghetopdraagvermogenplaatje gebruiken. voorhettrekkenvanaanhangers Intern transportmiddelslechtsincidenteel plaatselijke omstandigheden. GEVAAR!

03.13 NL De aanhanger aankoppelen

VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar Bij het aankoppelen van een aanhanger bestaat er beknellingsgevaar. XBij gebruik van speciale aanhangerkoppelingen voorschriften van de producent van de koppeling in acht nemen. XAanhanger voor het aankoppelen tegen wegrollen borgen. XBij het aankoppelen niet tussen het interne transportmiddel en de dissel grijpen. XDe dissel moet horizontaal staan, mag deze maximaal 10° naar onderen geneigd worden en nooit naar boven wijzen.

De aanhanger aankoppelen Voorwaarden – Intern transportmiddel en aanhanger staan op een effen vlak. – Aanhanger tegen wegrollen geborgd. Werkwijze • Steekpen (155) naar onderen drukken en 90° draaien. • Steekpen naar boven trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. • Steekpen invoeren, naar onderen duwen, 155 90° draaien en laten vastklikken. Aanhanger is aan het interne transportmiddel gekoppeld.

Z Als extra maatregel voor het veilig gebruik bestaat de mogelijkheid het interne transportmiddel met een elektrische aansluiting voor de aanhanger te voorzien van verlichting. 03.13 NL

117 .. Codeslot 6.1.1 118 Bedieningspaneel(CanCode)( 6.1 uitrusting Extra 6 Fabrieksinstelling mastercode:7-2-9-5 – Fabrieksinstelling bedienercode:2-5-8-0 – folie verwijderen! wijzigen,ende inbedrijfstelling demaster-enbedienercode In deleveringstoestandstaatcodevermeldopeenopgeplakte folie.Bijdeeerste gewijzigd. instellingen vanhetcodeslotworden één vandevolgendeparameterskunnen uitgevoerd. Hetcodeslotbevindtzichindeprogrammeermodus.Nahetinvoerenvan interne transportmiddelworden hydraulische bewegingenkunnenmethet geblokkeerd.Stuur-en internetransportmiddelzijn Rijbewegingen vanhet ingeschakeld. hetinternetransportmiddel Na invoervandegeldigemastercodeis worden uitgevoerd. transportmiddel De rij-,stuur-enhydraulischebewegingenkunnenmethetinterne bedrijfsgereed. Na invoervandegeldigebedienercodeishetinternetransportmiddel in dithoofdstukbeschreven. behulp vaneenmastercodegeconfigureerd.Ditwordtindeonderstaandeparagrafen Debedienercodeswordenmet bedienercodes rijprogramma'swordentoegewezen. tewijzen.Bovendienkunnenaandeverschillende individuele bedienercodetoe bedienerseen Het codeslotbiedtdemogelijkheidomaaneenbedienerofgroep aaee Beschrijving Parameter 0-2-4 0-1-0 0-0-4 0-0-3 0-0-2 0-0-1 0-0-0 – Rijprogramma's toewijzenaanbedienercodes Rijprogramma's – uitschakelen Automatisch van het internetransportmiddel – bedienercodeswissen Alle – wissen Bedienercode – wijzigen Bedienercode – toevoegen Bedienercodes – wijzigen Mastercode – ze"ipormateizn ppgn 133) (zie "Rijprogrammatoewijzen"oppagina 131) oppagina transportmiddel (tijd)instellen" (zie "Automatischuitschakelen vanhetinterne interne transportmiddelinstellen 129) (zie "Allebedienercodeswissen"oppagina 127) (zie "Afzonderlijkebedienercodeswissen"oppagina 125) (zie "Bedienercodewijzigen" op pagina 123) (zie "Bedienercodetoevoegen"oppagina 121) (zie "Mastercodewijzigen"oppagina o )

03.13 NL 156 157 158 De bedieningstoetsen bestaan uit 10 cijfertoetsen, een SET-toets (159) en een o-toets (161). 1 2 3 Cijfertoetsen Met de cijfertoetsen wordt de bedienercode resp. 4 5 6 mastercode ingevoerd en het rijprogramma 7 8 9 geselecteerd. Set 0 De groene led van de cijfertoetsen 1, 2 en 3 (156, 157, 158) geven het ingestelde rijprogramma aan.

o-toets 159 160 161 Door het indrukken van de o-toets wordt het intern transportmiddel uitgeschakeld en in de toestand "niet gebruiksklaar" gezet. De o-toets geeft met een rode/groene led (160) de volgende bedrijfstoestanden aan: – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Foutindicatie bij configureren van de bedienercodes. – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de instelling van het interne transportmiddel. – Instellen en wijzigen van parameters. SET-toets Bij veranderingen van de parameters wordt de SET-toets (159) als bevestigingstoets gebruikt. 03.13 NL

119 .. Interntransportmiddelmetdebedieningstoetsen(CanCode)uitschakelen 6.1.3 Gebruiksklaretoestandmetde bedieningstoetsen(CanCode)realiseren 6.1.2 120 Z Z Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandtrood. Intern transportmiddelisuitgeschakeldendeled(160) (161)indrukken. O-toets • Werkwijze Intern transportmiddeluitschakelen Bedienercode metcijfertoetseninvoeren. • zie"NOODSTOP" ontgrendelen, NOODSTOP-schakelaar dooreraantetrekken • Werkwijze Gebruiksklare toestanddoorinvoerenvaneengeldigebedienercoderealiseren De SET-toets(159)heeftgeenfunctieindebedieningsmodus. nog eenkeerwordeningevoerd. Wanneer deled(160)roodknippert,iseenonjuistecodeingevoerd.Demoet aangegeven enhetinternetransportmiddelisingeschakeld. leds(156,157,158) rijprogramma wordtdoorhetbrandenvandebijbehorende deled(160)groen,hetingestelde Na invoerenvandegeldigebedienercodebrandt Led (160)brandtrood. 87. op pagina ishklnvnhtitretasotidl(id ntle"o aia131. transportmiddel(tijd)instellen"oppagina uitschakelen vanhetinterne moetwordeningesteld,zie"Automatisch verantwoordelijke codeslotparameter automatische uitschakeling transportmiddel weerbedrijfsgereed.Devoorde automatisch uitgeschakeld.Nainvoervandegeldigecodeishetinterne internetransportmiddel hydraulische bewegingenwordenuitgevoerd,wordthet tijdgeenrij-,stuur-en worden uitgeschakeld.Alsbinneneeninstelbare voorafingesteldetijd Het internetransportmiddelkanookautomatischnaeen

03.13 NL 6.1.4 Mastercode wijzigen Z Voor het wijzigen van de lengte van de mastercode moet de werkwijze in paragraaf "Lengte van de nieuwe mastercode (4-6 teken) vastleggen en bedienercodes toevoegen" worden aangehouden, zie "Lengte van de nieuwe mastercode (4-6 teken) vastleggen en bedienercodes toevoegen" op pagina 130. Als er nog bedienercodes in het codeslot opgeslagen zijn, moet de lengte van de te wijzigen mastercode net zo lang zijn als de opgeslagen bedienercodes.

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de 1 2 3 bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6 Werkwijze 7 8 9 • O-toets(161) indrukken. Set 0 • Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen. 159 160 161 • Parameter 0-0-0 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (156,160) knipperen groen.

• Geldige mastercode nog een keer met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (157,160) knipperen groen.

• Nieuwe mastercode met cijfertoetsen invoeren. Z De nieuwe mastercode moet verschillen van de bestaande bedienercodes. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Nieuwe mastercode nog een keer met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De instelling is opgeslagen.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Nieuwe mastercode controleren: • Intern transportmiddel met de mastercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120 Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

121 122 Bij de volgende gebeurtenissen knippert de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert Foutindicatie bij het wijzigenvandemastercode Lengtevandeingevoerde – De tewijzigenmastercodes – Oplossing Nieuwe mastercodewordt al – Oorzaak bedienercode de lengtevan mastercode isnietgelijkaan zijn nietgelijk bedienercode gebruikt dooreen – Invoer herhalen.Daarbijeroplettendatde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – Mastercode nogeenkeerinvoeren,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – zodat degewenste wissen, Bedienercode – zodat degewenste Bedienercode wijzigen, – Andere mastercodevastleggen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – de bedienercode. lengte vandemastercodegelijkisaandie 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 121. "Mastercode wijzigen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 127. pagina "Afzonderlijke bedienercodeswissen"op mastercode kanwordengebruikt,zie 125. "Bedienercode wijzigen"oppagina mastercode kanwordengebruikt,zie 121. "Mastercode wijzigen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen

03.13 NL 6.1.5 Bedienercode toevoegen

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen 1 2 3 (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6 Werkwijze • O-toets(161) indrukken. 7 8 9 • Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Set 0 Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen.

• Parameter 0-0-1 met cijfertoetsen invoeren. 159 160 161 • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (157,160) knipperen groen.

• Nieuwe bedienercode met cijfertoetsen invoeren. Z De lengte (4-6 tekens) van de nieuwe bedienercodes moet gelijk zijn aan de lengte van de eerder ingevoerde mastercode. Bovendien moet de nieuwe bedienercode verschillen van de bestaande mastercode. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Nieuwe bedienercode nog een keer met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De instelling is opgeslagen.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Nieuwe bedienercode controleren: • Intern transportmiddel met de bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120 Na invoeren van de geldige bedienercode brandt de led (160) groen, het ingestelde rijprogramma wordt door het branden van de bijbehorende leds (156,157,158) aangegeven en het interne transportmiddel is ingeschakeld. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

123 124 Bij de volgende gebeurtenissen knippert de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert Foutindicaties bijhet toevoegenvaneenbedienercode oeeegni o Interntransportmiddeluitschakelen, zie"Intern – Codegeheugen isvol – De nieuwingevoerde – Oplossing Nieuwe bedienercode wordt – Lengtevandeingevoerde – Oorzaak gelijk bedienercodes zijnniet mastercode al gebruiktdooreen mastercode aan delengtevan bedienercode isnietgelijk Alle bedienercodeswissen,zie"Alle – wissen,zie Afzonderlijke bedienercodes – Bedienercode nogeenkeertoevoegen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – Andere bedienercodevastleggen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – herhalen.Daarbijeroplettendatde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – einroe isn ppgn 129. bedienercodes wissen"oppagina 127. pagina "Afzonderlijke bedienercodeswissen"op 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen Bdeecd ovee"o aia123. "Bedienercode toevoegen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 123. "Bedienercode toevoegen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen de bedienercode. lengte vandemastercodegelijkisaandie 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen

03.13 NL 6.1.6 Bedienercode wijzigen

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen 1 2 3 (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6 Werkwijze • O-toets(161) indrukken. 7 8 9

• Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Set 0 Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen.

• Parameter 0-0-2 met cijfertoetsen invoeren. 159 160 161 • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (156,160) knipperen groen.

• Te wijzigen bedienercode met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (157,160) knipperen groen.

• Nieuwe bedienercode met cijfertoetsen invoeren. Z De lengte (4-6 tekens) van de nieuwe bedienercodes moet gelijk zijn aan de lengte van de eerder ingevoerde mastercode. Bovendien moet de nieuwe bedienercode verschillen van de bestaande mastercode. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Nieuwe bedienercode nog een keer met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De instelling is opgeslagen.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Nieuwe bedienercode controleren: • Intern transportmiddel met de bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120 Na invoeren van de geldige bedienercode brandt de led (160) groen, het ingestelde rijprogramma wordt door het branden van de bijbehorende leds (156,157,158) aangegeven en het interne transportmiddel is ingeschakeld. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

125 126 Bij de volgende gebeurtenissen knippert de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert Foutindicaties bijhetwijzigenvaneenbedienercode De bedienercodemoet – De tewijzigen – Oplossing Er isgeenbedienercode om – Lengtevandeingevoerde – Oorzaak reeds aanwezigis andere bedienercode,die worden veranderdineen gelijk bedienercodes zijnniet te veranderen mastercode aan delengtevan bedienercode isnietgelijk Een anderebedienercodevastleggen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – Bedienercode nogeenkeertoevoegen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – bedienercodecode. Ingevoerde – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – herhalen.Daarbijeroplettendatde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – Bdeecd izgn ppgn 125. "Bedienercode wijzigen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 125. "Bedienercode wijzigen"oppagina 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen de bedienercode. lengte vandemastercodegelijkisaandie 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen

03.13 NL 6.1.7 Afzonderlijke bedienercodes wissen

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de 1 2 3 bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6 Werkwijze 7 8 9 • O-toets(161) indrukken. Set 0 • Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen. 159 160 161 • Parameter 0-0-3 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (157,160) knipperen groen.

• Te wissen bedienercode met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Te wissen bedienercode nog een keer met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De bedienercode is gewist.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Controleren of de bedienercode gewist is: • Intern transportmiddel met de te wissen bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120 Na het invoeren van de bedienercode knippert de led (160) rood en het intern transportmiddel blijft uitgeschakeld. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel blijft uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

127 128 Bij de volgende gebeurtenissen knippert de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert Foutindicaties bijhetwissenvaneenafzonderlijkebedienercode De tewissenbedienercodes – Oplossing Er isgeenbedienercode om – Lengtevandeingevoerde – Oorzaak zijn nietgelijk te wissen mastercode aan delengtevan bedienercode isnietgelijk Bedienercode nogeen keerwissen,zie – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – bedienercodecode. Ingevoerde – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – herhalen.Daarbijeroplettendatde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – aia127. pagina "Afzonderlijke bedienercodeswissen"op 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen de bedienercode. lengte vandemastercodegelijkisaandie 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen

03.13 NL 6.1.8 Alle bedienercodes wissen

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de 1 2 3 bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6

Werkwijze 7 8 9 • O-toets(161) indrukken. Set 0 • Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen. 159 160 161 • Parameter 0-0-4 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Code 3-2-6-5 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. Alle bedienercodes zijn gewist.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Controleren of de bedienercodes gewist zijn: • Intern transportmiddel met een oude bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120. Na het invoeren van de bedienercode knippert de led (160) rood en het intern transportmiddel blijft uitgeschakeld. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel blijft uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

129 .. Lengtevandenieuwemastercode (4-6 teken)vastleggenenbedienercodes 6.1.9 130 Z Lengte van de nieuwe mastercode is gewijzigd en bedienercodeszijntoegevoegd. isgewijzigd Lengte vandenieuwemastercode Nieuwe bedienerscodestoevoegen,zie • Nieuwe mastercode(4-6tekens)invoeren,zie • Alle bedienercodeswissen,zie"Alle • Werkwijze tot standbrengen,zie Bedrijfsgereedheid – Voorwaarden toevoegen Bdeecd ovee"o aia123. "Bedienercode toevoegen"oppagina 121. "Mastercode wijzigen"oppagina 129. bedienercodes wissen"oppagina toestand met de 120. pagina bedieningstoetsen (CanCode)realiseren"op "Gebruiksklare zich altijdnaardelengtevanmastercode. bedienercodes wordengewist.Delengtevandebedienercode(4-6tekens)richt moetenalle kanwordengewijzigd, Voordat delengtevanmastercode omgezetworden. viercijferige mastercodeopvijfcijferigeofzescijferigeinvoer De mastercodeisaffabriekopviercijferigeinvoeringesteld.Indiennodigkande 5 5 158 157 156 159 Set 4 1 7 2 0 8 5 160 9 6 3 161

03.13 NL 6.1.10 Automatisch uitschakelen van het interne transportmiddel (tijd) instellen

156 157 158 Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand brengen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen 1 2 3 (CanCode) realiseren" op pagina 120. 4 5 6 Werkwijze • O-toets(161) indrukken. 7 8 9

• Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. Set 0 Na invoer van de geldige mastercode knippert de led (160) groen. 159 160 161 • Parameter 0-1-0 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert.

• Automatisch uitschakelen van het interne transportmiddel (tijd) met de cijfertoetsen instellen: • 00: Automatisch uitschakelen van het interne transportmiddel is gedeactiveerd. • 01 - 30: Instellen van de tijd (in minuten) waarna het interne transportmiddel automatisch uitgeschakeld wordt (minimale uitschakeltijd bedraagt 1 minuut, maximale uitschakeltijd bedraagt 30 minuten). • 31: Na afloop van 10 seconden wordt het interne transportmiddel automatisch uitgeschakeld. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De instelling is opgeslagen.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Automatisch uitschakelen van het interne transportmiddel controleren: • Intern transportmiddel met de bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120. Na invoeren van de geldige bedienercode brandt de led (160) groen, het ingestelde rijprogramma wordt door het branden van de bijbehorende leds (156,157,158) aangegeven en het interne transportmiddel is ingeschakeld. • Geen rij-, stuur- en hydraulische bewegingen met het interne transportmiddel uitvoeren. • Wachten totdat het interne transportmiddel na afloop van de ingestelde tijd automatisch uitschakelt. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood. 03.13 NL

131 132 Bij de volgende gebeurtenissen knippert de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert transportmiddel interne Foutindicaties bijhetinstellenvandeautomatischeuitschakeling oza Oplossing uitschakeltijd Ingevoerde ligt – Oorzaak buiten hetwaardebereik – Invoer herhalen,daarbijeropletten,datde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – invoer binnenhetwaardebereikligt. 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen

03.13 NL 6.1.11 Rijprogramma toewijzen De rijprogramma's zijn aan de bedienercode gebonden en kunnen met een configuratiecode worden vrijgegeven of geblokkeerd. Bovendien kan met de configuratiecode aan iedere bedienercode een start-rijprogramma worden toegewezen.

Z Het start-rijprogramma is het rijprogramma dat na het inschakeling van het interne transportmiddel geactiveerd en met de leds (156,157,158) wordt aangegeven. - Led (156) brandt = rijprogramma 1 is geactiveerd - Led (157) brandt = rijprogramma 2 is geactiveerd - Led (158) brandt = rijprogramma 3 is geactiveerd

De configuratiecode bestaat uit vier tekens en is als volgt samengesteld: – 1e cijfer: vastleggen van de rechten voor het rijprogramma 1 – 2e cijfer: vastleggen van de rechten voor het rijprogramma 2 – 3e cijfer: vastleggen van de rechten voor het rijprogramma 3 – 4e cijfer: vastleggen van het start-rijprogramma Na het toevoegen of wijzigen van een bedienercodes zijn alle rijprogramma vrijgeschakeld, het start-rijprogramma is het rijprogramma 2. 03.13 NL

133 134 Z Configuratiecode vastleggen: 4e cijfer 3e cijfer 2e cijfer 1e cijfer ingeschakeld, ishetrijprogramma2geactiveerd metdegeselecteerdebedienercodeis Nadat hetinternetransportmiddel Rijprogramma's 1,2en3zijnvrijgegeven. Betekenis: 1-1-1-2. De standaard-instelwaardevandeconfiguratiecoderijprogramma'sis: ntlareBeschrijving Instelwaarde 3 2 1 0 1 0 1 0 1 0 Nadat hetinterne transportmiddel metde – Nadat hetinternetransportmiddel metde – Nadat hetinternetransportmiddel metde – Nadat hetinternetransportmiddel metde – Rijprogramma 3isvoordegeselecteerde – Rijprogramma 3isvoordegeselecteerde – Rijprogramma 2isvoordegeselecteerde – Rijprogramma 2isvoordegeselecteerde – Rijprogramma 1isvoordegeselecteerde – Rijprogramma 1isvoordegeselecteerde – rijprogramma 3geactiveerd geselecteerde bedienercodeisingeschakeld,het rijprogramma 2geactiveerd geselecteerde bedienercodeisingeschakeld,het rijprogramma 1geactiveerd geselecteerde bedienercodeisingeschakeld,het geen rijprogrammageactiveerd geselecteerde bedienercodeisingeschakeld, bedienercode vrijgegeven bedienercode geblokkeerd bedienercode vrijgegeven bedienercode geblokkeerd bedienercode vrijgegeven bedienercode geblokkeerd

03.13 NL Configuratie rijprogramma's voor bedienercode instellen 156 157 158 Werkwijze • O-toets(161) indrukken. • Geldige mastercode met cijfertoetsen invoeren. 1 2 3 Na invoer van de geldige mastercode knippert de 4 5 6 groene led (160). 7 8 9 • Parameter 0-2-4 met cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Set 0 De leds (156,160) knipperen groen.

• Geldige bedienercode met cijfertoetsen invoeren. 159 160 161 • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (157,160) knipperen groen.

• Configuratiecode (4 tekens) van de rijprogramma's invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. De leds (158,160) knipperen groen.

• Configuratiecode (4 tekens) van de rijprogramma's nog een keer met de cijfertoetsen invoeren. • Invoer met SET-toets (159) bevestigen. Wachten totdat de led (160) groen knippert. De rijprogramma's zijn toegewezen aan de bedienercode.

• O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Configuratie rijprogramma's voor bedienercode controleren: • Intern transportmiddel met de geconfigureerde bedienercode inschakelen, zie "Gebruiksklare toestand met de bedieningstoetsen (CanCode) realiseren" op pagina 120 Na invoeren van de geldige bedienercode brandt de led (160) groen, het ingestelde rijprogramma wordt door het branden van de bijbehorende leds (156,157,158) aangegeven en het interne transportmiddel is ingeschakeld. • O-toets(161) indrukken. Intern transportmiddel is uitgeschakeld en de led (160) brandt rood.

• Indien nodig deze handeling voor andere bedienercodes herhalen. 03.13 NL

135 .. AccessControl 6.2.1 Assistentsystemen 6.2 136 Z Z 2)het interne transportmiddel met de sleutelschakelaar(ISM internetransportmiddel 2)het isgaanzitten. bedieneropdestoel 1)de De vrijgavevindtpasplaatsals: oftegrijpen. of bedienbereikteleunen plaatsenisverboden.Hetverbodenbuitenhetwerk- gevaarlijke ofonoverzichtelijk onder controlehebben.Plotselingremmen(m.u.v.bijgevaar),snelkeren,inhalenop rijrichting gezienvóórhembevindenenhijmoethetinternetransportmiddelaltijd aanhouden totdetrucksdiezichin bediener moetaltijdeenveiligeremafstand plaatsen.De rijden doorstrokengordijnen/klapdeurenenoponoverzichtelijke rijdenin bochten ennauwedoorgangen,bijhet bediener moetbijvoorbeeldlangzaam De bedienermoetderijsnelheidaanpassenaanplaatselijkeomstandigheden. Gedrag tijdenshetrijden gebruikshandleiding. 79indeze het rijden"oppagina voor veiligheidsvoorschriften, zie"Veiligheidsregels interne transportmiddelmetinachtnemingvande veilige gebruikvanhet debedienerbijhet Drive enLiftControlondersteunen De assistentiesystemenAcces, de led(160)rood: Bij devolgendegebeurtenissenknippert Foutindicatie bijdeconfiguratievanrijprogramma's 3)de veiligheidsgordelisomgedaan. 3)de oza Oplossing rijprogramma Geblokkeerd – Oorzaak uitvoeren. aangegevenvolgorde (99).Depunten1tot3opnieuwinde stoelschakelaar Wanneer hetrijdennietisvrijgegeven,brandtwaarschuwingslampje vande sleutelschakelaar opnieuwtebedienen. verder wordengebruikt,zonderde het opnieuwomdoenvandeveiligheidsgordel staat, kanhetinternetransportmiddelnaopnieuwplaatsnemen (stoelisbezet)en 88) "Rijden" oppagina transportmiddel zichnietinde"neutraalvergrendeling"(zie Wanneer debestuurdersstoelvoorkortetijdwordtverlaten enhetinterne ingeschakeld. gedefinieerd als start-rijprogramma – Invoer herhalen,daarbijeroplettendatde Invoer – transportmiddeluitschakelen, Intern zie "Intern – configuratiecode correctwordt ingevoerd. 120. (CanCode) uitschakelen" oppagina transportmiddel metdebedieningstoetsen o / CanCode / CanCode o ) is

03.13 NL 6.2.2 Drive Control Deze optie beperkt de rijsnelheid van het interne transportmiddel afhankelijk van de stuurhoek. Vanaf een in de fabriek ingestelde hefhoogte (ca. 1,50 m) wordt de max. rijsnelheid op loopsnelheid (ca. 3 km/h) beperkt en de controlelamp voor de kruipsnelheid wordt geactiveerd. Wanneer deze hefhoogte weer wordt onderschreden, wordt met gereduceerde acceleratie tot de door het rijpedaal aangegeven snelheid geaccelereerd, om een onverwacht snelle acceleratie bij de overgang van de kruipsnelheid naar normaal rijden te voorkomen. De normale acceleratie wordt pas weer actief, wanneer de door het rijpedaal gedefinieerde snelheid is bereikt of wanneer het rijpedaal één keer in de 0-positie heeft gestaan.

Z Naast de controles voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 69moet de bediener de volgende controles uitvoeren:

– Heffen van het lege lastopnamemiddel boven de referentie-hefhoogte en controleren of de indicatie voor de sluipsnelheid brandt. – Sturen in stilstand en controleren of de wielstandindicatie werkt.

6.2.3 Lift Control Deze optie omvat Drive Control en bewaakt en regelt bovendien de mastfuncties:

Verlaging van de neigsnelheid afhankelijk van de hefhoogte (vanaf ca. 1,5 m hefhoogte). – Als het lastopnamemiddel tot onder de grenshefhoogte wordt neergelaten, neemt de neigsnelheid weer toe. extra: – neighoekindicatie, zie "Neigingshoekindicatie" op pagina 148. Naast de controles voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling moet de bediener de volgende controles uitvoeren: Werkwijze • Heffen van het lege lastopnamemiddel boven de referentie-hefhoogte en controleren of de indicatie voor de sluipsnelheid brandt en de neigsnelheid duidelijk gereduceerd is. • Sturen in stilstand en controleren of de wielstandindicatie werkt. • Neighoekindicatie controleren door voorover en achterover neigen. 03.13 NL

137 . Stalencabine 6.3 138 Schuifraam 6.4 Vergrendeling in(164)vastklikken. • Raam vooruitofterugschuiven. • Vergrendeling (165)naarbovendrukken. • Werkwijze Raam openenensluiten X Gevaar opongevallendoornietvergrendeldschuifraam cabinedeur maaktu Voor hetopenenvande • deklokmeeom Draai desleutelmet • deklokinom Draai desleuteltegen • Werkwijze Deur openenensluiten X X X Gevaar voorongevallendoorgeopendedeur(162) Bij internetransportmiddelenmeteenstalencabine,kuntubeidedeurensluiten. De schuiframen moeten altijd vergrendeldzijn. De schuiframenmoetenaltijd de deurlosentrektugreep(163)eruit. cabinedeur tesluiten. cabinedeur teopenen. 78. "Veiligheidsgordel" oppagina tedragen,zie Het sluitenvandedeurontbindtnietverplichtingeengordel Deur altijdgoedsluitenencontrolerenofdesluitingisafgesloten. zich binnendezwenkhoekbevinden. lettenoppersonendie (162) isverboden.Bijhetopenen Rijden metgeopendedeur VOORZICHTIG! VOORZICHTIG! 164 165 163 162

03.13 NL 6.5 Zwenkbeugel

VOORZICHTIG!

Gevaar voor ongevallen door defecte zwenkbeugel XIntern transportmiddel nooit zonder goed werkende zwenkbeugel gebruiken. Zwenkbeugel na ieder ongeluk laten controleren door ons of door vakpersoneel dat door ons is geautoriseerd. Geen veranderingen aan de zwenkbeugel aanbrengen. XZwenkbeugel altijd goed sluiten en controleren of deze goed gesloten is. XMet het sluiten van de zwenkbeugel vervalt niet de verplichting van het dragen van de veiligheidsgordel, zie "Veiligheidsgordel" op pagina 78. XDe maat van 90 mm bij belaste bestuurdersstoel tussen zwenkbeugel (162) en zitvlak aanhouden om de bedrijfsveiligheid te garanderen.

Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De bediener mag niet van het interne transportmiddel springen. De bediener moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.

Bediening zwenkbeugel Werkwijze • Om de beugel te openen de greep (166) indrukken. De beugel zwenkt automatisch naar boven en blijft daar.

• Voor het sluiten de beugel omlaag drukken. 166

Z De rijvrijgave wordt pas gegeven nadat de linker beugel gesloten is. De rechter beugel wordt niet bewaakt. 03.13 NL

139 140 Z Voor servicewerkzaamhedenkande • Werkwijze zwenken Zwenkbeugel beugel wordtnietbewaakt. beugelgeslotenis. De rechter De rijvrijgavewordtpasgegevennadatdelinker buiten draaien. trekken endebeugelmethandnaar Daarvoor veerpen(167)naarboven beugel naarbuitenwordengezwenkt. 167

03.13 NL 6.6 Zomerdeur

VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door geopende deur (162) XRijden met geopende deur (162) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, zie "Veiligheidsgordel" op pagina 78.

Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De bediener mag niet van het interne transportmiddel springen. De bediener moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen. Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met deurbewakingssensor vindt de rijvrijgave enkel plaats, wanneer de zomerdeur is gesloten (o). 168 162 Werkwijze • Greep (168) naar de cockpit trekken; deur zwenkt open. • Deur (162) naar de bediener trekken; deur sluit.

6.7 Verhoging chauffeursplaats

GEVAAR! Gevaar door wijziging van de kiepstabiliteit De zijwaartse kiepstabiliteit verlaagt door het hogere zwaartepunt van het interne transportmiddel. De hoogt boven beschermdak (h6) wordt , 400 mm, zie "Afmetingen" op pagina 22hoger. XSnelheid van het interne transportmiddel, vooral bij rijden door bochten, aanpassen.

Z In- en uitstappen zie "In- en uitstappen" op pagina 72. 03.13 NL

141 . Verwarmingenairco 6.8 142 Z Filtercassette isvervangenenvergrendeld. Draaisluiting metdeklokmeedraaien. • (170)inde Filtercassette • Filter vervangen. • eruittrekken. (170)inpijlrichting Filtercassette • deklokindraaien. (171)tegen Draaisluiting • Werkwijze Luchtfilter vervangen nehue,ze"nehu nisete ppgn 218. onderhouden, zie"Onderhoudeninspectie"oppagina Om ervoortezorgendathetfiltergoedwerkt,moetregelmatigworden (169)schuiven. verwarmingsconsole 169 171 170

03.13 NL 6.8.1 Verwarming

172

173

174 172 175

176

178 177

Pos Naam Pos Naam 172 Lichaamsblazers 176 Circulatieklep: circuleren van de lucht in de cabine 173 Temperatuurregeling 177 Beenruimteblazer 174 Ventilatortrappen 178 Ruitblazers 175 Regeling luchtverdeling

Bediening verwarming Werkwijze • Schakelaar (174) schakelen, om de ventilatie in te schakelen. • De blazers (177,172 en 178) in de gewenste stand zetten. • Temperatuurregelaar (173) naar rechts draaien, de cabinetemperatuur wordt verhoogd. • Temperatuurregelaar (173) naar links draaien, de cabinetemperatuur wordt verlaagd. Z Met de regelaar (175) wordt de luchtverdeling geregeld. • Regelaar naar rechts = de volledige luchtstroom wordt naar de voorruit geleid (defrosten). • Regelaar in het midden = de luchtstroom wordt naar de voorruit en naar de beenruimte geleid. • Regelaar naar links = de luchtstroom wordt naar het bovenlichaam van de bediener en naar de beenruimte geleid

Z Bij zeer lage buitentemperaturen kan de verwarmingscapaciteit door het openen van de luchtcirculatieklep (176) worden verhoogd. 03.13 NL

143 .. Airco 6.8.2 144 Z Luchtstroomzoalsgewenstinstellen. • Na ontvochtigingschuifvenstersluiten. • Schuifraam achteraaneenspleetopenen. • instellen. buitentemperatuur de afhankelijkvan Temperatuurschakelaar (173) • Ventilator (174)ophoogsteniveauzetten. • verdelen: Schakelaar(175)inde Luchtopalleluchtblazersgelijkmatig • Tuimelschakelaar (179)bedienen. • Werkwijze Gebruiken vandeaircobijhogeluchtvochtigheidentemperaturen transportmiddel uitgeschakeld. Airco isvoorhetuitzettenvaninterne (174)op"0"draaien Ventilatorschakelaar • Regeling vandeluchtstroom(zie • Ventilatorschakelaar (174)inschakelaaren • Werkwijze enuitschakelen In- X X X X Een tegroottemperatuurverschilschaadtdegezondheid middenpositie. niet). "UIT" schakelen(hetgroenelampjebrandt (179)opdestand en tuimelschakelaar 143). "Verwarming" oppagina controlelampje brandt). (179) bedienen(groen tuimelschakelaar ontstaan. Er maggeentochtinvloed Luchtblazers nietoppersonenrichten. enramengeslotenhouden. Bij hetgebruikvandeaircodeuren niet overschrijden. °C metdebuitenluchtvan6 de aircoeentemperatuurverschil Bij hetgebruikvan nehue i Odrode npci"o aia218. oppagina onderhouden ,zie"Onderhoud en inspectie" regelmatigworden werking, moetdeairconditioning Om tezorgenvooreengoede condenswaterafvoer tezienzijn. onderhetinternetransportmiddel airconditioningkan Bij gebruikvande ingeschakeld, omhetkoelmiddeltelatencirculeren. permaandvoorca.10minworden De airconditioningmoetminimaaléénkeer VOORZICHTIG! 175 174 173 179

03.13 NL 6.9 Chauffeursstoel stoelverwarming / verlenging rugleuning

R km/h

180

121

Bediening stoelverwarming Werkwijze • Toets stoelverwarming (121) indrukken. • Schakelaar (180) bedienen: 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT.

Verlenging rugleuning instellen

VOORZICHTIG!

Gevaar op ongevallen bij instellingen van de rugleuning tijdens het rijden XVerlenging rugleuning niet instellen tijdens het rijden.

Werkwijze • De verlenging rugleuning kan door het wijzigen van de vergrendeling in hoogte worden versteld. • Rugleuning omhoog trekken en laten vergrendelen, rugleuning is langer of omlaag duwen. • Rugleuning omlaag duwen en laten vergrendelen, rugleuning is korter. 03.13 NL

145 .0Afneembaarlastbeschermrek 6.10 146 Hefuitschakelingenoverbruggen 6.11 Z Z Z Bouten monterenenmeteenmomentsleutelvastdraaien. • railvandevorkdragerhangen. Lastbeschermrekaandebovenste • Werkwijze Montage lastbeschermrek Bouten vanvorkborgingmonteren. • verwijderenen Lastrekvanhetvorkenbord • Bouten (181)losdraaien. • Werkwijze Demontage lastrek X X Beknellingsgevaar enhooggewicht vanhetlastbeschermrek Bedieningshendel (148)trekken:De • Toets "overbrugginghefuitschakeling"(zie • Werkwijze Voortzetten vandehefbeweging: veilig wegzetten. Voor hetafnemeneninhangenvanlastbeschermrekzijntweepersonennodig. wordengedragen. veiligheidsschoenen Bij hetuitvoerenvandezeactiviteitmoetenwerkhandschoenenen hefbegrenzingshoogte schakelt dehefuitschakelingweerin. Iedere keerbijhetneerlaten onderde hefuitschakeling isbuitenwerking gezet. 65)indrukken. bedieningspaneel" oppagina op 62ofzie"Toetsen pagina "Bedieningsconsole metdisplay"op wordtdehefbewegingonderbroken. geïnstalleerd. Daardoor Voor werkbereikenmetbeperktehoogtekaneenhefuitschakeling indefabriekzijn Aanhaalmoment =85Nm VOORZICHTIG! S 148 H 181

03.13 NL 6.12 Sideshift middelste stand

Bediening automatische middenpositie van de sideshift Voorwaarden R – Controles en handelingen voorafgaande aan km/h de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 69). – Functie "automatische middenstelling sideshift" met functietoets P1 (114) controleren. 114 Werkwijze • Functietoets P1 (114) indrukken en ingedrukt houden: sideshift gaat naar de middenpositie. Z Als de functietoets P1 wordt losgelaten wordt de lastbeweging onderbroken. Sideshift bevindt zich in de middenpositie.

6.13 Brandblusser

Werkwijze • Sluitingen (182) openen • Brandblusser uit de houder trekken Z Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusser gegeven.

182 03.13 NL

147 .4Neigingshoekindicatie 6.14 148 Groene led(183)geeft deverticalestand – bevestigd. rechts naarhetinstrumentenpaneelis weergegeven opeenextradisplay,dat De actueleneigingshoekwordt AANWIJZING ten opzichtevandevloerweer. 183

03.13 NL 6.15 Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening Z De aanwijzingen voor het trekken van aanhangers moeten in acht worden genomen, zie "Aanhangers trekken" op pagina 116.

185 184 VOORZICHTIG!

Gevaar op ongevallen door verkeerd gekoppelde aanhanger XVoordat u begint met rijden controleren, of de koppeling is vergrendeld. XControlepen (187) moet met de controlehuls (186) goed afsluiten.

Bediening Rockinger koppeling (aanhanger koppelen) 187 186 Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Trekstang van de aanhanger op de hoogte van de koppeling instellen. • Handhendel (185) / afstandsbediening (184) (o) naar boven trekken. Z De afstandsbediening (184) (o) is afhankelijk van de voertuigvariant in het bereik van het beschermdak ondergebracht. • Intern transportmiddel langzaam terugzetten tot de koppeling vergrendeld. • Handhendel (185) / afstandsbediening (184) (o) naar onderen duwen.

Bediening Rockinger koppeling (aanhanger afkoppelen) Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Handhendel (185) / afstandsbediening (184) (o) naar boven trekken. • Intern transportmiddel naar voren rijden. • Handhendel (185) / afstandsbediening (184) (o) naar onderen duwen. 03.13 NL

149 .6Camerasysteem 6.16 150 Z Z Z Toets (188)indrukken,hetmenu wordtgeopend. – helderderofdonkerder(dag/nacht Toets (191)indrukken,beeldschermwordt – Toets (192)opdemonitorindrukken,camerasysteemis in- ofuitgeschakeld. – Werken methetcamerasysteem X X X Gevaar opongevallendoornietoverzienbarewerkbereiken Toets (189)indrukken,stapachteruit. – Toets (190)indrukken,stapvooruit. – Menupunten instellen omschakeling). inschakelen. achteruitversnelling automatisch Bij gebruikalsachteruitrijcamerawordtdemonitordoorhetzettenvan werkbereikoverzienkanworden. Camera zouitlijnen,dathetnietzichtbare oefenen! Rijden enwerkenmetcamerasysteemzorgvuldig transportmiddel. Het camerasysteemdientalshulpmiddelvoorhetveiligegebruikvaninterne Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek ofkwastreinigen. meteenzachte Vervuild beeldschermofventilatiesleuf ofbeëindigthetmenu. kleurverzadiging, taal,video,spiegeling) (contrast,helderheid, Meerdere kerenindrukkenwisselthetmenupunt VOORZICHTIG! 8 8 9 192 190 189 188 191

03.13 NL 6.17 Optionele uitvoering voor werkzaamheden in zones met sterke stofbelasting Bij gebruik in werkzones met een hoge stofbelasting (pluizen, spaanders) kan het interne transportmiddel met een optionele pluizenzeef op de radiateur worden uitgerust.

VOORZICHTIG!

Gevaar op brand door niet gereinigde pluizenzeef XDe pluizenzeef moet afhankelijk van de belastingsgraad, regelmatig worden gereinigd.

193 194 Werkwijze • Snelsluiting (193) door draaien openen. • Pluizenrooster aan de greep (194) naar boven toe eruit trekken en reinigen. • Pluizenrooster weer terugzetten en snelsluiting vergrendelen. Pluizenrooster is gereinigd.

6.18 Dakruitwisser De bediening van de dakruitwisser vindt plaats door bediening van de schakelaar op het instrumentenpaneel. Werkwijze • Schakelaar bedienen`= dakruitwisser wordt ingeschakeld. • Nog een keer bedienen van de schakelaar schakelt de dakruitwisser uit. 03.13 NL

151 .9Bedieningsschema"N" 6.19 152 Z Z X hefmast doorneigende Beknellingsgevaar X X X X X onder enophetopgehevenlastopnamemiddelophouden. Personen mogenzichniet lastopnamemiddel Gevaar voorongevallenpersonenonderenophetopgeheven • MULTI-PILOT naar achteren trekken (richting R): de last wordt naarachteren R):delastwordt MULTI-PILOT naarachteren trekken(richting • V): delastwordtnaarvorengeneigd. MULTI-PILOT naarvorenduwen (richting • Werkwijze Bediening neigen duwen(richtingS): MULTI-PILOT naarlinks • MULTI-PILOT naarrechtsduwen(richtingH): • Werkwijze Bediening heffen AANWIJZING hefmast geenlichaamsdelen tussen Bij hetachteroverneigen van de vanhetlastopnamemiddelvermijden,omdelast en neigsnelheid. Hardneerzetten regeltdehef-endaalsnelheid,evenals De neigingvandeMULTI-PILOT gebruik vandehefinstallatieenaanbouwapparatuur! Debedienermoetzijngeïnstrueerd inhet bestuurdersstoel wordenbediend. DeMULTI-PILOTmaguitsluitendvanafde opzichte vandestandaardbediening. Het bedieningsschema"N"isdebedieningvoorheffenenneigenverwisseldten eronder blijvenstaan. Niet onderopgehevenennietgeborgdelastopnamemiddelengaanstaan interne transportmiddelsturen. Personen uitdegevarenzonevanhet met hetlastopnamemiddelwordenopgeheven. Er mogengeenpersonen betreden. Het lastopnamemiddelmagnietdoorpersonenworden geneigd. hefmast envoorwandbrengen. stand. indeneutrale drukbegrenzingsventiel), hendelloslaten.Hendelgaatautomatisch isbereikt(geluidvanhet Wanneer deeindaanslagvanwerkbeweging de lastwordtneergelaten. de lastwordtgeheven. het stellingvlakniettebeschadigen. VOORZICHTIG! WAARSCHUWING! S V R H

03.13 NL Z Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. 03.13 NL

153 . Storingzoeken enoplossing 7.1 Storingshulp 7 154 Z aangehouden. genoemde oplossingenworden de storingenmoetvolgordevanintabel van eenonjuistebedieningzelftelokaliserenenverhelpen.Bijhet storingen ofdegevolgen Dit hoofdstukmaakthetdebedienermogelijk,eenvoudige - huidigelocatievanhetinternetransportmiddel. - foutbeschrijving (indienbeschikbaar) - foutnummerophetdisplay transportmiddel - serienummervanhetinterne opdestoring: doelgericht tekunnenreageren De volgendegegevenszijnvoordeklantenservicebelangrijkennuttigomsnel geschoolde klantenservice. voordezetaken beschiktovereenspeciaal worden verholpen.Deproducent De foutmagverdernoguitsluitenddoordeklantenservicevanproducent contact opnemenmetdeklantenservicevanproducent. in deelektronicawordtaangegevenmethetbetreffendefoutnummer,moetu een storingofeendefect gebruiksklare toestandkanwordengebrachtofwanneer nahetuitvoerenvande"oplossingen"nietin Als hetinternetransportmiddel

03.13 NL 89 93 73 Storingsmeldingen tijdens gebruik

AANWIJZING 94 Als het waarschuwingslampje voor te 72

hoge temperatuur (93) gaat branden, R wordt het vermogen vanaf de km/h grenstemperatuur bij stijgende temperatuur automatisch tot 0% gereduceerd. Het interne transportmiddel kan nog naar de volgende werkplaats worden gereden.

AANWIJZING Als de oliedrukindicatie voor de motorolie (89) gaat branden, moet de motor meteen worden uitgezet. XIndien nodig intern transportmiddel wegslepen, zie "Intern transportmiddel wegslepen" op pagina 160. X Klantenservice van de producent informeren. XDe motor mag pas weer worden gestart, wanneer de storing is verholpen.

Pos. Indicatie Functie 72 Brandstofmeter (DFG) Grafische weergave van het TFG met gastank brandstofniveau. 73 WAARSCHUWING – Geeft door het enkele branden aan dat er te weinig brandstof is. Geeft door gecombineerd branden met err xx xxx of inf xx xxx een storing of een inlichting aan. – Er klinkt een waarschuwingssignaal. 89 Oliedrukindicatie motorolie – Motoroliedruk te laag. 93 Waarschuwingslampje – Temperatuur hydraulische olie te overtemperatuur hoog. – Temperatuur koelmiddel te hoog. – Het vermogen van het interne transportmiddel wordt bij stijgende temperatuur continu automatisch tot 0% gereduceerd. 94 Waarschuwingslampje – Batterij wordt niet geladen. laadstroom – Intern transportmiddel kan nog naar de volgende werkplaats worden gereden. 03.13 NL

155 156 Z Informatiemeldingen Informatiemeldingen 9 Antistalfunctie actief 193 Overtemperatuur 191 Zelftest onderbroken initialisatielosgezet Parkeerremtijdensde Gemeten snelheidtehoog. 186 – 173 156 Ruststand hydraulischsysteembijhetinschakelen Betekenis 134 Indicatie Informatiemeldingen worden op hetdisplay(127)weergegeven. Informatiemeldingen wordenop Het motortoerental istelaag, hydraulischefunctiesworden – Temperatuur koelmiddeltehoog. – Temperatuur hydraulischeolietehoog. – Beladingstoestand vanroetfilter tehoog. – Drukloze modusactief. – voertnadestart Het interntransportmiddel eenzelftest uit – zie"Parkeerrem Parkeerrem moetwordengeactiveerd, – Drukloze modus actief. – De hydraulischefunctiedieisbediend,wordt nietuitgevoerd. – Tijdens het inschakeleniseenhydraulischefunctieofclaxon – niet uitgevoerd. zijn rij-enhefbewegingennietmogelijk. wordengecontroleerd).Indezetijdis (besturingen enmotor 161. lossen" oppagina bediend. km/h R 127

03.13 NL Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen Startmotor draait niet – Batterijcapaciteit te laag. – Batterijcapaciteit – Batterij-aansluitkabel los controleren, indien nodig of poolklemmen batterij laden. geoxideerd. – Poolklemmen reinigen – Startkabel los of en invetten, batterij- gebroken. aansluitkabel vastzetten. – Startkabel controleren, – Magneetschakelaar van indien nodig vastdraaien startmotor blijft hangen. of vervangen. – Zekering is defect. – Controleren of de magneetschakelaar hoorbaar schakelt. – Zekeringen controleren. Waarschuwingsindicatie – Geen oliedruk. – Motoroliepeil motoroliedruk brandt controleren, indien nodig motorolie bijvullen Waarschuwingsindicatie – Hydraulische-oliepeil te – Hydraulische-oliepeil overtemperatuur brandt laag. controleren, indien nodig hydraulische olie – Radiateur vuil. bijvullen. – Koelmiddelpeil te laag. – Radiateur reinigen. – Motorkoelsysteem op lekkages controleren, indien nodig koelmiddel bijvullen. De motor draait, maar het – Rijrichtingschakelaar – Rijrichtingschakelaar in interne transportmiddel rijdt staat in neutrale stand. de gewenste rijrichting niet schakelen. – Parkeerrem geactiveerd. – Parkeerrem loszetten. – Gordelslotbewaking controleren. – Stoelschakelaar controleren. – Controleren of de dubbele gasfleshouder in de juiste vergrendelpositie staat. Intern transportmiddel – Oliepeil in de – Hydraulische-oliepeil bereikt niet de max. hydrauliektank te laag. controleren, indien nodig snelheid hydraulische olie bijvullen. 03.13 NL

157 158 oo pig itan–Lctitrvrul.–Luchtfilter reinigenof – aan Luchtfilter vervuild. – DFG: Motorspringtniet Motor springtnietaan Luchtinhet – Stuurspeling tegroot Bandenspanning van – Stuursysteem looptstroef Oplossingen hoogte wordengeheven Last kanniettotmax. Mogelijkeoorzaak Storing esehi ela Oliepeil in – Hefsnelheid telaag Paraffine-afscheiding – Brandstoftank verstopt. – Verkeerde brandstof – Water inde – Brandstoftank leeg; – in Oliepeil – Ontluchting – stuursysteem. stuurasbanden telaag. diesel(vlokvorming). van de getankt. brandstofinstallatie. lucht aangezogen. inspuiteenheid heeft hydrauliektank telaag. verstopt. hydrauliektank vuilof hydrauliektank telaag. – Hydraulische-oliepeil Hydraulische-oliepeil – Bandenspanning – – Intern transportmiddelin Intern – Brandstoftank – Brandstofinstallatie – tanken Diesel en – – Hydraulische-oliepeil Hydraulische-oliepeil – vande Ontluchting – Hydraulische-oliepeil – tot eindaanslagdraaien. keren vaneindaanslag stuurwiel meerdere bijvullen, daarna nodig hydraulischeolie controleren enindien bijvullen. tot dejuistedruk controleren, indiennodig tanken. vervangen. Winterdiesel brandstoffilter Indien nodig paraffine isopgelost. het uitgescheiden plaatsen enwachtentot een warmeruimte vervangen. brandstoffilter controleren, indiennodig laten ontluchten. door klantenservice en brandstofinstallatie transportmiddel tanken legen, intern ontluchten. klantenservice laten inspuiteenheid door vervangen. bijvullen. hydraulische olie controleren, indiennodig vervangen. hydrauliektank bijvullen. hydraulische olie controleren, indiennodig

03.13 NL Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen TFG: Motor springt niet aan – Afsluitventiel van gasfles – Afsluitventiel openen. gesloten. – Gasfles leeg. – Gasfles vervangen. – Bougies vochtig, – Bougies drogen, verontreinigd met olie of reinigen en vastdraaien. los. – Bougies vervangen. – Bougies defect 03.13 NL

159 7.2.1 Intern transportmiddel wegslepen transportmiddel Intern 7.2.1 Interntransportmiddelzondereigenaandrijvingverplaatsen 7.2 160 Intern transportbevindtzichopbeveiligddebestemming. Trekstang verwijderen. • 161. Parkeerrem activeren,zie"Parkeerremlossen"oppagina • naarbestemming Intern transportmiddel • Parkeerrem loszetten,zie"Parkeerrem • Trekstang bevestigenaan de • Werkwijze Intern transportmiddel veiliggeparkeerd. – Voorwaarden wegslepen transportmiddel Intern X X X X X personen letseloplopen. correctwordtweggesleept,kunnen Wanneer hetinternetransportmiddelniet Gevaar voorongevallen slepen. 161. lossen" oppagina worden weggesleept. truck enhetinternetransportmiddeldatmoet (50)vandetrekkende aanhangerkoppeling dat moetwordenweggesleept. persoon zittenomhetbergingsvoertuigtestureneninternetransportmiddel Op debestuurdersstoelvanhetteverslepeninternetransportmiddelmoeteen Intern transportmiddelnietmetlosgezetteparkeerremparkeren. Intern transportmiddeluitsluitendmetmaximaal1,5km/hwegslepen. Voor hetwegslepenenkel eentrekstanggebruiken. voldoende trek-enremkrachtvoordeongeremdeaanhangerlast. Intern transportmiddelenkelmettrekvoertuigenwegslepen,diebeschikkenover WAARSCHUWING! 50

03.13 NL 7.2.2 Parkeerrem lossen

WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het loszetten van de parkeerrem moet het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond geplaatst en beveiligd worden, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XParkeerrem niet loszetten op hellingen. XParkeerrem op doelplaats weer activeren. XIntern transportmiddel niet met geloste parkeerrem parkeren.

195 Rem lossen Voorwaarden – NOODUIT-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Rubberen afdekking (195) optillen.

Werkwijze • Kartelmoer (196) demonteren. 196 • Magneetspoel (197) van ventiel trekken. • Kartelmoer (196) monteren. 197 • Bout (198) tot de aanslag eruit draaien. • Stuurwiel één omwenteling met de klok mee draaien. 198 • Bout (198) met 10 Nm vastdraaien. • Stuurwiel weer terugdraaien, totdat de wielen in de gewenste rijrichting staan. • Intern transportmiddel met trekstang naar doelplaats slepen. Intern transportmiddel bevindt zich op de doelplaats.

Parkeerrem activeren Werkwijze • Kartelmoer (196) demonteren. • Magneetspoel (197) op ventiel steken en uitlijnen, zodat de elektrische leidingen niet worden geknikt of strakgespannen. • Kartelmoer (196) monteren. Intern transportmiddel veilig geparkeerd. 03.13 NL

161 .. Neerlateninnoodgevallen 7.2.3 162 Z oepat(199)doorlosmakenvande Bodemplaat – Intern transportmiddeltegenwegrollen – NOODUIT-schakelaar enhetcontactslot – Lastopnamemiddelbevindtzichnietinde – Voorwaarden Hefmast nooddalen X X X X X X X Letselgevaar bijhetneerlatenvandehefmast tkevridne (200)loskoppelen. stekkerverbindingen snelsluitingen openenen beveiligen. uitschakelen. stelling. verholpen. Intern transportmiddelpasweeringebruiknemennadathetdefectisgevondenen Defecte internetransportmiddelenmarkerenenbuitenbedrijfstellen. Vastgestelde gebrekendirectbijuwleidinggevendemelden. zich indestellingbevindt. hetlastopnamemiddel Het nooddalenvandehefmastisniettoegestaan,wanneer transportmiddel staat. u naasthetinterne Het nooddaalventieluitsluitend gebruiken,wanneer eronderblijvenstaan. gaanstaanof Nooit onderopgetildelastopnamemiddelen transportmiddel tijdenshetneerlatenbijnoodgevallen. Verwijder onbevoegdepersonenuitdegevarenzonevanhetinterne manueel wordenneergelaten. Bij hetoptredenvaneenstoringindehydraulischeregelingkanhefmast WAARSCHUWING! 199 200 200

03.13 NL Werkwijze • Nooddaalbout aan ventielblok (201) losdraaien totdat de daalbeweging inzet. • Hefmast en lastopnamemiddel langzaam neerlaten. Z Indien nodig kan de daalsnelheid door draaien met de klok mee gereduceerd of de last gestopt worden. • Nadat de hefmast en het lastopnamemiddel neergelaten zijn, moet de nooddaalbout met een aanhaalmoment van 5 Nm worden 201 vastgeschroefd. Hefmast is neergelaten.

WAARSCHUWING!

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. 03.13 NL

163 .. Starthulp 7.2.4 164 Z Z Na hetstartenvandemotoreerstminkabelverwijderen,daarnapluskabel • instand"II"draaien. Motor starten,daarvoorsleutelinhetcontactslot(82) • Overbruggingsschakelaar (216)bedienen. • (82) instand"I" Contactslot inschakelen,daarvoorsleutelinhetcontactslot • Zwarte kabelmetminpoolvande • endonorbatterijop Rode kabelmetpluspool • "Motorkap openen"op Motorkap openen,zie • Werkwijze X Gevaar dooroververhitting verwijderen. draaien. donorbatterij enmassapuntvanhetkraanoogaanmotorverbinden. (202)verbinden. de starthulpaansluiting 180. pagina de hoofdzekeringenkastopstartbatterij. De starthulpaansluiting(202)bevindtzichin mm minimaal 25 pooltangen eneenkabeldoorsnedevan 6722 metvollediggeïsoleerde Uitsluitend startkabelsconformISO controleren ofkabelcorrectzit. demotornietdoordraait, van de batterijpolen Als destartmotornahetverbinden WAARSCHUWING! 2 gebruiken. 202

03.13 NL F Onderhoud van het interne transportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de onderhoudsintervallen in de onderhoudscontrolelijsten.

WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het interne transportmiddel worden gewijzigd. Er mag niets op de voorruit worden geplakt.

Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddel aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd worden – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.

AANWIJZING Uitsluitend originele vervangingsonderdelen zijn onderworpen aan de kwaliteitscontrole des producent. Om een veilige en betrouwbare werking te garanderen mogen uitsluitend vervangingsonderdelen van de producent worden gebruikt. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de besturingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de producent op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, besturingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.

Z Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen 03.13 NL

165 166 rnprmde aodrodwrzahdn ppgn 212). oppagina transportmiddel naonderhoudswerkzaamheden" vanhetinterne "Inbedrijfstelling na reinigings-enonderhoudswerkzaamheden“(zie

03.13 NL 2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud

Personeel voor onderhoud en revisie Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De afsluiting van een onderhoudscontract met de producent ondersteunt een storingsvrij gebruik.

Onderhoud en revisie van de interne transportmiddelen mogen uitsluitend door vakpersoneel worden uitgevoerd. De uit te voeren werkzaamheden zijn voor de volgende doelgroepen ingedeeld.

Klantenservice

De klantenservice is speciaal geschoold voor het interne transportmiddel en in staat onderhouds- en revisiewerkzaamheden zelfstandig uit te voeren. De medewerkers van de klantenservice kennen de bij de werkzaamheden verplichte normen, richtlijnen en veiligheidsvoorschriften, en de mogelijke gevaren.

Exploitant

De onderhoudsmedewerkers moeten door vakkundige kennis en ervaring in staat zijn om de aangegeven werkzaamheden in de onderhoudscontrolelijst voor de exploitant uit te voeren. Voor het overige zijn de door de exploitant uit te voeren onderhouds- en revisiewerkzaamheden beschreven, zie "Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden" op pagina 176. 03.13 NL

167 . Werkzaamhedenaandeelektrische installatie 2.1 168 Wielen 2.3 Bedrijfsmiddelenenoudeonderdelen 2.2 Z X remweg langer. minder ende Bij eenongelijkmatigeslijtagewordtdestabiliteitvanhetinterne transportmiddel transportmiddel. De kwaliteitvandebandenbeïnvloedtstabiliteitenhetrijgedrag vanhetinterne specificaties vandeproducent Gevaar voorongevallendoorgebruikvanbanden,dieniet voldoenaande X beschikking. klantenservice vandeproducentter de speciaalvoordezetakengeschoolde geldende milieuvoorschriftenwordenafgevoerd.Voorhetverversenvandeoliestaat moetenopjuistewijze,conformde Oude onderdelenenvervangenbedrijfsmiddelen zijnschadelijkvoorhetmilieu Bedrijfsmiddelen enoudeonderdelen X X X X X gewerkt. Er maguitsluitendinspanningsvrijetoestandaandeelektrischeinstallatieworden aandeelektrischeGevaar opongevallendoorWerkzaamheden installatie: X transportmiddel nietscheefkomt testaan. dathetinterne Als debandenwordenvervangen,moeteropgelet Neem deveiligheidsvoorschrifteninachtalsumetdezestoffenwerkt. stroomloos teschakelen. verwijderen,omhetinternetransportmiddel Aansluitkabel vandestartmotorbatterij nodig zijnomelektrischeongevallenuittesluiten. Voorafgaand aanwerkzaamhedenmoetenallemaatregelenwordengetroffendie 86). op pagina veiligparkeren" parkeren(zie"Interntransportmiddel Intern transportmiddelveilig personeel wordenuitgevoerd. Werkzaamheden aandeelektrischeinstallatiemogenenkeldoorvakkundig verricht aanelektrischeonderdelen. Ringen, metalenarmbandenendergelijkeafdoenvoordatuwerkzaamheden producent nietinachtwordengenomen. vervangingsonderdelen vande producent,omdatandersdespecificatiesvan doororiginele uitsluitendvervangen In defabriekgemonteerdevelgen enbanden linksenrechts. Banden altijdperpaarvervangen, d.w.z.tegelijkertijd WAARSCHUWING! VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

03.13 NL 2.4 Hijskettingen

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hijskettingen Hijskettingen zijn veiligheidselementen. Hijskettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hijskettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XHijskettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. XHet is niet toegestaan om de hijskettingen met een stoomstraal-hogedrukreiniger of chemische reinigers te reinigen. XNa het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. XHefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. XHefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.

WAARSCHUWING!

Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.

2.5 Hydraulische installatie

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangen Na een levensduur van zes jaar moeten de hydraulische slangen worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. XOp de productiedatum op de hydraulische slangen letten.

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. 03.13 NL

169 170 Werkenindebuurt vandemotor 2.6 X X Gevaar doorhetevloeistoffenencomponenten X X X X X X X hydraulische leidingendoordehuiddringenenernstigletselveroorzaken. Onder drukstaandehydraulischeoliekandoorkleinegaatjesofhaarscheureninde leidingen Letselgevaar eninfectiegevaardoorgatenofhaarscheureninhydraulische Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden geschiktebeschermendekleding Bij onderhouds-enreparatiewerkzaamheden werking ergheet. aandrijflijn (motor,uitlaat,uitlaatgasinstallatie,turboladeretc.)wordentijdensde Bedrijfsmiddelen (hydraulischeolie,motorolie,koelmiddel)enonderdelenvande voorschriften afvoeren. enbedrijfsmiddelenvolgensdegeldende Het mengselvanbindmiddel bindmiddelverwijderen. directmet geschikt Uitgelopen hydraulischeolie verholpen. Intern transportmiddelpasweeringebruiknemennadathetdefectisgevondenen Defect interntransportmiddelkenmerkenenbuitenbedrijfstellen. Vastgestelde gebrekendirectbijdeleidinggevendemelden. nietaanraken. Onder drukstaandehydraulischeleidingen Bij letselmeteeneenartsraadplegen. (handschoenen etc.) dragen, om brandwonden tevoorkomen. (handschoenen etc.)dragen,ombrandwonden WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

03.13 NL 3 Bedrijfsmiddelen en smeerplan

3.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen Werken met bedrijfsmiddelen Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de instructies van de producent worden gebruikt.

WAARSCHUWING!

Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.

VOORZICHTIG!

Gevaar voor uitglijden en het milieu door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen Door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen bestaat er gevaar voor uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XBedrijfsmiddelen niet morsen. XUitgestroomd en gemorst bedrijfsmiddel direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. 03.13 NL

171 172 X beschikking. klantenservice vandeproducentter de speciaalvoordezetakengeschoolde geldende milieuvoorschriftenwordenafgevoerd.Voorhetverversenvandeoliestaat moetenopjuistewijze,conformde Oude onderdelenenvervangenbedrijfsmiddelen zijnschadelijkvoorhetmilieu Bedrijfsmiddelen enoudeonderdelen X X X X X X X X X X X X X Olie (kettingspray/hydraulischeolie)zijnbrandbaarengiftig. Gevaar dooronjuisteomgangmetolie Neem deveiligheidsvoorschrifteninachtalsumetdezestoffen werkt. vervangen. schoenen direct Doordrenkte kledingen een artsraadplegen. Als oliemetdeogenincontactisgekomen,waterspoelenenmeteen huid incontactisgekomen,de metwaterspoelen. Als eroliemetde Na inademenvanolienevelofdampen,verseluchttoevoeren. direct eenartsraadplegen. Aanraken eninslikkenvermijden.Bijgeenbrakenveroorzaken,maar Niet rokenbijhetwerkenmetolie. Erop lettendatergeenolieophetemotordelenkomt. Geschikte veiligheidshandschoenendragenbijhetwerkenmetolie. De wettelijkevoorschriftenvoorhetomgaanmetolieinachtnemen. afvoeren. voorschriften en olievolgensdegeldende Het mengselvanbindmiddel bindmiddel verwijderen. directmetgeschikt Gemorste ofuitgelopenolie Olie nietmorsen. op devoorgeschrevenwijzebewaren Oudeolietotdeafvoerveiligen Oude olieopdevoorgeschrevenwijzeafvoeren. VOORZICHTIG! WAARSCHUWING!

03.13 NL 3.2 Smeerschema

DFG

K

TFG K

g Glijvlakken c Aftapbout hydraulische olie s Smeernippels t Vulafsluiting koelmiddel S Vulopening hydraulische olie Ö Vulopening motorolie 03.13 NL

173 . Gebruiksmiddelen 3.3 174 Z X Gevaar doorverkeerdehydraulischeolie * Koelmiddelbestaatindemengverhouding1:1uitFricofinG12Plusenwater. Vet-richtwaarden oeBsen.Leverhoeve Bestelnr. Code oeVrepyeDruppelpun Verzeeptype Code Het gebruikvanhydraulischeoliemeteenandere specificatieofviscositeitenhet bijmengen vanadditievenisverboden! De aangegevenhoeveelhedenzijnbenaderingen. 11081l90lFioi 1 lsKoelmiddel* Fricofin G12Plus 9,0 l 1l 51118018 M 902004lKtigpa Kettingen Kettingspray 0,4l 29201280 G ihu 8 6-9 -35/+120 2 265-295 185 Lithium E 114940l4,3 l 4,0l Smeervet 51210409 K 400 gr 50055726 E 51037495 A WAARSCHUWING! 51037499 elheid t °C 5 l 1 l Walkpenetratie veelhei Vulhoe (DFG) (TFG) 5,5 l 70 l HVI HVI 70 l bij 25°C d 3 SAE5W-30 Titan GT1ProC- K-P-2K Renolin B46 adiigToepassing Aanduiding L1kas Bedrijfstemperat NLG1-klasse Motorolie sideshift; stuuras mastrollen en Glijvlakken installatie Hydraulische uur °C

03.13 NL Koelmiddelspecificatie De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel kan een grote invloed hebben op de effectiviteit en het leven van het koelsysteem. De hieronder gegeven adviezen kunnen helpen bij het onderhoud van een goed koelsysteem met vorst- en/of corrosiebescherming.

Z Altijd schoon, zacht water gebruiken.

GEVAAR!

Antivriesmiddel is giftig XAntivriesmiddel bevat ethyleenglycol en andere bestanddelen, die tot dodelijke vergiftingen kunnen leiden, wanneer ze worden ingenomen. XOok kunnen door langer of herhaaldelijke aanraking met de huid giftige hoeveelheden worden opgenomen. XReinigingsvoorschriften van de producent in acht nemen.

U moet de kwaliteit van het antivriesmiddel minstens eenmaal per jaar controleren; bijvoorbeeld aan het begin van de koudeperiode.

Wanneer u niet de juiste procedure toepast, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.

AANWIJZING Beschadiging door corrosie XOok wanneer op grond van de gebruiksvoorwaarden bevriezing van koelmiddel is uitgesloten, mag niet worden afgezien van het bijmengen van antivriesmiddel. Het antivriesmiddel biedt bescherming tegen corrosie en verhoogt het kookpunt van het koelmiddel.

AANWIJZING Mengverhouding antivriesmiddel/water: X1: 1 (antivries tot -35 °C) XNooit antivriesmiddel met verschillende specificaties mengen. 03.13 NL

175 . Bereidhetinternetransportmiddelvoortenbehoevevande 4.1 Beschrijving van deonderhoudswerkzaamheden 4 176 X X bestuurderscabine eninterntransportmiddel Gevaar voorongevallenbijwerkzaamhedenonderhetlastopnamemiddel, (82)verwijderen Sleutel uithetcontactslot • Lastopnamemiddelvolledigneerlaten. • Intern transportmiddelveiligparkeren,zie • Werkwijze onderhouds- enrevisiewerkzaamheden.Devolgendevoorwaardenrealiseren: voorhetvoorkomenvanongevallenbij Alle vereisteveiligheidsmaatregelennemen onderhoudwerkzaamheden. Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. doorwiggen), wegrollen (bijv. tegenonbedoeld Intern transportmiddelbeveiligen 38. transportmiddel metkraanverladen"oppagina worden nageleefd,zie"Intern Bij hetheffenvaninternetransportmiddelmoetendevermelde aanwijzingen wegglijden vanhetinternetransportmiddelisuitgesloten. kantelenof datdalen, intern transportmiddel,moetudezezodanigbeveiligen, opgetildelastopnamemiddel,bestuurderscabineof Bij werkzaamhedenonderhet ongewilde inbedrijfstellingbeveiligen. en zohetinternetransportmiddeltegen 86. pagina "Intern transportmiddelveiligparkeren"op wanneer uaandeparkeerremwerkt. WAARSCHUWING! 82

03.13 NL 4.2 Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken

WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door kantelend intern transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen uitsluitend geschikte bevestigingsmiddelen aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. XRekening houden met het gewicht van het interne transportmiddel dat op het typeplaatje vermeld is. XAlleen krik met een minimaal draagvermogen van 5000 kg gebruiken. XIntern transportmiddel onbelast op een vlakke vloer opheffen. XBij het opheffen moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat de truck wegglijdt of kantelt.

Intern transportmiddel veilige opheffen en opbokken Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 176). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal –Krik – Hardhouten blokken Werkwijze • Krik tegen bevestigingspunt zetten. Z Bevestigingspunt voor krik, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 31. • Intern transportmiddel heffen. • Intern transportmiddel met hardhouten blokken ondersteunen. • Krik verwijderen. Intern transportmiddel is veilig opgeheven en opgebokt. 03.13 NL

177 . Opendeachtersteafdekkap 4.3 178 Motorkapontgrendelen 4.4 Achterste afdekkapisgesloten. Afdekkap achteraanplaatsen. • Werkwijze Afdekkap sluiten toegankelijk. Achterste afdekkapisgeopend.Zekeringenenanderecomponentenzijnnu Motorkap islichtgeopend. (L)trekken,totdatde (140)inderichtingvanpijl Ontgrendelingshendel • chauffeursstoel Rugleuning naarvorenzwenken, • Stuurkolom indeparkeerstandzetten(zie • Werkwijze Bij internetransportmiddelenmetgeslotencabine – Voorwaarden Motorkap ontgrendelen (203)losmaken. Twee snelsluitingen • Werkwijze Bereid hetinternetransportmiddelvoorop – Voorwaarden Afdekkap openen wesesutne (203)bevestigen. Twee snelsluitingen • motorkap isontgrendeld. 73). (zie"Stoelinstellen"op pagina naar vorenschuivenenvergrendelen 76). "Stuurwiel /stuurkolominstellen"oppagina cabinedeuren openen( voor hetoptillenvandemotorkapbeide Achterste afdekkapnaarachteren • 176). pagina van deonderhoudwerkzaamheden."op interne transportmiddelvoortenbehoeve onderhoudwerkzaamheden (zie"Bereidhet trekken enverwijderen. o ). 0x 203 L 140 F

03.13 NL Motorkap noodontgrendelen 204 Voorwaarden – Motorkap kan niet worden ontgrendeld. Werkwijze • Vloerplaat door losmaken van de snelsluitingen openen. • Koord (205) aan kapslot (204) trekken. • Motorkap optillen totdat deze op het eerste niveau vergrendeld.

205 03.13 NL

179 . Motorkap openen 4.5 180 Motorkap isgeopend. Motorkap verdernaarboventrekkenenin • (209)vande Vergrendeling • Chauffeursstoel naarvorenschuiven. • Rugleuning omlaagzwenken,hiertoe • Rugleuning omlaagklappen. • Werkwijze Motorkap isontgrendeld,zie"Motorkap – Voorwaarden openen (15)totde70°-stand Motorkap Motorkap isinde eerste standgeopend. (206)omhoogtrekken Motorkap aangreep • Werkwijze Motorkap isontgrendeld,zie"Motorkap – Voorwaarden (15)totde50°-standopenen Motorkap X Openen vandemotorkap AANWIJZING aduve (208)vergrendelen. gasdrukveer (209)van de de vergrendeling ontgrendelen. (207)indrukken en gasdrukveer (210)trekken. vergrendelpen 178. ontgrendelen" oppagina (207)vergrendelen. (209)vandegasdrukveer en indevergrendeling 178. ontgrendelen" oppagina gasdrukveer (208). vergrendeld, destandvan70°door wordt metdegasdrukveer(207) 70° wordenvastgezet.Destandvan50° De motorkapkanindestanden50°en 15 208 210 206 209 207

03.13 NL Motorkap sluiten Werkwijze • Motorkap (15) iets optillen en vasthouden. • Uit de 70°-stand rode vergrendeling (209) van de rechter gasdrukveer indrukken. Motorkap is ontgrendeld. • Motorkap tot de 50°-stand neerlaten. • Motorkap weer iets optillen. • Uit de 50°-stand rode vergrendeling (209) van de linker gasdrukveer indrukken. • Motorkap sluiten en de juiste vergrendeling garanderen. • Rugleuning terugzwenken, armleuning omhoog zwenken, chauffeursstoel naar achteren schuiven en vergrendelen. • Zitpositie en stuurwielstand volgens eigen behoeften instellen, zie "Stoel instellen" op pagina 73. 03.13 NL

181 . Wielenvervangen 4.6 182 Z X X Letselgevaar dooromkiependewielen X X X X daarvoor bestemdeplaatsenwordenbevestigd. bevestigingsmiddelen aande uitsluitend geschikte Voor hetheffenvaninternetransportmiddelmogen Gevaar voorongevallendoorkantelendinterntransportmiddel Wiel isgedemonteerd. montagehendelgebruiken. demonteren,indiennodiggeschikte Wiel • (211)losmaken. Wielbevestiging • Intern transportmiddelmethardhoutenblokkenondersteunen. • Intern transportmiddelheffen. • Krik tegenbevestigingspuntzetten. • Werkwijze Momentsleutel – Montagehendel – Hardhouten blokken – –Krik materiaal en (gereedschap) werktuig Benodigd Bereid hetinternetransportmiddelvoorop – Voorwaarden Wielen demonteren Wielen alleenmetgeschiktgereedschapengeschiktebeschermingsmiddelen kg wegen. ergzwaar.Eenloswielkanwel150 De wielenvanhetinternetransportmiddelzijn uitgesloten datdetruckwegglijdtofkantelt. Bij hetopheffenmoetmetgeschiktemiddelen(wig,hardhoutenblokken)worden Intern transportmiddelonbelastopeenvlakkevloeropheffen. Alleen krikmeteenminimaaldraagvermogenvan5000kggebruiken. typeplaatje vermeldis. vanhetinternetransportmiddeldatop Rekening houdenmethetgewicht eetgnsutvo rk i Kneepate ntppate"o aia31. oppagina Bevestigingspunt voorkrik,zie"Kentekenplaatsenentypeplaatjes" 176). oppagina onderhoudwerkzaamheden." interne transportmiddelvoortenbehoevevande onderhoudwerkzaamheden (zie"Bereidhet wisselen. WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! 211

03.13 NL Wielen monteren Werkwijze • Wiel monteren, indien nodig geschikte montagehendel gebruiken. • Wielbevestiging monteren. • Hardhouten blokken verwijderen. • Intern transportmiddel neerzetten. 211 • Wielbevestiging (211) kruislings met een momentsleutel vastdraaien, aanhaalmomenten zie "Banden" op pagina 27. Wiel is gemonteerd.

Z Bij gebruik van luchtbanden, bandenspanning controleren, bandenspanning zie "Banden" op pagina 27 03.13 NL

183 . De bevestigingvande wielencontroleren 4.7 184 Z Wielbevestiging gecontroleerd. (211)kruislingsaanmeteen Wielmoeren • Werkwijze Momentsleutel – materiaal en (gereedschap) werktuig Benodigd Bereid hetinternetransportmiddelvoorop – Voorwaarden Wielbevestiging controleren X X X transportmiddel. De kwaliteitvandebandenbeïnvloedtstabiliteitenhetrijgedraginterne Gevaar voorongevallendoorverschillendebanden i Bne"o aia27. zie "Banden"oppagina momentsleutel vastdraaien,aanhaalmomenten 176). oppagina onderhoudwerkzaamheden." interne transportmiddelvoortenbehoevevande onderhoudwerkzaamheden (zie"Bereidhet Enkel bandengebruikenvanhetzelfdefabricaat,typeenprofiel. goedvastzitten. bedrijfsurencontroleren ofdewielmoeren 10 Na hetvervangenvande banden na Banden enkelperpaarvervangen. mm verschillen. De diametersvandewielenmogennietmeerdan15 Bne"o aia27 "Banden" oppagina bandenspanningzie bandenspanningcontroleren, Bij gebruikvanluchtbanden, WAARSCHUWING! 211

03.13 NL 4.8 Hydraulische systeem

VOORZICHTIG! De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XOnder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. XOude olie op de voorgeschreven wijze afvoeren. Oude olie tot de afvoer veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren. XMors niet met hydraulische olie. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. XDe wettelijke voorschriften voor het omgaan met de hydraulische olie in acht nemen. XBij de omgang met de hydraulische olie veiligheidshandschoen dragen. XErop letten dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XNiet roken bij het werken met hydraulische olie. XAanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen, de huid met water spoelen. XAls olie met de ogen in contact is gekomen, de ogen met water spoelen en meteen een arts raadplegen. XDoordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.

VOORZICHTIG!

Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht als u met deze stoffen werkt.

AANWIJZING De hydrauliektank staat onder druk! 212 XVoor alle werkzaamheden aan de hydraulische installatie, eerst oliepeilstok (212) eruit draaien, om de druk af te bouwen! 03.13 NL

185 .. Hydraulischeoliebijvullen 4.8.2 Peilhydraulischeoliecontroleren 4.8.1 186 Z Hydraulische olieinkleinehoeveelheden • Deksel vanvul-/luchtfilter(213)erafschroeven. • Werkwijze Oliepeil opoliepeilstokcontroleren.Indiennodig • Oliepeilstok (212)eruitdraaien. • Werkwijze Motor weeruitzetten. – Motor startenenlastopnamemiddeléénkeer – Intern transportmiddelopeenvlakkeondergrond – Voorwaarden Deksel vanvul-/luchtfilter(213)weererop • Ondertussen hethydraulischeoliepeil • bijvullen. hydraulische oliebijvullen. helemaal heffenenneerlaten. parkeren. schroeven. 186. pagina "Peil hydraulischeoliecontroleren"op controleren, tothetjuisteoliepeilbereiktis,zie bedrijfsmiddelentabel istoegestaan. Alleen hydraulischeoliegebruikendievolgensde 213 212

03.13 NL 4.8.3 Hydraulische oliefilter vervangen

Werkwijze • Dop van de hydraulische oliefilter (214) eraf schroeven. • In dop geïntegreerde filter eruit nemen. • Nieuw hydraulische oliefilter plaatsen en dop er weer opschroeven.

214

4.8.4 Vul-/luchtfilter vervangen

Werkwijze • Vul-/luchtfilter (212) eraf schroeven. • Visuele controle van het filter. • Bij vervuiling nieuwe filter plaatsen. • Vul-/luchtfilter weer erop schroeven.

213

Z Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.

4.8.5 Drukfilter vervangen

Werkwijze • Drukfilterdeksel (215) eraf schroeven. • Filterelement verwijderen. 215 • Nieuw filterelement erin zetten. • Drukfilterdeksel (215) erop schroeven en met 10 tot 15 NM vastdraaien. 03.13 NL

187 .. Startenvandemotorbijgeopendekap 4.9.1 Motoronderhoud 4.9 188 Motor metdeNOODSTOP-schakelaar(81) • Motor startenzie"Gebruiksklaarmaken" op • Overbruggingsschakelaar (216)éénkeer • Ontsteking inschakelen. • Werkwijze (bijv. starthulp). toegestaan enkel inuitzonderingsgevallen Het startenvandemotorbijgeopendekapis X X X bijaanraking. kunnen letselveroorzaken Als dekapgeopendiszijndraaiendeenhetecomponentenvrijtoegankelijk draaiende motor componentenbij Beknellings- enverbrandingsgevaardoordraaiendehete of hetcontactslot(82)uitschakelen. 82. pagina schakelen. doordeexploitantopdrachtheeftgekregen. vakpersoneel dathiertoe uitgevoerd doorvakkundig Onderhoud enrevisievandemotormagenkelworden grijpen ofheteoppervlakkenaanraken. (bijvoorbeeldventilatoren,riemaandrijvingenetc.) Niet inbewegendeonderdelen de motorkanwordenbereikt. voor hetuitschakelenvan Voor aanvangvandewerkzaamhedencontrolerenofNOODSTOP-schakelaar WAARSCHUWING! 216

03.13 NL 4.9.2 Motoronderhoud DFG

AANWIJZING Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters moeten volgens de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd.

VOORZICHTIG!

Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen.

AANWIJZING Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.

Motorolieniveau controleren Voorwaarden 217 – Intern transportmiddel op vlakke ondergrond MAX veilig parkeren zie "Intern transportmiddel MIN veilig parkeren" op pagina 86. Werkwijze • Oliepeilstok (217) eruit trekken. • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Als het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 174) worden bijgevuld. Motoroliepeil is gecontroleerd. 03.13 NL

189 190 Vloerplaat monteren. • Vuldop weeropschroeven. • Motoroliepeil metoliepeilstok(217) • op Verse motorolie(zie"Gebruiksmiddelen" • Werkwijze Motorolie bijvullen Oliefilterdeksel meteenaanhaalmomentvan • Afdichting vanoliefilterdeksellichtmetolie • Nieuw oliefilterin oliefilterhuis plaatsen. • Afdichtvlakken opoliefilterhuis enoliefilterdeksel • Uitstromende olieopvangen. • Oliefilter uitoliefilterhuis(219)verwijderen. • Oliefilterdeksel (220)erafschroevenen • Werkwijze Motoroliefilter vervangen Olieaftapbout metnieuweafdichtringweer • Uitstromende olieopvangen. • Olieaftapbout eruitschroeven. • Olieaftapbout (218)enomgevingvande • Bodemplaat verwijderen. • Vuldop (221)erafschroeven. • Werkwijze aftappen Motorolie controleren enindiennodigcorrigeren. vullen(221). 174)indevulopening pagina Nmvastdraaien. 25 smeren. grondig reinigen. verwijderen. Nm). erin schroeven(aanhaalmoment30 aftapboring grondigreinigen. 219 220 221 218

03.13 NL 89 AANWIJZING Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter R vervangen met het proefdraaien van de km/h motor op oliedrukindicatie motorolie (89) letten. XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren. 03.13 NL

191 .. ControleerV-riemopbeschadiging 4.9.4 Hetbrandstoffiltervervangen 4.9.3 192 X Een beschadigdeV-snaarleidttotstoringentijdensdewerking Brandstofslangen weeraansluitenenmetklembeugelsvastzetten. – Nieuwe brandstoffilterhelemaalmet – Klembeugel (225)losmakenen – Brandstofslangen (223)kenmerkenen – X X Milieuschade doorbrandstof V-snaar (226)controlerenopscheuren, • Werkwijze AANWIJZING AANWIJZING Als de V-riem niet volledig in orde is, mag het interne transportmiddel pasweer in Als deV-riemnietvollediginordeis,maghetinternetransportmiddel klembeugel (225)monteren. schone dieselbrandstofvullenenmet brandstoffilter (222)eruittrekken. (224) vanhetbrandstoffiltertrekken. van deklembeugels door hetlosmaken milieuvoorschriften afvoeren. volgens degeldende Gebonden dieselenbrandstoffilters geschikt middelwordengebonden. Uitgestroomde dieselmoetmeteen vervormingen enslijtageverschijnselen. bedrijf wordengesteldalsdeschadeisverholpen. 225 223 223 226 224 222

03.13 NL 4.9.5 Motoronderhoud TFG

AANWIJZING Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters moeten volgens de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd.

VOORZICHTIG!

Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen.

AANWIJZING Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.

Motorolieniveau controleren 217 MAX Voorwaarden MIN – Intern transportmiddel op vlakke ondergrond veilig parkeren zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. Werkwijze • Oliepeilstok (217) eruit trekken. • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Als het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 174) worden bijgevuld. Motoroliepeil is gecontroleerd. 03.13 NL

193 194 Draai hetoliefilterhandvastaan. • lichtinsmeren Pakking vanhetnieuweoliefilter • Reinig deafdichtvlakken aandeoliefilterflens • Oliefilter (227)meteenfiltersleutellosdraaien • Werkwijze Vervang motoroliefilter Olieaftapbout metnieuweafdichtringweer • Uitstromende olieopvangen. • Olieaftapbout eruitschroeven. • Olieaftapbout (218)enomgevingvande • Vuldop (221)erafschroeven. • Bodemplaat verwijderen. • Werkwijze aftappen Motorolie met motorolie. met grondig. en metdehanderafschroeven. Nm). erin schroeven(aanhaalmoment30 aftapboring grondigreinigen. 227 221 218

03.13 NL Motorolie bijvullen 217 Werkwijze • Verse motorolie (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 174) in de vulopening vullen (221). • Motoroliepeil met oliepeilstok (217) controleren en indien nodig corrigeren. • Vuldop weer opschroeven. • Vloerplaat monteren.

221

AANWIJZING 89 Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter vervangen met het proefdraaien van de motor op oliedrukindicatie motorolie R (89) letten. km/h XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren.

4.9.6 De bougie vervangen 228 Voorwaarden – Intern transportmiddel op vlakke ondergrond veilig parkeren zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. Werkwijze • Aansluitstekker (228) eruit trekken. • Omgeving van de bougies aan de cilinderkop grondig reinigen. • Bobines verwijderen. • Bougies eruit schroeven. • Elektrodenafstand van de nieuwe bougies met een voelermaat controleren. Z Richtwaarde: 0,8 tot 0.9 mm. • Bougies met de hand erin schroeven en vervolgens met een aanhaalmoment van 18 Nm vastdraaien. • Bobines en aansluitstekker (228) monteren. 03.13 NL

195 .. ControleerV-riemopbeschadiging 4.9.7 196 • V-snaar (226) controleren opscheuren, (226)controleren V-snaar • Werkwijze X Een beschadigdeV-snaarleidttotstoringentijdensdewerking AANWIJZING vervormingen enslijtageverschijnselen. pas weerinbedrijfwordengesteldalsdeschadeisverholpen. vollediginordeis,mag het internetransportmiddel (226)niet Wanneer deV-snaar 226

03.13 NL 4.9.8 Koelinstallatie

AANWIJZING Storing in de werking door ontbrekend koelmiddel XKoelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX van het expansievat staan. XWanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. XHet is niet toegestaan het interne transportmiddel nog verder te gebruiken. XHet interne transportmiddel mag pas na het verhelpen van de oorzaak weer worden gebruikt.

VOORZICHTIG!

Letselgevaar door heet koelmiddel XIndien nodig de motor voldoende laten afkoelen om te voorkomen dat hete gassen/ vloeistoffen ontsnappen bij het openen van de vuldop.

Koelmiddelniveau controleren Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren. 229 • Open de vergrendelingen van de achterafdekking en haal de achterafdekking eraf, zie "Open de achterste afdekkap" op pagina 178. • Koelmiddelpeil in expansievat (229) controleren. • Achterafdekking (230) monteren en laten vastklikken.

AANWIJZING Storingen in de werking door verkeerd koelmiddel XHet koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en het kookpunt te verhogen. 230 XHet controleren en vullen mag enkel

door geschoold vakpersoneel 0x plaatsvinden. 03.13 NL

197 198 • Monteer de achterafdekking enlaathemvastklinken. Monteer deachterafdekking • Schroef devuldoperweerop. • X verkeerde koelmiddelconcentratie Storingen indewerkingdoor Controleer antivriesgehaltevankoelvloeistof • Vuldop (231)ophetexpansievat(229) • Werkwijze Antivriescontroleur voorkoelmiddel – l materiaa en (gereedschap) werktuig Benodigd Koelmiddelconcentratie controleren AANWIJZING gecorrigeerd. vakpersoneel weerworden doorgeschoold juiste mengverhouding moetde Bij telaagantivriesgehalte met antivriestester. voorzichtig erafschroeven. 229 231

03.13 NL Radiateur en ventilator controleren en reinigen Voorwaarden – Intern transportmiddel op vlakke ondergrond veilig parkeren zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 86. Werkwijze • Bij lichte vervuiling van het radiateurrooster (232) met zuiglucht afzuigen.

VOORZICHTIG! Gevaar door verkeerde de-/montage van de ventilatoreenheid XDe verwijdering van sterke vervuilingen van de radiateur mag enkel door geschoold vakpersoneel worden uitgevoerd.

• Vier bevestigingsbouten (233) met opvulringen demonteren en de ventilatoreenheid naar voren toe erin leggen. Z De hydraulische slangen van de ventilatoreenheid mogen niet afknikken of onder spanning staan. • Vuil aan de radiateur en ventilator met zwakke zuiglucht afzuigen. • De lamellen van de radiateur en de ventilatorvleugels niet beschadigen.

VOORZICHTIG! Gevaar door beschadigde radiateur en ventilator XRadiateur en ventilator op beschadiging controleren. XAls de radiateur of ventilator beschadigd is, mag het interne transportmiddel pas weer in gebruik worden genomen als de schade is verholpen.

232 Montage van de ventilatoreenheid 233 233 Werkwijze • Ventilatoreenheid met de vier bevestigingsbouten (233) op de daarvoor bestemde plaats monteren. Z Hierbij erop letten, dat de ventilatoreenheid gecentreerd wordt gemonteerd.

GEVAAR! Gevaar door breken van de ventilator XMet geschikt gereedschap controleren en garanderen, dat de ventilator vrij kan bewegen. XDe ventilator mag de leiplaat niet 233 aanraken. XDe motor pas starten, wanneer de motorkap is gesloten. 03.13 NL

199 .. Vervangluchtfilterpatroon 4.9.9 200 Z Z • Luchtfilterhuis zorgvuldig reinigenmeteenschonedoek. Luchtfilterhuiszorgvuldig • verwijderen. hetstofstortventiel Stofverzamelkap grondigreinigen;daartoe • Luchtfilterpatroonverwijderen. • X X Storing indewerkingdoordefectemotor Werkwijze Luchtfilterhuis reinigen langzaam uithetfilterhuis Luchtfilterpatroon • 3 bevestigingsklemmen(234)losmakenen • Werkwijze Luchtfilterpatroon vervangen X X Gevaar doordraaiendemotor • Stofverzamelkap plaatsen en met 3 bevestigingsklemmen (234)bevestigen. Stofverzamelkap plaatsenenmet3 • Stofuitlaatventiel weerindestofverzamelkapplaatsen. • Luchtfilterpatronenweerinhetfilterhuis plaatsen. • AANWIJZING Voor hetreinigenvanluchtfilterhuisenkeleenstevigeschonedoekgebruiken. metpersluchttereinigen. Het isniettoegestaanhetluchtfilterhuis trekken. stofverzamelkap verwijderen. Start demotornietbijgedemonteerdeluchtfilterpatroon. Voer alleonderhoudswerkzaamhedenuitsluitendbijstilstaandemotoruit. Luchtfilterpatroon bijinbouwnietbeschadigen. blijven. Er mogengeenrestantenvanhetdoekinluchtfilterhuis GEVAAR! 234 234

03.13 NL 4.9.10 Verwarming en airco (o)

Luchtfilter vervangen 169 170 Werkwijze • Draaisluiting (171) tegen de klok in draaien. • Filtercassette (170) in pijlrichting eruit trekken. 171 • Filter vervangen. • Filtercassette (170) in de verwarmingsconsole (169) schuiven. • Draaisluiting met de klok mee draaien. Filtercassette is vervangen en vergrendeld.

Z Om ervoor te zorgen dat het filter goed werkt, moet het regelmatig worden onderhouden, zie "Onderhoud en inspectie" op pagina 218.

4.9.11 Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen

Werkwijze • Motorkap ontgrendelen, zie "Motorkap ontgrendelen" op pagina 178. • Controleren of er voldoende ruitensproeivloeistof in het reservoir (235) zit. • Indien nodig ruitensproeivloeistof met antivries bijvullen.

235

Z Vullen met weerafhankelijke additieven. 03.13 NL

201 .0Controleerelektrischezekeringen 4.10 202 Elektrische zekeringen zijngecontroleerd. Elektrische zekeringen sluiten. Achterste afdekkapvanhetinternetransportmiddel • installatiesluiten. Afdekkap vandeelektrische • Beschadigde zekeringenvolgenstabelvervangen. • beschadiging controleren. opdejuistewaardeen Zekeringen volgensdetabel • installatieverwijderen. Afdekkap vandeelektrische • de transportmiddelopenen,zie"Open Achterste afdekkapvanhetinterne • Werkwijze Intern transportmiddelvoorbereidenoponderhouds- enrevisiewerkzaamheden – Voorwaarden Elektrische zekeringencontroleren • Met eenintactezekeringgaatdeLEDbranden. Met F21)steken. • (53 zekeringensokkel Daarvoor: tecontrolerenzekeringin • 178. achterste afdekkap"oppagina 176). oppagina onderhoudwerkzaamheden." voortenbehoevevande (zie "Bereidhetinternetransportmiddel

03.13 NL 4.10.1 Zekeringwaarden

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39

50 51 52

xs 182 54 49 55 40 41 42 43 44 56 57 58 53 45 46 47 48 59 xs 180 60

Pos. Aanduiding Stroomcircuit Waarde (A) 14F4o Zwaailicht, flitslicht 7,5 29F1o Ruitenwisser vooraan 10 o Dimlicht rechts 5 35F5.3 o Dimlicht rechts (set A_uitvoering) 5 / 31 45F3o Achteruitrijlamp 7,5 55F4.1o Achterlicht, parkeerlicht links 7,5 / 21 64F6o Remlicht 10 / 21 75F4o Achterlicht, parkeerlicht rechts 7,5 / 21 84F5.1o Knipperlicht links 5 / 31 94F5.2o Knipperlicht rechts 5 / 31 10 6F5 o Armleuning STVZO 2 11 4F9 t E-BOX 2 12 3F5 t NOODUIT 5 13 9F35 o Voedingsspanning ECU 5 14 2F1 o Waspomp 5 03.13 NL

203 204 o.Anudn tomici Waarde (A) Stroomcircuit Aanduiding Pos. 89F27 59 58 F14 5F8 57 9F24 56 Nietingebruik F21 55 54 9F17.3 53 9F17.4 39 9F17.5 38 4F11 37 4F1 36 9F31 35 34 9F25 33 5F1.2 32 9F14 9F2 31 5F1 30 9F5 29 9F17 28 27 9F17.1 OF3 26 OF2 25 24 9F17.2 OF1 23 9F32 22 9F26 21 F1.1 20 4F10 19 4F2 18 17 5F5.1 16 15 9F29 9F30 t t t o o o t o o o t t t t o o o o o o o o o o o o t t t o o o ewrig30 10 5 Lambdasonde (alleenTFG)( Ontsteking (alleen TFG) Nokkenasverstelling uitlaat(TFG) Nokkenasverstelling inlaat(TFG) 30 voor brandstofdosering(alleenDFG) 10 Regelventiel voorbrandstofdruk,ventiel Kl.30 (alleenDFG) Motorbesturing ECU 2 kl30 2 Besturing interntransportmiddelTCU 2 Verwarming 5 Leeslamp 5 Radio Zekeringentester Optiestekker XS182/4KL30 Optiestekker XS182/5KL30 10/5 Optiestekker XS182/6KL30 10 5 10/5 Motorbesturing ECUkl.15 10 claxon 10 Dynamo laadcontrole 5 Brandstof-uitschakeling (alleenTFG) Luchtmassameter (alleenDFG) 7,5 Werklamp achteraan 2 2 Ruitenwisser achteraan 15 2 Stoelverwarming/compressor 5 Werklamp vooraan 5 Achterruitverwarming 2 Optiestekker XS182/1motordraait. 10 5 Optiestekker XS182/2motordraait. Optierelais3 2K63.3 5 Optierelais2 2K63.2 Optiestekker XS182/3motordraait. Optierelais 1/2K63.1 Brandstofpomp (alleenDFG) 5/3 Contactdoos Armleuning kl.15 Ventilatoren Waarschuwingszoemer Dimlicht links(setA_uitvoering) Dimlicht links o ) 15 25 1 1 1

03.13 NL Pos. Aanduiding Stroomcircuit Waarde (A) Gloeitijdregeling (alleen DFG) 60 9F28 t Brug ECU (alleen DFG) 10

Brandstofregelventiel (alleen TFG) (o) Z 1 Optionele uitvoering LED

t = standaard o = optionele uitvoering 03.13 NL

205 206 Hoofdzekeringen (motorruimte) zijngecontroleerd. Hoofdzekeringen (motorruimte) 178. ontgrendelen"oppagina Motorkap sluiten,zie"Motorkap • Afdekkap vanhetzekeringenbloksluiten. • aan dehandvantabelvervangen. Beschadigde enonjuistezekeringen • beschadiging controleren. opdejuistewaardeen Zekeringen volgensdetabel • Afdekkap vanhetzekeringenblokverwijderen. • 178. Motorkap openen,zie"Motorkapontgrendelen" oppagina • Werkwijze Intern transportmiddelvoorbereidenoponderhouds-enrevisiewerkzaamheden – Voorwaarden Hoofdzekeringen (motorruimte)controleren Relais o.Anudn feeigvn Waarde Afzekeringvan: Aanduiding Pos. t 52 51 99K16 9K22 9K24 50 9K23 9K3 49 7K5 48 4K7 47 9K5 46 45 9K25 9K6 44 43 42 41 40 nehuwrzahdn"o aia176). oppagina onderhoudwerkzaamheden." voor tenbehoevevande (zie "Bereidhetinternetransportmiddel =standaard OF3 OF2 OF1 o o o o t t t t t t o t o pirli K33maximaa maximaa maximaa Optierelais 2K63.3 Optierelais 2K63.2 Optierelais 2K63.1 Verwarming Hoofdrelais motor Ontsteking aanmotorloopt Ontsteking aanmotorlooptniet Startrelais Motorstart bijopenkap claxon Stoelverwarming Brandstofpomp Achterruitverwarming o =optioneleuitvoering (A) l 7,5A l 15A l 5A

03.13 NL 79 71 72 73 74

75 76 77 78

Pos. Aanduiding Afzekering van: Waarde (A) t Voorgloeien (uitsluitend DFG) 50 71 9F18 Motorbesturing ECU (uitsluitend 20 TFG) 72 o Niet in gebruik 73 F21 t Ontsteking motor uit 100 74 9F20 o Externe airconditioning 30 75 F22 t Continu plus kl.30 100 76 F19.4 t Toevoerleiding startrelais 40 77 F19.3 t Continu plus voor motor kl.30 70 78 F21.1 t Ontsteking motor loopt 70 Dynamo 90A 100 79 9F19 t Dynamo 140A 125

t = standaard o = optionele uitvoering

4.11 Reinigingswerkzaamheden

VOORZICHTIG! Brandgevaar Het interne transportmiddel mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd. Wanneer de motorruimte van het interne transportmiddel met brandbaar materiaal 03.13 NL

207 208 Intern transportmiddelisgereinigd. Beschreven werkzaamhedeninparagraaf "Nieuweinbedrijfnamevanhetintern • bijvoorbeeldmetperslucht ofeen Intern transportmiddelnadereinigingdrogen, • goedreinigen: De volgendedelenbijzonder • Intern transportmiddelmetinwateroplosbarereinigingsmiddel enwater • Werkwijze Spons ofdoek – In wateroplosbarereinigingsmiddelen – materiaal en (gereedschap) werktuig Benodigd Bereid hetinternetransportmiddelvooroponderhoudwerkzaamheden(zie"Bereid – Voorwaarden reinigen transportmiddel Intern X X X tot storingendoorvochtveroorzaken. Een reinigingmethogedrukreinigerkan transportmiddel Gevaar voorbeschadigingvancomponentenbijhetreinigeninterne X X veroorzaken. vandeteheteonderdelenbrand wordt gereinigd,kanhetmateriaaldooraanraking ppgn 212). op pagina naonderhoudswerkzaamheden" internetransportmiddel "Inbedrijfstelling vanhet transportmiddel nareinigings- enonderhoudswerkzaamheden"uitvoeren(zie droge doek. aansmeerwerkzaamheden) Smeernippels (voorafgaande • endeomgeving Olievulopeningen • Alle oploopbarebereiken • •Ruiten ofdoekgebruiken. oppervlakkig reinigen.Voorhetreinigeneenspons 176). op pagina voortenbehoevevandeonderhoudwerkzaamheden." het internetransportmiddel Intern transportmiddelnietmeteenstoomstraalreinigen. 31). typeplaatjes" oppagina en richten, omdegemarkeerdepuntenniettebeschadigen(zie"Kentekenplaatsen opdegemarkeerdepunten De reinigingsstraalvandehogedrukreinigerniet elektronische installatiezorgvuldigafdekken. sensoren,motorene.d.)vande eerst allebouwgroepen(besturingen, wordtgereinigd meteenhogedrukreiniger Voordat hetinternetransportmiddel Afzettingen /ophopingenvanbrandbarematerialenindemotorruimteverwijderen. (bijvoorbeeld doorkortsluiting)uittesluiten. getroffendienodigzijnomvonkvorming veiligheidsmaatregelen worden Voor aanvangvandereinigingswerkzaamhedenmoeteneerstalle VOORZICHTIG!

03.13 NL VOORZICHTIG! Gevaar voor beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren e.d.) van de elektronische installatie met water, kan de elektrische installatie beschadigen. XElektrische installatie niet met water reinigen. XElektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.

Bouwgroepen van elektrische installatie reinigen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 176). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Compressor met waterafscheider – Niet geleidende, antistatische kwast Werkwijze • Elektrische installatie vrijleggen, zie "Open de achterste afdekkap" op pagina 178. • Bouwgroepen van de elektrische installatie met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet geleidende, antistatische kwast reinigen. • Afdekking van elektrische installatie monteren, zie "Open de achterste afdekkap" op pagina 178. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Nieuwe inbedrijfname van het intern transportmiddel na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" (zie "Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging" op pagina 215). Bouwgroepen van elektrische installatie zijn gereinigd. 03.13 NL

209 .2Startbatterij 4.12 210 Z Z Z Afsluitdoppen eruitschuiven. • Rondom deafsluitdoppenreinigen. • Werkwijze Zuurdichtheid controleren Batterijpolen inmetzuurvrijvetsmeren. • batterijpolen verwijderen. Oxidatieresten aande • Batterijbehuizing opscheurenenuitgelopenzuurcontroleren. • Werkwijze Batterij controleren X X X X X X X batterijzuur beslistvoorkomen. giftigencorrosiefis.Contactmet De batterijenbevattenopgelostzuur,dat Gevaar voorongevallenenletselbijhethanterenvanbatterijen Toestand, zuurstand**enzuurdichtheid*vandebatterijcontroleren beslist degegevensnadieproducent verstrektoverhetafvoeren. en nalevingvandenationalemilieuvoorschriften ofafvalverwijderingswetten.Leef onderinachtneming methetafvalwordenafgevoerd De batterijenmogenuitsluitend De batterijafvoeren Indien nodig batterijopladen • erinschroeven. Afsluitdoppen weer • Zuurdichtheid meteenzuurmetercontroleren • Indien nodig gedestilleerd watertotdebovenstemarkeringbijvullen • De wettelijkevoorschrifteninachtnemen. Er mogenuitsluitendbatterijenwordengebruiktmetgeslotenbatterijtrog. Gemorst batterijzuurmeteenmetveelwaterneutraliseren. arts opzoeken. Bij letsel(bijvoorbeeldnaaanrakingvanhuidenogenmetbatterijzuur)meteeneen batterijzuur metveelschoonwateruitspoelen. Batterijzuur nietopdehuid,kledingofinogenterechtlatenkomen,indiennodig gedragen. oogbescherming worden Bij hetwerkenaandebatterijenmoetenaltijdbeschermendekledingen wijzeafvoeren. Oud batterijzuuropdevoorgeschreven *niet bijonderhoudsarmebatterijen De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24tot1,28kg/l. De zuurdichtheidvaneenvoldoendegeladenbatterijbedraagt Het zuurniveaumoettussendebovensteenonderstemarkering staan. WAARSCHUWING!

03.13 NL 4.13 Uitlaatgassysteem

AANWIJZING Emissies regelmatig controleren XDe uitlaatgassen van de verbrandingsmotor regelmatig controleren op emissie aan de hand van nationale voorschriften. XZwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van verhoogde emissies door beschadiging of slijtage aan de verbrandingsmotor. XIn dit geval moet het interne transportmiddel door vakpersoneel worden gecontroleerd.

Uitlaatgasinstallatie regelmatig op dichtheid controleren Werkwijze • Motorkap openen. • Motor bij geopende motorkap starten zie "Starten van de motor bij geopende kap" op pagina 188. • Uitlaatgasinstallatie controleren op opstijgende uitlaatgasrook en een gewijzigd geluidsvolume van de motor. • Bij opstijgende uitlaatgasrook en gewijzigd geluidsvolume van de motor uitlaatgasinstallatie door vakpersoneel laten controleren. Uitlaatgasinstallatie is gecontroleerd op dichtheid. 03.13 NL

211 .4Inbedrijfstellingvanhetinternetransportmiddelna 4.14 212 Intern transportmiddelingebruiknemen, zie"Interntransportmiddelvoorbereiden • X X X werking vanderemtecontroleren. keren proefremmen,omde deremverschillende Onmiddellijk nadeinbedrijfstelling Gevaar voorongevallendoordefecteremmen Startmotorbatterij reinigen,depoolboutenmetpoolvetinvettenen • Intern transportmiddelaandehandvanhetsmeerschemasmeren,zie • reinigen,zie"Reinigingswerkzaamheden"op Intern transportmiddelgrondig • Werkwijze onderhoudswerkzaamheden pgbuk ppgn 69. oppagina op gebruik" verholpen. Intern transportmiddelpasweeringebruiknemennadathetdefectisgevondenen Defect interntransportmiddelkenmerkenenbuitenbedrijfstellen. Vastgestelde gebrekendirectbijuwleidinggevendemelden. startmotorbatterij aansluiten. 173. "Smeerschema" oppagina 207. pagina WAARSCHUWING!

03.13 NL 5 Het interne transportmiddel stilleggen

Als het interne transportmiddel langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven.

Het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig opbokken dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Uitsluitend op deze manier is gegarandeerd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.

Z Intern transportmiddel opbokken, zie "Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken" op pagina 177.

Wanneer het interne transportmiddel langer dan 6 maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent. 03.13 NL

213 . Maatregelen vóórdestillegging 5.1 214 Maatregelentijdensdestillegging 5.2 Z X diepontlading gaatdebatterijminderlangmee. de batterijkanerdiepontladingvoorkomen.Door Door zelfontladingvan Beschadiging vandebatterijdoordiepontlading invettenmetpoolvet. Batterijklemmen loskoppelen,batterijreinigenenpoolbouten • Intern transportmiddelaandehandvanhetsmeerschemasmeren,zie • Een dunneolie-ofvetlaagaanbrengenopallemechanischecomponenten vande • oliebijvullen, enindien nodighydraulische Hydraulisch oliepeilcontroleren • beveiligen. Intern transportmiddeltegenwegrollen • reinigen,zie"Reinigingswerkzaamheden"op Intern transportmiddelgrondig • Werkwijze AANWIJZING Batterij minimaalom de2maandenopladen. inachtnemen. Bovendien deaanwijzingenvanbatterijproducent 173. "Smeerschema" oppagina machine, dienietzijnvoorzienvaneendunneolie-ofverflaag. 186. controleren"oppagina zie "Peilhydraulischeolie 207. pagina

03.13 NL 5.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen, zie "Reinigingswerkzaamheden" op pagina 207. • Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 173. • Startmotorbatterij reinigen, de poolbouten met poolvet invetten en de startmotorbatterij aansluiten. • Startmotorbatterij laden, zie "Startbatterij" op pagina 210. • Motorolie verversen. Er kan condenswater gevormd zijn. • Hydraulische olie verversen. Er kan condenswater gevormd zijn. Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. • Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 69.

WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. 03.13 NL

215 6 Veiligheidscontrole naverloopvantijdenbuitengewone Veiligheidscontrole 6 216 Z Z De exploitantmoetervoor zorgendatgebrekenonmiddellijkwordenverholpen. worden bewaard. volgende controles De resultatenvandecontrolemoetenminimaaltottwee een controleprotocolopstellen. onjuistgebruik.Hijmoet kunnen zijndooreventueel transportmiddel grondigwordenonderzochtopbeschadigingen,dieveroorzaakt moethetinterne tot deveiligheidvolledigwordengecontroleerd.Bovendien metbetrekking Daarbij moetdetechnischetoestandvanhetinternetransportmiddel de controlevaninternetransportmiddelentekunnenbeoordelen. van hetveiligheidssysteemvolgensderegelstechniekenprincipesvoor ervaring tehebbenomdetoestandvaneeninterntransportmiddeleneffectiviteit economische omstandigheden.Dezepersoonmoetbewijzenvoldoendekennisen zijn beïnvloeddoorbedrijfskundige of vanuit veiligheidsoogpuntenmoetniet uitsluitendgeven acht nemen)controleren.Dezepersoonmoetzijnbeoordeling (nationalevoorschriftenin éénkeerperjaar bijzondere gebeurtenissenofminimaal voor isopgeleid,moethetinternetransportmiddelna Een persoondiehierspeciaal gebeurtenissen producent beschiktovereenspeciaalvoordezetakengeschooldeklantenservice. volgensFEM-richtlijn4.004.De uitgevoerd. Deproducentadviseerteencontrole voorschriftenworden Er moeteenveiligheidscontrole volgensdenationale jaar devolgendecontroleplaatsvindt. voorzien vaneeninspectieplaatje.Dezestickergeeftaaninwelkemaandwelk Als optischbewijswordthetinternetransportmiddelnaeengeslaagdecontrole

03.13 NL 7 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren

Z Bij de definitieve buitenbedrijfstelling moet het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf worden gesteld en afgevoerd volgens de geldende wettelijke voorschriften in het land waar het transportmiddel wordt gebruikt. Vooral de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de bedrijfsmiddelen, de elektronica en de elektrische installatie moeten worden nageleefd.

De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoolde personen volgens de door de producent voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. 8 Meting van lichaamstrillingen

Z Trillingen die in de loop van de dag tijdens het rijden op de bediener inwerken, worden als lichaamstrillingen beschouwd. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken zijn op lange termijn schadelijk voor de gezondheid van de bediener. Ter bescherming van de bediener is daarom de Europese exploitantenrichtlijn "2002/ 44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de producent meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening. 03.13 NL

217 Onderhoud eninspectie 9 218 Z onderhoudsintervallen zijngedefinieerd: zemoetenwordenuitgevoerd.Devolgende het tijdstipaangegevenwaarop tevoerenwerkzaamhedenen wordendeuit In devolgendeonderhoudscontrolelijst slijtage tevoorkomen. beschadigingen door producent terplaatseengebruiksanalysetelatenmakenom Voor hetafstemmenvandeonderhoudsintervallenwordtaanbevolenomdoor worden verkort. temperatuurschommelingen ofgebruikinmeerdereploegen,moetendeintervallen toepassingsvoorwaarden. Bijhogerebelastingen,zoalsveelstof,sterke ennormale onderhoudsintervallen zijngebaseerdopeenenkeleploegdienst de slijtagevan de componenten.Deaangegeven aanzienlijke invloedop De randvoorwaardentijdenshetgebruikvaneeninterntransportmiddelhebben X transportmiddel envormtbovendieneengevaarvoorpersonenbedrijf. Verzuim vanregelmatigonderhoudkanleidentotuitvalhetinterne Gevaar voorongevallendoorverwaarloosdonderhoud controleren endezeindiennodigvasterdraaien. deexploitantbeslistwielmoerenen-bouten interne transportmiddelmoet –vanhet transportmiddelnacirca100bedrijfsuren In deinrijfasevanhetinterne AANWIJZING k Omde50bedrijfsuren,echterminimaaléénkeerperweek = W t C=omde2000bedrijfsuren,echter minimaal éénkeerperjaar = C C=omde1000bedrijfsuren,echterminimaaléénkeer perjaar = Omde500bedrijfsuren B = A voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. gebruikvanhetinterne voorwaarden vooreenveilig Een grondigeenvakkundigeonderhoudsdienstiséénvandebelangrijkste eepotn otd nehusnevle Wuitvoeren. De exploitantmoetdeonderhoudsintervallen WAARSCHUWING! = standaard Onderhoudsinterval = standaard) (aanvullendop hetonderhoudsinterval Onderhoudsinterval koelhuis

03.13 NL 10 Onderhoudscontrolelijst DFG

10.1 Exploitant

10.1.1 Standaarduitvoering

Remmen W A B C 1 Controleren of de remmen werken. t

Elektrische installatie W A B C Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 t gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. t 3 Controleren of de kapschakelaar goed werkt en niet is beschadigd. t 4 Controleren of de NOODSTOP-schakelaar werkt. t

Voeding WABC Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t

Rijden WABC 1 Koelmiddelpeil controleren, indien nodig corrigeren. t 2 Waterkoeler controleren en reinigen. t 3 Bandenspanning controleren, indien nodig corrigeren. t 4 Wielen op slijtage en beschadigingen controleren. t 5 Motoroliepeil controleren, indien nodig corrigeren. t

Frame en opbouw W A B C 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 2 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. t Controleren of de bestuurdersstoel bevestigd is en of de instelfunctie 3 t werkt. 4 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 5 t bevestiging. Controleren of het veiligheidssysteem bestuurdersstoel controleren 6 t niet is beschadigd en werkt. 03.13 NL

219 220 Optie 10.1.2 rm nobu C B A W C B A W C B A W C B A W Frame enopbouw C B A W Hyd. bewegingen C B A W Frame enopbouw Elektrische installatie C B A W Elektrische installatie Elektrische installatie Hyd. bewegingen 1 1 2 Controleren ofdeverwarmingwerkt. 1 Controleren ofhetflitslicht /zwaailichtwerktennietbeschadigdis. 1 Controleren ofdeverlichtingwerkt. 1 1 4 indiennodigcorrigeren. Hydraulische-oliepeil controleren, 3 Controleren ofdehydraulischeinstallatie werkt. 2 1 elgedssem/SUN-protector Veiligheidssysteem Nietmachine Verwarming Flitslicht /zwaailicht Werklamp Akoestische waarschuwingssystemen beschadigd. Controleren ofhetveiligheidssysteem volledigis,werktennietis smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, nodig vervangen. vuilis,indien vandeverwarming Controleren ofhetventilatiefilter niet isbeschadigd. Controleren ofdezoemer/alarmmelderwerkt,goedisbevestigden beschadigingen. Vorken oflastopnamemiddelcontrolerenopslijtage en smeren. controleren,indiennodighefkettingen Smering vanhefkettingen t t t t t t t t t t t

03.13 NL Sideshift

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Wetgeving toelating voor het wegverkeer

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de verlichting werkt. t

Telescoopvorken

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Weerbescherming

Frame en opbouw W A B C 1 Controleren of de deuren werken en niet zijn beschadigd. t

Ruitensproeier

Frame en opbouw W A B C Controleren of de ruitensproeiertank niet lekt en voldoende gevuld is, 1 t indien nodig ruitensproeiwater bijvullen.

Vorkversteller

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Opties

Frame en opbouw W A B C Controleren of opties zoals spiegels, opbergplaatsen, grepen, 1 t ruitenwisser, ruitensproeier etc. werken en niet zijn beschreven. 03.13 NL

221 021Standaarduitvoering 10.2.1 Klantenservice 10.2 222 i d nWABC WABC Rijden C B C A B W A W Voeding Elektrische installatie Remmen 4Wielen opslijtage controleren. enbeschadigingen 14 Bandenspanning indiennodigcorrigeren. controleren, 13 Waterkoeler controlerenenreinigen. 12 indiennodig corrigeren. Koelmiddelpeilcontroleren, 10 11 Hydraulische ventilator op goede werking en lekkages controleren. Hydraulischeventilatoropgoede werkingenlekkages 11 Koelinstallatie opdichtheidcontroleren. 9 Koel- enantivriesmiddelvervangen. 8 Vorstbescherming nodig antivriesmiddelbijvullen. controleren, indien 7 6 Wielmotoren enverstelpompcontrolerenopgeluidenlekkages. 5 Bevestiging vanwielmotorencontroleren. 4 Service-regeneratie vanroetfilter uitvoeren. 3 2 Uitlaatsysteem controleren. opwerking,dichtheidenbeschadiging 1 Batterijspanning controleren. 4 controleren. Batterij enbatterijcomponenten 3 2 1 7 dejuistewaardehebben. Controleren ofdezekeringen 6 Contactgevers en/ofrelaiscontroleren. 5 Controleren ofdeNOODSTOP-schakelaar werkt. 4 Controleren ofdekapschakelaar goedwerktennietisbeschadigd. 3 Controleren ofdeindicatiesenbedieningselementenwerken. 2 1 Controleren ofderemmenwerken. 1 buisleidingen goed vastzitten, niet lekkenofbeschadigdzijn. buisleidingen goedvastzitten,niet Controleren ofdehydraulischeaansluitingen,slang-en aan hetroetfiltersysteem uitvoeren. Aanwijzing: Uitsluitendmogen werkzaamheden vakkundigpersoneel indien nodigpoleninvetten. Controleren ofdeaansluitingenvanbatterijkabelgoedvastzitten, beschadigingen controleren. Brandstofinstallatie, tank enleidingenoplekkages kabels goedvastzitten. aansluitingen) controleren.Controlerenofdeaansluitingenvan Elektrische bedradingopbeschadiging(beschadigdeisolatie, gebruikshandleiding controleren. Waarschuwings- enveiligheidssystemenaandehandvan t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Rijden WABC 15 Wiellagers en de wielbevestiging controleren. t Controleren of startmotor en dynamo goed werken; kabels en 16 t bevestiging controleren. 17 Brandstoffilter vervangen. t 18 Motoroliefilter vervangen. t 19 V- / ribbelsnaar controleren op spanning en beschadiging. t 20 Luchtfilter vervangen. t 21 Luchtfilter controleren, indien nodig vervangen. t 22 Motor controleren op geluiden en lekkages. t 23 Motorolie verversen. t 24 Motoroliepeil controleren, indien nodig corrigeren. t 25 Motorophanging controleren. t 26 Gloeibougies controleren. t Aanwijzing: tandriem om de 3000 bedrijfsuren vervangen, indien 27 nodig ook de waterpomp vervangen. Er bestaat het gevaar voor motorschade. 28 Tandriem controleren. t 29 Brandstof-waterafscheider controleren en indien nodig aftappen. t

Frame en opbouw W A B C 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. t 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 3 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. t Controleren of de bestuurdersstoel bevestigd is en of de instelfunctie 4 t werkt. 5 Toestand van bestuurdersstoel controleren. t 6 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t 7 Hefmastbevestiging / ophanging controleren. t 8 Vergrendeling aanhangerkoppeling of treksysteem controleren. t Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 9 t bevestiging. 10 Controleren of de sta- en tredevlakken niet glad of beschadigd zijn. t Controleren of het veiligheidssysteem bestuurdersstoel controleren 11 t niet is beschadigd en werkt. 03.13 NL

223 224 y.bwgne C B A W Hyd. bewegingen vregkmndese C B A W Overeengekomen diensten 10 2Hef-endaalsnelheidcontroleren. 22 controleren. Neigcilindersenlagers 21 20 19 Hydraulischeolieverversen. 18 Controlerenofhetdrukventielwerkt,indiennodiginstellen. 17 indiennodigcorrigeren. Hydraulische-oliepeilcontroleren, 16 Controlerenofdenooddalingwerkt. 15 14 Hydraulische-oliefiltervervangen. 13 Ontluchtingsdekselvanhydrauliektank vervangen. 12 1Controlerenofdehydraulischeinstallatie werkt. 11 4 3 2 1 7 nodiginstellen. controleren,indien Instelling vanhefkettingen 6 5 9 8 Demonstratie nageslaagdonderhoud. 3 Intern transportmiddelaandehandvanhetsmeerschema smeren. 2 1 nodig smeren. ofbeschadigd,indien geïntegreerde vorkverstellerzijnversleten glijvlakkenvandegeïntegreerdesideshiftControleren ofde en/ofde niet lekkenengoedzijnbevestigd. Controleren ofdecilindersenzuigerstangen nietzijnbeschadigd, functie zijntoegewezen. goed werkenenaandejuiste Controleren ofdebedieningselementenvanhydraulischsysteem leesbaar zijn. volledig engoed ervan systeem" werkenenofdeborden/plaatjes Controleren ofdebedieningselementenvanhet"hydraulisch smeren. controleren,indiennodighefkettingen Smering vanhefkettingen nodig glijblokkeninstellen. bevestigingencontroleren,indien Instelling enslijtage glijblokkenen indien nodigsmeren. Glijvlakken vanmastcontrolerenopslijtage enbeschadigingen, controleren. Mastrollen visueelcontroleren en slijtage vandeloopvlakken controleren. Zijwaartse spelingvandebinnenmastenhetvorkenbord lading uitvoeren. Proefrit makenmetnominalelast, indiennodigmetklantspecifieke ten opzichtevanelkaarcontroleren. deinstelling controleren. Bijtweeneigcilindersmetgelijkeheflengte klemmingvandezuigerstangenInschroefdiepte encontramoeren/of beschadigingen. Vorken oflastopnamemiddelcontrolerenopslijtage en lekkenofbeschadigd zijn. buisleidingen goedvastzitten,niet Controleren ofdehydraulischeaansluitingen,slang-en t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Sturen WABC Controleren of het hydraulische stuursysteem en componenten 1 t ervan goed werken. 2 Hydraulisch stuursysteem controleren op lekkages. t 3 Stuurslangen en leidingen controleren. t 4 Stuuras en fusee op slijtage en beschadigingen controleren. t 5 Fusee controleren, indien nodig bijstellen. t 6 Stuuras smeren. t 7 Mechanische onderdelen van de stuurkolom controleren. t

10.2.2 Optie ESD-band

Elektrische installatie W A B C Controleren of de antistatische ESD-band aanwezig is en niet is 1 t beschadigd.

Akoestische waarschuwingssystemen

Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer/alarmmelder werkt, goed is bevestigd en 1 t niet is beschadigd.

Aanhangerkoppeling

Frame en opbouw W A B C 1 Vergrendeling aanhangerkoppeling of treksysteem controleren. t

Veiligheidskooi

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren.

Werklamp

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de verlichting werkt. t

Flitslicht / zwaailicht

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt en niet beschadigd is. t 03.13 NL

225 226 vregkmndese C B A W C B A W WABC C B A W Overeengekomen diensten Elektrische installatie Rijden Elektrische installatie y.bwgne C B A W C B A W C B A W Hyd. bewegingen Frame enopbouw Frame enopbouw 1 1 Functie "DriveControl"controleren. 1 Controleren ofdedatarecorder isbevestigdennietbeschadigd. 1 Controleren ofdeglijschoenenvolledigzijn. 5 4 3 2 Controleren ofdevrijgavetoets werkt. 1 Slangen controleren opdichtheid,bevestigingenbeschadigingen. 3 Ventilatiefilter vandeverwarming vervangen. 2 Controleren ofdeverwarmingwerkt. 1 nietbeschadigdis. Controleren ofdegordelslotbewakingwerkten 1 Nietmachine Verwarming Gordelslotbewaking Brandblusser Elektrische opties Drive Control Datarecorder inspectie-interval controleren. Controleren ofeenbrandblusseraanwezigis,goedisbevestigd; zijn. Controleren ofdeelektrischeoptiesgoedwerkenennietbeschadigd Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Hyd. bewegingen W A B C Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van aanbouwapparaat 6 op slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en t invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 7 t smeren. 8 Hydraulische aansluitingen controleren, indien nodig bijdraaien. t 9 Cilinderafdichtingen controleren. t 10 Cilinderzuigerstangen en de bussen ervan controleren. t Airconditioning

Frame en opbouw W A B C Werking en instellingen van de airco en van de componenten 1 t controleren op beschadigingen. Aanwijzing: Om de twee jaar of 2000 bedrijfsuren onderhoud van de 2 airconditioning. Uitsluitend vakkundig personeel mag de airconditioning onderhouden. 3 Visuele controle van filter, indien nodig vervangen. t

Kraanhaak

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren.

Lift Control

Hyd. bewegingen W A B C 1 Functie "Lift Control" controleren. t

Veiligheidssysteem / SUN-protector

Frame en opbouw W A B C Controleren of het veiligheidssysteem volledig is, werkt en niet is 1 t beschadigd.

Schoksensor

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t 03.13 NL

227 228 y.bwgne C B A W Hyd. bewegingen lkrsh ntlai C B A W C B A W C B A W Elektrische installatie Elektrische installatie Hyd. bewegingen 6 5 Controleren ofdeglijschoenen volledigzijn. 4 3 2 1 Controleren ofdeverlichtingwerkt. 1 1 Controleren ofdesideshift middenverstellingwerkt. 1 Cilinderzuigerstangen bussenervancontroleren. ende 9 Cilinderafdichtingencontroleren. 8 indiennodigbijdraaien. Hydraulische aansluitingencontroleren, 7 Wetgeving toelatingvoorhetwegverkeer Stoelverwarming Verstelling sideshiftinmiddelstepositie Sideshift smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, invetten. op slijtagecontroleren, schoonmakenen enbeschadigingen Lagerpunten, geleidingenenbevestigingenvanaanbouwapparaat Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig kabels goedvastzitten. aansluitingen) controleren.Controlerenofdeaansluitingenvan de Elektrische bedradingopbeschadiging(beschadigdeisolatie, t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Telescoopvorken

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 2 t Controleren of het aanbouwapparaat beschadigd is. Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van aanbouwapparaat 3 op slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en t invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 4 t smeren. 5 Hydraulische aansluitingen controleren, indien nodig bijdraaien. t 6 Cilinderafdichtingen controleren. t Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 t buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Zuigers en zuigerstang controleren op beschadiging en controleren 8 t of ze goed zijn ingesteld, indien nodig instellen.

Draagdoorn

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren.

Video-installatie

Systeemcomponenten W A B C 1 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd. t 2 Controleren of de camera werkt, is bevestigd en niet is beschadigd. t 3 Controleren of de monitor werkt, is bevestigd en niet is beschadigd. t

Weeginstallatie sensoren / schakelaars

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de weeginstallatie werkt en niet beschadigd is. t

Weerbescherming

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t

Frame en opbouw W A B C 1 Controleren of de ruitverwarming werkt en niet is beschadigd. t 2 Controleren of de deuren werken en niet zijn beschadigd. t 03.13 NL

229 230 y.bwgne C B A W C B A W Hyd. bewegingen Frame enopbouw rm nobu C B A W C B A W Frame enopbouw Elektrische installatie 0Cilinderzuigerstangen bussenervancontroleren. ende 10 6 5 Controleren ofdeglijschoenenvolledigzijn. 4 3 2 1 2 1 1 1 Cilinderafdichtingencontroleren. 9 Controleren ofdevorkverstellerwerktennietbeschadigdis. 8 indiennodigbijdraaien. Hydraulische aansluitingencontroleren, 7 Gemaakt op:20-11-201216:41:24 Opties Toegangsmodule Vorkversteller Ruitensproeier smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, invetten. op slijtagecontroleren, schoonmakenen enbeschadigingen Lagerpunten, geleidingenenbevestigingenvanaanbouwapparaat Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig nodig vervangen. Controleren ofderuitenwisserwerktennietisbeschadigd,indien indien nodigruitensproeiwaterbijvullen. Controleren ofderuitensproeiertank nietlektenvoldoendegevuldis, ruitenwisser, ruitensproeieretc.werkenenniet zijnbeschreven. Controleren ofoptieszoalsspiegels,opbergplaatsen, grepen, beschadigd. Controleren ofdetoegangsmodulewerkt,isbevestigdenniet t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL 11 Onderhoudscontrolelijst TFG

11.1 Exploitant

11.1.1 Standaarduitvoering

Remmen W A B C 1 Controleren of de remmen werken. t

Elektrische installatie W A B C Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 t gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. t 3 Controleren of de kapschakelaar goed werkt en niet is beschadigd. t 4 Controleren of de NOODSTOP-schakelaar werkt. t

Voeding WABC Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t

Rijden WABC 1 Koelmiddelpeil controleren, indien nodig corrigeren. t 2 Waterkoeler controleren en reinigen. t 3 Bandenspanning controleren, indien nodig corrigeren. t 4 Wielen op slijtage en beschadigingen controleren. t 5 Motoroliepeil controleren, indien nodig corrigeren. t

Frame en opbouw W A B C 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 2 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. t Controleren of de bestuurdersstoel bevestigd is en of de instelfunctie 3 t werkt. 4 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 5 t bevestiging. Controleren of het veiligheidssysteem bestuurdersstoel controleren 6 t niet is beschadigd en werkt. 03.13 NL

231 232 Optie 11.1.2 rm nobu C B A W C B A W C B A W C B A W Frame enopbouw C B A W Hyd. bewegingen C B A W Frame enopbouw Elektrische installatie C B A W Elektrische installatie Elektrische installatie Hyd. bewegingen 1 1 2 Controleren ofdeverwarmingwerkt. 1 Controleren ofhetflitslicht /zwaailichtwerktennietbeschadigdis. 1 Controleren ofdeverlichtingwerkt. 1 1 4 indiennodigcorrigeren. Hydraulische-oliepeil controleren, 3 Controleren ofdehydraulischeinstallatie werkt. 2 1 elgedssem/SUN-protector Veiligheidssysteem Nietmachine Verwarming Flitslicht /zwaailicht Werklamp Akoestische waarschuwingssystemen beschadigd. Controleren ofhetveiligheidssysteem volledigis,werktennietis smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, nodig vervangen. vuilis,indien vandeverwarming Controleren ofhetventilatiefilter niet isbeschadigd. Controleren ofdezoemer/alarmmelderwerkt,goedisbevestigden beschadigingen. Vorken oflastopnamemiddelcontrolerenopslijtage en smeren. controleren,indiennodighefkettingen Smering vanhefkettingen t t t t t t t t t t t

03.13 NL Sideshift

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Wetgeving toelating voor het wegverkeer

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de verlichting werkt. t

Telescoopvorken

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Weerbescherming

Frame en opbouw W A B C 1 Controleren of de deuren werken en niet zijn beschadigd. t

Ruitensproeier

Frame en opbouw W A B C Controleren of de ruitensproeiertank niet lekt en voldoende gevuld is, 1 t indien nodig ruitensproeiwater bijvullen.

Vorkversteller

Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren.

Opties

Frame en opbouw W A B C Controleren of opties zoals spiegels, opbergplaatsen, grepen, 1 t ruitenwisser, ruitensproeier etc. werken en niet zijn beschreven. 03.13 NL

233 121Standaarduitvoering 11.2.1 Klantenservice 11.2 234 i d nWABC WABC Rijden C B C A B W A W Voeding Elektrische installatie Remmen 8 Koelmiddelpeil controleren, indiennodigcorrigeren. Koelmiddelpeil controleren, 8 Koelinstallatie opdichtheid controleren. 7 Koel- enantivriesmiddelvervangen. 6 Vorstbescherming nodig antivriesmiddelbijvullen. controleren, indien 5 4 Wielmotoren enverstelpomp controlerenopgeluidenenlekkages. 3 Bevestiging vanwielmotorencontroleren. 2 Uitlaatsysteem controleren. opwerking,dichtheid enbeschadiging 1 Lpg-filtervervangen. 8 7 6 5 Batterijspanning controleren. 4 controleren. Batterij enbatterijcomponenten 3 2 Afsluitende eninstelwerkzaamhedenaanhetlpg-systeem. 1 7 dejuistewaardehebben. Controleren ofdezekeringen 6 Contactgevers en/ofrelaiscontroleren. 5 Controleren ofdeNOODSTOP-schakelaar werkt. 4 Controleren ofdekapschakelaar goedwerktennietisbeschadigd. 3 Controleren ofdeindicatiesenbedieningselementenwerken. 2 1 Controleren ofderemmenwerken. 1 buisleidingen goed vastzitten, niet lekkenofbeschadigdzijn. buisleidingen goedvastzitten,niet Controleren ofdehydraulische aansluitingen, slang-en beschadiging. Lpg-installatie controlerenopgoedewerking,dichtheiden voor lpg-installaties worden gecontroleerd. Aanwijzing: Delpg-installatie maguitsluitend dooreendeskundige in achtnemen. indien nodiginstellen.Afwijken,nationalerichtlijnenenvoorschriften Aanwijzing: uitlaatgaswaardenéénkeerperhalfjaarcontroleren, indien nodigpoleninvetten. Controleren ofdeaansluitingenvanbatterijkabelgoedvastzitten, kabels goedvastzitten. aansluitingen) controleren.Controlerenofdeaansluitingenvan Elektrische bedradingopbeschadiging(beschadigdeisolatie, gebruikshandleiding controleren. Waarschuwings- enveiligheidssystemenaandehandvan t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Rijden WABC 9 Hydraulische ventilator op goede werking en lekkages controleren. t 10 Waterkoeler controleren en reinigen. t 11 Bandenspanning controleren, indien nodig corrigeren. t 12 Wielen op slijtage en beschadigingen controleren. t 13 Wiellagers en de wielbevestiging controleren. t Controleren of startmotor en dynamo goed werken; kabels en 14 t bevestiging controleren. 15 Motoroliefilter vervangen. t 16 V- / ribbelsnaar controleren op spanning en beschadiging. t 17 Luchtfilter vervangen. t 18 Luchtfilter controleren, indien nodig vervangen. t 19 Motor controleren op geluiden en lekkages. t 20 Motorolie verversen. t 21 Motoroliepeil controleren, indien nodig corrigeren. t 22 Motorophanging controleren. t 23 Bougies vervangen. t

Frame en opbouw W A B C 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. t 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 3 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. t Controleren of de bestuurdersstoel bevestigd is en of de instelfunctie 4 t werkt. 5 Toestand van bestuurdersstoel controleren. t 6 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t 7 Hefmastbevestiging / ophanging controleren. t 8 Vergrendeling aanhangerkoppeling of treksysteem controleren. t Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 9 t bevestiging. 10 Controleren of de sta- en tredevlakken niet glad of beschadigd zijn. t Controleren of het veiligheidssysteem bestuurdersstoel controleren 11 t niet is beschadigd en werkt. 03.13 NL

235 236 y.bwgne C B A W Hyd. bewegingen vregkmndese C B A W Overeengekomen diensten 10 2Hef-endaalsnelheidcontroleren. 22 controleren. Neigcilindersenlagers 21 20 19 Hydraulischeolieverversen. 18 Controlerenofhetdrukventielwerkt,indiennodiginstellen. 17 indiennodigcorrigeren. Hydraulische-oliepeilcontroleren, 16 Controlerenofdenooddalingwerkt. 15 14 Hydraulische-oliefiltervervangen. 13 Ontluchtingsdekselvanhydrauliektank vervangen. 12 1Controlerenofdehydraulischeinstallatie werkt. 11 4 3 2 1 7 nodiginstellen. controleren,indien Instelling vanhefkettingen 6 5 9 8 Demonstratie nageslaagdonderhoud. 3 Intern transportmiddelaandehandvanhetsmeerschema smeren. 2 1 nodig smeren. ofbeschadigd,indien geïntegreerde vorkverstellerzijnversleten glijvlakkenvandegeïntegreerdesideshiftControleren ofde en/ofde niet lekkenengoedzijnbevestigd. Controleren ofdecilindersenzuigerstangen nietzijnbeschadigd, functie zijntoegewezen. goed werkenenaandejuiste Controleren ofdebedieningselementenvanhydraulischsysteem leesbaar zijn. volledig engoed ervan systeem" werkenenofdeborden/plaatjes Controleren ofdebedieningselementenvanhet"hydraulisch smeren. controleren,indiennodighefkettingen Smering vanhefkettingen nodig glijblokkeninstellen. bevestigingencontroleren,indien Instelling enslijtage glijblokkenen indien nodigsmeren. Glijvlakken vanmastcontrolerenopslijtage enbeschadigingen, controleren. Mastrollen visueelcontroleren en slijtage vandeloopvlakken controleren. Zijwaartse spelingvandebinnenmastenhetvorkenbord lading uitvoeren. Proefrit makenmetnominalelast, indiennodigmetklantspecifieke ten opzichtevanelkaarcontroleren. deinstelling controleren. Bijtweeneigcilindersmetgelijkeheflengte klemmingvandezuigerstangenInschroefdiepte encontramoeren/of beschadigingen. Vorken oflastopnamemiddelcontrolerenopslijtage en lekkenofbeschadigd zijn. buisleidingen goedvastzitten,niet Controleren ofdehydraulischeaansluitingen,slang-en t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Sturen WABC Controleren of het hydraulische stuursysteem en componenten 1 t ervan goed werken. 2 Hydraulisch stuursysteem controleren op lekkages. t 3 Stuurslangen en leidingen controleren. t 4 Stuuras en fusee op slijtage en beschadigingen controleren. t 5 Fusee controleren, indien nodig bijstellen. t 6 Stuuras smeren. t 7 Mechanische onderdelen van de stuurkolom controleren. t

11.2.2 Optie Akoestische waarschuwingssystemen

Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer/alarmmelder werkt, goed is bevestigd en 1 t niet is beschadigd.

Aanhangerkoppeling

Frame en opbouw W A B C 1 Vergrendeling aanhangerkoppeling of treksysteem controleren. t

Veiligheidskooi

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren.

Werklamp

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de verlichting werkt. t

Flitslicht / zwaailicht

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt en niet beschadigd is. t

Datarecorder

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd. t 03.13 NL

237 238 vregkmndese C B A W C B A W WABC Overeengekomen diensten Elektrische installatie Rijden y.bwgne C B A W C B A W C B A W Hyd. bewegingen Frame enopbouw Frame enopbouw 1 1 Functie "DriveControl"controleren. 1 Controleren ofdeglijschoenenvolledigzijn. 5 4 3 2 Controleren ofdevrijgavetoets werkt. 1 Slangen controleren opdichtheid,bevestigingenbeschadigingen. 3 Ventilatiefilter vandeverwarmingvervangen. 2 Controleren ofdeverwarming werkt. 1 nietbeschadigdis. Controleren ofdegordelslotbewakingwerkten 1 Nietmachine Verwarming Gordelslotbewaking Brandblusser Elektrische opties Drive Control inspectie-interval controleren. Controleren ofeenbrandblusseraanwezigis,goedisbevestigd; zijn. Controleren ofdeelektrischeoptiesgoedwerkenennietbeschadigd Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Hyd. bewegingen W A B C Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van aanbouwapparaat 6 op slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en t invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 7 t smeren. 8 Hydraulische aansluitingen controleren, indien nodig bijdraaien. t 9 Cilinderafdichtingen controleren. t 10 Cilinderzuigerstangen en de bussen ervan controleren. t Airconditioning

Frame en opbouw W A B C Werking en instellingen van de airco en van de componenten 1 t controleren op beschadigingen. Aanwijzing: Om de twee jaar of 2000 bedrijfsuren onderhoud van de 2 airconditioning. Uitsluitend vakkundig personeel mag de airconditioning onderhouden. 3 Visuele controle van filter, indien nodig vervangen. t

Lift Control

Hyd. bewegingen W A B C 1 Functie "Lift Control" controleren. t

Veiligheidssysteem / SUN-protector

Frame en opbouw W A B C Controleren of het veiligheidssysteem volledig is, werkt en niet is 1 t beschadigd.

Schoksensor

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t 03.13 NL

239 240 y.bwgne C B A W Hyd. bewegingen lkrsh ntlai C B A W C B A W C B A W Elektrische installatie Elektrische installatie Hyd. bewegingen 6 5 Controleren ofdeglijschoenen volledigzijn. 4 3 2 1 Controleren ofdeverlichtingwerkt. 1 1 Controleren ofdesideshift middenverstellingwerkt. 1 Cilinderzuigerstangen bussenervancontroleren. ende 9 Cilinderafdichtingencontroleren. 8 indiennodigbijdraaien. Hydraulische aansluitingencontroleren, 7 Wetgeving toelatingvoorhetwegverkeer Stoelverwarming Verstelling sideshiftinmiddelstepositie Sideshift smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, invetten. op slijtagecontroleren, schoonmakenen enbeschadigingen Lagerpunten, geleidingenenbevestigingenvanaanbouwapparaat Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig kabels goedvastzitten. aansluitingen) controleren.Controlerenofdeaansluitingenvan de Elektrische bedradingopbeschadiging(beschadigdeisolatie, t t t t t t t t t t t t

03.13 NL Telescoopvorken

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 2 t Controleren of het aanbouwapparaat beschadigd is. Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van aanbouwapparaat 3 op slijtage en beschadigingen controleren, schoonmaken en t invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 4 t smeren. 5 Hydraulische aansluitingen controleren, indien nodig bijdraaien. t 6 Cilinderafdichtingen controleren. t Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 t buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Zuigers en zuigerstang controleren op beschadiging en controleren 8 t of ze goed zijn ingesteld, indien nodig instellen.

Draagdoorn

Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren.

Video-installatie

Systeemcomponenten W A B C 1 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd. t 2 Controleren of de camera werkt, is bevestigd en niet is beschadigd. t 3 Controleren of de monitor werkt, is bevestigd en niet is beschadigd. t

Weeginstallatie sensoren / schakelaars

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de weeginstallatie werkt en niet beschadigd is. t

Weerbescherming

Elektrische installatie W A B C 1 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t

Frame en opbouw W A B C 1 Controleren of de ruitverwarming werkt en niet is beschadigd. t 2 Controleren of de deuren werken en niet zijn beschadigd. t 03.13 NL

241 242 y.bwgne C B A W C B A W Hyd. bewegingen Frame enopbouw rm nobu C B A W C B A W Frame enopbouw Elektrische installatie 0Cilinderzuigerstangen bussenervancontroleren. ende 10 6 5 Controleren ofdeglijschoenenvolledigzijn. 4 3 2 1 2 1 1 1 Cilinderafdichtingencontroleren. 9 Controleren ofdevorkverstellerwerktennietbeschadigdis. 8 indiennodigbijdraaien. Hydraulische aansluitingencontroleren, 7 Gemaakt op:20-11-201216:57:22 Opties Toegangsmodule Vorkversteller Ruitensproeier smeren. Smering vanaanbouwapparaat indiennodigreinigenen controleren, invetten. op slijtagecontroleren, schoonmakenen enbeschadigingen Lagerpunten, geleidingenenbevestigingenvanaanbouwapparaat Controleren ofhetaanbouwapparaat beschadigdis. Controleren ofhetaanbouwapparaat goedisingesteld. werkten controleren. en dragendeelementen Bevestiging vanaanbouwapparaat hetinternetransportmiddel aan bijstellen. Axiale spelingvanrollenvoorenachtercontroleren,indiennodig nodig vervangen. Controleren ofderuitenwisserwerktennietisbeschadigd,indien indien nodigruitensproeiwaterbijvullen. Controleren ofderuitensproeiertank nietlektenvoldoendegevuldis, ruitenwisser, ruitensproeieretc.werkenenniet zijnbeschreven. Controleren ofoptieszoalsspiegels,opbergplaatsen, grepen, beschadigd. Controleren ofdetoegangsmodulewerkt,isbevestigdenniet t t t t t t t t t t t t t t

03.13 NL