PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Biekorf. Jaargang 58 bron Biekorf. Jaargang 58. G. Barbiaux, Brugge 1957 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bie001195701_01/colofon.php © 2014 dbnl i.s.m. 1 [Nummer 1] Van de makelaar die er een schepke moest bijdoen Petrus Vraeghe, Pier Paelinck in de wandelinge, was de jongste uit een bende van acht. Broers en zusters waren allemaal uitgetrouwd en voor hun eigen. 't Was lange dat Moeder zei: ‘Petrus jongen, 't is tijd dat ge uitziet naar een jong boerinneke, ik en Vader zijn alletwee tot de grate versleten, en 't is niet meer vóór tijd dat we uitscheên van boeren voor de dagen dat w'er nog te lopen hebben.’ Maar Pier slachtte van d'hennen in oest, hij 'n hoorde niet op die ore en Pier liet Moeder preken. 't Is geen preken waar er geen gelove 'n is. En toch, Pier was in niets misdeeld, groot en fel, goed gebeend en gememberd met handen lijk ovenpalen en met al de macht van geheel de wereld. Dat 't pensejagen ware of vissen, of duvelen met de peerden, daarin moest hij niet gevingerd zijn, en alleszins deed hij zijn lapname eer aan. Als een paling zo spertelde en gletste hij door d'handen van vis- en andere garden. Op een keer hadden ze hem bij de krage. 't Was te bamistijde. Op een donkeren en windigen nacht was hij op laveie geweest en in 't werekeren bij d'hofbalie springen hem onverwacht twee gendarmes, de garde-chasse en de champetter, van bachten d'hage boven op 't lijf. 't Ging verraads, maar van zijn eerste verschot bekomen, liep Pier met geheel de kluts tot tegen d'Heebeke en schudde daar de een achter Biekorf. Jaargang 58 2 den anderen 't sop in, en dan rap en zere naar huis. Bij gebrek aan bewijzen gerocht de zaak in den doodboek. ‘Een trouw en een pacht, komt al in een nacht’, placht men te zeggen. Zo rap ging het wel niet, maar toch tewege, ge zult gaan horen. Moeder had heimelijk doen inkertéren bij haar broere, die frontiereboer was, en daar wist men van een enige dochter van een grote schaaphofstee van vorenaan in 't Franse. Treffelijk volk, ten andere, van gezonde orije, en butter bij de vis, en verstandig en gestabeleerd, wat wil je nog meer. Het plan werd gemaakt en goedgekeurd, en men wilde daarbij slim spelen. Men kwam overeen dat Benoit Abeele uit 't gebuurte zou meegaan als makelaar om de zaken te helpen beklappen. Petrus werd de lesse gespeld, hij moest maar alleen antwoorden op de vragen die men zou stellen. En waar er sprake zou zijn van getal beesten te bande of grootte van hof of land moest hij van den eersten keer niet alles zeggen maar iets minder maken en de rest overlaten aan Benoit: die zou dan het woord nemen en er een schepke bijdoen, en 't is alzo dat 't zou inslaan. De volgende zondag trokken onze gasten op naar 't Franse en 't was Benoit die eerst aan 't woord kwam. ‘Ik heb hier een goe' kennisse meegebracht, Petrus Vraeghe, die geerne 'n keer de jonge peerden zou. zien. Hij boert in 't Blote tegare nog met Vader en Moeder die van nu voort niet beter vragen dan te gaan rentenieren.’ ‘Ja tè, zei de boer, je zoudt geerne de peerden zien...’ En zegt de boerinne; ‘Zet julder eerst en blaast 'n keer uit, g'hebt dan nog al den tijd voor de peerden’. Intussen kwam Godelieve, de dochter, binnen en zei goen dag, bedeesd weg, en verdween in de keuken. ‘En je boert daar alzo met Vader en Moeder?’ herneemt de boerinne. ‘Ja'k, madame,’ riskeerde Petrus. ‘Zeg maar Rosalie, madame is niet thuis. En uw name is Petrus bij dat ik hore. Pierre gelijk of we dat hier zeggen. En dat maakt, Pierre, dat ge allene thuis zijt met Vader en Moeder?’ Biekorf. Jaargang 58 3 ‘Ja'k, Rosalie.’ ‘Enne hebt ge nog een goede melkerij?’ ‘Bah ja, voor 't moment, een stuk of tien koeien. Maar vroeger, als Moeder nog goed te bene was, hadden w'er soms wel achttiene.’ ‘Hoeveel gemete gars heb je dan wel?’ ‘Omtrent vijfentwintig gemete hofwee...’ Nu achtte Benoit het ogenblik gekomen om er een schepke bij te doen: ‘... ja vijfentwintig gemete bij 't hof, dat is geheel juiste, maar daar is dan nog de achtentwintig gemete vettewee in de Torrelle en de negen gemete maaigars in de voorleed. En aangaande de koeibeesten, vergeet niet er de acht veerzen bij te rekenen, en de negen messingkalvers en negentien tweetandse ossen.’ ‘Hoe groot is dat dan wel?’ vraagt de boer. ‘Zo entwat van zestig gemete,’ zegt Pier, maar hij moet niet voort zeggen, Benoit is al bezig met een schepke erbij te doen: ‘Ja ja, zestig gemete zaailand in één blok, maar daar is dan nog de twaalf gemete broekeland. Om het al te zeggen, niet minder en niet meerder als het is, gars en land al t'hope rond de honderd vijfendertig gemete.’ De boerinne trok een paar ogen lijk bolleketten als ze dat hoorde: 't was 't dubbel van hun eigen hof. En ‘Francies, zei ze, haalt een kanne bier uit de kelder, we gaan ne keer tikken.’ De dochter haalde de glazen boven en 't was erger als een herbergkermesse. ‘Op zulk een doeninge heeft Vader ook wel z'n peuzelinge?’ vraagt Francies. ‘Ja, zegt Benoit, natuurlijk, en hij veroudert ook met een dag tegare, en Petrus is dat dagelijks op zijn brood geleid dat hij moet uitzien achter een jonge boerin, maar zeggen 'n helpt niet, hij is benauwd van er gene te vinden die de stake zal wikkelen van zijn moeder. Maar ik heb hem gezeid: Petrus jongen, ik weet er wel een zitten voor u.’ ‘Ze moeten blijven om te vesperéren, zei Rosalie. Toe, Godelieve, haalt het hammevlees en brood, en wat belieft er julder, nog bier, of kaffé?’ Zo ze zaten aan tafel en staken ze binnen, kontent alte- Biekorf. Jaargang 58 4 male dat ze al zo verre waren. En Benoit, enja ge kunt wel peizen, Benoit was bijzonder kontent van zijn zelven. Nu, binst eten, voelt Petrus een lichte jeuking in zijn hals en een paar keren moet hij wrijven op dat plekske dat zo jeukt, en lijk om entwat te zeggen, zegt hij: ‘'k Zitte daar met een zwijnezweertje in mijn nekke, geloof ik...’ Benoit zit wel met zijn kelegat vol, maar is er op tijds en ter trouwe bij om Pier te helpen en er een schepke bij te doen. ‘Petrus, ge moet het weerom niet minder maken,’ zegt Benoit al neerstig knabbelend, ‘zeg het maar zoals het is, dat ge, zo groot of dat ge zijt, opgeëten zijt van de krauwte...’ Ze moesten het nu niet meer langer trekken, 't was met de vrijagie almeteens opgeschept en amen en uit. - Naverteld naar wat ik hoorde van R.S., geboortig van Roesbrugge. De vertelling behoort tot de reeks koddige vertelsels in verband met huwelijk. Het stuk is niet gecatalogeerd noch bij De Meyer, noch bij Sinninghe. De anekdote van het pensejagen, die hier op de naam van Pier Paelinck staat, is werkelijk gebeurd met een gekend type uit de streek een vijftig jaar geleden. De vrijage zelf heb ik een drietal keren horen vertellen. Dat de handeling gebeurt in 't Franse is toevallig. Feitelijk komt het meermaals voor dat boerezoons van deze kant van de ‘schreve’ (grens) trouwen met Françaises, en omgekeerd. De Frans-Vlaming nu heeft een groot gedacht van zijn eigen, hij is Fransman! en om sukses te hebben moet men de mensen kunnen overtroeven met rijkdom en geld en goed. Ook zijn de vrouwen van over de schreve gaarne aangesproken met ‘madame’, ook op het boerenhof, en zij zelf zijn niet gierig met het woord ‘monsieur’. En met de dochters is het natuurlijk nog een graad erger. Stavele. A. BONNEZ. Nog Veriemandingen ofte Personificaties Biekorf 1956, blz. 320 - Had'ik, Ha'n we en Had'hi zijn kozens en nichten, wil er u van zwichten. - (Bij gemis aan bier:) We zullen er een tappen van den Baas uit den énen Arm (pomp). G.B. Leiestreek. Biekorf. Jaargang 58 5 Smokkelhandel in Veurne-Ambacht ten tijde van Maria-Theresia 1760-1770 De stad Veurne en het Veurnse hadden in de jaren 1760-70 weinig of geen nijverheid, ook geen landbouwbedrijven van betekenis. De producten van het land werden onbewerkt uitgevoerd: tarwe en schokkeljoen gingen naar de markten van Ieper en Poperinge, naar Roesbrugge en naar Frankrijk; de boter ging in grote hoeveelheden naar de markt van Diksmuide; vlas werd niet veel gewonnen; de wol van de schapen werd afgenomen door Poperinge; de tabak ging naar de karottenfabrikanten van Nieuwpoort, Brugge en Gent. In de stad Veurne zelf beperkte de nijverheid zich in 1770 tot het volgende. Een kousenfabrikant, gevestigd sedert 1758 zonder octrooi, had twee gasten en verwerkte witte sajet uit Poperinge en blauwe sajet uit Brugge. Een fabrikant stelde zes gasten en enige kinderen te werk in een textielbedrijf dat, met katoengaren uit Brugge en vlasgaren uit Poperinge en Roeselare, gestreept linnen (‘siamoises et toile rayée à la façon de Bruges’) produceerde. Een leerlooier had één werkman in dienst. Houtem en Adinkerke hadden enkele thuiswevers. De voornaamste industrie van de Kasselrij was de pannenfabriek van sieur Dacquet te Fortem (Alveringem): deze werkte in 1763 met een groot aantal werklieden en fabriceerde uit de plaatselijke klei ronde dakpannen naar Hollands model en van uitstekende hoedanigheid. Deze pannen werden in grote hoeveelheden naar Frankrijk geëxporteerd; zij vormden een retourvracht voor de binnenlanders van St Omaars, die kalk, kalkas en ‘cendres trempées’ aanvoerden voor de bemesting.