Natuurontwikkeling Landschapshistorisch Bekeken
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Natuurontwikkeling landschapshistorisch bekeken De positie van aardkundige en cultuurhistorische waarden binnen drie grote natuurontwikkelingsprojecten in Noord-Nederland Mark Reysoo Begeleider dr. ir. E.W. (Erik) Meijles Rijksuniversiteit Groningen Tweede lezer prof. dr. ir. M. (Theo) Spek. Rijksuniversiteit Groningen Natuurontwikkeling landschapshistorisch bekeken De positie van aardkundige en cultuurhistorische waarden binnen drie grote natuurontwikkelingsprojecten in Noord-Nederland Mark Reysoo Masterscriptie Landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen Noordwolde, december 2017 Het voorblad geeft de gelaagdheid van het landschap weer, met natuurontwikkeling als meest recente toevoeging. De foto’s zijn genomen in de betrokken projecten. Voorwoord In de Bosatlas is de topografie van Nederland gevangen in zes pagina’s. Dat gaf mij al een wereld van informatie, terwijl een centimeter er bijna vijf kilometer bestrijkt en de kaarten ook nog eens overlappen. Hoewel ik op een openbare basisschool zat, stond er zodoende toch een bijbel in de kast. Met de topografische atlas was het dan ook liefde op het eerste gezicht. Vijf kilometer kostte nu tien centimeter papier en het detailniveau was geweldig. Als je de kaart maar goed genoeg bestudeerde, dan was je er eigenlijk al geweest. Iedere avond ging ik dus op reis. Maar mijn atlas werd ouder. Niet alleen liet de kaft los en vielen sommige bladzijdes eruit, ook de informatie raakte achterhaald. Meestal was het land lelijker geworden dan de kaart mij vertelde, soms mooier. Dan bleek landbouwgrond plotseling een meer te zijn geworden, of bos. De atlas miste tijdsdiepte. Daarom kocht ik de serie historische topografische atlassen. Nu bleek dat het landschap sindsdien eigenlijk overal lelijker was geworden. Ik zag geweldig grote heidegebieden, kronkelende beken, stuivende duinen en historische stadjes. Als je nog beter keek – en dat kon ik – zag je de weidevogels en veenvlindertjes vliegen. Alles leek mooier, maar de plaggenhutten stonden er natuurlijk niet op. Met de studie landschapsgeschiedenis is het arsenaal aan materiaal veel groter geworden dan alleen de topografische kaart. De meeste ruimtelijke informatie is onderhand wel vervat in kaarten, helaas steeds vaker uitsluitend digitaal. Die grotere kennis van het landschap resulteert lang niet altijd in behoud. Het is alsof het fysieke archief weg kan nadat de stukken zijn ingescand. Dat gaat niet alleen mij steeds meer aan het hart: de term landschapspijn raakt ingeburgerd. Dat heeft meestal betrekking op de doordenderende landbouw, en terecht. De natuurontwikkeling kan als tegenreactie worden gezien. Daar probeert men de verloren flora en vooral fauna weer terug te brengen. Dat doen ze vaak gepassioneerd en overtuigd van hun goede zaak. Afgeschraapte grond staat ook voor mij voor de overwinning van de natuur op de landbouw en houdt de belofte van biodiversiteit in, hoewel de drie V’s (verzuring, vermesting, verdroging) er blijven gelden. Toch is deze scriptie geen lofzang op de huidige praktijk van natuurontwikkeling geworden. Daarvoor ben ik door de studie te veel waarde gaan hechten aan de geschiedenis van een landschap, waarvoor bij natuurontwikkeling minder ruimte blijkt te zijn dan ik zou wensen. Het voor u liggende stuk is dan ook een pleidooi voor een historisch beter geïnformeerde natuurontwikkeling geworden, geen aanklacht tegen het idee van natuurontwikkeling. Ik hoop van harte dat het ook zo leest. Samenvatting Tot in de jaren ’70 was natuurbescherming in Nederland gericht op aankoop van gebieden met hoge natuurwaarden, waar vervolgens het traditionele beheer werd voortgezet. Daarna is de natuurbeweging zich ook gaan richten op verwerving van landbouwgrond om er natuur van te maken. Deze zogenoemde natuurontwikkeling kreeg in 1990 een grote slinger met de verschijning van het Natuurbeleidsplan, waarin voor honderderdduizenden hectares natuurontwikkeling werd voorzien. De ruimtevraag die zo’n offensieve natuurbescherming met zich meebrengt, leidt tot spanningen. Spanningen met boeren die hun grond niet kwijt willen, maar mogelijk ook met het landschap. Want doordat natuurontwikkeling in de eerste plaats is gericht op de biodiversiteit, kunnen de eigenschappen van het landschap verder op de achtergrond raken. Met name het behoud van eigenschappen waaraan de geschiedenis van het landschap valt af te lezen is een punt van zorg. Die leesbaarheid van het landschap bestaat uit de bodemopbouw en de overblijfselen van eerdere menselijke activiteit. Daarom is het belangrijk om te weten of natuurontwikkeling rekening houdt met aardkundige en cultuurhistorische waarden. Historisch geïnformeerde natuurontwikkeling behoudt of versterkt de tijdsdiepte van het landschap. Of dat lukt, hangt af van de aandacht die uitgaat naar de geschiedenis in de voorbereiding en de uiteindelijke inrichtingsmaatregelen. In hoeverre de inrichting is gebaseerd op een referentiesituatie, maakt daarnaast de rol van het verleden in de streefbeelden duidelijk. Daarom bestaat dit onderzoek zowel uit literatuurstudie naar de projectdocumentatie en landschapsontwikkeling, als uit veldwerk om de uitwerking te beoordelen. Dat is gebeurt voor drie grote projecten in Noord-Nederland: het Noordenveld en de Geeserstroom in Drenthe, en het Dannemeer in Groningen. Uit de analyse van de planfases blijkt dat er selectieve aandacht uitgaat naar aardkunde en cultuurhistorie. De bodem wordt wel bestudeerd op archeologische waarde en eigenschappen die van invloed zijn op de vegetatie, maar de rol die aardkunde heeft in het verhaal van de landschapsgeschiedenis is onderbelicht. Op een algemene schets van de bodemgesteldheid na, maken de inrichtingsplannen geen melding van karakteristieke of te behouden bodems. Die geringe aandacht wreekt zich in de uitvoering: archeologisch waardeloze, doch intacte podzolbodems zijn verstoord en veenlagen worden geheel verwijderd als er voedingsstoffen uit vrij zouden kunnen komen. Het onvolledige vooronderzoek wordt soms gecompenseerd door aanpassingen aan de lopende uitvoering. Die interventies komen het behoud van aardkundige waarden ten goede, maar zijn ecologisch gemotiveerd. De geconstateerde aantasting van aardkundige waarden betekent niet automatisch dat de leesbaarheid vermindert. Juist door te graven komen bodems bloot te liggen waaraan de vormingsgeschiedenis valt af te lezen. Dat is echter vooral een kortetermijneffect, want na verloop van tijd ontneemt vegetatie het zicht. Voor de cultuurhistorische waarden komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Een gedegen analyse van aanwezige cultuurhistorische elementen en patronen is bij geen van de projecten uitgevoerd. Toch is er wel degelijk aandacht uitgegaan naar de schaal – meestal openheid – en verkaveling. Ook de oudere infrastructuur valt soms waardering ten deel. De herontginningen vormen daarbij een waarderingsgrens: de cultuurhistorische sporen die de landbouwkundige optimalisaties in de tweede helft van de 20e eeuw hebben achtergelaten, worden zonder uitzondering als onwenselijk gezien. De inrichtingsmaatregelen hebben dan ook tot doel gehad zulke sporen weg te werken. Ondanks de planmatige bescherming van de verkaveling is de zichtbaarheid van de ontginningsstructuur in alle gebieden verminderd. De schaal van het landschap is wel behouden, vooral omdat die aansluit bij de geformuleerde natuurdoelen. Dat betekent dat de natuurontwikkeling niet is gericht op de instandhouding van een gelaagd landschap. In plaats daarvan worden uitsluitend sommige oude onderdelen van het landschap gewaardeerd. Uit de gebrekkige achtergrondstudies blijkt dat de waardering meer gestoeld is op een esthetisch oordeel dan op een keuze voor duurzame zichtbaarheid van de landschapsgeschiedenis. Natuurontwikkeling wordt te veel gezien als een nieuwe start, terwijl het onderdeel is van een onophoudelijke ontwikkeling. Door die houding is nergens getracht de kunstmatige natuurontwikkeling als zodanig expres zichtbaar te maken. Een enkele maatregel daargelaten is er geen sprake van expliciete referentiesituaties. Wel leert de literatuurstudie naar periodes die overeenkomen met de geformuleerde streefbeelden en natuurdoelen, dat het landschap uit de 19e eeuw er vrij vaak op aansluit. De voorkeur voor autonome dan wel beheersextensieve natuur betekent echter ook een natuurbeeld dat soms met veel oudere periodes, en soms met geen enkele periode is te vergelijken. Waar zulke uiteenlopende streefbeelden dicht bij elkaar zijn gerealiseerd, neemt onvermijdelijk de samenhang van het landschap af. Door concrete doelen ten aanzien van historische waarden te formuleren en achteraf te evalueren kan de positie van aardkunde en cultuurhistorie in natuurontwikkeling versterkt worden. De karteringsplicht en streefbeelden zijn nu namelijk te vrijblijvend om voor behoud te zorgen. Een schril contrast met de bescherming van archeologische monumenten en het gewicht dat natuurdoelen in de schaal leggen. De implementatie van landschapsdoelen in de natuurontwikkeling heeft drie grote voordelen. Ten eerste noopt het tot een bewustere analyse van de gelaagdheid van het landschap, want pas dan wordt het noodzakelijk om te weten welke tijdslagen aanwezig zijn. Ten tweede zal er in het vervolgbeheer meer rekening moeten worden gehouden met de instandhouding van de cultuurhistorie. Het derde voordeel hangt samen met die toekomstgerichte kijk op cultuurhistorie: de ruimtelijke en thematische scheiding tussen natuur- en cultuurwaarden wordt verkleind, omdat met beide in de inrichting en beheer rekening moet worden gehouden.