Radeloosheid in Crisistijd
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Radeloosheid in crisistijd: pogingen van de Belgische autoriteiten om een deel van de arme bevolking naar de Verenigde Staten te sturen 1847-1856 TORSTEN FEYS ___________________________________ Licentiaat in de Geschiedenis – Universiteit Gent Eén van de opmerkelijke fenomenen van de negentiende-eeuwse geschiede- nis is ongetwijfeld de grote emigratiestroom vanuit Europa naar de Verenigde Staten. Van 1820 tot de Eerste Wereldoorlog totaliseert deze emigratiebewe- ging zo'n 30.000.000 zielen. De meesten kwamen uit Europa. Tussen 1820 en 1880 leverden Engeland, Ierland en Duitsland het gros van de emigranten (Bennett, 1963, 14-15). Het aandeel van de Belgen bleef vrij beperkt. Noch- tans waren in de jaren veertig politieke en sociaal-economische factoren aanwezig om een belangrijke emigratiestroom te veroorzaken. Leopold I was een uitgesproken voorstander van emigratie. Hij zocht een manier om zijn macht en territorium uit te breiden. Tijdens de jaren veertig hoopte hij ergens een kolonie te stichten. Hierin werd de vorst bijgestaan door de liberale poli- tici. Zij hoopten vooral economische voordelen uit de emigratie te halen. In 1847 kwam voor het eerst een homogeen liberale regering tot stand onder leiding van Rogier. In de jaren veertig van de negentiende eeuw woedde ook de grote plattelandscrisis in Vlaanderen. Op sociaal-economisch vlak beleefde de jonge natie daardoor een zeer moeilijke periode. Vlaanderen geraakte maar niet uit de malaise waardoor het aantal armen bleef toenemen. De overtuiging groeide dat de overbevolking van Vlaanderen aan de basis lag van de structurele crisis. België had toen al een zeer hoge bevolkingsdicht- heid in vergelijking met andere landen. Er gingen meer en meer stemmen op om een actieve demografische politiek te voeren, en emigratie werd door een toenemend aantal politici en intellectuelen als ideale oplossing aangezien. Ze meenden dat in België een gelijkaardige emigratiebeweging als in Duitland of Ierland naar de V.S. op gang moest komen. Antwerpen bood de ideale emigratiehaven. De V.S. zag de immigranten die niet tot de categorie van 'paupers' of 'ex-convicts' behoorden, graag komen om de binnenlandse gebie- den te bevolken. Goedkope, vruchtbare gronden en hoge lonen lokten vele Europeanen naar de andere kant van de Atlantische Oceaan. BTNG | RBHC, XXXIV, 2004, 2, pp. 195-230 ------------------------ Text continues after this page ------------------------ This publication is made available in the context of the history of social work project. See www.historyofsocialwork.org It is our aim to respect authors’ and publishers’ copyright. Should you feel we violated those, please do get in touch with us. Deze publicatie wordt beschikbaar gesteld in het kader van de canon sociaal werk. Zie www.canonsociaalwerk.eu Het is onze wens de rechten van auteurs en uitgevers te respecten. Mocht je denken dat we daarin iets fout doen, gelieve ons dan te contacteren. ------------------------ Tekst gaat verder na deze pagina ------------------------ Ondanks al deze factoren bleef de grote emigratiebeweging in België halfweg de negentiende eeuw uit. België kende in vergelijking met andere Europese landen een zwakke overzeese emigratie. De 29.000 Belgen die zich tijdens de negentiende eeuw in de V.S. gingen vestigen, maakten slechts een heel klein deel uit van het totaal aantal Europeanen die er heen trokken. Een vergelijking met andere landen, zoals bijvoorbeeld de 40.000 uit Luxemburg, de 94.000 uit Nederland, de 115.000 uit Zwitserland, de 153.000 uit Dene- marken, de 582.000 uit Zweden of de 2.500.000 uit Duitsland, illustreert de geringe omvang van de Belgische emigratiebeweging naar de V.S. (Stengers, 1978, 53). Het onderzoek in België over emigratie heeft tijdens de jaren 1970 en 1980 de internationale tendensen gevolgd. Het concentreerde zich vooral op de demografische en sociaal-economische aspecten van de emigratie. De studies van Schepens, Kurgan-Van Hentenryk, Stengers, Vandepitte en Verrijken hebben onder andere de omvang, het verloop, de geografische spreiding en de oorzaken van de Belgische emigratiebeweging naar de V.S. belicht (Sche- pens, 1973; Kurgan-Van Hentenryk, 1976; Spelkens, 1976; Stengers, 1978; Verrijken, 1982; Vandepitte, 1988). Vooral Jean Stengers onderzocht waarom de Belgische overzeese emigratie zo beperkt bleef. Als reden schoof hij de interne migratie en de emigratie naar Frankrijk naar voren. Het uitblij- ven van de overzeese emigratie was volgens hem ook te wijten aan een gebrek aan organisatie (Stengers, 1978, 45-60). De vergelijkende studie van Annabelle Nuytens toonde aan dat de crisis van de jaren 1840-1855 in Ierland voor een ware exodus zorgde, terwijl deze in België uitbleef. De bevindingen van Nuytens wijzen eveneens een gebrekkige organisatie aan (Nuytens, 1995). In Ierland en Duitsland werden al zeer vroeg liefdadigheidsinstellin- gen opgericht die de emigranten begeleidden en beschermden, terwijl deze in België met uitzondering van de Sint-Raphaëlsgenootschap in 1887 uitbleven (Nuytens, 1995; Feys, 2003). In dit artikel wordt de houding van de regering ten opzichte van de Belgi- sche emigratie tijdens de crisisjaren geanalyseerd. Er wordt nagegaan in welke mate de autoriteiten een rol speelden in de organisatie van de emigra- tie. De periode tussen de vorming van de eerste homogene liberale regering onder leiding van Rogier tot aan de niet-interventiepolitiek uitgesproken door Vilain XIIII in 1856 staat hier centraal. In welke mate beschouwde de Belgi- sche regering emigratie als mogelijke oplossing voor de crisis? Speelde ze een rol in de organisatie ervan? Wat leidde tot de niet-interventiepolitiek vastgelegd door Vilain XIIII in 1856? Linda Maesens bestudeerde de regeringsbemoeiing met betrekking tot de emigratie naar Latijns-Amerika via Antwerpen (Maesens, 1978). Deze studie [196] T. FEYS belicht voornamelijk de wetten, KB's en andere maatregelen die de regering stemde om de emigratiestroom via de haven te reguleren. De houding van de regering ten opzichte van de Belgische emigratie komt hierin nauwelijks aan bod. Enkel Luc Schepens beschreef summier de houding van de regering tegenover de emigratie tot de Eerste Wereldoorlog (Schepens, 1973, 93-108). Dit artikel gaat hier dieper op in. Het concentreert zich op het belangrijkste scharnierpunt voor het Belgische emigratiebeleid, namelijk de niet-interven- tiepolitiek vastgelegd door Vilain XIIII, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, op 7 april 1856. Wat was de aanleiding voor dit standpunt? Het artikel is gebaseerd op een licentiaatverhandeling geschreven onder leiding van Eric Vanhaute.1 De correspondentie van de minister van Buitenlandse Zaken met lagere autoriteiten, andere ministeries en consuls in het buitenland vormden de belangrijkste bron voor deze studie. 1. DE AANLOOP TOT DE ACTIEVE EMIGRATIEPOLITIEK NAAR DE VERENIGDE STATEN Door de ondertekening van de XXIV artikelen erkende Willem I de Belgi- sche onafhankelijkheid. Het verdrag garandeerde het jonge België de nodige zelfstandigheid. Deze erkenning zorgde er tevens voor dat de blokkade die sinds 1585 de handel via de Antwerpse haven belemmerde, opgeheven werd. Tussen 1830 en 1839 bemoeilijkten Nederlanders de vaart van de Wester- schelde, wat de Antwerpse haven grote schade berokkende (Blom & Lam- berts 1995, 255). De blokkades werden omgezet in een tolgebonden Schelde- vaart. De Belgische overheid besliste om deze tol aan alle schepen, behalve de Nederlandse, terug te betalen om de opgang van de haven te steunen (Hancke & Himler, 1993).2 Het verdrag opende nieuwe handelsperspectieven voor Antwerpen. De emigrantenhandel was één van deze perspectieven. De Europese overzeese emigratiestroom kwam op gang na de nederlaag van Napoleon te Waterloo in 1815. In Bremen, Le Havre en in mindere mate Amsterdam spoelden mensen aan uit Zuidwest-Duitsland die zich naar de V.S. wilden begeven. Ze vonden plaats op zeilschepen die uit de omgekeerde 1. Feys (2003): in deze studie werd de invloed van de regering op de Belgische emigratie naar de V.S. tot aan de Eerste Wereldoorlog geanalyseerd. 2. Met de economische bloei van Antwerpen begon de terugbetaling van de tolgelden zwaar door te wegen op het budget van de regering. In 1863 bereikten de Belgische en Nederlandse regering een akkoord over de afkoopsom voor de vrije scheepvaart op de Schelde. RADELOOSHEID IN CRISISTIJD [197] richting voornamelijk katoen en tabak vervoerden (Walker, 1964). Vele schepen vertrokken vanaf het begin van de negentiende eeuw tot de opkomst van de emigrantenhandel in ballast vanuit het Europese vasteland terug (Engelsing, 1961, 49).3 De Amerikaanse autoriteiten zagen emigranten die niet tot de categorie van 'paupers' of 'ex-convicts' behoorden graag komen om de "nieuwe" binnenlandse gebieden te bevolken. De landverhuizer vormde een zeer lucratieve handelswaar. Er ontwikkelde zich een systeem waarbij een expediteur de tussendekruimte op zeilschepen van reders charterde. Hij zorgde voor de nodige emigranten via een netwerk van emigratieagenten en onderagenten die zowel in de haven als in de emigratieregio's zelf vervoers- bewijzen verkochten waarop zij een commissie verdienden. De stijgende concurrentie tussen expediteurs, emigratieagenten en onderagenten onderling stimuleerde nieuwe vertrekken (Brattne, 1972; 1973). Deze emigratiestroom naar de V.S. hield tot aan de Quota Act van 1921 aan.4 In 1838 ontving het ministerie van Buitenlandse Zaken een nota van baron Désiré Behr over de emigratiebeweging naar Amerika via Bremen.5 Behr onderzocht hoe de Duitse havenstad de overtocht