Project-MER Aanpassing Hoogspanningslijn Mol –

Aanmelding als project-MER

Elia System Operator NV Keizerslaan 20 1000 Brussel

Sweco nv Berchem, Augustus 2019

Verantwoording

Titel : Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse

Subtitel : Aanmelding

Projectnummer : 01700124

Referentienummer : 01700124

Revisie : 2

Datum : 1 augustus 2019

Auteur(s) : MER-deskundigen

E-mail adres : [email protected]

Gecontroleerd door : Filip Lauryssen

Paraaf gecontroleerd :

Goedgekeurd door :

Paraaf goedgekeurd :

Contact : Sweco Belgium nv Posthofbrug 2-4 bus 1 B-2600 Berchem T +32 3 808 10 96 [email protected] www.swecobelgium.be

Pagina 2 van 140

Handtekeningenlijst Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse

Coördinator Filip Lauryssen

MER-deskundige geluid en trillingen Kristof Wijns

MER-deskundige biodiversiteit Guy Geudens

MER-deskundige bodem, grondwater en oppervlaktewater Filip Lauryssen

MER-deskundige landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Guy Geudens

Pagina 3 van 140 Inhoudsopgave

Handtekeningenlijst ...... 3

Kaartenlijst ...... 10

1 Inleiding ...... 12 1.1 Aanmelding ...... 12 1.2 Situering en korte schets van het project ...... 12 1.3 Doelstelling en noodzaak van het project ...... 14 1.4 Opbouw dossier ...... 14

2 Situering van dit MER ...... 16 2.1 Milieueffectenrapportage ...... 16 2.1.1 Algemene situering ...... 16 2.1.2 MER-procedure ...... 16 2.2 Toetsing aan de project-m.e.r.-plicht ...... 17 2.3 Procesverloop ...... 18 2.4 Initiatiefnemer ...... 18 2.5 Team van MER-deskundigen ...... 18

3 Ruimtelijke, juridische en beleidsmatige situering ...... 19 3.1 Ruimtelijke situering ...... 19 3.1.1 Situering en toponiemen ...... 19 3.1.2 Doorkruising gewestplan ...... 20 3.2 Juridische en beleidsmatige situering ...... 22

4 Projectbeschrijving ...... 23 4.1 Algemene opbouw van bovengrondse hoogspanningsverbindingen en onderstations...... 23 4.1.1 Masten ...... 23 4.1.2 Funderingen ...... 24 4.1.3 Geleiders ...... 25 4.1.4 Isolatoren...... 25 4.1.5 Aardkabels ...... 25 4.1.6 Bebakening ...... 25 4.1.7 Onderstations ...... 26 4.2 Projectbeschrijving ...... 27 4.2.1 Aanlegfase ...... 27 4.2.2 Exploitatiefase ...... 30

5 Overwogen alternatieven ...... 32 5.1 Algemene principes van netontwikkeling ...... 32 5.2 Wijze van alternatievenafweging ...... 32 5.3 Nulalternatief ...... 33 5.4 Uitvoerings- en tracéalternatieven ...... 33

6 Algemene onderzoeksmethodiek ...... 35 6.1 Scoping ...... 35 6.1.1 Bodem ...... 35 6.1.2 Grondwater en oppervlaktewater ...... 35

Pagina 4 van 140 6.1.3 Geluid en trillingen ...... 36 6.1.4 Licht, warmte en EM-velden...... 36 6.1.5 Lucht en klimaat ...... 38 6.1.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 38 6.1.7 Biodiversiteit ...... 38 6.1.8 Mens: hinder- en gezondheidsaspecten ...... 39 6.1.9 Samenvattende tabel ...... 40 6.2 Opbouw per discipline ...... 40 6.2.1 Beschrijving van de referentiesituatie ...... 40 6.2.2 Afbakening studiegebied ...... 40 6.2.3 Beschrijving en beoordeling milieueffecten...... 40 6.2.4 Ontwikkelingsscenario’s ...... 41 6.2.5 Milderende maatregelen ...... 42 6.2.6 Cumulatieve effecten ...... 42 6.2.7 Leemten in kennis en voorstellen inzake monitoring en postevaluatie ...... 42

7 Discipline Bodem ...... 44 7.1 Afbakening studiegebied ...... 44 7.2 Beschrijving van de referentiesituatie ...... 44 7.2.1 Methodiek ...... 44 7.2.2 Beschrijving ...... 44 7.3 Beoordeling van de milieueffecten ...... 45 7.3.1 Beoordelingskader ...... 45 7.3.2 Aanlegfase ...... 45 7.3.3 Exploitatiefase ...... 47 7.4 Milderende maatregelen ...... 48 7.5 Leemten in de kennis ...... 48

8 Discipline Grond- en Oppervlaktewater ...... 49 8.1 Afbakening studiegebied ...... 49 8.2 Beschrijving van de referentiesituatie ...... 49 8.2.1 Methodiek ...... 49 8.2.2 Grondwater...... 49 8.2.3 Oppervlaktewater ...... 50 8.3 Beoordeling van de milieueffecten ...... 51 8.3.1 Beoordelingskader ...... 51 8.3.2 Aanlegfase ...... 51 8.3.3 Exploitatiefase ...... 52 8.4 Leemten in de kennis ...... 52

9 Discipline Geluid en Trillingen ...... 53 9.1 Afbakening studiegebied ...... 53 9.2 Beschrijving van de referentiesituatie ...... 53 9.2.1 Normen ...... 53 9.2.2 Beschrijving van de huidige geluidstoestand in het studiegebied ...... 55 9.3 Methodologie effectbespreking en –beoordeling ...... 55 9.3.1 Aanlegfase ...... 56 9.3.2 Exploitatiefase ...... 56 9.4 Beoordelingskader ...... 56 9.5 Beoordeling van de milieueffecten ...... 58 9.5.1 Aanlegfase ...... 58 9.5.2 Exploitatiefase ...... 58 9.6 Milderende maatregelen ...... 62 9.7 Leemten in de kennis ...... 62

10 Discipline Licht, Warmte en EM velden ...... 63 10.1 Afbakening studiegebied ...... 63

Pagina 5 van 140 10.2 Elektrische en magnetische velden ...... 63 10.2.1 Fysische principes ...... 63 10.2.2 De verschijnselen van elektrische en magnetische koppeling ...... 64 10.2.3 Invloed van de velden op elektronische installaties en informatica-apparatuur ...... 64 10.2.4 Invloed van de EM velden op de mens ...... 66 10.3 Het hoogspanningsnet ...... 69 10.4 Velden opgewekt door een bovengrondse lijn ...... 69 10.4.1 Magnetisch veld ...... 69 10.4.2 Elektrisch veld ...... 72 10.5 Methodologie ...... 73 10.6 Beoordeling van de milieueffecten ...... 73 10.6.1 Stromen ...... 73 10.6.2 Magnetische veldsterkteprofielen ...... 75 10.6.3 Elektrische veldprofielen ...... 80 10.7 Synthese en conclusies ...... 81 10.8 Leemten in de kennis ...... 81

11 Discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie ...... 82 11.1 Afbakening studiegebied ...... 82 11.2 Beschrijving van de referentiestatus ...... 82 11.2.1 Methodiek ...... 82 11.2.2 Beschrijving ...... 82 11.3 Beoordeling van de milieueffecten ...... 84 11.3.1 Methodiek ...... 84 11.3.2 Effectbeoordeling aanlegfase ...... 86 11.3.3 Effectbeoordeling exploitatiefase ...... 89 11.4 Milderende maatregelen ...... 89

12 Discipline Biodiversiteit ...... 90 12.1 Afbakening studiegebied ...... 90 12.2 Beschrijving van de referentiestatus ...... 91 12.2.1 Methodiek ...... 91 12.2.2 Beschrijving ...... 91 12.3 Methodiek beoordeling van de milieueffecten...... 104 12.3.1 Methodiek ...... 104 12.3.2 Effectbeoordeling aanlegfase ...... 111 12.3.3 Effectbeoordeling exploitatiefase ...... 119 12.4 Milderende maatregelen ...... 120

13 Discipline Mens: hinder- en gezondheidsaspecten ...... 121 13.1 Methodologie effectvoorspelling en –beoordeling ...... 121 13.1.1 Aanlegfase ...... 121 13.1.2 Exploitatiefase ...... 121 13.2 Effectuitdrukking ...... 122 13.3 Beoordelingskader ...... 122 13.4 Effectbeoordeling ...... 122

14 Eindsynthese ...... 124

15 Grensoverschrijdende effecten ...... 126

16 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen ...... 126

17 Bijlagen...... 127 17.1 Bijlage 1: Juridische en beleidsmatige context. Hierbij duidt X op geen relevantie, J op een juridisch element en B op een beleidsmatig element...... 128 17.2 Bijlage 2: Kaartenbundel ...... 139

Pagina 6 van 140 17.3 Bijlage 3: Voortoets passende beoordeling en verscherpte natuurtoets ...... 140

FIGUREN Figuur 1-1: Hoogspanningsnet in de Noorderkempen...... 13

Figuur 3-1: Schema lijntraject Mol – Turnhout – Beerse: huidige en toekomstige situatie ...... 20

Figuur 4-1: Mastentypes. De bovenste rij foto’s tonen drie types buismasten: eindmast (1), lijn (2) en dubbel draadstel (3). De onderste rij tonen drie types vastwerkmasten: aftakking (4), horizontaal dubbel draadstel (5) en verticaal dubbel draadstel.d ...... 24

Figuur 4-2: Zoolfundering (links) en zoolfunderingen met micropaal (rechts) ...... 25

Figuur 4-3: Onderdelen van een AIS onderstation (bijvoorbeeld onderstation 150kV Mol) ...... 26

Figuur 4-4: Onderdelen van een GIS onderstation (bijvoorbeeld onderstation Ieper) ...... 27

Figuur 4-5 Situering portiek ter hoogte van onderstation Mol ...... 28

Figuur 4-6: Ophanging 70 kV ...... 29

Figuur 4-7: Verankering 70 kV ...... 29

Figuur 6-1: Project Noorderkempen ...... 42

Figuur 7-1: Natuurgebied ter hoogte van de Visbeek in Vosselaar (Bron: Geopunt)...... 46

Figuur 8-1: Ligging nieuwe portiek ter hoogte van onderstation Mol. De rode cirkel geeft een 100 m bemalingsstraal aan met de portiek als het middelpunt. (Bron: Geopunt)...... 50

Figuur 9-1: neerslag 2017 (KMI) ...... 59

Figuur 10-1: Standaardopstelling van bovengrondse lijnen ...... 72

Figuur 10-2: Overspanning P71-P72 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 76

Figuur 10-3: Overspanningen P91-P93 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 76

Figuur 10-4: Overspanningen P93-P95 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 77

Figuur 10-5: Overspanningen P100-P103 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 77

Figuur 10-6: Overspanningen P103-P106 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 78

Figuur 10-7: Overspanningen P106-P110 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom ...... 78

Figuur 10-8: Overspanning P91-P92 – Isocurven in µT van de gemiddelde magnetische velden in een vlak loodrecht op de lijn dat zich in het midden van de overspanning bevindt...... 79

Figuur 10-9: Overspanningen P109-P110 - Elektrisch veld berekend op 1,5 m boven de grond, voor de huidige (70 kV) en toekomstige toestand (150 kV)...... 81

Figuur 11-1: Uitsnede ter hoogte van Zevendonk met aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) en aandachtzone waardevolle oude eiken (rode cirkel), en weergave bouwkundige relicten ...... 87

Figuur 12-1 Elia netwerk van hoogspanningslijnen in België (2012): de kleurcode geeft aan welke lijnen een verhoogd risico vertonen voor vogelslachtoffers ...... 103

Figuur 12-2 Gemiddeld aantal overtrekkende buizerds per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x-as)...... 107

Pagina 7 van 140 Figuur 12-3 Gemiddeld aantal buizerds die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat buizerds voornamelijk in het najaar overvliegen ...... 107

Figuur 12-4 Gemiddeld aantal overtrekkende bruine kiekendieven per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x-as)...... 107

Figuur 12-5 Gemiddeld aantal bruine kiekendieven die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat bruine kiekendieven voornamelijk in het najaar overvliegen...... 108

Figuur 12-6 Gemiddeld aantal overtrekkende sperwers per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x-as)...... 108

Figuur 12-7 Gemiddeld aantal sperwers die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat ook sperwers voornamelijk in het najaar overvliegen ...... 108

Figuur 12-8 Gemiddeld aantal overtrekkende zeearends per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x- as). Deze grafiek geeft aan dat er slechts zelden individuen hier overvliegen...... 109

Figuur 12-9 Gemiddeld aantal zeearends die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen...... 109

Figuur 12-10 BWK kaart met Europese habitattypes (oranje) ter hoogte van de Boeretang in Mol en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) ...... 112

Figuur 12-11 Actuele vegetatie veiligheidsstrook ter hoogte van BWK-ecotoop pa (Molendijk, ): links struweel inheemse struiksoorten (sporkehout, braam), rechts hakhout Amerikaanse vogelkers ...... 113

Figuur 12-12 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Kleine Nete en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) ...... 113

Figuur 12-13 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Kleine Nete (Schaapsgoorbrug, kruising lijn met rivier Kleine Nete) ...... 114

Figuur 12-14 BWK kaart ter hoogte van Zevendonk met aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) en aandachtzone waardevolle oude eiken (rode cirkel) ...... 115

Figuur 12-15 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Visbeek en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) ...... 116

Figuur 12-16 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de Konijnenberg in Vosselaar en ...... 117

TABELLEN Tabel 3-1. Lengte doorkruising (km) doorheen de verschillende gemeenten en per code van het gewestplan. ... 20

Tabel 6-1 Overzicht scoping van relevante milieuaspecten (ingreep effect)...... 40

Tabel 7-1: Beoordelingskader discipline Bodem ...... 45

Tabel 7-2: Overzicht van bodemonderzoeken ter hoogte van de nieuwe portiek in Mol. OBO = oriënterend bodemonderzoek, BBO = beschrijvend bodemonderzoek, BSP = bodemsaneringsproject, EEO = eindevaluatieonderzoek...... 47

Tabel 8-1: Beoordelingskader discipline Water ...... 51

Tabel 9-1: Overzicht van de geldende milieukwaliteitsnormen in open lucht ...... 54

Tabel 9-2 Berekende waarden voor Audible Noise 70 kV (niet getransponeerd) ...... 55

Tabel 9-3.Jaargemiddelden 2017 (KMI)...... 59

Tabel 9-4 Berekende waarden voor Audible Noise 150 kV ...... 60

Tabel 9-5. Resultaat GIS analyse gebouwen ...... 61

Tabel 10-1 Belangrijkste kenmerken van de lijn voor en na de upgrade van de lijn Beerse – Turnhout - Mol ...... 73

Tabel 10-2 Load Flow gemiddelde waarden voor de bepaling van de EM Velden ...... 74

Tabel 10-3 Gemiddelde stroom Lijn Beerse Mol (2014 – 2018) ...... 75

Tabel 10-4 Beoordeling EM velden ...... 81

Pagina 8 van 140 Tabel 11-1: Significatiekader wijziging landschappelijke structuur en relaties ...... 85

Tabel 11-2: Significatiekader wijziging erfgoedwaarden ...... 85

Tabel 11-3: Significatiekader wijziging perceptieve kenmerken ...... 86

Tabel 13-1 Berekend aantal inwoners binnen de EM contouren (Departement Omgeving) ...... 123

Tabel 14-1 Integratie en eindsynthese ...... 124

Pagina 9 van 140 Kaartenlijst Een kaartenbundel is opgenomen in bijlage 2 bij dit rapport en bevat de volgende kaarten:

1. Toponiemenkaart 2. Luchtfoto 3. Gewestplan 4. Waterlopen 5. Overstromingsgevoelige gebieden 6. Beschermingszones (VEN-gebied, Habitatsrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied, Vlaamse en erkende reservaten) 7. Waardering volgens de Biologische Waarderingskaart (BWK) 8. Bodemkaart 9. Geologie 10. Grondgebruik 11. Centrale Archeologie Inventaris (CAI) 12. Landschapsatlas 13. Trekroutes 14. Vogelatlas

Bijlagen 1. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 2. Kaartenbundel 3. Voortoets Passende Beoordeling en Verscherpte Natuurtoets

Pagina 10 van 140 Verklarende afkortingenlijst

BPA Bijzonder Plan van Aanleg MER Milieueffectenrapport m.e.r. Milieueffectrapportage PRS Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan GRS Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan GNOP Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan RSG Regionaal stedelijk gebied RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RUP Ruimtelijk Uitvoeringsplan SBZ-H Speciale Beschermingszone – Habitatrichtlijngebied SBZ-V Speciale Beschermingszone – Vogelrichtlijngebied VHA Vlaamse Hydrografische Atlas VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

Pagina 11 van 140 1 Inleiding

1.1 Aanmelding

Dit rapport betreft de aanmelding voor het project-MER voor de aanpassing van de bestaande hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse. Het betreft een aanmelding als project-MER waarvoor Elia een scopingsadvies wenst te verkrijgen.

Hiermee wenst de initiatiefnemer Elia haar voornemen bekend te maken om een project-MER op te stellen voor het project dat het voorwerp uitmaakt van dit dossier.

1.2 Situering en korte schets van het project

Het hoogspanningsnet is een belangrijk instrument voor Elia. Via deze weg wordt elektriciteit vervoerd van de stroomproducenten, enerzijds naar industriële verbruikers en anderzijds naar netbeheerders die de elektriciteit verder verdelen. Het project Mol – Turnhout – Beerse maakt deel uit van de verwezenlijking van de ‘Kempenlus’ van Massenhoven via , , Beerse en Turnhout tot Mol.

Het Ontwikkelingsplan 2020-2030 beschrijft daarover het volgende: De komst van grote hoeveelheden decentrale productie (vooral windmolens en WKK-eenheden gebonden aan glastuinbouw) vereisten de ontsluiting van de Noorderkempen van Rijkevorsel tot boven met transformatie vanuit het 150 kV net. Rijkevorsel werd reeds voorzien van een bijkomende transformator 150/15 kV en in Hoogstraten werd reeds gestart met de bouw van een transformatiestation 150/36/15 kV gekoppeld met het hoogspanningsnet door de ondergrondse kabel 150 kV naar Rijkevorsel te verlengen tot in Hoogstraten. Initieel bestond het idee voor een volgende fase uit de mogelijkheid van wederzijdse ondersteuning met het toekomstige onderstation in Meer.. Hiertoe zal een onderstation 150 kV in Rijkevorsel nodig zijn en zou vanuit Rijkevorsel dan weer een 150 kV verbinding kunnen aangelegd worden tot in Beerse. Voor een verdere ontsluiting van de Noorderkempen op 150 kV bestaat de mogelijkheid om de lijn 70 kV Mol Turnhout Beerse op te waarderen naar 150 kV, in combinatie met een volledig onderstation 150 kV in Beerse, een bijkomende transformator in Turnhout en een bijkomende kabelverbinding tussen Massenhoven (vanaf aftakpunt Guut) en Beerse.

Dit scenario heeft als twee grote voordelen dat enerzijds de Noorderkempen op een volwaardige wijze worden ingelust in het 150 kV net en anderzijds dat de afbraak (om reden van ouderdom) van de dubbele 150 kV lijn van Massenhoven via Poederlee naar Mol zou kunnen gebeuren zonder dat dit leidt tot ontoelaatbare onbeschikbaarheden omwille van deze werken.

Het project Mol – Turnhout – Beerse betreft de aanpassing van de exploitatie van de huidige lijn van 70 kV naar 150 kV op de bestaande as Mol – Turnhout – Beerse (Figuur 1-1). De uitbating van de lijn op 150 kV wordt mogelijk gemaakt mits een kleine aanpassing, Namelijk door de isolatorkettingen in de mastarmen aan te passen. De geleiders noch de masten dienen hierbij vervangen te worden. De doorhang en hoogte van de geleiders zal niet wijzigen.

Pagina 12 van 140

Figuur 1-1: Hoogspanningsnet in de Noorderkempen.

Naast het aanpassen van de isolatoren op de lijn, worden er ook enkele veranderingen doorgevoerd met betrekking tot de onderstations. Er wordt een nieuw onderstation (70 kV) voorzien in Turnhout-Zuid, samen met bijhorende afdalingen op mast P78. Verder worden verschillende wijzigingen doorgevoerd ter hoogte van de bestaande onderstations. - Bestaand onderstation Beerse (70kV GIS) wordt uitgebreid met een 150 kV Gas Insulated Switch (GIS) onderstation; - Ter hoogte van onderstation Turnhout worden er wijzigingen met betrekking tot de aankomst in het station doorgevoerd. Het bestaande Air Insulated (AIS) onderstation zal vervangen worden door een nieuw GIS onderstation (70 kV). - Ter hoogte van het nieuwe onderstation Turnhout-Zuid (AIS) wordt een transformator (150/70kV) en een eventuele transformator (150/36kV) voor eventuele toekomstige decentrale productie voorzien. - De lijn Mol – Turnhout – Beerse zal verbonden worden met het onderstation 150 kV in Mol door het hergebruik van het bestaande traject van de 150 kV lijn tussen de oude centrale van Electrabel en het 150kV station te Mol. De masten van deze bestaande 150kV lijn zullen een retrofit ondergaan en de geleiders en uitrustingen zullen vervangen worden door nieuwe.

Pagina 13 van 140

1.3 Doelstelling en noodzaak van het project

Het doel van het project is de exploitatie-aanpassing van de bestaande hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse aan de hand van minimale aanpassingen aan de hoogspanningslijn. Hiermee wordt het transport van de decentraal opgewekte elektriciteit in de Noorderkempen en de stabiliteit van het net gegarandeerd voor de toekomst. Op deze manier wordt de bestaande infrastructuur eveneens optimaal gebruikt: de lijn kan worden uitgebaat op 150 kV waardoor de capaciteit van de lijn zal verdubbelen.

Het project Mol – Turnhout – Beerse kadert binnen de veranderingen die nodig zijn voor het onthaal van de decentrale productie in de regio Noorderkempen, de overbelasting van én het einde van de levensduur van de 150 kV lijn Massenhoven-Poederlee-Mol. De decentrale productie in de Noorderkempen wordt mede verwezenlijkt door: - Het toenemende aandeel hernieuwbare energiebronnen - De aansluiting van windturbines in de omgeving - De aansluiting van warmtekrachtkoppeling centrales in de Noorderkempen

De 150kV hoogspanningslijn Massenhoven-Poederlee--Mol, gebouwd in 1962, werd door Elia intern onderzocht. Dit onderzoek geeft aan dat de lijn het einde van zijn levensduur nadert en zal worden afgebroken.

Om het verlies van de lijn Massenhoven-Poederlee-Mol te compenseren zal een nieuwe 150 kV lus vanaf Massenhoven, via Malle, Rijkevorsel, Beerse, Turnhout en Mol ontwikkeld worden. Deze lus kan het verlies van de lijn Massenhoven-Mol grotendeels vervangen en zorgt voor een betere ontsluiting van de regio Noorderkempen. Dit laatste punt is een belangrijke factor gezien de massale installatie van decentrale productie in deze regio die vandaag reeds 400MVA betekent aan geïnstalleerd gereserveerd vermogen.

De lijn Mol – Turnhout – Beerse wordt aangepast om de bevoorradingszekerheid te kunnen garanderen. Verder moeten economische ontwikkelingen in België voorzien worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat de aanpassing van de lijn Mol – Turnhout – Beerse van 70 kV naar 150 kV essentieel is voor de ontwikkeling van de Noorderkempen en de stabiliteit van het hoogspanningsnet in het algemeen.

Het voorgenomen project is noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het transmissienet voor elektriciteit in de regio Noorderkempen conform het investeringsprogramma uit het Federaal Ontwikkelingsplan van het transmissienet 2020-2030.

Het verhogen van het spanningsniveau en hierdoor de transportcapaciteit op deze lijn Mol – Turnhout - Beerse staat ten dienste van de duurzame energiedoelstellingen van Vlaanderen/België en Europa. Bijkomende injectie van hernieuwbare energie in de regio Noorderkempen wordt hierdoor mogelijk gemaakt.

Door verschillende netontwikkelingen in de regio Noorderkempen wordt de dringende vervanging van de verouderde 150kV lijn tussen Massenhoven – Poederlee en Poederlee - Mol vermeden. Deze 150kV lijn kan deze op korte en middellange termijn uit dienst genomen en afgebroken worden.

1.4 Opbouw dossier

Voorliggend rapport is als volgt opgebouwd:

− Algemene inlichtingen met betrekking tot de initiatiefnemer van het project en het team van erkende MER-deskundigen alsook een toetsing aan de MER-plicht, het procesverloop en beschrijving van de voorgeschiedenis − Ruimtelijke, juridische en beleidsmatige situering

Pagina 14 van 140 − Beschrijving van het project − Alternatievenonderzoek − Ingreep-effectenanalyse met beschrijving van de te onderzoeken effecten die het projecten mogelijks kan teweegbrengen − Beschrijving, per discipline, van de referentiesituatie, van de methodologie en het beoordelingskader, en de beschrijving en beoordeling van de effecten.

Pagina 15 van 140

2 Situering van dit MER

2.1 Milieueffectenrapportage 2.1.1 Algemene situering

Milieueffectrapportage (kortweg MER) is een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep plaatsvindt, de milieugevolgen worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen of gemilderd. Op die wijze kan het voorliggend project worden bijgestuurd. Het milieueffectrapport vormt bijgevolg een belangrijk instrument bij de besluitvorming. Het is een belangrijk hulpmiddel voor de overheid om te beslissen of een bepaald project zal vergund worden en onder welke voorwaarden. Daarnaast dienen de conclusies van het MER ook door te werken in de besluitvorming cf. art. 4.1.7. van het DABM.

2.1.2 MER-procedure

MER binnen de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning verenigt en vervangt de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning. De aanvragen moeten worden ingediend bij één loket, het Omgevingsloket, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd. Dat moet de procedure efficiënter en effectiever maken. Sinds 1 januari 2018 zit de project-MER-procedure in principe geïntegreerd in de omgevingsvergunningsprocedure, voor de provincies, het gewest en alle gemeenten. Het decreet over de regels tot implementatie van de omgevingsvergunning is op 25 januari 2017 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage is goedgekeurd op 17 februari 2017. In de geïntegreerde MER-procedure zijn een fase voorafgaand aan de vergunningsaanvraag en een fase tijdens de vergunningsaanvraag te onderscheiden.

Voorafgaand aan vergunningsprocedure

Voorafgaand aan de omgevingsvergunningsprocedure dient een voornemen voor opmaak tot project- MER gemeld te worden aan de dienst MER via de verplichte aanmelding. Deze aanmelding moet minstens de volgende informatie bevatten: • Aan te vragen vergunningen en bestaande vergunningstoestand • Beschrijving van de te onderzoeken aanzienlijke effecten • Team van erkende MER-deskundigen en MER-coördinatie en hun taakverdeling • Beschrijving van het procesverloop

De aanmelding kan ook uitgebreid worden met een verzoek tot scopingadvies, waarbij een terugkoppeling van adviesinstanties gevraagd wordt m.b.t de inhoud en uitwerking van het project- MER (niet verplicht). In dit geval dient de aanmelding een concreet voorstel voor de inhoud van het project- MER en de methodologie te bevatten.

De aanmelding kan ook reeds tot een ontwerp-MER uitgewerkt worden, waardoor de dienst Mer een meer gericht scopingsadvies kan geven. Op basis van dit scopingsadvies kan het ontwerp-MER verbeterd worden en verhogen de kansen op een vlotte procedure.

Pagina 16 van 140 De dienst MER neemt een beslissing over de aanmelding. Indien geen verzoek om scopingadvies is toegevoegd, bezorgt ze haar beslissing uiterlijk binnen een termijn van 20 dagen (60 dagen in het geval van mogelijke gewestgrensoverschrijdende effecten) na de datum van ontvangst van de aanmelding aan de initiatiefnemer. De beslissing bevat een beslissing over de opstellers van het MER en desgevallend over een eventueel verzoek van de initiatiefnemer tot onttrekking aan bekendmaking van de aanmelding of delen ervan.

In het geval de aanmelding een verzoek om scopingsadvies bevat, bezorgt de dienst MER de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties. De geraadpleegde adviesinstanties bezorgen hun advies aan de dienst MER binnen de 30 dagen. De dienst MER neemt een beslissing over de aanmelding en bezorgt haar beslissing uiterlijk binnen een termijn van 60 dagen na de datum van ontvangst van de aanmelding aan de initiatiefnemer. De beslissing van de dienst MER bevat in dit geval aanvullend een advies over de voorgestelde methodologie. Op vraag van de dienst MER en in onderling overleg met initiatiefnemer kan een langere beslissingstermijn worden afgesproken. De aanmelding (inclusief beslissing en desgevallend scopingsadvies van de dienst MER) wordt bekendgemaakt op de website van de dienst MER.

Naast de verplichte aanmelding zijn de volgende stappen optioneel in de fase vóór de eigenlijke vergunningsprocedure: • Openbare raadpleging (van aanmelding of project-MER) - participatief traject; • Optioneel overleg met o.a. dienst MER, initiatiefnemer en adviesinstanties; • Verzoek tot voorlopige goedkeuring project-MER (optioneel in de wetgeving voorzien) De initiatiefnemer kan voorafgaand aan de vergunningsprocedure een voorlopige goedkeuring van het MER vragen aan de dienst MER. Hierbij zal de dienst MER voorafgaand de vergunningsaanvraag de kwaliteit van het project-MER aftoetsen, desgevallend aan het scopingsadvies en elementen uit het optioneel overleg. Na de voorlopige goedkeuring door de dienst MER kan het MER tijdens de vergunningsaanvraag enkel afgekeurd worden op basis van nieuwe informatie uit het openbaar onderzoek of de adviesvraag in het kader van de vergunningsaanvraag. De dienst MER neemt binnen de 30 dagen na ontvangst (betekening na 40 dagen) een beslissing over deze voorlopige goed- of afkeuring. Op vraag van dienst MER en in onderling overleg met initiatiefnemer kan een langere termijn worden afgesproken.

Tijdens de vergunningsprocedure

Het al dan niet voorlopig goedgekeurde project-MER maakt een onderdeel uit van de ingediende omgevingsvergunningsaanvraag. De vergunningverlenende overheid beslist binnen de 30 dagen over de ontvankelijkheid en volledigheid van het dossier. Vervolgens organiseert ze de adviesvraag over de vergunning en het openbaar onderzoek. De dienst Mer organiseert op haar beurt de adviesvraag over het project-MER. Adviesinstanties hebben een termijn van 30 dagen om een advies te formuleren over het MER. Naast deze adviezen worden ook de reacties uit het openbaar onderzoek ter beschikking gesteld van de dienst Mer. Vervolgens beslist de dienst Mer over de goedkeuring van het project-MER. De beslissing over het project-MER dient genomen te worden uiterlijk 60 dagen na de beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid van het vergunningsdossier. Over de vergunning zelf wordt een beslissing genomen uiterlijk na 120 dagen.

2.2 Toetsing aan de project-m.e.r.-plicht

Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage bepaalt in bijlage I, II en III de categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen.

Het voorliggende project betreft de verhoging van uitbatingsspanning van de hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse van 70 kV naar 150 kV. De lengte van de verbinding bedraagt 22 km. Het project valt bijgevolg onder een categorie van de lijst van MER-plichtige activiteiten die opgesomd worden in bijlag I van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage, meer bepaald onder categorie:

Categorie 24 van bijlage I: Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer en langer dan 15 km.

Pagina 17 van 140 2.3 Procesverloop

De initiatiefnemer heeft ervoor geopteerd om de procedure voorafgaand aan het indienen van de vergunningsaanvraag uit te werken volgens het traject met de aanmelding uitgewerkt als een ontwerp- MER met een verzoek tot scopingsadvies. In kader van het scopingsadvies zal een overleg plaatsvinden met de dienst MER en de adviesinstanties. Vervolgens zal het ontwerp-project-MER worden opgemaakt en (optioneel) ter voorlopige goedkeuring ingediend, voorafgaand aan de start van de vergunningsprocedure.

Onderstaand schema toont de hier te volgen procedure voorafgaand aan de vergunningsprocedure.

2.4 Initiatiefnemer

Elia Engineering Leon Monnoyerkaai 3 1000 Brussel Contactpersoon: Bart Pelssers ([email protected])

2.5 Team van MER-deskundigen

Voor het op te maken project-MER wordt voor elke relevante onderzoeksdiscipline een erkend MER- deskundige opgegeven. Volgend team van erkende MER-deskundige wordt voorgesteld voor de opmaak van het project-MER.

Discipline Naam Erkenningsnummer Medewerkers Coördinator Filip Lauryssen MER/EDA/654 Tine Deckers Bodem Filip Lauryssen MER/EDA/654 Tine Deckers Grondwater en oppervlaktewater Filip Lauryssen MER/EDA/654 Tine Deckers Geluid en trillingen Kristof Wijns MER/EDA/739 Licht, warmte en EM velden Filip Lauryssen MER/EDA/654 Tine Deckers Biodiversiteit Guy Geudens MER/EDA/709 Nora Oosters Landschap, bouwkundig erfgoed Guy Geudens MER/EDA/709 Charlotte Verlinden en archeologie Mens: hinder- en coördinator gezondheidsaspecten

Pagina 18 van 140 3 Ruimtelijke, juridische en beleidsmatige situering

3.1 Ruimtelijke situering 3.1.1 Situering en toponiemen

Het project betreft de exploitatie upgrade van de bestaande hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse van 70 kV naar 150 kV. De situering van het project is weergegeven op Kaart 1 en 2 in de kaartenbundel. De hoogspanningsverbinding ligt volledig in de provincie Antwerpen en doorkruist 7 gemeenten:

- Beerse, - Vosselaar, - Turnhout, - , - Retie, - , - Mol.

Op de hoogspanningslijn zijn een ook aantal wijzigingen voorzien aan de onderstations van Beerse, Turnhout en Mol. Er komt eveneens een nieuw onderstation Turnhout-Zuid. Deze wijzigingen aan de onderstations maken onderdeel uit van een ander vergunningsproces en worden niet behandeld in dit MER.

De huidige hoogspanningslijn kan functioneel opgesplitst worden in de lijn Beerse-Turnhout) enerzijds en de lijn Turnhout-Mol anderzijds (circuit 70.780). De lengte van de twee lijnen is respectievelijk 7.4 km en 17.3 km. De toekomstige lijn betreft één ononderbroken lijn (150 kV) van Beerse naar Mol met een lengte van circa 22 km (De connectie tussen Turnhout – P80AN naar het nieuwe onderstation Turnhout Zuid blijft uitgebaat op 70kV).

Pagina 19 van 140

Figuur 3-1: Schema lijntraject Mol – Turnhout – Beerse: huidige en toekomstige situatie

3.1.2 Doorkruising gewestplan

Het gewestplan ter hoogte van het projectgebied is weergegeven op Kaart 3 in de kaartenbundel.

Onderstaande tabel geeft een analyse van de doorkruising van het gewestplan over de lengte van de lijn, per gemeente en per codering van het gewestplan. Hierbij wordt geen rekening gehouden met eventuele wijzigingen door RUP’s en BPA’s (zie 3.2). In totaal is er sprake van circa 22 km hoogspanningslijn.

Tabel 3-1. Lengte doorkruising (km) doorheen de verschillende gemeenten en per code van het gewestplan. Gemeente Code Omschrijving Lengte doorkruising (km) gewestplan Gemeente Gewestplan

Beerse 1,94 0200 Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en 0,10 openbaar nut 0100 Woongebieden 1,84 Vosselaar 2,86 0100 Woongebieden 0,72 0701 Natuurgebieden 0,25 0100 Woongebieden 0,58 0105 Woonuitbreidingsgebied 0,85 0701 Natuurgebieden 0,46 Turnhout 5,01 1002 Milieubelastende gebieden 1,79 0900 Agrarische gebieden 1,03 0100 Woongebieden 0,41

Pagina 20 van 140 Gemeente Code Omschrijving Lengte doorkruising (km) gewestplan Gemeente Gewestplan

0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 0,74 0102 Woongebieden met landelijk karakter 0,10 0900 Agrarische gebieden 0,94 Kasterlee 5,49 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 0,45 0900 Agrarische gebieden 0,20 0102 Woongebieden met landelijk karakter 0,07 0900 Agrarische gebieden 0,16 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 2,54 0900 Agrarische gebieden 0,18 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 1,80 0701 Natuurgebieden 0,05 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 0,04 Retie 3,07 0701 Natuurgebieden 0,43 0900 Agrarische gebieden 0,23 0701 Natuurgebieden (VEN gebied) 0,50 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 1,40 0701 Natuurgebieden (VEN gebied) 0,33 0910 Landschappelijk waardevol agrarische gebieden 0,18 Dessel 2.48 0900 Agrarische gebieden 1,30 0102 Woongebieden met landelijk karakter 0,11 1630 Gebieden voor vestiging van kerninstallaties 1,07 Mol 1,08 1630 Gebieden voor vestiging van kerninstallaties 1,08 TOTAAL 21,93

Pagina 21 van 140

3.2 Juridische en beleidsmatige situering

De bestaande bovengrondse hoogspanningslijn staat op het Gewestplan. De bestaande 70kV lijn Mol – Turnhout – Beerse is vergund (Stedenbouwkundige Vergunning, Wegvergunning en Verklaring van Openbaar Nut).

Elk project is onderworpen aan een aantal juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. In Bijlage 1 worden deze randvoorwaarden getoetst aan het project. Er is telkens aangegeven in welk kader (juridisch of beleidsmatig) de randvoorwaarde moet gesitueerd worden. Daarnaast is tevens aangegeven of de randvoorwaarde onderzoek sturend of procedurebepalend is voor het project. De tabel in Bijlage 1 bevat eveneens een overzicht van het Vlaamse beleid en de regelgeving die van toepassing kan zijn op het projectgebied.

Pagina 22 van 140 4 Projectbeschrijving

De exploitatie aanpassing van de 70 kV hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse naar 150 kV kan gebeuren door middel van minimale aanpassingen aan de uitrustingen van het draadstel. Verder wordt een nieuw onderstation gebouwd (Turnhout-Zuid) ter hoogte van mast P78.

Gezien de techniciteit van de hoogspanningsmaterie, worden in §4.1 een aantal algemene kenmerken van een bovengrondse hoogspanningsverbinding en de onderstations besproken. In §0 volgt een beschrijving van het gepland project in de aanlegfase en in de exploitatiefase.

4.1 Algemene opbouw van bovengrondse hoogspanningsverbindingen en onderstations

Gezien de techniciteit van de hoogspanningsmaterie, worden in deze paragraaf een aantal kenmerken van een bovengrondse hoogspanningsverbinding besproken. Hierin zullen een aantal begrippen verduidelijkt worden, die verder in het dossier nog van toepassing zijn. Algemeen bestaat een bovengrondse hoogspanningsverbinding uit draadstellen van metalen geleiders, die ophangen aan masten. Een draadstel bestaat uit drie fases met telkens één geleider, die samen driefasige wisselstroom vervoeren. Naargelang de transporteisen zijn er één, twee of meerdere draadstellen.

Op de masten zijn ook isolatoren, aardkabels en eventueel bebakening aanwezig. In onderstaande paragrafen worden de verschillende elementen gedetailleerd toegelicht. Eerst wordt een algemene uitleg gegeven en ten tweede worden de eigenschappen specifiek voor voorliggend project ‘Mol – Turnhout – Beerse’ besproken.

4.1.1 Masten

De masten zijn de steunen die de hoogspanningslijnen dragen en worden ook wel pylonen genoemd. Op het bovenste deel van de mast zijn mastarmen voorzien waarop de geleiders vastgemaakt worden met behulp van isolatorkettingen.

Op plaatsen waar het tracé afwijkt van een rechte lijn, zijn hoekmasten vereist. Deze zijn zwaarder dan lijnmasten omdat deze hoekmasten een grotere trekkracht van de geleiders moeten verdragen.

De verschillende masttypes in een hoogspanningsverbinding zijn: - lijnmast - hoekmasten - stopmasten - eindmasten

De verbinding Mol – Beerse – Turnhout bestaat uit zowel vakwerkmasten als buismasten. Onderstaande foto’s (Figuur 4-1) tonen het onderscheid tussen de verschillende masttypes op deze verbinding.

1. Buismast hoek of eindmast 2. Buismast lijn 3. Buismast dubbel draadstel 4. Vakwerkmast aftakking 5. Vakwerkmast horizontaal dubbel draadstel 6. Vakwerkmast verticaal dubbel draadstel

Pagina 23 van 140

Figuur 4-1: Mastentypes. De bovenste rij foto’s tonen drie types buismasten: eindmast (1), lijn (2) en dubbel draadstel (3). De onderste rij tonen drie types vastwerkmasten: aftakking (4), horizontaal dubbel draadstel (5) en verticaal dubbel draadstel.

De werken vergen zeer beperkte infrastructuuraanpassingen aan de bestaande lijn. Er moeten geen masten verplaatst worden. Hierdoor kunnen de aanpassingen zeer snel en binnen de vooropgestelde timing uitgevoerd worden.

4.1.2 Funderingen

De fundering is de (deels) ondergrondse constructie die de mast draagt. Hoogspanningsmasten worden hoofdzakelijk gefundeerd op ofwel oppervlaktefunderingen, één geïsoleerde zoolfundering per mastvoet, ofwel met dieptefunderingen, één of meerdere geschroefde kokerpalen of boorpalen per mastvoet.

In de huidige situatie komen op de lijn Mol – Beerse voor de buismasten twee types funderingen voor, namelijk zoolfunderingen (Figuur 4-2 links) en zoolfunderingen met micropaal (Figuur 4-2 rechts).

Pagina 24 van 140

Figuur 4-2: Zoolfundering (links) en zoolfunderingen met micropaal (rechts)

In het project ‘Mol – Turnhout – Beerse’ zijn de funderingen voldoende gedimensioneerd voor toekomstige situatie. De aanpassing vergt geen werken aan de fundering van de masten.

Er is een nieuwe portiek voorzien dichtbij het 70 en 150kV station te Mol aan mast P3 om de verlenging te maken naar de oude 150kV lijn tussen de oude centrale van Electrabel en het 150kV station te Mol die gerecupereerd zal worden om de hoogspanningsverbinding te verlengen naar het 150kV station. Voor deze portiek zijn beperkte funderingswerken noodzakelijk. Dit is de enige bodemingreep binnen het project.

4.1.3 Geleiders

Een fasegeleider is een geleider waarop hoogspanning zit en waarin de elektrische stroom vloeit. De hoeveelheid stroom die een hoogspanningsverbinding kan transporteren wordt bepaald door het type van geleider en het aantal geleiders per fase. Indien er meer dan 1 geleider per fase aanwezig is, spreken we van een bundelgeleider.

Er bestaan verschillende types geleiders. Hedendaagse geleiders zijn doorgaans opgebouwd uit een aluminiumlegering en worden ook wel AMS-geleiders genoemd (Aluminium-Magnesium-Silicium). Op de lijn Mol – Turnhout – Beerse werden AMS geleiders gebruikt met een diameter van 22,4 mm.

Op de oude 150kV lijn tussen de oude centrale van Electrabel en het 150kV station te Mol zullen de huidige geleiders en uitrustingen vervangen worden door nieuwe AMS geleiders met een diameter van 22.4mm. De huidige 6 geleiders zullen vervangen worden door 3 nieuwe.

4.1.4 Isolatoren

Een isolator kan een bepaalde elektrische spanning isoleren van de mast. De aaneengekoppelde isolatoren noemt men een isolatorketting.

In het voorliggende project zijn in de huidige situatie glazen isolatoren aanwezig. Er wordt verwezen naar §4.2.1.3 Portiek ter hoogte van onderstation Mol

Om een connectie naar het onderstation Mol 150 kV mogelijk te maken wordt er een portiek geplaatst onder de oude 150 kV lijn tussen het onderstation 150kV Mol en de oude centrale van Electrabel. De geleiders van de lijn Beerse-Mol (EA216) zullen gekoppeld worden op de portiek en met verticale lieren verbonden worden aan de geleiders van de lijn Mol – oude centrale Electrabel (EK246). Deze situatie is op Figuur 4-5 weergegeven. De masten vanaf de nieuwe portiek naar het 70 kV onderstation worden gesloopt. De terreinen zijn momenteel in eigendom van VITO.

Pagina 25 van 140

Figuur 4-5 Situering portiek ter hoogte van onderstation Mol

Op de oude lijn zullen de uitrustingen en geleiders vervangen worden.

Uitrusting van het draadstel waar verder wordt ingegaan op de wijzigingen aan de isolatoren. Het toevoegen van isolatoren in de isolatorketting is in dit project de belangrijkste ingreep aan de lijn.

4.1.5 Aardkabels

De bovenste kabel(s) aan de mast dient om de bliksems op te vangen en af te voeren naar de aarde via de masten. Deze kabel wordt soms ook nog bliksemkabel of waakdraad genoemd.

In het voorliggende project is in de huidige situatie op de volledige lijn Mol – Turnhout – Beerse één aardkabel aanwezig die behouden blijft.

4.1.6 Bebakening

Elia heeft in het verleden advies gevraagd bij het Directoraat-Generaal Luchtvaart (DGLV) omtrent de plaatsing van bebakening op de lijn Mol – Turnhout – Beerse. Elia zal opnieuw advies aanvragen in functie van de spanningsverhoging. Gezien de bestaande lijn reeds bebakend is volgens geldende normen en er geen grote aanpassingen aan masten en geleiders moeten gebeuren, wordt er geen aanpassing van de bebakening verwacht.

.

4.1.7 Onderstations

Onderstations zijn de knooppunten in het hoogspanningsnet, waar de koppeling naar de verscheidene verbindingen kan worden gemaakt en waar de energie kan getransformeerd worden naar verscheidene spanningsniveaus. Een onderstation wordt ook wel hoogspanningsstation genoemd.

In onderstaande illustratie (Figuur 4-3) wordt een onderstation weergegeven met aanduiding van de verschillende onderdelen. Een onderstation is opgebouwd uit verschillende velden die aangesloten zijn op één, twee of drie gemeenschappelijke railstelsels. Op een veld kan een transformator, een ondergrondse kabel, een luchtlijn of een ander hoogspanningselement worden aangesloten. Een veld heeft als belangrijkste functies het beveiligen en het aan- en afschakelen van het aangesloten hoogspanningselement (cf. elektrische zekering). Vermogenstransformatoren zijn nodig om de spanning te transformeren, dit wil zeggen de spanning van één bepaald net (bv 150 kV) omzetten naar deze van een ander net (bv 70 kV) en dit met een hoog rendement. Portieken zijn de metalen structuren waarop de lijnafdaling toekomt vanop een hoogspanningsmast.

Pagina 26 van 140

Figuur 4-3: Onderdelen van een AIS onderstation (bijvoorbeeld onderstation 150kV Mol)

Er zijn 2 types hoogspanningsstations: AIS (Air Insulated Stations) zoals hierboven afgebeeld en GIS (GAS Insulated Stations). AIS worden ook wel buitenposten genoemd gezien ze zich in open lucht bevinden. In een GIS onderstation (Figuur 4-4) zijn alle functionele elementen in een omsloten geheel ondergebracht, dat met gas (doorgaans SF6) geïsoleerd is. Door het grotere isolatievermogen tegenover lucht kunnen deze installaties aanzienlijk kleiner uitgevoerd worden zodat het geheel veel minder plaats inneemt.

De onderstations waar de lijn Beerse Mol op aankomt ondergaan enkele wijzigingen en er zal een bijkomend onderstation Turnhout Zuid worden gemaakt. Deze worden in een afzonderlijke vergunningsprocedure aangevraagd. De eventuele effecten worden niet behandeld in dit MER.

Figuur 4-4: Onderdelen van een GIS onderstation (bijvoorbeeld onderstation Ieper)

Pagina 27 van 140

4.2 Projectbeschrijving

4.2.1 Aanlegfase 4.2.1.1 Aanleg werftoegang en werfzones

Indien de omstandigheden het toelaten (droge ondergronds) zal er geen toegangsweg in rijplaten aangelegd worden om de masten te benaderen. Op de meeste masten zullen enkel de isolatorkettingen aangepast dienen te worden. Dit kan per mast op 1 werkdag uitgevoerd worden en dit met beperkt materieel. Hiervoor zal men met een 4x4 tot aan de mast rijden.

Enkel ter hoogte van de portiek zal een werfzone noodzakelijk zijn. Daar waar nodig worden rijplaten gebruikt om veilig te kunnen werken en om verdichting te voorkomen.

4.2.1.2 Onderstations

In het kader van dit project worden er verschillende wijzigingen doorgevoerd ter hoogte van bestaande onderstations. Verder wordt er een nieuw 150kV onderstation Turnhout Zuid voorzien. Zoals eerder vermeld zijn deze wijzigingen onderdeel van een ander vergunningstraject en worden deze niet mee opgenomen in dit voorliggend MER.

a. Onderstation 150kV Mol: De 150 kV lijn 150.471 zal afdalen in het 150 kV onderstation in Mol via bestaande masten welke richting de reeds afgebroken elektriciteitscentrale van Electrabel lopen. Een nieuwe portiek zal gebouwd worden om de connectie met de bestaande 70kV (dus aan te passen naar 150 kV) hoogspanningslijn mogelijk te maken. In het onderstation Mol 150 kV zal een het bestaand hoogspanningsveld uitgerust worden met nieuwe toestellen. Ook de bestaande afdalingen zullen minimaal aangepast worden.

b. Onderstation 150kV Beerse: Het oude 70 kV onderstation is afgebroken en vervangen door een GIS onderstation. De vrijgekomen ruimte biedt plaats aan een nieuw 150 kV GIS gebouw. Verder wordt de reserve transformator 70/15kV 40MVA van Beerse vervangen door een 50MVA transformator. Door de nieuwe structuur van Beerse 15kV en de toenemende belasting is het gegarandeerd vermogen ontoereikend geworden.

c. Onderstation 70kV Turnhout: Het onderstation Turnhout dient aangepast te worden omwille van de nieuwe voedingswijze. Bovendien zijn hier belangrijke vervangingen uit te voeren zowel op gebied van hoogspanning als laagspanning. Turnhout heeft momenteel een H-structuur. Daarom wordt het onderstation, dat bovendien in een stedelijke omgeving ligt vervangen door een 70kV GIS installatie.

d. Onderstation 150kV Turnhout-Zuid: Er wordt een nieuw 150kV onderstation AIS gebouwd. Onderstation Turnhout-Zuid bestaat uit een aftakveld op lijn 150.471 met een transfo 150/70 kV 90 MVA en een veld 70 kV naar Turnhout.

4.2.1.3 Portiek ter hoogte van onderstation Mol

Om een connectie naar het onderstation Mol 150 kV mogelijk te maken wordt er een portiek geplaatst onder de oude 150 kV lijn tussen het onderstation 150kV Mol en de oude centrale van Electrabel. De geleiders van de lijn Beerse-Mol (EA216) zullen gekoppeld worden op de portiek en met verticale lieren verbonden worden aan de geleiders van de lijn Mol – oude centrale Electrabel (EK246). Deze situatie is op Figuur 4-5 weergegeven. De masten vanaf de nieuwe portiek naar het 70 kV onderstation worden gesloopt. De terreinen zijn momenteel in eigendom van VITO.

Pagina 28 van 140

Figuur 4-5 Situering portiek ter hoogte van onderstation Mol

Op de oude lijn zullen de uitrustingen en geleiders vervangen worden.

4.2.1.4 Uitrusting van het draadstel

De huidige uitbating van de lijn is op 70 kV. De geleiders zijn spanningsonafhankelijk. Het is de isolatieafstand in de isolatorketting die het spanningsniveau bepaalt. Door op elke mast enkele isolatoren bij te plaatsen in de isolatiekettingen kan de uitbatingsspanning verhoogd worden van 70 kV naar 150 kV. Evenredig met de spanningsverhoging zal de transportcapaciteit verhogen.

De uitrustingen op de lijn bestaan hoofdzakelijk uit 2 types, verankeringen en ophangingen. De functie van beide types is het isoleren van de geleiders t.o.v. de masten. De isolatie karakteristieken zijn afhankelijk van de hoeveelheid isolatorschijven die gebruikt worden. Om de lijn te upgraden van 70 kV naar 150 kV dienen extra isolator schijven bijgeplaatst te worden.

In Figuur 4-6 wordt de ophanging van de 70 kV lijn weergegeven. Voor de exploitatie upgrade zal bij alle ophangingen het verlengstuk (item 2 op Figuur 4-6) weggenomen worden en zullen er vijf extra isolator schijven worden bijgeplaatst.

Pagina 29 van 140 Figuur 4-6: Ophanging 70 kV

In Figuur 4-7 wordt de verankering van de 70 kV lijn weergegeven. Voor de exploitatie upgrade zal bij alle verankeringen het verlengstuk (item 20C op Figuur 4-7) weggenomen worden en zullen er zes extra isolator schijven worden bijgeplaatst.

Figuur 4-7: Verankering 70 kV

Om de isolator schijven toe te voegen, zal de geleider een beetje extra worden opgespannen met behulp van een treklier. Op dit moment zijn de krachten op de isolatorketting beperkt en kunnen de schijven worden toegevoegd. Hierna wordt de geleider terug ontspannen en bevind deze zich terug in zijn originele positie.

Volgend gereedschap is nodig voor de wijzigingen aan de isolatoren van het draadstel op de hoogspanningslijn:

- Hijslier - Takels - Klein werftransport

Deze lijst is niet limitatief. De specifieke machines en toestellen die gebruikt zullen worden tijdens de werken zijn hoofdzakelijk afhankelijk van de locatie van de mast en de aannemer die de werken uitvoert.

4.2.1.5 Kapwerken

In kader van dit project worden er beperkte kapwerken uitgevoerd. Deze werken gebeuren enerzijds in functie van masttoegang en anderzijds voor het verder uitbreiden van de bestaande 70 kV corridor naar een 150 kV corridor.

In het Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is (ook bekend als het Vrijstellingenbesluit), wordt de corridor (of veiligheidsstrook) vastgelegd nabij hoogspanningslijnen:

Artikel 6.1. (22/11/2018- ...) 5° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder: a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof; b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen;

Pagina 30 van 140 c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen;

Verder werd een kapmachtiging verleend door ANB (Besluit dd. 19/09/2018) voor kappingen onder de bestaande hoogspanningslijnen en langs weerszijden van het traject volgens het AREI, gelegen in de provincies Antwerpen, Limburg, Vlaams-Brabant.

De kapwerken zullen machinaal uitgevoerd worden om de veiligheid in de buurt van de hoogspanningslijn te garanderen.

4.2.1.6 Timing en fasering

De totale duur van de lijnwerken wordt geschat op 9 maanden. De werken aan de volledige lijn zullen opgesplitst worden in twee fases. - In de eerste fase zal het gedeelte van de lijn tussen Mol en mast P80AN op 150 kV gebracht worden. - In de tweede fase zal de lijn tussen Beerse en mast P80AN aangepakt worden.

Deze werken worden uitgevoerd in 2021.

De kapwerken zullen conform de richtlijnen van ANB gebeuren. Zowel de werkwijze als de timing. De kapwerken zullen begin 2021 worden uitgevoerd. Nadat de kapwerken gebeurd zijn, kan de lijn in dienst worden genomen op 150 kV.

4.2.2 Exploitatiefase

De exploitatie van de lijn Beerse Mol zal wijzigen aangezien de uitbatingsspanning van 70 kV naar 150 kV zal gaan. Dit is noodzakelijk om de snel wijzigende en decentrale productie van elektriciteit in de Kempen te kunnen transporteren.

Door de exploitatie upgrade zullen verschillende parameters veranderen (o.a. stroomsterkte, zie hierboven). Voor voorliggend project zijn de veranderingen in volgende parameters relevant: - EMF en elektrisch veld (zie Discipline Licht, Warmte en EM velden - Corona effect (zie Discipline Geluid en Trillingen)

Het onderhoud en snoeibeleid van de lijn Mol – Turnhout – Beerse zal beperkt wijzigen aangezien voor de uitbating van de lijn op 150 kV een bredere corridor (+10m) nodig is om veiligheidsredenen.

Pagina 31 van 140 5 Overwogen alternatieven

5.1 Algemene principes van netontwikkeling

Het beleid van Elia bij de aanleg van nieuwe hoogspanningslijnen volgt het BATNEEC-principe (Best Available Technology Not Entailing Excessive Costs). Dit wil zeggen het gebruik van de best beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich mee brengen. De aanpak is gericht op het, op een economisch realistische wijze, minimaliseren van de milieuhinder die door de nieuwe hoogspanningslijnen veroorzaakt zouden kunnen worden.

Dit beleid gaat uit van een cascademodel waarbij een aantal mogelijkheden stap voor stap onderzocht worden:

1) Het optimaliseren van bestaande infrastructuur: a) Wanneer masten voorzien zijn om een bijkomend draadstel te dragen, zal dit als eerste optie onderzocht worden om het netwerk te versterken. b) Waar het mogelijk is om de uitbatingspanning van de verbinding te verhogen (hogere doorvoercapaciteit) zonder het vervangen of ombouwen van de masten, kan dit als bijkomende ingreep gebeuren. c) Door de vervanging van geleiders door een nieuwer type geleiders kan verhoging van capaciteit bereikt worden, zonder grote ingrepen aan de infrastructuur zelf.

2) Indien de voorgaande mogelijkheden onvoldoende zijn om de vereiste capaciteit te bereiken, wordt nagegaan of bestaande verbindingen vervangen kunnen worden of omgebouwd kunnen worden tot verbindingen met een hogere spanning op dezelfde locatie. Hiervoor kan het aanpassen of vervangen van de masten noodzakelijk zijn.

3) Voor de locatie van nieuwe verbindingen wordt, cfr. de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, uitgegaan van een maximale bundeling met bestaande infrastructuren. Dit kunnen andere, reeds bestaande, hoogspanningslijnen zijn maar ook andere infrastructuur zoals wegen, spoorwegen of waterwegen.

Het voorliggend project betreft het verhogen van de uitbatingsspanning van de verbinding (1.b.) zonder het vervangen of ombouwen van de masten. Het betreft hier een optimalisatie van de bestaande infrastructuur.

5.2 Wijze van alternatievenafweging

Bij de afweging van alternatieven wordt rekening gehouden met de onderstaande criteria om te bepalen welke alternatieven als redelijke alternatieven beschouwd kunnen worden: - Alternatieven dienen aan de projectdoelstelling te voldoen. - Het tracé van de bestaande hoogspanningslijn is planologisch vastgelegd op het gewestplan. De bestaande hoogspanningslijn is vergund. Zowel het tracé als de bestaande hoogspanningslijn vormen dus beslist beleid. - De verbinding zal deel uitmaken van het 150kV-wisselstroomnetwerk. Het vereiste toekomstig spanningsniveau is dus 150 kV en de verbinding dient in wisselstroom uitgevoerd te worden. - Alternatieven dienen te voldoen aan de vereisten van het hoogspanningsnet qua veiligheid, betrouwbaarheid en netstabiliteit.

Pagina 32 van 140 - Alternatieven vergen bij voorkeur minimale infrastructuuraanpassingen om zo weinig mogelijk ingrepen en hinder te veroorzaken en om aan de vereiste van een kostenefficiënte netontwikkeling te voldoen.

5.3 Nulalternatief

Het nulalternatief beschrijft de situatie indien het voorgenomen project niet wordt uitgevoerd. Voor de hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse komt het nulalternatief overeen met de uitbating van de lijn zoals ze nu is, namelijk op 70 kV.

Het nulalternatief, wordt meegenomen bij beoordeling van de milieueffecten als hypothetische toekomstige exploitatiesituatie. De eventueel wijzigende effecten worden t.o.v. de referentiesituatie geëvalueerd in het MER. Omwille van de toekomstige ontwikkelingen is het nul alternatief slechts een theoretisch alternatief, het is geen geschikt alternatief en wordt niet als redelijk beoordeeld. Het nulalternatief voldoet niet aan de capaciteitsvereisten en leidt hierdoor tot risico’s voor de netstabiliteit en tot afschakelingen van de decentrale productie-eenheden in de regio.

Het niet uitvoeren van de exploitatie upgrade zou betekenen dat de grotere hoeveelheden geproduceerde elektriciteit vanuit de Kempen via de 70 kV lijn moet getransporteerd worden. Hierdoor zou de stroomsterkte toenemen, en ook de EMF velden, en zouden grotere verliezen optreden. Door de stijgende belastingen kunnen de geleiders de potentiële pieken niet aan wat een risico betekent voor het uitvallen van deze verbinding met een mogelijkheid tot uitval van het elektrisch net in de regio Noorderkempen. Om dit te vermijden zouden de decentrale productie-eenheden afgeschakeld moeten worden. De exploitatie upgrade van de lijn Mol – Turnhout is dus essentieel voor de aansluiting van nieuwe decentrale productie in de regio Noorderkempen.

In de toekomst is een bijkomende uitbreiding van de decentrale productie, ten gevolge van de beperkte transportcapaciteit van deze 70kV lijn Mol – Turnhout - Beerse niet mogelijk.

Verder zal de 150kV lijn Massenhoven – Poederlee - Mol tegen 2026 einde levensduur bereiken en moet het hoogspanningsnet dit capaciteitsverlies kunnen opvangen (zie §6.2.4 Ontwikkelingsscenario’s). Bij een niet uitvoeren van een upgrade naar 150kV van de lijn Mol – Turnhout – Beerse zal een volledige renovatie van de lijn 150kV Poederlee – Mol noodzakelijk zijn.

5.4 Uitvoerings- en tracéalternatieven

Alternatieven waarbij de bestaande mastenrij vervangen wordt door een nieuwe lijn op een andere locatie voldoen niet aan de projectdoelstellingen en aan de criteria waar rekening mee gehouden moet worden voor de afweging. Alle mogelijke alternatieven gaan voorbij aan het planologisch en vergunningsmatig vastgelegde tracé. Alternatieven zijn niet kosteneffectief in vergelijking met het basisalternatief doordat de realisatie van nieuwe hoogspanningslijnen veel duurder is dan de minimale aanpassing van een bestaande hoogspanningslijn. Een alternatief (lokaal) bovengronds tracé wordt omwille van bovenvermelde items niet als redelijk alternatief aanzien.

Ondergrondse alternatieven voldoen niet aan de projectdoelstelling en aan de criteria waar rekening mee gehouden moet worden voor de afweging. Alle mogelijke alternatieven gaan voorbij aan het planologisch en vergunningsmatig vastgelegde tracé.

Technisch Voor de laagste spanningsniveaus van zijn net kiest Elia bij de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen voor een ondergrondse kabelverbinding. De reden hiervoor is eenvoudig: deze verbindingen bevoorraden voornamelijk steden en agglomeraties, waar vooral rekening moet worden gehouden met de stedenbouwkundige verplichtingen, de beschikbare ruimte en de impact op de omgeving. Daarenboven gaat het om een beproefde technologie. Voor spanningsniveaus lager dan

Pagina 33 van 140 of gelijk aan 150 kV – op voorwaarde dat de configuratie van het terrein het toelaat - stelt Elia meestal voor om bij nieuwe verbindingen deze ondergronds aan te leggen om zijn installaties meer aanvaardbaar te maken voor de verschillende stakeholders. Wanneer er al een bovengrondse lijn bestaat, zoals in voorliggend project, geniet de verdere ontwikkeling van deze bovengrondse lijn evenwel de voorkeur. Deze optie ligt namelijk in de lijn van het streven naar optimalisering van de bestaande infrastructuren, dat de netbeheerder moet in acht nemen.

. De plaatsing van een ondergrondse verbinding impliceert overigens aanzienlijke verplichtingen op het gebied van de coördinatie met de andere leidingbeheerders en het voorkomen van mobiliteitsproblemen. Dit geldt niet alleen voor de werffase voor het plaatsen van de ondergrondse verbinding, maar ook voor de onderhouds- en herstelwerken tijdens de hele levensduur van de ondergrondse verbinding.

De realisatie van een nieuwe ondergrondse verbinding is een project van lange adem dat een perfecte samenwerking vereist tussen Elia en alle betrokken stakeholders (aannemers, ...), de andere leidingbeheerders en vooral, wanneer het gaat om een project in een stedelijk gebied, de buurtbewoners die rechtstreeks betrokken zijn bij de werf en de bevoegde overheden. Er moet een tracékeuze gemaakt worden, Vergunningen aangevraagd. Werfzones en eventueel afsluiten van terreinovereenkomsten wanneer er te weinig beschikbare ruimte is.

De aanleg van een ondergrondse verbinding brengt heel wat hinder met zich mee. De exploitatie (onderhoud) van de kabels is complexer dan bij bovengrondse verbindingen.

Bodem Over het gehele traject zal een sleuf gegraven moeten worden, waarbij rekening moet gehouden worden met een werfzone van enkele meters breed. De tracés lopen bij voorkeur langs of onder bestaande wegenis. Deze zullen gedurende de hele tijd van de werken onderbroken worden. Daar waar onvoldoende plaats is voor de kabels worden stroken gezocht naast de wegen. Voetpaden, tuinen. De uitgegraven bodem wordt deels, rondom de kabel, vervangen door zand dat de juiste warmteoverdracht kan garanderen. Het overschot aan uitgegraven grond wordt afgevoerd met vrachtwagens naar de wettelijke afvoerpunten.

Water Tijdens de werken zal bij onvoldoende diepe grondwaterstand (ondieper dan 1,5 m beneden maaiveld) bemaald worden. Dit grondwater zal afgevoerd worden via lokale beken en waterlopen. Pompen langsheen het traject zullen instaan voor de bemaling.

Mens hinder Tijdens de aanleg van de ondergrondse verbinding zal er heel wat verkeershinder optreden. Straten worden opengebroken, wegen omgeleid, vrachtwagens voeren grond af, trekmachines wikkelen de kabels af. Ondergrondse boringen kunnen eveneens aan de orde zijn;

Landschap Een ondergrondse kabel heeft geen impact op het landschap

Geluid Tijdens de werken zal er omwille van het ingezette materiaal geluidshinder kunnen zijn. Er wordt tijdens de normale werkuren gewerkt. Dus deze hinder zal beperkt zijn.

Conclusie alternatieven Omwille van bovenstaande afwegingen is geconcludeerd dat er voor de upgrade van de lijn Mol Turnhout - Beerse geen redelijke alternatieven zijn. De lijninfrastructuur staat er al, er zijn daarom geen grote werken nodig. De masten en geleiders dienen niet vervangen te worden. De upgrade kan worden verwezenlijkt door een eenvoudige ingreep waarbij per mast een verlengstuk vervangen wordt door extra elementen in de isolatorketting. Daar waar bomen staan zal de corridor iets breder worden gemaakt zoals wettelijk is vereist in functie van de veiligheid. Ten opzichte van een eenvoudige verhoging van de capaciteit van de bestaande lijn van 70 kV naar 150 kV door aanpassing aan de isolatoren wordt een ondergronds tracé-alternatief niet redelijk bevonden.

Pagina 34 van 140 6 Algemene onderzoeksmethodiek

6.1 Scoping

In onderstaande scoping van relevante milieuaspecten wordt aangegeven welke effecten verwacht kunnen worden. Tenzij anders vermeld, zullen de hieronder besproken effecten meegenomen worden in de effectbespreking van de verschillende milieudisciplines.

6.1.1 Bodem

Er wordt onderzocht in welke mate onverstoorde bodem zal worden aangetast (wijziging bodemprofiel) tijdens de aanlegfase.

Aangezien de werken enkel het wijzigen van de isolatoren betreft aan de masten zijn er slechts zeer beperkte toegangswegen noodzakelijk voor het lichte vrachtverkeer.

Nabij het onderstation Mol wordt een nieuwe portiek gebouwd. De voorziene funderingen zijn beperkt in omvang en diepte (enkele meters), de diepere ondergrond is daarom niet relevant. Er wordt geëvalueerd of er wijzigingen in de bodemkwaliteit kunnen worden verwacht door calamiteiten tijdens de werken.

Tijdens de exploitatiefase worden geen effecten op de bodem verwacht. De onderhoudswerken vinden plaats met lichte machines en vrachtvervoer.

6.1.2 Grondwater en oppervlaktewater

Grondwater De tijdelijke toename van verharde oppervlakten tijdens de aanlegfase door de aanleg van toegangswegen of het gebruik van rijplaten nabij de nieuwe portiek te Mol wordt als niet relevant geacht voor de infiltratie en aanvoer naar het grondwater vanwege hun beperkte oppervlakte. Water dat niet rechtstreeks kan infiltreren wordt naar links of rechts van de toegangsweg afgeleid, waar het onmiddellijk kan infiltreren.

Ter hoogte van onderstation Mol wordt een nieuwe portiek gebouwd. Voor de funderingen van deze portiek wordt gewerkt met zoolfunderingen. Uitgebreide langdurige bemaling komt niet voor. Om rekening te kunnen houden met een worst-case analyse (kortstondige bemaling enkel bij de nieuwe portiek en bij hoge grondwaterstand) onderzoeken we de effecten van kortstondige bemaling op het grondwatersysteem (worst-case). Er bestaat namelijk een risico dat er binnen de invloedstraal (intrekgebied rondom de bemaling) een verontreiniging aanwezig is. Op basis van gekende gegevens van OVAM-databank gaan wij na of deze verontreiniging binnen de invloedstraal van onttrekking liggen en of er binnen de kortstondige bemalingstijd verontreiniging kan worden aangetrokken. Er wordt nagegaan of er in de aanlegfase een effect op de grondwaterkwaliteit kan optreden.

De funderingszolen zullen door hun beperkt volume geen impact veroorzaken op de grondwaterstroming. Ook is de bijkomende oppervlakte van de extra fundering voor versteviging zeer beperkt, netto zal er niet minder toevoer van hemelwater naar het grondwater zijn. Tijdens de exploitatiefase worden geen effecten op het grondwater verwacht.

Pagina 35 van 140 Oppervlaktewater Tijdens de werken aan de hoogspanningslijn is het mogelijk dat enkele grachten doorkruist worden bij het benaderen van de masten. In eerste instantie zal getracht worden de masten te voet te benaderen met licht gereedschap en materiaal. Wanneer dit niet mogelijk is zal een tijdelijke inbuizing van de gracht de benadering van de mast moeten toelaten. Nadien wordt de oorspronkelijke situatie hersteld.

Tijdens de exploitatiefase worden geen effecten op het oppervlaktewater verwacht.

6.1.3 Geluid en trillingen Aanlegfase In de aanlegfase vinden verschillende werkzaamheden plaats, hoofzakelijk geconcentreerd rond de verschillende werfzones ter hoogte van de masten: - Werfverkeer: aan- en afvoer materiaal; - Eventueel gebruik van kranen en hoogtewerkers voor de werken aan de lijn;

De impact hiervan zal kwalitatief beschreven worden aan de hand van het op enkele referentieafstanden te verwachten specifiek geluid van deze verschillende activiteiten.

Exploitatiefase Tijdens de exploitatie van de hoogspanningslijn kan het occasioneel voorkomen dat er een fluitend geluid te horen is, veroorzaakt door wind rondom de kabels en masten. Het gaat hier voornamelijk om hoogfrequent geluid. De luchtabsorptiewaarde bij hoge frequenties is hoger dan bij lage(re) frequenties waardoor het door de wind veroorzaakte geluid snel afneemt in functie van de afstand tot de hoogspanningslijn. Dit specifieke geluid wordt ook gemaskeerd door andere geluiden die ontstaan ten gevolge van de wind zoals bewegende takken en bladeren in de wind, andere “fluitende objecten, etc. Dit effect zal niet verder worden beschouwd in de effectbespreking.

Verder kunnen rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen bij vochtig weer geluidseffecten optreden als gevolg van het corona-effect. Het gaat hier om een licht knetterend geluid. Het corona- effect wordt het vaakst opgemerkt bij mist en regen. Corona of puntontlading is het geleidend worden (doorslaan) van lucht onder invloed van een hoge elektrische veldsterkte, zonder dat een compleet ontladingspad ontstaat.

Deze micro-ontladingen zijn soms hoorbaar als gekraak of geknetter en komen vaker voor bij (i) oudere geleiders met ronde draden, (ii) afzetting van luchtvervuiling op de geleiders en (iii) de vorming van druppels op de geleiders bij mist of regenweer. Doordat er een wijziging van spanning van 70 kV naar 150 kV zal met speciale software worden berekend in hoeverre dit corona effect kan wijzigen. Gezien de effecten voor geluid en trillingen gering zijn, zal deze discipline verder als nevendiscipline behandeld worden.

6.1.4 Licht, warmte en EM-velden

Aanlegfase Er zal niet ’s nachts worden gewerkt waardoor er geen lichthinder van de werf wordt verwacht.

Tijdens de aanlegfase zijn warmteverliezen of het effect van EM-velden niet aan de orde aangezien de spanning tijdelijk van de hoogspanningslijn gehaald zal worden. Zolang de isolatoren niet overal over de gehele lijn zijn vervangen zal de lijn op 70 kV blijven uitgebaat worden. Pas wanneer alles in gereedheid is gebracht voor 150 kV zal overgeschakeld worden op deze hogere spanning.

Exploitatiefase Transport van elektriciteit doorheen hoogspanningsleidingen gaat gepaard met warmteverliezen. Deze verliezen worden o.a. veroorzaakt door de weerstand van de geleiders. Voor een gegeven hoeveelheid elektrische energie getransporteerd doorheen een geleider zal er bij een hoger voltage minder stroom nodig zijn waardoor er minder verlies zal zijn. Dit is een belangrijke reden waarom het transmissienet op hoogspanning wordt uitgebaat en een belangrijk technisch argument op de lijn Turnhout Beerse Mol aan te passen naar van 70 kV naar 150 kV. De warmteverliezen afkomstig van de bovengrondse geleiders zijn echter gering per lopende meter en de geproduceerde warmte wordt onmiddellijk afgegeven aan de omgevingslucht en heeft dan ook een

Pagina 36 van 140 verwaarloosbare impact op de omgeving en het milieu. Voor voorliggend project met bestaande hoogspanningslijn zal er ten opzichte van de referentiesituatie ook geen verschil zijn m.b.t. het aspect warmte. Het aspect warmte wordt hierdoor als niet relevant beschouwd.

De Europese Commissie heeft het EFHRAN (European Health Risk Assessment Network on Electromagnetic Fields Exposure) opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de risico’s die mogelijk samenhangen met elektromagnetische (EM) velden. In 2010 is het resultaat van dit onderzoek gepubliceerd. Onderstaande tabel geeft de classificatie van onderzochte risico’s en EM- velden. Hieruit blijkt dat het enige effect dat met beperkte zekerheid een relatie heeft met EM-velden leukemie bij kinderen is. Uit epidemiologische onderzoeken zijn er aanwijzingen voor een zwak statistisch verband tussen een langdurige blootstelling aan laagfrequente magnetische velden, afkomstig van het hoogspanningsnet, en een verhoogd risico op leukemie bij kinderen. Voor een gegeven spanning en vermogen doorheen de geleider kan de afstand worden berekend waarbinnen er een overschrijding is van 0,4 µT (richtwaarde) en 20 µT (interventiewaarde). De dienst Gezondheid van LNE kan op basis van deze EM-contouren rondom de hoogspanningslijnen nagaan hoeveel bewoners er binnen deze contouren wonen en meer specifiek het aantal kinderen.

Elia kan voorspellen wat de verwachte belasting van de lijn Mol – Turnhout – Beerse zal zijn in de toekomst bij exploitatie op 150 kV. Dit kan aanleiding geven tot wijzigende EM-velden en dus wijzigende isocontouren met mogelijk meer of minder geïmpacteerde bewoners en kinderen. Dit zal in dit MER worden nagegaan.

De sterkte van aantoonbaarheid voor verschillende gezondheidsrisico’s mogelijk gerelateerd aan lage frequentie magnetische velden zoals aangegeven door EMF-NET (2009) en SCENIHR (2009a) en aangepast met het resultaat van meer recent onderzoek.

Bron: EFHRAN (2012)

Tijdens de exploitatiefase wordt er geen lichthinder verwacht.

Pagina 37 van 140 6.1.5 Lucht en klimaat

Aanlegfase Beperkt transport zal plaatsvinden over de wegen en rondom de masten. Dit is per locatie een zeer tijdelijke activiteit met een beperkt aandeel aan stofverspreiding en zal besproken worden onder de discipline “mens: hinder- en gezondheidsaspecten”.

Exploitatiefase De invloed van hoogspanningslijnen op fijn stof is uitvoerig onderzocht door o.a. het RIVM (2007, actualisering 2011). Uit deze studie is gebleken dat de hoogspanningslijnen de negatieve impact van fijn stof op de mens niet aannemelijk versterken. Dit effect wordt niet geëvalueerd in deze studie

Ook het richtlijnenboek geeft aan dat er geen relevante effecten zijn te verwachten voor lucht bij bovengrondse geleiders.

Voor het klimaataspect van dit project is het relevant te vermelden dat het transport van elektriciteit doorheen hoogspanningslijnen een verlies veroorzaakt doordat de getransporteerde energie weerstand ondervindt en deels in warmte omgezet wordt. Dit verlies dient bijkomend geproduceerd te worden, wat gepaard gaat met een bijkomende CO2-uitstoot. Door de lijn uit te baten op 150 kV in plaats van 70 kV zal er minder verlies optreden voor eenzelfde getransporteerd vermogen.

Conclusie In de discipline lucht en klimaat is er in dit project één relevant effect, namelijk de stofhinder ten gevolge van werfverkeer tijdens de aanlegfase.

Deze effecten worden besproken in de discipline mens: hinder- en gezondheidsaspecten. Aangezien er verder geen relevante effectgroepen geïdentificeerd worden, vervalt de discipline lucht en klimaat voor voorliggend project.

6.1.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Aanlegfase Doorheen het volledige projectgebied zullen werken uitgevoerd worden aan de bestaande masten. Deze ingrepen zijn dusdanig beperkt en kunnen worden uitgevoerd met beperkte middelen. Hierdoor wordt er geen effect verwacht op erfgoedzones. De verstoring van aanwezig archeologisch erfgoed door de fundering van het portiek wordt besproken.

Aangezien er slechts beperkt gegraven zal worden (enkel voor de nieuwe portiek), is er een beperkte invloed te verwachten op archeologie.

Exploitatiefase Aangezien het over een beperkte aanpassing van een bestaande hoogspanningslijn gaat, zal de visuele impact van de ingreep minimaal zijn.

6.1.7 Biodiversiteit

Aanlegfase Op de meeste bospercelen waar de lijn kruist, is erop heden reeds een veiligheidsstrook aanwezig maar voldoet deze nog niet (overal) aan de nieuwe eisen van breedte. Het aanleggen van de veiligheidsstrook conform de nieuwe eisen zal dus zorgen voor een direct ecotoop- en habitatverlies. Er worden zes focusgebieden aangeduid: Boeretang Mol, Vallei Kleine Nete – Molendijk Retie, Vallei Kleine Nete – Schaapsgoorbrug Retie, Zevendonk, Visbeekvallei Vosselaar en Konijnenberg Vosselaar. Hier zal bekeken worden wat de impact is op fauna en flora en welke mogelijke milderende maatregelen kunnen getroffen worden.

Hiernaast kunnen de werken in de aanlegfase geluidshinder en visuele hinder ten aanzien van de in de omgeving aanwezige fauna met zich meebrengen. Hierbij zal gefocust worden op de effecten op avifauna, i.e. vogels en vleermuizen.

Pagina 38 van 140 Aangezien het Europees Habitatrichtlijnengebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden” wordt gekruist door de hoogspanningslijn en benaderd moet worden met machines ter verbreding van de veiligheidsstrook, is de opmaak van een passende beoordeling aan de orde. Verder wordt het VEN gebied “De vallei van de Kleine Nete benedenstrooms” doorkruist, waardoor eveneens een verscherpte natuurtoets noodzakelijk is.

Exploitatiefase

De aanvaringskans voor avifauna wordt beoordeeld op basis van de Vlaamse Risicoatlas (2015) en op basis hiervan worden maatregelen voorgesteld die getroffen kunnen worden om deze kans te verminderen.

Over de effecten op fauna ten gevolge van geluidshinder door het corona-effect enerzijds en elektromagnetische velden anderzijds is onvoldoende literatuur beschikbaar. Beiden worden als een leemte in de kennis beschouwd.

Het onderhoud van de veiligheidsstrook moet ook tijdens de exploitatiefase gegarandeerd worden. De focusgebieden met waardevolle ecotopen en habitats die een impact zullen ondervinden van het onderhoud komen overeen met de reeds eerder genoemde gebieden voor de aanlegfase.

6.1.8 Mens: hinder- en gezondheidsaspecten

Aanlegfase Er wordt gebruik gemaakt van licht vrachtverkeer of jeeps. Het gebruik van machines voor o.a. graafwerkzaamheden en werfverkeer zal zich beperken nabij de nieuw aan te leggen portiek.

Mogelijk kan hier tijdens de beperkte duur van de werken hinder ontstaan als gevolg van: - Geluid, - Licht, - Stof, - Tijdelijke grondinname.

Exploitatiefase Naast het direct ruimtebeslag van de masten kunnen de hoogspanningsverbindingen ook een effect hebben op de gebruiksfuncties van de onderliggende percelen. Deze gebruiksfuncties zullen echter beperkt wijzigen aangezien de afstandsregels zullen wijzigen als gevolg van het hogere spanningsniveau van 150 kV in plaats van 70 kV. Op nog te bebouwen percelen, onder of nabij de hoogspanningslijnen, gelden er afstandsregels voor gebouwen en machines onder de geleiders. Ook windturbines kunnen enkel op een bepaalde veiligheidsafstand van de hoogspanningsverbindingen gerealiseerd worden. Algemeen wordt uitgegaan van 1,5 x de rotordiameter van de windturbines, als horizontale afstand tussen de inplantingsplaats van een windturbine en een elektrische geleider.

Daarnaast wordt voor dit projectonderdeel ook het effect van de wijziging in EM-velden en de mogelijk geïmpacteerde bevolking geëvalueerd. Het gewijzigd aantal bewoners binnen de contouren van EM- velden wordt inzichtelijk gemaakt.

Ten gevolge van het corona-effect kan er in de exploitatie geluidshinder voor de omwonenden optreden. Met de gegevens uit de discipline geluid kan worden nagegaan of er bijkomende geluidshinder zal optreden als gevolg van de nieuwe geleiders.

Visuele hinder wordt er niet verwacht. In vergelijking met de referentiesituatie wijzigt het uitzicht immers nauwelijks.

Pagina 39 van 140 6.1.9 Samenvattende tabel

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de scoping van relevante milieuaspecten (zie boven).

Discipline Effect aanlegfase Effect exploitatiefase Bodem Optreden bodemverdichting waar Niet van toepassing graafmachines worden ingezet (portiek bouw) Grondwater en Niet van toepassing oppervlaktewater Tijdelijke wijziging van oppervlaktewater in functie van werfweg Geluid en trillingen Effecten als gevolg van werfactiviteiten Geluid veroorzaakt door (machines) corona-effect Licht, warmte en EM- niet van toepassing (geen nachtwerk) Wijziging EM-velden velden Landschap, bouwkundig Geen grondwerken met uitzondering ter Niet van toepassing erfgoed en archeologie hoogte van de portiek. Zeer beperkte omvang. Biodiversiteit Ecotoop- en habitatverlies door vergroten Effect aanvaringskans veiligheidsstrook avifauna Geluidshinder en visuele hinder tgv werken Effect onderhoud/snoeibeleid Mens: hinder- en Hinder als gevolg van geluid, licht en/of Gezondheidseffecten door gezondheidsaspecten stofontwikkeling tijdens werkzaamheden wijzigende EM-velden Hinder door corona-effect

Tabel 6-1 Overzicht scoping van relevante milieuaspecten (ingreep effect).

Aangezien er geen relevant effecten geïdentificeerd worden voor de discipline lucht en klimaat (zie analyse §6.1.5) vervalt deze discipline voor voorliggend project.

6.2 Opbouw per discipline 6.2.1 Beschrijving van de referentiesituatie

Om de wijzigende toestand te kunnen kaderen is het belangrijk om op voorhand vast te leggen naar welke toestand binnen het projectgebied gerefereerd zal worden (referentiesituatie).

Voor dit MER wordt de huidige situatie aangevuld met de voor het project relevante gestuurde ontwikkelingen (i.c. de toename van decentrale productie in de regio), als referentiesituatie benoemd. Deze omvat de bestaande hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse in uitbating op 70 kV.

6.2.2 Afbakening studiegebied

Het projectgebied is het gebied waarbinnen de geplande ingrepen plaatsvinden. Voor het voorliggend project komt dit overeen met een afgebakende zone die de hoogspanningslijn onderstations omvat.

Het studiegebied is ruimer en omvat het volledige gebied tot waar de milieueffecten van de geplande ingrepen zich (kunnen) voordoen. Het studiegebied is afhankelijk van de beschouwde discipline en wordt voor elke discipline apart afgebakend.

6.2.3 Beschrijving en beoordeling milieueffecten

Voor elke discipline worden een aantal onderdelen besproken, zijnde: • de methode waarmee de effecten van de wijziging bepaald worden; • de effectuitdrukking: beknopte beschrijving van de verschillende effecten die bepaald worden; • er wordt ook aangegeven in welke eenheden de effecten uitgedrukt worden.

Pagina 40 van 140 Niet alle effectgroepen die beschreven worden, worden ook beoordeeld. Bepaalde effectgroepen dienen als basis voor de effectbeschrijving in andere disciplines, bijvoorbeeld Geluid voor het beoordelen van de effectgroepen Mens: hinder- en gezondheidsaspecten. Om te vermijden dat bepaalde effecten twee keer beoordeeld worden, worden deze enkel in de receptordiscipline (Landschap, bouwkundige erfgoed en archeologie; Biodiversiteit en Mens: hinder- en gezondheidsaspecten) beoordeeld.

Per discipline wordt aangegeven welke effectgroepen besproken worden en welke effectgroepen beoordeeld worden. Indien effectgroepen wel besproken, maar niet beoordeeld worden, wordt toegevoegd aan welke discipline de gegevens doorgegeven worden.

Alle criteria worden gewaardeerd ten overstaan van de referentiesituatie. In de waardering van negatieve en positieve effecten wordt een schaal gehanteerd van -3 tot +3, waarbij de scores als volgt gedefinieerd worden: -3: significant negatief effect -2: matig negatief effect -1: beperkt negatief effect 0: geen of verwaarloosbaar effect +1: beperkt positief effect +2: matig positief effect +3: significant positief effect

Wanneer er voor een onderdeel van het project verschillende effecten optreden, kan de waardering van deze effecten niet worden opgeteld. De effecten met een waardering van +3 of -3 worden als maatgevend beschouwd. Het toekennen van de waardering met punten gaat gepaard met een grote mate van vereenvoudiging, waardoor de scores enkel mogen worden bekeken samen met de beschrijving van de effecten.

6.2.4 Ontwikkelingsscenario’s

Ontwikkelingsscenario’s geven aan hoe de projectomgeving kan evolueren door: • gestuurde (menselijke) ontwikkelingen: door zowel private als publieke initiatiefnemers en van door de overheid genomen beleidsbeslissingen; • de autonome ontwikkeling; • en de gezamenlijke evolutie van beide.

Per discipline zal nagekeken worden of het project een invloed heeft op de ontwikkelingsscenario’s. Er wordt nagekeken of de ontwikkelingsscenario’s nog kunnen gerealiseerd worden nadat het project uitgevoerd is. Tevens wordt nagegaan of het al dan niet realiseren van de ontwikkelingsscenario’s impact heeft op de effectbeschrijving en –beoordeling van het project.

Project Noorderkempen

De hoogspanningslijn Massenhoven-Mol, gebouwd in 1962, werd door Elia intern onderzocht. Dit onderzoek geeft aan dat de lijn het einde van zijn levensduur nadert. Door een upgrade van de lijn Mol – Beerse – Turnhout kan deze lijn Massenhoven – Mol afgebroken worden en is geen renovatie nodig.

In Project Noorderkempen worden nieuwe lijnen aangelegd alsook bestaande lijnen versterkt om de uitfasering van de 150kV lijn Massenhoven – Poederlee - Mol mogelijk te maken. In Figuur 6-1 wordt de verwachtte eindsituatie weergegeven in 2026. Het project wordt opgesplitst in 5 fases:

1. Afbraak van de 150 kV hoogspanningslijn Massenhoven – Poederlee (in 2020) 2. Exploitatie upgrade van de 70 kV lijn Beerse – Turnhout – Mol naar 150 kV en plaatsing van nieuwe GIS in onderstations Beerse en Turnhout (in 2022) 3. Bouw van nieuw 150 kV hoogspanningsstation in Turnhout-Zuid (in 2022) 4. Aanleg van een nieuwe 150 kV kabelverbinding tussen Poederlee en en elektrische aanpassingen in onderstation van Poederleer (2023) 5. Afbraak van de 150 kV hoogspanningslijn Poederlee – Mol (in 2026)

Pagina 41 van 140

Figuur 6-1: Project Noorderkempen

6.2.5 Milderende maatregelen

Het luik ‘milderende maatregelen’ omvat een opgave van alle relevante maatregelen ter voorkoming of ter vermindering van aanzienlijk negatieve effecten. Deze milderende maatregelen zijn aanbevelingen om de milieu-impact te minimaliseren door een aangepaste concretisering van het project. Een aantal milderende maatregelen zullen verder vertaald worden in het ontwerp. Het MER geeft in de mate van het mogelijke aan welke elementen dienen vertaald te worden in de verdere uitwerking van het project en welke milderende maatregelen op een andere manier dienen te worden geconcretiseerd (vb. flankerende maatregelen).

Naast milderende maatregelen worden waar relevant ook aanbevelingen geformuleerd ter bevordering van positieve effecten en het minimaliseren van matig negatieve effecten. In de verschillende disciplines zal worden aangeduid of een maatregel een milderende maatregel betreft (M) of een aanbeveling (A).

Voor de formulering van milderende maatregelen zal onder meer gesteund worden op de methodiek zoals weergegeven in de ‘Handleiding milderende maatregelen binnen het MER, met het oog op een verduidelijking en betere doorwerking ervan’ (2012).

6.2.6 Cumulatieve effecten

Er worden geen cumulatieve effecten verwacht.

6.2.7 Leemten in kennis en voorstellen inzake monitoring en postevaluatie

Pagina 42 van 140 Per discipline wordt aangegeven welke de leemten in de kennis zijn waarmee de deskundigen worden geconfronteerd. Deze leemten worden ingedeeld volgens: • Leemten met betrekking tot het project (bijvoorbeeld onduidelijke of onvoldoende gegevens inzake de projectkenmerken). • Leemten met betrekking tot de inventaris (bijvoorbeeld ontbrekende informatie inzake omgevingskenmerken). • Leemten met betrekking tot de methode en het inzicht (bijvoorbeeld onvoldoende kennis in dosis-effectrelaties).

Pagina 43 van 140 7 Discipline Bodem

7.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Bodem wordt bepaald als het gebied waarbinnen de bodem effecten kan ondervinden van het project. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over bodemverdichting. Deze effecten zullen steeds beperkt blijven tot het projectgebied. Het studiegebied voor de discipline Bodem wordt bijgevolg gelijkgesteld aan het projectgebied.

7.2 Beschrijving van de referentiesituatie 7.2.1 Methodiek

Volgende elementen komen kort aan bod bij de beschrijving van de referentiesituatie: • de topografie op basis van de beschikbare topografische kaarten en de reliëfkaart; • de geologische opbouw van de bovenste bodemlagen op basis van de informatie raadpleegbaar op Databank Ondergrond Vlaanderen, dov.vlaanderen.be; • de bodemgesteldheid volgens de bodemkaart ; • de bodemkwaliteit op basis van het voorkomen van gekende bodem- en grondwaterverontreinigingen volgens de databank van OVAM. Enkel de potentiële verontreinigingen die binnen de werfzone of binnen de mogelijke invloedstraal van bemaling gelegen zijn, worden aangegeven.

7.2.2 Beschrijving

Bodemprofiel

De textuur van bodem wordt weergegeven in Figuur 8 in de kaartenbundel. Binnen het studiegebied komen voornamelijk zandige bodems en lemige valleibodems voor. In het noordwesten, in de omgeving van Beerse, komen voornamelijk zand, landduinen en antropogene bodem voor. Ter hoogte van Turnhout kruist de lijn zandige bodem terwijl ze in Kasterlee vooral lemige valleibodems doorkruist. Ter hoogte van Mol komt de lijn aan in zandige bodem, gecombineerd met antropogene bodem.

De drainageklassen worden weergegeven in Figuur 8 in de kaartenbundel. Binnen het studiegebied komen drainageklassen voor van droog tot zeer nat. De natte bodems komen voornamelijk voor langs de waterlopen. In het westen van het projectgebied zijn de belangrijkste drainageklassen matig droog en matig nat. In het oosten van het projectgebied is dit matig nat en nat.

De meeste bodems zijn bodems zonder profielontwikkeling, bodems met diepe antropogene humus A horizont, bodems met duidelijke humus- of/en ijzer – B horizont. Verder komen sporadisch bodems met verbrokkelde, sterke gevlekte of discontinue textuur-B horizont.

Pagina 44 van 140 Bodemgebruik

Het bodemgebruik binnen het projectgebied wordt weergegeven op Kaart 10 in de kaartenbundel. Het bodemgebruik bestaat voornamelijk uit “andere bebouwing”, zijnde gebouwen wegen en artificiële oppervlakten met groene oppervlakten en open bodem (tussen 30 en 80 % verhard), industrie- en handelsinfrastructuur, akkers, weiland, groen urbane zone, naaldbos en loofbos.

Er dient vermeldt te worden dat deze gegevens een opname zijn van 2001.

Bodemkwaliteit

Verspreid over het volledige projectgebied werden bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn voornamelijk geconcentreerd ter hoogte van de het industriegebied in Beerse, Turnhout en Mol waar risico activiteiten hebben plaatsgevonden.

7.3 Beoordeling van de milieueffecten

Voor de discipline Bodem zal enkel de aanlegfase van belang zijn. In de exploitatiefase zullen geen verdere effecten op de bodem plaatsvinden.

Tijdens de aanlegfase moeten de masten bereikt kunnen worden met machines zoals funderingsmachines, trekmachines en klein werfverkeer.

7.3.1 Beoordelingskader

Het beoordelingskader voor de discipline Bodem wordt weergegeven in Tabel 7-1tabel 7-1.

Tabel 7-1: Beoordelingskader discipline Bodem Score Wijziging bodemprofiel Bodemgebruik Bodemkwaliteit +3 zeer significante verbetering bodemkwaliteit +2 significante verbetering bodemkwaliteit +1 beperkte verbetering bodemkwaliteit 0 Geen bijkomende aantasting van Geen wijziging bodemgebruik geen wijziging bodemkwaliteit onverstoorde bodems < 5 % -1 Beperkte aantasting onverstoorde Beperkte wijziging bodemgebruik < beperkte verslechtering bodems 10 % bodemkwaliteit -2 Matige aantasting onverstoorde Matige wijziging bodemgebruik significante verslechtering bodems < 25 % bodemkwaliteit -3 Sterke aantasting onverstoorde Grote wijziging bodemgebruik zeer significante verslechtering bodems > 25 % bodemkwaliteit

7.3.2 Aanlegfase

Bodemprofiel

Er zijn geen werfwegen noodzakelijk. Daar waar er een vermoeden is van slecht bereidbaarheid voor de licht vracht die zal worden ingezet kunnen rijplaten geplaatst worden. Vermoedelijk zal dit niet noodzakelijk zijn.

Voor de aanleg van nieuwe portiek is er een beperkte ontgraving nodig wat een te verwaarlozen impact heeft op het profiel van de bodem (0).

Door het gebruik van licht vrachtverkeer of 4x4 zullen er beperkte verdichtingen van de bodem optreden. Aan de hand van luchtfoto’s werd er nagegaan op welke locaties er gebruikt gemaakt zal moeten worden van licht vrachtverkeer om de hoogspanningspalen te bereiken.

Pagina 45 van 140

Ter hoogte van woonwijken en industriegebieden is het aantal hoogspanningspalen eerder beperkt. Wanneer palen voorkomen in dit gebied zijn ze gemakkelijk bereikbaar. In landbouwgebied zijn de palen in principe ook goed bereikbaar mits goede afspraken met landbouwers. De hoogspanningspalen zijn het moeilijkste bereikbaar in natuurgebieden aangezien deze vaak dicht begroeid zijn en niet voorzien van veel toegangswegen. In Figuur 7-1 wordt een voorbeeld weergegeven van de bereikbaarheid van een hoogspanningsmast in natuurgebied. In het slechtste geval is de paal zo’n 150 meter verwijderd van een toegangsweg.

Figuur 7-1: Natuurgebied ter hoogte van de Visbeek in Vosselaar (Bron: Geopunt).

Aan de hand van de luchtfoto’s kan geconcludeerd worden dat de meerderheid van de hoogspanningsmasten bereikbaar zal zijn zonder verdichting te veroorzaken. Zoals in de projectbeschrijving beschreven, gaat het hier immers over kleine wijzigingen aan de isolatoren. Het gebruik van licht vrachtverkeer op onverharde gronden zal beperkt worden tot de gebieden waar dit absoluut niet anders kan. De gevolgen daarvan zijn verwaarloosbaar.

Bodemgebruik Voor de benadering van de masten zal er lokaal een akker of weiland betreden moeten worden. Dit is van korte duur en is in het slechtste geval met een licht vracht of jeep. De werken per mast duren maximaal 1 dag. Mocht de toegankelijkheid verbeterd moeten worden, zal dit nadien hersteld worden. Met de grondeigenaar worden afspraken gemaakt opdat de impact zo gering mogelijk is en gecompenseerd wordt. Het effect is verwaarloosbaar (0).

Bodemkwaliteit

In de werfzones zullen verschillende motorische machines opereren en heel beperkt een kraan (enkel ter hoogte van de nieuwe portiek in Mol), hijsmachines en klein werftransport. Hierbij bestaat een

Pagina 46 van 140 geringe kans op lekkage van brandstof. Slechts bij calamiteiten of pech kan de brandstof (een geringe hoeveelheid) vrijkomen. Bij een calamiteit wordt onmiddellijk opgetreden om het lek te stoppen en de verontreiniging op te ruimen. De impact hiervan is uiterst gering tot verwaarloosbaar (0). Tabel 7-2 geeft een overzicht van de relevante bodemonderzoeken van de OVAM databank. Aangezien er enkel aan de fundering van de nieuwe portiek in Mol gewerkt wordt, is de oplijsting beperkt tot deze regio. Het dossier is in 2017 afgerond met een eind evaluatie. Hierdoor kunnen wij afleiden dat er geen risico’s meer uitgaan van de verontreiniging of deze volledig is verwijderd.

Aangezien er voor de werken aan de masten, verlenging van isolatoren, geen grondwerken nodig zijn zal er geen invloed zijn op de bodemkwaliteit.

Tabel 7-2: Overzicht van bodemonderzoeken ter hoogte van de nieuwe portiek in Mol. OBO = oriënterend bodemonderzoek, BBO = beschrijvend bodemonderzoek, BSP = bodemsaneringsproject, EEO = eindevaluatieonderzoek. Soort onderzoek Dossiernummer Rapportdatum

OBO 53726 2011-08-30

BBO 53726 2011-08-30

BSP 118545 2011-12-19

EEO 9250115 2017-07-12

7.3.2.1 Effectbeoordeling tijdens de aanlegfase

Het effect op bodem tijdens de aanlegfase is verwaarloosbaar.

7.3.3 Exploitatiefase

Tijdens exploitatie is er geen impact op de bodem.

Pagina 47 van 140 7.4 Milderende maatregelen

Zoals aangegeven wordt verdichting maximaal vermeden door inzet van lichte vracht en jeeps. In het geval dat een mast niet kan benaderd worden omwille van slechte bereidbaarheid zal Elia rijplaten plaatsen .

Accidentele bodemverontreiniging wordt vermeden door goed onderhoud van de machines, regelmatige controle en correcte adequate procedures indien er zich een calamiteit voordoet met lekkage van verontreinigende stoffen.

7.5 Leemten in de kennis

Er zijn voor de discipline Bodem geen leemten in de kennis.

Pagina 48 van 140 8 Discipline Grond- en Oppervlaktewater

8.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Water wordt bepaald als de zone waarin effecten kunnen optreden voor grondwater en oppervlaktewater. Voor dit project wordt het studiegebied gelijk genomen met het projectgebied.

8.2 Beschrijving van de referentiesituatie 8.2.1 Methodiek

De referentiesituatie wordt beschreven aan de hand van volgende elementen: • Hydrogeologie, diepte grondwater en grondwaterstroming • Grondwaterkwetsbaarheid • Grondwaterkwaliteit • Overstromingsgevoeligheid • Oppervlaktewaterkwaliteit

Hiervoor worden volgende bronnen geraadpleegd: • Topografische kaart • Discipline bodem (geologische opbouw) • dov.vlaanderen.be: Grondwaterkwetsbaarheidskaart, inventaris vergunde grondwaterwinningen, afbakening waterwingebieden en respectievelijke beschermingszones, (freatisch) grondwatermeetnet, • Beschikbare grondwaterpeilgegevens • Inventaris oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken en bodemsaneringsprojecten, eventueel aangevuld met info van de gemeenten • Vlaams Hydrografische Atlas • www.vmm.be • www.hydronet.be en www.hydranet.be • NOG-kaarten en ROG-kaarten • Watertoetskaarten • Stroomgebiedbeheerplannen • Terreinwaarnemingen

8.2.2 Grondwater

Infiltratiegevoeligheid

Er worden geen verharde oppervlakken aangelegd. Daarom is infiltratie van grondwater niet relevant.

Grondwaterkwetsbaarheid

Het overgrote deel van het projectgebied is zeer kwetsbaar voor verontreiniging. In dit gebied is de watervoerende laag zand en wordt de deklaag in dit gebied beschreven als kleiner dan 5 meter en/of zandig. Deze kenmerken wijzen op een snelle infiltratie en dus een hoge kwetsbaarheid aan verontreinigingen. Enkel in het noorden van Beerse is het projectgebied gecategoriseerd als zeer kwetsbaar/weinig kwetsbaar. In dit gebied wordt de deklaag beschreven als mogelijks kleiig, wat het indringen van verontreinigen vermoeilijkt.

Pagina 49 van 140 8.2.3 Oppervlaktewater

Overstromingsgebieden

Op Kaart 5 in de kaartenbundel zijn de overstromingsgebieden weergegeven. Binnen het studiegebied komen enkele mogelijke en effectieve overstromingsgebieden voor. De meerderheid bevindt zich langs de waterlopen.

Effectieve overstromingsbieden bevinden zich langst volgende waterlopen: - De Aa - De Kleine Nete Het overstromingsgebied van beide waterlopen worden niet doorkruist door het hoogspanningstracé.

De ingrepen zullen geen invloed hebben op inname van overstromingsgebied. Er zal dus geen wijziging zijn van een volume aan overstromingswater. Ook zal er geen bijkomende verharding worden aangelegd dat een invloed kan hebben op de afvoer van overtollig hemelwater.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Waterlopen in het studiegebied zijn weergegeven op Kaart 4 van de kaartenbundel

Het upgraden van de isolatoren zal geen invloed hebben op de waterkwaliteit.

Bij de aanleg van de portiek is het mogelijk dat er bemaald zal moeten worden in functie van de funderingswerken. Het bemalingswater dat hiermee gepaard gaat, zal worden afgezet op oppervlaktewater in de omgeving. Figuur 8-1 geeft een overzicht van de twee waterlopen in de buurt van de nieuwe portiek: Bij de Congovaart en het Kanaal van Bocholt naar Herentals.

Figuur 8-1: Ligging nieuwe portiek ter hoogte van onderstation Mol. De rode cirkel geeft een 100 m bemalingsstraal aan met de portiek als het middelpunt. (Bron: Geopunt).

Pagina 50 van 140 8.3 Beoordeling van de milieueffecten

In functie van het bijkomend funderen van een portiek ter hoogte van onderstation Mol kan een bemaling noodzakelijk zijn. Eventuele calamiteiten kunnen de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater beïnvloeden.

8.3.1 Beoordelingskader

Het beoordelingskader voor de discipline Water wordt weergegeven in Tabel 8-1tabel 8-1.

Tabel 8-1: Beoordelingskader discipline Water

Score Wijziging grondwaterkwaliteit Wijziging oppervlaktewaterkwaliteit +3 Aanzienlijke verbetering grondwaterkwaliteit Aanzienlijke verbetering oppervlaktewaterkwaliteit +2 Matige verbetering grondwaterkwaliteit Matige verbetering oppervlaktewaterkwaliteit +1 Beperkte verbetering grondwaterkwaliteit Beperkte verbetering oppervlaktewaterkwaliteit 0 Geen wijziging grondwaterkwaliteit Geen wijziging oppervlaktewaterkwaliteit -1 Beperkte verslechtering grondwaterkwaliteit Beperkte verbetering oppervlaktewaterkwaliteit -2 Matige verslechtering grondwaterkwaliteit Matige verbetering oppervlaktewaterkwaliteit -3 Aanzienlijke verslechtering grondwaterkwaliteit Aanzienlijke verbetering oppervlaktewaterkwaliteit * stedelijke functies: wonen (huizen), werken (bedrijventerreinen) en voorzieningen (scholen, kerken, sportvelden).

8.3.2 Aanlegfase

Wijziging grondwaterkwaliteit

De infiltratiegevoeligheid blijft hetzelfde na de werken aan de uitrustingen.

Enkel ter hoogte van de portiek is bestaande bodemverontreiniging en eventuele infiltratie van bemalingswater aan de orde.

Indien de grondwatertafel te hoog staat voor het correct aanbrengen van de fundering voor de nieuwe portiek ter hoogte van onderstation Mol, kan een bemaling aan de orde zijn. Indien een bemaling uitgevoerd zal worden, zal het om een kortstondige bemaling gaan. Indien er een mobiele bodemverontreiniging (afhankelijk van het oplosbaarheidsproduct en hechting aan de bodemdeeltjes) aanwezig is in de nabijheid van de bemaling bestaat de kans op extra verspreiding van de verontreiniging als gevolg van de bemaling. Op basis van de bodemonderzoeken in de databank van OVAM is nagegaan of er in het studiegebied een kans is op voorkomen van verontreiniging.

Wijziging oppervlaktekwaliteit

Zoals hierboven beschreven worden er op basis van de gekende verontreinigingen geen effecten verwacht op de kwaliteit van het bemalingswater. De lozing van bemalingswater zal dan ook geen significant effect hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Dit neemt niet weg dat er tijdens de bemaling voor de fundering van de portiek voldoende aandacht moet blijven voor de opvolging van de kwaliteit van het bemalingswater.

8.3.2.1 Effectenbeoordeling tijdens de aanlegfase Score

Infiltratie 0 Grondwaterkwaliteit 0 Oppervlaktewaterkwaliteit 0

Pagina 51 van 140

8.3.3 Exploitatiefase

Tijdens exploitatie zijn er geen effecten binnen de discipline Water.

8.4 Leemten in de kennis

Er zijn geen leemtes in de kennis.

Pagina 52 van 140 9 Discipline Geluid en Trillingen

9.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zone rondom het projectgebied waarvoor een relevante geluidsimpact van de activiteiten naar de geluidsgevoelige receptoren te verwachten is.

Het studiegebied voor de discipline Geluid en Trillingen wordt afgebakend als de zone waar een geluidswijziging kan optreden ter hoogte van geluidsgevoelige receptoren.

Rond de lijnen kan, vooral bij een hoge luchtvochtigheid, een corona-(ontladings-)effect optreden, wat een licht gezoem veroorzaakt. Het studiegebied voor de discipline geluid wordt beperkt tot een zone van 200 m aan weerszijden van het tracé.

Er zal voornamelijk aandacht gaan naar gebouwen in de omgeving van de bestaande hoogspanningslijn.

9.2 Beschrijving van de referentiesituatie

9.2.1 Normen

VLAREM Het wettelijk toetsingskader voor hinderlijke inrichtingen is titel II van het VLAREM. Voor nieuwe inrichtingen worden grenswaarden afgeleid op basis van de ligging van de immissiepunten volgens het gewestplan en het huidige omgevingsgeluid. Volgens de voorschriften van VLAREM II ‘Bijlage 2.2.1 milieukwaliteitsnormen (MKN) voor geluid in open lucht’ gelden volgende richtwaarden (RW) voor het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Voor de toetsing volgens Vlarem II zijn woningen op minder dan 200 m afstand van een hinderlijke inrichting van belang.

Vlarem is een milieuwetgeving en in die zin vooral een immissiewetgeving. Het regelt de niveaus in de omgeving van inrichtingen. De norm hangt onder andere af van het soort gebied op het gewestplan, deel van de dag, lokaal akoestisch klimaat, datum van de bouwvergunning en moet per inrichting bekeken worden.

Voor wat betreft de beoordeling van het geluid tijdens de bouwfase is er geen concrete wetgeving, De beoordeling van hinder gekoppeld aan bouwactiviteiten kan het best beschreven worden aan de hand van het equivalente geluidsdrukniveau.

In onderstaande tabel zijn de geldende milieukwaliteitsnormen (MKN) voor geluid in open lucht weergegeven volgens de voorschriften van Vlarem II, Bijlage 2.2.1 voor het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Deze zijn afhankelijk van de gewestplanbestemming (of daarmee equivalente BPA- of RUP-bestemming) of de ligging t.o.v. een andere bestemming.

Pagina 53 van 140

Tabel 9-1: Overzicht van de geldende milieukwaliteitsnormen in open lucht GEBIED MILIEUKWALITEITSNORMEN IN dB(A) IN OPEN LUCHT Overdag ‘s Avonds ‘s Nachts 1° Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 40 35 30 2° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van 50 45 45 industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van 50 45 40 gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden, tijdens de ontginning 4° Woongebieden 45 40 35 5° Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor 60 55 55 gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning 5bis° [...] [...] [...] [...] 6° Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 50 45 40 7° Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en 45 40 35 deze waarvoor in bijzondere besluiten milieukwaliteitsnormen worden vastgelegd 8° Bufferzones 55 50 50 9° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor 55 50 45 grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning 10° Agrarische gebieden 45 40 35 Opmerking: als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste milieukwaliteitsnorm van toepassing

Het transport van elektriciteit via bovengrondse hoogspanningsverbindingen is volgens Vlarem geen hinderlijk ingedeelde inrichting. De geluidsbijdrage ten gevolge van het corona effect moet bijgevolg niet voldoen aan de algemene voorwaarden zoals die omschreven worden in hoofdstuk 4.5. van VLAREM- II.

NBN EN 50341-3 Er is voor het specifieke coronageluid in Vlaanderen geen (wettelijk) toetsingskader voorhanden. In de norm 50341-3/ed.1 (2001-10) worden geluidslimieten gegeven. Het hoorbare geluid van een bovengrondse hoogspanningsverbinding van meer dan 45 kV op een afstand van 20 m tot de dichtstbijzijnde geleider in residentieel bebouwde wijken mag niet hoger zijn dan:

• 53 dB(A) bij vochtig weer, • 40 dB(A) bij droog weer.

Vochtig weer is gedefinieerd als weersomstandigheden waarbij neerslag voorkomt en de geleider nat wordt. Deze omstandigheden veroorzaken over het algemeen de hoogste geluidsproductie als gevolg van corona. Droog weer is gedefinieerd als weersomstandigheden waarbij er geen (meteorologische) neerslag is en de geleiders droog zijn. Dit wordt met lage coronawaarden aangegeven.

Pagina 54 van 140

9.2.2 Beschrijving van de huidige geluidstoestand in het studiegebied

Het projectgebied is te groot om aan de hand van geluidsmetingen in kaart te brengen. In het kader van dit MER zijn geen geluidsmetingen voorzien ter beschrijving van de referentiesituatie, noch voor de situatie rond de werfzones (aanlegfase), noch ter bepaling van het ‘corona-effect’ veroorzaakt door de huidige geleiders (exploitatiefase).

Het huidige ‘corona-effect’ kan echter wel beschreven worden aan de hand van een theoretisch model. Hiervoor wordt conform NBN-EN-50341-1:2012 art 5.10.2 internationaal gebruik gemaakt van formules zoals gepubliceerd door CIGRE (Conseil International des Grands Réseaux Electriques1). De aldus berekende parameter AN (Audible Noise’ of ‘hoorbaar geluid’) dient dan vergeleken te worden met de nationale regelgeving, zoals beschreven in NBN EN 50341-3:20012.

Deze berekeningen werden uitgevoerd door Elia voor een referentiepunt op 20 m afstand van de hoogspanningslijn en 2 m boven het maaiveld. Het Corona effect is berekend op de worst case overspanning P91-P92, i.e. met het hoogste magnetisch veld en laagste geleiders. Dit is ook de overspanning waar het EMF veld het grootst is.

Tabel 9-2 Berekende waarden voor Audible Noise 70 kV (niet getransponeerd) Deeltracé “Audible Noise” (AN) op 20 m in dB(A) re 20 µPa Huidige Toestand (dB(A) per Nationale normwaarde lijn Berekende waarde volgens EN 50341-3 P91-P92 15 53 dB(A) bij vochtig weer

Voortgaande op deze berekeningen blijkt dat in de referentiesituatie op 20 m afstand bij nat weer een specifiek geluid van 15 dB(A) kan voorkomen. Als het omgevingsgeluid duidelijk hoger is dan het coronageluid (meer dan 10 dB(A)) zal de hoorbaarheid en daarmee ook de hinder van coronageluid verwaarloosbaar zijn. Er kan dan ook aangenomen worden dat het coronageluid in de referentiesituatie ter hoogte van de woningen verwaarloosbaar is.

Een effect dat ook kan optreden bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen is het fluiten van de lijnen en masten in de wind. Er dient opgemerkt te worden dat het optredende geluid gemaskeerd door andere optredende windeffecten zoals het ruisen van bewegende takken in de wind, andere ‘fluitende objecten’ et cetera. Omdat ervan uitgegaan wordt dat bij het ontwerp van de masten het windfluiten zoveel als mogelijk is voorkomen en er ten aanzien van de referentiesituatie op dit niveau geen wijzigingen optreden worden effecten van windfluiten neutraal beoordeeld en verder in dit MER buiten beschouwing gelaten.

9.3 Methodologie effectbespreking en –beoordeling

In de aanlegfase zijn verschillende afzonderlijke werkzaamheden te beoordelen, in hoofdzaak geconcentreerd rond de verschillende werfzones ter hoogte van de masten: • Werfverkeer: aan- en afvoer materiaal • Vervangen isolatoren

De effectvoorspelling voor de exploitatiefase, waarbij enkel nog het corona-effect als relevant beschouwd wordt, gebeurt op dezelfde manier als voor de referentiesituatie, dus op basis van door Elia- deskundigen met de CIGRE-formules theoretisch bepaalde geluidsniveaus.

Volgende effecten zullen beoordeeld worden:

1 “Interferences produced by corona effect of electric systems -- Practical Guide for Calculation -- Chapter 8” uit 1974 2 Bovengrondse elektrische lijnen boven 45 kV wisselspanning – Deel 3 Verzameling van nationale normatieve aspecten – art 5.5.2.

Pagina 55 van 140 • Geluidshinder gedurende de aanlegfase, • Geluidshinder bij exploitatie

9.3.1 Aanlegfase

Tijdens de aanlegfase worden voor de discipline Geluid en Trillingen effecten verwacht. Een tijdelijke verhoging in het omgevingsgeluidsdrukniveau wordt veroorzaakt door de feitelijke werkzaamheden zoals het realiseren van de nieuwe isolatoren en de uit te voeren werkzaamheden. Deze zullen geëvalueerd worden naar mogelijke impact op de omgeving.

Trillingen worden door de werkzaamheden niet verwacht.

9.3.2 Exploitatiefase

De effectvoorspelling voor de exploitatiefase, waarbij enkel nog het corona-effect als relevant beschouwd wordt, gebeurt op dezelfde manier als voor de referentiesituatie, dus op basis van door Elia- deskundigen met de CIGRE-formules theoretisch bepaalde geluidsniveaus.

De berekeningen gaan uit van een punt op 20 m afstand van de hoogspanningslijn. De mogelijke wijziging in het geluidsklimaat zal in kaart gebracht worden .

9.4 Beoordelingskader

De significantie van een project hangt sterk af van de evolutie van het omgevingsgeluid voor en na uitvoering van een project. Het berekenen van deze parameter geeft een tussenscore. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid is niet gekend. Dit kan ruim variëren over het uitgestrekte traject van de hoogspanningslijn. Aangezien het hier ook geen ingedeelde inrichtingen betreft, en er dus geen echte limietwaarden van toepassing zijn, kan het normale significantiekader voor geluidsbelasting niet exact toegepast worden.

Voor de beoordeling van het specifiek geluid in de exploitatiefase – waarbij enkel het geluid van het corona-effect nog relevant is – zal de tussenscore of effectscore bepaald worden aan de hand van het, door de Elia-deskundigen met het theoretisch model berekende, corona-effect voor de bestaande en de toekomstige situatie.

Op deze tussenscore wordt een correctie toegepast afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de geluidseisen uit de Europese norm. Indien het omgevingsgeluid relevant stijgt maar indien er wel voldaan wordt aan de norm, dient geen score te worden toegekend die milderende maatregelen op korte of langere termijn noodzakelijk maakt.

Pagina 56 van 140 Tabel 9-3: Beoordelingskader ‘corona-effect’ Invloed op omgeving NBN EN 50341 Lsp (corona) HTLS geleiders minus Lsp Tussenscore Eindscore (corona) AMS geleiders  LAX,T (effectscore)

Corona-effect > NBN Corona-effect < NBN EN 50341 EN 50341

LAX,T > +6 -3 -3 -1 +3 < LAX,T  +6 -2 -3 -1 +1 < LAX,T  +3 -1 -3 -1 -1  LAX,T  +1 0 -1/-2 0 -3   LAX,T < -1 +1 - +1 -6   LAX,T < -3 +2 - +2 LAX,T < -6 +3 - +3 Waarbij de gebruikte symbolen en afkortingen de volgende betekenis hebben: • ΔLAX,T = verschil in omgevingsgeluid vooraleer en nadat een project zal zijn uitgevoerd met X en T te bepalen en te verantwoorden door de deskundige Met T gelijk aan de tijdsduur

Met X gelijk aan ‘N’ als parameter van statistische analyse LAN,T, in Vlarem II wordt N = 95 gebruikt als toetsing aan

milieukwaliteitsnorm ofwel gelijk aan ‘eq’ voor het equivalent geluidsdrukniveau LAeq,T van het omgevingsgeluid • Lsp = specifiek geluid

Volgende significantieniveaus worden daarbij bepaald:

Tabel 9-4: Verklaring scores Effect score Omschrijving +3 Significant negatief +2 Matig positief +1 Beperkt positief 0 Verwaarloosbaar -1 Beperkt negatief -2 Matig negatief -3 Significant negatief

Naast een wijziging in het coronageluid en de aftoetsing aan geluidseisen uit de NBN EN 50341 zal eveneens nagegaan worden in welke mate de milieukwaliteitsnorm (MKN) ten gevolge van dit geluid kan overschreden worden.

Men kan de milieukwaliteitsnorm (MKN) zien als een soort richtwaarden voor een aanvaardbaar geluidsniveau in de buitenomgeving. De milieukwaliteitsnormen zijn afhankelijk van de bestemming van het gebied, zoals aangeduid op de bestemmingsplannen (gewestplannen, bijzondere plannen van aanleg) en van de periode van de dag (dag/avond/nacht). Het omgevingsgeluid wordt uitgedrukt in de 95-percentielwaarde van het A-gewogen geluiddrukniveau opgemeten over 1 uur, LA95,1h. We gaan er in deze analyse van uit dat het coronageluid als een continu geluid zal optreden en de LA95,1h waarden mee zal bepalen.

Pagina 57 van 140 9.5 Beoordeling van de milieueffecten

9.5.1 Aanlegfase

Voor de vervanging van de isolatoren zal in de aanlegfase gebruik worden gemaakt van volgende machines:

Tabel 9-4: Machines Geluidsvermogen LwA in dB(A) Stroomgenerator + Trekmachine 100 dB(A)/stuk Verreiker - hoogwerker 108 dB(A)/stuk Vrachtwagen 105 dB(A)/stuk TOTAAL 110,2 dB(A)/stuk

Algemeen kan er dus uitgegaan worden van een totaal geluidsvermogen voor de werf van ca 110 dB(A). De machines zijn niet continu in werking waardoor de hierboven vermelde geluidsvermogens dus te beschouwen zijn als maximale waarden. Het specifiek geluid van deze machines zal op 100 m nog ca. 60 dB(A) bedragen.

Er dient echter wel steeds rekening gehouden te worden met een minimaal geluidsvermogen van 100 dB(A). Het specifiek geluid (bepaald volgens geluidsuitbreiding van een puntbron zonder rekening te houden met o.a. reflecties, afscherming en bodemdemping) zal dan tot op een afstand van 200 m hoger zijn dan de milieukwaliteitsnorm voor zuivere woongebieden (45dB(A)) Tot op 100 m zal dit hoger zijn dan de milieukwaliteitsnorm voor woongebieden op <500 m van industrie, KMO, of nutsbedrijven (50 dB(A)). De impact van het vervangen van de isolatoren kan wel vergeleken worden met de impact van onderhoudswerken aan andere infrastructuur.

De ontbossing zorgt enkel in de aanlegfase (moment van vellen en afvoeren bomen) voor verhoogd geluidsniveau.

Deze werkzaamheden gedurende de aanlegfase gaan gedurende de dagperiode in de week door waardoor de hinder naar omwonende beperkt negatief zal zijn. Ook het verbreden van de veiligheidsstrook kan vergeleken worden met onderhoudswerken.

In onderstaande tabel wordt de effectbeoordeling in functie van de aanlegfase weergegeven.

Tabel 9-4: Effectenbeoordeling tijdens de aanlegfase Werkzaamheden Score

Vervangen Isolatoren -1 Ontbossingswerkzaamheden -1

9.5.2 Exploitatiefase

Rondom geleiders van een hoogspanningsverbinding is sprake van een elektrisch- en een magnetisch veld. Het magnetisch veld geeft geen geluid maar bij een elektrisch veld kan er geluid ontstaan. Hoe hoger de spanning op de geleiders van de hoogspanningsverbinding, des te hoger is het elektrische veld rondom de componenten en de geleiders. Door deze hoge veldsterkte kan de omringende lucht geïoniseerd worden. Als gevolg van deze ionisatie kunnen elektrische ontladingen plaatsvinden. Deze ontladingen gaan gepaard met een zoemend (en soms) knetterend geluid. Dit verschijnsel wordt corona genoemd.

Het ‘corona-effect’ kan beschreven worden aan de hand van een theoretisch model, zoals het op de CIGRE-formule gebaseerde programma LICHEL. Hiermee wordt door de ELIA-deskundigen het te verwachten corona-effect bepaald voor de bestaande geleiders.

Pagina 58 van 140

Om een kwantitatieve effectbeoordeling van dit effect uit te voeren is een bijkomende GIS-analyse uitgevoerd. Deze is gebaseerd op de uitgevoerde berekeningen en de ligging ten opzichte van de lijn. Voor de effectbeoordeling wordt daarom gestart van een invloedstraal (berekende afstand) van 20 m rond de lijn, wat resulteert in een cilindervormige invloedzone. Daar de geluidsimpact in woningen echter niet op grondniveau plaats vindt wordt de afstand herrekend tot 16 m langs elke zijde van de lijn (op basis van het feit dat woningen zeker 8 m hoog zijn). Op basis van bovenstaande aannames kunnen we de gebouwen selecteren die binnen de berekende invloedstraal zijn gelegen.

Voor al deze woningen kan nagegaan worden welke stijging er te verwachten valt in het coronageluid en of aan de Europese Norm NBN EN 50341-3 zal voldaan worden. In tweede instantie kan op basis van de gewestbestemming worden weergegeven in welke mate het coronageluid de milieukwaliteitsnorm zal overschrijden.

Om het corona-effect te kaderen dient eveneens in kaart gebracht te worden in welke mate dit zal voorkomen. In onderstaande figuur worden voor 2017, vermits 2018 geen representatief jaar was, de meteo omstandigheden weergegeven.

Figuur 9-1: neerslag 2017 (KMI)

Tabel 9-3.Jaargemiddelden 2017 (KMI). 2017 Normalen 1981-2010 Record + Record -

Temperatuur(°C) 11,3 10.5 11.9 (2014) 7.0 (1879)

Zonneschijnduur (uren) 1.558,3 1.544.6 2.151.0 (1959) 1.238.6 (1981)

749,1 852.4 1.088.5 (2001) 406.4 (1921) Neerslag (mm en dagen) (209 d) (199 d) 266 d (1974) 153 d (1921

Onder droge weersomstandigheden, die gedurende ca. de helft van de dagen van een willekeurig jaar optreden, dient het geluidsniveau op 20 meter afstand van de lijn volgens de norm steeds onder de 40

Pagina 59 van 140 dB(A) te zijn. Het gebied waarbinnen coronageluid hoorbaar is hangt af van diverse factoren waarbij vooral het achtergrondgeluidniveau en de weersomstandigheden bepalend zal zijn.

Op basis van de meteogegevens en de normalen die in de loop der jaren zijn geregistreerd kan opgemaakt worden dat de natte weersomstandigheden, gedurende de helft van de dagen kunnen voorkomen. Gedurende deze dagen kan het corona-effect optreden.

In welke mate dit dan gedurende deze dag zal optreden is afhankelijk van de omstandigheden. Wel kan meegegeven worden dat gemiddeld gezien er op jaarbasis tussen de 7 en de 10 % van de tijd neerslag valt in Vlaanderen. Hierbij kunnen we eveneens de bedenking maken dat onder natte weersomstandigheden er bovendien ook dikwijls nog sprake is van een toename in het achtergrondgeluidsniveaus (bijvoorbeeld regenval en wind) en zal dit leiden tot een zekere maskering van het coronageluid en daarmee een mogelijke verlaging van de kans op waarneembaarheid.

Door de wijziging in het voltagniveau zou het AN (Audible Noise), veroorzaakt door het corona-effect, stijgen. Er werden analoge berekeningen uitgevoerd als voor de referentiesituatie, voor dezelfde referentiepunten en hetzelfde representatieve deel op het tracé.

Tabel 9-4 Berekende waarden voor Audible Noise 150 kV Deeltracé “Audible Noise” (AN) op 20 m in dB(A) re 20 µPa Geplande toestand dB(A) Nationale normwaarde per lijn Berekende waarde volgens EN 50341-3

P91-P92 38 53 dB(A) bij nat weer

Door de geplande wijzigingen zal volgens bovenstaande berekeningen een stijging van ca. 15 dB(A) optreden. Conform het beoordelingskader kan er besloten worden dat er ter hoogte van de gebouwen, binnen de berekende invloedsfeer van 20 m, als tussenscore een significant negatief effect (-3) zal optreden ter hoogte van de gebouwen. Deze toename zal er eveneens voor zogen dat op de locaties waar het achtergrondgeluid voldoende laag is ( geen maskering door stoorgeluiden) het corona-effect het geluidsklimaat in natte omstandigheden zal bepalen. Er dient wel opgemerkt te worden dat wordt voldaan aan de normwaarde volgens de EN 50341-3 Norm. Het effect gedurende de exploitatiefase is conform het beoordelingskader beperkt negatief maar onderstaand wordt de geluidswijziging van 15 dB(A) verder geëvalueerd.

Onder natte omstandigheden zijn diverse factoren van invloed op de mate waarin coronageluid hoorbaar zal zijn. In deze worstcase situatie (een opeenstapeling van nachtperiode met regen, weinig wind en achtergrondgeluidsbronnen) zal coronageluid hoorbaar kunnen zijn. Of dit ook daadwerkelijk hinder oplevert, hangt af van diverse andere factoren.

In onderstaande tabel wordt het resultaat van de GIS-Analyse weergegeven van de gebouwen die rondom de lijn zijn gelegen of binnen de invloedstraal van 20 m zijn gelegen. Naast de effectieve gewestplanbestemming is eveneens rekening gehouden met een afstand van 500 m rondom industrie en openbaar nut om de milieukwaliteitsnorm te bepalen. Voor deze gebouwen is zowel de dag als de strengste waarde voor de nacht weergegeven. De waarden voor de avondperiode zijn in onderstaande tabel niet weergegeven. De overschrijdingen worden in het blauw weergegeven.

Pagina 60 van 140 Tabel 9-5. Resultaat GIS analyse gebouwen

Aantal MKN Aantal MKN nacht/ gebouwen overdag/ Aantal gebouwen MKN nacht Gewestbestemming niet binnen Overdag hoofdgebouwen op 500 m van (<500 m 500 m van MKN (<500 m industrie industrie) industrie industrie)

Ambachtelijke bedrijven en kmo's 28 - - 60 55 Agrarische gebieden 136 77 59 45/50 35/45 Bestaande waterwegen 1 0 1 -/50 -/45 Bosgebieden 1 0 1 -/50 -/45 Gebieden voor de vestiging van 45 - - 60 55 kerninstallaties Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en 14 - - 60 55 openbaar nut Gebieden voor verblijfsrecreatie 3 3 0 40/50 30/45 Industriegebieden 7 - - 60 55/45 Landschappelijk waardevolle 210 187 23 45/50 35/45 agrarische gebieden Lokaal bedrijventerrein met 8 - - 60/- 55/- openbaar karakter Milieubelastende industrieën 75 - - 60 55 Natuurgebieden 46 27 19 45/50 35/45 Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of 1 1 0 45/- 35/- natuurreservaten Parkgebieden 3 0 3 -/50 -/45 Woongebieden 3462 2273 1189 45/50 35/45 Woongebieden met landelijk 209 126 83 45/50 35/45 karakter Woonpark 34 7 27 45/50 35/45 Woonuitbreidingsgebieden 533 313 220 45/50 35/45

Op basis van bovenstaande analyse kan opgemaakt worden dat het coronageluid de MKN gedurende de dag niet overschrijdt. Gedurende de nachtperiode kan er echter wel geconcludeerd worden dat voor verschillende woningen een hoger geluidsniveau zal optreden dan de MKN vooropstelt. Dit zal hoofdzakelijk het geval zijn in “zachter” bestemmingen die buiten de 500 m invloedsfeer van industrie of openbaar nut zijn gelegen.

Er dient wel opgemerkt te worden dat de omstandigheden met regen gedurende de nachtperiode zich in Vlaanderen slechts gedurende 7-10 % van de tijd voordoen. De combinatie van regen gedurende de nacht, weinig wind en lage achtergrondgeluidsniveaus zal zich nog minder vaak voordoen dan dat in bovenstaande gemiddelden is weergegeven.

Buiten de worstcase benadering om kan geconcludeerd worden dat coronageluid onder droge weersomstandigheden nauwelijks hoorbaar zal zijn en daarmee ook geen hinder zal veroorzaken bij woningen op een afstand van 20 meter of meer van de verbinding.

De berekende geluidsniveaus voldoen steeds aan de NBN EN 50341.

Pagina 61 van 140 In onderstaande tabel wordt de effectbeoordeling van de exploitatiefase weergegeven.

Tabel 9-4: Effectenbeoordeling tijdens de aanlegfase Effectgroep Tussenscore Eindscore

Corona effect -3 -1

Uit de uitgevoerde analyse kan opgemaakt worden dat de stijging ter hoogte van de woningen significant negatief (-3) zal zijn maar aan de vooropgestelde norm zal voldaan worden waardoor het effect als beperkt negatief dient beoordeeld te worden .

9.6 Milderende maatregelen

Conform het beoordelingskader zijn geen Milderende maatregelen noodzakelijk.

9.7 Leemten in de kennis

Het huidige geluidsniveau ter hoogte van de woningen is momenteel niet geweten. In welke mate dit achtergrondgeluid zal wijzigen is ook niet geweten. Door de lengte van het traject is dit niet mogelijk. Er is op basis van de brekende waarden nagegaan in welke mate het corona-effect kan wijzigen (worst case).

Pagina 62 van 140 10 Discipline Licht, Warmte en EM velden

10.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Licht, Warmte en EM velden wordt apart vastgelegd voor de aanleg- en exploitatiefase. Voor de aanlegfase wordt het studiegebied bepaald als een zone rondom de werkzones ’s morgens en ’s avonds waar er mogelijk lichthinder te verwachten valt. Voor de exploitatiefase wordt het studiegebied bepaald als zone aan weerskanten van de as van de geleiders waarbinnen een invloed van het EM-veld kan worden verwacht. De afstand bij gemiddelde belasting wordt in het MER berekend aan weerszijde van de geleiders.

10.2 Elektrische en magnetische velden 10.2.1 Fysische principes

Alle componenten die tussenkomen in het transport van elektrische energie evenals het merendeel van de uitrustingen die zij voeden, produceren elektrische en magnetische velden met dezelfde frequentie als deze van het elektriciteitsnet. In Europa bedraagt deze zogenaamde industriële frequentie 50 Hz.

In de elektriciteitsleer wordt het elektrisch veld gebruikt om het verschijnsel van aantrekking of afstoting door een elektrische lading op een andere elektrische lading aan te geven. Op dezelfde manier karakteriseert het magnetisch veld de kracht uitgeoefend door een bewegende elektrische lading (stroom) of door een permanente magneet op een andere elektrische lading in beweging. De praktische eenheid voor de sterkte van het elektrisch veld is de kilovolt per meter kV/m (1000 V/m); deze voor de sterkte van het magnetisch veld is de ampère per meter (A/m). Men geeft echter dikwijls de voorkeur aan de eenheid van de geïnduceerde magnetische veldsterkte die de invloed van het magneetveld op een bepaalde omgeving weergeeft. De praktische eenheid van magnetische inductie is de microtesla (µT) (1 µT = 0,000001 T).

Hierna zal ter vereenvoudiging de term magnetisch veld gebruikt worden in plaats van magnetisch inductieveld, ook al is het algemeen gebruikelijk de eenheid van magnetische inductie te gebruiken om de veldsterkte te karakteriseren. Dit schept geen probleem voor de meeste niet-magnetische middenstoffen, zoals lucht, waarvoor 1 µT overeenkomt met 0,8 A/m.

Vanuit een praktisch standpunt kan men stellen dat het elektrisch veld verbonden is met de spanning terwijl het magnetisch inductieveld opgewekt wordt door de stroom. Een voorwerp onder spanning veroorzaakt steeds een elektrisch veld, ook al vloeit er geen enkele stroom door. Het magnetisch inductieveld daarentegen, wordt alleen opgewekt als een stroom vloeit.

Sommige velden zijn constant of variëren slechts langzaam3, zoals het magnetisch veld van de aarde4 of het natuurlijke elektrisch veld aan het aardoppervlak5.

De velden die opgewekt worden door de netten voor elektriciteitstransport en -distributie en door de toestellen die door deze netten gevoed worden, zijn wisselvelden. Ze worden gekenmerkt door hun frequentie (deze bedraagt 50 Hz) en hun intensiteit.

3 Men spreekt ook van “statische” velden 4 Dit veld wordt veroorzaakt door de circulatie van materie binnenin de aardkern en is van de grootteorde van 40 µT in onze streken 5 Grootteorde 100 tot 200 V/m maar kan 10kV/m overschrijden bij een onweer

Pagina 63 van 140

Een bovengrondse lijn genereert zowel een elektrisch als een magnetisch veld. Een ondergrondse kabel daarentegen genereert geen elektrisch veld buiten de metalen afscherming die de kabel omringt.

Het magneetveld van een bovengrondse lijn6 : - Is evenredig met de sterkte van de stroom die er doorvloeit; - Is afhankelijk van de geometrische opstelling van de geleiders; - Neemt toe met de onderlinge afstand tussen de geleiders zelf; - Neemt af met de afstand tot de lijn. Vermits het magneetveld afhangt van de stroom en niet van de spanning, zal een bovengrondse hoogspanningslijn niet noodzakelijk een sterker magneetveld produceren dan een lijn op een lagere spanning. Wanneer de spanning stijgt, zal echter over het algemeen ook de afstand tussen de geleiders en de sectie ervan toenemen, zodat de velden meestal ook toenemen wanneer de nominale spanning stijgt.

Het maximale elektrisch veld dat onder een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig is, is in eerste benadering evenredig met de spanning van de lijn en omgekeerd evenredig met de afstand tussen de onderste geleider en de grond.

10.2.2 De verschijnselen van elektrische en magnetische koppeling De inductie van spanningen of van stromen in metalen voorwerpen in de buurt van lijnen is een van de hoofdeffecten van de wisselvelden. Zo spreekt men in het geval van het magnetisch veld van magnetische of inductieve koppeling en van elektrische of capacitieve koppeling in het geval van het elektrisch veld.

10.2.2.1 Magnetische (of inductieve) koppeling Het magnetisch veld dat opgewekt wordt door de bovengrondse hoogspanningslijnen induceert op zijn beurt spanningen op nabijgelegen metalen voorwerpen. Deze zijn volledig te verwaarlozen voor voorwerpen of structuren waarvan de lengte beperkt is tot enkele tientallen meters. Ze worden echter belangrijk wanneer er evenwijdigheid en nabijheid is over meerdere honderden meters. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de metalen leidingen (bijvoorbeeld vloeistof of gasleidingen …) of voor telecommunicatiecircuits die gebruik maken van metalen geleiders. Deze problematiek is goed gekend en de belastingen die ontstaan kunnen met een goede nauwkeurigheid berekend worden. Daarenboven levert de elektriciteitssector bijzondere inspanningen om dergelijke situaties in kaart te brengen en worden de noodzakelijke maatregelen genomen om gekende problemen op te lossen.

10.2.2.2 Elektrische (of capacitieve) koppeling Net zoals de stroom in een lijn via magnetische koppeling spanningen kan induceren, kan de spanning van de lijn via elektrische koppeling geleidende voorwerpen in de nabijheid van de lijn beïnvloeden. Dit verschijnsel houdt over het algemeen minder nadelen of risico’s in dan de magnetische koppeling, maar is evenwel veel makkelijker waarneembaar, zelfs op voorwerpen van kleine afmeting. Het kan ook waargenomen worden door de mens, voornamelijk door de lichte beweging van de haren of van de huidharen die het veroorzaakt7. Over het algemeen volstaat het om het voorwerp dat aan capacitieve koppeling onderhevig is te aarden om alle ongemakken weg te nemen.

10.2.3 Invloed van de velden op elektronische installaties en informatica-apparatuur 10.2.3.1 Magnetisch veld

6 De lijn bevat steeds minstens drie vermogensgeleiders (fasegeleiders genoemd) en, in de meeste gevallen, ook een beschermingsgeleider of bliksemdraad om ze te beschermen tegen blikseminslag en om de elektrische risico’s bij storingen en fouten te beperken. Voor de lijnen met de hoogste spanningen (220 en 380kV) zijn de fasegeleiders bovendien meestal ontdubbeld ; men spreekt in dat geval van bundelgeleiders. 7 Het is dit verschijnsel dat men waarneemt wanneer men de rug van de hand in de buurt van een oud TV-scherm met kathodestraalbuis houdt.

Pagina 64 van 140 Het merendeel van de elektronische apparatuur en informatica-apparatuur is ongevoelig voor de magnetische inductievelden van 50 Hz die opgewekt worden door hoogspanningslijnen. De Europese richtlijn inzake elektromagnetische compatibiliteit8 legt trouwens, via de bijhorende normen9, voor 50 Hz-wisselvelden een minimale elektromagnetische immuniteit op van 3 A/m (3,75 µT), en een immuniteit van 30 A/m (37,5 µT) voor materieel dat in een industriële omgeving opgesteld is. Niettemin kunnen computerschermen met kathodestraalbuis (CRT) en bepaalde speciale systemen die uitgerust zijn met sensoren voor het meten van velden soms afwijken van de vereisten van de richtlijn en bijgevolg onderhevig zijn aan storingen. Sommige oude schermen zijn inderdaad gevoelig aan magnetische inductievelden van 50 Hz van een grootteorde van 1 µT wat resulteert in instabiliteitsverschijnselen (trillingen van het beeld) die hinderlijk kunnen worden voor de gebruiker. Dit kan opgelost worden door het gebruik van LCD of plasma beeldschermen.

10.2.3.2 Elektrisch veld Nagenoeg alle elektronische apparatuur is ongevoelig voor de laagfrequente elektrische velden die door hoogspanningslijnen verwekt worden, vooral wanneer de apparatuur in een gebouw (of in een metalen kast) opgesteld is. Deze ongevoeligheid sluit niet uit dat bepaalde ionisatieverschijnselen kunnen waargenomen worden in de buurt van puntige metalen voorwerpen of in gassen onder lage druk. Het is dit verschijnsel in het bijzonder dat zich ook voordoet in een TL-lamp die onder een hoogspanningslijn geplaatst wordt. De concentratie van het veld zal in de lamp een lichte maar duidelijk zichtbare luminescentie veroorzaken. Deze is echter helemaal niet vergelijkbaar met de lichthoeveelheid die door de lamp geproduceerd wordt wanneer deze onder normale spanning gezet wordt. Trouwens, het sterke verloop van het elektrisch veld in de onmiddellijke nabijheid van geleiders kan soms aanleiding geven tot het ioniseren van de lucht door het corona-effect. Dit verschijnsel, dat zich vooral voordoet bij vochtig weer en herkenbaar is aan het karakteristieke geknetter dat geproduceerd wordt, veroorzaakt op zijn beurt een hoogfrequent elektromagnetisch veld dat, in bepaalde gevallen, AM-radiogolven kan verstoren. Er bestaat een internationale normalisatie10 die deze verschijnselen beschrijft en toelaatbare emissiedrempels voorstelt. Deze zijn opgenomen in de Europese normalisatie die ook van toepassing is voor hoogspanningslijnen in België11. De lijnen van het Elia-net zijn gedimensioneerd om aan deze normen te voldoen12 13 Indien er zich storingen voordoen als gevolg van het corona-effect, zijn deze dus van toevallige aard. In bepaalde gevallen kan een tussenkomst vereist zijn. Naast het corona-effect, kunnen radiostoringen zich ook op hogere frequenties voordoen (FM-band en TV), onder de invloed van een sterk elektrisch veld dat opgewekt wordt door micro-ontladingen (van het vonktype) die zich voordoen tussen metalen onderdelen die onderling een slecht contact hebben. Dit zeldzame verschijnsel, in het Engels « spark-gap discharge » genoemd, doet zich eerder voor bij droog weer en vereist over het algemeen een tussenkomst.

10.2.3.3 Invloed op medische implantaten De medische implantaten (hartritmeregelaars, implanteerbare automatische defibrillators, insulinepompen, slakkenhuisimplantaten …) zijn elektronische apparaten die potentieel kunnen verstoord worden door de aanwezigheid van sterke elektromagnetische velden. Er is echter belangrijke vooruitgang geboekt om hun immuniteit te verhogen. Met name de moderne hartritmeregelaars die in bipolaire modus werken, zijn quasi ongevoelig geworden voor de elektrische en magnetische velden die door hoogspanningslijnen opgewekt worden. De enkele zeldzame gevallen van interferentie die

8 Richtlijn 2004/108/EC ter vervanging van Richtlijn 89/336/EEC 9 EN 61000-6-1 voor de residentiële, commerciële of licht-industriële omgevingen EN 61000-6-2 voor de industriële omgevingen 10 CISPR 18 11 EN 50341-3-2: National Normative Aspects for Belgium based on EN 50341 12 Om het corona-effect bij 380 kV-lijnen te verminderen, verhoogt men de fictieve diameter van de geleiders door gebruik te maken van bundelgeleiders. Dit is een van de redenen waarom deze lijnen meerdere geleiders per fase hebben (meestal 2). 13 Het maximale niveau van het hoorbare geluid dat hoofdzakelijk door het corona-effect opgewekt wordt, is eveneens in de Europese norm EN 50341-3-2 vastgelegd.

Pagina 65 van 140 beschreven zijn, kunnen algemeen samengevat worden als een tijdelijke hinder die opnieuw verdwijnt wanneer de blootstelling stopt.

10.2.4 Invloed van de EM velden op de mens

Bij hoge veldsterktes worden er biologische effecten (niet noodzakelijk schadelijk voor de gezondheid) vastgesteld. Bij lagere veldsterktes, zoals deze die aangetroffen worden in de buurt van hoogspanningslijnen, zijn de resultaten van de studie omstreden, zeker wat de magnetische velden betreft. Bij gebrek aan unanieme en definitieve wetenschappelijke conclusies, blijft de publieke opinie bijzonder gevoelig voor de problematiek van eventuele effecten van magnetische velden op de gezondheid.

10.2.4.1 Aangetoonde effecten Het merendeel van de weefsels waaruit het menselijke lichaam opgebouwd is, zijn goede geleiders voor elektrische stroom. Bovendien zullen er in elk geleidend voorwerp dat in een elektrisch veld (constant of wisselend) of in een wisselend magneetveld geplaatst wordt, stromen geïnduceerd worden. Het menselijke lichaam ontsnapt niet deze regel. De vraag die dus gesteld dient te worden is: "Welke is de maximale stroomdichtheid en, op basis hiervan, de overeenstemmende maximale elektrische en magnetische veldsterkte die geen enkel nefast biologisch effect op de gezondheid zal hebben?" De verschillende onderzoeken die in dat kader uitgevoerd werden, geven tot dusver de volgende conclusies: "De laboratoriumonderzoeken op celsystemen en dieren hebben geen aantoonbare effecten kunnen vaststellen in het domein van de wisselvelden met lage frequentie die de oorzaak zouden kunnen zijn van schadelijke effecten voor de gezondheid wanneer de geïnduceerde stroomsterktes kleiner of gelijk zijn aan 10 mA/m2 (milliampère per vierkante meter). Bij hogere waardes van de geïnduceerde stroomsterkte (10-100 mA/m2), zijn er op reproduceerbare manier meer significante effecten vastgesteld, zoals de functionele wijziging in het hersensysteem en andere effecten op weefsels (Tendordre, 1996) …"14 De geïnduceerde stroomdichtheid van 2 mA/m2 komt overeen met een magnetisch veld van 100 µT of met een elektrisch veld van 10 kV/m (bij 50 Hz). Met andere woorden deze ‘hogere’ waarden van geïnduceerde stroomsterkte worden niet bereikt onder hoogspanningslijnen. De limietwaarde is daar in binnenklimaat 20 µT. Deze conclusie, bevestigd door de meer recente studies15, vormt de basis voor het geheel van bestaande normen en aanbevelingen op dit gebied, welke hieronder verder onderzocht worden.

10.2.4.2 Aanbevelingen en reglementeringen Internationaal niveau In samenwerking met het milieudepartement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO), heeft de Internationale Commissie voor de Bescherming tegen Niet-Ioniserende Stralingen (ICNIRP) in 1998 aanbevelingen opgesteld met betrekking tot magnetische inductievelden. Deze aanbevelingen kaderen in het WGO-gezondheidsprogramma voor het milieu dat gefinancierd wordt door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (MPVN). Voor de blootstelling aan magnetische velden, bedraagt de adviesgrenswaarde16 die niet overschreden mag worden voor de bevolking 100 µT (constante blootstelling).

14 Cfr ICNIRP: Guidelines for limiting exposure to time-varging electric, magnetic, and electromagnetic fields (up to 300 GHz), Health Physies, 74 (4) - 1998, blz 503 15 World Health Organisation: Environmental Health Criteria Monograph N°238 related to Extremely Low Frequency Fields - 2007 16 Momenteel is het enige bekende mechanisme van koppeling tussen elektrische en magnetische velden met zeer lage frequentie en biologische weefsels de dichtheid van de elektrische stroom die in deze weefsels geïnduceerd wordt, of, op bijna gelijkaardige wijze, het elektrisch veld dat lokaal geïnduceerd wordt. Het is dus met verwijzing naar deze grootheden dat de internationale organisaties limieten voorstellen. Men noemt deze meestal « Basisrestricties ». Aangezien deze grootheden niet fysisch kunnen gemeten worden, zal men door middel van berekeningen op basis van vereenvoudigde modellen de overeenstemmende veldsterktes bepalen. Deze veldsterktes worden gerefereerd worden als « Referentieniveaus ». Het naleven van de referentieniveaus

Pagina 66 van 140 Na een herziening door ICNIRP in 201017 is die waarde nu 200 µT geworden. Voor de blootstelling aan elektrische velden, bedraagt de adviesgrenswaarde die niet overschreden mag worden voor de bevolking 5 kV/m (constante blootstelling). Aansluitend hierop, en het geheel van de wetenschappelijke publicaties in overweging genomen, heeft de Raad van de Europese Unie op datum van 12 juli 1999 aanbevelingen uitgevaardigd voor het beperken van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden 0 Hz - 300 GHz (Officieel Journaal van de Europese Gemeenschappen van 30 juli 1999). Dit document beveelt de Lidstaten aan, ten einde een hoger niveau van de bescherming van de volksgezondheid tegen de blootstelling aan elektromagnetische velden te garanderen, dezelfde waarden te respecteren als deze die door het ICNIRP aanbevolen worden.

Ten informatieve titel: een typische veldsterktewaarde van de grootteorde van 20 µT is meetbaar op een tiental cm afstand van de gebruikelijke elektrische toestellen zoals microgolfoven, haardroger, scheerapparaat of stofzuiger.

Nationaal niveau Momenteel bestaat er in België, op federaal vlak, geen bijzondere wetgeving voor de limitering van magnetische velden met zeer lage frequentie die voortgebracht worden door de verbindingen voor het transport en de distributie van elektrische energie. Er bestaat daarentegen wel een Ministerieel Besluit18 dat een limiet oplegt voor de elektrische velden die opgewekt worden door lijnen voor het transport of de distributie van energie (AREI art 139)19. Dit besluit bepaalt dat de veldsterkte de volgende waardes niet mag overschrijden: 5 kV/m in woongebieden of in gebieden bestemd volgens het gewestplan 7 kV/m in overspanning van wegen 10 kV/m op andere plaatsen

Gewestelijk niveau In Vlaams Gewest is sinds 2004 het “Besluit houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu” van kracht. Door nieuwe wetenschappelijke inzichten wordt dit besluit gewijzigd bij het besluit van 13 juli 2018. Het Besluit bepaalt dat al wie verantwoordelijk is voor de bouw, het onderhoud of de uitrusting van woningen of publiek toegankelijke gebouwen, alles in het werk dient te stellen om de gezondheidsrisico’s van het binnenmilieu voor de bewoners of gebruikers maximaal te beperken. In geval van onzekerheid over het risico wordt het voorzorgsprincipe toegepast waarbij er maatregelen worden genomen om de kwaliteit van het binnenmilieu zo optimaal mogelijk te houden. Hiertoe worden er voor 26 verschillende chemische en fysische factoren waaronder lage frequentie magnetische velden, richtwaarden en interventie waarden opgegeven. Voor magnetische velden met zeer lage frequentie, worden deze waarden van toepassing: • een richtwaarde20 van 0.4 μT voor een langdurige blootstelling21 (meer dan 365 dagen); • interventiewaarde van 20 μT voor blootstelling22 van 1 tot 14 dagen per jaar.

Deze waarden zijn gebaseerd op de resultaten van epidemiologische studies die hierna worden toegelicht.

10.2.4.3 Omstreden effecten

garandeert ook steeds de naleving van de basisrestricties. Het omgekeerde is evenwel niet het geval : het is niet absoluut noodzakelijk om steeds de referentieniveaus na te leven om te voldoen aan de basisrestricties. 17 ICNIRP: Guidelines for limiting exposure to time-varging electric, magnetic, and electromagnetic fields (1 Hz to 100 kHz), Health Physics, 2010 18 Nog voor de aanbevelingen van het ICNIRP en de EC maar in volledige harmonie met dezen. 19 Ministerieel Besluit van 7 mei 1987 (Staatsblad van 14.05.1987) gewijzigd door het Ministerieel Besluit van 20 april 1988 (Staatsblad van 06.05.1988) 20 De meetbare blootstellingswaarde van een chemische, fysische of biotische factor, die overeenkomt met een kwaliteitsniveau van het binnenmilieu dat zo veel mogelijk moet worden bereikt of gehandhaafd 21 Om de gemiddelde blootstelling gedurende een jaar in te schatten is de jarige gemiddelde belasting gebruikt. 22 Voor de onmiddellijke blootstelling (acuut).

Pagina 67 van 140 Er werden wereldwijd talrijke wetenschappelijke studies uitgevoerd om te bepalen of velden met een sterkte kleiner dan deze die verantwoordelijk zijn voor de aantoonbare effecten eveneens een effect hebben op levende wezens, en indien dit het geval zou zijn, op de volksgezondheid: • Proefbuisstudies (op cellen of weefsels);

• Studies op levende proefdieren;

• Specifieke studies op menselijke vrijwilligers;

• Epidemiologische studies (statistieken) uitgevoerd bij de bevolking of bij de beroepsbevolking.

Deze verschillende aanpakken zorgen voor een zekere onderlinge complementariteit; zij hebben elk hun eigen karakteristieken, hun voordelen maar ook hun beperkingen. Tot op vandaag leverden de meeste studies in vitro, in vivo, of op menselijke vrijwilligers negatieve of onsamenhangende resultaten op en laten niet toe enig beduidend effect op de gezondheid vast te stellen. Voor de elektrische velden in het bijzonder, bestaat er zelfs een consensus om hun onschadelijkheid te erkennen ingeval de internationaal aanbevolen niveaus nageleefd worden. Voor de magnetische velden daarentegen heeft een groep internationale experts die samengesteld werd door het IARC23 in juni 2001 geopteerd om deze te klasseren in de categorie 2b, « zijn mogelijks kankerverwekkend voor de mens ». Deze categorie werd toegekend op basis van epidemiologische meta-analyses uitgevoerd in 2000 die een statisch verband aan het licht brachten tussen kinderleukemie en de blootstelling aan gemiddelde waarden (op lange termijn) van magneetvelden groter dan 0,4 µT. Het IARC heeft geoordeeld dat, op basis van de beperkte indicaties van de epidemiologie en de aanwezigheid van onvoldoende en niet-overeenstemmende indicaties uit het experimentele onderzoek, de magnetische velden geklasseerd dienden te worden in de categorie 2b. Het is de laagste van de drie categorieën die door het IARC gebruikt worden voor het klasseren van potentieel kankerverwekkende agentia op basis van gepubliceerde wetenschappelijke bewijzen24. Voor alle andere types van kanker heeft het IARC geoordeeld dat de indicaties onvoldoende of niet- overeenstemmend zijn. Het IARC stelt ook vast dat de wetenschappers er niet in geslaagd zijn een wetenschappelijk mechanisme te identificeren dat de ontwikkeling van kanker onder de invloed van magnetische velden met extreem lage frequentie afkomstig van installaties voor de levering en het transport van energie zou kunnen verklaren Als gevolg van deze classificatie echter stelt de WGO25 dat de opgelegde limieten moeten gebaseerd zijn op effecten die ook als vastgesteld beschouwd worden. Zij beveelt dus geen opstelling van

23 International Agency for Research on Cancer (IARC). Het IARC maakt deel uit van de Wereldgezondheidsorganisatie en heeft als missie het onderzoek naar de oorzaken van kanker bij de mens te sturen en te coördineren. Het heeft in 2002 een monografie (Vol 80) gepubliceerd over de elektrische en magnetische velden op zeer lage frequentie. Zie ook geheugensteun 322 van de WGO (juni 2007) : (http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs322/en/index.html)

24 Het IARC heeft effectief een brede waaier van substanties onderzocht op hun eventuele impact op kanker, en dit volgens een classificatiesysteem dat de volgende categorieën bevat : 1 kankerverwekkend (een honderdtal substanties zoals asbest, tabak, actief en passief roken etc.) 2a waarschijnlijk kankerverwekkend (een 70-tal stoffen waaronder de uitlaatgassen van dieselmotoren, zonnebanklampen, etc.) 2b kan kankerverwekkend zijn (meer dan 250 substanties waaronder magnetische velden, koffie, de uitlaatgassen van benzinemotoren, glaswol, pickles, etc.) 3 niet-klasseerbaar (meer dan 500 substanties) 4 waarschijnlijk niet kankerverwekkend (één substantie)

25 cfr : WGO – “Framework to Develop Precautionary Measures in Areas of Scientific Uncertainty’ (www.who.int/peh-emf/publications/reports/en/precautionary_framework_october2004.pdf)

Pagina 68 van 140 blootstellingslimieten aan op basis van de gegevens met betrekking tot het optreden van kinderleukemie. De WGO geeft als aanbeveling het onderzoek verder te zetten en het publiek verder te informeren. Anderzijds definieert de Raad van de Europese Unie, die als "basisrestrictie" bij 50 Hz een maximale stroomdensiteit van 2 mA/m2 en een "referentieniveau" van 100 µT heeft vastgelegd, zijn standpunt met betrekking tot de niet-aangetoonde effecten als volgt26: "De basisrestricties en referentieniveaus die bedoeld zijn voor het beperken van de blootstelling, zijn op punt gesteld na het grondig doornemen van de volledige gepubliceerde wetenschappelijke literatuur. De criteria die van toepassing waren tijdens dit onderzoek, werden opgesteld om de geloofwaardigheid van de verschillende aangekondigde resultaten te evalueren: alleen de effectief aangetoonde effecten werden weerhouden als basis voor voorstellen voor beperkingen op het vlak van blootstelling. De inductie van kanker als risico van een blootstelling op lange termijn werd niet als vastgesteld en aangetoond beschouwd. Niettemin, door het feit dat er een veiligheidsfactor van ongeveer 50 is tussen de drempelwaarden waarbij er acute effecten optreden en de waardes voor de basisrestricties, dekt de huidige aanbeveling impliciet de eventuele effecten op lange termijn van het volledige frequentiegebied". Meer recent heeft de Europese Commissie, in een antwoord27 aan een motie van het Europese Parlement m.b.t de blootstelling aan elektromagnetische velden, het volgend geschreven: “The Commission is considering the implications of the recent SCENIHR28 opinion. The available scientific knowledge does not provide evidence of the need to revise the limit values of Council Recommendation 1999/519/EC“.

10.3 Het hoogspanningsnet Het hoogspanningsnet van Elia is samengesteld uit bovengrondse lijnen of ondergrondse kabelverbindingen met verschillende spanningsniveaus; 380 kV (380.000 volt), 220 kV29, 150 kV, 70 kV, 36 kV en 30 kV. De elektriciteit die geleverd wordt aan de distributiemaatschappijen, wordt in het algemeen teruggebracht tot op een spanningsniveau begrepen tussen 5 en 15 kV. De huishoudelijke klanten worden gevoed op 230 of 380 V.

10.4 Velden opgewekt door een bovengrondse lijn 10.4.1 Magnetisch veld

Zoals aangegeven is in 10.2.1, hangt het magnetisch veld dat door een bovengrondse hoogspanningslijn opgewekt wordt, in hoofdzaak af van de stroom die er door vloeit en het aantal en de opstelling van de geleiders.

Men onderscheidt in het algemeen twee gevallen naargelang de lijn een enkel circuit (draadstel genoemd, gezien het 3 fasen bevat) of meerdere circuits (of draadstellen) bevat. Elk draadstel is dus samengesteld uit een geheel van drie blanke geleiders die van elkaar geïsoleerd zijn. Voor de hoogste spanningen (380 kV) bevat het draadstel drie bundelgeleiders, waarbij elke bundel zelf samengesteld is uit minstens 2 blanke geleiders (niet van elkaar geïsoleerd).

Naast de draadstellen omvat de lijn meestal een of twee aardgeleiders - ook bliksemkabels of waakdraden genoemd - die zich boven de draadstellen bevinden en bestemd zijn om deze te beschermen tegen blikseminslag en ook om een deel van eventuele foutstromen af te leiden.

In normale bedrijfstoestand zal er steeds een zwakke stroom (enkele ampères) door deze waakdraad vloeien.

10.4.1.1 Lijn met één draadstel of enkelvoudige lijn

26 EEG Aanbeveling 1999/519 van 12/07/99 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 tot 300 GHz (JO L 1999 van 30/07/99) 27 Response of 26/05/2009 of the Commission to European Parliament resolution P6_TA(2008)0410 28 Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks 29 Voor 380 en 220 kV alleen bovengronds

Pagina 69 van 140 In de veronderstelling dat, in eerste benadering, de geleiders rechtlijnig zijn en voor een welbepaalde opstelling van deze, is het magnetisch veld rechtstreeks evenredig met de driefasestroom die er doorvloeit en met de gemiddelde onderlinge afstand tussen de geleiders. Het veld is, in eerste benadering30, omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot het zwaartepunt van de drie fasegeleiders, voor zover deze afstand groot is in vergelijking met de gemiddelde afstand tussen de geleiders. In de nabijheid van de lijn verandert het veld omgekeerd met de afstand tot de onderste geleider. Het aantal geleiders per fase heeft echter geen invloed op de waarde van het magnetisch veld.

Op basis van deze evenredigheidsregels, is het in principe mogelijk een berekende of gemeten veldwaarde voor een bepaalde plaats en stroom te extrapoleren naar andere plaatsen of andere stroomwaardes.

In de praktijk dient men er echter rekening mee te houden dat de geleiders niet rechtlijnig zijn maar tussen twee masten een zogenaamd « kettinglijnprofiel » volgen. Ze bevinden zich in het midden van de overspanning dichter bij de grond dan ter hoogte van de isolatorkettingen van de masten. De verticale afstand tussen de geleiders en de rechte lijn die hun ophangingspunten aan de isolatoren verbindt, wordt lokale doorhang genoemd. Deze doorhang is maximaal in het midden van de overspanning (mediaan van de doorhang). Wanneer de overspanning waterpas is, d.w.z. dat de rechte die de ophangingspunten verbindt horizontaal is, en wanneer de grond ook waterpas is, stemt het laagste punt van de geleiders overeen met de mediaan van de doorhang31.

Een probleem dat zich bij de extrapolaties voordoet, is dat de doorhang van de geleiders afhangt van hun temperatuur die op haar beurt afhangt van de stroom die er doorvloeit. Hoe groter de stroom is, hoe groter de doorhang zal zijn. Daarom speelt er in de onmiddellijke nabijheid van de lijn meer dan alleen de evenredigheid tussen het magnetisch veld en de stroom.

Ook hier dient men, tenzij uitdrukkelijk anders gesteld wordt in het vervolg van het document, de berekeningen steeds uit te voeren voor het pessimistische scenario van doorhang bij nominale stromen (of referentiestromen), d.w.z. de maximale toegelaten permanente stromen in de geleiders en dit voor de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden32. Deze omstandigheden worden hieronder samengevat: - Temperatuur van de geleiders: 75 °C - Temperatuur van de omgevingslucht: 25 °C - Windsnelheid: 0,55 m/s - Zonnestraling: 1000 W/m2 - Energieabsorptiecoëfficiënt van de geleiders: s = 1 - Stralingscoëfficiënt van de geleiders:  = 1 In deze omstandigheden blijven de velden rechtstreeks evenredig met de stroom, wat toelaat ze voor elke waarde van de stroom te extrapoleren.

10.4.1.2 Lijn met meerdere draadstellen of meervoudige lijn

Wanneer de lijn meerdere draadstellen omvat, worden de velden die door elk van deze verwekt worden in elk punt van de ruimte vectorieel opgeteld.

Het is relatief eenvoudig de resultante hiervan te berekenen maar de extrapolatie naar de verschillende plaatsen of naar verschillende waarden van de stroom is enkel mogelijk in het eenvoudige geval dat de lijn slechts twee symmetrische draadstellen bevat waar identieke (of nagenoeg identieke) stromen doorvloeien.

30 Op grote afstand (> 50 m) wordt het veld beïnvloed door de stroom die geïnduceerd wordt in de aardgeleider en neemt dan niet langer omgekeerd met het kwadraat van de afstand af maar omgekeerd met de afstand af. Een eventueel onevenwicht tussen de fasestromen kan eveneens deze veldsterkteafnamewet lichtjes wijzigen. 31 Wanneer de grond sterk hellend is of wanneer de hoogte van aanpalende masten sterk verschilt, kan het zich voordoen dat het punt waar de doorhang maximaal is, gevoelig verschilt van het punt waar de afstand tussen de geleiders en de grond het kleinst is 32 Volgens NBN C34-100

Pagina 70 van 140

Wanneer de lijn met twee draadstellen in “dubbele vlag” opgesteld is (Figuur 10-1e), kunnen er zich nog twee mogelijkheden voordoen naargelang de volgorde van de fasen in de twee draadstellen identiek is, zoals op de figuur weergegeven wordt door de getallen 4, 8, 12, of omgekeerd33 is. Men spreekt in dat geval van een lijn “met transpositie”.

In het eerste geval is de afname van het veld met de afstand omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand, zoals het geval is voor een enkelvoudige lijn. In het tweede geval neemt het veld benaderend af omgekeerd evenredig met de derde macht van de afstand34. Men heeft er dus alle belang bij, wanneer het technisch mogelijk is, de geleiders te transponeren35. In deze opstelling kan het zich echter voordoen dat het veld in de as van de lijn groter is dan bij de opstelling zonder transpositie.

Voor de andere opstellingen, zoals de opstelling in driehoek of Donau (Figuur 10-1g), of voor de opstellingen met meer dan 2 draadstellen (Figuur 10-1c en f), zijn de zaken minder evident en levert het niet noodzakelijk een voordeel op om de volgorde van de geleiders om te wisselen.

In vele gevallen behoren de draadstellen tot onafhankelijke circuits, of zelfs tot andere spanningen, en kan men enkel schattingen uitvoeren.

In het bijzonder kan men, wanneer het gaat over het toevoegen van een nieuw draadstel aan een bestaande lijn – zoals dit hier het geval is, de bijdrage van het nieuwe draadstel aan het globale veld evalueren.

Men zal in dat geval dezelfde hypothesen gebruiken voor wat betreft de evolutie in de tijd van de stromen in de twee draadstellen.

33 In dat geval heeft men van hoog naar laag aan een kant 12, 8, 4, en 4, 8, 12 aan de andere kant 34 Bij grote afstand ten opzichte van de gemiddelde afstand tussen de geleiders en voor zover de stroom in de waakdraad te verwaarlozen is. 35 Zelfs indien er verschillende stromen door de twee draadstellen vloeien

Pagina 71 van 140 a b c d

e f g h

Figuur 10-1: Standaardopstelling van bovengrondse lijnen Legende : a) Zadel e) Vlag b) Driehoek f) Vlag c) Kattekop g) Donau d) Horizontaal h) Caravelle

10.4.2 Elektrisch veld

Zoals aangegeven is in paragraaf 10.2.1 is het elektrisch veld maximaal onder de geleiders en hangt het hoofdzakelijk af van de spanning van de lijn en de afstand tussen de onderste geleider en de grond. Bij gelijke spanning en afstand tussen de geleider en de grond, zal het veld in de buurt van de grond echter licht toenemen wanneer het aantal geleiders per fase toeneemt. Wanneer men zich verwijdert van de as van de lijn, neemt het elektrisch veld snel af, vooral wanneer de lijn meerdere draadstellen met getransponeerde fasen bevat. In het vervolg van het document worden, tenzij anders vermeld is, de veldprofielen steeds berekend in een vlak loodrecht op de lijn ter hoogte van het punt waar de afstand tussen de geleider en de grond het kleinst is. De berekeningen worden eveneens uitgevoerd voor de strengste uitbatingsvoorwaarden, d.w.z. met maximale doorhang.

Pagina 72 van 140 10.5 Methodologie Door berekening van huidige en toekomstige transporten van elektriciteit over de lijn Beerse Mol en de daarbij berekende EM velden kan een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie en de toekomstige. De toekomstige situatie is op 2 manieren geëvalueerd. Een eerste waarbij de autonome ontwikkeling van de lijn wordt bekeken. Daarbij zal er meer elektriciteit over de lijn getransporteerd worden, ook zonder upgrade. En een tweede evaluatie van de toekomst met uitvoering van de upgrade naar 150 kV.

In dit hoofdstuk wordt enkel berekende of er een wijziging is van EM velden. Deze berekendingen worden in het Hoofdstuk Mens verder verwerkt.

10.6 Beoordeling van de milieueffecten

De onderstaande tabel bevat het overzicht van de belangrijkste technische kenmerken van de lijn die tussenkomen bij de bepaling van de velden.

Tabel 10-1 Belangrijkste kenmerken van de lijn voor en na de upgrade van de lijn Beerse – Turnhout - Mol Huidige toestand Toekomstige toestand Aantal draadstellen 1 1 Opstelling Driehoek (cf. Error! Driehoek (cf. Error! Reference source not Reference source not found.b) found.b) Betrokken overspanningen P3 tot P112 P1 tot P112 (mastnummers)

Exploitatiespanning 70 kV 150 kV Aardgeleider 253 AMS-2Z OPGW 253 AMS-2Z OPGW Type van geleiders 346 AMS-2Z 346 AMS-2Z Aantal geleiders per fase 1 1 Nominale stroom per fase 750 A 750 A

10.6.1 Stromen Drie stroomamplitudes worden in aanmerking genomen: 1) De nominale stroom. Dit is de maximumstroom waarvoor het draadstel ontworpen is, en die er permanent kan doorvloeien ongeacht de werkelijke structuur van het net en in de strenge omgevingsomstandigheden die gedefinieerd zijn in 10.4.1.1 . Ze bedraagt in dit geval 750 A per draadstel. In de werkelijkheid zal deze stroom slechts in uitzonderlijke omstandigheden en tijdelijk bereikt worden (fout op een andere lijn)36 en voor zover de structuur van het net het toelaat. 2) De jaarlijkse maximumstroom bij normale37 bedrijfstoestand (winterpiek), rekening houdend met de werkelijke belastingen van het net. Het gaat hier niet over een ogenblikkelijke piek maar over een maximumstroom die het resultaat is van het gemiddelde over een kwartier38 van de ogenblikkelijke waarden die geregistreerd zijn over de loop van een jaar. Een goede waardebepaling van deze stroom is het 95ste percentiel van de jaardistributie van stroom, d.w.z. de waarde van de stroom die slechts 5 % van de tijd overschreden wordt. Voor een nieuwe lijn

36 Wat men doorgaans formuleert als de regel van N-1 : de lijnen zijn gedimensioneerd om een tijdelijke overbelasting te kunnen dragen als gevolg van het accidenteel uitvallen van een van de componenten van het net (transformator, onderbrekingstoestel, lijn, kabel…). 37 Dus zonder rekening te houden met de uitzonderlijke belastingen ten gevolge van een fout 38 Men berekent elk kwartier het gemiddelde van de stroom van het vorige kwartier en men weerhoudt de maximale waarde op jaarbasis van dit gemiddelde.

Pagina 73 van 140 is deze stroom vooraf uiteraard niet gekend. Ze ligt, in het algemeen, in de buurt van 50 % van de nominale stroom om altijd toe te laten, in geval van fout op één draadstel, de belasting op het andere draadstel over te kunnen nemen (regel van N-1). 3) De jaargemiddelde stroom. Deze ligt meestal dicht in de buurt van de stroom die gedurende 50 % van de tijd niet overschreden wordt (ook mediaan of 50ste percentiel genoemd), rekening houdend met de belastingen van het net die van uur tot uur en volgens de seizoenen wijzigen. Op basis van de gekende statistische gegevens van het net, deze stroom ligt dicht bij de 50 % van de jaarlijkse maximumstroom. Het is deze laatste waaruit de stroomwaarde bepaald wordt die in rekening genomen kan worden voor de bepaling van de velden in het kader van een blootstelling op lange termijn.

De drie volgende scenario’s zullen worden vergeleken: 1) Huidige situatie 70 kV; 2) Toekomstige situatie 70 kV, horizon 2022, wanneer de lijn 150.23 & 24 tussen Massenhoven en Poederlee uit dienst genomen is (nulalternatief). 3) Toekomstige situatie 150 kV, horizon 2022 wanneer de lijn 150.23 & 24 tussen Massenhoven en Poederlee uit dienst genomen is (basis scenario)

De huidige jaargemiddelde stroom wordt afgeleid van de jaarmetingen tenzij de jaargemiddelde stromen voor de twee toekomstige scenario’s worden afgeleid van de load-flow berekeningen, die voor de volledig intacte toekomstige netstructuur39 een gemiddeld vermogen van 60 MVA (lijn 779) en 35 MVA (lijn 780) geven.

Voor de volledigheid, geeft de tabel hieronder een samenvatting van de gebruikte gemiddelde waarden voor de bepaling van de velden. De magnetische velden veroorzaakt door de exploitatie van de lijn op 150 kV zijn berekend op basis van de loadflow berekeningen in 2022. Indien er geen upgrade naar 150kV uitgevoerd zou worden, wordt voor de loadflowberekeningen op 70 kV dezelfde belasting beschouwd maar omgerekend naar een 70 kV configuratie. De geleiders worden niet vervangen waardoor de nominale stroom identiek blijft. Gezien het EMF evenredig is met de stroom door de geleider zal bij éénzelfde stroomsterkte het EMF bij uitbating op 150kV identiek zijn aan het EMF bij uitbating op 70kV.

Tabel 10-2 Load Flow gemiddelde waarden voor de bepaling van de EM Velden Turnhout-Mol Turnhout-Beerse x.780 x.779 Huidige Nul Basis Huidige Nul Basis situatie scenario scenario situatie scenario scenario Exploitatie- As is - 70 kV To be - To be - 150 As is - 70 kV To be - 70 To be - 150 spanning Metingen 70kV kV Metingen kV kV Load-flow Load-flow Load-flow Load-flow Gemiddelde 35 MVA 35 MVA 60 MVA 60 MVA vermogen Gemiddelde 48 A 289 A 135 A 119 A 495 A 231 A stroom

Er wordt nogmaals benadrukt dat het nulscenario geen oplossing is op technische vlak. De gemiddelde stroom van 495A (nulscenario toekomst) bedraagt dan ongeveer 66% van de nominale stroom 750A. Echter is er door dit hoog jaargemiddelde weinig marge voor het opvangen van piekbelastingen. In winterperiode of in geval van calamiteiten op naburige lijnen of in naburige onderstations kan in deze verbinding, in het nulscenario, de tijdelijke bijkomende belasting niet meer opvangen. Een voldoende reservecapaciteit is noodzakelijk om op een veilige manier de piekbelastingen van het hoogspanningsnet te kunnen opvangen en het net veilig uit te baten.

39 Voor de netbelasting in 2022 volgens loadflow berekeningen

Pagina 74 van 140 Ter informatie en kadering worden in de gemiddelde stromen van de voorbije jaren gegeven over de lijn Beerse-Turnhout-Mol. Hier is gemiddeld maximaal 17 % van de Nominale capaciteit bereikt.

Tabel 10-3 Gemiddelde stroom Lijn Beerse Mol (2014 – 2018) Gemiddeld 2014 2015 2016 2017 2018 (A) 70.78 125 56 44 37 42

Op basis van deze contouren kan het Agentschap Zorg en Gezondheid bepalen hoeveel woningen er binnen deze contouren gelegen zijn en hoeveel personen (gecategoriseerd op leeftijd) er blootgesteld worden aan de respectievelijke EM-velden (x > 0,4 µT, x > 20 µT). Deze analyse is beschreven in het hoofdstuk Mens (hoofdstuk Error! Reference source not found.).

Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Dienst Milieu en gezondheid berekent het aantal inwoners en kinderen die blootgesteld kunnen worden aan de EM-velden40.

Voor de toekomstige situatie wordt eenzelfde oefening gedaan. Beide kunnen vergeleken worden.

10.6.2 Magnetische veldsterkteprofielen 10.6.2.1 Gekozen overspanningen Aangezien de overspanningen niet allemaal dezelfde lengtes hebben en aangezien er hoogteverschillen bestaan tussen de verschillende masten bedragen de velden niet dezelfde waarden in al de overspanningen. Voor de berekening van de veldniveaus, de volgende overspanningen worden in beschouwing genomen want ze hangen over woningen: • 70.779 (Turnhout-Beerse) o P91 tot P95 o P100 tot P110 • 70.780 (Turnhout-Mol) o P71-72

10.6.2.2 Veldsterkteprofielen in de buurt van de lijn Voor de betrokken overspanningen, worden de veldsterkteprofielen berekend op 1,5 m boven de grond in functie van de afstand tot de lijn in een vlak loodrecht op de lijn dat zich in het midden van de overspanning bevindt, waar de doorhang meestal maximaal is (en dus ook de velden). Elk profiel (figuren 2 tot 7) wordt berekend voor de gemiddelde stroom van de 3 scenario’s (die gedefinieerd is in Tabel 1).

40 Meer info via http://www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/hoogspanning

Pagina 75 van 140

Figuur 10-2: Overspanning P71-P72 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

Figuur 10-3: Overspanningen P91-P93 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

Pagina 76 van 140

Figuur 10-4: Overspanningen P93-P95 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

Figuur 10-5: Overspanningen P100-P103 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

Pagina 77 van 140

Figuur 10-6: Overspanningen P103-P106 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

Figuur 10-7: Overspanningen P106-P110 – Magnetische velden berekend op 1,5 m boven de grond voor de gemiddelde stroom

10.6.2.3 Isocurven van de magnetische velden Voor de overspanning met de hoogste waarden, worden de isocurven berekend op in een vlak loodrecht op de lijn dat zich in het midden van de overspanning bevindt, waar de doorhang maximaal is (en dus ook de velden). X-axis geeft de afstand tot de lijn en Y-axis geeft de hoogte. To be – 70 kV - Gemiddelde belasting (60 MVA – 495 A)

Pagina 78 van 140

To be – 150 kV - Gemiddelde belasting (60 MVA – 231 A)

Figuur 10-8: Overspanning P91-P92 – Isocurven in µT van de gemiddelde magnetische velden in een vlak loodrecht op de lijn dat zich in het midden van de overspanning bevindt.

Met behulp van de hierboven opgestelde gemiddelde isocurven, is het mogelijk voor de beschouwde overspanning de afstand tot de as van de lijn in te schatten waarvoor de veldsterkteniveaus onder de blootstellingsdrempel blijven van 0,4 µT die in sommige epidemiologische studies vermeld wordt. Er dient opgemerkt te worden dat deze afstand afneemt wanneer ze dichterbij de masten wordt berekend. Zoals in 10.4.1.1 reeds vermeld, werden de berekening gedaan met de veronderstelling dat de geleiders op 75° C waren en de doorhang maximum, wat zeker niet het geval kan zijn voor gemiddelde stromen in de geleiders (conservatieve hypothese).

10.6.2.4 Beïnvloedingscorridors De beïnvloedingscorridors, i.e. de afstanden aan beide kanten van lijn tot de welke de veldniveaus een bepaalde drempel overschrijden worden gegeven in tabel 3 hieronder (op 1.5 m boven de grond, voor de gemiddelde stroom, in het midden van de overspanning, voor de toekomstige situatie, met de lijn uitgebaat op 70 of 150 kV). De corridors zijn verschillend langs beide kanten van de lijn gezien de asymmetrie van de lijn met één draadstel.

De 20 µT wordt nooit bereikt.

Pagina 79 van 140

Tabel 1: beïnvloedingscorridors (afstand tot de as van de lijn) op 1.5m boven de grond voor de gemiddelde stroom

0,4 µT corridor To be - 70 kV To be - 150 kV

P71-72 25.5 m/28 m 11 m / 13.5 m

P91-P92 39.5 m/42.5 m 25 m / 27.5 m

P92-P93 38.5 m/42 m 24 m / 26.5 m

P93-P94 36 m/39.5 m 19.5 m / 21.5 m

P94-P94b 36.5 m/40 m 21 m / 23 m

P94b-P95 36 m/39.5 m 19.5 m / 22 m

P100-P101 35.5 m/39.5 m 19 m / 22 m

P101-P102 38 m/41.5 m 23 m / 25.5 m

P102-P103 40 m/43 m 24.5 m / 26.5 m

P103-P104 39.5 m/42.5 m 24 m / 26 m

P104-P105 37 m/40.5 m 21.5 m / 24 m

P105-P106 36.5 m/40.5 m 21 m / 23.5 m

P106-P107 36 m/40 m 20 m / 22.5 m

P107-P108 37.5 m/41 m 22 m / 24.5 m

P108-P109 39 m/42 m 24 m / 26.5 m

P109-P110 41 m/44 m 26 m / 28 m

10.6.3 Elektrische veldprofielen Gezien het elektrische veld af hangt van de spanningsexploitatie, geeft Figuur 10-9 het berekende elektrische veldprofiel weer voor een overspanning (deze met de hoogste magnetische velden), voor de huidige (70 kV) en toekomstige toestand (150 kV). Het maximaal niveau bedraagt minder dan 0.7 kV/m. De grenswaarde volgens artikel 139 van het AREI is van 5 kV/m in bewoonde gebieden, 7kV/m bij de overspanning van wegen en 10 kV/m op andere plaatsen.

Pagina 80 van 140

Figuur 10-9: Overspanningen P109-P110 - Elektrisch veld berekend op 1,5 m boven de grond, voor de huidige (70 kV) en toekomstige toestand (150 kV)

10.7 Synthese en conclusies De fysische principes die aan de oorsprong liggen van de velden evenals de belangrijkste interactiemogelijkheden tussen deze velden en zowel apparatuur als levende wezens werden toegelicht. Op basis van de gegevens afkomstig van de Wereldgezondheidsorganisatie werd ook een stand van zaken gegeven van de huidige wetenschappelijke kennis op het vlak van de invloed op de gezondheid en van de internationale aanbevelingen die hieruit voortvloeien. De belangrijkste fysische kenmerken met betrekking tot het upgrade van de 70 kV lijn tussen Mol, Beerse & Turnhout naar 150 kV, evenals de weerhouden hypothesen voor de berekening van de veldsterktewaardes die zij veroorzaakt, werden gedetailleerd. De uitgevoerde berekeningen tonen aan dat, ongeacht de weerhouden hypothesen, de sterkte van het magnetisch veld steeds aanzienlijk lager ligt dan het referentieniveaus van 100 µT en 200 µT die aanbevolen worden door de internationale instanties (Raad van de Europese Unie, ICNIRP ). De berekende velden liggen ook lager dan de richtwaarden gegeven in het Besluit van de Vlaams Gewest (20 μT). Door de ontwikkelingen in deze regio zal de belasting van de hoogspanningslijn Mol – Beerse – Turnhout verhogen. Door een stijging van het transportvermogen zal het magnetisch veld op deze 70kV lijnen 70.780 & 70.779 evenredig mee verhogen. Elia stelt als ingreep voor om de spanning van de lijn te verhogen naar 150kV waardoor de stroomsterkte en het magnetisch veld zullen verlagen en waardoor het net piekbelastingen beter kan opvangen. Evenzo blijft de sterkte van het elektrisch veld onder 0.7 kV/m en dus ruim onder de grenswaarden die vastgelegd zijn door het AREI.

Tabel 10-4 Beoordeling EM velden Effectgroep Eindscore

EM Velden -1

10.8 Leemten in de kennis

Er zijn geen leemten in de kennis voor de discipline Licht, warmte en EM-velden.

Pagina 81 van 140 11 Discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie

11.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat minimaal het projectgebied. De omvang van het studiegebied kan verruimd worden in functie van de visuele impact van de geplande ingrepen (perceptieve kenmerken). Deze omgeving kan algemeen worden afgebakend tot een zone van 1,5 km (de afstand tot waar stereoscopisch zicht mogelijk is), voor hoger opgaande elementen zoals (hoge) hoogspanningslijnen kan dit verruimd worden tot een zone van 2 km. Het project omvat echter beperkte ingrepen aan een bestaande hoogspanningsleiding die bovendien van het middelhoge type is. Daardoor zal de effectieve invloedsfeer van de geplande ingrepen beperkter zijn, en zal niet over de gehele afstand van het projectgebied hetzelfde zijn.

11.2 Beschrijving van de referentiestatus

11.2.1 Methodiek

Het landschap wordt beschreven op basis van: • Beschrijving op macroschaal: o Landschapseenheden: indeling van het landschap in traditionele landschappen • Beschrijving op meso- en microschaal: o Beschermd erfgoed (Beschermde landschappen, dorps- en stadsgezichten, monumenten en archeologische sites) o Geïnventariseerd erfgoed (landschapsatlasrelicten, bouwkundig erfgoed, …) o Archeologisch erfgoed

11.2.2 Beschrijving

11.2.2.1 Beschrijving op macroschaal

Traditionele landschappen Het projectgebied loopt door drie traditionele landschappen en start net in de rand van een vierde: Land van Turnhout-Poppel (Noorderkempen), Land van Herentals-Kasterlee (Centrale Kempen) en Vallei van de Kleine Nete. Turnhout zelf is aangeduid als ‘Stedelijke gebieden en havengebieden’.

In het uiterste (noord)westen ligt het traditionele landschap Land van Turnhout-Poppel (Noorderkempen) (310030). Dit wordt gekenmerkt door een landschap met vlakke topografie en grote blokvormige patronen van vegetatiemassa's en open ruimten. Dit gebied kent uitgestrekte natuurgebieden op de droge (stuif)zandgronden, alsook talrijke waterplassen t.g.v. van de kleiontginningen. Hoewel het landschap niet strikt begrensd wordt door het kanaal -Dessel, hebben de open ruimtes tussen de bebouwing en industrie van Beerse slechts gedeeltelijk het grootschalige open karakter van de Noorderkempen.

Het grootste deel van het projectgebied loopt door het traditioneel landschap Land van Herentals- Kasterlee (Centrale Kempen) (320010). Dit landschap kent een vlakke en golvende topografie met een duidelijke gerichtheid van valleien, ruggen en bewoning. Het compartimentenlandschap wordt bepaald door reliëf met (naald)bossen en bebouwing (rij- en pleindorpen (bist)). Het landschap kent een

Pagina 82 van 140 duidelijke ruimtelijke zoneringen (centrum-periferie-model) van de oorspronkelijke ontginningen met een duidelijke differentiatie in landgebruik.

Doorheen de Centrale Kempen lopen verschillende parallelle valleien, die afgebakend zijn als aparte traditionele landschappen, in dit geval valleien van de Kleine Nete (921011). Het betreft brede vallei met een rechthoekig grachtennetwerk langsheen de Kleine Nete.

11.2.2.2 Beschrijving op meso- en microschaal

Beschermd erfgoed De bestaande hoogspanningslijn gaat doorheen het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Konijnenberg’ (OA001903). De Konijnenberg, gelegen te Vosserlaar, bestaande uit een sikkelvormige duin, vormt ongeveer het enige relict van het stuifduinencomplex in de omgeving van Beerse-Vosselaar. Op de duinrug zijn een rij van laatmiddeleeuwse eikenhakhoutstoven bewaard gebleven. Voor dit beschermd landschap werd een uitgebreid bosbeheerplan opgemaakt dat ook de erfgoedaspecten omvat.

Het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Watermolen en omgeving’ (OA001128), gelegen te Retie, ligt op een 50- tal meter van de bestaande hoogspanningslijn. De graanwatermolen zelf is beschermd als monument (OA001127). De watermolen, type onderslagmolen, is gelegen op de zuidelijke arm van de Witte Nete die op deze plaats over een beperkte afstand in twee rivierarmen is vertakt. De oudst gekende vermeldingen gaan terug op een akte van 1633 in verband met de verpachting van 's Heerenwindmolen en een meetboek van 1653 met een beschrijving van de eigendommen van de heer van Retie. Heden kent de molen een beperkte maalactiviteit: rogge of haver voor veevoeder of fijne granen voor ambachtelijk bakwerk. Het molenaarshuis bevond zich ter plaatse van de huidige recente woning met verbruikerszaal (Watermolen nummer 10) ten noordwesten van de molenvijver.

Watermolen van Retie

Het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘De Boeretang met omwalling en omgeving’ (OA001409), gelegen te Dessel, ligt op een 200-tal meter van de bestaande hoogspanningslijn, in het zuiden van het projectgebied. De bescherming als landschap betreft de omgrachte hoeve De Boeretang, bestaande uit het hoevecomplex met losse bestanddelen, beschermd als monument (OA 001410), op een historisch driehoekig perceel. Het betreft een als enig nog bewaarde schans van de vier schansen die in de 16de eeuw werden opgericht. In zijn huidig uitzicht is het ontstaan rond het midden van de 18de eeuw waarbij de oude 16de-eeuwse kern in grondplan en constructie bewaard bleef.

Verder zijn er nog volgende beschermde erfgoedwaarden die zich nog binnen het studiegebied, maar op enig afstand van de hoogspanningslijn bevinden: - Beschermde monumenten ‘Villa Rommens met interieur’ (OA002900), ‘Parochiekerk Sint- Lambertus’ (OA002852), ‘Pastorie Sint-Lambertusparochie: gevels en bedaking’ (OA0000692), binnen de kern van Beerse op 150 tot 450 m afstand van hoogspanningslijn. - Beschermd monument ‘Pastorie Het Hof met Parkbos’ (OA003076), te Vosselaar op ca. 950 m van de bestaande hoogspanningslijn.

Pagina 83 van 140 - Beschermde monumenten ‘Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw’ (OA002842) en ‘Gemeentehuis Vosselaar’ (OA002841), te Vosselaar op ca. 200m van de bestaande hoogspanningslijn, nabij beschermd cultuurhistorische landschap ‘Konijnenberg’ - Beschermd monument ‘Parochiekerk Sint-Jozef-Arbeider’ (OA002899) op ca. 900 m ten zuiden van de bestaande hoogspanningslijn. - Beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Grotenhoutbos’ (OA002969) op ca. 1,2 km ten zuiden van de bestaande hoogspanningslijn.

Geïnventariseerd erfgoed Langsheen het bestaande hoogspanningstracé binnen het studiegebied zijn verschillende gebouwen opgenomen in de (vastgestelde) inventaris bouwkundig erfgoed. Deze worden hier niet apart opgesomd en beschreven. Waar relevant bij de effectbeoordeling zullen deze aan bod komen.

Binnen het studiegebied bevinden zich geen vastgestelde landschapsatlasrelicten (ankerplaatsen). Er zijn wel een aantal ankerplaatsen opgenomen in de wetenschappelijke inventaris, maar dus (nog) niet vastgesteld. Het gaat om de eerder genoemde beschermde cultuurhistorische landschappen ‘Konijnenberg’ en ‘Grotenhoutbos’, en bijkomend - ‘Vallei van de Kleine Kaliebeek’, op ca. 800m ten zuiden van het hoogspanningstracé, ter hoogte van Kasterlee. - ‘Priorij van Corsendonk en de Tikkebroeken ‘op ca. 360m ten noorden van het hoogspanningstracé.

Archeologie (Kaart 11 in de kaartenbundel) Binnen het studiegebied zijn geen beschermde archeologische sites of vastgestelde archeologische zones aanwezig. Wel zijn er verschillende archeologische meldingen volgens de Centrale Archeologische Inventaris (CAI), zo ook een aantal ter hoogte van het projectgebied (hoogspanningslijn).

11.3 Beoordeling van de milieueffecten

11.3.1 Methodiek

In tegenstelling tot de meeste milieueffecten die kunnen getoetst worden aan referentiewaarden en/of normen, is de beoordeling van de landschappelijke impact van om het even welk project een subjectief gegeven. Niettegenstaande het subjectieve karakter van de landschappelijke impact laten een aantal min of meer objectieve criteria toe om de kwaliteit van een landschap te waarderen en bijgevolg ook de effecten van het project op de kwaliteit ervan te evalueren. De beperkte ingrepen in dit project, zoals het aanpassen van de isolatorkettingen in de mastarmen, zullen het huidige landschap zo goed als niet wijzigen. Bij uitvoering (aanlegfase) zijn er wel mogelijke effecten, zoals werfzones (toegangsweg en beperkte werfzone thv elke mast) en kapwerken. De effecten worden kwalitatief beschreven en beoordeeld op basis van een expertenoordeel.

De effecten op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden beschreven en beoordeeld volgens de volgende effectgroepen: - wijziging landschappelijke structuur en relaties; - wijziging erfgoedwaarden; - wijziging perceptieve kenmerken.

Pagina 84 van 140 11.3.1.1 Wijziging landschappelijke structuur en relaties

De geplande ingrepen zullen op macro- en mesoschaal de landschapsstructuur en relaties niet wijzigen. Het betreft immers een upgrade van een bestaande hoogspanningslijn. Wel zullen bij de aanleg (uitvoering van de beperkte aanpassingswerken) tijdelijke werfzones en kappingen nodig zijn. Hierdoor kunnen in beperkte mate effecten verwacht worden op microschaal.

Volgend significantiekader wordt vooropgesteld.

Tabel 11-1: Significatiekader wijziging landschappelijke structuur en relaties Effectbeschrijving Significantie Wijziging landschappelijke structuur en relaties Aanzienlijk +++ wanneer waardevolle structuren in hun globaliteit en de bestaande typologie worden positief hersteld of opgewaardeerd

positief ++ wanneer waardevolle structuren of lokaal worden hersteld of de bestaande typologie over een grote oppervlakte worden hersteld of opgewaardeerd beperkt positief + wanneer de landschapsstructuur of typologie lokaal worden hersteld;

verwaarloosbaar 0 geen wezenlijke verandering van de samenhang of landschapsvormende processen

beperkt negatief - wanneer de landschapsstructuur of typologie lokaal worden verstoord, of versnipperd of wanneer reeds aangetaste structuren globaal worden verstoord negatief -- wanneer waardevolle structuren of reeds aangetaste structuren een beperkte verstoring ondergaan of wanneer de typologie over een grote oppervlakte wordt aangetast

Aanzienlijk --- wanneer waardevolle structuren of relaties worden verstoord of versnipperd of de negatief typologie over het volledig studiegebied wordt teniet gedaan.

11.3.1.2 Wijziging erfgoedwaarden

Bijna doorheen het volledige projectgebied zullen werken uitgevoerd worden (werkzones t.h.v. masten en uitbreiding veiligheidsstrook in bospercelen) waarbij een aantal erfgoedwaarden in de nabijheid van de uit te voeren werken gelegen zijn. Hier zal bekeken worden in hoeverre deze werken de nabijgelegen erfgoedwaarden kunnen verstoren of mogelijk kunnen beschadigen.

Volgend significantiekader wordt vooropgesteld.

Tabel 11-2: Significatiekader wijziging erfgoedwaarden Effectbeschrijving Significantie Wijziging erfgoedwaarden positief ++ wanneer lokaal historische landgebruikssystemen worden hersteld of elementen met een hoge erfgoedwaarde worden gerestaureerd of gerenoveerd

beperkt positief + wanneer elementen met een beperkte erfgoedwaarde worden gerenoveerd, gerestaureerd of wanneer de contextwaarde van erfgoedwaarden wordt hersteld

verwaarloosbaar 0 geen wezenlijke verandering van de cultuurhistorische waarden

beperkt negatief - wanneer de elementen met een lage erfgoedwaarde worden vernield of elementen met een matige erfgoedwaarde worden aangetast of de context- en ensemblewaarde van dergelijke elementen wordt aangetast of bedreigd

negatief -- wanneer de elementen met een matige erfgoedwaarde worden vernield of elementen met een hoge erfgoedwaarde worden aangetast of de context- en ensemblewaarde van elementen met een hoge tot zeer hoge erfgoedwaarde wordt aangetast of bedreigd

Aanzienlijk --- wanneer elementen met een zeer hoge erfgoedwaarde worden vernield of aangetast negatief of hun ensemble- of contextwaarde wordt aangetast.

Pagina 85 van 140 11.3.1.3 Wijziging perceptieve kenmerken

De geplande ingrepen zullen op macro- en mesoschaal noch het landschapsbeeld noch de belevingswaarde wijzigen. Het betreft immers een upgrade van een bestaande hoogspanningslijn. Bij de uitvoering van de werken kunnen de tijdelijke werfzones, werfinrichting en de uitbreiding van veiligheidsstroken ter hoogte van bospercelen, wel lokaal een impact hebben op de perceptieve kenmerken.

Volgend significantiekader wordt vooropgesteld.

Tabel 11-3: Significatiekader wijziging perceptieve kenmerken Effectbeschrijving Significantie Wijziging perceptieve kenmerken Aanzienlijk +++ wanneer een belangrijke meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, positief (zichten op) waardevolle positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd wat zorgt voor een globale en sterke verbetering van de landschapsbeleving

positief ++ wanneer lokaal een meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, lokale positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd, wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen en rondom de te onderscheiden projectgebieden.

beperkt positief + wanneer positieve beelddragers worden beschermd of versterkt of negatieve beelddragers worden afgezwakt wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen de te onderscheiden projectgebieden.

verwaarloosbaar 0 geen wezenlijke verandering van het landschapsbeeld en landschapsbeleving

beperkt negatief - wanneer de perceptieve kenmerken beperkt worden aangetast, wanneer positieve beelddragers worden verzwakt of negatieve beelddragers versterkt en de beleving van het gebied minder aansluit bij de uitgangssituatie en wordt gehinderd

negatief -- wanneer de perceptieve kenmerken een belangrijke lokale aantasting ondergaan (bijvoorbeeld verwijderen van kenmerkende randbegroeiing) en wanneer belevingsaspecten toegevoegd worden die duidelijk niet in overeenstemming zijn met de gewenste functie noch met de uitgangssituatie, of wanneer de mogelijke beleving van waardevolle landschapselementen sterk wordt gereduceerd

Aanzienlijk --- wanneer de perceptieve kenmerken globaal worden aangetast en de beleving van het negatief gebied zodanig verandert dat er geen herkenning van de uitgangssituatie meer is

11.3.2 Effectbeoordeling aanlegfase

Zoals reeds aangegeven bij de methodiek worden voor wat betreft de landschapsstructuur en – relaties geen belangrijke wijzigingen verwacht meso- of macroschaal. Het project betreft aanpassingen aan een bestaande hoogspanningslijn. Ter hoogte van de masten worden lokale werfzones voorzien. Deze werfzones zijn zeer lokaal en tijdelijk. Ze vallen binnen de bestaande veiligheidsstrook en zullen geen noemenswaardige impact hebben op de landschapsstructuur en -relaties.

In functie van de uitbreiding van de veiligheidsstrook van de hoogspanningslijn dienen een aantal kappingen te gebeuren. Het verwijderen of in hakhout zetten van houtige vegetaties kunnen een impact hebben op de landschappelijke structuur, als ze de aantasting of vernietiging KLE’s (bomenrijen of houtkanten) of boscompartimenten betekenen. Voor het bespreken van de impact van kappingen wordt o.a. input gehaald uit de discipline biodiversiteit waar dieper is ingegaan op de nodige kappingen. Daarbij wordt worst-case uitgegaan van een veiligheidsstrook met een breedte van 38 m.

Op de meeste bospercelen waar de lijn kruist, is er al een veiligheidsstrook aanwezig, maar voldoet deze nog niet (overal) aan de nieuwe eisen van breedte. Het lokaal verbreden van deze strook zal ten aanzien van de landschappelijke structuur een beperkte impact hebben, gezien er al een verstoring is en de versnippering (doorsnijding van de bospercelen) enkel lokaal versterkt wordt. Er worden geen boscompartimenten (groot of klein) integraal gekapt door dit project.

Pagina 86 van 140 Naast deze bosgedeeltes zijn er ook nog zones aanwezig waarbij de hoogspanningslijn over bomenrijen of waardevolle bomen loopt. Het (deels) verwijderen van deze (kleine) landschapselementen, kan lokaal een impact hebben op de landschappelijke structuur en relaties.

Ter hoogte van de Boeretang in Mol loopt de lijn naast een bomenrij op de rand van de aanliggende vijver (zie discipline biodiversiteit). Het betreft hier een eerder industriële omgeving, met ontginningsput omgeven door bedrijvigheid/industrie. Het in hakhout zetten van deze bomenrij zal hier maar een beperkte impact hebben op de landschappelijke structuur.

Een tweede zone is waar de lijn over de E34 gaat, ter hoogte van de industriezone ten zuiden van Turnhout. Hier dient houtkant langs de brug over de E34 (deels) in (kortere) hakhoutcyclus genomen te worden. De bomenrijen/groenbuffers zijn hier voor het beeld op de E34 zeer bepalend. De wegbeheerder past op deze elementen sowieso een hakhoutbeheer toe, maar van een lange cyclus, zodat de visuele impact beperkt is. De hakhoutcyclus van de houtige beplanting op de brugtalud in de veiligheidsstrook mag niet korter zijn dan 10 jaar en bij voorkeur gefaseerd (niet alle wegzijden tegelijk). Onder die voorwaarde is de landschapsimpact te verwaarlozen.

Een derde aandachtzone is ter hoogte van Zevendonk, daar loopt de lijn nabij waardevolle oude eikenrijen. Deze eiken situeren zich nabij het bouwkundig relict ‘Hoeve met losse bestanddelen’ (ID 68077) opgenomen in de vastgestelde inventaris (zie verder). Zoals aangegeven binnen discipline Biodiversiteit blijkt uit terreinbezoek dat de grote eiken op voldoende afstand te staan van de lijn, of nu al kroonsnoei krijgen, enkel kleinere individuen staan in de veiligheidsstrook van 38 m (zie figuur discipline Biodiversiteit). De impact zal bijgevolg beperkt blijven. Zoals aangegeven bij discipline biodiversiteit zal, indien een zomereik in de bomenrij moet geveld worden, elders in diezelfde rij, buiten de veiligheidsstrook twee vervangende exemplaren volgens de regels van de kunst (vademecum groenbeheer ANB) en met de nodige bescherming worden aangeplant en onderhouden.

Figuur 11-1: Uitsnede ter hoogte van Zevendonk met aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) en aandachtzone waardevolle oude eiken (rode cirkel), en weergave bouwkundige relicten

Algemeen kan het effect ten aanzien van de landschappelijke structuur en relaties op microschaal als beperkt negatief (-1) beoordeeld worden, mits de genoemde randvoorwaarden.

Pagina 87 van 140 Met betrekking tot impact ten aanzien van gekende erfgoedwaarden, worden er een aantal beschermde cultuurhistorische landschappen en relicten aangetroffen binnen het projectgebied en in de directe nabijheid. Enkele van deze masten bevinden zich langs de rand van vastgestelde bouwkundige relicten. - ‘Hoeve met losse bestanddelen’ (ID 68077) t.h.v. Kapelweg 133 (Turnhout), omringd door weiland met resten van een oude boomgaard ten zuiden en beukenhagen rondomLanggestrekte hoeven’ (ID 86891), t.h.v. Kleine Reesdijk 93 (Turnhout). Voor deze masten is het aan te bevelen de werfzones en toegangen maximaal te voorzien buiten de afbakening te voorzien, of maximaal gebruik maken van bestaande verhardingen om eventuele schade tot een minimum te beperken. Dit aandachtspunt geldt voornamelijk voor het eerste vermelde bouwkundig relict, gezien de erfgoedwaarden hier het hoogst is.

Overigens bevinden zich geen masten ter hoogte van beschermd of ander geïnventariseerd erfgoed. Rekening houdende met de beperkte omvang van de ingrepen t.h.v. de masten en de zorgvuldige werkwijze die verwacht mag worden. De impact ten aanzien van bovengronds gekend erfgoed wordt daarom als verwaarloosbaar ingeschat.

Zoals reeds hierboven vermeld zullen in de omgeving van Zevendonk mogelijk oudere eikenbomen in de verbreedde veiligheidsstrook staan. Ter hoogte van het bouwkundig relict ‘Hoeve met losse bestanddelen’ (ID 68077) bevinden de meest waardevolle oude eiken zich buiten het bouwkundig relict en bovendien op voldoende afstand van de lijn waardoor ze behouden kunnen blijven (zie Figuur 11-1). Het behoud van de eiken is hier belangrijk. Indien de veiligheidsstrook met kroonsnoei kan gerealiseerd worden, heeft dat hier de voorkeur. Indien toch een zomereik in de bomenrij moet geveld worden, dan worden elders in diezelfde rij, buiten de veiligheidsstrook twee vervangende exemplaren volgens de regels van de kunst (vademecum groenbeheer ANB) en met de nodige bescherming aangeplant en onderhouden.

Een aandachtspunt vormt het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Konijnenberg’ (OA001903). De hoogspanningslijn gaat hier over door dit beschermd landschap met twee masten erin. Zoals aangegeven binnen discipline biodiversiteit werden in de huidige veiligheidsstrook onder lijn in het verleden al een of twee zomereiken terug in hakhout gezet. Het behoud van dit eeuwenoud eikenhakhout is vanuit erfgoedwaarde en het opgesteld beheerplan cruciaal. Zoals opgenomen in discipline Biodiversiteit kan in overleg met het ANB, maar uitgebreid ook met het agentschap Onroerend Erfgoed, worden nagegaan of bijkomende exemplaren kunnen gesnoeid worden en indien ja, op welke manier. Voorwaarde is uiteraard dat elke individuele zomereik vitaal blijft.

Gezien de afstand (50 m), en gezien op vandaag al een veiligheidsstrook aanwezig is, worden de kappingen voor de veiligheidsstrook binnen een bosperceel (grove den) in functie van de impact op het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Watermolen en omgeving’ (OA001128), als verwaarloosbaar beoordeeld. De kappingen die nog verder af liggen, zullen gezien de afstand, tussenliggende begroeiing en de huidige veiligheidsstrook, ook een verwaarloosbare impact hebben.

Voor de overige erfgoedwaarden in de omgeving van de hoogspanningslijn wordt, rekening houdende met de afstand, tussenliggende begroeiing, bebouwde omgeving, geen impact verwacht door eventuele kappingen i.f.v. de veiligheidsstrook.

Met betrekking tot archeologisch erfgoed worden er geen tot slechts zeer beperkte bodemingrepen voorzien die een impact kunnen hebben op het potentieel aanwezige archeologische erfgoed. De aanleg van de werfwegen en werfzones t.h.v. de masten (bij droog weer, indien met rijplaten of tijdelijke verharding volgens de regels van de kunst) en oordeelkundige motormanuele boomvellingen, brengen geen bodemingrepen met zich mee. De impact ten aanzien van eventueel aanwezig archeologisch erfgoed is te verwaarlozen.

Het project voorziet enkel effectieve vergravingen ter hoogte van de nieuwe te bouwen, te vervangen onderstations. Hoewel de werken aan de onderstations niet mee worden beoordeeld in voorliggend MER, zal er ten aanzien van het (potentieel) archeologisch erfgoed wel een mogelijk impact zijn bij voorziene bodemingrepen in functie van de aanleg/vervangen van deze onderstations. In functie van de omgevingsvergunningsaanvraag voor die onderstations, zal sowieso getoetst moeten worden aan de geldende regelgeving, waarbij dient te worden nagegaan of de opmaak van een archeologienota in functie van de vergunningsaanvraag al dan niet nodig is.

Pagina 88 van 140

Het landschapsbeeld en -beleving zal tijdelijk op microschaal beperkt wijzigen tijdens de aanlegfase. Het betreft bestaande masten waarrond tijdelijk werkzaamheden zullen plaatsvinden. De masten en hoogspanningslijnen zijn momenteel al aanwezig in het landschap. De tijdelijke werkzaamheden om de masten zullen de beleving van het landschap slechts beperkt en tijdelijk wijzigen (-1).

Andere ingrepen die een mogelijke impact hebben op het landschapsbeeld gedurende de aanlegfase, maar definitief zijn en zich verder zetten tijdens de exploitatiefase, zijn de kappingen die dienen te gebeuren in functie van de uitbreiding van de veiligheidsstrook van de hoogspanningslijn. Eventuele visuele impact ten aanzien van omliggende erfgoedwaarden werden reeds hierboven besproken. Zoals reeds aangehaald is er op de meeste locaties al een veiligheidsstrook aanwezig. De bijkomende kappingen in functie van het verbreden van deze veiligheidsstrook zullen het landschapsbeeld slecht beperkt en lokaal wijzigingen, de bestaande impact van de lijn wijzigt daardoor vrijwel niet, ook niet tijdelijk. Het effect op het landschapsbeeld in de aanlegfase is beperkt negatief (-1).

11.3.3 Effectbeoordeling exploitatiefase

Aangezien het over de upgrade van een bestaande hoogspanningslijn gaat, zal er quasi niets wijzigen aan de visuele impact ten opzichte van referentie minimaal zijn.

De effecten van kappingen in functie van de veiligheidsstrook zetten zich reeds in tijdens de aanlegfase en werden hierboven beoordeeld als beperkt negatief.

Gedurende de exploitatiefase worden vanuit discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie de aannames zoals beschreven binnen discipline biodiversiteit met betrekking tot onderhoud van de veiligheidsstrook overgenomen, zijnde het consequent uitvoeren van het optimale ecologische beheer in waardevolle (landschappelijke) zones, om zo ook de impact ten aanzien van het landschap van de bijkomende kappingen tot een minimum te beperken. Er wordt van uit gegaan dat deze oppervlaktes in hakhoutbeheer worden genomen en tot het bos blijven behoren. Waar de bestaande veiligheidsstrook als open ecotoop (bv. grasland) wordt beheerd, wordt een mantel langsheen het bos aangelegd. Waar de bestaande veiligheidsstrook een vorm van hakhoutbeheer kent, wordt dit beheer uitgebreid naar de verbrede strook. Indien mogelijk (veiligheidsafstanden), kan de verbrede strook een langere hakhoutomloop krijgen, zodat een grotere structuurvariatie ontstaat op de overgang naar het aangrenzende hooghoutbos.

11.4 Milderende maatregelen

- Zoals ook opgenomen binnen discipline biodiversiteit is het consequent uitvoeren van het optimale ecologische beheer in waardevolle zones een projectgeïntegreerde maatregel. - Voor het bouwkundige relict opgenomen in de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed waarbinnen een mast gelegen is (‘Hoeve met losse bestanddelen’ (ID 68077)) is het aan te bevelen de werfzones en toegangen maximaal te voorzien buiten de afbakening te voorzien, of maximaal gebruik maken van bestaande verhardingen om eventuele schade tot een minimum te beperken. - Ten aanzien van het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Konijnenberg’ (OA001903). Kan, zoals opgenomen in discipline biodiversiteit, in overleg met het ANB, maar ook met het agentschap Onroerend Erfgoed, worden nagegaan of bijkomende exemplaren van het eeuwenoud eikenhakhout kunnen gesnoeid worden en indien ja, op welke manier. Voorwaarde is uiteraard dat elke individuele zomereik vitaal blijft. - Ter hoogte van de E34 is eerder lange hakhoutcyclus op de beboste taluds aangewezen om visuele redenen (schermfunctie).

Pagina 89 van 140 12 Discipline Biodiversiteit

12.1 Afbakening studiegebied

Bij de discipline Biodiversiteit is het studiegebied gelijk aan het projectgebied. Het is enkel ruimer op plaatsen waar de Risicoatlas1 aangeeft dat er voedsel- of seizoenstrekroutes voor vogels aanwezig zijn en daar waar mogelijk vleermuisroutes liggen. In het projectgebied zelf wordt afgewogen of zich mogelijke effecten kunnen voordoen door het hogere voltage op de aanwezige hoogspanningslijn. Ook de effecten van de lokale kappingen voor een bredere veiligheidszone in de bospercelen spelen zich af ter hoogte van het projectgebied.

Ter hoogte van en in de omgeving van het projectgebied komen belangrijke trekroutes voor avifauna voor en belangrijke structuren voor vleermuizen (bossen, diverse kleine landschapselementen en valleigebieden). Bijzondere aandacht gaat uit naar het VEN en naar Europees Habitatrichtlijngebied (SBZ-H), naar natuurreservaten, bijzondere broedvogelgebieden en lokale pleistergebieden (= aandachtsgebieden).

Een voortoets tot passende beoordeling en natuurtoets zijn opgenomen in bijlage 3.

Er worden algemeen gezien, afhankelijk van het te evalueren effect, drie schaalniveaus bekeken, namelijk macroniveau, mesoniveau en microniveau.

We beschouwen voor het studiegebied op macroniveau een zone van ca. 5 km rond het projectgebied: om de ruimere geografische context van de verschillende valleigebieden tussen Beerse en Mol te beschrijven als landschapsecologische structuren en om de voorkomende lokale en regionale vogeltrek (en eventueel vleermuizen) te beschrijven. Op dit niveau worden de natuurwaarden van het gebied (cfr. aandachtgebieden en situering van de elementen van de Risicoatlas) op hoofdlijnen beschreven wat toelaat om eventuele ecologische en ruimtelijke verbanden te duiden, bv. bovenlokale seizoens-, slaap- of voedseltrek.

Het mesoniveau vormt de invloedssfeer van ca. 2.000 m rondom het projectgebied. Hierbij beschouwen we mogelijke effecten van verstoring, barrièrewerking en aanvaringsaspect (cfr. Vlaamse Risicoatlas (Everaert et al., 201541)).

Op dit niveau wordt er dieper ingegaan op de verschillende vormen van lokale vogeltrek rondom het projectgebied, uitwisseling van soorten tussen verschillende gebieden en het gebruik van het gebied door vogels en vleermuizen doorheen het jaar.

Het microniveau betreft een gebied met een invloedstraal van ca. 500 m rond de hoogspanningsleiding. Op dit niveau komen de lokale natuurwaarden (cfr. biologische waardering en lokale fauna) aan bod.

Deze ruime zones dienen om zorgvuldig en van buiten naar binnen aandachtzones voor biodiversiteit te onderscheiden. Deze benadering houdt niet in dat een brede doorlopende invloedsfeer met effecten zou worden verwacht op ruime afstanden langsheen het gehele projectgebied.

41 Everaert J. (2015). Effecten van windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen. Leidraad voor risicoanalyse en monitoring. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (INBO.R.2015.6498022). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Pagina 90 van 140 12.2 Beschrijving van de referentiestatus

12.2.1 Methodiek

De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt op basis van de zo actueel mogelijke toestand van het biotische milieu. Op basis van bestaande (recente) literatuurgegevens en terreinbezoek wordt een bespreking van de vegetatietypes (op het niveau van de Biologische waarderingskaart), de avifauna, de vleermuizen en de eventueel andere van belang zijnde faunagroepen gegeven. Deze elementen worden getoetst aan de Europese Vogelrichtlijn (Bijlage I-soorten) en Habitatrichtlijn (Bijlage II- en IV- soorten), het Soortenbesluit en de natuurwaarden in het VEN.

Als basis voor de beschrijving van de vegetatie wordt gebruik gemaakt van de Biologische Waarderingskaart (BWK) versie 2 (Geopunt.be). Er wordt bij een terreinbezoek in de zones waar de hoogspanningslijn over bos of belangrijke bomenrijen gaat, nagegaan of deze BWK voldoende accuraat is. Daarbij wordt ook een waardering als ecotopen en als leefgebieden gemaakt van de bosstroken die gekapt of in hakhout gezet zullen worden, bij het vrijmaken en vrijhouden van de veiligheidszone.

De avifauna wordt besproken op basis van: − Trekroutes en de vogelatlas(kaart 13 en 14 in de kaartenbundel): In eerste instantie worden de voornaamste akkervogelgebieden, pleistergebieden, bijzondere broedvogelgebieden en trekroutes in het studiegebied gesitueerd en kort besproken met de informatie over de belangrijkste aanwezige vogelsoorten, hun voorkomen en aantallen volgens de Risicoatlas. − Instandhoudingsdoelstellingen van het SBZ-gebied waar impact van de kap in bosranden wordt verwacht: actuele toestand, en -indien verschillend- de evolutie sedert de aanwijzing en de toekomstige doelstellingen.

12.2.2 Beschrijving

12.2.2.1 Ligging t.o.v. beschermde en waardevolle gebieden

De hoogspanningslijn Beerse-Mol is 22 km lang en loopt voornamelijk door agrarisch gebied en woongebied, maar ook door woonuitbreidingsgebied, industriegebied en ook natuurgebied. De lijn doorkruist enkele beekvalleigebieden in de stroomgebieden van de Aa en de Kleine Nete. Gebieden waar belangrijke bomenrijen of boshabitattypes aanwezig zijn, vereisen hier bijzondere aandacht.

Binnen het studiegebied bevinden zich complexen van biologisch (minder) waardevolle en (zeer) waardevolle elementen, biologisch minder waardevolle gebieden en biologisch (zeer) waardevolle gebieden. De lijn doorkruist/grenst op/aan vier plaatsen zeer waardevolle gebieden volgens de BWK. Het gaat hier om de volgende BWK waarden op volgende locaties:

• De Boeretang Mol: qb-: eiken-berkenbos, qb +quer: eiken-berkenbos + Amerikaanse eik • Vallei Kleine Nete: vm*: elzenbroek • Visbeekvallei Vosselaar: qb: eiken-berkenbos, qb + que + quer: eiken-berkenbos + zomereik + Amerikaanse eik • Konijnenberg: gb + hab + dm: eiken-berkenbos + struisgrasvegetatie met beperkte opslag van stuiken en bomen + vegetatiearm stuifduin binnenland

De hoogspanningslijn doorkruist de speciale beschermingszone SBZ-H ‘valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden’ (BE2100026). Dit SBZ gebied bestaat uit elf deelgebieden. Met zijn 4.884 hectare in totaal is dit een van de grootste habitatrichtlijngebieden in Vlaanderen. Het studiegebied overlapt met het deelgebied 6 van dit SBZ. Het volledige SBZ omvat verschillende landschappen, waaronder het rivierlandschap, laagveenmoerassen en moerasvogels, de droge zandgronden met bos- en heidevegetaties, de estuariene natuur en de vochtige heide met vennen

Pagina 91 van 140 en verlandingsvegetaties. Enkel de eerste twee landschappen komen voor in dit deelgebied 6, namelijk het rivierlandschap, laagveenmoerassen met moerasvogels en de droge zandgronden met bos- en heidevegetaties. De instandhoudingsdoelstellingen voor deze landschappen worden in tabel 8-1 weergegeven.

Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met natuurlijke waterhuishouding en een vallei met mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Dit SBZ omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (HT 3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (HT 6510), veldrusgraslanden (HT 6410), alluviale ruigtes (HT 6430), vijvers en meren (HT 3150), en overgangsveen (HT7140). Dit vormt het leefgebied voor aanwezige SBZ-H soorten zoals Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor SBZ-V soorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster. Voor het volledige gebied (het SBZ-H met ook het SBZ-V ‘De Zegge’ en ‘De Ronde Put’), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1.400 tot 1.600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura 2000 functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,… Het deelgebied 6 wordt beschreven in volgende natuurkern: een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte Nete, Zwarte Nete en Desselse Nete (deelgebied 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) dit SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230). Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De volgende instandhoudingsdoelstellingen werden opgesteld.

Pagina 92 van 140 Tabel 8-1: Instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-H ‘valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden’ (BE2100026) Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling

Habitats Doel Toelichting Doel Toelichting

KN ↑ Actueel 100 ha + toename tot 706 ha, met als ↑ Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. richtwaarde voor bosuitbreiding 195 ha Belangrijkste doelen zijn: 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op De grootste potenties voor het realiseren van - Vermindering van het aandeel aan invasieve exoten tot maximum 10 % zandvlakten grote boskernen zijn gelegen in deelgebied 1, deelgebied 10 en deelgebied 13. - Voldoende aantal sleutelsoorten en voldoende 9120 - Atlantische zuurminnende bedekking van de sleutelsoorten. beukenbossen met Ilex en soms ook - voldoende hoeveelheid dood hout en oude bomen. Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) - Voldoende spontane verjonging in oude naaldhoutbestanden.

Minstens twee boskernen (> 150 ha) met een zeer groot aantal oude bomen en dik dood hout waar HT 9120 kan ontwikkelen.

Goede horizontale en verticale structuur: - 5-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken en brede zandpaden. - structuurrijke mantel-zoom vegetaties - geleidelijke overgangen naar heidevegetaties.

Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen van de leefgebieden

Soorten Doel Toelichting Doel Toelichting

KN ↑ Uitbreiding van de huidige populatie in ↑ Deze doelstellingen sporen samen met de doelstellingen deelgebied 13 (Lommelse Sahara-Riebos) tot voor de en de heidehabitats 2310/2330 en 4030 en (in Gladde slang - Coronella austriaca meer dan 50 adulten. Hiervoor dienen mindere mat)e voor de boshabitats 9190/9120. voldoende grote en voldoende verbonden (max. Kwalitatief goed ontwikkelde heidehabitats. afstand 500 m) leefgebieden gecreëerd te worden: een kern van > 100 ha mozaïek van Open bos met mantel-zoom vegetaties en zanddreven. droge open terreinen

Pagina 93 van 140 Doelen vallen samen met de oppervlakte- en verbindingsdoelen zoals geformuleerd bij de habitattypes 4010, 4030, 2310/2330 en 9190/9120.

KN = Instandhouding van de aanwezige populaties. ↑ Verbetering van de horizontale en verticale structuur van de bossen Vleermuizen: Doelstellingen voor deze bijlagesoorten sporen samen met de doelstellingen voor habitattype Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en (Brandts vleermuis, Gewone 9120/9190. spleten dwergvleermuis, Gewone baardvleermuis, Gewone Behoud en versterking van mantels en zomen, dreven en grootoorvleermuis, Grijze open plekken grootoorvleermuis, Ingekorven Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine vleermuis, Laatvlieger) landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) op de aanvliegroutes naar de winterverblijfplaatsen en als verbinding tussen de zomerkolonies en de foerageergebieden

Geen toename van de verlichting op de belangrijkste verbindingsassen.

KN = Behoud of uitbreiding van de huidige populatie ↑ Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 10 ha per (10-15 bp). broedpaar). Boomleeuwerik – Lullula arborea Deze soort spoort mee met de doelstellingen Heidevegetaties met voldoende kale plekken en droge voor habitattypes 2310/2330, 4030, en zandrijke (naald)bossen met aanwezigheid van: 9120/9190. - stukken kapvlakten of jonge aanplanten met droge zandige bodem tussen rijen bomen - afwisseling van kale, zandige of schaars begroeide stukken met verspreide jonge bomen - voldoende brede zandpaden (≥ 50 m)

KN = Behoud of uitbreiding van de huidige populatie ↑ Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 50 ha per (1-2 bp). broedpaar). Nachtzwaluw– Caprimulgus europaeus Deze soort spoort mee met de doelstellingen Aanwezigheid van bosranden met een geleidelijke overgang voor habitattypes 2310/2330, 4030, en van (naald)bos naar heide of zand. 9120/9190.

Pagina 94 van 140 KN = Behoud tot uitbreiding van de bestaande ↑ Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (100-200 ha populatie (8-12 bp). leefgebied per broedpaar). Bossen met voldoende variatie Zwarte specht – Dryocopus martius aan (loofboom) soorten, voldoende oude bomen, dreven en

open plekken.

Deze doelstelling spoort mee met de doelstellingen voor habitattype 9120/9190

Behoud van 450–550 ha oude en/of structuurrijke dennenbossen.

KN = Behoud of uitbreiding van de huidige populatie ↑ Open bossen, hoog aandeel loofbossen. Tussenliggende (2-3 bp). gronden met voldoende voedselaanbod in onder meer Wespendief – Pernis apivorus schrale graslanden. Voor wat betreft het broedgebied spoort de soort mee met de doelstellingen voor habitattypes 9120/9190. Voor elk broedpaar is dan minstens een kern van 100 ha aaneengesloten en kwaliteitsvol bos nodig.

Voor wat betreft het leef- en foerageergebied is > 2500 ha geschikt mozaïeklandschap van 30- 60 % bosbedekking in open landschap (m.i.v. landbouwgrond) per broedpaar nodig.

Rivierlandschap, laagveenmoerassen en moerasvogels

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling

Habitat Doel Toelichting Doel Toelichting

KN ↑ Toename van 176 ha actueel aanwezig tot een ↑ Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. totaaloppervlakte van 391 ha met als richtwaarde Belangrijkste doelen zijn het verbeteren van de bestaande 91E0 - Alluviale bossen met Alnus voor bosuitbreiding 128 ha. Gebieden met grote kwaliteit door omvorming en invoeren criteria duurzaam glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno- potenties zijn deelgebieden 1, 2, 6, 10, 11 en 12. bosbeheer: Padion, Alnion incanae, Salicion albae) - verhogen van het aandeel dood hout en het aandeel sleutelsoorten.

- herstellen of in stand houden van lokale kwel.

Pagina 95 van 140 - natuurlijk overstromingsregime met niet vervuild water.

- tegengaan eutrofiëring.

Grotendeels open bos, met veel lichtinval en een goed ontwikkelde kruidlaag en veel waterpartijen: - 10-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken - geleidelijke overgangen bos-ruigte-grasland

KN ↑ Toename van de bestaande oppervlakte van 29 ha ↑ Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT tot een oppervlakte van 51ha door omvorming 3260. Behoud en versterking van moerasspirearuigtes in 6430 - Voedselrijke zoomvormende van 22ha rond bestaande relicten. De grootste bosranden zoals tot doel gesteld voor 91E0. ruigten van het laagland, en van de potenties zijn aanwezig in de deelgebieden 1, 2, montane en alpiene zones - natuurlijke overstromingsdynamiek. 6, 10 en 11. - invasieve exoten < 10 % Hiervan is 2-3 ha voorzien als extra leefgebied - bedekking sleutelsoorten > 70 % onder de vorm van oeverzones voor Beekprik.

KN ↑ Toename van de bestaande oppervlakte van 2 ha ↑ Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT tot een totale oppervlakte van 18 hectare door 3260. 6510 - Laaggelegen schraal hooiland omvorming van 16 ha rond bestaande relicten. De (Alopecurus pratensis, Sanguisorba - gelegen in een schraalgraslandcomplex van 75 ha grootste potenties zijn aanwezig in de officinalis) - verruigingsindicatoren < 10 % deelgebieden 10 en 11. - verbossing < 5 % Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (20 kg N/ha/j) - verzuringsindicatoren < 30 % voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote - verdrogingsindicatoren < 10 % delen van de graslanden met potenties voor dit - aantal sleutelsoorten > 9 habitattype niet habitatwaardig. De oppervlakte te ontwikkelen grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van verschillende types natte graslanden (rbbhc, 6510, 6410, … ).

Gelegen in een schraalgraslandcomplex zoals geformuleerd bij HT 6410.

KN ↑ Doel ↑ Doel

Pagina 96 van 140 7140_meso – Basenrijk trilveen Toename van de bestaande oppervlakte van 11 ha Bereiken van de goede ecologische toestand van tot een oppervlakte van 17 ha door omvorming oppervlaktewaterlichamen zoals geformuleerd bij HT 3150. van 6 ha. De beste mogelijkheden voor de Een voldoende goede waterkwaliteit is nodig om de ontwikkeling van dit habitattype liggen in verlandingsprocessen optimaal te later verlopen. Een geschikte deelgebieden 2, 10 en 11. waterhuishouding, een voldoende aanvoer van grondwater en een beter inwendig beheer leiden hiertoe. Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen van de leefgebieden Soorten Doel Toelichting Doel Toelichting

KN ↑ Uitbreiding van de populatie tot een kernpopulatie ↑ Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (vennen en van deze soort (> 10 adulten en bewijs voor verlandingsvegetaties) zoals vermeld bij HT 7140, HT 7230, HT Gevlekte witsnuitlibel - Leucorrhinia voortplanting per plas per jaar). 3130, … . pectoralis Verspreid over het volledige stroomgebied met Verbetering van de kwaliteit in de aanwezige cluster van deelpopulaties in deelgebieden 1, 2, 11 en 12. verlandingsvegetaties (hydrologie, vergrassing, …), zodat er gevarieerde verlandingsvegetaties (langzame verlanding) ontstaan.

Instandhouding van 25-50 % open waterzone.

Aanwezigheid van > 30 ha geschikt leefgebied per deelpopulatie: - plassen met verlandingsvegetaties (mozaïek van 3130/3150 en 7140_meso). - vennen van het HT 3130 - niet habitatwaardig laagveenmoeras met voldoende open water (o.a. rbbms en rbbmr).

KN ↑ Uitbreiding van omvang van de populatie. ↑ - verbeteren van de waterkwaliteit tot de basismilieukwaliteitsnormen Kleine modderkruiper - Cobitis taenia - verbeteren van de structuurkwaliteit (substraat van zand, stilstaand tot zwak stromend water) - opheffen van migratieknelpunten.

De doelstellingen van de Kleine modderkruiper sporen samen met de doelstellingen van habitat 3260 en 91E0.

KN ↑ Uitbreiding van omvang van de populatie. ↑ - Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en Beekprik - Lampetra planeri temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten

Pagina 97 van 140 Aanwezigheid stroomkuilenpatroon met slibbanken en Uitbreiding van de oppervlakte paaihabitat zoals substraat van zand en kiezel geformuleerd bij HT 3260 en HT 6430. - Voldoende stromingsdiversiteit met traag- en . snelstromende zones (0-0,9 m/s) - Aangepaste beekruimingen

KN =/ ↑ Behoud of uitbreiding van de huidige populatie. = Toename van vochtige, bloemrijke, voedselrijke ruigtes en mantelzoom-vegetaties zoals geformuleerd bij HT 6430 en Spaanse vlag - Callimorpha 91E0. quadripunctaria

KN ↑ of = Instandhouding of - indien mogelijk - groei van de ↑ Deze soorten sporen samen met de doelstellingen voor het huidige populaties. habitattype 91E0 en 3150. Vleermuizen - Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en (Rosse vleermuis - Nyctalus noctula, - spleten Ruige dwergvleermuis - Pipistrellus - Open water (Grote waterplassen, rivieren en kanalen) met nathusii, Watervleermuis - Myotis beschutte, vegetatierijke oevers daubentonii) - gevarieerde beekvalleien (met vochtige graslanden, ruigtes, perceelsrandbegroeiing, …) - Verbetering van de waterkwaliteit van open water - Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) als vliegroutes - Vermijden van lichtpollutie op vliegroutes en jachtplaatsen

KN Geen Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen Geen Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die doel- gegevens die het voorkomen van de soort doel- het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre Grote modderkruiper - Misgurnus stelling bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er stelling verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. fossilis worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats Er worden binnen de natuurcluster wel veel gecreëerd. potentiële habitats gecreëerd.

Pagina 98 van 140 KN Geen Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen Geen Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die doel- gegevens die het voorkomen van de soort doel- het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre Kamsalamander - Triturus cristatus stelling bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er stelling verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats Er worden binnen de natuurcluster wel veel gecreëerd. potentiële habitats gecreëerd.

Moerasvogels Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Soort Doel Toelichting Doel Toelichting

KN = Behoud van 1 broedpaar in het SBZ. ↑ Toename van het geschikte broedgebied: 50 ha geschikt rietland per broedpaar. Roerdomp - Botaurus stellaris Behoud van de bestaande foerageergebieden, bestaande uit waterriet en moerasvegetaties (rbbmr, rbbmc) en open water (> 30%) met helder water en een hoog voedselaanbod.

Kwaliteitseisen zijn: voldoende hoog waterpeil, rietvegetaties met gevarieerde leeftijdsstructuur, voldoende verlandingsvegetaties en voldoende rust.

KN ↑ Uitbreiding van actuele populatie van 1 broedpaar ↑ Deze soort spoort samen met de voor HT 6410 en 6510 tot doel tot 4 à 5 broedparen. gestelde schraallandcomplexen van > 30 ha. Deze oppervlakte Porseleinhoen - Porzana porzana is noodzakelijk per broedpaar. Behoud van de bestaande doortrekkende populaties. Aanwezigheid van > 15 ha zeggen in ondiep water (< 15 cm) en ondiep open water per broedpaar. Dit vereist een extra leefgebied van 41-119 ha. Natte hooilanden met een op Porseleinhoen afgestemd maairegime (laat in het seizoen).

KN = Behoud van de bestaande pleister- en ↑ De verbetering van voldoende broed- en foerageergebied (> overwinteringspopulatie. 200 ha) voor deze soort spoort samen met de doelstellingen Bruine kiekendief - Circus aeruginosus voor HT 6410, HT 6510, HT 3150, Roerdomp en Porseleinhoen Herstel van 1 broedpaar voor het volledige indien: studiegebied (RP + KN) - Moerasgebied met veel voedsel in de buurt van open water. - vochtige weilanden met voldoende prooidieren.

Pagina 99 van 140 KN = Behoud van de actuele populatie van 40 - 50 ↑ De verbetering van leefgebied (> 2 ha/broedpaar) voor deze broedparen. soort spoort grotendeels samen met de doelstellingen voor Blauwborst - Luscinia svecica Roerdomp en Porseleinhoen indien: - Ruig rietland met cyclisch beheer - Moerassige vegetaties met open plekken, slikken, struiken van lager dan 2 m. - Graslanden met veel brede rietkragen en extensieve begrazing - < 30 % struiken per hectare

KN = Behoud van de actuele populatie van 5-15 ↑ De verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 4 km/ broedparen. broedparen) zoals geformuleerd bij HT 3260 en voor de IJsvogel - Alcedo atthis verschillende vissoorten.

KN = Behoud van de bestaande pleister- en = Deze soort spoort samen met de doelstellingen voor overwinteringspopulatie. Porseleinhoen en Roerdomp. Woudaap - Ixobrychus minutus 1 (mogelijk onregelmatig) broedpaar in het volledige studiegebied (RP + KN).

Pagina 100 van 140 Het Europees habitattype 91E0_vm, meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek (BWK-ecotoop vm*, wordt op één plaats door de hoogspanningslijn doorkruist. Het habitattype staat opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen van het SBZ-H, waarbij gestreefd wordt naar een totaaloppervlakte van 391 ha met 128 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding en deelgebied 6 wordt genoemd als gebied met potenties voor deze uitbreiding. De belangrijkste doelen voor bestaand bos zijn het verbeteren van de kwaliteit door omvorming en beheer volgens criteria duurzaam bosbeheer:

• verhogen van het aandeel dood hout en het aandeel sleutelsoorten • herstellen of in stand houden van lokale kwel • natuurlijk overstromingsregime met niet vervuild water • tegengaan eutrofiëring.

De doelstellingen van de vleermuizen, i.e. Ruige dwergvleermuis, Rosse Vleermuis, Watervleermuis, sporen samen met de doelstellingen van habitat 91E0. Voor de vlinder Spaanse vlag wordt de kwaliteitsdoelstelling als volgt geformuleerd: toename van vochtige, bloemrijke, voedselrijke ruigtes en mantelzoom-vegetaties (6430 en 91E0). Er zijn nog drie locaties langs het projectgebied, gelegen buiten SBZ-H, waar belangrijke habitattypes aanwezig zijn. Het eerste ligt net ten noorden van Boeretang en het kanaal Bocholt-Herentals. Hier ligt habitattype 2310, duinheide onder de lijn en habitattype 4030, droge heide, net naast de lijn.

Ter hoogte van de Visbeekvallei in Vosselaar en Turnhout loopt de hoogspanningslijn langsheen het habitattype 9190, eikenbos, bwk-ecotoop qb.

Tot slot wordt ter hoogte van de Konijnenberg te Vosselaar het habitattype 9190_2330_gh doorkruist. Dit betreft oud eikenbos (9190) en open duingrasland (2330), BWK-ecotoop qb + hab + dm. In het beschermd cultuurhistorisch landschap van de Konijnenberg gaat het heel specifiek om zomereikenhakhout op de kam van een stuifduin, die recent gedateerd werd op 600 jaar oud. De rij van eikenhakhoutstoven, die aanleiding heeft gegeven tot vorming van het stuifduin, heeft daardoor een uitzonderlijk hoge leeftijd en een grote waarde als bron van autochtoon genetisch materiaal voor de soort in de ecoregio Kempen.

De vallei van de Kleine Nete is ook aangeduid als Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) ‘De vallei van de Kleine Nete benedenstrooms’ (GEN-75). Ook het SBZ-H ‘bos- en heidegebied’ overlapt gedeeltelijk met VEN gebieden ‘De vallei van de Grote Kaliebeek’ (GEN-73), ‘Het Grooten Houtbos’ (GEN-145) en ‘De vallei van de Rode loop en Wamp’ (GEN-343). Dit laatste gebied is opgedeeld in twee patches, waaronder ook niet-SBZ-H.

De hoogspanningslijn loopt boven het erkend natuurreservaat ‘Witte Netevallei’ van Natuurpunt. Net naast de locatie waar de lijn door habitat 91E0 gaat (zie hoger). Het erkend natuurreservaat ‘Tikkebroeken’ (Natuurpunt) ligt op 500 m ten noordoosten van de lijn. Het erkend natuurreservaat, ‘Winkelsbroek – De Dongen’ (Natuurpunt) op 700 m ten zuidwesten. In de vallei van de Aa is het erkend reservaat ‘Frans Segersreservaat’ (Natuurpunt) gelegen op 100 m ten westen van de plaats waar de lijn de E34 kruist.

Pagina 101 van 140 12.2.2.2 Risicoatlas vogels (INBO)

Het studiegebied staat hoofdzakelijk ingedeeld zonder bijzondere risicoklasse op de Risicoatlas. Ter hoogte van het kanaal van Bocholt naar Herentals en rond Zevendonk is klasse 2 ‘risico’ van toepassing omwille van trekroutes. Het zuidelijke uiteinde van de lijn is tot slot ingedeeld in klasse 3 ‘groot risico’ omwille van de aantrekkelijke waterplassen voor watervogels en ook de routes die hier vertrekken en aankomen.

Op kaart 13 in de kaartenbundel worden de voedsel-, slaap- en seizoenstrekroutes die over het studiegebied lopen, weergegeven. De voedseltrekroute telt 500 tot 1.000 eenden per dag. De slaaptrekroute ten noorden van Mol staat ingedeeld in risicoklasse 3 ‘groot risico’ aangezien 10.000 tot 20.000 meeuwen deze route gebruiken. Deze route ligt echter buiten het projectgebied en maakt de verbinding met de plassen verder in het oosten van Mol, waardoor we deze niet verder in beschouwing nemen.

De plassen aan Boeretang zijn aangeduid als pleister- en rustgebied ‘Vijvers Vercammen Mol’. Ze liggen op ruim 100 m ten oosten van de hoogspanningslijn.

In de nabije omgeving van de hoogspanningslijn situeren zich twee grote akkervogelgebieden. Het dichtstbijzijnde akkervogelgebied ligt op 500 m ten oosten van de lijn en bestrijkt zowel de gemeente Turnhout, Oud-Turnhout als Kasterlee. Het tweede akkervogelgebied ligt op de grens met Kasterlee, Oud-Turnhout en Retie en ligt op een afstand van 1 km ten oosten van de lijn.

Aan het zuidelijk uiteinde van de lijn is een kleiner bijzonder broedvogelgebied aangeduid: hier broeden slechtvalken op de gebouwen van de voormalige elektriciteitscentrale van Mol. Dit gebied staat aangeduid als risicoklasse 3, wat overeenstemt met ‘groot risico’.

In onderstaande tabel 8-2 is een overzicht gegeven van de belangrijkste gebieden met betrekking tot vogels.

Tabel 8-2: Broed- en pleistergebieden, slaapplaatsen en bijzondere broedvogels in de omgeving van de hoogspanningslijn volgens Risicoatlas (Everaert, 2015)

Belang soorten

Naam Max. aantal Soorten

Vogelrichtlijn

Afstand Afstand Studiegebied tot

min 1% populatie internationale I Bijlage Lijst Rode min populatie 15% populatie Vlaamse 2% min Vlaamse Pleistergebied Vijvers Vercammen Mol 120 m 302

Akkervogelgebied Zoekzone 500 m

Zoekzone 1 km Bijzondere Elektriciteitscentrale Mol 0 m Slechtvalk x x Broedvogels

Pagina 102 van 140 12.2.2.3 Rapport Elia vogel slachtoffers hoogspanningslijnen België

In Verbelen et al. (2015)42 werd ruimtelijk expliciet onderzocht welke trajecten van hoogspanningslijnen jaarlijks het grootste aantal vogel slachtoffers eisen. In een eerste stap werden de risicoplaatsen voor verschillende vogelgroepen in kaart gebracht. Watervogels vertonen het hoogste risico op aanvaring gezien ze vaak in grote aantallen voorkomen en in groep trekken. De impact op de populatie dynamiek wordt echter miniem ingeschat wegens de grote aantallen. Zeldzame broedvogels vormen een tweede groep, waarbij de impact hoger wordt ingeschat gezien hun status van zeldzame soort. Deze soorten komen slechts op specifieke plaatsen in het land voor. Migrerende soorten vormen ook een verhoogd risico. Deze soorten zijn voornamelijk kwetsbaar tijdens de seizoenstrek waarbij ze in ruime corridors over het land trekken. Waar deze corridors gelegen zijn en hoe hoog ze vliegen hangt vaak samen met de weersomstandigheden, dus hier zijn momenteel nog geen exacte data van gekend. Tot slot is er de groep van wijd verspreide vogels. Deze groep omvat een diversiteit aan soorten die geen specifiek patroon vertonen en waarvoor het dus ook moeilijker is de risicogebieden aan te duiden. Van deze vier groepen werden de distributie data opgevraagd waarop modellen werden uitgevoerd om kritieke plaatsen voor hoogspanningslijnen in België aan te duiden. Finaal werd een score systeem toegekend naar gelang het voltage om de meest zwarte lijnen en dus prioriteitsgebieden voor Elia te lokaliseren. Finaal werd onderstaande kaart opgesteld. De hoogspanningslijn tussen Mol en Beerse toont een risico score dat varieert van 0 tot 50 op sommige plaatsen. Een kwart van de lengte heeft een risico score hoger dan 30 en eisen dus verhoogde aandacht voor avifauna. Voor voorliggende hoogspanningslijn komt dit overeen met de zones waar de seizoenstrek route passeert en het zuidelijk uiteinde aan de kanaalzone en de plassen van Mol.

Figuur 12-1 Elia netwerk van hoogspanningslijnen in België (2012): de kleurcode geeft aan welke lijnen een verhoogd risico vertonen voor vogelslachtoffers

42 Verbelen, D., Driessens, G., Derouaux, A., Leirens, V. & Paquet J-Y. (2015) Reducing bird mortality caused by high- and very-high-voltage power lines in Belgium. Rapport Natuurpunt Studie - Natagora

Pagina 103 van 140 12.2.2.4 Risicoatlas vleermuizen (INBO)

Volgens de synthesekaart Risicoatlas vleermuizen-windturbines zijn er zones binnen het studiegebied met risico (risicoklasse 2), mogelijks risico (risicoklasse 1) voor vleermuizen en onvoldoende informatie. De beken, bosranden en kleine landschapselementen in het gebied vormen mogelijks leefgebied of geleidende elementen op de trekroutes van vleermuizen.

12.3 Methodiek beoordeling van de milieueffecten 12.3.1 Methodiek

De impact van de verschillende ingrepen in het project op de hierboven genoemde (potentieel) ecologisch waardevolle zones wordt onderzocht. Mogelijke effecten op de globale ecologische structuur en de aantasting van de biotopen worden nagegaan. Er wordt een onderscheid gemaakt in effecten die optreden tijdens de aanlegfase en tijdens de exploitatiefase.

Voor de bespreking van de effecten komen de volgende effectgroepen aan bod:

• ecotoop- en habitatverlies • barrièrewerking – aanvaringsaspect • verstoring

De bespreking van de effecten zal gebeuren op basis van de meest actuele beschikbare informatie van toepassing op het studiegebied. Op basis van de verwachte effecten per ingreeptype en per effectgroep wordt een ingreep-effectenschema opgesteld. Een overzicht van de mogelijke effecten, criteria en toe te passen methodologie wordt gegeven in tabel 8-4.

Tabel 8-3: Algemeen overzicht van de effectgroepen tijdens de aanlegfase en exploitatiefase Ingreep Effect op biodiversiteit Constructiefase - aanlegfase Ruimtegebruik- verbreden veiligheidsstrook door Ecotoop- en habitatverlies kapping Geluidsemissies bij kappingen en/of werken aan de Verstoring draadstellen Werking van de installatie - exploitatiefase Barrièrewerking Aanvaringsaspect Ruimtegebruik- vrijhouden veiligheidsstrook Ecotoop- en habitatverlies

Tabel 8-4: Overzicht van de effectgroepen, criteria, methodologie en significantiebepaling Effectgroep Criterium Methodologie Basis van beoordeling significantie Ecotoop verlies - Verlies vegetatie door - Uitdrukking van verlies in Relatief belang (in waarde en oppervlakte-inname oppervlakte waardevolle oppervlakte) van te verdwijnen (beschermde) elementen biotoop (vegetatie en flora) - Verlies leefgebied voor fauna - Indirect verlies aan leefbaarheid van fauna op basis van het verlies aan habitats Aanvaringsaspect Aanvaringsslachtoffers van lokaal Inschatting effect (mortaliteit) op Aanvaringskansen trekroutes (barrièrewerking) broedende en pleisterende belang van ecologische functie vogels vogelsoorten en akkervogels, seizoensgebonden trekkende vogels Verstoring Rustverstoring van de fauna Impact op habitattypes en Verstoringsgevoeligheid solitaire bomen, en dus geen tot diersoorten en belang van de beperkte impact op avifauna getroffen soorten aangezien werken zullen plaats vinden buiten het broedseizoen

Pagina 104 van 140 Ecotoop- en habitatverlies Waar werken uitgevoerd worden, kunnen bestaande ecotopen ingenomen worden. Deze ecotoopinname kan zowel tijdelijk als permanent zijn.

− Tijdelijke ecotoop inname ontstaat in de aanlegfase door bijkomend ruimtebeslag ter hoogte van de werkzones, tijdelijke opslagplaatsen en werfwegen. − Permanente ecotoop inname ontstaat waar nieuwe infrastructuren (verbrede veiligheidsstrook) gerealiseerd worden.

In dit geval wordt voor de veiligheidsstrook met een worst case breedte van 38 m gerekend. De ecotoop inname wordt begroot op basis van de meest recente Biologische Waarderingskaart (BWK), gecorrigeerd aan de hand van een terreinverkenning ter hoogte van de bossen die doorsneden worden. Er wordt nagegaan of deze ecotopen gelegen zijn binnen beschermd gebied en of het ecotopen betreft waar een verbod op wijziging voor geldt. Indien gegevens over habitatgebruik van soorten beschikbaar zijn, worden ook deze gebruikt om het belang van de bewuste bospercelen af te leiden.

Gezien er vier focusgebieden zijn waar belangrijke bos(rand)habitattypes of zeer waardevolle bosecotopen wordt doorkruist, wordt de ecotoop- en habitatinname van het voorliggend project als relevant ingeschat.

Volgend significantiekader wordt dan ook vooropgesteld.

Tabel 8-5: Significatiekader ecotoop- en habitatverlies Effectbeschrijving Significantie Ecotoop- en habitatverlies

Aanzienlijk +++ Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat bepaalde waardevolle ecotopen op positief regionaal niveau sterk zullen toenemen of zelfs verschijnen. Een dergelijk effect kan worden veroorzaakt door het ontstaan van unieke abiotische omstandigheden ten gevolge van projectrealisatie.

positief ++ Ingeschat wordt dat voor een waardevol ecotoop een zekere toename zal optreden ten gevolge van projectrealisatie op regionaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: >5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / realisatie van >50 ha van een ecotoop.

beperkt positief + Ingeschat wordt dat voor een waardevol ecotoop een zekere toename zal optreden ten gevolge van projectrealisatie op lokaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: 1-5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / realisatie van 5-50 ha van een ecotoop.

verwaarloosbaar 0 De oppervlakte/kwaliteit van bepaalde ecotopen zal enige wijziging kunnen ondergaan maar deze is niet essentieel in een regionale context.

beperkt negatief - Ingeschat wordt dat een waardevol ecotoop een zekere achteruitgang zal ondergaan ten gevolge van projectrealisatie op lokaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: 1-5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / tussen 5-50 ha van een ecotoop verdwijnt.

negatief -- Ingeschat wordt dat een waardevol ecotoop gevoelig zal achteruitgaan op regionaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: >5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / meer dan 50 ha van een ecotoop verdwijnt.

Aanzienlijk --- Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat het voortbestaan van bepaalde negatief waardevolle ecotopen op regionaal niveau in het gedrang komt. Een dergelijk drastisch effect kan worden veroorzaakt door (a) aanleg van lijninfrastructuur doorheen unieke ecotopen, (b) het wijzigen van de abiotische omstandigheden van unieke ecotopen ten gevolge van projectrealisatie.

Barrièrewerking – aanvaringsaspect Binnen de effectgroep barrièrewerking zal aandacht besteed worden aan:

Pagina 105 van 140 − het belang van pleisterplaatsen, broedgebieden en lokale trekroutes van vogels die invloed van de lijn kunnen ondervinden − het belang van het studiegebied voor foeragerende vleermuizen

Vogels

De beoordeling van de barrièrewerking – het aanvaringsaspect ten aanzien van vogels is tweeledig: − broedvogels ter hoogte van het studiegebied: Bij de beschrijving en beoordeling is het van belang om het verlies aan geschikt habitat (verstoringsinvloed) en de aanvaringskans duidelijk in kaart te brengen voor deze soortengroep. Hierbij wordt rekening gehouden met de uit de literatuur beschikbare soortafhankelijke verstoringsafstanden (zie verder); − pleister- en trekvogels ter hoogte van het studiegebied: het vlieggedrag van pleisterende of overtrekkende vogels is sterk soort specifiek. Bij de beschrijving en beoordeling van de “barrièrewerking – aanvaring” ten aanzien van pleister- en trekvogels is het van belang om het “vlieggedrag” van de verschillende aanwezige vogelsoort(groep)en in kaart te brengen en dit in relatie tot de geplande lijn. Hierbij zal rekening gehouden worden met de uit de literatuur beschikbare soortafhankelijke bufferafstanden en de beschikbare kennis over de trekroutes (risicoatlas en Verbelen et al., 2015)

Broedvogels De hoogspanningslijn loopt over een afstand van 22 km maar kruist hierbij geen bijzonder broedvogelgebied.

Trekvogels In tegenstelling tot lokale dagelijkse vliegbewegingen van bv. broedvogels is de seizoenstrek vaak op grotere hoogte gesitueerd (veelal >150 m). Doch worden de grootste vogeldichtheden bij de seizoenstrek ook regelmatig onder de 150 m vastgesteld (Buurma & Van Gasteren 1989, zoals geciteerd in Everaert et al. 2011). Relatief lange rijen van windturbines of grote windparken alsook hoogspanningslijnen kunnen als een zekere barrière gaan werken, zeker voor seizoenale trekvogels (Everaert 2008a). In voorliggend project vormt de hoogspanningslijn mogelijks dus een barrière.

De weersomstandigheden hebben een invloed op de vlieghoogte van de seizoenstrekkers en dit heeft met andere woorden een invloed op het aanvaringsrisico. Zo zal bij weersomstandigheden met slecht zicht een groot aandeel lager vliegen en neemt aldus de kans op aanvaring toe. Bij “goede” weersomstandigheden zal het aandeel dat op grotere hoogte vliegt groter zijn, waardoor er dan veel minder aanvaringsslachtoffers vallen. Bovendien is het trekgedrag ook min of meer op te delen in soortengroepen waarbij de rode draad vooral is zo weinig mogelijk energie te verspillen. In grote lijnen zijn ze op de delen in: − thermiektrekkers: er wordt overdag getrokken bij warme weersomstandigheden waarbij de vogels gebruik maken van opstijgende warme lucht en hoog (>150 m) gaan doortrekken. Vooral roofvogels en reigerachtigen gebruiken deze techniek. Zij stijgen meestal op na de middag op plaatsen waar thermiek gevormd wordt, nl. grote open terreinen. − bosvogels: het betreft vooral kleinere (zang)vogels. Weersomstandigheden spelen een mindere rol en er wordt zowel ’s nachts als overdag getrokken. Zij vliegen op verschillende hoogtes, vaak afhankelijk van de heersende weersomstandigheden, bv. windrichting en –snelheid. Vaak wordt ook gebruik gemaakt van opgaande lineaire groenstructuren. − ganzen: trekken steeds in formatie op grote hoogte. Voor deze locatie minder van belang. − landvogels: laten zich in het binnenland op ’micro- of meso- niveau’ leiden door bossen en/of lijnvormige boselementen en door scheidingen tussen land en waterlopen. Bij dergelijke stuwtrek op micro- of meso-niveau kunnen ook opvallend grotere aantallen overtrekken in vergelijking met de breedfronttrek in het binnenland.

Everaert & Peymen (2013) stelt dat de barrièrewerking op de seizoenstrekroute onderzocht kan worden op basis van de ruimtelijke inname van de hoogspanningslijn ter hoogte van de seizoenstrekroute. Met

Pagina 106 van 140 andere woorden dient er nagegaan te worden wat de procentuele inname van de trekcorridor is ten gevolge van de lijn. Er is echter geen eenduidig significantiecriterium voorhanden om deze barrièrewerking te bepalen, zodat een kwalitatieve benadering wellicht de enige oplossing is. De mate waarin vogels gemakkelijk boven of onder de lijn kunnen vliegen zal hierbij belangrijk zijn, alsook de afstand met andere barrières zoals bvb. windturbines. De projectzone doorkruist een seizoenstrekroute, namelijk de seizoenstrek route die van Kasterlee tot juist over de grens met Nederland loopt. Deze route wordt voornamelijk gebruikt door roofvogels zoals Buizerd (Buteo buteo), Bruine kiekendief (Circus aeruginosus), Sperwer (Accipiter nisus) en Zeearend (Haliaeetus albicilla). Onderstaande figuren geven een overzicht van jaarlijkse aantallen die over de trektelpost ‘De Brakeleer’ vliegen.

Figuur 12-2 Gemiddeld aantal overtrekkende buizerds per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x-as).

Figuur 12-3 Gemiddeld aantal buizerds die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat buizerds voornamelijk in het najaar overvliegen

Figuur 12-4 Gemiddeld aantal overtrekkende bruine kiekendieven per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x-as).

Pagina 107 van 140

Figuur 12-5 Gemiddeld aantal bruine kiekendieven die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat bruine kiekendieven voornamelijk in het najaar overvliegen.

Figuur 12-6 Gemiddeld aantal overtrekkende sperwers per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x- as).

Figuur 12-7 Gemiddeld aantal sperwers die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen. Deze grafiek geeft aan dat ook sperwers voornamelijk in het najaar overvliegen

Pagina 108 van 140

Figuur 12-8 Gemiddeld aantal overtrekkende zeearends per uur (y-as) ter hoogte van ‘De Brakeleer’ per jaar (x- as). Deze grafiek geeft aan dat er slechts zelden individuen hier overvliegen.

Figuur 12-9 Gemiddeld aantal zeearends die per uur over ‘De Brakeleer’ vliegen.

Slaap- en voedseltrek Geconcentreerde slaap- en voedseltrek vindt vooral plaats tijdens de winterperiode. Slaaptrek komt vooral voor bij meeuwen. Zij verzamelen zich in voorverzamelplaatsen om dan in (grote) groepen net voor zonsondergang door te trekken naar vaste slaapplaatsen. Ook tijdens de ochtend kunnen zich dicht bij de slaapplaatsen geconcentreerde vluchten voordoen. Voedseltrek vindt vooral plaats bij eenden en ganzen. Vanuit hun rustgebieden trekken ze meestal in groep naar geschikte foerageergebieden. Vaak gebeurt dit ook ’s nachts. Zowel bij slaap- als voedseltrek hangt de vlieghoogte sterk af van de heersende weersomstandigheden. Bij hardere wind vliegen ze gewoonlijk lager dan bij matige windsnelheden. Nabij zowel het zuidelijk als noordelijk eindpunt van de hoogspanningslijn is telkens een belangrijke slaapplaats gelegen. Op ca. 2,5 km ten oosten het zuidelijk eindpunt is de Grote zandput van Mol gelegen waar verschillende meeuwen en Toendrarietgans komen slapen. Ganzen komen voornamelijk aan vanuit het noorden, oosten of noordoosten, terwijl meeuwen voornamelijk uit het oosten komen aangevlogen en een belangrijke route tonen tussen de verschillende meren langs het kanaal. Ten westen van het noordelijk eindpunt, op ca. 2,5 km, is ‘Blak Beerse’ gelegen waar grote meeuwpopulaties komen slapen. In deze laatste zijn op heden nog geen grote slaaptrekroutes gekend.

Pagina 109 van 140 Vleermuizen

De vlieghoogtes, -routes en foerageergebieden van vleermuizen zijn sterk soort specifiek. Bij de beschrijving en beoordeling van de “barrièrewerking – aanvaring” (incl. “barotrauma”) ten aanzien van vleermuizen zal het van belang zijn het “vlieggedrag” en de voornaamste foerageerstructuren in kaart te brengen en dit in relatie tot voorliggende lijn. Hierbij zal rekening gehouden worden met de uit de literatuur beschikbare soortafhankelijke bufferafstanden.

Voor deze effectgroep wordt volgend algemeen significantiekader voorgesteld:

Tabel 8-6: Significatiekader barrièrewerking aanvaringsaspect Effectbeschrijving Significantie Barrièrewerking - aanvaringsaspect

Aanzienlijk +++ De ecologische infrastructuur wordt op diverse locaties verbonden, migratiebarrières positief worden opgeheven, samenhang wordt op grote schaal significant verbeterd, negatieve randeffecten worden opgeheven.

positief ++ Een aantal migratiebarrières worden opgeheven; samenhang wordt lokaal significant verbeterd, lokaal ontstaan nieuwe migratiemogelijkheden, negatieve randeffecten worden in belangrijke mate gemilderd.

beperkt positief + Samenhang wordt beperkt verbeterd, beperkte mitigerende maatregelen ten aanzien van migratieknelpunten en/of randeffecten.

verwaarloosbaar 0 Geen of verwaarloosbare wijziging in bereikbaarheid of samenhang.

beperkt negatief - De ecologische samenhang wordt beperkt verstoord, beperkte impact op migratie, zachte barrière of barrièrewerking reeds aanwezig, tijdelijke barrière of negatieve randeffecten.

negatief -- De ecologische infrastructuur wordt op 1 of diverse locaties doorsneden; harde barrière, samenhang wordt lokaal significant verstoord, permanente barrière of randeffecten; impact op waardevolle soorten/ecotopen.

Aanzienlijk --- De ecologische infrastructuur wordt doorsneden, harde barrière voor belangrijke negatief soorten, samenhang wordt op grote schaal significant verstoord, permanente barrière of randeffecten; grote impact op waardevolle soorten/ecotopen.

Verstoring Verstoring van fauna kan ontstaan ten gevolge van geluid, licht, de aanwezigheid en beweging van antropogene elementen. Door verstoring neemt de habitatkwaliteit van een gebied af. Verstoring leidt tot gedrags- en fysiologische reacties van gevoelige receptorsoorten.

Binnen het voorliggend project kan verstoring ontstaan door het kappen van bomen voor de veiligheidsstrook en het verhoogd voltage op de hoogspanningslijn. De impact van het verstoringeffect op de fauna is afhankelijk van:

− de invloedzone van verstoring (zie voorgaande alinea) − verstoringsgevoeligheid van de aanwezige soorten − zeldzaamheid en natuurbehoudsbelang van de soorten − het belang van het studiegebied voor de betreffende soorten

Pagina 110 van 140 De reactie van soorten kan sterk variëren. Bij bepaalde soortgroepen zoals steltlopers werden in het buitenland significante verstoringsafstanden opgemeten tot ongeveer 600 (en mogelijk 800) meter afstand. Bij de uitwerking van het project-MER baseren we ons op de effectafstanden per soortengroep uit diverse literatuur en wordt er gekeken naar de oppervlakte aan kwalitatief habitatgebied dat “verloren” gaat door verstoring bij de ontwikkeling van het voorliggend project.

Voor deze effectgroep wordt volgend significantiekader voorgesteld (tabel 8-7).

Tabel 8-7: Significantiekader verstoring Effectbeschrijving Significantie Verstoring

Aanzienlijk +++ Zeer significante buffering ten aanzien van bestaande verstoringsbronnen positief binnen projectgebied of significante verbetering op diverse locaties.

positief ++ Lokale buffering ten aanzien van bestaande verstoring van kwetsbare gebieden/soorten of beperkte verbetering op diverse locaties.

beperkt positief + Lokale buffering ten aanzien van bestaande verstoring.

verwaarloosbaar 0 Geen of verwaarloosbare wijziging in de verstoring.

beperkt negatief - Tijdelijke verstoring van niet-verstoringsgevoelige gebieden of soorten. Vrij beperkte, permanente verstoring van weinig verstoringsgevoelige gebieden of soorten.

negatief -- Tijdelijke verstoring van weinig-verstoringsgevoelige gebieden of soorten; Vrij beperkte, permanente verstoring van verstoringsgevoelige gebieden of soorten.

Aanzienlijk --- Permanente verstoring van verstoringsgevoelige, waardevolle gebieden of negatief soorten.

12.3.2 Effectbeoordeling aanlegfase

Ecotoop- en habitatverlies Deze evaluatie beschrijft in detail de verschillende plaatsen waar een natuurelement de nodige aandacht verdient. Er worden aanbevelingen gemaakt aangaande mogelijke benadering van deze biologisch waardevolle plaatsen in functie van het geplande vrijmaken van een veiligheidsstrook door kappen van bos over maximaal 38 m totale breedte. We hanteren deze 38 m als worst case.

Op de meeste bospercelen waar de lijn kruist, is er al een veiligheidsstrook aanwezig, maar voldoet deze nog niet (overal) aan de nieuwe eisen van breedte. Naast deze bosgedeeltes zijn er ook nog zones aanwezig waarbij de hoogspanningslijn vlak naast bomenrijen loopt. Ter hoogte van de Boeretang in Mol loopt de lijn zo namelijk naast een bomenrij op de rand van de aanliggende vijver (zie Figuur 8-7). Een tweede aandachtzone ligt waar de lijn over de E34 gaat. Naast de brug zijn bomenrijen voorzien, die tot in de 19 m afstand van de as van de lijn staan.

Boeretang Mol

Ten noorden van het kanaal van Bocholt naar Herentals kruist de lijn enkele biologisch zeer waardevolle ecotopen zoals aangegeven op onderstaande figuur. Het gaat hier om eiken-berkenbos (qb) percelen en droge heide met struikhei en bos (cgb + que). Er zijn ook twee vlekken van Europese habitats aangeduid: psammofiele heide met Calluna en Genista (2310) en anderzijds droge Europese heide (4030), op verboste landduinen met grove den en zomereik.

Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van de actuele BWK-ecotopen cgb+cmb+que+pins, cmb+cg+que+bet+pins en dgb+que:

de veiligheidsstrook zal onder de lijn een gepast natuurbeheer van driejaarlijks uitsteken van de boomopslag en maaien bramen en grassen met afvoer, met behoud van maximaal 20% kroonbedekking van houtige opslag (bomen, struiken of bramen). Deze opslag mag niet ouder dan 6 jaar worden.

Pagina 111 van 140

Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van de actuele BWK-ecotopen qb* en qb+quer: de veiligheidsstrook zal op de overgangen (beide zijden) tussen de grazige strook en het aangrenzende hoogstammige bos een struikenmantel van 5 m breedte aan de grond krijgen met een hakhoutbeheer van 6 jaar (eventueel gefaseerd) met afvoer.

Figuur 12-10 BWK kaart met Europese habitattypes (oranje) ter hoogte van de Boeretang in Mol en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m)

Vallei Kleine Nete – Molendijk Retie

In het SBZ-H gebied ‘valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden’ loopt de lijn over een elzenbroek, uiterst waardevol BWK ecotoop en prioritair Europees habitattype 91E0 (Figuur 8-4).

Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van het actuele BWK-ecotoop vm* en hp: de veiligheidsstrook zal eenmalig geplagd worden (strooisellaag, graszode en stobbes opslag). In functie van nat, schraal grasland. Vervolgens zal twee jaarlijks gefaseerd gemaaid worden met afvoer. Na evaluatie kan de maaifrequentie aangepast worden.

Pagina 112 van 140 Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van het actuele BWK-ecotoop pa (op het terrein blijkt hier actueel struweelopslag van berk en sporkehout en braam te staan (sz) en is het aangrenzend bos een berkenbos (qb+bet). Ongeveer over 1/3de van de veiligheidsstrook binnen dit perceel staat hakhout van Amerikaanse vogelkers (Figuur 8-3). Op de veiligheidsstrook zal een hakhoutbeheer van 6 jaar (eventueel gefaseerd) worden toegepast. De Amerikaanse vogelkers wordt uitgetrokken en afgevoerd. De spontane opslag van inheemse soorten zal in hakhoutbeheer van 6 jaar worden genomen, met controle (uitsteken/uittrekken) van opslag van Amerikaanse vogelkers.

Figuur 12-11 Actuele vegetatie veiligheidsstrook ter hoogte van BWK-ecotoop pa (Molendijk, Retie): links struweel inheemse struiksoorten (sporkehout, braam), rechts hakhout Amerikaanse vogelkers

Figuur 12-12 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Kleine Nete en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m)

Pagina 113 van 140 Vallei Kleine Nete – Schaapsgoorbrug Retie

Figuur 12-13 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Kleine Nete (Schaapsgoorbrug, kruising lijn met rivier Kleine Nete)

In het SBZ-H gebied loopt de lijn over een naaldbos (ppmb) met aan de rand een zomereikenstrook (qb) en een deels verdroogde afgesneden meander (ae) van de Kleine Nete die ook verbost met loofstruiken (gml) met een strook zomereiken (na) (na+uv, uiterst waardevol BWK ecotoop en prioritair Europees habitattype 91E0 (Figuur 8-5).

Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van het actuele BWK-ecotoop na+uv+ae+gml: op de veiligheidsstrook zal een hakhoutbeheer van 6 jaar (eventueel gefaseerd) worden toegepast. Andere opties voor natuurontwikkeling in de afgesneden meander zijn afhankelijk van het grondwaterniveau. Hiervoor zijn aanpassingen aan de Nete zelf nodig (verondieping, drempel), deze overstijgen de mogelijkheden en bevoegdheden van de initiatiefnemer.

Zevendonk

Naast deze biologisch zeer waardevolle gebieden loopt de lijn ter hoogte van Zevendonk ook nabij waardevolle oude eikenrijen. Uit terreinbezoek blijken de grote eiken op voldoende afstand te staan van de lijn, enkel kleinere individuen staan in de veiligheidsstrook van 38 m (Figuur 8-6). Indien een zomereik in de bomenrij moet geveld worden, dan worden elders in diezelfde rij, buiten de veiligheidsstrook twee vervangende exemplaren volgens de regels van de kunst (vademecum groenbeheer ANB) en met de nodige bescherming aangeplant en onderhouden.

Pagina 114 van 140

Figuur 12-14 BWK kaart ter hoogte van Zevendonk met aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m) en aandachtzone waardevolle oude eiken (rode cirkel)

Visbeekvallei Vosselaar Ter hoogte van de Visbeekvallei in Vosselaar is er al een veiligheidsstrook aanwezig (ng + cmb) in het eikenbos (Figuur 8-7). Een uitbreiding tot 38 m veiligheidsstrook zal echter zorgen voor een verdere inname van deze bospercelen met habitat 9190 en 9120, qb.

Pagina 115 van 140

Figuur 12-15 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de vallei van de Visbeek en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m)

Konijnenberg Vosselaar

Een zone met potentieel ecotoop- en habitatverlies is de Konijnenberg in Vosselaar, tevens een beschermd cultuurhistorisch landschap en landschapsatlas relict. Het vormt een uiterst waardevolle landduin met op de kam eeuwenoud eikenhakhout. Het duin staat gekarteerd als eiken-berkenbos, struisgrasvegetatie met beperkte opslag van struiken en bomen, en binnenlands vegetatiearm stuifduin volgens de BWK (qb+hab+dm), habitat (9120_2330_gh) (Figuur 8-8).

In de huidige veiligheidsstrook onder lijn werden in het verleden al een of twee zomereiken terug in hakhout gezet. In overleg met het ANB wordt nagegaan of bijkomende exemplaren kunnen gesnoeid worden en indien ja, op welke manier. Voorwaarde is uiteraard dat elke individuele zomereik vitaal blijft.

Natuurbeheer veiligheidsstrook binnen de contouren van het actuele BWK-ecotopen ppmb en quer of ppa, ten noorden van de landduinkam: het hakhoutbeheer op de huidige veiligheidsstrook wordt uitgebreid naar de verbreding. Indien mogelijk wordt bij de hakhoutcyclus een mantelzone van 5 m aan weerszijden tegen het blijvende bos op dubbele omloop beheerd: als richtwaarde de veiligheidsstrook zelf 6-jaarlijks, de mantelzone tegen het bos 12- jaarlijks met controle (uitsteken/uittrekken) van opslag van Amerikaanse vogelkers of valse acacia (Robinia pseudoacacia).

Pagina 116 van 140

Figuur 12-16 BWK kaart met Europese habitattypes (kakigroen) ter hoogte van de Konijnenberg in Vosselaar en aanduiding veiligheidsstrook hoogspanningslijn (38 m)

Pagina 117 van 140

Tabel 8-8: Veiligheidsstroken ter hoogte van bosgedeeltes voor de lijn tussen Beerse en Mol met inschatting van de verbreding in worst case (in totaal 38 m langsheen de gehele lengte) Huidige Toekomstige Lopende Verschil Oppervlakte Plaats breedte breedte Bostype BWK Habitattype meters breedte (m²) strook strook Boeretang Mol 850 0 38 38 32.300 Gravestraat Dessel naast plas, zomereik, grove cgb + cmb + 2310 Boeretang 100 17 38 21 2.100 den que + pins Molendijk Retie Vallei van de 300 loof- en naaldhout pa, 91E0_vm 91E0 Kleine Nete 14 38 24 7.200 Molendijk Retie Vallei van de loofhout (berk) Kleine Nete 20 0 38 38 760 Watermolen Retie Vallei van de grove den ppmb Kleine Nete 130 18 38 20 2.600 Schaapsgoorbrug Retie Vallei van loofhout de Kleine Nete 150 16 38 22 3.300 Beverdonk Retie Vallei van de populier, grove den lhb + ppmb Kleine Nete 280 11 38 27 7.560 Beverdonk Retie Vallei van de loofhout Kleine Nete 30 9 38 29 870 Mosten Kasterlee 27 22 38 16 432 grove den ppmh Brug E34 225 0 38 38 8.550 Amerikaanse eik Steenweg op Gierle Vosselaar 45 0 38 38 1.710 loofhout (berk) grove den en Visbeekvallei Vosselaar ng + cmb 9190 460 14 38 24 11.040 loofhout ppa + pa, pmb Konijnenberg Vosselaar grove den 280 19 38 19 5.320 + pa Antwerpsesteenweg Vosselaar 100 0 38 38 3.800 loofhout Ossevenstraat Vosselaar 70 0 38 38 2.660 grove den un + kbpins

Pagina 118 van 140 In de zones waar veiligheidsstroken worden uitgebreid moeten holtebomen worden geïnventariseerd, aangeduid en behouden, eventueel mits kroonsnoei.

Het globale effect is neutraal (0) omdat de oppervlakte van de bijkomende stroken in bos in de veiligheidszone ruim kleiner is dan 1% van de oppervlakte van deze bostypes in de regio.

Nergens verdwijnt een waardevol bosperceel of een waardevolle bomenrij integraal door de uitbreiding van de veiligheidsstrook. Voor de zones waar de uitbreiding ingrijpt in bestaande waardevolle bospercelen, is hierboven aangegeven hoe een optimaal ecologische beheer van de veiligheidsstrook moet gevoerd worden. Indien dit natuurbeheer consequent zoals beschreven wordt uitgevoerd, dan wordt het effect ook lokaal neutraal (0) beoordeeld. Want de lokaal beperkt positieve effecten van dat beheer wegen op tegen de lokaal negatieve effecten van de kap van de randen van de waardevolle bospercelen.

Verstoring Tijdens de aanlegfase kunnen geluid, beweging en licht verstoring veroorzaken bij fauna in de omgeving.

De vervanging van de geleiders kan niet gebeuren in de winter (ca. oktober tot maart) omwille van het hogere elektriciteitsverbruik. Zoals hierboven vermeld kan het ook niet tijdens het broedseizoen gebeuren. Het broedseizoen eindigt in juni, waardoor de vervanging op verstoringsgevoelige plaatsen moet gebeuren in de periode juli – september.

Het kappen van bomen heeft niet alleen een effect op vogels maar mogelijk ook op vleermuizen. Holtes in bomen vormen namelijk ideale nestgelegenheden voor vleermuizen. Daarom zal er bij de terreinbezoeken extra aandacht besteed worden aan het voorkomen van vleermuisholtes in bomen.

Mits het naleven van deze maatregelen wordt het effect van verstoring als neutraal (0) aanzien.

12.3.3 Effectbeoordeling exploitatiefase

Ecotoop- en habitatverlies Het onderhoud van de veiligheidsstrook (38 m) moet gegarandeerd worden. De focusgebieden met waardevolle ecotopen en habitats die een impact kunnen ondergaan van het onderhoud komen overeen met de hierboven genoemde voor de aanlegfase. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de zones waar de lijn over bosgedeeltes loopt en wordt een inschatting gemaakt van de te kappen oppervlaktes bos. Er wordt van uit gegaan dat deze oppervlaktes in hakhoutbeheer worden genomen en tot het bos blijven behoren. Waar de bestaande veiligheidsstrook als open ecotoop (bv. grasland) wordt beheerd, worden mantels langsheen het bos aangelegd. Waar de bestaande veiligheidsstrook een vorm van hakhoutbeheer kent, wordt dit beheer uitgebreid naar de verbrede strook. Indien mogelijk (veiligheidsafstanden), kan de verbrede strook een langere hakhoutomloop krijgen, zodat een grotere structuurvariatie ontstaat op de overgang naar het aangrenzende hooghoutbos.

Pagina 119 van 140

Barrièrewerking – aanvaringsaspect Op het traject Mol – Turnhout – Beerse zijn verschillende gebieden met verhoogde kans op vogelaanvaring. In deze gevoelige zones zal het project een negatief effect (-2) hebben. Als milderende maatregel wordt voorgesteld om hier bebakening te voorzien om zo de zichtbaarheid voor vogels te verbeteren. Er kan geopteerd worden om vogelflappen te hangen of vogelkrullen. Door het voorzien van bebakening zal het project een neutraal effect (0) hebben op aanvaring. Concreet gaat het om het gedeelte tussen het bedrijventerrein Mol – Donk Zuid (voedseltrek) en Boeretang Mol en het gedeelte tussen het bedrijventerrein Turnhout-Everdongen en Kasterlee (seizoenstrek). Deze lijnzones staan in Derouaux et al. (2012) ook aangeduid met een verhoogd aanvaringsrisico.

12.4 Milderende maatregelen

Het consequent uitvoeren van het optimale ecologische beheer in waardevolle zones is een project geïntegreerde maatregel. De milderende maatregelen voor potentieel negatieve effecten werden reeds aangehaald in de relevante secties. Het gaat om:

− Verstoring: vervanging van geleiders moet gebeuren in de periode juli – september − Aanvaringsaspect: zichtbaarheid voor vogels verbeteren door middel van vogelflappen of vogelkrullen op de genoemde trajecten

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 120 van 140 Discipline Mens: hinder- en gezondheidsaspecten

13 Discipline Mens: hinder- en gezondheidsaspecten

13.1 Methodologie effectvoorspelling en –beoordeling 13.1.1 Aanlegfase

Ruimteinname Voor dit project is de ruimte-inname zowat onbestaande. Het beperkte materiaal dat nodig is voor het bijkomend isoleren van de geleiders is zeer beperkt en kan met klein transport worden vervoerd. Er zullen geen werfzones moeten aangelegd worden voor het opstellen van grote machines of materiaal. Ruimte inname is dan ook niet van toepassing.

Geluidshinder Ook voor Geluid is er tijdens de aanleg geen effect. Er worden geen zware machines ingezet, noch zal het plaatsen van de bijkomende isolatoren geluidshinder met zich meebrengen. Langsheen het traject zullen bomen worden gekapt, maar dit wordt verwaarloosbaar geacht. Geluidshinder tijdens de aanleg is dan ook niet van toepassing.

Lichthinder Tijdens de aanlegfase is er geen bijkomende verlichten van bv werfplaatse voorzien. Lichthinder tijdens de aanlegfase s niet van toepassing.

Stofhinder Er zijn geen werfzones of werfwegen, noch zal er grondverzet plaatsvinden. Stofhinder is dan ook niet van toepassing.

Verkeershinder Er is geen transport nodig van materiaal of grote machines.

Er moeten geen portalen worden aangelegd op plaatsen waar de lijn de wegen kruist. .

Er is geen intensief verkeer noodzakelijk. De benadering van de masten in functie van de plaatsing van bijkomende isolatoren vindt plaats met klein wagens en zal geen verkeershinder veroorzaken.

13.1.2 Exploitatiefase

EM-velden Vanuit de discipline Licht, warmte en EM-velden zijn de waarden van de elektrische en magnetische velden berekend in functie van de afstand tot de hoogspanningslijnen. Er zal bepaald worden hoeveel personen zijn blootgesteld aan EM-velden met waarden:

• 20 μT: de interventiewaarde opgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering inzake binnenmilieu; • 0,4 μT: de richtwaarde opgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering inzake binnenmilieu.

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 121 van 140 Discipline Mens: hinder- en gezondheidsaspecten

Corona-effect Tijdens exploitatie kan er op bepaalde ogenblikken, afhankelijk van de weersomstandigheden (o.a. luchtvochtigheid), een coronaeffect optreden. Doordat de geleiders meer stroom zullen transporteren kan het corona effect eveneens versterken. Er zal een vergelijking gemaakt worden tussen de huidige situatie (corona effect in referentiesituatie) en het geluidsniveau als gevolg van het coronaeffect in de toekomstige situatie. Dit verschil in combinatie met mogelijk geïmpacteerde menselijke receptoren die van een ‘verhoogd’ geluidsniveau hinder kunnen ondervinden zal besproken worden.

13.2 Effectuitdrukking Aanlegfase Tijdens de aanlegfase wordt er geen hinder verwacht wegens de inzet van beperkt materiaal. Het vervangen van isolatoren gebeurd voornamelijk manueel. De benadering van de masten is eveneens met lichte vracht mogelijk. Eventuele werkzaamheden gebeuren tijdens de werkuren. Kapwerkzaamheden in bebost gebied zijn eveneens beperkt.

Exploitatiefase • EM-velden: aantal bewoners binnen EM contouren 0,4 en 20 µT • Corona-effect: berekende toename corona effect

Tijdens de exploitatiefase wordt er geen visuele hinder verwacht. In vergelijking met de referentiesituatie wijzigt het uitzicht immers nauwelijks, aangezien enkel bijkomende isolatoren worden geplaatst.

13.3 Beoordelingskader

EM-velden in de exploitatiefase Dit wordt beoordeeld in de mate dat er meer personen (kinderen) worden blootgesteld aan EM- velden (x > 0,4 µT) in de exploitatiefase. Er zal echter geen waardeoordeel gegeven worden aan de aantallen.

Corona-effect in de exploitatiefase Beoordeling aan de hand van toename geluidsniveau.

13.4 Effectbeoordeling

Geluidshinder Het corona effect zal toenemen. Dit is echter een fenomeen dat hoorbaar is bij bepaalde weersomstandigheden met hoge luchtvochtigheid. Maar aangezien het theoretische model aantoont dat er een toename aan geluid als gevolg van het corona effect zal zijn is het effect beperkt (-1).

Elektromagnetische velden Om het effect van de wijzigende elektromagnetische velden te kunnen inschatten is het Departement Omgeving ingeschakeld. Aan de hand van de berekende contouren EM velden kunnen zij het aantal woningen en inwoners bepalen die binnen deze contouren wonen.

Een vergelijking van het aantal inwoners binnen de contouren horde bij de referentiesituatie (nu) met de toekomstige situatie (project) en het nulscenario (toekomstige situatie bij niet uitvoeren van het project) geeft inzicht.

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 122 van 140 Discipline Mens: hinder- en gezondheidsaspecten

Tabel 13-1 Berekend aantal inwoners binnen de EM contouren (Departement Omgeving) Scenario EM-veld Aantal inwoners Referentiesituatie 0,4 µT 307 122 35 1,68 ha 20 µT - - - - Toekomstige 0,4 µT 960 359 58 6,37 ha

situatie 20 µT - - - nulalternatief 70kv Toekomstige 0,4 µT 599 223 44 3,80 ha situatie 20 µT - - - Project 150kv

In geen enkel scenario wordt de limiet van 20 µT overschreden. Het aantal inwoners dat een EM veld kan ondervinden dat 0,4 µT overschrijdt zal toenemen in de toekomst. Het project (upgrade van de lijn Beerse Mol van 70 kV naar 150 kV) zal er echter voor zorgen dat deze toename beperkt blijft. In de referentiesituatie zijn er volgens het Departement Omgeving 307 inwoners die een EM veld tussen 20 µTen 0,4 µT ondervinden. Wanneer de upgrade is uitgevoerd zal dit aantal toenemen naar 599, of een toename met 95 %. Wanneer de upgrade niet wordt uitgevoerd (nulalternatief) zal de stroom die door de Lijn Beerse Mol getransporteerd worden ook toenemen, maar dan op een spanningsniveau van 70 kV. Hierdoor zal het EM veld sterker toenemen en zouden 960 inwoners een EM veld ondervinden tussen 20 µT en 0,4 µT (313 %).

Volgens deze analyse is het doorvoeren van de aanpassing (upgrade 70 kV naar 150 kV) minder impacterend dan het niet uitvoeren ervan. Nergens wordt 20 µT overschreden.

Doordat het EM veld door het project toeneemt zal het aantal inwoners binnen de 20 µT contour toenemen. Deze wordt echter nergens overschreden. De beoordelingssystematiek in lijn met andere disciplines geeft dan een eindscore -1.

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 123 van 140 Eindsynthese

14 Eindsynthese

In voorliggende MER zijn de milieu effecten beoordeeld die gepaard gaan met de aanpassingen aan de hoogspanningslijn Mol-Beerse-Turnhout. Deze wordt momenteel op 70 kV uitgebaat. De toenemende decentrale producties in de Noorderkempen en het nakende levenseinde van de 150 kV hoogspanningslijn Poederlee – Mol maakt het noodzakelijk om de lijn Mol-Beerse- Turnhout aan te passen zodat een hoger spanningsniveau, namelijk 150 kV, kan worden toegepast. Hierdoor kan de transportcapaciteit op een veilige manier worden opgetrokken. Door een beperkte aanpassing aan de isolatoren bij de masten op deze lijn en verbreding van de veiligheidscorridor kan dit gerealiseerd worden.

Om deze aanpassing in perspectief te plaatsen wordt het vooropgestelde project, upgrade van 70 kV naar 150 kV van de hoogspanningslijn Beerse-Mol-Turnhout, vergeleken met de referentiesituatie (huidige situatie) en een nulscenario, waarbij de lijn Beerse-Turnhout-Mol niet wordt aangepast, maar waarbij de te transporteren stroom wel verhoogd in de toekomst.

Enerzijds kunnen er effecten verwacht worden tijdens de aanlegfase: - Bodem - Grondwater - Biodiversiteit - Geluid en trillingen - Mens hinder

Anderzijds kan de exploitatie van de hoogspanningslijn op 150 kV volgende effecten met zich meebrengen - Wijziging EM-velden - Geluid (corona effect in bepaalde weersomstandigheden)

De beoordeling binnen de verschillende disciplines is in onderstaande tabel samengevat

Tabel 14-1 Integratie en eindsynthese Discipline Effect Aanlegfase Aanbevelingen Exploitatiefase Milderende Eindscore zonder maatregelen maatregelen Bodem Profiel 0 n.v.t. Bodemgebruik 0 Bodemkwaliteit 0

Grondwater/ Bemaling, wijziging 0 n.v.t. oppervlaktewater kwaliteit Infiltratie 0 Geluid en Vervangen -1 -1 trillingen isolatoren Eindscore -1 Kapwerkzaamheden -1 Licht, warmte en Wijziging n.v.t. Zie mens EM velden Landschap, Beleving -1 -1 Bouwkundig Landschapsbeeld -1 -1 Erfgoed

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 124 van 140 Eindsynthese

Discipline Effect Aanlegfase Aanbevelingen Exploitatiefase Milderende Eindscore zonder maatregelen maatregelen Biodiversiteit Verstoring 0 Vervanging -2 (aanvaring) Vogelflappen 0 Ecotoop verlies isolatoren na in zones met Aanvaringsrisico broedseizoen verhoogd Controle risico vleermuisholtes in bodem Mens n.v.t. -1 Gezondheid EM Velden Hinder wijziging Corona effect geluidsklimaat

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 125 van 140 Grensoverschrijdende effecten

15 Grensoverschrijdende effecten

Er worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht.

16 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

Gespecialiseerde firma’s maken de verschillende onderdelen voor de hoogspanningsverbindingen. Tijdens de aanlegfase zullen verspillende aannemers en hun werknemers de werken uitvoeren. Het hoofdstuk 4 geeft meer inzicht in de infrastructuur voor de hoogspanningslijnen en de noodzakelijke werkzaamheden voor het voorliggende project.

Tijdens de exploitatie is er regelmatig onderhoud noodzakelijk aan en langsheen de Hoogspanningslijnen.

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 126 van 140 Bijlagen

17 Bijlagen

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 127 van 140

17.1 Bijlage 1: Juridische en beleidsmatige context. Hierbij duidt X op geen relevantie, J op een juridisch element en B op een beleidsmatig element.

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend 1. JURIDISCHE SITUERING 1.1. Ruimtelijk ordeningsrecht Gewestplan Geeft de planologische bestemming Ja X X Het tracé doorkruist woongebied, van de gronden in Vlaanderen weer. gebied voor gemeenschapsvoorzieningen, natuurgebied, agrarische gebied en industriegebieden. Stedenbouwkundige Plannen Bestemmingsplan dat aan de hand Nee Bestaande hoogspanningslijnen: er van kaartmateriaal en wordt niet permanent gebouwd en stedenbouwkundige voorschriften verbouwd. aangeeft wat en hoe in een bepaald stadsdeel gebouwd en verbouwd mag worden. Ruimtelijk uitvoeringsplan Een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) Ja X Het projectgebied doorkruist is de opvolger van het vroegere “plan volgende gemeenten; Beerse, van aanleg” (gewestplan en BPA). In Vosselaar, Turnhout, Kasterlee, tegenstelling tot de plannen van Retie, Dessel. Kaart 1 geeft een aanleg is een uitvoeringsplan veel overzicht van de situatie van het meer gericht op de uitvoering van een beleid. Het kan ook tracé binnen deze gemeenten. beheersmaatregelen bevatten. Deze uitvoeringsplannen vertrekken steeds vanuit de visie van een ruimtelijk structuurplan. GRUP Afbakening regionaal Ja X Het tracé doorkruist dit GRUP in stedelijk gebied Turnhout Beerse, Vosselaar en Turnhout. Het gaat om volgende artikels: Artikel

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 128 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend 0.1, Artikel 5.1, Artikel 5.2, Artikel 5.5, Artikel 5.6, Artikel 5.7, Artikel 9.1, Artikel 9.2 en Artikel 9.5. GRUP Communicatiecentrum Ja X voor het geïntegreerd project van oppervlakteberging in Dessel voor het Belgisch laag- en middelactief kortlevend afval PRUP Afbakeningslijn Ja X kleinstedelijk gebied Mol PRUP Retentiezone Laak Ja X BPA Industriezone V - Ja X Haegbemden 1.2. Milieubeheers- en milieuhygiënerecht Vlarem I en II VLAREM bestaat uit twee delen. In Ja X X Van toepassing op de verschillende de eerste titel (VLAREM-I) staan de disciplines waar milieuhinder kan types van bedrijven opgesomd die optreden zoals geluid, EM-velden, moeten voldoen aan bepaalde lucht, water en bodem. algemene en/of sectorale milieuvoorwaarden. Deze voorwaarden zelf staan omschreven in de tweede titel (VLAREM-II). Vlarebo Door op een milieu hygiënisch Ja X Er zal in zeer beperkte mate grond verantwoorde manier om te gaan vrijkomen in dit project en dan enkel met uitgegraven bodem wordt bij de aanleg van de portiek in Mol. nieuwe bodemverontreiniging en de daaruit voortvloeiende saneringsplicht zoveel als mogelijk vermeden.

Pagina 129 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Vlarema Het bundelt de uitvoeringsbesluiten Nee Er komen geen afvalstoffen vrij. bij het Materialendecreet. Het moet Vlaanderen onder meer op weg zetten naar een onderbouwd recyclagebeleid en een duurzaam materialenbeheer.

1.3. Natuurbeschermingsrecht Decreet betreffende Centraal staan een planmatige Ja X Effecten aan flora en fauna moeten natuurbehoud en natuurlijk aanpak (natuurbeleidsplan), een zo veel mogelijk vermeden worden. milieu: horizontaal beleid (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht beleid. a) Vlaams ecologisch netwerk In deze gebieden wordt in de Ja X X Het tracé doorkruist het VEN-gebied (VEN) toekomst een beleid gevoerd dat "De Vallei van de Kleine Nete sterk gericht is op natuurbehoud en - benedenstrooms" (GEN) in Retie. ontwikkeling, gebaseerd op een Verder bevinden zich enkele andere natuur richt plan. VEN gebieden op grotere afstand: De Vallei van de Rode loop en Wamp (Kasterlee, op 400 m) De Vallei van de Grote Kaliebeek (Turnhout, op 840 m) Het Grooten Houtbos (Vosselaar, op 1,3 km) b) Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor behoud Nee Er worden geen Vlaamse natuurreservaten en ontwikkeling van natuur(lijk natuurreservaten gekruist. In Retie milieu), die aangewezen of erkend wordt een erkende natuurreservaat zijn door de Vlaamse Regering. (ir nummer 928) gekruist. c) Vogelrichtlijngebied en Heeft als doel de instandhouding van Ja X Niet van toepassing: relevante Important Bird Area (IBA) alle natuurlijk in het wild levende gebieden op meer dan 5 km van vogelsoorten en hun leefgebieden. projectgebied.

Pagina 130 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend d) Habitatrichtlijngebied De Habitatrichtlijn heeft als doel de Ja X X Het projectgebied overlapt met biologische diversiteit in de habitatrichtlijngebied "Valleigebied Europese Unie in stand te houden. van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden" ter hoogte van Retie. Verder bevinden zich andere relevante gebieden zich op een afstand van 350 m en verder, namelijk "Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen" ter hoogte van Turnhout en Kasterlee. Ramsargebied De Ramsar-conventie is een Nee Er zijn geen Ramsargebieden in of in internationale overeenkomst inzake de omgeving van het projectgebied. watergebieden (draslanden) die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels.

Bosdecreet Regelt behoud, bescherming, Ja X Het traject doorkruist bosgebied. aanleg en beheer van bossen. Regelt in dit verband ook de kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties (art. 50).

Pagina 131 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Soortbeschermingsbesluit Het soortbeschermingsbesluit Ja X Indien beschermde soorten binnen vervangt de voormalige het projectgebied voorkomen, moet soortbeschermingswetgeving (o.a. hiermee rekening gehouden worden. KB 1976 en 1980). Voor verschillende categorieën beschermde soorten worden verbodsbepalingen, mogelijkheden en procedures voor afwijking en mogelijkheden voor beschermende maatregelen opgesomd.

1.4. Beheer van oppervlakte- en grondwater Wet op onbevaarbare Regelt onder meer de bepaling Ja X Verschillende waterlopen zijn waterlopen betreffende de ‘buitengewone gelegen in de omgeving van het werken van de verbetering of plangebied. wijziging’. Beerse: Laakbeek (8572, cat2), Eindeloop (8595, cat2) Vosselaar: Visbeek (9015, cat2) Turnhout: Bossenloop (8973, cat2), De Aa (8504, cat2), Grote Calie (9332, cat2) Kasterlee: Kleine Calie (9352, cat2), Mostenloop (9157, cat2), Rode Loop (9013, cat2), De Wamp (8508, cat2), Loeijens Neetje (8836, cat2) Retie: Kleine Nete (8502, cat1) Decreet betreffende integraal Doelstellingeninstrument in verband Ja X X Het watersysteem wordt op waterbeleid met het integraal waterbeleid. gecoördineerde en geïntegreerde manier ontwikkeld om te voldoen aan de kwaliteitsdoelstellingen voor het ecosysteem en multifunctioneel gebruik.

Pagina 132 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Wet op bevaarbare waterlopen Regelt bevoegdheden en Ja X De hoogspanningslijn doorkruist het scheepvaartverkeer van de Kanaal van Bocholt naar Herentals bevaarbare waterlopen en ter hoogte van Mol. omliggende terreinen. Grondwaterdecreet Het decreet regelt bescherming, ja X Het project heeft geen invloed op gebruik, toezicht, voorkomen en grondwater. Het tijdelijk effect tijdens vergoeden van schade en heffingen. de aanlegfase hangt af van het al of niet noodzakelijk zijn van bemaling.

1.5. Bescherming van het cultuurhistorisch patrimonium Beschermde monumenten en Ter bescherming van monumenten De projectzone loopt door 5 landschappen en stads- en /of dorpszichten en traditionele landschappen: Land van landschappen; instandhouding, Turnhout-Poppel, Land van herstel en beheer van beschermde Herentals-Kasterlee, Stedelijke landschappen. agglomeratie of (lucht)havengebied (Turnhout), Vallei van de Kleine Nete en Land van -Mol Decreet op het archeologische Regelt de bescherming, het behoud, Ja X Er worden geen grote graafwerken patrimonium de instandhouding en het beheer voorzien. Het betreft bestaande van het archeologisch patrimonium masten die versterkt worden met alsmede de organisatie en de behulp van lokaal extra fundering te reglementering van de voorzien. Tijdens aanleg is er archeologische opgravingen. mogelijk een interferentie. Verdrag van Malta In het verdrag worden de integrale Ja X Bescherming van erfgoed. Een zeer archeologische monumentenzorg en beperkte relevantie voor dit project het maximaal behoud van de aangezien er slechts zeer beperkte archeologische erfgoedwaarden in ingreep zal zijn in de bodem. situ centraal gesteld (art. 4).

Pagina 133 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Onroerend erfgoed-decreet en - Vanaf 1 januari 2015 geldt één Ja X Langsheen het tracé worden de besluit overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en dorpsgezichten, landschappen en archeologie geïnventariseerd. archeologie. Specifiek kruist het tracé cultuurhistorisch landschap Konijnenberg (4636) in Vosselaar en bouwkundig erfgoed "Hoeve met losse bestanddelen (58077) in Turnhout. 1.6. Elektriciteitswetgeving Algemeen reglement op de Regelgeving over elektrische Ja X X Het project gaat in hoofdzaak over elektrische installaties (AREI) installaties. Onder meer de het upgraden van 70 kV naar 150 kV geconsolideerde versie 01 01 veiligheidsafstanden te respecteren door aanpassen van de isolatoren 2005 tussen hoogspanningslijnen en personen en gebouwen. Ministerieel besluit van 7 mei Limieten voor elektrische velden Ja X X De opgewekte EM-velden kunnen 1987 (SB van 14 05 1987) opgewekt door lijnen voor transport een relevante impact hebben op de gewijzigd door MB van 20 april en distributie van energie. omgeving. 1988 1.7. Gezondheid Besluit van de Vlaamse regering Onder andere de waarden voor Ja x De EM-velden opgewekt door houdende maatregelen tot magnetische velden in het hoogspanningslijnen zijn relevant in bestrijding van binnenmilieu worden vastgelegd, dit project. gezondheidsrisico’s door richtwaarde en interventiewaarde. verontreiniging van het binnenmilieu (11 06 2004, BS 19 10 2004

Pagina 134 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Aanbeveling van de Europese In dit document wordt een maximum Ja X De EM-velden opgewekt door Raad van 12 juli 1999 waarde van 100 μT voor blootstelling hoogspanningslijnen zijn relevant in betreffende de beperking van de van de algemene bevolking dit project. blootstelling van de bevolking aanbevolen. Deze waarde werd aan elektromagnetische velden overgenomen uit de aanbeveling (0Hz tot 300GHz) van de International Commission of Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) van 1998. In de aangepaste ICNIRP- ‘Guidelines for limiting exposure tot time-varying electric and magnetic fields (1 Hz to 100 kHz)’ van 2010 is deze waarde opgetrokken tot 200 μT.

2. BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN 2.1. Milieubeleid Milieubeleidsplan Het geeft de richting aan waarin de Ja X Er is een milieubeleidsplan overheid wil gaan met het opgesteld (2011-2015) voor milieubeleid, en maakt aan de burger Vlaanderen. Een relevant thema en het bedrijfsleven ook duidelijk wat voor dit MER is biodiversiteit. zij op milieuvlak kunnen verwachten de komende jaren.

Provinciaal Milieubeleidsplan In het provinciaal milieubeleidsplan Ja X De strategische nota van de 2010-2013 wordt het Oost Vlaams milieubeleid provincie beschrijft de visie van de voor de komende vijf jaar Provincie op het vlak van leefmilieu, uitgestippeld. energie en integraal waterbeleid. Ook mobiliteit, ruimtelijke planning, landbouw, … komen aan bod daar waar er raakvlakken zijn met leefmilieu.

Pagina 135 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend 2.2. Ruimtelijk ordeningsbeleid Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke Ja X Algemeen relevant voor Vlaanderen. Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt Een gebiedsspecifiek de krachtlijnen vast van het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief wordt hierin beleid naar de toekomst. opgenomen. Omwille van hun ruimtelijke impact en complexiteit behoeven een aantal specifieke toeristisch-recreatieve infrastructuren in het RSV een uitspraak in verband met hun gewenste ruimtelijke ontwikkeling op Vlaams niveau. Provinciaal Beoogt een doorgedreven Ja X Het PNOP is opgebouwd uit 3 delen: natuurontwikkelingsplan (PNOP) natuurbeleid in de provincie op zowel inventaris, beleidsvisie en actieplan. korte als lange termijn. Het actieplan Er zijn tal van acties uitgewerkt, vormt daarbij de uitvoering. gaande van natuurverbindingen en ecologisch waterbeheer tot vleermuizen, landschapspark, bosgroepen en een groen hart. 2.3. Waterbeleid Waterbeleidnota Streeft een evenwicht na tussen Ja X Beperkt relevant. Enkel tijdens ecologische, sociale en aanlegfase een mogelijke relevantie economische functies. Verder wil het zorgen voor een goede toestand van het watersysteem en het behoud en herstel van de natuurlijke werking.

Bekkenbeheerplan Het waterbeheer wordt Ja X Beperkt relevant. Enkel tijdens georganiseerd per rivierbekken. aanlegfase een mogelijke relevantie

Pagina 136 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend Deelbekkenbeheer-plan Het omvat het integraal waterbeleid Ja X Beperkt relevant. Enkel tijdens per deelbekken met haalbare en aanlegfase een mogelijke relevantie doelgerichte acties op korte en middellange termijn. Polders en wateringen Hebben de opdracht de Ja X Beperkt relevant. Enkel tijdens doelstellingen te verwezenlijken en aanlegfase een mogelijke relevantie rekening te houden met het decreet van het integraal waterbeleid. Tevens zorgen ze voor de uitvoering van het deelbekkenbeheerplan.

2.4. Ecologie Beheerplan Voor erkende en Vlaamse Ja X X Één erkend natuurreservatie thv natuurreservaten wordt een Retie. beheerplan opgemaakt.

2.5. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Landschapsatlas Bevat een beschrijving van de Ja X Tijdens de aanlegfase zijn er ankerplaatsen, relictzones en ingrepen noodzakelijk die zich in de traditionele landschappen. buurt van deze zones kunnen bevinden Regionaal Landschap Vzw die zich engageert om de Nee Regionaal landschap Kleine en natuurlijke troeven van een streek te Grote Nete. beschermen. 2.6. Mobiliteitsbeleid Gemeentelijk Mobiliteitsplan Bespreekt de mobiliteitsplannen per Nee X X gemeente 2.7. Veiligheid Circulaire CIR/GDF-03, 2006, Richtlijnen betreffende de Ja X Bebakening van de masten. Circulaire bebakening bebakening van hindernissen voor hindernissen, federale de luchtvaart.

Pagina 137 van 140

Bijlagen

Randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Onderzoek- Procedure- Bespreking relevantie sturend bepalend overheidsdienst mobiliteit en vervoer

Pagina 138 van 140

17.2 Bijlage 2: Kaartenbundel

Aanmelding Project-MER Hoogspanningslijn Mol – Turnhout – Beerse Pagina 139 van 140

Bijlagen

17.3 Bijlage 3: Voortoets passende beoordeling en verscherpte natuurtoets

Pagina 140 van 140